Monumenten in het aardbevingsgebied |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM koopt monumentale boerderij Zuidpool in Usquert»?1
Ja.
Op welke wijze is het bestaan van monumenten gewaarborgd?
In algemene zin geldt dat de bescherming en instandhouding van monumenten wettelijk is geregeld in onder meer de Erfgoedwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van de Erfgoedwet is het verboden om een rijksmonument te beschadigen, te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is. Het slopen, verstoren, verplaatsen of herstellen van een rijks- of gemeentelijk monument kan niet zonder een vergunning van de gemeente, die hiervoor het bevoegd gezag is. Voor de aanpak specifiek in het Groningse aardbevingsgebied verwijs ik u naar het Erfgoedprogramma 2017–2021, dat ik op 25 augustus jl. mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 33 529, nr. 382) aan uw Kamer heb aangeboden. Hierin hebben de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), de provincie Groningen, de twaalf gemeenten in het aardbevingsgebied en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed een gezamenlijke visie neergelegd.
Is het waar dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) de Zuidpool in Usquert, de Geertsemaheerd in Slochteren, de Melkemaheerd in Huizinge en de Occo Reintjesheerd in Stedum opkocht?
Navraag bij NAM leert het volgende. De Geertsemaheerd in Slochteren is aangekocht en in eigendom is van NAM. Momenteel loopt een aantal onderzoeken naar de bouwkundige en constructieve aspecten om tot een zorgvuldige aanpak te komen, waarbij een maatschappelijk gedragen invulling en herbestemming van het gebouw het doel is. Concrete stappen zullen in het najaar worden gezet. Ondertussen zijn volgens NAM alle noodzakelijke maatregelen getroffen om het gebouw wind- en waterdicht te maken zodat het niet verslechtert.
De Occo Reintjesheerd in Stedum en de Melkemaheerd in Huizinge zijn aangekocht door en in eigendom van NAM, maar worden op korte termijn overgedragen aan de Stichting Het Groninger Landschap (HGL). HGL is goed bekend met onderhoud van monumenten. De Zuidpool in Usquert komt op korte termijn officieel in bezit van NAM. Zodra dat het geval is, zal NAM bezien hoe een passende invulling en/of herbestemming aan dit monument kan worden gegeven. NAM geeft aan dat het monument door diverse monumentenexperts zal worden beoordeeld, om te zorgen dat er sprake is van een zorgvuldige werkwijze bij de verdere ontwikkeling.
Wat gaat er gebeuren met deze betreffende monumenten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel monumenten kocht de NAM al op?
NAM geeft aan per stand 31 juli 2017 acht rijksmonumenten (exclusief de Zuidpool in Usquert) te hebben opgekocht.
Wat gebeurt er met de andere monumenten? Wanneer krijgen de verschillende monumenten een bestemming; zijn er afspraken gemaakt over de termijnen? Hoe lang vindt u het acceptabel dat monumenten leegstaan en daarmee geen functie hebben of zelfs kunnen verslonzen?
Met de andere monumenten die NAM in eigendom heeft wordt op een vergelijkbare manier omgegaan als met de monumenten zoals genoemd in vraag 3. In het Erfgoedprogramma is aangegeven dat wordt gestreefd naar toekomstbestendig erfgoed. Er is immers geen betere garantie voor behoud van cultuurhistorisch erfgoed, dan dat dit wordt gebruikt en een (nieuwe) functie heeft. Dit schept een basis voor onderhoud en investeringen. Omdat een dergelijke aanpak en eventuele herbestemming maatwerk zijn, is niet in het algemeen te zeggen wat een acceptabele termijn is voor eventuele leegstand. Zodra een passende bestemming is gevonden, kan worden gekeken hoe het monument hersteld en eventueel versterkt zal worden. Op grond van de Erfgoedwet zijn eigenaren, in dit geval NAM, verplicht hun monument in stand te houden.
Hoeveel beeldbepalende en karakteristieke gebouwen zijn er in het aardbevingsgebied?
In het Erfgoedprogramma is een gezamenlijke definitie vastgelegd van wat onder karakteristieke panden en beeldbepalende panden wordt verstaan. Daarbij is aangegeven dat de twaalf gemeenten in het aardbevingsgebied op dit moment doende zijn de beeldbepalende en karakteristieke gebouwen op hun grondgebied vast te leggen. Op dit moment zijn nog niet alle gemeenten klaar met deze vaststelling.
Hoeveel van die gebouwen zijn er opgekocht door de NAM? Hoe wordt voorkomen dat gebouwen die niet op de monumentenlijst staan, maar wel karakteristiek zijn voor het Groninger land en haar identiteit, gesloopt worden?
NAM geeft aan in totaal 74 objecten in het aardbevingsbied te hebben aangekocht, waaronder acht rijksmonumenten. Het is op dit moment niet bekend of zich in deze portefeuille ook beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen bevinden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 inventariseren de gemeenten in het aardbevingsgebied aan welke panden zij de status karakteristiek en/of beeldbepalend willen toekennen. Deze inventarisatie wordt verricht ten behoeve van de borging van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan, waaronder het (gebouwde) cultuurhistorisch erfgoed. Bij deze bestemmingsplannen – waarbij de gebruikelijke planologische procedure wordt doorlopen – moeten de regels in de Omgevingsverordening van de provincie Groningen in acht worden genomen.
Wie beslist daarover, is dat de eigenaar en dus soms de NAM? Zo ja, moet dit niet onmiddellijk voorkomen worden vanwege het publieke belang van het cultuurhistorisch karakter?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u reageren op het artikel «Groningen verdwijnt, polder verschijnt»?2
In het antwoord op bovenstaande vragen ben ik ingegaan op de in dit artikel uitgesproken zorg voor met name karakteristieke en beeldbepalende panden. Ik deel de in het artikel uitgesproken wens het unieke cultuurhistorische karakter van Groningen te behouden, ook tijdens de uitvoering van schadeherstel en versterking die nodig is voor een veilig Groningen.
Bent u van mening dat er dringend publieke sturing moet zijn op deze beeldbepalende gebouwen; immers eens gesloopt, komen ze nooit meer terug?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden vindt publieke sturing op karakteristieke en beeldbepalende panden plaats in het kader van de ruimtelijke ordening (bestemmingsplan). Daarnaast is specifiek voor het Groningse aardbevingsgebied een Erfgoedprogramma vastgesteld.
Het bericht ‘Tuinbouw in de knel door raffinaderijbrand Pernis’ |
|
Maurits von Martels (CDA), Remco Dijkstra (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «tuinbouw in de knel door raffinaderijbrand Pernis» van 3 augustus jl?1
Ja.
Deelt u de mening dat zolang de raffinaderij dicht blijft de tuinbouw een probleem heeft? Zo nee, waarom niet?
OCAP (organic CO2 for assimilation by plants, onderdeel van de Linde Group) levert CO2 van onder andere Shell Pernis aan de glastuinbouw. Dit is een samenwerking tussen private partijen, waarbij de overheid geen rol speelt.
Risico’s, zoals het omgaan met verminderde levering als gevolg van incidenten zoals deze brand, zijn daarmee ook de verantwoordelijkheid van de betrokken marktpartijen. OCAP verkent mogelijkheden om extra CO2-bronnen aan te sluiten en buffering om de levering robuuster te maken.
EZ bekijkt met de andere betrokken partijen in de green deal Noord-Holland en de intentieovereenkomst CO2-smart grid, in het kader van de energietransitie van de glastuinbouw, of en hoe de CO2-levering aan de glastuinbouw is uit te breiden.
Met meer aangesloten bronnen wordt de CO2-levering tevens minder gevoelig voor uitval van een bron. Uitbreiding van de CO2-levering hangt van veel factoren af. De termijn waarop dit gerealiseerd kan worden is daardoor niet te voorspellen. Daarnaast is en wordt vanuit het programma Kas als Energiebron van EZ en LTO Glaskracht Nederland kennis ontwikkeld, waarbij een productie in de kas met minder CO2-dosering mogelijk is.
De CO2 die de Shell fabriek in Pernis produceert wordt via een pijpleiding geleverd aan honderden tuinders die nu hun aardgasinstallaties moeten aangooien. Bent u bereid te bekijken wat voor noodoplossing hiervoor kan worden gevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid samen met de glastuinbouw, Shell en mogelijke andere leveranciers van CO2 te bespreken wat de mogelijkheden zijn om deze situatie in de toekomst te voorkomen en om nog dit jaar oplossingen te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een indicatie te geven hoe lang deze situatie voortduurt? Is hier vaker sprake van geweest en hoe is er toen met situatie omgesprongen?
De raffinaderij van Pernis draait inmiddels weer volledig en de CO2-levering aan de tuinbouw is vanaf 21 augustus hervat. Zoals boven gesteld wordt ook gewerkt aan het meer robuust maken van de CO2-voorziening zodat uitvalsituaties als deze, zoveel mogelijk worden voorkomen.
Het bericht ‘Tekort aan handjes: zorg smeekt ontslagen werknemers terug te keren’ |
|
Karen Gerbrands (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tekort aan handjes: zorg smeekt ontslagen werknemers terug te keren»?1
Ja.
Hoe kan het, gezien dat de afgelopen jaren tienduizenden werknemers onnodig zijn ontslagen door uw beleid, dat er alleen maar naar de harde euro's is gekeken die zonodig bezuinigd moesten worden en niet naar de gevolgen, waar meerdere malen voor gewaarschuwd is?
De afgelopen jaren heeft het kabinet noodzakelijke hervormingen doorgevoerd, omdat de eisen die we stellen aan de organisatie van de zorg veranderden en de zorg harder groeide dan we als maatschappij aan konden. Het beter, efficiënter en goedkoper organiseren van de langdurige zorg en ondersteuning heeft ook tot verlies van werkgelegenheid geleid.
Het Kabinet heeft de afgelopen jaren – veelal samen met werkgevers, werknemers en gemeenten – verschillende maatregelen genomen om deze transitie op de arbeidsmarkt op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Daarbij heeft het kabinet ingezet op het voorkomen van onnodige ontslagen en daar waar ontslag onvermijdelijk was, mensen zo goed mogelijk naar een andere baan helpen. Denk hierbij onder andere aan de regionale sectorplannen, waarbij werknemers in de zorg zijn om- en bijgeschoold zodat ze beter in staat zijn in te spelen op de veranderingen in de zorg. Een ander voorbeeld is de huishoudelijke hulp toelage, de code verantwoord marktgedrag thuisondersteuning en het akkoord van 4 december met vakbonden en gemeenten.
Is het niet van de zotte dat er eerst tienduizenden werknemers ontslagen worden en het doel nu is dat er dit jaar nog 200 vluchtelingen in de zorg gaan werken? Wie heeft dit doel gesteld en wat zegt dit over de kwaliteit van zorg?
Er ligt een grote opgave voor de hele zorgsector om voldoende nieuwe mensen aan te trekken en bestaand personeel te behouden om aan de stijgende vraag naar personeel te kunnen voldoen. In dat kader heeft de werkgeversvereniging Transvorm het plan Zonder Zorg 2020 gelanceerd gericht op de aanpak van het (dreigende) personeelstekort in de zorg in de regio Noord-Brabant. Partijen in de regio hebben bestuurlijke afspraken gemaakt, ondermeer over het streven naar 15 opleidingsplaatsen op elke 100 zorginhoudelijke werkers. Om een grotere instroom te kunnen realiseren kijken ze daarbij ook naar mogelijkheden van het werven en scholen van migranten en mensen met enige vorm van beperking.
De kwaliteit en veiligheid van de zorg blijft daarbij voorop staan. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) zijn gewoon van toepassing. Dit betekent onder andere dat zorgverleners – indien van toepassing – bevoegd en voldoende bekwaam (gekwalificeerd) moeten zijn om de zorg te verlenen en dat zij moeten handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard.
Wie verzint dat mensen met een fysieke of geestelijke beperking actief worden benaderd om in de zorg te komen werken, terwijl er nog altijd wordt gesneden in verzorgenden niveau 2 en 3? Wat zegt dit over de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zijn er nog steeds studentenstops op sommige hbo-opleidingen?
Het aantal nieuwe hbo- verpleegkundige studenten is in de afgelopen jaren sterk gestegen. Het aantal steeg van ruim 5.000 in 2014 naar bijna 6.500 in 2017. Voor het komende schooljaar verwachten de hogescholen nog eens ruim 2.000 extra voltijd studenten op te leiden. Een aantal opleidingen hbo-verpleegkunde heeft vanwege deze sterke stijging in de afgelopen jaren een numerus fixus gehanteerd om zo de kwaliteit van de opleiding te waarborgen. Een specifiek aandachtspunt is voldoende kwalitatieve stages. Hiervoor hebben we het Stagefonds Zorg (€ 112 miljoen euro per jaar) voor de begeleiding van studenten. Om de komende periode de groei van het aantal studenten vast te houden, zetten we het Stagefonds nadrukkelijker in op beroepen in de zorg waar een tekort dreigt, zoals hbo-verpleegkundigen. Daarnaast gaan hogescholen en werkgevers in het kader van de Arbeidsmarktagenda 2023 Aan het werk voor ouderen op regionaal niveau afspraken maken over het aantal stages. Ook gaan deze partijen met de ministeries van OCW en VWS op landelijk niveau eventuele knelpunten adresseren die (goede) stages kunnen belemmeren.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er zo spoedig mogelijk een passende oplossing komt voor het groeiende tekort aan personeel in de zorg?
Op 12 juli jl. is de arbeidsmarktagenda «Aan het werk voor ouderen» gepresenteerd waarin een aantal partijen (ActiZ, BTN, CNV, FNV, de MBO-raad, NVZ en VWS) hebben afgesproken om gezamenlijk te werken aan oplossingen. VWS faciliteert en stimuleert deze aanpak actief. Daarnaast geven we de agenda een extra impuls met de voor de periode 2017 tot 2021 bij Voorjaarsnota extra beschikbaar gestelde € 72 miljoen. Dit bedrag is bestemd voor het verbeteren van het beeld van werken in de zorg en voor scholing van nieuw aan te trekken personeel. Dit komt bovenop het bestaande instrumentarium, zoals het hierboven genoemde Stagefonds Zorg.
Wanneer wordt er eens gestopt met zorgmedewerkers als speelballen te gebruiken die al naar gelang hoe de politieke pet erbij hangt moeten vertrekken danwel weer teruggehaald worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft het kabinet de afgelopen jaren noodzakelijke hervormingen doorgevoerd, omdat de eisen die we stellen aan de organisatie van de zorg veranderden en de zorg harder groeide dan we als maatschappij aan konden. Veranderingen in de zorg, bijvoorbeeld van lichte ondersteuning naar complexe zorg, zullen ook veranderingen in werkgelegenheid met zich (blijven) meebrengen. In de arbeidsmarktagenda «Aan het werk voor ouderen» is afgesproken toe te werken naar het bieden van werkzekerheid in de sector, zodat goed zorgpersoneel behouden blijft.
De brandbrieven van de centrale ondernemingsraad Dienst Justitiële Inrichtingen aan de directie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat, in navolging van een eerdere brandbrief1, het gevangenispersoneel nu wederom een brandbrief2 heeft gestuurd aan de directie van de DJI om de noodklok te luiden over de werk- en leefomstandigheden in de Nederlandse gevangenissen?
Ja
Herkent u het door het personeel van de gevangenissen geschetste beeld van hoge werkdruk, hoog ziekteverzuim, toenemend geweld tegen gevangenispersoneel en het bestaan van onveilige situaties binnen veel DJI onderdelen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, hoe kan het dat u zo’n ander beeld heeft?
Ik heb over deze problematiek persoonlijk een gesprek gevoerd met de Centrale Ondernemingsraad DJI (hierna COR DJI). Daarnaast heeft de hoofddirecteur van DJI aan de COR DJI aangegeven de inhoud van de brieven serieus te nemen. Hij heeft hierover inmiddels enkele malen overleg gevoerd met de COR DJI. Daarmee is een positieve start gemaakt met de dialoog tussen de bestuurder en de COR-DJI om te komen tot afspraken over de concreet te treffen maatregelen. Omdat gebleken is dat de problematiek rond werkdruk, bestuurlijke aandacht en veiligheid lokaal verschilt, is afgesproken dat per vestiging van DJI wordt bezien welke maatregelen dienen te worden getroffen. Dit proces en de voortgang hiervan, wordt op centraal niveau gevolgd en is onderwerp van gesprek tussen de hoofddirecteur van DJI en de COR DJI.
Kunt u uiteenzetten wat u concreet voor stappen heeft ondernomen of gaat ondernemen om de zeer serieuze problemen in het Nederlandse gevangeniswezen, waarover het gevangenispersoneel nu voor de tweede keer in zeer korte tijd de noodklok luidt, aan te pakken?
