De sluiting van de spoedeisende hulppost in Woerden |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de sluiting van de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost in Woerden?1
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor goede en toegankelijke spoedzorg in de regio.
De sluiting van de SEH in Woerden blijkt samen te hangen met het besluit om het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis na de fusie met het St. Anthonius Ziekenhuis in te richten als een brede polikliniek met diagnostiek en bepaalde dagbehandelingen.
Daarnaast heeft Primair Huisartsenpost ervoor gekozen om de huisartsenpost van Woerden te verplaatsen naar Leidsche Rijn, omdat daar een spoedeisende hulp naast zit. Een deel van de patiënten op een huisartsenpost wordt vanwege de ernst van hun aandoening of voor aanvullende diagnostiek doorgestuurd naar een spoedeisende hulp.2 In de opinie van een meerderheid van de betrokken huisartsen die aangesloten zijn bij ZorgNU is de kwaliteit en patiëntveiligheid het meeste geborgd door het verplaatsen van de spoedzorg naar de huisartsenpost bij de spoedeisende hulp van het Antonius Ziekenhuis in Leidsche Rijn.
Om voldoende spreiding van SEH’s te garanderen, bestaat de 45-minutennorm. Het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis is volgens de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM niet gevoelig voor de 45-minutennorm voor spoedeisende hulp en acute verloskunde. Er zijn meerdere ziekenhuizen met een SEH in de nabije omgeving.
Ik vind het van belang dat het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis en Primair Huisartsenposten goed communiceren met de inwoners van Woerden over de gevolgen van de sluiting van de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost in Woerden. Het ziekenhuis geeft aan gesprekken te hebben gevoerd met de gemeente over de sluiting van de SEH. Ik heb dat gecheckt bij de wethouder, de wethouder kijkt daar anders tegenaan. Ik zal het ziekenhuis, Primair Huisartsenpost en de zorgverzekeraars indringend verzoeken in overleg te treden met de gemeente Woerden en met de inwoners van Woerden.
Op basis van welke besluitvorming worden per ingang van 1 januari 2018 de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost gesloten in het Zuwe Hoofdpoort Ziekenhuis?
Van zowel het St. Antonius ziekenhuis, als van Primair Huisartsenposten heb ik vernomen dat aan de verplaatsing van de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost een langer lopend proces vooraf gegaan is. In 2016 is bij de fusie tussen het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis en het St. Antonius ziekenhuis in overleg met zorgverzekeraars ervoor gekozen om de locatie Woerden in te richten als een brede polikliniek met diagnostiek en bepaalde dagbehandelingen, zonder SEH. Het St. Antonius ziekenhuis en Primair Huisartsenposten geven aan dat ze vervolgens in overleg geweest zijn om in Woerden wel enige mate van spoedzorg te handhaven in de weekenden. Daarbij hebben zij meerdere scenario’s in kaart gebracht en onderzocht. Hierbij is ook een reistijdenanalyse gemaakt. Eind juni heeft een mondelinge toelichting door het ziekenhuis in het ROAZ plaatsgevonden.
Het is cruciaal dat bij dit soort beslissingen de inwoners worden betrokken en er een intensieve dialoog wordt gevoerd. Ik zal er bij zowel het ziekenhuis als de huisartsenpost op aandringen deze dialoog alsnog te starten dan wel te intensiveren.
Deelt u de mening dat de sluiting van deze posten een ernstige aantasting is van het lokale voorzieningenniveau en dat dit betekend dat er langere reistijden voor spoedzorg en bevallingen komen en dit grotere risico’s voor patiënten veroorzaakt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom vindt u langere reistijden acceptabel?
Een goede spreiding van SEH’s vind ik van belang. Daarvoor is de 45-minutennorm bedoeld: indien de sluiting van de SEH van een ziekenhuis tot gevolg heeft dat het aantal inwoners dat niet binnen 45 minuten bij een SEH kan zijn, toeneemt, is sprake van een «gevoelig ziekenhuis» voor de SEH. Het beleid is erop gericht dat dergelijke «gevoelige» SEH’s niet verdwijnen. Bij het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis is er geen sprake van een «gevoelige» SEH. Er zijn meerdere ziekenhuizen met een SEH in de nabije omgeving.
Zoals gezegd, vind ik het van belang dat het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis en Primair Huisartsenposten goed communiceren aan de inwoners van Woerden over de gevolgen van de sluiting van de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost in Woerden.
Deelt u de mening dat een huisartsenpost en een spoedeisende hulppost behoren tot de standaardvoorziening van een ziekenhuis en dat het logisch is om spoedzorg dicht bij de mensen te organiseren? Zo ja, waarom staat u de sluiting toe? Zo neen, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat het Zuwe Hofpoort de spoedzorg in de nacht sluit en moet doorverwijzen naar de spoedeisende hulppost van het St. Antonius in Utrecht of Nieuwegein? Is de spoedzorg in Woerden en omstreken hiermee nog wel op orde?2 3
Het St. Antonius ziekenhuis is van mening dat het openhouden van de SEH in Woerden in verband met de toenemende krapte in het beschikbare zorgpersoneel in de regio een verdunning in de dienstverlening in Nieuwegein, Utrecht en Woerden zou betekenen.
Vindt u het wenselijk dat de verloskunde en de acute en IC zorg ook geconcentreerd gaat worden in de regio? Wat betekend dit voor de aanrijtijden van de ambulances, zijn de aanrijtijden nog wel gewaarborgd?4
Het St. Antonius ziekenhuis stelt de verplaatsing van de SEH vanuit Woerden te hebben afgestemd met de verantwoordelijke regionale ambulancevoorzieningen. Deze ambulancediensten zijn verantwoordelijk voor het waarborgen van de aanrijtijden. Zorgverzekeraars hebben in de ambulancezorg de zorgplicht om de responstijden van ambulances binnen de daarvoor geldende norm te realiseren.
Ik heb geen signalen ontvangen dat de paraatheid van de ambulances door de sluiting van de SEH in Woerden in gevaar zou komen.
Herinnert u antwoorden op eerdere vragen: «Mijn beleid is er op gericht dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen. Voor de patiënt is het belangrijk om een keuze te hebben en weg te kunnen als een zorgaanbieder niet bevalt. Voor verzekeraars is het op hun beurt goed wanneer zij een keuze kunnen maken om de beste zorg voor hun verzekerden in te kopen tegen een redelijke prijs. Daarom is het van belang dat er voldoende verschillend aanbod overblijft en er niet wordt gefuseerd om het fuseren»?5 In hoeverre is hier nog sprake van als gekeken wordt naar de fusie tussen Zuwe Hofpoort en St. Antonius en naar de inwoners van Woerden en de basisvoorzieningen die nu gesloten en/of geconcentreerd worden?
Ik herinner mij deze antwoorden en onderschijf deze nog steeds. In hoeverre hier nog sprake van is, is ter beoordeling aan de NZa en ACM, de toezichthouders. Zo oordeelt de ACM bij een fusie of er voldoende keuze overblijft voor patiënten. Om dit goed te kunnen doen heb ik het zorgspecifieke markttoezicht versterkt.7
Op welke wijze zijn bewoners, patiënten, huisartsen, zorgverleners van de spoedeisende hulp, verloskundigen en ambulancebroeders betrokken geweest bij de plannen voor sluiting? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Het St. Antoniusziekenhuis heeft me medegedeeld dat de gefuseerde ziekenhuizen de plannen voor de sluiting als onderdeel van de fusieplannen hebben afgestemd met de ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf. De fusieplannen zijn beoordeeld door de NZa en de ACM.
Zoals hierboven vermeld, zijn het St. Antonius Ziekenhuis en Primair Huisartsenposten in overleg geweest om in Woerden wel enige mate van spoedzorg te handhaven in de weekenden. Daarbij hebben zij meerdere scenario’s in kaart gebracht en onderzocht. Hierbij is ook een reistijdenanalyse gemaakt.
Eind juni heeft een mondelinge toelichting door het ziekenhuis in het ROAZ plaatsgevonden.
Verder stelt het St. Antonius Ziekenhuis momenteel met verloskundigen plannen uit te werken voor een nieuw centrum voor geboortezorg in Utrecht.
Zie verder de antwoorden op vragen 1 en 2.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg betrokken bij de sluiting van deze posten en concentratie van spoedzorg, verloskundige zorg en IC zorg en wat is hun oordeel hierover? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
De IGZ volgt de veranderingen in het zorgaanbod en neemt maatregelen indien de voorwaarden voor goede zorg niet aanwezig zijn. De IGZ heeft mij laten weten dat dit op dit moment niet aan de orde is.
Heeft de gemeenteraad ingestemd met de sluiting van deze posten en de concentratie van zorg? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoe het proces en de besluitvorming over de sluiting van deze posten en de concentratie van zorg precies is gegaan? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat de ordening van de ziekenhuiszorg in Nederland niet afhankelijk mag zijn tussen onderhandelingen tussen private marktpartijen, dus ziekenhuizen en zorgverzekeraars, maar dat goede toegankelijke en veilige (spoed)zorg een taak van de overheid is?
Dat ben ik met u eens. Daarom stelt de overheid ook randvoorwaarden zoals de 45-minutennorm. Ook moet deze zorg aan kwaliteitsnormen voldoen.
Wilt u de plannen om deze posten sluiten en concentratie van verloskundige en acute en IC per direct een halt toe roepen? Zo neen, waarom niet?
Deze plannen zijn getoetst en akkoord bevonden door de toezichthouders NZa en ACM. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg en stelt dat er geen reden is om in te grijpen. De ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf zijn betrokken. Ik zie derhalve geen reden tot ingrijpen anders dan dat ik een dringend beroep doe op de huisartsenpost en het ziekenhuis om actief met de inwoners van Woerden en omstreken in gesprek te gaan over wat er gebeurt, waarom het gebeurt, wat dit oplevert aan betere zorg, betere hulpverlening en wat er kan worden gedaan om zorgen bij deze inwoners weg te nemen.
Nieuwe bruggen in de Afsluitdijk |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Voor 2050 nog geen nieuwe bruggen in de Afsluitdijk»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het nog wel zes jaar duurt voordat de beweegbare delen van de bruggen in de Afsluitdijk vervangen worden? Zo ja, wat is de oorzaak van de vertraging en kan de vertraging nog op een andere wijze worden ingelopen?
Ja, dat klopt. Er is overigens geen sprake van vertraging. De vervanging van de bovenbouw, inclusief de bewegingswerken is voorzien tussen 2023 en 2025. Op basis van recent onderzoek naar de technische staat van de brug zal nog in 2020 een reparatie plaatsvinden aan de stalen bovenbouw (het rijdek). De werkzaamheden aan het rijdek zullen meer inzicht geven in het meest doelmatige moment van vervanging van de stalen bovenbouw (inclusief bewegingswerken), waarna de planning kan worden aangescherpt.
Klopt het dat de volledige bruggen, inclusief de funderingen, niet voor 2050 vervangen zullen worden? Zo ja, wat is dan de oorzaak van de vertraging en kan die vertraging nog op een andere wijze worden ingelopen?
Het onderzoek zoals gemeld bij antwoord twee geeft geen noodzaak voor een volledige vervanging vóór 2050. Er is geen sprake van een vertraging.
Kunt u een inschatting maken van het aantal storingen dat tussen nu en 2050 zal plaatsvinden, aangezien juist die nieuwe bruggen een einde zouden moeten maken aan de vele storingen?
Nee, zo’n inschatting kan ik niet maken. Op basis van het hiervoor genoemde onderzoek zal het huidig onderhoudsconcept worden aangepast door het intensiveren van de inspecties en het regulier onderhoud. Daarnaast wordt een aantal technische verbetermaatregelen doorgevoerd (aanpassen hydraulische installaties, aanpassen tandwielkast, corrigeren van spelingen in aandrijf- en loopwerksystemen, en verleggen van kabels). Deze aanpak moet zorgen voor een vermindering van het aantal storingen in de periode tot vervanging van de bovenbouw.
Overigens hebben zich in de periode van midden juli 2016 tot eind april 2017 aan beide bruggen geen storingen met gevolgen voor het (vaar)wegverkeer voorgedaan. Uiteraard kunnen storingen aan de bruggen en/of sluizen nooit helemaal worden uitgesloten.
Kunt u ook een inschatting maken van de (maatschappelijke) kosten die die storingen met zich meebrengen onder meer voor het bedrijfsleven?
De economische schade van dit soort storingen laat zich niet exact vaststellen omdat dit niet wordt geregistreerd.
Klopt het dat veel storingen door temperatuurverschillen ontstaan? Zo ja, kunt u aangeven welk percentage van de geprognotiseerde storingen door temperatuurverschillen ontstaan?
Storingen kunnen verschillende oorzaken hebben. De twee recente storingen zijn beide te wijten aan temperatuurverschillen. Ik kan geen uitspraak doen over het aantal te verwachte storingen en dus ook niet over de aard daarvan. Wel zijn er maatregelen getroffen om storingen ten gevolge van temperatuurverschillen te voorkomen. Zo wordt er eerder en langer gekoeld.
Het bericht “Genoeg van Faalsluitdijk” |
|
Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Genoeg van Faalsluitdijk»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht? Herkent u zich in de genoemde kritiek en zorgen?
Ik vind het vervelend dat weg- en vaarweggebruikers hinder ondervinden van de storingen. Daarom heb ik ook maatregelen genomen om de storingen als gevolg van warmte te kunnen ondervangen door het koelregime uit te breiden.
In de afgelopen jaren zijn er diverse werkzaamheden uitgevoerd om storingen van een andere aard te doen verminderen, zoals het vervangen van het besturings- en bedieningssysteem en het vervangen van de rij-ijzers (voegovergangen bij bruggen). Verder zal het huidig onderhoudsconcept worden aangepast door het intensiveren van de inspecties en het regulier onderhoud. Daarnaast wordt een aantal technische verbetermaatregelen doorgevoerd (aanpassen hydraulische installaties, aanpassen tandwielkast, corrigeren van spelingen in aandrijf- en loopwerksystemen, en verleggen van kabels). Deze aanpak moet zorgen voor een vermindering van het aantal storingen in de periode tot vervanging van de bovenbouw.
Overigens hebben zich in de periode van midden juli 2016 tot eind april 2017 aan beide bruggen geen storingen met gevolgen voor het (vaar)weg verkeer voorgedaan. Uiteraard kunnen storingen aan de bruggen en/of sluizen nooit helemaal worden uitgesloten.
Wat zijn de oorzaken van deze storing en de storing aan de brug bij de Lorentzsluis eind april van dit jaar?
Op 29 april en op 22 mei 2017 wilde de noordbrug in de A7 op de Afsluitdijk bij Kornwerderzand na een brugdraaiing niet meer in de eindstand terug. Door de zonkracht en de daarmee gepaard gaande hogere temperaturen was de bovenkant van de brug sterk opgewarmd. Daarbij waren het water en de grond nog relatief koud, waardoor de brug aan de onderkant afkoelde. Hierdoor vervormde de brug, waardoor deze niet kon sluiten.
Klopt het dat een van de oorzaken de warmte is? Zo ja, waarom is dan bijvoorbeeld niet eerder begonnen met koelen, want de warmte was toch voorspeld? En hoe wordt dan de komende periode geanticipeerd op warm weer om afsluitingen te voorkomen? Zo nee, wat zijn dan de oorzaken?
Ja dat klopt. De zonkracht en de daarmee gepaard gaande hogere temperaturen warmt de bovenkant van de brug op. Het water en de grond zijn nog relatief koud, waardoor de brug aan de onderkant afkoelt. Hierdoor vervormt de brug. Om deze vervorming tegen te gaan, wordt de brug gekoeld met water.
Op beide dagen, 29 april en 22 mei jl., liep de temperatuur dermate snel op, dat helaas niet tijdig is begonnen met koelen. Sinds 23 mei koelt Rijkswaterstaat de bruggen bij Kornwerderzand continu tussen 9.00 en 21.00 uur. Dit is vroeger en langer dan voorheen. Deze maatregel blijft van kracht zolang dit nodig is.
Is er nu een monteur stand-by voor storingen, zoals in 2016 bij de werkzaamheden bij Den Oever en Kornwerderzand wel het geval was? Zo nee, waarom niet? En hoe verhoudt zich dit tot de werkzaamheden aan de Stevinsluizen- en Lorentzsluizencomplex, die in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen zijn aangekondigd, waardoor er mogelijk net als in 2016 een instabiele situatie kan ontstaan?2
Nee, er is momenteel voor storingen geen stand-by inzet van een monteur. De recente problemen hadden te maken met het koelen van de brug. Om dit soort problemen te verhelpen is geen monteur nodig. De maatregelen van andere aard die in 2016 en begin 2017 zijn uitgevoerd, maken dat de stand-by inzet van een monteur niet nodig is.
Bent u nu ook weer bereid om een monteur stand-by te zetten om de hersteltijd van storingen te verkorten? Zo nee, waarom niet? Of bent u bereid andere maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is de stand-by inzet van een monteur niet nodig, aangezien het hier om het koelen van de brug gaat. Mocht de situatie wijzigen dan bekijk ik
welke maatregelen nodig zijn. Daar zou de stand-by inzet van een monteur onderdeel van kunnen zijn.
Welke oplossingen zijn er voorhanden om de problemen en storingen met de bruggen en/of sluizen op korte termijn op te lossen? En welke oplossingen zijn er nodig om de problemen structureel op te lossen volgens Rijkswaterstaat (RWS)? Wanneer kunnen de problemen en storingen opgelost zijn c.q. worden?
Rijkswaterstaat koelt de bruggen bij Kornwerderzand continu tussen 9.00 en 21.00 uur. Dit is vroeger en langer dan voorheen. Deze maatregel blijft van kracht zolang dit nodig is. Preventief koelen van de brug(gen) is een beproefde methode voor het voorkomen van storingen door warmte.
Verder blijkt uit recent onderzoek dat rond 2020 nog één keer een reparatieronde uitgevoerd moet worden aan de stalen bovenbouw van de bruggen. In 2023–2025 moet de totale bovenbouw (inclusief bewegingswerken) vernieuwd worden.
