De ‘Vrienden van de Industrie’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ook Nederland moet een «Vriend van de Industrie» worden»?1
Ja.
Waarom heeft Nederland de gezamenlijke brief aan de Europese Commissie over de digitalisering van de Europese industrie niet ondersteund?
De brief van 2016 aan de Europese Commissie is ondertekend door 16 van de 28 EU-lidstaten die zich Friends of Industry noemen. De brief heeft als doel het belang van de industrie in de conclusies van de Raad voor Concurrentievermogen van 29 mei a.s. vast te leggen. Nederland bekleedde gedurende de eerste helft van 2016 het EU-voorzitterschap. Nederland was wel aanwezig bij het overleg van de Friends of Industry, maar vanuit de positie als voorzitter en «honest broker» is de verklaring door Nederland niet meegetekend.
Wat is de reden dat Nederland zich niet heeft aangesloten bij de «Vrienden van de Industrie»? Bent u bereid dat alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
De Friends of Industry is een coalitie van lidstaten waarbij Nederland steeds op hoogambtelijk niveau vertegenwoordigd is. Verklaringen van de Friends of Industry ondertekenen we indien deze in lijn zijn met onze inzet voor het Europese industriebeleid. Nederland heeft zich tot nu toe niet aangesloten omdat de Friends of Industry-coalitie inzet op de doelstelling dat de industriële productie in de EU 20% van het bbp dient te halen. Nederland steunt deze inzet niet omdat de dienstensector hier niet in mee wordt genomen en door «servitisation» het onderscheid tussen maakindustrie en dienstverlening steeds verder aan het vervagen is. Een minimumpercentage zou contraproductief kunnen werken door de deur open te zetten voor protectionistische maatregelen.
De Europese Commissie gaat volgend jaar met een nieuwe industriestrategie komen; hoe zou volgens u deze strategie eruit moeten komen te zien?
Nederland zet in op een ambitieus Europees industriebeleid dat aanvullend is en samenhangt met beleidslijnen van de individuele lidstaten. De komende jaren liggen de grootste uitdagingen voor de industrie en gerelateerde dienstverlening op de versterking van het verdienvermogen van de Europese industrie en de noodzakelijke transities op het terrein van verduurzaming en de digitalisering. Tegelijkertijd liggen hier ook grote kansen voor het bedrijfsleven en kan een succesvolle aanpak bijdragen aan het versterken van het Europese vestigingsklimaat voor de industrie. Belangrijke elementen van het Europese industriebeleid zijn de focus op innovatie en het realiseren en verbeteren van randvoorwaarden die de EU mede bepaalt, zoals het versterken van de interne markt, het verbeteren van regelgeving, het verbeteren van toegang tot financiering voor bedrijven, het stimuleren van onderzoek en innovatie en het creëren van open markten. Deze lijn is eerder met uw Kamer gedeeld via onder andere BNC-fiches over de mededeling industriebeleid (Kamerstuk 22 112, nr. 1800), de mededelingen staal (Kamerstuk 22 112, nr. 2122), sluiten van de kringloop (Kamerstuk 34 395 nr. 3) en digitalisering van de industrie van 2016 (Kamerstuk 22 112, nr. 2129).
Zijn er nog meer samenwerkingsverbanden op het gebied van industriebeleid om onderwerpen op de Europese agenda te houden en te praten over de inhoud van het beleid? Zo ja, heeft Nederland zich hierbij aangesloten? Zo nee, waarom niet?
Nederland oefent op veel manieren invloed uit en is zeer actief in Europees verband. Daar waar nodig, zinvol en qua doelstelling aansluitend op het Nederlandse beleid zal Nederland deelnemen aan samenwerkingsverbanden.
Hoe denkt u invloed uit te oefenen op het nieuw te vormen industriebeleid als Nederland niet aan tafel zit? Welke verschillende mogelijkheden zijn hiervoor en welke hebben uw voorkeur?
Nederland oefent op verschillende wijzen invloed uit. In de eerste plaats via mijn deelnames aan de Raad voor Concurrentievermogen en bilaterale overleggen met mijn buitenlandse collega’s. Daarnaast nemen mijn medewerkers, waaronder die op de permanente vertegenwoordiging, actief deel aan gremia in Brussel en in andere Europese hoofdsteden.
Treinvertragingen door wangedrag |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u het bericht gelezen dat het merendeel van de treinvertragingen veroorzaakt wordt door wangedrag?1
Ja.
Wat is uw visie op het feit dat het merendeel van de vertragingen op het spoor niet te wijten is aan storingen, aangezien 53 procent van alle treinvertragingen wordt veroorzaakt door roekeloos gedrag, vandalisme en bommeldingen?
ProRail berekent het aantal verstoringen van de treindienst op basis van zogenaamde treindienst aantastende onregelmatigheden (TAO’s). Dit is een verstoring die tot een vertraging van meer dan drie minuten van minimaal één trein leidt. Daarbij worden vier hoofdcategorieën onderscheiden: techniek, processen, derden en het weer. Enkele voorbeelden van derden storingen (53% van het totaal) zijn inderdaad roekeloos gedrag, vandalisme en bommeldingen. Maar er zijn er meer. In de bijlage is een overzicht van alle oorzaken binnen deze categorie weergegeven, waarbij opvalt dat meer dan helft van de 53% is toe te schrijven aan spoorlopers (3105 meldingen).
Voor mij staat voorop dat het levensgevaarlijk is om het spoor te betreden als men daar niets te zoeken heeft. ProRail en de vervoerders nemen gerichte maatregelen om incidenten en vertragingen te voorkomen. Het spoor is echter geen gesloten systeem (denk bijvoorbeeld aan overwegen) dus de invloed van derden op de dienstregeling is niet geheel te voorkomen. Het sluitstuk wordt gevormd door artikel 3 van de Spoorwegwet, op grond waarvan het een ieder is verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de spoorweg wordt veroorzaakt of dat het verkeer wordt gehinderd.
Zoals aangegeven in mijn brief van 5 juli 20162 heb ik NS en ProRail gevraagd om te komen tot een jaarlijkse brede rapportage over verstoringen. Het doel is om alle verstoringen met een grote impact voor de treindienst te evalueren, daaruit trends te signaleren en bijpassende maatregelen te nemen. De eerste jaarrapportage verstoringen (over 2016) van NS en ProRail stuur ik voor de zomer naar uw Kamer.
Kunt u aangeven met welk percentage de vertragingen zouden afnemen indien een halt zou worden toegeroepen aan roekeloos gedrag, vandalisme en bommeldingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke trajecten of in welke gebieden dergelijke vertragingen meer dan gemiddeld voorkomen, ook in de tijd uitgezet?
Storingen die door derden worden veroorzaakt vinden relatief vaak plaats op locaties in de Randstad waar het spoor redelijk makkelijk toegankelijk is. Dit zijn zogenaamde risicolocaties. ProRail heeft deze locaties in het vizier. ProRail geeft er echter, gelet op de gevoeligheid van deze problematiek, de voorkeur aan deze locaties niet openbaar te maken.
Op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat het aantal zogenoemde «spoorlopers en overwegpiraten» wordt verminderd? Wat zijn daar de kosten van en hoe verhouden die zich tot de kosten van de vertragingen?
ProRail voert in mijn opdracht, samen met vervoerders, programma’s uit om met gerichte maatregelen het aantal storingen door derden te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn het hekwerkenprogramma (budget circa € 18 mln. tot 2020) en de programma’s ter bevordering van de veiligheid en doorstromingen op overwegen (budget circa € 235 mln. tot 2028). De aanpak van bijvoorbeeld spoorlopers vraagt niet alleen om fysieke maatregelen, maar ook om mogelijkheden om het gedrag van mensen te beïnvloeden. Binnen de hele keten worden ervaringen uitgewisseld en onderzoek gedaan naar mogelijkheden om dergelijk gedrag te ontmoedigen. ProRail voert landelijke campagnes om roekeloos gedrag op overwegen tegen te gaan. Bij incidenten met roekeloos gedrag op overwegen wordt inmiddels standaard aangifte gedaan. Daarnaast heb ik uw Kamer 11 mei 20173 geïnformeerd over het nieuwe programma suïcidepreventie (budget circa € 14 mln. tot 2021). Binnen dit programma worden diverse maatregelen genomen om de toegang tot het spoor te beperken/ontmoedigen, bijvoorbeeld door op risicolocaties hekken,
anti-suïcideverlichting, camera’s en anti-loopmatten te plaatsen. Ook worden maatregelen genomen om de afhandeltijd na een incident te verkorten, zodat de impact op de dienstregeling zo beperkt mogelijk blijft.
Een deel van de maatschappelijke kosten van verstoringen zijn afgelopen jaar door het Kennisinstituut voor Mobiliteit (KiM) voor het eerst in beeld gebracht4. In het Mobiliteitsbeeld 2016 zijn de resultaten opgenomen. De maatschappelijke kosten van verstoringen op het spoor bedroegen in 2015 minimaal € 145 mln. (prijspeil 2015). Dit bedrag vormt een ondergrens omdat nog niet alle aspecten (bijvoorbeeld andere vervoerders dan NS, extra exploitatiekosten personen- en goederenvervoer) zijn meegenomen. Vervolgonderzoek is gestart om meer aspecten mee te nemen, hierover zal in het Mobiliteitsbeeld 2017 worden gerapporteerd.
Kunt u aangeven welke prioriteit de handhaving en vervolging van het hier bedoelde wangedrag krijgt? Bent u van mening dat er een hogere prioriteit aan gegeven zou moeten worden, zo nee, waarom niet?
ProRail heeft circa 50 buitengewone opsporingsambtenaren in dienst die regelmatig handhavingsacties op overwegen en surveillances langs het spoor uitvoeren. Het verbaliseren van personen die risicovol gedrag vertonen heeft tot doel dat men zich bewust wordt van de gevaren van het spoor. Meldingen van machinisten en analyses naar ontwikkelingen op risicolocaties zijn een belangrijke bron voor het bepalen van de inzet van de BOA’s en voor de politie bij het opsporen van spoorlopers. Ik vind dit een verstandige aanpak. In totaal zijn in 2017 door deze BOA’s reeds 317 processen-verbaal opgemaakt, waarvan 299 op overwegen. In ongeveer 25 gevallen is, in het kader van gevaarzetting op overwegen, aangifte gedaan bij de politie. De prioriteitstelling in de afhandeling van aangiftes bij de politie en vervolging, is een aangelegenheid van het Openbaar Ministerie.
Een hongerstaking van Palestijnen in Israëlische detentie |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Amid hunger strike, UN expert urges Israel to comply with international law on detention»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van Michael Lynk, de UN Special Rapporteur on the situation of human rights in the Palestinian territories occupied since 1967, dat Israël het internationaal recht schendt door grootschalige toepassing van administratieve detentie en doordat veel Palestijnen in Israël gevangen zijn gezet in plaats van op Palestijns grondgebied? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt zorgen over de schaal en duur van administratieve detentie.
Detentie is om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd op basis van het humanitair oorlogsrecht als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Personen beschermd onder het humanitair oorlogsrecht mogen niet worden overgebracht of gedeporteerd naar het grondgebied van de bezettende mogendheid (zie tevens antwoorden op de vragen gesteld door het lid Van Bommel (SP), kenmerk 2013Z08923 d.d. 28 juni 2013). Zowel Nederland als de EU spreken op reguliere basis met Israël over mensenrechten. Daarbij worden ook de omstandigheden van gevangenen in Israëlische detentie kritisch aan de orde gesteld.
Deelt u de zorgen van de VN-rapporteur over berichten dat deelnemers aan de hongerstaking in eenzame opsluiting zijn geplaatst, dat toegang tot advocaten wordt geweigerd en andere wijzen waarop hongerstakers worden gestraft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van de hongerstaking van Palestijnse gevangenen tegen de omstandigheden in Israëlische detentie en verwelkomt het bericht dat met het akkoord over verbeteringen van de omstandigheden de hongerstaking beëindigd is. De EU heeft, mede op aandringen van Nederland, bij monde van de vertegenwoordiger in Israël de kwestie aangekaart bij de Israëlische autoriteiten. Tevens heeft de EU op 6 mei jl. een lokale verklaring uitgebracht. Daarin wordt Israël opgeroepen om de mensenrechten van alle gevangenen volledig te respecteren. Ook roept de EU in de verklaring op tot het indienen van formele aanklachten tegen de gedetineerden.
Bent u bereid contact met uw Israëlische collega’s op te nemen om erop aan te dringen dat Israël Palestijnse gevangen behandelt in overeenstemming met het internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de basisteams van de politie ernstig tekortschieten |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kleine criminaliteit vaak niet opgepakt»?1
Ja.
Is het waar dat er door een schreeuwend tekort aan rechercheurs een enorm capaciteitsprobleem is waardoor talloze zaken veelvoorkomende criminaliteit niet worden opgepikt?