Onder meer bij brief van 29 mei 2017 over de capaciteitsmaatregelen in de zomermaanden heb ik uw Kamer gemeld welke maatregelen DJI eerder al heeft genomen om de krapte in de personele bezetting zo spoedig mogelijk aan te pakken. Een van de maatregelen betreft een wervingscampagne voor 250 fte nieuw executief personeel. In aanvulling hierop wordt ook geworven om de uitstroom van executief DJI-personeel te compenseren. Vanaf 1 januari 2017 is 154 fte executief personeel uitgestroomd. De inmiddels lopende wervingscampagne moet de personele sterkte weer op niveau brengen. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI en er is extra capaciteit vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen. Op peildatum 28 augustus jl. hebben in totaal 4.914 personen gesolliciteerd bij DJI. Er komen wekelijks nog sollicitaties binnen. Na een eerste toets op basis van opleidingseisen en een digitale test zijn 1.799 sollicitanten doorgestroomd. Deze kandidaten worden op selectiedagen getoetst op fysieke fitheid, motivatie en mentale geschiktheid. Tot nu toe zijn 688 kandidaten op deze wijze beoordeeld en 186 van hen zijn voorgedragen. De andere 1.111 kandidaten worden uitgenodigd voor de selectiedagen in september en oktober.
In lijn met de motie Krol3 zet DJI intussen in op een optimale spreiding van cellen, gedetineerden en personeel om zo verlichting van de werkdruk en verbetering van de veiligheidssituatie te realiseren.
Bent u met het gevangenispersoneel van mening dat de balans tussen het aantal gedetineerden en het aantal personeelsleden zoek is, waardoor een humane detentie en dus ook succesvolle re-integratie in het gedrang komen? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze balans te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer al eerder gemeld heb, zijn de normen voor de personeelsinzet niet gewijzigd. Dat neemt niet weg dat binnen DJI sprake is van een kwetsbaar evenwicht tussen leegstand, de personele bezetting en het waarborgen van de veiligheid. Om dit evenwicht te bewaren zijn al maatregelen genomen en worden zoals hierboven aangegeven in overleg met de lokale ondernemingsraden nieuwe maatregelen getroffen. De personeelsproblematiek wordt mede veroorzaakt door de aanhoudende uitstroom van DJI-medewerkers.
Is volgens u het personeel nog wel in alle gevangenissen de baas of zijn er wellicht ook gevangenissen waar gevangenen het steeds meer voor het zeggen hebben?
De penitentiaire inrichtingen moeten voldoen aan kwaliteitsstandaarden en veiligheidsnormen. DJI spant zicht daarvoor iedere dag in. Belangrijke middelen om orde en veiligheid te waarborgen zijn de huisregels en de handhaving daarvan. Verantwoordelijk hiervoor is de inrichtingsdirecteur die dit dagelijks beoordeelt en waar nodig maatregelen treft om de veiligheid van gedetineerden, personeel en bezoekers te garanderen. Er zijn geen aanwijzingen dat de kwaliteitsstandaarden en/of de veiligheidsnormen in het geding zijn in een of meerdere inrichtingen.
Bent u van mening dat er meer (vast) personeel geworven moet worden, zoals het gevangenispersoneel vraagt? Zo ja, hoe en wanneer wilt u dit vorm gaan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de werk- en leefomstandigheden voor respectievelijk personeel en gedetineerden veilig zijn? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, welke concrete maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat veilige werk- en leefomstandigheden voor zowel personeel als gedetineerden wél kunnen worden gegarandeerd?
De veiligheid van de DJI-medewerkers en de gedetineerden staat altijd voorop. Geweld tegen gevangenispersoneel is onaanvaardbaar en wordt bestraft met een straf- of ordemaatregel. Indien sprake is van een misdrijf, wordt aangifte gedaan bij de politie. Om geweldpleging te voorkomen wordt het personeel getraind in het de-escaleren van conflictsituaties en voorgelicht over methoden waarmee geweldsincidenten kunnen worden voorkomen. Daarnaast vindt regelmatig een risicoinventarisatie- en evaluatieonderzoek (RI&E) plaats. Indien dit onderzoek hiertoe aanleiding geeft, worden extra maatregelen getroffen om de veiligheid van het personeel te waarborgen. In dat kader zijn ook de tijdelijke buitengebruikstellingen te plaatsen, het werven van nieuw personeel en de inzet van (tijdelijke) ingehuurde medewerkers.
Bent u bereid financiële middelen vrij te maken om aan de eisen van het gevangenispersoneel tegemoet te komen (waaronder het werven van meer justitiepersoneel)? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Binnen de begroting van DJI zijn middelen beschikbaar om inrichtingsbeveiligers te werven. De wervingscampagne heeft al de eerste geschikte kandidaten opgeleverd. Bij de werving wordt ruim aandacht besteed aan de benodigde fitheid en kwaliteit van het personeel om geen concessies te doen aan de gewenste veiligheid. Voorts wordt met de Centrale Ondernemingsraad gekeken of en waar extra investeringen nodig zijn. Daarnaast zijn extra middelen voor het investeren in het vakmanschap beschikbaar ter grootte van tweemaal € 10 miljoen (in 2017 en 2018).
In hoeverre wordt het werken met particuliere beveiligers als een tijdelijke of een vaste oplossing gezien om personeelstekorten op te vangen?
De inhuur van particuliere beveiligers wordt niet gezien als vaste oplossing om personeelstekorten op te vangen. De benodigde personele inzet bij DJI varieert gedurende het jaar. Ten behoeve van de gewenste flexibiliteit zal altijd een bepaalde mate van inhuur nodig blijven. De hoeveelheid extern personeel ievakmanschap en penitentiaire scherpte een gezond evenwicht moet blijven tussen intern en extern personeel.
Bent u er van overtuigd dat de beveiligers die reeds worden ingehuurd voldoende zijn toegerust op de vaak specialistische omgang met gedetineerden? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, bent u bereid te kijken naar mogelijkheden om met minder particuliere beveiligers te werken en in plaats daarvan meer vast personeel in dienst te nemen?
Naast de ondersteuning van eigen DJI -beveiligers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning, huren penitentiaire inrichtingen tijdelijk beveiligingspersoneel in van een particulier beveiligingsbedrijf (G4S). Dit personeel wordt alleen ingezet voor directe contacten met gedetineerden als men beschikt over een MBO-2 Opleiding Beveiliging, een verkorte Bewaarders Justitie Onderdelen (BEJO) opleiding en een BHV-opleiding.
De verdrievoudiging van de gaswinning bij Wapse. |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Vermilion verdrievoudigt gaswinning bij Wapse»1 en «Toezichthouder draagt dossier Vermilion over aan OM»2?
Ja.
Kunt u schetsen hoe u in heeft kunnen stemmen met het vergunnen van een verdrievoudiging van de gaswinning bij Wapse, waardoor in plaats van 480.000 kubieke meter (m3) gas, anderhalf miljoen m3 gas per dag gewonnen mag worden?
Indien de productie hoger is dan 500.000 m3 gas per dag, dient een initiatiefnemer een Milieueffectrapport (MER) op te stellen waarin eventuele milieueffecten worden beschreven van de maximale productie. Vermilion heeft een MER opgesteld en een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor een productiecapaciteit van maximaal 1,5 miljoen m3/dag. Uit het MER en de aanvraag voor een omgevingsvergunning blijkt dat de verhoging van de dagproductie geen belangrijk nadelige milieueffecten veroorzaakt.
Daarnaast heeft Vermilion een winningsplan ingediend waarin de maximale bodemdaling wordt beschreven en een seismische risicoanalyse is gemaakt. Voor de productie uit het gasvoorkomen Diever, waar de gaswinning bij Wapse onder valt, geldt dat deze valt onder de seismische risicocategorie I (dat is de laagste risicocategorie). Vermilion geeft aan dat zwaardere bevingen zeer onwaarschijnlijk zijn. Omdat de ondiepe ondergrond relatief stijf is, is de kans op schade bij deze magnitudes zeer klein. Dit betekent dat er minimale veiligheidsrisico’s zijn voor de omgeving. De seismische risicoanalyse is door TNO op verzoek van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) geverifieerd en reëel bevonden. SodM kan zich dan ook vinden in de conclusie van Vermilion dat de kans op aardbevingen met significante schade klein is.
De verhoging van de maximale dagproductie heeft geen invloed op de uiteindelijke bodemdaling, omdat de totale hoeveelheid gas die uiteindelijk wordt gewonnen niet wijzigt. Met betrekking tot bodemdaling neemt de impact voor de omgeving niet toe of af door langzamer of sneller te winnen.
Alles overziende heb ik geconcludeerd dat gaswinning uit het gasvoorkomen Diever op een veilige wijze kan plaatsvinden.
Hoe is verklaarbaar dat de rechter eerder de winning in Wapse heeft stilgelegd vanwege het ontbreken van een Milieueffectrapportage (MER) en u nu heeft ingestemd met de winning van anderhalf miljoen m3 gas per dag, waarbij de MER alleen de uitbreiding beschrijft en waarbij de reeds bestaande winning niet beschreven is?
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat bij gaswinning boven de drempel van 500.000 m3/dag in ieder geval een MER moet worden opgesteld. Bij gaswinning onder de drempel dienen door de initiatiefnemer de mogelijke milieueffecten te worden onderzocht en beschreven. Het bevoegde gezag beoordeelt of de mogelijke milieueffecten niet dusdanig zijn dat eerst een MER moet worden opgesteld of dat een MER achterwege kan blijven. Voor de gaswinning van 480.000 m3 heeft Vermilion een m.e.r.-beoordeling opgesteld en heb ik geoordeeld dat de milieueffecten dusdanig zijn dat een MER achterwege kan blijven.
Omdat het volume van gas afhankelijk is van de temperatuur en de aanwezige omgevingsdruk, is het van belang om bij de bepaling van de hoeveelheid uit te gaan van standaardcondities. In de Mijnbouwregeling is voorgeschreven dat de hoeveelheid gas bij gaswinning wordt uitgedrukt in Normaal kubieke meters (Nm3). Dit is het volume bij een temperatuur van 0 graden Celsius en een omgevingsdruk van 1 atmosfeer. Bij de aanvraag is daarom uitgegaan van 480.000 Nm3. In het Besluit milieueffectrapportage is echter niet bepaald bij welke condities het volume van het gas moet worden bepaald. Daarom kan ook van andere condities worden uitgegaan bij de bepaling van het gasvolume. Een andere manier om het volume te definiëren is de Standaard kubieke meter (Sm3). Dit is het volume bij een temperatuur van 15 graden Celsius bij een omgevingsdruk van 1 atmosfeer. De Rechtbank Noord-Nederland heeft geoordeeld dat 480.000 Nm3 omgerekend ongeveer 506.000 Sm3 is en dat daarom de MER-drempel is overschreden en om die reden de vergunning vernietigd dient te worden. De rechtbank heeft uitdrukkelijk geen oordeel gegeven over het feit of milieueffecten dusdanig zijn dat een MER moet worden opgesteld.
Omdat er op dat moment geen omgevingsvergunning meer was, heeft de Inspecteur-generaal der Mijnen (IGM) de gaswinning stilgelegd. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter op verzoek van Vermilion de uitspraak van de Rechtbank opgeschort en bepaald dat de gaswinning mag worden hervat, met dien verstande dat maximaal 470.000 Nm3/dag mag worden geproduceerd, omdat deze hoeveelheid -ook indien omgerekend naar Sm3- onder de drempelwaarde blijft. Ook de voorzieningenrechter heeft in haar voorlopige oordeel de milieueffecten dusdanig geacht dat een MER achterwege kan blijven.
Omdat ik het van belang acht om duidelijkheid te verkrijgen over de toe te passen eenheid voor het gasvolume, heb ik hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, evenals Vermilion, zodat de Raad van State hierover een oordeel kan uitspreken.
Nadat gebleken is dat de toestroom van gas een hogere dagproductie mogelijk maakt, is ter voorbereiding op de vergunning voor de verhoging van de maximale dagproductie het MER opgesteld. Van belang is dat er geen aanpassingen aan de reeds vergunde installatie zijn doorgevoerd dan wel noodzakelijk zijn om de verhoogde productie te behalen. Een productieniveau van 470.000 Nm3 per dag is toegestaan. De net verleende omgevingsvergunning ziet op de productieverhoging, waarvoor ook een MER is opgesteld.
In het MER zijn de effecten van de beoogde situatie beschreven, dat wil zeggen dat in het MER de effecten van het totale gaswinningsproject worden beschreven (dat is de huidige vergunde hoeveelheid samen met de productieverhoging die is aangevraagd). De beoogde situatie is een productie tot 1,5 miljoen Nm3 per dag. Dat wordt in het MER beschreven. Conclusie in het MER is dat de milieueffecten niet anders zijn dan in de reeds vergunde situatie.
Is het waar dat de rechter eerder heeft bepaald dat ook voor het eerste deel van de winning een Milieueffectrapportage moet komen, omdat immers om die reden de boel is stilgelegd? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe is naar uw mening verklaarbaar dat er bij een winning van 480.000 m3 gas per dag sprake is van een zelfde bodemdaling – van niet meer dan twee centimeter- dan bij een verdrievoudiging van de winning (naar anderhalf miljoen m3 per dag)? Door wie en op welk wijze is dit onderzocht? Kan de Kamer alle rapporten hierover ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De verhoging van de dagproductie heeft geen invloed op de uiteindelijke bodemdaling. Het totale productievolume bepaalt de bodemdaling.
Dit wordt ook in het door Vermilion ingediende winningsplan beschreven. In het winningsplan wordt de maximale bodemdaling beschreven; deze is door SodM beoordeeld en reëel geacht. Dit winningsplan, de bijbehorende adviezen en mijn instemmingsbesluit zijn alle terug te vinden op www.nlog.nl.
Op welke wijze wordt de bodemdaling bij deze winning gemeten? Vindt daarbij een second opinion van de meetresultaten plaats? Zo ja, door wie en met welke frequentie? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval bereid dat met gezwinde spoed aan Vermilion op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Bodemdaling wordt gemeten op de wijze die in het betreffende meetplan is beschreven. De IGM is door de Minister van Economische Zaken gemandateerd meetplannen goed te keuren. In een instemmingsbesluit met een winningsplan kunnen extra eisen gesteld worden aan het meetplan. Zo is er in het instemmingsbesluit voor Diever opgenomen dat Vermilion de meetmethodiek en -frequentie zodanig moet uitvoeren dat deze adequaat is om, gedurende de periode waarin bodemdaling door de gaswinning aan de orde is, een onderscheid te maken tussen de bodemdaling als gevolg van gaswinning en autonome bodemdaling in het gebied.
De bodemdalingsmeting wordt op de volgende wijze uitgevoerd: recht boven het gasveld is een meetpunt waarvan de beweging elk jaar met behulp van GPS wordt opgemeten. Daarnaast vinden er gebiedsdekkende waterpasmetingen plaats. Er is onafhankelijk toezicht op de metingen. De waterpasmetingen worden gecontroleerd door Rijkswaterstaat en inhoudelijk beoordeeld door SodM. De jaarlijkse GPS-monitoring wordt gerapporteerd aan SodM, en door SodM beoordeeld op kwaliteit en betrouwbaarheid. Ik zie op dit moment dan ook geen toegevoegde waarde in nog een extra beoordeling door een derde partij.
Grootschalige metingen in het gehele gebied rondom een winning worden elke vijf jaar uitgevoerd. Overigens kan met de jaarlijkse meting worden vastgesteld of de meer grootschalige meting eerder moet worden uitgevoerd dan na vijf jaar.
Een meetplan wordt opgesteld nadat een winningsplan is goedgekeurd, mede omdat in een winningsplan extra eisen aan een meetplan gesteld kunnen worden. In dit specifieke geval is nog geen definitief meetplan vastgesteld, omdat het instemmingsbesluit met het winningsplan voor het Dieverveld recent is vastgesteld, op 27 juli 2017. Voor het Dieverveld zijn overigens al wel GPS-metingen uitgevoerd in oktober 2015 en december 2016. De grootschalige metingen in het hele gebied rond de winning worden in 2017 opnieuw uitgevoerd, en vervolgens elke vijf jaar, of eerder indien er aanwijzingen zijn dat de bodemdaling sterker is dan verwacht.
Is het waar dat de toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), het dossier Vermilion – de aardgaswinning uit het Dieperveld bij Wapse – heeft overgedragen aan het Functioneel Parket, de afdeling van het Openbaar Ministerie (OM) dat zich ondermeer bezighoudt met complexe fraude en milieucriminaliteit? Bent u bij dit besluit betrokken? Zo ja, op welke wijze? Kunt u uw antwoord toelichten.
Het is juist dat de IGM het dossier betreffende de aardgaswinning uit het Dieverveld bij Wapse ter beoordeling heeft voorgelegd aan het Functioneel Parket. Het Functioneel Parket heeft besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. De aanleiding hiervoor is een vermoedelijke overtreding van de op dat moment vigerende omgevingsvergunning, omdat de gemiddelde dagproductie uit het veld in de periode tussen november 2015 en augustus 2016 niet in overeenstemming was met hetgeen daarover in deze omgevingsvergunning was aangegeven. SodM is door de Minister van Economische Zaken gemandateerd om de naleving van de omgevingsvergunning te handhaven. Wanneer er een vermoeden is van een strafbaar feit, kan SodM daarover het OM informeren. Gezien deze mandatering ben ik niet betrokken geweest bij dit besluit van de IGM.
Heeft het Ministerie van Economische Zaken toestemming gegeven voor de verhoogde winning van het productieniveau voor bijna een jaar lang naar 680.000 m3 gas? Zo ja, op welke wijze, wanneer en waarom?