Hoe houdbaar en werkbaar is het om de bruggen met onder meer koelen en eventueel een monteur stand-by houden te laten blijven werken tot 2050, wanneer de vervanging van de bruggen gepland is?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag zeven is het preventief koelen van de brug(gen) een beproefde methode voor het voorkomen van storingen door warmte. Uit recent onderzoek is gebleken dat de werking van de bruggen met een aanpassing van het onderhoudsregime en koelen bij warmte tot 2023 in stand gehouden kan worden. In de periode rond 2020 volgt nog één keer een reparatieronde aan de stalen bovenbouw (het rijdek). Tussen 2023–2025 zal de bovenbouw (inclusief de bewegingswerken) moeten worden vervangen.
De aard van de recente storing leidt niet tot stand-by inzet van een monteur, aangezien het hier om het koelen van de brug gaat. Hiervoor is geen monteur nodig.
Welke werkzaamheden zijn en worden er nog gedaan, gelet op de de antwoorden van vorig jaar waarin werd gesteld dat in 2017 en 2018 aan beide sluiscomplexen verdere werkzaamheden zouden plaatsvinden? Met welk doel en in hoeverre lossen zij de problemen op?
Begin 2017 is het rij-ijzer aan de westkant van de noordbrug bij Kornwerderzand vervangen. Hierdoor is ruimte ontstaan waardoor de brug bij warmte in de lengterichting kan uitzetten. De werkzaamheden zoals het uitbalanceren van de bruggen en het vervangen van de hydraulische installaties aan de zuidbrug zijn in voorbereiding.
Overige werkzaamheden die in 2017 en 2018 zullen worden uitgevoerd, en waar in de antwoorden van juni 2016 naar wordt verwezen, betreffen renovatie van de betonconstructie. Deze betonconstructie heeft geen relatie tot eventuele storingen.
Wat is de planning van de aanpak van de bruggen? Is de planning en aanpak gewijzigd ten opzichte van de beantwoording van bovengenoemde schriftelijke vragen? Zo ja, op welke punten? En in hoeverre is er een mogelijkheid tot het versnellen van de aanpak van de bruggen?
Rond 2050 is gehele vervanging van de bruggen voorzien. Dit is de uitkomst van een recent uitgevoerd onderzoek. Op basis van dit zelfde onderzoek zal nog in 2020 een reparatie plaatsvinden aan de stalen bovenbouw (het rijdek). De vervanging van de bovenbouw, inclusief de bewegingswerken, is voorzien tussen 2023 en 2025. De werkzaamheden aan het rijdek zullen meer inzicht geven in het meest doelmatige moment van vervanging van de stalen bovenbouw (inclusief bewegingswerken), waarna de planning kan worden aangescherpt.
Verder zal het huidig onderhoudsconcept worden aangepast door het intensiveren van de inspecties en het regulier onderhoud. Daarnaast wordt een aantal technische verbetermaatregelen doorgevoerd. Deze aanpak moet zorgen voor een vermindering van het aantal storingen in de periode tot vervanging van de bovenbouw.
Hoe zit het met de staat (van onderhoud) van de bruggen? Is hier onderzoek naar verricht en zijn hier rapporten van beschikbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Kamer de conclusies van deze rapporten ontvangen? In hoeverre gaan de bruggen in de praktijk daadwerkelijk nog mee tot 2050? Kan hierbij ook worden ingegaan op de resultaten van de inspecties en risicoanalyses die door RWS zijn uitgevoerd (zie ook de beantwoording van de bovengenoemde schriftelijke vragen)?
Ja, er is onderzoek geweest naar de staat van de bruggen. Het resultaat en de conclusies zijn deels al verwoord in het antwoord bij vraag 10. Deze conclusies zijn gebaseerd op uitgevoerd technisch onderzoek en hierbij behorende risicoanalyses.
Het eerste advies is om een aantal verbetermaatregelen uit te voeren om de betrouwbaarheid van de werking van de bruggen voor de korte termijn te verbeteren (zie hiervoor het antwoord op vraag 10). Het tweede advies is om in 2020 nog één reparatieronde uit te voeren aan de stalen brugdekken. Het vervangen van de bovenbouw van de bruggen (en bewegingswerken) in de periode 2023–2025 is het derde advies. Deze periode geeft het minste risico op het toenemen van storingen (niet beschikbaarheid) en daarmee op het uitvoeren van tussentijdse reparaties (extra kosten en hinder). Uitvoering in een latere periode verhoogd het risicoprofiel.
Tenslotte wordt aanbevolen om het standaard onderhoud te intensiveren tot het niveau dat bij de ouderdom van de brug hoort en om de ontwikkelingen te monitoren van de conditie van het beton (vermoeiing) in de bruggen en sluizen.
Wat is de (financiële) schade voor het bedrijfsleven van de storingen in de afgelopen jaren?
De economische schade van dit soort storingen laat zich niet exact vaststellen omdat dit niet wordt geregistreerd.
Hoge reiskosten binnen de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «WHO steekt meer budget in reiskosten dan aidsbestrijding»?1
Ja.
Kunt u de berichten bevestigen dat de WHO vorig jaar 200 miljoen euro heeft uitgegeven aan reiskosten?
Ja, de WHO bevestigt dit in een persbericht van 21 mei jl. in reactie op berichtgeving van Associated Press over de reiskosten van de WHO. Het genoemde bedrag is ook terug te vinden in de financiële rapportages van de WHO.
Wat is uw reactie op dit bericht, gezien de verhouding tussen de gemaakte reiskosten en het totale budget van de WHO (200 miljoen op 2 miljard euro, oftewel 10%) en tussen de reiskosten en gemaakte kosten aan aidsbestrijding (71 miljoen euro), malariabestrijding (61 miljoen euro) en tuberculosebestrijding (59 miljoen euro)?
Het Kabinet deelt de zorg over de hoge reiskosten en vindt dat de WHO zich moet inspannen om deze kosten te beperken. Nederland en gelijkgezinde donoren volgen de uitgaven van de WHO nauwgezet. Tijdens het Programma- en Budget Comité en de Wereldgezondheidsassemblee van mei jl. zijn naar aanleiding van berichtgeving in de pers kritische vragen gesteld over de hoogte van de reiskosten. De WHO heeft aangegeven altijd te zoeken naar manieren om de reiskosten te verminderen. Nederland zal de WHO hierop blijven aanspreken en de WHO aansporen om grotere kostenefficiëntie te bewerkstellingen.
Het bedrag van USD 200 miljoen is opgebouwd uit verschillende elementen. Aan reiskosten van het WHO-personeel is volgens de WHO minder dan de helft van dit bedrag besteed. Ongeveer 60% is uitgegeven aan reizen van externe experts en aan vertegenwoordigers van lidstaten om deel te nemen aan expertbijeenkomsten en aan zittingen van de WHO-bestuursorganen. De kosten betreffen vliegreizen, dagvergoedingen en andere, aan reizen gerelateerde kosten.
Voor wat betreft de verhouding tussen reiskosten en uitgaven voor de bestrijding van aids, malaria en tuberculose is het goed te bedenken dat de bestrijding van deze drie ziekten juist grotendeels door andere organisaties wordt ondersteund, in het bijzonder door het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM). Daarom besteedt de WHO relatief weinig geld aan de bestrijding van deze ziekten.
Deelt u de mening dat deze verhouding totaal scheef is – ook gezien de veel lagere kosten die vergelijkbare organisaties zoals Artsen Zonder Grenzen en UNICEF maken voor reizen – en dat een dermate hoog bedrag aan reiskosten verre van doelmatig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De WHO en UNICEF geven per stafmedewerker ongeveer hetzelfde uit aan reizen. De reiskosten van deze organisaties zijn niet te vergelijken met een niet-gouvernementele hulporganisatie zoals Artsen Zonder Grenzen. WHO werkt vaak met experts die in verschillende landen werken en daardoor meer reizen. Artsen zonder Grenzen werkt vaak met experts vast op een bepaalde locatie en heeft daardoor minder reiskosten. Door deze verschillen in werkwijze zijn deze organisaties niet te vergelijken met de WHO. Nederland volgt de uitgaven van de WHO kritisch en zal de WHO blijven aansporen om de reiskosten te verminderen, soberheid te betrachten en kosten te besparen.
Kloppen de berichten in het artikel over hotelovernachtingen van WHO-personeel in 5-sterrenhotels, het overnachten in hotels a 900 euro per nacht door de algemeen-directeur van de WHO, en het vliegen naar klinieken met helikopters in plaats van met jeeps door Bruce Aylward (kosten 400.000 euro per jaar), die het crisisteam van de WHO tijdens de uitbraak van de ebolacrisis leidde? Bent u van mening dat dit soort zaken ontoelaatbaar zijn binnen een organisatie als de WHO? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er mag, op basis van het reisbeleid van de WHO, alleen in businessclass worden gereisd als de vlucht langer dan 9 uur duurt. De dagvergoedingen worden conform VN-normen uitbetaald. De WHO heeft een duidelijk reisbeleid, dat onlangs is aangescherpt. Er mag niet eerste klas worden gereisd. Dit is ook van toepassing op de Directeur-Generaal (DG). De vorige DG hield zich hier strikt aan en van de nieuwe DG, die onlangs is aangetreden, wordt dit ook verwacht.
Dr. Bruce Aylward leidde of nam deel aan meer dan 50 missies om de verspreiding van Ebola in kaart te brengen, activiteiten van Ebola bestrijding te plannen en de effectiviteit van de interventies van WHO en de partners te beoordelen. Zijn aanwezigheid in West-Afrika was nodig om de coördinatie van de activiteiten ter plaatse en op het hoofdkantoor goed te coördineren. Dr. Aylward reisde naar de meest afgelegen plaatsen in West-Afrika. Onbegaanbare wegen noodzaakten hem soms per helikopter te reizen in plaats van met de auto. VN-staf gebruikt helikopters om snel personeel, benodigde uitrusting en materialen naar afgelegen gebieden te brengen, wanneer transport over de weg onmogelijk is of tot grote vertraging leidt.
Heeft de WHO zelf al gereageerd op deze berichtgeving? Zo ja, op welke wijze?
Ja, de WHO heeft op 21 mei jl. een persbericht uitgegeven in reactie op berichtgeving in de media over de reiskosten van de WHO.
Bent u voornemens deze werkwijze aan de orde te stellen in uw contacten met de WHO en met andere VN-lidstaten? Zo ja, wanneer, op welke wijze en met welke inzet? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt de uitgaven van de WHO nauwgezet. Nederland dringt tijdens de Uitvoerende Raden en het Programma- en Budgetcomité samen met andere VN-lidstaten aan op kostenefficiëntie en op soberheid. Dat heeft ertoe geleid dat de reiskosten in 2016 met 14% zijn gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar. De redenen zijn minder reizen gerelateerd aan de Ebola-crisis, en strikter beleid en navenante uitvoering. Recentelijk heb ik de nieuwe DG Dr. Tedros gesproken en hem gevraagd kostenbesparing hoog op de agenda te houden.
Tijdens het Programma- en Budgetcomité en de Wereldgezondheidsassemblee in mei jl. zijn de reiskosten aan de orde geweest. De WHO heeft de vragen van lidstaten hierover in overeenstemming met het persbericht beantwoord.
Vindt u dat de WHO haar geloofwaardigheid en kredietwaardigheid heeft verspeeld, vooral ook in het licht van aanhoudende tegenvallende prestaties van de WHO in de afgelopen jaren (scorecards), onder andere op het onderdeel financiële prioriteitenstelling? Zo ja, vindt u dan ook dat dit consequenties moet krijgen? Zo nee, waarom niet?
De WHO is de belangrijkste VN-organisatie op het terrein van de internationale volksgezondheid, een spil in het internationale gezondheidsbeleid en relevant voor alle landen. De Ebola-uitbraak in West-Afrika heeft de wereld wakker geschud en het belang van een goed functionerende Wereldgezondheidsorganisatie benadrukt. Niet alleen als organisatie die normatieve taken heeft en technische assistentie geeft, maar ook in (medische) crisissituaties. De WHO is relevant voor prioritaire thema’s van het Nederlandse volksgezondheidsbeleid, zoals antimicrobiële resistentie, dementie en toegang tot (betaalbare) geneesmiddelen. De WHO speelt verder een belangrijke rol in het behalen van de prioriteiten van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zoals seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gender, en in de implementatie en monitoring van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen op het terrein van gezondheid. Het belang van het werk van de WHO en de voorlopige resultaten van de ingezette hervormingen geven geen aanleiding tot wijziging van het huidige beleid ten aanzien van de WHO.
Bent u, gezien deze grove verspilling van schaarse gemeenschapsmiddelen, bereid de Nederlandse bijdrage aan de WHO sterk te korten dan wel volledig stop te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Speciale voorzieningen in ziekenhuizen tijdens de ramadan |
|
Karen Gerbrands (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) speciale voorzieningen treft voor de ramadan en het suikerfeest?1
Mij is bekend dat de Nederlandse Diabetes Federatie (NDF) en artsen uit verschillende ziekenhuizen, waaronder het HMC, betrokken zijn bij de ontwikkeling van de toolbox «diabetes en ramadan» editie 2017 voor zorgverleners en patiënten.2
Vindt u het de taak van ziekenhuizen om zich bezig te houden met islamitische feestdagen en eetgewoontes?
Het is gebruikelijk dat behandelaren rekening houden met alle aspecten die van invloed kunnen zijn op de gezondheidstoestand van de zorgvragers. De materialen uit de toolbox2) zijn daarbij ondersteunend voor arts en patiënt.
Deelt u de mening dat de ramadan juist extra risico met zich meebrengt voor patiënten en het HMC zich beter kan bezig houden met patiënten hierop te wijzen dan ze zoete hapjes voor te houden?
In mijn antwoord op eerdere Kamervragen van het Kamerlid Klever (PVV), ingezonden 21 juli 2015, over het bericht dat de ramadan goed zou zijn tegen diabetes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3285) heb ik aangegeven dat het aan de patiënt zelf is om op een verstandige manier met zijn of haar ziekte om te gaan en adviezen van derden hier wel of niet in mee te nemen. Ter ondersteuning hiervan heeft de diabetespatiënt een behandelrelatie met één of meerdere zorgverleners. Deze hebben een verantwoordelijkheid in het begeleiden van de patiënt en het ondersteunen in het maken van keuzes rondom zijn diabetes en deelname aan de ramadan.
Wat zijn de kosten voor deze speciale voorzieningen en wie gaat die kosten ophoesten?
De kosten die ziekenhuizen maken om te anticiperen op toekomstige zorgvragen dekken zij uit de DBC opbrengsten. Onder voetnoot3 worden de externe partijen genoemd die de ontwikkeling van het voorlichtingsmateriaal ondersteund hebben. Uiteindelijk kan deze inzet juist kosten besparen. Door de juiste preventieve inzet, wordt gezondheidsschade voorkomen.
Deelt u de mening dat deze inbreuk op de eed van Hippocrates een volgende buiging is voor de islam? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen inbreuk ontstaan op de (van de eed van Hippocrates afgeleide) Nederlandse artseneed.4
Bent u bereid het ziekenhuis te wijzen op hun plicht en daarmee deze voorzieningen af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Gelet mijn antwoord op vraag 2 zal ik daartoe niet overgaan.
Kunt u deze vragen nog voor aanvang van de ramadan beantwoorden?
Gelet op het tijdstip van indiening van de vragen was dit niet haalbaar.
Het uitzetten van homoseksuele asielzoekers naar Irak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Sahir is «niet homo genoeg» en moet terug naar Irak»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, aangezien homoseksuele asielzoekers uit Irak het hoogste beschermingsniveau genieten, dat aangeeft hoe gevaarlijk het voor homo’s in Irak is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de systematische vervolging van homoseksuelen in Irak voer ik een prima facie beleid waarbij het, om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning, slechts nodig is dat iemand aantoont afkomstig te zijn uit Irak en geloofwaardig kan verklaren over zijn seksuele gerichtheid.
Deelt u de mening dat asielzoekers bij wie twijfel zou kunnen bestaan over hun homoseksuele geaardheid eerder het voordeel van de twijfel dan het nadeel daarvan moeten krijgen en dus in Nederland mogen blijven? Zo ja, waarom en hoe gaat u er zorg voor dragen dat het beleid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt gewijzigd? Zo nee, waarom niet?
De IND geeft – in algemene zin – een vreemdeling het voordeel van de twijfel, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan, die zijn omschreven in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. Homoseksualiteit hoeft in het kader van de asielprocedure niet bewezen te worden. Wanneer een vreemdeling stelt dat hij homoseksueel is, is het aan hem om de gestelde seksuele gerichtheid nader te onderbouwen. Bij de beoordeling van het asielverzoek wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat het voor een vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs aan te tonen dat hij homoseksueel is. Aan de andere kant is de enkele stelling van de vreemdeling dat hij homoseksueel is, ook niet voldoende. De beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid is tussen deze twee uitersten ingericht. De beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde seksuele gerichtheid wordt door de IND verricht conform een uitgebreide werkinstructie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze beoordelingssystematiek deugdelijk bevonden. Ik zie in het licht van bovenstaande geen aanleiding om het beleid aan te passen.
Kunt u aangeven op grond waarvan de huidige werkinstructie van IND een objectieve basis vormt voor het vaststellen of iemand die asiel wil krijgen op basis van zijn homoseksuele geaardheid, die geaardheid heeft?
De huidige werkinstructie is een rechtstreeks gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2015. Met deze aangepaste werkinstructie wordt nader inzichtelijk gemaakt hoe de IND onderzoek doet naar de gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief en op welke wijze de IND een gestelde seksuele gerichtheid beoordeelt. Doel is om met behulp van open vragen het asielverzoek zo objectief mogelijk te beoordelen. Bij het opstellen van deze instructie heeft de IND onder meer gebruikt gemaakt van UNHCR guidelines en onderzoekrapportages van de Canadese Prof. Dr. LaViolette. Hiermee is een werkwijze ontwikkeld waarbij de geloofwaardigheid en consistentie van een asielrelaas van een vreemdeling die stelt homoseksueel te zijn, op de meest objectieve en effectieve manier beoordeeld wordt. Daarbij wordt iedere zaak op zijn individuele omstandigheden beoordeeld.