In het door u aangehaalde krantenbericht wordt verwezen naar het rapport «De lokale betekenis van de basisteams» van de Politieacademie. Ik stuurde u dit rapport toe op 18 mei jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 703)
De onderzoekers concluderen niet dat er een «schreeuwend tekort aan rechercheurs» is, evenmin dat daardoor de veelvoorkomende criminaliteit niet goed zou worden aangepakt of dat dit gevolgen heeft voor de aanpak van zware en georganiseerde misdaad. Wel komt in het rapport naar voren dat burgers de politie gemiddeld met een 6,9 waarderen. In de conclusies van het rapport zie ik dan ook geen grondslag voor bovenstaande stellingname.
Verder verwijs ik u naar mijn uitgebreide reactie op het onderzoek, dat de Kamer parallel met de beantwoording van deze vragen is toegezonden.
Deelt u de mening dat dit onacceptabel is en het vertrouwen van burgers in de politie hiermee wordt geschaad, omdat het een vorm van criminaliteit betreft die de burger rechtstreeks raakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u ook het gevaar van demotivering bij wijkagenten als er te weinig rechercheurs zijn die met hun signalen aan de slag kunnen gaan? Zo nee, waarom niet?
Voor mijn antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn uitgebreide reactie op het rapport De lokale betekenis van de politie, dat de Kamer parallel met de beantwoording van deze vragen is toegezonden.
Waarom is er een schreeuwend tekort aan rechercheurs? Hoe gaat u dit probleem zo spoedig mogelijk oplossen nu dit, naast overlast voor burgers, ook directe gevolgen heeft voor de aanpak van zware georganiseerde misdaad?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de robuuste basisteams te groot en onsamenhangend zijn, waardoor politiemensen elkaar vaak nauwelijks kennen en er veelal een grote kloof tussen de werkvloer en de chefs is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren zodat de teams daadwerkelijk robuust zijn en functioneren zoals bedoeld?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat officieren waarschuwen dat onze luchtmacht er slecht voor staat |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat officieren waarschuwen dat de Nederlandse luchtmacht er slecht voor staat?1
Ja
Deelt u de mening van de officieren dat de bodem bereikt is door 20 jaar lang mee te doen aan missies? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aan de Kamer gemeld kent de gereedheid van de F-16 eenheden beperkingen (Kamerstuk 34 725-X, nr. 1). Om die reden is in 2015 besloten om de inzet van de jachtvliegtuigen in de strijd tegen ISIS vanaf halverwege 2016 niet te verlengen. Het herstel van de gereedheid van de F-16’s neemt achttien maanden in beslag. Afhankelijk van de behoefte en na politieke besluitvorming zou Nederland vanaf 1 januari 2018 weer een bijdrage kunnen leveren aan missies en operaties (Kamerstuk 27 925, nr. 606).
Kunt u punt voor punt reageren op de zaken die de officieren noemen in hun brief? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat de F-16 technisch en operationeel verouderd raakt. Dat hangt mede samen met de opkomst en proliferatie van moderne, mobiele luchtafweersystemen en nieuwe radar- en detectietechnieken. Er is een voortdurende wedloop gaande om dergelijke systemen te verbeteren en radardetectie daardoor te vermijden of te beperken. Mede daarom heeft het kabinet besloten de F-16 te vervangen door de F-35. Dat toestel is technisch zeer geavanceerd en biedt mogelijkheden om in te spelen op technologische ontwikkelingen (Kamerstuk 26 488, nr. 369).
In 2013 is besloten de vervanging van de F-16 uit te voeren binnen een vastgesteld investerings- en exploitatiebudget. Deze financiële ruimte was toen toereikend voor de aanschaf van 37 toestellen. Zoals bekend kan Defensie daarmee vanaf 2024 met de F-35 ononderbroken het Nederlandse luchtruim bewaken en permanent met vier toestellen elders in de wereld eenmalig of langdurig één missie uitvoeren (Kamerstuk 33 763, nr. 1).
Zoals gemeld in het Jaarverslag 2016 kent de operationele gereedheid van de NH-90, de CH-47 Chinook, de AH-64 Apache en de F-16 beperkingen, onder meer door de generieke geoefendheid van vliegers en piloten. De inzet van deze eenheden in missies is bewust verminderd om herstel van de gereedheid mogelijk te maken. De eenheden die in 2016 zijn ingezet waren berekend op hun taak.
Zoals herhaaldelijk aan de Kamer gemeld, is de investeringsbehoefte van Defensie in verband met benodigde vernieuwingen en vervangingen de komende jaren groter dan het beschikbare budget. In verband hiermee was het in de defensiebegroting voor 2016 noodzakelijk prioriteiten te stellen. Een van de besluiten was om het project MALE UAV uit te stellen tot 2022 (Kamerstuk 30 806, nr. 38). Ook de aanschaf van de Multi Ship Multi Typesimulator is om die reden uitgesteld naar 2024.
Er zijn geen belemmeringen opgelegd om meer dan negentig procent van het personeelsbestand te vullen. Onder meer een hogere uitstroom en een lagere instroom dan verwacht hebben er in 2016 in geresulteerd dat de vulling lager was. Zoals gemeld in de P-rapportage 2016 bedroeg de vulling van het CLSK eind 2016 88 procent.
Deelt u de mening dat de genoemde herstelperiode van 4 jaar te lang is? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het herstel van de basisgereedheid kost tijd. De negatieve trend is de afgelopen jaren een halt toegeroepen en het totaal aan maatregelen moet de komende jaren leiden tot het op orde brengen van de basisgereedheid. Om het inzicht in de voortgang van het herstel van de inzetbaarheid en gereedheid van de eenheden te verbeteren, is in de begroting 2017 een prognose opgenomen van het jaar waarin eenheden aan de gereedheidsnorm zullen voldoen (Kamerstuk 34 550-X, nr. 1).
Deelt u de mening dat de focus van Defensie moet liggen op de verdediging van het eigen land en het bewaken van onze grenzen en veiligheid en dat de focus niet moet zijn dat we te vaak en te lang meedoen aan vaak zinloze en dure missies? Zo nee, waarom niet?
Interne en externe veiligheid zijn meer dan ooit met elkaar verbonden. Dreigingen en risico’s hebben in toenemende mate een grensoverschrijdend karakter. De instabiliteit aan zowel de oost- als zuidflank, plaatst Europa voor grote uitdagingen en bedreigingen. Gelet hierop richt Nederland zich in zijn internationale veiligheidsbeleid primair op de ring van instabiliteit rondom Europa, daar deze direct en indirect Nederlandse belangen raakt.
Het spreekt voor zich dat de ring van instabiliteit verder strekt dan de fysieke buitengrenzen van de EU en het NAVO-verdragsgebied en dat de focus dus niet louter op deze ring is gericht. De krijgsmacht kan derhalve ook elders in de wereld worden ingezet als daar de Nederlandse belangen in het geding zijn.
Het bericht dat in het Indonesische Atjeh twee mannen tot stokslagen zijn veroordeeld wegens hun homoseksualiteit |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Twee mannen in het Indonesische Atjeh zijn tot stokslagen veroordeeld wegens hun homoseksualiteit»?1
Ja.
Heeft u uw zorgen over dit vonnis geuit in de richting van uw Indonesische ambtsgenoot? Zo ja, wat was de reactie? Zo nee, op welke termijn zult u dat gaan doen?
In Atjeh, Indonesië, zijn twee mannen veroordeeld en bestraft wegens homoseksuele handelingen. De mannen kregen op 23 mei ieder 83 stokslagen toegediend. Dit gebeurde in het openbaar in aanwezigheid van 500–1.000 toeschouwers in Banda Atjeh. In Atjeh wordt, als enige provincie in Indonesië, de sharia wetgeving toegepast. Er lijkt sprake van toenemende druk op de LHBTI-gemeenschap, ook in overige delen van Indonesië.
De ontwikkelingen rond de positie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië worden dan ook op de voet gevolgd door mij persoonlijk en de Nederlandse ambassade in Jakarta. Gelijke rechten voor LHBTI’s vormen onderdeel van de structurele dialoog tussen Nederland en Indonesië op het gebied van mensenrechten. De mensenrechtenambassadeur heeft dan ook direct tijdens zijn bezoek aan Indonesië van 1 t/m 12 mei 2017 de Nederlandse zorgen over de situatie van de LHBTI-gemeenschap, waaronder ontwikkelingen rondom de zaak tegen twee mannen in Atjeh, besproken met zowel de LHBTI gemeenschap als de Indonesische autoriteiten.
De Nederlandse regering heeft de kwestie niet alleen via de mensenrechtenambassadeur opgebracht, ook voerde de EU-vertegenwoordiger in Jakarta een demarche uit namens de EU op 2 juni j.l. Hierbij werden de zorgen over de LHBTI situatie in Indonesië aangekaart, waaronder ook de veroordeling en bestraffing van de twee mannen in Atjeh.
De situatie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië, en met name in Atjeh, zal later dit jaar ook besproken worden in het kader van de EU-Indonesië mensenrechtendialoog.
Heeft u over dit vonnis contact gehad met uw Europese ambtsgenoten? Zo ja, is er bereidheid tot een Europese reactie richting Indonesië? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan worden voorkomen dat de Indonesische bevolking buiten Atjeh deze gang van zaken als voorbeeld zal nemen of zal zien, en zo de rechten en vrijheden van onder meer homoseksuelen in Indonesië – al dan niet indirect – ingeperkt zullen raken?
Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI-personen. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit. In Indonesië, met uitzondering van Atjeh, is homoseksualiteit niet strafbaar. In Atjeh wordt, als enige provincie in Indonesië, de sharia wetgeving toegepast.
De strafbaarstelling van homoseksualiteit in Atjeh is mogelijk door invoering van lokale wetten op basis van de sharia die in sommige gevallen ingaan tegen internationale mensenrechtenbepalingen. Tijdens zijn bezoek aan Indonesië is de mensenrechtenambassadeur specifiek ingegaan op deze discriminerende lokale wetten in gesprekken met de Indonesische autoriteiten.
Belangrijk is verder dat lokale organisaties in staat zijn om de situatie van LHBTI te verbeteren en een dialoog met respect voor mensenrechten voor een ieder te bevorderen. Nederland werkt dan ook actief samen met NGO’s die zich inzetten om de situatie van de LHBTI-gemeenschap te verbeteren. Inzet is om volwaardige participatie van LHBTI’s in de maatschappij te bewerkstelligen
Het aanhouden van een veroordeelde terrorist op de vliegbasis Volkel |
|
Albert van den Bosch (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veroordeelde terrorist aangehouden op vliegbasis Volkel»?1
De schriftelijke vragen van leden Van den Bosch en Tellegen (beiden VVD), vraagnummer 2017Z06621, zijn beantwoord middels brief «Reactie op verzoek van het lid De Graaf, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 18 mei 2017, over het bericht «Veroordeelde jihadist aangehouden op vliegbasis Volkel»» (Kamerstuk 34 550-X, nr. 91).
Kunt u bevestigen dat de aangehouden persoon in september 2015 is aangehouden bij de Turks-Syrische grens en zich in het strijdgebied in Syrië wilde aansluiten bij een terroristische organisatie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u eveneens bevestigen dat deze persoon voor een bouwbedrijf graafwerk verrichte op de vliegbasis Volkel en inviel voor iemand die ziek was?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat iemand die veroordeeld is voor terrorisme toegang heeft gekregen tot deze militaire vliegbasis? Deelt u de mening dat dit ontoelaatbaar is en een groot gevaar voor de nationale veiligheid oplevert?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken welke toegangseisen zijn gesteld om op de vliegbasis te kunnen komen? Hoe kan het dat deze toegangseisen niet toereikend zijn geweest om deze veroordeelde terrorist toegang tot de basis te ontzeggen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat naar personen die werkzaamheden verrichten op militaire terreinen zoals de vliegbasis Volkel altijd een achtergrondcheck (screening) gedaan moet worden? Is dat gedaan bij deze persoon? Zo ja, hoe kan het dat hij daarna toch toegang heeft gekregen tot de basis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zal in de toekomst worden voorkomen dat mensen te werk worden gesteld op een plaats die van groot belang kan zijn voor de nationale veiligheid, zonder dat eerst een achtergrondcheck wordt uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de toegangseisen/procedures voor militaire bases naar aanleiding van deze gebeurtenis aangescherpt moeten worden om herhaling in de toekomst te voorkomen? Is dat reeds gebeurd of gaat het nog gebeuren? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoe het kan dat iemand foto’s maakt op militair terrein – hetgeen verboden is – maar het OM hem toch na twee dagen vrij laat omdat «uit het onderzoek van de marechaussee geen aanwijzingen zijn gekomen dat hij geen strafbare feiten heeft gepleegd of wilde plegen»? Het maken van dergelijke foto’s en opnamen is toch per definitie verboden? Waarom is deze persoon niet langer vastgehouden, helemaal gezien zijn antecedenten?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze persoon tijdens detentie en voor zijn vrijlating onderzocht op welke ontwikkeling zijn terroristische gedachtegoed heeft doorgemaakt? Zo ja, wat kwam daaruit? Zo nee, waarom niet? Zou dat niet een standaardprocedure moeten zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze persoon vervroegd in vrijheid is gesteld? Zo ja, welke voorwaarden waren hieraan verbonden? Was het niet betreden van plekken die van groot belang (kunnen) zijn voor onze nationale veiligheid een van deze voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ´Stampvolle stad feest uitbundig’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stampvolle stad feest uitbundig»?1
Ja.