Deze vraag raakt aan het lopende strafrechtelijke onderzoek. Gaande het strafrechtelijke onderzoek kan ik geen inhoudelijke mededeling doen omtrent de inhoud van het dossier, alsmede over de status en voortgang van het onderzoek.
Valt een dergelijke tijdelijke verhoging onder de mogelijkheden die een eerder afgegeven vergunning biedt? Kunt u uitgebreid beschrijven waaruit een zogenaamde extended well test bestaat?
Tijdens een extended well test laat de operator de put met verschillende snelheden vloeien en hij monitort dan hoe de productieput en het reservoir hierop reageren. Deze testgegevens zijn van belang om te kunnen begrijpen hoe het reservoir reageert op de productie. Vooral bij de ontwikkeling van nieuwe reservoirs kan er zonder deze testgegevens geen goed winningsplan worden opgesteld waarin zaken als de mate van bodemdaling en dergelijke worden ingeschat.
Kan er een uitgebreid overzicht met tijdlijn komen van alle observaties en interventies van het SodM op de door hen geschetste tekortkomingen bij de winningen bij Wapse? Zo nee, waarom niet? Kunt u daarnaast en separaat een complete tijdlijn geven inzake alle besluitvorming rond de winningen bij Wapse? Zo nee, waarom niet?
De observaties van SodM ten aanzien van de winning bij Wapse zijn onderdeel van het dossier dat de IGM heeft voorgelegd aan het OM en op basis waarvan een strafrechtelijk onderzoek is gestart. Gaande het strafrechtelijke onderzoek kan ik geen inhoudelijke mededeling doen omtrent de inhoud van het dossier, alsmede over de status en voortgang van het onderzoek.
Waarom heeft u toestemming gegeven om de winning bij Wapse te verdrievoudigen, terwijl eerder een last onder dwangsom is opgelegd vanwege het overschrijden van de vergunningvereisten, tevens de vereiste Milieueffectrapportage ontbrak, en Vermilion vaker overhoop ligt met de toezichthouder SodM? Is deze wijze van handelen naar uw mening het juiste signaal naar zowel de samenleving als naar producenten? Graag een uitgebreide toelichting.
Voor de inhoudelijke reactie op mijn toestemming verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Indien een aanvraag voldoet aan de wettelijke criteria, ben ik gehouden om de gevraagde vergunning te verlenen. Eventuele handhavingsacties spelen daarbij geen doorslaggevende rol.
Bent u vanwege de vakantieperiode bereid de termijn voor inspraak op het instemmingsbesluit, zowel als de termijn voor de inspraak op de omgevingsvergunning open te stellen tot ver na de zomervakantie? Zo ja, op welke wijze gaat dit gecommuniceerd worden? Zo nee, waarom niet? Welke informatie gaat op welke termijn aan de bewoners versterkt worden?
Nee, dit kan niet. Het gaat hier om een wettelijke beroepstermijn voor het instellen van beroep bij de Rechtbank. De beroepstermijn heeft overigens geen betrekking op het openstellen voor inspraak. De inspraak heeft in de ontwerpfase van de besluiten plaatsgevonden. Los van de terinzagelegging gedurende de beroepstermijn heeft iedereen die van de inspraakmogelijkheid gebruik heeft gemaakt, individueel een afschrift van de betreffende besluiten ontvangen.
Bent u bereid in te zetten op meer gedegen onafhankelijk ondersteunend wetenschappelijk onderzoek naar de handelwijze door producenten van mijnbouwprojecten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat het uitvoeren van activiteiten in de ondergrond ondersteund wordt door gedegen onderzoek naar de mogelijke risico’s en de wijze waarop deze gemitigeerd kunnen worden. Deze verplichting ligt primair bij de uitvoerder van deze activiteiten. Om ervoor te zorgen dat dit soort onderzoek een meer structureel en onafhankelijk karakter krijgt, ben ik op 1 januari 2017 met het kennisprogramma effecten mijnbouw gestart.
Een bezoek van diplomaten aan de Evin-gevangenis in Teheran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Ben u op de hoogte van een bezoek van een groep van 45 diplomaten aan de beruchte Evin-gevangenis in Teheran?1
Ja.
Klopt het dat op een van de foto’s van dat bezoek een Nederlandse vlag te zien is?2
Ja. Alle vlaggen van deelnemende landen werden tijdens het bezoek getoond.
Hebben één of meerdere Nederlandse diplomaten aan dat bezoek deelgenomen? Zo ja, wat was de functie en rang van die diploma(a)t(en)?
De Nederlandse ambassadeur in Iran heeft deelgenomen aan het bezoek aan de Evin-gevangenis. Ook de ambassadeurs van onder andere België, Denemarken en Zweden waren aanwezig.
Hoe beoordeelt u het standpunt van Amnesty International, dat dit bezoek een grove publiciteitsstunt van de Iraanse autoriteiten was?3
Het precieze programma was voorafgaand niet bekend. Het bezoek gaf geen volledig beeld van de faciliteiten in de Evin-gevangenis, noch van de leefomstandigheden van de gevangenen.
Was van tevoren bekend dat de diplomaten alleen het «luxe deel» van de Evin-gevangenis te zien zouden krijgen? Zo ja, waarom was dat voor Nederland geen reden om af te zien van deelname aan het bezoek?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het bezoek zinloos was om een volledig beeld te krijgen van de manier waarop gevangenen gehuisvest en behandeld worden?
Nederland heeft, net als andere gelijkgezinden landen (onder andere België, Denemarken, Duitsland, Noorwegen, Oostenrijk, Verenigd Koninkrijk en Zweden), de gevangenis bezocht om te onderstrepen welk belang gehecht wordt aan de omstandigheden in Iraanse gevangenissen. De mensenrechtensituatie in Iran blijft zeer zorgelijk. Dit bezoek bood een gelegenheid voor de internationale gemeenschap om die zorgen rechtstreeks over te brengen aan de Iraanse autoriteiten. In overleg met andere gelijkgezinde landen is daarom besloten aan het bezoek deel te nemen, juist om die kritische boodschap over te brengen.
Wilt u er voor zorgen dat Nederlandse diplomaten niet (meer) aan dergelijke fopbezoeken deelnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De situatie in Venezuela |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de verkiezingen in Venezuela op zondag 30 juli jongstleden, het geweld en de intimidatie rondom deze verkiezingen, en het feit dat nagenoeg de hele oppositie de verkiezingen heeft geboycot?1
Bent u van mening dat de verkiezingen en de uitslag daarvan legitiem zijn? Deelt u de mening van de Amerikaanse ambassadeur bij de Verenigde Naties dat er sprake is van een schijnverkiezing en dat Venezuela weer een stap dichter bij een dictatuur is?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om deze verkiezingen en het geweld daaromheen ferm te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten welke concrete acties vanuit de EU volgen in aanvulling op de veroordeling van het excessieve geweld en de grondwetgevende vergadering?3
Hoe beoordeelt u het ondemocratische voornemen van Maduro om de onschendbaarheid van het gekozen Venezolaans parlement op te heffen? Hoe beoordeelt u het zorgwekkende bericht dat oppositieleiders Lopez en Ledezma gisternacht uit hun huis zijn ontvoerd?4
Hoe beoordeelt u de sancties van de VS tegen hooggeplaatste Venezolaanse functionarissen uit regeringskringen, het leger en van de staatsoliemaatschappij PDVSA?5
Hebt u er zicht op of hooggeplaatste Venezolaanse functionarissen eigendommen, bankrekeningen of andere middelen in het Koninkrijk der Nederlanden of de EU hebben?
Bent u bereid om binnen de EU te ijveren voor het instellen van persoonsgerichte sancties (bevriezen van tegoeden en het opleggen van reisverboden) tegen iedere hooggeplaatste Venezolaanse functionaris die betrokken is bij het ondermijnen van het Venezolaans parlement, het ontvoeren van politieke oppositieleiders of het inzetten van geweld tegen ongewapende demonstranten?
Kunt u aangeven of er al meer mogelijkheden zijn om humanitaire hulp aan Venezuela te verlenen, of dat dit nog steeds wordt geweigerd door de Venezolaanse autoriteiten?
Hebt u er zicht op hoeveel Nederlanders op dit moment in Venezuela verblijven? Ligt er een evacuatieplan klaar voor al deze Nederlanders, indien er aanleiding is tot evacuatie?
Hebt u er kennis van genomen dat er een flinke toename is van het aantal Venezolanen dat naar Aruba en Curaçao vlucht, zoals blijkt uit de onderscheppingen van de Kustwacht?6 Kunt u een inschatting geven van hoeveel Venezolanen dit jaar al hebben geprobeerd naar Aruba, Bonaire en Curaçao te vluchten? Bent u desondanks nog steeds van mening dat niet hoeft te worden gevreesd voor een flinke toename van het aantal Venezolaanse vluchtelingen, en dat de eilanden van het Koninkrijk voldoende geëquipeerd zijn om zorg te dragen voor een adequate opvang en asielprocedure?
De inbeslagname door Israël van een door Nederland gesubsidieerd zonne-energieproject in het Palestijnse dorp Jubbet adh Dhib |
|
Bram van Ojik (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft Israël reeds gereageerd op uw protest tegen de inbeslagname door Israël van het door Nederland gesubsidieerde zonne-energieproject in Jubbet adh Dhib? Zo nee, wilt u dan (opnieuw) op een snelle reactie en een bevredigende oplossing aandringen?
Ja. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen gesteld door de leden Knops en Amhaouch (CDA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2426), heeft de Israëlische premier Netanyahu per brief laten weten dat de zonnepanelen teruggeven zullen worden aan Nederland. De zonnepanelen en overige apparatuur zijn vrijgegeven aan COMET-ME, de organisatie die met steun van Nederland het energiesysteem had opgezet in Jubbet adh Dhib. COMET-ME heeft de panelen op 3 oktober jl. teruggeplaatst in het dorp. Nederland beschouwt dit als een tijdelijke oplossing totdat Israël een besluit heeft genomen over de aanvraag van een bestemmingsplan, die de gemeenschap in 2014 heeft ingediend. Dit bestemmingsplan bevat tevens een verzoek tot aansluiting op het elektriciteitsnet.
Wilt u, zodra hier duidelijkheid over is, de Kamer informeren of Israël bereid is om de inbeslaggenomen voorwerpen conform uw verzoek te retourneren en de schade die door de afbraak ervan is ontstaan te vergoeden?
Ja.
Wilt u hierbij expliciet vermelden of de Israëlische autoriteiten voorwaarden verbinden aan de teruggave en/of vergoeding en zo ja, welke dit zijn?
Israël heeft een beleid waarbij bouwwerken, waarvoor geen vergunning is gegeven, zonder gerechtelijke procedure binnen 60 dagen kunnen worden weggehaald of afgebroken. In dit geval waren de panelen al langer dan 60 dagen geïnstalleerd. COMET-ME heeft mede daarom bezwaar gemaakt. In zijn besluit heeft Israël aangegeven de panelen terug te geven aan de uitvoerende organisatie, onder meer vanwege dit punt, zonder daarbij voorwaarden te stellen. Tegelijkertijd herziet Israël diens standpunt over vergunningen niet.
Op welke wijze is Israël van plan te voldoen aan zijn verplichting als bezettende macht om voor de humanitaire basisbehoeften van de bewoners van Jubbet adh Dhib te zorgen, na de vernieling van de zonnepanelen?
Het is niet aan het kabinet om deze vraag naar voornemens van de Israëlische regering te beantwoorden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, beschouwt het kabinet de terugplaatsing van de zonnepanelen als een tijdelijke oplossing totdat Israël een besluit heeft genomen over de aanvraag van een bestemmingsplan, die de gemeenschap in 2014 heeft ingediend.
Deelt u de mening dat Israëls vergunningenregime onbetrouwbaar en ineffectief is gebleken, onderdeel is van Israëls onrechtmatig bezettingsbeleid en inheemse Palestijnen ten opzichte van Israëlische kolonisten systematisch discrimineert en benadeelt?
Het is een feit dat Israël niet of nauwelijks vergunningen afgeeft ten behoeve van Palestijnen in Area C en wel vergunningen afgeeft voor de bouw van nieuwe huizen in nederzettingen. Uit cijfers van de Israëlische overheid blijkt dat in 2014 2% van de vergunningsaanvragen ten behoeve van Palestijnen werd goedgekeurd (9 vergunningen), en in 2015 1.8% (7 vergunningen). Bovendien geldt dat minder dan 1% van Area C bestemd is voor Palestijnse ontwikkeling, terwijl 70% van Area C is toebedeeld aan Israëlische nederzettingen. Dit alles benadeelt de Palestijnen en creëert ongelijkheid.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is humanitaire hulp en steun voor basisvoorzieningen aan kwetsbare Palestijnse gemeenschappen op de bezette Westelijke Jordaanoever aan Israëls vergunningenregime te onderwerpen?
Ja. Het Israëlisch beleid waarbij niet of nauwelijks vergunningen worden afgegeven voor humanitaire en/of ontwikkelingsprojecten in Area C maakt het uiterst lastig de hulp te verstrekken met een vergunning. In sommige gevallen, waarbij humanitaire hulp snel geboden moet worden, is het bovendien praktisch ondoenlijk om een langdurig traject voor vergunningen te doorlopen als dat zou betekenen dat er zes maanden of langer gewacht moet worden. Daarom kiezen veel hulporganisaties, waaronder de VN en COMET-ME, ervoor om Israël op hoofdlijnen te informeren over de projecten. Daarnaast heeft Israël als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking.
Heeft u de inbeslagname reeds met de Europese bondgenoten besproken, zoals u tijdens het vragenuur in de Tweede Kamer aankondigde op 4 juli jongstleden? Zo ja, hoe hebben de lidstaten en de Hoge Vertegenwoordiger gereageerd? Zo nee, wanneer gaat u dit doen?
Uiteraard heeft het kabinet EU-partners geïnformeerd. In dit geval heeft het kabinet ervoor gekozen om in eerste instantie de kwestie bilateraal op te lossen.
Op welke manier zou de EU, uw inziens, het patroon van vernielingen van door de EU en lidstaten gefinancierde projecten in bezet Palestijns gebied kunnen doorbreken? Bent u bereid om hiertoe voorstellen te doen aan uw Europese collega’s?
De EU veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in Area C en dringt bij Israël consequent aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking. Het kabinet acht het van belang dat de EU via een kritische beleidsdialoog druk op Israël blijft uitoefenen om sloop en confiscatie stop te zetten. Zoals tevens aangegeven in de antwoorden op vragen gesteld door de leden Knops en Amhaouch (beiden CDA), (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2426), zijn er binnen de EU voorts afspraken gemaakt over de mogelijkheid dat EU-lidstaten en instellingen gezamenlijk optrekken in geval van sloop van projecten, inclusief de mogelijkheid van schadevergoeding.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Angst op werkvloer van Waarborgfonds Sociale Woningbouw |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Angst op werkvloer van waarborgfonds woningcorporaties»?1
Ja.
Klopt het dat de Autoriteit woningcorporaties zorgen heeft over risico’s voor het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) wanneer het niet lukt snel het onderlinge vertrouwen tussen medewerkers en bestuur van het WSW te herstellen?
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) constateert in haar rapport «governance audit WSW», waarover ik u bij brief2 van 3 juli jl. heb geïnformeerd, bij veel medewerkers een gebrek aan vertrouwen in de raad van commissarissen (RvC) van WSW. De Aw stelt dat als dit vertrouwen niet snel wordt hersteld, dit kan leiden tot het vertrek van medewerkers en daarmee risico’s kan opleveren voor de gehele organisatie. Op dit moment is dat naar het oordeel van de Aw overigens niet aan de orde. De Aw heeft aanbevelingen gedaan die kunnen bijdragen aan het tijdige herstel van dit vertrouwen. Het bestuur en de RvC van WSW hebben in hun reactie op het rapport van de Aw aangegeven alle aanbevelingen van de Aw op te zullen volgen. De follow-up van deze aanbevelingen alsmede de effecten daarvan zal de Aw de komende periode nauwgezet volgen en kan daarbij indien nodig zelfstandig aanwijzingen geven aan WSW.
Klopt het dat er bij medewerkers van het WSW angst is ontstaan om fouten te maken en verantwoordelijkheid te nemen, omdat er een cultuur is van autocratie, controle en regeldruk? Wat voor gevolgen heeft dit voor de bedrijfsvoering?
Bestuur en RvC van WSW hebben richting de Aw aangegeven dat de transitie die na de uitkomsten van de parlementaire enquête woningcorporaties in gang is gezet om het risicomanagement en de werkprocessen op orde te brengen inderdaad geleid heeft tot een werkomgeving en -cultuur met die kenmerken. De aansturing was erg top-down, hetgeen leidde tot spanningen tussen personeel en bestuur. Het bestuur en de RvC van WSW geven aan dat WSW nu een nieuwe fase in gaat waarbij een meer coachende stijl van leidinggeven en empowerment van medewerkers is gewenst. WSW heeft hierbij gekozen voor een «werkendeweg»-aanpak om tot deze cultuurverandering te komen. WSW zal in het jaarplan 2018, in lijn met de aanbeveling van de Aw, een meerjarenperspectief voor de gewenste cultuurverandering opnemen, inclusief noodzakelijke acties.
