Het DNA-spoor op het wapen waarmee Pim Fortuyn is vermoord |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moord op Fortuyn: OM weigert verder onderzoek naar wapenleverancier Volkert» van 16 juli 20241 naar aanleiding van de podcast «Vriend van Volkert» van Argos2 en het bericht «Broer van Pim Fortuyn eist actie na DNA-spoor op wapen»3?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) niet voornemens is om het DNA-spoor op de patroonhouder van het pistool waarmee Volkert van der G. in 2002 Pim Fortuyn vermoordde opnieuw na te slaan in internationale databanken, aangezien enig strafbaar feit dat daarmee zou kunnen worden aangetoond inmiddels verjaard is? Heeft u nog aanvullende context rondom deze beslissing?
Ja, dat klopt. De context waarbinnen het OM tot deze beslissing is gekomen wordt in één van de door u aangehaalde bronnen door het OM uiteengezet. Het OM geeft aan dat verder onderzoek niet opportuun wordt geacht omdat een eventuele positieve match naar aanleiding van internationaal onderzoek niet méér zou aantonen dan dat deze persoon, op enig moment vóór 6 mei 2002, de betreffende patroonhouder voorhanden zou hebben gehad. Het strafrechtelijk onderzoek in 2002/2003 heeft geen enkele aanwijzing opgeleverd dat iemand van het plan van Volkert van der G. om Pim Fortuyn om het leven te brengen op de hoogte was, laat staan daarbij betrokken was. Ook nadien is nooit een signaal dat in die richting wees binnengekomen. Het enige strafbare feit waarvoor een DNA-match dus mogelijk een verdenking zou opleveren is overtreding van artikel 26 van de Wet wapens en munitie (Wwm), het verbod op het voorhanden hebben van wapens en munitie van categorie II en III. Dit feit is verjaard. Een strafrechtelijk verhoor, evenals de inzet van enige andere opsporingsbevoegdheid, behoort om die reden niet meer tot de mogelijkheden.
Ziet u mogelijkheden om, zo niet in het kader van strafrechtelijke vervolging, dan wel in het kader van waarheidsvinding omtrent deze politieke moord, alsnog nader onderzoek naar het onbekende DNA-spoor te laten plaatsvinden?
Nee, die mogelijkheden zie ik niet. De beslissing om al dan niet nader onderzoek naar het betreffende DNA-spoor te laten verrichten is aan het OM. Het OM heeft aangegeven dergelijk onderzoek niet opportuun te achten. Ik treed als Minister van Justitie en Veiligheid niet in die beslissing.
Nieuwe problemen bij het UWV |
|
Saris |
|
Eddy van Hijum (CDA), Schoof |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) al 18 jaar de fout in gaat en dat er een hersteloperatie wordt voorbereid van 53.000 dossiers?1
Ja, dit bericht is bij mij bekend.
Wilt u een volledig overzicht geven van alle bekende problemen bij het UWV en mogelijke hersteloperaties?
In de verschillende Kamerbrieven die door mij en mijn ambtsvoorganger(s) aan u zijn verstuurd, zijn de verschillende kwesties die spelen in en rondom het UWV met uw Kamer gedeeld. Het gaat daarbij om kwesties rondom de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen, de dagloonvaststelling en recentelijk de kwaliteit van de WIA-beoordelingen. Ook middels de jaarlijkse knelpuntenbrieven van UWV is uw Kamer geïnformeerd over de kwesties die bij UWV spelen of waar zij hun zorgen over uitspreken.
Zo kunnen er situaties ontstaan waarin grotere groepen mensen onbedoeld worden benadeeld en waardoor herstelacties nodig zijn. Herstelacties kennen verschillende oorzaken. Enkele zijn veroorzaakt door foutief handelen door UWV, zoals onjuiste registraties of verwerking van informatie in systemen. Andere zijn veroorzaakt door bijvoorbeeld gerechtelijke uitspraken. Bij grote publieke dienstverleners zijn herstelacties onvermijdelijk. Via de Stand van de Uitvoering informeren we uw Kamer periodiek over de herstelacties met een grote (maatschappelijke) impact. Volledigheidshalve verwijs ik naar deze brieven die de afgelopen jaren zijn verstuurd.
Op dit moment wordt er in ieder geval door UWV gewerkt aan de volgende substantiële herstelacties:
Herinnert u zich dat in het regeerprogramma in de inleiding staat: «Door mensen te zien, hun problemen te zien en deze te benoemen. En door, wanneer de overheid hierin een rol heeft, te handelen.»?
Ja, deze frase is mij bekend.
Hoe wordt dat laatste in de praktijk gebracht bij het UWV?
UWV werkt de afgelopen jaren op verschillende manieren aan dienstverlening met de menselijke maat, onder meer op basis van de strategie «ruimte voor menselijke maat in de dienstverlening». UWV wil zo veel mogelijk aansluiten bij de persoonlijke situatie en wensen van cliënten en van werkgevers, zodat zij zich gezien, gehoord en geholpen voelen. Dat houdt in dat UWV oog heeft voor de menselijke maat en waar nodig maatwerk biedt. Hier is de afgelopen jaren op verschillende manieren aan gewerkt, bijvoorbeeld via de maatwerkplaatsen, het ontwikkelen van integrale klantreizen en het inzetten van cliëntondersteuners om mensen met complexe problemen beter te kunnen helpen. Daarbij worden de ervaringen van cliënten gemonitord met behulp van de Menselijke Maat Monitor. Ook werkt UVW samen met SZW actief aan het signaleren en oplossen van knelpunten bij cliënten. Uw Kamer wordt hierover jaarlijks geïnformeerd via de zogenaamde knelpuntenbrief.
Had in het hoofdlijnenakkoord dan niet hierover iets kunnen en moeten melden?
Het hoofdlijnenakkoord is opgesteld door de vier politieke partijen PVV, VVD, NSC en BBB. In het regeerprogramma, dat door het kabinet Schoof is opgesteld, is een nadere uitwerking beschreven van hetgeen door de vier politieke partijen als hoofdlijnen voor het te vormen kabinetsbeleid is gegeven. In de ambities die in het hoofdlijnenakkoord zijn opgenomen, wordt aangesloten bij het uitgangspunt dat we mensen willen zien, problemen willen benoemen en – als de overheid daarin een rol heeft – daarnaar te handelen. Over de hersteloperatie in relatie tot de WIA-indexeringen geldt dat we de Kamer in de Stand van de uitvoering van juli 2024 hebben geïnformeerd. Samen met UWV werken we eraan om dit, met oog voor de mensen die het betreft, te herstellen.
Kunt u een lijst maken van jaarverslagen, knelpuntenbrieven, periodieke rapportages van de afgelopen 20 jaar die ingetrokken moeten worden omdat zij gewoon onvolledig en/of onjuist zijn?
In de afgelopen jaren heeft UWV in zijn jaarverslagen en knelpuntenbrieven het risico gesignaleerd voor fouten in de uitvoering als gevolg van onder andere het niet beschikbaar hebben van voldoende, opgeleide medewerkers en door de complexiteit van wet- en regelgeving, zoals de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Daarnaast is in de zesmaandelijkse Stand van de Uitvoering-brieven gerapporteerd over zaken die niet lopen zoals gewild, zoals bijvoorbeeld bij fouten bij de indexering van WIA-daglonen (december 2023, juni 2024) of bij het onvoldoende rekening houden met zelfstandig inkomen naast een WIA-uitkering (december 2022, juni 2023). UWV heeft tot dusverre niet gerapporteerd over onjuistheden bij het berekenen en vaststellen van de WIA-uitkeringen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 september jl. zijn de signalen hierover niet op waarde geschat. Zoals eveneens aangegeven in de Kamerbrief van september betreuren UWV en ik dat ten zeerste.
Ik zie geen aanleiding om brieven en rapportages in te trekken. Dat zou als zodanig ook geen betekenis hebben. Het is voor mensen die benadeeld zijn vooral van belang dat de fouten zelf hersteld worden.
Bent u – de Minister-President – van meer massale fouten, foute algoritmes of vergelijkbare problemen op de hoogte, die waarschijnlijk hersteld moeten worden? Zo ja, welke?
Zoals in het antwoord op vraag 2 ook aangegeven, zijn in de verschillende Kamerbrieven die door mij en mijn ambtsvoorganger(s) aan u zijn verstuurd zijn de verschillende kwesties die spelen in en rondom het UWV met uw Kamer gedeeld. Voor zo ver er dus problemen bekend zijn, zoals bedoeld in deze vraag, dan is die informatie ook met de Kamer gedeeld.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
De antwoorden zijn zo snel mogelijk verzonden.
Het verruimen van de mogelijkheden voor het vervolgen van medeplichtigen bij eergerelateerd geweld. |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Struycken , van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Moordcomplot op Ryan uit Joure besproken in familie-appgroep»: tiener smeekte meermaals om hulp?»1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat ruim 8 procent van de moord- en doodslagzaken in Nederland eergerelateerd is en er wekelijks 50 meldingen van geweld binnenkomen bij de Politie, waar eer mogelijk een rol speelt?2 Hoe beoordeelt u deze percentages?
Deze percentages herken ik niet uit de verslagen van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) of de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In 2023 was het LEC EGG betrokken bij de behandeling van in totaal 619 zaken, waarvan negen betrekking hadden op moord- of doodslagzaken. Deze aantallen betreffen zaken waarbij in het onderzoek rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van een eermotief. Ook uit de moord- en doodslagcijfers kan niet worden afgeleid of deze zaken daadwerkelijk eergerelateerd geweld zijn. Ongeacht het precieze aantal of percentage is (fataal) eergerelateerd geweld afschuwelijk. Het kabinet heeft niet voor niets in het regeerprogramma opgenomen dat de aanpak van eergerelateerd geweld versterkt wordt.
Hoe beoordeelt u de stijging van het aantal meldingen van eergerelateerd geweld binnen de Syrische gemeenschap in Nederland en welk overleg heeft u hierover met het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld?
Uit het jaarverslag 2023 van het LEC EGG blijkt inderdaad een toename ten opzichte van voorgaande jaren van het aantal zaken waarbij betrokkenen vermoedelijk een Syrische achtergrond hebben3. Het LEC EGG vermoedt dat zij relatief meer casuïstiek in beeld krijgt waarbij mensen met een Syrische afkomst betrokken zijn omdat die groep de afgelopen jaren groter is geworden in de samenleving en omdat die casuïstiek ook als complex wordt ervaren. Een verkennend onderzoek van het Kennisplatform Inclusief Samenleven laat ook zien dat Syrische meisjes en vrouwen relatief assertiever zijn, waardoor zij sneller een melding maken van (eergerelateerd) geweld4. Het onderzoek benoemt verder dat Syrische asielzoekers vaak getraumatiseerd zijn door oorlogsgeweld, wat een risicofactor kan zijn voor huiselijk geweld. Zowel het LEC EGG als het Ministerie van Justitie en Veiligheid maken deel uit van het Netwerkknooppunt Schadelijke Praktijken, dat door Pharos wordt georganiseerd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Binnen dit netwerk wordt regelmatig overleg gevoerd over de aanpak van schadelijke praktijken en actuele trends.
Bent u ermee bekend dat het specifieke karakter van eergerelateerd geweld ervoor zorgt dat het collectief/de groep/de familie van de forensisch dader, weet heeft, dan wel goedkeuring verleent en/of zelfs aanzet tot bedreiging en geweld om de eer van het collectief/de groep/de familie te herstellen? Hoe beoordeelt u dit collectieve karakter in het kader van de strafrechtelijke aanpak?
Ja, het is bekend dat het collectieve karakter van eergerelateerd geweld kan betekenen dat er meerdere personen, waaronder familieleden, betrokken zijn bij het strafbare feit. Dit aspect wordt meegenomen in de strafrechtelijke aanpak van eergerelateerd geweld. In elke politie-eenheid zijn er één of meer medewerkers aangewezen als eerste aanspreekpunt voor zaken rond eergerelateerd geweld, en daarnaast beschikt elke eenheid over meerdere taakaccenthouders eergerelateerd geweld. Zij werken volgens de methode van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) en hanteren de bijbehorende checklist5. Door het Openbaar Ministerie (OM) wordt expliciet aandacht besteed aan de mogelijke rol van familieleden en andere betrokkenen bij eergerelateerd geweld middels de aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling van het College van Procureurs-Generaal6, eveneens volgens de methode van het LEC EGG.
Op welke wijze houdt het wetboek van Strafrecht momenteel rekening met het feit dat eergerelateerd geweld iets anders is dan huiselijk geweld en gekenmerkt wordt door goedkeuring, dan wel aansporing /medeweten van de familie c.q. de gemeenschap, om de eer van de groep te herstellen? Welke concrete juridische aanknopingspunten zijn er volgens u om deze collectieve betrokkenheid strafrechtelijk aan te pakken?
De bestaande geweldsmisdrijven – waaronder moord (artikel 289 Sr), doodslag (287 Sr) en (zware) mishandeling (artikel 300 e.v. Sr), in combinatie met verschillende deelnemingsvormen uit het Wetboek van Strafrecht (in het bijzonder medeplegen en uitlokking (artikel 47 Sr) en medeplichtigheid (artikel 48 Sr) – bieden handvatten voor de vervolging van diverse betrokkenen bij eergerelateerd geweld. In een artikel uit 2021 over deelneming bij eergerelateerd geweld, dat eerder met Uw Kamer is gedeeld, stellen de auteurs vast dat het strafrecht ons met deze verschillende deelnemingsvormen een werkbaar stuk gereedschap biedt om de groepsdynamiek te ontleden en in strafrechtelijke zin recht te doen aan de complexiteit van dit soort zaken. Een voordeel van het gebruik van bestaande middelen achten zij dat de rechtspraktijk er kennis van heeft en ze op tal van fenomenen zou moeten kunnen toepassen, waaronder eergerelateerd geweld.7
Bent u bekend met het feit dat het kabinet in eerdere beantwoording3 aangeeft dat uit de registratie niet kan worden afgeleid hoe zwaar eergerelateerd geweld nu wordt gestraft omdat er geen sprake is van eenduidige classificatie bij het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtbank van geweldsdelicten met een eermotief? Hoe beoordeelt u dit?
Ja, ik ben ermee bekend dat uit de registratie bij het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtspraak niet kan worden afgeleid hoe zwaar eergerelateerd geweld momenteel wordt bestraft. Zoals aangegeven in de Kamerbrief waar u naar verwijst, komt dit doordat geweldsdelicten met een eermotief vaak deel uitmaken van zaken waarin meerdere feiten ten laste worden gelegd, waarbij niet alle feiten eergerelateerd zijn. Hierdoor kan niet worden vastgesteld welke straf specifiek voor het eergerelateerde geweld is opgelegd en wat de zwaarte daarvan is.
Het OM registreert zaken onder de classificatie «eergerelateerd geweld». In de genoemde brief is aangegeven dat deze classificatie niet altijd eenduidig wordt toegepast. Dit komt omdat de classificaties handmatig worden ingevoerd. Handmatige classificatie kan leiden tot variaties in de registratie, afhankelijk van de interpretatie van de betrokken functionarissen. Deze beperkingen in de registratiepraktijk zie ik als inherent aan de situatie en daardoor niet volledig te vermijden. Het vergroten van kennis over eergerelateerd geweld en het waarborgen van een zorgvuldige registratie blijven belangrijke aandachtspunten zowel voor het OM als voor mij.
Kunt u wel aangeven hoe vaak het tot nu toe is voorgekomen dat in een strafzaak waar sprake is van eergerelateerd geweld ook is overgegaan tot vervolging en bestraffing van medeplichtigheid en andere deelnemingsvormen?
In de periode van 2020 tot en met september 2024 heeft het OM 406 zaken ter vervolging geregistreerd onder de classificatie «eergerelateerd geweld». In 85 van deze zaken is bij een of meer van de geregistreerde feiten een vorm van deelneming (artikel 47 of 48 van het Wetboek van Strafrecht) geregistreerd. Het is belangrijk hierbij op te merken dat dit ook zaken kunnen omvatten die nog niet zijn afgerond.
Als cijfers niet bekend zijn vanwege het ontbreken van eenduidige classificatie van geweldsdelicten met een eermotief binnen het OM en de rechtbank, hoe kunt u dan tot de uitspraak komen dat verruiming van de mogelijkheden om specifiek medeplichtigheid rond eergerelateerd geweld te kunnen straffen niet nodig is?
De conclusie dat verruiming van strafmogelijkheden voor medeplichtigheid niet nodig is, wordt gerechtvaardigd door de al beschikbare strafverzwarende omstandigheden (voorbedachten rade) en de bestaande deelnemingsvormen. Hoewel de registratie niet altijd eenduidig is en het lastig blijft om specifiek te achterhalen hoe zwaar eergerelateerd geweld wordt gestraft, wordt zowel door het OM als door het eerdergenoemde onderzoek Deelneming bij eergerelateerd geweldbenadrukt dat de bestaande richtlijnen en mogelijkheden voor strafverzwaring voldoende zijn om eergerelateerd geweld aan te pakken. De straf wordt opgelegd voor alle bewezen feiten samen, waardoor het moeilijk is om een precieze straf per delict te bepalen, maar dat verandert niets aan de algemene strafzwaarte voor de betrokkenen. Het strafrecht biedt ons met verschillende deelnemingsvormen voldoende instrumenten om de groepsdynamiek te ontleden en in strafrechtelijke zin recht te doen aan de complexiteit van dit soort zaken. Een voordeel van het gebruik van bestaande middelen is dat de rechtspraktijk er kennis van heeft en op verschillende fenomenen zou moeten kunnen toepassen, waaronder eergerelateerd geweld.9
Bent u bereid de registratie en classificatie dusdanig te laten aanpassen dat bij het OM en rechtbank wel specifiek en eenduidig wordt geregistreerd op eerzaken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet noodzakelijk om de registratiepraktijk en de classificatie van «eergerelateerd geweld» aan te passen. In plaats daarvan zie ik meer waarde in het vergroten van de kennis over eergerelateerd geweld en het benadrukken van het belang van een zorgvuldige registratie. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Is het juist dat voor het bepalen van de strafeis bij eergerelateerd geweld momenteel de richtlijn strafvordering huiselijk geweld4 als basis dient, terwijl eergerelateerd geweld volgens deskundigen een geheel ander karakter heeft dan huiselijk geweld? Waarom is er geen aparte richtlijn strafvordering eergerelateerd geweld en bent u bereid deze alsnog te laten opstellen?
