Het mesttransport naar Duitsland |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de belemmeringen die Duitsland (Nedersaksen) stelt aan het transport van mest uit Nederland? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Er bestaat al geruime tijd verschil van inzicht tussen Nederland en Nedersaksen over welke EU-regelgeving van toepassing is op grensoverschrijdend transport van gehygiëniseerde dierlijke mest. Specifiek gaat het over de vraag of gehygiëniseerde dierlijke mest valt onder der regels van de Verordening dierlijke bijproducten, of van de Afvalstoffenverordening. Naar aanleiding hiervan heb ik de Europese Commissie gevraagd om duidelijkheid te geven over de toepassing van deze regelgeving. Dit is onder meer toegelicht in Kamerstuk 21 501-32, nr. 925 van 6 juni 2016.
Recentelijk heb ik het standpunt van de Europese Commissie ontvangen, waarin zij de zienswijze van Nederland bevestigt. Dit standpunt heb ik gedeeld met de bevoegde autoriteit van Nedersaksen, met de oproep om de betreffende EU-regelgeving voortaan toe te passen conform de uitleg van de Europese Commissie en Nederland. Uit het antwoord van het Ministerie van Voedsel, Landbouw en Consumentenbescherming van Nedersaksen komt naar voren dat men geen beleidswijziging voorziet.
Mag Duitsland (Nedersaksen) deze aanvullende regels stellen? Zo ja, op basis van welke afspraken mag dit? Zo nee, wat heeft u inmiddels gedaan om deze aanvullende regelgeving van tafel te krijgen? Heeft u de Europese Commissie hiervan verwittigd en zo nee, waarom niet? Welke actie heeft u van de Europese Commissie gevraagd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ook in het buitenland controles uitvoert? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal controles, de beschikbare capaciteit voor deze controles en de aard van de controles die in het buitenland plaatsvinden (ook controles die uitgevoerd worden buiten het mestdossier)?
De NVWA kan niet in het buitenland controles uitvoeren. Uiteraard is er wel intensief contact tussen de inspectiediensten in Nederland en Duitsland. Via de gegevensuitwisseling over mesttransporten op basis van het in 2015 overeengekomen Memorandum of Understanding is het mogelijk de controle-autoriteiten van de deelstaten inzicht te verschaffen in het Digitaal Dossier.
Bent u bekend met het uitgangspunt van het nieuwe Duitse mestbeleid, «eigen mest eerst», een beleid dat vanaf 2 juni is gaan gelden?
Op 2 juni jl. is de herziene «Düngeverordnung» in werking getreden. Enige tijd daarvoor is, op 16 mei jl., de herziene «Düngegesetz» in werking getreden. Deze regelgeving maakt deel uit van een pakket aan mestwetgeving waarmee Duitsland invulling geeft aan de Nitraatrichtlijn. Het gaat hier dus niet om een beleid volgens het principe «eigen mest eerst». Duitsland wil met deze wetgeving de bodem- en waterkwaliteit naar het door de Nitraatrichtlijn vereiste niveau brengen. Dat betekent onder andere dat er scherpere eisen worden gesteld aan het gebruik van stikstofhoudende meststoffen in landbouw. Dit kan ertoe leiden dat de Nederlandse mestexport meer concurrentie krijgt van Duitse mest. De vraag in Duitsland naar meststoffen van goede kwaliteit blijft echter bestaan.
Het effect van de nieuwe regelgeving zal nog moeten blijken, aangezien er momenteel nog gewerkt wordt aan enkele technische aspecten en de deelstaten de mestwetgeving vervolgens moeten gaan implementeren
Wat vindt u van dit nieuwe mestbeleid, waarbij de import van Nederlandse mest wordt teruggedrongen, en past dit beleid in de Europese afspraken? Zo nee, welke acties gaat u wanneer ondernemen?
De stappen die door Duitsland zijn gezet, liggen in lijn met de uitwerking die de Nitraatrichtlijn van lidstaten vraagt. Er ligt voor Duitsland nog een grote opgave. Ik zie de huidige ontwikkeling als een positieve, omdat het bijdraagt aan een gelijk speelveld binnen de Europese Unie en helpt de emissies vanuit agrarische bronnen naar grond- en oppervlaktewater te reduceren.
Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Curaçaose kust gaat dicht” |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Curaçaose kust gaat dicht»?1
Ja.
Klopt het dat de Curaçaose Raad van Ministers heeft besloten om de Curaçaose kust tijdelijk af te sluiten om de vluchtelingenstroom uit Venezuela – wederom geïllustreerd door de grote onderscheppingsoperatie van vorige week – het hoofd te bieden, zoals in het artikel wordt beweerd?
Grensbewaking is een autonome aangelegenheid van het land Curaçao. De tekst zoals weergegeven in het betreffende artikel lijkt echter (deels) te berusten op misinterpretatie. Over het afsluiten van de kust is volgens de autoriteiten niet gesproken. Dat neemt niet weg dat de autoriteiten zich wel degelijk zorgen maken over het aantal illegale Venezolanen op het eiland. Ook is binnen het Koninkrijk al geruime tijd nauw contact gericht op het ontwikkelen van een crisisplan mocht het toch tot een forse toename van migranten komen. Daarbij wordt opgemerkt dat niet alle illegalen aankomen per boot. Een deel van het probleem betreft de zogenaamde illegale «overstay», waarbij men op legale wijze het land binnenkomt maar vervolgens niet terugkeert voor het einde van het toegestane verblijf. De autoriteiten trachten de komst van illegale immigranten te ontmoedigen via onder andere een geïntensiveerde inzet op opsporing, handhaving en uitzetting. Sinds 2016 heeft de Kustwacht haar patrouilles geïntensiveerd.
Kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich herinneren dat hij tijdens het Algemeen overleg over Venezuela op 17 mei jl., meedeelde dat er «op dit moment geen grote stroom vluchtelingen naar de Benedenwindse Eilanden [is]»?2
Hoewel sprake is van een toename van het aantal aangehouden illegale immigranten ten opzichte van voorgaande jaren (zie ook het Jaarverslag Kustwacht 2016), zijn er op dit moment geen concrete aanwijzingen die duiden op een (aanstaande) grote vluchtelingenstroom naar de eilanden. De verwachting is dat migrantenstromen vooral over land naar de buurlanden zullen lopen. We houden dit nauwlettend in de gaten.
Hoe verhoudt de vorige week ingestelde commissie zich tot de eerder opgerichte Taskforce Venezuela? Richt deze commissie zich, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, specifiek op de vluchtelingenproblematiek?
De door Curaçao ingestelde commissie betreft een ministeriële stuurgroep gericht op onder meer de migratieproblematiek, terwijl de taskforce een ambtelijke werkgroep betreft.
Wat betekent het afsluiten van de Curaçaose kust concreet? Hoe verschilt de tijdelijke opdracht van de Kustwacht van de opdracht die zij voorheen had?
Een van de hoofdtaken van de Kustwacht Caribisch gebied is het bewaken van de maritieme grenzen. De Kustwacht doet dat al sinds haar oprichting in 1996. Er is geen sprake van een nieuwe of tijdelijke opdracht.
Naar welke cijfers verwijst Minister Girigorie als hij stelt dat «[c]ijfers bewijzen dat voor iedere persoon die wordt aangehouden, zeven anderen het wél is gelukt Curaçao illegaal te betreden»? Deelt u de mening dat deze cijfers, indien juist, gerust schokkend genoemd kunnen worden?
De woorden van de Minister van Justitie zijn in het krantenbericht buiten hun context geplaatst. De Minister heeft slechts gesteld dat de internationale ervaring leert dat niet alle pogingen tot illegale immigratie succesvol worden onderschept, hij heeft niet bedoeld dit specifiek voor Curaçao te stellen. Hij heeft de verhouding van 1:7 dan ook niet genoemd.
Wordt de Nederlandse regering betrokken bij het in het artikel vermelde onderzoek naar de wijze waarop Venezolanen Curaçao illegaal betreden? Deelt u de mening dat medewerking van de Nederlandse regering hieraan gewenst is, aangezien het de grenzen van het Koninkrijk betreft?
Bij ons zijn geen nadere details bekend over eventuele plannen omtrent het onderzoek zoals genoemd in het artikel. De landen hebben onderling goed contact over de ontwikkeling van crisisplannen en regelmatig overleg over de situatie. Als Curaçao behoefte heeft aan specifieke medewerking van de Nederlandse regering, dan kan zij daartoe een (bijstands-)verzoek doen. Een dergelijk verzoek zal Nederland zoals altijd serieus ter hand nemen.
Het bericht dat in nieuwbouw nog steeds vaak aardgas wordt aangesloten |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Natuur en Milieu, waaruit blijkt dat nog steeds veel nieuwbouwwoningen worden aangesloten op aardgas?1
Ja.
Hoeveel woningen werden er in 2016 opgeleverd waarbij de woningen nog aangesloten zijn op het gasnet? Om welk percentage gaat het dan? Is het waar dat het om 150.000 woningen gaat in Nederland, en daarmee om twee derde van de nieuwbouwwoningen?
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zijn in 2016 bijna 54.000 nieuwe woningen opgeleverd2.
Navraag bij Netbeheerder Nederland leverde geen precies beeld van het aantal woningen dat is aangesloten op het gasnet, maar naar schatting wordt – afhankelijk van het gebied – meer dan 80% van de nieuwbouwwoningen nog op gas aangesloten.
In opdracht van Netbeheer Nederland wordt onderzoek gedaan naar een betrouwbare methodiek om het aantal nieuwbouwaansluitingen zonder gas te bepalen. De publicatie van dat onderzoek wordt in de loop van 2017 verwacht.
In hoeveel gevallen gaat het daarbij om in- of uitleglocaties waarbij niet alleen de aansluiting, maar ook het gasnet in die specifieke straat nog moet worden aangelegd?
In het geval van Stedin is in circa 60% van de situaties de nieuwe gasaansluiting op een nieuwe distributieleiding aangesloten. Navraag heeft opgeleverd dat deze gegevens voor de andere netbeheerders niet voor handen zijn.
Wat is de afschrijvingstermijn voor een gasaansluiting? Welke kosten zijn er verbonden aan het aankoppelen van een woning aan het gasnet, het aangekoppeld zijn van een woning aan het net en het afkoppelen van een woning van het gasnet?
De regulatorische afschrijvingsduur van de verschillende onderdelen van de gasdistributieleidingen wordt bepaald door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Deze staan beschreven in de regulatorische accountingregels (RAR). Hierin staat dat de afschrijvingstermijnen voor de hoofdleidingen en afsluiters is bepaald op 45 jaar. Dit zijn regulatorische rekenregels en deze hebben geen direct verband met de feitelijke technische levensduur of vervangingsplanningen. De technische levensduur van de bestaande gasdistributieleidingen hangt af van het gebruikte materiaal en de eigenschappen van de ondergrond. De vervangingsplanning wordt primair bepaald door de veiligheidseisen en storingsgevoeligheid van de betreffende leidingen.
Voor het aankoppelen van een woning wordt een eenmalige aansluitvergoeding in rekening gebracht. Voor het hebben van een functionerende aansluiting wordt de periodieke aansluitvergoeding in rekening gebracht. Hiernaast brengen de netbeheerders een capaciteitsvergoeding voor het transport in rekening ter dekking van de netwerkkosten. Zoals aangegeven in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1929) brengen de netbeheerders tarieven voor het afsluiten van gasaansluitingen niet alle op dezelfde manier in rekening. Sommige netbeheerders maken in de tarifering bijvoorbeeld onderscheid tussen laagbouw en hoogbouw. Eén netbeheerder hanteert een apart bedrag per meter te verwijderen gasleiding, terwijl andere netbeheerders deze kosten verrekenen via een vast tarief per aansluiting. Sommige netbeheerders rekenen lagere tarieven wanneer een groter aantal gasaansluitingen tegelijkertijd wordt afgesloten. Ten slotte geven sommige netbeheerders geen vast tarief vooraf op en werken zij alleen met een offertebedrag. Dit alles maakt een directe vergelijking van alle gebruikte afsluittarieven niet mogelijk. De netbeheerders die een vast tarief hanteren, uitgaande van afsluiting van één enkele gasaansluiting, in laagbouw, inclusief de verwijdering van de aansluitleiding, brengen een tarief in rekening dat globaal tussen de € 400 en € 650 exclusief BTW ligt.