Deelt u de mening dat de nadruk op het proces van bewustwording en zelfacceptatie om aan te kunnen tonen dat iemand een homoseksuele geaardheid heeft in veel gevallen niet werkbaar is? Zo ja, waarom en welke conclusies trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van een gestelde homoseksuele geaardheid wordt veel gewicht toegekend aan de verklaringen van de vreemdeling over het bewustwordings- en acceptatieproces in relatie tot de situatie van homoseksuelen in het land van herkomst. Ik deel niet uw mening dat dit in veel gevallen niet werkbaar is. Vreemdelingen die in Nederland asiel aanvragen vanwege hun gestelde seksuele gerichtheid komen veelal uit landen waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd en vijandig wordt bejegend. Als zij zich in een dergelijke omgeving bewust worden dat hun seksuele gerichtheid impact heeft op hun leven, zowel sociaal als maatschappelijk, mag verwacht worden dat zij over het proces van deze bewustwording kunnen verklaren. De werkinstructie biedt voldoende ruimte om, op basis van open vragen, in een gehoor te spreken over de mate waarin de vreemdeling problemen heeft ondervonden om zijn seksuele gerichtheid te uiten in het openbaar en/of in zijn directe omgeving, met name als zijn directe omgeving dit onacceptabel vond dan wel er sprake is van een maatschappij waarin homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd. De verklaringen hierover worden betrokken bij de weging of een vreemdeling geloofwaardig heeft verklaard omtrent zijn gestelde seksuele gerichtheid dan wel of dit motief alleen wordt voorgewend voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
Deelt u de mening van de voorzitter van LGBT Asylum Support dat er een geschillencommissie zou moeten komen waarin gedragsdeskundigen alle feiten kunnen meewegen en een bindende uitspraak kunnen doen met betrekking tot de seksuele geaardheid van een asielzoeker? Zo ja, op welke termijn gaat u die commissie instellen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ik deel de mening van de voorzitter van LGBT Asylum Support niet. EU Lidstaten moeten artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn eerbiedigen. Op grond van dit artikel is de beoordeling van de geloofwaardigheid van de asielzoeker voorbehouden aan een nationale beslissingsautoriteit. Deze verantwoordelijkheid als zodanig kan daarom niet worden overgedragen of uitbesteed aan een externe deskundige.
Het bericht 'Oostenrijk hekelt Nederlandse aanpak drugsproducenten'. |
|
Remco Dijkstra (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op nu.nl en Reuters waarin Oostenrijk de Nederlandse aanpak van ondergrondse drugslaboratoria hekelt?
Ja.
Klopt het dat Oostenrijk en het hoofd van de Oostenrijkse politie zich hebben beklaagd dat Nederland onvoldoende inzet pleegt in het doen van onderzoek naar en het aanpakken van (ondergrondse) drugslaboratoria? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Andere signalen buiten genoemd bericht zijn mij niet bekend en zijn ook niet naar voren gekomen in het kennismakingsgesprek dat ik onlangs heb gehad met de Oostenrijkse Minister van Justitie.
Ik herken niet het beeld dat Nederland te laks zou zijn in de aanpak van drugcriminaliteit. In de aanpak van georganiseerde criminaliteit is drugscriminaliteit een van de prioriteiten. Daar valt zeker ook de productie van synthetische drugs onder.
Klopt het bovendien dat volgens uw Oostenrijkse collega de samenwerking tussen Nederland en Oostenrijk als het gaat om de aanpak van drugsproducenten beter zou moeten? Zo ja, waar schort de samenwerking dan precies aan en welke stappen neemt u c.q. uw collega om dit te verbeteren?
De samenwerking met Oostenrijk op het gebied van de aanpak van drugsproducenten verloopt over het algemeen naar behoren. Zoals in elke internationale samenwerkingsrelatie is daarbij ook voortdurend aandacht voor het onderhoud van de relatie. Specifieke knelpunten zijn mij op dit moment niet bekend. Mochten zich in de operationele samenwerking knelpunten voordoen tussen de Oostenrijkse en de Nederlandse rechtshandhavingsdiensten, dan zal ik daar uiteraard naar kijken.
In hoeverre is de berichtgeving juist dat bij Nederlandse autoriteiten «verzoeken» van Oostenrijkse zijde op de plank blijven liggen? Over wat voor soort verzoeken gaat het dan specifiek? Wat is de reden van een eventuele vertraging?
Het is de Nederlandse autoriteiten niet duidelijk geworden op welke verzoeken Oostenrijk in de berichtgeving duidt.
Hoe regelmatig komt het voor dat ondergronds drugslaboratoria c.q. opslagplaatsen worden aangetroffen?
De bij de politie bekende cijfers over 2016 betreffen 61 productielocaties en 84 opslaglocaties. Hierbij wordt overigens niet geregistreerd of het ondergrondse locaties betreft of niet.
Deelt u het standpunt dat de ontmanteling van deze laboratoria na ontdekking voortvarend moet plaatsvinden? Gebeurt dat ook? Welke organisaties spelen een rol bij de ontmanteling ervan? Wie voert daarin de regie?
Ik ben met u van mening dat de ontmanteling van dergelijke laboratoria voortvarend moet plaatsvinden. Overwegingen als gevaarzetting voor de directe omgeving spelen een rol bij de beslissing om de ontmanteling extra snel ter hand te nemen. De ontmantelingen worden verricht door de specialisten van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) van de Landelijke Eenheid van de politie. De LFO wordt eventueel geassisteerd door brandweer LFO-ers en maakt zo nodig gebruik van de aanvullende kennis en kunde van gespecialiseerde externe bedrijven. Het opsporingsonderzoek in het geval een drugslaboratorium wordt aangetroffen vindt plaats onder het gezag van het Openbaar Ministerie (OM). De ontmantelingen worden uitgevoerd onder aansturing van de politie in afstemming met het OM.
In hoeverre kunnen de kosten van de ontmanteling van deze laboratoria succesvol op de illegale drugsproducenten worden verhaald? Wie draait op voor de kosten indien deze personen geen of onvoldoende verhaal bieden?
Op dit moment neemt de politie de kosten voor ontmanteling en vernietiging van laboratoria voor haar rekening, als het lab bij toeval wordt aangetroffen. Indien er sprake is van een opsporingsonderzoek is de verdeling van de kosten onderwerp van gesprek tussen politie en OM. Indien de ontmanteling onderdeel is van een opsporingsonderzoek kan crimineel vermogen worden afgepakt. De kosten voor de ontmanteling vormen echter geen onderdeel van het af te pakken criminele vermogen.
Hoe staat het met de uitvoering van het gewijzigde amendement Cegerek/Dijkstra (Kamerstuk 34 000 XII nr. 49) dat ziet op cofinanciering inzake het opruimen van drugsafval? Kunt u een actueel inzicht geven in de besteding van de extra middelen die de afgelopen jaren voor cofinanciering bij het opruimen van drugsdumpingen ter beschikking zijn gesteld?
De uitvoering van het gewijzigde amendement Cegerek/Dijkstra geschiedt op basis van een «Convenant uitwerking amendement cofinanciering opruiming drugsafvaldumpingen». Dit convenant is op 28 april 2016 gesloten met de provincies. In dit convenant is afgesproken dat de provincies een modelverordening voor de verlening van bijdragen in de kosten voor het opruimen van drugsafvaldumpingen opstellen en de uitvoering op zich nemen. De provincies beoordelen en behandelen de aanvragen op basis van vooraf overeengekomen criteria, en keren bij een rechtmatige aanvraag een bedrag aan cofinanciering van de opruimkosten uit.
De eerste aanvragen voor cofinanciering van opruimkosten konden in 2016 worden ingediend over gemaakte kosten in 2015. Resultaat hiervan is dat in 2016, over het eerste amendementsjaar 2015, van de beschikbare 1miljoen euro € 220.000 is uitgekeerd aan cofinanciering. De openstellingsperiode voor aanvragen voor cofinanciering van kosten voor opruimingen in 2016, loopt nog tot 1 september 2017. Hoeveel aanvragen, toekenningen en tot welk bedrag aan uitbetaling dit zal leiden voor opruimingen in het jaar 2016, zal pas in het najaar bekend worden.
Tot welke resultaten heeft dit geleid? Wat valt er te zeggen over de effectiviteit? Is de pakkans verhoogd? Waarvoor is het geld ingezet? Is een inzicht te krijgen in projecten waarbij gebruik is gemaakt van deze middelen?
Bij de uitvoering van het «Convenant uitwerking amendement cofinanciering opruiming drugsafvaldumpingen» door de provincies is sprake van onderbesteding.
De onderbesteding is o.a. terug te voeren op:
Het aantal vaten met een lek was lager dan verwacht. Mede daardoor waren ook de kosten voor het reinigen van verontreinigde bodem lager dan was geraamd.
Onbekendheid met de regeling bij gemeenten en terreinbeheerders, waardoor er bij de provincies minder aanvragen zijn ingediend dan aanvankelijk was gedacht.
Op basis van de over het jaar 2015 uitgevoerde evaluatie van de uitvoering van het convenant zijn de provinciale subsidieregelingen voor 2016, met inachtneming van de geldende convenantafspraken, waar nodig verduidelijkt en aangepast en is meer aandacht gegeven aan communicatie naar de doelgroep. Om de pakkans te verhogen is vanaf het begin als vereiste in de subsidieregelingen opgenomen dat bij een aanvraag ook aangifte bij de politie moet zijn gedaan. Het is nog te vroeg om hier conclusies uit te trekken. Wel is geconstateerd dat in een aantal provincies, waaronder Noord-Brabant, door de subsidieaanvragen en de voorwaarde van aangifte een beter beeld is ontstaan van de omvang en de ruimtelijke verspreiding van drugsafvaldumpingen.
In 2015 zijn 153 meldingen van drugsafvaldumpingen gedaan. Voor 105 van deze dumpingen zijn cofinancieringsaanvragen ingediend. Hiervan zijn er 94 gehonoreerd. De aanvragen zijn voornamelijk afkomstig van gemeenten (70%), omgevingsdiensten (22%) en waterschappen (8%). Particulieren blijken in 2015 (nog) niet goed op de hoogte te zijn van de subsidieregelingen voor cofinanciering opruimkosten. Informatie over de aard en omvang van de individuele drugsafvaldumpingen waarvoor een cofinancieringsaanvraag is ingediend, alsmede over de middelen die zijn uitgekeerd voor cofinanciering van de opruimkosten, is beschikbaar bij de provinciale uitvoeringsorganisatie.
Is het nodig, gezien de aanhoudende berichten over illegale dumpingen in buitengebieden, het Rijks- en Provinciaal beleid tegen drugsdumpingen verder te intensiveren of zelfs meerjarig en structureel te maken? Welke afweging wordt daarin gemaakt? Welke initiatieven zijn thans gaande?
Na de evaluatie van de uitvoering van het convenant over 2015, beraden het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de provincies zich of het instrument van cofinanciering van opruimkosten van drugsafvaldumpingen, via een convenant en twaalf provinciale subsidieregelingen, de beste manier is om gedupeerden tegemoet te komen. Na het beschikbaar komen van de evaluatie van de uitvoering van het convenant over 2016, zal bekeken worden of en hoe het beleid moet worden bijgesteld.
Er is geen synthetisch drugsafval zonder productieplaats. De inzet van de politie, het OM, NFI en partners (waaronder de FIOD) is dan ook gericht op het verstoren van het productieproces van synthetische drugs. De aanpak van de productie van synthetische drugs en de aanpak van het dumpen van afval dat daarbij wordt geproduceerd is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bestuur, politie en Openbaar Ministerie (OM). Bijvoorbeeld in Zuid Nederland wordt ondermijnende criminaliteit integraal en intensief aangepakt. De aanpak richt zich zowel op het effectief verstoren van de criminele industrie als op het versterken van de bestuurlijke weerbaarheid en integriteit. Daarnaast werkt de politie aan een eenduidige benadering en opvolging van een drugsafvaldumping, waarbij de dumping -plaats delict- in eerste instantie zowel vanuit het milieu- als het generieke opsporingsperspectief wordt benaderd.
Ten aanzien van de aanpak in de buitengebieden kan vermeld worden dat er verschillende samenwerkingsafspraken ten aanzien van het toezicht in het buitengebied zijn. Net als op straat, is ook in het buitengebied goede samenwerking en afstemming noodzakelijk tussen de politie, gemeenten, provincies en de boa’s van andere organisaties. Dit betekent dat er in de lokale driehoeken aandacht is voor de handhavingsinzet in deze gebieden en dat de werkgevers van de boa’s in de buitengebieden worden betrokken bij overleg hierover. Daarnaast is er structureel overleg op lokaal niveau tussen gemeente, politie, OM en de boa-werkgevers hetgeen de samenwerking bevordert en bijdraagt aan een effectieve, lokale veiligheidszorg. Hiertoe worden ook handhavingsbeleid en handhavingsplannen vastgesteld. Een voorbeeld is het handhavingsteam «Samen Sterk in Brabant.» De gezamenlijke inzet draagt onmiskenbaar bij aan de veiligheid en leefbaarheid en het natuurbehoud in de buitengebieden.
Welke stappen zijn recent gezet in het voorkomen dat drugsproducenten of handelaren via de post hun illegale waar aanbieden?
De politie en het OM werken nauw samen met PostNL in het project Post/Pakket Interventieteam (PIT) om de problematiek van illegale verzendingen zoals drugs aan te pakken. Dit team is ondergebracht bij de Landelijke Eenheid van de politie. Naast de politie en het OM zijn er diverse andere partijen bij dit project betrokken, onder meer het LIEC, Transport en Logistiek Nederland, RIEC Den Haag, de Koninklijke Marechaussee en de douane. Het doel van het project is om de post- en pakketfaciliteiten zodanig weerbaar te maken, dat de gelegenheidsstructuur voor criminele doelen wordt weggenomen. De aanpak van illegale verzendingen door dit interventieteam gebeurt onder meer door onderschepping van post en pakketten, door de implementatie van technische innovaties en door inzet van speurhonden door PostNL. De pakketten en de drugs die door PostNL onderschept worden, worden daarna door de opsporingsambtenaren en NFI-onderzoekers nader onderzocht en afgehandeld.
Meer algemeen voert de Douane toezicht uit op het EU-grensoverschrijdende goederenverkeer. Dit toezicht vindt risicogericht plaats, waarbij hulpmiddelen zoals speurhonden ingezet kunnen worden. Dit toezicht vindt ook plaats op (brief en pakket)post- en koerierszendingen. Daarbij speelt de douane in op actuele risico’s en modus operandi, zoals smokkel van synthetische drugs in uitgaande briefpost.
Het stoppen van Deense hulp aan jaarlijkse dolfijnslachtingen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het verzoek van Sea Shepherd aan de Europese Commissie om een inbreukprocedure tegen Denemarken te starten vanwege het steunen van en het meewerken aan de jaarlijkse dolfijnslachtingen op de Faeröer Eilanden?1
Ja.
Deelt u de mening dat Denemarken haar verplichtingen zoals omschreven in de Europese Habitatrichtlijn (artikel 12) niet nakomt door haar steun aan de dolfijnslachtingen, bijvoorbeeld via het verlenen van bescherming door de Koninklijke Deense Marine en door de Deense politie? Zo nee, waarom niet?2
Als autonoom onderdeel van het Koninkrijk Denemarken zijn de Faeröer Eilanden zelf verantwoordelijk voor het beheer van hun natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van de jacht op walvisachtigen. De Faeröer Eilanden vallen niet onder de reikwijdte van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. De doelstelling van de Habitatrichtlijn betreft uitsluitend de instandhouding van de natuurlijke habitats en wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop de verdragen van toepassing zijn. Een en ander betekent dat artikel 12 van de Habitatrichtlijn niet op de Faeröer Eilanden van toepassing is en dat er geen inbreukprocedure tegen Denemarken wegens het doden van dolfijnen op die eilanden kan worden ingesteld. Het uitspreken van steun aan een verzoek tot het starten van een inbreukprocedure is derhalve niet mogelijk.
Dit laat onverlet dat ik het doden van dolfijnen, zoals dat jaar op jaar plaatsvindt bij de Faeröer Eilanden, niet acceptabel vind. Het kabinet zal Denemarken hierop blijven aanspreken.
Deelt u de mening dat de inbreukprocedure van Sea Shepherd door het Nederlandse kabinet gesteund moet worden, overeenkomstig de motie Ouwehand, die het kabinet verzoekt zich sterk te maken voor beëindiging van deze dolfijnslachtingen? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alsnog aan het eerder gedane verzoek van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie tot het steunen van de inbreukprocedure tegemoet te komen? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Gouda is een onveilige gemeente’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de AD misdaadmeter 2017 waaruit blijkt dat de kans op inbraak in Gouda, Bodegraven-Reeuwijk en Waddinxveen het hoogste is van Nederland?1
Ja.
Is het correct dat sterkte van het basisteam Bodegraven-Reeuwijk en Gouda 138 fte zou moeten omvatten en dat op deze sterkte een tekort van 20 fte bestaat? Kunt u aangeven in welke mate dit tekort bijdraagt aan het niet kunnen voorkomen dan wel opsporen van woninginbraken? Op welke termijn is de politie sterkte van minimaal 138 fte gerealiseerd?
De verdeling van de politiesterkte per basisteam is vastgelegd in het Inrichtingsplan Politie, dat ook aan uw Kamer is verzonden2. Hoe de politiecapaciteit wordt ingezet, wordt bepaald in het gesprek dat tussen politie, officier van justitie en burgemeester(s) plaatsvindt in de gezagsdriehoek. Verantwoording over die inzet wordt op lokaal niveau afgelegd, door de burgemeester in de gemeenteraad. Over deze specifieke casus doe ik dan ook geen uitspraken. De politie is een flexibele organisatie. Indien nodig kan zij door (horizontale) samenwerking of (verticale) opschaling extra capaciteit leveren.
Deelt u de mening dat daders van woninginbraken veelal afkomstig zijn uit de nabije omgeving waar inbraken gepleegd worden? Kunt u aangeven hoe dat ligt ten aanzien van daders van woninginbraken in de gemeente Gouda in de jaren 2015 en 2016?
Uit een interne landelijke analyse van de politie uit 2014 naar de aard en omvang van woninginbraken blijkt dat de meerderheid van de woninginbraken worden gepleegd door daders uit de nabije omgeving van het plaats delict. Uit recente lokale cijfers blijkt dat 79% van de bekende verdachten van een woninginbraak in Gouda, tevens woonachtig is in Gouda (periode 2014–2016).
Is er een verband tussen het vrijkomen van verdachten en veroordeelden en een stijging in het aantal inbraken en pogingen tot inbraak?
