De toepassing van artikel 1F in het vreemdelingenbeleid |
|
Don Ceder (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In hoeveel gevallen zijn verblijfsvergunningen op grond van artikel 1F geweigerd waarin tegelijk vaststaat dat terugkeer naar het land van herkomst niet kan omdat vastgesteld is dat dit schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op zou leveren?
Sinds 1992 is in 321 gevallen een verblijfsvergunning op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (Vlv) geweigerd en aangenomen dat terugkeer naar het land van herkomst (tijdelijk) niet mogelijk is, omdat vastgesteld is dat dit een schending van artikel 3 EVRM zou opleveren.
Dit betreft 241 gevallen vóór 2013 en 80 gevallen in 2013 of later.1
In hoeveel van deze gevallen is tevens een inreisverbod opgelegd?
In 88 van deze gevallen is tevens een inreisverbod opgelegd. Dit betreft 32 gevallen vóór 2013 en 56 gevallen in 2013 of later.
Wat doet u in het geval de rechter in zaken als in vraag 2 bedoeld het inreisverbod opheft omdat er geen sprake (meer) is van gevaar voor de Nederlandse openbare orde?
In de bijlage bij de door u gestelde vragen is een artikel2 getiteld «Hoop voor langdurig rechteloos verblijvende 1F’ers» opgenomen. In dit artikel wordt het arrest3 van 2 mei 2018 in de gevoegde zaken C-331/16 en C-366/16, K. tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en H.F. tegen Belgische Staat besproken. Ik ga er daarom van uit dat uw vraag in de context van dit arrest is gesteld.
Het is in principe niet aan de rechter om een inreisverbod op te heffen. De rechter toetst of de besluitvorming van de IND voldoet aan de daaraan te stellen eisen (deze eisen zijn onder andere te af te leiden uit eerdergenoemd arrest). Indien de rechter van oordeel is dat het besluit gebreken vertoont en daarom voor vernietiging in aanmerking komt, dient de IND opnieuw een besluit te nemen.
Het gaat in voornoemd arrest niet om de tegenwerping van artikel 1F Vlv an sich, maar over maatregelen gebaseerd op de openbare orde die als gevolg van de 1F-tegenwerping worden genomen. Dergelijke maatregelen kunnen pas worden genomen wanneer na een beoordeling van het individuele geval blijkt dat het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt en wanneer die evenredig zijn gelet op de met de maatregelen te dienen doelen.
Het Hof heeft in voornoemd arrest geoordeeld dat wanneer ten aanzien van een persoon in het verleden een besluit tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus krachtens artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is gegeven, op grond daarvan niet automatisch kan worden geconstateerd dat de loutere aanwezigheid van die persoon op het grondgebied een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Het bestaan van een dergelijke bedreiging moet door de bevoegde instanties worden vastgesteld op basis van het persoonlijke gedrag van de betrokken persoon, waarbij rekening moet worden gehouden met de vaststellingen in het besluit tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus en met de daaraan ten grondslag liggende aspecten, in het bijzonder de aard en de ernst van de aan de betrokkene verweten misdrijven of gedragingen, de mate waarin hij persoonlijk betrokken was bij die misdrijven of gedragingen, het eventuele bestaan van gronden voor uitsluiting van zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid en het al dan niet bestaan van een strafrechtelijke veroordeling.
Bij die globale beoordeling moet ook in aanmerking worden genomen hoeveel tijd verstreken is sinds het vermoede plegen van de misdrijven of handelingen en hoe de betrokkene zich nadien heeft gedragen. Dit laatste dient met name om te beoordelen of blijkt dat de betrokkene nog steeds een houding aanneemt die de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde fundamentele waarden aantast, waardoor de gemoedsrust en de fysieke veiligheid van de bevolking zouden kunnen worden verstoord. De enkele omstandigheid dat het vroegere gedrag van die betrokken persoon zich heeft voorgedaan in de specifieke historische en maatschappelijke context van zijn land van herkomst, die zich niet opnieuw zal voordoen in het gastland, staat aan die vaststelling niet in de weg.
Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moeten de bevoegde instanties van het gastland voorts de bescherming van het betrokken fundamentele belang van de samenleving afwegen tegen het belang van de betrokken persoon met betrekking tot de uitoefening van zijn recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven.
Naar aanleiding van voornoemd arrest en de Afdelingsuitspraak van 16 december 20204 daarover heeft de IND een informatiebericht opgesteld, dat per 22 april 2021 is geactualiseerd.5 In dit informatiebericht worden de consequenties voor de uitvoering en de wijze van toetsing van de actuele bedreiging voor de openbare orde en de evenredigheidsbeoordeling uiteengezet.
Kan in dergelijke gevallen overgegaan worden tot vervolging van het 1F-feit in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het strafrecht en het vreemdelingenrecht wezenlijk verschillende rechtsgebieden zijn. Zo kan er op zeer goede gronden sprake zijn van (zeer) sterke aanwijzingen – ernstige redenen – in de zin van artikel 1F Vlv, terwijl strafrechtelijk onderzoek en vervolging toch is uitgesloten of onhaalbaar is. Indien het openbaar ministerie daartoe voldoende aanknopingspunten ziet zal uiteraard een (oriënterend) strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld stellen en waar mogelijk en opportuun tot vervolging worden overgegaan.
Wanneer in dergelijke gevallen seponering of vrijspraak volgt of indien er niet tot vervolging overgegaan kan worden, zou de persoon in kwestie volgens u dan alsnog een verblijfsvergunning dienen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan hierover het volgende worden gezegd.
Artikel 1F Vlv bepaalt – kort gezegd – dat personen niet in aanmerking komen voor de bescherming die het Vluchtelingenverdrag biedt wanneer er ernstige
redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. Ook vanuit de EU bestaat de verplichting voor Lidstaten om te
voorkomen dat zij een veilige haven zijn voor oorlogsmisdadigers.6
De IND werpt een vreemdeling artikel 1F Vlv tegen als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij of zij weet heeft gehad van de in artikel 1F Vlv genoemde misdrijven en daar persoonlijk (mede)verantwoordelijk voor kan worden gehouden: de zogenoemde knowing and personal participation. Binnen het bestuursrecht geldt voor de toepassing van 1F dat er ernstige redenen moeten zijn om aan te nemen dat een vreemdeling een internationaal misdrijf heeft gepleegd.
Anders dan in het strafrecht is dus niet vereist dat wettig en overtuigend bewezenwordt geacht dat betrokkene zich aan bepaalde gedragingen schuldig heeft gemaakt. Een strafrechtelijke vervolging of veroordeling (of het ontbreken daarvan) staat dan ook los van de mogelijkheid artikel 1F Vlv tegen te werpen. Artikel 1F Vlv gaat niet om strafrecht (vergelding), maar om het bestuursrecht.
Gelet op het voorgaande maakt een eventuele seponering of vrijspraak of indien er niet tot vervolging overgegaan kan worden ten aanzien van de gedragingen waarmee betrokkene in het kader van de tegenwerping van artikel 1F Vlv in verband wordt gebracht, niet dat (automatisch) aan betrokkene een verblijfsvergunning zou moeten worden verleend. Noch betekent het zonder meer dat artikel 1F Vlv niet (langer) kan worden tegengeworpen.
Overigens bestaat los hiervan op grond van het beleid in paragraaf C2/7.10.2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 de mogelijkheid een tijdelijke verblijfsvergunning te verlenen.7 Dit kan wanneer kort gezegd artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting naar het land van herkomst van de 1F-er én het onthouden van een verblijfsvergunning aan die vreemdeling disproportioneel wordt geacht. Dit beleid kent een zeer hoge drempel. Dit is bewust, omdat personen met een 1F-tegenwerping in beginsel geen recht hebben op rechtmatig verblijf in Nederland en een vertrekplicht hebben. Dit is, gezien de ernst van de misdrijven, de kern van het 1F-beleid.
De koeiensterfte bij de dijk van het Reevediep |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel in het AD «Hij is de hoop kwijt: boer Jaap verliest 25ste koe en wacht nog steeds op onderzoek»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Bent u op de hoogte van de laatste stand van zaken rondom deze problematiek?
Ja, ik ben op de hoogte van de situatie rond de koeiensterfte op de boerderij van de familie Bos.
De provincie Gelderland heeft opdracht gegeven bodemonderzoek uit te voeren naar het dijklichaam, het oppervlaktewater en het grondwater nabij de percelen van de familie Bos. De familie Bos wil (vooralsnog) geen toestemming verlenen voor onderzoek op de eigen percelen. Doel van het bodemonderzoek is te achterhalen of de toegepaste grond de oorzaak zou kunnen zijn van de koeiensterfte. De resultaten daarvan zijn naar verwachting in november 2023 bekend. Uit dossier onderzoek door RWS over de toegepaste grond blijkt dat de dijk is aangelegd conform de regelgeving, het Besluit bodemkwaliteit.
Is er over deze casus contact tussen de ministeries en het waterschap Drents Overijsselse Delta, dat een onderzoek gaat doen naar de dijk?
Tussen de provincie Gelderland, Rijkswaterstaat, Oldebroek, Kampen, het waterschap Vallei & Veluwe, het waterschap Drentse Overijssel Delta en de provincie Overijssel is er regelmatig en goed overleg.
De provincie Gelderland heeft het voortouw genomen en opdracht gegeven voor een bodemonderzoek naar de kwaliteit van het dijklichaam en grond en oppervlaktewater nabij de percelen van de familie Bos.
Zo ja, hoe verloopt dit contact? Waar zitten eventuele obstakels in het onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, gezien de betreffende boer in het artikel stelt dat «ze bellen om een afspraak te maken, maar ik heb liever dat ze aan het werk gaan», een reflectie geven over waarom het waterschap Drents Overijsselse Delta deze indruk achterlaat bij de boer in kwestie?
De provincie Gelderland heeft contact gezocht met de familie Bos over het uitvoeren van bodemonderzoek. De familie Bos heeft echter besloten hier niet aan mee te werken en geen toestemming te willen geven voor onderzoek op de eigen percelen. Derhalve zal het onderzoek zich alleen richten op de dijken, sloten en percelen aangrenzend aan die van de familie Bos.
Deelt u de mening van bodemexpert Theo Edelman die stelt dat er een gesloten balans moet komen waarbij er een duidelijker beeld moet komen van hoeveel grond is aangevoerd en hoeveel daarvan daadwerkelijk onderzocht is?
Nee, bij de aanleg van de dijk is conform de regelgeving, het Besluit bodemkwaliteit, gehandeld en er is een grondbalans opgesteld. Daarbij is de dijk ingedeeld in vakken en is precies bekend welke partijen grond en de kwaliteit daarvan, zijn toegepast in de dijkvakken.
98,7% van de toegepaste grond in de dijksecties die grenzen aan het terrein van de familie Bos bestaat uit klasse Achtergrondwaarde (AW). Klasse AW mag altijd worden toegepast en is de schoonste klasse die in Nederland aan grond wordt toegekend.
Een kleine fractie, 1,3% van de toegepaste grond, is licht/matig verontreinigd en heeft de klasse Industrie. Deze bevindt zich in de kern van de dijk en is afgedekt door minimaal 0,5 meter klei, zoals voorgeschreven op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
Zo ja, welke stappen zullen hier dan uit voortvloeien?
Zie antwoord vraag 6.
Welke pogingen tot samenwerking met de boer zijn «tevergeefs» ondernomen?
De provincie Gelderland heeft contact gezocht met de familie Bos voor het uitvoeren van bodemonderzoek op de percelen in eigendom van de familie Bos.
De berichtgeving van de koeiensterfte is vorig jaar de aanleiding geweest dat de gemeente Oldebroek een aantal keer contact heeft gehad met de familie Bos. Dit is reden geweest voor de gemeente om contact te zoeken met andere overheden voor onderzoek naar de mogelijke oorzaak van de koeiensterfte. Dit voorjaar zijn wederom gesprekken gevoerd vanuit de gemeente Oldebroek met de boer en hebben ook andere partijen zoals dierenartsen, Omgevingsdienst Noord-Veluwe en de omliggende waterschappen diverse gesprekken gehad met de boer en is getracht om tot een gezamenlijk gedragen onderzoek te komen. Dit is uiteindelijk niet gelukt en de familie Bos heeft de medewerking hieraan gestopt. Begin mei 2023 heeft de gemeente Oldebroek opnieuw een bezoek gebracht aan de familie Bos.
Zodra de definitieve resultaten van het bodemonderzoek bekend zijn zullen deze resultaten met de familie Bos worden gedeeld.
Welke informatie is er van de betreffende boer nodig die de specialisten van het waterschap niet hebben?
Tevergeefs is medewerking verzocht van de familie Bos in het onderzoek naar mogelijke locaties waar volgens de familie Bos verontreinigde grond is toegepast. Daarnaast zijn de onderzoeksgegevens van veeartsen niet beschikbaar gesteld. Afhankelijk van de definitieve resultaten van het bodemonderzoek zal bekeken worden of er vervolgstappen nodig zijn om na te gaan wat oorzaken kunnen zijn voor de koeiensterfte. Daarvoor zal de medewerking van de familie Bos nodig zijn.
Welke stappen gaan worden ondernomen om het onderzoek zo snel mogelijk te laten starten?
De provincie Gelderland heeft opdracht gegeven een bodemonderzoek uit te voeren naar het dijklichaam en het oppervlaktewater en grondwater rondom de percelen van de familie Bos. Naar verwachting zal het onderzoek in november 2023 worden afgerond. Zodra de definitieve resultaten van het onderzoek bekend zijn en eventuele vervolgstappen zal ik uw Kamer hierover informeren.
Verbod op overnames door partijen die onderzocht worden door de inspectie |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het feit dat het commerciële Co-Med, een omstreden private equity partij, ondanks dat zij onderzocht worden door de toezichthouder vanwege het leveren van slechte huisartsenzorg of gebrek aan leveren van huisartsenzorg, nu weer huisartsenpraktijken mag overnemen?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat zorgaanbieder Co-Med huisartsenpraktijken overneemt tijdens het lopende onderzoek van de NZa en IGJ.
Deelt u de mening dat private equity ten principale, maar in ieder geval geen plek zou moeten hebben in onze huisartsenzorg als dat leidt tot kwalitatief slechtere zorg?
Zoals ik in eerdere debatten en Kamervragen aangegeven heb, dienen alle aanbieders van zorg zich in Nederland te houden aan de bestaande wet- en regelgeving en daarbij te allen tijde de belangen van de patiënten en cliënten voorop te stellen. Aanbieders die zorg uitsluitend als verdienmodel zien horen niet thuis in de zorg. Ik zie risico’s voor de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg wanneer er aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg. Daarnaast heb ik eerder ook aangegeven dat de aanwezigheid van private equity partijen in de zorg ook positieve effecten kan hebben. In dat licht ben ik voornemens een onderzoek uit te zetten om zorgbreed beter inzicht te krijgen op de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de zorg op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid2.
Wanneer bent u voornemens om – zoals u naar wens van de PvdA eerder bevestigd heeft in onder andere het commissiedebat Eerstelijnszorg op 5 juli jl. – de Nederlandse Zorgautoriteit de bevoegdheid te geven overnames door specifieke partijen die door de toezichthouder onderzocht worden te verbieden?
Op dit moment onderzoek ik de mogelijkheden voor een dergelijke bevoegdheid van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om overnames door aanbieders (tijdelijk) te verbieden gedurende onderzoek dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of de NZa doet naar deze aanbieders. Naar verwachting vergt een dergelijke bevoegdheid een wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg, ik zal uw Kamer daar voor het eind van dit jaar over informeren.
Kunt u bevestigen dat met een dergelijke verbod als omschreven bij vraag 3 de overname van Co-Med van de huisartsenpraktijken in Enschede en Waalwijk voorkomen kunnen worden?
Een dergelijke bevoegdheid voor de NZa zou inderdaad de mogelijkheid creëren om gedurende een lopend onderzoek van de IGJ en/of de NZa naar een zorgaanbieder voorgenomen overnames door de betreffende zorgaanbieder tegen te houden.
Het bericht 'Ziekenhuis in Heerlen raakt mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijt: gemeente reageert verbolgen' |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis in Heerlen raakt mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijt: gemeente reageert verbolgen» van 12 juli 2023?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en ook contact gehad met het Zuyderland ziekenhuis. Ik vind het belangrijk dat ziekenhuizen nadenken over de wijze waarop toekomstbestendige ziekenhuiszorg geleverd kan worden in de regio, zoals het Zuyderland ziekenhuis nu doet.
Voor mij staat goede en veilige zorg voorop. Bij mogelijke wijzigingen van het zorgaanbod in een regio is het daarom ook van belang dat er een juiste en zorgvuldige procedure gevolgd wordt. Een zorgaanbieder is verplicht de procedure te volgen zoals beschreven in de AMvB acute zorg indien er mogelijk (gedeeltelijke) beëindiging van aanbod van acute zorg aan de orde is. Onderdeel van deze procedure is dat er afspraken gemaakt moeten worden in ROAZ-verband, om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen. Het toezicht op de naleving van dit proces gebeurt door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), daarnaast ziet de NZa toe op de toegankelijkheid van de zorg.
Wat is uw reactie op de kritiek van de gemeente op de scenario’s voor het ziekenhuis in Heerlen?
Ik wil benadrukken dat het van belang is dat gemeenten goed betrokken worden bij (mogelijke) wijzigingen in het aanbod van de acute zorg in de regio. In de AMvB acute zorg is ook wettelijk vastgelegd wanneer en hoe zorgaanbieders gemeenten moeten betrekken.2
Deelt u de mening dat een dichtbevolkt gebied als de regio Parkstad (circa 257.000 inwoners) over een volwaardig ziekenhuis zou moeten beschikken? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om keuzes te maken over de inrichting van de zorgorganisatie, mits dit binnen de geldende normen is, én op voorwaarde dat de kwaliteit en continuïteit van zorg geborgd zijn. Zorgverzekeraars dienen hierbij vanuit hun zorgplicht de toegankelijkheid van zorg voor alle inwoners uit de regio te borgen. Om te komen tot toekomstbestendige inrichting staan ziekenhuizen soms voor ingrijpende keuzes en het is begrijpelijk dat die tot allerlei gevoelens bij betrokkenen leidt. Bij dit proces is het van belang dat er door zorgaanbieders en zorgverzekeraars goed wordt nagedacht of ook in de toekomst de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg behouden kan blijven. Daarbij staat, zoals hiervoor al aangegeven, voor mij goede en veilige zorg voorop.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de raad van bestuur van Zuyderland dat gemeenten en bevolking pas benaderd worden, nadat er met zorgverzekeraars, banken en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gesproken is?
Zoals aangegeven bij vraag 2 vind ik het belangrijk dat gemeenten goed betrokken worden in dit proces. Ik heb begrepen dat het Zuyderland ziekenhuis dat zij van alle betrokken partijen, dus ook personeel, bevolking en gemeenten wil weten hoe ze aankijken tegen de toekomst alvorens een besluit wordt genomen over de nieuwbouw. Ik vind het belangrijk dat alle partijen worden gehoord voordat een definitief besluit wordt genomen. De volgorde waarin het ziekenhuis partijen hoort is aan henzelf.
Hoe wordt erop toegezien dat de bevolking van deze regio, het personeel en gemeenten voldoende worden meegenomen tijdens dergelijke ingrijpende besluiten?
Zorgaanbieders dienen, zoals hiervoor al aangegeven, de besluitvormingsprocedure te volgen die beschreven staat in de AMvB acute zorg als zij overwegen het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten. Zoals duidelijk staat beschreven in de AMvB is het van belang dat betrokkenen, zoals inwoners en gemeenten, actief en voorafgaand aan de besluitvorming betrokken dienen te worden3. De zorgaanbieder moet met hen in gesprek. Betrokkenen moeten de gelegenheid krijgen hun zorgen tijdig te uiten en ter overweging mee te geven aan de betreffende zorgaanbieder. Hier voorziet de wet ook in. Zoals vermeld in de Uitvoeringsregeling Wkkgz dienen betrokkenen en/of inwoners door de zorgaanbieder in een bijeenkomst geïnformeerd te worden over de voorgenomen plannen om het aanbod van acute zorg te wijzigen. Betrokkenen en/of inwoners moeten in de gelegenheid worden gesteld om hun visies, wensen en zorgen over een voorgenomen wijziging van het aanbod van acute zorg te uiten. Het is van wezenlijk belang dat een dusdanige bijeenkomst wordt georganiseerd op een zodanig tijdstip dat de inbreng van betrokkenen en/of inwoners van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is ook verplicht om aan betrokkenen en/of inwoners een gemotiveerde terugkoppeling te delen waarin staat beschreven wat er met de naar voren gebrachte visies, wensen en zorgen zal worden gedaan.
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij verzekerd dat bovenstaande procedure zal worden gevolgd. Het toezicht op de naleving van de procedure gebeurt door de IGJ, daarnaast ziet de NZa toe op de toegankelijkheid van de zorg.
Deelt u de mening dat de bevolking van deze regio, het personeel en de gemeenten een beslissende stem moeten hebben in de besluitvorming rondom hun ziekenhuis? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat de belangen van inwoners, personeel en gemeenten goed moeten worden meegewogen bij de organisatie van zorg in de regio. Met de regelgeving zoals vastgelegd in de AMvB acute zorg is getracht om de inbreng van gemeenten en inwoners bij wijzigingen in het aanbod van acute zorg zo goed mogelijk te borgen, en om ervoor te zorgen dat deze inbreng door de betreffende zorgaanbieder en de zorgverzekeraar goed wordt betrokken bij de besluitvorming.
Dat neemt niet weg dat het voorstelbaar is dat er situaties voorkomen waarbij gemeenten en inwoners zich niet voldoende betrokken voelen, ondanks dat de zorgaanbieder zich wel degelijk heeft ingespannen om hen op een goede manier te betrekken. De uiteindelijke uitkomst van de procedure kan, ondanks alle inspanningen, anders zijn dan betrokkenen wensen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de raad van bestuur van Zuyderland dat ze de zorg in beide ziekenhuizen zo efficiënt mogelijk willen inrichten? Deelt u de mening dat de coronaperiode heeft aangetoond dat een mate van overcapaciteit van acute afdelingen noodzakelijk is om op momenten of periodes van druk op ons zorgstelsel niet vast te lopen? Waarom lijkt deze les vergeten te worden?
Bij keuzes rondom de inrichting van een zorgorganisatie spelen aspecten als betaalbaarheid en organiseerbaarheid een belangrijke rol. Het sturen op een efficiënt ingerichte ziekenhuisorganisatie is daar ook een onderdeel van. Daarnaast zijn ook de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg van groot belang. Deze dienen altijd voldoende geborgd te worden. Gegeven de beperkte beschikbaarheid van zorgmedewerkers is efficiënte zorgverlening cruciaal om kwaliteit en toegankelijkheid te blijven realiseren. In het algemeen geldt dat bij keuzes rondom de inrichting van de zorg er altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde is. Het is in dit geval de verantwoordelijkheid van het bestuur van een ziekenhuis om een balans te vinden tussen deze drie aspecten.
Bent u er bewust van dat met het eventueel sluiten of afschalen van de spoedeisende hulp een deel van het zorgpersoneel zal uitstromen uit de zorg? Deelt u de mening dat de uitstroom van zorgpersoneel een vorm van kapitaalvernietiging is? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan dat – ongeacht welke definitieve keuze wordt gemaakt – het zeer belangrijk is om het zorgpersoneel zoveel mogelijk te behouden en dat ze daar ook op zullen inzetten.
Los van deze specifieke casuïstiek vind ik het uiteraard van groot belang dat de zorg een aantrekkelijke sector moet blijven om in te werken.