Het klopt dat de richtlijn strafvordering huiselijk geweld momenteel als basis dient voor het bepalen van de strafeis bij eergerelateerd geweld. Hoewel eergerelateerd geweld een ander karakter heeft in die zin dat sprake is van een eermotief en de mogelijke betrokkenheid van meerdere plegers, delen beide vormen van geweld de afhankelijkheidsrelatie waarin ze plaatsvinden. De richtlijn voor strafvordering huiselijk geweld houdt rekening met deze achterliggende problematiek en heeft als doel het stoppen van geweld, waarbij de veiligheid binnen het gezinssysteem centraal staat. De bijhorende aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling, die een kader en regels geeft voor de strafrechtelijke aanpak van het OM en de politie, onderstreept dat eergerelateerd geweld een uniek karakter heeft dat een specifieke aanpak vereist. De aanwijzing benadrukt dat eergerelateerd geweld voortkomt uit geschonden eergevoelens binnen een bredere familiecontext, wat kan leiden tot druk om de familie-eer te herstellen, soms met meerdere daders of intellectueel daderschap binnen de familie. De aanwijzing adviseert daarom het onderzoek te richten op de invloed van familieleden buiten het kerngezin en rekening te houden met de kans op escalatie door strafrechtelijk ingrijpen.11 Er wordt op deze manier aandacht besteed aan de specifieke kenmerken van afhankelijkheidsrelaties en eergerelateerd geweld binnen de huidige richtlijn en aanwijzing, waardoor een aparte richtlijn op dit moment niet van toegevoegde waarde wordt geacht.
Is het juist dat u in eerdere beantwoording stelt dat bij een plan met voorbedachten rade een strafverzwarende omstandigheid aan de orde is, die indien bewezen, kan leiden tot een zwaardere strafeis? Hoe beoordeelt u deze verzwarende omstandigheden gezien het georganiseerde collectieve karakter bij gevallen van eergerelateerd geweld?
Voorbedachte raad is een strafverzwarende omstandigheid bij onder meer de delicten doodslag – als dit met voorbedachte raad is gepleegd, is sprake van moord (artikel 289 Sr) – en mishandeling (artikel 301 Sr). Voorbedachte raad is aan de orde als iemand zich heeft kunnen beraden op het door hem of haar te plegen geweld en getuigt dus van een bewuste en weloverwogen keuze om een strafbaar feit te plegen. Eergerelateerd geweld heeft vaak een georganiseerd en collectief karakter, omdat veelal meerdere personen betrokken zijn met een gezamenlijk plan. In dergelijke gevallen zal over het algemeen sprake zijn van (deelneming aan) een delict dat is gepleegd met voorbedachte raad, hetgeen kan leiden tot een hogere straf(eis). Het strafrecht biedt aldus de mogelijkheid om rekening te houden met aan eergerelateerd geweld specifiek verbonden aspecten, wat kan resulteren in hogere straffen voor de betrokkenen en kan bijdragen aan een effectieve aanpak van eergerelateerd geweld.
Kwalificeert het medeweten en/of goedkeuring verlenen aan het toepassen van eergerelateerd geweld als deelnemen aan een plan met voorbedachte raden vanuit medeplichtigheid, of moet er voor het kunnen vervolgen voor medeplichtigheid echt sprake zijn van mededaderschap waarbij de verdachte daadwerkelijk zelf actief een bijdrage moet hebben geleverd aan het strafbare feit? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om medeplichtigheid zelfstandig vast te kunnen stellen bij het OM?
Een persoon met wiens medeweten eergerelateerd geweld plaatsvindt of die goedkeuring geeft aan een plan daartoe, kan daarvoor in voorkomende gevallen strafbaar zijn op grond van de verschillende deelnemingsvormen die zijn strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Zo kan, wanneer de verdachte een substantiële intellectuele bijdrage12 aan het strafbare feit heeft geleverd (ook zonder dat de verdachte zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht) sprake zijn van medeplegen. Medeplichtigheid is aan de orde als door het handelen of medeweten van de verdachte het door de dader begane strafbare feit wordt bevorderd of vergemakkelijkt, bijvoorbeeld door middelen of inlichtingen te verschaffen voor het plegen van het misdrijf. Dat kan voorafgaand aan het misdrijf zijn, maar ook tijdens het misdrijf. Het is ook mogelijk dat medeplichtigheid – met name wanneer sprake is van «gelegenheid verschaffen» – uit een meer passieve bijdrage of een niets doen bestaat, bijvoorbeeld wanneer de verdachte getuige is van (gepland) geweld en niet ingrijpt. Er moet in dit laatste geval wel sprake zijn van een (rechts)plicht tot handelen. Deze plicht tot handelen hoeft niet uit de wet voort te vloeien; het kan ook gaan om een op de omstandigheden van het geval gestoelde rechtsplicht. Ook een combinatie van handelen en nalaten kan tot een veroordeling wegens medeplichtigheid leiden, bijvoorbeeld wanneer de verdachte een huis heeft verlaten zodat er voor de daders gelegenheid is aldaar het geplande misdrijf te plegen. Het strafrecht biedt dus ook handvatten om in voorkomende gevallen op te treden ten aanzien van het medeweten of goedkeuren van een plan om geweld te plegen.
Deelt u de mening dat voor een effectieve aanpak van eergerelateerd geweld, oog voor deelnemingsvormen essentieel is? Zo ja, deelt u de mening dat verruiming van de mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen medeplichtigen van groot belang is voor het voorkomen van geweld uit naam van de familie-eer in Nederland? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat oog voor deelnemingsvormen van groot belang is voor een effectieve strafrechtelijke aanpak van eergerelateerd geweld. Zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 5 en 12, biedt het strafrechtelijke kader reeds voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen zowel de daders als de deelnemers (waaronder medeplichtigen) aan eergerelateerd geweld.
De kracht van een effectieve aanpak ligt overigens grotendeels in het voorkomen van dergelijk gedrag, waarvoor meer nodig is dan alleen strafrechtelijke maatregelen. In de aanpak van schadelijke praktijken wordt ingezet op het voorkomen van eergerelateerd geweld en andere schadelijke praktijken, onder meer door de alliantie «Verandering van Binnenuit», die werkt in opdracht van de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en Sociale Zaken en Werkgelegenheid13.
Bent u bereid uit te werken hoe ook medeweten en goedkeuring verlenen aan eergerelateerd geweld als medeplichtigheid en/of voorbedachte raden kan kwalificeren en dus de mogelijkheden voor strafbaarstelling te verruimen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op de vragen 5, 12 en 13.
Welke capaciteit zit er bij OM om gevallen van eergerelateerd geweld waarbij collectieve deelnemingsvormen een rol spelen, in behandeling te nemen?
Officieren van justitie bij het OM worden geworven als «allround» officier van justitie, waarbij een deel van hen specifiek wordt ingezet voor de aanpak van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld. Hoewel een officier van justitie vaak meerdere domeinen behandelt, zijn er binnen het OM ook officieren die zich hebben gespecialiseerd in deze vormen van geweld en hiervoor specifieke trainingen en opleidingen hebben gevolgd. Het aantal officieren dat zich richt op de aanpak van huiselijk en eergerelateerd geweld wordt mede bepaald door de parketten zelf. Dit aantal is afhankelijk van de instroom van zaken en kan per arrondissement variëren.
Bent u bereid te onderzoeken of en hoe het opnemen van een apart artikel voor de strafbaarstelling van eergerelateerd geweld in het wetboek van strafrecht zou kunnen bijdragen aan een verruimde mogelijkheid voor bestraffing? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hiervan de resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op de vragen 5, 12, 13.
Het uitspreken van een voorkeur voor een presidentskandidaat door een Nederlandse universiteit |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Vindt u het wenselijk/gepast als een Nederlandse universiteit (als universiteitsinstelling) een voorkeur uitspreekt voor een Amerikaanse presidentskandidaat?
Het is mij niet duidelijk of het hier een hypothetische vraag betreft of dat een dergelijke uitspraak is gedaan en zo ja, door wie en in welke context. In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat we in Nederland vrijheid van meningsuiting, academische vrijheid en vrijheid van onderwijs kennen. Ook kan ik aangeven dat het in zijn algemeenheid niet tot mijn stelselverantwoordelijkheid behoort om de door u aangevoerde uitspraken van een college van bestuur van een universiteit op wenselijkheid of gepastheid te beoordelen. De raad van toezicht van een universiteit houdt toezicht op de uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur van een universiteit. Ik verwacht wel dat een college van bestuur er in elk geval op is gericht om op een inclusieve manier een academisch, open debat en dialoog te stimuleren, waarbij ruimte bestaat voor tegengestelde opvattingen.
De vermogensgrenzen voor lokale kwijtscheldingen |
|
Merlien Welzijn (NSC), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Nobel , Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 september 2024?1
Ja.
Heeft u net als de Afdeling begrip voor de wens van de gemeenteraad om inwoners van Utrecht met een inkomen op bijstandsniveau de mogelijkheid te geven om een financiële buffer voor onverwachte uitgaven op te bouwen? Waarom wel of niet?
De Afdeling van de Raad van State toont als gezegd begrip voor deze wens van de gemeenteraad. Ook ik begrijp die wens, en ben het met het Nibud eens dat het verstandig is voor mensen om een financiële buffer te hebben om een plotselinge financiële tegenvaller te kunnen opvangen. Deze buffer voorkomt (acute) betalingsproblemen en verlaagt het risico op armoede en schulden. Dit geldt in het bijzonder voor mensen met een klein inkomen. Om deze reden is daarom ook uitvoering gegeven aan de motie Krol c.s.2 door de Regeling kwijtschelding belastingen medeoverheden te wijzigen3. Op grond van deze regeling, die sinds 2022 van kracht is, kunnen de medeoverheden ervoor kiezen om de vermogensnorm die geldt bij een verzoek om kwijtschelding van lokale heffingen te verhogen met maximaal € 2.000. Deze norm is gebaseerd op het rapport Knellende schuldenwetgeving, aanbeveling 41: «Zorg ervoor dat verantwoord budgetteren niet wordt afgestraft: verhoog het banksaldo dat bij kwijtschelding wordt vrijgelaten. Een extra vrijlating van € 2.000 geeft voldoende ruimte om te kunnen reserveren.»4
Ik laat nu, mede naar aanleiding van de Nader gewijzigde motie van de leden Palmen en Mohandis5 een onderzoek uitvoeren naar de vragen uit deze motie en de beleidsvraagstukken, zoals die vermeld zijn in de brief van mijn voorganger van 25 maart jl.6, die spelen bij de verdere ophoging van de vermogensnorm. Over dit onderzoek wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd.
Bent u van mening dat deze uitspraak nogmaals onderstreept dat politiek handelen nodig is, nu de rechter oordeelt dat ondanks de oproep van de Tweede Kamer om de regels te herzien, gemeenteraden niet vooruit mogen lopen op landelijke keuzes die de wetgever moet maken?
Van de noodzaak goed te kijken naar de hoogte van de vermogensnorm voor de kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen waren zowel uw Kamer als ik reeds overtuigd. Daarom laat ik nu ook onderzoek doen, zie mijn antwoord op vraag 2. Dit staat naar mijn mening in beginsel los van het feit dat gemeenten zich, zolang er landelijke regels gelden, aan die regels hebben te houden. Dit is ook door de Afdeling bevestigd.
In hoeverre bent u bereid de politieke keuzes te maken die volgens de rechter nodig zijn om gemeenteraden de mogelijkheid te geven om inwoners in de bijstand toe te staan een financiële buffer op te bouwen? Kunt u hierbij ingaan op de moties die de Tweede Kamer hierover heeft aangenomen?
Uiteraard ben ik bereid om politieke keuzes te maken. De vraag hoeveel vermogen mensen mogen hebben zonder hun recht op kwijtschelding van lokale heffingen, zoals de zuiveringsheffing of de rioolheffing, te verliezen is een onderwerp dat veel mensen in Nederland raakt. Dit onderwerp vraagt daarom om een zorgvuldige afweging en besluitvorming. Daarom laat ik, zoals aangegeven bij vraag 2, nu onderzoek doen naar de vragen uit de motie Palmen en Mohandis7 en de beleidsvraagstukken, zoals die vermeld zijn in de brief van mijn voorganger van 25 maart jl.8, die spelen bij de verdere ophoging van de vermogensnorm.
Wat is de stand van zaken wat betreft de uitvoering van de motie Palmen/Mohandis, waarin is gevraagd om te onderzoeken wat mogelijk is om de vermogensnormen voor kwijtschelding van belastingen te verruimen?2
Zoals aangegeven bij vraag 2, laat ik nu, mede naar aanleiding van de Nader gewijzigde motie van de leden Palmen en Mohandis10 een onderzoek uitvoeren naar de vragen uit deze motie en de beleidsvraagstukken, zoals die vermeld zijn in de brief van mijn voorganger van 25 maart jl.11, die spelen bij de verdere ophoging van de vermogensnorm. Over dit onderzoek wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd.
Bent u bereid om vóór de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een uiteenzetting te geven, zoals omschreven in voornoemde motie, van de mogelijkheden om de vermogensgrenzen voor lokale belastingen te verhogen, en deze naar de Kamer te zenden?
Het onderzoek dat ik nu laat uitvoeren zal dan nog niet gereed zijn. Ik kan u wel toezeggen uw Kamer vóór de begrotingsbehandeling te informeren over de onderzoeksopzet.
Het bericht 'Bezwaren van buurtbewoners en milieuclubs zorgen voor flinke rem op woningbouw: ’Roep de noodtoestand uit’' |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bezwaren van buurtbewoners en milieuclubs zorgen voor flinke rem op woningbouw: «Roep de noodtoestand uit»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de woningnood dusdanig nijpend is dat het vertragen van bouwprojecten zeer onwenselijk is?
Ik ben het met u eens dat voorkomen moet worden dat onnodige vertragingen plaatsvinden. Ook ben ik het met u eens dat procedures zo snel mogelijk moeten worden doorlopen. Daar is mijn inzet op gericht. Ook in het Regeerprogramma is dit zo geformuleerd. Hoe sneller woningbouwplannen worden gerealiseerd, hoe beter. Maar er zijn ook concurrerende ruimteclaims. Er moeten afwegingen worden gemaakt, dat kost tijd.
Wat zijn, naast de lange bezwaarprocedures, de voornaamste redenen voor de 110.000 woningen waarvoor een vergunning is gegeven maar waarvan de bouw nog niet is gestart?
Dat zijn er meerdere. Het kan bijvoorbeeld gaan om publieke dan wel private financiële tekorten, het ontbreken van (zicht op toekomstige) infrastructuur inclusief energie-infrastructuur (netcongestie), om stikstofproblematiek, een bodem die anders dan gedacht toch gesaneerd moet worden of om tegenvallende verkoop van geplande nieuwbouwkoopwoningen.
Daarnaast is van belang om op te merken dat diverse vertragingsfactoren zijn aan te wijzen in alle fasen van de doorlooptijd van woningbouwprojecten, niet alleen in de beroepsfase maar juist ook in de planfase van een woningbouwproject. In het Plan van aanpak versnellen processen en procedures woningbouw2 is een groot aantal factoren genoemd die van invloed zijn op vertragingen in het proces van woningbouwontwikkeling, bijvoorbeeld personele capaciteitstekorten.
Zijn er bij u cijfers bekend hoe veel woningen er dit jaar opgeleverd worden, gelet op het feit dat bouwers vorig jaar 73.000 woningen opleverden?
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) werden in 2023 88.156 nieuwe woningen gerealiseerd. 73.638 van die nieuwe woningen zijn nieuwgebouwde woningen (nieuwbouw) en 14.518 van die nieuwe woningen zijn de zogenoemde overige toevoegingen. Daarbij moet worden gedacht aan nieuwe woningen in reeds bestaande gebouwen, bijvoorbeeld transformatie van kantoren tot woningen.
De voor de bouwsectoren negatieve economische omstandigheden in 2022 en 2023 (stijgende bouwkosten, hogere rente) werken met vertraging door in de woningrealisatiecijfers van dit jaar en komend jaar (2024 en 2025). De prognose van ABF Research is dat er dit jaar 78.400 woningen worden opgeleverd en volgend jaar (in 2025) 77.000. Daarna volgt naar verwachting herstel en voor 2027 is de prognose dat (iets meer dan) 100.000 woningen worden opgeleverd. De realisatiecijfers voor dit jaar tot op dit moment lijken in lijn met de prognose van ABF Research: tot en met de maand augustus 2024 werden 51.682 extra woningen gerealiseerd.
Alle inzet is erop gericht om het herstel dat ABF in haar prognose voorziet, sneller te laten verlopen, zodat de 100.000 woningen per jaar zo snel mogelijk kunnen worden gerealiseerd. Want elke woning is er één. Het aantal verleende vergunningen stijgt weer sinds begin dit jaar. En de verkoop van nieuwbouwkoopwoningen is sinds het dieptepunt begin 2023 inmiddels gestegen met zo’n 70%. De voortekenen zijn daarmee gunstig, maar hoe sterk het herstel van de woningbouwproductie precies zal zijn en wat de daadwerkelijke snelheid zal zijn, zal de komende jaren moeten blijken.
Wat is uw reactie op het feit dat er steeds meer bouwbedrijven failliet gaan sinds de golf van 2016?
Na een periode met een zeer laag aantal faillissementen is in de afgelopen kwartalen het aantal bouwbedrijven dat failliet ging, helaas gestegen. Dit kan worden verklaard uit de voor de bouw negatieve economische omstandigheden in de jaren 2022 en 2023 (zie ook het antwoord op vraag 4). Aangezien de economische omstandigheden voor de woningbouw inmiddels weer sterk zijn verbeterd, hetgeen ook blijkt uit het inmiddels weer stijgende aantal bouwvergunningen en de stijgende verkoop van nieuwbouwkoopwoningen, valt te verwachten dat het aantal faillissementen in de woningbouwsector niet verder stijgt en eerder juist zal dalen.
Kunt u aangeven hoe veel bouwers er de afgelopen periode failliet zijn gegaan? Wat is de voornaamste reden van faillissement geweest van deze bouwers?
Volgens het CBS zijn zowel in het eerste als in tweede kwartaal van 2024 bijna 160 bouwbedrijven failliet gegaan. Dit is een stijging ten opzichte van eerdere jaren.
Het gaat om bedrijven in alle bouwsectoren: utiliteitsbouw, infrastructuur, woningbouw en ten slotte de herstel- en verbouw. De voornaamste reden voor de stijging ligt naar alle waarschijnlijkheid in de in 2022 en 2023 slechte economische omstandigheden voor de bouw, met als belangrijkste factoren de gestegen rente en de gestegen bouwkosten.
Wat is uw verklaring dat ondanks het grote woningtekort juist nu bouwbedrijven het ontzettend moeilijk hebben?