Uit onderzoek van het WODC is gebleken dat het algemeen recidive (2 jarige prevalentie) tussen 2002 en 2012 voor volwassen daders is gedaald, van 29,2% in 2002 naar 25.0% in 20123. Op dit moment is er geen recent onderzoek beschikbaar om specifieke uitspraken te kunnen doen naar de ontwikkeling van recidive bij plegers van woninginbraken. Ik kan uw Kamer wel informeren over het feit dat het WODC op mijn verzoek in 2016 een onderzoeksprogramma is gestart om tot en met 2021 recidivemetingen uit te voeren naar plegers van High Impact Crimes (i.c. woninginbrekers en overvallers). Naast informatie over de totale populatie recidivisten wordt ook onderzocht welke regionale verschillen er bestaan. Dit programma vindt plaats ten behoeve van een nog gerichtere aanpak in de toekomst.
Welke maatregelen worden er in en rond Gouda in de justitiële keten (inclusief het veiligheidshuis) genomen om de kans op woninginbraak te minimaliseren? Is er daarbij sprake van een individu-gerichte aanpak?
De lokale driehoek in Gouda heeft mij aangegeven dat de aanpak van woninginbraken prioriteit heeft. Op basis van een gezamenlijk plan met zo’n 15 maatregelen werken politie, openbaar ministerie, gemeenten en andere partners samen om het tij te keren. Er worden dadergerichte maatregelen genomen om de pakkans te vergroten. Het uitgangspunt bij de vervolging is dat alle van woninginbraak verdachte personen worden voorgeleid bij de rechtercommissaris en zo mogelijk worden aangebracht bij de meervoudige kamer. Het is van groot belang dat de gevolgen van een inbraak duidelijk kenbaar worden gemaakt aan de verdachte en de samenleving. Verder wordt waar mogelijk het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte afgenomen. Daarnaast zijn er maatregelen om te voorkomen dat daders recidiveren en worden er concrete preventiemaatregelen genomen.
Binnen het Veiligheidshuis Hollands Midden vindt ook de Top60 aanpak plaats; dit is een specifieke aanpak van de gemeente Gouda gericht op hoog-risicodaders. Ook personen die verdacht worden van een (poging tot) woninginbraak kunnen binnen de aanpak vallen. Voor iedere Top60»er is er een individuele aanpak, die ook is gericht op zijn of haar gezin. Hierbij wordt ingezet op instroombeperking: het voorkomen dat minderjarige broertjes, zusjes en/of kinderen van de Top60»er strafbare feiten gaan plegen.
Welke inzet pleegt u om de woninginbraken in deze hoog risico gebieden te verminderen?
De aanpak van woninginbraken is voor mij ook komend jaar prioriteit. In samenwerking met gemeenten, de strafrechtketen, bedrijven, maatschappelijke organisaties (waaronder ouderenbonden) en het CCV worden op lokaal niveau gerichte concrete maatregelen genomen om woninginbraken in hotspot-gebieden te voorkomen. Hierbij is voor 2017 een aantal speerpunten benoemd: stimuleren samenwerking gemeenten en woningbouwcorporaties, versterking aanpak opsporing en vervolging, stimuleren van burgerinitiatieven, stimuleren van de toepassing van het Politie Keurmerk Veilig Wonen (PKVW) en continueren landelijke campagne «Harm Alarm».
Voortzetting en verharding van de ontgroeningsrituelen bij studentenverenigingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van een serie artikelen over ontgroeningsrituelen bij studentenverenigingen, zoals de ontgroeningsrituelen bij de Groningse studentenvereniging Vindicat?1 2 3
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen en opvattingen die uit deze artikelen naar voren komen over de verharding van de ontgroeningscultuur, ondanks de roep een einde te maken aan excessen met geweld, vernedering en seksisme en zelfs de beëindiging van ontgroeningen?
Die signalen vind ik zeer ernstig. Zoals ik eerder heb aangegeven, is het van belang dat beginnende studenten in contact komen met andere studenten. Verenigingen vormen in beginsel een belangrijk onderdeel van het studentenleven en geven de mogelijkheid zulke contacten te leggen, ook buiten de directe studieomgeving. De grens van het toelaatbare ligt wat mij betreft daar waar geweld wordt gebruikt, er onvrijwillige of abjecte handelingen plaats (moeten) vinden, er sprake is van stelselmatige vernedering, er sprake is van seksuele intimidatie en/of er op manieren strijdig met het Nederlandse strafrecht wordt gehandeld.
Deelt u de opvatting dat het erg zorgwekkend is dat een noodzakelijke cultuur van transparantie en rapportage over en van grensoverschrijdende «incidenten» door de betrokken onderwijsinstellingen nog steeds problematisch is en dat hiermee ook een voortzetting en verharding dreigt van de bovengenoemde ontgroeningen en de zwijgcultuur hierover?
Ik vind het zorgwekkend als inderdaad blijkt dat onderwijsinstellingen geen volledig beeld hebben van voorkomende excessen bij studentenverenigingen en daar onvoldoende tegen optreden. Ik heb hen daar in het verleden ook al meermaals op aangesproken. Zolang er nog instellingen zijn die geen waterdichte afspraken hebben gemaakt met studentenverenigingen, zal ik hen daar op blijven aanspreken. Het is van een groot belang dat hogeronderwijsinstellingen hun verantwoordelijkheid nemen en zowel structurele afspraken maken met studentenverenigingen, als bij ieder voorkomend incident een indringend gesprek voeren met de betreffende vereniging.
Herinnert u zich nog uw antwoord op eerdere vragen4 om universiteiten en hogescholen te dwingen tot een duidelijkere houding en hardere sancties tegen studentenverenigingen, ook via de bekostiging daarvan door de universiteit, in geval van ontgroeningen met geestelijke en fysieke mishandeling, intimidatie en seksisme richting medestudenten? Bent u in het licht van deze berichtgeving en naar aanleiding van uw antwoord «dat u in gesprek was met universiteiten en hogescholen en stevig optreden verwacht bij ontoelaatbare incidenten» bereid om sancties richting onderwijsinstellingen niet te schuwen, indien zij dergelijke ontgroeningspraktijken onvoldoende en niet transparant aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook onder vraag 3 heb aangegeven, vind ik het primair aan instellingen om hier daadkrachtig tegenop te treden. Het instrument «normeren» en wijzen op de rol en verantwoordelijkheden van instellingen, acht ik op dit moment vanuit mijn positie krachtiger dan financiële en juridische begrenzingen vanuit het Rijk.
Op welke wijze denkt u bij te kunnen dragen aan voorkoming van een eventuele verharding van de ontgroeningscultuur en het tegengaan van ontoelaatbare excessen bij ontgroeningen door studentenverenigingen?
Uiteraard ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het welzijn van (aspirant-) leden van studentenverenigingen, bij die verenigingen zelf. Ik vertrouw er op dat zij, mede gelet op de maatschappelijke onrust, hun rol nemen, zich houden aan de aangepaste afspraken met onderwijsinstellingen en er alles aan doen om morele en fysieke grenzen niet te overschrijden. Studenten zijn immers waardendragers van de toekomst.
Ik monitor de ontwikkelingen en normeer in voorkomende gevallen. Ook wil ik dat universiteiten en hogescholen meer vertrouwenspersonen aanstellen, waar studenten (maar ook ouders of andere betrokkenen) anoniem misstanden bij verenigingen kunnen melden.
Ook laat ik geen gelegenheid onbenut om de instellingen te wijzen op hun rol bij het voorkomen van ontoelaatbaar gedrag bij verenigingen. Ik doe dat door de onderwijsinstellingen te wijzen op het belang van het hebben van een adequate inventarisatie van incidenten en er op aan te dringen dat zij zowel over alle incidenten als de onderliggende cultuur steeds in gesprek moeten gaan met de betreffende verenigingen.
De beoordeling van homoseksualiteit door de IND |
|
Jasper van Dijk , Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat een homoseksuele asielzoeker uit Alkmaar wordt uitgezet omdat zijn homoseksualiteit door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) onvoldoende bewezen wordt geacht?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het niet als bewijs van homoseksualiteit kan worden erkend als twee asielzoekers zich overtuigend in Nederland presenteren als partners? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik verduidelijken dat homoseksualiteit in het kader van de asielprocedure niet «bewezen» hoeft te worden. Wanneer een vreemdeling stelt dat hij homoseksueel is, is het aan hem om de gestelde seksuele gerichtheid nader te onderbouwen. Bij de beoordeling van het asielverzoek wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat het voor een vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs aan te tonen dat hij homoseksueel is. De loutere stelling van de vreemdeling dat hij homoseksueel is, is anderzijds ook niet voldoende. De beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid bevindt zich tussen deze twee uitersten. De IND geeft – in algemene zin – een vreemdeling het voordeel van de twijfel, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan, die zijn omschreven in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn.
Indien er na het asielgehoor aanvullende informatie nodig blijkt om tot een zorgvuldige beoordeling van de zaak te kunnen komen, kan de vreemdeling worden uitgenodigd voor een aanvullend gehoor waarin hij nader kan verklaren over zijn gerichtheid. De IND kan daarbij vragen stellen die de vreemdeling kunnen helpen zijn relaas nader te onderbouwen.
Wat is de reden dat in de werkinstructie van de IND over de beoordeling van de geloofwaardigheid van homoseksuele gerichtheid, een sterke nadruk wordt gelegd op de beschrijving van het proces van bewustwording van homoseksuele gevoelens en wat de asielzoeker aan de hand daarvan in het land van herkomst is overkomen? Is het doel van de werkinstructie dat hiermee asielzoekers, die in het land van herkomst niet zijn uitgekomen voor hun homoseksualiteit en daarom zijn vervolgd, geen aanspraak kunnen maken op asiel in Nederland?
In de werkinstructie wordt inderdaad belang gehecht aan de beschrijving van het proces van bewustwording van homoseksuele gevoelens en wat het voor iemand betekent om «anders» te zijn in een maatschappij waar homoseksuele gerichtheid niet wordt geaccepteerd. Het doel hiervan is om met behulp van open vragen het asielverzoek zo objectief en effectief mogelijk te beoordelen. Dit betekent niet dat iemand die in het land van herkomst niet is uitgekomen voor zijn homoseksualiteit geen aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning.
Deelt u de opvatting dat vragen vanuit de IND aan asielzoekers over waar hun homoseksuele gevoelens vandaan zijn gekomen en hoe deze gevoelens zich hebben ontwikkeld de indruk geven dat seksuele oriëntatie stuurbaar is en niet onderdeel zijn van iemands persoon? Bent u derhalve van mening dat deze vragen geen plaats dienen te hebben in een verhoor? Bent u bereid de werkinstructies van het IND hierop aan te passen?
De opvatting dat de vragen van de IND de indruk geven dat de seksuele oriëntatie stuurbaar is deel ik niet. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven wordt belang gehecht aan het proces van bewustwording maar dat is niet hetzelfde als hetgeen deze vraag impliceert. Ik herken mij daarom niet in het beeld dat aan asielzoekers wordt gevraagd waar hun (homo)seksuele gevoelens vandaan komen. De beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde seksuele gerichtheid is niet eenvoudig, vandaar dat de IND deze beoordeling verricht conform een uitgebreide werkinstructie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze beoordelingssystematiek deugdelijk bevonden. Ik zie geen aanleiding om de werkinstructie en de daarop gebaseerde werkwijze aan te passen. Elke individuele zaak wordt zorgvuldig beoordeeld. Alle relevante elementen worden gewogen en op geloofwaardigheid en zwaarwegendheid beoordeeld.
Deelt u de opvatting dat de huidige werkinstructie van de IND in onvoldoende mate rekening houdt met de taboesfeer waarin homoseksualiteit zich in veelvoorkomende landen van herkomst bevindt en de gevolgen dat dit mogelijk heeft voor het bewustwordingsproces van LHBTI’ers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de werkinstructie op dit punt te wijzigen?
De werkinstructie van de IND houdt wel degelijk rekening met het feit dat homoseksualiteit in veel landen van herkomst taboe is. De werkinstructie biedt voldoende ruimte om in een gehoor met een vreemdeling te spreken over de mate waarin hij moeite heeft gehad met het accepteren dat hij homoseksueel is, met name als ook zijn directe omgeving dit onacceptabel vindt dan wel er sprake is van een maatschappij waarin homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd.
Het bericht dat in Indonesië twee homoseksuele mannen vandaag 85 stokslagen hebben gekregen en 141 mannen in een ‘homosauna’ zijn gearresteerd |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het gegeven dat vandaag twee homoseksuele mannen in Atjeh, Indonesië, 85 stokslagen hebben gekregen vanwege het gezamenlijk huren van een kamer?1
Ja.
Kunt u aangeven welke stappen de Nederlandse regering heeft ondernomen nadat de eerste signalen van deze gruweldaad ons bereikten in het nieuws? Zo ja, kunt u dit toelichten? Indien u geen actie heeft ondernomen, kunt u aangeven waarop die keuze gebaseerd was?2
In Atjeh, Indonesië, zijn twee mannen veroordeeld en bestraft wegens homoseksuele handelingen. De mannen kregen op 23 mei ieder 83 stokslagen toegediend. Dit gebeurde in het openbaar in aanwezigheid van 500–1.000 toeschouwers in Banda Atjeh. In Atjeh wordt, als enige provincie in Indonesië, de sharia wetgeving toegepast. Er lijkt sprake van toenemende druk op de LHBTI-gemeenschap, ook in overige delen van Indonesië.
De ontwikkelingen rond de positie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië worden dan ook op de voet gevolgd door mij persoonlijk en de Nederlandse ambassade in Jakarta. Gelijke rechten voor LHBTI’s vormen onderdeel van de structurele dialoog tussen Nederland en Indonesië op het gebied van mensenrechten. De mensenrechtenambassadeur heeft dan ook direct tijdens zijn bezoek aan Indonesië van 1 t/m 12 mei 2017 de Nederlandse zorgen over de situatie van de LHBTI-gemeenschap, waaronder ontwikkelingen rondom de zaak tegen twee mannen in Atjeh, besproken met zowel de LHBTI gemeenschap als de Indonesische autoriteiten.
De Nederlandse regering heeft de kwestie niet alleen via de mensenrechtenambassadeur opgebracht, ook voerde de EU-vertegenwoordiger in Jakarta een demarche uit namens de EU op 2 juni j.l. Hierbij werden de zorgen over de LHBTI situatie in Indonesië aangekaart, waaronder ook de veroordeling en bestraffing van de twee mannen in Atjeh.
De situatie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië, en met name in Atjeh, zal later dit jaar ook besproken worden in het kader van de EU-Indonesië mensenrechtendialoog.
Kunt u aangeven op welke wijze u uw afkering rondom deze gang van zaken kenbaar zult maken aan de regering van Indonesië? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke diplomatieke wegen u wilt bewandelen om te voorkomen dat dit verschrikkelijke schouwspel zich nogmaals zal voordoen in Atjeh? Bent u bereid om de Indonesische regering er normaals aan te herinneren dat homoseksualiteit niet strafbaar is in Indonesië, maar alleen in de provincie Atjeh omdat daar ook islamitisch recht geldt?
Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI-personen. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit. In Indonesië, met uitzondering van Atjeh, is homoseksualiteit niet strafbaar. In Atjeh wordt, als enige provincie in Indonesië, de sharia wetgeving toegepast.
De strafbaarstelling van homoseksualiteit in Atjeh is mogelijk door invoering van lokale wetten op basis van de sharia die in sommige gevallen ingaan tegen internationale mensenrechtenbepalingen. Tijdens zijn bezoek aan Indonesië is de mensenrechtenambassadeur specifiek ingegaan op deze discriminerende lokale wetten in gesprekken met de Indonesische autoriteiten.
Belangrijk is verder dat lokale organisaties in staat zijn om de situatie van LHBTI te verbeteren en een dialoog met respect voor mensenrechten voor een ieder te bevorderen. Nederland werkt dan ook actief samen met NGO’s die zich inzetten om de situatie van de LHBTI-gemeenschap te verbeteren. Inzet is om volwaardige participatie van LHBTI’s in de maatschappij te bewerkstelligen.
Bent u op de hoogte van de andere recente gebeurtenis in Indonesië, waar in Jakarta 141 mannen werden gearresteerd in een «homosauna»?3
Ja.
In hoeverre kunt u meer informatie verstrekken over de redenen die achter deze arrestatie ten grondslag liggen? Kunt u uitsluiten dat hier mogelijkerwijs sprake is van een heksenjacht op homoseksuelen in Indonesië, die zich verder verspreidt dan alleen de provincie Atjeh? Indien u deze informatie (nog) niet tot uw beschikking heeft, kunt u aangeven hoe u voornemens bent dit te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
De situatie van LHBTI’s in Indonesië betreft een gevoelige kwestie, die binnen het land zelf tot verhitte debatten leidt. Een reeks van anti-LHBTI uitspraken door politici begin 2016 lijkt de negatieve belangstelling rondom LHBTI’s te doen toenemen. Anti-LHBTI acties lijken voorts gepaard te gaan met publieke steun.
De Nederlandse regering volgt met veel zorg de recente ontwikkelingen rondom de positie van de LHBTI-gemeenschap, zowel in Atjeh als in andere delen van Indonesië. Hieronder valt ook een recente aankondiging van de politiechef in West-Java, waarin hij stelt een lokale politie-eenheid op te willen richten om LHBT’s op te sporen om LHBT-activiteiten te monitoren.4
Nederland zal bilateraal en in EU-verband in reguliere contacten met de Indonesische overheid zijn zorg uitspreken over de situatie van LHBTI’s in Indonesië en blijven benadrukken dat mensenrechten voor een ieder gelden, inclusief LHBTI’s, en dat burgers beschermd dienen te worden tegen intimidatie en geweld.