Hoe hoog zijn de meerkosten voor woningeigenaren van een alternatieve vorm van warmtevoorziening en hoe verhouden deze zich tot de te vervallen kosten voor een gasaansluiting bij het netwerkbedrijf?
Het is moeilijk hier in zijn algemeenheid uitspraken over te doen, omdat de kosten en meerkosten afhangen van de specifieke situatie en welke alternatieve vorm van warmtevoorziening er wordt gekozen. Wanneer het alternatief bestaat uit aansluiting op een warmtenet dan zorgt de tariefregulering van de Warmtewet er in beginsel voor dat de warmtetarieven vergelijkbaar zijn met de gemiddelde gas-situatie. Hiernaast worden voor een warmtenet soms ook eenmalige aansluitkosten in rekening gebracht. Wanneer wordt gekozen voor een warmtepomp als alternatief gaat het afhankelijk van de situatie en de gekozen techniek om investeringskosten die variëren van € 6.000 tot € 25.000. Die investeringen zullen (deels) worden terugverdiend door onder meer een waardevermeerdering van de woning en een lagere energierekening, maar op de vraag of dit per saldo zal leiden tot een stijging of daling van de kosten is niet in zijn algemeenheid een antwoord te geven.
In een recent onderzoek in opdracht van Stedin wordt geconcludeerd zonder ISDE-subsidie in alle gevallen een keuze voor een gasaansluiting goedkoper is dan warmtepompen; inclusief subsidie liggen bij nieuwbouw de totale kosten van een keuze voor een warmtepomp over een periode van 15 jaar in de meeste gevallen iets lager dan de kosten van een gasaansluiting. Over een langere periode neemt dit voordeel voor de warmtepomp toe. Alleen voor nieuwgebouwde galerijflats geldt dat een gasaansluiting voordeliger is.
Zoals hiervoor opgemerkt is het vooral voor de bestaande bouw en de verschillende situaties die zich daar voordoen op basis van de nu beschikbare kennis moeilijk categorische uitspraken te doen over meer- of minderkosten. In de Energieagenda is daarom gericht onderzoek aangekondigd ten einde het verschil in kosten tussen de verschillende opties voor warmtevoorziening in beeld te brengen om de vergelijking beter mogelijk te maken. Ik verwacht dat de eerste resultaten van dit onderzoek uiterlijk eind dit jaar beschikbaar zijn en ik zal de Kamer daarover dan informeren.
Kunt u aangeven of een dergelijke gasaansluiting te benutten is voor andere stoffen dan aardgas – met het oog op de verwarming van de woning – en welke kosten zijn er dan met de aanpassing gemoeid om het daarvoor geschikt te maken?
De mogelijkheden van de gasaansluiting hangen af van de er aan gekoppelde leidingen en toestellen. Zonder aanpassing kunnen andere stoffen dan aardgas slechts veilig getransporteerd, gedistribueerd en verbruikt worden als deze stoffen qua eigenschappen voldoende op aardgas lijken. Dit gebeurt nu al met groen gas. Andere duurzame gassen zoals vergassingsgas of synthetisch methaan kunnen ook zo bewerkt worden dat ze zonder aanpassing van de gasinfrastructuur en -apparatuur veilig ingezet kunnen worden.
Een alternatief is dat gastoestellen bij de verbruikers en zo nodig ook de gasleidingen geschikt gemaakt worden voor andere gassen. Dan kunnen deze andere gassen met de bestaande netwerken ingezet worden. De kosten hiervan zijn aanzienlijk maar kunnen lager liggen dan de kosten van een gehele overstap op een andere energiebron voor lage-temperatuur-warmte. De kosten hiervan zijn niet in beeld gebracht, maar een indicatie voor de kosten biedt Duitsland waar gebiedsgewijs de overstap wordt gemaakt van laag- naar hoog-calorisch aardgas. Het wordt voor de veiligheid noodzakelijk gevonden om drie keer gedurende het omschakelingsproces elke aangeslotene te bezoeken en toestellen te controleren, te vervangen of anders in te stellen. Als de gassamenstelling nog sterker afwijkt bijvoorbeeld door hoge aandelen waterstof, dan kunnen ook aanpassingen aan de leidingen nodig zijn.
Hoe rijmt u de uitkomsten van dit onderzoek met de Energieagenda, waarin is aangegeven dat in beginsel geen nieuwe gasinfrastructuur meer aangelegd wordt in nieuwbouwwijken en de aansluitplicht op gas moet worden vervangen door een aansluitrecht op energie-infrastructuur?
In de Energieagenda staat dat er in beginsel geen nieuwe gasnetten worden aangelegd in nieuwbouwwijken en dat het recht op een gasaansluiting wordt vervangen door een breder recht op een energie-infrastructuur voor warmtevoorziening. Het onderzoek van Natuur & Milieu bevat de aanbeveling de aansluitplicht in de Gaswet te laten vervallen. Aanpassing van de Gaswet is voor deze maatregel wenselijk. Bij uw Kamer is aanhangig het wetsvoorstel voortgang energietransitie (Kamerstuk 34 627) waarop amendementen zijn ingediend met betrekking tot het recht op een gasaansluiting. Nu uw Kamer dit wetsvoorstel controversieel heeft verklaard heb ik u op 13 juni jl. toegezegd om via een nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wijziging van de Warmtewet (Kamerstuk 34 723) deze aanpassing vorm te geven.
Op welke manier en op welke termijn bent u van plan om het besluit uit de Energieagenda in wetgeving te verankeren?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord bij vraag 7.
Wat zijn de mogelijkheden om nu reeds in de geest van de Energieagenda te handelen en de aansluiting op het aardgasnet nog te voorkomen voor nieuwbouwwoningen die reeds gepland zijn of woningen die nu ontworpen en gepland worden?
Op dit moment kunnen bewoners een beroep doen op de aansluitplicht op basis van de Gaswet. Dat laat onverlet dat gemeenten naar privaatrechtelijke mogelijkheden kunnen kijken om een gasaansluiting voor nieuwbouwwijken te voorkomen. Het is daarbij van belang dat de gemeente eigenaar is van de te bebouwen grond en met projectontwikkelaars afspraken maakt over de warmtevoorziening in een te ontwikkelen nieuwe wijk. Als een aardgasloze nieuwbouwwijk is gerealiseerd ligt daar dus geen net. Een bewoner kan wel om een aansluiting vragen, maar zal de kosten van die aansluiting zelf moeten dragen. Bij een grote afstand tot het net is dat een dure aangelegenheid voor de bewoner.
Hiernaast kunnen gebieden worden uitgezonderd van de aansluitplicht op gas op grond van artikel 12b, eerste lid, onderdeel f van de Gaswet en artikel 1c van de Warmtewet als zich hier een warmtenet bevindt of wordt gepland. In dat laatste geval moet er sprake zijn van een gemeentelijk warmteplan en dient het gebied te zijn opgenomen in de lijst van warmtegebieden van de Autoriteit Consument en Markt.
Bouwbedrijven en consumenten nemen zelf nog niet vaak initiatief om voor een alternatief voor een gasaansluiting te kiezen. Aardgas blijkt veelal een vanzelfsprekendheid. Hieruit blijkt wederom dat de energietransitie naast technische en financiële aspecten een culturele en sociale kant heeft.
Via de Green Deal aardgasvrije wijken worden gemeenten ondersteund die stappen willen zetten in zowel de nieuwbouw als de bestaande bouw. Hiermee worden belangrijke ervaringen opgedaan die ons kunnen helpen bij de toekomstige grootschalige aanpassing van de warmtevoorziening in ons land. Een structurele oplossing wordt uitgewerkt met de invulling van het transitiepad lage-temperatuur-warmte dat eind dit jaar, samen met de drie andere transitiepaden afgerond wordt.
Het bericht ‘Vereniging Eigen Huis wil regeling restschuld behouden’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vereniging Eigen Huis wil regeling restschuld behouden»?1
Ja.
Hebben vertegenwoordigers van de Vereniging Eigen Huis (VEH), de Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs in onroerende goederen (NVM) en/of hypotheekverstrekkers contact met u opgenomen over het genoemde probleem?
De Vereniging Eigen Huis heeft op 1 juni jl. een brief over de fiscale restschuldregeling gestuurd aan de Minister van Financiën en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Erkent u met de partijen in het bericht dat het herstel op de woningmarkt nog lang niet overal merkbaar is en dat het huis van 340 000 mensen nog «onder water» staat, dat wil zeggen dat hun hypotheek hoger is dan de huidige waarde van hun huis?
De restschuldregeling is als crisismaatregel ingevoerd met ingang van 29 oktober 2012 voor een termijn van vijf jaar en loopt op 31 december 2017 af. De maatregel had tot doel de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen. Personen met een zogenoemde onderwaterhypotheek – waarbij de waarde van de eigen woning lager is dan de op die woning rustende schuld – konden door de tijdelijke aftrekbaarheid (maximaal 15 jaar) van de rente en kosten op de bij verkoop van die woning resterende schuld in staat worden gesteld te verhuizen. In het jaar dat de regeling werd ingevoerd bedroeg het aantal woningtransacties ongeveer 117.000, een aanzienlijke daling ten opzichte van een gemiddeld niveau van vóór de crisis van ongeveer 200.000. De doorstroming op de woningmarkt heeft zich inmiddels hersteld. In 2016 bedroeg het aantal transacties bijna 215.000 (bron: CBS). In onderstaande figuur is het verloop van het aantal transacties over de periode vanaf 2000 weergegeven. Op macroniveau is doorstroming hersteld.
Niet alleen het aantal transacties is fors gestegen, ook de huizenprijzen vertonen weer een (soms forse) stijging. Hoewel het herstel van de woningmarkt over Nederland niet gelijk verdeeld is, stijgen de prijzen in alle provincies. Zie de hierna opgenomen figuur (bron: CBS).
Bij aanvang van de registratie van het aantal onderwaterhypotheken door De Nederlandsche Bank in 2013 bedroeg het onderwaterpercentage maar liefst 36%. Eind 2016 stond nog bijna 18% van de Nederlandse huishoudens onder water. Dit komt overeen met zo’n 620.000 huishoudens. Het aantal onderwaterhypotheken zal verder dalen als gevolg van de stijgende huizenprijzen en de woningmarktmaatregelen van de afgelopen jaren (waaronder de afbouw van de maximale loan to value (LTV)-ratio en de aflossingseis voor de hypotheekrenteaftrek die vanaf 1 januari 2013 geldt voor nieuwe hypotheken). Zowel het aantal restschulden als de omvang daarvan zullen daardoor ook verder dalen.
Ook vóór de crisis stond al zo’n 13% van de huishoudens onder water. Gelet op de daling van het onderwaterpercentage in de afgelopen jaren (in 2016 daalde dit bijvoorbeeld met 8%-punt tot 18%) is het niet onwaarschijnlijk dat dit percentage einde 2017 weer op het niveau van voor de crisis zal staan, met als groot verschil dat de rente nu veel lager is.
Deelt u de mening dat de restschuldregeling een goede steun in de rug geweest is voor mensen die altijd netjes hun hypotheek betaald hadden en, ondanks het feit dat hun huis onder water stond, toch konden verhuizen bijvoorbeeld om elders een baan te aanvaarden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de regeling restschuld die eind 2017 afloopt te verlengen voor een periode van zeg drie jaar?