Is het waar dat in Zuidland een fan van Feyenoord na een explosie van een stuk vuurwerk zijn hand is kwijtgeraakt?
Ja.
Deelt u de waarneming dat op de dag van de huldiging in Rotterdam geregeld te midden van groepen mensen zware vuurwerkbommen tot ontploffing werden gebracht? Deelt u de mening dat dit tot (potentieel) gevaarlijke situaties heeft geleid?
Ja, deze waarneming deel ik. Het afsteken van zware vuurwerkbommen leidt tot zeer gevaarlijke situaties.
Deelt u de mening dat – evenals bij de laatste oud en nieuw viering(en) – het afsteken van zwaar vuurwerk in toenemende mate risico’s vormt bij openbare festiviteiten? Deelt u de mening dat door het afsteken van (zwaar) vuurwerk in groepen dan wel door het gooien van (zwaar) vuurwerk in de richting van hulpverleners (met name politie, boa’s, toezichthouders) de veiligheid van deze mensen ernstig in het gedrang komt?
Het is juist dat het afsteken van zwaar vuurwerk risico’s vormt voor de veiligheid van mensen en voor de openbare orde. Uit de brief over de jaarwisseling2 die onlangs aan uw Kamer is verstuurd, blijkt dat het aantal incidenten als gevolg van het afsteken van vuurwerk echter niet is toegenomen ten opzichte van andere jaren. Wanneer sprake is van het gooien van (zwaar) vuurwerk in de richting van hulpverleners, komt hiermee de veiligheid van deze mensen ernstig in het gedrang.
Kunt u aangeven in welke categorieën illegaal vuurwerk is in te delen, bijvoorbeeld op criteria als zwaarte en schadelijkheid? Kunt u per categorie aangeven wat de geldende strafbaarstelling is, inclusief een inzicht of er een mogelijkheid bestaat voor het opleggen van voorlopige hechtenis? Kunt u per categorie aangeven wat het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid is? Kunt u aangeven of daders die (zwaar) vuurwerk gebruiken ten opzichte van hulpverleners strenger bestraft worden?
Voor een gedetailleerd overzicht verwijs ik naar de Richtlijn voor strafvordering vuurwerkdelicten van het College van procureurs-generaal,3 waarin vuurwerk wordt ingedeeld in verschillende categorieën. Naast een categorie voor verboden handelingen met consumentenvuurwerk zijn er categorieën voor lichter professioneel vuurwerk, specifieke soorten professioneel vuurwerk en niet-gedefinieerd vuurwerk dat zodanig zwaar is dat het in handen van particulieren (levens) gevaarlijk is en geïmproviseerd vuurwerk. De strafbaarstelling is per categorie aangegeven en is afhankelijk van verschillende criteria zoals de hoeveelheid vuurwerk, het voorhanden hebben of ter beschikkingstellen/afleveren.
Voor het voorhanden hebben of aan een ander ter beschikking stellen van zwaar vuurwerk ter vermaak staat gevangenisstraf van maximaal zes jaar. Bij deze delicten is voorlopige hechtenis mogelijk. Bij het gooien van zwaar vuurwerk naar hulpverleners kan naast de vuurwerkovertreding – afhankelijk van de concrete omstandigheden – sprake zijn van poging tot zware mishandeling, poging tot doodslag of erger, wat in voorkomende gevallen zwaardere straffen oplevert. Daarnaast wordt in deze gevallen zwaarder gestraft omdat het gaat om medewerkers met een publieke taak, waarover ik uw Kamer naar aanleiding van de motie van de leden Van Toorenburg en Tellegen onlangs heb geïnformeerd.4
Kunt u inzichtelijk maken welke opsporingscapaciteit binnen de Nationale Politie, de Koninklijke Marechaussee en een instantie als de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) incidenteel en structureel beschikbaar is om illegaal vuurwerk op te sporen?
Het bevoegde gezag heeft mij laten weten dat ten behoeve van de opsporing van illegaal vuurwerk opsporingscapaciteit wordt geleverd door de politie en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Ook de Koninklijke Marechaussee kan vanuit de algehele opsporingstaak op luchthavens illegaal vuurwerk onderscheppen, waarna een opsporingsonderzoek wordt gestart. Het gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de aard en omvang van het opsporingsonderzoek.
Hoeveel illegaal vuurwerk is afkomstig uit landen als België en Duitsland, alsmede – al dan niet per postzending – uit Oost-Europese landen? Welke maatregelen worden genomen en kunnen worden genomen om in samenwerking met die landen de export van (zwaar) illegaal vuurwerk te voorkomen? Is de bestaande regelgeving, ook qua verdragen, toereikend om politie en justitie adequaat op te laten treden? Bent u bereid om zeker in de periode voor oud en nieuw zowel qua (grens)toezicht als qua opsporing een uiterste inspanning te leveren om illegaal vuurwerk te bestrijden?
Het Openbaar Ministerie publiceert jaarlijks het aantal kilo’s inbeslaggenomen vuurwerk op zijn website (de vuurwerkbarometer). Vanaf oktober 2016 tot en met week 7 in 2017 is bijna 40.000 kilo vuurwerk in beslag genomen. Daarbij is de hoeveelheid afgekeurd consumentenvuurwerk van de legale importeurs niet meegeteld, omdat de ILT dit bestuursrechtelijk aanpakt. Daarnaast is door onderzoek van het Functioneel Parket in Duitsland 45 ton professioneel vuurwerk onderschept dat was bestemd voor de Nederlandse markt; voor respectievelijk België en Oost-Europese landen is dit niet bekend.
In beginsel is export van zgn. zwaar vuurwerk niet verboden indien de ontvangende partij een professional is. Wanneer uit een onderzoek blijkt dat grensoverschrijdende handel in professioneel vuurwerk bestemd is voor de particuliere markt, wordt deze informatie gedeeld met de betrokken landen. De Nederlandse regelgeving is gebaseerd op de Europese richtlijn voor pyrotechnische artikelen en wordt door het bevoegde gezag als adequaat ervaren. Echter, niet elke EU-lidstaat heeft deze regelgeving in strafrechtelijke zin geïmplementeerd.5 Bijgevolg kan het voorkomen dat in geval van grensoverschrijdende opsporingsonderzoeken rechtshulpverzoeken niet uitgevoerd kunnen worden. Om die reden neemt Nederland op internationaal niveau op verschillende manieren het initiatief om maatregelen te nemen om de export van illegaal vuurwerk te voorkomen. Door gesprekken te voeren op Europees niveau met de Europese Commissie en bilateraal met onder andere Italië, Tsjechië en Duitsland zet Nederland in op verbeterde toezicht en handhaving in de lidstaten zelf en een verscherping van de richtlijn.
Het gehele jaar door zijn opsporingsinstanties actief, waarvoor voldoende capaciteit ter beschikking staat.
Bent u bereid de beantwoording van deze vragen te combineren met de door u op 31 maart 2017 beloofde brief met aanvullende maatregelen en oplossingen voor een veilig verloop van de jaarwisseling en andere evenementen (Kamerstuk 28 684, nr. 495)?
Dat is helaas niet gelukt.
Problemen na de update van auto's van Volkswagen Group |
|
Jessica van Eijs (D66), Maurits von Martels (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van consumentenprogramma Radar waaruit naar voren komt dat 25% van het gebruikte panel problemen ondervindt na de update van auto’s van de Volkswagen Group, zoals hoger brandstofgebruik, verlies van vermogen en/of het uitvallen van de EGR-klep?1
Ja.
Klopt het dat de software-update er gelet op het bovenstaande toe kan leiden dat de EGR-klep (die moet voorkomen dat er minder stikstofoxide wordt uitgestoten) anders gaat werken, waardoor de auto meer diesel gaat verbruiken en/of vermogen verliest? Zo nee, waarom niet?
De software-updates zijn zo ontwikkeld dat de EGR beter werkt en ze geen negatief effect hebben op het brandstofverbruik of het motorvermogen. Dit is bevestigd door het KBA (de Duitse typegoedkeuringsinstantie). Ook de RDW en TNO hebben in hun rapport laten weten dat zij tot diezelfde conclusie zijn gekomen bij nader onderzoek.2
Klopt dat het dat om deze effecten te voorkomen de EGR tijdens de rit ook wel uitgezet wordt en dat het daarnaast in Nederland erg gemakkelijk is om de EGR compleet te laten verwijderen of permanent uit te laten schakelen, waardoor de motor veel te veel stikstofoxide uitstoot en de te behalen gezondheidswinst uitblijft? Zo nee, waarom niet?
Autofabrikanten laten de mate waarin de EGR wordt ingeschakeld afhangen van verschillende factoren, zoals de buitentemperatuur. Dat betekent dat soms minder of geen uitlaatgassen worden gerecirculeerd om de motor te beschermen. Dit houdt echter geen verband met de software-update van Volkswagen.
Daarnaast kunnen op dit moment voertuigeigenaren op eigen initiatief hun voertuig laten chip-tunen waarbij deze systemen buiten werking worden gesteld. Dat vind ik onwenselijk; zoals eerder aangegeven aan uw Kamer3, laat ik momenteel de regelgeving aanpassen zodat dergelijke wijzigingen aan het emissiebeheersingssysteem van auto’s strafbaar worden. Zie ook antwoord 5.
Deelt u voorts de mening dat naast de software-update de Volkswagen Group tevens een update van de EGR en eventuele andere technologie moet aanbieden die garandeert dat de auto schoon blijft? Deelt u daarnaast de mening dat er op zijn minst voor moet worden gezorgd dat deze onderdelen met enige regelmaat moeten worden vervangen?
Om de voertuigen weer in lijn te brengen met de typegoedkeuringseisen is het van belang dat de software-update uitgevoerd wordt. Eventuele vervanging van de EGR-klep is onderdeel van het reguliere onderhoud van het voertuig.
Waarom is het laten uitschakelen en of verwijderen van de EGR-klep überhaupt niet verboden in Nederland? Welke Nederlandse en Europese wetgeving is relevant voor de praktijk van het (laten) uitschakelen en of verwijderen van de EGR-klep? Heeft Nederland bij markttoezichtonderzoek (onder Richtlijn 2007/46/EC) of periodieke keuringen (Richtlijn 2014/45/EU) deze wetgeving toegepast en voldoende ingezet op het opsporen en beboeten van voertuigmanipulatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de brief aan uw Kamer van 3 april jl.4, moeten nieuwe auto’s die op de markt worden gebracht aan de Europese emissie-eisen voldoen. Daarvoor rusten fabrikanten nieuwe auto’s met allerlei technische voorzieningen uit, zoals een roetfilter, uitlaatgasrecirculatie (EGR-klep) en katalysatoren. Vanzelfsprekend is het de bedoeling dat deze voorzieningen goed blijven functioneren nadat voertuigen op de markt zijn gebracht en deelnemen aan het dagelijkse verkeer. Gebleken is dat deze systemen, op verzoek van de eigenaar, met enige regelmaat worden verwijderd of buiten werking worden gesteld. Hoewel er in Europees verband geen verbod geldt om roetfilters te verwijderen, zal ik de Regeling voertuigen zodanig wijzigen dat het verwijderen, aanpassen en buiten werking stellen van emissiecontrolesystemen verboden wordt als deze voorzieningen nodig zijn om aan de emissie-eisen te voldoen. Ik verwacht het nieuwe verbod binnenkort te publiceren, waarna het op 1 oktober 2017 in werking kan treden.
Hoe kan het dat consumenten nog altijd niet weten waar ze moeten zijn en waar ze recht op hebben als ze nadelige gevolgen (denken te) ondervinden van de software-update?
Ik heb geregeld contact met PON over de terugroepactie. Als consumenten vragen of klachten hebben over de software-update kunnen zij daarvoor terecht bij de klantenservice van Volkswagen of hun dealer. PON heeft mij laten weten dat elke klacht individueel wordt behandeld en er wordt een passende oplossing gezocht per situatie.