Welke gevolgen heeft dit voor het primaire proces? In hoeverre komt de vitale functie van het WSW voor de volkshuisvesting in Nederland onder druk te staan?
Hoewel de Aw hier geen specifiek onderzoek naar heeft gedaan, constateert de Aw in haar rapport geen indicaties te hebben gekregen dat het primaire proces van borging van geldleningen op dit moment in het geding is. Ook in het frequente werkcontact tussen mijn ministerie en WSW is dit tot op heden niet gebleken. Vanuit het wettelijk toezicht op de uitvoering van de beleidsregels voor de borgingsvoorziening en een beheerste bedrijfsvoering van WSW zal de Aw dit uiteraard monitoren.
Welke gevolgen heeft de ontstane situatie voor het risicomanagement? In hoeverre kan het WSW risico’s nog voldoende inschatten en acteren als risico’s zich onverhoopt voordoen?
Zoals bij vraag 4 geantwoord zijn er op dit moment geen indicaties dat het primaire borgingsproces van WSW in het geding is. Dit geldt ook voor het risicomanagement en de eventuele acties richting corporaties die daaruit voortvloeien.
Hoeveel leden telt de directie van het WSW momenteel? Klopt het dat er op dit moment maar één directeur aangesteld is, die uiterlijk maart 2018 vertrekt? Is dit voldoende voor een goede bedrijfsvoering?
De directie telt op dit moment één lid. Ten behoeve van de continuïteit wordt de bestaande vacature in het bestuur op korte termijn ingevuld met een tweede tijdelijke bestuurder-directeur. De planning is dat beide bestuurders in functie blijven tot het nieuwe driehoofdige bestuur waartoe de raad van commissarissen heeft besloten is ingevuld. Daarmee is de continuïteit van de bedrijfsvoering op bestuursniveau geborgd.
Welke acties worden er nu ondernomen om de ontstane situatie te verbeteren? Welke rol speelt u daarbij?
Zoals aangegeven in mijn brief van 3 juli worden er door WSW – mede in reactie op het rapport van de Aw – maatregelen genomen op verschillende terreinen: vernieuwingen in het bestuur, vernieuwingen in de raad van commissarissen, en vernieuwingen in de organisatie en werkcultuur. De maatregelen zijn gericht op het herstel van vertrouwen tussen de verschillende geledingen binnen WSW en het realiseren van een andere bedrijfscultuur. De Aw volgt als toezichthouder de follow-up van de aanbevelingen en de effecten daarvan in de komende periode nauwgezet en kan daarbij indien nodig zelfstandig aanwijzingen geven aan WSW.
Wat betreft de rol van de Minister van BZK geldt de algemene politieke verantwoordelijkheid voor het stelsel van de volkshuisvesting. Het WSW vervult als hoeder van de borg een belangrijke rol in dit stelsel. In het kader van deze politieke verantwoordelijkheid houdt toezichthouder Aw mij nauwgezet op de hoogte van de ontwikkelingen bij WSW en uiteraard laat ik mij ook door de raad van commissarissen en het bestuur van WSW regelmatig informeren. Een directe ministeriële bevoegdheid is er waar het gaat om de goedkeuring van de benoemingen in het bestuur van WSW. Nu de raad van commissarissen recent besloten heeft tot een nieuw driehoofdig bestuur van WSW zal dit de komende periode aan de orde zijn.
Het bericht '112 bij ramp? In de wacht' naar aanleiding van het onderzoek naar de stroomstoring in Amsterdam op 17 januari 2017 |
|
Jan Paternotte (D66), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «112 bij ramp? In de wacht»1 van 27 juli 2017, naar aanleiding van het onderzoek naar de stroomstoring in Amsterdam op 17 januari 2017?
Ja.
Bent u bekend met het rapport «1-1-2 onder de loep» uit maart 2013, met aanbevelingen om de kwaliteit van de 1-1-2 keten te verbeteren? Kunt u aangeven op welke wijze werk is gemaakt van de in dit onderzoek gedane aanbevelingen?
Ja, in 2013 heeft de Inspectie VenJ naar aanleiding van technische storingen die zich in 2012 in de 1-1-2 keten hebben voorgedaan een aantal aanbevelingen gedaan om de 1-1-2 keten te verbeteren. In 2015 heb ik de Auditdienst Rijk gevraagd om de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen van de Inspectie te beoordelen. Hierover heb ik u op 1 september 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 29 628 nr. 560). De ADR heeft in haar rapport van september 2015 geconstateerd dat de verbetermaatregelen die betrekking hebben op het gebied van beleid, sturing, regie maar ook technische verbetermaatregelen, monitoring van de 1-1-2 keten en communicatie over het handelingsperspectief inmiddels zijn gerealiseerd. Een aantal verbetermaatregelen vroegen toen nog aandacht. Hiervoor is met behulp van alle ketenpartners een risico-analyse opgesteld waaruit verbeterpunten zijn opgepakt zoals het realiseren van meer nauwkeurige locatie-informatie voor de burger.
Een ander deel van de verbetermaatregelen zal ook met de vernieuwing van de technische infrastructuur van de 1-1-2 in 2018 worden gerealiseerd. Ik zal deze risico analyse periodiek herhalen, zodat continue aandacht is voor de robuustheid van de «1-1-2 keten».
Bent u bekend met het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015»? Kunt u ingaan op de conclusies en aanbevelingen op pagina’s 8–10 uit het genoemde onderzoek en daarbij aangeven welke stappen sindsdien zijn ondernomen om de specifieke aanbevelingen uit te voeren? Bent u van mening dat de genomen maatregelen afdoende zijn geweest om een herhaling van het onderzochte incident te voorkomen?
Ja, mijn voorganger heeft op 7 juli 2016 het onderzoeksrapport Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015, begeleid met zijn beleidsreactie aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 023, nr. 207). De aanbevelingen richten zich op interregionale coördinatie en samenwerking tussen veiligheidsregio’s (met name op het gebied van informatiemanagement), burgers bewust maken van de beperkingen van telecommunicatie en een norm voor ononderbroken toegang.
In mijn beleidsreactie geef ik aan wat al is uitgevoerd en wat nog verdere aandacht nodig heeft. Voorts geef ik aan hoe de Minister van Economische Zaken invulling geeft aan de aanbeveling om te komen tot een redelijke norm voor ononderbroken toegang. Daarnaast ga ik ook in op het project Continuïteit van de Samenleving waarin ik samen met het Veiligheidsberaad het gezamenlijk optreden van overheid en vitale aanbieders wil verbeteren en de samenwerking wil versterken. De aanbeveling om burgers bewust te maken van de beperkingen van telecommunicatie zal ik een plek geven bij de verdere aanscherping van het handelingsperspectief waarop ik in de beleidsreactie verder in ga.
Op het gebied van informatiemanagement wordt binnen het project Continuïteit van de Samenleving aandacht besteed aan de afspraken met de netbeheerders en telecompartners. Veiligheidsregio’s komen, vanuit hun wettelijke taak en regionale verantwoordelijkheid, ook zelf tot werkzame afspraken met vitale partners (inclusief telecom en energiepartijen) betreffende informatiemanagement. Het Inspectierapport bevestigt de noodzaak om in de aanpak voor de komende periode nog meer te focussen op daadwerkelijke verbeteringen van het gezamenlijk optreden in de «warme fase», waaronder het elkaar actief alarmeren en informeren. Ik zal samen met de Minister van Economische Zaken de specifieke aanbeveling hierover onder de aandacht brengen bij de betrokken partijen.
De aanbevelingen uit het rapport richten zich ook op interregionale coördinatie. Het Veiligheidsberaad, waarin alle 25 veiligheidsregio’s vertegenwoordigd zijn, heeft met elkaar besloten dat het vervullen van de coördinerende rol bij de bronregio belegd zou moeten worden of, als deze nog niet bekend is, bij de grootst betrokken regio. Dit sluit aan bij het eerdere advies van de bestuurlijke werkgroep bovenregionale samenwerking. Verder focust bij een incident de veiligheidsregio haar communicatie op de effecten, terwijl de private partner communiceert over de bron van het incident.
Deelt u de mening dat ook uit het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» al bleek dat de 1-1-2 keten onvoldoende is ingericht op het toegenomen gebruik van mobiele telefonie? Zijn er sindsdien verbeteringen doorgevoerd om de 1-1-2 keten beter in te stellen op het toegenomen gebruik van mobiele telefonie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Hoe duidt u in dit kader de conclusie van het onlangs verschenen rapport «Onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017», dat de belangrijkste telefooncentrale van Nederland technisch niet is ingesteld op de toename in het gebruik van mobiele telefonie?
De aanbevelingen uit het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» waren niet specifiek gericht op de 1-1-2 keten en het toegenomen gebruik van mobiele telefonie, maar op de punten benoemd in vraag 3.
Technisch heeft de 112 centrale in Driebergen gefunctioneerd tijdens de stroomstoring. Het ontstaan van wachtrijen en gemiste oproepen komt door een piek aan meldingen waardoor de beschikbare personele capaciteit onvoldoende was. In de beleidsreactie geef ik aan hoe daarin verbetering wordt aangebracht.
Het onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken maakt duidelijk dat er maatregelen nodig zijn om de «1-1-2 keten» te verbeteren. Deze maatregelen geef ik aan in mijn beleidsreactie.
Hoeveel meldingen worden er jaarlijks door middel van vaste lijnen gedaan bij 1-1-2 en hoeveel door middel van mobiele lijnen? Waarom worden meldingen door middel van mobiele telefonie nog steeds enkel naar de landelijke 1-1-2 centrale doorgezet? Welke verbeteringen zijn in dit systeem de afgelopen jaren doorgevoerd?
In 2016 kwamen er 488.175 oproepen vanuit «vaste» netwerken en 2.400.453 oproepen uit de «mobiele» netwerken binnen bij 1-1-2. De meldingen vanuit de mobiele netwerken komen binnen bij de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen omdat de automatisch meegezonden locatie- informatie op dit moment nog niet voldoet om de melder automatisch naar de juiste regionale meldkamer te kunnen routeren. Vanaf 2015 is de technische vernieuwing van de 1-1-2 voorziening in gang gezet. Met de realisatie hiervan in 2018 is de technische randvoorwaarde voor een verdere ontwikkeling van het routeren van het 1-1-2 belverkeer gecreëerd. De politie onderzoekt momenteel de organisatorische consequenties van decentralisatie van 1-1-2 oproepen.
Kunt u verklaren waarom er tijdens de stroomstoring van januari 2017 door de landelijke 1-1-2 centrale niet voor gekozen is om maatregelen te nemen die zij volgens de eigen procedure had moeten nemen, namelijk het oproepen van extra centralisten, het herprioriteren van direct beschikbare capaciteit en/of het routeren naar andere regionale meldkamers? Welke overwegingen lagen aan deze beslissingen ten grondslag?
Gelet op het tijdstip (nacht) waarop de storing begon, de ervaring dat dergelijke stroomstoringen normaal snel zijn verholpen en de ervaring dat eerdere stroomstoringen niet voor hoge piekbelastingen zorgden is er bij de landelijke 1-1-2 centrale voor gekozen om geen extra centralisten op te roepen. Achteraf is gebleken dat deze inschatting niet juist is geweest. Naar aanleiding van de stroomstoring van 17 januari zullen medewerkers van andere eenheden die ’s nachts in Driebergen werken worden opgeleid om ingezet te kunnen worden om de periode te overbruggen tot er extra centralisten aanwezig zijn. Ook zal aandacht worden besteed aan het aanscherpen van procedures en afspraken en de bekendheid hiermee bij de medewerkers.
Kunt u verklaren waarom de Meldkamer Ambulancezorg (MKA) Amsterdam-Amstelland nog met analoge techniek werkt, met als gevolg dat er geen zicht op de wachtrij en de wachttijd is? Waarom is het oplopen van de wachttijd geen criterium voor interne signalering en het nemen van maatregelen om de wachttijd te verminderen?
De huidige inrichting is een gevolg van de binnen de regio gemaakte keuzes. Het is momenteel in de Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK) Amsterdam-Amstelland technisch niet mogelijk de wachttijden te zien. De meldkamer Ambulancevoorziening kan hier niet eigenstandig over beslissen, aangezien zij als colocatie gevestigd is in de GMK en de faciliteiten huurt. Naar aanleiding van de ervaringen tijdens de stroomstoring is de meldkamer ambulancezorg in gesprek gegaan met de directie van de GMK. De meldkamer ambulance Amsterdam Amstelland bekijkt samen met de directie van de GMK welke maatregelen verder nodig zijn om de wachttijden inzichtelijk te maken en te verminderen.
In ieder geval worden met de implementatie van vernieuwing van de technische infrastructuur voor 1-1-2 in 2018 verbeteringen doorgevoerd, zoals technische monitoring op wachtrijen.
Kunt u verklaren waarom de te nemen maatregelen in een verstoringsscenario niet bij iedereen binnen de MKA en de landelijke 1-1-2 centrale bekend zijn? Op welke wijze worden deze maatregelen kenbaar gemaakt aan de medewerkers? Bestaat hier een procedure voor bij het inwerken van nieuwe medewerkers? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat kennis van de te nemen maatregelen bij een verstoringsscenario essentieel is om te voorkomen dat bij een verstoring 1-1-2 onbereikbaar is, zoals is gebeurd op 17 januari 2017? Hoe bent u van plan dit te verbeteren?
Kennis van de te nemen maatregelen bij een storing is natuurlijk essentieel. Zoals ook in mijn beleidsreactie aangegeven heb ik de veiligheidsregio’s, de ambulancevoorzieningen en de politie verzocht nadere afspraken te maken voor verstoringen in de 1-1-2 aanname en hier bekendheid aan te geven bij de medewerkers.
Sinds wanneer loopt de in het onderzoek genoemde pilot, waarbij de meldkamer Amsterdam-Amstelland de vaste 1-1-2 lijnen standaard routeert naar de landelijke 1-1-2 centrale? Hoe duidt u de conclusie dat dit standaard routeren niet conform het draaiboek is en bovendien risicovol? Met welk doel is deze pilot ingesteld? Is de pilot inmiddels stopgezet?
Sinds 2 mei 2016 heeft de meldkamer Amsterdam-Amstelland de aanname van de vaste oproepen van de regio overgedragen aan de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen. De bezetting van de regionale 1-1-2 centrales is regionaal (per meldkamer) georganiseerd. Met de afname van het aantal 1-1-2 oproepen uit het vaste netwerk is geconstateerd dat de landelijke eenheid en de regionale meldkamers tot een efficiëntere werkverdeling kunnen komen. Hierbij is het uitgangspunt dat de landelijke eenheid de beschikbare capaciteit van de regionale meldkamers kan ontlasten, zodat deze volledig ingezet kan worden voor de verdere uitvraag van meldingen en het inzetten en aansturen van de hulpverlening. Dit geldt niet in de laatste plaats voor piekbelastingen waarbij het aantal dubbele en oneigenlijke oproepen groot is, zoals bij de stroomstoring. De politie geeft aan dat deze taakverdeling ervoor zorgt dat de burger sneller wordt geholpen en operationeel de grootste meerwaarde heeft. De pilot is om die reden niet stop gezet. Zoals in mijn beleidsreactie aangegeven heeft de politie wel maatregelen genomen om beter om te gaan met de risico’s van onverwachte piekbelastingen, onder andere door het sneller beschikbaar kunnen maken van extra personeel.
Kunt u verklaren waarom bij de landelijke 1-1-2 centrale is gekozen voor zogenaamde crisisfiltering, oftewel het filteren van meldingen op spoedeisendheid ten behoeve van de meldkamer Amsterdam-Amstelland? Welke beslissing lag aan deze keuze ten grondslag? Is dit een voorgeschreven maatregel? Hoe duidt u de conclusie dat hiermee de aannamegesprekken langer werden en zodoende de wachttijden mogelijk nog langer?
In 70% van de oproepen betrof het algemene vragen van burgers over de stroomstoring en geen melding van een noodgeval. De landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen heeft deze oneigenlijke vragen voor het alarmnummer 1-1-2 niet doorverbonden om de meldkamer Amsterdam zoveel mogelijk te ontlasten zodat de capaciteit van deze meldkamer zich volledig kon richten op de verdere behandeling van urgente meldingen. Dit past bij de reguliere taakverdeling die de landelijke 1-1-2 centrale heeft ten opzichte van de regionale meldkamers en wordt in voorkomende gevallen vaker toegepast. Het effect van het ontlasten van Amsterdam was in dit geval wel dat de wachttijden in Driebergen langer werden, zoals de Inspectie ook heeft geconstateerd. Dit betekent dat de landelijke meldkamer in voorkomende toekomstige gevallen sneller over extra capaciteit moet kunnen beschikken. Hiervoor heeft de politie maatregelen genomen. Daarbij zullen de huidige afspraken en procedures waar nodig worden geëxpliciteerd en aangescherpt.
Zie ook antwoord op vraag 2 van de leden Van den Berg en Van Toorenburg (beiden CDA).
Kunt u verklaren wat precies de «onvolledige interne technische rapportage» inhield, waardoor de 369 unieke verbroken oproepen niet zijn teruggebeld? Waarom was deze interne technische rapportage onvolledig? Welke verbeteringen zijn inmiddels doorgevoerd om dit voortaan te voorkomen?