De beantwoording van eerdere vragen inzake de situatie op Schiphol |
|
Barbara Visser (VVD), Martijn van Helvert (CDA), Rob Jetten (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven waartoe precies, in de overleggen op 8 mei en 9 mei jongstleden, door het ministerie, BARIN, KLM en Schiphol besloten is (zie het antwoord op eerdere vragen)?1
Zoals aangegeven in de beantwoording op uw eerdere vragen 8 mei jl., is in het gesprek van 8 mei 2017 op basis van toezeggingen van Schiphol afgesproken dat in de periode van 1 juli tot en met 31 augustus 2017 alle security lanes van vertrekhal 1 door Schiphol de hele dag volledig worden bemand. Ook de security lanes van vertrekhal 2 worden in diezelfde periode volledig bemand, tenzij na ervaring in die periode blijkt dat het aantoonbaar niet nodig is. Schiphol zal daarnaast nader aangeven aan welke aanvullende data van de luchtvaartmaatschappijen zij behoefte heeft voor een betere voorspelbaarheid van de passagiersstromen. Elke passagier vindt zijn weg als het gaat om het indienen van schadeclaims: de luchtvaartmaatschappijen zijn contractpartij voor claims, maar dat sluit niet uit dat passagiers of KLM zelf claims indienen. Er volgt op korte termijn nog een bespreking met dezelfde partijen die 8 mei jl. aan tafel zaten om te spreken over onderwerpen die op middellange termijn spelen (2–3 jaar).
In een overleg tussen Schiphol en KLM op 9 mei 2017 zijn de afspraken die 8 mei jl. zijn gemaakt verder uitgewerkt, zijn enkele operationele interventies besproken en verdere afspraken gemaakt over onder andere vertrekhal 3.
Wat betekent het uitgangspunt dat Schiphol «alles op alles» gaat zetten om ellenlange wachtrijen te voorkomen? Met andere woorden, waar kan de reiziger precies op rekenen?
Het reizigersproces moet optimaal verlopen, voor zowel de passagiers als de betrokken bedrijven: dat betekent voldoende personeel bij de incheckbalies en voldoende bezetting bij security en de grenspassage. Hierbij heeft Schiphol aangegeven dat het onvermijdelijk is dat er tijdens de zomerdrukte op momenten langere rijen kunnen ontstaan. Er wordt echter alles op alles gezet om dit te voorkomen. Dat kan als zowel Schiphol, de luchtvaartmaatschappijen en de Koninklijke Marechaussee in het proces zorg dragen van een optimale bemensing, zowel bij incheckbalies, security als grenspassage. Het is in ieders belang om goed samen te werken en zo de positie van de mainport Schiphol sterk te houden.
Schiphol heeft ten aanzien van het eigen proces aangegeven dat het de securityfilters langer opent en voor de zomerperiode nog eens extra personeel inhuurt: dit betreft circa 350–400 personen. Op de locaties met de grootste drukte is dan permanent een volledige bezetting aanwezig, ook buiten de geplande piekuren. Bij de andere securityfilters wordt rondom piekuren de capaciteit eerder op- en later afgeschaald. Er worden ook flexibele teams ingezet die stand-by staan. Daarnaast wordt extra personeel ingezet om reizigers te begeleiden en de doorstroming veilig en efficiënt te laten verlopen. Voor reizigers die ervoor kiezen met geen of weinig handbagage te reizen, wordt er geëxperimenteerd met speciale «no trolley» security lanes, zodat reizigers sneller kunnen doorstromen. Tot slot worden, naast de al eerder gerealiseerde tijdelijke extra vertrekhal, extra security lanes bijgebouwd en wordt extra personeel ingezet om eventuele storingen nog sneller te verhelpen.
Zijn er prestatieafspraken met de betrokken partijen, dan wel met uw ministerie, gemaakt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Prestatieafspraken met betrekking tot wachtrijen zijn binnen een veiligheidsproces niet opportuun. De controles zijn er immers primair voor om zorg te dragen voor de veiligheid van de passagiers, het personeel en het vliegverkeer. Prestatieafspraken brengen dan het risico met zich mee dat snelheid gaat prevaleren boven veiligheid en dat vind ik niet verstandig.
Vindt u dat de acties die Schiphol heeft genomen, en nu heeft voorgenomen, voldoende zijn om de chaos zoals die zich de afgelopen periode heeft voorgedaan, op korte- en middellange termijn te voorkomen? Zo ja, welke garanties heeft u hiertoe gekregen? Zo nee, welke acties gaat u ondernemen?
In het overleg zijn heldere afspraken gemaakt, waarbij Schiphol in samenwerking met de andere betrokken partijen alles op alles zet om de lange wachtrijen zoveel mogelijk te voorkomen. Echter, door het toegenomen aantal reizigers kunnen in de zomerperiode op piektijden nog steeds langere wachtrijen ontstaan voor met name aankomende passagiers. De besproken maatregelen moeten er toe leiden dat deze acceptabel blijven. Binnenkort wil ik in een vervolggesprek met Schiphol, KLM en BARIN bespreken welke acties deze partijen kunnen nemen om op middellange termijn naar een meer structurele oplossing toe te werken.
Op welke wijze wordt hierbij de afspraak betrokken dat er wordt «gestreefd» om ook tijdens de topdrukte te regelen dat passagiers en hun handbagage binnen maximaal tien minuten gecheckt zijn? Welke afspraken zijn er gemaakt als dit streven niet wordt gehaald? Op welke wijze en door wie kan er worden ingegrepen als deze afspraak niet wordt nagekomen, aangezien deze afspraak al enige jaren als uitgangspunt dient?
Schiphol heeft bij de opening van de nieuwe centrale securityvoorzieningen in juni 2015 aangegeven dat het er naar streeft om 95% van de passagiers binnen tien minuten het securityproces te laten doorlopen. Voor passagiers in business/first class geldt een streeftijd van vijf minuten. Dit is exclusief het inchecken van de bagage bij de balie, waar de luchtvaartmaatschappijen verantwoordelijk voor zijn, en het proces van de paspoortcontrole, waarvoor de Koninklijke Marechaussee verantwoordelijk is. Dit getal is een streven, geen prestatieafspraak. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Reden waardoor het bij het securityproces moeilijker is geworden om de beoogde doorstroom te realiseren, zijn de toegenomen verplichte controles op handbagage en de hoeveelheden handbagage die door passagiers wordt meegenomen. Schiphol heeft diverse maatregelen aangekondigd om de doorstroom te versnellen, zoals aangegeven in vraag 2. Daarnaast is op sommige momenten de doorstroom afhankelijk van de doorloop bij de grenscontrole. In de laatste plaats is het van belang dat luchtvaartmaatschappijen ervoor zorg dragen dat de incheckbalies en bagage-afgiftepunten open zijn op het tijdstip dat zij hun klanten adviseren om op de luchthaven aanwezig te zijn. Dit voorkomt opstoppingen bij de incheckbalies en zorgt voor een meer gespreide toestroom van passagiers naar het securityproces. Een goede informatie-uitwisseling met de luchtvaartmaatschappijen is daarbij van groot belang.
Nu er geïnvesteerd wordt in een nieuwe terminal inclusief bagagefaciliteiten en een nieuwe pier die respectievelijk in 2023 en 2019 gereed zijn, is de vraag of er door Schiphol en betrokkenen is gekeken of er een mogelijkheid is om die terminal en pier eerder gereed te laten zijn; is dat zo? Zo nee, wat is de reden? In hoeverre is de planning voor deze investeringen de afgelopen jaren al aangepast? Met andere woorden, welke garanties zijn er dat deze investeringsprojecten tijdig zijn afgerond?
In de afgelopen jaren is er in de sector veelvuldig gesproken over de bouw van de nieuwe pier en terminal. Zoals aangegeven in de antwoorden op Kamervragen op 8 mei 2017, was er enkele jaren geleden vanuit luchtvaartsector onvoldoende steun voor de investeringsagenda van Schiphol, met name omdat een deel van de sector pessimistischer was dan Schiphol over de verwachte groei en zorgen had over het kostenverhogend effect van deze investeringen. Met name hierdoor zijn deze investeringen uitgesteld.
Begin 2016 is de besluitvorming omtrent de ontwikkeling van de nieuwe pier en terminal afgerond. Vanwege de capaciteitsbehoefte op Schiphol is de ontwikkeling van de nieuwe pier en terminal voortvarend opgepakt. De ambitie van Schiphol is de pier en terminal respectievelijk eind 2019 en in 2023 op te leveren. Dit is de snelst mogelijke uitvoering. Er is volgens Schiphol geen mogelijkheid de pier en terminal eerder te realiseren.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn voor de huidige logistieke afhandeling van de drukte als versnelling van de investeringen niet lukt? Wat betekent dit als de groei van het afgelopen jaar qua passagiersaantallen zich de komende jaren doorzet?
De verwachting is dat het aantal passagiers blijft groeien, ook als het plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen dat geldt tot eind 2020, al eerder wordt bereikt. Verdere passagiersgroei zal beperkt zijn en is alleen mogelijk door het uitbreiden van het aantal stoelen op reeds bestaande vluchten, bijvoorbeeld door de inzet van grotere toestellen of doordat er meer passagiers meegaan op reeds bestaande vluchten.
Schiphol maakt op basis van input van de luchtvaartmaatschappijen een zo accuraat mogelijke prognose van de te verwachte drukte. Hier past Schiphol de inzet van mensen en middelen zo optimaal mogelijk op aan. Dit betekent voor de komende jaren dat alle betrokken partijen zorg moeten dragen voor een optimaal proces: Schiphol moet de bemensing bij de securitycontrole op peil houden, de luchtvaartmaatschappijen dragen zorg voor voldoende bezetting bij de check-in, verstrekken Schiphol de informatie die het nodig heeft om de processen zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en meer Koninklijke Marechaussee dient beschikbaar te zijn voor de paspoortcontrole.
Kunt u aangeven met welke groeiprognoses er rekening worden gehouden in de investeringsagenda van Schiphol? Worden deze jaarlijks herijkt? Welke rollen en verantwoordelijkheden hebben de betrokken ministeries, zoals Infrastructuur en Milieu en Financiën, hierin? Is in de laatste consultatie in 2016, door Schiphol, naast de tijdelijke terminal tot nog meer investeringen opgeroepen door de luchtvaartmaatschappijen dan wel door andere betrokkenen? Zo ja, op welke wijze is daar invulling aan gegeven?
Jaarlijks worden de luchtvaartmaatschappijen door Schiphol geconsulteerd over onder meer de groeiprognoses, de investeringsagenda en tarieven. Mede op basis van de consultatie in 2016 is in de investeringsagenda van Schiphol rekening gehouden met 70 miljoen passagiers in 2021 (+10% versus 2016). De ministeries hebben verder geen formele rol in het consultatieproces, maar de groeiprognoses worden wel besproken met het Ministerie van Financiën als aandeelhouder. Voor grote investeringen heeft Schiphol goedkeuring nodig van haar aandeelhouders, waaronder de Nederlandse Staat.
Schiphol heeft als antwoord op de sneller dan verwachte groei in de afgelopen jaren een pakket van operationele maatregelen geïmplementeerd om de periode tot de oplevering van de nieuwe pier en terminal te overbruggen. De luchtvaartmaatschappijen zijn hierover in 2016 geconsulteerd. De tijdelijke terminal is onderdeel van dit pakket van maatregelen.
Vindt u dat u een eigenstandige rol heeft als beleidsbepaler in het mainportbeleid, als wetgever of als aandeelhouder, in het voorkomen van eventuele chaossituaties, zoals bijvoorbeeld exorbitante wachtrijen? Zo ja, welke acties heeft u dan eigenhandig ondernomen om de wachtrijen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zet me in om een maximale samenwerking tussen de sectorpartijen te bevorderen om de wachtrijen op Schiphol zoveel mogelijk te beperken. Hierbij spreek ik partijen direct aan op hun rol en verantwoordelijkheden. Ik ben daarom in gesprek gegaan met Schiphol, KLM en Barin. Voorts zet het kabinet zich in voor extra bemensing van de Koninklijke Marechaussee om de doorstroom bij de grensbewaking te bevorderen.
Is er contact geweest met de Raad van Commissarissen van Schiphol ten aanzien van recente ontwikkelingen op Schiphol? Zo ja, wat is er besproken en wat is uw reactie daarop geweest?
Ik heb geen contact gehad met de Raad van Commissarissen van Schiphol. Het Ministerie van Financiën heeft vanuit haar rol als aandeelhouder wel contact met de Raad van Commissarissen gehad over de recente gebeurtenissen en de rol van de Raad van Commissarissen daarin.
Klopt het dat er geen sprake schijnt te zijn van 9.400 extra slots, maar van een verschuiving van niet gebruikte slots van het winterseizoen naar het zomerseizoen? Als er geen sprake is van extra slots, wat verklaart dan de groei van het aantal passagiers? Wat is het effect geweest van het Reward-programma van Schiphol?
Het gaat hier niet om nieuwe slots. Binnen het plafond van de capaciteitsdeclaratie worden niet gebruikte slots van het winterseizoen 2016–2017 (30 oktober 2016 tot 25 maart 2017) verschoven naar het zomerseizoen. Dit is op basis van afspraken die Schiphol met de sector heeft gemaakt dat niet gebruikte winterslots worden toegevoegd aan de capaciteit in de zomer. Dit is ook zo opgenomen in de capaciteitsdeclaratie voor de zomer 2017. Schiphol heeft de slots – in lijn met de praktijk in de afgelopen jaren en conform afspraken – daarom toegevoegd aan de capaciteit in het zomerseizoen. Schiphol heeft de onafhankelijke slot coördinator gevraagd niet te overboeken.
In de eerdere beantwoording 8 mei jl. is al gesteld dat op dit moment sprake is een combinatie van oorzaken die elkaar versterken en zorgen voor de passagiersgroei. Naast de aantrekkende economie, nadert de capaciteit op Schiphol het afgesproken plafond 500.000 vliegtuigbewegingen tot en met 2020. Luchtvaartmaatschappijen hebben hierop geanticipeerd en hun plannen voor extra routes en/of hogere frequenties op Schiphol naar voren gehaald. Daarnaast zijn operationele kosten van luchtvaartmaatschappijen gedaald door lagere olieprijzen en de daling van de havengelden op Schiphol (cumulatief 23% in drie jaar). Deze daling is mede gevolg van de nadrukkelijke wens van luchtvaartmaatschappijen om tot een scherpere tarifering op Schiphol te komen. Eén van de effecten hiervan is dat lagere operationele kosten doorwerken in lagere ticketprijzen waardoor de vraag naar vliegreizen verder wordt gestimuleerd. Daarnaast is Schiphol nog steeds een aantrekkelijke luchthaven voor reizigers en overstappers.
Wat het effect van het rewardprogramma is geweest, is moeilijk exact vast te stellen. Veel luchthavens hebben een dergelijk programma om luchtvaartmaatschappijen tegemoet te komen in de kosten voor de opstart van een nieuwe operatie maar niet overal is sprake van zulke groeicijfers. Een luchtvaartmaatschappij neemt het rewardprogramma in overweging in haar besluit om wel of niet een nieuwe route te starten. Echter, gegeven het bescheiden aandeel van het rewardprogramma op de totale operationele kosten van een nieuwe route is dit niet de belangrijkste factor in het besluitvormingsproces van een luchtvaartmaatschappij om wel of niet een nieuwe route op te starten.
Nu er sprake blijkt te zijn van verschuiving van «winterslots» naar de zomer, blijft de vraag hoe Schiphol verrast kon zijn door de ontstane wachtrijen; had men dat niet moeten zien aankomen, mede gelet op het feit dat de wachtrijden in de zomer van 2016 immers ook al fors waren? Wat is uw verklaring en welke afspraken zijn hierover precies gemaakt?
Het besluit over de verschuiving van de niet-gebruikte slots moet los worden gezien van de huidige drukte op Schiphol omdat deze niet-gebruikte slots niet voor de piekmomenten zijn, maar daarbuiten. Schiphol heeft aangegeven dat het anticiperend op de passagiersgroei, die sterker was dan verwacht vanwege de onder vraag 11 genoemde redenen, al maatregelen heeft genomen. Zo is er al extra personeel ingezet en is april jl. een tijdelijke terminal opgeleverd. Dat bleek op sommige piekmomenten in de meivakantie niet voldoende te zijn.
Klopt het dat het verschuiven van «winterslots» naar de zomer niet een verplichting is, maar een keuze die Schiphol zelf maakt? Zo ja, wat vindt u van de gemaakte keuze?
Het is toegestaan om in de capaciteitsdeclaratie voor een winterseizoen te bepalen dat capaciteit die in het winterseizoen niet gebruikt wordt, overgeheveld mag worden naar het volgende zomerseizoen van hetzelfde gebruiksjaar. Daarmee kan de totaal toegestane capaciteit in een bepaald gebruiksjaar nog beter worden geoptimaliseerd. De afgelopen jaren is deze overheveling steeds toegepast. Ik heb geen rol in de vaststelling van de capaciteitsdeclaratie. Het is aan Schiphol en de luchtvaartmaatschappijen vertegenwoordigd in het Operationeel Schiphol Overleg (OSO) om op basis van hun eigen afwegingen deze mogelijkheid al dan niet op te nemen in de capaciteitsdeclaratie. Ik vind het wenselijk dat in het OSO het verschuiven van slots de komende jaren kritisch wordt bezien in het licht van de capaciteitsknelpunten op Schiphol.
Klopt het dat de inzet van het Reward-programma sinds 2009 is gewijzigd van kwaliteitsgedreven naar volumegedreven? Zo nee, wat is dan momenteel het uitgangspunt? Zo ja, zou het selectiviteitsbeleid ondersteund kunnen worden wanneer dit programma weer kwaliteitsgedreven zou worden?
Het rewardprogramma bestaat 10 jaar en is in deze periode veranderd met de ontwikkelingen in de markt. Schiphol heeft laten weten dat tot 2009 bijdragen werden toegekend aan luchtvaartmaatschappijen voor nieuwe intercontinentale vluchten op basis van het aantal vliegtuigbewegingen en voor Europese bestemmingen op basis van passagiersaantallen. In 2009 is dit gelijkgetrokken. Reden hiervoor was onder andere de toenmalige financieel-economische crisis waardoor het aantal passagiers op Schiphol terugliep.
Recent zijn de voorwaarden voor deelname aan het rewardprogramma opnieuw geactualiseerd. Vanaf 1 april 2017 geldt het rewardprogramma alleen voor nieuwe intercontinentale vluchten op basis van passagiersaantallen. Hiermee probeert Schiphol binnen de nog beschikbare capaciteit nieuwe intercontinentale bestemmingen te stimuleren. Dat komt ten goede aan de verdere ontwikkeling van de netwerkkwaliteit van de luchthaven, hetgeen in lijn is met het luchtvaartbeleid van de overheid.