Het is onwenselijk om zorgpersoneel te verliezen, zeker gezien de huidige krapte aan personeel en de uitdagingen in de toekomst. Om het personeelstekort in de zorg op te lossen is een brede integrale aanpak nodig waarbij we langs verschillende sporen aan de slag moeten gaan met de vraagstukken die op de arbeidsmarkt zorg en welzijn spelen. Dit doen we ook, onder andere via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ) en het Integraal Zorgakkoord (IZA) waarin we afspraken hebben gemaakt over de aanpak van het personeelstekort en ambities hebben gesteld om aan de slag te gaan met goed werkgeverschap, innovatie, waardering en meer ruimte voor vakmanschap met als doel meer werkplezier voor de zorgmedewerker en werken in de zorg weer aantrekkelijk te maken.
Bent u ermee bekend dat Heerlen één van de armste regio’s van Nederland is en een grote zorgbehoefte heeft? Deelt u de mening dat we sociaaleconomische gezondheidsverschillen zoveel mogelijk terug moeten dringen? Deelt u de mening dat een volwaardig ziekenhuis één van de factoren is die daaraan bij kan dragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben bekend met de sociaaleconomische status van de regio. De aanwezigheid en met name de nabijheid van voorzieningen zoals een ziekenhuis is voor veel mensen van invloed op hun gevoelens bij de leefbaarheid van een regio. Dit is ook een van de lessen uit het advies «Elke regio telt» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) en de Raad voor het Openbaar bestuur (ROB). Het kabinet heeft 7 juli jl. een eerste reactie op dit rapport gestuurd aan de Tweede Kamer. Eén van de concrete hoofdaanbevelingen uit het advies «Elke regio telt» is om de reguliere beleids- en investeringslogica te herijken. Het kabinet is voornemens om bij de uitwerking van deze aanbeveling samen met medeoverheden te kijken naar hoe verschillende bekostigingssystematieken van zorg en onderwijs lokaal uitpakken. Eveneens wil het kabinet bekijken waar aanknopingspunten te vinden zijn om in de reguliere beleids- en investeringslogica van het Rijk rekening te houden met verschillen tussen regio’s. Hierbij gaat het bijvoorbeeld ook om het meenemen van factoren zoals nabijheid van voorzieningen en de leefbaarheid in een gebied bij het opstellen van de normen voor acute zorg. Gezien de demissionaire status van dit kabinet zal een volgend kabinet hier vervolgens opvolging aan moeten geven.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
De uitspraken inzake de toekomst van de ouderenzorg gedaan in het televisieprogramma Nieuwsuur |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u voornemens na 2030 nog meer verpleegzorg of verpleeghuisplekken te realiseren, aangezien TNO berekende dat er in 2040 130.000 extra verpleeghuisplekken nodig zijn en u aan heeft gegeven tot en met 2030 40.000 verpleegzorgplekken te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ook na 2030 zal het noodzakelijk zijn om meer verpleegzorgplaatsen te realiseren, gezien de toenemende zorgvraag. In het verlengde van het programma «Wonen en zorg voor ouderen» zullen ook voor deze periode afspraken worden gemaakt met gemeenten, woningcorporaties, zorgkantoren en zorgaanbieders om deze verpleegzorgplekken te realiseren, in lijn met bestuurlijke afspraken die in 2021 voor de periode tot en met 2040 zijn gemaakt.
Bent u van mening dat een regulier geclusterde woning gelijk staat aan een verpleeghuisplek? Zo nee, waarom zorgt u dan niet voor meer dan 40.000 verpleegzorg- of verpleeghuisplekken?
Een regulier geclusterde woning staat niet gelijk aan een verpleeghuisplek. In de bouwambitie is voorzien dat er tot en met 2030 80.000 reguliere geclusterde woningen en 40.000 zorggeschikte geclusterde verpleegzorgplaatsen voor ouderen worden gerealiseerd.
Wat is het verschil tussen een gecusterde woning en een verpleeghuisplek? Wat zijn de verschillen in criteria? Waar moet je voor de een of de ander aan voldoen?
Bij de geclusterde verpleegzorgwoningen hebben de bewoners een VPT, MPT of pgb en betalen zij zelf de woonlasten. Bij de verpleeghuisplekken is de huur een onderdeel van het zorgzwaartepakket. Bij geclusterde verpleegzorgplekken zal het wonen meer voorop staan en zal de zorg minder zichtbaar zijn. Vaak kunnen er ook mensen zonder zorgvraag of met een lichte zorgvraag wonen; daarmee is het ook aantrekkelijker voor de partner om mee te verhuizen.
Wat is het verschil tussen beschermd en beschut wonen? Wat zijn de verschillen in criteria? Waar moet je voor de een of de ander aan voldoen?
Beschermd wonen is een vorm van huisvesting en begeleiding voor mensen met complexe psychische of psychosociale problemen die tijdelijk of langdurig niet zelfstandig kunnen wonen. Het biedt een veilige en beschermde woonomgeving waarin de bewoners intensieve begeleiding en ondersteuning ontvangen.
Bij beschut wonen woont men zelfstandig in een woonvoorziening veelal met anderen die ook hulp krijgen. Een belangrijk verschil is of de cliënt nog zelfstandig kan wonen.
Is de betaling van de woning huur/ hypotheek het enige verschil tussen een verpleeghuisplek en verpleegzorgplek?
Een belangrijk verschil is inderdaad het zelf betalen van de woonlasten door de cliënt. Een ander verschil is de wijze van zorgverlening. Bij een verpleeghuisplek zijn de zorgverleners permanent aanwezig. Bij een verpleegzorgplek is sprake van zorg in de nabijheid. Bij beide woonvormen is de zorgverlening in overleg met de cliënt ingericht conform de vereisten van de Wlz.
Kunt u aangeven hoe het permanent toezicht conform de Wet langdurige zorg (Wlz), wat betrekent dat iemand niet alleen kan worden gelaten, geregeld is bij de verpleeghuisplek en de verpleegzorgplek?
Vanuit de Wlz wordt zorg geleverd aan cliënten indien sprake is van 24-uurszorg in de nabijheid en/of permanent toezicht. De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg zijn vastgelegd. Dit kan zowel zorg in een verpleeghuis of op een verpleegzorgplek zijn. In overleg met de cliënt wordt de zorgverlening nader ingevuld en kan worden ingezet op 24 uurs zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht. De precieze invulling geschiedt in overleg met de zorgaanbieder. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van digitale signalering en kunnen familieleden een rol spelen.
Kunt u aangeven welk maximale bedrag en het maximale aantal uren geldt voor Wlz-zorg thuis (VPT/MPT) voor de zorgzwaartepakketen (ZZP’s) Verpleging en Verzorging (VV4, VV5, VV6, VV7, VV8, VV9) afzonderlijk?
In de Wlz is het aantal uren zorg niet vastgelegd in de zorgprofielen/zorgzwaartepakketten. Voor het VPT geldt dat in de bekostiging gewerkt wordt met een maximumtarief per dag. Voor het MPT geldt dat zorg op maat wordt geleverd en bekostigd. Uitgangspunt bij het MPT is dat de zorg thuis niet duurder mag zijn dan in een instelling. Het MPT wordt vaak geleverd als vorm van overbruggingszorg. De basisbedragen voor het MPT zijn opgenomen in onderstaande tabel (rechterkolom). Daar bovenop is 25% opslag mogelijk indien thuis wonen zonder deze opslag niet mogelijk zou zijn.
Zorgprofiel
Maximumtarief VPT per dag/jaar (bedrag exclusief behandeling)
MPT Maximumbedrag per jaar (exclusief mogelijkheid van opslag van 25% voor Extra Kosten Thuis (EKT)
VV4
€ 135,80 / € 49.600
€ 43.500
VV5
€ 268,18 / € 97.900
€ 59.000
VV6
€ 237,36 / € 86.600
€ 59.000
VV7
€ 327,12 / € 119.400
€ 73.900
VV8
€ 432,18 / € 157.700
€ 88.200
VV9
€ 234,04 / € 85.400
Geen bedrag benoemd in Rlz
Bron: VPT tarieven: NZa-beleidsregel BR/REG-23122a
MPT-bedragen: Regeling Langdurige Zorg (Rlz)
Wat zijn gemiddelde kosten van ZZP VV4, VV5, VV6, VV7, VV8 en VV9 van verpleeghuisplekken (dus niet de maximum Nationale Zorgautoriteit (NZA)-tarieven, maar de daadwerkelijke vergoeding)?
In de onderstaande tabel zijn (voor de vergelijkbaarheid met de bedragen uit vraag 7) de maximumtarieven opgenomen uit de NZa beleidsregel (ook hier exclusief behandeling voor de vergelijkbaarheid). Bij de inkoop wordt gewerkt met richttarieven. Het landelijke richttariefpercentage voor de langdurige zorg is nadrukkelijk géén gemiddeld-, minimum-, basis of maximumtarief, maar wel het vertrekpunt van het zorgkantoor in zijn aanbod richting zorgaanbieders. In 2023 bedraagt het richttarief 95,8% van de maximumtarieven. De richttarieven vormen het startpunt voor het gesprek met de zorgaanbieders en kunnen zowel naar boven (tot maximaal het maximumtarief) als naar beneden worden aangepast.
In onderstaande tabel worden naast de maximumtarieven ook de richttarieven gepresenteerd.
Zorgprofiel
Maximumtarief Verpleeghuisplek (ZZP-tarief per dag/jaar (bedrag exclusief behandeling)
Richttarief a 95,8% van maximum per dag/ per jaar
VV4
€ 176,90 / € 64.600
€ 167,47 / € 61.900
VV5
€ 310,11 / € 113.200
€ 297,09 / € 108.400
VV6
€ 285,67 / € 104.300
€ 273,67 / € 99.900
VV7
€ 366,17 / € 133.700
€ 350,79 / € 128.000
VV8
€ 475,62 / € 173.600
€ 455,64 / € 166.300
VV9
€ 270,82 / € 98.500
€ 259,45 / € 94.700
Bron: NZa-beleidsregel beleidsregel BR/REG-23122a en ZN Inkoopkader langdurige zorg 2021–2023
Wat zijn de gemiddelde kosten van ZZP VV4, VV5, VV6, VV7, VV8 en VV9 van verpleegzorgplekken, zowel VPT als MPT?
Ook bij de inkoop van het VPT (verpleegzorgplekken) geldt dat wordt gewerkt met richttarieven. Voor MPT geldt zoals hiervoor bij vraag 7 aangegeven maatwerk in de hoeveelheid zorg die kan worden geboden. In het onderstaande zijn de maximum VPT-tarieven uit de tabel bij vraag 7 gepresenteerd tegen het richttarief van 95,8%. Zoals bij vraag 7 aangegeven vormen deze richttarieven het startpunt voor het gesprek met de zorgaanbieders en kunnen zowel naar boven (tot maximaal het maximumtarief) als naar beneden worden aangepast. Er wordt door de NZa geen onderscheid gemaakt tussen tarieven voor het VPT «thuis» (verspreid in de wijk) of VPT in een geclusterde setting (verpleegzorgplek).
Zorgprofiel
Richttarief VPT a 95,8% van maximum per dag/ per jaar
VV4
€ 131,10 / € 47.500
VV5
€ 256,92 / € 93.800
VV6
€ 227,39 / € 83.000
VV7
€ 313,38 / € 114.400
VV8
€ 414,03 / € 151.100
VV9
€ 224,21 / € 81.800
Bron: NZa-beleidsregel beleidsregel BR/REG-23122a en ZN Inkoopkader langdurige zorg 2021–2023
Hoe wordt aan het criterium «24-uurs zorg in de nabijheid» voor een verpleegzorgplek in de eigen woning voldaan?
De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg is vastgelegd.
Hoe wordt aan het criterium «permanent toezicht» voor een verpleegzorgplek in de eigen woning voldaan?
De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg is vastgelegd. Afhankelijk van de situatie wordt bekeken in welke mate toezicht noodzakelijk is en hoe dit kan worden ingevuld. Daarbij kunnen naast de zorg ook familieleden en technologie een rol spelen.
Op welke wijze worden gemeenschappelijke ruimtes zoals een ontmoetingsplek geregeld bij geclusterde woningen?
Veelal is een gemeenschappelijke ruimte onderdeel van het complex waarin de geclusterde woningen zijn gesitueerd. De gemeenschappelijke ruimte wordt door de initiatiefnemer (zorgaanbieder, woningcorporatie, investeerder) in het bouwplan opgenomen.
Zijn wat u betreft gemeenschappelijke ruimtes een (verplicht) onderdeel van een geclusterde setting?
Het is wenselijk dat een gemeenschappelijke ruimte onderdeel uitmaakt van een geclusterde setting.
Wat verstaat u onder een geclusterde setting?
Een geclusterde setting in relatie tot de zorggeschikte woningen is een wooncomplex waar meerdere woningen onderdeel van uit maken. Dit zorgt voor verbinding tussen de bewoners en vermindert bijvoorbeeld de kans op eenzaamheid. Er kan ook een ontmoetingsruimte in de directe nabijheid zijn.
Is het bij het aanvragen van een financiële bijdrage voor de realisatie van een ontmoetingsruimte nog steeds een criterium dat maximaal vijftig procent van de bewoners een zware zorgvraag mocht hebben? Wat wordt verstaan onder zware zorgvraag? Waarom is dit criterium opgesteld?
Nee, dit criterium is op 19 oktober 2022 vervallen.
Hoeveel van de 11 duizend (in 2021) Wlz-cliënten met de leveringsvorm VPT (of MPT) wonen in een geclusterde setting?
Er wordt momenteel niet geregistreerd of Wlz-cliënten woonachtig zijn in een geclusterde setting. In overleg met BZK wordt momenteel een registratie opgezet om deze informatie wel te kunnen genereren.
Wanneer verwacht u dat de geclusterde zorggeschikte woningen in de sociale huur gerealiseerd zijn? Kunt u schetsen wat de eisen zijn aan deze geclusterde zorggeschikte woningen? Zijn gemeenschappelijke ruimtes een vereiste?
Het doel is dat de geclusterde zorggeschikte woningen in de sociale huur in 2030 zijn gebouwd. De vereisten voor zorggeschikte woningen zijn opgenomen in de regeling. Publicatiedatum van de regeling is 14 september 2023. Om voor subsidie in aanmerking te komen is een gemeenschappelijke ruimte een vereiste.
Bestaan verpleegzorgplekken uit zelfstandige woonhuizen met een eigen deurbel, water- en elektra aansluitingen, meterkast, brievenbus, slot op de voordeur, etcetera (graag beantwoorden met ja of nee)?
Ja.
Hoeveel tijd zijn wijkverpleegkundigen gemiddeld kwijt aan reistijd (van de ene cliënt naar de andere cliënt)?
De reistijd verschilt sterk tussen cliënten in een stedelijke (geclusterd in aanleunwoningen bijvoorbeeld) of platteland omgeving. Exacte data hierover is niet beschikbaar. Dat kan van vijf minuten zijn in een flatgebouw, tot een half uur in landelijke gebieden tussen dorpen. Een manier om reistijd te beperken en zo efficiënt mogelijk te werken, is om te komen tot herkenbare en aanspreekbare teams binnen de wijkverpleging. Zodat het minder voorkomt dat er bij dezelfde locatie verschillende aanbieders van wijkverpleging komen.
Kunt u een uitleg geven van de discrepantie dat uit de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 27 juni jl. over de voortgang van het programma Wonen en zorg blijkt dat de totale geclusterde opgave tot 2030 voor corporaties uitkomt op 60.000 woningen, terwijl u in uw beantwoording spreekt over 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen?
In het programma is de opgave vastgelegd van 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen en 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen. Deze 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen zullen allemaal in geclusterde woonvormen worden gerealiseerd. Deze 40.000 woningen kennen aanvullende bouwtechnische vereisten om deze zorggeschikt te maken. Samen gaat het om een opgave van 120.000 woningen in geclusterde woonvormen: bestaande uit 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen en 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen. De helft van deze woningen wordt door corporaties gerealiseerd, en dit komt uit op 60.000 woningen: bestaande uit 40.000 (regulier) geclusterde corporatiewoningen voor ouderen en 20.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte corporatiewoningen.
Het sturen van clustermunitie door de VS naar Oekraïne |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft de Amerikaanse regering de beslissing om clustermunitie aan Oekraïne te leveren daadwerkelijk voorgelegd voor instemming aan bondgenoten zoals zij stelt in de officiële bekendmaking van het besluit?1 Is Nederland geconsulteerd? Zo ja, wat was de reactie van de Nederlandse regering? Zo nee, hoe beoordeelt u de melding door de Amerikaanse regering dat u geconsulteerd bent?
Allereerst hecht het kabinet eraan te benadrukken dat Oekraïne zich verdedigt tegen de voortdurende Russische agressie, in lijn met artikel 51 van het VN-Handvest. Zonder de Oekraïense inzet van clustermunitie, zelfs als het op eigen grondgebied is, goed te keuren, blijft Nederland zich samen met partners onverminderd inzetten voor maximale steun aan Oekraïne en maximale druk op Rusland. Alleen Rusland kan direct een einde maken aan deze oorlog, met een besluit de eigen troepen terug te trekken van Oekraïens grondgebied.
De levering in kwestie betreft een bilaterale overeenkomst tussen de Verenigde Staten en Oekraïne. Vertegenwoordigers van de Verenigde Staten hebben het besluit om over te gaan tot levering van clustermunitie aan Oekraïne in NAVO-verband medegedeeld aan Nederland en andere bondgenoten. Dit was op dezelfde dag als de officiële bekendmaking door de Amerikaanse overheid. Nederland is niet gevraagd in te stemmen met deze levering van clustermunitie en is hiertoe ook niet bevoegd.
Nederland heeft meermaals, waaronder in NAVO-verband en bij monde van de Minister van Buitenlandse Zaken in het Commissiedebat NAVO van 6 juli jl., aangegeven dat het partij is bij het Verdrag inzake clustermunitie en dat Nederland ieder gebruik van clustermunitie ontmoedigt. Samen met andere landen die partij zijn bij het Verdrag inzake clustermunitie zet Nederland zich in voor de universele toepassing van dit verdrag. Nederland blijft dit uitdragen in gesprekken met verdragspartijen die de normen van het verdrag niet naleven, als ook met landen die geen verdragspartij zijn, zoals de Verenigde Staten, Oekraïne en Rusland.
Zijn er beperkingen gesteld aan het gebruik van clustermunitie door de Amerikaanse regering aan de Oekraïense krijgsmacht? Zo ja, welke?
De VS en Oekraïne hebben afspraken gemaakt over de inzet en het gebruik van deze munitie. Het Amerikaanse Ministerie van Defensie heeft in een openbare verklaring op 7 juli 2023 verdere toelichting gegeven over deze afspraken en de afgesproken beperkingen bij de inzet. Volgens deze toelichting vallen hieronder bepalingen dat de clustermunitie alleen op Oekraïens grondgebied wordt ingezet, dat het niet in bewoonde gebieden wordt ingezet en dat zorg wordt gedragen voor de ruiming van de clustermunitie na afloop van het conflict.
De Verenigde Staten hebben benadrukt dat de levering van clustermunitie een tijdelijke oplossing is waartoe het zichzelf genoodzaakt zag vanwege sterk teruglopende voorraden van andere types munitie in Oekraïne.
Is het waar dat de door VS te leveren clustermunitie gebruikt kan worden in pantserhouwitsers of andere artilleriestukken?2 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De door de VS geleverde clustermunitie 155 mm kan door elk geleverde vuurmond van het kaliber 155 mm., dus ook door de geleverde PzH-2000, verschoten worden.
Zijn de door Nederland geleverde achttien pantserhouwitsers nog steeds in gebruik van de Oekraïense krijgsmacht?3
Defensie heeft in totaal acht PzH 2000 pantserhouwitsers geleverd die in gebruik zijn bij de Oekraïense strijdkrachten.
Zo ja, hebt u bij de Oekraïense krijgsmacht aangegeven dat het gebruik van clustermunitie in de door Nederland geleverde pantserhouwitsers niet is toegestaan?
Na overdracht is door Nederland geleverd materieel in bezit van de Oekraïense krijgsmacht die het materieel mag inzetten binnen de kaders van aan levering verbonden voorwaarden. Nederland heeft bij de levering van militaire middelen en goederen aan Oekraïne de voorwaarden gesteld dat deze zullen worden gebruikt 1) door Oekraïense overheidsinstanties; 2) in het kader van zelfverdediging conform artikel 51 van het VN-Handvest; 3) in overeenstemming met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht; en 4) dat geleverd materieel enkel mag worden overgedragen aan een derde partij na nadrukkelijke schriftelijke toestemming van de Nederlandse overheid en indien dergelijke overdracht niet in strijd is met een VN, EU of OVSE wapenembargo.
Zo nee, staat Nederland nog altijd volledig achter het Verdrag inzake Clustermunitie en blijft zij zich houden aan daarin opgenomen beperkingen als het gaat om gebruik, productie, aankoop, opslag en transport van deze munitie?4
Nederland is verdragspartij bij het Verdrag inzake clustermunitie en gebonden aan alle bepalingen daarin, en zal zich daaraan blijven houden.
Het gebruik van digitale technologie voor de repressie van religieuze minderheden en andere andersdenkenden in China en andere landen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Welke mogelijkheden heeft Nederland om bilateraal, binnen de Europese Unie (EU), de Verenigde Naties (VN) of anderszins de schrijnende mensenrechtensituatie in China aan de orde te blijven stellen?
De mensenrechtensituatie in China is en blijft zeer zorgelijk. Het kabinet spreekt deze zorgen op verschillende manieren uit en zal dit ook blijven doen. Dit gebeurt zowel publiekelijk als achter gesloten deuren en zowel bilateraal, zoals recent tijdens het bezoek van mijn voorganger aan China1, als in multilaterale fora, bijvoorbeeld via nationale en gezamenlijke verklaringen in de VN Mensenrechtenraad. Recent sprak de Europese Raad over China, met eveneens aandacht voor mensenrechten.2 Het kabinet zal verschillende instrumenten blijven inzetten. Afhankelijk van de situatie en de context zal gekeken worden welke daarin het meest effectief is.
In hoeveel gevallen is in 2022 geen exportvergunning afgegeven op grond van de mogelijkheid dat cybersurveillance technologie ingezet zal worden voor repressie? Om welke landen ging dit?
In de EU Dual-Use Verordening zijn verschillende goederen opgenomen die gecategoriseerd worden als cybersurveillance-items. Voor de export van deze goederen komt slechts een beperkt aantal vergunningaanvragen binnen, omdat de marktleiders in de ontwikkeling, productie en verkoop van deze goederen voornamelijk in andere EU-lidstaten zijn gevestigd. Bij de afweging om een vergunning te verlenen wordt altijd nauwkeurig gekeken naar de eindgebruiker en het eindgebruik, en het daaraan gerelateerde risico dat de goederen bijdragen aan mensenrechtenschendingen. In 2022 zijn voor dergelijke goederen geen exportvergunningen aangevraagd.
Wat kunt u meedelen over de implementatie en toepassing van de wettelijke mogelijkheid die de dual use-verordening biedt om een ad hoc exportvergunningsplicht in te stellen wanneer er een reëel risico bestaat dat nog niet gecontroleerde technologie van in de EU gevestigde bedrijven bijdraagt aan ongewenst gebruik?1
De mogelijkheid tot het opleggen van een ad hoc vergunningplicht voor de uitvoer van nog niet gecontroleerde cybersurveillance-items, indien deze producten direct of indirect kunnen bijdragen aan schendingen van mensenrechten of het internationaal humanitair recht, geldt sinds de herziene EU Dual-Use Verordening op 9 september 2021 in werking is getreden. Europese verordeningen en de daarin opgenomen bepalingen gelden immers rechtstreeks in de rechtsorde van de EU Lidstaten en hebben directe werking voor burgers en lidstaten van de Europese Unie. De technisch-juridische implementatie van de dual-use verordening in Nederlandse wet- en regelgeving is afgerond in juni 2022 (Kamerbrief 22 112 nr. 3210 d.d. 6 oktober 2021).