Direct na de stroomstoring is een technische rapportage opgevraagd en uitgedraaid van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen in de meldkamers Amsterdam en Zaandam. De 1-1-2 oproepen op deze lijst zijn direct terug gebeld. Ten onrechte is echter nagelaten om een zelfde rapportage uit te draaien van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen ten behoeve van de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen. Nadat deze lijst wel beschikbaar was, is besloten om deze nummers niet meer terug te bellen vanwege de reeds verlopen tijd en de zeer hoge mate van oneigenlijk gebruik ten tijde van de storing.
De procedures voor het uitdraaien van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen ten behoeve van de landelijke 1-1-2 centrale zijn inmiddels aangescherpt.
Kunt u per aanbeveling uit het rapport «Onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017» aangeven op welke wijze u deze denkt uit te voeren en welk tijdspad hiermee gemoeid is om te voorkomen dat de technische, procedurele en personele problemen die zich tijdens de stroomstoring van 17 januari jongstleden voordeden, opnieuw plaatsvinden?
In mijn beleidsreactie ga ik per aanbeveling in hoe ik hier samen met de betrokken partijen uitvoering aan zal geven.
Kent u het bericht «Hoe één verroest draadje de halve Randstad platlegt»?2
Ja.
Klopt het dat telecomaanbieders een wettelijke verplichting kennen om bereikbaarheid van 1-1-2 te garanderen? Klopt het dat telecombedrijven sinds de stroomstoring in maart 2015 in Diemen door het Agentschap Telecom zijn gevraagd het incident te evalueren en zo nodig extra maatregelen te treffen? Op welke wijze is dit incident derhalve geëvalueerd? Kunt u hierbij ingaan op de in het NRC-artikel geschetste mailwisseling, waaruit bleek dat het een «benen op tafelsessie» is geweest? Hoe duidt u dit? Waarom hebben de telecomaanbieders sindsdien geen maatregelen genomen om te voorkomen dat de mobiele telefoonnetwerken uitvielen bij stroomstoringen?
Nee, de aanbieders hebben niet de verplichting om de bereikbaarheid van 1-1-2 te garanderen. Ten eerste gebruikt de Telecommunicatiewet niet de term «garanderen». De aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken hebben ingevolge artikel 7.7, derde lid, van de Telecommunicatiewet de plicht voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot alarmnummers te waarborgen. Het waarborgen houdt in dat de aanbieders voorzieningen moeten treffen die zodanig zijn dat daarmee normalerwijs een ononderbroken toegang tot 1-1-2 moet kunnen worden gerealiseerd.
In het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» is geconstateerd dat na elk groot incident wordt getoetst door telecomaanbieders of hun beleid ten aanzien van noodstroomvoorzieningen moet worden aangepast. Op basis van hun interne processen hebben de telecomaanbieders de stoomstoring mede naar aanleiding van een vraag van het Agentschap Telecom geëvalueerd en de telecomaanbieders hebben maatregelen genomen om te zorgen dat noodstroomvoorzieningen beter werken. Tijdens de stroomstoring in Amsterdam bleef de telecomvoorziening werken. Echter hebben telecomaanbieders ook aangegeven geen maatregelen te gaan nemen om te zorgen dat de mobiele telecomvoorziening substantieel langer in de lucht blijft. Telecomaanbieders hebben aangegeven dat de kosten niet opwegen tegen de kleine kans op een grootschalige, langdurige stroomstoring.
Naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen is het Ministerie van Economische Zaken daarnaast in gesprek gegaan met Telecompartijen om te kijken wat gedaan kan worden om 1-1-2 substantieel langer mobiel aankiesbaar te houden tijdens een langdurige, grootschalige stroomstoring. Onderdeel van deze gesprekken is ook een verkennende «benen op tafel» sessie geweest waar gekeken is of er ook andere niet reguliere mogelijkheden zijn om 1-1-2 langer aankiesbaar te houden naast het plaatsen van aanvullende noodstroomvoorzieningen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het prioriteren van spraak. Uit deze sessie zijn helaas niet veel werkbare alternatieven naar voren gekomen. De conclusie voor nu is dat er geen eenvoudige, goedkope, oplossingen zijn om de mobiele telecomvoorziening substantieel langer in de lucht te houden bij een langdurige, grootschalige stroomstoring. Dat is dan ook de reden dat het Ministerie van Economische Zaken eerst een kosten en baten analyse wil laten uitvoeren voordat overgaan wordt tot een norm voor onderbroken toegang tot 1-1-2.
Kunt u verklaren waarom tot op heden geen norm is gesteld voor de duur van de beschikbaarheid van 1-1-2 na stroomuitval, ondanks dat dit eerder al door inspecties is aanbevolen? Op welke termijn bent u van plan deze norm wel te stellen en welke verbetermaatregelen worden ingezet om deze norm haalbaar te maken?
De aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken hebben ingevolge artikel 7.7, derde lid, van de Telecommunicatiewet de plicht voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot alarmnummers te waarborgen. Het waarborgen houdt in dat de aanbieders voorzieningen moeten treffen die zodanig zijn dat daarmee normaliter een ononderbroken toegang tot 1-1-2 moet kunnen worden gerealiseerd. Ook onder normale omstandigheden, zonder stroomstoring, betekent dit niet dat op alle locaties, in alle gevallen, door de aanbieders gegarandeerd kan worden dat 1-1-2 gebeld kan worden. Er zijn altijd uitzonderlijke plekken te bedenken waar wellicht de kans op een geslaagde verbinding met 1-1-2 minder groot is.
De effecten van een stroomstoring op de dienstverlening van telecomoperators is mede naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen onderwerp van gesprek tussen de Minister Economische Zaken en de telecomoperators. In de beleidsreactie wordt nader ingegaan op de opvolging die is en wordt gegeven aan eerdere aanbevelingen naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen.
Het bericht dat de schrijfvaardigheid van kinderen achteruit holt |
|
Frank Futselaar , Peter Kwint |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
In hoeverre onderschrijft u de mening van enkele scholen en deskundigen dat «de schrijfvaardigheid van kinderen achteruit holt» en dat «het schrijfonderwijs rammelt»?1
In 2012 is het meest recente peilingsonderzoek naar handschriftkwaliteit van leerlingen in het basisonderwijs uitgebracht door Cito. Uit dit onderzoek bleek dat de handschriften van leerlingen in groep 8 als (net) voldoende worden beoordeeld door leerkrachten. In 1999 is een vergelijkbare peiling uitgevoerd. Er zijn geen significante verschillen in leesbaarheid en mate van verzorging van het handschrift van leerlingen tussen beide peilingen gevonden. Ik heb daarom geen reden aan te nemen dat de handschriftontwikkeling van leerlingen op de basisschool achteruit gaat.
Klopt het dat aan het «eind van groep 4 bijna de helft van de leerlingen een slecht of onleesbaar handschrift heeft»? Deelt u de mening van promovenda Overvelde die stelde dat kinderen minder oefenen met schrijven, zodat zij «onvoldoende kilometers maken om automatisch te kunnen schrijven en de aandacht bij de lessen te kunnen houden»? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bevindingen van Overvelde komen overeen met de resultaten uit bovengenoemd peilingsonderzoek. Ook uit dit peilingsonderzoek bleek dat het handschrift van leerlingen in de middenbouw nog onvoldoende is. Gedurende de basisschoolperiode verbetert de handschriftkwaliteit van leerlingen echter sterk, waardoor het niveau in groep 8 als voldoende wordt beoordeeld. De leerlingen in het onderzoek van Overvelde laten een vergelijkbare stijgende lijn zien. Het grootste deel van de leerlingen dat in groep 4 nog een slecht of onleesbaar handschrift heeft, is in groep 5 al significant beter gaan schrijven. Leerlingen blijken kortom gebaat te zijn bij voldoende oefening. Uit het peilingsonderzoek uit 2012 blijkt dat vrijwel alle scholen in groep 4 (94 procent) en groep 5 (97 procent) minstens één keer per twee weken aandacht besteden aan handschriftonderwijs. In vergelijking met de peiling uit 1999 is het percentage leerkrachten dat aangeeft minstens één keer in de twee weken met handschriftonderwijs bezig te zijn, daarmee met tien procent toegenomen.
In hoeverre deelt u de mening van schrijfdocent Van de Rozenberg die stelt dat er sprake is van «didactische verwaarlozing», dat schrijven er volgens sommige leraren «er een beetje bijhangt» en dat zij «niet goed weten hoe ze problemen van kinderen moeten oplossen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op vrijwel alle scholen in Nederland schrijven leerlingen gedurende hun schooldag, naast de lessen handschriftonderwijs, veelvuldig in werkboekjes en schriften. Ze maken daardoor veel, belangrijke, «schrijfkilometers». Ook de tijd en aandacht die op scholen specifiek aan handschriftonderwijs besteden is de afgelopen jaren op niveau gebleven (zie ook het antwoord op vraag 2). Ten slotte wordt op alle lerarenopleidingen basisonderwijs expliciet aandacht gegeven aan handschriftonderwijs. Op die manier worden alle (aanstaande) leraren goed toegerust om handschriftonderwijs te geven (zie ook het antwoord op vraag 6).
Heeft u inzicht in hoe vaak kinderen worden doorverwezen naar kinderfysiotherapie om de schrijfproblemen van basisschoolleerlingen op te lossen? Heeft u inzicht welke sociaaleconomische achtergronden deze kinderen doorgaans hebben? Bent u ermee bekend in hoeverre deze kosten door de grootste zorgverzekeraars worden vergoed?
Hier heb ik geen inzicht in. In het onderzoek van Overvelde wordt verwezen naar een enquête uit 2009 onder 353 kinderfysiotherapeuten.2 Hieruit blijkt dat kinderfysiotherapeuten gemiddeld ruim 25% van hun tijd besteden aan schrijfproblemen bij kinderen. Wanneer kinderen fysiotherapie nodig hebben om schrijfproblemen op te lossen, worden de eerste negen behandelingen door elke basisverzekering vergoed. Voor kinderen is het eigen risico niet van toepassing. Wanneer de problemen na negen behandelingen nog niet zijn verholpen, kan een kind nogmaals negen behandelingen vergoed krijgen. Hiervoor is geen verwijzing van een arts nodig.
Deelt u de mening dat het van belang is extra in te zetten op goed schrijfonderwijs op scholen, aangezien uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er een relatie ligt tussen goed schrijven, goed spellen en beter (vloeiend) lezen?2
Het is belangrijk dat alle leerlingen goed leren schrijven, spellen en (vloeiend) lezen. Hieraan besteden alle basisscholen elke dag dan ook veel aandacht. Het handschriftonderwijs – dat conform de kerndoelen een verplicht onderdeel op elke school is – draagt hieraan bij. De vraag of het wenselijk is om in het primair onderwijs extra in te zetten op handschriftonderwijs moet in de volgende fase van de curriculumherziening worden beantwoord. Hiertoe starten begin volgend jaar een negental ontwikkelteams.4 Deze ontwikkelteams – bestaande uit leraren en schoolleiders – zullen bij de uitvoering van hun opdracht gebruik maken van relevante wetenschappelijke onderzoeken.
Wordt er naar uw mening op de pedagogische academie basisonderwijs (pabo) voldoende aandacht besteed aan schrijfonderwijs en zijn de huidige pabo-eindtermen naar uw mening voldoende waarborg voor goed schrijfonderwijs op basisscholen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ingaan op het feit dat volgens enkele leraren en deskundigen de kwaliteit van het schrijfonderwijs (handschriftontwikkeling) achteruit gaat? Zo nee, bent u van plan om extra in te zetten om deze kwalitatieve waarborg op korte termijn te bewerkstelligen? Wat wilt u in dat verband concreet gaan doen?
Het belang dat ook in de lerarenopleidingen wordt gehecht aan handschriftontwikkeling blijkt in het bijzonder uit het bestaan van een specifieke kennisbasis handschrift. Het ontwikkelen van een goed handschrift wordt namelijk gezien als een leervoorwaarde voor leerlingen om zich andere leergebieden eigen te kunnen maken.5 Handschriftonderwijs wordt dan ook op alle pabo’s aan alle studenten verplicht aangeboden. De kennisbasis schrijft niet voor hoe er invulling moet worden gegeven aan dit thema. Zo kan handschrift als afzonderlijk vak worden aangeboden of worden geïntegreerd in andere leergebieden. Bij de periodieke accreditatie wordt beoordeeld of de wijze waarop pabo’s invulling geven aan de kennisbases toereikend is. Op die manier is een goede balans gevonden tussen voorschrijvendheid en vrijheid enerzijds en tussen handschriftonderwijs en dertiental andere relevante leergebieden anderzijds.
Het bericht dat het risico op een mazelen uitbraak toeneemt door een dalende vaccinatiegraad |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de interpretatie dat de grootste zorg van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet de algeheel dalende vaccinatiegraad is (zoals u wel aangeeft in uw antwoorden op eerdere vragen van de Tweede Kamer)1, maar specifiek het risico op een uitbraak van mazelen?2
Nee.
Waarom verzuimt u in uw brief aan de Kamer te benoemen dat de vaccinatiegraad voor mazelen zodanig is gezakt dat de groepsimmuniteit mogelijk in gevaar is, daar waar het RIVM duidelijk een apart nieuwsbericht over uitdoet en u in uw brief hier niets over noemt?
Het nieuwsbericht van het RIVM en mijn kamerbrief maken beiden melding van het kernprobleem dat opkomt uit het RIVM-vacccinatiegraadrapport over 2016 (zie pagina 173 en 384 van dit rapport), namelijk de trend dat de vaccinatiegraad voor het derde opeenvolgende jaar licht is gedaald.
Ik merk dat het bij u verwarring oproept wanneer RIVM hier een waarschuwing aan toevoegt, die betrekking heeft op een situatie indien de gesignaleerde trend doorzet. Het RIVM heeft dit gedaan om concreet te maken waar het doorzetten van de dalende trend op termijn toe kan leiden. Ook haakten ze daarmee in op de actualiteit van de mazelenuitbraken die gaande zijn in andere Europese landen, zoals Roemenië en Italië.
Ondanks de door mij aangekondigde maatregelen in mijn brief aan de Kamer van 22 juni 2017 bij het aanbieden van het Vaccinatiegraad en jaarverslag Rijksvaccinatieprogramma Nederland 2016 (RIVM) heeft klaarblijkelijk bij u de indruk kunnen ontstaan dat ik het probleem van de dalende vaccinatiegraad niet serieus zou nemen.
Het RIVM, als onderdeel van VWS, monitort de vaccinatiegraad voor het hele Rijksvaccinatieprogramma en rapporteert hierover. U kunt hiervan jaarlijks kennis nemen via de website van het RIVM, dit jaar ook door middel van mijn brief van 22 juni 2017 waarin een link naar het rapport van RIVM over de vaccinatiegraad 2016 was opgenomen.
Het RIVM meldt in het rapport en in hun nieuwsbericht bij het rapport dat de eerste ziekte die de kop op kan steken wanneer de dalende trendaanhoudt mazelen is. Daarbij meldt RIVM ook dat nog steeds bijna 95% van de bevolking gevaccineerd is tegen mazelen.
Zoals vermeld in antwoord op uw eerdere vragen, is het niet zo dat een vaccinatiegraad van minder dan 95% direct tot een mazelenuitbraak leidt. Maar bij een vaccinatiegraad van minder dan 95% wordt de kans op het optreden van één of enkele gevallen van mazelen groter. Echter, kinderen die gevaccineerd zijn of al mazelen hebben gehad worden niet ziek en kunnen de ziekte ook niet verder verspreiden. De omvang van een mazelenuitbraak is afhankelijk van de onderlinge contacten tussen niet gevaccineerde, onbeschermde kinderen.
In 2013–2014 was er een grote mazelenepidemie onder het niet gevaccineerde deel van de bevindelijk gereformeerden. Door deze epidemie hebben veel ongevaccineerde kinderen die de ziekte hebben doorgemaakt natuurlijke bescherming opgebouwd en is het risico op een nieuwe grote uitbraak volgens het RIVM nu klein.
Waarom bagatelliseert u in uw brief het probleem dat de vaccinatiegraad van 95% niet meer gehaald wordt en een uitbraak van mazelen niet meer uitgesloten kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel professionals hebben zich inmiddels aangemeld voor het e-learning programma «Achtergronden van het Rijksvaccinatie-programma»? Bent u bereid te monitoren hoeveel professionals gebruik maken van dit programma en de Kamer hierover te informeren?
De e-learning is recent (op 13 juli jl) online gegaan. De jeugdgezondheidszorg-organisaties zijn hiervan op de hoogte gesteld en de belangrijkste doelgroep (JGZ-professionals) zijn ook direct geïnformeerd. Het RIVM ontvangt regelmatig informatie over het aantal deelnemers. In september wordt op grond daarvan beoordeeld of extra promotie noodzakelijk is. Ik zal uw Kamer in het najaar over de deelname aan de e-learning informeren.
In hoeverre gaat dit e-learning traject ook in op de risico’s van het niet vaccineren van kinderen en hoe zij voorlichting kunnen bieden?