Bouwbedrijven hebben het nu nog moeilijk door de voor de bouw negatieve economische omstandigheden in de jaren 2022 en 2023, zoals gestegen bouwkosten en hoge rente. Deze omstandigheden werken helaas met vertraging door in de bouwsector. Zie ook de antwoorden op vraag 5 en 6.
Hoe kunt u bouwbedrijven helpen die het moeilijk hebben om te voorkomen dat de sector juist in omvang afneemt in plaats van toeneemt?
Zie de antwoorden op vraag 5 en 6. De economische omstandigheden voor de woningbouw zijn inmiddels weer sterk verbeterd ten opzichte van de jaren 2022 en 2023. Het in omvang afnemen van de sector ligt dan ook niet in de lijn der verwachting.
Om de dip in de woningbouw te beperken heeft het vorige kabinet in 2023 de Startbouwimpuls ingezet. Door deze financiële ondersteuning kon ondanks economische tegenwind de bouw van ruim 31.000 woningen starten.
Welke maatregelen die de afgelopen 2,5 jaar door de rijksoverheid zijn genomen zorgen in de huidige tijdsgeest juist voor problemen om het woningtekort op te lossen?
De inzet van dit kabinet is erop gericht om de woningbouw maximaal te ondersteunen. Dit neemt niet weg dat de woningbouw te maken kan hebben met andere maatschappelijke belangen die concurrerend ruimte claimen of met milieubelangen. Wanneer van andere belangen geen sprake zou zijn, zou woningbouw uiteraard eenvoudiger tot stand kunnen komen. Mijn inzet is erop gericht dat in de context van het grote belang van het oplossen van het huidige hoge woningtekort deze afweging van verschillende belangen goed, zorgvuldig en zo snel mogelijk kan plaatsvinden.
Wat is de rol van de inwerkingtreding van de Wet Betaalbare huur voor de ineenstorting van investeringen door commerciële beleggers in huurwoningen?
Het beleggingsvolume op de woningmarkt is in de eerste helft van 2024 juist gestegen ten opzichte van de eerste helft van 2023. Capital Value schat in dat er een stijging is van 60%3; Commercieel Vastgoed Adviesbureau CBRE ziet zelfs een stijging van 70%4. Capital Value vermeldt dat hoewel niet voor alle beleggers een stimulerende werking van de Wet betaalbare huur uitgaat, de duidelijkheid op lange termijn die met de wet is ontstaan, van grote waarde is voor institutionele beleggers. Met name investeringen van Nederlandse institutionele beleggers kwamen weer op gang. Deze investeringen namen met 93% toe ten opzichte van het eerste half jaar van 20235.
Wat gaat u concreet met deze inzichten doen om het tij te keren?
Ik zet mij ervoor in om de investeringsbereidheid van beleggers in huurwoningen te vergroten. Zo ga ik in Europa meer ruimte proberen te bewerkstelligen om de realisatie van middenhuurwoningen door woningcorporaties en beleggers financieel te kunnen ondersteunen. In afwachting hiervan ga ik in gesprek met de partijen die investeren in middenhuur, zoals pensioenfondsen, woningcorporaties en particuliere beleggers, om ervoor te zorgen dat zij voldoende middenhuurwoningen kunnen bijbouwen.
Concreet neemt het kabinet maatregelen om het aantrekkelijker te maken te investeren in private huur, middenhuur en vrije huur. We verlagen het algemeen tarief van de overdrachtsbelasting voor beleggers in woningen naar 8%. Ook verhogen we de maximale renteaftrek in de vennootschapsbelasting van 20% naar 25% van de gecorrigeerde winst (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization, EBITDA). Naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 6 en 14 juni 2024 werkt het kabinet een tegenbewijsregeling voor box 3 uit. Dit biedt verhuurders de mogelijkheid om het werkelijke rendement over hun gehele vermogen, en niet alleen de beleggingen in vastgoed, bij de Belastingdienst aan te tonen.
Hoe staat het precies met de aanpak versnellen bouwprocedures? Welke quick-wins zijn genomen?
Graag verwijs ik als reactie naar mijn brief aan uw Kamer van 18 oktober 2024.6 Daaruit licht ik enkele punten toe.
In het Regeerprogramma wordt parallel plannen geïntroduceerd als de nieuwe norm. Met parallel plannen worden in de praktijk fases in het bouwproject meer gelijktijdig uitgevoerd in plaats van na elkaar. Dit is de nieuwe standaard. In enkele gevallen kan de tijd tussen planvorming en daadwerkelijke bouw worden versneld van zes naar twee jaar. Het sturen op doorlooptijden wordt een standaardvoorwaarde bij gebiedsontwikkelingen en projecten waarbij het Rijk is betrokken en waar Rijksmiddelen voor worden ingezet. We werken vanuit de resultaten van de pilots naar een landelijke opschaling.
In het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting, dat bij uw Kamer ter behandeling voorligt7, is een grondslag opgenomen op basis waarvan een aantal versnellingen in de beroepsprocedure van toepassing kan worden verklaard voor categorieën projecten waarvan de versnelde uitvoering noodzakelijk is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. Zo wordt voor die aangewezen besluiten beroep in één instantie voorgesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een termijn voor het doen van uitspraak van zes maanden en uitsluiten van de mogelijkheid tot het instellen van pro forma beroep (de redenen van het beroep moeten binnen de beroepstermijn zijn ingediend). Zo wordt veel sneller duidelijk of een plan kan doorgaan. De tijdwinst kan oplopen tot een jaar.
Daarnaast heb ik uw Kamer bij de brief van 18 oktober jl.8 geïnformeerd over het opstarten van het programma STOER («Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Regelgeving») waarbij, in overleg met de sector en medeoverheden, wordt onderzocht waar mogelijkheden zijn om de regeldruk te verminderen. Nu, en ook voor de middellange termijn, geldt dat de inzet moet blijven om bij belemmeringen eerst na te gaan hoe het wèl kan.
Uit onderzoek blijkt dat via optoppen in totaal circa 100.0009 woningen gerealiseerd kunnen worden. Onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB)10 wijst uit dat deze potentie nu in de praktijk fors lager uitvalt als gevolg van onder meer wet- en regelgeving. De komende periode wil ik mij daarom inzetten op het wegnemen van belemmeringen. Zo publiceer ik eind dit jaar een heldere uitleg over de toepassing van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) voor optoppen. Zoals aangekondigd in het Regeerprogramma onderzoek ik verder of we de besluitvorming van Verenigingen van Eigenaren voor optoppen eenvoudiger kunnen maken.
Ook versterken we de uitvoeringskracht bij gemeenten. Nu wordt € 600.000 vanuit het Rijk aan gemeenten (via de VNG) beschikbaar gesteld voor voorbeeldinitiatieven gericht op kennisdeling, standaardisering, digitalisering en samenwerking met marktpartijen. Met de flexpools is reeds € 90 miljoen beschikbaar gesteld, die deels de komende tijd nog besteed kan worden. Ook daarna blijf ik de uitbreiding van capaciteit bij medeoverheden financieel ondersteunen. Zij ontvangen een realisatiestimulans die naar eigen inzicht kan worden ingezet, waaronder voor het versterken van de uitvoeringskracht. Daarnaast is er initiatief en bekostiging vanuit gemeenten zelf. Binnen mijn mogelijkheden zal ik mij maximaal inzetten om de regeldruk te verminderen.
De investeringen in huurwoningen stagneert of lijkt af te nemen terwijl de betaalbaarheid van nieuwbouwwoningen is toegenomen, wat is hiervan de impact voor gemengde bouwprojecten?
Zie het antwoord op vraag 10. Hier is toegelicht dat de investeringen in huurwoningen inmiddels weer groeien. Tevens geldt dat de verkoop van nieuwbouwkoopwoningen sinds eind 2022 weer flink is aangetrokken. Dit is positief voor woningbouwprojecten met een gemengd karakter (koop en huur).
Heeft u voldoende inzicht in welke bouwprojecten niet doorgaan en welke hulp kunt u bieden om de bouw te continueren?
Het gesprek over specifieke bouwprojecten vindt in eerste instantie vooral lokaal plaats, aan de regionale versnellingstafels. Aan deze zogenoemde tafels zitten overheden, marktpartijen en woningcorporaties bijeen. Mogelijke belemmeringen bij de bouwprojecten zijn daar een expliciet aandachts- dan wel bepreekpunt. Bespreking aan de regionale versnellingstafel helpt om samen met overheden, woningcorporaties en marktpartijen eventuele belemmeringen op te lossen óf ingrepen te doen die het project versnellen. Ook het Expertteam Woningbouw kan hierbij een rol spelen, bijvoorbeeld voor het oplossen van problemen of het bewerkstelligen van een doorbraak in de samenwerking tussen de gemeente en marktpartijen.
Als een bovenregionale of landelijke bemoeienis is vereist, kan de Landelijke versnellingstafel woningbouw hulp bieden. Dit gebeurt door inzet van kennis, stimuleren van samenwerking, doorbreken van knelpunten, het aanjagen van de voortgang of inzetten van versnelling.
Projecten die wezenlijk zijn voor het behalen van de afgesproken woningbouwprogrammering worden niet alleen aan de zogenoemde versnellingstafels besproken maar ook aan de bestuurlijke woondealtafel. Ik monitor zelf de voortgang van alle woningbouwprojecten die rijkssubsidies hebben ontvangen. Om de vertraging in te perken voer ik regelmatig voortgangsgesprekken met gemeenten. Tijdens deze gesprekken bespreken we onder meer welke knelpunten er zijn en wat daaraan kan worden gedaan.
Wat vindt u van het idee van WoningBouwersNL om enkele wetten «uit te zetten», zodat het moeilijker wordt voor belangenorganisaties en milieuclubs om bouwprojecten eindeloos te vertragen?
Het idee van WoningBouwersNL is een interessante gedachte. Ik neem enkele maatregelen om vertraging aan te pakken. In de eerste plaats noem ik in dit verband het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting, dat ter behandeling bij uw Kamer voorligt11. In dit wetsvoorstel is een grondslag opgenomen op basis waarvan een aantal versnellingen in de beroepsprocedure van toepassing kan worden verklaard voor categorieën projecten waarvan de versnelde uitvoering noodzakelijk is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. Zo wordt voor die aangewezen besluiten beroep in één instantie voorgesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een termijn voor het doen van uitspraak van zes maanden en uitsluiten van de mogelijkheid tot het instellen van pro forma beroep (de redenen van het beroep moeten binnen de beroepstermijn zijn ingediend). Zo wordt veel sneller duidelijk of een plan kan doorgaan. De tijdwinst kan oplopen tot een jaar.
Verder ga ik belemmeringen voor woningbouw wegnemen, regels vereenvoudigen en overbodige regels waar mogelijk schrappen. Zie ook het antwoord op vraag 12 waar ik inga op het programma STOER.12 Zoals in het Regeerprogramma is opgenomen ga ik samen met medeoverheden, marktpartijen en corporaties aan de slag om de stapeling van lokale regels en procedures aan te pakken en regeldruk te verminderen. Ik wil dit wel op zorgvuldige wijze doen. Voor regelgeving of beperkingen zijn immers vaak goede redenen aan te wijzen, bijvoorbeeld uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van toekomstige bewoners, noodzakelijke verduurzaming, en het behoud van een goede leefomgeving.
Wat vindt u van het idee van WoningBouwersNL om schadevergoedingen uit te keren bij volledig onterechte bezwaren?
Het huidige recht kent al mogelijkheden om misbruik van procesrecht tegen te gaan. Een partij dient het recht om bezwaar te maken en eventueel beroep in te stellen te gebruiken voor het doel waarvoor dat recht in het leven is geroepen, te weten de gerechtvaardigde behartiging van zijn/haar belangen. Een bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard als de bevoegdheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is verleend op een zodanige wijze dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verder een voorziening opgenomen om een natuurlijk persoon in de proceskosten te veroordelen in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.13
Hierbij past wel grote terughoudendheid. Rechtsbescherming is immers een wezenlijk onderdeel van de democratische rechtsstaat, waarbij een belanghebbende de door de overheid gemaakte belangenafweging desgewenst door een onafhankelijke rechter kan laten toetsen.14 Het instellen van beroep en hoger beroep tegen een besluit is als zodanig dus niet kennelijk onredelijk en levert als zodanig ook geen misbruik van recht op. Zoals ook uit de jurisprudentie blijkt is het vaststellen van misbruik van recht alleen toelaatbaar indien het indienen van een rechtsmiddel evident misbruik behelst. Een betoog dat de beroepen geen redelijke kans van slagen hebben en eisers dit weten, leidt nog niet tot de conclusie dat eisers misbruik maken van procesrecht. Het gaat erom of degene die beroep heeft ingesteld het recht aanwendt zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven.15
In hoeverre heeft het feit dat de markt voor nieuwkoopwoningen bijna terug is op het niveau van de goede jaren, gevolgen voor de aanschafprijs?
Er is niet een afzonderlijke markt voor nieuwbouwkoopwoningen noch voor woningen uit de bestaande voorraad. Voor nieuwbouwkoopwoningen kan wel een wat hogere prijs worden gevraagd omdat de kwaliteit van nieuwbouw doorgaans hoger is dan die van woningen in de bestaande voorraad woningen. Maar omdat nieuwbouw en bestaande bouw substituten voor elkaar zijn, zijn de woningprijzen aan elkaar gelinkt. Nu de prijzen voor woningen uit de bestaande voorraad weer stijgen, zal dat naar verwachting ook het geval zijn voor nieuwbouwkoopwoningen. Deze stijging van de huizenprijzen heeft uiteraard gevolgen voor de betaalbaarheid, maar is gunstig voor de financiële haalbaarheid van woningbouwprojecten.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie hiervoor.
De Internationale Dag van de Migraine en het bericht ‘Elke dag hebben 70.000 mensen een migraineaanval, maar de meesten gaan pas na een jaar naar de dokter’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met en kunt u een reactie geven op het bericht «Elke dag hebben 70.000 mensen een migraineaanval, maar de meesten gaan pas na een jaar na de dokter» van 12 september ’24 (AD)1?
Ik ben op de hoogte van dit bericht. Uit een eerder rapport van de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) is al gebleken dat er meer aandacht nodig is voor kennisontwikkeling op het gebied van vrouwspecifieke problematiek bij niet-gynaecologische somatische specialismen.2 Volgens de NVOG is meer aandacht en focus nodig op aandoeningen die voornamelijk bij vrouwen voorkomen en die tot nu toe in onderzoek onderbelicht zijn. Gevolgen hiervan zijn lange zoektochten in de zorg die gepaard gaan met vaak langdurig onverklaarde of onbegrepen klachten. Dit geldt ook voor migraine.
Voor deze aandoeningen geldt dat deze voornamelijk bij vrouwen voorkomen en dat er een belangrijke rol weggelegd lijkt te zijn voor de vrouwelijke hormonen en hormonale cyclus in het verloop van de ziektes. Net als bij gynaecologische aandoeningen zijn dit bovendien aandoeningen die niet direct levensbedreigend zijn, maar die wel een grote impact hebben op de kwaliteit van leven en op de maatschappelijke (arbeids)participatie van vrouwen. Ik vind het dan ook belangrijk dat hierover meer kennis komt.
Bent u ervan op de hoogte dat in Nederland rond de 2 miljoen mensen aan migraine lijden en dat twee derde van de mensen met migraine vrouw is?
Ik ben daarvan op de hoogte. In het nieuwe Kennisprogramma Vrouwspecifieke gezondheid bij ZonMw is migraine benoemd als één van de aandoeningen waar meer onderzoek over nodig is. In het programma zal ruimte geboden worden aan onderzoek naar (en de invloed van hormonen en de hormonale cyclus op) migraine bij vrouwen, conform het verzoek gedaan in de motie Paulusma (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 765, nr. 866).
Bent u ervan op de hoogte dat slechts 286.000 mensen met migraine bij de huisarts staan geregistreerd?
Het is bekend dat een groot deel van mensen met migraine geen huisarts of medisch specialist consulteert over hun klachten. Dat is ook in Nederland het geval. Hierdoor krijgen zij soms geen passende behandeling voorgeschreven, omdat effectieve migrainemedicatie vaak alleen op medisch recept verkrijgbaar is.
Binnen de huisartsenzorg is er veel aandacht voor de toegankelijkheid van passende zorg voor mensen met migraine. Zo is er op Thuisarts.nl een aparte pagina voor mannen en vrouwen met migraine en ook voor migraine met aura.
Hoe reflecteert u op een zodanige onder-representatie voor de zorg en het beleid ten aanzien van de zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat uit buitenlands onderzoek blijkt dat slechts 7,6% van de mensen met migraine passende zorg krijgt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of Nederlandse migraine patiënten toegang hebben tot passende zorg? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de kwaliteit en toegang van zorg voor mensen met patiënten?
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven is het bekend dat een groot deel van de mensen met migraine geen huisarts of medisch specialist consulteert. Hierdoor ontvangen zijn ook niet de passende behandeling.
In Leiden en Rotterdam wordt momenteel in de Migraine WHAT-studie onderzoek gedaan naar de rol van hormoonschommelingen in het uitlokken van migraineaanvallen bij vrouwen. Op dit vlak is behoefte aan verdieping van de kennis. Ook is er behoefte aan meer inzicht in migraine als cardiovasculaire risicofactor bij vrouwen en in de effecten en bijwerkingen van antimigrainemiddelen bij vrouwen.
Ik ga ervan uit dat de kennis op den duur gaat leiden tot betere kwaliteit van de zorg voor migrainepatiënten en dat de inzichten meegenomen worden in de richtlijnen.
Welke plannen heeft u om toegang tot zorg voor deze patiënten te verbeteren? Kunt u hierin aangeven welke inspanningen er nodig zijn om mensen van passende zorg door huisarts of specialist te voorzien?
Zoals ik bij vraag 6 heb aangegeven ga ik ervan uit dat nieuwe kennis op den duur gaat leiden tot betere zorg voor migrainepatiënten. Binnen de huisartsenzorg is er veel aandacht voor de toegankelijkheid van passende zorg voor mensen met migraine. Zo is er op Thuisarts.nl een aparte pagina voor mannen en vrouwen met migraine en ook voor migraine met aura. In de huisartsenrichtlijn over hoofdpijn – waar migraine onder valt – wordt op diverse manieren aandacht gegeven aan passende zorg, zoals oog voor manvrouwverschillen en voor associaties van migraine met andere aandoeningen, specifiek hartvaatklachten. Verder helpt het persoonlijke hoofdpijndagboek van de patiënt bij de diagnostiek om migraine en andere vormen van hoofdpijn te onderscheiden.
Bent u ermee bekend en hoe denkt u erover dat de maatschappelijke kosten van migraine door werkverzuim op 2,5 tot 4 miljard euro per jaar worden geraamd?