In mijn antwoord op de vragen 3 en 4 heb ik aangegeven dat de problematiek die in 2012 aanleiding was voor het introduceren van de restschuldregeling sterk is afgenomen. Bij de introductie is ervoor gekozen om deze crisismaatregel tijdelijk van aard te maken. Nu, vijf jaar later is de conclusie dat het herstel van de woningmarkt sterker is geweest dan toen kon worden verwacht. Ik zie dan ook geen aanleiding om deze regeling, die geïntroduceerd is als crisismaatregel, te verlengen met bovendien een fiscale derving als gevolg.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, zodat het onderwerp zo nodig aan orde kan komen bij het aanstaande debat over de Voorjaarsnota?
In verband met de benodigde afstemming is het helaas niet gelukt deze antwoorden eerder te verzenden.
Het uitblijven van de vermaatschappelijking van faunabeheereenheden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw belofte dat met de Wet natuurbescherming de democratisering en transparantie van jacht, beheer en schadebestrijding zou toenemen, vooral doordat er een maatschappelijke afspiegeling zou komen in het bestuur van faunabeheereenheden?1
In het wetgevingsoverleg van 15 juni 2015, waar vragensteller naar verwijst, is door mijn ambtsvoorganger het vertrouwen uitgesproken dat in de besturen van de faunabeheereenheden democratie en transparantie zouden toenemen door het plaatsnemen van maatschappelijke organisaties. In artikel 3.12, eerste lid, van de Wet natuurbescherming is namelijk bepaald dat in het bestuur van een faunabeheereenheid in ieder geval – naast jachthouders – maatschappelijke organisaties zijn vertegenwoordigd die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren. Provincies kunnen nadere regels stellen over de in hun provincie werkzame faunabeheereenheid, waaronder de vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties in het bestuur.
Wat is er terechtgekomen van de garantie die u bood op de deelname van «maatschappelijke organisaties die tot doel hebben om de natuur en dieren te beschermen» in het bestuur van faunabeheereenheden?2
Ik heb vastgesteld dat in alle provincies – op één na – sinds 1 januari 2017 verordeningen van kracht zijn geworden met bepalingen ten aanzien van de besturen van de faunabeheereenheden die voldoen aan de vereisten van de Wet natuurbescherming. Omdat de verordening ter zake van de provincie Noord-Holland zou kunnen leiden tot misverstanden in relatie met het wettelijk voorschrift, heeft deze provincie aangegeven haar verordening op het punt van het bestuur van de faunabeheereenheid te zullen gaan aanpassen.
Actuele informatie over de feitelijke samenstelling van de besturen is te vinden via de websites van de faunabeheerheden in de onderscheiden provincies.
Is het waar dat er in meerdere faunabeheereenheden (bijvoorbeeld in Noord-Brabant en Noord-Holland) uitsluitend boeren, jagers en natuurorganisaties vertegenwoordigd zijn, maar dat maatschappelijke organisaties die het dier beschermen, ontbreken? Kunt u een overzicht geven van de verschillende faunabeheereenheden en hun samenstelling?3 4
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het begrip «maatschappelijke organisaties» in het licht van de samenstelling van de faunabeheereenheden in (minstens) een aantal provincies verkeerd lijkt te worden uitgelegd?5 6
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kunt u het door u gegarandeerde maatschappelijke doel van het faunabeleid7 8 nog waarborgen, nu een maatschappelijke samenstelling in faunabeheereenheden ontbreekt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in de meeste provincies de faunabeheerplannen voor de komende vier jaar recent zijn opgesteld of binnenkort worden opgesteld door de faunabeheereenheden? Bent u bereid om op korte termijn provincies aan te spreken op de samenstelling van faunabeheereenheden en er zorg voor te dragen dat faunabeheerplannen worden ingetrokken indien deze onvoldoende democratisch tot stand zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat in de provincies door de faunabeheereenheden wordt gewerkt aan het opstellen van nieuwe faunabeheerplannen. Uit antwoorden op de vragen 2 t/m 5 moge duidelijk worden dat ik geen aanleiding zie om de provincies aan te spreken op de samenstelling van de besturen van de faunabeheereenheden.
Belabberde arbeidsomstandigheden in het inburgeringsonderwijs |
|
Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel van twee docenten over de beroerde arbeidsomstandigheden in het inburgeringsonderwijs?1
Docenten in het inburgeringsonderwijs vervullen een belangrijke taak in het begeleiden van nieuwe Nederlanders naar volwaardige deelname aan de Nederlandse maatschappij. Ik vind de kwaliteit van het inburgeringonderwijs dan ook zeer belangrijk. Ik werk langs verschillende lijnen om dit te verbeteren. Gezonde en veilige werkomstandigheden zijn daarbij van groot belang. De werkgever is verplicht hiervoor te zorgen.
Erkent u dat goed inburgeringsonderwijs niet mogelijk is zonder goede arbeidsvoorwaarden voor de betreffende docenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Goede arbeidsvoorwaarden zijn voor elke werknemer belangrijk. In Nederland gelden daarom wettelijke minimumnormen. Cao-partijen kunnen hierop aanvullende afspraken maken.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat docenten inburgering/Nederlands als tweede taal (NT2), sinds de invoering van de marktwerking in 2007, niet langer onder de onderwijs-cao vallen?
Met ingang van 2007 is er in het stelsel van inburgering ruimte geboden aan nieuwe taalaanbieders om het inburgeringsonderwijs te verzorgen. Gevolg hiervan is dat er verschillen zijn ontstaan in de wijze waarin docenten gecontracteerd worden door taalaanbieders.
In Nederland wordt iedereen beschermd door wet- en regelgeving, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Daarnaast zijn er mogelijkheden tot het maken van collectieve afspraken in de vorm van een cao. Het is aan de sector zelf of men hier gebruik van wil maken. Ook taalaanbieders zijn verplicht zich te houden aan de geldende wet en regelgeving. Indien er sprake is van misstanden, dan is het belangrijk dat betrokkenen hier melding van maken. Tekortkomingen op dit vlak dienen eerst intern te worden besproken tussen docenten en werkgevers. Bij serieuze tekortkomingen of problemen kan eventueel melding worden gedaan bij de Inspectie SZW.
Vindt u het aanvaardbaar dat docenten inburgering/NT2 onder geen enkele cao vallen waardoor hun arbeidsomstandigheden fors zijn verslechterd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Arbeidsomstandighedenwet geeft voorschriften voor de werkomstandigheden van werknemers. Deze wet is van toepassing op de omstandigheden van alle werkenden die onder gezag werken. De Woningwet geeft voorschriften voor de kwaliteit van gebouwen. Gebouwen en werkplekken moeten aan minimale vereisten voldoen. Het is belangrijk dat werkgevers en werknemers hierover in gesprek gaan.
Zie verder het antwoord op vraag 3.
Hoeveel docenten inburgering/NT2 zijn er in Nederland? Hoeveel van hen hebben een vast en hoeveel een flexcontract? Hoe hebben die aantallen zich sinds 2007 ontwikkeld?
Het is mij niet bekend hoeveel docenten inburgering NT2 er zijn en hoeveel van hen een vast of een flexibel contract hebben. Volgens de gegevens van de Beroepsvereniging Nederlands als Tweede Taal (BVNT2) zijn er van 2005 tot 2013 ongeveer 500 docenten afgestudeerd aan een NT2-lerarenopleiding. Van 2014 tot 2017 zijn dit er ongeveer 1700, waarvan er bij benadering 600 nog in dit jaar zullen afstuderen. Van 2005 tot 2017 hebben tevens 460 NT2-docenten het Certificaat Bekwaam NT2-docent gehaald via het versnelde traject van de EVC-procedure.2
Erkent u dat inburgeringsonderwijs vaak op locaties wordt gegeven die qua klimaatbeheersing en/of faciliteiten ernstig tekort schieten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of de signalen kloppen kan ik niet uit eigen waarneming of onderzoek bevestigen. In algemene zin kan ik wel zeggen dat ik goede kwaliteit van het inburgeringsonderwijs en gezonde en veilige werkomstandigheden zeer belangrijk vind. Ik zet daar op in ondermeer via het invoeren van toezicht in de inburgeringsklassen en door meer voorlichting en bewustwordingscampagnes.
Ook hier geldt dat het belangrijk is dat tekortkomingen op dit vlak primair intern moeten worden besproken tussen docenten en werkgevers. Bij serieuze tekortkomingen of problemen kan eventueel melding worden gedaan bij de Inspectie SZW.
Erkent u dat cursisten met verschillende taalniveaus en opleidingsachtergrond bij elkaar worden gezet, waardoor altijd op verschillende niveaus gewerkt moet worden?
Inburgeringsplichtigen geven in evaluaties aan tevreden te zijn over de kwaliteit van de cursussen en docenten. Ik herken de signalen over inburgeringsplichtigen met uiteenlopende taalniveaus die toch in één groep worden geplaatst door taalaanbieders. Dit heeft soms als voordeel dat mensen snel kunnen starten met hun inburgeringscursus, maar kan ook nadelig uitpakken. Ik zal onderzoeken hoe dit verbeterd kan worden.
Hoe wordt toezicht gehouden op de kwaliteit van de inburgering? Ziet de Inspectie SZW toe op de werkomstandigheden van docenten inburgering/NT2? Zo ja, hoe verklaart u dan de genoemde misstanden?
Er wordt momenteel gewerkt aan het inrichten van toezicht in de klassen bij taalaanbieders op de kwaliteit van de lessen. De Inspectie van het Onderwijs en de Inspectie SZW zijn bij dit traject betrokken. Voor de uitvoering is een externe partij met specifieke expertise aangetrokken door Blik op Werk (dit is ITTA). Inmiddels zijn de eerste testen gedraaid en voor de zomervakantie zullen de eerste taalaanbieders worden geïnspecteerd.
Zie verder het antwoord op vraag 4 en vraag 6.
Vindt u de inburgering een publieke taak? Zo ja, bent u bereid het inburgeringsonderwijs onder te brengen bij het reguliere onderwijs, zodat de inburgering veel sterker wordt verankerd en ook de Onderwijsinspectie toezicht kan houden?
Wijziging van dit stelsel is op dit moment niet aan de orde. Dit is een mogelijk onderwerp voor de kabinetsformatie.
Deelt u de oproep in de petitie «Naar een volwaardige inburgering»? Zo ja, bent u bereid deze te tekenen? Zo nee, waarom niet?2
In de petitie wordt opgeroepen tot: vaste contracten met goede arbeidsvoorwaarden; mogelijkheden voor teambuilding; geen verschillende niveaus in één klas; betere faciliteiten; ondernemingsraden; toezicht door de Onderwijsinspectie; een einde aan de angstcultuur; randvoorwaarden voor goede arbeidsomstandigheden opgenomen in het inburgeringsbeleid.
Zoals eerder aangegeven vind ik de kwaliteit van de inburgeringscursussen en goede arbeidsomstandigheden zeer belangrijk. Op het toezicht op de kwaliteit van de inburgeringscursussen ben ik reeds ingegaan bij de beantwoording van vraag 8. Op de punten over arbeidsvoorwaarden heb ik antwoord gegeven in vraag 3. Tot slot heb ik op vragen met betrekking tot wijziging van het stelsel geantwoord onder vraag 9. Ik zie zodoende geen aanleiding om de oproep te ondertekenen.
De voortzetting van betaalme.nu |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mkb-facturen nog te lang onbetaald»?1
Ja.
Wat vind u ervan dat de aantrekkende economie in het bedrijfsleven vooralsnog niet lijkt te leiden tot een verbetering van het betaalgedrag aan leveranciers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb)?
