Het bericht dat ziekenhuisfusie tussen het AMC en VUmc niet in het belang is van patiënten |
|
Nine Kooiman , Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) betreurt dat het belang van patiënten amper is meegewogen bij de fusietoets van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) als het gaat om de fusie tussen het AMC en VUmc?1 2
In haar zienswijze licht de NZa toe niet ervan overtuigd te zijn dat de betaalbaarheid en kwaliteit van zorg zijn gediend met de fusie tussen het AMC en het VUmc.3 Volgens de NZa kan de eventuele macht van partijen leiden tot hogere prijzen en verminderde kwaliteit. Ook noemt de NZa risico’s voor de bestuurbaarheid van de organisatie en schat zij in dat de organisatie na de concentratie «too big to fail» wordt. De zienswijze van de NZa is uitgebracht als input voor het fusietoezicht door de ACM op grond van de Mededingingswet en richt zich dus niet op de wijze waarop de ACM de fusie heeft beoordeeld. De NZa merkt daarbij op dat de huidige wetgeving niet een alles dekkend kader biedt voor de geschetste risico’s.
Voor mij staat voorop dat fusies alleen zinvol zijn als de betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg wordt verbeterd. Veel fusies die in het verleden zijn gerealiseerd om deze betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid te bevorderen zijn daar in de praktijk niet in geslaagd. Scherp fusietoezicht is dan ook noodzakelijk om de belangen van patiënten en verzekerden te beschermen. Daarom heb ik de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen om het fusietoezicht te versterken. Op 8 april 2016 heb ik terzake ook het wetsvoorstel «Herpositionering taken NZa en deregulering» naar uw Kamer gestuurd. Hierin heb ik maatregelen voorgesteld om het markt- en mededingingstoezicht te versterken, onder meer door bevoegdheden, kennis en expertise bij de ACM te bundelen.4 In dat wetsvoorstel heb ik ook de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling nadere eisen in het kader van de zorgspecifieke fusietoets te kunnen stellen die effectief zijn in het waarborgen van publieke belangen en ook objectief en praktisch uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.5 Ik heb dat wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend omdat ik van mening ben dat de overheid meer eisen aan fusies zou moeten kunnen stellen. Helaas is dat wetsvoorstel door de Tweede Kamer controversieel verklaard.
Ter versterking van het toezicht van de ACM op de zorg heb ik een impuls gegeven aan de capaciteit van de ACM voor haar taken van de zorg, zodat zij kan investeren in meer kennis en expertise van de zorg. Ook heb ik de ACM specifiek verzocht om een analyse en suggesties voor beleid om machtsconcentraties in de zorg tegen te gaan.6 Ik ga er vanuit dat de ACM en de NZa in dit verband samen optrekken. Indien daarbij lacunes in wet- en regelgeving naar voren komen, acht ik het raadzaam dat een nieuw kabinet deze zal ondervangen.
Daarnaast zie ik de zienswijze van de NZa als een serieus signaal naar de raden van bestuur van de ziekenhuizen zelf. Zij dragen de verantwoordelijkheid om een goede kwaliteit van zorg te waarborgen, en dienen er dus ook voor te zorgen dat de fusie de positie van patiënten bevordert of op z’n minst niet verslechtert. Ik ga er ook vanuit dat de ziekenhuizen tevens de door de NZa geschetste zorgen rond de bestuurbaarheid serieus nemen en daar waar nodig maatregelen nemen. Ook verwacht ik dat zorgverzekeraars in de regio het gesprek aangaan om te waarborgen dat zij nu en in de toekomst aan hun zorgplicht kunnen voldoen. Veelal geven de verzekeraars een positief advies op een verzoek tot fuseren. De mogelijkheden voor zorgverzekeraars om voldoende divers in te kopen en niet afhankelijk te zijn van één zorgaanbieder vraagt ook om een kritische blik op voorgenomen fusies. Overigens houdt de NZa toezicht op de naleving van de zorgplicht.
Hoe oordeelt u over de waarschuwing van de NZa dat door de fusie het megaziekenhuis «too big to fail» wordt en bij het omvallen van het ziekenhuis de kosten en negatieve consequenties veel groter zullen zijn dan bij twee afzonderlijke ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het terecht dat de fusie doorgang vindt, aangezien de NZa er niet van overtuigd is dat de publieke belangen zijn gediend met de fusie van AMC en VUmc? Kunt u dit toelichten?3
Het fusietoezicht is wettelijk belegd bij de NZa en de ACM. Het is aan de NZa om in het kader van de zorgspecifieke fusietoets en aan de ACM om in haar concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet te beoordelen of individuele fusies doorgang mogen vinden.
Kunt u uitgebreid ingaan op de risico’s van de fusie die de NZa in haar zienswijze noemt ten aanzien van de publieke belangen betaalbaarheid en kwaliteit?4
In mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb ik de zorgen die de NZa in haar zienswijze noemt samengevat. De volledige zienswijze van de NZa is te vinden op haar website.9
Hoe oordeelt u over de voorspelling van de NZa dat de ziekenhuiscombinatie zoveel marktmacht krijgt, dat prijzen zullen stijgen door de fusie? Vindt u dit wenselijk?
Ik vind het zeer onwenselijk als fusies leiden tot een zodanige mate van marktmacht dat daardoor de prijs van zorg stijgt en of de kwaliteit en toegankelijkheid dalen. De ACM toetst daarom met haar concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet of de marktmacht van partijen als gevolg van de fusie significant zal toenemen. De zienswijze die de NZa heeft uitgebracht dient als input voor die toets van de ACM.
De ACM heeft de voorgenomen fusie onderzocht en in haar analyse onderscheid gemaakt tussen de verschillende activiteiten van de fusieziekenhuizen. Ten aanzien van de basiszorg die partijen verlenen blijven er volgens de ACM door de aanwezigheid van andere ziekenhuizen in de regio voldoende keuzemogelijkheden over. Ook ten aanzien van topzorg concludeerde de ACM dat er voldoende alternatieven in de regio overblijven. De ACM heeft geoordeeld dat de fusie de mededinging niet significant zal beperken en heeft daarom een vergunning verleend.
Wel heeft de ACM toegelicht dat zij gedurende haar onderzoek signalen heeft ontvangen over risico’s die voortkomen uit de positie van AMC en VUmc op het terrein van zeer specialistische en unieke topzorg waarop zowel voor als na de fusie geen alternatieve keuzemogelijkheden bestaan. Ziekenhuizen zouden hun positie op unieke zorg mogelijk gebruiken om onderhandelingen met zorgverzekeraars op het terrein van basiszorg en topzorg, waar wel alternatieve keuzemogelijkheden bestaan, te beïnvloeden ten nadele van patiënten en verzekerden. Op haar website licht de ACM toe samen met de NZa een verkennend onderzoek naar dit risico te starten op grond van de verschillende bevoegdheden waarover zij beschikken. Zie verder antwoord 2, waar ik beschrijf dat ik met het wetsvoorstel «Herpositionering taken NZa en deregulering», dat door de Tweede Kamer controversieel is verklaard, het toezicht had willen versterken.
Erkent u dat ingrijpen van de overheid nodig is om te voorkomen dat de patiënt de dupe wordt van stijgende prijzen door de fusie? Op welke manier bent u voornemens in te grijpen?
Zie antwoord vraag 5.
Met welke redenen heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen informatie of instrumenten om vast te stellen wat de effecten van de megafusie zijn op de kwaliteit van zorg? Gaat u ervoor zorgen dat de IGZ hier direct mee begint?5
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna: IGJ (i.o.)) heeft toegelicht dat niet vooraf is te voorspellen wat de effecten van een fusie op de kwaliteit en veiligheid van zorg zullen zijn, maar dat een ingrijpende organisatiewijziging als een fusieproces per definitie risico’s met zich brengt voor onder meer kwaliteit en veiligheid van zorg. De IGJ (i.o.) heeft toegelicht daarom in aanloop naar, tijdens en na een fusie intensief toezicht op de fuserende zorginstellingen te houden. Als er een negatief effect op de kwaliteit en/of de veiligheid van zorg is, grijpt de IGJ (i.o.) in.
De IGZ meldt dat zij tijdens het fusieproces in nauw contact blijven met de NZa en ACM voor informatie uitwisseling en afstemming, kunt u toelichten waar precies over wordt afgestemd?
Bij de uitvoering van de verschillende taken van de toezichthouders ontvangen zij elk verschillende informatie, die mogelijk ook relevant is voor de andere toezichthouders. Deze informatie wordt dan uitgewisseld. Ook hebben de toezichthouders afgesproken gebruik te maken van elkaars deskundigheid. Zo adviseert de IGJ (i.o.) de ACM en NZa bij zorginhoudelijke kwesties. De toezichthouders hebben hiertoe onder meer samenwerkingsprotocollen opgesteld.
Wie van de betrokken toezichthoudende partijen (ACM, NZa, IGZ) is eindverantwoordelijke voor de fusie en op welk moment wordt er door wie ingegrepen als de fusie niet goed verloopt?
De raden van bestuur en toezicht van de fusieziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor het besluit om te fuseren en het is dan ook aan hen om nadere invulling te geven aan de fusie en te waarborgen dat de kwaliteit van zorg voor patiënten en de bestuurbaarheid van de organisatie als geheel op orde zijn.
Wat het fusietoezicht door de overheid betreft, is de NZa verantwoordelijk voor de zorgspecifieke fusietoets en is de ACM verantwoordelijk voor het concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet. Buiten het fusietoezicht hebben de verschillende toezichthouders diverse andere wettelijke bevoegdheden. Zo houdt de NZa toezicht op de naleving van de zorgplicht van zorgverzekeraars. De IGJ (i.o.) houdt toezicht op de kwaliteit van zorg. Als de kwaliteit en/of veiligheid van zorg niet (meer) op orde is of onder de kwaliteitsnormen raakt, dan grijpt de IGJ (i.o.) in.
Vindt u het acceptabel dat de ACM de fusie enkel goedkeurt op concurrentiepositie en mededinging, maar niet kijkt naar bestuurbaarheid en mogelijke risico’s voor patiëntveiligheid, zoals de NZa wel doet? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een dergelijke grootste fusie goedgekeurd wordt op marktredenen en dat patiëntveiligheid daaraan ondergeschikt is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan veranderen?
In het fusietoezicht worden verschillende aspecten meegenomen. Met de zorgspecifieke fusietoets toetst de NZa op de continuïteit van cruciale zorg en op de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere betrokken partijen. Partijen dienen in dat verband een effectrapportage in te dienen die inzicht biedt in onder meer de redenen van concentratie, de financiële gevolgen, de gevolgen voor de cliënt en mogelijke risico’s. Met het concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet toetst de ACM op de mededinging. In haar toets kijkt de ACM of er na een fusie voldoende keuzemogelijkheden overblijven voor patiënten en zorgverzekeraars.
Ik sta uiteraard open voor verdere aanpassingen in het fusietoezicht als de belangen van patiënten en verzekerden daarmee beter zijn gediend. Aanscherpingen van het fusietoezicht zijn ook in lijn met mijn beleid. Zie hierover mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Erkent u dat in het huidige stelsel ziekenhuizen geprikkeld worden tot fusie, zodat het aantal «too big too fail» ziekenhuizen ook de komende jaren nog zullen toenemen?
Erkent u dat door de toename van «too big too fail» ziekenhuizen de financiële kwetsbaarheid van het zorgstelsel zal toenemen en de patiënt hier uiteindelijke de dupe van zal worden?
Het bericht dat honderden rijken uit Rusland en Oekraïne een Cypriotisch paspoort hebben kunnen kopen |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Bert Koenders (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht in The Guardian dat honderden Russische en Oekraïense rijken een Cypriotisch paspoort hebben kunnen kopen?1
Ja.
Klopt het dat de Cypriotische overheid sinds 2013 meer dan vier miljard euro zou hebben verdiend aan het «gouden visum»-programma? Zo ja, hoe is dit bedrag opgebouwd en wat is er met dit geld gebeurd?
Er is geen informatie beschikbaar omtrent alle investeringen die zijn gedaan door investeerders die de Cypriotische nationaliteit hebben verkregen via het investeerdersprogramma dat uitzicht biedt op naturalisatie.
Welke eisen worden er gesteld aan het type investeringen dat investeerders moeten doen om een Cypriotisch paspoort te kunnen krijgen?
Cypriotische nationaliteit kan verleend worden aan investeerders volgens de regeling «Scheme for Naturalization of Investors in Cyprus by exception». De voorwaarden voor het verkrijgen van de Cypriotische nationaliteit via deze regeling zijn openbaar en te vinden op de website van het Cypriotische Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Klopt het dat Cyprus de achtergrond van deze individuen niet of nauwelijks heeft nagetrokken? Zo ja, welke consequenties zijn daaraan verbonden?
Over de daadwerkelijk gevolgde individuele naturalisatieprocedures kan geen inzicht worden verkregen.
Is het waar dat van corruptie en andere wanpraktijken verdachte personen – via deze route – een Europees paspoort kunnen kopen? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Volgens de Cypriotische wetgeving moet iedereen die de nationaliteit van Cyprus wenst te krijgen aantonen geen strafblad te hebben. Tevens mag de persoon niet voorkomen op de lijst van personen wier bezittingen binnen de EU vanwege sancties zijn bevroren.
Zijn er paspoorten verstrekt aan mensen die op de bekende sanctielijsten staan? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Er is geen informatie bekend over of paspoorten zijn verstrekt aan personen die op Europese sanctielijsten staan. Iedere Staat bepaalt ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn, gegeven de beperkingen van het internationaal recht.