Bent u bereid om tekst en uitleg te vragen aan Pon Dealer Groep (PON) over hun «individuele aanpak» van de genoemde problemen en de negatieve ervaringen daaromtrent die uit de uitzending van Radar naar voren komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 6.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat de ene klant wel en de andere klant geen (gedeeltelijke) vergoeding krijgt voor reparaties die (gebaseerd op de Radar-uitzending) tussen de 600 en 1.100 euro kosten? Zo ja, op welke termijn gaat u in gesprek met PON om er zorg voor te dragen dat er helder wordt gecommuniceerd over wanneer consumenten wel, en wanneer zij niet in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) vergoeding van de kosten, zodat er geen sprake is van willekeur? Zo nee, waarom niet?
Aan het uitvoeren van de software-update zijn voor de consument geen kosten verbonden. Voor reparaties hanteert PON protocollen waarin is vastgelegd wanneer een consument aanspraak maakt op compensatie. Het compensatiebedrag kan naar de aard van de reparatiebeurt en het voertuigverleden verschillen. Zoals eerder aangegeven wordt door PON per situatie een passende oplossing gezocht.
Deelt u de mening dat consumenten die aantoonbaar negatieve effecten ondervinden ten gevolge van de software-update volledig moeten worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is het niet gebleken dat de software-update negatieve effecten heeft op de rijeigenschappen van het voertuig.
Welke actie onderneemt u op dit moment om consumenten die problemen ondervinden met hun auto na een software-update bij te staan? Is daar frequent overleg met importeur PON over en wat is daarvan de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd heb ik regelmatig overleg met PON. PON verzekert mij dat elke klacht serieus wordt genomen. Momenteel ligt het aantal klachten over de software-update ruim onder de 1%. PON geeft aan dat voor verreweg de meeste gemelde klachten inmiddels een passende oplossing is gevonden. Ik heb er vertrouwen in dat PON er alles aan doet om de klachten naar behoren af te handelen.
Hoe verhouden de problemen die consumenten zeggen te ondervinden met hun auto na de software update zich tot uw uitspraken in het laatste algemeen overleg over Dieselgate aangaf, namelijk dat de update geen nadelige gevolgen heeft voor consumenten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt het signaal dat Radar ontving van Volkswagen Duitsland, namelijk dat de software-update er inderdaad voor zorgt dat de EGR-klep anders gaat werken (met alle mogelijke gevolgen van dien voor brandstofverbruik en/of vermogen) en van PON, namelijk dat de update inderdaad tot klachten heeft geleid, zich tot uw eigen uitspraken dat de update geen nadelige gevolgen heeft voor consumenten?
De mededeling van Volkswagen Duitsland had betrekking op het roetfiltersysteem. Als gevolg van de software-update zullen sommige voertuigtypes vaker het roetfiltersysteem moeten regenereren. Deze regeneratie kost extra brandstof. Dit extra brandstofverbruik wordt gecompenseerd door verbeterde inspuiting. Daardoor resulteert de software-update niet in een verhoogd gebruik. Onafhankelijk onderzoek door het KBA en een second opinion door de RDW en TNO bevestigen dit.
Kunt u verklaren waarom u in het onderzoek naar aanleiding van de motie-Geurts/van Veldhoven (Kamerstuk 31 209, nr. 197) niet achter deze mogelijke negatieve gevolgen voor consumenten bent gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het onafhankelijke onderzoek door het KBA, RDW en TNO heeft geconcludeerd dat de software-updates niet hebben geleid tot negatieve gevolgen voor het brandstofverbruik of het motorvermogen. Zoals eerder aangegeven is het mogelijk dat consumenten een verschil in rijervaring merken. Dit komt volgens PON in de meeste gevallen door het feit dat consumenten niet altijd de eerder door de fabrikant aangeboden software-updates hebben laten uitvoeren.
Bent u bereid deze mogelijke gevolgen mee te nemen in het aanvullend onderzoek naar aanleiding van de motie-Geurts (Kamerstuk 31 209, nr. 207)? Zo nee, waarom niet? Wanneer bent u voornemens dit aanvullend onderzoek aan de Kamer te doen toekomen?
Ter uitvoering van de Kamermotie heb ik naast het onderzoek door RDW en TNO een reactie gevraagd aan mijn Duitse collega Minister Dobrindt om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van de software-update van Volkswagen. Zodra ik nieuwe informatie heb, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat het een onlangs verschenen onderzoek2 naar de gevolgen van sjoemeldiesels, waaruit blijkt dat jaarlijks 38.000 mensen (waarvan de meesten hier in Europa) vroegtijdig overlijden ten gevolge van te veel uitgestoten stikstofoxiden (NOx) door diesels, laat zien dat het van het allergrootste belang is dat alle sjoemeldiesels terug naar de garage komen voor een update die ervoor zorgt dat de uitstoot van schadelijke stoffen voldoet aan de wettelijke normen? Kunt u de Kamer van een reactie voorzien op het genoemde onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek benadrukt het belang van schone lucht en het negatieve effect van dieselvoertuigen die onder normale rijomstandigheden niet aan de Europese emissie-eisen voldoen. Inmiddels is hiervoor de Real Driving Emissions testprocedure vastgesteld, waarbij auto’s ook op de weg worden gemeten. Deze nieuwe testprocedure is vanaf 1 september 2017 verplicht voor nieuwe voertuigtypen en twee jaar later voor alle nieuwe personenauto’s. Ik verwacht, dat mede als gevolg hiervan dat nieuwe personenauto’s veel schoner worden.
Wat denkt u dat het effect is van de signalen uit de Radar-uitzending op de bereidwilligheid van consumenten om mee te doen aan de – tot nu toe nog altijd – vrijwillige terugroepacties?
Zoals eerder aangegeven herken ik de signalen uit de Radar-uitzending niet. Ik steun de oproep van PON, dat consumenten die klachten hebben zich bij PON melden, zodat voor elk geval een oplossing kan worden gevonden.
Wat zijn de milieu en gezondheidsvoordelen van het updaten van de software van auto’s met sjoemelsoftware? Hoe gaat u er voor zorgen dat deze auto’s met sjoemelsoftware een update krijgen?
Met de update wordt de software, waarmee een voertuig herkent dat het in een laboratorium wordt getest en overschakelt naar andere regeling van de motor, verwijderd. Door deze update zullen de NOx-emissies iets afnemen, hetgeen de volksgezondheid ten goede komt. Voor een meer uitgebreide analyse van de positieve effecten van de software-updates, verwijs ik u verder naar rapporten opgesteld door de RDW en anderen, gepubliceerd op de website van de RDW.
Volkswagen is door het KBA verplicht tot het aanbieden van de software-update. Het is aan Volkswagen dat de terugroepactie wordt uitgevoerd. Het is bovendien aan consumenten of ze meewerken aan de terugroepactie. De update is op dit moment bij circa 82.000 voertuigen uitgevoerd. De RDW volgt de terugroepactie uiteraard nauwgezet.
Zijn deze signalen en het effect daarvan op de – tot nu toe nog altijd – vrijwillige terugroepacties voor sjoemeldiesels voor u reden om Volkswagen alsnog te verzoeken over te gaan op verplichte terugroepacties, zoals gevraagd in het vijfpuntenplan voor herstel van vertrouwen in de autosector «Genoeg van het gesjoemel»?3 Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 24 mei 20177 heb aangegeven, zal ik het vijf-puntenplan vergelijken met ons huidige beleid en u hierover voor de zomer informeren. Gezien de demissionaire status van het kabinet zal ik de beleidsinhoudelijke reactie overlaten aan mijn opvolger.
Kunt u deze vragen, voorafgaand aan het Algemeen overleg Raad voor Concurrentievermogen (formeel) op 29 en 30 mei 2017, uiterlijk 23 mei 2017 beantwoorden? Kunt u deze vragen tevens afzonderlijk beantwoorden?
Gelet op de aard en omvang van de vragen is het helaas niet gelukt de antwoorden binnen de gevraagde termijn te beantwoorden.
De onveiligheid van conducteurs van NS |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u het bericht gelezen dat conducteurs van NS zich ’s avonds niet veilig voelen?1
Ja.
Wat is uw mening over de uitkomst van het NS-onderzoek dat minstens 30 procent van de conducteurs zich in de late avond niet veilig in de trein en op stations voelt?
Veiligheid van personeel en reiziger is een belangrijk thema in het openbaar vervoer. Samen met alle partijen OV-sector werk ik aan het vergroten van die veiligheid (zie ook het antwoord op vraag 5). Daarbij is de veiligheidsbeleving na 22.00 uur al langere tijd een punt van aandacht. NS heeft daarom besloten tot de maatregel dubbele bemensing (als onderdeel van het maatregelenpakket uit 2015). Deze maatregel zal vanaf 12 juni 2017 geheel geëffectueerd zijn.2 Om te meten of deze maatregel effect heeft, heeft NS een onderzoek gedaan naar de veiligheidsbeleving van het personeel en reizigers (nulmeting). De resultaten van de nulmeting zijn al eerder door NS openbaar gemaakt.3 In het najaar zal NS een één-meting uitvoeren.
Kunt u verklaren waarom er vorig jaar meer meldingen van agressie tegen NS-medewerkers waren ten opzichte van 2015?
Er is niet één duidelijke oorzaak aan te wijzen waarom er meer meldingen zijn in 2016 ten opzichte van 2015. In 2016 is op een aantal grote stations de poortjes gesloten (o.a. Zwolle, Arnhem en Amsterdam Zuid). Na het sluiten van de poortjes is vaak een tijdelijke piek van incidenten waar te nemen. In de eerste weken na de sluiting ontstaat er een gedwongen situatie dat men in het bezit moet zijn van een geldig vervoersbewijs om toegang tot het station en trein te krijgen. Sommige reizigers zoeken in die «nieuwe» periode de confrontatie op. Een andere oorzaak is de toenemende groei van het aantal reizigers. Daarnaast blijft NS structureel aandacht vragen voor het melden van incidenten. Hierdoor kan het aantal meldingen ook zijn toegenomen.
Kunt u verklaren waarom het aantal incidenten waarbij een NS-medewerker letsel heeft opgelopen is gedaald?
In 2016 waren er 690 (642 in 2015) geweldsincidenten tegen NS-medewerkers. In 188 (189 in 2015) gevallen was er sprake van letsel. Dit letsel vond voornamelijk plaats onder medewerkers van Veiligheid & Service bij (verzet tegen) aanhoudingen. Deze medewerkers hebben naast de boa- ook de geweldsbevoegdheid en worden jaarlijks meerdere malen getraind op de-escalatie en toepassen van (proportioneel) geweld indien nodig. Helaas was er in 2016 in 115 gevallen (127 in 2015) toch sprake van letsel onder Veiligheid & Service medewerkers.
Het aantal geweldsincidenten in 2016 ligt hoger dan in 2015, het aantal letselgevallen is nagenoeg gelijk gebleven. Ondanks deze inzichten wil ik nog niet spreken van een daling van het aantal letselgevallen. Ik blijf dit samen met NS aandachtig volgen.
Kunt u aangeven welke maatregelen sinds maart 2015 (aankondiging extra maatregelen in verband met zware mishandeling in Hoofddorp) zijn genomen en wilt u daarbij aangeven wat de effecten daarvan (in afname van incidenten) waren?
In maart 2015 hebben het Rijk, NS, ProRail, de vakbonden en het personeel samen afspraken gemaakt over het volgende pakket aan maatregelen:
Dit maatregelenpakket is vorig jaar door het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) geëvalueerd.5 Het WODC geeft in het evaluatierapport aan dat het – gelet op de nog niet volledig voltooide implementatie van het pakket – te vroeg is om conclusies te trekken over effecten op de sociale veiligheid. Alleen bij de maatregel versneld in gebruik nemen van de OV-chipkaartpoortjes is een positief resultaat waargenomen. Momenteel wordt het pakket voor een tweede keer door het WODC geëvalueerd en daarna zal ik de evaluatie, samen met de Minister van Veiligheid en Justitie, aan uw Kamer verzenden.
Daarnaast heb ik in februari 2016 eenmalig € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor extra maatregelen, onder meer voor de inzet van flexibele veiligheidsteams en innovatieve maatregelen.6 In oktober 2016 is met alle partijen uit de OV-sector een integraal actieprogramma sociale veiligheid, de zogeheten High Impact Crime (HIC)-aanpak OV, vastgesteld met 23 maatregelen en een duidelijke doelstelling om de sociale veiligheid te vergroten.7 In het najaar 2017, een jaar na de inwerkingtreding, zal uw Kamer worden geïnformeerd over de voortgang van de HIC-aanpak OV.
Kunt u verklaren waarom, ondanks de genomen maatregelen, het gevoel van veiligheid onder conducteurs hoog is gebleven?