Onderzoeken van Dun & Bradstreet (2015) en Graydon (2017) laten zien dat betaalgedrag in het bedrijfsleven in de afgelopen jaren is verbeterd. Wel is het mij duidelijk dat er nog ruimte is voor verbetering van het betaalgedrag van het bedrijfsleven zolang nog niet alle Nederlandse ondernemers worden betaald binnen de afgesproken betaaltermijn.
Bent u het ermee eens dat naast het initiatiefvoorstel van de leden Agnes Mulder en Mei Li Vos tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het tegengaan van onredelijk lange betaaltermijnen (Kamerstukken 34 559), dat 1 juli 2017 in werking treedt, ook zelfregulering belangrijk blijft om betaaltermijnen en betaalgedrag te verbeteren? Zo ja, bent u voornemens zelfregulering op dit gebied te blijven stimuleren?
Ja, ik denk zeker dat zelfregulering belangrijk blijft in het verbeteren van betaalgedrag. Onder de initiatiefwet «onredelijk lange betaaltermijnen» is het voor grootbedrijven niet mogelijk betaaltermijnen langer dan 60 dagen overeen te komen met het midden- en kleinbedrijf. Zelf zie ik graag dat het midden- en kleinbedrijf niet binnen 60 dagen maar binnen 30 dagen wordt betaald. Bij het stimuleren van een betaaltermijn van 30 dagen of minder zie ik een belangrijke rol voor zelfregulering vanuit het bedrijfsleven.
Kunt u aangeven of de subsidie van het Ministerie van Economische Zaken voor betaalme.nu afloopt na de zomer? Zo ja, heeft u al besloten of deze subsidie aan betaalme.nu wordt verlengd? Mocht dit nog niet besloten zijn, bent u dan bereid de subsidie te verlengen?
De huidige subsidie voor Betaalme.nu loopt eind augustus 2017 af. Over het vervolg van Betaalme.nu zijn we op dit moment in gesprek met Betaalme.nu en met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. De deelnemende bedrijven dragen door het tijdig betalen van hun mkb-leveranciers bij aan een betere liquiditeitspositie van deze mkb’ers. Ik waardeer deze bijdrage van de deelnemers aan Betaalme.nu zeer omdat zij zorgen voor een sterker mkb. Het is nodig dat het bedrijfsleven het draagvlak voor Betaalme.nu verbreedt en de betrokkenheid vergroot zodat meer bedrijven zich aansluiten. Hierdoor kan de continuïteit van Betaalme.nu op lange termijn worden geborgd.
Mocht u voornemens zijn de subsidie aan betaalme.nu niet door te zetten, bent u dan bereid om via een andere wijze zelfregulering op dit gebied inclusief financiering te blijven bevorderen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Netherlands to get first US LNG cargot’ |
|
Sandra Beckerman , Frank Wassenberg (PvdD), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Netherlands to get first US LNG cargo», waarin staat dat rond 7 juni een scheepslading schaliegas de Rotterdamse haven komt binnenvaren?1
Ja.
Is deze schaliegas bedoeld voor de Nederlandse markt? Wat is de exacte bestemming voor dit schaliegas?
Het is aan de, mij niet bekende, marktpartij die het gas importeert om in eerste instantie de bestemming van het gas te bepalen, waarna het vervolgens weer kan worden doorverkocht.
Het is daarbij niet te zeggen of het gas bestemd is voor de Nederlandse markt want via het Nederlandse gastransportnet kan het ook naar de ons omringende landen worden getransporteerd. Ook is het mogelijk dat het gas wordt overgeslagen op een andere (veelal kleinere) tanker om bijvoorbeeld te worden vervoerd naar landen aan de Oostzee.
Overigens is het niet 100% zeker dat het om schaliegas gaat, alhoewel de kans daarop groot is omdat deze methode van winning veelvuldig wordt gebruikt in de VS. Ook meer conventionele technieken worden daar echter toegepast. Aan het gas zelf is niet te «zien» of het om schaliegas gaat. Er is geen verschil tussen conventioneel gewonnen aardgas en aardgas dat uit schalies wordt gewonnen met specifieke technieken als fracking. De term schaliegas zegt (dus) alleen iets over de aard van het gesteente waaruit het aardgas wordt gewonnen.
Bent u het ermee eens dat, aangezien de winning van schaliegas in de Verenigde Staten gepaard gaat met grote nadelen (zoals vervuiling van de bodem en drinkwater, het risico op aardbevingen en het lekken van methaangas), het onwenselijk is dat er schaliegas wordt gewonnen in de Verenigde Staten?
Alhoewel ik bekend ben met de nadelen die verbonden kunnen zijn aan de technieken die worden gehanteerd bij het winnen van gas uit schalies indien deze onjuist of onzorgvuldig worden toegepast en de zorgen daaromtrent ook deel, is het niet aan mij om te bepalen hoe de Verenigde Staten met zijn bodemschatten moet omgaan of om daar een oordeel over te hebben. Landen zijn daarin soeverein. Dit geldt bijvoorbeeld ook in de Europese Unie waar in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie expliciet is vastgelegd dat iedere lidstaat het recht heeft de voorwaarden voor de exploitatie van zijn energiebronnen te bepalen (artikel 194, lid 2).
Bent u het ermee eens dat het dan ook onwenselijk is dat er schaliegas uit de Verenigde Staten wordt getransporteerd naar Rotterdam?
Dat er meer gas (in de vorm van LNG) uit de Verenigde Staten naar Europa komt, heeft meerdere oorzaken. De eerste LNG exportterminals in de Verenigde Staten komen nu in bedrijf, de bestaande beperkingen op export vanuit de Verenigde Staten zijn en worden opgeheven, de aardgasproductie in de Verenigde Staten stijgt en de Europese vraag naar geïmporteerd gas neemt toe nu de eigen productie afneemt.
Dat er gas vanuit de Verenigde Staten naar Nederland komt, was dan ook te verwachten. Als gevolg van de sterk afgenomen winning uit het Groningenveld dient er meer gas te worden geïmporteerd om te voorzien in de vraag. Dit gas kan via pijpleidingen worden geïmporteerd vanuit landen als Noorwegen en Rusland of in de vorm van LNG uit bijvoorbeeld Qatar of de Verenigde Staten. Weliswaar gaat het daarbij om hoogcalorisch gas terwijl het bij het Groningenveld om laagcalorisch gas gaat, maar er is meer hoogcalorisch gas nodig als gevolg van de veel hogere inzet van de stikstofinstallaties terwijl de resterende vraag naar hoogcalorisch gas ongewijzigd blijft.
Verder staat het marktpartijen in Nederland vrij om gas in te kopen waar en bij wie zij willen. Dit volgt uit de spelregels die gelden op de interne markt en voor het vrije verkeer van goederen. Daarbij zie ik geen reden noch mogelijkheid om een blokkade op te werpen ten aanzien van gas uit de Verenigde Staten of ten aanzien van schaliegas. Ten eerste is zo’n blokkade niet te handhaven want het valt niet vast te stellen uit welk type gesteente en op welke wijze gas dat zich in een transportsysteem bevindt is gewonnen. Dat geldt in veel gevallen ook voor gas dat zich aan boord van een LNG-tanker bevindt. Ten tweede zou zo’n blokkade niet alleen in strijd zijn met de Europese wet- en regelgeving, maar kan dit ook conflicteren met de Europese ambitie om als onderdeel van de Energie Unie te streven naar een grotere diversificatie in de gasvoorziening. Dit onder meer om de afhankelijkheid van Russisch gas te verminderen. Uit de Verenigde Staten afkomstig gas wordt daarbij een belangrijke rol toegedacht. Ten derde zou zo’n blokkade tot gevolg hebben dat een deel van de markt voor gas wordt afgesloten voor Nederlandse marktpartijen. Dit leidt tot een nadeel ten opzichte van concurrenten voor wie een dergelijke blokkade niet geldt.
Wat zijn de mogelijkheden voor Nederland om dit schaliegas tegen te houden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om alles eraan te doen om dit transport tegen te houden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Maak haast met gasloos’ |
|
Tom van der Lee (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Maak haast met gasloos» waaruit blijkt dat gemeenten en projectontwikkelaars de komende vier jaar nog weinig vaart maken met de verduurzaming van nieuwbouw maken, aangezien in bijna 150.000 nieuwe woningen (64 procent van het totaal) nog een gasaansluiting komt?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ja, ik ken dit bericht. Ik zie in dit bericht een ondersteuning van het streven van het kabinet om in beginsel geen nieuwe gasnetten aan te leggen in nieuwbouwwijken en dat het recht op een gasaansluiting wordt vervangen door een breder recht op een energie-infrastructuur voor warmtevoorziening. Dit uitgangspunt is opgenomen in de Energieagenda. Het bericht maakt duidelijk dat voor bouwbedrijven en consumenten een gasaansluiting nog een vanzelfsprekendheid is. Hieruit blijkt wederom dat de energietransitie naast technische en financiële aspecten een culturele en sociale kant heeft.
Zou het «Convenant 10 PJ energiebesparing gebouwde omgeving» sneller of tot meer resultaten leiden als de aansluitplicht snel zou worden geschrapt zoals de Kamer gevraagd heeft in de motie Van Tongeren/Jan Vos (Kamerstuk 34 550 XII, nr. 46)?
De relatie tussen de invulling van het convenant 10 PJ energiebesparing gebouwde omgeving en het schrappen van de aansluitplicht op gas, is beperkt. De acties die zijn afgesproken in het convenant richten zich met name op gedragsverandering bij huishoudens en klein zakelijke gebruikers door middel van gerichte feedback over het energiegebruik, het bereiken van energiebesparing door het verbeteren van het aanbod van energiebesparingsproducten en -diensten en het extra stimuleren van de aanschaf van warmtepompen en zonneboilers via de ISDE. De effectiviteit van de laatst genoemde acties wordt mogelijk in sommige gevallen verbeterd door het schrappen van de aansluitplicht op gas.
Bent u het ermee eens dat er nu nodeloze belemmeringen zijn voor aardgasloos bouwen die lijden tot onnodige administratieve rompslomp? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 van de leden van de leden Van Eijs en Van Veldhoven is aardgasloos bouwen nu al mogelijk. Aanpassing van de Gaswet is wenselijk om het voornemen uit de Energieagenda te effectueren dat in beginsel geen nieuwe gasinfrastructuur meer aangelegd wordt in nieuwbouwwijken en de aansluitplicht op gas wordt vervangen door een aansluitrecht op energie-infrastructuur. Bij uw Kamer is aanhangig het wetsvoorstel voortgang energietransitie (Kamerstuk 34 627) waarop amendementen zijn ingediend met betrekking tot het recht op een gasaansluiting. Nu uw Kamer dit wetsvoorstel controversieel heeft verklaard heb ik u op 13 juni jl. toegezegd om via een nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wijziging van de Warmtewet (Kamerstuk 34 723) deze aanpassing vorm te geven. Via de Green Deal aardgasvrije wijken worden nu al gemeenten ondersteund die stappen willen zetten in zowel de nieuwbouw als de bestaande bouw. Hiermee worden belangrijke ervaringen opgedaan die ons kunnen helpen bij de toekomstige grootschalige aanpassing van de warmtevoorziening in ons land. Een structurele oplossing voor de bestaande bouw wordt uitgewerkt met de invulling van het transitiepad lage-temperatuur-warmte dat eind dit jaar, samen met de drie andere transitiepaden, afgerond wordt.
Bent u het ermee eens dat deze belemmeringen niet bijdragen aan het feit dat we per jaar honderdduizenden woningen los moeten maken van het aardgas om de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs te halen?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op de voorgaande vraag waarbij aangegeven dat aardgasloos bouwen nu al mogelijk is.