Ja, hiermee ben ik bekend. Dit blijkt uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek uit 2021, uitgevoerd in opdracht van het Hoofdpijnnet.3 Ook is bekend dat mensen met migraineklachten vaak pas na een jaar naar de huisarts gaan. Zodoende speelt kortdurende uitval vaak al langer. Migraine is een hersenaandoening waarbij weliswaar de diagnose gesteld kan worden, maar waarvoor op dit moment nog onvoldoende behandeling mogelijk is die de migraine kan opheffen of voorkomen. SEO concludeert dan ook dat het een belangrijke optie is om te richten op onderbehandeling van migraine om zo de kosten van verzuim door migraine te verlagen. Bedrijfsartsen hebben een belangrijke adviserende rol bij werkverzuim. De beroepsvereniging voor Bedrijfsartsen (NVAB) is betrokken bij de Hoofdpijn alliantie en heeft een nascholing voor bedrijfsartsen over dit thema ontwikkeld. Zo kunnen zij werkenden bij wie mogelijk sprake is van migraine sneller herkennen en doorverwijzen.
Deelt u de mening dat van het bedrijfsleven mag worden verwacht de uitval door mensen met migraine te minimaliseren? Zo ja, bent u bereid dit met VNO/NCW te bespreken?
Het minimaliseren van uitval uit werk door ziekte is een belangrijke, algemene verantwoordelijkheid van werkgevers en werkenden, die volgt uit de Arbowet. Dit is een gespreksonderwerp dat regelmatig in algemene zin met zowel de werkgeversorganisatie als de werknemersorganisaties wordt besproken. Het is niet passend om specifiek over uitval van mensen door migraine met VNO-NCW te spreken aangezien werkgevers niet behoren te weten welke aandoening een zieke werknemer heeft. Het is de taak van de bedrijfsarts om te zorgen dat de werknemer de juiste behandeling krijgt.
Kunt u inzicht geven hoe in Nederland het geld dat beschikbaar is voor onderzoek zich verhoudt tot de maatschappelijke kosten van migraine?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan ZonMw. Er is geen totaaloverzicht van het geld dat beschikbaar is voor onderzoek naar migraine. ZonMw heeft nl. geen apart programma dat specifiek gericht is op migraine. Op basis van de informatie van ZonMw heb ik wel begrepen dat er – gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) via ZonMw – twee persoonsgebonden onderzoeksprojecten over migraine bijna afgerond zijn. Een Vidi4 van 800.000 euro en een Vici5 van 1,5 miljoen euro. Daarnaast is er binnen het Kennisprogramma Gender en Gezondheid6 een onderzoeksproject gefinancierd van 500.000 euro. Binnenkort start er bij het ZonMw rondom het Nationaal Plan Hoofdzaken een nieuw project van bijna 200.000 euro.
Dat betekent dus dat er – op basis van de bekende lopende en recente afgeronde projecten – de afgelopen jaren zo'n 3 miljoen euro is geïnvesteerd in migraineonderzoek alleen al via diverse ZonMw-programma's. In het nieuwe Kennisprogramma Vrouwspecifieke gezondheid is migraine benoemd als één van de aandoeningen waar meer onderzoek nodig is en zal ruimte geboden worden aan onderzoek naar (de invloed van hormonen en de hormonale cyclus op) migraine bij vrouwen. Dit is ook conform het verzoek gedaan in de motie Paulusma (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 765, nr. 866).
Bent u bereid om samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een plan te maken om de uitval door mensen met migraine te minimaliseren? Zo ja, kunt u dit plan voor het zomerreces van 2025 met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Om maatschappelijke kosten van ziekte te verlagen ben ik in gesprek met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over samenwerking op het terrein van gezondheid en uitval door ziekte op het werk. Zo organiseren we gezamenlijk op 27 november 2024 een landelijk congres waarbij de verbinding wordt gemaakt tussen werk en gezondheid en waar diverse samenwerkingsprojecten van de beide ministeries gepresenteerd zullen worden. Een van de workshops zal gaan over migraine. Hierin wordt behandeling en werk besproken vanuit zowel de curatieve zorg als de arbozorg.
De overwegingen van het kabinet om Nederlandse gedetineerden naar Estland te sturen |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() |
Klopt het bericht van het AD waarin wordt aangegeven dat u overweegt om Nederlandse gedetineerden over te zetten naar Estland vanwege cellentekorten?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 13 augustus jl.2 verken ik de mogelijkheid om Nederlandse gedetineerden in een buitenlandse gevangenis te plaatsen. Het klopt dat ik in mijn verkenning contact heb met Estland om te bezien wat de mogelijkheden zijn om Nederlandse gedetineerden daar te plaatsen. Op 26 september ben ik daarom zelf op werkbezoek geweest in Estland.
Zo ja, waarom heeft u ervoor gekozen om Estland te overwegen als land hiervoor?
In de overweging om gedetineerden in het buitenland te plaatsen is het belangrijk dat het land gesitueerd is binnen de Europa zodat het eventueel ontvangende land aan dezelfde mensenrechtelijke en Europeesrechtelijke kaders is gebonden als Nederland. Daarnaast moet het eventueel ontvangende land natuurlijk een overschot aan detentiecapaciteit hebben en bereid zijn capaciteit te verhuren aan een ander land.
Welke landen heeft u nog meer overwogen in de zoektocht naar plekken voor gedetineerden?
Op dit moment is Estland het enige land binnen de Europa waarvan mij bekend is dat het een significant overschot aan capaciteit heeft. Ik blijf ondertussen bezien of er nog andere landen zijn waar dat het geval is.
Kunt u aangeven welke doelgroep van gedetineerden wordt overwogen om in Estland onder te brengen?
Welke doelgroepen hier eventueel voor in aanmerking zouden kunnen komen, is een onderdeel van het verkenningsproces.
Wat voor beveiligingsregime heeft de gevangenis die u overweegt in Estland?
Ook dit is onderdeel van het verkenningsproces. Het beveiligingsregime van de gevangenis waar eventueel Nederlandse gedetineerden worden geplaatst moet vergelijkbaar zijn met het beveiligingsregime dat deze gedetineerden in Nederland zouden hebben.
Wat zijn de kosten die met deze verplaatsing van gedetineerden gemoeid gaat?
Ik kan op dit moment nog geen inschatting geven van de kosten die gemoeid zouden gaan met de verplaatsing van gedetineerden naar het buitenland. Op de kosten zijn tal van factoren van invloed die in de verkenningsfase nader in kaart moeten worden gebracht.
Kunt u aangeven hoe ver u bent gevorderd met deze plannen?
Op 26 september jl. ben ik zelf naar Estland op bezoek gegaan voor een verkennend gesprek met de Minister van Justitie van Estland. Ook heb ik daar een bezoek gebracht aan een van de gevangenissen in Estland. Dit is onderdeel van de verkenningsfase waarin verschillende vraagstukken moeten worden geanalyseerd en uitgewerkt voordat kan worden besloten of we overgaan naar een volgende fase. Te denken valt aan juridische vraagstukken – zoals het toepassen van Nederlands recht op Ests grondgebied –, financiële vraagstukken – zoals een inschatting van de kosten en dekking daarvan –, vraagstukken over de fysieke veiligheid – hoe verhoudt de fysieke veiligheid zich tot onze eisen- en tal van praktische vraagstukken.
Kunt u aangeven wat er zal gebeuren als de situatie zich voordoet dat er ook in Estland een cellentekort ontstaat?
Indien de verkenning voor Estland en ons positief is dan kan er onderhandeld worden over een verdrag. In het te onderhandelen verdrag worden afspraken opgenomen over hoeveel plaatsen en voor welke termijn Nederland zal kunnen beschikken over detentiecapaciteit. Gedurende die termijn zijn die plaatsen niet beschikbaar voor Estland.
Klopt het bericht dat ook Engeland aanspraak wilt doen op beschikbare plekken in Estland?
Ik doe geen uitspraken over voornemens van andere landen. Wel realiseer ik me dat er ook in andere ons omringende landen sprake is van capaciteitsproblematiek.
Kunt u toezeggen dat de Kamer eerst zal worden geïnformeerd en dat geen onomkeerbare stappen worden gezet voor hierover met de Kamer wordt gesproken?
Ja, dat kan ik toezeggen. Uw Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomst van de verkenning.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat van 2 oktober aanstaande?
Ja.
Het artikel UT grijpt rigoureus in, mogelijk ruim 500 banen op de tocht |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel UT grijpt rigoureus in, mogelijk ruim 500 banen op de tocht?1
Ja.
Wat vindt u van de reorganisatievoorstellen van de Universiteit Twente? Vindt u deze ontwikkelingen wenselijk?
De door dit kabinet genomen keuzes in de overheidsfinanciën maken dat ook op onderwijs en onderzoek moet worden bezuinigd. Daarnaast daalt het budget ook door de autonome daling van studentenaantallen, met name in het hbo. Dat zal zijn weerslag hebben op en binnen de instellingen. Dit doet uiteraard pijn en als instellingen daar bezorgd om zijn, dan begrijp ik dat goed.
Instellingen hebben bestedingsvrijheid. Zij zijn tevens verantwoordelijk voor het zorgvuldig doorvoeren van bezuinigingen. Hierover verantwoorden zij zich niet richting mij, maar richting de medezeggenschap en het intern toezicht. De Raad van Toezicht heeft bijvoorbeeld een goedkeuringsrecht op de begroting en het instellingsplan. De centrale medezeggenschap (universiteitsraad of medezeggenschapsraad van een hogeschool) heeft een instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting en het instellingsplan. De centrale medezeggenschap heeft hiernaast een adviesrecht op aangelegenheden die het voortbestaan en de goede gang van zaken binnen de universiteit betreffen, op de begroting en op het algemeen personeelsbeleid. Ik heb er op basis van deze interne waarborgen vertrouwen in dat binnen de instellingen reorganisaties op zorgvuldige wijze worden vormgeven.
Specifiek: hoe kijkt u naar het voornemen van de Universiteit Twente om een minimumaantal studenten per vak te hanteren en het voornemen om te stoppen met het ontwikkelen van nieuwe opleidingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook kleine opleidingen behouden zullen worden?
Universiteiten en hogescholen ontvangen een lumpsumbedrag vanuit het Ministerie van OCW, waarmee zij hun onderwijs en onderzoek financieren. Hoe de onderwijsinstellingen het onderwijs en onderzoek op hun instelling precies vormgeven, valt onder de autonomie van de instellingen. Het is in ieder geval belangrijk dat het onderwijs en onderzoek zo goed mogelijk aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap en dat de publieke middelen hiertoe zo efficiënt mogelijk worden ingezet. De onderwijsinstellingen dragen hiervoor dus in gezamenlijkheid ook een landelijke verantwoordelijkheid. Reguliere reflectie en afstemming tussen de onderwijsinstellingen, in dialoog met maatschappelijke partners, is daarvoor belangrijk. Gezien de bezuinigingen en de verwachte verdere daling van de studenten, zal dit belang nog verder toenemen.
Indien vernieuwing van het onderwijsaanbod nodig is, bijvoorbeeld omdat een vakgebied verandert, hoeft dit niet per se via nieuwe opleidingen vorm te krijgen. Sterker nog, ik vind dat instellingen altijd eerst dienen te kijken of vernieuwing via het bestaande aanbod kan plaatsvinden. Als de studentenaantallen in de ogen van een instelling per opleiding te klein worden, dan is het ook aan de instelling zelf om te bezien hoe de opleidingen doelmatiger kunnen worden georganiseerd, bijvoorbeeld door opleidingen samen te voegen of door samen te werken met andere onderwijsinstellingen. Niet in alle gevallen is het een probleem als een kleine opleiding ophoudt te bestaan, bijvoorbeeld als de maatschappelijke relevantie dermate klein is geworden dat de kosten daar niet meer tegenop wegen. Indien het echter gaat om een kleine opleiding met een grote maatschappelijke relevantie, dan is behoud ervan belangrijk. Ik zie het dan als de landelijke verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen gezamenlijk om te bezien hoe zij ervoor kunnen zorgen dat het onderwijs in het betreffende vakgebied behouden blijft.
Ik vertrouw erop dat universiteiten, met bovenstaande in acht genomen, goede keuzes maken ten aanzien van hun onderwijsaanbod en dat zij dit in overleg met de andere universiteiten doen. De continuering van de sectorplannen voor het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs waarvoor ik heb gekozen, zal hieraan bijdragen. Tot slot is het relevant om te noemen dat ik wil toewerken naar een stabiele bekostiging, zodat ook bij een daling van de studentaantallen een goed opleidingsaanbod op peil blijft.
Kunt u aangeven wat het effect zal zijn van de bezuiniging van de Universiteit Twente voor hun verschillende onderzoeksgebieden, concreet het onderzoek dat de UT doet naar veilig drinkwater en medische technologie?2
De Universiteit Twente beslist zelf welke inhoudelijke keuzes zij neemt om invulling te geven aan de bezuiniging op hun rijksbijdrage. Wel kan ik melden dat er niet bezuinigd wordt op de sectorplannen voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. De bijdrage daaruit voor onderzoek naar de watercyclus en biomedische technologie aan de Universiteit Twente blijft in stand.
Welke mogelijkheden ziet u om de positie van Universiteit Twente en andere instellingen in de regio te bestendigen, onder andere bij de vormgeving van de wetgeving op het gebied van internationale studenten?
Er zijn meerdere ontwikkelingen die de positie van de onderwijsinstellingen in de regio bestendigen. De WHW schrijft voor dat het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs in beginsel in het Nederlands wordt aangeboden. Dit is de norm waar de wet op aanstuurt.
Tegelijk voorziet het wetsvoorstel Internationalisering in Balans in een doelmatigheidstoets voor anderstalig onderwijs. Hiermee kunnen instellingen toestemming krijgen om af te wijken van de norm, mits zij voldoen aan specifieke criteria. Specifieke criteria kunnen bijvoorbeeld regionale omstandigheden of de stand van de arbeidsmarkt zijn. Voor instellingen in grensregio's, zoals de Universiteit Twente, of regio's die economisch achterblijven kan deze toets ruimte bieden. Indien een instelling kan aantonen dat anderstalig onderwijs bijdraagt aan de regionale ontwikkeling, bijvoorbeeld door het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking in grensregio’s of het opvangen van (eu)regionale arbeidsmarktbehoeften, kan zij zich beroepen op het regio-criterium binnen de toets. Het is voor een instelling eveneens een mogelijkheid om zich voor verschillende opleidingen te beroepen op het arbeidsmarktcriterium. Dit criterium is gericht op opleidingen die inspelen op beroepsgroepen met grote arbeidsmarkttekorten, zoals opleidingen in techniek en ICT die ook Universiteit Twente aanbiedt. Dit betekent niet dat alle techniekopleidingen automatisch in een andere taal aangeboden mogen worden.
Verder nemen, mits de ingediende plannen worden goedgekeurd, de Universiteit Twente, Saxion en het ROC van Twente deel aan het nationaal versterkingsplan Microchiptalent (Beethoven). Zij zetten gezamenlijk en als individuele instellingen in op de versterking van de supply chain en de technologische ontwikkeling in deze sector. Deze activiteiten, die in samenwerking met het regionale bedrijfsleven worden ondernomen, bestendigen de positie in de regio en worden door de middelen die aan het nationaal versterkingsplan van Microchiptalent verbonden zijn, ondersteund.
Welk effect verwacht u dat de langstudeerboete zal hebben op de Twentse Student Union? Wat zal het effect zijn op aanbod van sport en cultuur voor studenten op de UT als er geen studenten zijn die zich hiervoor inzetten?
Zoals het kabinet heeft aangegeven in het Regeerprogramma werken we de langstudeermaatregel uit in overleg met universiteiten, hogescholen en studenten. We kijken daarbij in brede zin naar de uitvoerbaarheid en naar manieren voor instellingen en studenten om langstuderen tegen te gaan. Ik kan op dit moment nog niet aangeven wat de concrete effecten van de langstudeermaatregel zijn.
Bent u bereid om gesprekken op te starten met TwenteBoard en uw collega van Economische zaken om te inventariseren wat de gevolgen zullen zijn van deze reorganisatie voor de economie, banen en bedrijvigheid in de regio?
Op dit moment vinden er gesprekken met de regio Twente plaats in het kader van het traject Elke Regio Telt!. Tijdens deze gesprekken, waar ook TwenteBoard en EZ bij zijn betrokken, worden de krachten en uitdagingen van de regio besproken. Daarnaast vinden er gesprekken plaats in het kader van het nationaal versterkingsplan Microchiptalent, waar TwenteBoard en EZ eveneens deel van uitmaken.
Kunt u aangeven op welke andere onderwijsinstellingen een dergelijke crisisorganisatie is ingericht om bezuinigingen door te voeren?
Instellingen hebben bestedingsvrijheid. Zij zijn tevens verantwoordelijk voor het zorgvuldig doorvoeren van bezuinigingen. Hierover verantwoorden zij zich niet richting mij, maar richting de medezeggenschap en het intern toezicht. Ik monitor dit niet en heb geen zicht op eventuele crisisorganisaties of formele organisatiewijzigingen binnen instellingen.
Kunt u aangeven op welke andere onderwijsinstellingen in het vervolgonderwijs op dit moment sprake is van een formele organisatiewijzigingen of waar dat ophanden is?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u kennisgenomen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) Viermaandenverslag 2024, waar in paragraaf 4.1 de tabel Financiële rechtmatigheid verslagjaar eerste twee kwartalen 2024 staat, waarin bij de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) staat dat de financiële fouten WIA 0,0% bedroegen in 2023 en 0,0% in de eerste vier maanden van 2024?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het UWV Viermaandenverslag 2024, waar in paragraaf 4.1 de tabel Financiële rechtmatigheid verslagjaar eerste twee kwartalen 2024 staat, waarin bij de WIA staat dat de financiële onzekerheden WIA 0,2% bedroegen in 2023 en 0,0% in de eerste vier maanden van 2024?
Ja.
Kunt u aangeven wat de definities zijn van financiële fouten WIA en financiële onzekerheden WIA en hoe deze cijfers berekend zijn?
De financiële rechtmatigheidscontrole vindt zijn basis in de artikelen 5.10a t/m 5.10e van de Regeling SUWI. De definitie van financiële rechtmatigheid is terug te vinden in artikel 5.10b: de overeenstemming van de totstandkoming van de baten en lasten en de balans met de in Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen, andere algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels die in de Staatscourant zijn gepubliceerd, opgenomen bepalingen die de uitkomst van een financiële transactie kunnen beïnvloeden;
Financiële fouten en onzekerheden zijn als volgt gedefinieerd:
Artikel 5.10d: financiële fout: een fout die financiële consequenties heeft.