NS heeft de afgelopen twee jaar de Universiteit van Utrecht een nul- en één-meting laten uitvoeren naar de algemene sociale veiligheidsbeleving van NS-medewerkers. De uitkomst van deze nul- en éénmeting is opgenomen in de bij antwoord 5 genoemde WODC evaluatie die vorig jaar aan uw Kamer is verzonden. Uit de meting blijkt dat NS-medewerkers zich redelijk veilig voelen. In 2015 was de gemiddelde waardering een 3,59 en in 2016 was dat een 3,58 (antwoordenschaal loopt van 1 (zeer onveilig) tot 5 (zeer veilig). Einde van het tweede kwartaal van 2017 zal een 2-meting plaatsvinden.
Het onlangs gehouden veiligheidsbelevingsonderzoek onder conducteurs van NS richtte zich specifiek op de beleving na 22.00 uur, in aanloop naar de maatregel dubbele bemensing. Uit de nulmeting komt naar voren dat het veiligheidsgevoel 's avonds minder hoog is dan overdag. Conducteurs die hierover rechtstreeks werden bevraagd geven in 70 procent van de gevallen aan dat ze zich tijdens de avonddienst veilig voelen. Als conducteurs via internet worden bevraagd geeft 45 procent dat aan. Voor het algemene veiligheidsgevoel tijdens het werk geven conducteurs het cijfer 7,1 (tegenover een 6,6 bij de online bevraagden). Vanaf 12 juni 2017 zal de maatregel dubbele bemensing geheel geëffectueerd zijn. Samen met NS wil ik de evaluatie van deze maatregel afwachten om te bezien of en welk effect deze heeft gehad.
Bent u bereid om in overleg met betrokkenen te bezien hoe het gevoel van veiligheid verder kan toenemen?
Het veiligheidsbelevingsonderzoek van NS betrof een nulmeting. Samen met NS wil ik de één-meting afwachten om te bezien of en welk effect de maatregel dubbele bemensing heeft gehad. Daarnaast ben ik samen met de OV-sector volop bezig met de implementatie van de maatregelen uit de HIC-aanpak. Ook deze maatregelen hebben tot doel om de veiligheidsbeleving van het OV-personeel te vergroten.
Het laten verwijderen van de registratie vanuit het Bureau Krediet Registratie (BKR) door bedrijven. |
|
René Peters (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de reclameboodschap van Dynamiet Nederland waarin wordt aangegeven dat mensen hun BKR registratie kunnen laten verwijderen?1
Ja.
Hoeveel mensen hebben te maken met een negatieve BKR codering?
Op dit moment bevat het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Krediet Registratie (BKR) 721.000 betalingsachterstanden.2 Registraties met een betalingsachterstand worden in de praktijk negatieve registraties genoemd. De kredietverstrekker is verplicht te melden wanneer een consument zich niet aan zijn betalingsverplichtingen op grond van een overeenkomst houdt. Deze meldplicht is afhankelijk van de vorm van het krediet, de hoogte van de betalingsachterstand en de voorwaarden van het krediet. De coderingen blijven vijf jaar bewaard nadat het krediet is beëindigd. Een negatieve registratie duidt daarom niet altijd op een actuele achterstand. Of het krediet is beëindigd is eveneens zichtbaar in het CKI.
Is bekend bij hoeveel mensen die codering door tussenkomst van bedrijven als Dynamiet Nederland weer worden verwijderd?
Op grond van het algemeen reglement van het BKR zijn kredietverstrekkers primair verantwoordelijk voor het aanleveren van juiste informatie in het CKI van het BKR. Correctie kan uitsluitend plaatsvinden door de kredietverstrekkers en alleen als de registratie feitelijk niet juist is. Tussenkomst van derden is daarvoor niet nodig. BKR houdt als verantwoordelijke voor de gegevensverwerking hierop toezicht. Onbekend is hoeveel aanpassingen jaarlijks worden doorgevoerd op initiatief van de kredietverstrekker en in welke gevallen dit is gebeurd naar aanleiding van een verzoek van de klant. Van belang is dat een negatieve registratie altijd moet worden aangepast als deze feitelijk niet juist is. Consumenten kunnen zich in zo’n geval rechtstreeks tot de kredietverstrekker wenden. Er zijn geen cijfers bekend over de mate waarin bedrijven zoals Dynamiet Nederland daarbij worden betrokken.
Is bekend hoeveel mensen op die manier daadwerkelijk financiële verplichtingen zijn aangegaan?
Kredietverstrekkers dienen voor de verlening van kredieten vanaf € 250,– te toetsen of kredietverlening verantwoord is. Dit doen zij onder andere door het CKI van het BKR te raadplegen. Een negatieve registratie in het CKI van het BKR staat op zichzelf niet in de weg aan het afsluiten van een krediet. Kredietverlening kan ondanks een negatieve registratie onder omstandigheden immers wel verantwoord zijn. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om na een herstelde betalingsachterstand NHG-garantie te verkrijgen voor een woninghypotheek. En een herstelde betalingsachterstand in het verleden is op zichzelf evenmin reden om een nieuw krediet af te wijzen. Een (verwijdering van een) negatieve registratie zegt dan ook niets over de mate waarin consumenten (weer) financiële verplichtingen kunnen aangaan. Cijfers over het aangaan van financiële verplichtingen na verwijdering van negatieve registraties zijn er niet. Evenmin is bekend hoeveel consumenten niet aan hun betalingsverplichting hebben kunnen voldoen nadat een eerdere negatieve registratie is verwijderd en in welke mate mensen hierdoor in de financiële problemen zijn gekomen.
Is bekend in hoeverre deze mensen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen en in welke mate mensen hierdoor opnieuw in de financiële problemen zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 4.
De arrestatie van klimaatactivisten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de arrestatie van de leden van Fossil Free Culture?1
Ja
Op welke gronden zijn deze activisten gearresteerd?
Op 12 mei 2017 zijn 8 personen aangehouden in het Van Gogh Museum. Op het bureau aangekomen hebben 4 van hen zich niet geïdentificeerd. Deze vier zijn na afloop van het strafrechtelijke traject op 13 mei 2017 aan de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) overgedragen. Zij zijn niet in vreemdelingenbewaring gesteld, maar na afloop van een verlengde ophoudingsperiode, op 15 mei 2017 heengezonden. Er is geen maatregel van Vreemdelingenbewaring opgelegd.
Klopt het dat één of meer leden van Fossil Free Culture in vreemdelingendetentie zijn genomen omdat ze weigerden zich bekend te maken? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de bestendige gedragslijn van de Afdelings bestuursrechtspraak van de Raad van State dat vreemdelingendetentie niet mag worden gebruikt als drukmiddel om de identiteit van mensen te achterhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat onder deze omstandigheden toepassing van vreemdelingendetentie achterwege had moeten blijven?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van de totstandkoming van de bij de evaluatie van de Wet Openbare Manifestaties toegezegde praktijkhandleiding voor burgemeesters? Bent u bereid in afwachting van deze praktijkhandleiding ervoor te zorgen dat in dit soort gevallen geen vreemdelingendetentie zal worden toegepast? Zo nee, waarom niet?
Aan de toegezegde praktijkhandreiking wordt momenteel door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en veiligheid en justitie, gewerkt. De afronding is gepland voor het eind van dit jaar.
Voor de toepassing van de bepalingen van de Vreemdelingenwet geldt dat – tegen de achtergrond van de verplichting om medewerking te verlenen aan de identificatie, waartoe eenieder krachtens de wet verplicht is – het achterhouden van de identiteit mag worden gezien als een frustratie van de bepalingen van de Vreemdelingenwet. Bij demonstranten moet er rekening mee gehouden worden dat om een andere reden geen medewerking verleend wordt. Er zijn dan aanvullende indicaties nodig om verdere maatregelen op basis van de Vreemdelingenwet te rechtvaardigen.
Het bericht dat er studenten zijn die twee opleidingen volgen, maar geen twee diploma’s ontvangen |
|
Frank Futselaar |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat studenten soms geen tweede diploma kunnen krijgen voor een tweede specialisatie, omdat ze beide onder dezelfde masteropleiding vallen?1
Bij een succesvolle afronding van een opleiding ontvangt de student één getuigschrift, inclusief een diplomasupplement waarop de gevolgde vakken staan aangegeven. Dit is zo opgenomen in de wet. Specialisaties of tracks zijn, zowel bij bachelor- als bij masterstudies, altijd onderdeel van een opleiding, waarbij er ook een duidelijk verwantschap moet zijn tussen de tracks en de opleiding. Het volgen van een tweede specialisatie is zichtbaar op het diplomasupplement. Door middel van dit diplomasupplement, dat wordt afgegeven volgens het Europees overeengekomen standaardformat, blijft de positionering van de student op de onderwijs- en arbeidsmarkt gewaarborgd en transparant.
Instellingen mogen – binnen de kaders van macrodoelmatigheid en accreditatie – zelf besluiten of zij een brede of een smalle opleiding aanbieden. Deze differentiatie in het opleidingsaanbod maakt het mogelijk om tegemoet te komen aan de grote diversiteit in de studentenpopulatie en draagt eraan bij dat elke student het onderwijs kan volgen dat bij hem of haar past. Een brede bachelor vergemakkelijkt de studiekeuze voor studenten die nog niet weten welke studie goed aansluit bij hun beroepsinteresse en vermindert de kans op switchen, doordat studenten zelf een accent of route kunnen kiezen binnen hun bacheloropleiding.
Voor studenten is van belang dat zij van tevoren weten waar ze aan toe zijn. Als studenten verschillende tracks willen volgen binnen dezelfde opleiding, moet het voor de student duidelijk zijn dat het hier gaat om één opleiding, één inschrijving binnen dezelfde opleiding en één getuigschrift. Instellingen zijn daarom verplicht duidelijk te zijn over het onderscheid tussen opleiding en tracks.
Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, zeker als er geen of nauwelijks sprake is van overlap in het aanbod van vakken?
Nee, dat deel ik niet. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Weet u hoeveel studenten in een vergelijkbare situatie verkeren, zoals geschetst in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb geen signaal dat hierover bij studenten op grote schaal onduidelijkheid bestaat.
Vindt u het gewenst dat er instellingen zijn die specialisaties (tracks) in de masters aan studiekiezers presenteren als losstaande programma’s, ondanks dat dit in de praktijk leidt tot slechts één diploma? In hoeverre is er hier nog sprake van het «waarborgen van de transparantie van het opleidingsaanbod», dat «het te allen tijde duidelijk moet zijn voor studenten waartoe een opleiding opleidt» en «dat het verschil tussen de track en hoofdopleiding duidelijk moet zijn en dat het niet te ver uit elkaar mag lopen» zoals u stelt in uw brief?2 Wanneer wordt wat u betreft de grens overschreden?
Instellingen zijn verplicht helder en transparant te zijn over hun opleidingsaanbod, waarbij er duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de opleidingen en de tracks. Ik heb geen signalen dat dit momenteel niet het geval is. De NVAO kijkt bij de accreditatieprocedure of tracks voldoende gerelateerd zijn aan de opleiding. Zie verder ook het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO), dat «studenten niet de dupe mogen worden van de administratieve problemen van de instelling»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een misverstand dat het hier gaat om administratieve problemen. Het is een bewuste keuzemogelijkheid voor instellingen om te kiezen voor het aanbieden van brede, dan wel smalle opleidingen. Wel moet het duidelijk zijn voor de student om wat voor opleiding het gaat. Studenten moeten, voorafgaand aan hun studiekeuze, weten waar ze aan toe zijn en wat ze kunnen verwachten tijdens en na hun studie. Instellingen hebben hierbij de taak om dit helder en duidelijk te communiceren.
Is er in de geschetste gevallen sprake van dat instellingen het opzetten van tracks soms als manier zien om het macrodoelmatigheidsbeleid te omzeilen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hierboven aangegeven dat instellingen de vrijheid hebben te kiezen voor het aanbieden van brede, dan wel smalle opleidingen. In de Kamerbrief over het toekomstig macrodoelmatigheidsbeleid3 heb ik aangegeven dat voldoende ruimte voor vernieuwing van groot belang is, om in te kunnen springen op de steeds snellere ontwikkelingen in de maatschappij, wetenschap en arbeidsmarkt. Het kunnen starten van tracks draagt hieraan bij. Tegelijkertijd heb ik in de Kamerbrief over macrodoelmatigheid aangegeven dat het starten van tracks niet gebruikt moet worden om bijvoorbeeld het macrodoelmatigheidsbeleid te omzeilen. Het starten van een nieuwe track moet wel passen bij de opleiding waar deze wordt gestart, zodat het niet ten koste gaat van de overzichtelijkheid en transparantie van het aanbod en van macrodoelmatigheid in zijn algemeenheid. Zoals ik in deze brief aangaf, zal ik de komende periode laten onderzoeken hoe instellingen hiermee omgaan en dat ik zonodig met instellingen hierover het gesprek zal aangaan.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat studenten soms niet kunnen deelnemen aan het afsluitende tentamen van twee specialisaties, omdat het nu niet mogelijk is twee keer een mastergraad te verlenen?