Is er al een complete inventarisatie van alle Nederlandse netten en leidingen en hun vervangingsdata, zodat duidelijk wordt waar van het gas af gaan het meeste rendement gaat geven? Is er al een plan voor het investeren van de bespaarde kosten van het niet vervangen van aardgasleidingen in de aanleg van duurzaam energie?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Deutsche bank verliest vertrouwen in Europese bankensector” |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Deutsche Bank haar advies voor de Europese bankensector neerwaarts heeft bijgesteld naar «onderwogen»? Wat is daarop uw reactie?1 2
Ik heb kennisgenomen van de artikelen over de neerwaartse bijstelling van het advies van Deutsche Bank over de Europese bankensector naar «onderwogen.» Deutsche Bank meent dat banken het meest gevoelig zijn voor afname in de groei van de Europese economie. Voor mijn reactie hierop verwijs ik naar de beantwoording op de volgende vragen.
Deelt u de verwachting dat de Europese groei in de loop van dit jaar zal afnemen en uitkomt op 1.8% in 2017? Kunt u uw antwoord onderbouwen met gegevens van De Nederlandsche Bank (DNB) en het Centyraal Planbureau (CPB)?
Voor het Eurogebied stelt het CPB dat de economische groei min of meer stabiel blijft tot 2018: tussen 1,5% en 2,0%.3 De ECB raamt de groei van het eurogebied voor 2017 op 1,9%, voor 2018 op 1,8%, en voor 2019 op 1,7%.4 De cijfers van het CPB en de ECB wijzen dus niet op een sterke afname van de groei van de Europese economie.
Europese en Nederlandse banken hebben als gevolg van strengere regelgeving hun kapitaal in de afgelopen jaren fors verhoogd. Daardoor zijn zij ook beter in staat om de gevolgen van een eventueel afnemende groei, mocht daar in de toekomst sprake van zijn, op te vangen.
Dit laat onverlet dat ik van mening ben dat er in de komende jaren verdere stappen dienen te worden gezet om het weerstandsvermogen van de Europese banken nog meer te verbeteren. Nederland zet zich op Europees niveau in voor een verdere aanscherping van het prudentieel raamwerk. Zo is Nederland specifiek voorstander van een leverage ratio van 4% voor Europese systeembanken, zoals dat ook in Nederland is afgesproken. Ook is het kabinet van mening dat staatsobligaties een meer prudentiële behandeling vereisen. Dit soort maatregelen kunnen de weerbaarheid van de Europese bankensector verder vergroten.
Deelt u de mening dat de waarde van aandelen van Europese banken is overgewaardeerd? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het is niet aan mij om te oordelen over de waardering van (individuele) aandelen.
Welk effect verwacht u van afnemende groei voor Europese banken en voor Nederlandse banken in het bijzonder? Welke gevolgen heeft dit voor de financiële risicoposities van de Nederlandse staat?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat banken hogere buffers zouden moeten aanhouden om beter te kunnen omgaan met economische ontwikkelingen binnen de EU?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre hangt de analyse van Deutsche Bank samen met het gevoerde monetaire beleid van de Europese Centrale Bank (ECB)? Verwacht u dat deze analyse gevolgen heeft voor het ECB-beleid, en zo ja, welke?
Deutsche Bank stelt impliciet dat de lage rente-inkomsten van banken mede veroorzaakt worden door het accommoderend monetair beleid van de ECB. Zoals ik in antwoorden op eerdere vragen van het lid Leijten schreef, spelen naast het opkoopbeleid meerdere structurele factoren een rol.5 Onder andere een vergrijzende bevolking, lagere investeringen, en daarmee gepaard gaande verhoogde besparingen, dragen gezamenlijk bij aan een lage rente.
Het huidige monetair beleid van de ECB is gericht op het verhogen van de inflatie in het eurogebied. De ECB neemt het verdienvermogen van banken niet expliciet mee in haar besluitvorming. De ECB is onafhankelijk in haar besluitvorming omtrent monetair beleid.
Deelt u de opvatting van ECB-president Mario Draghi dat de muntunie er beter voor staat dan voor de kredietcrisis?3 In welke opzichten wel/niet?
Ik deel de mening van de heer Draghi dat de muntunie er beter voor staat dan voor de kredietcrisis. In reactie op de kredietcrisis en daaropvolgende Europese schuldencrisis zijn, zowel op Europees als nationaal niveau, talrijke noodzakelijke maatregelen en hervormingen doorgevoerd om de stabiliteit, dynamiek en het verdienvermogen van de muntunie te vergroten.
Ten eerste is op Europees niveau met het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) een permanent noodfonds opgericht voor eurolanden die toegang tot financiële markten verliezen. Daarnaast zijn in reactie op de Europese schuldencrisis de preventieve raamwerken op Europees niveau versterkt. Zo is het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) aangescherpt en zijn het Europees Semester en de macro-economische onevenwichtighedenprocedure (MEOP) in het leven geroepen. Ten derde is met de bankenunie een belangrijke stap gezet om de verwevenheid tussen banken en overheden te verminderen. Indien een bank ondanks scherp toezicht in de problemen komt, dan wordt dit ordentelijk opgelost, om de cruciale functies van een bank overeind te houden. Evenals de bankenunie kan de kapitaalmarktunie, met name binnen de Eurozone, eraan bijdragen dat de effecten van asymmetrische economische schokken beter geabsorbeerd kunnen worden doordat het verlagen van barrières voor het vrij verkeer van kapitaal kan zorgen voor bevordering van grensoverschrijdend activabezit.
Naast deze Europese maatregelen zijn er in lidstaten zelf, gesteund door de verstevigde Europese raamwerken, de afgelopen jaren vergaande, maar noodzakelijke, bezuinigingen en hervormingen doorgevoerd. Deze maatregelen hebben reeds bijgedragen aan het vergroten van de schokbestendigheid en weerbaarheid van de economie van de muntunie. De economische groei was in 2016 voor het derde jaar op rij positief en vergelijkbaar met andere ontwikkelde economieën, zoals de VS en het VK, en hoger dan in Japan. Het geaggregeerde begrotingstekort in de eurozone is daarnaast gedaald van 6,4% van het bbp in 2010 tot 1,5% in 2016. Cyprus, Ierland, Portugal en Spanje hebben de afgelopen jaren succesvol ESM-programma’s afgerond en hebben, mede aan de hand van de hervormingen die zijn doorgevoerd, de afgelopen jaren een aanmerkelijke economische groei doorgemaakt. De maatregelen die in veel lidstaten zijn genomen, in combinatie met maatregelen op Europees niveau, hebben het vertrouwen van internationale investeerders in het eurogebied hersteld.
Hoe oordeelt u over de suggestie van de heer Draghi met betrekking tot een verdragswijziging?4
Het is onduidelijk aan welke specifieke maatregelen of voorstellen die verdragswijziging behoeven de heer Draghi refereert. Op dit moment is een verdragswijziging niet aan de orde.
De uitzending van Brandpunt dat stress op middelbare scholen toeneemt |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt d.d. 30 mei 2017 over dat stress op middelbare scholen toeneemt?
Ja.
Hoeveel scholieren kampen met burn-out klachten en klopt het dat er steeds meer scholieren deze problemen ondervinden?
Over deze specifieke onderwerpen wordt landelijk niet structureel informatie bijgehouden. Wel wordt er door de OECD regelmatig internationaal vergelijkend onderzoek gedaan naar het welbevinden onder leerlingen. Hieruit blijkt dat Nederlandse leerlingen relatief erg gelukkig zijn en hun school-gerelateerde stressniveau laag ligt in vergelijking met andere landen.1 Ook hebben Nederlandse leerlingen relatief vaak een betaalde baan buiten school en sporten zij vaker. Ten slotte zijn veel leerlingen uit deze generatie ambitieus en hebben zij – en hun ouders – vaak hoge verwachtingen over hun mogelijkheden.
Dit geeft aan dat school-gerelateerde stress sterk correleert met de thuissituatie, het hebben van een bijbaantje, het sporten, het onderhouden van sociale contacten (bijvoorbeeld via social media) en het ambitie- en verwachtingspatroon van leerlingen en hun ouders. Stress bij leerlingen is dan ook geen probleem van het onderwijs alleen, maar van de maatschappij als geheel.
Is er vaak sprake van verzuim door leerlingen met deze klachten en hoeveel scholieren zitten thuis vanwege een burn-out?
Zie het antwoord op vraag 2.
Ziet u de toenemende prestatiedruk als één van de oorzaken voor stress en burn-out klachten? Zo niet, wat zijn volgens u de oorzaken?
Prestatiedruk kan inderdaad een oorzaak zijn van stress en burn-outklachten. De druk om te presteren manifesteert zich met name wanneer «succes» als maat der dingen wordt gezien. Dat kan leiden tot overspannen verwachtingen en onrealistische ambities. Het niet (volledig) kunnen voldoen aan overspannen verwachtingen kan zo ook invloed hebben op het welbevinden van leerlingen. Tegelijkertijd is het ook bewezen dat het stellen van hoge verwachtingen van leraren aan leerlingen goed is voor de onderwijsprestaties. Het is dus zaak een goede balans te vinden in het ambitie- en verwachtingspatroon van leerlingen en hun ouders.
De school, de ouders, de leraren en de leerlingen kunnen gezamenlijk het beste inschatten of er sprake is van realistische of overspannen verwachtingen, zowel op de school als in de thuissituatie.
Welke maatregelen worden genomen om stress en burn-out klachten tegen te gaan?
Het is de verantwoordelijkheid van de school om voor een onderwijsprogramma en begeleiding te zorgen die ambitie mogelijk maakt en beloont, maar stress en burn-out klachten minimaliseert. Daarnaast ligt er ook een grote verantwoordelijkheid bij ouders om realistische verwachtingen te scheppen naar hun kinderen toe en mede zorg te dragen voor gezond evenwicht tussen school, sport, werk en op sociaal gebied.
Op landelijk niveau stimuleert en ondersteunt het programma Gezonde School scholen om te komen tot een groter en beter aanbod van sport, bewegen en gezonde leefstijl. Scholen kunnen hun school (nog) gezonder maken met ondersteuning vanuit Gezonde School op de volgende thema’s: voeding, bewegen en sport, roken-, alcohol en drugspreventie, en ook het psychosociaal welbevinden van leerlingen. Er zijn veel vragen van scholen voor ondersteuning op het thema welbevinden. Gezonde School stimuleert en ondersteunt scholen met een integrale aanpak voor het thema welbevinden, waaronder depressiepreventie.
Het geld dat de oud-topman van Rochdale aan de Staat moet betalen |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe kan geld, dat op last van de rechter betaald moet worden door de oud-topman en andere oud-medewerkers van woningcorporatie Rochdale, terugkomen bij de huurders en de woningcorporatie die zijn benadeeld door het wanbeleid van de veroordeelden?1
De rechtszaak waarnaar wordt verwezen was gericht op ontneming van het geldbedrag dat als gevolg van strafbare feiten was verkregen (ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel). Dit volgt op de veroordeling van de voormalige bestuurder van Rochdale inzake witwassen, meineed, belastingontduiking en aannemen van steekpenningen en veroordelingen van twee andere personen voor respectievelijk het verstrekken van steekpenningen en valsheid in geschrifte.
Personen die rechtstreeks schade hebben geleden door een strafbaar feit kunnen zich voor het verkrijgen van schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces of tot drie jaar nadat het geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is betaald of verhaald, alsnog aan de rechter verzoeken het geldbedrag geheel of gedeeltelijk uit te keren. Er moet dan sprake zijn van rechtstreekse schade als gevolg van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld. Het is de vraag of in dit geval sprake is van een dergelijk rechtstreeks verband bij Rochdale dan wel de huurders. Zij hebben zich in ieder geval tot op heden niet als benadeelde partij gevoegd in de strafzaak.