Zoals destijds gemeld in de beantwoording op vragen over dit thema van het lid Ceder van 29 juni 2022, werd er op dat moment in EU-verband gewerkt aan de implementatie en toepassing van de wettelijke mogelijkheid tot het opleggen van een ad hoc vergunningplicht voor de uitvoer van nog niet gecontroleerde cybersurveillance-items. Deze implementatie heeft echter vertraging opgelopen, mede vanwege de focus op de oorlog in Oekraïne in de betreffende Europese exportcontrolegremia. Dit heeft zijn weerslag gehad op de verdere implementatie en toepassing van de dual-useverordening, waaronder de uitwerking van richtsnoeren op belangrijke thema’s zoals cybersurveillance. De EU richtsnoeren inzake cybersurveillance, waar Nederland actief aan bijgedragen heeft, zijn daardoor een jaar later dan eerder voorzien (31 maart jl.) door de Europese Commissie gepubliceerd voor publieke consultatie. In het laatste kwartaal van dit jaar zullen de definitieve EU richtsnoeren officieel gepubliceerd worden.
Tegelijkertijd wordt er momenteel in Nederland met prioriteit gewerkt aan een duidelijk en voorspelbaar nationaal beoordelingskader om de afweging voor het opleggen van een vergunningplicht voor de uitvoer van nog niet gecontroleerde cybersurveillance-items per geval te kunnen maken. Het kabinet voert daarnaast actief gesprekken met bedrijven waarvan bekend is dat zij in deze sector actief zijn. Bedrijven worden nadrukkelijk gewezen op de risico’s die met hun bedrijfsactiviteiten gepaard gaan. Door middel van deze aanpak worden die bedrijven aangemoedigd een weloverwogen afweging te maken of (de voorzetting van) levering van de goederen aan bepaalde eindgebruikers past binnen een adequaat compliance- en IMVO-beleid.
Zijn er manieren om nu al toe te zien op naleving door bedrijven van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)-criteria?
De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen inzake Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen schrijven voor dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid moeten toepassen. Dit betekent dat bedrijven risico’s voor mens en milieu in de waardeketen in kaart moeten brengen en moeten voorkomen en aanpakken. Dit is de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven. Het kabinet zet in op de totstandkoming van (Europese) IMVO-wetgeving. Totdat die wetgeving van kracht is houdt het kabinet geen toezicht op de toepassing van gepaste zorgvuldigheid door bedrijven. Nederlandse bedrijven worden wel proportioneel getoetst op onderschrijving van de OESO-richtlijnen aan de hand van een set van IMVO-criteria, indien zij gebruik willen maken van de ondersteuning van het BHOS-handelsinstrumentarium of deel willen nemen aan handelsmissies.
Daarnaast zet het Rijk ook het rijksinkoopbeleid, door middel van de Internationale Sociale Voorwaarden (ISV), in als instrument om de naleving van de OESO-richtlijnen door bedrijven te bevorderen. Voor bedrijven die aan het Rijk leveren in een van de acht geïdentificeerde risicocategorieën geldt boven de Europese drempelwaarde een contractuele verplichting om de IMVO-kaders toe te passen gedurende de uitvoering van het contract.4
Verwacht u dat Europese wetgeving gebaseerd op de conceptrichtlijn voor Corporate sustainability due diligence en de positie die het Europees Parlement hierover ingenomen heeft effectief zal zijn om producten die gemaakt zijn met dwangarbeid te weren van de Europese markt?
De Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) heeft als doel ondernemingen te stimuleren bij te dragen aan de eerbiediging van mensenrechten en milieu in hun eigen activiteiten en via hun waardeketens. De voorgestelde richtlijn verplicht ondernemingen om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, ofwel negatieve gevolgen voor mens en milieu te identificeren, mitigeren, stoppen, voorkomen en daarover verantwoording af te leggen. Dat producten worden geproduceerd met dwangarbeid moet hierdoor worden tegengegaan.
Het Commissievoorstel voor een EU-verordening tegen dwangarbeid bevat een verbod op producten gemaakt met dwangarbeid. Als de verordening in werking treedt, kunnen producten waarvan wordt vastgesteld dat deze met dwangarbeid zijn gemaakt niet meer op de EU-markt gebracht worden of worden uitgevoerd.
Wat is de laatste informatie die u heeft over de onderdrukking van de Oeigoerse bevolking? Is de situatie stabiel of zijn er signalen dat de onderdrukking nog verder toeneemt?
In de regio Xinjiang is sprake van grootschalige arbitraire detentie van Oeigoeren en andere etnische minderheden. Ook heeft de bevolking te maken met o.a. indoctrinatie, dwangarbeid, marteling, mensonterende omstandigheden, gedwongen sterilisatie en abortus, en systematische schendingen van vrijheid van religie en levensovertuiging.
Er zijn signalen dat de onderdrukking andere vormen aanneemt. Zo rapporteerden diverse media dat veel «heropvoedingskampen» niet langer in gebruik zouden zijn en dat een deel van de gedetineerden via een formele veroordeling naar gevangeniscentra is verplaatst5 6 7. Na jaren van repressie is de bevolking dusdanig geïntimideerd dat zichtbare, openlijke controle plaats maakt voor verdere (digitale) surveillance en zelfcontrole onder blijvende dreiging van arbitraire detentie.
Wat is de laatste informatie over de onderdrukking van de christelijke minderheid in China? Is de situatie stabiel of zijn er signalen dat de onderdrukking nog verder toeneemt?
Zoals bekend staat de vrijheid van religie en levensovertuiging in China onder grote druk, waarbij er vanuit de overheid sterk wordt ingezet op de «sinificatie» van religie, waaronder het uitdragen van «socialistische kernwaarden». Dit geldt vooral in de door de overheid toegestane kerken die worden gecontroleerd door de patriotic religious associations. Daarbuiten ervaren Christenen in China verdere repressie van hun vrijheid van religie en levensovertuiging in de vorm van surveillancecamera’s in of rond kerken, arrestaties, strafrechtelijke vervolgingen, en gevangenisstraffen8. De situatie blijft zeer zorgelijk, er zijn geen signalen van verbetering. Het kabinet blijft China zowel bilateraal als in EU- of VN-verband aanspreken zolang de mensenrechtensituatie, inclusief die van de christelijke minderheid, daar om vraagt.
De wereldwijd dalende geboortecijfers en de mogelijke oorzaken daarvoor |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u op de hoogte van de – wereldwijde – berichtgeving en statistieken aangaande dalende geboortecijfers, sinds het begin van 2022?1, 2, 3, 4, 5, 6, 7
Ja.
Zijn er, anders dan waarschijnlijkheidshypotheses, inmiddels wetenschappelijk onderbouwde verklaringen voor de dalende geboortecijfers in een groot deel van de wereld en meer specifiek voor Nederland? Zo nee, gaat er hiernaar (internationaal) breed onderzoek gedaan worden? Indien dat niet het geval is, bent u dan bereid om hier in Nederland een onderzoek naar te starten?
De trend van dalende geboortecijfers past in de theorie van de demografische transitie, een empirische wetmatigheid hoe zowel geboorte als sterfte zich ontwikkelen in de tijd, in vier fasen:
Er wordt wereldwijd al decennialang vanuit verschillende onderzoekdisciplines onderzoek gedaan naar de verschillende redenen waarom het geboortecijfer daalt tijdens de transitie van hoog geboorte- en sterftecijfer naar een laag geboorte- en sterftecijfer.9 Hieruit blijkt dat het geboortecijfer daalt als gevolg van complexe en onderling verbonden sociaaleconomische factoren die de voortplantings-beslissingen beïnvloeden. Omdat daar al veel onderzoek naar is en wordt gedaan, ga ik niet een nieuw onderzoek starten.
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat het coronabeleid (bijvoorbeeld omdat vrouwen in de vruchtbare leeftijd hun kinderwens hebben uitgesteld) en/of de coronavaccinaties invloed hebben (gehad) op de geboortecijfers? Zo ja, kunt u dan uiteenzetten op welke manier(en) het beleid en de vaccinaties volgens u zouden kunnen hebben bijgedragen aan de afname van het aantal (levend)geborenen in Nederland en daarop reflecteren? En bent u voornemens om een impactanalyse te maken van de (mogelijke gevolgen) van het coronabeleid op de geboortecijfers in Nederland?
Ondanks een dalende trend in de geboortecijfers was er volgens het CBS in 2021, midden in de COVID-19-pandemie, juist een toename van het aantal geboortes.10 Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 31 augustus 202211, verlaagt vaccinatie tegen COVID-19 daarnaast het risico op ernstige (levensbedreigende) zwangerschapscomplicaties door COVID-19. Diverse internationale onderzoeken tonen aan dat COVID-19-vaccinatie tijdens de zwangerschap veilig is voor zowel moeder als kind. Ook laten buitenlandse onderzoeken geen negatieve effecten van de coronavaccins op de vruchtbaarheid zien.12 Ik zie dan ook geen aanleiding om een impactanalyse te maken van de gevolgen van het coronabeleid voor de geboortecijfers in Nederland.
Aangezien de European Medicines Agency (EMA) heeft onderkend dat de coronavaccinaties cyclus- en menstruatieproblemen kunnen veroorzaken8, zoals bijvoorbeeld hevige menstruatiebloedingen, is het dan mogelijk dat deze menstruatieproblemen resulteren in een afname van de algemene vruchtbaarheid in Nederland? Zo nee, waarom niet, aangezien verstoringen van de menstruatiecyclus inherent zijn aan verminderde vruchtbaarheid?
Het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) van het EMA concludeerde dat er een aanneembare mogelijkheid is dat hevig vaginaal bloedverlies kan worden veroorzaakt door vaccinatie met de vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna.14 Dit is daarom als mogelijke bijwerking aan de bijsluiters toegevoegd. Het PRAC geeft aan dat menstruatiestoornissen in het algemeen veel voorkomen door uiteenlopende oorzaken, en dat er geen aanwijzingen zijn dat deze bijwerking een negatief effect heeft op de vruchtbaarheid.
Heeft u zicht op het percentage vrouwen in Nederland dat waarschijnlijk te maken heeft gekregen met verstoringen in hun menstruatiecyclus na coronavaccinatie en wat de (lange termijn) gevolgen daarvan zijn voor de Nederlandse geboortecijfers?
Bijwerkingencentrum Lareb ontving tot eind oktober 2022 in totaal ruim 27.000 meldingen van diverse menstruatieklachten na coronavaccinatie op ongeveer 19,8 miljoen gegeven vaccinaties aan vrouwen. De verstoringen die kunnen optreden herstellen meestal binnen enkele maanden en hebben geen invloed op de vruchtbaarheid.15
Weet u of er op dit moment nog (lange termijn) studies gaande zijn naar de mogelijke neonatale en maternale gevolgen van coronavaccins? Zo ja, wat zijn de laatste bevinden op dit gebied? Zo nee, vindt u dat dergelijke studies opgestart zouden moeten worden, teneinde in kaart te brengen wat de coronavaccins mogelijk voor invloed hebben (gehad) op de vruchtbaarheid?
Met het zwangerschapsregister Moeders van Morgen onderzoekt Lareb de veiligheid van de coronavaccins tijdens de zwangerschap. De eerste analyses van meer dan 4.000 zwangere vrouwen die zijn gevaccineerd, duiden niet op een verhoogd risico op het optreden van een miskraam, het vroegtijdig bevallen of het ontwikkelen van ernstige aangeboren afwijkingen bij het kind. Deze resultaten zijn in lijn met de internationale literatuur waar ook geen aanwijzingen zijn gevonden voor een verhoogd risico op nadelige uitkomsten op de zwangerschap of het kind na een COVID-19-vaccinatie tijdens de zwangerschap.
Onderschrijft u nog altijd de stelling dat er geen aanwijzingen zijn dat de dalende geboortecijfers en coronavaccinatie met elkaar in verband gebracht zouden kunnen worden? Zo ja, hoe onderbouwt u dat, aangezien de wetenschappelijke consensus ook is dat er nog heel erg weinig bekend is over de invloed van deze vaccins op de maternale en neonatale gezondheid en over de menstruatiecyclus en verstoringen daarvan en de gevolgen daarvan op de vruchtbaarheid in het algemeen?
Ja, zie mijn antwoorden op vragen 3, 4, 5 en 6.
Hoe reflecteert u op de openbaargemaakte data van vaccinproducenten, waaruit blijkt dat een significant aantal zwangere vrouwen na hun coronavaccinatie te maken kregen met het intra-uteriene verlies van hun baby’s, doodgeboortes, ernstige zwangerschapscomplicaties zoals het losraken van de placenta, of kinderen baarden met (ernstige) aandoeningen of misvormingen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Heeft u inzicht in het percentage zwangerschappen in Nederland dat sinds de gedocumenteerde daling van het geboortecijfer is geëindigd in een miskraam, een vroeg en/of doodgeboorte, of de geboorte van een kind met gezondheidsproblemen? Zo ja, is hierin een verandering te zien ten opzichte van de jaren daarvoor en hoe verhouden zich deze percentages tot de procentuele daling van de geboortecijfers in Nederland? Is het dalende geboortecijfer hiervoor gecorrigeerd, of moeten deze percentages hiermee nog worden verrekend?
Perined is de landelijke organisatie voor perinatale registratie. Zij publiceren jaarlijks de landelijke geboortezorgcijfers, waaronder enkele van de gevraagde aspecten zoals sterftecijfers, cijfers over vroeggeboorte en aangeboren afwijkingen. Cijfers over het jaar 2022 zijn op dit moment nog niet bekend.
Heeft u vanuit (een deel van) de medische gemeenschap signalen gekregen dat er reden tot zorg over onderzoek naar de geboortecijfers en/of de maternale en neonatale gezondheid in Nederland is? Zo ja, welke partijen hebben hierover constateringen gedaan en gemeld en op welke manier is hieraan gevolg gegeven?
Nee.
Indien er meer miskramen, vroeg en/of doodgeboortes zijn en meer kinderen met aandoeningen en afwijkingen worden geboren sinds de gedocumenteerde daling van het geboortecijfer, weet u dan wat hiervan de oorzaken zijn, of is dit vooralsnog onduidelijk? Zo ja, gaat u hierover informatie ophalen bij maternale en neonatale experts en onderzoek doen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Indien de geboortecijfers de komende jaren niet meer op het oude niveau terugkeren, vindt u dan dat er onderzoek gedaan moet worden naar de oorzaak van de blijven de stagnatie?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Indien het geboortecijfer in Nederland niet aantrekt, wat zijn daarvan dan de lange termijn gevolgen voor de Nederlandse samenleving?
In 2020 zijn door het NIDI en het CBS zeven nieuwe bevolkingsvarianten doorgerekend. De resultaten van deze bevolkingsvarianten zijn gepubliceerd in het deelrapport Bevolking 2050 in beeld: drukker, diverser en dubbelgrijs. Het kabinet heeft dit rapport op 7 juli 2020 aan uw Kamer aangeboden.16
Wat gaat u doen als niet alleen het geboortecijfer Nederland niet aantrekt, maar ook blijkt dat de collectieve vruchtbaarheid van de Nederlandse populatie blijvend en toenemend daalt?
Door het kabinet is de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld die begin 2024 advies zal uitbrengen over scenario’s, mogelijke beleidsopties en handelingsperspectieven met betrekking tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen.
Indien er de komende jaren meer zwangerschappen eindigen in een miskraam en/of een vroeg en/of doodgeboorte, en/of er blijvend meer kinderen met gezondheidsproblemen geboren worden in Nederland, welke stappen gaat u dan zetten om de oorzaak daarvan te achterhalen?
Het geboortezorgbeleid is gericht op integrale geboortezorg. Ik investeer daarbij in kennis- en kwaliteitsontwikkeling via programma’s van ZonMw voor en door de betrokken zorgprofessionals in de sector.
Religie en buitenlands beleid |
|
Don Ceder (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunt u aangeven hoe de vier hoofdaanbevelingen uit de brief «religie en buitenlands beleid» uit 2018 zijn opgevolgd en wat de huidige stand van zaken is?1
Ik onderstreep nogmaals het belang van adequate kennis van religie en religieuze geletterdheid voor een beter buitenlands beleid. Gedegen kennis van de religieuze geschiedenis, context en gebruiken is onontbeerlijk om effectief buitenlands beleid te kunnen voeren en de complexe uitdagingen van onze tijd te begrijpen. Religie is een belangrijke maatschappelijke en politieke drijfveer in een groot deel van de wereld en het is daarom in het belang van de Nederlandse buitenlandse politiek om daar voldoende aandacht aan te besteden.
Er is goede vooruitgang geboekt op de implementatie van de vier hoofdaanbevelingen uit de brief «religie en buitenlands beleid» uit 2018. Vrijheid van religie en levensovertuiging en de relatie tussen religie en buitenlans beleid maakt structureel deel uit van strategiesessies over internationale betrekkingen zoals de jaarlijkse BZ-strategiedagen. Door het digitale format zijn deze dagen specifiek voor de posten een belangrijke bron van informatie en bieden zij goede mogelijkheid tot het uitwisselen van informatie. Beginnende beleidsmedewerkers krijgen als vast onderdeel van hun opleiding bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken voorlichting over religie en diplomatie. De Academie Internationale Betrekkingen (AIB) biedt in samenwerking met de beleidsdirecties structureel een aantal thematische en regionale opleidingen aan, waarin aandacht is voor religie zowel voor meer ervaren als beginnende beleidsmedewerkers. In nauwe samenwerking met de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging (SGRL) organiseert de AIB regelmatig lunchlezingen en seminars met experts, zoals in najaar 2022 met Azza Karam, hoogleraar Religie en Duurzame Ontwikkeling aan de Vrije Universiteit. Verder wordt de Nederlandse inzet op religie en diplomatie gewaarborgd door de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging (SGRL), een functie die in 2019 is gecreëerd ter opvolging van de motie van Van Helvert c.s. De speciaal gezant levert in nauwe samenwerking met de mensenrechtenambassadeur de Nederlandse inzet op dit vlak en neemt actief deel aan diverse internationale en Europese netwerken voor vrijheid van religie en levensovertuiging, waaronder de International Religion and Freedom of Belief Alliance (IRFBA), de International Contact Group for Freedom of Religion and Beliefen het Transatlantic Network for Religion and Diplomacy (TPNRD). De SGRL draagt bij aan het onderhouden van de strategische partnerschappen en samenwerkingsverbanden met andere overheden, universiteiten, multilaterale organisaties en het nationale en internationale maatschappelijk middenveld.
Kunt u aangeven welke rol religie (inclusief religieuze minderheden) specifiek vervult in de context van vredesopbouw en conflictbemiddeling in zijn algemeenheid? En meer specifiek in de volgende landen: Nigeria, Irak, Ethiopië, Mali, Oeganda, en Indonesië?
Het kabinet ondersteunt vredesopbouw en conflictbemiddeling met als doel om mensen en gemeenschappen te ondersteunen bij het voorkomen van gewelddadige conflicten. De noden, wensen en oplossingen van mensen, inclusief die van kwetsbare groepen en (religieuze) minderheden staan daarbij centraal. Daar waar relevant nemen onze uitvoeringspartners religie mee in conflictanalyses en betrekken ze religieuze actoren en religieuze minderheden bij het ontwerp en de uitvoering van hun projecten. Inclusieve vredesprocessen leiden vaak tot betere resultaten en meer duurzame vrede.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in 2021 een strategisch partnerschap – Joint Initiative for Strategic Religious Action (JISRA) – gesloten met Mensen met een Missie waarbij de inzet zich met name richt op bevordering van vrijheid van religie en levensovertuiging in Ethiopië, Indonesië, Irak, Kenia, Mali, Nigeria en Oeganda. Door gerichte aandacht voor dit thema wordt ingezet op conflictbemiddeling en vredesopbouw. Dit programma werkt nauw samen met religieuze actoren om interreligieuze dialoog te bevorderen en discriminatie, extremistische bewegingen en haat jegens andere (niet-)religieuze groeperingen tegen te gaan. Programmadoelstellingen zijn het versterken van de stem van religieuze actoren als onderdeel van het maatschappelijk middenveld en het versterken van de constructieve rol van religieuze actoren bij vredesopbouw en conflictbemiddeling. Het consortium neemt deel aan internationale fora om deze prioriteiten te bevorderen. In de genoemde landen zet JISRA zich onder andere in op het volgende:
Bent u voornemens om in toekomstige landenbezoeken de aantasting van de vrijheid van religie en levensovertuiging mee te nemen in de bilaterale dialoog? Zo ja, met welke vragen precies? En zo nee, waarom niet?
Ja. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten in het buitenlands mensenrechtenbeleid van Nederland en wordt waar nodig altijd te berde gebracht, onder andere door de mensenrechtenambassadeur en de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging. Ook in de regelmatige contacten met buitenlandse ambassades in Den Haag wordt dit onderwerp besproken. Op welke wijze is context- en landafhankelijk.
Hoe ziet u het belang van religieuze geletterdheid voor Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)-medewerkers en mogelijk andere medewerkers van uw ministeries? Hoe waarborgt u voldoende kennis van medewerkers op dit thema?
De IND neemt de deskundigheid van haar medewerkers zeer serieus. Er wordt echter bewust voor gekozen om de medewerkers generalistisch op te leiden zodat zij handvatten hebben om alle asielrelazen te kunnen beoordelen. Naar aanleiding van de voornemens in het coalitieakkoord heeft het kabinet per brief, d.d. 4 november 2022 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2022–2023, 19 367, nr. 3003), uiteengezet hoe de deskundigheidsbevordering van IND-medewerkers op bekeringsthema’s wordt verbeterd. De afgelopen jaren heeft de IND reeds veel stappen genomen op het gebied van deskundigheidsbevordering. In de Basisopleiding Asiel is er specifiek aandacht voor bekeringszaken. Daarnaast worden bestaande initiatieven door de IND bestendigd, verdiept, uitgebreid en verbreed. Er vinden onder meer casusbesprekingen, intervisiebijeenkomsten en themadagen plaats en worden er informatieve roadshows en/of trainingen georganiseerd in geval van grote beleidswijzigingen of ontwikkelingen. Ook lopen er contacten met verschillende relevante maatschappelijke organisaties.
Medewerkers van GGzE die vrijwel onbeperkt hebben kunnen kijken in dossiers van cliënten. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op Skipr waaruit blijkt dat medewerkers van de specialistische geestelijke gezondheidszorgorganisatie GGzE vrijwel onbeperkt hebben kunnen kijken in dossiers van cliënten?1
Ja.
Welke maatregelen gaat de Inspectie Gezondheidszorg nemen naar aanleiding van dit bericht?
In het artikel is sprake van een mogelijk onjuist handelen met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens. Hiervoor zijn regels opgenomen in de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG). De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is hiervoor de aangewezen toezichthouder. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft geen rol in het toezicht op de AVG.
De IGJ houdt onafhankelijk, risico gestuurd toezicht op kwaliteit en veiligheid van zorg. De IGJ heeft in dat kader ook een rol in het toezicht op informatiebeveiliging, maar met name als deze de kwaliteit en continuïteit van zorg kan raken. Bijvoorbeeld als het gaat om maatregelen om te voorkomen dat essentiële informatiesystemen langdurig uitvallen. Voor zo ver bekend is hier geen sprake van; de IGJ ziet dan ook op basis van dit artikel geen aanleiding om nader onderzoek te doen. De AP en IGJ hebben een samenwerkingsprotocol waarin zij elkaar wederzijds informeren en raadplegen in het geval van aangelegenheden die elkaars toezicht raken.