Het is een misverstand dat studenten niet kunnen deelnemen aan het afsluitende tentamen van twee specialisaties. Als de student ingeschreven is bij de opleiding, mag de student alle vakken volgen en deelnemen aan de tentamens hiervan. Per opleiding kan maar één getuigschrift worden afgegeven, zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid mogelijkheden te onderzoeken waarmee dit probleem wordt opgelost en daarbij onder andere te kijken naar het door de ISO voorgestelde variant om «afstudeervarianten vast te leggen in het overheidsregister van opleidingen, bijvoorbeeld onder toevoeging van een letter (A, B of C)»? Kunt u de Kamer daarover zo snel mogelijk informeren?
Eerder heb ik de Eerste Kamer toegezegd4 dat ik zal kijken of de publieksvriendelijkheid van het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO) verbeterd kan worden, omdat het van belang is voor studenten, werkgevers en anderen dat de informatie in het CROHO goed zichtbaar is. Op dit moment is OCW bezig met een traject om het CROHO te moderniseren. In dat kader zal OCW samen met de instellingen bezien of het zinvol is om in het register aanvullende informatie op te nemen.
De hoge werklast van huisartsen |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de toenemende ambulantisering van de ouderenzorg heeft geleid tot een verzwaring van de werklast van huisartsen? Zo ja, wanneer wilt u dit onderzoek verrichten? Zo nee, waarom niet?
Het NIVEL heeft in opdracht van de LHV en VWS onderzoek gedaan naar de effecten van de stelselwijzigingen in 2015 op de tijd die huisartsen nodig hebben om zorg te bieden aan ouderen (70+). Deze heb ik u op 18 april 2017 toegestuurd (Kamerstuk 33 578, nr. 40). Daaruit blijkt dat de tijd die huisartsen besteden aan ouderen (70+) is toegenomen. Tegelijkertijd blijkt uit een aanvullende enquête dat huisartsen ervaren dat zij sinds de overhevelingen beter in staat zijn adequate zorg te leveren voor ouderen.
Bent u het met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) eens dat huisartsen voldoende tijd en ruimte moeten hebben met hun patiënt om goede zorg te kunnen leveren en dus minder patiënten per praktijk moeten hebben?1
Huisartsen moeten goede zorg kunnen leveren. Daarom krijgen huisartsen net als in voorgaande jaren ook in 2018 extra groeiruimte in het budgettaire kader ten opzichte van andere sectoren. Hiermee kunnen zij de toenemende druk op de huisartsenpraktijk opvangen. Er zijn verschillende manieren om de zorg adequaat in te richten en zo de toenemende druk op te vangen. Dit kan door de samenwerking te zoeken met andere zorgaanbieders in de eerste lijn of door meer ondersteuning in te zetten in de praktijk. Ook kan er extra tijd voor de patiënt vrij worden gemaakt – zoals in de pilot in de uitzending van nieuwsuur op 2 mei aangegeven – door minder consulten met de zorgverzekeraar af te spreken. De huidige regelgeving en de extra financiële middelen bieden deze mogelijkheden. Het is aan de zorgverzekeraars en de huisartsen welke afspraken zij hierover maken.
Bent u bereid de onderzoeksresultaten van de twee pilots van Zorgverzekeraar VGZ, waaruit naar voren komt dat wanneer de huisarts 15 minuten in plaats van 10 minuten per patiënt heeft het aantal verwijzingen daalt met 5 tot 6 procent, met de Kamer te delen? Wat gaat u doen met deze uitkomsten?
Het is aan VGZ om te kiezen of zij dergelijke onderzoeksresultaten willen delen. Indien VGZ ervoor kiest om de resultaten te delen, kunnen andere zorgaanbieders en zorgverzekeraars bezien of ze hier een voorbeeld aan willen nemen.
Bent u met huisarts Coenen uit de Nieuwsuur-uitzending eens dat door meer tijd voor de patiënt, onnodige doorverwijzingen kunnen worden voorkomen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit verwezenlijkt kan worden?
Er lopen in Nederland verschillende pilots om te kijken of het aantal onnodige doorverwijzingen kan worden teruggedrongen en de kwaliteit van de zorg kan worden verhoogd. Hier zit een aantal veelbelovende projecten bij zoals bijvoorbeeld de pilot «Eenmalige consultatie medisch specialist» in Twente, het project «Kwaliteit als Medicijn» in Gorinchem en zeker ook de pilots van VGZ ten aanzien van de duur van een consult. Zoals ik eerder ook heb aangegeven kan meer tijd voor de patiënt en het bieden van adequate zorg op meerdere manieren worden bewerkstelligd. De huidige regelgeving en bekostiging, en de extra financiële middelen bieden deze mogelijkheden. Het is aan de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder welke afspraken zij hierover maken, zoals nu in veel pilots ook al gebeurt.
Wat is uw reactie op het pleidooi van Nienke Nieuwenhuizen, voorzitter Verenso en specialist ouderenzorg, om meer oudergeneeskundigen in te zetten in de wijk en huisartsenpraktijken? Hoe gaat u deze inzet van ouderspecialisten bevorderen?
Ik zie grote toegevoegde waarde van specialisten ouderengeneeskunde bij de zorg voor ouderen in de wijk. Om de inzet van de specialist ouderengeneeskunde te stimuleren zijn daarom de mogelijkheden voor de inzet van deze specialist ouderengeneeskunde onder de tijdelijke subsidieregeling extramurale zorg verruimd. Deze hoeft niet meer in dienst te zijn van een instelling om door een zorgkantoor gecontracteerd te kunnen worden.
Wat vindt u ervan dat in 2016 139 miljoen euro overbleef van het huisartsenbudget, terwijl dit geld goed gebruikt kan worden om de werklast van huisartsen omlaag te brengen? Bent u bereid hierover met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan? Kunt u dit toelichten?2
Op 1 juni hebben de LHV, InEen, ZN, de patiëntenfederatie en het Ministerie van VWS samen het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2018 getekend. Hierin wordt door alle partijen erkend dat de zorgvraag die op de huisartsen afkomt toeneemt. Partijen spreken het voornemen uit om in de huisartsenzorg en de organisatiekracht van de eerste lijn te investeren om de toenemende vraag te beantwoorden en de samenwerking te bevorderen.
Bent u het eens met de LHV dat meer substitutie alleen mogelijk is als er wordt geïnvesteerd in meer dokters en ondersteunend personeel, voldoende ruimte en meer tijd voor de patiënt? Gaat u ervoor zorgen dat deze extra investeringen plaatsvinden?3
Om substitutie van de tweede lijn naar de eerste lijn mogelijk te maken is voldoende capaciteit in de eerste lijn nodig. In het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg en in het bestuurlijk akkoord medisch specialistische zorg is voor 2018 extra budgettaire ruimte gereserveerd van maximaal € 75 miljoen voor substitutie. Binnen deze € 75 miljoen kunnen afspraken worden gemaakt over de zorg die verplaatst wordt, maar ook over de capaciteit die daarvoor nodig is. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om daar afspraken over te maken. Op basis van de contractueel vastgelegde afspraken over daadwerkelijke verschuivingen van zorg van tweede naar eerste lijn, zal het budgettair kader huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg worden verhoogd met een gelijktijdige en identieke verlaging van genoemde reservering in het budgettair kader voor de medisch specialistische zorg met een maximum van € 75 miljoen.
Daarnaast heb ik besloten het advies van het Capaciteitsorgaan om het aantal opleidingsplekken voor huisartsen naar beneden bij te stellen niet te volgen. Ik kies ervoor het aantal beschikbare opleidingsplekken voor 2018 stabiel te houden op 750.
Het bericht 'Privacy van leerlingen groeit scholen boven het hoofd' en het rapport 'Doordacht Digitaal' van de onderwijsraad |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Suzanne Dekker (D66) |
|
Kent u het bericht «Privacy van leerlingen groeit scholen boven het hoofd» en het rapport «Doordacht digitaal» van de Onderwijsraad?1
Ja.
Herkent u het beeld dat hierin geschetst wordt dat scholen zich te weinig bewust zijn van de risico's van internetbeveiliging, terwijl steeds meer gegevens over leerlingen digitaal worden opgeslagen? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
Scholen hebben gegevens over leerlingen nodig om goed onderwijs te kunnen geven en zijn daarbij zelf verantwoordelijk voor een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens. Ik zie dat het onderwerp privacy en informatiebeveiliging bij veel scholen hoog op de agenda staat. Tegelijkertijd herken ik de signalen dat scholen onderling verschillen in hun (taak)volwassenheid. Daarom zal ik met de PO-Raad, VO-raad, Kennisnet en leveranciers blijven werken aan het verder wegnemen van risico’s. Ik zal dat doen langs twee lijnen. De eerste lijn richt zich op het vergroten van het bewustzijn en de vaardigheid van gebruikers. In de tweede lijn staat het optimaliseren van ict-voorzieningen centraal.
Sectororganisaties en leveranciers hebben een convenant gesloten dat toeziet op een zorgvuldige omgang met gegevens.2 Deze afspraken zijn uitgewerkt in een modelbewerkersovereenkomst die scholen helpt bij het maken van afspraken met leveranciers. Inmiddels hebben 148 leveranciers het convenant getekend.
Tevens zijn er hulpmiddelen gerealiseerd, zoals een voorbeeld sociale mediaprotocol, een quick scan privacy en handreikingen om ouders te informeren.3 Daarnaast zijn scholen via bijeenkomsten op de hoogte gebracht van de laatste ontwikkelingen en hebben ze kunnen leren van elkaars ervaringen. Ten slotte beantwoordt Ouders & Onderwijs vragen die ouders hebben rond de privacy van hun kind en adviseert ze over de mogelijkheden. Door aan te sluiten bij deze vertrouwde kanalen wordt het bereik en effect groter.
Het is belangrijk dat voorzieningen gebruikers helpen bij het borgen van privacy en beveiliging. Naast het hanteren van uitgangspunten als privacy en security by design, is het gebruik van standaarden belangrijk. Met het onderwijs en bedrijfsleven stimuleer ik de ontwikkeling en het gebruik ervan.4 Zo wordt er bijvoorbeeld op dit moment gewerkt aan een nieuwe standaard voor beveiliging. Dit helpt scholen om te kijken of een leverancier de zaken op orde heeft.
Naast standaarden worden voorzieningen gerealiseerd. Denk bijvoorbeeld aan de nummervoorziening die pseudoniemen genereert. Dit zorgt er voor dat scholen en leveranciers alleen nog de minimaal noodzakelijke persoonsgegevens hoeven uit te wisselen. Zodra de beoogde wetswijziging van kracht wordt, kan de voorziening worden ingezet. Uw Kamer ontvangt op zeer korte termijn het wetsvoorstel dat invoering van het pseudoniem mogelijk maakt. Dit voorstel voorziet tevens in de mogelijkheid om nadere voorwaarden te stellen aan het gebruik van het pseudoniem, zoals beveiligingseisen. Wanneer het voorstel op 1 januari 2018 in werking treedt, kunnen scholen en leveranciers beginnen met de implementatie in de eigen systemen. Gelet op het belang van het onderwerp, verzoek ik uw Kamer het wetsvoorstel met voorrang te behandelen.
Kunt u cijfers geven van de mate waarin basisscholen en middelbare scholen aandacht besteden aan privacy en ICT beveiliging van hun digitale systemen? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en tussentijds de Kamer verslag te doen van de ontwikkeling van deze cijfers?
In 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de bekendheid met en de toepassing van relevante standaarden in het onderwijs.5 In dit onderzoek is ook aandacht geweest voor de mate waarin scholen beleid hebben ontwikkeld op dit vlak. Daaruit kwam naar voren dat 59 procent van de scholen in het primair onderwijs dergelijk beleid heeft en dat 13 procent dit op korte termijn zou realiseren. In het voortgezet onderwijs gold dit voor respectievelijk 70 procent (al gerealiseerd) en 14 procent (op korte termijn te realiseren) van de scholen. Sindsdien zijn de nodige acties in gang gezet. Eind vorig jaar heb ik daarom met de PO-Raad en VO-raad afgesproken dat zij later dit jaar vervolgonderzoek doen. Zodra de resultaten beschikbaar zijn, zal ik uw Kamer informeren.
Bent u het ermee eens dat het goed zou zijn als scholen standaarden toepassen voor digitale beveiliging en gegevensuitwisseling zodat niet iedere school zelf het wiel hoeft uit te vinden en leerlingen verzekerd zijn van een goede basis voor bescherming van privacy? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen en wanneer kan de Kamer daarvan resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet?