Tevens bestaat de mogelijkheid voor een benadeelde partij om een civiele claim in te dienen. Rochdale heeft een civiele zaak aangespannen waarin zij € 6 miljoen van de voormalige bestuurder vordert voor door Rochdale door zijn toedoen geleden schade. Deze claim is echter stilgelegd omdat de voormalige bestuurder van Rochdale persoonlijk failliet is verklaard. Rochdale heeft aangegeven dat indien hij in de toekomst weer over financiële middelen komt te beschikken, Rochdale de zaak zal heropenen.
Dagelijkse ramadanlezingen op de website van ‘Instituut Dar el Huda’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de aankondiging van dagelijkse ramadanlezingen op de website van «Instituut Dar el Huda»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat een openbare basisschool in Nederland capituleert door zich dagelijks open te stellen voor middeleeuwse bijeenkomsten in het kader van de islamitische ramadan? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet, er is hier geen sprake van een schoolactiviteit. De stichting Jongeren en de Toekomst huurt in de avonduren een ruimte om lezingen te houden.
Op hoeveel niet-islamitische scholen in Nederland vinden dergelijke wantoestanden nog meer plaats?
Er wordt niet bijgehouden of ruimtes in gebouwen waar een school in is gevestigd worden verhuurd en waar deze ruimtes dan voor worden ingezet.
Bent u bereid harde maatregelen te nemen tegen de leiding van deze school en eventuele andere openbare scholen die zich ook schuldig maken aan dergelijke wanstaltige islampromotie?
Aangezien er hier geen sprake is van overtredingen van wet- en regelgeving, is er geen enkele reden, noodzaak of grondslag om maatregelen te nemen.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat niet-islamitische scholen per direct stoppen met het faciliteren van de islam? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u ook bereid alle islamitische scholen onmiddellijk te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het sluiten van alle islamitische scholen, om geen enkele andere reden dan dat deze van de islamitische richting zijn, is in strijd met de wet. Onze Grondwet garandeert de vrijheid van religie en de vrijheid van onderwijs. Dit geeft elke school de garantie dat zij binnen de grenzen van de wet het onderwijs in kan richten op een manier die past bij de pedagogische opvattingen en bij de levensbeschouwelijke richting van de school.
Het bericht dat België radicalen op zee gaat opsporen |
|
Machiel de Graaf (PVV), Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «België pakt terreurdreiging vanaf zee aan en jaagt op «spookschepen»»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Belgen dat grensbewaking ook voor de zeehavens geldt?
Ja.
Kunt u puntsgewijs aangeven welke vorm van controles Nederland momenteel hanteert ter bescherming van onze havens en op welke punten deze verschillen van de Belgische aanpak? Zo nee, waarom niet?
De inrichting van de controle van de zee en havens in Nederland en België is vergelijkbaar. In beide landen zijn verschillende instanties met dergelijke controletaken belast.
De Kustwacht monitort de Noordzee permanent. Elk schip dat in Nederland aankomt, zeker als Nederland als Europese buitengrens wordt aangedaan, moet de Nederlandse autoriteiten toestaan mensen en goederen te controleren.
Schepen die van buiten het Schengengebied komen en een Nederlandse haven willen aandoen, moeten tevens conform de Schengengrenscode vooraf de gegevens van hun bemanningsleden en eventuele passagiers aan de Nederlandse autoriteiten doorgeven. Op basis hiervan voert de Koninklijke Marechaussee via datasystemen controles uit en waar nodig fysieke controles.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voert toezicht uit op een goede werking van het Automatic Identification System (AIS) op Nederlandse schepen en in het kader van Port State Control ook op zeeschepen met een buitenlandse vlag. Het ILT gaat tijdens een controle na of het AIS aanstaat, de juiste gegevens worden uitgezonden en of er periodieke controles door de klassenbureaus zijn uitgevoerd. Als de Kustwacht een overtreding constateert, wordt al dan niet opgetreden.
Daarnaast voert de Douane controles uit op schepen die goederen de Nederlandse havens willen binnen brengen. Voor die goederen moet door het bedrijfsleven vooraf een aangifte worden gedaan bij de Douane en moet de aankomst van de goederen en het schip worden gemeld. De Douane werkt risicogericht en analyseert de gegevens van deze aangiften en maakt daarbij gebruik van informatie uit open en gesloten bronnen. De Douane selecteert te controleren schepen en scheepsladingen op basis van een risicoanalyse.
Bij het Maritiem Informatie Knooppunt (MIK) van de Kustwacht werken informatieambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, de Douane, de Nationale Politie, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en het Commando Zeestrijdkrachten samen. Op basis van informatie van de diverse diensten wordt een zo compleet mogelijk maritiem beeld opgebouwd van de Noordzee en vindt risicoprofilering plaats. Indien er een vermoeden van verdachte activiteiten bestaat, vindt verder onderzoek plaats. Op grond van de beschikbare informatie kan daarna tot optreden worden overgegaan.
Voor de beantwoording van uw vragen verwijs ik u tevens graag naar de beantwoording van de vragen van de leden Tellegen en Ten Broeke (beiden VVD) over het bericht «honderden zeeschepen van de radar» (met kenmerk 2017Z06152) en de vragen van de leden Jetten, Groothuizen en Bouali (allen D66) aan de ministers van Infrastructuur en Milieu, van Veiligheid en Justitie en van Buitenlandse Zaken over het bericht dat verdachte schepen niet worden gecontroleerd (met kenmerk 2017Z06153).
Bent u bereid om de controles tegen geradicaliseerde bemanningsleden ook in de Rotterdamse haven en andere zeehavens op te voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ook onze eigen marechaussee meer tijd en geld moet besteden aan de grensbewaking? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Marechaussee staat voor uitdagingen bij het uitoefenen van haar taken. Het kabinet heeft daarom extra middelen beschikbaar gesteld. Hierover is uw Kamer bericht in de brief van 29 november 2016 (kenmerk 30 176, nr. 33) en in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 23 juni 2017 (kenmerk Aanhangselnummer 2196, vergaderjaar 2016–2017).
De demonstraties in Marokko |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Marokkanen demonsteren tegen achterstellen Rifgebergte»?1
Ja.
Wat is het standpunt van de Nederlandse regering over de onrust in Noord-Marokko?
Het recht op vreedzaam demonstreren is vastgelegd in internationale mensenrechtenverdragen en de Marokkaanse Grondwet. Vreedzame demonstraties zijn een democratische manier om bepaalde eisen en verlangens te presenteren richting de overheid. In het kader van de democratisering van Marokko, waarbij de Grondwet van 2011 een belangrijke mijlpaal was, is het belangrijk dat burgers worden betrokken bij het vormgeven van beleid voor hun eigen regio. Net als in andere landen, zijn democratische participatie en dialoog erg belangrijk om op korte en lange termijn aan de legitieme sociaaleconomische zorgen van de demonstranten tegemoet te komen.
Wat vindt u van het optreden van de Marokkaanse autoriteiten tegen de demonstranten?
Het overgrote deel van de demonstraties die sinds oktober plaatsvinden is vreedzaam verlopen, vanuit de demonstranten en de ordetroepen. Het is belangrijk dat alle geweldsincidenten, gepleegd door ordetroepen of anderen, zeer nauwkeurig worden onderzocht.
Hoeveel demonstranten zijn naar aanleiding van de demonstraties in Noord-Marokko opgepakt en hoeveel zitten er nog altijd in de gevangenis?
Het exacte aantal arrestaties is op dit moment niet te verifiëren. Zoals eerder gesteld worden de ontwikkelingen nauw gevolgd.
Wat is uw reactie op de toenemende spanningen in Nederland als gevolg van de situatie in Noord-Marokko?
Het kabinet begrijpt de gevoelde betrokkenheid van velen bij de ontwikkelingen in Marokko. Het debat over ontwikkelingen hier en in Marokko moet in Nederland in alle vrijheid en veiligheid gevoerd kunnen worden.
Is er in de afgelopen dagen contact geweest met de Marokkaanse autoriteiten? Zo ja, wat is er besproken? Zo nee, bent u van plan om dit alsnog te gaan doen?
De afgelopen periode is er regelmatig en intensief contact geweest tussen ambassade Rabat en de Marokkaanse autoriteiten over de situatie in het Rif-gebied. Het kabinet volgt de situatie ter plaatse nauwlettend, mede vanwege de mogelijke gevolgen voor de veiligheidssituatie van Nederlanders in dit gebied en de situatie op het gebied van mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting. De post onderhoudt hiertoe contact met mensenrechtenorganisaties en contactpersonen ter plaatse.
Bestaat er voor Marokkaanse Nederlanders die zich op dit moment in Noord-Marokko bevinden, een gevaar? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Vooralsnog is er geen sprake van een algemeen toegenomen gevaar voor Nederlanders in dit gebied. Wel wordt in het reisadvies, net als in veel andere landen, in het algemeen aangeraden alert te zijn op demonstraties.
Op welke manier kan de Nederlandse regering een bijdrage leveren om de ontstane situatie in Noord-Marokko te de-escaleren?
De Nederlandse regering volgt de ontwikkelingen in Noord-Marokko met bijzondere belangstelling gezien de grote groep Nederlanders van Marokkaanse afkomst die er vandaan komt. Nederland levert een bijdrage via projecten in de regio, onder andere gericht op de aanpak van corruptie, de bescherming van kwetsbare vrouwen en het ontwikkelen van beleid t.a.v. de relatief grote groep migranten in de regio. Dit gebeurt i.s.m. lokale NGO’s en, in het geval van het laatste project, door een bijdrage aan de Internationale Organisatie voor Migratie. De aanpak van de ontstane situatie is de verantwoordelijkheid van Marokkaanse actoren: de overheid en demonstranten, met mogelijk een positieve rol voor lokale NGO’s.
Enorm hoge vertrekpremies bij woningcorporaties |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op verschillende berichten dat vertrekkende managers bij woningcorporaties enorme vertrekpremies meekrijgen, zoals bijvoorbeeld bij Ymere of De Alliantie?1 2
In het algemeen wil ik opmerken dat het instellingen met een maatschappelijke taakstelling past om een gematigd beloningsbeleid te hanteren, inclusief gematigde vertrekpremies. Het is aan de accountants van de betreffende woningcorporaties om te controleren of de instellingen met de vertrekpremies voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. De Autoriteit woningcorporaties controleert de opmerkingen van de accountants en ziet erop toe dat eventuele onrechtmatig toegekende betalingen worden terugbetaald.
Vindt u het gerechtvaardigd dat Ymere 3 ex-managers zulke hoge vertrekpremies meegaf in 2016 aangezien er in datzelfde jaar door Ymere veel minder huurwoningen zijn gebouwd, het onderhoudsbudget nagenoeg gelijk is gebleven en de gemiddelde, maandelijkse huurprijs met 10 euro is gestegen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Er is op zichzelf geen directe relatie tussen de hoogte van vertrekpremies en de hoogte van de huurstijgingen, de nieuwbouwproductie, het onderhoud of andere activiteiten van de woningcorporatie.
Zoals aangegeven, past het instellingen met een maatschappelijke taak om een gematigd beloningsbeleid te voeren om ook via deze weg een bijdrage te leveren aan beperking van de bedrijfslasten.
Waarom heeft een vertrekkend financieel bestuurder van De Alliantie een vertrekpremie van 75.000 euro gekregen terwijl hijzelf heeft gezegd dat er «niets moeilijks» aan zijn baan is en een nieuwe betrekking bij een andere woningcorporatie heeft gevonden?4
Navraag bij De Alliantie leert dat de arbeidsrelatie met de financieel bestuurder op initiatief van De Alliantie is verbroken. De Alliantie geeft aan dat de hoogte van de vertrekpremie conform de wettelijke bepalingen is. Zoals eerder aangegeven zal de accountant controleren of dat inderdaad het geval is. Het oordeel van de financieel bestuurder over de moeilijkheidsgraad van de functie, laat ik voor zijn rekening.