Schiphol bespreekt jaarlijks de voorwaarden voor deelname aan het rewardprogramma met luchtvaartmaatschappijen. Schiphol heeft onlangs aan luchtvaartmaatschappijen voorgesteld om het rewardprogramma, gegeven de beperkte capaciteit tot 2020, vanaf de volgende tariefperiode (vanaf 1 april 2018), tot nader bericht op te schorten.
Wat was tijdens de afgelopen meidrukte de gemiddelde wachttijd bij de paspoortcontrole? Acht u dit gemiddelde acceptabel? Wat zijn de afspraken voor de zomerpiek?
De KMar verricht geen metingen naar de wachttijd bij de grens controle. Bij de inzet van capaciteit wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de verwachte passagiersaantallen. Er wordt naar gestreefd de wachttijden beperkt mogelijk te houden zonder afbreuk te doen aan de uitvoering van het grensproces en daarmee de veiligheid van het Schengengebied. Met de aangekondigde verhoogde inzet van Schiphol en de KLM valt niet uit te sluiten dat er tijdens de zomerperiode wachtrijen ontstaan.
Het aantal medewerkers van de KMar op Schiphol is sterk afhankelijk van de drukte op de luchthaven en de druk die op de andere taken van de KMar ligt. In de zomer is het aantal medewerkers van de KMar op Schiphol hoger dan tijdens rustige perioden. De 135 fte extra zijn met ingang van juni 2017 inzetbaar, na voltooiing van hun opleiding.
Hoeveel van de extra 135 fte Koninklijke Marechaussee (KMar) die u eind vorig jaar aan de Kamer toezegde, is inmiddels ingevuld? Indien nog niet alle fte zijn ingevuld, kunt u aangeven op welke termijn dit wel het geval zal zijn? Hoeveel fte KMar werken er nu op Schiphol in vergelijking tot 31 december 2016?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel van de personen die deze 135 fte KMar in moeten vullen hebben de opleiding al volledig doorlopen en zijn fulltime en volledig inzetbaar? Indien een percentage nog niet volledig inzetbaar is, wanneer is dat dan wel het geval?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u aangeven wat de uitstroom is bij de KMar, afgezet tegen de 135 fte die u heeft toegezegd, en voorts de vraag beantwoorden of het hier inderdaad netto 135 fte extra betreft?
Instroom, doorstroom en uitstroom worden over de hele KMar-organisatie bezien. Bij een hogere verwachte uitstroom wordt de werving geïntensiveerd. Voor dit jaar is de realisatie in- en uitstroom conform planning. De 135 fte zijn dus inderdaad netto.
Kunt u bevestigen dat deze 135 fte is vrijgemaakt voor álle Nederlandse vliegvelden, en niet enkel en alleen voor Schiphol? Kunt u voorts aangeven hoeveel Kmar daadwerkelijk in 2017 worden ingezet en hoeveel daarvan op Schiphol?
De 135 fte’s zullen worden ingezet ten behoeve van de grensbewaking op de luchthavens, met name Schiphol. De KMar werkt met een landelijke aansturing waardoor de capaciteit kan worden ingezet waar de behoefte het grootst is.
Kunt u aangeven in hoeverre de vorig jaar door betrokken partijen ingeschatte behoeftestelling van de KMar op Schiphol, variërend tussen de 300 en 500 fte extra, voor piekmomenten nog actueel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er, op welk termijn, nodig om aan deze behoefte te voldoen?
In mijn brief van 29 november 2016 heb ik kenbaar gemaakt welke maatregelen ik op de korte termijn heb genomen. Door de combinatie van technologie (e-gates), creatieve oplossingen en tijdelijk extra KMar-capaciteit (135 fte) kan de KMar de minimale door het gezag gewenste prestaties leveren in 2017.
Voor de langere termijn is bij de Voorjaarsnota vanaf 2018 een bedrag van 20 miljoen euro structureel beschikbaar gesteld. Hiermee kunnen de 135 fte extra structureel worden gemaakt en kunnen in 2018 nog eens 65 fte extra worden geworven. Met het extra geld kan worden gewerkt aan het herstellen van de balans tussen toegenomen werkdruk en beschikbare KMar-capaciteit.
Om gehoor te geven aan de moties van het lid Verhoeven en de leden Tellegen/Recourt wordt een aantal opties uitgewerkt voor de noodzakelijke inzet van de KMar vanaf 2018 op de luchthavens en de maritieme grensbewaking. De extra capaciteitsinzet in 2017 voorkomt niet dat er bij drukte op Schiphol bij de paspoortcontrole rijen kunnen ontstaan. De 65 extra fte kunnen vanwege wervingsprocedure en opleidingstraject niet eerder dan 2018 worden ingezet.
Kunt u hierbij ook ingaan op de uitwerking van motie Tellegen/Recourt (Kamerstuk 19 637, nr. 2284) zoals eerder al gevraagd in de vragen d.d. 10 april 2017 en hierbij ook ingaan op de stand van zaken met betrekking tot het onderzoeken van opties om ander overheidspersoneel in te zetten dat onder toezicht van de Kmar enkele taken zou kunnen uitvoeren? Wat zijn de uitkomsten of wanneer kunnen deze worden verwacht?
De KMar doet een beroep op andere diensten voor directe of indirecte ondersteuning bij de grenscontrole of andere taken van de KMar op Schiphol. Zo wordt de KMar op dit moment gesteund door medewerkers van DJI, die taken verrichten die in nauw verband staan met hun eigen werkzaamheden. De KMar capaciteit die dit uitspaart, wordt ingezet ten behoeve van de grenscontrole. Het gaat om ongeveer 50 fte DJI personeel. Daarnaast worden militairen van het Commando Landstrijdkrachten ingezet bij de controle van voertuigen op de maritieme grenscontrole op Hoek van Holland. Het betreft illegale migratie richting het Verenigd Koninkrijk. Gelet op de wettelijke bevoegdheden en taken van de grenswachter en de operationele druk op deze andere diensten, zijn de mogelijkheden voor ondersteuning begrenst.
Wat zijn precies de afspraken inzake het aantal slots voor 2017 en de komende jaren? Is er na 2017 kans op overschrijding, mede in verband met de zogenaamde overboekingsmogelijkheden? Wie stelt de kaders hiervoor vast?
Per zomer- en winterseizoen wordt de zogenaamde capaciteitsdeclaratie vastgesteld, waarin de aantallen slots zijn vastgelegd die de onafhankelijke slotcoördinator kan verdelen. De meest recente capaciteitsdeclaratie betreft het komende winterseizoen 2017/2018. Basis voor de capaciteitsdeclaratie zijn de capaciteitslimieten die binnenkort wettelijk worden verankerd.
Wat is de stand van zaken omtrent de investeringen die u eind vorig jaar aankondigde te doen, te weten 3 miljoen euro voor technologische ondersteuning (onder andere voor het ontwikkelen van het systeem dat paspoorten uitleest en voor mobiele paspoort lezers) en 4,5 miljoen euro voor uitbreiding en effectievere benutting van het aantal e-gates? Kunt u dit afzetten tegen de vele malen grotere investeringsopgave die er ligt voor de technologische innovatie van het grensproces?
Het aantal e-gates op Schiphol wordt de komende weken uitgebreid tot 78. Ook is de afgelopen tijd gewerkt aan de doorontwikkeling van de e-gates, en is de software waar het systeem op draait vernieuwd. De mogelijkheden worden verkend om ook e-gates te plaatsen op andere grensdoorlaatposten. Door te investeren in geautomatiseerde ondersteuning kunnen de productiviteit en kwaliteit van de controles van reisdocumenten door de KMar toenemen. Daarvoor worden ook extra paspoortscanners aangeschaft. Daarnaast worden innovatieve toepassingen ingezet om paspoortcontroles mobiel en flexibel uit te kunnen voeren.
De komende jaren moet aanzienlijk worden geïnvesteerd in het grensproces om de nieuwe Europese ontwikkelingen zoals het in- en uitreissysteem, het ETIAS en voorgestelde wijzigingen in het SIS toe te passen aan de grens. De onderhandelingen zijn nog niet voltoooid, waardoor nog niet duidelijk is wat de kosten zijn. Wel heeft de Europese Commissie laten weten dat zij de kosten van de ontwikkeling van de systemen zal dragen. Daarnaast worden met Schiphol de mogelijkheden verkend om met behulp van technologische innovaties publieke en private luchthavenprocessen verder te verbeteren en de doorstroom van passagiers te bevorderen.
Verwacht u tijdens de komende zomerpiek andere partijen, zoals de landmacht, te moeten inschakelen om de druk bij de KMar op te vangen, zoals tijdens de zomer van 2016 nog het geval was?
Zie het antwoord op vraag 21.
Klopt het dat voor de invulling van het selectiviteitsbeleid nu vooral wordt ingezet op acties die pas in de toekomst effect hebben, zoals de groei op luchthaven Lelystad, het verbeteren van de landzijdige bereikbaarheid, de marktprikkels voor Schiphol en de regeling voor de verdeling van verkeer tussen Schiphol en Lelystad? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt, met het oog op de huidige groei, op dit moment door verschillende partijen (luchthaven en Rijk) het selectiviteitsbeleid geoperationaliseerd? Kunt u deze uitkomsten met de Kamer delen?
In de beantwoording op de vragen 25 tot en met 27 wordt nader ingegaan op het selectiviteitsbeleid. Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie (Kamerstuk 31 936-385, nr. 11245) waarin de regering wordt opgeroepen om ervoor te zorgen dat er meer concrete resultaten worden geboekt door middel van het selectiviteitsbeleid, en de Kamer hier zo spoedig mogelijk over te informeren.
Ook de afgelopen jaren is invulling gegeven aan het selectiviteitsbeleid, zoals het creëren van regionale luchthavencapaciteit (Eindhoven Airport) en verbetering van de landzijdige bereikbaarheid. De maatregelen hebben al effect. Voor Lelystad Airport betreffen het op dit moment voornamelijk acties die pas in de toekomst effect hebben wanneer de luchthaven opengesteld wordt voor commercieel verkeer. Dit betreffen maatregelen zoals het verbeteren van de landzijdige bereikbaarheid, de marktprikkels om maatschappijen te stimuleren vanaf Lelystad Airport te gaan opereren en de uitwerking van de regeling voor de verdeling van verkeer tussen Schiphol en Lelystad Airport.
Klopt het dat na de evaluatie uit 2013 inzake het convenant Selectiviteit tussen het Rijk en Schiphol is geconcludeerd dat de gemaakte afspraken uit het convenant Selectiviteit zijn nagekomen en dat er nadien geen aanvullende evaluatie is uitgevoerd? Zo nee, kunt u dan de uitkomsten delen van de laatste evaluaties die hebben plaatsgevonden? Wat kan er geconcludeerd worden ten aanzien van de handhaving van de afspraken gedurende de afgelopen vier jaar? Kunt u uw oordeel geven over de handhaving door uw ministerie in de afgelopen vier jaar? Kan daarbij ook de recente groei en groeiprognoses van Schiphol worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er in 2013 een evaluatie inzake het convenant Selectiviteit tussen het Rijk en Schiphol is uitgevoerd. Hierin is geconcludeerd dat de gemaakte afspraken uit het convenant selectiviteit zijn nagekomen. Ook de commissie Shared Vision (bestaande uit een vertegenwoordiger van het Rijk, Schiphol en KLM) heeft zich, in opdracht van het Rijk, in 2012 en 2013 gebogen over de vraag of de in 2008 gemaakte afspraken ten aanzien van selectiviteit correct zijn nageleefd. In haar rapport heeft de commissie de vraag, voor de periode 2008–2012, bevestigend beantwoord, zowel ten aanzien van het stimuleren van het mainportgebonden verkeer als het inzetten van de regionale luchthavencapaciteit als alternatief voor het niet-mainportgebonden verkeer. Hier zijn de afgelopen jaren met de luchthavenbesluiten voor Eindhoven en Lelystad belangrijke stappen in gezet.
De commissie Shared Vision heeft voorts aanbevolen de mogelijkheden voor verkeersverdeling tussen Schiphol en Lelystad te onderzoeken. Het Rijk werkt zoals gemeld thans deze verkeersverdelingsregel uit als extra instrument om achter de hand te hebben voor het geval dat het stimuleringsbeleid van Schiphol Group onvoldoende effect sorteert. Als Lelystad Airport opent, moet blijken of dit stimuleringsbeleid in combinatie met de andere genoemde onderdelen van het selectiviteitsbeleid voldoende effectief is. Ik blijf hierover in contact met Schiphol en andere belanghebbende partijen.
Klopt het dat de mogelijkheden om direct te sturen op de samenstelling van het vliegverkeer op Schiphol beperkt zijn, mede door Europese regels? Hoe denkbaar is het dat in dit licht de Regeling verdeling verkeer Schiphol en Lelystad niet wordt geaccepteerd door de Europese Commissie? Liggen er scenario’s klaar voor een dergelijke uitkomst? Zo ja, welke zijn dat? Hoe wordt dan bewerkstelligd dat niet-mainportgebonden verkeer gebruik gaat maken van Lelystad? Zo nee, deelt u de mening dat dergelijke scenario’s wel opgesteld zouden moeten worden?
De mogelijkheden om op directe wijze te sturen op de samenstelling van het vliegverkeer op Schiphol zijn inderdaad beperkt, mede vanwege de EU-regels inzake de interne markt (met name verordening (EG) nr. 1008/2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap). De genoemde verordening biedt de mogelijkheid om een verkeersverdelingregel in te voeren voor luchthavens die dezelfde stad of agglomeratie bedienen, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Zo moet een verkeersverdelingsregel in overeenstemming zijn met algemene beginselen als evenredigheid, transparantie en gebaseerd zijn op objectieve criteria. Ook gelden meer specifieke voorwaarden over onder meer de bereikbaarheid. Ik streef er uiteraard naar om de verkeersverdelingsregel voor Schiphol en Lelystad zodanig vorm te geven dat wordt voldaan aan de gestelde EU-eisen. Het opstellen van een werkbare verkeersverdelingsregel, die juridisch houdbaar is, is echter niet eenvoudig en vormt een uitdaging. Hiertoe wordt bij de uitwerking waar mogelijk ook contact onderhouden met de Europese Commissie.
Tegelijkertijd kan ik niet vooruitlopen op het oordeel van de Europese Commissie. Zoals eerder genoemd is de verkeersverdelingsregel primair bedoeld om een instrument achter de hand te hebben voor het geval het stimuleringsbeleid onvoldoende effect sorteert. Ik houd over de ontwikkeling van het stimuleringsbeleid de vinger aan de pols en zonodig zal ik me in overleg met Schiphol en andere belanghebbende partijen beraden over inzet van de verkeersverdelingsregel en eventueel noodzakelijke en haalbare alternatieven of additionele maatregelen.
Wanneer en binnen welke kaders zal naar aanleiding van de geluidsberekening de omgevingsraad Schiphol u adviseren naar aanleiding van de adviesaanvraag middellange termijnontwikkeling Schiphol (inclusief de motie-Visser, Kamerstuk 34 098, nr. 14)? Hoe zal het proces daarna verder verlopen en hoe wordt de Kamer daarin betrokken?
De ORS zal mij adviseren op basis van de kaders die door mij zijn geschetst in de adviesaanvraag middellange termijnontwikkeling Schiphol, welke ik met uw Kamer heb gedeeld op 29 april 20162. Per brief van 18 mei 2017 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de implementatie van het nieuwe normen- en handhavingstelsel voor Schiphol (NNHS) en de advisering door de Omgevingsraad Schiphol (ORS).
In deze brief heb ik aangegeven dat ik uw Kamer zal informeren over de planning van de veiligheidsanalyse ten behoeve van de voorziene besluitvorming over de verdere groei van Schiphol boven de 500.000 vliegbewegingen. Gelijktijdig zal ik uw Kamer ook informeren over de consequenties van deze analyse voor de implementatie van het NNHS.
Daarnaast zal ik met de voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) overleggen wat de consequenties zijn voor de planning van de advisering door de ORS over de middellangetermijnontwikkeling van Schiphol, omdat veiligheid in die adviesaanvraag door mij als het belangrijkste kader is meegegeven. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer informeren.
Kunt u ingaan op de huidige stand van zaken van de voorbereidingen inzake de pre-clearance, mede na de onderbrekingen, naar aanleiding van het Amerikaanse inreisverbod?
Formele gesprekken vinden alleen plaats met de Verenigde Staten op technisch ambtelijk niveau, inclusief toetsing van concepten. De politieke afronding van de onderhandelingen blijft onverkort gepauzeerd totdat ambtelijke overeenstemming is bereikt over de concepttekst van een bilateraal verdrag conform onze condities en onderhandelingsmandaat. De politieke afronding en politieke besluitvorming vinden plaats ná akkoord ministerraad, waarbij de Tweede Kamer wordt geïnformeerd. De Nederlandse inzet blijft gericht op het eenzijdig kunnen opschorten van preclearance bij inbreuk op de Nederlandse en Europese wet -en regelgeving, in het licht van de voorwaarden die Nederland heeft gesteld bij de start van de onderhandeling (zie Kamerbrief d.d. 9 december 20163).
Het bericht “Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op»?1 Wat vindt u van het feit dat ondernemers nu nog langer moeten wachten op de afhandeling?
Ja, ik ken het bericht «Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op». Zoals in het schriftelijk overleg rentederivaten d.d. 10 mei jl. is aangegeven, verwachten Rabobank en ABN AMRO het jaar 2017 nodig te hebben voor het beoordelen van alle rentederivatendossiers, maar houden zij er rekening mee dat een aantal klanten pas in 2018 een aanbod tot herstel zal ontvangen. Ik verwacht van de banken dat zij alles in het werk zullen stellen om de gedupeerde klanten zo spoedig mogelijk te compenseren.
Waarom kunnen de problemen niet, zoals vorig jaar door u is aangegeven, medio 2017 afgehandeld c.q. opgelost zijn?