Artikel 5.10e: financiële onzekerheid: de baten en lasten waarover de accountant geen toereikende controle-informatie heeft verkregen als gevolg van leemten in de administratieve organisatie of interne controle of ontoereikend beleid ter voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik.
De UWV-rechtmatigheidscontrole is afgestemd met de Minister van SZW en toezichthoudende partijen. De maandelijkse controle wordt uitgevoerd middels een steekproef op betalingen uit de lopende WIA-uitkeringen (minimaal 300 gevallen op jaarbasis). Ook worden jaarlijks 25 afgewezen uitkeringsaanvragen gecontroleerd in de steekproef. De gecontroleerde maandbetalingen kunnen bij de WIA eerste betalingen zijn van nieuw toegekende gevallen, maar het zijn vooral continueringsbetalingen van al langer lopende gevallen. In 2023 betroffen 22 van de 300 onderzochte WIA-betalingen nieuwe toekenningen. Het aantal onderzochte nieuwe WIA-toekenningen is dus beperkt.
Bij de berekening van de rechtmatigheidscijfers worden gevonden financiële fouten en financiële onzekerheden geëxtrapoleerd naar het totaal aan uitgekeerde WIA-uitkeringen die de basis vormden voor de steekproef.
Voor «oude» fouten – geconstateerde financiële fouten die ontstaan zijn voorafgaand aan het verslagjaar geldt een aparte procedure van beoordeling en hierover wordt zo nodig in geval van herstelacties ook separaat verantwoord. De oude fouten maken derhalve geen onderdeel van de verantwoordingscijfers per verslagjaar.
Ziet u aanleiding om aan het UWV te vragen om deze cijfers opnieuw te berekenen gezien de problemen die aan het licht gekomen zijn?
Nee, de rechtmatigheidscijfers 2024 over de eerste vier maanden zijn voorlopig en indicatief. Pas aan het einde van het verslagjaar bij de presentatie van de jaarcijfers 2024 zijn alle 300 steekproefdossiers WIA gecontroleerd en zijn alle aspecten van de dossiers gecontroleerd.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de grote problemen met de foutieve keuringen en de vaststelling van de hoogte van de uitkeringen niet voorkomen in de Stand van de Uitvoering, het Jaarverslag van het UWV en de knelpuntenbrief?
In de afgelopen jaren heeft UWV in zijn jaarverslagen en knelpuntenbrieven het risico gesignaleerd voor fouten in de uitvoering als gevolg van onder andere het niet beschikbaar hebben van voldoende, opgeleide medewerkers en door de complexiteit van wet- en regelgeving, zoals de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). UWV constateert dat een fundamentele analyse en aanpak is vereist en roept in de knelpuntenbrief op tot versnelling van de vereenvoudiging, onder andere om het WIA-stelsel beter uitvoerbaar te maken. Zoals bekend krijgen op dit moment de ideeën uit OCTAS verder vorm. In het najaar van 2024 presenteer ik voorstellen waarmee ik verwacht dat we een vereenvoudigingsslag kunnen bewerkstelligen die de uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid ten goede kan komen.
In de zesmaandelijkse Stand van de Uitvoering-brieven wordt gerapporteerd over zaken die niet lopen zoals gewild, zoals bijvoorbeeld bij fouten bij de indexering van WIA-daglonen (december 2023, juni 2024) of bij het onvoldoende rekening houden met zelfstandig inkomen naast een WIA-uitkering (december 2022, juni 2023). In de afgelopen jaren heeft UWV zich vol ingezet om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven aan mensen die te lang wachten op een WIA-beoordeling. Dit is nodig omdat het aantal mensen dat te lang moest wachten op de beoordeling vanaf 2020 sterk toenam. Gelijktijdig waren er signalen binnen het UWV dat de kwaliteit van het berekenen en vaststellen van WIA-uitkeringen onder druk stond. UWV heeft tot dusverre niet gerapporteerd over de bij interne steekproeven geconstateerde onjuistheden bij het berekenen en vaststellen van de WIA-uitkeringen. Hiervan werd de impact voor cliënten onvoldoende onderkend. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 september jl. betreuren UWV en ik dit ten zeerste.
Hoeveel geld is er de afgelopen vijf jaar uitgegeven aan het project «Werk aan Uitvoering»?
Voor het programma Werk aan Uitvoering is in de periode 2023–2031 € 600 miljoen per jaar beschikbaar met een aanloop van € 200 miljoen in 2022. Een deel van deze middelen is toegekend aan UWV, oplopend vanaf € 23 miljoen in 2023 tot € 35 miljoen in de periode 2025–2029. UWV investeert € 20 miljoen hiervan in ambtelijk vakmanschap. Naast de investering in ambtelijk vakmanschap besteedt UWV middelen aan het versnellen van de digitale agenda.
Hoe komt het dat deze problemen in dat project niet duidelijk naar boven gekomen zijn?
Het programma Werk aan Uitvoering is gericht op het verbeteren van de publieke dienstverlening door beleid en uitvoering menselijker, wendbaarder en toekomstbestendig te maken.
Het programma richt zich niet op de uitvoering van processen bij afzonderlijke publieke dienstverleners. Het constateren van fouten die zijn gemaakt bij de vaststelling van WIA-uitkeringen was geen onderdeel van de opdracht.
Hoewel de huidige problemen niet expliciet aan de orde zijn gekomen, ondersteunen de maatregelen in het programma Werk aan Uitvoering de verbetering van de kwaliteit bij UWV. Een adequate IT ondersteuning is een belangrijke pijler bij de uitvoering van complexe wetten. Ook het vakmanschap van de medewerker is essentieel hierbij. Investeren in vakmanschap en maatwerk vraagt om extra leertijd in de uitvoering. De middelen uit het programma Werk aan Uitvoering voorzien hierin.
Is de accountantsverklaring aan het UWV over 2022 en 2023 op juiste gronden verstrekt?
Het is aan UWV om dit te beoordelen. Ik heb op dit moment geen reden om hieraan te twijfelen.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 7 maart 2024 een brief aan de Algemene Rekenkamer schreef als reactie op het rapport menselijke maat met de volgende tekst: «Fouten en nalatigheden in de uitvoering en wettelijke grondslag. De AR constateert dat het onduidelijk is hoe met fouten en nalatigheden van uitvoeringsinstanties omgegaan moet worden. Ook adviseert de AR het redelijkerwijs duidelijk criterium van een wettelijke basis te voorzien. De twee artikelen waar u op wijst – artikel 3 en 4 van de beleidsregel – zien op terugvordering. De afgelopen tijd ben ik bezig geweest om het onderwerp terugvordering een plaats te geven in het conceptwetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. Daarbij overweeg ik ook een codificatie van het redelijkerwijs duidelijk criterium. Een andere overweging ligt bij enkele keuzes ten aanzien van de exacte invulling en reikwijdte die de bepaling moeten krijgen. Daarnaast bezie ik op welke wijze de gevolgen van fouten en nalatigheden van uitvoeringsinstanties in de terugvordering kunnen worden meegenomen.»?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe het staat met het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid, met het «redelijkerwijs duidelijk criterium» en met de gevolgen van fouten en nalatigheden van uitvoeringsinstanties in de terugvordering?
U bent recent geïnformeerd over de voortgang van het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. In de kern overweeg ik om de factor waar het om gaat, namelijk de rol van het bestuursorgaan bij het ontstaan van (de hoogte) van een terugvordering, een bestendige plek te geven in het wettelijk kader. Daarbij is het redelijkerwijs duidelijk criterium een relevante factor. Hiervoor wordt een toepassing overwogen zoals deze momenteel al geldt bij UWV, wat ook wordt aanbevolen door de AR. In de genoemde brief duid ik dit nader.
Kunt u deze vragen een voor een en minstens een week voor het plenaire debat hierover aan de Kamer doen toekomen?
De antwoorden zijn zo snel mogelijk naar uw Kamer gezonden.
Het artikel ‘Landsadvocaat krijgt waarschuwing voor rol in fraudezaak’ |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Sandra Palmen (NSC) |
|
van Weel |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Landsadvocaat krijgt waarschuwing voor rol in fraudezaak»?1
Ja. Ik heb de uitspraak van de Raad van discipline en de reactie hierop van de landsadvocaat aan uw Kamer gezonden.2
Is bij u bekend of er ooit een landsadvocaat eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld?
Het is mij niet bekend of er eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd aan een landsadvocaat. Uitspraken van de tuchtrechter worden enkel geanonimiseerd gepubliceerd. Schrappingen uitgesproken na 1 januari 2015 en (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke schorsingen uitgesproken na 1 januari 2015 worden wel met naam gepubliceerd. In deze publicaties is de naam van de vorige en huidige landsadvocaat niet terug te vinden.
Is bij u bekend of er eerder een advocaat/notaris van Pels Rijcken tuchtrechtelijk is veroordeeld?
Naar aanleiding van de fraudekwestie waarover uw Kamer bij meerdere gelegenheden is geïnformeerd, zijn twee notarissen en een kandidaat-notaris van Pels Rijcken berispt door de tuchtrechter. Pels Rijcken biedt overigens naar aanleiding van de fraudekwestie sinds 1 juli 2022 geen notariële diensten meer aan. Het is mij niet bekend of er eerder een advocaat van Pels Rijcken een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Uitspraken van de tuchtrechter worden enkel geanonimiseerd gepubliceerd. Schrappingen uitgesproken na 1 januari 2015 en (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke schorsingen uitgesproken na 1 januari 2015 worden wel met naam gepubliceerd. In deze publicaties zijn geen advocaten van Pels Rijcken te vinden. In het landscontract is opgenomen dat Pels Rijcken ervoor zorgt ervoor dat de contactpersoon bij de Staat onverwijld melding ontvangt van omstandigheden die uitvoering van de overeenkomst of de continuïteit van haar bedrijfsvoering in gevaar zouden kunnen brengen of die de Staat zouden kunnen raken. Daartoe behoort ook de oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel als dat van belang is voor de Staat.
Hoe kijkt u naar de integriteit van de landsadvocaat na deze tuchtrechtelijke veroordeling? Vindt u ook dat de landsadvocaat van onbesproken gedrag moet zijn, gelet op zijn positie als voornaamste juridische adviseur van de Staat? Zie ook de eerdere Kamervragen (2022D18362 en 2022Z02611).
De landsadvocaat dient naar eer en geweten te handelen en daarbij de wet na te leven. Ik heb uit deze zaak niet de indruk gekregen dat de landsadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden. Dat blijkt mijns inziens ook uit het feit dat hem enkel een waarschuwing is opgelegd.
Hoe rijmt u de veroordeling van de landsadvocaat met de kernwaarden van de overheid en de advocatuur (zie artikel 10a Advocatenwet en Gedragsregels)?
Uit de uitspraak volgt dat een beroepsnorm is overtreden. Dit heeft geleid tot de lichtste tuchtrechtelijke maatregel; een waarschuwing.
Ondanks dat het overgrote deel van de klachten is afgewezen, heeft de tuchtrechter geconstateerd dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier had moeten verwijderen. Die periode was de tijd die was gelegen tussen een onherroepelijke uitspraak van een rechter dat de desbetreffende stukken onder het verschoningsrecht vielen (waarover tot dan toe anders was geoordeeld) en het moment dat deze stukken door de wederpartij zelf in een geding werden ingebracht. In de periode daaraan voorafgaand en de periode daarna kon hij dus wel rechtmatig over deze e-mails beschikken. De Raad van discipline concludeert dat een advocaat niet over verschoningsgerechtigde stukken van een andere advocaat mag beschikken wanneer hij er kennis van draagt dat deze onder het verschoningsrecht vallen. De landsadvocaat had dus kort na kennisname van het onherroepelijk worden van de uitspraak dat de stukken onder het verschoningsrecht vielen, deze (alsnog) uit zijn dossier moeten verwijderen en vernietigen. Hiervoor heeft de tuchtrechter de laagst mogelijke maatregel van een waarschuwing opgelegd. De landadvocaat heeft mij overigens bericht dat de e-mails in deze periode in een afgeschermd dossier zaten, niet zijn ingezien door derden, noch zijn gebruikt.
Ik vind het te betreuren dat deze e-mails niet direct uit het dossier zijn verwijderd toen duidelijk werd dat het verschoningsgerechtigde informatie betrof. Dat had wel moeten gebeuren.
In de kabinetsreactie van 2 juni 2023 op het rapport-Silvis staat dat de externe advocatenkantoren aan hoge eisen van deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid dient te voldoen; voldoet de landsadvocaat volgens u na deze tuchtrechtelijke veroordeling aan deze hoge eisen? Waarom niet, waarom wel?
Ja. De onderhavige zaak heeft geïllustreerd dat de beoordeling of bepaalde stukken onder het verschoningsrecht vallen soms weerbarstig is en ook door diverse rechters en andere juridische professionals verschillend wordt beoordeeld en leidt tot verschillende uitkomsten. Het feit dat er uiteindelijk een rechter een finaal oordeel velt over de status van bepaalde stukken, geeft weliswaar een definitieve juridische status aan die stukken, maar betekent niet dat degenen die daarover voordien een ander oordeel hadden niet naar eer en geweten hebben gehandeld.
Over de wijze van omgang met informatie wanneer dat definitieve rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht vallen, is nu duidelijkheid gekomen. Daarnaar moet worden gehandeld. Dat zal als gezegd onderwerp zijn van nader (bestuurlijk) overleg met de landsadvocaat en zijn kantoor.
Zijn er met de landsadvocaat en/of met Pels Rijcken afspraken gemaakt over een integere dienstverlening, (melding van) integriteitsschendingen of andersoortige afspraken die zien op een betamelijke invulling van de dienstverlening? Zo nee, waarom niet en bent u dat van plan? Zo ja, welke afspraken?
In het landscontract is opgenomen dat de advocaten van Pels Rijcken als vertegenwoordiger van de Staat zich steeds rekenschap dienen te geven van de in artikel 10a van de Advocatenwet neergelegde kernwaarden. Deze kernwaarden zijn onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid. Daarnaast is in het landscontract opgenomen dat Pels Rijcken ervoor zorgt ervoor dat de contactpersoon bij de Staat onverwijld melding ontvangt van omstandigheden die uitvoering van de overeenkomst of de continuïteit van haar bedrijfsvoering in gevaar zouden kunnen brengen of die de Staat zouden kunnen raken. Het kantoor heeft de Staat daarom op de hoogte gebracht van de tuchtrechtelijke procedure en de uitkomst hiervan. Daarnaast vindt er regelmatig overleg plaats tussen de verschillende onderdelen van de Staat met de desbetreffende accounthouders bij het kantoor van de landsadvocaat. Daarbij kunnen ook integriteitskwesties worden besproken. Namens de Staat als cliënt wordt er namens mij ook een bestuurlijk overleg gevoerd waar deze zaken aan de orde kunnen komen.3
Waar valt volgens u in de brief van de landsadvocaat van 9 september 2024 enige vorm van reflectie te lezen op zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen? Vindt u dat de landsadvocaat voldoende reflectie toont in deze brief?
Het doel van de brief van 9 september jongstleden was om mij te informeren over de uitspraak. Ik zal de omgang met verschoningsgerechtigde informatie agenderen in het bestuurlijk overleg met de landsadvocaat en het bestuur van zijn kantoor.
Bent u van plan om in overleg te treden met de landsadvocaat over (i) zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, (ii) zijn (gebrek aan) reflectie en (iii) hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden?
In de bestuurlijke overleggen die mijn ministerie voert met de landsadvocaat en zijn kantoor – overleggen die structureel worden gevoerd in het kader van de versterking van het opdrachtgeverschap4 – zal ik met de landsadvocaat en het bestuur van zijn kantoor de omgang met verschoningsgerechtigde informatie agenderen.
Gaat het Openbaar Ministerie Pels Rijcken in de toekomst nog inhuren voor de juridische dienstverlening? Zo ja, in welke mate ten opzichte van voorgaande jaren?
Het Openbaar Ministerie heeft mij hierover bericht dat het in de opgelegde maatregel geen aanleiding zien om het kantoor minder in te huren.
Gelet op de eerdere grootschalige fraudezaak door de topman van het kantoor van de landsadvocaat en de nu tuchtrechtelijke veroordeling van de landsadvocaat zelf, hoe kijkt u naar de houdbaarheid van de positie van landsadvocaat en Pels Rijcken als juridische dienstverlener van de Staat? Zie de eerdere moties-Omtzigt (Kamerstuk 35 925 III, nr. 19 en Kamerstuk 35 927, nr. 81), zie ook motie-Van Nispen/Omtzigt (Kamerstuk 29 279, nr. 695).
De in de vraag aangehaalde kwesties zijn van totaal verschillende aard. Naar aanleiding van de fraudezaak hebben mij voorgangers diverse onderzoeken laten doen. De commissie Silvis constateerde eind 2022 dat het kantoor van de landsadvocaat zich er ambitieus toe heeft gezet verbetermaatregelen te nemen (op het vlak van governance, compliance, dataveiligheid en open werkcultuur).
Met betrekking tot de onderhavige kwestie heb ik aangegeven dat ik niet de indruk heb gekregen dat de landadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden. Dat blijkt naar mijn mening ook uit het feit dat hem enkel een waarschuwing is opgelegd.
Wilt u alle vragen afzonderlijk, met onderbouwing, beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Onderzoek: Hoe Nederland zijn vaccinkennis grotendeels ontmantelde. ‘Je gaat toch ook de brandweer niet verkopen?’' |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Klopt het dat er 20 miljoen pokkenvaccins zijn? Zo nee, hoeveel zijn het er?1
Ja, er zijn ongeveer 20 miljoen eerste generatie pokkenvaccins. Nederland heeft daarmee voldoende pokkenvaccins op voorraad om de Nederlandse bevolking te vaccineren. Dit zijn grotendeels vaccins die begin deze eeuw zijn geproduceerd. Het eerste generatie pokkenvaccin is een «klassiek pokkenvaccin» dat tot 1974 in het Rijksvaccinatieprogramma is gebruikt tegen pokken. Het vaccin moet worden toegediend via de complexe methode van herhaald prikken met een gevorkte naald. Het eerste generatie pokkenvaccin is een levend verzwakt virusvaccin. Het bevat dus een virus, het vaccinia-virus, dat nog infecties kan veroorzaken: het simuleert pokkenziekte. Daardoor treden veel, soms zeer ernstige, bijwerkingen op. Bovendien kan dit vaccin niet worden toegediend aan, onder meer, personen met afweerstoornissen, chronische huidaandoeningen, die zwanger zijn en kinderen onder 1 jaar.
Wat is de uiterste houdbaarheidsdatum? Kunt u de bijsluiter aan de Kamer toezenden?