Wat zegt u tegen de huurders van De Alliantie die zien dat het aantal (sociale) huurwoningen van hun woningcorporatie is verminderd en de gemiddelde huurprijs is gestegen, maar dat twee ex-managers samen een half miljoen euro opstrijken?5
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw morele oordeel over het feit dat geld wat opgebracht is door huurders wordt weggegeven aan slechts enkele ex-werknemers?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat het instellingen met een maatschappelijke taak past om een gematigd beloningsbeleid te hanteren, men staat immers ten dienste van de doelgroep van lagere inkomens. Ik wil in dit verband er op wijzen dat voor woningcorporaties een sectorspecifieke regeling geldt, de Regeling bezoldiging topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014, die de bezoldiging van topfunctionarissen indeelt in klassen. Deze klassen zijn gebaseerd op de grootte van het bezit en van het werkgebied. Met deze regeling wordt voorkomen dat aan topfunctionarissen excessieve beloningen worden betaald die niet in overeenstemming zijn met de zwaarte van de functie.
Hoe verhouden de genoemde casussen zich tot de Wet normering topinkomens (WNT)? En vallen de functies uit de casussen onder «topfunctionarissen» voor wie een ontslagvergoeding geldt van maximaal één jaarsalaris met een maximum tot 75.000 euro of zullen deze functies onder de uitbreiding van de nieuwe WNT vallen? Zo nee, waarom niet?6
Op basis van de informatie zoals deze nu tot mijn beschikking staat, gaat het in het merendeel van de huidige gevallen niet om topfunctionarissen in de zin van de Wet normering topinkomens (WNT). De normering van de WNT is in die gevallen niet van toepassing, wel moeten bezoldigingen hoger dan het algemeen bezoldigingsmaximum openbaar worden gemaakt. In het geval van de bestuurder bij De Alliantie gaat het wel om een topfunctionaris waarop de bezoldigingsnorm van de WNT van toepassing is. In het geval van de voormalig directeur bij Ymere gaat het volgens de mij bekende informatie om een gewezen topfunctionaris.
De beoogde uitbreiding van de wet (WNT 3) voorziet erin dat de normering van de bezoldiging gaat gelden voor ook niet-topfunctionarissen bij instellingen die onder het bereik van de wet vallen.
Wat zijn de mogelijkheden voor huurders en/ of gemeenten om vertrekpremies aan banden te leggen of (deels) terug te vorderen?
De bezoldiging van (top)functionarissen is in principe een zaak tussen werkgever en werknemer, binnen de kaders van o.a. de WNT. Huurdersorganisaties kunnen eventueel hun mening over de bezoldiging kenbaar maken in het overleg dat zij voeren met hun woningcorporatie. Ook kunnen de commissarissen die namens huurders in de Raad van Commissarissen zitting nemen, de hoogte van de bezoldiging aan de orde stellen. Gemeenten hebben hierin geen formele rol. Terugvorderingen zijn alleen aan de orde als de betalingen niet in overeenstemming met de regelgeving zijn geweest.
Bent u bereid om u ervoor in te spannen om het geld dat bij verschillende woningcorporaties is weggegeven (deels) terug te halen, zodat het ten goede kan komen aan huurders door huurmatiging, renovatie of onderhoud? Zo nee, waarom niet?
Indien de vertrekpremies zijn toegekend in overeenstemming met de wet- en regelgeving, bestaat er geen juridische mogelijkheid om deze terug te vorderen. Of dit het geval is geweest, wordt door de accountant van de woningcorporatie aan de hand van de wet- en regelgeving beoordeeld. Zijn bevindingen worden opgenomen in het oordeel over het jaarverslag van de corporatie. De Autoriteit woningcorporaties controleert of de beoordeling door de accountant alle wettelijk verplichte aspecten van de verantwoording omvat.
De onderbezetting bij de KID-DNA databank |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat donorkinderen, wegens beperkte capaciteit bij de KID-DNA databank, genoodzaakt zijn zich te wenden tot commerciële partijen om te achterhalen wie hun biologische vader is en of ze nog broers of zussen hebben?1
In 2004 is de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) in werking getreden. De Wdkb stelt dat kinderen die ontstaan zijn uit donorzaad, donoreicellen of donorembryo’s het recht hebben om de identiteit van de donor te kennen. Vanaf dat moment is anoniem doneren niet meer mogelijk. Donorkinderen die na de inwerkingtreding van de Wdkb zijn verwekt, kunnen vanaf hun zestiende jaar de persoonsidentificerende gegevens van hun donor opvragen bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb). Deze donorkinderen zijn dus niet aangewezen op databanken. Voor kinderen die verwekt zijn voor 2004 was er geen wettelijke bepaling ten aanzien van een recht op informatie. In 2004 hebben alle fertiliteitsklinieken de donoren, die in hun kliniek hebben gedoneerd, aangeschreven met de vraag of zij bekend wilden zijn of anoniem wilden blijven. De uitkomsten hiervan zijn doorgegeven aan de Sdkb. Fiom is in 2010 in samenwerking met het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis de Fiom KID-DNA Databank gestart om de donorkinderen van voor 2004, die op zoek zijn naar hun biologische vader en waarvan geen gegevens bekend zijn bij de Sdkb, te ondersteunen bij hun zoektocht naar hun biologische vader. Er zijn donorkinderen die er alles aan willen doen om hun verwanten te vinden. Dat is wellicht ook de reden dat zij zich bij verschillende databanken inschrijven. De actualiteiten die op dit moment spelen rond Kunstmatige inseminatie met donorzaad (KID) hebben er waarschijnlijk voor gezorgd dat er meer aanmeldingen zijn bij de Fiom KID-DNA databank dan was verwacht, waardoor Fiom minder snel op vragen in kan spelen. Ik ga met Fiom bezien of uitbreiding van de capaciteit hierin verandering kan brengen.
Hanteren deze commerciële databanken dezelfde zorgvuldigheid als de KID-DNA databank?
Ik heb geen zicht op de kwaliteit van commerciële databanken.
Kunt u verklaren waarom stichting FIOM de aanvragen voor de KID-DNA databank niet aankan? Erkent u dat dit komt door een gebrek aan middelen, veroorzaakt door de bezuinigingen die zijn ingezet in 2012?
Het onderwerp KID is momenteel veelvuldig in het nieuws. Vooral het gerucht over ernstige onregelmatigheden met donorzaad in voormalig spermabank MC Bijdorp heeft er wellicht aan bijgedragen dat donorkinderen twijfelen aan de informatie die zij hebben gekregen over hun donor. Zij willen zekerheid en 100% zekerheid kan alleen gegeven worden met een DNA-onderzoek. Dit kon niet worden voorzien en hier is dus geen rekening mee gehouden door Fiom in hun jaarplan. Ik ben met Fiom in gesprek om hier een oplossing voor te vinden. Bezuinigingen staan hier helemaal los van.
Heeft u inzicht in hoe lang donorkinderen die via de KID-DNA databank DNA hebben ingeleverd gemiddeld moeten wachten tot ze horen wie hun vader en/of broers of zussen zijn?
Ik heb hier geen inzicht in. De Fiom KID-DNA Databank is niet geïnitieerd door VWS en wordt niet gesubsidieerd door VWS. Fiom hoeft derhalve geen verantwoording af te leggen over het functioneren van de databank. VWS financiert (via de instellingssubsidie) wel de begeleiding van de matches die zijn gemaakt door middel van de KID-DNA databank. Fiom voert die begeleiding uit.
Deelt u de mening dat er op dit moment voor donorkinderen te veel drempels worden opgeworpen voor het vinden van hun biologische vader? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is er een onderscheid tussen donorkinderen die verwekt zijn voordat de Wdkb in werking is getreden en donorkinderen die daarna zijn verwekt. Ik realiseer me dat ook donorkinderen die voor 2004 zijn verwekt, willen weten wie hun biologische vader is. Maar de keuze die donoren destijds hebben gemaakt om anoniem te blijven werd destijds in de wet geborgd. Dat neemt niet weg dat ik wil bezien hoe deze donorkinderen verder geholpen kunnen worden in hun zoektocht. Ik ga hierover in gesprek met relevante partijen, zoals Fiom, Stichting Donor Detectives, Stichting Donorkind en Defence for Children.
Wat gaat u doen om goede toegankelijkheid van de DNA databank van FIOM te garanderen? Bent u bereid om de bezuinigingen op de subsidie voor FIOM terug te draaien?
Ik ben met Fiom in overleg over wat zij nodig heeft om haar dienstverlening goed te kunnen blijven uitvoeren nu er een toename is van het aantal vragen en verzoeken van donorkinderen met betrekking tot deelname aan de Fiom KID-DNA Databank. Zie ook het antwoord op vraag 3.
De uitzending van Tros Radar Extra over oudere werklozen die nauwelijks kans op een baan hebben |
|
Bart van Kent , Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Tros Radar Extra van 29 mei 2017?
Het kabinet is eveneens van mening dat de werkloosheid onder vijftigplussers nog steeds te hoog is. Het kabinet heeft de afgelopen jaren maatregelen getroffen om de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren. Ik noem bijvoorbeeld de inkomstenverrekening in de WW, waardoor het altijd lonend is om werk te hervatten en de Wet werk en zekerheid.
Daarnaast heb ik op 22 december 2016 de Kamer een brief gestuurd over de uitwerking van het nieuwe actieplan «Perspectief onder vijftigplussers» (Kamerstuk 29 544, nr. 763). Dit actieplan is een combinatie van intensivering van bestaand beleid en introductie van nieuwe maatregelen. Kern van de aanpak is:
Inmiddels worden de maatregelen uit het actieplan uitgevoerd. Zo krijgen meer werkzoekende vijftigplussers intensieve ondersteuning bij het vinden van werk door UWV. Ook worden bijeenkomsten georganiseerd om werkgevers en werkzoekende vijftigplussers bij elkaar te brengen.
De verantwoordelijkheid voor het ondersteuningsaanbod aan uitkeringsgerechtigden met een bijstandsuitkering, gericht op arbeidsinschakeling en het stellen van prioriteiten daarbij ligt bij de gemeenten. Dit is het logisch gevolg van de beleidsvrijheid die de Participatiewet gemeenten biedt. Zij zijn het best toegerust om die keuzes te maken, toegesneden op de lokale en regionale praktijk. Het is aan de gemeenteraad om het beleid vast te stellen en op de uitvoering er van toe te zien.
Erkent u dat iemand van 55 jaar of ouder die werkloos wordt maar 3% kans op een baan heeft?1
Uit de in mei uitgebrachte publicatie van het UWV met de titel «WW’ers vaker aan het werk» blijkt dat van mensen uit de leeftijdgroep 55–65 jaar die de WW instromen, 35% binnen een jaar weer een baan heeft (instroomcohort juli 2014 t/m juni 2015).
Deelt u het beginsel dat werken moet lonen en dat het dus niet zo moet zijn dat iemand die gaat werken gestraft wordt doordat hij 170 euro minder inkomen krijgt dan wanneer hij een uitkering krijgt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat iemand die gaat werken meer inkomen krijgt in plaats van minder? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending van Radar werd een casus gepresenteerd waarin werd gesteld dat een alleenstaande IOAW2-gerechtigde, die binnen een bepaalde periode bij vier verschillende werkgevers via een flexcontract werkzaam is geweest, € 170 minder inkomen krijgt dan zijn uitkering. In de uitzending werd aangegeven dat een en ander te maken zou hebben met het systeem van loonheffing.