Het herstelkader is complex en de uitwerking daarvan heeft de nodige tijd in beslag genomen. Op 19 december 2016 is de pilot-fase afgerond en is het definitieve herstelkader gepubliceerd. Daarna hebben de banken en externe beoordelaars de laatste hand gelegd aan de plannen van aanpak. Na publicatie bleek dat banken, externe beoordelaars en belangenorganisaties op meerdere punten specifieke vragen hadden over het herstelkader. Deze vragen hebben zij voorgelegd aan de derivatencommissie. Die vragen zijn door de derivatencommissie in de periode sinds 19 december 2016 beantwoord en gepubliceerd als toelichting in de vorm van sets met vragen en antwoorden (Q&A’s) op de website van de derivatencommissie. Hoewel niet is uitgesloten dat er nog meer Q&A’s volgen, is hiermee, naar het zich nu laat aanzien, voldoende nadere duiding gegeven aan het herstelkader. De banken en externe beoordelaars hebben naar aanleiding van de Q&A’s hun organisatie en systemen verder ingericht en zijn begonnen met de uitvoering van het herstelkader.
Wat zijn de oorzaken van de vertraging(en)? Welke knelpunten zijn er? Waarover zijn nog onduidelijkheden bij de banken, externe dossierbeoordelaars en/of de Autoriiteit Financiële Markten? Hoe kunnen de knelpunten en onduidelijkheden snel opgelost worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de vertraging (deels) wordt veroorzaakt door ruis op de lijn tussen de AFM en de banken, zoals wordt gesteld in het artikel? Zo ja, waar gaat het dan precies over en hoe kan dit opgelost worden?
Er is geen ruis tussen de AFM en de banken zoals gesteld in het artikel. De AFM heeft half maart 2017 aan alle banken laten weten geen belemmeringen meer te zien voor de uitvoering van het herstelkader.
Deelt u de mening dat de ondernemers met een zorgvuldig proces, ook zo snel mogelijk duidelijkheid moeten krijgen, zoals afgesproken is? Klopt het dat de minder complexe gevallen moeten wachten op de complexe dossiers? Zo ja, waarom is dit het geval en hoe kan dit worden opgelost?
Banken maken onderscheid tussen complexe en minder complexe gevallen om zo snel mogelijk zoveel mogelijk klanten een compensatievoorstel te kunnen doen. In alle gevallen geldt dat banken, conform het herstelkader, «kwetsbare groepen» (waaronder klanten in bijzonder beheer) met voorrang behandelen. Dit betreft vaak complexere gevallen. Banken kunnen eenvoudige dossiers waarin bijvoorbeeld alleen een coulancevergoeding en/of vergoeding van renteopslagen aan de orde is, gelijktijdig behandelen met de behandeling van kwetsbare groepen, mits dit niet ten koste gaat van de behandeling van de groep kwetsbare klanten. Het is dus niet zo dat de behandeling van de eenvoudige dossiers moet wachten tot de «kwetsbare klanten» een compensatievoorstel hebben ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de vertraging wordt beperkt en/of de einddatum (teveel) opschuift? Bent u bereid om bij de banken, externe dossierbeoordelaars en AFM aan te dringen op snelheid?
Het proces dient zo snel als mogelijk te worden afgerond. De snelheid moet echter niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid waardoor klanten mogelijk onjuiste compensatie krijgen aangeboden. Banken streven ernaar de beoordelingen zo snel als mogelijk en op een zorgvuldige manier uit te voeren. De algehele doorlooptijd verschilt per bank en is afhankelijk van de aantallen en de complexiteit van de dossiers die de banken in hun portefeuille hebben.
In de eerste voortgangsrapportage die ik in juni dit jaar van de AFM verwacht, zal meer inzicht worden gegeven in de planning en de voortgang. Deze rapportage zal ook met de Kamer worden gedeeld.
Het bericht dat de huisartsenpraktijk uit Woerden verdwijnt |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de huisartsenpost die verdwijnt uit Woerden?1
Ja
In hoeverre bent u van mening dat een huisartsenpost in Leidsche Rijn volstaat voor de inwoners van Woerden in de avond, nacht en weekenden, terwijl deze op 17 minuten afstand ligt?2
Het is aan huisartsen en zorgverzekeraars om de zorg op lokaal niveau zo in te richten dat kwaliteit en bereikbaarheid voldoende zijn gewaarborgd. Primair Huisartsenposten heeft mij aangegeven dat de gemaakte keuze de uitkomst is van een al langer lopend proces. Samen met betrokken organisaties zoals het Zuwe Hofpoort ziekenhuis, het Antonius Ziekenhuis en de preferente verzekeraar Zilveren Kruis zijn, gegeven de sluiting van de SEH in Woerden, meerdere scenario’s in kaart gebracht en onderzocht. Hierbij is ook een reistijdenanalyse gemaakt. Vervolgens zijn de verschillende opties met de gemeente Woerden besproken. In de opinie van een meerderheid van de betrokken huisartsen die aangesloten zijn bij ZorgNU is de kwaliteit en patiëntveiligheid het meeste geborgd door het verplaatsen van de spoedzorg naar de huisartsenpost bij de spoedeisende hulp van het Antonius Ziekenhuis in Leidsche Rijn.
Kunt u aangeven waarom is afgezien van een huisartsenpraktijk-plus vorm, dichtbij de mensen in de gemeente?
Ik heb van Primair Huisartsenposten begrepen dat zij verwachten een hogere kwaliteit te kunnen garanderen met aansluiting bij de huisartsenpost in Leidsche Rijn ten opzichte van een aparte huisartsenpost in Woerden. Reden hiervoor is dat een deel van de patiënten op een huisartsenpost vanwege de ernst van hun aandoening of voor aanvullende diagnostiek wordt doorgestuurd naar een spoedeisende hulp. In Leidsche Rijn zit de huisartsenpost naast de spoedeisende hulp waardoor de tijd tussen huisartsenpost en spoedeisende hulp minimaal is. In Woerden zou dit niet het geval zijn.
Deelt u de mening dat het opmerkelijk en onwenselijk is dat deze vorm van eerstelijnszorg verdwijnt voor een gemeente waarin 50.000 inwoners wonen? Zo ja, hoe gaat u dit besluit veranderen? Zo nee, waarom niet?
Bewoners van de gemeente Woerden hebben nog steeds toegang tot eerstelijnszorg in avond-, nacht- en weekenduren. Weliswaar neemt de reistijd toe maar door aansluiting bij de huisartsenpost in Leidsche Rijn verwachten de huisartsen kwalitatief betere huisartsenzorg te kunnen bieden. Zie ook mijn antwoord op vragen 2 en 3.
In hoeverre kunt u aangeven of deze situatie zich mogelijkerwijs ook op andere plaatsen in Nederland voordoet of lijkt te gaan voordoen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, kunt u dit (laten) inventariseren?
Er wordt niet bijgehouden waar in Nederland huisartsenposten besprekingen voeren over het al dan niet veranderen van locatie. Wel weten we uit onderzoek van het RIVM dat er een beweging gaande is waarbij huisartsenposten en spoedeisende hulpen steeds vaker op één locatie gevestigd zijn en gebruik maken van één balie voor de triage van patiënten.3 Dit is overigens conform de beleidsmatige inzet, die politiek breed is gesteund.
Het bericht 'Amsterdamse politie wil hoofddoekje toestaan bij uniform' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Amsterdamse politie wil hoofddoekje toestaan bij uniform»?1
Ja.
Is het waar dat de Amsterdamse politie bekijkt of agentes een hoofddoek mogen dragen bij hun uniform om het werk aantrekkelijker te maken voor mensen met een migratieachtergrond en daarmee shariavoorschriften introduceert?
De politie onderschrijft de Gedragscode lifestyle-neutraliteit. In de Gedragscode lifestyle-neutraliteit is bepaald dat de politieambtenaar in het belang van zijn gezag, neutraliteit en zijn eigen veiligheid, bij zijn optreden, in contact met het publiek, een gezag uitstralende, neutrale en veilige houding behoort in te nemen.
Desgevraagd gaf de politiechef van de eenheid Amsterdam tijdens een interview met het AD aan dat in Amsterdam is gesproken over de hoofddoek als onderdeel van het politie-uniform, mocht de werving van medewerkers met een dubbele culturele achtergrond op reguliere wijze niet de gewenste effecten hebben. Er was geen concreet voorstel of plan met betrekking tot dit onderwerp.
Deelt u de mening dat het dragen van islamitische symbolen niet strookt met de neutraliteit van de politie? Zo nee, waarom niet? Wat is de reden dat u afwijkt van hetgeen geregeld was in het regeerakkoord Rutte I?
Die mening deel ik, dit geldt voor alle religieuze uitingen. Zoals hierboven aangegeven, schrijft de Gedragscode lifestyle-neutraliteit voor dat de politieambtenaar in het belang van zijn gezag, neutraliteit en zijn eigen veiligheid, bij zijn optreden, in contact met het publiek, een gezag uitstralende, neutrale en veilige houding behoort in te nemen en zich dus onthoudt van zichtbare uiting(en) van (levens)overtuiging, religie, politieke overtuiging, geaardheid, beweging, vereniging of andere vorm van lifestyle.
Vindt u ook dat de politie te ver doorschiet in het diversiteitsbeleid door al onze regels aan de kant te schuiven om maar meer allochtonen bij de politie te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Er is naar mijn mening geen sprake van dat de politie doorschiet in haar diversiteitsbeleid, noch dat zij alle regels aan de kant schuift. Uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger met een motie gevraagd de politie een inspanningsverplichting op te leggen om de diversiteit in het korps te vergroten. De politie neemt maatregelen in het kader van het programma «De Kracht van het Verschil». Daarbij geldt overigens dat diversiteit breder is dan culturele achtergrond: verscheidenheid op het gebied van sekse, etniciteit, leeftijd, opleiding, geaardheid, et cetera. Dit is van belang omdat het korps moet aansluiten bij de veiligheidsproblemen in de verschillende wijken en in alle groepen van de maatschappij.
Deelt u de mening dat adviezen van een directeur diversiteit die PvdA-politica was, islam activiste is en zelf een hoofddoek draagt, niet erg objectief zijn? Zo nee, waarom niet?
Sinds 1 september 2015 wordt deze persoon door de politie ingehuurd om o.a. te werken aan en te adviseren over het verbeteren van de verbindingsvraagstukken binnen en buiten de politie en het continue ontwikkelen van vakmanschap en professionaliteit.
In eerdere Kamervragen en debatten heb ik aangegeven dat een divers korps noodzakelijk is voor een effectieve aanpak van criminaliteit, radicalisering, discriminatie en overlast en voor verbinding met en draagvlak in onze samenleving. Het is logisch dat de politie een scala aan initiatieven en maatregelen ontplooid om daarin te slagen.
Hoeveel belastinggeld kost het de politie om deze directeur diversiteit in te huren? Deelt u de mening dat dit beter kan worden besteed aan het vangen van boeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u deze aanval op de neutraliteit van agenten per direct stoppen, zeker gezien het feit dat de Algemene Nederlandse Politie Vereniging (ANPV) wederom aangeeft dat allochtone agenten hier juist last van hebben en het dus averechts kan werken?
Voor de politie geldt dat zij zich houdt aan de Gedragscode lifestyle-neutraliteit die in 2011 door de Minister, de vakbonden en de politie is vastgesteld. Ik zie geen reden om hiervan af te wijken.
De uitspraak van de Hoge Raad dat vergaand onderzoek in smartphones privacy-rechten schendt |
|
Kees Verhoeven (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2017 over onderzoek aan een smartphone (ECLI:NL:HR:2017:584) waarin de Hoge Raad oordeelt dat onderzoek aan een smartphone mogelijk is op grond van de artikelen 94, 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering, maar dat dat onderzoek onrechtmatig kan zijn indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat er een min of meer compleet beeld wordt verkregen van het persoonlijk leven van de gebruiker van die smartphone?
Ja.
Wat betekent naar uw opvatting het oordeel van de Hoge Raad voor strafrechtelijk onderzoek aan in beslag genomen smartphones?
Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad geldt in strafrechtelijke onderzoeken vanaf 4 april 2017 als hoofdregel dat, indien sprake is van zelfstandig beslag door de opsporingsambtenaar, er voor het doen van onderzoek aan een inbeslaggenomen smartphone of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk, de toestemming van de officier van justitie voor dat onderzoek vereist is. Slechts indien een niet meer dan beperkte inbreuk wordt gemaakt zal na zelfstandige inbeslagname het onderzoek door de opsporingsambtenaar zonder toestemming van de officier van justitie mogen plaatsvinden. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen zal sprake zijn van betrokkenheid van de rechter-commissaris bij een zelfstandige inbeslagname door de opsporingsambtenaar, te weten uitsluitend in die gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn.
In gevallen waarin de officier van justitie en/of de rechter-commissaris reeds zijn bevoegdheden uitoefent voor de inbeslagname van de elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk, behelst de uitvoering van die bevoegdheden tevens de bevoegdheid voor het doen verrichten van onderzoek.
In hoeverre voorziet de wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (Wet computercriminaliteit III, Kamerstukken 34 372) waarin het heimelijk toegang verschaffen tot gegevensdragers wordt geregeld, ook in de bevoegdheid waarover de Hoge Raad in voornoemde zaak heeft geoordeeld?
In voornoemde zaak heeft de Hoge Raad geoordeeld over de inbeslagneming van en het onderzoek aan een zogenaamde smartphone, op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering. Het wetsvoorstel computercriminaliteit III voorziet juist in de mogelijkheid om op afstand binnen te dringen in een smartphone en bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten, zonder dat er sprake is van inbeslagneming van dat voorwerp. Het doel van deze bevoegdheid is om toegang te verkrijgen tot de gegevens die in een geautomatiseerd werk zijn of worden verwerkt ten behoeve van de opsporing van ernstige vormen van computercriminaliteit of andere ernstige misdrijven. Via een verbinding, zoals een intern netwerk, het internet of een Wi-Fi-verbinding, kan op afstand toegang worden verkregen tot het geautomatiseerde werk. Het wetsvoorstel voorziet dus niet in de bevoegdheid waarover de Hoge Raad in voornoemde zaak heeft geoordeeld.
In voornoemde zaak overweegt de Hoge Raad overigens in r.o. 2.8 dat – in het licht van artikel 8 EVRM – aan [het] onderzoek door de rechter-commissaris in het bijzonder valt te denken in gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn. In het wetsvoorstel computercriminaliteit III is een machtiging van de rechter-commissaris voorgeschreven voor het op afstand heimelijk binnendringen van een geautomatiseerd werk.
Deelt u de mening dat een spoedige wettelijke regeling voor onderzoek aan smartphones wenselijk is, zowel voor de bescherming van de belangen van opsporing als voor die van de gebruiker van een smartphone? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een voorstel tegemoet zien?
De Hoge Raad overweegt in r.o. 2.8 van het eerder aangehaalde arrest ten overvloede, gelet op het vooralsnog ontbreken van een daarop toegesneden wettelijke regeling, het volgende: de bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen en de daarin besloten liggende bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen, kunnen op grond van de artikelen 95 en 96 Sv ook worden uitgeoefend door de op grond van artikel 148 Sv met het gezag over de opsporing belaste officier van justitie, nu deze blijkens artikel 141a Sv met opsporing is belast. Voorts kunnen die bevoegdheden op grond van artikel 104, eerste lid, Sv worden uitgeoefend door de rechter-commissaris. Deze bepalingen bieden tevens de grondslag voor het verrichten van onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen door de officier van justitie respectievelijk de rechter-commissaris, indien de inbeslagneming is geschied door een opsporingsambtenaar. In zo’n geval vormen genoemde wettelijke bepalingen een toereikende grondslag voor onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt.
In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering heb ik in februari van dit jaar het nieuwe Boek 2 «Het opsporingsonderzoek» in consultatie gegeven. In titel 7.4 van dit Boek zijn enkele bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het onderzoek aan elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken.
Verdringing en het schaden van werknemersrechten door Flextensie |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gaat de deur naar goedkope arbeid iets verder open?», met daarin de opvatting van arbeidsjuristen: «Gemeenten spelen uitzendbureautje, maar dan vanuit een machtspositie waar geen Randstad tegenop kan»?1
Re-integratie-instrumenten waarbij werkzoekenden (leer)werkervaring opdoen door het tijdelijk verrichten van werkzaamheden zonder dienstbetrekking zijn bedoeld om hen meer kansen te bieden op een reguliere betaalde baan. Dit betekent echter niet dat deze instrumenten absoluut ongeclausuleerd kunnen worden ingezet. Verdringing van regulier werk door verstoring van de concurrentieverhoudingen moet worden voorkomen. Daarom is in artikel 7, lid 9 van de Participatiewet artikel 5 Wsw van toepassing verklaard, waarin is geregeld dat bij werken met behoud van uitkering een marktconforme prijs moet worden betaald.
De verantwoordelijkheid voor een juiste uitvoering van de wet ligt bij gemeenten. Ik heb uw Kamer toegezegd bij de beantwoording van eerdere vragen van het lid Karabulut over Flextensie – een bedrijf dat gemeenten ondersteunt bij het plaatsen van bijstandsgerechtigden bij werkgevers en het administreren van het aantal uren dat met behoud van uitkering is gewerkt – als ook in het Algemeen Overleg over de Participatiewet van 26 januari 2017 om onderzoek te laten doen naar de wijze waarop gemeenten gebruik maken van deze constructie2. Het onderzoek loopt. Naar verwachting wordt het onderzoek na de zomer afgerond, waarna ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten zal informeren.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat bijstandsgerechtigden zonder sociale rechten (zoals doorbetalen bij ziekte of pensioenopbouw) aan het werk gaan, ten koste van reguliere werknemers?