Vindt u het terecht dat de in het artikel genoemde patiënt geen inzage krijgt in het onderzoek? Hoe wordt voor deze patiënt geborgd dat dit niet meer kan voorkomen?
In algemene zin vind ik het belangrijk dat zorgaanbieders klachten van cliënten serieus nemen en de cliënt goed betrekken bij een eventueel onderzoek wat hieruit volgt. Of dit in dit specifieke geval afdoende is gebeurd kan ik niet beoordelen. Dat is ook niet aan mij.
Blijft het vermoeden van een mogelijke overtreding van de AVG bestaan? Dan staat het de cliënt vrij om een klacht of tip in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Controleert de Inspectie Gezondheidszorg ook steekproefsgewijs of instellingen login protocollen, een autorisatieprocedure en monitoring daarvan hebben met betrekking tot systemen die patiëntgegevens bevatten?
De IGJ controleert steekproefsgewijs of zorgaanbieders hun informatiebeveiliging inrichten volgens de wettelijke norm NEN 7510. Volgens deze norm moeten zorgaanbieders een managementsysteem voor informatiebeveiliging inrichten. Procedures voor authenticatie, autorisatie en logging zijn hier onderdeel van, naast een groot aantal andere beheersmaatregelen. De IGJ controleert of aantoonbaar sprake is van een werkende kwaliteitscyclus (plan-do-check-act). Specifieke maatregelen op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens vallen primair onder het toezicht van de AP.
Worden er in de zorg patiënt-systemen gebruikt zonder adequate login monitoring en autorisatie? Zo ja, waarom worden deze niet verboden?
Het Ministerie van VWS heeft geen zicht op de inrichting van zorginformatiesystemen bij individuele zorginstellingen. Er zijn twee belangrijke informatiebeveiligingsnormen die hier een rol in spelen, de NEN 7510 en 7513. Deze schrijven voor dat zorginstellingen maatregelen moeten nemen op het gebied van autorisatie en logging. Alleen de bevoegde personen mogen toegang hebben tot patiëntendossiers (autorisatie) en acties op deze patiëntendossiers moeten vastgelegd worden (logging). Deze normen gelden voor alle zorginstellingen en de AP ziet hierop toe.
Welke acties gaat u nemen naar aanleiding van dit bericht?
Zorgaanbieders zijn in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de informatiebeveiliging van de patiëntendossiers. Zij moeten passende maatregelen nemen om ongeoorloofde inzage in patiëntendossiers te voorkomen. De AP is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving hiervan. Vanuit het ministerie wordt doorlopend op verschillende manieren ingezet op bewustwording en verbetering van de naleving op informatiebeveiliging. Zorgaanbieders worden ondersteund en gefaciliteerd om de informatiebeveiliging en digitale weerbaarheid te verbeteren Zo worden zorgaanbieders onder meer ondersteund door de informatie die te vinden is op de AVG-helpdesk (www.avghelpdeskzorg.nl).
Problemen waar post-COVID patiënten tegen aanlopen in de zorg. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de twee uitzendingen van het televisieprogramma Focus «Ziek na corona» van 24 juni en 1 juli 2023?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op de inhoud van deze uitzendingen?
De grote impact die post-COVID klachten helaas hebben op het leven van veel mensen komt duidelijk naar voren. In de uitzendingen wordt ook aandacht gegeven aan al het onderzoek dat er op dit moment gedaan wordt naar post-COVID. Omdat er nog veel onbekend is over post-COVID klachten, wordt zowel in Nederland als in het buitenland veel onderzoek gedaan. Het kabinet heeft de afgelopen tijd voor post-COVID onderzoek in totaal € 46 miljoen beschikbaar gesteld, waarvan ruim € 32 miljoen voor het oprichten van een programma onderzoek, kennisdeling en expertisenetwerk post-COVID dat door ZonMw wordt ingericht en ruim € 14 miljoen ter financiering van verschillende onderzoeken die nationaal gedaan worden. Onderzoek moet er toe leiden dat er meer bekend wordt over de oorzaak, en effectieve behandeling, van post-COVID klachten. Daarom is het belangrijk dat er, zowel nationaal als internationaal, gericht onderzoek blijft worden gedaan naar post-COVID en dat de beschikbare kennis gedeeld wordt met zorgverleners.
Deelt u de zorgen dat veel patiënten met ernstige post-COVID klachten op dit moment niet geholpen kunnen worden binnen de tweedelijnszorg? En vindt u dat de sluiting van de specialistische poliklinieken deze situatie heeft verslechterd? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat patiënten toegang hebben tot de meest optimale zorgverlener voor hun zorgvraag, juist omdat de aard en intensiteit van de klachten uiteenlopen. Mensen die langdurig klachten houden na een coronabesmetting behoeven in veel gevallen extra zorg. Het merendeel van de zorg vindt plaats in de eerstelijn. Soms is zorg nodig in de vorm van medisch-specialistische zorg of geriatrische revalidatiezorg. Afhankelijk van de klachten beoordeelt de huisarts of een bezoek aan een medisch specialist of de paramedische herstelzorg nodig is. Daarnaast bied ik post-COVID patiënten ondersteuning middels de voorwaardelijke toelating van paramedische herstelzorg uit het basispakket. Paramedische herstelzorg bestaat onder andere uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie en diëtetiek. Het is per patiënt verschillend welke zorg nodig is. De regeling paramedische herstelzorg3 is onder voorwaarden verlengd tot 1 januari 2025. Een probleem waar patiënten en zorgverleners in de eerste- en tweedelijnszorg met name tegenaan lopen is dat er vooralsnog geen bewezen effectieve behandeling voorhanden is.
Kunt u een inschatting maken van hoeveel patiënten met ernstige post-COVID klachten op dit moment niet geholpen kunnen worden binnen de tweedelijnszorg?
Het feit dat er momenteel geen bewezen effectieve behandeling voorhanden is voor mensen met post-COVID klachten, en dat de klachten in aard en intensiteit uiteenlopen, maakt dat er per persoon gekeken moet worden naar de klachten, en de gevolgen van deze klachten op alle leefgebieden. Op 1 oktober 2020 is de stichting C-support, in opdracht van het Ministerie van VWS, gestart om mensen met langdurige coronaklachten te adviseren en ondersteunen. C-support heeft momenteel ongeveer 26.000 patiënten in hun bestand. C-Support kijkt samen met de patiënt naar de klachten en de gevolgen ervan voor hun leven. Het kan gaan om lichamelijke en geestelijke gezondheid, het sociale leven, werk en inkomen. Bij problemen met werk en inkomen werken zij samen met arbeidsdeskundigen, juristen en financieel adviseurs om te achterhalen wat er nodig is om de situatie te verbeteren. Daarnaast helpt C-support bij het vinden van de juiste zorgverleners. Ik ben blij dat C-support dit maatwerk levert en samen met de patiënt op zoek gaat naar passende behandeling en ondersteuning, en patiënten daarmee weer perspectief tracht te bieden.
Bent u bereid inspanningen te verrichten om patiënten te ondersteunen die niet terecht kunnen bij de reguliere zorg? Zo ja, op welke manier?
Het kabinet ondersteunt post-COVID patiënten op verschillende, uiteenlopende, manieren. Ten eerste ben ik blij, zoals ook uiteengezet in het antwoord op vraag 4, dat C-support in opdracht van het Ministerie van VWS patiënten met post-COVID klachten ondersteunt en adviseert. C-support biedt ondersteuning en advies op alle leefgebieden, waar de langdurige gevolgen van COVID-19 op ingrijpen zoals gezondheid, (psycho)sociale gezondheid, werk en inkomen. C-support werkt daarbij samen met het reguliere veld, van huisarts tot bedrijfs- en verzekeringsarts, van paramedicus tot arbeidsdeskundige en van juridisch adviseur tot Wmo-consulent. Nazorg- en medisch adviseurs verrichten maatwerk voor iedere patiënt die na meer dan 3 maanden nog klachten ervaart en zich aanmeldt. Daarnaast verzorgt C-support scholingen, informatie en advies aan (zorg)professionals, het UWV, koepelorganisaties, de overheid en onderzoekers en werkt daarmee ook aan bewustwording bij zorgaanbieders over deze klachten.
Ten tweede biedt de voorwaardelijke toelating paramedische herstelzorg patiënten extra ondersteuning bij het herstelproces. Paramedische herstelzorg bestaat onder andere uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie en diëtetiek. Het is per patiënt verschillend welke zorg nodig is en afhankelijk van de klachten beoordeelt de huisarts dan ook of een bezoek aan een medisch specialist of paramedische herstelzorg nodig is en door wie deze zorg gegeven moet worden.
Ten derde zet ik vol in op het komen tot een effectieve behandeling door het stimuleren van onderzoek en het delen van wetenschappelijke kennis over post-COVID. Op 1 juni jl. heb ik u per brief4 geïnformeerd over het inrichten van het Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID met als doel het vergroten en delen van kennis en expertise inzake post-COVID. Hiervoor is in totaal € 32,25 miljoen beschikbaar voor de periode 2023 tot en met 2026. Op 13 juli 2023 heb ik goedkeuring verleend aan het programmavoorstel van ZonMw voor het inrichten van een expertisenetwerk en onderzoeksprogramma5. Met het meerjarig onderzoeksprogramma geef ik een stimulans aan onderzoek naar post-COVID. Het nationaal expertisenetwerk zorgt voor betere organisatie, coördinatie en ondersteuning van onderzoek naar en kennis over post-COVID. Daarnaast beoogt het nationaal expertisenetwerk op termijn de totstandkoming van synergie tussen kennis en expertise rondom post-COVID en andere postinfectieuze aandoeningen. Ook dient het nationaal expertisenetwerk bij te dragen aan een betere samenwerking tussen onderzoekers en zorgverleners en aan de verspreiding van kennis naar de zorgpraktijk. In het kader hiervan heb ik ZonMw in maart 2023 de opdracht gegeven voor het opstellen van een kennisagenda post-COVID. Deze kennisagenda inventariseert de kennishiaten in post-COVID onderzoek en geeft richting aan het meerjarig onderzoeksprogramma om deze kennishiaten in te vullen. Tenslotte zorg ik ervoor dat de nationale initiatieven met elkaar blijven verbonden middels het Europees expertisenetwerk post-COVID. Dit netwerk bevordert de grensoverschrijdende EU-brede aanpak van post-COVID.
Klopt het dat er een verkenning heeft plaatsgevonden waarbij u sprak met alle betrokken partijen over de oprichting van een expertisecentrum? Zo ja, kunt u toelichten waarom u volgens de Kamerbrief van 1 juni 2023 nu streeft naar een netwerk in plaats van een centrum? En wat zijn de voornaamste verschillen tussen deze twee concepten?3
Een expertisecentrum suggereert één locatie waar post-COVID patiënten terecht kunnen. Dit is mijns inziens niet wenselijk gezien het aantal post-COVID patiënten. Er is bij verschillende ziekenhuizen kennis over post-COVID aanwezig die tussen zorgverleners gedeeld wordt. Mede daarom is ervoor gekozen om een netwerk in te richten. De doelen van dit netwerk zijn de coördinatie, organisatie en ondersteuning van onderzoek en het verbinden van relevante partijen, onderzoek en expertise zodat nieuwe kennis sneller benut kan worden in de zorgpraktijk.
In hoeverre worden post-COVID patiënten betrokken bij de vormgeving van het expertisenetwerk?
Het onderzoeksprogramma, de kennisinfrastructuur en het expertisenetwerk worden door ZonMw uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VWS, onder verantwoordelijkheid van het bestuur van ZonMw. Voor een optimaal resultaat zal gedurende de looptijd van het programma regulier worden afgestemd en samengewerkt met stakeholders vanuit beleid, onderzoek en praktijk. Naast het Ministerie van VWS zijn dit onder andere het RIVM, de NFU, de FMS, het NHG, de NVZ en C-support. Centraal in het programma staan mensen met post-COVID klachten. Het doel is om hen zo snel en effectief mogelijk te helpen en hun kwaliteit van leven te verbeteren. Daarom worden organisaties van post-COVID patiënten vanaf de opzet van het programma, en straks in de uitvoering betrokken. Over de vertegenwoordiging van patiëntenorganisaties en de daarbij te stellen criteria worden tussen hen en ZonMw nadere afspraken gemaakt.
Deelt u de constatering die in de eerste Focus-uitzending duidelijk naar voren komt dat de post-COVID-zorg niet binnen één medisch specialisme valt, omdat de ziekte effect kan hebben op verschillende onderdelen van het lichaam?
Ja.
Zo ja, bent u het ook eens met de constatering dat patiënten vrijwel nergens meer terecht kunnen voor diagnostiek en een passende behandeling, nu de specialistische poliklinieken op één na zijn gesloten?
Sommige ziekenhuizen hebben hun tijdelijke «alleen post-COVID poliklinieken» gesloten. Maar patiënten kunnen onveranderd terecht bij de medisch specialisten en verpleegkundigen die deze poliklinieken vormgaven.
Welke mogelijkheden ziet u om de vier aspecten – diagnostiek, behandeling, kennisontwikkeling en kennisdeling – gebundeld te organiseren en te borgen? Hoe draagt u er zorg voor dat ook de financiële aspecten van diagnostiek en behandeling gedekt zijn?
Het programma van ZonMw bestaat uit een expertisenetwerk en een onderzoeksprogramma. Met het meerjarig onderzoeksprogramma geef ik een stimulans aan onderzoek naar post-COVID. Het nationaal expertisenetwerk zorgt voor betere organisatie, coördinatie en ondersteuning van onderzoek naar en kennis over post-COVID. Daarnaast beoogt het nationaal expertisenetwerk op termijn de totstandkoming van synergie tussen kennis en expertise rondom post-COVID en andere postinfectieuze aandoeningen. Ook draagt het nationaal expertisenetwerk bij aan een betere samenwerking tussen onderzoekers en zorgverleners en aan de verspreiding van kennis naar de zorgpraktijk. Bovendien zorg ik ervoor dat de nationale initiatieven met elkaar verbonden blijven middels het Europees expertisenetwerk post-COVID.
Vindt u de constatering dat een polikliniek voldoende patiënten moet zien om expertise op te bouwen en dat het centreren van de zorg in een aantal specialistische poli’s daarom belangrijk is. Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke plannen heeft de Minister hiervoor?
Ik deel de constatering dat om expertise op te bouwen er voldoende patiënten gezien moeten worden. ZonMw is momenteel bezig om in het derde kwartaal van 2023 een subsidieronde gericht op het opzetten van het onderzoeks- en expertisenetwerk van start te laten gaan. Partijen kunnen hierop reageren en ZonMw zal de onderzoeksvoorstellen vervolgens beoordelen. Uit het voorstel zal duidelijk moeten blijken dat er voldoende patiënten deelnemen om het onderzoek te kunnen uitvoeren en expertise te kunnen opbouwen.
Het streven is om met de opgedane kennis uit onderzoeken en de ervaringen van patiënten die belangrijk zijn voor de kennisontwikkeling en daarnaast bijvoorbeeld voor het identificeren van praktische haalbaarheid van zorgpaden, acceptatie van behandelingen en betrokkenheid bij onderzoek (als deelnemers in klinische studies) om gelijke toegang voor patiënten tot onderzoek en zorg te verwezenlijken.
Hoe draagt u er zorg voor dat voldoende expertise wordt opgebouwd over Post-exertionele malaise (PEM) en posturaal orthostatische tachycardiesyndroom (POTS), twee belangrijke en zeer beperkende klachten bij post-COVID?
Om invulling te geven aan het onderzoeksprogramma post-COVID zullen panels van medische experts en van ervaringsdeskundigen/ patiënten prioriteiten stellen voor nadere/ verdiepende onderzoek en evaluatie. Ik ga ervanuit dat ze daarbij ook de inspanningsintolerantie (PEM) en last van versnelde hartslag na opstaan (POTS) zullen meenemen; ZonMw gaat deze vraag dan ook expliciet voorleggen aan beide panels. Daarnaast wordt beschikbare en nieuwe kennis en expertise rondom de zorg en behandeling van post-COVID patiënten toegankelijk en bruikbaar gemaakt voor zorgprofessionals, onder andere via een nascholingsprogramma.
Momenteel vinden er vanuit C-support regelmatig scholingen plaats over post-COVID aan diverse gremia (o.a. bedrijfsartsen, huisartsen, verzekeringsartsen). Er is op dit moment een kennisplatform actief waar diverse veldpartijen samen bijeenkomen om kennishiaten te signaleren en agenderen.
Kunt u aangeven op welke wijze de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) handhavend optreedt tegen artsen die tegen de protocollen in Ivermectine voorschrijven tegen post-COVID? Hoeveel boetes zijn er tot nog toe in 2023 opgelegd?4
Wanneer een normafwijking is vastgesteld volgt de IGJ haar interventiebeleid. Het interventiebeleid is te vinden op www.igj.nl/publicaties/publicaties/2022/03/17/igj-interventiebeleid8. Tot nu toe heeft de IGJ in 2023 één boete opgelegd aan een zorgverlener die Ivermectine heeft voorgeschreven ter behandeling van, onder andere, post-COVID.
De uitzending van MAX vakantieman 3 juli, 2023. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van MAX vakantieman van 4 juli 20231, in het bijzonder het item «Mindervaliden betalen meer voor vakantie vanwege hulpmiddel»2?
Ja.
Zo ja, wat vindt u hiervan?
Wij vinden het goed dat het thema toegankelijkheid van reizen voor mensen met een handicap onder de aandacht wordt gebracht. Tegelijkertijd vinden wijhet kwalijk dat zich situaties voordoen waarbij extra kosten op voorhand niet duidelijk zijn.
Deelt u het standpunt van het CDA dat mensen met een handicap in de eerste plaats gewone consumenten zijn die van te voren op de hoogte moeten zijn van de totale reis- of vakantiekosten?
Ja. Reisorganisatoren moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Richtlijn (EU) 2015/2302 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangement (Richtlijn pakketreizen)3, die geïmplementeerd is in titel 7A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit houdt in dat reisorganisatoren op het moment van aanbieden van de pakketreis informatie moeten geven over de prijs en de bijkomende kosten. Als bijkomende kosten redelijkerwijs niet kunnen worden berekend voordat de overeenkomst wordt gesloten, moet de consument wel worden geïnformeerd over de soort bijkomende kosten die alsnog voor rekening van de reiziger kunnen zijn4. Ook moet de reisorganisator informatie verstrekken over of de reis of vakantie in het algemeen geschikt is voor personen met beperkte mobiliteit5.
De Autoriteit, Consument & Markt (hierna: ACM) is bevoegd om te handhaven als sprake is van een overtreding van deze wet- en regelgeving. Consumenten kunnen een melding maken bij de ACM als het kostenoverzicht niet transparant is.6
Vindt u dat reisorganisaties voldoende transparant zijn over de totale kosten die mensen met een handicap moeten betalen en of ze extra moeten betalen als zij een reisje boeken?
Zoals in het vorige antwoord ook is aangegeven, moeten consumenten op het moment van boeken op de hoogte zijn van eventuele meerkosten voor bijvoorbeeld hulpmiddelen. Bij navraag laat de ACM weten hierover nagenoeg geen meldingen van consumenten te hebben ontvangen.
Vindt u dat het de plicht is van reisorganisaties om te zorgen dat een persoon met een handicap autonoom kan reizen?
Het kabinet wil, zoals ook vastgesteld in artikel 20 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (het VN-verdrag handicap), in de samenleving gerealiseerd zien dat iedereen, ongeacht zijn beperking en/of ziekte(n), de grootst mogelijke mate van zelfstandigheid bij reizen kan ervaren.7 Wij vinden het daarom positief dat verschillende reisorganisaties zich op dit moment al specifiek richten op reizigers met een beperking.8
Wat kunt u doen om te zorgen dat reisorganisaties meer transparantie betrachten bij het boeken van een reis als men een handicap heeft?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3, dienen reisorganisatoren zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving.
De Europese Commissie komt waarschijnlijk dit najaar met een voorstel voor het aanpassen van de Richtlijn pakketreizen. Ik, Minister van Economische Zaken en Klimaat, zal bij de onderhandelingen over dit voorstel aandacht vragen voor de positie van reizigers met een handicap.
Vindt u het eerlijk dat mensen met een handicap voor hulpmiddelen of vervoerskosten extra moeten betalen om op vakantie te kunnen gaan?
In artikel 20 van het VN-verdrag handicap wordt aangegeven dat mobiliteit van personen met een handicap tegen een betaalbare prijs moet plaatsvinden. Dit betekent dat er extra kosten gerekend kunnen worden die voortvloeien uit een hulpvraag van een reiziger met een handicap. Deze kosten moeten wel zoveel mogelijk worden beperkt. Wijdrukken reisorganisatoren hierbij op het hart zich goed rekenschap te geven van het VN-verdrag handicap.
Daarnaast gelden in de Europese Unie ook regels voor reizigers met een handicap die reizen per vliegtuig, trein, bus of boot, zoals het recht op gratis assistentie op de luchthaven, hulp in de terminal, en aan boord van voertuigen9. Verder schrijft de Europese regelgeving voor dat een luchtvaartmaatschappij een mobiliteitshulpmiddel niet mag weigeren, tenzij het mobiliteitshulpmiddel niet voldoet aan de veiligheidsnormen en/of de luchtvaartmaatschappij, na een grondige risicoanalyse, niet kan garanderen dat het mobiliteitshulpmiddel veilig vervoerd kan worden.
In het geval van een passagier met beperkte mobiliteit is het vervoer van twee mobiliteitshulpmiddelen kosteloos, mits deze voldoen aan de veiligheidsvoorschriften.10
Hoe verhoudt dit zich tot de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR) voorwaarden? Wat mag er wel en wat mag er niet?
In de ANVR-reizigersvoorwaarden11 staat dat reizigers voor het sluiten van de overeenkomst de bijzonderheden over de lichamelijke en geestelijke toestand, die van belang zijn voor een goede uitvoering van de reis, moet vermelden. Op basis hiervan kan de reisorganisator een passend aanbod doen. Zoals bij de beantwoording van vraag 3 en 6 aangegeven dienen alle reisorganisatoren zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Hierin is onder andere bepaald dat de reisorganisator informatie moet verstrekken over of de reis of de vakantie in het algemeen geschikt is voor personen met beperkte mobiliteit12.
Klopt het dat de ANVR voorwaarden niet gelden als Nederlandse touroperators reizen inkopen bij buitenlandse reisorganisaties?
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen reisorganisatoren en reisbemiddelaars. Als er bij een ANVR-aangesloten reisorganisator pakketreizen worden geboekt, dan gelden de ANVR-reizigersvoorwaarden. Het maakt hierbij niet uit of buitenlandse reisdienstleveranciers worden ingezet tijdens de reis (bijvoorbeeld voor de lokale transfer).
Soms zijn ANVR-leden alleen bemiddelaar (doorverkoper). In dat geval gelden de voorwaarden van de organisatie die de reis uitvoert. Overigens dienen deze nog steeds wel allemaal te voldoen aan hetgeen is bepaald in de Richtlijn pakketreizen. Daarnaast moet de consument duidelijk worden geïnformeerd over wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de reis.
Zo ja, wat is dan de waarde van ANVR voorwaarden voor Nederlandse mensen met een handicap die een buitenlandse reis boeken?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 9, gelden de ANVR-reizigersvoorwaarden ook als er sprake is van buitenlandse reisdienstleveranciers.
Wat vindt u ervan dat mensen met een handicap met de gevolgen worden geconfronteerd omdat Nederlandse reisorganisaties de voorwaarden omzeilen? Wat kunt u hieraan doen?