Overigens geldt dat de nationaliteit van een persoon niet van belang is voor de tenuitvoerlegging van sanctiemaatregelen tegen personen die op een sanctielijst zijn geplaatst. Deze sanctiemaatregelen moeten te allen tijde worden toegepast op personen die op een sanctielijst staan. Als op de persoon op een sanctielijst een inreisverbod van toepassing is kan deze persoon geen toegang verleend worden tot de EU op basis van een visum. Daarnaast moeten financiële middelen van personen waartegen een tegoedenbevriezing van kracht is, bevroren worden wanneer deze de EU binnenkomen. Dat maakt het minder aannemelijk dat personen die op sanctielijsten staan investeringen kunnen doen op Cyprus.
Erkent u dat het gevaar bestaat dat er op deze manier veel geld witgewassen wordt binnen de Europese Unie, onder meer vanwege het feit dat er in Cyprus veel brievenbusfirma’s geregistreerd zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u dit probleem aankaarten bij uw Cypriotische collega, bilateraal dan wel via de Raad? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Iedere Staat bepaalt ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn, gegeven de beperkingen van het internationaal recht. Alleen als er sprake is van strijdigheid van de toepassing van de nationale wetgeving met toepasselijk internationaal recht ontstaat er een reden om tot actie over te gaan. Op basis van de thans beschikbare gegevens is vooralsnog geen sprake van strijdigheid met internationaal recht.
In welke andere Europese landen zijn dergelijke programma’s beschikbaar? Bestaat of bestond er ook een vergelijkbare constructie voor mensen die een Nederlands paspoort willen verwerven? Zo ja, hoe ziet die regeling eruit?
EU-lidstaten waarvan bekend is dat zij investeerdersprogramma’s hebben welke uitzicht bieden op enige vorm van langdurig verblijf zijn Malta, Spanje, Portugal, Bulgarije, Oostenrijk, Estland en Nederland. Echter, deze landen geven eerst recht op een verblijfsvergunning en na een aantal jaren op naturalisatie. Bovendien hebben de meeste EU-lidstaten wel een artikelbepaling in hun nationaliteitswetgeving op grond waarvan (deels) voorbijgegaan kan worden aan de voorwaarden voor naturalisatie.
In Nederland kunnen personen die € 1,25 miljoen investeren in innovatieve bedrijven of bedrijven die daardoor meer werkgelegenheid scheppen in aanmerking komen voor een tijdelijke verblijfsvergunning. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moet over de investeerder informatie inwinnen bij de Financial Intelligence Unit (FIU) in Nederland en de FIU in het land van herkomst.
Na vijf jaar legaal verblijf kan de investeerder in aanmerking komen voor een permanente verblijfsvergunning of voor de Nederlandse nationaliteit wanneer zij aan de voorwaarden daarvoor (o.a. het halen van een inburgeringsexamen) voldoen.2
Deelt u de mening dat nationale en Europese parlementariërs het recht zouden moeten hebben om in te zien welke individuen op de bovenstaande wijze Europees staatsburgerschap gekocht hebben? Zo ja, welke oplossing heeft u voor ogen? Zo nee, kunt u uw antwoord beargumenteren?
Het is aan afzonderlijke lidstaten zelf om te bepalen of openheid wordt betracht omtrent persoonlijke informatie van investeerders die via specifieke programma’s onderdaan van de betreffende Staat zijn geworden. Lidstaten zullen hierbij een afweging moeten maken tussen transparantie en de privacy van hun onderdanen.
De Wet Normering Topinkomens 3 |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bereid de Kamer voor donderdag 28 september 2017 de documenten te sturen van de in voorbereiding zijnde Wet normering topinkomens 3?1
In het regeerakkoord «Bruggen slaan» is het voornemen kenbaar gemaakt om de Wet normering topinkomens (WNT) van toepassing te laten zijn op alle functionarissen in de publieke en de semipublieke sector. Om hieraan invulling te geven heb ik op 6 juli 2015 de verkenning uitbreiding personele reikwijdte WNT naar uw Kamer gestuurd2. Op 12 april 2016 is het ontwerpwetsvoorstel inclusief de memorie van toelichting openbaar gemaakt ten behoeve van de internetconsultatie. In de periode tot 17 mei 2016 is er de gelegenheid geweest zienswijzen in te dienen. Op basis hiervan is het wetsvoorstel aangepast en na besluitvorming in de ministerraad voorgelegd aan de afdeling advisering van de Raad van State. De afdeling heeft voor de zomer advies uitgebracht. Artikel 26 van de Wet op de Raad van State schrijft voor dat het wetsvoorstel, het advies van de Raad van State en het nader rapport gezamenlijk openbaar worden gemaakt op het moment van indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel, advies en nader rapport worden tevens openbaar gemaakt na een besluit een wetsvoorstel niet verder in procedure te brengen. Zoals ik de Kamer bij diverse gelegenheden heb gemeld3 laat ik het besluit om het wetsvoorstel uitbreiding personele reikwijdte WNT in te dienen over aan het volgende kabinet. Op dat moment zal het kabinet conform de voorgeschreven procedure het advies van de Raad van State, het nader rapport en het wetsvoorstel openbaar maken.
Het bericht “Te weinig verpleging voor mensen die thuis willen sterven: 'Dieptepunt in zorg'” |
|
Kees van der Staaij (SGP), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Te weinig verpleging voor mensen die thuis willen sterven: «Dieptepunt in zorg»»?1 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Ik betreur het dat uit dit bericht blijkt dat één op de vijf deelnemende instellingen aangeeft dat zij het afgelopen jaar problemen hebben ondervonden bij het regelen van palliatieve terminale zorg thuis voor hun patiënten.
Krijgt u ook signalen binnen dat patiënten moeten worden opgenomen in of niet ontslagen kunnen worden uit ziekenhuizen of hospices, omdat ze thuis niet de zorg kunnen krijgen die ze nodig hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Deelt u de mening dat wanneer mensen niet meer thuis kunnen sterven wegens een tekort aan verpleegkundigen dit een dieptepunt is? Zo ja, welke stappen neemt u om dit te voorkomen?
Bij het praktijkteam palliatieve zorg zijn het afgelopen jaar in totaal 17 meldingen binnengekomen waaruit bleek dat palliatieve terminale zorg thuis niet geregeld kon worden. Zeven van deze meldingen heb ik deze zomer ontvangen. Een tekort aan personeel of het bereiken van het budgetplafond zijn vaak de oorzaak.
Dat budgetplafonds of ontoereikende afspraken in de inkoop de oorzaak zijn van de knelpunten, vind ik onacceptabel. Voor palliatieve terminale zorg thuis zijn de randvoorwaarden voor een adequate zorginkoop namelijk goed geregeld. Zo bleek uit het rapport «Palliatieve zorg op maat» van de NZa2 dat er geen bekostigingsknelpunten zijn voor de wijkverpleging waarvoor regelgeving moest worden aangepast. Wel kwamen er uit het rapport enkele knelpunten naar voren die ondervangen konden worden door informatievoorziening. Ik heb daarin voorzien via de Informatiekaart Palliatieve Zorg3 waarin aan zorgprofessionals duidelijkheid wordt geboden over de financiering van palliatieve terminale zorg.
Ook zijn landelijk voldoende middelen beschikbaar voor de wijkverpleging. Zo was er afgelopen jaar sprake van een onderuitputting van het budgettair kader wijkverpleging. Voor 2018 zal het budgettair kader verder toenemen. Dit geeft ruimte om ook het komende jaar aan de toenemende vraag naar wijkverpleegkundige zorg tegemoet te komen. In het bestuurlijk akkoord wijkverpleging hebben de partijen bovendien afgesproken specifiek aandacht te hebben voor de kwetsbare groepen, waaronder ook de palliatieve terminale zorg.
Mocht het budget toch tot problemen leiden, dan kan dat gemeld worden bij het meldpunt van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de berichtgeving contact opnemen met RTL-nieuws, V&VN en Buurtzorg om het signaal verder te onderzoeken. Op basis daarvan zal de NZa besluiten of en zo ja welke acties nodig zijn.
Als tweede oorzaak komt uit de 17 signalen die het praktijkteam heeft ontvangen, het tekort aan personeel naar voren. Het is bekend dat de vraag naar wijkverpleegkundigen groter is dan het aanbod.
Het is goed om te zien dat de instroom in de opleiding tot hbo verpleegkundige sterk toeneemt. In 2014 was de instroom ruim 5.000 studenten. In 2016 was dit 6.500. Dit jaar gaan hogescholen nog eens 2.000 studenten meer opleiden.
In juli van dit jaar hebben we met partijen rond de zorg voor ouderen afspraken gemaakt in de Arbeidsmarktagenda 2023 aan het werk voor ouderen.VWS steunt deze agenda met € 347 miljoen voor op-, bij- en nascholing van nieuwe medewerkers, beeldvorming en loopbaanadvies. Daarnaast werken partijen op landelijk en regionaal niveau samen aan het behoud van mensen voor de sector en het gebruik van innovatie en technologie. Tot slot hebben partijen met de Ontwikkelagenda Wijkverpleging afspraken gemaakt gericht op kwaliteit van zorg, arbeidsmarkt en opleiden, substitutie en sterkere samenwerking.
Wat is op dit uw moment rol in de gesprekken tussen de diverse partijen, zoals beschreven in het rapport «Palliatieve zorg op maat» van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), en hoe verlopen deze gesprekken?
Naar aanleiding van het rapport «Palliatieve zorg op maat» organiseert de NZa in het kader van de toekomst van de bekostiging van palliatieve terminale zorg begin 2018 ronde tafelgesprekken met experts en direct betrokkenen. In deze gesprekken staat het doen van suggesties ten aanzien van verandering van de bekostiging centraal. Ik vind het goed dat de NZa deze rol op zich neemt.
Daarnaast is uit het rapport naar voren gekomen dat er soms knelpunten in de regio zijn, waarvoor gesprekken met partijen op regionaal niveau worden gevoerd. Het gaat hierbij om gesprekken met transferverpleegkundigen in het ziekenhuis, lokale hospices of thuiszorgorganisaties. Het praktijkteam palliatieve zorg is bij deze gesprekken betrokken. Hierbij roept het praktijkteam op tot lokale samenwerking.
Kunt u toelichten of de kwaliteit van de palliatieve zorg voor patiënten onder druk staat, gezien het feit dat de NZa concludeert dat onnodige, onwenselijke en vertraagde overplaatsingen niet in het belang van de patiënt zijn? Bent u voorts bereid om verder onderzoek te doen naar de knelpunten in de palliatieve zorg om deze kwaliteit te waarborgen? Zo ja, wanneer worden wij over dit onderzoek geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Onnodige en onwenselijke overplaatsingen zijn inderdaad niet in het belang van de cliënt. Op zich betekent dat nog niet dat de kwaliteit van de palliatieve zorg onder druk staat; de NZa geeft immers aan dat deze internationaal gezien op een hoog niveau staat en dat mensen over het algemeen heel tevreden zijn over de zorg die zij aan het einde van hun leven ontvangen. In dit geval gaat het dus om kwalitatief goede zorg die niet op de plek van voorkeur kan worden gegeven.
Ik ben bereid om langs drie sporen verder onderzoek te doen naar de knelpunten in de palliatieve zorg, namelijk:
Is het mogelijk dat deze signalen wijzen op onvoldoende inkoop van palliatieve zorg door de zorgverzekeraars? Bent u bereid onderzoek te doen naar dit mogelijke verzuim van de zorgplicht? Zo ja, wanneer wordt de Kamer over dit onderzoek geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Palliatieve terminale zorg valt onder de aanspraak wijkverpleging. Ik heb geen reden om aan te nemen dat palliatieve terminale zorg niet voldoende wordt ingekocht. Uit de NZa monitor wijkverpleging over 2016 kwam bovendien kwam naar voren dat de inkoop voldoende geborgd is.
Wanneer gedurende het jaar blijkt dat het budget in de regio onvoldoende is, is het aan de zorgaanbieder hier tijdig over in gesprek te gaan met de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar heeft vervolgens in het kader van de zorgplicht de verantwoordelijkheid bij te contracteren waar dat nodig is.
Om dit te vergemakkelijken zie ik dit jaar ook goede voorbeelden bij verzekeraars die bijvoorbeeld specifiek voor palliatieve terminale zorg geen budgetplafond of een groeipercentage meenemen in de inkoop. Dit vind ik positieve ontwikkelingen.
Ook het aankomende jaar zal de NZa monitoren hoe de inkoop over 2017 is verlopen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2018.
Deelt u de mening dat mensen er altijd voor moeten kunnen kiezen thuis te sterven onder de juiste begeleiding? Hoe gaat u daar op toezien?
Ik vind het van belang dat het levenseinde met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg wordt omgeven. De behoefte van mensen die hiermee te maken hebben, is hierbij leidend. Daarbij zou iedere persoon in de laatste levensfase de keuze moeten krijgen om thuis te sterven als hij of zij dat wil. Uiteraard moet dit wel verantwoord zijn. De betrokken zorgprofessional is in staat om te beoordelen of dit het geval is.
Ik houd de vinger aan de pols door zolang dit nodig is het praktijkteam palliatieve zorg in stand te houden. Van daaruit kunnen problemen in de regio actief en direct worden opgelost. Daarnaast kunnen mensen – wanneer het niet lukt om de palliatieve terminale zorg te regelen en de zorgverzekeraar ook geen actie onderneemt – een melding doen bij het meldpunt van de NZa. De NZa zal indien nodig partijen actief aanspreken.