Uit de voorgaande antwoorden mag duidelijk worden dat ik een groot voorstander ben van het gebruik van standaarden. Het levert een belangrijke bijdrage aan de bescherming van de privacy van leerlingen en neemt een deel van de zorgen van scholen uit handen. Ook scheelt het scholen administratief werk. Dit gebeurt zoals bij vraag 2 aangegeven voor het grootste gedeelte gebundeld over onderwijssectoren heen en met ondersteuning van mijn ambtenaren.
Kent u de enquête van Ouders & Onderwijs onder duizend ouders waaruit blijkt dat de meeste ouders geen idee hebben welke informatie de school over hun kind opslaat? Zo ja, deelt u de mening dat scholen ouders zouden moeten informeren over de gegevens die van hun kind worden opgeslagen, zeker omdat het niet alleen om leerresultaten maar ook om gevoelige gegevens over gezondheid en geloofsovertuiging kan gaan? Wat kunt en gaat u eraan doen om dit te bevorderen?
Ik ben bekend met de enquête en deel de mening dat scholen ouders goed moeten informeren. De rechten van ouders en leerlingen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn helder. Denk bijvoorbeeld aan het recht om door de school goed, begrijpelijk en actief geïnformeerd te worden over de wijze waarop wordt omgegaan met gegevens. Scholen die dit onvoldoende doen, roep ik op om dit via de schoolgids of eigen website duidelijk te maken. Ook kunnen ouders de school vragen om inzage, correctie en verwijdering van gegevens en kunnen ze bij de school bezwaar aantekenen als zij willen dat bepaalde persoonsgegevens van hun kind niet meer gebruikt worden.
Daarnaast heeft de medezeggenschapsraad van de school instemmingsrecht op alle regelingen voor de verwerking van persoonsgegevens die de school opstelt. Dit zorgt dat ook ouders en leerlingen in positie zijn om een goed gesprek te kunnen voeren over de manier waarop de school omgaat met deze gegevens.
Gevoelige informatie over leerlingen (en medewerkers), zoals informatie over gezondheid, gedragsproblemen, politieke voorkeur, godsdienst, seksuele voorkeur of een problematische thuissituatie zijn bijzondere persoonsgegevens. Deze mogen niet worden gebruikt, tenzij de wet dat toelaat. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn voor speciale begeleiding van leerlingen of om bijzondere voorzieningen te kunnen treffen. Daarbij vind ik het belangrijk dat scholen tijdig met ouders spreken over het delen van persoonsgegevens en toestemming vragen wanneer dat nodig is, zodat ouders en leerlingen niet voor verrassingen komen te staan.
Met Ouders & Onderwijs blijf ik werken aan het vergroten van het bewustzijn. De Onderwijsraad doet hier in haar rapport Doordacht digitaal ook suggesties voor. Ik zal die suggesties en andere manieren om de betrokkenheid van ouders te vergroten verder verkennen en implementeren waar relevant en mogelijk.
De verdubbeling van het aantal datalekken door ziekenhuizen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nog veel datalekken in ziekenhuizen»?1
Patiënten moeten er op kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gewaarborgd door de zorginstellingen. Ziekenhuizen dienen zelf zorg te dragen voor passende technische en organisatorische maatregelen om datalekken te voorkomen. Naar aanleiding van het PBLQ rapport2 over beveiliging van patiëntgegevens ben ik gestart met het opstellen van een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» (zoals aangegeven in mijn brief van 15 december 20163). VWS stelt samen met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), GGZ Nederland en Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) dit actieplan op. De activiteiten uit het plan moeten leiden tot een structurele verbeteringen in de dagelijkse werkpraktijk bij ziekenhuizen voor wat betreft informatiebeveiliging en privacybescherming daadwerkelijk verbeteren. Het streven is om het actieplan voor de zomer naar de Tweede Kamer te verzenden. Informatiebeveiliging is een doorlopend punt van aandacht en is een onderwerp waar alle partijen zich voor moeten blijven inzetten.
Hoe verklaart u de verdubbeling van het aantal datalekken bij ziekenhuizen?
Ik heb begrepen dat de Autoriteit Persoonsgegevens in 2016 in totaal 451 meldingen van datalekken bij ziekenhuizen heeft ontvangen. In het eerste kwartaal van 2017 kreeg de Autoriteit Persoonsgegevens 161 meldingen van ziekenhuizen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te verklaren wat de oorzaken zijn van de groei van het aantal datalekken.
Overigens hebben om de awareness te vergroten de Autoriteit Persoonsgegevens en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in maart 2016 per brief4 en later ook in verschillende gesprekken de ziekenhuizen geïnformeerd over en geattendeerd op de meldplicht datalekken. Ook hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) met verschillende communicatiemiddelen hun leden gewezen op de meldplicht datalekken.
Deelt u de mening dat medische gegevens uiterst gevoelige informatie bevatten die nooit in verkeerde handen mogen vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u optreden tegen menselijke fouten, nonchalance en nalatigheid, waarover de meeste meldingen gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Valt het verliezen van een usb-stick met medische gegevens of het sturen van een medisch dossier naar een verkeerd adres onder ernstige nalatigheid? Zo nee, waarom niet?
Onder «het gevolg van ernstig verwijtbare nalatigheid» wordt verstaan (Kamerstuk 33 662, nr. 16): de overtreding is het gevolg van grof, aanzienlijk onzorgvuldig, onachtzaam dan wel onoordeelkundig handelen.
Of er bij verlies van een USB-stick of het sturen van een medisch dossier naar een verkeerd adres hiervan sprake is hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval en is aan de beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u de mededeling van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens toelichten dat er alleen waarschuwingen kunnen worden gegeven als er medische gegevens op straat komen te liggen?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder. Het is niet aan mij om een toelichting te geven op de uitspraken van de voorzitter van de AP.
Na een datalek kan de AP een waarschuwing geven, daarnaast heeft de AP op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de bevoegdheid een boete of een last onder dwangsom opleggen, dit geldt voor alle persoonsgegevens. Voor het opleggen van een boete moet eerst opzet of ernstig verwijtbare nalatigheid worden aangetoond.
Wat is het nut van de verhoging van de boetebevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens vorig jaar naar maximaal 900.000 euro, als van deze boetebevoegdheid geen gebruik gemaakt wordt?
Vorig jaar is de boetebevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens verhoogd voor telecombedrijven, voor de overige organisaties is dit onveranderd en maximaal € 820.000,–. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te beslissen wanneer deze haar bevoegdheden, waaronder de boetebevoegdheid, inzet.
Welke maatregelen gaat u treffen om het aantal datalekken nog dit jaar drastisch terug te dringen?
Zorgaanbieders zijn op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens zelf verantwoordelijk voor het voldoende nemen van passende technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking.
Ik ben bereid initiatieven op dit terrein te ondersteunen, zoals ik al doe met het bij vraag 1, 3 en 4 genoemde actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens en met het ondersteunen van de oprichting van de sectorale CERT (Computer Emergency Response Team) voor de zorg, de stichting Z-CERT. De Zorg-CERT is een voorziening om bij cyberincidenten snel in actie te kunnen komen, om detectie te versnellen en kennisdeling over informatiebeveiligingsincidenten te vergroten en hiermee de impact van dergelijke incidenten te beperken.
De internetconsultatie rondom het wetsvoorstel beroepenregulering |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de datum voor opening van de internetconsultatie rondom het wetsvoorstel beroepenregulering, zoals aangegeven in uw brief van...... niet is gehaald conform de voorgestelde tijdperiode (het najaar van 2016)? Kunt u de toelichten waarom dit niet is gebeurd? Welke stappen bent u voornemens te zetten om dit alsnog in gang te zetten?1
Met de brief2 van 13 december 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen voorjaar 2017 een wetsontwerp over beroepenregulering in internetconsultatie te brengen. Het wetsontwerp heeft betrekking op beroepenregulering in de gezondheidszorg en beslaat de volgende onderwerpen: invoering van het beroep van orthopedagoog-generalist en het beroep van regieverpleegkundige in de Wet BIG, het actualiseren van het deskundigheidsgebied van de verpleegkundige, het uitbreiden van de eisen tot herregistratie en tot slot het actualiseren van de deskundigheidsgebieden van de apotheker, de psychotherapeut en de gezondheidszorgpsycholoog. Omdat deze wijzigingen op een zeer grote groep van invloed zijn, staat zorgvuldigheid voorop. Dat is dan ook de reden dat ik de komende maanden wil gebruiken om uitgangspunten bij de sector te sonderen. Vervolgens zal ik het wetsontwerp aanscherpen en in internetconsultatie brengen.
Deelt u de constatering dat implementatie van de twee beroepsprofielen voor verpleegkundigen op MBO- en op HBO (Bachelor) niveau, die aan u zijn overhandigd in januari 2016, wenselijk is? Zo ja, hoe ver staat het met de implementatie van deze profielen? Zo nee, waarom niet
Ja. Dit is dan ook de reden dat ik, na overhandiging van het rapport toekomstbestendige beroepen in de verpleging en verzorging3, ben gestart met het schrijven van dit wetsvoorstel rondom de beroepenregulering. Daarnaast zie ik dat de sector ook gestart is met verschillende initiatieven om de implementatie van de beroepsprofielen te bewerkstelligen. Zo is het hbo-onderwijs gestart met het opleiden van studenten volgens het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 en zijn verschillende ziekenhuizen gestart met proeftuinen om het onderscheid de mbo- en hbo-opgeleide verpleegkundigen ook in de praktijk te implementeren.
Op welke wijze wordt het advies van Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)(1090066–160865-MEVA) over de zelfstandige bevoegdheden van de bachelor opgeleide verpleegkundige overgenomen bij de wijzigingen van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG)? Op welke wijze wordt deze groep verpleegkundigen in twee beroepstitels geregistreerd? Kunt u aangegeven hoe de overgangsregeling er uit komt te zien? Wanneer komt u met deze overgangsregeling?
In het wetsvoorstel rondom de beroepenregulering zal worden ingegaan op o.a. de verschillende beroepstitels, de deskundigheidsgebieden en de overgangsregeling voor de huidige groep BIG-geregistreerde verpleegkundigen. Zoals hierboven vermeld, streef ik er naar om onze uitgangspunten bestuurlijk te sonderen en vervolgens in internetconsultatie te brengen.
Wat gaat er gebeuren met de in-service opgeleide verpleegkundigen die veelal een vervolgopleiding op HBO niveau hebben gevolgd? Welke beroepstitels krijgen de verpleegkundigen op zowel MBO als HBO niveau?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat er voor de zoveelste keer wordt gediscrimineerd tijdens de sollicitatieprocedure |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Selçuk Öztürk (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Als Mehmet mocht ik niet solliciteren, maar als Martin was ik wel geschikt»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens over het feit dat Yacht B.V. verboden onderscheid maakt op grond van ras?2
Het kabinet vindt discriminatie een ernstige zaak en onacceptabel. Discriminatie en uitsluiting, ook in de werving en selectiefase, is in Nederland verboden. Voor gevallen van arbeidsmarktdiscriminatie staat in eerste instantie het gelijkebehandelingstraject open. Indien iemand zich gediscrimineerd voelt, is het belangrijk dat hij of zij hiervan een melding maakt bij de gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV) en/of het College voor de Rechten van de Mens (College). Door discriminatie te melden kan er door het College een oordeel in de betreffende zaak worden gegeven. Het College is hiertoe bevoegd en het beste uitgerust. Dat Mehmet zijn zaak heeft voorgelegd aan het College is dan ook een goede zaak.
Hoe wordt over het algemeen een uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens meegewogen door het Openbaar Ministerie in strafzaken?
Het traject van het College staat los van het strafrecht. Bij het College geldt dat als een persoon een vermoeden van discriminatie kan aantonen, de tegenpartij dan moet bewijzen dat niet in strijd met de wet is gehandeld «(omgekeerde bewijslast)». In het strafrecht geldt echter dat een verdachte voor onschuldig wordt gehouden tenzij het tegendeel bewezen is. Een uitspraak van het College kan van belang zijn voor het bewijs of een verdenking in een strafzaak. Dit moet steeds per geval worden bezien.
Is er in deze specifieke zaak advies ingewonnen van het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het Openbaar Ministerie (LECD-OM)? Zo ja, hoe luidde dit advies? Zo nee, waarom niet?
Als gedoeld wordt op een advies aan het College luidt het antwoord nee, want het LECD-OM is een intern adviesorgaan van het Openbaar Ministerie, ten behoeve van de advisering over discriminatie in het strafrecht. De adviesfunctie van het LECD-OM staat niet ter beschikking aan organisaties buiten het OM, en het LECD-OM adviseert niet over de gelijke behandelingswetgeving. Dat is het terrein van het College.