Hoewel de berekening niet kan worden nagegaan, kan in zijn algemeenheid het volgende worden opgemerkt. Zoals in de uitzending van Radar ook aan bod komt kan maar één werkgever de loonheffingskorting toepassen. Indien het inkomen verdiend wordt uit arbeid bij meerdere werkgevers zal bij alle andere werkgevers belasting worden betaald zonder rekening te houden met loonheffingskorting. Dit leidt ertoe dat meer belasting wordt afgedragen per maand dan wanneer al het inkomen bij één werkgever zou worden verdiend. Tegelijk wordt in de IOAW de uitkering bruto gekort met het verdiende bruto inkomen. Dit leidt tot een «tijdelijke» inkomensdaling in de betreffende maand. Tijdelijk, omdat de teveel betaalde belasting via de aangifte inkomensbelasting kan worden terug ontvangen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat iemand gedwongen wordt haar huis te verkopen om in haar inkomen te voorzien, terwijl zij vervolgens geen huis kan gaan huren, omdat ze geen inkomen heeft? Zo ja, bent u bereid een oplossing voor deze groep mensen te vinden? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending van Radar werd aan de orde gesteld dat iemand met een eigen woning, waarop nog slechts een geringe hypotheekschuld met lage maandlasten rust, geen enkel recht zou hebben op een bijstandsuitkering. Dit omdat het in de eigen woning gebonden financieel vermogen eerst te gelde zou moeten worden gemaakt om vervolgens met de opbrengst ervan in het levensonderhoud te voorzien.
In verband daarmee het volgende. In de Participatiewet geldt, als vangnet van de Nederlandse sociale zekerheid, de vermogenstoets (middelentoets). Die houdt in dat een eventueel eigen financieel vermogen waarover de bijstandsaanvrager redelijkerwijs kan beschikken, eerst moet worden aangewend voordat er aanspraak op bijstand ontstaat. Hierbij gelden een paar in de Participatiewet vastgelegde vermogensvrijlatingen, waaronder een vrijlating van het financieel vermogen/spaargeld tot € 5.940 (alleenstaande) respectievelijk € 11.880 euro (echtpaar), een vrijlating van het «vermogen gebonden in eigen zelfbewoonde woning met bijbehorend erf» (€ 50.100) en onder voorwaarden het vermogen voor een pensioenvoorziening.
Een financieel vermogen (spaargeld) boven de eerste vrijlating « blokkeert» in beginsel het recht op bijstand, omdat dit meerdere direct beschikbare vermogen, eerst voor levensonderhoud moet worden aangewend. Pas daarna is er aanspraak op bijstand.
Bij een financieel vermogen in de eigen woning ligt dit anders en wordt de aanspraak op bijstand in beginsel niet «geblokkeerd». De Participatiewet voorziet er namelijk in dat de gemeente in dit soort situaties aan de belanghebbende – om te kunnen voorzien in de kosten van het levensonderhoud- periodieke bijstand in de vorm van een lening kan verstrekken.
Daartoe wordt aan de hand van de vrije waarde van de woning, de daarop rustende hypotheekschulden en de bovengenoemde vermogensvrijlating eigen huis, het vermogen vastgesteld dat bij de beoordeling van het recht op bijstand in aanmerking moet worden genomen. De gemeente kan als zekerheid tot de terugbetaling van deze lening een krediethypotheek op de betreffende eigen woning vestigen. Pas na beëindiging van de bijstand, dan wel bij een tussentijdse verkoop van de woning moet de lening door de belanghebbende worden terugbetaald, of in één keer worden afgelost. De belanghebbende kan dus, afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval, ook gedurende de periode van bijstandsverlening in zijn of haar eigen huis blijven wonen.
Deelt u de mening dat de inkomensterugval voor oudere werknemers die na hun WW geen recht hebben op een andere uitkering, tot grote financiële problemen kan leiden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat mensen een leefbaar inkomen behouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Begrijpt u dat 55-plussers de sollicitatieplicht als zinloos ervaren indien ze maar 3% kans hebben op het vinden van werk? Zo ja, bent u bereid om de sollicitatieplicht voor oudere werklozen te herzien en te onderzoeken of andere vormen mogelijk zijn om een bijdrage aan de maatschappij te leveren? Zo nee, waarom niet?
De kans op het vinden van werk is beduidend groter dan 3% en zal met de aantrekkende economie en de maatregelen van het kabinet naar verwachting verder toenemen. De verplichting om passende arbeid te vinden hoort bij de WW en is mijn inziens een redelijke eis. Wel kan deze verplichting op meerdere manieren ingevuld worden. Ik ben daar in mijn brief van 22 december 2016 (Kamerstuk 29 544, nr. 763) uitgebreid op in gegaan.
Deelt u de visie dat anders naar werk en inkomen moet worden gekeken, waarbij oudere werklozen ook op een andere manier een bijdrage aan de maatschappij kunnen leveren met een fatsoenlijk inkomen? Zo ja, bent u bereid hiertoe een voorstel te doen? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Klein is al eerder aangegeven hoe het kabinet aankijkt tegen een onvoorwaardelijk basisinkomen. 3 Het invoeren van een onvoorwaardelijk basisinkomen is geen realistische en economisch haalbare optie. Los van de kosten, neemt bij een hoog basisinkomen het arbeidsaanbod af en is bij een laag basisinkomen aanvullende inkomensondersteuning nodig. Een basisinkomen past niet bij de breed gedeelde politieke ambitie om de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid te verhogen. Ook voor oudere werklozen zet het kabinet zich in voor participatie. Een baan biedt mensen een sociaal netwerk, zelfvertrouwen en de mogelijkheden tot ontplooiing.
Bent u bereid gemeenten meer ruimte te geven om te experimenteren, bijvoorbeeld met regelarme bijstand?
Sinds kort bestaat de mogelijkheid voor gemeenten om door middel van experimenten te onderzoeken hoe de Participatiewet doeltreffender kan worden uitgevoerd met betrekking tot de arbeidsinschakeling. De mogelijkheden en voorwaarden om te experimenteren zijn geregeld in het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet (Stb. 2017, 69) en de Tijdelijke regeling experimenten Participatiewet (Stcrt. 2017, 10881), beiden in werking getreden op 1 april 2017.
Voorafgaande aan de publicatie is het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet besproken met uw Kamer, zowel tijdens het Algemeen Overleg van 27 oktober 2016 (Kamerstuk 34 352, nr. 49) als het daarop volgende VAO van 2 november 2016. Regelarme bijstand, in de vorm van een tijdelijke ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen, behoort tot de mogelijkheden.
Het bericht 'Meer mensen in de bijstand' |
|
Sietse Fritsma (PVV), Léon de Jong (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer mensen in de bijstand»?1
Ja.
Is het waar dat het aantal bijstandsontvangers onder niet-westerse allochtonen is toegenomen, terwijl het aantal bijstandsontvangers onder autochtonen is gedaald?
Ja. De meest actuele CBS-cijfers laten zien dat het aantal bijstandsgerechtigden met een Nederlandse of westerse achtergrond eind maart 2017 bijna 4 duizend lager uitkwam dan een jaar eerder. Het aantal bijstandsontvangers met een niet-westerse migratieachtergrond is tussen maart 2016 en maart 2017 met ruim 19 duizend toegenomen. Recente migranten hebben meestal nog niet voldoende kwalificaties om snel aan de slag te komen en zijn daarom aangewezen op bijstand.
Deelt u de mening dat de voortgaande massa-immigratie van gelukszoekers uit islamitische landen ten koste gaat van onze welvaart en sociale zekerheid in Nederland? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Nee. Asielaanvragen worden op individuele basis beoordeeld. Als een asielzoeker geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, maar enkel vanwege economische motieven een asielaanvraag doet, wordt deze afgewezen en verkrijgt men geen verblijfsrecht in Nederland. De overheid houdt geen boekhouding bij van kosten en opbrengsten van groepen mensen in de samenleving, zoals mensen met een migratie-achtergrond, autochtonen, gehandicapten, 65+-ers of welke categorie dan ook. Het beleid is erop gericht om vluchtelingen die daar recht op hebben bescherming te bieden en om hen in Nederland zo spoedig mogelijk zelfstandig in hun eigen levensonderhoud te laten voorzien.
Vindt u dat immigranten pas nadat deze tien jaar in Nederland hebben gewoond en gewerkt en geen strafbare feiten hebben gepleegd, aanspraak kunnen doen op de sociale zekerheid? Zo ja, wat gaat u dan doen om dit te bewerkstelligen? Zo neen, waarom niet?
Het Nederlandse socialezekerheidsstelsel kent al in belangrijke mate een opbouwkarakter, er zijn referte-eisen dan wel wachttijden in de WIA en de WW opgenomen. Voor de AOW en ANW geldt dat pas recht op uitkering kan ontstaan als de betrokkene een duurzame band met Nederland heeft (gehad). De bijstand is een laatste vangnet waarop degene die geen andere inkomstenbronnen heeft een beroep kan doen, zodat hij in zijn primaire levensbehoeften kan voorzien. Daarmee is de bijstand het laatste vangnet in het socialezekerheidsstelsel. Dit geldt voor iedere in Nederland woonachtige Nederlander, of hieraan gelijkgestelde, hier te lande. Het kabinet streeft naar een redelijk evenwicht tussen het voorkomen van een aanzuigende werking enerzijds en inkomensbescherming voor degenen die al langer in Nederland zijn anderzijds.
Bent u bereid de grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en voor alle migranten uit islamitische landen? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Tot een asielstop is het kabinet niet bereid. Wij hechten aan een zorgvuldig asielbeleid dat bescherming biedt aan degenen die dat nodig hebben. Overigens zou een asielstop strijdig zijn met de internationale en verdragsrechtelijke verplichting tot het in behandeling nemen van een asielaanvraag.
Capaciteitsgebrek bij sporenonderzoek |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is precies de oorzaak van het feit dat na de gewapende overval met dodelijke afloop het sporenonderzoek pas zo laat kon worden gestart? Hoe groot is het capaciteitsprobleem precies?1 Hoe beoordeelt u dit?
Uit de informatie van de politie blijkt dat er in deze zaak geen sprake is van te laat starten met het sporenonderzoek. Binnen een uur nadat het delict werd gemeld, waren twee forensisch rechercheurs van de eenheid Limburg ter plaatse. Een rechercheur van de eenheid Oost-Nederland is later ingezet en een vierde rechercheur van de eenheid Limburg is de volgende ochtend ingezet. Bij dergelijke geweldmisdrijven zet de politie zich ten volle in om snel het sporenonderzoek te starten.
Hoe veel vaker is het voorgekomen dat forensisch onderzoek door capaciteitsproblemen vertraging oploopt? Wat doet dit met de kwaliteit van het sporenonderzoek?
Vooropgesteld wordt dat bij zware misdrijven alle inspanningen worden gepleegd om forensisch onderzoek tijdig plaats te laten vinden. Het kan voorkomen dat er zich in een eenheid op een bepaald moment meer zaken voordoen waarvoor forensische capaciteit van de politie nodig is. Als er sprake is van samenloop in werkzaamheden krijgen de zwaarste zaken prioriteit. Zo nodig kan in inzet worden voorzien met bijstand uit andere eenheden. Op die manier heeft Forensische Opsporing (FO) genoeg mensen om zware zaken op te pakken.
De tweede fase van de personele reorganisatie is op 1 juli 2016 gestart. In deze fase worden de formatie en bezetting kwalitatief en kwantitatief met elkaar in evenwicht gebracht. U bent hierover geïnformeerd in de voortgangsbrief2. In deze brief is voorts aangegeven dat er verschillende maatregelen zijn genomen om de basis van de opsporing en vervolging op orde te brengen. Een belangrijke maatregel is de werving van specialisten, onder meer op het gebied van forensische opsporing.
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat personele problemen er niet aan in de weg staan dat sporen snel en zorgvuldig kunnen worden onderzocht in dit soort ernstige zaken?
Zie antwoord vraag 2.