De bezuinigingen die bestuurders van ZGT Hengelo en Almelo willen doordrukken |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de uitspraken van bestuurders van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) die mogelijk patiëntenstops willen invoeren, vanwege de financiële situatie?1 2 3 4
Inmiddels heeft ZGT bekend gemaakt welke maatregelen het zal nemen om te komen tot een financieel gezond ziekenhuis. In het ziekenhuis zal een reductie van 150 FTE aan arbeidsplaatsen plaatsvinden in de periode 2017 tot en met 2019; grotendeels via natuurlijk verloop maar gedwongen ontslagen worden niet uitgesloten.
Het ziekenhuis heeft nog geen beslissing genomen over het zorgaanbod op beide locaties van het ziekenhuis. ZGT geeft aan hierover nog met de zorgverzekeraars in gesprek te zijn. Hiervoor wordt nog een apart traject doorlopen waarbij kwaliteit, veiligheid en doelmatigheid voorop staan, aldus ZGT.
In vraag 1 refereert u aan een bericht van RTV Oost, waarin staat dat de bestuursvoorzitter van ZGT heeft aangegeven dat hoe dan ook bezuinigd zou gaan worden op het aanbieden van de ziekenhuiszorg, «desnoods via een patiëntenstop». ZGT heeft mij laten weten dat dit geen correcte weergave is van de uitlatingen van de bestuursvoorzitter van ZGT. ZGT heeft aangegeven dat patiëntenstops niet worden nagestreefd. Daarnaast heeft ZGT aangegeven dat het ziekenhuis van de zorgverzekeraars eerlijke prijzen wil krijgen voor de zorg die het levert, en dat het de zorg die het levert, ook vergoed wil krijgen.
Ik waardeer het dat de Raad van Bestuur van ZGT ervoor heeft gekozen om in een vroeg stadium zo transparant mogelijk te zijn over de situatie. Het gebeurt te vaak dat dergelijke besluitvormingsprocessen zich jarenlang volledig achter de gesloten deuren van de zorgaanbieder afspelen, wat tot veel meer onrust onder de partijen en burgers in de regio leidt. Ik vind, evenals mijn ambtsvoorganger u eerder heeft bericht, echter wel dat discussies over de contractering niet via de media moeten worden uitgevochten. De contractering is een zaak tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars en eventuele onderlinge discussies hierover dienen aan andere tafels plaats te vinden, ook om onrust onder patiënten te voorkomen (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 860).
Vindt u het wenselijk dat de bestuurders van ZGT de Hengelose gemeenteraad wél hebben geïnformeerd, maar dat ze de Hengelose bevolking, waarvan duizenden mensen hun handtekening hebben gezet voor het behoud van een volwaardig ziekenhuis in Hengelo, niet hebben geinformeerd?
Zoals mijn ambtsvoorganger u in antwoord op uw eerdere vragen over ZGT heeft laten weten, is het van belang dat bij beslissingen die invloed hebben op de bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in de regio sprake is van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog. Daarbij zouden alle relevante regionale partijen, waaronder ook de inwoners uit de omgeving, al dan niet via de betrokken gemeenten, betrokken moeten zijn (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2528).
Ik vind de communicatie van ZGT over de stand van zaken richting betrokken partijen, waaronder ook de cliëntenraad en de gemeenten Almelo en Hengelo, positief. Ik hoop dat de zorgaanbieder de inwoners bij een dergelijk proces betrekt. Ik zie daarin voor mijzelf op dit moment geen rol. Eerder dit jaar heeft mijn ambtsvoorganger ZGT al gesproken over het betrekken van onder meer de inwoners bij dit proces, en daarbij onder meer het advies gegeven hiertoe ook (één of meerdere) bewonersavonden te organiseren. Het ziekenhuis heeft daarop laten weten op andere manieren met de inwoners uit de omgeving in gesprek te zijn: het ziekenhuis heeft informatiebijeenkomsten gepland met onder meer de gemeenteraden van Almelo en Hengelo, en is in gesprek met de Cliëntenraad.
Bent u bereid deze bestuurders hierop aan te spreken en te zorgen dat besluitvorming aangaande de bezuinigingsplannen voor iedereen tegelijkertijd openbaar wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving van wethouder Bron van de gemeente Hengelo, huisartsen en zorgverzekeraar Menzis die vinden dat acute zorg en spoedeisende hulp een basisvoorziening is in dit ziekenhuis en dit niet mag worden onthouden aan de Hengelose bevolking?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heeft het ziekenhuis nog geen beslissing genomen over het zorgaanbod op de locaties van ZGT in Hengelo en Almelo. Ik meng mij hier echter niet in. Mijn beleid is erop gericht dat de voor de «45-minutennorm» «gevoelige» afdelingen voor Spoedeisende Hulp (SEH’s) niet verdwijnen. Aangezien de SEH op locatie Hengelo niet «gevoelig» is voor de 45 minuten norm is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen. Ik vind wel, zoals ik heb aangegeven, dat het ziekenhuis hierover goed met iedereen moet communiceren.
Deelt u de mening dat huisartsen, de gemeente Hengelo en zelfs zorgverzekeraar Menzis die vinden dat het ZGT ziekenhuis in Hengelo volwaardig behouden moet blijven, de bestuurders een pas op de plaats moeten maken en de plannen moeten wijzigen, zodat het ziekenhuis niet uitgekleed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke invloed heeft de gemeente Hengelo om te voorkomen dat de spoedeisende hulppost komt te sluiten en/of dat er patiëntenstops worden ingevoerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb aangegeven is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat voor het vaststellen van de locatieprofielen voor de beide ziekenhuislocaties van ZGT nog een apart traject wordt doorlopen. Ik ga ervan uit dat de gesprekken hierover met alle betrokken partijen worden voortgezet. De gemeenteraad kan in deze gesprekken zijn mening aan het ziekenhuis geven. Ik neem aan dat het ziekenhuis ook deze mening meeweegt om tot een gedegen besluit te kunnen komen over de uiteindelijke locatieprofielen.
Wilt u de Kamer per direct informeren als de bezuinigingsplannen van de bestuurders van het ZGT bekend worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals mijn ambtsvoorganger in haar antwoord op uw vragen van 30 juni jongstleden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2528, antwoord op vraag5 heeft aangegeven, is dit niet de verantwoordelijkheid van de Minister. In mijn antwoord op vraag 1 vindt u desalniettemin wel de informatie waarover ik op dit moment beschik.
Deelt u de mening dat als er zoveel zorgen, onzekerheid en woede is onder de Hengelose bevolking over het uitkleden van hun ziekenhuis, er gekeken moet worden naar alternatieven om te zorgen dat het ziekenhuis behouden blijft in plaats van dat de beslissing ligt bij bestuurders die duidelijk voorstander zijn van het uitkleden van het Hengelose ziekenhuis? Welke rol ziet u hierin als systeemverantwoordelijke Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Het verstrekken van Europese paspoorten na een investering in de Cypriotische economie |
|
Maarten Groothuizen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Cypriotische autoriteiten zogenaamde «Golden Visa» verlenen aan miljardairs na een investering in het land?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van de Europese Commissie waar het artikel naar verwijst? Zo ja, kunt u de resultaten van dit onderzoek delen? Zo nee, kunt u uitzoeken hoe dit onderzoek verloopt en daarover de Kamer informeren?
Nee. Uit navraag bij de Europese Commissie blijkt dat van een dergelijk onderzoek geen sprake is. Er hebben gesprekken plaatsgevonden tussen de Europese Commissie en de Cypriotische autoriteiten over het onderwerp.
Wat is uw reactie op acties van Europese lidstaten die voor een bepaald bedrag paspoorten «verkopen»?
Op grond van internationaal recht, en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, bepaalt elke Staat ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Deze wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te stellen of aan de nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan en om te voorkomen dat daardoor mogelijkerwijs criminelen worden gefaciliteerd.
Zijn er nog meer lidstaten die dit soort praktijken er op nahouden?
Europese lidstaten waarvan bekend is dat zij investeerdersprogramma’s hebben welke uitzicht bieden op enige vorm van langdurig verblijf zijn Malta, Spanje, Portugal, Bulgarije, Oostenrijk, Estland en Nederland. Echter, deze landen geven eerst recht op een verblijfsvergunning en na een aantal jaren op naturalisatie. Bovendien hebben de meeste EU-lidstaten wel een bepaling in hun nationaliteitswetgeving op grond waarvan (deels) voorbijgegaan kan worden aan de voorwaarden voor naturalisatie.
Kunt u bevestigen dat dit soort praktijken niet door Nederland gedaan worden?
In Nederland kunnen personen die EUR 1,25 miljoen investeren in innovatieve bedrijven of bedrijven die daardoor meer werkgelegenheid scheppen in aanmerking komen voor een tijdelijke verblijfsvergunning. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moet over de investeerder informatie inwinnen bij de Financial Intelligence Unit (FIU) in Nederland en de FIU in het land van herkomst. Na vijf jaar legaal verblijf kan de investeerder in aanmerking komen voor een permanente verblijfsvergunning of voor de Nederlandse nationaliteit wanneer hij of zij aan de voorwaarden daarvoor (o.a. het halen van een inburgeringsexamen) voldoet.2
Bent u bereid om, in Europees verband, de Cypriotische autoriteiten en eventueel andere lidstaten hierop aan te spreken?
Alleen strijdigheid van de toepassing van de nationale wetgeving met toepasselijk internationaal recht zal aanleiding geven voor verdere actie. Op basis van de thans beschikbare gegevens is vooralsnog geen sprake van strijdigheid met internationaal recht.
Hoe beoordeelt u het verstrekken van paspoorten in het licht van de strijd tegen witwassen en corruptie?
Zie antwoord op vraag 3.
Bedreiging van christenen in Rotterdam |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat een tot het christelijk geloof bekeerd echtpaar uit Rotterdam door moslims bedreigd wordt, omdat zij evangeliseren onder moslims?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in Nederland niet mag worden geaccepteerd dat christenen worden bedreigd met de dood of dat er geweld tegen hen wordt gepleegd vanwege hun (bekering tot het) christelijk geloof?
Ja. Het plegen van geweld of het dreigen daarmee is strafbaar.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat ieder in Nederland persoonlijk en ten opzichte van anderen in vrijheid zijn geloof kan belijden en ook onder moslims kan evangeliseren?
In artikel 6 van de Grondwet is neergelegd dat een ieder het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, hetzij individueel, hetzij in gemeenschap met anderen. De restrictie die daarbij genoemd wordt, luidt: «behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet». In bepaalde gevallen kunnen aan de uitoefening van genoemd recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels worden gesteld als dat nodig is met het oog op de bescherming van gezondheid of in het belang van het verkeer of ter bestrijding van wanordelijkheden. Indien sprake is van een strafbaar feit kan daarvan aangifte worden gedaan bij de politie.
Op welke wijze wordt er door de politie en het openbaar ministerie gereageerd op aangifte van dergelijke bedreigingen? Wordt er tegen opgetreden?
Slachtoffers van misdrijven worden door de politie en het openbaar ministerie gewezen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Indien er een vermoeden bestaat dat strafbare feiten worden gepleegd, kan hiernaar door politie en het openbaar ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Er is regelmatig contact tussen het genoemde echtpaar en de politie. Dit contact is er met name met de wijkagent. Voor het overige past het mij niet om in Kamervragen in te gaan op individuele casuïstiek.
Wordt er (in samenwerking met de gemeente) actie ondernomen tegen de bedreigingen en het geweld?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er concrete daders bekend en wat is de stand van zaken ten aanzien van de opsporing en vervolging?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er in Rotterdam of andere plaatsen meer gevallen van bedreiging of geweld bekend? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Ja, in Nederland komen gevallen van bedreiging en geweld voor. In zijn algemeenheid geldt dat wanneer aangifte wordt gedaan het mogelijk is dat de politie en het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek starten.
Het bericht “Vloggen in de bajes” |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met bericht «Vloggen in de bajes»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat gevangenispersoneel stiekem wordt gefilmd en de beelden hiervan op sociale media worden gezet?
Ja.
Hoe kan het dat een gedetineerde onbelemmerd en ongecontroleerd toegang heeft tot sociale media als Instagram en Facebook? Hoe kan worden voorkomen dat gevangenispersoneel hiervan de dupe wordt?
Mobiele telefoons zijn voor gedetineerden niet toegestaan in een penitentiaire inrichting. Om die reden worden gedetineerden, bezoekers en medewerkers bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd. De buitenring wordt bewaakt met fysieke maatregelen en cameratoezicht. Daarnaast vinden celinspecties en andere controles («mobifinder» etc.) plaats.
Zoals u in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport «Binnen de muren niet toegestaan2» heeft kunnen lezen, onderzoek ik samen met DJI de mogelijkheden om het beleid en de huidige aanpak tegen het binnenbrengen van contrabande te verbeteren.
Deelt u de mening dat het binnensmokkelen van contrabande, zoals telefoons, in een gevangenis een groot gevaar voor het personeel oplevert, maar ook voor maatschappelijke onrust en ongenoegen bij slachtoffers zorgt? Hoe kan het binnensmokkelen van contrabande in een gevangenis worden tegengegaan? Welke maatregelen worden er getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat andere, intensievere maatregelen geboden zijn, nu in korte tijd meerdere keren melding wordt gemaakt van het binnensmokkelen van verboden goederen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan effectief en daadkrachtig tegen de in het artikel genoemde corrupte handelingen worden opgetreden, namelijk dat corrupt personeel zelf verboden mobiele telefoons meeneemt? Zijn er voorbeelden te noemen van maatregelen die zijn getroffen in andere gevangenissen die als best practice kunnen worden ingezet?