Zoals aangegeven bij vraag 2, vinden wij het kwalijk dat zich situaties voordoen waarbij extra kosten op voorhand niet duidelijk zijn.
Alle reisorganisatoren dienen zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Zoals eerder vermeld bij het antwoord op vraag 3 houdt de ACM hierop toezicht en kunnen consumenten bij de ACM een melding doen.
Kunt u over het bovenstaande in overleg gaan met de ANVR organisatie en de Kamer informeren over wat de uitkomst hiervan is?
Voor de beantwoording van bovenstaande vragen is op ambtelijk niveau contact opgenomen met de ANVR.
Kunt u toelichten hoe bovenstaande problemen zich verhouden tot het Verenigde Naties (VN) verdrag (verbod op discriminatie) en tot het facultatief protocol?
In artikel 20 van het VN-verdrag handicap staat niet omschreven dat er geen extra kosten mogen worden gerekend voor het faciliteren van autonoom reizen. Er staat echter wel omschreven dat dit tegen een betaalbare prijs moet gebeuren.
Het facultatief protocol geeft mensen de mogelijkheid om, wanneer zij van mening zijn dat zij slachtoffer zijn van een schending van het VN-verdrag handicap, een klacht in te dienen bij het Comité voor de Rechten van Personen met een Handicap. Zij moeten hiervoor wel eerst alle mogelijke rechtsmiddelen op nationaal niveau hebben uitgeput. Het facultatief protocol is nu nog niet in werking, maar het proces hiertoe is wel gestart. Hierover informeerde ik, Minister van Langdurige Zorg en Sport, onlangs uw Kamer.13 Wij vinden het belangrijk dat reisorganisatoren transparant beleid voeren. Consumenten hebben verschillende mogelijkheden om een overtreding op de wet- en regelgeving te melden. Zij kunnen hun zaak aanhangig maken bij een geschillencommissie, als de reisorganisator hierbij is aangesloten. Ook kunnen zij een klacht indienen bij het College voor de Rechten van de Mens als sprake is van discriminatie. Tot slot hebben consumenten altijd de mogelijkheid om een melding te doen bij de ACM. Door deze mogelijkheden voorzien wij niet dat een beroep op het facultatief protocol voor consumenten aan de orde zal zijn.
Het bericht ‘Kabinet blijft onvermurwbaar: geen broodnodige studentenhuizen of woningen onder vliegroute Schiphol’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet blijft onvermurwbaar: geen broodnodige studentenhuizen of woningen onder vliegroute Schiphol»1 op basis van het persbericht en de Raadsbrief van 11 juli 2023 van de gemeente Amstelveen2?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er in de regio Amsterdam een nijpend tekort is van ruim 6.600 studentenwoningen en dat het toevoegen van studentenwoningen direct naast de bestaande studentencampus Uilenstede het tekort met bijna twee derde had kunnen terugdringen?
Het tekort aan studentenwoningen in de regio Amsterdam is bekend. Het Rijk zet zich daarom samen met gemeenten, hogeronderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en studenten in om zorg te dragen voor voldoende studentenhuisvesting die aansluit bij de behoefte van studenten binnen het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030. Het tekort aan studentenwoningen is, naast de problematiek met langdurige leegstand van kantoren in het gebied Kronenburg, één van de redenen waarom gekeken wordt naar de mogelijkheden in dit gebied. Kronenburg is echter direct gesitueerd onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan, wat veiligheid- en gezondheidsrisico’s met zich meebrengt voor nieuwe bewoners in dit gebied. Bij het kijken naar mogelijkheden in dit gebied gaat het om een afweging van verschillende publieke belangen waarvan het tekort aan studenthuisvesting er één is.
Kunt u uitgebreid ingaan op wat het wegvallen van deze plannen betekent voor het tekort en aantal te bouwen studentenwoningen in de regio Amsterdam de komende jaren?
Op grond van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) zijn studentenwoningen op Kronenburg niet uitgesloten. Om die reden is er vanuit de NOVEX Schiphol ook een traject in gang gezet onder begeleiding van een externe adviseur om te verkennen wat er wél mogelijk zou kunnen zijn. In het antwoord op vraag 5 wordt hier verder op ingegaan. Ook binnen de regels van het LIB gaan de ministeries graag het gesprek aan met de regio over de mogelijkheden. Zo biedt het LIB de mogelijkheid om op locaties zoals Kronenburg shortstay-functies te realiseren, omdat door de tijdelijkheid van bewoning, namelijk een verblijf van niet langer dan 6 maanden, de gezondheidseffecten beperkt zullen zijn.
Daarnaast wonen studenten niet alleen in structurele studentenwoningen. Uit de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting 2022 blijkt dat 45% van de uitwonende studenten in de regio Amsterdam in een structurele studentenwoning woont. Het merendeel van de uitwonende studenten in de regio Amsterdam heeft een woonruimte die ook toegankelijk is voor andere doelgroepen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan niet specifiek ingaan op het gevolg op de studentenhuisvesting in de regio indien de ontwikkeling van Kronenburg geen doorgang vindt. Wel is het duidelijk dat er een grote behoefte is aan de uitbreiding van het aantal studentenwoningen, ook in deze regio.
Klopt het dat u van mening bent dat Kronenburg niet noodzakelijk is voor het halen van de woningbouwopgave in de Metropool Regio Amsterdam, ook niet voor studentenhuisvesting, omdat er voldoende andere locaties in de regio zijn voor (studenten)woningen? Welke plekken zijn dat dan? Om hoeveel (studenten)woningen gaat dit? Kan daar op eenzelfde korte termijn gestart worden met bouwen als nu in Kronenburg zou kunnen? Wanneer worden deze studentenwoningen opgeleverd?
Gelet op de enorme opgave voor de woningbouw, ook voor huisvesting voor studenten, moet serieus gekeken worden naar de mogelijkheden op alle kansrijke locaties voor woningbouw. Kronenburg is echter direct gesitueerd onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan. Door deze ligging gelden er regels uit het LIB met oog op veiligheidsrisico’s en geluidoverlast. In het antwoord op vraag 6 wordt hier nader op ingegaan.
Op basis van de woondeals zijn er in de regio Amsterdam (MRA) voldoende woningbouwlocaties aanwezig om in de woningbouwopgave te kunnen voorzien, ook bij een eventuele vertraging of uitval van de locatie Kronenburg. De MRA heeft aangegeven in de periode tot en met 2030 175.000 woningen te willen realiseren, er zijn momenteel 237.400 woningen opgenomen in woningbouwplannen (Woondeal MRA, 15-3-2023). Ook in de regio Amstelland-Meerlanden zijn voldoende woningbouwlocaties aanwezig (30.550 bouwopgave, 40.300 in bouwplannen), en ook in de gemeente Amstelveen zijn voldoende woningbouwlocaties (6.000 bouwopgave, 9.100 in bouwplannen). Wel is in de woondeal van de MRA opgenomen dat de gemeente Amstelveen heeft aangegeven deze locatie nodig te hebben om de benodigde aantallen sociale woningbouw te realiseren.
Specifiek voor studentenhuisvesting in de regio zijn nog weinig concrete locaties en plannen in beeld. Hiervoor geldt dat er nog een flinke opgave ligt om het aantal studentenwoningen uit te breiden conform het streven uit het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting. Gezien de ligging van Kronenburg naast Campus Uilenstede en de concreetheid van de plannen van de gemeente Amstelveen is het een belangrijke locatie. We kunnen echter niet voorbij gaan aan het feit dat dit een zwaar geluidbelast gebied is. Deze regels in het LIB zijn gericht op het beschermen van bewoners.
Het Ministerie voor Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties heeft momenteel niet inzichtelijk op welke termijn er op alternatieve locaties gestart kan worden met de bouw indien Kronenburg niet verder ontwikkeld zal worden. Dit zou in gesprek met gemeente(n) en provincie in kaart moeten worden gebracht. Zoals hierboven aangegeven is het kabinet echter niet van mening dat ontwikkeling van Kronenburg uitgesloten is. Daarnaast lopen er gesprekken met de Metropoolregio Amsterdam om andere mogelijke locaties en plannen voor studentenhuisvesting in beeld te brengen.
Klopt het dat u het advies van de door het Rijk aangestelde topambtenaar Hans van der Vlist met verschillende oplossingsrichtingen om te komen tot een doorbraak in dit langlopende dossier niet hebt overgenomen? Waarom zijn alle oplossingsrichtingen van tafel geveegd?
De gezamenlijk partijen bij de NOVEX Schiphol hebben Hans van der Vlist als extern adviseur de opdracht gegeven om te bezien hoe een doorbraak gecreëerd kan worden in een drietal gebieden in de Schipholregio waar leefbaarheidsproblematiek speelt en die beperkt worden in de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden omdat de geluidsbelasting door luchtvaart er hoog is. Het gaat hierbij om Rijsenhout, Stommeer en Kronenburg. Voor de gebieden Rijsenhout en Stommeer bleek het mogelijk om als gemeente, provincie en Rijk gezamenlijk deze doorbraak te creëren en te komen tot afspraken om de leefbaarheid in deze gebieden te vergroten. De adviezen hierover zijn ook door het Rijk omarmd.
Voor Kronenburg bleek het niet mogelijk tot een breed gedragen oplossing te komen en daarom heeft Van der Vlist in zijn advies aangegeven dat een doorbraak op dit dossier een politiek besluit vergt. Tevens geeft hij vier scenario’s weer waarlangs woningbouwplannen in Kronenburg kunnen worden beredeneerd indien de uitkomst van het politieke besluit is dat in Kronenburg meer woningbouw zal worden toegestaan dan krachtens de huidige wet- en regelgeving mogelijk is.
Om de huidige impasse te doorbreken en de leefbaarheid te versterken ziet het Rijk mogelijkheid om nauw aan te sluiten bij het tweede scenario dat Hans van der Vlist omschrijft voor Kronenburg. Op basis hiervan zou verkend kunnen worden of een ontwikkeling van 438 woningen mogelijk is als eerste fase van ontwikkeling van dit gebied. Dit sluit dus nauw aan bij een van de omschreven scenario’s uit het advies van Hans van der Vlist. Wel is dit scenario kleiner van omvang dan het scenario dat wordt geadviseerd. Gezien de ligging van Kronenburg onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan, en de veiligheidsrisico’s en geluidsbelasting die dit met zich mee brengt, ziet het Rijk dit scenario als meer geschikt voor een eerste fase van ontwikkeling van dit gebied. Vooropgesteld dient te worden dat er ook voor het realiseren van 438 woningen aanpassing nodig is van de wet- en regelgeving. Bij nog te maken plannen dient voorop te staan dat wordt uitgegaan van hetgeen benodigd is om de leefbaarheid in het gebied te verbeteren. Door het toepassen van de laatste inzichten van geluidadaptief bouwen, het uitvoeren van tussenevaluaties en monitoring kan gekeken worden of verdere gebiedsontwikkeling met het toevoegen van meer woningen gezond en veilig kan. De door de gemeente Amstelveen te maken plannen dienen hieraan te voldoen. Vervolgens zal bekeken worden hoe wet- en regelgeving in overeenstemming valt te brengen met deze plannen.
Dit aantal staat los van het aantal toe te voegen short-stay woningen, waarvoor binnen het LIB mogelijkheden zijn. Door ook short-stay toe te voegen zou er een substantieel aantal woningen op deze locatie gerealiseerd kunnen worden.
Het Rijk heeft hierop in een ambtelijk gesprek met de gemeente Amstelveen gevraagd om te kijken of er woningbouwplannen voor Kronenburg zijn te maken die recht doen aan deze complexe problematiek en heeft hulp daarbij aangeboden. Daarnaast heeft het Rijk de gemeente aangeboden om hier na het zomerreces bestuurlijke afspraken over te maken om zodoende opvolging te geven aan het advies van Van der Vlist om een politiek besluit te nemen.
Op basis van het bovenstaande gaat het Rijk nog steeds graag in gesprek met de gemeente Amstelveen over de mogelijkheden in het gebied. Hierbij lijkt uitvoering van het oorspronkelijke plan van Amstelveen op korte termijn geen optie. Dit betekent echter niet dat er niets mogelijk is op deze locatie. De Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Infrastructuur en Waterstaat hebben gezamenlijk de gemeente Amstelveen verzocht om hierover bestuurlijk in gesprek te gaan.
Deelt u de mening dat woningbouw in de huidige woningcrisis, zeker in een uniek gebied waar al duizenden studentenwoningen aanwezig zijn sinds de jaren '60 en waar studenten slechts een aantal jaar verblijven tijdens hun studie, niet belemmerd mag worden door vliegbewegingen? Waarom verkiest het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vliegtuigen boven woningen?
Zoals hiervoor is aangeven, moet gelet op de enorme opgave voor de woningbouw, ook voor huisvesting voor studenten, serieus gekeken worden naar de mogelijkheden op alle kansrijke locaties voor woningbouw. Hierbij dient echter echter ook gezorgd te worden voor een veilig en gezond leefklimaat.
In de hoofdlijnenbrief uit de zomer van 2022 heeft het kabinet aangekondigd een betere balans na te streven tussen luchtvaart en de belasting van de leefomgeving. Het kabinet kiest daarbij om op korte termijn terug te gaan in het aantal vliegtuigbewegingen en op langere termijn een nieuw stelsel te ontwikkelen waarmee gestuurd gaat worden op steeds verder terugdringen van de geluidsoverlast. Ondanks deze inzet om geluidbelasting rond Schiphol sterk te verminderen zullen er gebieden zijn, dicht bij de luchthaven en onder de vliegroute, waar geluidbelasting effect heeft op de omgeving. Voor die gebieden zijn er regels opgenomen in het LIB waarmee beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik van gronden vanwege veiligheidsrisico’s en geluidoverlast door vliegverkeer in de omgeving van Schiphol. Kronenburg ligt binnen het beperkingengebied LIB4 waarvoor regels gelden ter bescherming van omwonenden rondom de luchthaven, omdat vliegtuiglawaai kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten van inwoners en gebruikers van dit gebied. Vanwege de geluidbelasting in het LIB4 gebied, zijn nieuwe woningen en andere gebouwen met een geluidgevoelige functies in principe niet toegestaan. Binnen de regel is enige flexibiliteit geboden door voor nieuwbouwplannen tot maximaal 25 woningen de afweging aan de gemeente te laten om lokaal verpaupering tegen te gaan en de leefbaarheid te waarborgen. Het plan van de gemeente Amstelveen voor Kronenburg betreft het toevoegen van 2500 woningen daarmee overstijgt dit plan het aantal van 25 in hoge mate.
Het kabinet hecht er waarde aan om te komen tot een oplossing voor Kronenburg die alle partijen duidelijkheid biedt en aansluit bij de behoeften en beperkingen in het gebied. Daarom is vanuit de NOVEX Schiphol ook aan Hans van der Vlist gevraagd om een advies uit te brengen met oplossingsrichtingen. Zoals in antwoord 5 is aangegeven gaat het Rijk graag verder het gesprek aan met de gemeente Amstelveen.
Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen goedkeuring kan geven aan de bouw van studentenwoningen op Kronenburg vanwege het Luchthavenindelingsbesluit (LIB)? Klopt het dat de inspectie überhaupt niet bij machte is om hiervan af te wijken? En klopt het dat u wel de bevoegdheid heeft om een «verklaring van geen bezwaar» af te geven waardoor de bouw van de broodnodige studentenwoningen op Kronenburg vrijwel direct kan starten?
In het LIB wordt de mogelijkheid geboden om in afwijking op de regels gebouwen toe te staan wanneer hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) is verkregen, als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart. De beoordeling van een vvgb-aanvraag en het eventueel verlenen van een vvgb is gemandateerd aan de ILT. Deze mogelijkheid van een vvgb is er om, binnen gegeven criteria, af te kunnen wijken van het LIB in bijzondere omstandigheden. De ILT beoordeelt ieder individuele vvgb-aanvraag op grond van vijf toetsingscriteria die opgenomen zijn in de nota van toelichting van het LIB.
In alle gevallen dient gemotiveerd te zijn dat het plan niet buiten het betreffende beperkingengebied kan worden gerealiseerd, op een vanwege vliegverkeergeluid en -risico meer geschikte plek. Op grond van het Bro geldt daarnaast dat in alle gevallen allereerst de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden, waarbij de gemeente in de toelichting op een ruimtelijk plan voor een stedelijke voorziening de behoefte hieraan beschrijft. Bij het verstrekken van een vvgb wordt er voor gewaakt dat via precedentwerking de regels steeds verder worden opgerekt. Op grond van de geldende criteria heeft de ILT al in 2018 een vvgb-aanvraag voor studentenwoningen in Kronenburg afgewezen. In 2021 heeft de gemeente Amstelveen het bestemmingsplan voor Kronenburg vastgesteld zonder vvgb. De Raad van State heeft vervolgens geoordeeld dat afwijken van het LIB zonder vvgb niet mogelijk is.
Wat betekent dit voor de rest van de plannen als het Rijk al zo snel terug moet komen op de recent ondertekende afspraken met provincies Noord-Holland en Flevoland, en de gemeenten in de Metropoolregio Amsterdam in de Woondeal MRA (15-03-2023)?
Eventuele vertraging of uitval bij de locatie Kronenburg betekent niet dat de bestuurlijke afspraken uit de Woondeal niet gevolgd worden. Gemeenten, provincie en Rijk hebben in het kader van de Woondeals afspraken gemaakt over het realiseren van een bepaald aantal woningen. Middels het beschikbaar hebben van voldoende plancapaciteit kan, ondanks uitval en vertraging, de woningbouwdoelstelling in de Woondeal toch gerealiseerd worden. Bijvoorbeeld door de inzet van alternatieve locaties.
Ziet u nog kansen om binnen afzienbare tijd een substantieel aantal (studenten)woningen toe te voegen op Kronenburg? Zo ja, hoe ziet u dit voor zich? Om hoeveel woningen gaat het dan? Zo nee, is de bouw van studentenwoningen in Kronenburg dan deze kabinetsperiode definitief van de baan?
Het kabinet zet nog steeds kansen om tot een gezamenlijk gedragen ontwikkeling van het gebied Kronenburg te komen. Zoals aangegeven ligt uitvoer van het oorspronkelijke plan van de gemeente Amstelveen op korte termijn niet voor de hand. Het kabinet gaat graag samen het gesprek aan met Amstelveen om te kijken wat er wel mogelijk is.
Het niet gebruiken van Europese fondsen omtrent roofdieren |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «Nederland laat miljoenen liggen om wolf te weren»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland geen gebruik maakt van Europese fondsen voor beleid rondom wolven, zoals het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo), het instrument Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)-Interreg en het Gemeenschappelijk Landbouwfonds (GLB)? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat heeft Nederland aangevraagd en waarom is het mogelijk afgewezen?
Nederland maakt momenteel geen gebruik van Europese fondsen voor beleid rondom wolven. De afweging dat hiervan geen gebruik wordt gemaakt hangt van vele factoren af, zoals de behoefte aan extra middelen, verschillende voorwaarden per fonds, de wijze van aanvraag, de soorten instellingen/particulieren die in aanmerking komen en prioriteiten bij de departementen.
Het kabinet heeft het Nationaal Strategisch Plan (NSP) opgesteld, aan de hand van de prioriteiten rond een veerkrachtige en duurzame landbouw uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zodat de middelen zo doelmatig mogelijk ingezet worden. Gezien de grote opgave waar de Nederlandse landbouw voor staat, is vooral prioriteit gegeven aan maatregelen die verduurzaming van de agrarische sector ondersteunen. Wel wil ik samen met provincies bezien in hoeverre wolfwerende maatregelen kunnen worden opgenomen in de NSP-regeling Niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven. De regeling wordt momenteel door provincies ontwikkeld en zal ook door hen worden opgesteld.
Hoeveel geld vanuit het ontvangen bedrag uit het Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE)-fonds, circa 159 miljoen euro in de periode van 2014 tot en met 2021, is naar maatregelen en/of beleid rondom wolven gegaan en welke maatregelen zijn op basis van dit bedrag genomen met welk resultaat?
Kunt u aangeven welke mogelijkheden, voorwaarden en beperkingen er per fonds (LIFE-Programma, Elfpo, EFRO-Interreg en GLB) zijn voor wat betreft beleid en/of maatregelen en/of subsidies rondom wolven?
In de bijlage bij de beantwoording van vragen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2808) wordt uitgebreid beschreven welke mogelijkheden, voorwaarden en beperkingen elk fonds kent. Deze gelden ook voor beleid en/of maatregelen en/of subsidies rondom wolven. Ik verwijs u derhalve naar deze bijlage.
Deelt u het inzicht dat Nederland moet leren samenleven met de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het eens dat uitkomsten van het onderzoek van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) niet hoeven te worden afgewacht om in te zetten op samenleven met de wolf? Zo nee, waarom niet?
Doordat de wolf is teruggekeerd naar Nederland, is het vinden van een manier van samenleven met de wolf een gegeven. Zeker zolang het gaat om een Europees beschermde, inheemse soort. Daarmee is samenleven het uitgangspunt. Om op een goede manier te kunnen omgaan met de wolf in Nederland vind ik breed gedragen beleid van groot belang. Ter ondersteuning van het beleid heb ik de Raad voor de Dieraangelegenheden (RDA) gevraagd de maatschappelijke dialoog over de wolf vorm te geven en ten tweede om op basis daarvan advies te geven over hoe we in Nederland kunnen samen leven met de wolf en wat daarvoor nodig is. De eerste resultaten van de dialoog worden eind van dit jaar verwacht.
Het incident in Wapse vergroot de urgentie om te komen tot een breed gedragen beleidslijn. Ik wil daarom tijdens het op 7 september a.s. geplande Commissiedebat graag met uw Kamer in gesprek gaan over de terugkeer van de wolf, het beleid inzake de bescherming van de wolf en over hoe om te gaan met de wolf.
Bent u het eens dat wolfwerende hekken de meest effectieve maatregelen zijn die kunnen worden genomen om samen te leven met de wolf? Zo nee, waarop baseert u dit? Zo ja, kunt u onderzoek aandragen waarom dit de beste maatregelen zijn, of welke andere niet-dodelijke maatregelen werken?
Op de website van BIJ12 zijn diverse maatregelen beschreven waarmee samenleven met de wolf mogelijk is.2 Bij de maatregelen worden de onderzoeken vermeld waarop het betreffende advies is gebaseerd. Hieruit blijkt dat wolfwerende hekken een effectieve maatregel vormen om dieren te beschermen tegen aanvallen van de wolf.
Deelt u de mening dat het van belang is om negatieve beeldvorming rond de wolf te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De wolf is een inheemse soort die uit zichzelf naar Nederland is teruggekeerd en in staat blijkt om in aantal toe te nemen. Veel mensen zijn enthousiast over de terugkeer van deze soort en tegelijkertijd leeft bij veel mensen ook angst voor de wolf. De beeldvorming rond de wolf wordt gekleurd door de manier waarop de betreffende persoon aankijkt tegen de aanwezigheid van de wolf. Het staat eenieder vrij om een eigen beeld te vormen over de wolf.
Deelt u de mening dat het beoogde maatschappelijk debat over de wolf wordt gekaapt wanneer feitelijk onjuiste informatie over de mate van predatie, de deugdelijkheid van preventieve maatregelen, de beschermwaardigheid van roofdieren, hun rol voor de biodiversiteit en de juridische status van hun bescherming wordt verspreid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om een feitenrelaas op te stellen over de rol van de wolf in de natuur, over de rol van jagers ten opzichte van de prooidieren voor de wolf en over de deugdelijkheid en effectiviteit van preventieve maatregelen?