Ik heb de afgelopen jaren samen met de Minister van SZW verschillende maatregelen genomen om een juiste toepassing van de wet door gemeenten te faciliteren. Zo heeft de Inspectie SZW medio 2015 een kwalitatief onderzoek naar beleid en uitvoering bij tien gemeenten gedaan, genaamd «Gemeentelijke aandacht voor verdringing door bijstandsgerechtigden»3. Mede naar aanleiding van dit onderzoek heb ik gemeenten in de Verzamelbrief nogmaals opgeroepen om het beleid ter voorkoming van verdringing en onrechtmatig werken zonder loon explicieter in hun re-integratieverordening op te nemen. Zo wordt de gemeenteraad daadwerkelijk betrokken bij de nadere invulling van de randvoorwaarden en krijgen individuele klantmanagers meer houvast. Ook heb ik begin 2016 een landelijke wethoudersbijeenkomst georganiseerd waar het vraagstuk hoe verdringing te voorkomen op de agenda stond. Verder heb ik Divosa gevraagd om binnen het programma Effectiviteit & Vakmanschap een werkwijzer te ontwikkelen om zo scherp mogelijk invulling te geven aan de randvoorwaarden (zoals het leveren van een bijdrage aan arbeidsinschakeling, het inzetten van het instrument voor slechts een beperkte periode en onder begeleiding, geen openstaande vacature voor soortgelijke activiteiten en het verrichten van wisselende activiteiten) en om de mogelijkheden te schetsen voor operationalisering van beleid (zoals het expliciteren van beleid in re-integratieverordeningen, het organiseren van peer reviews, het bespreken van moeilijke gevallen, het instellen van een adviesraad, het opzetten van een meldpunt en het maken van afspraken met relevante partijen). De werkwijzer is niet alleen relevant voor beleidsmakers en klantmanagers van gemeenten, maar ook voor re-integratiebedrijven en sociale partners. Zo heeft een aantal gemeenten, waaronder de gemeente Den Haag, met de FNV afspraken gemaakt om verdringing en het werken zonder loon zoveel mogelijk te voorkomen. Onderdeel daarvan is een digitaal meldpunt waar meldingen gedaan kunnen worden over situaties die niet volgens de gemaakte afspraken verlopen, die in een interventieteam worden besproken.
Is de uitzend cao volgens u van toepassing op mensen die via een Flextensie constructie werken?
De uitzend cao is niet van toepassing. Bij de inzet van bijstandsgerechtigden is er geen sprake van een dienstbetrekking en dus het verdienen van loon als werknemer bij een werkgever. De bijstandsgerechtigden die werken met behoud van uitkering ontvangen een premie voor arbeidsinschakeling (als bedoeld in Participatiewet artikel 31 lid 2 onderdeel j).
Onderschrijft u dat het ontduiken van de cao (inclusief loonheffing en sociale premies) via de Flextensie constructie, onaanvaardbaar is?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre verschilt de nieuwe constructie tussen gemeenten en Flextensie (waarbij de BV Flextensie naar eigen zeggen een stap terug doet) van de oude constructie?
Het eigenaarschap van het concept is door Flextensie overgedragen, niet de administratieve uitvoering. De overdracht biedt gemeenten de mogelijkheid om afspraken te maken over de manier waarop ze het instrument willen inzetten, om toezicht te houden en om het instrument desgewenst door te ontwikkelen. Over de overdracht is geen overleg geweest met het ministerie.
Welk overleg is er vanuit uw ministerie geweest met de gemeenten over de nieuwe Flextensie formule? Heeft u er op aangedrongen dat gemeenten verdringing voorkomen en cao’s naleven? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat deze werkwijze gemeenten een ongewenste machtspositie geeft, een race to the bottom over de rug van de mensen met de laagste inkomens?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zoals ook bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is het verrichten van werkzaamheden zonder dienstbetrekking voor bepaalde tijd een geschikt re-integratie-instrument om mensen meer kans te bieden op een reguliere betaalde baan. Dit instrument kan absoluut niet ongeclausuleerd worden ingezet.
Hoeveel omzet en hoeveel winst heeft de BV Flextensie gemaakt sinds deze constructie met bijstandsgerechtigden is gestart?
Over de boekjaren 2014/2015 is een uittreksel van het jaarverslag gedeponeerd. Flextensie publiceerde over 2014/2015 een omzet van 260.000 euro en heeft eerder aangegeven op dit moment een «break even» begroting te hebben. Recentere cijfers zullen na afronding van het boekjaar via de Kamer van Koophandel beschikbaar komen.
Is er volgens u sprake van verdringing bij de werkzaamheden die via het bedrijf Flextensie door bijstandsgerechtigden worden uitgevoerd? Kunt u aangeven waar u uw antwoord op baseert?
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van eerdere vragen van het lid Karabulut over Flextensie komt uit de informatie van enkele gemeenten en Flextensie naar voren dat zij gezamenlijk verschillende maatregelen hebben genomen om verdringing te voorkomen. Enerzijds is dit de tijdelijke inzet van het instrument: de maximale termijn is beperkt tot enkele maanden. Gemeenten hanteren hierbij verschillende grenzen: van 3 tot 6 maanden. Anderzijds moet de opdrachtgever voor de inzet via Flextensie een marktconform tarief betalen. Dit is tenminste het wettelijk minimumloon inclusief werkgeverslasten, maar gemeenten moeten dit tarief aanpassen wanneer voor de gevraagde werkzaamheden een hoger cao-loon van toepassing is. Nadere informatie kan ik geven na afronding van het onderzoek.
Is er volgens u sprake van verdringing bij het inhuren van bijstandsgerechtigden via Flextensie door winkelketen Action?
Zie antwoord vraag 9.
Welke werkzaamheden verrichtten de 24 bijstandsgerechtigden voor de Action Zwaagdijk en welk bedrag betaalde de Action de gemeente hiervoor per uur per bijstandsgerechtigde?
Tussen 25 april 2016 en 29 augustus 2016 hebben in totaal 24 bijstandgerechtigden via het Flextensie-instrument werkzaamheden verricht bij het distributiecentrum van de Action in Zwaagdijk, een vestiging met in totaal circa 1.200 fte aan medewerkers. De kandidaten zijn ingezet op twee herstelprojecten: het controleren van een lading parasols waarvan een deel defect was en het controleren en stickeren van een vracht dozen waarvan een deel een verkeerde scancode bevatte. Een uurtarief gold van € 11,75 per gewerkt uur (excl. BTW), gebaseerd op de hoogte van het WML per 1 april 2016. Van de 24 kandidaten hebben er 10 aansluitend bij de Action in Zwaagdijk een (parttime) dienstverband gekregen als orderpicker voor een periode van 7 maanden. Daarnaast is nog een kandidaat door de gemeente geplaatst op een dienstverband bij een derde werkgever. Naast deze 24 kandidaten zijn er geen kandidaten via het Flextensie-instrument geplaatst bij het distributiecentrum of bij Action-winkels.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de Inspectie SZW medio 2015 een kwalitatief onderzoek gedaan.
Hoeveel bijstandsgerechtigden werken er voor de Action naast de 24 die voor de Action in Zwaagdijk werken? Welke werkzaamheden betrof dit? Heeft de Inspectie SZW onderzoek gedaan naar eventuele verdringing? Zo nee, gaan zij dit alsnog doen?
Zie antwoord vraag 11.
In welke mate controleert de Inspectie SZW op verdringing bij de inzet van bijstandsgerechtigden? Kunt u in uw antwoord aangeven hoeveel fte de Inspectie SZW hierop inzet, hoeveel casussen onderzocht zijn en welke maatregelen of vervolgstappen er naar aanleiding van deze onderzoeken genomen zijn?
De Inspectie SZW is op grond van de Wet SUWI onder meer belast met het toezicht op de wijze waarop gemeenten gezamenlijk bijdragen aan het behalen van de doelen van de wetgever op het terrein van werk en inkomen. Dit doet zij door op geaggregeerd niveau te oordelen in hoeverre gemeenten effectief bijdragen aan de werking van het stelsel van de sociale zekerheid. Vanuit deze invalshoek heeft de Inspectie SZW medio 2015 een kwalitatief onderzoek gedaan. Nadien heeft de inspectie naar dit onderwerp geen nieuw onderzoek gedaan.
Wat is uw reactie op de uitspraak van een woordvoerder van Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU): «Mensen in de bijstand zijn lastig inzetbaar op tijdelijke klussen omdat hun uitkering dan wordt stopgezet of gekort»?
De bijstand is bedoeld als inkomensondersteuning voor degenen die (tijdelijk) niet zelfstandig in het bestaan kunnen voorzien. Het is de bedoeling dat zoveel mogelijk bijstandsgerechtigden regulier werk gaan verrichten. Volledige en duurzame uitstroom is natuurlijk wenselijk, maar deeltijdwerk en tijdelijk werk kunnen daartoe een opstap vormen en sluiten aan bij het complementaire karakter van de bijstand. Gemeenten hebben beleidsruimte en wettelijke instrumenten om bijstandsgerechtigden daarbij te ondersteunen, door bijvoorbeeld het geven van een extra financiële stimulans of het adequaat inrichten van een hernieuwde aanvraag. Zie ook mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Kerstens4.
Bent u bereid de bijverdienmogelijkheid voor bijstandsgerechtigden te verruimen?
Het al dan niet verruimen van de vrijlating van inkomsten voor bijstandsgerechtigden (onder 27 jaar) is aan een volgend kabinet. De afgelopen periode heb ik meerdere stappen gezet om bijstandsgerechtigden meer mogelijkheden te geven om naast de uitkering een deel van inkomen uit arbeid of een vrijwilligersvergoeding te houden:
Bent u bereid bijverdienmogelijkheden voor bijstandsgerechtigden onder de 27 jaar in te voeren?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel bijstandsgerechtigden hebben via Flextensie een baan gevonden? Zijn dit banen met uitzicht op een vast dienstverband?
Nadere informatie hierover kan ik geven na afronding van het bij antwoord 1 genoemde onderzoek.
Een recordaantal kinderen dat op de vlucht is |
|
Maarten Groothuizen (D66), Achraf Bouali (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Record aantal kinderen op de vlucht»1 en het onderliggende UNICEF-rapport «Een kind is een kind»?
Ja.
Bent u bereid in navolging van uw alliantie «She Decides» ook op dit thema internationaal de aanvoering te nemen, door bijvoorbeeld een «Young But Not Alone»-alliantie te starten om deze kinderen zo goed mogelijk bij te staan?
Een dergelijk initiatief klinkt sympathiek en sluit goed aan bij de bestaande inzet van het kabinet ter bescherming van kinderen op de vlucht. Zo heeft het kabinet speciale aandacht voor kwetsbare groepen, zoals kinderen, in de programma’s voor versterkte opvang in de Syrië-regio en in de Hoorn van Afrika. In Libanon en Jordanië steunt het kabinet onderwijs voor Syrische kinderen. In Ethiopië steunt Nederland (samen met de EU) speciale opvang en zorg voor onbegeleide minderjarigen. Dankzij dit programma kon UNHCR vorig jaar voor tweemaal zoveel kinderen familieleden traceren die de kinderen nu opvangen. Een ander voorbeeld van een programma dat het welzijn en de bescherming van kinderen bevordert is de registratie van vluchtelingen in Ethiopië en Oeganda. Registratie en documentatie is voor vluchtelingen essentieel om volwaardig mee te kunnen draaien in een maatschappij. Het leidt tot betere toegang tot lokale voorzieningen, zoals onderwijs en gezondheidszorg en maakt het gemakkelijker om een bankrekening te openen, een telefoonabonnement af te sluiten of een vergunning te verkrijgen voor het oprichten van een bedrijf. Dit programma biedt bovendien een oplossing voor tienduizenden kinderen van vluchtelingen die zijn geboren na aankomst in Ethiopië. Zij kunnen momenteel nergens worden geregistreerd; UNHCR registreert mensen alleen bij aankomst en de kinderen kunnen voor registratie niet terecht bij hun herkomstland of opvangland. Het kabinet steunt de plannen van UNICEF en UNHCR om voor dit probleem een oplossing te vinden, samen met de Ethiopische overheid. Het kabinet zal actief aandacht blijven vragen bij andere landen om samen de bescherming van kinderen op de vlucht te vergroten.
Hoe voorkomen wij dat op EU-grondgebied er kinderrechtenschendingen plaatsvinden? Heeft u een totaaloverzicht van waar die schendingen plaatsvinden of waar daartoe risico’s zijn? Welke acties worden daaraan gekoppeld?
Het EU-acquis bevat bepalingen die gericht zijn op de bescherming van minderjarigen en hun rechten, zoals vervat in het Handvest van de grondrechten van de EU, het Kinderrechtenverdrag en – via de algemene beginselen van het Unierecht – het EVRM. Alle lidstaten zijn gebonden aan het EU-acquis. Het kabinet acht het van groot belang dat minderjarige migranten uiterst zorgvuldig worden behandeld. Nederlandse standaarden op dit vlak zijn dan ook hoog. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van het acquis en heeft, bijvoorbeeld in de rapportages over hervestiging en herplaatsing, gewezen op het belang van aandacht voor kwetsbare migranten zoals minderjarigen.
Het kabinet beschikt niet over een totaaloverzicht van gemelde schendingen en de acties die daartegen worden ondernomen. De mededeling die de Commissie op 12 april 2017 uitbracht over de bescherming van migrerende kinderen, waarover het kabinet op 24 mei een BNC-fiche uitgebracht (Kamerstuk 22 112, nr. 2352), bevat evenwel veel informatie over de situatie van migrerende kinderen binnen en buiten de Europese Unie. In de mededeling wordt onder meer verwezen naar een rapport over migranten- en vluchtelingenkinderen van Tomáš Boček, Speciaal Vertegenwoordiger van de SG van de Raad van Europa. Voor zijn rapport voerde de heer Boček fact-findingmissies uit naar Griekenland, Macedonië, Turkije, Noord-Frankrijk en Italië.
In de genoemde mededeling geeft de Commissie aan welke acties er ondernomen moeten worden door lidstaten en andere relevante actoren om de situatie van migrerende kinderen te verbeteren. Enkele voorbeelden: de Commissie stelt dat er in elke hotspot een kinderbeschermingsmedewerker actief moet zijn en dat lidstaten beter moeten rapporteren en informatie moeten uitwisselen over vermiste kinderen. De Commissie constateert ook dat kinderen binnen de Europese Unie niet overal opgevangen worden op een wijze die in lijn is met de belangen van het kind en geeft aan dat dit moet verbeteren. De JBZ-raad van 8 juni 2017 nam conclusies aan over de bescherming van migrerende kinderen.
Hoe staat het met de uitvoering van de gedane toezegging 750 vluchtelingenkinderen uit kampen in Italië en Griekenland naar Nederland te halen?2
Ten aanzien van de gedane toezegging4 kan ik u informeren dat er tot begin juni circa 750 minderjarige asielzoekers naar Nederland zijn herplaatst. Dit zijn zowel minderjarige asielzoekers in gezinsverband als alleenstaande minderjarige asielzoekers.
Nodigt u op korte termijn Save the Children, UNICEF en War Child uit om de situatie van kindervluchtelingen op zoveel mogelijk vlakken te verbeteren?
Het kabinet werkt nauw samen met Save the Children, UNICEF, War Child en andere partners om de situatie van kindervluchtelingen te verbeteren, onder meer via programma’s voor Syrische vluchtelingen in Libanon en Jordanië. Ik ben graag bereid om genoemde organisaties uit te nodigen voor een gesprek over de problematiek van migrerende kinderen.
Op ambtelijk niveau vond op 23 juni jl. een overleg plaats met UNICEF en zijn de bevindingen van het rapport «Een kind is een kind» besproken.
Het bericht "Tilburg woedend op Klijnsma om stoppen bijstandsproef: 'We gaan gewoon door' " |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tilburg woedend op Klijnsma om stoppen bijstandsproef: «We gaan gewoon door»»?1
Ja.
Klopt het dat u de onderzoeksopzet van de gemeente Tilburg heeft afgewezen?
Nee, dit klopt niet. De aanvraag zal worden gehonoreerd. Zie ook mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 2017 over de stand van zaken met betrekking tot de experimenten Participatiewet.
Zo ja, op welke gronden is de opzet afgewezen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat dit is gebeurd na 1,5 jaar intensief overleg tussen gemeente en Ministerie van SZW over het experiment?
De afstemming waarop wordt gedoeld betrof de mogelijkheid om in het kader van de Participatiewet te experimenteren. De concrete onderzoeksopzet van Tilburg is op 6 april 2017 ingediend. Bij de eerste beoordeling van deze onderzoeksopzet bleek dat nog niet aan alle eisen werd voldaan. Op 12 mei 2017 is het college gemotiveerd geïnformeerd op welke onderdelen het verzoek verbetering behoefde. Er zijn geen aanvullende verplichtingen opgenomen.
Zoals vermeld in mijn brief van 3 juli 2017, over de stand van zaken met betrekking tot de experimenten Participatiewet, verrichten Tilburg en de overige gemeenten die willen experimenteren in het kader van de Participatiewet pionierswerk, waarbij het begrijpelijk is dat plannen niet in een keer aan alle eisen voldoen. Het plan van Tilburg voldoet inmiddels wel aan alle eisen.
Klopt het dat in de brief aan de gemeente Tilburg enkel verplichtingen worden opgelegd en het experiment verder moet worden beknot om volgens de Staatssecretaris te voldoen aan de algemene maatregel van bestuur?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de desbetreffende brief aan de gemeente Tilburg toe te sturen aan de Tweede Kamer?
Ja. Bijgaand treft u de brief aan.
Vindt u dat u met de afwijzing van de Tilburgse experimentopzet heeft voldaan aan de wens van de Tweede Kamer om gemeenten maximaal de ruimte te geven om hun eigen experiment vorm te geven en uit te voeren binnen het voorgestelde ontwerpbesluit, vastgelegd in de motie Voortman (Kamerstuk 34 352, nr. 48)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De wens van de Tweede Kamer heeft betrekking, zo is uitdrukkelijk gewisseld in het VAO van 2 november 2016, op de uitwerkingsruimte voor gemeenten binnen de kaders van de AMvB. De brief aan Tilburg beperkt zich tot de toets of haar voorstel voldoet aan de geldende kaders. Op keuzen binnen die kaders heeft de brief van 12 mei 2017 geen betrekking.
Hoeveel gemeenten hebben zich aangemeld voor een experiment?
In mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 2017 heb ik de stand van zaken met betrekking tot de experimenten Participatiewet weergegeven.
Hoeveel aanvragen daarvan zijn goedgekeurd, hoeveel aanvragen zijn afgewezen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat moesten gemeenten doen om zich aan te melden voor een experiment?
In de regelgeving is opgenomen dat het college een verzoek kan indienen en dat dit verzoek een plan van aanpak dient te bevatten en een wetenschappelijk onderbouwde analyse en opzet van het onderzoek.
Herkent u dat verschillende gemeenten klachten hebben over de hoeveelheid informatie en papierwerk die moest worden aangeleverd om een aanvraag te doen voor een experiment? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet.
Nee, want de gevraagde informatie komt voort uit de regelgeving en het wetenschappelijk beoordelingskader en is noodzakelijk om de gemeentelijke aanvraag te kunnen beoordelen. Ter bevordering van het aanvraag- en beoordelingsproces is een format aanvraagformulier beschikbaar gesteld.