Personeelsleden worden bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd op de aanwezigheid van contrabande met metaaldetectiepoortjes. Personeelsleden moeten bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting door de detectiepoort en de bagage moet door de bagagedoorlichtingsapparatuur (x-ray). Daarbij kunnen speurhonden worden ingezet. Als personeelsleden de regels overtreden volgen disciplinaire maatregelen. Daarnaast wordt de integriteit van het personeel versterkt door aandacht te geven aan de gedrags- en meldcode en het bespreekbaar maken van morele dilemma’s tijdens werkoverleggen. In elke inrichting zijn vertrouwenspersonen aangesteld. Ook de verbetermaatregelen op dit terrein komen aan bod in de beleidsreactie op het rapport «binnen de muren niet toegestaan».
Wordt er nader onderzoek verricht naar het binnensmokkelen van deze telefoons zodat het corrupte personeel kan worden aangepakt en bestraft? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt bij het aanstellen van personeel aandacht besteed aan het voorkomen van corrupte handelingen door personeel die ten koste gaan van de veiligheid van hun collega’s?
Als een telefoon of andere contrabande wordt gevonden in een penitentiaire inrichting, wordt geprobeerd te achterhalen op welke wijze deze de inrichting is binnengekomen. Als blijkt dat hier personeelsleden bij betrokken zijn, volgen disciplinaire maatregelen. Ook de aangetroffen contrabande in bovengenoemd nieuwsbericht is onderzocht. Er is geen enkele aanwijzing dat hierbij personeel betrokken is geweest.
Nieuwe medewerkers van een inrichting of voorziening van DJI moeten een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG wordt het justitiële verleden van de potentiële werknemer tot 30 jaar terug onderzocht. De mogelijkheid tot periodieke screening wordt momenteel onderzocht.
Hoeveel personeel wordt via de in het artikel besproken particuliere beveiligingsbedrijven aangesteld? Hoe verloopt de screening van dit personeel? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Draagt deze bij aan een veilig werkklimaat voor gevangenispersoneel en het voorkomen van incidenten?
Eind augustus 2017 werden binnen de penitentiaire inrichtingen 267 particuliere beveiligers ingehuurd van een extern beveiligingsbedrijf (G4S). Een beveiligingsbedrijf moet voldoen aan de eisen uit de wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Particuliere beveiligers worden gescreend en moeten onder andere een verklaring omtrent gedrag tonen. Particuliere beveiligers wordt alleen ingezet voor directe contacten met gedetineerden als men beschikt over een MBO-2 Opleiding Beveiliging, een verkorte Bewaarders Justitie Onderdelen (BEJO) opleiding en een BHV-opleiding.
De inhuur van particuliere beveiligers wordt niet gezien als vaste oplossing om personeelstekorten op te vangen. De benodigde personele inzet bij DJI varieert gedurende het jaar. Ten behoeve van de gewenste flexibiliteit zal altijd een bepaalde mate van inhuur nodig blijven om de veiligheid en orde in de inrichting te waarborgen. Van belang is een goede balans tussen eigen medewerkers en externe inhuur. Via een landelijke wervingscampagne wordt eraan gewerkt om de inhuur terug te dringen en op een betere balans uit te komen.
Het bericht dat de wachttijden voor een plaats in een verpleeghuis toenemen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «de wachttijden voor een plaats in een verpleeghuis nemen toe. Er is een situatie ontstaan waar dringend iets aan moet worden gedaan»?1
Ja. Het bericht in Medisch Contact is een reactie op het artikel in de Consumentengids van september 2017 over wachtlijsten voor verpleeghuizen. Naar aanleiding van dat bericht heb ik op verzoek van de vaste commissie van VWS op 11 september een brief over dit onderwerp gestuurd (Kamerstuk 34 104, nr. 192).
Klopt het dat de wachttijden toenemen door het aantal acute plaatsingen?
Het zorgkantoor kan de meeste cliënten met een opnamewens die een Wlz-indicatie hebben snel een aanbod doen. Uit de cijfers van het Zorginstituut blijkt dat het zorgkantoor er in het overgrote deel van de gevallen in slaagt om binnen 6 weken na de indicatiestelling een plaats aan te bieden. Het aantal is de afgelopen kwartalen vrij stabiel. Uit de cijfers van het Zorginstituut is niet af te leiden dat de wachttijd toeneemt.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak het voorkomt dat dementerenden afzien van een Wet langdurige zorg (Wlz)-indicatie voor een verpleeghuisplek, omdat de eigen bijdrage hoger is? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat cliënten die zorg vanuit de Zvw en/of gemeente ontvangen een eventuele aanvraag voor Wlz-zorg bij het CIZ uitstellen. Er zijn geen gegevens of dat vaak aan de orde is en in hoeverre daarbij financiële motieven een rol spelen. Tijdens het dertigledendebat over acute zorg van 13 september jl. heeft mevrouw Ellemeet een motie ingediend, waarin zij de regering verzoekt om hier onderzoek naar te doen (Kamerstuk 29 247, nr. 238). Deze motie is aangenomen en hier zal uitvoering aan worden gegeven.
Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de wachttijden voor mensen die wel een Wlz-indicatie hebben en wachten op een verpleeghuisplek nog langer worden, door deze acute plaatsingen? Hoe gaat u dit oplossen?
Het is van groot belang dat cliënten die met spoed moeten worden opgenomen snel een plaats kunnen vinden. Ook in gevallen waar minder spoed is bij een opname slaagt het zorgkantoor er in nagenoeg alle gevallen in binnen 6 weken na de indicatiestelling een plaats aan te bieden. Het aantal cliënten met een Wlz-indicatie dat wacht op een verpleeghuisplek van eerste voorkeur is redelijk stabiel.
U kunt toch niet verkopen dat mensen voor dezelfde, soms zelfs voor minder zorg, meer geld moeten betalen? Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat mensen meer geld gaan betalen voor minder zorg?
Als cliënten die een Wlz-indicatie hebben aangevraagd wachten op een opname, krijgen zij extramurale zorg ter overbrugging. In mijn brief van 11 september jl. ben ik hierop ingegaan. De eigen bijdrage die men in de Wlz verschuldigd is, verschilt van de regimes in de Zvw en de Wmo. Uit het eerder genoemde onderzoek naar aanleiding van de motie Ellemeet zal moeten blijken of en in hoeverre cliënten hierop anticiperen en of dit van invloed is op het moment van het aanvragen van Wlz-zorg.
De toenemende chaos in het Groningen buitengebied |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met onduidelijkheden rond de schadeafwikkeling in het Groningen buitengebied? Zo ja, op welke wijze?
Er is geen sprake van «het buitengebied». Tot de zomer van 2016 hanteerde NAM een schadecontour waarbuiten schade niet werd opgenomen. Nader onderzoek van de TU Delft leidde tot de conclusie dat deze contour niet gehandhaafd kon worden (Kamerstuk 33 529, nr. 280). Het Centrum Veilig Wonen (CVW) is daarop in augustus 2016 alsnog gestart met de behandeling van schademeldingen uit het betreffende gebied. Bijgevoegd treft u een overzicht van het aantal meldingen per gemeente in het betreffende gebied tot en met 17 juli 20171. Meldingen na 31 maart 2017 12.00 uur worden behandeld volgens een nieuw, nog vast te stellen schadeprotocol.
Kunt u aangeven om welke dorpen het gaat, wanneer er wordt gesproken over «het buitengebied»? Wat is het aantal schademeldingen per plaats in het «buitengebied»?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er naast de contourenkaart sprake is van randgebieden1, dit zijn de gebieden tussen de rode en blauwe contour die de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in haar schadeprotocol tot 31 maart 2017 hanteerde, waarbinnen onder andere Woldendorp valt? Wat is de status van dat randgebied?
Op de kaart waar u naar verwijst is de voormalige schadecontour weergegeven (rode lijn) die NAM tot de zomer van 2016 hanteerde; zie verder het antwoord op vraag 2 en 3. De gemeente Woldendorp ligt binnen deze contour. De genummerde gebieden buiten de contour die op deze kaart is weergegeven, zijn de gebieden waar ingenieursbureau Witteveen+Bos in opdracht van NAM inspecties heeft uitgevoerd; zie verder het antwoord op vraag 5. Alle schademeldingen van voor 31 maart 2017 worden door CVW behandeld; zie verder het antwoord op vraag 12.
Vallen gedupeerden binnen een dergelijk randgebied binnen het regime van het zogenaamde «binnengebied» of het zogenaamde «buitengebied» of geldt daar een ander, eigen regime? Kan het zo zijn dat gedupeerden deels onder een «binnengebied» en deels onder een «buitengebied» vallen? Kunt u dit nauwkeurig toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de Technische Universiteit (TU) Delft nog bezig is met een onderzoek naar mogelijke schadeonderzoeken in het buitengebied?2 Zo ja, wanneer worden de uitkomsten verwacht?
De TU Delft doet onderzoek in de provincie Groningen naar mogelijke oorzaken van schade, bijvoorbeeld daar waar sprake kan zijn van meerdere oorzaken van schade bij een woning, bijvoorbeeld in een gebied waar zowel zout als gas wordt gewonnen. De resultaten van dit onderzoek worden in het eerste kwartaal van 2018 verwacht.
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot de door gedupeerden ontvangen beoordelingsrapporten, waarin zonder uitzondering de conclusie is dat de schade niet is veroorzaakt door aardbevingen? Is de bedoeling van het onderzoek door de TU Delft dat het de gestelde eerdere conclusie onderschrijft, of moet het worden beschouwd als een vorm van second opinion op het rapport van Witteveen+Bos?3
Bewoners kunnen een second opinion aanvragen op het onderzoek zoals dat is uitgevoerd door Witteveen+Bos. Het onderzoek van de TU Delft in opdracht van de NCG dient om nader inzicht te krijgen in verschillende schademechanismen in deelgebieden. Het onderzoek van de TU Delft levert geen second opinion op woningniveau op.
Klopt het dat, om als gedupeerde in aanmerking te komen voor een second opinion, eerst de voucher actief moet worden geweigerd? Zo ja, klopt het dan ook dat de bedenktijd van de voucher is opgeschoven van acht weken naar een jaar? Is de consequentie van het niet kunnen of willen afwijzen van de voucher dat er nog geen traject tot een second opinion ingezet kan worden?
Ja. Voor dossiers waarin alleen niet-aardbevingsgerelateerde schade is geconstateerd, is de bedenktijd één jaar. Als de bewoner het voucheraanbod accepteert, sluit de schadeafhandelingsprocedure. Als de bewoner nog geen keuze maakt, kan er inderdaad ook nog geen vervolgstap in de procedure worden gezet.
Hoeveel gedupeerden vanuit welke categorieën hebben inmiddels een voucher geaccepteerd? Hoe interpreteert u de cijfers?
Voor het merendeel van de bewoners geldt een bedenktijd van één jaar vanaf het moment dat de bewoner de brief met het voucheraanbod ontvangt. Deze bedenktijd biedt ruimte om bijvoorbeeld de uitkomsten van lopend onderzoek af te wachten. Het is dan ook voorbarig om nu al conclusies te trekken over het aantal geaccepteerde vouchers. Alleen voor de bewoners met een eenzijdig gesloten dossier waarbij destijds door CVW geen relatie met gaswinning is gevonden, is de bedenktijd inmiddels verstreken. 48% van deze groep bewoners heeft het voucheraanbod geaccepteerd. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de beweegredenen van bewoners.
Hoe zal de onafhankelijkheid van de second opinion gewaarborgd worden, wanneer de second opinion uitgevoerd gaat worden door drie collega-bureaus van Witteveen+Bos?4 Waaruit zal de werkwijze bij deze second opinion bestaan wanneer er geen nieuwe inspectie zal plaatsvinden en er geen nieuwe werkwijze zal worden toegepast?
De genoemde bureaus beschikken over de technische kennis en capaciteit die nodig is om de second opinions uit te voeren en zijn daarop geselecteerd. De uitgevoerde inspectie bestaat uit een feitelijke weergave van hetgeen aangetroffen is aan schade in een woning. Onder het oude schadeprotocol heeft op basis hiervan een beoordeling plaatsgevonden door Witteveen+Bos. De secondopinionbureaus beoordelen volgens een gezamenlijke, uniforme werkwijze op basis van de bestaande inspectiegegevens. Deze werkwijze kan afwijken van de werkwijze van Witteveen+Bos; technische kennis kunnen zij anders toepassen.
Klopt het dat het nieuwe (op te stellen) schadeprotocol in niets zal lijken op de gebruikte methode van Witteveen+Bos? Zo ja, is het dan naar uw mening rechtvaardig dat gedupeerden uit de «zogenaamde buitengebieden» nog tot jaar en dag de gevolgen dragen van directe en indirecte bemoeienis van dit bureau bij hun schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over het onderzoek naar schades buiten de voormalige schadecontour en de daarbij gehanteerde methode is uw Kamer uitgebreid bericht in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen.6 Over het nieuwe schadeprotocol wordt nog gesproken.
Bent u bereid, gezien het feit dat veel bewoners/gedupeerden vanwege jarenlang wegkijken door het Rijk, nu wantrouwen hebben tegen de aangewezen bureaus voor hun second opinion5 en hen te gunnen dat zij het recht krijgen op een second opinion door een bureau van hun keuze? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9 is de uitvoering van de second opinion belegd bij een selectie van bureaus die over de benodigde capaciteit en technische kennis beschikken. Zij werken volgens een gezamenlijke, uniforme werkwijze, om onafhankelijkheid en kwaliteit aan iedere bewoner te kunnen garanderen.
Klopt het dat fase 2 van start is gegaan, waardoor alle schademelders in het buitengebied die nog geen inspectie hebben gehad, nu alsnog worden benaderd door het Centrum Veilig Wonen (CVW), waarna zij een zelfde traject met inspectie en beoordeling door Witteveen+Bos krijgen aangeboden? Valt fase 2 ook nog onder de eerder gestarte pilot? Wat zijn de criteria van deze pilot en waar zijn deze vastgelegd?