In 2021 is een Factfinding studie uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251).3 Deze studie is in gezamenlijke opdracht van het Ministerie van LNV, de 12 provincies (IPO) en BIJ12 opgesteld door en brengt feitelijk en wetenschappelijk onderbouwd de laatste stand van zaken van de wolf in Nederland in beeld en is mede opgesteld ter ondersteuning voor het te vormen beleid van Rijk en provincies.
Het staat eenieder vrij om zich op eigen manier uit te laten over de feiten rond de wolf.
Hoe rijmt u de uitspraak dat de aanblik van gedode schapen in een weiland «echt verschrikkelijk» is, terwijl er jaarlijks in de Nederlandse schapenhouderij sprake is van 220.000 schapen die onbedoeld sterven op de boerderij en 668.000 schapen die jaarlijks (niet zelden onverdoofd) worden geslacht?2
Deelt u de mening dat dergelijke uitspraken wellicht niet bijdragen aan een neutrale beeldvorming over de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om neutrale en feitelijke beeldvorming over de wolf te creëren?
Om de kennis over de wolf en het samenleven met de wolf in de samenleving verder te vergroten, verken ik de mogelijkheden voor een Landelijk informatiepunt wolf, waar mensen en organisaties terecht kunnen voor objectieve en deskundige informatie over de wolf. Het informatiepunt zal in een volgende fase samen met kennispartners, wetenschappelijke instellingen en brancheverenigingen voor gehouden dieren nader worden uitgewerkt.
Bent u er mee bekend dat met het LIFE-fonds ook communicatie- en voorlichtingsactiviteiten worden gefinancierd die zijn gericht op het oplossen van conflicten tussen mensen en wolven? Zo ja, waarom heeft u geen gebruik gemaakt van dit fonds voor een nationale campagne rondom de wolf? Zo nee, wanneer gaat u trachten dit fonds te gebruiken voor een nationale campagne over de wolf?
LIFE is het EU-subsidieprogramma bedoeld voor het realiseren van het Europese milieu, energie- en klimaatbeleid. Onder milieu valt ook natuur/ biodiversiteit. LIFE is primair bedoeld ter bescherming van de wilde soorten, dus van de wolf in dit geval. Communicatie- en voorlichtingsactiviteiten voor het voorkomen van conflicten en het verhogen van de acceptatie en het samenleven met een beschermde diersoort passen ook binnen de mogelijkheden voor het indienen van voorstellen voor LIFE. Momenteel is er geen gebrek aan financieringsmogelijkheden voor deze activiteiten, waardoor een LIFE-aanvraag niet nodig is geweest. Zoals ik in het antwoord op vraag 10 heb aangegeven, verken ik de mogelijkheden voor een Landelijk informatiepunt wolf. Een eventuele nationale campagne vormt onderdeel van deze verkenning.
Deelt u de mening dat maatschappelijke commotie over wolven, die schapen aanvallen «ondanks» wolfwerende omheiningen, kan worden voorkomen wanneer de overheid een meer adequaat preventie-, voorlichtings- en communicatiebeleid voert ten aanzien van de feitelijke, objectief gevalideerde situatie rond predatie door roofdieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven, verken ik de mogelijkheden voor een Landelijk informatiepunt wolf. Adequaat preventie-, voorlichtings- en communicatiebeleid vormen eveneens onderdeel van deze verkenning.
Zijn er voorbeelden van bedrijfstakken waarin ondernemers worden gecompenseerd voor schade die via wettelijk verplichte preventiemaatregelen te voorkomen zouden zijn geweest? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid de uitzondering die nu geruime tijd is gemaakt voor veehouders te beëindigen?
Het vergoeden van schade is een provinciale bevoegdheid. Het is derhalve aan de provinciale overheden om te bepalen in welke gevallen wordt overgegaan tot uitbetaling en welke voorwaarden worden verbonden aan het uitbetaling van schadevergoedingen.
Geldt eenzelfde regime voor schade die optreedt door andere roofdieren, zoals de goudjakhals, de vos, de marter of roofvogels? Zo ja, waarom? Zo nee, geldt daar mogelijk dat schade alleen wordt betaald wanneer preventiemaatregelen zijn getroffen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u ermee bekend dat additioneel aan preventieve maatregelen, ook aanvullende arbeidskosten voor veehouders om de beschermende omheining te controleren, te onderhouden of te verplaatsen kunnen worden aangevraagd via Elfpo? Zo ja, waarom heeft u dit nog niet gedaan? Zo nee, wanneer gaat u dit via dit fonds aanvragen?
Wat vindt u van het idee om ook samen met België en Duitsland aanvragen in te dienen rondom grensoverschrijdenden issues, zoals het verbeteren van de ecologische connectiviteit? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u van het idee om fondsen in te zetten om meer onderzoek te laten verrichten naar de invloed van jacht en beheer van prooidieren in relatie tot het voedselpatroon van de wolf?
Bent u bereid om zo snel mogelijk aanvragen in te dienen bij alle Europese fondsen opdat adequaat preventie-, voorlichtings- en communicatiebeleid kan worden gevoerd? Zo ja, per wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het dat de jacht op jonge wilde zwijntjes – waar ook de wolf bij voorkeur op jaagt – afgelopen weekend opnieuw is geopend, terwijl het hoofd bedrijfsvoering van de Hoge Veluwe eerder zijn zorgen uitsprak over de wildstand in het park?3
Beheer van wilde zwijnen is de verantwoordelijkheid van de provincies. Gedeputeerde staten kunnen (categorieën van) personen aanwijzen en opdracht geven om de stand van bepaalde diersoorten, in dit geval wilde zwijnen, te beperken. Jagers zijn goed opgeleide en professionele vrijwilligers die uitvoering geven aan het beleid van de provincies. Populatiebeheer vindt plaats op basis van faunabeheerplannen. Deze plannen worden opgesteld door faunabeheereenheden en goedgekeurd door provincies. Deze plannen moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden op grond van de Wet natuurbescherming. In de faunabeheerplannen staan onder andere de aanvangstijden van het wildbeheer. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen van de Faunabeheereenheid Gelderland en besluiten die de provincie neemt in het kader van populatiebeheer en schadebestrijding.
Wat vindt u van de uitspraken van het hoofd bedrijfsvoering van de Hoge Veluwe dat zakelijke belangen een rol spelen bij zijn zorg over de wildstand en de wolf omdat bezoekers naar De Hoge Veluwe komen om wild te zien en dat steeds lastiger wordt?
Bent u het ermee eens dat de Hoge Veluwe ondanks de omheining geen dierentuin is en er niet moet worden ingegrepen in natuurlijke processen, zoals predatie door de wolf vanwege financiële belangen en bezoekersaantallen?
Kent u de uitspraken van Prof. mr. Pieter van Vollenhoven op Twitter, waarin hij pleit voor het «beheren» van de wolvenpopulatie? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraken van een lid van het koninklijk huis, die aan het maatschappelijk belang raken en mogelijk polarisatie in de maatschappij kunnen versterken?4
Is het waar dat wolven niet voorkomen in de top tien van in het wild levende dieren die schade aan de agrarische sector veroorzaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dan de buitenproportionele aandacht voor vermeende, en mogelijk eenvoudig te voorkomen, schade door de wolf?5
In 2022 stond de wolf niet in de top 10 van schadeveroorzakende dieren, zoals bijgehouden door BIJ12.8 Ik begrijp dat er veel aandacht is voor de schade die de wolf veroorzaakt, omdat er angst leeft bij dierhouders en burgers over de aanwezigheid van een toenemend aantal wolven in Nederland. Die angsten neem ik heel serieus en ik wil helpen om die weg te nemen.
Groninger gedupeerden die nog steeds de prijs betalen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Herkent u, gezien de motie van de leden Beckerman en Nijboer over inventariseren hoe groot het probleem is dat gedupeerden zelf kosten maken voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun huis,1 dat er inderdaad vele gedupeerde Groningers zijn die eigen geld hebben moeten investeren?
Het is mij bekend dat er enkele bewoners zijn die eigen geld hebben moeten betalen voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun huis. Uit het meldpunt dat beschikbaar wordt gesteld voor bewoners die eigen kosten hebben gemaakt moet blijken hoe vaak dit is voorgekomen. Het beeld is niet dat het om grote aantallen bewoners gaat.
Hoe geeft u uitvoering aan deze aangenomen motie? Kunt u een inschatting geven om hoeveel gedupeerden het gaat? Welke stappen zijn reeds gezet? Welke stappen gaat u zetten?
Ik vind het niet wenselijk dat eigenaren en huurders zelf kosten moet dragen voor het treffen van noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen. Voor de gevallen waar dit wel het geval is, zal een meldpunt worden ingericht waar bewoners zich kunnen melden die menen dat zij zelf kosten hebben gemaakt voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen. Wanneer blijkt dat bewoners dergelijke kosten hebben gemaakt, dan worden deze volledig vergoed.
Dit meldpunt wordt bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) beschikbaar gesteld. De NCG doet daarbij een uitvraag om vast te stellen welke kosten bewoners zelf hebben gedragen bij de gemeenten Groningen, Eemsdelta en Midden-Groningen voor de vergoedingen die zij hebben gedaan in het kader van voor de batch 1588. Het meldpunt wordt uiterlijk per 1 oktober 2023 opengesteld.
Deelt u de mening dat het compenseren van dit onrecht cruciaal is, zeker wanneer de overheid aangeeft haar ereschuld te willen inlossen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie van de leden Beckerman en Nijboer over bewoners die eigen geld hebben moeten inzetten voor de versterking of sloop en nieuwbouw van hun huis schadeloos stellen?2 Wanneer kan de compensatie starten?
Zie antwoord vraag 2.
Waar wordt het meldpunt ingericht waar gedupeerden die eigen geld hebben moeten investeren zich kunnen melden voor compensatie? Op welke termijn kan dit gereed zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u geschrokken van de verhalen van bewoners die onderdeel waren en zijn, van de zogenaamde batch 1588 en die soms vele tienduizenden euro's hebben moeten betalen voor de sloop-nieuwbouw van hun onveilige woning?
Ja, ik ben geschrokken van de verhalen van bewoners. NCG zet samen met de gemeenten de benodigde stappen om de problematiek van deze bewoners in kaart te brengen en op te lossen wanneer blijkt dat eigenaren of huurders kosten hebben gemaakt voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er zo snel mogelijk een goede compensatie komt voor deze gedupeerden die niet onder de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) vallen?
NCG onderzoekt in welke situaties bewoners niet voldoende geld hebben gekregen om een vergelijkbare woning terug te bouwen. Wanneer deze situaties worden aangetroffen, dan worden de kosten die de bewoners zelf hebben moeten maken vergoed.
Het Prijspeil van 2019 wordt gecontroleerd en geïndexeerd naar 2023 om de actuele prijsstijgingen op te vangen. Benodigd budget wordt hiervoor vanuit het Rijk beschikbaar gesteld via gemeenten. Ik heb de NCG gevraagd dit zo snel mogelijk te regelen.
Wat is er gebeurd met de 85 miljoen euro die extra is vrijgemaakt voor batch 1588 naar aanleiding van het amendement van het lid Beckerman over het waarborgen van de gebruiksmogelijkheden van gebouwen na versterking?3
Voor de uitvoering van batch 1588 zijn in 2019 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en gemeenten specifieke afspraken gemaakt. Het programma batch 1588 kent een vastgesteld budget op basis van een prijslijst met beperkte indexatie. Voor batch 1588 is de indexatie gehanteerd conform de regeling en bijbehorende annex: dit is niet voldoende gebleken. Daarom zijn er in 2021 aanvullende afspraken gemaakt tussen BZK en de betrokken gemeenten over batch 1588. Er is in totaal 85 miljoen euro extra beschikbaar gekomen voor batch 1588.
Deze middelen waren onder andere voor de gestegen bouwkosten, tijdelijke huisvestiging en wettelijke eisen voor bijna energie neutraal gebouwen (BENG). Zodoende worden gemeenten in staat gesteld om de woningen binnen batch 1588 te versterken. Een te beperkte indexatie van de bouwkosten heeft in een aantal gevallen echter tekorten t.o.v. actuele benodigde budgetten opgeleverd.
Deze tekorten zijn voor de korte termijn binnen batch 1588 opgelost. Aanvullende indexatie voor de lange termijn volgt nu uit maatregel 17 van Nij Begun.Met gemeenten moet nu tot een passende uitwerking van de maatregel worden gekomen, om de noodzakelijke versterking van gebouwen of kosten die daar direct uit voortkomen binnen batch 1588 te realiseren.
Waarom zijn sommige gedupeerden in deze batch niet of te beperkt gecompenseerd voor de stijgende bouwkosten?
Zie antwoord vraag 8.
Waaraan zal het geld worden uitgegeven dat in het maatregelenpakket van het kabinet als reactie op de parlementaire enquête Groningen opnieuw is gereserveerd voor batch 1588? Is hier een begroting voor gemaakt en kunt u die met ons delen?
Voor de afronding van de versterking van de woningen in de batch 1588 wordt extra budget ter beschikking gesteld om de gestegen bouwkosten te compenseren. Eerder geraamde budgetten zijn namelijk niet altijd meer voldoende om een functioneel vergelijkbare woning terug te kunnen laten bouwen. Bewoners mogen hier niet de dupe van zijn. Daarom wordt het geraamde budget met 23% verhoogd. Deze verhoging wordt verdeeld over de restopgave binnen batch 1588.
Wat vindt u ervan dat gedupeerden een rekening van ca. 10.000 euro krijgen van de gemeente om de sloop van hun eigen woning te betalen, terwijl deze bewoners er nooit om hebben gevraagd om in een door gaswinning onveilige woning te wonen?
Bewoners dienen geen kosten voor de sloop te betalen indien versterking aan de orde is. Dat is in deze situatie ook niet aan de orde. In batch 1588 voeren bewoners de versterking (sloop/nieuwbouw) uit in eigen beheer. In het bouwbudget zijn daarom extra middelen opgenomen voor het slopen van de woning en het afsluiten van het gas, licht en water in de betreffende woning. In de meeste gevallen regelen eigenaren zelf de sloop van de woning. In die situatie betaalt de eigenaar uit het bouwbudget dat door de gemeente ter beschikking is gesteld direct het bedrijf dat de woning sloopt. In situaties waarin de eigenaar op een andere plek in de gemeente is gaan wonen, wordt de sloop door de gemeente geregeld. In die situaties betaalt de eigenaar de kosten voor sloop aan de gemeente. Deze kosten worden voldaan uit het bouwbudget, waarin rekening is gehouden met sloop van de woning.
In twaalf gevallen heeft Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN), die de subsidieregeling voor gemeentes uitvoert, recent een fout gemaakt. Onbedoeld hebben deze twaalf eigenaren het bedrag voor sloop kunnen uitgeven aan de bouw van de woning. In deze situaties is ervoor gekozen om het tekort dat hierdoor is ontstaan niet voor rekening aan de eigenaar te laten komen.
Wat vindt u er voorts van dat bewoners een rekening krijgen voor de sloop van hun eigen onveilige woning, ook wanneer deze woning niet gesloopt is en deze woning nu wordt verhuurd voor ruim 450 euro per maand?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 zijn de kosten voor sloop meegenomen in het budget dat eigenaren hebben gekregen. Eigenaren hebben dus zelf geen kosten betaald voor sloop van hun woningen. Om de leefbaarheid in de wijk te kunnen borgen heeft de gemeente deze woningen ondergebracht bij een leegstandsbeheerder om tot aan de sloop de woning in beheer te houden. Deze werkwijze heeft de gemeente in samenspraak met de Belangenvereniging Zandplatenbuurt (BVZ) opgezet.
Hoe is uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de leden Beckerman en Nijboer over een oplossing voor problemen met huizen in Overschild?4
De NCG heeft voor 1 juni 2022 met de betreffende bewoners gesproken en is samen met hen tot gedragen oplossingen gekomen. De uitvoering van deze oplossingen, waaronder het deels opnieuw opbouwen van de woningen en het herstellen van geconstateerde gebreken, is direct daarop gestart. In 2022 zijn de eerste woningen opgeleverd. De laatste woningen zijn in 2023 gereed.
Is u bekend dat ook nieuwbouwwoningen uit batch 1588 in Delfzijl kampen met (ernstige) gebreken en bouwfouten?
Het is mij bekend dat er bij een aantal woningen in Delfzijl gebreken zijn geconstateerd in de gevels. De gebreken worden door de aannemer/ontwikkelaar erkend.
Op 25 juli jl. is een sessie belegd met alle partijen (bewoners, juridische ondersteuning van de bewoners, de onafhankelijke bouwkundige expert, de ontwikkelaar en de aannemer) waarin alle zorgen en gebreken die in het bouwkundig rapport zijn benoemd, aan de orde zijn gekomen. Hierbij is per punt een oplossingsrichting overeengekomen. Ook is afgesproken dat de komende periode de onafhankelijk bouwkundig expert, op kosten van de gemeente, betrokken blijft bij de uitvoering hiervan. Deze afspraken zijn vastgelegd en gedeeld met alle betrokkenen.
Herkent u dat bij 24 prefab woningen in twee straten in Delfzijl sprake is van onder andere scheuren, bol staande muren, ontbrekende roosters, lekkages, niet werkende zonnepanelen en omvormers, ruimte tussen bouwlagen en kapotte riolering onder woningen? Herkent u dat uit onafhankelijk onderzoek blijkt dat de huizen over tien jaar schimmel en houtrot krijgen door de aanwezige bouwfouten?
Zie antwoord vraag 14.
Is het u bekend dat deze bewoners niet worden geholpen en er nu rechtszaken lopen tegen het bouwbedrijf?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat dit een groot schandaal is dat zo snel mogelijk moet worden opgelost? Zo ja, wat gaat u doen?
Zie antwoord vraag 14.
Herkent u dat dit sommige bewoners opnieuw veel geld kan kosten omdat gedupeerde Groningers geen rechtsbijstandverzekering kunnen afsluiten en het aangenomen amendement van het lid Beckerman over juridische bijstand en bouwkundig en financieel advies nog niet wordt uitgevoerd?5
Dit beeld herken ik niet. Vanaf 1 juli 2023 kan een eigenaar aanspraak maken op een subsidie uit de subsidieregeling «Rechtsbijstand en aanverwante kosten Tijdelijke wet Groningen» voor kosteloze rechtsbijstand en mediaton. In de overgangsbepaling van deze regeling is opgenomen dat bewoners ofwel eigenaren van een gebouw die een advocaat hebben ingeschakeld, voordat de regeling in werking trad, in aanmerking komen voor een vergoeding van deze juridische kosten zolang het bezwaar of beroep nog niet is afgerond. Ook wanneer er sprake is van bouwfouten, hoeven de inwoners geen kosten te maken. De eigenaar kan hiervoor een aanvraag voor vergoeding Schade Door Versterking bij NCG doen.
Indien na onderzoek wordt geconstateerd dat zaken niet juist zijn uitgevoerd, zal een plan opgesteld worden samen met de bewoners. Eventuele juridische bijstand kan worden vergoed.
Hoe gaat u zorgen dat bewoners schadeloos worden gesteld voor de (o.a. juridische) kosten die ze hebben moeten maken vanwege deze bouwfouten?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er bij u nog meer situaties bekend waarbij bij schadeherstel, versterking of sloop-nieuwbouw bouwfouten zijn gemaakt?
Kleine oplevergebreken doen zich in het algemeen in de bouw voor, ook los van de versterkingsoperatie in Groningen. Bouwfouten komen daarentegen slechts in enkele gevallen voor, wat aansluit bij het landelijke beeld. De NCG werkt in deze gevallen met de aannemers aan een gepaste oplossing of herstel.
Waar kunnen gedupeerden zich melden wanneer zij bouwfouten constateren? Welke hulp wordt hen dan geboden?
De NCG is vanuit haar coördinerende rol in de versterkingsoperatie en als opdrachtgever in het kader van het opleverproces richting de eigenaar verantwoordelijk voor het oplossen van gebreken. Na oplevering van de woning kan de eigenaar zich op basis van de afgegeven garanties melden bij de aannemer. Mocht hieraan door de aannemer geen of onvoldoende gevolg worden gegeven, dan kan de eigenaar zich melden bij het loket Nazorg en Oplevering van de NCG. Na een melding wordt bekeken hoe de eigenaar zo snel mogelijk kan worden geholpen en wordt ook onderzocht of de aannemer verplicht is om te herstellen, of dat NCG anderszins tot herstel overgaat. Daarnaast kunnen bewoners ook altijd terecht bij hun bewonersbegeleider.
Wie is verantwoordelijk wanneer bouwfouten worden geconstateerd aan woningen die in het versterkingsprogramma zitten?
Zie antwoord vraag 21.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie van de leden Beckerman en Nijboer over het indexeren van bouwkosten?6
Aannemers zijn verplicht om te werken met de Groninger Maatregelen Catalogus (GMC). In de GMC staan de meest voorkomende versterkingsmaatregelen die worden toegepast in Groningen. Onderdeel van de GMC is een prijzenblad met marktconforme eenheidsprijzen, gekoppeld aan de versterkingsmaatregelen. Dit prijzenblad wordt elke drie maanden geactualiseerd door een commissie bestaande uit een externe kostendeskundige, een kostendeskundige van de NCG en enkele aannemers. Mocht de aannemer gedurende de realisatie geconfronteerd worden met niet-voorziene prijsstijgingen, dan kunnen deze worden besproken met de projectverantwoordelijke. In sommige gevallen kunnen deze worden gecompenseerd door onvoorziene meevallers, in andere gevallen kunnen ze in rekening worden gebracht bij de NCG.
De GMC is echter niet van toepassing bij sloop/nieuwbouw (S/N). Voor S/N wordt in principe gewerkt met een taakstellend budget gebaseerd op een waardebepaling van een bestaande woning en de begroting S/N waarbij het actuele prijspeil wordt gehanteerd. Inkoop/contractering van S/N vindt dus plaats op basis van een marktconforme begroting en wordt vervolgens vergeleken met de aanbieding/raming van de aannemer om de marktconformiteit te verifiëren. Voor batch 1588 geldt ook dat er sprake is van indexatie; zie vraag 9.
Kunt u een opsomming geven bij welke regelingen en situaties de hard gestegen bouwkosten wel en wanneer deze niet worden geïndexeerd?
Zie antwoord vraag 23.
Herkent u situaties waarbij gedupeerden in de knel komen omdat de gestegen bouwkosten niet of onvoldoende worden gecompenseerd? Zo ja, welke stappen zet u om dat op te lossen?
Deze situaties ken ik alleen binnen batch 1588. Met de maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 9 en 23 wil ik dergelijke situaties voorkomen en oplossen.
Herkent u dat de gestegen bouwkosten niet alleen een probleem zijn bij schadeafhandeling en de versterkingsoperatie maar ook bij regelingen ter compensatie, bijvoorbeeld wanneer gedupeerden voor de 10.000-euro-regeling een offerte hadden maar buiten hun schuld in januari 2022 geen gebruik konden maken van de regeling en de geoffreerde werkzaamheden nu niet meer voor dat bedrag kunnen laten uitvoeren?
Ik begrijp dat het teleurstellend is voor bewoners als zij een voorgenomen plan niet meer zonder eigen bijdrage kunnen realiseren. Tegelijkertijd is 10.000 euro nog steeds een substantiële tegemoetkoming. Dit geeft voldoende ruimte om, eventueel in combinatie met andere subsidies, de woning bijvoorbeeld significant te verduurzamen.
Zijn u casussen bekend van gedupeerden die problemen ervaren met de Belastingdienst door de situatie waar ze ongewild in zitten door de problemen als gevolg van de gaswinning?