De uiterste houdbaarheidsdatum van deze vaccins, die in poedervorm bij minstens min 30 graden Celsius worden bewaard, wordt op basis van periodiek hertesten van de werkzaamheid verlengd zolang de vaccins aan de eisen voldoen. Bijgaand vindt u de bijsluiter.
Is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op de hoogte van de eigen voorraden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen 8 dagen beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Supermarkt “rommelt” wéér met statiegeld, winkel ontkent’ |
|
Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Supermarkt «rommelt» wéér met statiegeld, winkel ontkent» van Omroep West, uitgebracht op 4 september 2024?1
De essentie van de statiegeldregeling is erop gericht dat zo veel mogelijk plastic flessen en blikjes worden ingeleverd om te voorkomen dat deze in het milieu komen. Daartoe moet het verpakkende bedrijfsleven voldoen aan een wettelijke inzameldoelstelling van 90%. Deze doelstelling kan alleen worden behaald als het consumenten gemakkelijk en aantrekkelijk wordt gemaakt om hun flessen en blikjes weer in te leveren. Het opwerpen van drempels voor burgers om hun verpakking in te leveren, zoals het enkel terugbetalen van het statiegeld op bepaalde tijdstippen, kan negatieve gevolgen hebben voor de inleverbereidheid.
In de wet staat dat bij inname van de plastic flessen en blikjes het statiegeld wordt terugbetaald.2 Als dit soort maatregelen het onmogelijk zou maken om statiegeld terug te krijgen zonder een aankoop te doen, is dat in strijd met de wet. Indien maatregelen het moeilijker maken om je statiegeld terug te krijgen, is het afhankelijk van de specifieke situatie of dit strijdig is met de wet. Het is in specifieke situaties aan de onafhankelijk toezichthouder, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), en uiteindelijk de rechter om te bepalen of de wet wordt overtreden.
Hoe vaak komt het voor dat personen afval waar statiegeld op zit inleveren, maar geen contant geld terug kunnen krijgen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat beschikt niet over dergelijke gegevens. Van enkele supermarktfilialen is bekend dat er voorwaarden worden gesteld aan het terugbetalen van statiegeld. De ILT heeft dit ook geconstateerd. Verder zijn er inleverpunten op plekken zoals stations, pretparken en scholen, waar niet contant wordt uitbetaald maar door middel van een betaalverzoek (zoals Tikkie).
Deelt u de de mening dat mensen altijd contant geld moeten kunnen krijgen, wanneer zij statiegeld terugkrijgen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te garanderen en dit soort malafide praktijken te voorkomen?
De regelgeving stelt dat bij inlevering van de plastic flessen en blikjes het statiegeld moet worden terugbetaald. De regelgeving schrijft niet voor dat dit uitsluitend door contante terugbetaling kan. De wettelijke inzameldoelstelling van 90% waar producenten aan moeten voldoen, vereist dat het consumenten gemakkelijk en aantrekkelijk wordt gemaakt om hun flessen en blikjes ook weer in te leveren. Omdat de inzameldoelstelling niet wordt behaald, heeft de ILT de producentenorganisatie Verpact onder andere gelast onderzoek te doen naar verschillende mogelijkheden om consumenten te bewegen hun statiegeldflessen en blikjes in te leveren. Eén van de lasten betreft het onderzoeken van de relatie tussen de inleverbereidheid en de terugbetalingsmethode: giraal, contant, digitaal (bijvoorbeeld Tikkie).3 Verpact heeft tot 1 november 2024 om dit onderzoek uit te voeren. De uitkomsten van dit onderzoek zal ik bekijken samen met de resultaten van de evaluatie van de statiegeldregeling die ik eind 2024 naar de Kamer verstuur, om een integrale afweging te maken wat de beste vervolgstappen zijn voor eventuele wijziging van de statiegeldregeling.
Bent u bereid artikel 12 van het Besluit Verpakkingen te wijzigen, zodat duidelijk wordt dat mensen die afval waar statiegeld op zit inleveren contant geld moeten kunnen terugkrijgen?
Dit najaar wordt de statiegeldregeling geëvalueerd. Hieruit zal moeten blijken of en welke aanpassingen nodig zijn in de wetgeving. Het is belangrijk dat de resultaten uit de evaluatie en eventuele daaruit volgende aanpassingen integraal worden afgewogen. Het fenomeen dat sommige supermarkten aanvullende voorwaarden stellen aan de terugbetaling van statiegeld zal ik hierin meenemen.
Deelt u de opvatting dat dit bericht onderdeel is van een langere lijst van berichten en incidenten waaruit blijkt dat de plasticproducenten voornamelijk de profiteurs van de statiegeldregeling zijn, terwijl consumenten er juist geld aan kwijtraken en plasticvervuiling van het milieu niet wordt voorkomen?2
We zien dat het statiegeldsysteem zeker nog niet vrij is van problemen. Ik wil de evaluatie van de statiegeldregeling daarom gebruiken om te zien of en hoe de regeling aangepast kan worden om het systeem te verbeteren. Daarnaast is het belangrijk om te benadrukken dat statiegeld doet waar het voor bedoeld is: de hoeveelheid plastic flesjes in het milieu is met 72% sterk gedaald ten opzichte van voor de invoering van statiegeld5. Voor blikjes is deze daling 64%. Daarnaast kunnen statiegeldflessen door deze wijze van inzameling hoogwaardig worden gerecycled en weer nieuwe statiegeldflessen worden. Daarmee zijn we op de goede weg, maar het kan en moet nog een heel stuk beter. Met de resultaten uit de evaluatie in de hand zal ik de statiegeldregeling integraal bekijken en afwegen of en zo ja welke aanpassingen nodig zijn. De resultaten van de evaluatie verwacht ik eind 2024, waarna ik deze met de Kamer zal delen.
Humanitaire consequenties detentie reddingsschip van Artsen zonder Grenzen Geo Barents door Italië |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
van Weel , Caspar Veldkamp (NSC), Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Italy steps up clampdown on boats rescuing migrants in Mediterranean Sea' in de Financial Times?1
Ja.
Bent u ook bekend met de signalen dat de Libische Kustwacht zich bedient van intimidatie, bedreigingen van humanitaire werkers op «Search and rescue-schepen» (SAR-schepen), inclusief het gebruik van vuurwapens?
Uit het genoemde artikel valt niet op te maken dat de Libische kustwacht zich bediend heeft van intimidatie of bedreigingen richting bemanning van schepen die opsporings- en reddingsoperaties op zee uitvoeren. Het kabinet is wel bekend met eerdere publicaties in onder andere The Guardianwaarin de Libische kustwacht door humanitaire werkers beschuldigd werd van intimidatie.
Beschouwt u de Libische Kustwacht als een betrouwbare partner van de EU voor SAR en de strijd tegen mensensmokkel in het licht bovenstaande signalen, evenals van de bewijzen van o.a. het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten over medeplichtigheid aan ernstige schendingen van de mensenrechten, mogelijk misdaden tegen de menselijkheid en samenzwering met mensensmokkelaars?
Het kabinet is bekend met de bevindingen van de Fact Finding Mission van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten. De EU verleent verschillende vormen van steun aan actoren in Libië. Zo draagt de EU onder andere bij aan het trainen en versterken van de opsporings- en reddingscapaciteit van de Libische kustwacht. Deze steun vindt primair plaats in het kader van het EU-programma Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL), gefinancierd uit het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) met ca. EUR 57 miljoen sinds 2017. De EU heeft met deze financiering onder andere medewerkers van de kustwacht getraind op navigatie en respect voor mensenrechten. Ook heeft de EU voertuigen en materieel geleverd. Er wordt geen directe financiële bijdrage aan de Kustwacht gegeven. De samenwerking met de Libische autoriteiten heeft tot doel om bij te dragen aan het behartigen van Europese en Nederlandse doelstellingen in Libië en biedt tevens ruimte om de autoriteiten aan te spreken op vermeende misstanden, zoals de genoemde aantijgingen in het rapport van de VN Fact Finding Mission. De steun is daarnaast onderdeel van de bredere Europese inzet in Libië en op de Centraal Mediterrane Route op migratie. Daaronder valt ook de aanpak van grondoorzaken, versterken van bescherming van migranten inclusief humanitaire evacuaties, vrijwillige terugkeer, het versterken van legale migratie en mobiliteit en het verbeteren van de mensenrechtensituatie voor migranten. Het kabinet acht deze steun relevant en waardevol. Met steun in conflictregio’s gaan risico’s gepaard en het blijft een prioriteit van dit kabinet om dergelijke risico’s te beperken en te voorkomen dat op deze manier onbedoeld bijgedragen wordt aan mensenrechtenschendingen. Eerdere berichten, waaronder de rapportage van de Fact Finding Mission, waren voor Nederland aanleiding om binnen de EU aan te dringen op verbeterde monitoring waarop de Commissie stappen ondernomen heeft. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Wat is uw opvatting over de houding van de Italiaanse regering, die de detentie van de Geo Barents onder andere baseert op de stelling dat het schip een gevaarlijke situatie creëerde door de instructies van de Libische Kustwacht niet op te volgen, hetgeen volgens Artsen zonder Grenzen zou hebben betekend dat mensen die in het water waren gesprongen en/of geduwd dan aan hun lot overgelaten zouden worden en mogelijk zouden zijn verdronken?
Het gaat hier om een afweging van de Italiaanse autoriteiten op basis van Italiaanse wet- en regelgeving. Dit is in de eerste plaats een binnenlandse aangelegenheid en een juridisch oordeel hierover is voorbehouden aan een rechter. Het is aan de Europese Commissie om te toetsen of de wijze waarop deze wordt toegepast in lijn is met Europese wet- en regelgeving. In algemene zin stelt het kabinet zich op het standpunt dat Staten zich aan internationaalrechtelijke verplichtingen dienen te houden.
Erkent u dat de organisatie op basis van humanitaire principes en maritiem recht geen andere keuze had dan mensen die zich in een levensgevaarlijke situatie bevinden te redden?
Het internationaal recht schrijft voor dat staten en daarmee kapiteins van een schip varend onder een vlag van een staat onmiddellijk hulp dienen te verlenen aan mensen in nood op zee. Voorts bepalen de relevante verdragen dat de staat in wiens opsporings- en reddingsgebied (Search and Rescue, SAR-zone) een drenkeling wordt gered de primaire verantwoordelijkheid heeft t.a.v. de coördinatie en samenwerking bij het vinden van een veilige haven na ontscheping.2 Een schip dat een reddingsoperatie uitvoert, dient instructies van de verantwoordelijke Staat op te volgen.
Bent u bekend met de klachten die Artsen zonder Grenzen en andere organisaties hebben ingediend bij de Europese Commissie over de vraag of de Italiaanse wetgeving inzake reddingsactiviteiten op de Middellandse Zee wel of niet in overeenstemming zijn met het internationaal en Europees maritiem recht?
Ja.
Welke termijn staat er formeel voor het behandelen van dergelijke klachten? Kunt u bevestigen dat deze klachten nog niet zijn behandeld door de Commissie? Indien dat het geval is, bent u bereid er bij de Commissie op aan te dringen dat deze klacht met gezwinde spoed wordt behandeld?
De vijf organisaties, één daarvan is Artsen zonder Grenzen, hebben de klacht op 13 juli 2023 ingediend bij de Europese Commissie. Na indiening staat er in beginsel 12 maanden voor de beoordeling van een klacht door de Commissie. Als het vraagstuk dermate gecompliceerd is of de Commissie heeft meer informatie nodig om de klacht te kunnen beoordelen, kan het langer dan 12 maanden duren. Na navraag geeft de Commissie aan dat ze de klacht nog in behandeling heeft. Het kabinet wenst de uitkomst van de beoordeling af te wachten.
Kunt u een overzicht geven van het aantal dodelijke slachtoffers en vermisten op de Middellandse Zee in de afgelopen jaren? Is de constatering juist dat de Centraal-Mediterrane route van Noord-Afrika naar Italië de meest dodelijke migratieroute ter wereld is?
De internationale organisatie voor migratie (IOM) schat dat er sinds 2014 30.396 personen vermist worden ofwel overleden zijn op de Middellandse Zee die Europa probeerden te bereiken. De schattingen laten zien dat de Centraal-Mediterrane route inderdaad de meest dodelijke route is.
Kunt u een overzicht geven van welke SAR-activiteiten er momenteel plaatsvinden op de Middellandse Zee door non-gouvernementele organisaties (ngo's) en hoeveel mensenlevens zij de afgelopen jaren hebben gered?
Het EU-grondrechtenagentschap geeft in een publicatie van juni dit jaar aan dat er eind mei jl. zeventien NGO-schepen actief waren op de Middellandse Zee die SAR-activiteiten zouden uitvoeren.3 Het is bij het kabinet niet bekend hoeveel personen deze schepen in de afgelopen jaren gered hebben.
Welke ngo's worden momenteel getroffen door de Italiaanse wetgeving op gebied van SAR?
De Italiaanse wet- en regelgeving is van toepassing op alle NGO-schepen die SAR-activiteiten uitvoeren in de zones waarvoor Italië verantwoordelijk is en personen in Italiaanse havens ontschepen.
Bent u het eens met de opvatting van de speciale rapporteur voor Mensenrechtenverdedigers van de VN, die in een recente publicatie over Italië grote zorgen uitte over het patroon van detentie van SAR-schepen dat «levens kost op de Middellandse Zee»?
Het kabinet stelt zich op het standpunt dat staten zich aan internationaalrechtelijke verplichtingen dienen te houden. Een oordeel hierover is voorbehouden aan een rechter en aan de Europese Commissie als hoedster van de EU-verdragen.
Wat zijn volgens u de humanitaire consequenties van het aan banden leggen van deze SAR-ngo's op dit moment?
NGO’s, die SAR-activiteiten uitvoeren, moeten dit kunnen doen binnen de kaders van vigerende wet- en regelgeving.
Klopt het dat er als gevolg van deze stappen sprake is van een ernstige reductie van SAR-capaciteit op de Middellandse Zee?
Zoals in het antwoord op vraag 5 reeds aangegeven, is op grond van internationale verdragen iedere Staat verantwoordelijk voor het coördineren van opsporings- en reddingsoperaties in wiens SAR-zone een drenkeling wordt gered. Staten zijn op grond hiervan ook verplicht om, indien zij daartoe in staat zijn, individueel of in samenwerking met andere Staten, deel te nemen aan de ontwikkeling van opsporings- en reddingsdiensten om ervoor te zorgen dat hulp wordt verleend aan elke persoon die op zee in nood verkeert. In Nederland wordt deze verplichting, zoals in veel andere Staten, uitgevoerd door de Kustwacht. Kustwachtdiensten voeren momenteel een groot deel van het totale aantal opsporings- en reddingsoperaties uit op de Middellandse Zee. Het Europees Grens- en Kustwachtagentschap Frontex ondersteunt lidstaten hierbij. De nationale kustwachtdiensten spelen daarmee een cruciale rol in het voorkomen van het verlies van levens op de Middellandse Zee. Er zijn bij het kabinet geen cijfers bekend over de reductie of toename van de overheidscapaciteit op het gebied van SAR. Ook zijn er geen signalen bekend dat de kustwachtdiensten van lidstaten niet op orde zouden zijn.
Kunt u een overzicht geven van de SAR-activiteiten van de EU en haar lidstaten in de afgelopen tien jaar? Is hier sprake van reductie of toename van overheidscapaciteit op gebied van SAR? Zo ja, wat zijn volgens u de humanitaire consequenties van deze reductie en hoe verhoudt zich dit tot de verantwoordelijkheid en plichten die lidstaten en de EU zelf hebben volgens internationaal en Europees maritiem recht?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zouden de humanitaire consequenties zijn als er uiteindelijk geen SAR-capaciteit van ngo's meer zou overblijven door de Italiaanse opstelling op de Centraal Mediterrane route? Hebben de Italiaanse regering en/of de EU plannen om de verantwoordelijkheid voor SAR in dat geval zelf op zich te nemen en SAR-capaciteit op te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet merkt op dat de Italiaanse kustwacht over ruime SAR-capaciteit beschikt en deze ook doorlopend inzet, zie bijvoorbeeld de vele ontschepingen op het eiland Lampedusa. Dit zal naar verwachting niet wijzigen, gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen van Italië op dit vlak. Deze verplichtingen zijn reeds hierboven toegelicht.
Welke stappen zouden Nederland en de EU kunnen nemen om de SAR-capaciteit op de Middellandse Zee, in overeenstemming met humanitaire principes en internationaal en Europees maritiem recht, zodanig op te voeren dat het er een einde wordt gemaakt aan het grote aantal verdrinkingen en verdwijningen? Bent u bereid om in EU verband aan te dringen op dergelijke stappen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet waardeert de inzet van ngo’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd dienen de activiteiten van private schepen, die in SAR-zones stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet bij te dragen aan het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Het kabinet zet in op duidelijke kaders om te komen tot goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief de opbouw van goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit en voldoende surveillance capaciteit voor Frontex. Ook dient daarbij altijd het non-refoulement beginsel in acht te worden genomen. Deze afspraken moeten bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered. Hier ligt wat het kabinet betreft een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle landen in het Middellandse Zeegebied; het is niet vanzelfsprekend dat SAR-operaties van (commerciële) schepen altijd uitmonden in ontscheping in de EU. Dit geldt temeer omdat verreweg de meeste van deze SAR-operaties plaatsvinden in de SAR-zones van Noord-Afrikaanse landen, soms op slechts geringe afstand van de kust. Het kabinet wijst ten slotte op de politieke richtsnoeren voor de volgende Europese Commissie van Commissievoorzitter Von der Leyen en de inzet voor meer coördinatie van SAR-operaties in de EU, inclusief samenwerking met derde landen en meer capaciteit voor Frontex.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Het bericht ‘Gedoe rond vergadering van pro-Palestinastudenten: zij voelen zich bespied, wat was er aan de hand?’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wat is uw oordeel over de melding dat beveiligers van de Radboud Universiteit, mogelijk langdurig, een vergadering van pro-Palestinastudenten hebben afgeluisterd?1
Universiteiten en hogescholen hebben de maatschappelijke opdracht tot het geven van onderwijs en het doen van onderzoek. Om dit primaire proces in goede banen te leiden op de campus stellen zij huisregels op en treffen zij beveiligingsmaatregelen om zo voor iedereen een prettige en veilige leer- en werkomgeving te creëren. De verantwoordelijkheidsverdeling voor veiligheid in het hoger onderwijsstelsel is dus decentraal ingericht. De universiteiten en hogescholen zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting en werking van hun veiligheidsbeleid, besturen van instellingen spannen zich hier dagelijks voor in. Zij worden hierbij soms voor moeilijke dilemma’s geplaatst, die zij zorgvuldig moeten afwegen. Waar nodig maken zij afspraken maken met de lokale driehoek. Als Minister heb ik geen kennis van alle situaties op het gebied van veiligheid die zich op de instellingen voordoen. Ik zie de melding in dit bericht dan ook als een kwestie tussen de melders en de Radboud Universiteit. Hieruit volgt dat ik voor mijzelf geen rol weggelegd zie om over de inhoud van deze melding een oordeel uit te spreken. Wel voer ik op landelijk niveau het gesprek met diverse groepen studenten over hun ervaringen rond de protesten en dat doe ik ook met de studentenvakbonden over de ervaringen van hun achterban.