De proef afhandeling schade is van start gegaan met behandeling van meldingen gedaan tot 15 augustus 2016 (fase 1). Vanaf oktober 2017 worden ook meldingen behandeld die gedaan zijn tussen half augustus 2016 en 31 maart 2017 en die nog niet waren meegenomen (fase 2 en 3). De werkwijze van fase 2 en 3 is in grote lijnen hetzelfde als bij fase 1. Meldingen gedaan na 31 maart 2017, 12.00 uur zullen volgens het nieuwe schadeprotocol worden behandeld.
Hoe verhoudt zich het opstarten van fase 2 tot het voornemen van een schone lei?6
De schademelders in fase 2 en 3 van de pilot buitengebied krijgen allen een aanbod in het kader van de schone lei. De inhoud van dit aanbod is afhankelijk van de uitslag van de inspectie en beoordeling.
Hoe kwalificeert u het initiatief van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) om een gesprek te laten plaatsvinden tussen de NAM en het Gasberaad (over de mogelijkheid van een onafhankelijke toetsing van het onderzoek)? Kunt u aangeven op welk onderzoek u het in uw eerdere beantwoording7 heeft, het onderzoek van Witteveen+Bos, het advies van advocatenkantoor Van Niekerk Cieremans hierop, of beide?8
Ik waardeer het initiatief van de NCG. Het behoort tot zijn opdracht om dialoog te initiëren over oplossingen voor de bovengrondse gevolgen van de gaswinning in Groningen. De mogelijke onafhankelijke toetsing die onderwerp is van gesprek tussen Gasberaad en NAM, heeft betrekking op onderzoek dat Witteveen+Bos in het kader van de pilot afhandeling schade heeft uitgevoerd.
Het bericht ‘NIVEL: Informatie Wmo voor familie verstandelijk gehandicapten ontoereikend’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «NIVEL: Informatie Wmo voor familie verstandelijk gehandicapten ontoereikend»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat twee derde van de familieleden van verstandelijk gehandicapten, die vaak als mantelzorger optreden, niet op de hoogte is van het bestaan van onafhankelijke cliëntondersteuning?
Deelt u de mening dat er teveel signalen zijn dat onafhankelijke cliëntondersteuning nog onvoldoende bekend is? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning expliciet meenemen in de bewustwordingscampagne voor mantelzorgers, waar ik in mijn motie van 7 juni jl. om heb verzocht?2
Ik heb in het 30-leden debat over mantelzorg van 7 juni jl. toegezegd om met de VNG, gemeenten en Mezzo te kijken hoe de informatievoorziening voor mantelzorgers versterkt kan worden, zodat bewustwording over mantelzorg en (cliënt)ondersteuning vergroot kan worden. Ik zal hier dit signaal specifiek bij betrekken. De Tweede Kamer zal rond het Kerstreces 2017 hierover geïnformeerd worden.
Het bericht ‘Steekpartij Breda: opnieuw misdrijf van J.B. onder toezicht reclassering’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Steekpartij Breda: opnieuw misdrijf van J.B. onder toezicht reclassering»?1 Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het bericht.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze tikkende tijdbom onder toezicht van de reclassering opnieuw een misdrijf kon plegen?
Binnen een toezicht begeleidt en controleert de reclassering de onder toezicht gestelde. Afhankelijk van de casus onderhoudt de reclassering contact met bijvoorbeeld de behandelaar, de sociale omgeving en ketenpartners om de voortgang te bespreken en risico’s te signaleren.
In deze zaak heeft de reclassering tijdens het toezicht samengewerkt met instanties als het Veiligheidshuis, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie. Zo is de situatie regelmatig besproken en heeft men geprobeerd om risicofactoren te ondervangen. Vanwege het acuut ontstaan van gebrek aan woonruimte hebben de reclassering, de politie en het OM tijdelijk toegestaan dat betrokkene bij zijn moeder mocht wonen. Het verblijf bij zijn moeder is gemeld aan het slachtoffer.
Ik betreur dat de inzet en inspanningen van de reclassering en haar partners niet hebben kunnen voorkomen dat de betrokkene wordt verdacht van het neersteken van een 31-jarige vrouw.
Deelt u de mening dat de uitspraak «We moeten ermee leren leven dat we niet in een honderd procent veilige samenleving verkeren» van dhr. Van Gennip niets anders is dan een poging om zijn eigen straatje schoon te vegen, aangezien het zijn organisatie is geweest die heeft gefaald en deze gevaarlijke gek weer in de buurt van zijn slachtoffers heeft geplaatst? Zo nee, waarom niet en wie was volgens u dan verantwoordelijk voor het plaatsen van en het toezicht op deze persoon?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de algemeen directeur van Reclassering Nederland een andere baan gaat zoeken, aangezien inmiddels wel is aangetoond dat hij Nederland onveiliger maakt in plaats van veiliger?2 Zo nee, waarom blijft u deze persoon in het zadel houden?
Deze op een persoon gerichte vraag met een beschuldigend karakter vind ik niet gerechtvaardigd. Daarom zie ik geen enkele aanleiding hierop te reageren.
Deelt u de mening dat in de eerste plaats lange gevangenisstraffen de samenleving veiliger maken in plaats van enkelbandjes en de reclassering? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke rechter oordeelt of en hoe lang iemand moet worden gedetineerd voor het door hem gepleegde delict. Na het uitzitten van de opgelegde detentietijd is er altijd een moment waarop de gestrafte weer vrijkomt. Door het opleggen van voorwaarden als een locatieverbod en het houden van toezicht kunnen risico’s worden beheerst en slachtoffers worden beschermd vanaf het moment dat iemand in vrijheid wordt gesteld. Bovendien kan met behulp van voornoemde voorwaarden intensief worden gewerkt aan gedragsverandering, hetgeen in termen van recidivereductie effectiever is dan de gevangenisstraf.
Belangrijk is dat gestelde voorwaarden goed moeten worden gemonitord en gecontroleerd en dat, als de situatie daarom vraagt, wordt ingegrepen door bijvoorbeeld het voorwaardelijk strafrestant te executeren. Het is dan ook nodig doorlopend te bepalen of er risico’s zijn en hoe deze te beheersen gecombineerd met het werken aan iemands gedrag. Reclassering en partners spannen zich hier maximaal voor in, waarbij zij gebruik maken van de mogelijkheden die een rechterlijke beslissing biedt, zoals het kunnen toepassen van een enkelband.
Vindt u het ook niet onverteerbaar dat gevangenissen in Nederland leeg staan en deze tikkende tijdbommen maar gewoon vrij rondlopen in de maatschappij? Zo nee, hoe gaat u dit uitleggen aan het 31-jarige slachtoffer? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke personen die keer op keer de fout in gaan in de toekomst niet meer worden losgelaten op de samenleving?
Zie antwoord vraag 5.
Gegevensverstrekking aan Brancheorganisatie BO Akkerbouw voor het programma Onderzoek en Innovatie |
|
Carla Dik-Faber (CU), Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het algemeen verbindend verklaarde Gezamenlijk Programma Onderzoek en Innovatie van de Brancheorganisatie Akkerbouw (BO Akkerbouw) uitvoerbaar moet zijn met zo min mogelijk administratieve lasten en een zo groot mogelijk draagvlak? Erkent u dat het voor de uitvoering noodzakelijk is om te beschikken over de areaalgegevens van niet-aangesloten akkerbouwbedrijven, die voor de verwerking redelijkerwijs noodzakelijk zijn? Erkent u dat de door u geboden oplossing niet leidt tot een efficiënte uitvoering?1
Op verzoek van de Brancheorganisatie Akkerbouw (BO) heb ik het Gezamenlijk Programma Onderzoek en Innovatie algemeen verbindend verklaard (AVV). Dit besluit betekent dat ik van oordeel ben dat het programma in technische en financiële zin uitvoerbaar is en voldoende draagvlak heeft.
De BO heeft de financiering van het onderzoeksprogramma ingericht op basis van areaalgegevens. Dat betekent dat de BO voor de uitvoering van het algemeen verbindend verklaarde programma moet beschikken over areaalgegevens van zowel de bij de BO aangesloten als de niet-aangesloten akkerbouwbedrijven. De regelingen van de BO voorzien daarom in de verplichting voor akkerbouwers om zich te registreren bij de BO en in de verplichting om areaalgegevens aan de BO te verstrekken. Die verplichtingen zijn door de algemeen verbindend verklaring dus ook van toepassing op niet bij de BO aangesloten akkerbouwers.
In aanvulling hierop heb ik twee handreikingen gedaan om mee te werken aan het op gang brengen van de uitvoering van het onderzoeksprogramma.
De Kamer van Koophandel kan allereerst op verzoek van de BO de KvK-gegevens van niet-aangesloten akkerbouwers verstrekken aan de BO. Met de KvK-gegevens is de BO in staat om de NAW-gegevens te verkrijgen van niet bij de BO aangesloten akkerbouwers en deze ondernemers aan te schrijven en te wijzen op hun registratieverplichting jegens de BO alsmede op de verplichting om areaalgegevens met de BO te delen.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) zal het bovendien mogelijk maken dat akkerbouwers via een vinkje op hun persoonlijke pagina bij RVO.nl toestemming kunnen geven om areaalgegevens aan de BO te verstrekken zodat zij dat niet zelf hoeven te doen. RVO.nl zal dit ook mogelijk maken voor de bij de BO aangesloten akkerbouwbedrijven. Zo kan de BO op een eenvoudige wijze over de areaalgegevens beschikken, mits de akkerbouwer daar toestemming voor heeft verleend.
Deze handreikingen passen binnen de wettelijke kaders van de AVV en binnen de kaders van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Hiervoor genoemde verplichtingen van de akkerbouwers jegens de BO vormen in combinatie met de KvK-nummers van de niet bij de BO aangesloten akkerbouwers die ik heb aangeboden te verstrekken, het kader waarmee de BO op een efficiënte wijze het algemeen verbindend verklaarde programma samen met de akkerbouwers kan uitvoeren en, indien nodig, kan afdwingen bij de rechter.
De BO is nog niet gestart met het uitvoeren van het op 29 april 2016 algemeen verbindende verklaarde programma. Het is van belang dat de BO zich snel tot Kamer van Koophandel en RVO.nl wendt om de uitwisseling van de gegevens technisch tot stand te brengen. Er zijn mij geen redenen bekend om aan te nemen dat de door mij geboden voorzieningen niet zouden werken.
Erkent u dat gegevens op basis van artikel 9 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet mogen worden verwerkt indien dit onverenigbaar is met het oorspronkelijke verzameldoel? Erkent u dat indien BO Akkerbouw binnen de wettelijke eisen handelt conform het oorspronkelijke verzameldoel en de vertrouwelijkheid van gegevens waarborgt, gegevensverstrekking wel degelijk kan worden toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, artikel 9 van de Wbp bepaalt dat persoonsgegevens niet mogen worden verwerkt indien dit onverenigbaar is met het oorspronkelijke verzameldoel.
Ik ga ervanuit dat de BO bij de uitvoering van het programma binnen de wettelijk kaders handelt. Deze wettelijke kaders van de Wbp over gegevensverstrekking gelden ook voor de overheid. De overheid verzamelt de areaalgegevens met het oog op het doen van statistisch onderzoek en het ontwikkelen van beleid of voor aanvragen voor GLB-inkomenssteun. Dit zijn andere doelen dan het financieren van een privaat onderzoek, waar het in deze kwestie over gaat.
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven, is de BO in staat om via de door mij verstrekte KvK-gegevens het algemeen verbindend verklaarde programma uit te voeren. Dit maakt dat het verstrekken van de areaalgegevens, zonder dat de akkerbouwbedrijven daar toestemming voor gegeven hebben, niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals die onder de Wbp gelden voor het verwerken van persoonsgegevens. Wanneer de akkerbouwers een vinkje zetten op hun persoonlijke pagina op de website van RvO.nl, geven zij toestemming voor het delen van de areaalgegevens en zal ik de gegevens aan de BO verstrekken.
Kent u het recente arrest van het Hof van Justitie (EHJ C-13/16, 4 mei 2017, Rigas) waaruit blijkt dat de proportionaliteitseis niet een gedeeltelijke verstrekking van gegevens inhoudt, waardoor de ontvanger alsnog via derden de benodigde gegevens moet verkrijgen? Wat is uw reactie op dit arrest in relatie tot de beperkte gegevensverstrekking aan BO Akkerbouw? Past u in het licht van dit arrest en van artikel 9 van de Wbp de proportionaliteitstoets niet te rigide toe?
Ja, dit arrest gaat over een situatie waarin de verzoeker op geen enkele andere manier NAW-gegevens van één persoon kan verkrijgen. Het betreft niet grootschalige verwerking van gegevens. Het arrest is daarom niet toepasbaar op een BO die om de areaalgegevens van alle akkerbouwbedrijven vraagt, terwijl de BO de gegevens ook via de door mij geboden oplossing kan verkrijgen.
Bent u bereid een oplossing te bieden aan de akkerbouwsector om de uitvoering van het collectief gefinancierde programma Onderzoek en Innovatie mogelijk te maken, waarbij administratieve lasten minimaal zijn, een omslachtig proces van gegevensverzameling wordt voorkomen en BO Akkerbouw in staat is om gegevens op juistheid te controleren? Bent u bereid om NAW-gegevens en areaalgegevens aan BO Akkerbouw te verstrekken voor het specifieke doel, namelijk de verplichte financiële bijdrage voor de uitvoering van het Gezamenlijk Programma Onderzoek en Innovatie?