Er zijn op dit moment bij de NCG geen meldingen bekend van gedupeerden die daadwerkelijk fiscale schade hebben geleden. Ik ben wel bekend met gedupeerden die mogelijk fiscale schade zullen leiden. De NCG wil samen met hen en de Belastingdienst ervoor zorgen dat dit wordt voorkomen. De NCG organiseert op aanvraag van de gedupeerde fiscaal advies. Indien er toch schade ontstaat vergoedt de NCG de fiscale schade.
Herkent u dat ondernemers die door alle ellende rondom gaswinning de afgelopen jaren minder hebben kunnen verdienen hierdoor in problemen komen met de Belastingdienst?
Dit beeld herken ik niet. Ondernemers die minder verdienen door problematiek rondom de gaswinning claimen bij de NCG hun bedrijfsschade en krijgen deze ook vergoed.
Hoeveel gedupeerden zijn inmiddels gecompenseerd naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Beckerman over een rechtvaardige compensatie van de waardedaling?7 Is het beschikbare budget uitgeput? Hoe waarderen gedupeerden deze regeling?
Het IMG heeft sinds 5 december 2022 6.301 aanvragen ontvangen voor een tegemoetkoming voor het verschil qua vergoeding voor waardedaling tussen de NAM en het IMG. Op dit moment heeft het IMG reeds op 6.054 (ruim 96%) aanvragen een besluit genomen. In 4.435 gevallen hiervan (73%) heeft een aanvrager ook daadwerkelijk een tegemoetkoming gekregen van het IMG en is het verschil tussen de vergoeding van de NAM en het IMG weggenomen. Veel van de afwijzingen vinden hun oorsprong in het feit dat aanvragers per abuis een verkeerde aanvraag doen, bijvoorbeeld een aanvraag voor een NAM-tegemoetkoming in plaats van een reguliere aanvraag. Het IMG helpt en wijst de bewoners door waar nodig.
In totaal is er voor € 18.088.325 aan aanvullende vergoedingen uitgekeerd door het IMG en voor € 2.304.333 aan wettelijke rente. Het beschikbare budget van € 25 miljoen is daarmee nog niet uitgeput.
Voor het overgrote deel van de besluiten geldt dat deze ruim binnen de beslistermijn van acht weken zijn genomen. Het IMG beschikt niet over afzonderlijke klanttevredenheidcijfers met betrekking tot deze regeling. Deze cijfers zijn verdisconteerd in de cijfers ten aanzien van de waardedalingsregeling. De waardedalingsregeling wordt door aanvragers over het algemeen goed beoordeeld. De beoordeling na een besluit over waardedaling krijgt gemiddeld het cijfer 7,9. Daarnaast gaat slechts 5,5% van de aanvragers in bezwaar tegen een besluit voor waardedaling.
Herkent u dat er voor ongeveer 100 mensen die hun woning hebben verkocht aan de Stichting Proef Koopinstrument (SPKI) en de opvolger daarvan toch nog een probleem is omdat er 5 procent van de taxatiewaarde is afgetrokken? Kan deze groep alsnog volledig gecompenseerd worden?
Het koopinstrument is bedoeld als laatste redmiddel waar een eigenaar vrijwillig van gebruik kan maken als hij of zij de woning wil verkopen. Hiervoor hoeft er geen directe relatie te zijn met aardbevingsproblematiek. Op dit moment wordt inderdaad 95% van de taxatiewaarde betaald aan de eigenaren. Hiermee wordt voorkomen dat het Koopinstrument de woningmarkt verstoort. Ik zie daarom geen aanleiding om deze groep alsnog te compenseren.
Waarom noemt u, als reactie op het verzoek van de Tweede Kamer over bewoners die na terugkeer uit een wisselwoning vastzitten aan een nieuw (duurder) energiecontract, alleen woningeigenaren?8 Welke oplossing is er voor huurders die vastzitten aan een duurder energiecontract?
Voor huurders geldt dezelfde oplossing als voor eigenaren. Zoals in de kabinetsreactie «Nij Begun» benoemd, worden woningeigenaren en huurders gelijk behandeld.
Herkent u dat er nog steeds problemen zijn met de compensatie van zelf aangebrachte voorzieningen (ZAV) van huurders?
De problemen met de compensatie zijn bekend bij de NCG. De doorlooptijd van de behandeling van de ZAV- aanvragen is teruggebracht en wordt weer binnen de wettelijk gestelde termijnen behandeld.
Herkent u dat juist huurders die al lang wachten, zoals huurders uit zogenaamde pilotwoningen, nog steeds wachten op deze compensatie?
Ik herken dat een aantal huurders inderdaad lang wacht op compensatie. De NCG verbetert haar processen om de huurders zo snel mogelijk te compenseren. Ook werkt NCG er hard aan om de afstemming te verbeteren met de bouwkostenadviesbureaus die de opnamerapporten opstellen.
Herkent u dat de NCG aangeeft dat er nog extra tijd nodig is om tot een oplossing te komen, maar huurders bang zijn dat hiermee hun bezwaartermijn verloopt en ze daarom het gevoel hebben niet anders kunnen dan in bezwaar gaan?
Ik herken dit beeld niet. Huurders krijgen evenals eigenaren de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen binnen de gestelde termijn van zes weken. Deze termijn gaat pas in nadat het besluit is opgetekend. Als de NCG extra tijd nodig heeft, wordt de inwoner of huurder niet benadeeld door strak de termijn te handhaven.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Beckerman c.s. over zorgen voor voldoende tijdelijke woningen in Groningen, zodat de versterkingsoperatie niet zou vertragen?9
Het is gelukt om voorlopig voldoende tijdelijke huisvesting (THV) te organiseren zodat dit niet de reden van vertraging vormt. Ook komende jaren zal de THV uitgebreid worden om te anticiperen op de uitvoering van de versterkingsoperatie.
Herkent u dat bewoners zich soms gedwongen voelen een woning te accepteren buiten hun eigen woonplaats?
Er zijn (en worden) op zoveel mogelijk locaties tijdelijke woningen geplaatst om bewoners in hun eigen woonplaats (of in de directe nabijheid daarvan)
THV te kunnen aanbieden. In incidentele gevallen kan er een beter passend alternatief aangeboden worden buiten de woonplaats. Dit wordt dan als extra optie aan de bewoners aangeboden, altijd op basis van vrijwilligheid. Om de voortgang blijvend te borgen in de versterkingsoperatie, kan ik niet uitsluiten dat THV geboden wordt in een naburig dorp.
Herkent u de recente verhalen dat tijdelijke woningen soms niet passen bij de noden en wensen van gedupeerden en mensen met een zorgvrager of beperking enkel een niet passende woning wordt geboden? Hoe gaat ervoor gezorgd worden dat er voldoende passende woningen zijn?
De NCG doet er alles aan om de aangeboden tijdelijke woning zoveel mogelijk te laten passen bij de noden en wensen van bewoners. Voor mensen met een zorgbehoefte of beperking zijn er woningen voor mindervaliden beschikbaar. Aantallen zijn afgestemd op de verwachte vraag. Indien nodig kunnen er op basis van maatwerk extra woningen worden ingericht c.q. aangepast. Het programma Tijdelijke Huisvesting van de NCG kan hierin voorzien.
Het bericht 'Keer op keer werd de minister gewaarschuwd, en nu heeft Nederland 450.000 nieuwe gokkers' |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Keer op keer werd de Minister gewaarschuwd, en nu heeft Nederland 450.000 nieuwe gokkers»?1
Ja.
Op welke momenten, vanaf aanname van de wet door de Eerste Kamer in februari 2019 tot en met feitelijke inwerkingtreding van de wet in oktober 2021, is de regering gewaarschuwd voor de gevolgen van deze wet voor een eventuele toename van het aantal gokkers en in het bijzonder van jonge gokkers?
Kunt u in het feitenrelaas voor elk van deze momenten aangeven hoe met deze waarschuwingen is omgegaan waarin in elk geval wordt ingegaan op: de inhoud en afzender van de waarschuwing, het beleidsgevolg dat hieraan al dan niet is gegeven door het ministerie, hetzij door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, hetzij een ander ministerie zoals het Ministerie van Financiën, en waarom dit gevolg werd gegeven, of de informatie de politieke top van het ministerie bereikte en hoe hier vanuit de politieke top intern dan wel extern op is geacteerd, of deze informatie met de Kamer is gedeeld en welke afweging hier aan ten grondslag lag, op welke wijze met de goksector is gesproken over deze zorgen en welke invloed deze gesprekken hebben gehad op de wijze waarop wel of geen gevolg is gegeven aan de waarschuwing?
Kunt u in uw feitenrelaas heel specifiek ingaan op het in het artikel genoemde advies van de Kansspelautoriteit van 2019 en de communicatie hieromtrent met de goksector?
Kunt u eveneens aangeven of vóór de aanname van de wet in februari 2019 de regering is gewaarschuwd voor de gevolgen van deze wet, specifiek waar het informatie betreft die niet naar de Tweede dan wel Eerste Kamer is gestuurd zodat deze die informatie niet bij de wetsbehandeling hebben kunnen betrekken? Kunt u ook hierbij aangeven op welke wijze hier op is geacteerd en waarom deze informatie de Kamers niet heeft bereikt?
Kunt u voorts ingaan op waarschuwingen die na feitelijke inwerkingtreding van de wet in oktober 2021 zijn gedaan, in het bijzonder op de wijze waarop is omgegaan met de zorgen die de Kansspelautoriteit al in oktober 2021 heeft geuit richting het Ministerie van Financiën?
Het Ministerie van Financiën heeft zijn zorgen over de hoeveelheid reclame kort na feitelijke inwerkingtreding van de wet Kansspelen op afstand in 2021 en op meerdere momenten in de opvolgende jaren geuit richting Nederlandse Loterij. Ook is de raad van bestuur van Nederlandse Loterij meerdere malen aangesproken op de TOTO-reclame waarbij ook de groep jongvolwassenen werd bereikt. Het Ministerie van Financiën blijft vanuit zijn rol als aandeelhouder de directie van Nederlandse Loterij aanspreken op haar verantwoordelijkheden voor de uitvoering van het kansspelbeleid en haar verantwoordelijkheid om een voorbeeldrol in te nemen op het gebied van verantwoord spelen. Ook met de raad van commissarissen wordt hierover gesproken.
Inmiddels heeft het kabinet diverse maatregelen genomen op het gebied van reclame om kwetsbare personen beter te beschermen, in het bijzonder het verbod op het gebruik van rolmodellen in reclames voor risicovolle kansspelen sinds 30 juni 2022 en het verbod op ongerichte reclame voor kansspelen op afstand sinds 1 juli 2023. In dit kader wordt de inzet van sponsoring door aanbieders van online kansspelen gefaseerd verboden. Per 1 juli 2024 is programma- en evenementensponsoring niet meer toegestaan en vanaf 1 juli 2025 volgt het verbod op sponsoring in de sportsector. Ook de sector heeft in het kader van zelfregulering maatregelen afgesproken op het gebied van reclame, onder meer via Reclamecode Online Kansspelen.
Welke duiding geeft u aan de correspondentie van het Ministerie van Financiën met de Nederlandse Loterij die in het artikel wordt beschreven? Op welke wijze is de Kamer destijds geïnformeerd over het onvermogen van het ministerie om de Nederlandse Loterij te brengen tot gedragsverandering?
De prioriteit voor de staat als aandeelhouder ligt bij de borging van de publieke belangen. Van Nederlandse Loterij als staatsdeelneming wordt verwacht dat het een voorbeeldrol vervult, bovenop het voldoen aan wet- en regelgeving. In de praktijk blijkt de invulling van deze voorbeeldrol, met name voor de online-activiteiten, een uitdaging te zijn. Er bestaat immers onmiskenbaar spanning tussen het uitvoeren van het kansspelbeleid en het invullen van de voorbeeldrol daarin enerzijds en het aanbieden van een attractief spelaanbod en het zorgen voor financiële continuïteit van de onderneming anderzijds. De directie en raad van commissarissen van Nederlandse Loterij zijn primair verantwoordelijk voor de weging van deze belangen. In de Kamerbrief van 24 mei 2023 over de uitkomsten van de evaluatie van het aandeelhouderschap in Nederlandse Loterij heeft de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst de hierboven genoemde spanning nader toegelicht.2 Ook is dit onderwerp verscheidene malen besproken met uw Kamer, zoals in de commissiedebatten staatsdeelnemingen van 26 januari 2022 en 30 november 2022 en in de beantwoording van Kamervragen van de leden de Jong, Sneller en Kat (allen D66).3
Welk contact heeft naar aanleiding van de motie Van Nispen c.s. (Kamerstuk 24 557, nr. 186) plaatsgevonden met de goksector vanaf indiening van de motie tot het aantreden van een nieuw kabinet, in het bijzonder vanuit de politieke top?
Welke invloed heeft de goksector gehad op de verdere uitwerking van het verbod, waaronder de keuze om online reclame (deels) mogelijk te laten blijven en de keuze om sportsponsoring nog lange tijd uit te zonderen van het verbod?
Waarom is de in 2019 aangenomen Eerste Kamermotie Van Dijk c.s. (33.996 N) nooit uitgevoerd? Is hier destijds contact over geweest met de goksector en zo ja, welke invloed heeft dit gehad op het besluit?
Vindt u het met de kennis van nu verstandig dat geen gevolg is gegeven aan de motie Van Dijk?
Klopt het beeld dat indieners hebben dat veel van de aan gokreclames gestelde beperkingen de afgelopen jaren niet afkomstig waren van het ministerie maar op voorspraak van de Kamer er zijn gekomen, en dat dit zeker tot en met eind 2021 vrijwel altijd tegen de wens van het ministerie in gebeurde omdat moties voor beperkingen steevast werden ontraden?
Kijkt u met tevredenheid terug op de wijze waarop het reclamebeleid voor online gokken de afgelopen jaren is vormgegeven? Kunt u hierbij in het bijzonder reflecteren op de invloed die de goksector heeft en had op dit beleid?
Ziet u met de vraagstellers dat het hoog tijd is voor een heroriëntatie op de wijze waarop de goksector invloed kan hebben op het gokbeleid in het geheel en het reclamebeleid in het bijzonder?
Het voorstel van de Europese Commissie over long-term care |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie over long-term care?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe reflecteert u op dit voorstel?
Het demissionair kabinet erkent het belang van toegankelijke en kwalitatief goede langdurige zorg voor alle EU-burgers, ongeacht leeftijd en beperkingen. Over het algemeen zijn de aanbevelingen van de Raad in lijn met het Nederlandse beleid over de langdurige zorg, zowel bij de zorg thuis als in een instelling.
Waarom heeft Nederland ervoor gekozen om de benoeming van een nationaal coördinator voor long-term care ambtelijk te beleggen?
Nederland heeft er niet voor gekozen een nationaal coördinator te benoemen. De door de Raad van de EU op 8 december 2022 aangenomen Raadsaanbeveling (Publications Office (europa.eu)) is op meerdere punten aangepast ten opzichte van het voorstel van de Europese Commissie van 7 september 2022. Zo is in onderdeel 10.a) de mogelijkheid opgenomen om in plaats van een coördinator te kiezen voor een ander coördinatiemechanisme. In lijn met het gestelde in het betreffende BNC-fiche (Kamerstukken 22 112, nr. 3527) is ervoor gekozen een nationaal, ambtelijk aanspreekpunt aan te wijzen. Dit in het belang van bereikbaarheid en ervaringsuitwisseling tussen de lidstaten en met de Commissie.
Waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd of geconsulteerd?
De Kamer is hierover geïnformeerd in het hiervoor gemelde BNC-fiche en in het schriftelijk overleg over de Raadsaanbeveling in het najaar van 2022 (Kamerstukken 22 112, nr. 3567).
Op basis van welke criteria is de coördinator benoemd en wat wordt precies zijn/haar rol en mandaat?
Er is geen coördinator benoemd. Ik verwijs naar antwoord 3.
Klopt het dat de de nationale coördinatoren van de verschillende lidstaten op 19 juni jl. in Brussel over de kwaliteitsindicatoren hebben gesproken?
Er is inderdaad op 19 juni jl. een bijeenkomst geweest van nationale coördinatoren en contactpersonen. Deze ambtelijke bijeenkomst was gericht op kennismaking en kennisuitwisseling over kwaliteitssystemen in de verschillende lidstaten.
Wat wordt de inzet van Nederland bij dat overleg?
Nederland heeft bij deze door de Europese Commissie als «mutual learning» geduide bijeenkomst informatie gegeven over het systeem van de Nederlandse kwaliteitskaders, protocollen, richtlijnen en kwaliteitsstandaarden in de verschillende sectoren van de langdurige alsmede over het toezicht daarop. Naar aanleiding van de presentaties door verschillende lidstaten, waaronder Nederland, hebben de aanwezigen ervaringen met deze verschillende systemen met elkaar gedeeld.
Kunt u toezeggen dat inclusiviteit in de zorg wordt meegenomen als speerpunt in de Nederlandse inbreng voor kwaliteitsindicatoren?
De inhoud van kwaliteitsindicatoren is en blijft de nationale bevoegdheid van de lidstaten. De Raadsaanbeveling geeft aanbevelingen over aspecten die in indicatoren meegenomen kunnen worden, maar is geenszins verplichtend voor de lidstaten. Dat neemt niet weg dat inclusiviteit in de zorg een belangrijk thema is. Indien in een volgende bijeenkomst specifiek de inhoud van kwaliteitsindicatoren besproken wordt, kan Nederland ervaringen met indicatoren met betrekking tot inclusiviteit in de zorg ter tafel brengen.
Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over het behaalde resultaat?
Vooralsnog ligt de focus van de bijeenkomsten op «mutual learning», dus het delen van kennis en ervaringen tussen de lidstaten. De opgedane kennis kan in Nederland benut worden bij het verbeteren van de toegang tot en kwaliteit van de langdurige zorg. Dit komt tot uitdrukking in beleid met betrekking tot langdurige zorg.
Er is geen sprake van onderhandelingen waarbij bepaalde resultaten wel of niet behaald worden.
Welke vervolgstappen neemt u in navolging van het voorstel van de Commissie?
Vooralsnog ligt de focus op het uitwisselen van kennis en ervaring tussen de lidstaten. Waar passend worden deze informatie en relevante onderdelen van de aanbeveling meegenomen in bestaande en toekomstige plannen en programma’s voor langdurige zorg.
Windmolens op land |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hoe geeft u invulling aan de afspraak in het coalitieakkoord dat er heldere afstandsnormen komen voor de bouw van windmolens op land?
In de concept-AMvB «Windturbines leefomgeving», die voor publieke consultatie wordt voorbereid, werkt de Staatssecretaris van IenW een afstandsnorm uit. In het antwoord op vraag 3 informeert de Staatssecretaris van IenW uw Kamer over de planning van de AMvB.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Leijten en Erkens over het maken van afspraken voor de plaatsing van nieuwe windmolens (Kamerstuk 32 813, nr. 985)?
Bij brief van 6 juli 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie Leijten/Erkens. Deze informatie is nog steeds actueel1. In de motie is verzocht te onderzoeken of een afstandsnorm van 4x tiphoogte (Deense norm) tijdelijk toegepast kan worden. Het is vanwege strijdigheid met de Europese richtlijn voor strategische milieubeoordeling (smb-richtlijn) echter niet toegestaan om – vooruitlopend op de plan-m.e.r. en AMvB-procedure – vanuit het Rijk algemene of tijdelijke regels te geven voor nieuw te realiseren windparken zonder het uitvoeren van een plan-m.e.r. Ook voor afspraken met decentrale overheden die voorzien in een afstandsnorm kan geoordeeld worden dat deze in strijd zijn met de smb-richtlijn als er geen plan-m.e.r. voor is uitgevoerd. Naar aanleiding van de motie Leijten/Erkens is de afstandsnorm van 4x tiphoogte meegenomen in de plan-m.e.r.-procedure. Totdat nieuwe landelijke milieunormen zijn vastgesteld kunnen decentrale overheden per windpark milieuvoorschriften in de omgevingsvergunning opnemen. De voorbereiding daarvan gebeurt in een zorgvuldig proces op basis van een lokale milieubeoordeling. Daarbij helpt het onderling delen van kennis en werkwijzen om elkaar te ondersteunen, te leren van elkaar en uniformiteit te bevorderen. Het Rijk ondersteunt gemeenten hierbij. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie.
In hoeverre klopt de planning uit antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden Erkens en Haverkort over wind op land, ontvangen op 27 maart 2023, waarin u aangeeft dat u verwacht medio 2023 de nieuwe algemene milieuregels ter inzage te leggen en dat de nieuwe regels begin 2024 gereed zullen zijn?
De planning moet worden bijgesteld omdat de inbouw in het stelsel onder de Omgevingswet ingewikkelder is dan verwacht. Naar verwachting zal de start van de publieke consultatie over de concept-AMvB plaatsvinden in de herfst van 2023. Na verwerking van de inbreng zal het voorstel bij het parlement worden voorgehangen. Vervolgens zal over het voorstel advies bij de Raad van State worden ingewonnen. Daarna wordt het besluit met het advies van de Raad van State en nader rapport aan het parlement overgelegd (nahang). Inwerkingtreding zal dan naar verwachting in de loop van 2024 kunnen plaatsvinden.
Gezien de geplande datum van de parlementaire verkiezingen zal de voorhang plaatsvinden bij de nieuw verkozen Tweede Kamer. Het is dan uiteraard aan de Kamer om daarbij een besluit te nemen of zij het voorstel (in het geheel of op onderdelen) controversieel wil verklaren, of dat doorgang van de wetgevingsprocedure kan plaatsvinden. Deze keuze kan de planning beïnvloeden.
Kunt u aangeven wat het effect is op de huidige planning van windparken als er mogelijk meer vertraging optreedt dan inwerkingtreding in 2024?
Ook in afwachting van de nieuwe milieubepalingen blijft het mogelijk om nieuwe windparken te realiseren. Voor nieuwe windturbineparken kan het bevoegd gezag op basis van een lokale milieubeoordeling milieuvoorschriften opnemen in de omgevingsvergunning milieu en het bestemmings- of omgevingsplan om milieubescherming te bieden voor omwonenden. Er wordt bij circa 20 windparken gewerkt met lokale milieunormen. Voor ongeveer de helft hiervan is reeds een vergunning afgegeven. De normen moeten een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering hebben. Bij Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en Windpark Karolinapolder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit getoetst en geoordeeld dat dit inderdaad het geval is.
Verschillende gemeenten pakken windplannen (nog) niet op. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals gebrek aan maatschappelijk of bestuurlijk draagvlak, capaciteitsgebrek of dat gemeenten ervoor kiezen de landelijke milieubepalingen voor windturbines af te wachten. Om hoeveel projecten dit precies gaat is ons niet bekend.
Kunt u aangeven in hoeveel gemeentes en bij hoeveel projecten er nu gebruik gemaakt wordt van tijdelijke afstandsnormen?
Op basis van een inventarisatie bij provincies constateren wij dat er op dit moment 17 gemeenten zijn die lokale afstandsnormen hanteren in hun beleid (algemeen beleid of projectspecifieke voorwaarden).
Het bericht dat de kinder-IC in het LUMC dreigt te moeten sluiten |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de kinder-IC in het LUMC dreigt te moeten sluiten?1
In algemene zin staat het duurzaam borgen en verbeteren van de kwaliteit van zorg voorop bij het maken van beleidskeuzes. Daaruit vloeit voort dat zorgfaciliteiten er zijn voor de patiënt, niet andersom. Na een zorgvuldig proces, met onder andere een impactanalyse door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), heb ik op grond van criteria de keuze gemaakt interventies bij aangeboren hartafwijkingen te concentreren in het UMCG en het Erasmus MC.2
De gemaakte keuze heeft gevolgen voor zowel de centra die in de toekomst deze interventies zullen blijven doen als voor instellingen die daarmee zullen moeten stoppen. Eén van die gevolgen betreft de vrijval van capaciteit van de PICU in het LUMC. Het is voorbarig om hierover vergaande conclusies te trekken op basis van een eerste intern onderzoek van het LUMC3. Bestaande praktijkvoorbeelden leren dat het mogelijk is om zowel interventies te concentreren als IC-capaciteit op meerdere locaties optimaal te benutten.