Is het volgens u gepast voor universiteiten om beveiligers preventief in te zetten bij bijeenkomsten van studenten, en zo ja, onder welke omstandigheden?
Instellingen faciliteren studenten bij het organiseren van bijeenkomsten. De in het antwoord op vraag 1 genoemde huisregels, beveiligingsmaatregelen en de afwegingen die besturen daarover maken hebben ook hierop betrekking. Het is goed dat studenten en docenten zich betrokken voelen bij wat er in de wereld speelt en wat er op hun campus gebeurt, en dat mogen ze ook uiten. Helaas zijn instellingen het afgelopen jaar ook geconfronteerd met geweld, intimidaties en vernieling. Deze zijn onacceptabel. Universiteiten zijn geen plek voor haatzaaien, opruiing en aanzetten tot geweld. Er is ruimte om scherpe gesprekken te voeren, maar deze dienen zich te bewegen binnen de grenzen van de wet, de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. De veiligheid van iedereen binnen de gemeenschap mag niet in het geding komen. Het is aan instellingen om hun veiligheidsbeleid hierop te richten; zij kunnen zelf de beste inschatting maken wat hiervoor nodig is. Heldere communicatie vooraf over wat wel en niet is toegestaan helpt daarbij.
Wat vindt u van de bewering van de studentenvakbond AKKU en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) dat de aanwezigheid van beveiligers bij dergelijke bijeenkomsten een vorm van intimidatie is en een ernstige inbreuk vormt op de academische vrijheid van studenten?
Academische vrijheid, vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht vormen een groot goed, waar de besturen van universiteiten en hogescholen zich hard voor maken. De hogescholen en universiteiten zijn bij uitstek plekken waar je het hartstochtelijk met elkaar oneens mag zijn en kunt botsen met woorden en argumenten, maar wel met respect voor elkaar. De insteek van besturen van instellingen is dan ook niet dergelijke bijeenkomsten te beperken, maar wel om te kijken hoe een podium geboden kan worden om open uitwisseling van standpunten te faciliteren, ook als er risico's zijn. Dit gaat hand in hand met de zorg die instellingen dragen voor de veiligheid van al hun medewerkers en studenten en de zorg voor de faciliteiten die nodig zijn voor onderwijs en onderzoek. Tijdige afstemming en heldere communicatie tussen instelling en organisatoren helpt daarbij. Indien instellingen daartoe aanleiding zien nemen zij extra maatregelen voor het ordelijk verloop op de campus, ook op het gebied van beveiliging. De vrijheid van de ene groep om te protesteren mag niet ten koste gaan van de vrijheid en/of veiligheid van andere groepen of individuen. Ik ben ervan overtuigd dat instellingen hierbij maatwerk toepassen om zoveel mogelijk het open karakter van de instellingen te behouden. Studenten kunnen in gesprek gaan met de instelling over het gevoerde beleid of hierover een klacht indienen zij daartoe aanleiding zien.
Hoe ziet u de rol van beveiliging bij universitaire bijeenkomsten? Moet de rol van beveiliging beperkt blijven tot het waarborgen van de veiligheid, of mogen ze ook optreden op een manier dat de academische vrijheid van studenten beperkt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen worden er genomen door het ministerie om de academische vrijheid en het recht op vrije meningsuiting binnen de Nederlandse hoger onderwijsinstellingen te beschermen?
De academische vrijheid is geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), specifiek in artikel 1.6.: «aan de instellingen voor hoger onderwijs en aan de academische ziekenhuizen wordt de academische vrijheid in acht genomen». De colleges van bestuur van de instellingen zijn verantwoordelijk voor het borgen van de onafhankelijkheid van de wetenschap en de academische vrijheid. Het bestuur van de universiteit staat onder toezicht van een onafhankelijke raad van toezicht. De kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs wordt op basis van artikel 1.18 van de WHW door onafhankelijke deskundigen beoordeeld. Daarnaast staan in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen.
Hoe kan de communicatie tussen universiteiten en studenten over veiligheidsmaatregelen worden verbeterd om misverstanden en bezorgdheden over mogelijke intimidatie te voorkomen?
Voor het ordelijk verloop van het primaire proces van onderwijs en onderzoek kunnen instellingen huisregels en ordemaatregelen opstellen en met de academische gemeenschap in gesprek gaan over de werking ervan. Een belangrijk orgaan voor het gesprek hierover is de medezeggenschap. Het is van belang dat wanneer sprake is van besluitvorming van het college van bestuur over veiligheid, de medezeggenschap haar rol kan vervullen. De medezeggenschap heeft wettelijke advies- en instemmingsrechten en kan daarbij ook desgevraagd en uit eigen beweging over alle aangelegenheden die de instelling betreffen voorstellen doen en standpunten kenbaar maken.
Om het gesprek over veiligheid in de instelling te bevorderen hebben universiteiten en hogescholen in samenwerking met de studentvakbonden SOM, LSVB, LOF en ISO, de e-learning Medezeggenschap & Integrale Veiligheid ontwikkeld.2 Met behulp van deze training kunnen studenten en medewerkers in de medezeggenschapsraad in- en tegenspraak bieden op de huisregels, de veiligheidsmaatregelen en het gevoerde veiligheidsbeleid op zowel faculteits- als instellingsniveau.
Meerdere bronnen vermelden dat er profielschetsen, inclusief foto’s van demonstranten, worden gedeeld onder beveiligers in dienst van de universiteit, bent u bereid om in gesprek te gaan met de universiteit om dit op te helderen?
De eindverantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeleid van universiteiten en hogescholen ligt bij het college van bestuur dat aanspreekbaar is door de medezeggenschapsraden en de raad van toezicht. Ook bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen over het handelen van de instelling. Dat kan zowel bij de instellingen zelf, als bij de inspectie van het onderwijs en in geval van privacyschendingen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Universiteiten zijn gehouden aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), ook waar het gaat om het delen van risico-informatie met persoonsgegevens.
Hoe beoordeelt u het preventief inzetten van externe en dure krachten door de universiteit, terwijl het coalitieakkoord/de regeringsplannen spreken van een herschikking van gelden voor het hoger onderwijs?
Instellingen staan voor de opgave om een veilige leer- en werkomgeving te bieden waarin het primaire proces van onderwijs en onderzoek kan plaatsvinden. Hierbij is openheid een kernwaarde van het onderwijs. Instellingen staan voor de uitdaging deze openheid te beschermen. Het is de taak van besturen hoe zij dit precies vormgeven op een manier die bij de context en de maatschappelijke opdracht van de instelling past en waarbij aandacht is voor de kosten en baten van het veiligheidsbeleid.
Acht u het gepast dat universiteiten beveiligers in burgerkleding inzetten, zonder dat dit vooraf bekend is bij de aanwezige studenten en docenten? Zo ja, onder welke omstandigheden zou dit volgens u gerechtvaardigd zijn?
Als Minister heb ik geen kennis van alle situaties op het gebied van veiligheid die zich op een universiteit voordoen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de colleges van bestuur en het is aan hen om hierop te handelen. Wanneer studenten en medewerkers van mening zijn dat het gevoerde veiligheidsbeleid van de instelling bijdraagt aan een gevoel van wantrouwen en onveiligheid acht ik het van groot belang dat zij hierover in gesprek gaan met de instelling, bijvoorbeeld via de medezeggenschap, of hierover een klacht indienen.
Heeft u kennis van vergelijkbare incidenten op andere universiteiten in Nederland, en zo ja, hoe zijn deze gevallen behandeld? Kunt u reageren op de vergelijkbare gebeurtenissen bij Leiden Universiteit?2
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u de bewering van studenten en medewerkers van de Universiteit Leiden dat de inzet van beveiliging in burgerkleding bijdraagt aan een gevoel van wantrouwen en onveiligheid binnen de academische gemeenschap?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt het beleid van de Universiteit Leiden, waarbij beveiligers in burgerkleding worden ingezet zonder voorafgaande communicatie, ook toegepast op andere onderwijsinstellingen in Nederland? Zo ja, welke instellingen hanteren dit beleid en onder welke voorwaarden?
De eindverantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeleid van universiteiten en hogescholen ligt bij het college van bestuur dat aanspreekbaar is door de medezeggenschapsraden en de raad van toezicht. Als stelselverantwoordelijk Minister heb ik geen bemoeienis met de instellingsspecifieke afwegingen die instellingen maken bij het ontwikkelen en uitvoeren van hun veiligheidsbeleid en de gesprekken die zij met hun gemeenschap voeren over de voorwaarden.
Welke maatregelen kunnen en zullen er genomen worden om te waarborgen dat de veiligheid op universiteiten gehandhaafd blijft zonder dat dit ten koste gaat van de academische vrijheid en het recht op protest?
Voor het ordelijk verloop van alle activiteiten op de campus kunnen instellingen huisregels en ordemaatregelen opstellen, in dialoog met de eigen gemeenschap. Voor de omgang met protesten hebben de universiteiten en hogescholen een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld, die de instellingen en de lokale driehoek een eenduidig fundament geeft voor hun handelen.4 Deze richtlijn is bedoeld om zowel legitieme protesten mogelijk te maken en tegelijk te voorkomen dat die uit de hand lopen. De toepassing van de richtlijn is afhankelijk van de specifieke situatie van het protest.
Het bericht dat Nederlandse landbouwbedrijven die subsidie ontvangen om Oekraïne te helpen met de wederopbouw tegelijkertijd zakendoen in Rusland |
|
Derk Boswijk (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jan Paternotte (D66) |
|
Beljaarts , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat enkele Nederlandse landbouwbedrijven die subsidie ontvangen om Oekraïne te helpen met de wederopbouw tegelijkertijd zakendoen in Rusland?1
Ik heb kennisgenomen van het genoemde artikel. Nederland blijft Oekraïne politiek, militair, financieel en moreel actief en onverminderd steunen in tijd van oorlog, herstel en wederopbouw, zo lang als dat nodig is. De sancties van de Europese Unie (en van andere landen) zijn erop gericht om de Russische oorlogsmachine tegen Oekraïne zoveel mogelijk te belemmeren. Hierbij weegt het kabinet continu de impact van de sancties af tegen andere zwaarwegende belangen, waaronder het belang van mondiale voedselzekerheid.
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele bedrijven. In beginsel kunnen bedrijven, mits zij voldoen aan de actuele regelgeving, zakendoen in Rusland.
Het is echter geen business as usual. Het kabinet moedigt aan dat bedrijven ervoor kiezen om vanwege de oorlog in Oekraïne niet langer actief te willen zijn op de Russische markt en wijst bedrijven op de risico’s van zaken doen in Rusland. Daarnaast onderzoekt het kabinet of ongesanctioneerde handel met Rusland als uitsluitingsgrond toegevoegd kan worden aan de subsidieregeling voor de Ukraine Partnership Facility (UPF), zoals ook is toegezegd tijdens het commissiedebat over sancties van 9 oktober jl.
Deelt u de mening dat een bedrijf als APH Group ieder moreel besef mist als het kennis en producten in Oekraïne kan slijten, omdat de andere handelspartner daar alles aan het vernietigen is?
Zie antwoord vraag 1.
Controleert de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bij de beoordeling van aanvragen voor deze subsidie of het betreffende bedrijf zaken doet in Rusland? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de huidige subsidieregelingstekst wordt gevraagd of de aanvrager zaken doet in Rusland.
Deelt u de mening dat subsidies die bedoeld zijn voor de wederopbouw van Oekraïne in principe niet zouden moeten worden toegewezen aan bedrijven die zakendoen in Rusland? Zo ja, kunt u bevorderen dat de RVO hier in het vervolg bij de beoordeling van aanvragen rekening mee houdt?
Het zaken doen met Rusland voor goederen die niet op de sanctielijst staan vormt op basis van de huidige regelingstekst helaas geen grond om bedrijven uit te sluiten. Het kabinet onderzoekt of ongesanctioneerde handel met Rusland als uitsluitingsgrond toegevoegd kan worden aan de subsidieregeling voor de Ukraine Partnership Facility (UPF) en andere subsidies in het kader van Oekraïne.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op vragen van het lid Boswijk (CDA) over de toegenomen export van landbouwmachines en diervaccins naar Rusland van 27 maart jl., waarin onder andere aangegeven werd dat het aannemelijk is dat de Nederlandse export van landbouwgerelateerde goederen bedrijven in de Russische land- en tuinbouwsector beter in staat stelt tot (voedsel)productie in Rusland zelf?2
Ja, het kabinet is hiermee bekend.
Deelt u de mening dat de export van Nederlandse landbouwapparatuur Rusland onafhankelijker en minder gevoelig maakt voor sancties en dat Rusland voedsel overduidelijk gebruikt als wapen? Zo nee, waarom niet?
Het is aannemelijk dat de export van landbouwgerelateerde goederen vanuit Nederland op deelterreinen individuele bedrijven in de Russische land- en tuinbouwsector beter in staat stelt tot voedselproductie in Rusland zelf. Hieruit volgt echter niet dat dit Rusland minder gevoelig maakt voor Europese sancties, aangezien de sancties tegen Rusland expliciet niet gericht zijn tegen de voedselproductie.
Bent u bereid te bevorderen dat er sancties worden opgelegd op de uitvoer van alle producten die er aan bijdragen dat Rusland zijn voedselsysteem kan optimaliseren? Zo nee, waarom niet?
Een aanpak in EU-verband is het meest effectief. Het kabinet zet zich op Europees niveau voortdurend in voor aanvullende sanctiemaatregelen tegen Rusland waarbij alle opties op tafel liggen, dus ook op het terrein van landbouwgerelateerde goederen. Hierbij maakt het kabinet wel steeds een afweging tussen de impact van de sancties op de Russische oorlogsinspanningen en andere zwaarwegende belangen, waaronder EU-eenheid, humanitaire hulp en mondiale voedselzekerheid.
Het bericht 'Duitsland gaat paspoorten controleren bij alle landsgrenzen' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duitsland gaat paspoorten controleren bij alle landsgrenzen?»1
Ja.
Zullen de voorgestelde grenscontroles door de Duitse grenswacht ook plaatsvinden aan alle grensovergangen tussen Nederland en Duitsland of alleen op specifieke punten?
Zoals Duitsland in de officiële notificatie over de herinvoering van binnengrenstoezicht heeft aangekondigd, vinden de Duitse binnengrenscontroles op een flexibele, niet systematische wijze plaats.
In hoeverre is er overleg geweest tussen de Duitse autoriteiten en het Nederlandse kabinet, indien Duitsland ook aan de Nederlandse grens gaat controleren? Zo ja, wat is daarover afgesproken?
Nederland is voorafgaand aan de bekendmaking door Duitsland over het voornemen geïnformeerd, waarna de formele notificatie aan alle EU lidstaten volgde. Er is op (hoog)ambtelijk en operationeel niveau doorlopend contact tussen Nederland en Duitsland over de uitvoering van de controles.
Op basis van welke regels of afspraken voert Duitsland deze grenscontroles in?
Duitsland heeft binnengrenstoezicht heringevoerd op basis van artikel 25 en 25bis van de Schengengrenscode.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het reguliere grensverkeer, waaronder grensarbeiders, en het economische verkeer en de logistieke sector, zo min mogelijk last hebben van deze controles?
Duitsland zelf heeft maatregelen genomen om de impact van binnengrenscontroles zoveel mogelijk te beperken. Zo heeft Duitsland geen doorlaatposten geïdentificeerd zodat grensoverschrijdend verkeer via bestaande wegen kan plaatsvinden. De Duitse grenscontroles vinden daarnaast niet systematisch plaats, maar flexibel in termen van plaats en tijd. Indien de controles leiden tot significante uitdagingen voor de economie van Nederland of de grensregio’s zal het kabinet in contact hierover treden met Duitsland.
Bent u van plan om het Duitse voorbeeld te volgen en ook tijdelijke paspoortcontroles in te voeren om illegale migranten tegen te houden? Zo ja, op welke termijn gaat dit gebeuren en hoe wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Kamer op 11 november jl. geïnformeerd over het besluit van het kabinet om tussen 9 december 2024 en 8 juni 2025 het binnengrenstoezicht tijdelijk her in te voeren. Deze controles zullen op een niet systematische wijze plaatsvinden. Het kabinet neemt maatregelen om de impact van grenscontroles op de economie en de (grens)regio’s zo veel mogelijk te beperken en is scherp op signalen vanuit de praktijk. Voor nadere informatie over dit besluit en de operationele uitvoering van binnengrenstoezicht, verwijs ik u naar mijn brief.2
Hoe zal rekening gehouden worden met de impact van grenscontroles op ondernemers en grensarbeiders als Nederland het Duitse voorbeeld volgt? Kan dit door bijvoorbeeld alleen te controleren op punten waar veel illegale migranten de grens oversteken?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer komt u met een plan voor de intensivering van grenscontroles?
Zie antwoord vraag 6.
Is Duitsland van plan om ook mensen terug te sturen die asiel aanvragen en niet in het Eurodac systeem geregistreerd staan als Dublinclaimant? Zo nee, wat gaat het verwachte effect zijn van deze geïntensiveerde grenscontroles ten aanzien van het verlagen van de instroom? Zo ja, op basis van welke juridische gronden kan iemand die asiel aanvraagt en geen Dublinclaimant is, worden teruggestuurd?
Via de bilaterale overdrachtsprocedure worden geen asielzoekers overgedragen. Personen die om internationale bescherming vragen worden conform Europese en nationale regelgeving afgehandeld.
Nederlandse leveranciers van gevechtshonden aan het Israelische leger |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat in Gaza een man met het syndroom van Down is doodgebeten door een gevechtshond van het Israëlische leger?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat in Gaza een oudere vrouw in haar slaap is aangevallen door een gevechtshond van het Israëlische leger?2
Ja.
Is het mogelijk dat deze en andere gevechtshonden van het Israëlische leger door een Nederlands bedrijf geleverd worden? Kunt u dit bevestigen of uitsluiten?