Ik heb een praktische oplossing geboden zodat de BO het algemeen verklaarde programma op een efficiënte wijze kan uitvoeren. In gesprek met de BO is ook toegelicht dat daarmee een sluitende en praktische werkwijze tot stand kan komen. Ik heb er bij de BO op aangedrongen om te starten met de uitvoering van het programma.
De winst die op de handel in geneesmiddelen wordt gemaakt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat eigenaar investeringsmaatschappij Advent vorig jaar zo’n half miljard euro heeft onttrokken aan farmaceutische groothandel Mediq?1
Ik ben op de hoogte van de berichtgeving. Mediq heeft mij het volgende laten weten. Advent is een Amerikaanse investeringsmaatschappij die in maart 2013 het beursgenoteerde Mediq overnam. In juni 2016 zijn de apotheken van Mediq en de aan deze apotheken leverende groothandel Mediq Farma verkocht aan Brocacef Groep. De groothandel die leverde aan ziekenhuizen, Distrimed B.V. is omstreeks dezelfde tijd verkocht aan Pluripharm Groep B.V.
De farmaceutische groothandel en apotheken zijn verkocht vóórdat de uitkering aan Advent waarnaar u verwijst heeft plaatsgevonden. Er is daarom feitelijk geen sprake van een uitkering aan Advent die is onttrokken aan een farmaceutische groothandel. Mediq heeft aan mij toegelicht zich momenteel niet meer bezig te houden met geneesmiddelen, maar zich vooral te richten op medische hulpmiddelen.
Klopt het dat Advent zich daarnaast nog een lening van 61 miljoen dollar liet geven?
Mediq heeft mij gemeld dat het klopt dat de onderneming een lening van 61 miljoen dollar aan Advent heeft verstrekt. Deze lening is volgens Mediq inmiddels conform de leenafspraken afgelost.
Wat vindt u ervan dat de solvabiliteit van Mediq daarmee van 20 naar 8 procent daalde? Wat betekent een te lage solvabiliteit voor de continuiteit van de geneesmiddelenvoorziening?
Het vennootschapsrechtelijk systeem is zo ingericht dat private partijen winst mogen maken en (delen van) ondernemingen mogen kopen en verkopen. Een onderneming in de farmacie is binnen de grenzen van de wettelijke kaders zelf verantwoordelijk voor de eigen financiering en continuïteit.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, speelt Mediq na de verkoop van de groothandel en de apotheken geen rol meer in de beschikbaarheid en voorziening van geneesmiddelen in Nederland; die rol is immers overgenomen door Brocacef en Pluripharm. De continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening is nooit in het gevaar geweest. Mediq richt zich nu vooral op medische hulpmiddelen.
Welke risico’s zijn er bij een te lage solvabiliteit van Mediq voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen in Nederland? Welke tekorten dreigen als Mediq omvalt? Hoeveel patiënten zouden daarmee dan gedupeerd worden en welke klinische gevolgen zijn denkbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het een gewenste situatie dat met winsten op het doorverkopen van geneesmiddelen zo veel geld te verdienen valt dat een investeerder dit soort uitkeringen van een half miljard aan zichzelf kan doen? Zo nee, welke maatregelen zijn (theoretisch en in de praktijk) mogelijk om hier een eind aan te maken?
Zie antwoord vraag 3.
De gevolgen van de uitspraak in de Milieudefensie rechtszaak |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat aanvullende indicatoren nodig zijn (naast het jaargemiddelde) om gezonde lucht voor de bevolking zeker te stellen? Klopt het dat op dit moment de luchtvervuiling op sommige momenten grenzeloos hoog mag zijn als het jaargemiddelde maar gehaald wordt?
Nee, deze mening deel ik niet. Naast jaargemiddelde grenswaarden gelden ook uurgemiddelde grenswaarden. Deze grenswaarden zijn vastgelegd in de wet Milieubeheer en zijn voor heel Nederland van toepassing.
Deelt u de mening dat er gemonitord zou moeten worden aan de hand van een voortschrijdend jaargemiddelde, dat wil zeggen dat wanneer het jaargemiddelde op een locatie de norm dreigt te overtreffen, er op het einde van het jaar gehandhaafd moet worden?
Nee, die mening deel ik niet. Een voortschrijdend jaargemiddelde kan periodiek sterk afwijken, vooral door veranderende meteorologische omstandigheden. De beoordeling op basis van een voortschrijdend jaargemiddelde kan daardoor tot ongewenste en minder efficiënte maatregelen leiden dan wanneer uitgegaan wordt van meerjarige trends in combinatie met analyse van het effect van beleidsmaatregelen. Daarbij komt dat een voortschrijdend gemiddelde gebaseerd zou zijn op voorlopige, niet gevalideerde data, aangezien de definitieve data pas later beschikbaar komen.
Kunt u het door de rechter opgedragen overzicht van alle locaties waar nu of in de toekomst een statistisch significante kans is op een overschrijding, ook direct aan de Kamer sturen?
De Rechtbank heeft de Staat opgedragen alle locaties te identificeren waar op basis van RIVM inzichten nog sprake is of zal zijn van (te verwachten) overschrijdingen van de grenswaarden. Dit overzicht heb ik u per brief toegestuurd (TK 30 175 nr. 256).
Bent u voornemens maatregelen te treffen op het gebied van lagere snelheidslimieten voor auto’s in binnensteden? Zo ja, op welke manier gaat u deze vormgeven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee. Het vaststellen van snelheden op gemeentelijke wegen is een verantwoordelijkheid die decentraal is belegd.
Bent u voornemens strengere milieuzones in te stellen, waarbij ook, in navolging van Duitsland, wordt bezien of dieselwagens kunnen worden geweerd? Zo ja, op welke manier gaat u dit vormgeven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De gemeente is verantwoordelijk voor het treffen van lokale maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en kan daarbij overgaan tot het instellen van een milieuzone. Het is daarmee een keuze van de gemeente om een milieuzone in te voeren dan wel uit te breiden.
Kunt u toelichten op welke wijze burgers die de directe gevolgen van luchtverontreiniging ondervinden kunnen aantonen dat milieunormen in hun leefomgeving worden overschreden en op welke wijze een verzoek tot handhaving mogelijk is?
Een verzoek tot bestuursrechtelijke handhaving is alleen mogelijk als hiervoor een wettelijke grondslag bestaat. Voor luchtkwaliteitsnormen is er geen grondslag, omdat de luchtkwaliteitsnormen zich richten tot bestuursorganen. Bestuursorganen moeten zich bij de uitoefening van hun bevoegdheden aan deze normen houden. Wanneer een luchtkwaliteitsnorm wordt overschreden dient een luchtkwaliteitsplan te worden opgesteld. Dit is een lokaal luchtkwaliteitsplan op grond van artikel 5.13 van de Wet milieubeheer of een nationaal samenwerkingsprogramma op grond van artikel 5.12 van de Wet milieubeheer (het NSL). Bestuursorganen zijn verplicht om rekening te houden met deze plannen en programma’s bij de uitoefening van bevoegdheden. Tegen het opstellen van een plan of programma staat geen beroep bij de bestuursrechter, aangezien het om beleidsdocumenten gaat die in de eerste plaats politiek gecontroleerd worden. Beroep staat wel open tegen de concretisering van de besluiten die in plannen en het programma zijn opgenomen indien die besluiten de burger rechtstreeks raken. Indien tegen besluiten, inclusief de luchtkwaliteitsaspecten van die besluiten, in beroep wordt gegaan, worden deze door de rechter getoetst. In dergelijke procedures kan worden (en wordt ook geregeld) aangevoerd dat het NSL niet zou volstaan of dat het concrete project niet in het NSL past. De bestuursrechter heeft dergelijke beroepen steeds verworpen.
Deelt u de mening dat er ook op plekken waar niet structureel door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt gemeten sprake kan zijn van overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen? Zo ja, op welke wijze wordt deze overschrijding gesignaleerd en hoe wordt hier op gehandhaafd?
In het kader van het NSL wordt de luchtkwaliteit met behulp van luchtkwaliteitsmodellen op een groot aantal toetspunten (ca. 330.000) berekend. Het RIVM brengt aan het eind van elk jaar de NSL Monitoringsrapportage uit, die een landelijk beeld geeft van de luchtkwaliteit en inzicht in waar zich nog overschrijdingen voordoen. Op basis hiervan wordt bepaald of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Uit een brief van uw ministerie aan wijkvereniging d’Oude Stadt1 blijkt dat metingen van de luchtkwaliteit van andere instanties dan het RIVM, zoals die van de GGD Amsterdam, niet serieus worden genomen in de handhaving van de luchtkwaliteit; kunt u dit toelichten? Kunt u ook toelichten waarom het ook geen aanleiding is voor nadere metingen van het RIVM zelf?
In de door u genoemde brief heb ik onderbouwd dat de door de GGD Amsterdam met Palmes-buisjes uitgevoerde metingen niet voldoen aan de eisen van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en daarom niet leidend zijn bij het bepalen van de luchtkwaliteit. De NSL-monitoringstool voldoet wel aan de vereisten uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit (Rbl) en is daarom het uitgangspunt bij de beoordeling van de luchtkwaliteit. In het landelijke meetnet luchtkwaliteit (www.luchtmeetnet.nl) werkt het RIVM overigens intensief samen de GGD Amsterdam, DCMR milieudienst Rijnmond en andere lokale partners. Het luchtmeetnet geeft een actueel beeld van de luchtkwaliteit in Nederland, waarbij gebruik wordt gemaakt van de gegevens van de meetstations van het RIVM en die van de lokale partners.
Deelt u de mening dat in het luchtkwaliteitsplan het doel moet zijn om de luchtkwaliteit overal te verbeteren en te voorkomen dat luchtvervuiling wordt uitgesmeerd, bijvoorbeeld door het verleggen van verkeersstromen of het verplaatsen van megastallen?
Het vonnis van de rechter vraagt om een luchtkwaliteitsplan dat erop is gericht de bestaande NO2 en PM10-knelpunten aan te pakken. Vanzelfsprekend mag het oplossen van het ene knelpunt niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden elders. Daarnaast streef ik naar permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij de ambitie is om toe te werken naar de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie. Dit is ook met uw Kamer gewisseld tijdens het AO leefomgeving van 11 februari 2016 en is daarnaast verwoord in mijn brieven van 5 juli 2016 (Kamerstuk 30 175, nr. 242) en 10 oktober 2016 (Kamerstuk 34 550-XII, nr. 7).
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als ondernemingen waarvan vooraf vaststaat dat deze een grote verontreiniging met zich mee zullen brengen, zich vestigen op locaties waar veel mensen hier last van zullen hebben, zoals nabij een dorpskern en een basisschool? Zo ja, hoe beoordeelt u de aanwezigheid en uitbreiding van een megastal voor 11.000 varkens nabij de dorpskern van Raalte?2 Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het ruimtelijke ordeningsbeleid in Nederland is gedecentraliseerd. De Wet ruimtelijke ordening biedt decentrale overheden instrumenten om hun ruimtelijk beleid vorm te geven. Zo bepaalt de gemeente in zijn bestemmingsplan welke ontwikkelingen zij wel en niet toestaat en onder welke voorwaarden deze zijn toegestaan, zoals de afstand tot gevoelige (woon) functies.
Bij de beoordeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een veehouderij is het bevoegde decentrale gezag aan wettelijke regels gebonden. De vergunningaanvraag wordt getoetst aan regels voor onder meer geur, ammoniak en fijnstof. Een aanvraag wordt ook getoetst aan het bestemmingsplan en de provinciale regels. Voorts moeten er stalsystemen worden gebruikt die voldoen aan het vereiste van de best beschikbare technieken.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank in de zaak van Milieudefensie, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de voorgenomen aanleg van de Zuidelijke ringweg in Groningen?
In de verschillende fasen van besluitvorming rond al deze trajecten is en wordt zorgvuldig rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Aan de hand van op de huidige wet- en regelgeving gebaseerde berekeningsmethoden, die consequent door de bestuursrechter worden geaccepteerd, is vastgesteld dat de wettelijke grenswaarden voor NO2 en PM10 op deze wegen niet worden overschreden. Met het in acht nemen van de wettelijke grenswaarden wordt de gezondheid van de burger in acht genomen.
In het vonnis heeft de rechter de Staat daarenboven verboden maatregelen te treffen waarvan in de visie van het RIVM statistisch verwacht moet worden dat deze tot voortgaande dan wel hernieuwde overschrijding van de grenswaarden PM10 en NO2 zullen leiden. Uit de contacten met en publicaties van het RIVM blijkt dat er verschillende methoden denkbaar zijn voor het in beeld brengen van statistische overschrijdingskansen, zowel meer eenvoudige als verschillende gecompliceerde methoden. De nu reeds toepasbare methode is relatief gecompliceerd en dient verder geoptimaliseerd te worden. Om te voldoen aan het vonnis zijn voor de komende maanden geplande projecten met mogelijk negatieve gevolgen voor luchtkwaliteit – naast toepassing van de reguliere wettelijke beoordeling – beoordeeld op statistische overschrijdingskansen op basis van een methode zoals toegepast in het briefrapport van de snelheidsverhoging naar 130 km/u (Kamerstuk 30 175, nr. 247). Dit is uitvoeringstechnisch een relatief complexe variant. Daarom wil ik de komende tijd komen tot een eenvoudigere en praktischere methode, die kan worden gebruikt om de statistische overschrijdingskansen in beeld te brengen. Hiertoe zal ik het overleg met onder meer het RIVM voortzetten.