Hoe in casu met de vrijval van IC-capaciteit om te gaan is een belangrijk onderwerp in de transitieperiode. Gedurende deze periode van 2,5 jaar worden deze vraagstukken verder onderzocht en besproken. De Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) heeft aangegeven hiermee aan de slag te gaan en ook is de begeleidingscommissie onder leiding van Melvin Samsom ingesteld4. Ik ben ervan overtuigd dat het LUMC een waardevolle inbreng zal leveren aan de gesprekken. Ik zie de uitkomst met belangstelling tegemoet.
Klopt het dat het niet mogelijk is om de effecten van het weghalen van de kinderhartchirurgie uit het LUMC op de kinder-IC daar voldoende te compenseren?
De validatiecommissie die heeft meegewerkt aan de impactanalyse die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft gemaakt over de concentratie, onderkent de relevantie van aandacht voor de PICU in het LUMC, maar heeft niet gezegd dat mitigerende maatregelen onmogelijk zijn.5 Zie voorts ook mijn antwoord op vraag 1.
Bent u het ermee eens dat de sluiting van de kinder-IC in het LUMC zeer onwenselijk zou zijn?
De concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen is ingegeven vanuit kwaliteitsoverwegingen. Die concentratie heeft gevolgen voor andere onderdelen van de zorg in de betreffende centra. Met elkaar en onder begeleiding van de NFU en de commissie Samsom gaan de umc’s aan de slag met deze concentratiestap, de gevolgen daarvan en de bredere herinrichting van het academisch zorglandschap. Hierbij zal ook aandacht zijn voor onder andere het optimale gebruik van PICU capaciteit. Eén van de randvoorwaarden hierbij is dat er landelijk gezien altijd voldoende IC-bedden voor kinderen beschikbaar moeten zijn en dat de acute zorg toegankelijk moet zijn.
Hoe bent u van plan om de motie Hijink c.s. over garanderen dat de concentratie van de kinderhartchirurgie niet zal leiden tot sluiting van de PICU in het LUMC uit te voeren?2
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer bent u van plan meer duidelijkheid te geven over de maatregelen die u wilt nemen om het verdwijnen van de kinderhartchirurgie in het LUMC en het UMC Utrecht te compenseren?
Zoals aangegeven heb ik een commissie van onafhankelijke en gezaghebbende deskundigen ingesteld, de commissie Samsom. Daarnaast is belangrijk om te benadrukken dat het vormgeven en realiseren van de transitie de verantwoordelijkheid van de NFU en de umc’s zelf is. Door de NFU, de umc’s en de begeleidingscommissie Samsom zullen de noodzakelijke mitigerende maatregelen in kaart worden gebracht die nodig zijn om ongewenste effecten te adresseren. Door deze partijen zijn nu de eerste verkennende gesprekken gevoerd. De werkwijze en planning is voorbehouden aan de NFU, de umc’s en de commissie. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren over de voortgang.
Bent u bereid om uw besluit tot concentratie van de kinderhartchirurgie in het Erasmus MC en het UMCG te herzien, als dit zou leiden tot het verlies van de kinder-IC in het LUMC?
Op 13 april 2023 is het definitieve besluit genomen, na een zorgvuldig proces en met afweging van alle argumenten en belangen. In de antwoorden op voorgaande vragen heb ik aangegeven hoe het proces rond de implementatie verder gestalte krijgt inclusief de aandacht voor de gevolgen voor andere vormen van zorg. Als uit het transitieproces knelpunten naar voren komen wordt bezien hoe daar mee omgegaan moet worden binnen de gemaakte keuze voor twee interventiecentra. Hoe dat zijn beslag krijgt zal ook in het transitieproces vorm krijgen.
Pgb-zorgverleners zonder sociaal vangnet |
|
Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur van woensdagavond 5 juli 2023 over persoonsgebonden budget (pgb-)zorgverleners zonder sociaal vangnet?1
Ja, ik ben bekend met deze uitzending van Nieuwsuur.
Over hoeveel mensen gaat het precies? Klopt het dat het om 80.000 mensen gaat, zoals Nieuwsuur stelt? Wanneer is dit aantal het laatst gepeild?
Pgb-houders en hun zorgverleners leggen hun afspraken vast in een arbeidsovereenkomst of in een overeenkomst van opdracht. Er zijn 21.655 pgb-zorgverleners met een arbeidsovereenkomst, die onder de Regeling dienstverlening aan huis (Rdah) vallen (cijfers juni 2023); op deze groep is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 maart 2023 van toepassing. Daarnaast zijn er 76.157 familieleden die aan de pgb-houder zorg verlenen op basis van een overeenkomst van opdracht (cijfers juni 2023).
Deelt u de opvatting dat deze groep ook recht op een sociaal vangnet zou moeten hebben? Deelt u de opvatting dat de huidige behandeling schrijnend, hardvochtig en niet menselijk is?
Ik wil vooropstellen dat het overlijden van een kind een zeer verdrietige en zeer ingrijpende gebeurtenis is. Wanneer ouders na het overlijden van hun kind bovendien ook nog worden geconfronteerd met het verlies van inkomen – als gevolg van het wegvallen van het pgb – dan vind ik dat pijnlijk. Daarom kijken de Minister voor Langdurige zorg en Sport en ik op dit moment samen naar een oplossing waarmee we ouders die in zo’n situatie terechtkomen beter kunnen helpen. Een dergelijke oplossing raakt aan zowel zorg als aan bestaanszekerheid en is daardoor zeer complex. In blijvend contact met de doelgroep, willen wij de mogelijke oplossingsrichtingen verder gaan verkennen.
Deelt u de mening dat het bij deze zorg niet over mantelzorg gaat maar over professioneel geleverde zorg? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het bij pgb-zorg niet gaat over mantelzorg maar over betaalde zorg. Deze zorg kan geleverd worden door zowel een professional, alsook door iemand vanuit het netwerk van de zorgbehoevende. Hierbij kan men denken aan een verpleegkundige maar ook aan ondersteuning door de buurvrouw zonder verpleegkundige opleiding. Het pgb-budget stelt de pgb-houder op deze manier in staat dit naar eigen inzicht en behoefte te regelen.
Waarom is er na het wegvallen van het pgb geen recht op sociale zekerheid (Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)), conform de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep?
Alvorens in te gaan op deze vragen, zal ik kort het persoonsgebonden budget (pgb) toelichten. Als kinderen of volwassenen zorg nodig hebben door ziekte of ouderdom, dan kunnen zij – mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen – met een pgb de benodigde zorg zelf inkopen. Hierdoor worden zij in staat gesteld om hun zorgverlener zelf te kiezen en zelf de regie te voeren op hun zorg- en/of ondersteuningsbehoefte. De benodigde zorg kunnen deze pgb-houders dan laten verlenen door bijvoorbeeld een partner, familielid of professionele zorgverlener.
In een zorgovereenkomst leggen pgb-houder en zorgverlener de gemaakte afspraken vast. Het gaat dan onder meer over de vraag wanneer en waar de zorg wordt verleend en hoe de zorgverlener de zorg uitvoert. Als een pgb-houder zorg ontvangt van een partner of een familielid, dan worden die afspraken meestal vastgelegd in een overeenkomst van opdracht. Bij zorgverlening door derden gebeurt dat doorgaans in de vorm van een arbeidsovereenkomst.
De vraag of er ook daadwerkelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst, wordt niet alleen bepaald door de schriftelijk gemaakte afspraken. Voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst zijn de feiten en omstandigheden waaronder de werkzaamheden worden verricht bepalend. Een belangrijk element hierbij is de aanwezigheid van een gezagsverhouding tussen opdrachtgever/budgethouder en opdrachtnemer/zorgverlener. Ook bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een gezagsverhouding – in de zin van het arbeidsrecht – zijn de feitelijke omstandigheden waaronder wordt gewerkt bepalend. Er moet een hiërarchische relatie bestaan tussen de werkgever en de werknemer, waarbij de werkgever (in-) direct invloed uitoefent op de door de werknemer verrichte arbeid. Daarbij is de werknemer ondergeschikt ten opzichte van de werkgever. In de situatie waarbij een minderjarig kind de pgb-houder en de ouder de zorgverlener is, oefent het kind geen gezag uit over de ouder. Aangezien de ouder ook de wettelijke vertegenwoordiger is, is een arbeidsovereenkomst vanwege het ontbreken van gezag in deze situaties niet goed voor te stellen.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 30 maart 2023 een uitspraak gedaan over een pgb-zorgverlener die werkte op basis van een arbeidsovereenkomst; de uitspraak ziet dus niet op degene die werkt op basis van een overeenkomst van opdracht.
De uitspraak heeft betrekking op pgb-zorgverleners die doorgaans op minder dan vier dagen per week werken op basis van een arbeidsovereenkomst en daarom onder de Rdah vallen.
De Rdah is wettelijk geregeld en is van toepassing op personen die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verrichten ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan huishoudelijke hulpen en tuinmannen en -vrouwen, die dit werk verrichten ten behoeve van een particulier. De Rdah is erop gericht om te voorkomen dat particuliere werkgevers zouden afzien van het inhuren van dienstverleners vanwege de financiële en administratieve verplichtingen. Het doel van deze regeling is om de markt voor persoonlijke dienstverlening te stimuleren en illegaal/zwart werken te voorkomen.
Voor dienstverlening aan huis gelden, op grond van de Rdah, enkele uitzonderingen op zowel de sociale (werknemers)verzekeringen, als op de werkgeversverplichtingen van het arbeidsrecht. Er geldt een verlicht regime, dat onder meer inhoudt dat voor de werkgevers niet de loondoorbetalingsplicht tijdens ziekte gedurende maximaal 104 weken geldt, maar gedurende maximaal zes weken. Bovendien zijn de dienstverleners aan huis op grond van deze regeling uitgezonderd van de verplichte werknemersverzekeringen, waaronder de WW.
De CRvB heeft geoordeeld dat pgb-zorgverleners, die op minder dan vier dagen per week werken op basis van een arbeidsovereenkomst, niet langer uitgesloten mogen worden van de werknemersverzekeringen, waaronder de WW.
De CRvB is van oordeel dat de Rdah leidt tot indirecte discriminatie van vrouwen, terwijl hier – in het geval van de door de overheid gefinancierde pgb-zorg – een objectieve rechtvaardigingsgrond voor ontbreekt, omdat de financiële lasten in dit geval gedragen worden door de overheid en niet door de particuliere werkgever.
De uitspraak van de CRvB strekt zich niet alleen uit tot de uitsluiting van de WW, maar ook tot de andere werknemersverzekeringen. Dit leidt ertoe dat alle pgb-zorgverleners die in dienstbetrekking werken – dus op basis van een arbeidsovereenkomst – in beginsel verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. Zij kunnen aanspraak maken op deze uitkeringen – als zij aan de overige voorwaarden voldoen – ongeacht het aantal dagen dat zij per week werken.
UWV geeft uitvoering aan de uitspraak en past bij pgb-arbeidsovereenkomsten de uitzondering van de verzekering(splicht) niet meer toe. Na het wegvallen van het pgb kunnen deze pgb-zorgverleners dus aanspraak maken op een uitkering op grond van de werknemersverzekeringen, zoals de WW, bijvoorbeeld wanneer de pgb-houder overlijdt.
Dit geldt echter niet voor pgb-zorgverleners waarbij op andere gronden geen verzekerde dienstbetrekking aanwezig is, zoals de situatie waarin niet in dienst van een ander wordt gewerkt (en een gezagsverhouding ontbreekt). De uitspraak van de CRvB heeft daar geen invloed op.
Waarom wordt de uitspraak van de rechter niet opgevolgd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de uitspraak van de rechter uitleggen? Zijn hierbij meerdere interpretaties mogelijk over de doelgroep van de uitspraak?
De uitspraak van de CRvB heeft betrekking op de verzekering(splicht) voor de WW. De uitspraak betrof een pgb-dienstverlener die op minder dan vier dagen per week op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam was. De CRvB heeft zich niet uitgelaten over de verzekering in het kader van overeenkomsten van opdracht of andere situaties waarin geen gezagsverhouding aanwezig is, zoals vaak het geval is bij familierelaties. Familieleden die zorg verlenen aan een pgb-houder op basis van een overeenkomst van opdracht vallen dan ook niet onder de reikwijdte van deze uitspraak.
Welke mogelijke oplossingen zijn er?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid brengt op dit moment, samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het UWV, de Belastingdienst en de SVB de precieze gevolgen van de uitspraak van de CRvB in kaart. De betrokkenen doen er alles aan om de gevolgen voor pgb-houders en zorgverleners zo duidelijk en overzichtelijk mogelijk te houden en hen hierover zo snel als mogelijk te informeren. Daarbij worden ook de mogelijke en benodigde aanpassingen van het beleid in kaart gebracht. Vervolgens vergt dit politieke besluitvorming en aanpassing van wet- en regelgeving. Zodra de mogelijke keuzes en benodigde aanpassingen in beeld zijn, zal ik uw Kamer hierover informeren. Ik verwacht dat dat in het najaar zal zijn.
Ik merk op dat dit enkel de groep pgb-zorgverleners betreft die onder de Rdah vallen. De groep zorgverleners die geen arbeidsovereenkomst heeft, bijvoorbeeld omdat ze een familierelatie hebben en niet onder gezag werken, vallen niet onder de reikwijdte van de uitspraak.
De groep zonder arbeidsovereenkomst valt nu niet onder het bereik van de werknemersverzekeringen. De werknemersverzekeringen zijn immers bedoeld voor werknemers, die op basis van een dienstbetrekking c.q. arbeidsovereenkomst en (dus) in dienst van een ander (onder gezag) werken. Voor pgb-zorgverleners die werken op basis van een overeenkomst van opdracht die worden geconfronteerd met het overlijden van hun minderjarige kind wordt onderzocht wordt of op een andere manier een vangnet kan worden geregeld. Daarbij kijkt de Minister van Langdurige zorg en Sport binnen het pgb over de gehele linie hoe beëindigingsvergoedingen geharmoniseerd kunnen worden om het inkomensverlies van de pgb-zorgverlener minder abrupt te maken als het pgb eindigt als gevolg van het overlijden van de pgb-houder. Ik verwelkom en steun deze verkenning.
Wat gaat u doen om dit probleem op te lossen? Per wanneer gaat deze oplossing in?
Zie antwoord vraag 8.
Overweegt u om de arbeidsrechtelijke basis van pgb-zorgverlening door familieleden te herzien? Wat zijn de overwegingen om familieleden die mantelzorg verlenen niet op basis van een arbeidscontract te laten werken, maar op basis van een zorgovereenkomst?
Het fundament van het arbeidsrecht is de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst. Op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de daarop gevormde jurisprudentie moet hiervoor voldaan zijn aan alle vereiste elementen: loon, arbeid en gezag (in dienst van). Indien uit de feiten en omstandigheden waaronder wordt gewerkt blijkt dat is voldaan aan al deze vereisten, dan kan er ook tussen familieleden die pgb-zorg verlenen en de pgb-houders sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Het feit dat er sprake is van een familieverband speelt – op grond van de jurisprudentie – wel een rol bij deze integrale toetsing.
Omdat er bij het verlenen van zorg in familieverband dikwijls geen sprake is van een gezagsverhouding in de zin van het BW, is er vaak geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Daarom wordt in deze situaties een overeenkomst van opdracht aangegaan.
De vraag of in dienst van een ander wordt gewerkt (en of sprake is van gezagsuitoefening) is blijkens mijn vorenstaande antwoorden een fundamenteel kernelement van een arbeidsovereenkomst – waar ik niet aan wil tornen. De nadere interpretatie van de vraag of er sprake is van een gezagsverhouding in individuele arbeidsrelaties is aan de rechter. De CRvB en de Hoge Raad hebben hier in hun jurisprudentie – die in ontwikkeling blijft – nadere invulling aan gegeven.2
Speelt hierbij de overweging om het voor particulieren aantrekkelijker te maken deze vorm van hulp in te huren en om te voorkomen dat deze vorm van hulp zwart wordt betaald nog een rol?
Nee, het voorkomen van zwart werken speelt hierbij geen rol. Zwart werken is hier niet aan de orde, omdat het verlenen van hulp in het kader van een pgb publiek gefinancierd is. Ook de commissie-Kalsbeek, die in 2014 een advies heeft uitgebracht over een mogelijke verbetering van de positie van huishoudelijk werkers3, kwam tot de slotsom dat het risico op een zwart circuit en achterblijvende werkgelegenheid in het publiek gefinancierde deel van de markt van dienstverlening aan huis nagenoeg nihil is.
In hoeverre is er sprake van verschillende situaties? Deelt u de opvatting van Prof.mr. Barentsen dat echte werknemers die precies dezelfde dingen doen, maar alleen niet in familiekring, enorm op deze groep mantelzorgers lijkt? In hoeverre is er bijvoorbeeld verschil met van familieleden die in dienst van de ander zijn in een situatie waar geen sprake is van mantelzorg?
Niet alleen in het kader van pgb-zorgverlening maar ook in andere situaties waarbij familieleden voor elkaar werken (bijvoorbeeld in de situatie dat een kind in het bedrijf van de ouder werkt of vice versa), moet worden getoetst of er sprake is van gezag voor de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst.
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van gezag wordt wel betrokken dat het om een familierelatie gaat maar dit hoeft niet in de weg te staan aan de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst.4 Dit wordt overigens ook beoordeeld in andere situaties waarbij familieleden binnen een bedrijf werken.
Binnen het pgb wordt alleen geïndiceerde zorg geleverd door pgb-zorgverleners Dit is een andere situatie dan het verrichten van mantelzorg. Zowel bij mantelzorgers, als bij familieleden die naast mantelzorg ook pgb-zorg verlenen, wordt voor de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst getoetst of er sprake is van een gezagsverhouding. Dit gebeurt aan de hand van de feiten en omstandigheden waaronder zij werken. Dit geldt ook als er geen sprake is van mantelzorg.
Deelt u de opvatting van de Centrale Raad van Beroep dat er juist sprake is van discriminatie als de groep met een pgb geen toegang heeft tot de WW?
De CRvB heeft geoordeeld dat het uitsluiten van de WW van pgb-dienstverleners, die een arbeidsovereenkomst hebben waarmee zij onder de Rdah vallen, leidt tot indirecte discriminatie van vrouwen. Dit oordeel van de CRvB neem ik over en uiteraard zal ik deze uitspraak naleven.
Waarom is er volgens u geen sprake van een gezagsverhouding? Hoe rijmt dat met de opvatting die ook in de uitzending van Nieuwsuur aan bod kwam dat er wel degelijk situaties zijn waarin er sprake is van een gezagsrelatie bij iemand die voor zijn eigen kind zorgt?
Er kunnen inderdaad situaties zijn dat er sprake is van een gezagsverhouding van pgb-houder en hun familieleden. De CRvB heeft in zijn jurisprudentie bepaald dat ook in familiesituaties sprake kan zijn van een gezagsverhouding en daarmee van een dienstbetrekking. Op grond van deze jurisprudentie moet aan de hand van de feiten worden beoordeeld of er sprake is van een gezagsverhouding waarbij de familieverhouding dus niet doorslaggevend is. Zo oordeelde de CRvB dat er sprake was van een gezagsverhouding in een situatie dat een zoon voor zijn moeder zorgde, omdat de moeder en zoon een bepaald loon voor bepaalde werkzaamheden met bepaalde werktijden hadden afgesproken.5
Dat is echter vaak ook niet het geval; het aannemen van een gezagsverhouding – het werken «in dienst van» de ander – is in situaties van pgb-zorgverlening binnen gezinsverband juist lastig vanwege de familierelatie. Dit bevestigde de CRvB recentelijk nog in een zaak waarin zorg werd verleend aan een echtgenote. In die zaak oordeelde de CRvB dat de arbeidsverhouding tussen de echtgenoten in overwegende mate werd beheerst door hun familieverhouding en dat geen sprake is van een gezagsverhouding. Er kon daarom niet worden geoordeeld dat de zorgverlener «in dienst van» zijn echtgenote was, met als gevolg dat de aanvraag voor een WW-uitkering terecht was afgewezen.6
Uit de situaties, die in de uitzending van Nieuwsuur werden geschetst, leid ik af dat daar geen sprake was van een gezagsverhouding tussen het zieke minderjarige kind (pgb-houder) dat verzorgd werd door de ouder (pgb-dienstverlener). Vanwege het ontbreken van de gezagsverhouding in deze situaties, is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Daarom waren de ouders niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
Wel wordt er, zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven gekeken naar een oplossing voor deze schrijnende situaties.
Is er volgens u wel sprake van de andere onderdelen van artikel 7:610 uit het Burgerlijk Wetboek, die bepaalt wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst?
In de situatie van pgb-zorgverleners zal veelal voldaan zijn aan twee voorwaarden die artikel 7:610 van het BW aan de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst stelt: het verrichten van arbeid tegen een bepaald loon. Of er sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het BW zijn echter alle kernelementen relevant: zowel arbeid en loon, als werken in dienst van (gezag). Al deze elementen dienen aanwezig te zijn om te spreken van een arbeidsovereenkomst. Het is dus niet bepalend dat er alleen sprake is van arbeid en een beloning; óók aan het gezagscriterium moet zijn voldaan.
Deelt u de opvatting van Prof.mr. Boogaard dat er onder het geldende recht al een groep is die recht heeft op de WW en andere sociale voorzieningen?
Ja, ik deel die opvatting. In mijn antwoord op vraag 14 heb ik toegelicht dat er inderdaad situaties kunnen zijn waarbij sprake is van zorgverlening door familieleden onder gezag en dus van een arbeidsovereenkomst c.q. dienstbetrekking. In deze situaties kan aanspraak gemaakt worden op een uitkering op grond van de WW en andere sociale voorzieningen.
Overweegt u om deze groep onder de WW, ZW en WIA te laten vallen, los van de vraag of er sprake is van een gezagsverhouding en een arbeidsovereenkomst?
Nee, dat overweeg ik niet. Uit mijn antwoorden op de bovenstaande vragen blijkt waarom de groep zonder arbeidsovereenkomst niet onder de WW, ZW en WIA valt.
Hoe veel zou het kosten om deze groep onder WW, ZW en WIA te laten vallen? Speelt dat mee in uw overweging?
Zoals ik heb toegelicht in mijn bovenstaande antwoorden, is er bij het verlenen van pgb-zorg in familieverband vaak geen sprake van een gezagsverhouding en daarmee ook niet van een arbeidsovereenkomst. Zodoende bestaat er voor deze groep geen recht op een uitkering op grond van de WW, ZW en WIA. Hierbij spelen budgettaire overwegingen geen rol.
Indien deze groep van circa 76.000 personen wél recht zou hebben op een WW-, ZW- en WIA-uitkering dan zou dit op langere termijn structureel circa € 115 miljoen aan extra uitgaven met zich meebrengen. Hierbij is sprake van een ingroeipad. In de berekening is uitgegaan van eenzelfde instroom in, en duur van de genoemde uitkeringsregelingen als het gemiddelde van de beroepsbevolking. Voor de berekening van de uitkeringshoogte is de gemiddelde hoogte een van een pgb-uitkering benaderd.7 Overigens zou de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen er ook toe leiden dat bij de pgb-houders werkgeverspremies geheven zouden moeten worden. De inkomsten uit premieheffingen zijn niet meegenomen in deze berekeningen.