Zou het inwinnen van advies bij het LECD-OM geen standaardprocedure moeten worden bij het behandelen van discriminatiezaken door het OM? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
In dit geval is dat niet aan de orde omdat de zaak niet bij het OM, maar bij het College in behandeling was. Bij alle parketten van het OM is expertise aanwezig over strafbare discriminatie in de vorm van de discriminatieofficier(en) van justitie, en/of discriminatiesecretarissen en beleidsmedewerkers discriminatie, die zo nodig advies vragen aan het LECD-OM. Het is niet nodig en niet efficiënt om alle discriminatiezaken voor te leggen aan het LECD-OM, als er bij de officieren van justitie genoeg expertise aanwezig is.
Deelt u de mening dat de aangiftebereidheid af zal nemen ingeval een uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens niet overgenomen wordt door het OM? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Omdat het gelijke behandelingstraject en het strafrecht geheel los van elkaar staan, kan een uitspraak van het College niet een vooraf vaststaand gevolg hebben voor een strafzaak. Andersom geldt dat ook.
Heeft het College voor de Rechten van de Mens, gezien de stijging van de meldingen van en vragen over discriminatie, nog wel voldoende middelen om over alle discriminatieverzoeken een oordeel te vellen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid om meer budget te reserveren voor het College voor de Rechten van de Mens en de capaciteit te vergroten?
Uit de Monitor Discriminatiezaken 2016 van het College blijkt inderdaad dat het aantal vragen en verzoeken inzake discriminatie ten opzichte van 2015 is gestegen. Het aantal vragen met 25%, het aantal verzoeken om een oordeel met 10%. De stijging van het aantal vragen wordt vooral veroorzaakt door een sterke toename van het aantal vragen over discriminatie op grond van ras of nationaliteit (meer dan verdubbeld).
De Minister van VenJ voert jaarlijks met het College overleg over onder meer de begroting. In dat verband komt aan de orde in hoeverre de aan het College toegekende middelen toereikend zijn om haar wettelijke taken uit te kunnen voeren.
Vindt u gezien het feit dat het aantal discriminatiemeldingen in Nederland is gestegen dat het tijd is om meer capaciteit en expertise beschikbaar te stellen aan de Nationale Politie en het OM, zodat er alles aan gedaan wordt om racisme en discriminatie te voorkomen en te bestrijden? Zo ja, bent u bereid om het College van Procureurs-Generaal te verzoeken om de bedrijfsvoering van het OM zodanig in te richten zodat er effectiever en efficiënter bewijs vergaard wordt over gevallen van discriminatie gevallen bij sollicitaties? Zo nee, waarom niet?
Neen. Voor gevallen van arbeidsmarktdiscriminatie staat in eerste instantie het gelijkebehandelingstraject open. Dit traject staat geheel los van een mogelijk strafrechtelijk traject, waarin strengere eisen gelden ten aanzien van de bewijslast.
Waarom wordt de samenwerking van de overheid met bedrijven die veroordeeld zijn wegens discriminatie door het College voor de Rechten van de Mens nog niet beëindigd?
De rijksoverheid wil het goede voorbeeld geven en een duidelijke norm stellen. De rijksoverheid wil daarom geen zaken meer doen met bedrijven die hun medewerkers discrimineren. Sinds oktober 2015 worden geen nieuwe overeenkomsten meer aangegaan met bedrijven die zich schuldig maken aan discriminatie en lopende overeenkomsten met deze bedrijven worden beëindigd. Om deze werkwijze toe te kunnen passen, dient sprake te zijn van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens arbeidsmarktdiscriminatie. Andere bewijsmiddelen zoals een oordeel van het College voor de Rechten van de Mens of een boete van de Inspectie SZW, volstaan thans niet.
Naar aanleiding van de motie van de leden Vermeij en Van Weyenberg3 die vraagt onderzoek te doen naar verruiming van de uitsluitingsgronden in de Aanbestedingswet wegens aantoonbare arbeidsmarktdiscriminatie en daarbij ook te kijken naar een grotere rol voor de Inspectie SZW en het College voor de Rechten van de Mens, ben ik een onderzoek gestart. In de tweede voortgangsrapportage over het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie heb ik u geïnformeerd over de eerste resultaten van dit onderzoek waaruit blijkt dat de nieuwe Aanbestedingswet juridisch bezien mogelijkheden biedt. De uitvoerbaarheid van deze maatregelen is als gevolg van de vereiste proportionaliteit echter complex en wordt momenteel nader onderzocht. Daarbij is aansluiting gezocht bij de door mij naar aanleiding van Kamervragen van het lid Karabulut4 gedane toezegging om te onderzoeken of het mogelijk is om extra verplichtingen op te nemen aanzien van de naleving sociale- en arbeidswetten in toekomstige contracten voor inkoop. Over de uitkomst hiervan wordt u nog voor de zomer geïnformeerd.
Is het systeem van zelfregulering naar uw mening effectief genoeg om discriminatie bij uitzendbureaus te voorkomen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
Begin februari 2013 is een discriminatiebepaling toegevoegd aan het Reglement Registratie voor het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid bij de voorwaarden waaraan een onderneming moet voldoen om geïnspecteerd te worden voor het verkrijgen of behouden van het keurmerk. Ondernemingen worden geacht zich te houden aan de geldende gelijke behandelingswetgeving en moeten hiervoor waarborgen dat er een beleid (of maatregelen) is vastgesteld, ingevoerd en wordt onderhouden ter voorkoming van discriminatie.
Bent u bereid om in overleg met de uitzendbranche te komen tot het opnemen van de aanwezigheid van beleid om discriminatie te voorkomen bij een uitzendbedrijf en het niet zijn veroordeeld voor discriminatie als criteria voor het kunnen verkrijgen van het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Zou een terugkeer naar een systeem van vergunningen in de uitzendbranche ertoe kunnen leiden dat discriminatie in de uitzendbranche effectiever aangepakt kan worden, bijvoorbeeld door de vergunning van een uitzendbedrijf in te trekken na een veroordeling voor discriminatie? Zo ja, wanneer bent u bereid dit te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Om discriminatie aan te pakken is een gericht programma nodig. Zo is in raamovereenkomsten van de rijksoverheid voor de inhuur van flexibele arbeidskrachten vanaf oktober 2015 een specifieke beëindigingsclausule opgenomen ingeval van onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling vanwege discriminatie op de arbeidsmarkt. Daarnaast ondertekende de ABU in het najaar van 2015 het Charter Diversiteit waarmee de koepel toezegde diversiteit bij zijn leden blijvend onder de aandacht te brengen. De ABU en ook de NBBU zijn dan ook actief richting hun leden met kennis en bewustwording over het voorkomen en aanpakken van discriminatie.
Ten aanzien van de vraag over een vergunningstelsel voor de uitzendbranche zet ik in op verbetering van de publiekprivate samenwerking in het kader van het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid. Zie hiervoor ook de brief aan uw Kamer d.d. 19 september 2016 (TK, vergaderjaar 2015–2016, 17 050, nr. 529)
Over de stand van zaken op de verbeterpunten informeer ik u voor het zomerreces.
Bent u bereid om de inspectiecapaciteit bij de inspectie SZW, en in het bijzonder van het team arbeidsdiscriminatie, te vergroten om zo de controle op uitzendbureaus die discrimineren te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van een tijdens de begrotingsbehandeling van SZW in december 2016 aangenomen amendement5 van de leden Van Weyenberg (D66) en Karabulut (SP) is voor 2017 en 2018 voor het team Arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW extra financiering ter beschikking gesteld ten behoeve van extra inzet op voorlichting en inspecties. In de volgende voortgangsrapportage over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie (NAD) dat u begin 2018 wordt aangeboden, zal ik nader ingaan op de activiteiten die het team mede n.a.v. deze extra financiering in 2017 heeft ondernomen.
Het team houdt verder reeds rekening met geïdentificeerde risicosectoren en signalen van mogelijke discriminatie uit bedrijven, College, ADV’s en politie in haar selectie van te inspecteren bedrijven. Zo kan het team bij signalen dat een bepaalde werkgever c.q. inlener discrimineert, zoals bijvoorbeeld in de berichtgeving over Memhet aan de orde, nagaan of het bedrijf een afdoende anti-discriminatiebeleid heeft. De bevoegdheden van het team richten zich hierbij tot het beleid met betrekking tot de werkvloer. De Inspectie SZW heeft geen bevoegdheden ten aanzien van de werving- en selectiefase, beloningsaspecten en individuele gevallen.
De rellen in Rotterdam van 7 mei 2017 |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «ME veegt supporters Feyenoord van Stadhuisplein na nederlaag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de relschoppers zich hebben misdragen en dat dit gedrag alle perken te buiten gaat?
Ja.
Hoe staat het met de opsporing en de vervolging van de relschoppers?
Over de opsporing en vervolging van relschoppers is op 10 mei 2017 een persbericht uitgegeven door het parket Rotterdam.2 Het strafrechtelijk onderzoek naar de relschoppers loopt nog.
Kunt u een uitgebreid feitenrelaas geven betreffende de gebeurtenissen in Rotterdam op 7 mei 2017 en kunt u deze de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Hoe interpreteert u de volgende uitspraak van de burgemeester Ahmed Aboutaleb: «We moeten de gebeurtenissen niet overdrijven?»2
Is het handhavingsbeleid van de burgemeester van Rotterdam met betrekking tot de relschoppers van 7 mei in lijn met zijn beleid bij vergelijkbare demonstraties, zoals de rellen bij het Turkse consulaat in Rotterdam en de rellen betreffende anti-Piet betogers in Rotterdam?3 4 Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, getuigt dit van willekeur?
Vindt u dat hier sprake is van een dubbele maat? Zo ja, hoe wilt u deze ongelijkheid rechtzetten? Zo nee, waarom niet?
Wat zeggen de rellen van 7 mei 2017 over de mate van integratie van de relschoppers? Staan onze waarden onder druk?
Het valt te betreuren dat er personen zijn die in het verlies van een voetbalclub aanleiding zien om rellen te schoppen, zaken te vernielen en de openbare orde ernstig te verstoren. Deze personen worden strafrechtelijk en mogelijk ook bestuursrechtelijk aangepakt, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 3. Ik wil benadrukken dat er veel meer goedwillende supporters zijn, waarvan er bovendien velen op zondag 7 mei meegeholpen hebben om de raddraaiers in toom te houden.
Staat u achter de keuzes van de burgemeester van Rotterdam op 7 mei 2017? Zo ja, waarom? Zo nee, welke conclusies trekt u hieruit?
De veroordeling van de gouverneur Tjahaja Purnama van Jakarta |
|
Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut , Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raymond de Roon (PVV), Kirsten van den Hul (PvdA), Isabelle Diks (GL), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de veroordeling tot twee jaar cel van de gouverneur van Jakarta?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit vonnis in het licht van godsdienstvrijheid, een van de speerpunten van uw buitenlands beleid?
De Nederlandse regering heeft met zorg kennisgenomen van ontwikkelingen rondom de zaak tegen de gouverneur van Jakarta, Basuki Tjahaja Purnama.
Indonesië is een democratie die onder meer is gebaseerd op vrijheid van meningsuiting en religieuze tolerantie. Er is hierover mede naar aanleiding van de ontwikkelingen een levendig publiek debat ontstaan in Indonesië. Ik heb op 23 mei 2017 vernomen dat gouverneur Purnama besloten heeft niet in beroep te gaan. President Joko Widodo heeft benadrukt de rechterlijke uitspraak te respecteren.
Bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten uw grote zorgen te uiten over deze veroordeling en te pleiten voor vrijlating?
De mensenrechtenambassadeur, die ten tijde van de uitspraak in Indonesië was, heeft in een gesprek met Minister Laoly van Justitie en Mensenrechten de zorgen van de Nederlandse regering overgebracht over de recente ontwikkelingen en het belang benadrukt van de vrijheid van meningsuiting, en van godsdienst en levensovertuiging. Gouverneur Purnama heeft besloten geen beroep in te stellen. Wel is de openbare aanklager in beroep gegaan omdat de straf hoger is dan geëist en tevens een andere aanklacht betreft, namelijk godslastering in plaats van haatzaaien.
Bent u bereid om er in Europees verband op aan te dringen dat deze zorgen ook namens de EU geuit worden richting Indonesië en gepleit wordt voor vrijlating? Bent u tevens bereid deze kwestie binnen de EU-Indonesië-mensenrechtendialoog aan de orde te stellen?
Op 9 mei 2017 heeft de EU in Jakarta naar aanleiding van de recente ontwikkelingen een verklaring uitgegeven waarin onder meer wordt gewezen op het belang van de vrijheid van meningsuiting en van godsdienst en levensovertuiging2. Al eerder zijn deze onderwerpen tijdens de reguliere mensenrechtendialoog tussen Indonesië en de EU aan de orde gesteld en ook in een komende dialoogronde zal hier verder over worden gesproken. De Nederlandse regering zal de zaak en de situatie rondom de vrijheid van meningsuiting en van godsdienst en levensovertuiging, samen met andere EU-partners, nauw blijven volgen.