Voor de door de vragensteller genoemde projecten Rijnlandroute, A15 en A1, geldt dat deze de komende maanden niet tot realisatie en/of in gebruik name zullen komen. Een nadere analyse van de luchtkwaliteit is daarom voor deze projecten op dit moment niet nodig.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de voorgenomen aanleg van de Rijnlandroute door weidevogelpolders en natuurgebieden in de regio Leiden?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor het voorgenomen doortrekken van de A15?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u bevestigen dat de verbredingen van de A1 (Apeldoorn-Azelo) en de A1/A27 bijdragen aan het verhogen van de concentraties stikstofdioxide en fijnstof? Deelt u de mening dat het verhogen van de concentraties bijdraagt aan een verslechtering van de gezondheid zowel in de directe omgeving als op andere locaties door het stimuleren van meer autogebruik?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de ombouw van Twente Airport van militaire luchthaven naar civiele luchthaven en voor de investering die u hierin onlangs heeft gedaan?
De provincie Overijssel is bevoegd gezag voor Twente Airport. Door de provincie wordt rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Vastgestelde wettelijke grenswaarden mogen daarbij niet worden overschreden. Het vonnis richt zich tot de Staat der Nederlanden en niet rechtstreeks tot de decentrale overheden. Dit neemt niet weg dat het oplossen van luchtkwaliteitsknelpunten een gezamenlijke opgave is van (onder andere) het Rijk en decentrale overheden. Daarom werkt het Rijk samen met provincies en gemeenten in het NSL om te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ik ben samen met de decentrale overheden begonnen om de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder te versnellen en te concretiseren.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 22.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 22.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de plannen voor het XL business park in Bornerbroek?3
De vergunningverlener in dit geval is de provincie Overijssel. Door de provincie wordt rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Vastgestelde wettelijke grenswaarden mogen daarbij niet worden overschreden. Het vonnis richt zich tot de Staat der Nederlanden en niet rechtstreeks tot de decentrale overheden. Dit neemt niet weg dat het oplossen van luchtkwaliteitsknelpunten een gezamenlijke opgave is van (onder andere) het Rijk en decentrale overheden. Daarom werkt het Rijk samen met provincies en gemeenten in het NSL om te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ik ben samen met de decentrale overheden begonnen om de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder te versnellen en te concretiseren.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 25.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 25.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de plannen voor nieuwe megastallen, zoals in Twente?4 5
Decentrale overheden zijn het bevoegde gezag voor de vergunningverlening voor veehouderijen en ruimtelijk beleid. Het vonnis richt zich tot de Staat der Nederlanden en niet rechtstreeks tot de decentrale overheden. Dit neemt niet weg dat de rijksoverheid samen met provincies en gemeenten in het NSL samenwerkt om te voldoen aan de Europese normen voor luchtkwaliteit. Daarom ben ik samen met de decentrale overheden in NSL-verband begonnen om de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder te versnellen en te concretiseren.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat deze bouwplannen geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 28.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In een dichtbevolkt en bebouwd Nederland worden de verschillende maatschappelijke opgaven (waaronder landbouw) afgewogen met andere belangen waaronder de bescherming van de gezondheid. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven moet een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een veehouderij door gemeenten getoetst worden aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Daarbij wordt gekeken naar de gevolgen voor het milieu, waartoe ook de gezondheid van omwonenden behoort. In het kader van de VGO onderzoeken is uw Kamer bij brieven van 7 juli 2016 (Kamerstuk 28 973, nr. 181) en 1 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 191) geïnformeerd over de effecten van de veehouderij op de gezondheid van omwonenden en de beleidsreactie daarop. De Gezondheidsraad is om advies gevraagd in verband met de toepassing van de resultaten van deze onderzoeken in het omgevingsrecht. Verder verwijs ik naar mijn brief van 22 september jongstleden met betrekking tot het vonnis van de rechtbank (Kamerstuk 30 175 nr. 256), waarmee ik uw Kamer heb geïnformeerd hoe ik uitvoering ga geven aan het vonnis.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de plannen voor de verbreding van de A2 tussen Het Vonderen en Kerensheide?
Voor wat betreft de beantwoording van deze vragen, verwijs ik naar het antwoord op de vragen 11 tot en met 21.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 31.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 31.
Het cursussencircus ten aanzien van het lerarenregister |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de organisatie van het professionaliseringsevent «Leraren maken het verschil!» leraren trachten te lokken met een early bird actie van 10 procent korting of een Google Play Store card ter waarde van 40 euro en een tablet om een toegangskaart van 478 euro te kopen en dat registerleraar.nl dit event heeft gevalideerd? Kunt u leraren advies geven over educatief dan wel pedagogisch verantwoorde apps in de Play Store waar zij dit tegoed het best aan kunnen spenderen?1
U refereert aan de validering van activiteiten voor het vrijwillige lerarenregister. Dit proces wordt verzorgd door een registercommissie die volledig bestaat uit leraren. Deze commissie gebruikt hiervoor door leraren opgestelde criteria. Hetzelfde geldt straks in het verplichte register, ook dan stelt de beroepsgroep zelf de valideringsregels voor professionaliseringsactiviteiten op. Het is aan de overheid en aan de politiek om de beroepsgroep dit vertrouwen te geven. Mij past dan ook geen inhoudelijk oordeel.
Wat vindt u ervan dat registerleraar.nl een cursus heeft gevalideerd voor een studiedag «Into Bounce Leren in beweging», waarbij springen op een minitrampoline centraal staat en reclame gemaakt wordt om na de cursus een minitrampoline van het bedrijf Bellicon aan te schaffen? Kunt u uiteenzetten in welke mate het gebruik maken van een minitrampoline de professionaliteit van de docent bevordert?2
Zie het antwoord onder 1.
Wat vindt u ervan dat kaarten voor congressen en cursussen – gevalideerd door registerleraar.nl – verloot mogen worden, aldus de Onderwijscoöperatie? In hoeverre ondermijnt dit, volgens u, het principe dat leraren een gemotiveerde keuze zouden moeten maken voor een bepaald scholingsaanbod en vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?3 4
De wet geeft expliciet aan dat de keuze voor scholingsactiviteiten bij de leraar zelf ligt. Het is aan de leraar om vanuit zijn professionaliteit een afgewogen keuze te maken welke activiteiten hij in het kader van zijn herregistratie onderneemt.
Hoeveel commerciële bedrijven bieden cursussen aan waar leraren registerpunten voor het lerarenregister mee kunnen verdienen? Hoeveel geld, dat is bestemd voor onderwijs, is hier het afgelopen jaar aan besteed?
Ik heb geen inzage in de individuele aanbieders in het register, noch in het budget dat leraren of scholen hieraan hebben besteed. Het is aan de beroepsgroep om een oordeel te vellen over de kwaliteit en relevantie van het aanbod. Of het daarbij om een commerciële of non-profit aanbieder gaat, is bij mijn weten geen selectiecriterium van de beroepsgroep.
Het beleidsplan 'Diversiteit & Inclusiviteit' |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u vn mening dat voor een gezonde en toekomstbestendige krijgsmacht zowel diversiteit als inclusiviteit een onlosmakelijk deel moet uitmaken van de identiteit van Defensie?
Ja.
Neemt u naast het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit»1 nog andere maatregelen naar aanleiding van het rapport «Grenzen aan de Eenheid» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)2 om diversiteit en inclusiviteit te verankeren bij Defensie?
Nee. Het beleidsplan bevat alle maatregelen die worden genomen.
Wat zijn concreet uw doelstellingen met het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit»?
De doelstelling van dit beleidsplan is om een sociaal veilige arbeidsomgeving te bevorderen waarin mensen elkaar op een respectvolle manier kunnen aanspreken op elkaars gedrag. Daarnaast beoogt dit plan bij te dragen aan de «morele fitheid» van de organisatie waarbij integriteit centraal staat.
Uit het SCP-rapport blijkt dat specifiek beleid gericht op een of meer doelgroepen het risico van stigmatisering in zich draagt en daardoor minder effect heeft. Medewerkers willen niet als «doelgroep» worden gezien. Bovendien is er geen bewijs voor dat inclusiviteitsvraagstukken succesvol worden aangepakt met een doelgroepenbeleid. De effectiviteit van het beleid wordt gemeten aan de hand van het aantal meldingen en tussentijdse evaluaties. Aangezien zowel bij het defensiepersoneel als bij de doelgroepen het draagvlak voor (zichtbaar) voorkeursbeleid ontbreekt, moeten activiteiten die gerelateerd zijn aan diversiteit en inclusiviteit op een natuurlijke manier worden ingebed in bestaande processen. De kracht van bewustwording zit in de herhaling. Morele fitheid vergt doorlopend aandacht en voortdurend onderhoud op alle niveaus in de defensieorganisatie.
Binnen welk tijdsbestek denkt u uw doelstellingen van het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit» te behalen?
De activiteiten zijn reeds gestart en lopen door in de komende jaren. De uitvoering van het pakket aan activiteiten en interventies is een continu proces dat over vijf jaar zal worden geëvalueerd.
Heeft u kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) aangeduid waarmee kan worden nagegaan hoe diversiteit en inclusiviteit zich binnen de krijgsmacht verhoudt ten opzichte van uw doelstellingen?
Zie antwoord vraag 3.
In het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit» spreekt u van een pakket van activiteiten en interventies die de komende jaren worden uitgevoerd. Kunt u uiteenzetten wat met de komende jaren wordt bedoeld?
Zie antwoord vraag 4.
Om de diversiteit van de krijgsmacht te stimuleren en te behouden wilt u het Multicultureel Netwerk Defensie (MND) inzetten om jongeren te werven. Hoeveel jongeren wilt u via deze weg werven?
Ja, naast de inzet van het MND is er in alle wervingscampagnes aandacht voor de wens dat het personeelsbestand van Defensie een juiste afspiegeling moet zijn van de samenstelling van de maatschappij. Het MND is één van de actoren bij het werven van jongeren. Er is geen aparte doelstelling geformuleerd voor het aantal te werven jongeren door het MND.
Gaat u naast het inzetten van MND andere activiteiten of interventies uitvoeren om diversiteit binnen de krijgsmacht te stimuleren en te behouden?
Zie antwoord vraag 7.
Per wanneer wordt de casuïstiek binnen de opleidingen van Defensie toegespitst op diversiteit en inclusiviteit?
In 2020 zullen de diversiteits- en inclusiviteitsthema’s in alle opleidingen verwerkt zijn.
U wilt op grond van een nog af te ronden onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam naar meldingsbereidheid bij organisaties bepalen welke interventies nodig zijn om de meldingsbereidheid van Defensiepersoneel omhoog te krijgen. Welke interventies gaat u tussentijds ondernemen om de meldingsbereidheid omhoog te krijgen bij Defensiepersoneel?
De Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) informeert medewerkers nu al via media, opleidingen en voorlichtingssessies over de wijze waarop meldingen kunnen worden gedaan. Ook zijn het afgelopen jaar diverse brochures beschikbaar gekomen en wordt de informatiekaart over ongewenst gedrag en het melden daarvan geactualiseerd.
De meldingsbereidheid hangt ook samen met de bedrijfscultuur. Rondom dit thema heeft de COID samen met het Expertisecentrum Leiderschap Defensie (ECLD) op 29 september 2016 een symposium georganiseerd met de titel «aanspreken en aanspreekbaar zijn». Het symposium is voor (beginnend) leidinggevenden en krijgt eind november 2017 een vervolg.
Meldingsbereidheid wordt ook beïnvloed door hoe er met meldingen wordt omgegaan. Daarom worden officieren in hun loopbaanopleidingen geschoold in het reageren op meldingen en kunnen zij een beroep doen op deskundigen van de COID.
Wat gaat u doen met regelgeving binnen Defensie die direct of indirect negatieve invloed heeft op een klimaat waarin er geen ruimte is voor gelijke en eerlijke kansen?
Momenteel wordt de regelgeving op alle terreinen waarop het beleidsplan Diversiteit & Inclusiviteit betrekking heeft, nader bekeken. Mocht uit deze doorlichting blijken dat huidige regelgeving een inclusief werkklimaat onvoldoende ondersteunt of zelfs hindert, dan zal die worden herzien.
Het bericht ‘Werkdruk justitiële inrichtingen vier keer hoger dan rest van werkend Nederland’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het enquête-onderzoek van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) waaruit naar voren komt dat de werkdruk in justitiële inrichtingen vier keer hoger ligt dan het geval is voor de rest van werkend Nederland?1 Bent u geschrokken van de bevindingen van de FNV?
Ja, ik heb kennisgenomen van de bevindingen van de FNV. De veiligheid en de werkdruk binnen de justitiële inrichtingen hebben mijn aandacht dus ook het FNV onderzoek over dit onderwerp. Recent is binnen DJI een Medewerkerstevredenheidsonderzoek (Mto) afgenomen. Bezien wordt hoe het FNV onderzoek kan worden betrokken bij de verschillende aanbevelingen uit het Mto.
Is het signaal dat volgens 90% van de ondervraagden de werkdruk het afgelopen jaar verder is toegenomen en dat volgens 75% van de ondervraagden dit the maken heeft met het feit dat er simpelweg te weinig collega’s zijn, voor u duidelijk genoeg om te investeren in meer personeel bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Zo ja, op welke termijn kunnen we deze investering verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld bij brieven van 29 mei en 11 oktober 20172 over de capaciteitsmaatregelen en op 12 september 2017 bij de beantwoording van mondelinge Kamervragen naar aanleiding van de «brandbrieven» van de Centrale Ondernemingsraad DJI (COR DJI)3, is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw executief personeel. In aanvulling hierop wordt ook geworven om de extra uitstroom van executief DJI-personeel te compenseren. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI. Er is extra capaciteit vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen. De werving leverde tot op heden (peildatum 25 september 2017) 5.333 sollicitatiebrieven op en sollicitatiebrieven komen nog steeds binnen. 96 vacatures zijn inmiddels vervuld. 242 kandidaten zijn vergevorderd in de procedures.