De e-learning bevat diverse modules om de inhoudelijke kennis van jeugdgezondheidszorgprofessionals over het Rijksvaccinatieprogramma te vergroten, onder andere over de ziekten waartegen gevaccineerd wordt, de complicaties van deze ziekten en de risico’s van niet vaccineren. Ook wordt er ingegaan op bijwerkingen en vermeende bijwerkingen van de vaccinaties. Tenslotte is er tevens een module over het gesprek met ouders over vaccinatie.
U geeft aan dat er vanaf 1 januari 2018 meer ruimte is in de consulten van de jeugdgezondheidszorg om het gesprek over vaccinaties te voeren; over welke vaccinaties gaat dit specifiek?
Dit gesprek gaat over vaccineren in het algemeen en over alle vaccins die in het rijksvaccinatieprogramma zijn opgenomen.
Hoeveel tijd krijgen professionals van de jeugdgezondheidszorg vanuit het basispakket voor de voorlichting van vaccinaties?
De uitvoering van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg en de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma betreffen twee verschillende posten binnen de Rijksbegroting. De RVP-taken door de jeugdgezondheidszorg worden gefinancierd vanuit de middelen voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma.
Op grond van het kostenonderzoek (Financieel onderzoek Rijksvaccinatieprogramma, HHM, 2016) is berekend hoeveel middelen (tijd en geld) nodig zijn voor het vaccineren (zetten van de prik) en het geven van de bijbehorende voorlichting.
Aan de huidige consulten (huisbezoek bij pasgeborenen, eerste bezoek aan de jeugdgezondheidszorgorganisatie en bij hpv-vaccinatie) wordt een aantal minuten toegevoegd. De meeste ouders kiezen voor vaccineren en hebben geen extra vragen. Voor ouders die wel behoefte hebben aan extra gesprek, ontstaat op deze manier ruimte. Door de jeugdgezondheidszorg kan de extra tijd flexibel, daar waar nodig, worden ingezet.
Daarnaast is er vanaf 1 januari 2018 voor ouders die daar behoefte aan hebben een extra consult mogelijk van 20 minuten waarin voorlichting kan plaatsvinden over het Rijksvaccinatieprogramma. We gaan er vanuit dat deze behoefte voornamelijk bestaat bij ouders met een eerste kind. De extra tijd is beschikbaar voor twintig procent van deze ouders.
Zijn er gemeenten die zien dat er een probleem ontstaat met de vaccinatiegraad in hun gemeente en de jeugdgezondheidszorg meer middelen en mogelijkheden bieden voor voorlichting, naast het basispakket? Zo ja, welke gemeenten zijn dit? En wanneer niet bekend, bent u bereid dit te onderzoeken?
Hier heb ik geen gegevens over. Het benodigde macrobudget voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma inclusief voorlichting is vastgesteld op basis van een kostprijsonderzoek (Financieel onderzoek Rijksvaccinatieprogramma, HHM, 2016). Ik heb geen signalen dat dit budget ontoereikend is.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de gevolgen van het later vaccineren van kinderen en de mate waarin dit voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen aanleiding toe. Er zijn geen directe aanwijzingen dat er sprake is van uitstelgedrag. De gemiddelde leeftijd waarop bijvoorbeeld de BMR-vaccinatie wordt gegeven ligt voor de eerste vaccinatie op 14 maanden (richtlijn is ook 14 maanden) en voor de tweede vaccinatie op 8,9 jaar (richtlijn is het jaar waarin het kind 9 jaar wordt).
Het RIVM geeft aan dat later vaccineren geen gevolgen heeft voor groepsimmuniteit. Op individueel niveau ontstaat wel meer risico, doordat het kind langer niet beschermd is. Door de meldingsplicht voor rvp-ziekten kan het RIVM het optreden van de ziekten monitoren.
Het inspectieonderzoek naar de stroomstoring van Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017. |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe het komt dat uit het inspectieonderzoek naar de stroomstoring van Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017 blijkt dat de inrichting van de aanname van 1-1-2 oproepen uit de tijd stamt dat mobiele telefonie beperkt werd gebruikt?1 Waarom is deze inrichting niet aangepast?
De reden voor een landelijke aanname van 1-1-2 oproepen is dat de technische en organisatorische randvoorwaarden niet aanwezig waren voor het automatisch routeren van mobiele oproepen naar regionale meldkamers. Met de realisatie van de een landelijke meldkamerorganisatie verandert dit en zullen oproepen zonder tussenkomst van een landelijke centrale in de meldkamers uitkomen. In 2018 wordt tevens de technische inrichting van de landelijke 1-1-2 centrale vernieuwd. Deze nieuwe infrastructuur maakt het onder andere mogelijk om het 1-1-2 proces beter te kunnen monitoren.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn geweest dat tijdens de stroomstoring ongeveer 19% van de bellers helemaal geen contact heeft gehad met de centrale? Hoe wilt u in de toekomst gaan voorkomen dat mensen met een noodoproep geen contact krijgen met de centrale?
De personeelsbezetting van meldkamers wordt ingepland op basis van het historisch werkaanbod en voorzienbare piekbelasting. De stroomstoring zorgde voor een onverwacht hoge piekbelasting waarbij ook sprake was van een zeer hoge mate van oneigenlijk gebruik. Dit heeft ertoe geleid dat burgers in de wachtrij kwamen en daarbij een groot aantal het contact met 1-1-2 heeft verbroken.
Voor de korte termijn worden organisatorische maatregelen genomen om sneller extra capaciteit in te kunnen zetten. Ook worden procedures en afspraken voor het handelen tijdens piekbelastingen aangescherpt. Tot slot worden met de implementatie van vernieuwing van de technische infrastructuur voor 1-1-2 in 2018 verbeteringen doorgevoerd, zoals technische monitoring op wachtrijen. Op de lange termijn zal de realisatie van de landelijke meldkamerorganisatie moeten zorgen voor een betere opvang van onverwachte piekbelastingen. Voor een nadere toelichting op bovengenoemde maatregelen verwijs ik u naar de beleidsreactie op het rapport.
(Zie ook antwoord op vraag 10 van de leden Van Engelshoven en Paternotte van D66)
Hoe kan het dat de meldkamer niet kan zien wat de wachttijden zijn? Ben u bereid dit aan te passen zodat de meldkamer dit in de toekomst wel kan zien?
Veiligheidsregio’s zijn nu verantwoordelijk voor het beheer van de gemeenschappelijke meldkamers. Dit betekent dat de organisatorische en technische inrichting veelal gebaseerd is op keuzes die regionaal zijn gemaakt. Een van de hoofddoelstellingen van de landelijke meldkamerorganisatie is het beter omgaan met piekbelastingen en om hierbij de burgers een uniform niveau van dienstverlening aan te bieden. Hiervoor wordt het beheer van alle meldkamerlocaties centraal belegd bij de politie.
De politie bereidt op dit moment een wijziging voor in de technische 1-1-2 dienstverlening (zie Kamerstuk 29517, nr. 112 inzake 112 aangelegenheden) die in 2018 in gebruik wordt genomen. Deze nieuwe infrastructuur maakt het onder andere mogelijk om het 1-1-2 proces beter te kunnen monitoren.
Waarom gebruikt Nederland het systeem waarbij als je met een vaste telefoon naar 1-1-2 belt, je direct bij je regionale meldkamer terecht komt terwijl als je met mobiele telefoon naar 1-1-2 belt, je terecht komt bij een telefooncentrale in Driebergen die je uiteindelijk doorzet naar je regionale meldkamer? Hoe kijkt u tegen dit systeem aan?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1. In het Transitieakkoord is afgesproken dat er geen sprake meer zal zijn van centrale aanname van mobiele telefonie. De politie onderzoekt momenteel de organisatorische consequenties van decentralisatie van 1-1-2 oproepen. Het eindbeeld is dat de tien meldkamers samen als één geheel kunnen werken.
Kunt u uiteenzetten wat Nederland qua systemen kan leren van het buitenland? Is het waar dat er in Oostenrijk nooit wachttijden zijn doordat daar een computer de centralist kiest? Zou dit systeem ook wat voor Nederland kunnen zijn?
Bij het maken van de afspraken om te komen tot een landelijke meldkamerorganisatie is goed gekeken naar buitenlandse voorbeelden. Het eindbeeld van de landelijke meldkamerorganisatie is onder andere dat meldkamers werk van elkaar kunnen overnemen en op die manier virtueel als één geheel kunnen werken. Zonder specifiek in te gaan op de prestaties van meldkamers in afzonderlijke landen, ben ik van mening dat wachttijden ook afhankelijk zijn van het aanbod en het aantal beschikbare centralisten. Dit betekent dat een systeem op zich niet volledig kan voorkomen dat er wachttijden kunnen ontstaan tijdens enorme piekbelasting.
Hoe wilt u ervoor gaan zorgen dat 1-1-2 beschikbaar blijft via de mobiele netwerken tijdens een langdurige stroomstoring met een groot effectgebied?
Naar aanleiding van de rapporten van de inspecties over de stroomstoringen in Diemen en in Amsterdam is overleg gestart met de aanbieders van mobiele telecommunicatie over de wijze waarop invulling moet worden gegeven aan de aanbevelingen in de rapporten voor wat betreft de aankiesbaarheid van 1-1-2 tijdens een stroomstoring. Dit overleg heeft geleid tot een goed beeld van de situatie. Telecompartijen hebben maatregelen genomen om te zorgen dat de noodstroomvoorziening beter functioneert. In zowel de rapportage over de stroomstoring in Diemen als de rapportage over de stroomstoring in Amsterdam wordt het Ministerie van Economische Zaken aanbevolen om over te gaan tot nadere normering voor de onderbroken toegang tot 1-1-2 bij een langdurige stroomstoring. Zoals aangegeven is in de beleidsreactie, wordt eerst een gedegen kosten en baten analyse uitgevoerd om te kijken wat een redelijke norm is. Beoogd wordt om in het eerste kwartaal van 2018 de Kamer te informeren over de resultaten hiervan.
Hoe wilt u ervoor gaan zorgen dat 1-1-2 beschikbaar blijft via de mobiele netwerken tijdens een (langdurige) stroomstoring in minder dicht bevolkte gebieden waar minder masten in de omgeving zijn die het belverkeer van uitgevallen masten kunnen opvangen?
De Minister van Economische zaken voert met de telecomproviders het gesprek over het effect van stroomstoringen op de dienstverlening, dit mede naar aanleiding van de aanbeveling om hiervoor tot een normering te komen. De resultaten hiervan zijn niet gebied gebonden, zodat deze op zowel dichter als minder dicht bevolkte gebieden van toepassing kunnen zijn. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u naar de beleidsreactie.
Daarnaast wordt bij de eerstvolgende veiling van frequentievergunningen voor mobiele communicatie een dekkingseis geïntroduceerd (zie Kamerstuk 24 095, nr.418 voortgang nota Mobile Communicatie). Daarmee kan een verbetering optreden van de beschikbaarheid van 1-1-2.
Wat heeft u gedaan met de in eerdere onderzoeken geconstateerde kwetsbaarheden door de inspecties in de continuïteit en bereikbaarheid van de 1-1-2 keten? Is het waar dat niet alle eerdere aanbevelingen om de bereikbaarheid van 1-1-2 verder te optimaliseren, zijn gerealiseerd? Zo ja, wat is hiervan de reden? Kunt u uiteenzetten hoe het komt dat ondanks eerdere aanbevelingen van de inspecties tot op heden geen norm is gesteld voor de duur van de beschikbaarheid van 1-1-2 na stroomuitval?
In 2013 heeft de Inspectie VenJ naar aanleiding van technische storingen die zich in 2012 in de 1-1-2 keten hebben voorgedaan een aantal aanbevelingen gedaan om de 1-1-2 keten te verbeteren. In 2015 heb ik de Auditdienst Rijk gevraagd om de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen van de Inspectie te beoordelen. Hierover heb ik u op 1 september 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 29 628 nr. 560). De ADR heeft in haar rapport van september 2015 geconstateerd dat de verbetermaatregelen die betrekking hebben op het gebied van beleid, sturing, regie maar ook technische verbetermaatregelen, monitoring van de 1-1-2 keten en communicatie over het handelingsperspectief inmiddels zijn gerealiseerd. Een aantal verbetermaatregelen vroegen toen nog aandacht. Hiervoor is met behulp van alle ketenpartners een risico-analyse opgesteld waaruit verbeterpunten zijn opgepakt zoals het realiseren van meer nauwkeurige locatie-informatie voor de burger. Een ander deel van de verbetermaatregelen zal ook met de vernieuwing van de technische infrastructuur van de 1-1-2 in 2018 worden gerealiseerd. Ik zal deze risico analyse periodiek herhalen, zodat continue aandacht is voor de robuustheid van de «1-1-2 keten».
Voor het antwoord inzake het instellen van een norm verwijs ik u naar de beleidsreactie.
Kunt u een update geven van de verbeteringen die zijn aangebracht aan het mobiele netwerk om de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 te verbeteren, met name in de grensgebieden?
Telecomaanbieders geven aan continu bezig te zijn hun mobiele netwerken te optimaliseren. Elke lokale situatie kent eigen specifieke uitdagingen. Dat geldt ook voor grensgebieden. Telecomaanbieders spreken over de nodige aanpassingen met hun buitenlandse collega’s om wederzijdse storingen zoveel mogelijk te voorkomen. Overigens is het niet evident dat de bereikbaarheid van 1-1-2 in grensregio’s minder goed is dan in de overige delen van Nederland. Om de kans op een geslaagde noodoproep zo hoog mogelijk te maken, kunnen noodoproepen door ieder beschikbaar mobiel netwerk worden afgehandeld. Ook door buitenlandse netwerken.
Kunt u uiteenzetten voor welke gemeenten het Agentschap Telecom het afgelopen jaar heeft geadviseerd om de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 te verbeteren? Bent u bereid het Agentschap Telecom de opdracht te geven proactief advies te geven aan gemeenten waar zich op het gebied van dekking problemen voordoen met de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2?
In beantwoording van Kamervragen van 3 november 2016 door het lid Mulder (CDA) en Oosenbrug (PvdA) is aangegeven dat bij het bieden van ondersteuning bij het vergroten van de bereikbaarheid van 1-1-2 Agentschap Telecom uitgebreid contact heeft gehad met de gemeenten Huizen, Naarden, Bergen (L), Midden Drenthe, Barneveld, Neerijnen, Lingewaal, Vlagtwedde, alle Zeeuwse gemeenten via de Vereniging Zeeuwse Gemeenten (VZG) en de provincie Groningen. Aanvullend daarop kan gemeld worden dat er afgelopen periode contact is geweest met gemeente Dronten, waterschap Hunze en Aa, gemeente Bladel, provincie Drenthe en gemeente Weststellingwerf. In 2015 hebben TNO en Agentschap Telecom een onderzoek uitgevoerd naar de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2. Aansluitend heeft Agentschap Telecom opdracht gekregen om op verzoek beschikbare technische expertise aan te bieden aan gemeenten en telecomaanbieders. Daar waar nodig vinden ook metingen plaats naar de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2, mits gemeente en telecomaanbieders de situatie lokaal gezamenlijk al goed in kaart hebben gebracht en oplossingsmogelijkheden over en weer hebben onderzocht.
Het bericht dat de Inspectie Jeugdzorg geen onderzoek doet naar zelfdoding. |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is het waar dat de Inspectie Jeugdzorg geen onderzoek doet naar de zelfmoord van een jongen in Venlo, bij wie jeugdzorg in een eerder stadium betrokken is geweest?1
Ja.
Uit de informatie die de Inspectie Jeugdzorg heeft opgevraagd blijkt dat er bij het betreffende gezin en de jongen het afgelopen jaar geen sprake was van jeugdhulp. Daarmee is er voor de Inspectie Jeugdzorg conform het toezichtskader geen reden om onderzoek te doen.
Dat neemt niet weg dat er overleg is tussen de gemeente en de samenwerkende inspecties in Toezicht Sociaal Domein (TSD). De gemeente Venlo gaat nu eerst zelf onderzoek doen. Dit wordt gevolgd en tijdens en na afronding van het onderzoek zal door TSD in afstemming met de gemeente worden bekeken of en wat er nog extra nodig is.
Klopt het dat de gemeente Venlo formeel niet verplicht is zelf een melding te doen bij de Inspectie Jeugdzorg? Wat is uw oordeel in deze?
De Jeugdwet heeft de verplichting om een (gewelds)calamiteit tijdens de hulpverlening te melden neergelegd bij de aanbieders van jeugdhulp en de instellingen voor jeugdbescherming/jeugdreclassering, en niet bij de gemeente. De gemeente kan er wel zelf voor kiezen om – op vrijwillige basis – melding te doen van een calamiteit. De gemeente Heerlen heeft hierin een andere keuze gemaakt dan de gemeente Venlo.
Wat maakt dat de gemeente Heerlen in een soortgelijke situatie wel melding heeft gedaan en dit wel onderzocht wordt en de gemeente Venlo dit laat liggen? Vanwaar deze ogenschijnlijke willekeur?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de uitspraak van de Inspectie Jeugdzorg duiden dat «de gemeente Venlo alle reden heeft om zelf te onderzoeken wat hier fout is gegaan»?