Vindt u, aangezien meer dan de helft van de ondervraagde werknemers aangeeft dat er vaak tot altijd onveilige situaties ontstaan door de te hoge werkdruk, dat de justitiële inrichtingen nog wel veilig genoeg zijn, voor zowel medewerkers als gedetineerden?
De veiligheid staat bij DJI voorop. In voornoemde brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over welke maatregelen DJI heeft genomen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. Juist door in lijn met de motie Krol4 de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, kon verlichting van de werkdruk worden gerealiseerd en de veiligheid van het personeel en de gedetineerden worden gewaarborgd.
Kunt u op elk van de aanbevelingen, die gedaan worden in het onderzoek van de FNV, inhoudelijk reageren?
Ik ben me er terdege van bewust dat momenteel binnen DJI sprake is van een kwetsbaar evenwicht tussen leegstand, personele bezetting en het waarborgen van de veiligheid.
Om meer collega’s te werven (zie vraag 2) is een wervingscampagne gestart. Tot die tijd gelden de bij brief van 29 mei 2017 aangekondigde maatregelen: concentratie van personeel en gedetineerden, zodat de veiligheid kan worden gewaarborgd, er meer verlofmogelijkheden zijn en gezondere werkroosters.
Voor vakmanschap is 10 miljoen euro op jaarbasis beschikbaar gesteld voor 2017 en 2018. DJI gaat hiermee meer opleidingen en trainingen aan het personeel aanbieden.
Op 11 september 2017 heb ik uw Kamer gemeld dat de problematiek rond de werkdruk en de veiligheid binnen DJI onderwerp van gesprek is tussen de hoofddirecteur van DJI en de COR DJI5. Doel van dit overleg is te komen tot concrete maatregelen. Een aandachtspunt hierbij is dat de problematiek rond werkdruk en veiligheid lokaal verschilt en dat er per vestiging van DJI moet worden bezien welke maatregelen moeten worden getroffen. In dit kader vindt dit najaar een gezamenlijke bijeenkomst van de COR DJI, een afvaardiging van de vestigingsdirecteuren DJI en de vakbonden plaats.
Kunt aangeven hoe u er voor gaat zorgen dat de werkdruk bij de medewerkers van DJI flink omlaag gaat?
Zie antwoord vraag 4.
De exorbitante ontslagvergoeding van een ex-topman bij Alliander |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ex-topman Alliander krijgt half miljoen mee»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat netbeheerder Alliander wederom negatief in het nieuws komt met de wijze waarop dit bedrijf blijft omgaan met de toepassing van de Wet normering topinkomens?2
Het kabinet streeft maatschappelijk verantwoorde inkomens en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector na. Op wie de wet van toepassing is en wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Zoals ik u eerder in antwoorden op vragen van de leden Kerstens en Mei-Li Vos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1284) heb laten weten is de WNT niet op het netwerkbedrijf Alliander van toepassing. Overheidsdeelnemingen zijn door de wetgever bewust buiten de reikwijdte van de wet gehouden. De argumentatie hierbij is dat de overheid via het aandeelhouderschap invloed kan uitoefenen op de beloningen. Alle aandelen van het netwerkbedrijf Alliander zijn direct of indirect in handen van Nederlandse provincies en gemeenten. De grootste aandeelhouders van Alliander zijn de provincies Gelderland, Friesland en Noord-Holland en de gemeente Amsterdam. Ik heb in mijn brief van 24 maart 2016 het signaal aan de aandeelhouders van Alliander overgebracht dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft.
Hoe verklaart u dat Alliander winnaar is geworden van de Kristalprijs 2016, een initiatief van onder meer het Ministerie van Economische Zaken, vanwege haar maatschappelijk beleid en omdat het dilemma’s regelmatig binnen de raden van bestuur en commissarissen bespreekt en een focus heeft op een langetermijnstrategie? Wordt door u alleen getoetst op de mate waarin het bedrijf verantwoording aflegt in hun jaarverslag over hun activiteiten op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen of toetst u ook daadwerkelijk de inhoud van dat maatschappelijk ondernemen?3
De Kristalprijs is de prijs voor het beste verslag over maatschappelijk verantwoord ondernemen. De winnaar van de Kristalprijs wordt door de onafhankelijke Kristaljury geselecteerd uit de Top 3 van de Transparantiebenchmark, een benchmark waarmee de publieke jaarverslagen van de circa 500 grootste in Nederland actieve bedrijven worden beoordeeld op basis van 40 criteria over transparantie. De score wordt bepaald aan de hand van transparantie, omdat transparantie beter meetbaar en vergelijkbaar is dan resultaten. De bedrijven die in de benchmark zijn opgenomen zijn namelijk zeer divers van aard, omvang, sector, keten en problematiek op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een vergelijking van maatschappelijke resultaten van deze bedrijven zou daarom onevenwichtig zijn. Wel beoordeelt het Panel van Deskundigen de Top 20 van de Transparantiebenchmark op relevantie, duidelijkheid, betrouwbaarheid, responsiviteit en samenhang. Op basis daarvan past het Panel de volgorde van de Top 20 aan, waaruit een Top 3 volgt voor de Kristaljury. Mooie verhalen zonder bijpassende resultaten maken daarmee zeer weinig kans op de Kristalprijs. Het is echter geen garantie dat een bedrijf alles goed doet. Het gaat er om in welke mate het bedrijf hierover transparant is.
Op welke wijze zijn tijdens de voorbereidingen en verdere uitwerkingen van de gevolgen van de splitsingswet (Wet onafhankelijk netbeheer) door u geanticipeerd op de ook toen al frequent oplaaiende discussies over topsalarissen en de graaicultuur bij (semi)publieke bedrijven?
De rollen, taken en verantwoordelijkheden van netbeheerders, netwerkbedrijven en marktpartijen worden in de Elektriciteits- en gaswet geregeld. Met de Wet onafhankelijk netbeheer is het groepsverbod in de Elektriciteits- en gaswet opgenomen. In de Elektriciteits- en gaswet wordt een onderscheid gemaakt tussen de gereguleerde netbeheerder en het netwerkbedrijf. De Wet normering topinkomens is van toepassing op de gereguleerde netbeheerder. Een netbeheerder heeft geen commerciële belangen en haalt zijn inkomsten uit gereguleerde tarieven. De keuze om netbeheerders onder de reikwijdte van de Wet normering topinkomens te brengen is logisch, gezien hun publieke taak, de bekostiging via gereguleerde tarieven en het gebrek aan concurrentie. De netbeheerder is onderdeel van een netwerkbedrijf, zoals Liander onderdeel is van Alliander. Een netwerkbedrijf mag niet-gereguleerde activiteiten uitvoeren, zolang deze activiteiten op enigerlei wijze betrekking hebben of verband houden met infrastructurele voorzieningen of aanverwante activiteiten. Een netwerkbedrijf valt niet onder de Wet normering topinkomens. Deze keuze is bewust gemaakt, zoals ik in het antwoord onder vraag 2 al heb aangegeven.
Op welke wijze heeft de Wet normering topinkomens (WNT) en specifiek daarbij de inzet om vergoedingen bij energiebedrijven en netbeheerbedrijven meer in lijn te brengen met de normen van die wet een rol gespeeld bij (wijzigingen van) energiewetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u een antwoord mogen ontvangen op uw brief van 24 maart 2016 over beloningsbeleid van bestuurders van Alliander, waarin u de mening van meerderheid van de Kamer heeft overgebracht dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft? Zo ja, waaruit bestond dat antwoord? Zo nee, bent u bereid na te gaan hoe bij de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering van 7 april 2016 is om gegaan met uw brief? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in 2014 naar aanleiding van berichtgeving over topinkomens bij Alliander onderzoek gedaan naar wie feitelijk leiding geeft aan de organisatie en naar de toepassing van de Wet normering topinkomens hierbij. De Tweede Kamer is hierover op 26 januari 2016, ah-tk-2015 2016–1284 per brief geïnformeerd. Ik heb in mijn brief van 24 maart 2016, kenmerk 2016–0000122079 het signaal aan de aandeelhouders van Alliander overgebracht dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft. Het is aan de aandeelhouders en de Raad van Commissarissen om, elk vanuit hun eigen rol, dit signaal bij hun overwegingen over de bezoldiging van functionarissen bij Alliander te betrekken. Blijkens het Jaarverslag 2016 van Alliander heeft de Raad van Commissarissen, die verantwoordelijk is voor het beloningsbeleid van de Raad van Bestuur, in dat jaar een reeks besprekingen gevoerd over de beloningen in relatie tot de WNT. De Raad van Commissarissen heeft 130% van de bezoldiging van een Minister ingevoerd als bezoldigingsgrens voor het gehele bedrijf. Ook de zittende bestuurders hebben zich vrijwillig gecommitteerd aan de afbouw naar deze bezoldigingsgrens, waarbij bestaande contracten worden gerespecteerd parallel aan de wettelijke overgangstermijnen. Naar ik heb begrepen hebben de aandeelhouders er bij de Raad van Commissarissen op aangedrongen het bezoldigingsmaximum verder te matigen, maar handhaaft de Raad het in 2016 genomen besluit.
Het bericht ‘Studeren vanuit een camper’ |
|
Jessica van Eijs (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Studeren vanuit een camper»?1
Ja.
Erkent u dat de problematiek niet alleen geldt voor internationale studenten, maar ook geldt voor andere studenten in Nederlandse studentensteden?
Er is in veel Nederlandse studentensteden sprake van krapte op de woningmarkt. Er is onvoldoende per direct beschikbare huisvesting om alle groepen woningzoekenden, waaronder internationale en Nederlandse studenten, te kunnen huisvesten.
Kunt u deze problematiek kwantificeren door middel van cijfers per studentenstad te geven over de tekorten aan woonruimte voor (inter)nationale studenten en cijfers van de bouwproductie in deze steden voor de komende vijf jaar?
Er zijn geen exacte aantallen per studentenstad te geven. Wel zijn er in de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016 gegevens beschikbaar over het verschil tussen het huidig aantal uitwonende studenten en het aantal studenten dat in een stad wenst te wonen. Ondanks dat deze cijfers niet gelijk staan aan de vraag en het aanbod in een stad van studentenhuisvesting, geven ze wel een indicatie in hoeverre er sprake is van krapte op de woningmarkt per stad. Zie onderstaande tabel uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016.
Tabel 1. Huidig aantel en verschil tussen huidig en gewenst aantal uitwonende voltijdstudenten naar woonstad, collegejaren ’13-’14, ’14-’15 en ’15-’16 (Bron: DUO, CBS en enquête «Wonen als Student 2014, 2015 en 2016»)
Het is moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad onder te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisvesting. Wel hebben wij gegevens die uit het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 en het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 voortkomen.
In het actieplan studentenhuisvesting 2003 -2010 is de ambitie opgenomen van de in Kences deelnemende corporaties om voor 2010 12.000 eenheden studentenhuisvesting aan de bestaande voorraad toe te voegen. De uitvoering hiervan is voortvarend ter hand genomen. Uiteindelijk zijn er door de Kencesleden 16.800 eenheden studentenhuisvesting gerealiseerd en zaten er destijds nog 2.000 extra eenheden in het vat.
Ten aanzien van de doelstelling uit het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 van het realiseren van studenteneenheden door studentenhuisvesters (verenigd in Kences) heeft de Minister van BZK u in de voortgangsrapportage van september 2015 (Kamerstuk 33 104, nr. 10) gemeld dat de realisatie van extra eenheden naar verwachting uitkomt op 17.708. Dit is exclusief de 9.142 in voorbereiding zijnde eenheden. Daarnaast bouwden ook private partijen en andere woningbouwcorporaties studentenwoningen. Uit cijfers van 2015 blijkt dat naar verwachting het totaal aantal opgeleverde (10.663) en in aanbouw zijnde (1.921) eenheden van de niet-Kencesleden uitkomt op 12.584.
Tevens vindt u in onderstaande tabel de raming van de woningbouwproductie per stad voor de jaren 2015–2019 en de jaren 2020–2024.
2015–2019
2020–2024
Totaal
Amsterdam
34.065
35.544
69.609
Arnhem
3.934
4.517
8.451
Breda
4.469
4.902
9.371
Delft
2.505
2.710
5.215
Den Haag
12.131
13.667
25.798
Deventer
2.546
1.768
4.314
Ede
1.941
2.530
4.471
Eindhoven
5.989
5.872
11.861
Enschede
2.247
1.990
4.237
Groningen
5.483
5.698
11.181
Leeuwarden
1.788
2.195
3.983
Leiden
3.504
1.796
5.300
Maastricht
1.802
1.079
2.881
Nijmegen
6.470
5.810
12.280
Rotterdam
12.166
18.336
30.502
's-Hertogenbosch
4.238
3.600
7.838
Tilburg
5.778
4.856
10.634
Utrecht
11.104
14.212
25.316
Wageningen
1.250
655
1.905
Zwolle
4.061
3.079
7.140
In hoeverre wordt er verder gekeken dan de stadsgrenzen voor het oplossen van deze problematiek? Zo ja, in hoeverre wordt hier dan ook rekening gehouden met het beschikbare openbaar vervoer? Zo nee, waarom wordt niet verder gekeken dan de stadsgrenzen?
Of er verder wordt gekeken dan de stadsgrenzen verschilt per stad. In Amsterdam wordt er middels de oproep van de Coalitie Kennisstad (een coalitie bestaande uit de hoger onderwijsinstellingen en de studentencorporaties in Amsterdam) aandacht gevraagd voor deze krapte.