De gemeente heeft mij laten weten dat een evaluatie volstrekt in de rede ligt en ook in gang is gezet, zowel intern als met betrokken partijen. Bij een dergelijk ernstige gebeurtenis is het vanzelfsprekend om niet alleen de casus tegen het licht te houden maar ook bestaande afspraken en protocollen te evalueren.
Deelt u de mening dat, wanneer jeugdzorg op enig moment betrokken is geweest bij een minderjarige die zelfmoord pleegt, gemeenten standaard een melding moeten doen bij de Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie dit ook moet onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten, maar ook burgers en andere instanties kunnen een (niet wettelijk verplichte) melding doen van een calamiteit of een misstand bij de jeugdinspecties2. Als jeugdhulp is betrokken en afhankelijk van de ernst van de melding zullen de inspecties rechtstreeks contact opnemen met de betreffende jeugdhulpaanbieder.
Aanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn op basis van de Jeugdwet verplicht calamiteiten en geweld te melden bij de Inspectie Jeugdzorg. Als er bij de gezamenlijke jeugdinspecties een suicïde door een jeugdhulpaanbieder wordt gemeld, handelen de inspecties zoals is omschreven in de Leidraad Meldingen Jeugd.
Zie ook: https://www.inspectiejeugdzorg.nl/meldingen/melden-voor-instellingen
Elke suïcide van een jongere is dramatisch en zeer ingrijpend voor alle betrokkenen. Daarom bekijken de jeugdinspecties elke melding en bepalen zij of nader onderzoek nodig is. Indien een jeugdige in gesloten setting (JJI, gesloten jeugdzorg of met een rechtelijke machtiging in de jeugd GGZ) verblijft, doen de inspecties op grond van de Leidraad Meldingen Jeugd, altijd zelf onderzoek naar de gebeurtenis. Bij de andere meldingen wegen de inspecties af of nader onderzoek nodig is.
Voor meer informatie over de afspraken met gemeenten rond het doen van onderzoek naar calamiteiten verwijs ik u naar het inspectieloket:
De Limburger, 27 juli 2017, «Inspecties doen geen onderzoek naar zelfdoding Vladimirs» http://www.limburger.nl/cnt/dmf20170727_00044101/geen-onderzoek-inspecties-naar-zelfdoding-vladimirs
De veiligheidssituatie van diplomaten in Venezuela |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de families van diplomaten van de VS uit Venezuela worden weggehaald vanwege de veiligheidssituatie in dat land1?
Ja.
Welke maatregelen neemt u om de veiligheid van Nederlandse diplomaten en hun families in dat land te waarborgen?
Het Ministerie van Buitenlands Zaken kan geen openbare uitspraken doen over de veiligheid c.q. veiligheidsmaatregelen ten behoeve van diplomaten en hun families. De veiligheidssituatie in Venezuela in het algemeen en Caracas in het bijzonder, heeft de voortdurende aandacht van het ministerie. Hierover is onder meer dagelijks contact tussen het departement en de ambassade in Caracas.
Zijn de ontwikkelingen in Venezuela aanleiding om het reisadvies aan te passen?
De ontwikkelingen in Venezuela worden constant gemonitord. Zodra er aanleiding is het reisadvies aan te passen, zoals bij een veranderde veiligheidssituatie, wordt dat vanzelfsprekend direct gedaan. De laatste actualisering van het reisadvies vond plaats op woensdag 2 augustus 2017. De in Venezuela bij de Nederlandse ambassade geregistreerde Nederlanders zijn zoals gebruikelijk over de aanpassing van het reisadvies geïnformeerd waarbij extra aandacht is gevraagd voor de overweging of hun reis c.q. verblijf in Venezuela inderdaad noodzakelijk is.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 1 augustus 2017?
Deze antwoorden zijn u zo spoedig mogelijk toegezonden.
De onbetrouwbaarheid van flitsapparatuur |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «strijd tegen onbetrouwbare flitscamera's»1?
Ja.
Herkent u de geschetste problematiek in dit artikel van onbetrouwbare digitale camera's? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dit en welke maatregelen heeft u genomen om dit op te lossen? Indien u nog geen aanvullende maatregelen heeft genomen, bent u dan bereid om hierover contact op te nemen met het Openbaar Ministerie (OM) en de Kamer over de uitkomsten van dit overleg te informeren?
De digitale flitspalen voldoen aan strenge technische eisen, zijn gecertificeerd door het Nederlands Meetinstituut (NMi) en de werking van de flitsapparatuur wordt voortdurend gemonitord. Het is echter niet uit te sluiten dat er in één van de palen een storing kan optreden. Mocht blijken dat een digitale flitspaal toch niet goed functioneert, dan wordt de handhaving met deze paal gestopt en wordt de storing zo spoedig mogelijk verholpen. Bij de in het artikel aangehaalde flitspaal was dit het geval. De betreffende boete die het gevolg was van de storing is vernietigd.
Op basis van dit eenmalige incident kunnen geen conclusies worden getrokken over de betrouwbaarheid van flitspalen in het algemeen. Ik herken de geschetste problematiek van onbetrouwbare digitale flitspalen of foute instellingen dan ook niet.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot het bericht van vorig jaar, waarbij de politievakbond ACP haar zorgen uit over de betrouwbaarheid van de nieuwe flitsapparatuur2
Het bericht van vorig jaar ging over de mobiele radarsets en staat los van de digitale flitspalen waar het artikel uit De Telegraaf betrekking op heeft.
Is inmiddels het probleem met reflecterende radarbundels opgelost? Zo nee, waarom niet?
Ja, het probleem met de mobiele radarsets is opgelost. Met de installatie van de ondersteunende software en de optimalisatie van het werkproces bij de politie, wordt de bedienaar van de radarset nog beter in staat gesteld de uitslagen van de radar goed te interpreteren.
In hoeveel procent van de gevallen moeten agenten nu nog foute flitsmeldingen er handmatig uitfilteren? Is er sprake van een afnemend percentage? Zo nee, waarom niet? Welke zekerheden zijn er in dit proces van handmatige beoordeling dat dit ook adequaat gebeurt, waardoor het risico dat mensen onterecht beboet worden naar 0% gaat?
Om onterechte bekeuringen zoveel mogelijk te voorkomen, wordt bij de beoordeling van de overtredingen die worden geconstateerd met mobiele radarsets door de politie het zogenaamde 4-ogen principe toegepast. Alvorens de resultaten van een controle worden doorgestuurd naar het CJIB controleert een tweede collega de controlegegevens zoals de opgegeven locatie, de juistheid van de geldende bebording e.d. Dit beperkt de kans op fouten optimaal, maar sluit fouten niet volledig uit. Uiteraard hebben weggebruikers altijd de mogelijkheid hun foto op te vragen en in beroep te gaan tegen een bekeuring. Een percentage is niet te geven omdat dit niet wordt bijgehouden.
Klopt het dat het OM tot op heden geen inzicht wil geven in de hoeveelheid foutief ingestelde flitsapparatuur dan wel de hoeveelheid boetes hierdoor? Zo ja, wat vindt u hiervan? Deelt u de mening dat dit inzicht gewoon gegeven moet worden en er geen sprake mag zijn van foutief afgestelde apparatuur?
Nee, dat is niet juist. Zoals hiervoor aangegeven, zijn de flitspalen niet foutief ingesteld. Er is slechts sprake van zeer incidentele storingen in flitspalen. Een overzicht hiervan is niet te geven.
Hoeveel mensen worden er mogelijk nog onnodig beboet door fout afgestelde flitsapparatuur, dan wel het niet adequaat handmatig filteren? Neemt dit percentage inmiddels af ten opzichte van 2016?
Zoals in de voorgaande antwoorden is aangegeven is er geen sprake van foutief ingestelde digitale flitspalen. Een percentage kan dan ook niet worden gegeven. De meeste overtredingen die worden geconstateerd via een flitspaal worden automatisch verwerkt, ongeveer 10% van de geconstateerde overtredingen wordt handmatig beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval als het kenteken niet goed gelezen kon worden of als onduidelijk is in welke rijstrook de overtreding plaatsvond. Het is niet helemaal uit te sluiten dat in de handmatige beoordeling een beoordelingsfout wordt gemaakt, door bijvoorbeeld van een onjuiste rijstrook uit te gaan of door onjuiste invoering van een kenteken. Het kan dus gebeuren dat onverhoopt onterecht een boete wordt opgelegd. Ook hiervan zijn geen cijfers te geven.
Voor wat betreft het handmatig filteren bij de mobiele radarsets verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat indien er sprake is van onterechte boetes door foutief afgestelde flitscamera’s dat automobilisten niet dubbel gedupeerd moeten raken door allerlei juridische procedures? Zo ja, op welke manier zal hier invulling aan worden gegeven? Zo nee, waarom niet?
Een incidentele storing aan een flitspaal is niet uit te sluiten. Ook is het mogelijk dat er een fout wordt gemaakt bij de beoordeling van het kenteken of de omstandigheden van de overtreding. Voor beide geldt dat geprobeerd wordt dit tot een minimum te beperken. De opsporingsinstantie kan in de gevallen waarbij sprake is van een evidente onjuistheid of fout in de handmatige beoordeling een correctieverzoek indienen, waarmee wordt voorkomen dat automobilisten alsnog een juridische procedure moeten starten. Boetes waarvan is gebleken dat die het gevolg zijn van een storing worden vernietigd. Daarnaast hebben betrokkenen die van mening zijn dat een boete onterecht is opgelegd de wettelijke mogelijkheid van het instellen van beroep.
Het bericht dat een nieuwe islamitische school in Amsterdam bekostigd moet worden door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State van 26 juli 2017, waarin wordt gesteld dat een nieuwe islamitische school in Amsterdam bekostigd moet worden door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?1
Ja.
Op basis van welke nieuwe feiten heeft de Raad van State volgens u geconcludeerd dat uw eigen, terechte, zorg dat deze school IS-gedachtegoed uit zou gaan dragen naar leerlingen, kennelijk onterecht is?
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is van oordeel dat er geen gegronde reden is om aan te nemen dat SIO niet aan de bekostigingsvoorwaarden zal voldoen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het bestuur van SIO op voldoende wijze afstand genomen van de steunbetuiging van de heer Khoulani aan IS. Daarbij heeft de Afdeling verwezen naar de notulen van twee bestuursvergaderingen van SIO, de aangifte van SIO tegen het voormalig Tweede Kamerlid Marcouch, de beantwoording door SIO van vragen van het dagblad Trouw, een persbericht van SIO van 14 augustus 2014 en de uitschrijving van de heer Khoulani als bestuurslid van SIO met ingang van 5 september 2014. Ik heb via mijn juridische vertegenwoordigers van de inhoud van de notulen van de bestuursvergaderingen van SIO voor het eerst kennis genomen op de zitting van 20 juli jongstleden.
Bent u het met de zienswijze van de Raad van State eens dat deze islamitische school een school is als alle andere en niet een school die zich keert tegen integratie en met «zijn rug naar de maatschappij staat», zoals veel partijen stellen? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de Afdeling heeft mijn zorgen over dit bestuur niet weggenomen. Tegelijkertijd spreekt het in onze democratie en rechtsorde voor zich dat ik de uitspraak respecteer. De bekostiging van SIO is inmiddels gestart, zoals gelast door de Afdeling. Ik reken op de verantwoordelijkheid van ouders om goed na te denken of zij hun kind op deze school zullen inschrijven. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) zal op korte termijn het toezicht op de nieuwe school starten en vaststellen of de school voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen voor het onderwijs en voor het bestuur. Is dat niet het geval, dan zal de inspectie handhaven, of ik zal, indien de ernst van de situatie dat vraagt, zelf gebruik maken van de wettelijke mogelijkheden die mij ten dienste staan om in te grijpen.
Bent u bereid om de uitspraak van de Raad van State te negeren en deze school, die uit is op onderwerping van alles wat niet islamitisch is, met de vestiging van de sharia als doel, alsnog bekostiging te onthouden?
Nee. Ik respecteer de uitspraak van de Afdeling en heb ook conform gehandeld door SIO alsnog te bekostigen. Dat neemt niet weg dat het oordeel van de rechter dat in dit specifieke geval de bekostiging niet geweigerd mag worden, niet strookt met wat er in mijn ogen maatschappelijk gezien wenselijk is.
Ik heb reeds het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen in voorbereiding, waarmee ik een kwaliteitstoets introduceer voor de goedkeuring van een nieuwe bekostigde school. Daarnaast zal vooraf bekeken worden of er daadwerkelijk voldoende belangstelling is voor de nieuwe school. Het wetsvoorstel creëert voorts de mogelijkheid om een nieuwe school sneller te kunnen sluiten dan nu het geval is.
Deelt u de mening dat deze islamitische school op geen enkele manier zal bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs, maar zich juist keert tegen alle Nederlandse waarden die een school zijn leerlingen zou moeten meegeven? Zo ja, onderschrijft u dan de mening dat geen enkele vorm van islamitisch onderwijs toegestaan zou moeten worden in Nederland?
Mijn zorgen over dit bestuur bestaan nog steeds. Maar de realiteit is dat de rechter heeft geoordeeld dat de onderwijswetgeving zich in dit geval niet verzet tegen de start van deze school. Ik wil er alles aan doen om te zorgen dat kinderen het onderwijs krijgen waar ze recht op hebben en dat ze leren wat het betekent om deel uit te maken van onze Nederlandse samenleving, ongeacht de grondslag van dat onderwijs. Nu komt het er op aan dat de school van SIO daadwerkelijk invulling geeft aan de kwaliteitseisen die voor alle vo-scholen gelden, waaronder die op het gebied van burgerschap. Ik heb de inspectie gevraagd om er op toe te zien dat het bestuur voldoet aan deze wettelijke eisen.
Kartelafspraken van de grote Duitse autobouwers over prijzen en ook om niet of slechts minimaal aan de milieunormen te voldoen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de recente berichtgeving in Nederlandse en Duitse media rond kartelafspraken van de grote Duitse autobouwers over prijzen, maar ook om niet of slechts minimaal aan de milieunormen te voldoen?1
Ja.
Zal dit schandaal gezien de strijdigheid met het recht en gezien het feit dat ook Nederlandse consumenten gedupeerd zijn en Nederlanders teveel schadelijke luchtvervuiling inademen, ook juridische gevolgen hebben in Nederland?
Op de interne Europese markt moeten bedrijven op gelijke voorwaarden kunnen concurreren. Kartelvorming verstoort de concurrentie en is daarom via Europese regelgeving verboden. Een eventuele kartelvorming door autofabrikanten treft de gehele Europese Unie en is daarom een zaak voor de Europese Commissie.
Bent u bekend met het bericht dat de Duitse verkeersminister voornemens was om een «deal» te sluiten met de Duitse autobouwers, waarbij de in Duitsland verkochte voertuigen in aanmerking kwamen voor een «vrijwillige terugroeping» en er in ruil daarvoor geen intrekking van de typegoedkeuring zou plaatsvinden?2 De in Nederland en andere EU-lidstaten verkochte voertuigen zouden dan geen upgrade krijgen en blijvend niet aan de emissienormen voldoen. Wat vindt u van een dergelijk voorstel?
Voor voertuigen die binnen Europa zijn verkocht is een Europese typegoedkeuring noodzakelijk. Een software-update die wordt uitgevoerd via een vrijwillige terugroepactie van een voertuigfabrikant moet worden goedgekeurd door de betreffende typegoedkeuringsinstantie. In principe is een dergelijke update vervolgens beschikbaar voor heel Europa.
Klopt het dat EU-regels voor emissies voorzien in een uitzondering dat (soms) meer mag worden uitgestoten als dat nodig is om de motor te beschermen en dat veel autobouwers zich hierop beroepen als zij op manipulaties zijn betrapt? Waarom is dit toegestaan? Waarom mag een auto worden verkocht die kennelijk alleen kan functioneren als het uitlaatgasbehandelsysteem wordt uitgeschakeld?
Zoals ik in diverse overzichtsbrieven over dieselfraude3 heb aangegeven staat EU regelgeving een aangepaste werking van het emissiebestrijdingssysteem expliciet toe wanneer dit nodig is om de motor te beschermen. In mijn brief van 10 juli jl. heb ik aangegeven dat ik het afkeur dat verschillende fabrikanten emissiebestrijdingssystemen toepassen van bedenkelijke kwaliteit, waardoor ze deze noodgedwongen onder praktijkomstandigheden anders moeten afstellen om de motor te beschermen. Momenteel is er geen juridisch aanknopingspunt om fabrikanten met deze handelwijze te vervolgen en sancties op te leggen. Vanaf september 2017 wordt de Real Driving Emmission test gefaseerd ingevoerd, waarmee de uitstoot van het voertuig onder praktijkomstandigheden wordt gemeten en moet voldoen aan de normen. Hiermee worden voertuigfabrikanten gedwongen auto’s te maken die op de weg aan de norm voldoen.
Klopt het dat het geen gehoor geven aan een terugroeping voor een software-update geen gevolgen heeft voor de Algemene Periodieke Keuring (APK) of voor de typegoedkeuring, ook al voldoet de auto aanwijsbaar niet aan de emissienormen? Het actief verwijderen van roetfilters heeft binnenkort consequenties, maar moet het niet opvolgen van een maatregel tot terugroeping niet dezelfde gevolgen hebben?
Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant dat voertuigen die niet conform de regelgeving zijn weer in conformiteit worden gebracht. Momenteel is er in Nederland geen juridische grondslag waarmee de consument verplicht kan worden gehoor te geven aan een terugroepactie. Het verwijderen van roetfilters wordt inderdaad binnenkort verboden. Daar is het echter de gebruiker die het roetfilter actief laat verwijderen. Bij de toepassing van sjoemelsoftware is de fabrikant in gebreke. De consument mag niet de dupe worden van fouten die door de fabrikant zijn gemaakt. Om de consument zo goed mogelijk te informeren wordt momenteel onderzocht of het mogelijk is de consument bij een APK te waarschuwen over een openstaande terugroepactie.
Hoeveel auto's in Nederland voldoen nu niet aan hun typekeuring? Wat betekent dit voor de luchtkwaliteit? Is gezien het steeds groter wordende dieselschandaal en het feit dat de luchtkwaliteit in Nederlandse steden niet verder verbeterd, het bronbeleid, als basis voor het Nederlandse luchtkwaliteitsbeleid, mislukt?
Momenteel is bij meer dan 92.000 van de ongeveer 169.000 voertuigen van Volkswagen AG een software-update uitgevoerd, waarbij de frauduleuze software is verwijderd. Bij bijna 77.000 in Nederland geregistreerde voertuigen staat nog een terugroepactie van Volkswagen AG open. Zolang er nog voertuigen zijn waarbij de update niet heeft plaatsgevonden blijft de terugroepactie openstaan.
Zoals de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 9 november 20164 aan uw Kamer heeft gemeld is sinds de start van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 de luchtkwaliteit in Nederland aanzienlijk verbeterd en is het aantal mensen dat is blootgesteld aan normoverschrijdingen gedaald. Voor stikstofdioxide (NO2) zijn de concentraties tussen 2009 en 2015 flink gedaald. In 2009 was langs bijna 1.100 kilometer weg nog sprake van concentraties boven de grenswaarde. In 2015 was dit nog slechts 9,9 km. Er resteert voornamelijk een aantal knelpunten langs drukke binnenstedelijke wegen die spoedig zullen worden aangepakt. Ondanks de dieselfraude is het Europees bronbeleid succesvol gebleken.
Als een simpele software-update volgens veel onderzoekers onvoldoende helpt om sjoemeldiesels weer aan de normen te laten voldoen3, wordt dan voor deze voertuigen alsnog de typegoedkeuring ingetrokken? Kunnen deze voertuigen worden geweerd uit stedelijke milieuzones? Wat betekent dit voor de eigenaren van dergelijke voertuigen?
Alleen de typegoedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring voor een voertuig heeft afgegeven kan een typegoedkeuring ook weer intrekken. Zoals in eerdere overzichtsbrieven dieselfraude aangegeven is het intrekken van een typegoedkeuring alleen effectief voor voertuigen die nog in productie zijn. Het in conformiteit brengen van voertuigen die reeds op de markt zijn gebracht kan worden bereikt met een service-update.
Gemeenten zijn bevoegd tot het instellen van milieuzones. Het is ter beoordeling van gemeenten of het effectief, proportioneel en uitvoerbaar is om toegangscriteria zodanig aan te passen dat dergelijke voertuigen geweerd kunnen worden.
Wat is de toekomst voor dieselmotoren, nu blijkt dat de autoindustrie er niet in is geslaagd om zonder manipulaties fraude en illegale afspraken, dieselmotoren te bouwen die tegelijk schoon, zuinig en aantrekkelijk voor consumenten zijn?
Regels omtrent de uitstoot van dieselmotoren worden continu aangescherpt. Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 4 wordt de nieuwe testprocedure binnenkort van kracht, waardoor de praktijkemissies naar verwachting veel beter met de norm overeenkomen. Daarnaast ziet de Europese Commissie toe op de naleving van regelgeving omtrent concurrentie. Het is aan de voertuigindustrie om te bepalen of ze onder deze strenge eisen in staat zijn om aantrekkelijke dieselvoertuigen voor de consument te produceren.
Het bericht “Radicaal vrijuit door slordigheid Justitie” |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Radicaal vrijuit door slordigheid Justitie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze, mede door uw blunder ontstane, situatie te gek voor woorden is en dat dit soort types in elk geval tijdelijk uit de maatschappij gehaald moeten worden om andere mensen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Sinds 1 maart 2017 heb ik onder de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (hierna: Twbmt) de bevoegdheid om preventieve vrijheidsbeperkende maatregelen in te zetten wanneer een persoon op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. Dit betreft de mogelijkheid tot het opleggen van een contactverbod, een meldplicht of een uitreis- of gebiedsverbod. Van die bevoegdheden heb ik inmiddels gebruik gemaakt, bijvoorbeeld in de zaak waarnaar wordt verwezen in het artikel van het AD. Op 21 juli 2017 heeft de bestuursrechter geoordeeld dat ik, gelet op de gedragingen van betrokkene, op goede gronden tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregelen in deze zaak ben overgegaan.2 Daarbij heeft de rechtbank wel de kanttekening geplaatst dat de gebiedsaanduiding die vermeld was op de kaart van het gebiedsverbod onvoldoende helder was. Omdat het gebiedsverbod voor betrokkene slechts voor het weekend van de Marathon van Rotterdam gold, heeft de vernietiging van dat deel van het besluit geen verdere gevolgen gehad voor de veiligheid in het gebied tijdens de marathon. Bovendien geldt dat de meldplicht nog steeds van kracht is voor betrokkene.
Wat gaat u, nu uw aanpak tekort blijkt te schieten, acuut doen om Nederland tegen deze persoon te beschermen?
In zijn algemeenheid wordt door alle betrokken partijen in redelijkheid alles gedaan om dreigingen tijdig te onderkennen en eventuele aanslagen te voorkomen. Verder ga ik niet in op (de maatregelen rondom) individuele gevallen.
Deelt u de mening dat de veiligheid van Nederland beter gediend is met het preventief opsluiten van de in het bericht genoemde persoon en vergelijkbare gevallen en bent u bereid daartoe administratieve detentie in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Met de inwerkingtreding van de Twbmt is het bestaande instrumentarium in de aanpak jihadisme uitgebreid met de hiervoor reeds genoemde bestuursrechtelijke vrijheidsbeperkende maatregelen. De hiervoor genoemde uitspraak laat zien dat het instrumentarium dat ik ter beschikking heb, in de praktijk werkt en door de rechter in concrete zaken juridisch toelaatbaar wordt geacht. In dit verband hecht ik er bovendien aan te verwijzen naar mijn brief van 8 december 2015 aan uw Kamer waarin ik heb laten weten dat volledige vrijheidsontneming van personen tegen wie geen verdenking van een strafbaar feit bestaat niet past in onze rechtstaat.3
Het bericht dat Nederland wereldwijd het belangrijkste knooppunt voor belastingconstructies is |
|
Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u verrast door het bericht «Nederland wereldwijd belangrijkste knooppunt voor belastingconstructies»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? 1 2
In het krantenbericht wordt melding gemaakt van het Rapport «Uncovering offshore financial centers: conduits and sinks in the global corporate ownership network» van de onderzoeksgroep CORPNET van de Universiteit van Amsterdam. In dat artikel worden de bevindingen beschreven van onderzoek naar eigendomsverhoudingen binnen multinationale ondernemingen. Aan de hand hiervan hebben de onderzoekers 24 «Sink Offshore Financial Centers» (Sink OFC’s) in kaart gebracht. Verder hebben de onderzoekers geïdentificeerd welke landen voorkomen in structuren waar ook deze «Sink OFC’s» deel van uit maken. Nederland komt in die structuren veelvuldig voor. Dat verrast mij niet. Zoals mijn ambtsvoorganger eerder aan uw Kamer schreef is Nederland mede door zijn nationale wetgeving en door zijn verdragennetwerk ook een aantrekkelijk land voor schakelvennootschappen.3 4
Het krantenbericht concludeert hieruit dat vooral fiscale motieven hiertoe hebben geleid. De onderzoekers geven in het Rapport evenwel aan dat er naast fiscale ook andere overwegingen zijn voor het opzetten van juridische entiteiten in verschillende jurisdicties waar ondernemingen zaken doen. Zo noemen zij juridische zekerheid om zakelijke belangen te beschermen en het inspelen op en voldoen aan niet fiscale regelgeving.
Nederland heeft altijd een aantrekkelijk vestigingsklimaat gehad voor ondernemers. Zo hebben we een gunstige ligging, een goede infrastructuur, een goed opgeleide beroepsbevolking, een gunstig leefklimaat, een hoog voorzieningenniveau en een betrouwbare overheid. Ook heeft Nederland een belastingsysteem met sterke elementen, zoals het verdragennetwerk en de deelnemingsvrijstelling, die onze open, op internationale handel gerichte economie ondersteunen. Al deze elementen zijn belangrijk voor het aantrekken en behouden van binnen- en buitenlandse investeerders en daarmee voor economische groei en werkgelegenheid.
Zoals ik in mijn brief van 20 september 2016 over het fiscale vestigingsklimaat5 heb aangegeven, hebben de internationale focus van ons fiscale systeem en de verschillen tussen nationale belastingstelsels ook een keerzijde. Zo is het verleidelijk gebruik te maken van het Nederlandse systeem en onze verdragen in gevallen waarvoor deze eigenlijk niet bedoeld zijn. Mede om die reden heeft Nederland zich steeds nadrukkelijk gecommitteerd aan het BEPS-project van de OESO/G20 en geeft Nederland op verschillende manieren gevolg aan de eindrapporten, waaronder het implementeren van de nieuwe minimumstandaard uit het BEPS-project tegen verdragsmisbruik. Hierdoor wordt het onaantrekkelijker om Nederlandse vennootschappen om voornamelijk fiscale motieven te gebruiken in een internationale structuur.
Is het de bedoeling geweest van het «financieel gunstige vestigingsbeleid» dat Nederland in 23% van de onderzochte bedrijfsstructuren met belastingparadijzen een rol speelt als tussenschakel? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat door het op vele manieren en op grote schaal mogelijk maken om belasting te ontwijken, Nederland andere landen ernstig benadeelt omdat zij niet de benodigde inkomsten genereren voor diensten voor hun bevolking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Internationale belastingontwijking is niet toe te rekenen aan het belastingsysteem van één land, dus ook niet specifiek aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Juist daarom is een mondiale of Europese aanpak essentieel om belastingontwijking tegen te gaan. In het kader van deze mondiale en Europese strijd tegen belastingontwijking zijn de laatste jaren in steeds hoger tempo internationale maatregelen getroffen, zoals antimisbruikwetgeving en maatregelen om transparantie te vergroten.
Uit het artikel leid ik af dat Nederland relatief vaak voorkomt als tussenhoudster in een internationale houdsterstructuur. In de afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen overeengekomen om internationale belastingontwijking tegen te gaan bij internationale houdsterstructuren. In het bijzonder noem ik de implementatie van een algemene antimisbruik maatregel en een antimismatchmaatregel tegen hybride financieringsvormen uit de Moeder-dochterrichtlijn6, de opname van antimisbruikbepalingen in verdragen met ontwikkelingslanden en via het multilaterale instrument, de toegenomen informatie-uitwisseling tussen belastingdiensten, de aangekondigde wijzigingen over houdstercoöperaties in de dividendbelasting en de implementatie van de richtlijnen ATAD 1 en ATAD 2.
In korte tijd zijn in internationaal verband grote stappen gezet om internationale belastingontwijking tegen te gaan. Omdat het onderzoek ziet op het jaar 2015, hebben deze ontwikkelingen nog maar een beperkt effect kunnen hebben op de onderzoeksuitkomsten. Nu de implementatie van alle internationale afspraken tegen belastingontwijking in volle gang is, zie ik op dit moment geen rol voor mij weggelegd in een nader onderzoek. Bovendien hebben de Algemene Rekenkamer (2014)7 en SEO (2013)8 eerder al onderzoek uitgevoerd op dit terrein.
Welke landen worden het meeste benadeeld door de belastingontwijking via Nederland? Bent u bereid dit in kaart te (laten) brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u daarvan resultaat?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u tevens dat het ontwijken van belastingen door grote internationale bedrijven, maakt dat inwoners van een land een steeds groter gedeelte van de belastingen moeten opbrengen en dat dit de ongelijkheid vergroot?
Ik leid deze conclusies niet af uit het onderzoek. Er wordt geen onderzoek gedaan naar grondslagerosie, informeel kapitaal, innovatiebox, rentebetalingen of inkomensongelijkheid. Er wordt onderzoek gedaan naar internationale eigendomsverhoudingen binnen multinationale ondernemingen.
Bovendien is de belastingheffing in het bronland primair een aangelegenheid van het bronland en niet van een ander land. Het is aan de belastingautoriteiten in het bronland om de verschuldigde belasting per wetgeving voor te schrijven, in het individuele geval het bedrag aan belasting te bepalen en te innen. Dit geldt voor de daar behaalde winst, als ook voor de uit dat bronland afkomstige dividend-, royalty- en rentestromen. Indien het bronland daartoe van Nederland aanvullende gegevens nodig heeft, zal Nederland die gegevens uiteraard spoedig verstrekken.
Was het een verrassing dat onderzoeksgroep Corpnet concludeert dat de erosie van belastinggrondslag over winst mogelijk maakt, onder andere door de bepalingen over informeerkapitaal en de innovatiebox, waardoor multinationals lagere volgende dividend- en rentebepalingen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de nieuwe onderzoeksmethode die is gehanteerd, waarbij de geldstromen van wereldwijde eigenaarsconstructies (global ownership chains – GOC) werden gevolgd, in plaats van metingen gericht op directe buitenlandse investeringen (FDI)?
De onderzoekers hebben gebruik gemaakt van een grote set aan data, waarbij onderzoek is gedaan naar internationale eigendomsverhoudingen binnen multinationale ondernemingen op basis van actuele bedrijfsgegevens. Dit geeft naar mijn mening een beter inzicht in hoe juridische eigendomsverhoudingen binnen multinationale ondernemingen zijn vormgegeven dan onderzoek op basis van geaggregeerde investeringsstromen tussen landen. Het hoeft echter geen beter beeld te geven van geldstromen tussen (vennootschappen in) verschillende landen. Daar spelen namelijk de betalingen tussen de vennootschappen een rol. Deze betalingen kunnen niet worden afgeleid uit de juridische eigendomsstructuur van een multinationale onderneming.
Bent u er trots op dat Nederland door zijn geografie, vele belastingverdragen en organisatiespecialisatie zo een grote rol speelt in het mondiale netwerk van belastingontwijking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel procent van de belastingstructuren die ontwijking oplevert, heeft een multinational daadwerkelijk activiteiten in Nederland die meer behelsen dan dat wat een trustkantoor kan uitvoeren? Bent u bereid dat uit te zoeken?
Er zijn mij geen cijfers bekend die antwoord geven op de gestelde vraag. Internationale belastingontwijking kan zowel optreden in situaties waarin sprake is van omvangrijke activiteiten als in situaties waarin slechts beperkte activiteiten worden uitgevoerd. Wel kan ik opmerken dat in korte tijd in internationaal verband grote stappen zijn gezet om internationale belastingontwijking tegen te gaan. Deze afspraken raken alle multinationale ondernemingen, zowel in situaties waarin wel als in situaties waarin geen diensten van een trustkantoor worden afgenomen. De implementatie van deze internationale afspraken is op dit moment in volle gang.
Bent u van mening dat het koppelen van de database van dit onderzoek aan het wereldwijde netwerk van belastingverdragen meer inzicht kan verschaffen in de offshore structuren van multinationals? Zo ja, op welke wijze gaat u bijdragen aan de koppeling van Nederlandse verdragen? Zo nee, waarom niet?
Met 19 van de 24 landen die zijn genoemd als «sink offshore financial centres» in het onderzoeksartikel van CORPNET heeft Nederland geen volledig belastingverdrag gesloten. In relatie tot de in het onderzoek genoemde Europese landen moet de heffing van dividendbelasting en vennootschapsbelasting in veel gevallen achterwege blijven op grond van de (implementatie van de) Europese Moeder-dochterrichtlijn. Het staat onderzoekers vrij om nader onderzoek hier naar te doen. De teksten van alle Nederlandse belastingverdragen en Europese richtlijnen zijn openbaar.
Sluit u uit dat er in de 23% van de onderzochte bedrijfsstructuren waarin Nederland als tussenschakel fungeert, de belastingdienst «zekerheid vooraf» over te betalen belasting (zogenaamde rulings) heeft afgegeven? Zo nee, erkent u dat het niet een overheidstaak is om bedrijven of personen te faciliteren in het ontwijken van belastingen hier of elders?
In het artikel is onderzoek gedaan naar 98.255.206 vennootschappen. Vanwege dit zeer grote aantal sluit ik niet uit dat er een APA of een ATR is afgegeven aan één of meer van deze vennootschappen. Een APA of ATR ziet op de uitleg van de Nederlandse fiscale regelgeving op een specifiek feitencomplex en is dus nadrukkelijk geen versoepeling van de belastinggrondslag of het belastingtarief voor belastingplichtigen. Er is daarbij geen sprake van het faciliteren van belastingontwijking, maar van het vooraf zekerheid verschaffen over de toepassing van Nederlandse fiscale wet- en regelgeving.