Bedrijven dienen een vergunning aan te vragen voor goederen/technologie die kwalificeren als dual-use volgens de EU Dual-Use Verordening of onder nationale controlemaatregelen vallen. Wanneer dit niet het geval is, zoals bij honden (zie ook het antwoord op vraag 7 en 8), heeft de overheid geen overzicht van de uitvoer van betreffende goederen.
Het kabinet doet daarnaast geen uitspraken over mogelijke leveranties van individuele bedrijven. Informatie over de exportaangiftes van individuele bedrijven is bedrijfsgevoelig en daarom vertrouwelijk.
Bent u bekend met de reportage van Left Laser bij het Nederlandse bedrijf Four Winds?3
Ja.
Deelt u de mening dat dit bedrijf transparant zou moeten zijn over het al dan niet exporteren van gevechtshonden naar Israël? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet juicht transparantie vanuit bedrijven toe, maar zolang een bedrijf zich houdt aan de toepasselijke wet- en regelgeving is de mate van transparantie een keuze van het bedrijf zelf.
Is het u bekend of het Nederlandse bedrijf Four Winds K9 nog steeds gevechtshonden exporteert naar Israël?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 heeft het kabinet geen overzicht van de uitvoer van honden. Ook doet het kabinet geen uitspraken over individuele bedrijven of vergunningaanvragen.
Aan welke regels moeten Nederlandse bedrijven voldoen bij de export van gevechtshonden zoals gebruikt bij de genoemde incidenten in Gaza? Zijn de wetten, verdragen en afspraken voor de export van strategische/militaire goederen van toepassing?
Voor de uitvoer van speciaal getrainde honden is geen vergunning nodig, omdat deze honden niet worden gekwalificeerd als strategische goederen. De kwalificatie van een goed als strategisch goed gebeurt op basis van consensus in de relevante internationale exportcontroleregimes of omdat deze onder nationale controle zijn gebracht. Voor speciaal getrainde honden geldt dat er internationaal geen consensus is om deze onder exportcontrole te brengen en dat deze ook niet nationaal zijn gecontroleerd.
Is een vergunning nodig voor de export van dit soort gevechtshonden? Zo ja, wat voor vergunning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke verantwoordelijkheden hebben Nederlandse bedrijven die gevechtshonden exporteren voor het dierenwelzijn, ook na de export? Op welke manier wordt daar toezicht op gehouden?
De bedrijven die in Nederland honden trainen voor de export moeten zich houden aan de Wet dieren, en specifiek het Besluit houders van dieren waarin voorschriften staan over onder andere huisvesting en verzorging van de honden. Het toezicht hierop vindt plaats door handhavende partijen, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn. Na export is de wet- en regelgeving van het land waar de honden naar geëxporteerd zijn van toepassing en is het aan het betreffende land om toezicht te houden op het welzijn van de dieren aldaar.
Het kabinet verwacht evenwel van Nederlandse bedrijven die internationaal zaken doen dat zij de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen toepassen. Volgens dit kader dienen bedrijven risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens te identificeren, ook bij export, en waar nodig aan te pakken. Dierenwelzijn is hier onderdeel van.
Kunt u een overzicht geven van de export van dergelijke honden die door politie en militaire diensten kunnen worden ingezet, van de afgelopen tien jaar, naar Israël en andere landen?
Zie het antwoord op de vragen 3, 5 en 6.
Hoe voorkomt u dat Nederlandse export, van bijvoorbeeld honden voor het Israëlische leger, bijdraagt aan het in stand houden van de bezetting en schendingen van het oorlogsrecht en voldoet aan de recente uitspraak van het Internationaal Gerechtshof?
Nederland staat onverkort voor naleving van het internationaal recht en het kabinet blijft zich hierover onverminderd uitspreken. Het kabinet roept Israël zowel bilateraal als in multilaterale fora op om zich te houden aan het internationaal recht, inclusief het recht dat geldt tijdens bezetting. Dat betekent dat de honden, net als ieder geweldsmiddel, uitsluitend mogen worden ingezet in overeenstemming met internationaal recht, in het bijzonder de regels van het bezettingsrecht en de rechten van de mens.
Daarnaast hebben betrokken bedrijven ook een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en zijn zij zelf verantwoordelijk voor de opvolging daarvan. Het kabinet verwacht dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rightsrisico’s voor mens en milieu in hun waardeketens identificeren en waar nodig aanpakken. In het geval van gewapende conflicten wordt daarbij van bedrijven extra zorgvuldigheid verwacht.
Hoe bekijkt u de export van deze honden in zowel het licht van berichten over het doden en verminken van Palestijnse burgers als het oordeel van het Internationaal Gerechtshof dat staten de verplichting hebben om stappen te ondernemen om te voorkomen dat Nederlandse handels- en investeringsbetrekkingen bijdragen aan de instandhouding van de Israëlische bezetting, nederzettingen en annexatie van bezet Palestijns gebied?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is om gevechtshonden af te sturen op onschuldige burgers?
Laat ik duidelijk stellen dat het kabinet burgerslachtoffers altijd betreurt. In zijn algemeenheid zijn geweldsmiddelen, zoals politiehonden, niet bestemd om te worden ingezet tegen burgers die geen bedreiging vormen.
Deelt u de mening dat er een verbod moet komen op de export van deze honden naar Israël? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit verbod zo snel mogelijk te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Een voorstel voor een verbod of een vergunningplicht op export van speciaal getrainde honden vereist internationale afspraken om effectief te zijn en een gelijk speelveld te garanderen. In 2016 heeft het toenmalige kabinet de mogelijkheden hiervoor onderzocht. Voor de uitkomst van dit onderzoek verwijs ik u naar de kamerbrief «Exportcontrole op honden» van 9 februari 2016.4 In deze brief werd geconcludeerd op basis van juridisch advies van de Europese Commissie dat de dual-use verordening geen rechtsbasis biedt voor export beperkende maatregelen ten aanzien van diensthonden. Deze conclusie is niet veranderd sindsdien.
Signalen van problemen met woon-zorginitiatieven |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Zijn er bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport signalen bekend over cliënten in een zorgwoning die financiële druk of problemen ervaren wegens huurstijgingen? Zo nee, kunt u aangeven of er een meldpunt bestaat waar personen, die in een zorgwoning wonen, zich kunnen melden als zij wegens huurstijgingen financiële moeilijkheden ervaren?
Deelt u de mening dat cliënten/bewoners in een woon-zorginstelling vaak in een hele kwetsbare positie zitten omdat zij ook zorg afnemen bij de organisatie aan wie zij ook huur moeten betalen? Zo ja, is er een extern toezichthouder die ook meekijkt als het gaat om redelijkheid en billijkheid bij voorgenomen huurstijgingen en de kwaliteit van wonen algemeen?
Kunt u reflecteren en een toelichting geven op de wenselijkheid van het scheiden van wonen en zorg? Deelt u de mening dat het potentieel voordelig zou kunnen zijn om wonen en zorg meer te scheiden?
Kunt u aangeven en toelichten welk percentage van de inkomsten (bijvoorbeeld vanuit de Wajong) dat besteed wordt aan huur- en woonkosten u wenselijk acht?
Voor iedere cliënt geldt dat hij/zij binnen de eigen financiële mogelijkheden keuzes moet maken wat aan huur- en woonkosten kan worden uitgegeven. Op de website van het Nibud (Nationaal Instituut voor budgetvoorlichting, www.nibud.nl) wordt aangegeven dat niet alleen inkomen, maar ook andere persoonlijke omstandigheden (zoals huishoudsamenstelling en eventuele hoge zorg- of andere kosten) bepalen of een huur voor mensen betaalbaar is. Om de reden die het Nibud noemt, werk ik niet met percentages die ik wenselijk acht om aan huur- en woonkosten uit te geven. Het Nibud kan helpen bij het verkrijgen van inzicht in persoonlijke inkomsten en uitgaven en daarmee ook in wat verantwoord aan huur kan worden uitgegeven. Verhuurders hanteren daarnaast vaak een minimum inkomensgrens. Dat zorgt ervoor dat mensen ook langs die weg beschermd worden tegen woonkosten die ze niet kunnen betalen.
Aan welke regels en richtlijnen moeten aanbieders van woon-zorginitiatieven zich houden bij het hanteren van de huur en huurstijgingen?
Woon-zorginitiatieven moeten zich houden aan de wet- en regelgeving die geldt met betrekking tot de hoogte van de maximale huur en huurstijgingen (Wet betaalbare huur).
Mag de huur worden opgezegd wanneer bijvoorbeeld het zorgzwaartepakket van de cliënt verandert? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Het is in beginsel afhankelijk van de voorwaarden die zijn gesteld in het huurcontract en/of het zorgcontract of dit mogelijk is. Daarbij is ook van belang in hoeverre wonen en zorg (contractueel, maar ook in de feitelijke uitvoering) met elkaar zijn verweven. Het is niet wenselijk als een instelling cliënten vraagt om meer zorg af te nemen dan nodig is.
Mag een instelling van reeds woonachtige cliënten vragen meer zorg af te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke bezwaar- en beroepsmogelijkheden zijn er als cliënten/bewoners of hun wettelijk vertegenwoordigers het niet eens zijn met aangekondigde huurstijgingen?
Personen die bezwaar maken tegen huurstijgingen kunnen in eerste instantie bezwaar aantekenen bij de verhuurder. Bij een conflict kan men een uitspraak vragen van de Huurcommissie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen die in een Wlz-instelling wonen, geen huurbescherming hebben zoals anderen?
Cliënten die intramuraal in een Wlz-instelling wonen (en zorg ontvangen op basis van een integraal zorgzwaartepakket (ZZP)) betalen geen huur en hebben om die reden letterlijk geen huurbescherming. Zij betalen voor de zorg (inclusief het verblijf) een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Dat betekent echter niet dat deze cliënten niet beschermd moeten worden, bijvoorbeeld tegen ongewenste verhuizingen.
Bent u, gezien de signalen, maar ook de rapporten over de uitdagingen op de woningmarkt voor deze groep, bereid om in navolging van de aangenomen motie Westerveld alsnog te onderzoeken of er een vorm van huurbescherming mogelijk is voor deze groep?
Zie antwoord vraag 9.
Welke concrete maatregelen neemt u om de kwaliteit van de zorg te garanderen bij enerzijds PGB-gefinancierde woon- en zorginitiatieven en anderzijds woon- en zorginitiatieven, die gefinancierd worden door zorg in natura voor personen met autisme met een licht zorgzwaartepakket, om te voorkomen dat zij bijvoorbeeld onterecht gevraagd worden zwaardere zorg af te nemen dan noodzakelijk?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg in zowel pgb-gefinancierde wooninitiatieven als initiatieven die worden gefinancierd op basis van zorg in natura. Het leveren van zorg die past bij het geïndiceerde zorgprofiel vormt een onderdeel van het toezicht van de IGJ. Het CIZ bepaalt het best passende zorgprofiel/zorgzwaartepakket onafhankelijk van de wens van de zorgaanbieders.
Een pgb is bedoeld voor cliënten die zelf hun zorg willen en kunnen inkopen. Dat geldt ook voor cliënten in een wooninitiatief. Het pgb van bewoners van een wooninitiatief blijkt niet in alle gevallen een bewuste keuze te zijn. De Kamerbrief «Wooninitiatieven en pgb» van 12 juni jl.1 beschrijft maatregelen die bijdragen aan de kwaliteit van zorg in pgb-gefinancierde wooninitiatieven. De maatregelen beogen de «gedwongen» inzet van het pgb te verminderen en betrokken partijen te ondersteunen bij hun taken en verantwoordelijkheden.
Het schrappen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Ilana Rooderkerk (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Wiersma , Barry Madlener (PVV), Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Is het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) nog kabinetsbeleid?
Als kabinet slaan we een andere koers in en stoppen met het NPLG, zoals dat als ontwerp nog door het vorige demissionaire kabinet was vastgesteld. Wel worden de internationale doelen door het kabinet onderschreven, waarbij we nog steeds voor het behalen van deze doelen staan. We zien het belang van een robuuste natuur, gezond en voldoende water en het reduceren van broeikasgassen en anticiperen op verdere klimaatverandering. Ook zullen samenhangende generieke en gebiedsgerichte maatregelen noodzakelijk blijven om aan internationale afspraken te kunnen voldoen. Ik kies daarbij voor een aanpak waarbinnen er een grotere rol is voor de innovatiekracht van boeren. De middelen voor agrarisch natuurbeheer en innovatie spelen een belangrijke rol bij het gebiedsspecifieke en uitvoeringsgerichte beleid dat dit kabinet gaat ontwikkelen. Eind van dit jaar zal ik aan de Kamer de contouren van een nieuw programma kenbaar maken.
Staat u nog altijd achter de opvatting dat «Toekomstbestendige verduurzaming vergt een integrale benadering zodat meerdere opgaven (zoals klimaat, natuur, stikstof en waterkwaliteit) in samenhang worden aangepakt»? (Kamerstuk 32 813, nr. 1307)? Zo ja, kunt u toelichten waarom het NPLG dan wordt geschrapt?
Ik ben er voorstander van dat opgaven waar mogelijk in samenhang worden opgepakt. Het NPLG is daar echter geen randvoorwaarde voor. Ook op een andere manier kan nog steeds in samenhang worden gewerkt aan het oplossen van de uitdagingen in en de doorontwikkeling van het landelijk gebied.
Ik kijk daarvoor naar het zo effectief mogelijk inzetten van verschillende middelen. Anders dan met een Transitiefonds komt het kabinet met een nieuwe koers die integraal aan de doelen werkt, bijvoorbeeld via innovatie, doelsturing op bedrijfsniveau en agrarisch natuurbeheer.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de klimaatdoelen?
Begin dit jaar concludeerde het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de ex ante analyse Nationaal Programma Landelijk Gebied dat met de uitwerking van de Provinciale plannen landelijk gebied (PPLG’s) zoals die erop 1 juli 2023 lagen, goede stappen zijn gezet om bij te dragen aan het halen van de NPLG-doelen, maar dat het volledig doelbereik van de natuur, water en klimaatdoelen binnen grofweg een decennium niet plausibel is. De PPLG’s waren voornamelijk op hoofdlijnen geformuleerd en er moest nog veel worden uitgewerkt. Hierdoor is het kwantificeren van de effecten van het schrappen van het NPLG op het behalen van de doelen voor klimaat, natuurherstel en -uitbreiding en de KRW lastig.
Ik heb toegezegd om eind dit jaar de contouren van een nieuwe aanpak naar de Kamer te sturen.
In algemene zin geldt dat de voortgang van klimaatbeleid in de verschillende sectoren wordt gemonitord via de Klimaat- en Energieverkenning van het PBL. Deze verschijnt eind oktober en zal zicht geven op de voortgang van de sectoren landbouw en landgebruik. De tussenevaluatie KRW die in december gereedkomt, zal meer inzicht geven in waar we in 2027 uitkomen en welk handelingsperspectief er is om tot doelbereik te komen.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de doelen voor natuurherstel en -uitbreiding?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de doelen uit de Kaderrichtlijn Water?
Zie antwoord vraag 3.
Zet het kabinet, in plaats van het NPLG, in op een alternatieve, vergelijkbare integrale benadering voor het realiseren van de doelen in de landbouwsector op het gebied van klimaat, natuur, stikstof en waterkwaliteit?
Ik werk op dit moment aan een nieuwe aanpak. Uiterlijk eind dit jaar worden de contouren van deze aanpak naar de Kamer verzonden. Het blijft belangrijk om de doelen in het landelijk gebied in samenhang te bezien. Bij de ontwikkeling van de nieuwe aanpak houd ik hier aandacht voor.
Verandert er iets in de te halen doelen in de tijdspanne waarin deze worden gerealiseerd?
De (inter)nationale doelen voor het herstellen van de natuur, het verbeteren van de biodiversiteit, het verbeteren van de waterkwaliteit en beschikbaarheid, en het mitigeren van broeikasgassen en anticiperen op verdere klimaatverandering staan. Dat geldt ook voor de termijnen die ons daarvoor zijn aangereikt. Ik voer daarbij, conform het regeerprogramma, wel een check uit op nationale koppen.
Dit kabinet heeft de ambitie om aan die doelen en termijnen te voldoen. Niet alleen bij het uitwerken van de nieuwe aanpak, maar ook bij het verder ontwikkelen van LVVN-beleid is dit dan ook een van de belangrijke uitgangspunten. Ook vanuit IenW en KGG wordt daar een belangrijke bijdrage aan geleverd. We staan uiteindelijk als één overheid voor het behalen van deze opgave.
Aangezien het resterende budget van het NPLG bestemd is voor onder andere innovatie en mest, deelt u de mening dat normerende en beprijzende maatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verschillende wettelijke doelen voor de landbouwsector? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u?
Het kabinet heeft in haar regeerprogramma aangekondigd om in te zetten op haalbare bedrijfsspecifieke normen voor broeikasgassen- en stikstofemissies. Hiermee wordt voor individuele bedrijven duidelijkheid gegeven welke bijdrage er van hen verwacht wordt in het realiseren van de doelen. Een systematiek daarvoor wordt op dit moment nader uitwerkt en de Kamer zal hierover aan het einde van het jaar worden geïnformeerd. Deze inzet past bij de gewenste omslag die dit kabinet wil maken naar een aanpak gebaseerd op doelsturing. Het kabinet heeft een integrale aanpak om te werken aan doelbereik. Naast middelen voor bedrijfsspecifieke emissienormen zijn voor activiteiten die de landbouwer onderneemt op landbouwgrond, bijvoorbeeld ook middelen vanuit het agrarisch natuurbeheer onderdeel van de aanpak.
Hoeveel budget acht u noodzakelijk om de landbouwsector adequaat te laten bijdragen aan het behalen van de wettelijke doelen voor 2030 uit de Klimaatwet? Waar zullen die middelen uit voortkomen?
Conform de Klimaatcyclus wordt het doelbereik van de verschillende sectoren geëvalueerd in de Klimaat- en Energieverkenning. In de voorjaarsbesluitvorming besluit het kabinet, indien bestaande doelen niet gehaald lijken te worden, over alternatief beleid. Welke middelen nodig zijn hangt sterk af van de aard van de maatregelen die getroffen worden. Door beschikbare middelen efficiënt in te zetten, kan een zo groot mogelijke bijdrage geleverd worden aan meerdere doelen. Bij de ontwikkeling van, bijvoorbeeld, doelsturing en inzet van middelen voor agrarisch natuurbeheer en innovatie heb ik hier aandacht voor.
Wat is de uiterlijke datum dat alternatieve maatregelen voor het NPLG gereed moeten zijn om de landbouwsector adequaat te laten bijdragen aan de wettelijke doelen voor 2030 uit de Klimaatwet?
Voor het realiseren van de doelen uit de Klimaatwet is een combinatie aan maatregelen nodig die betrekking hebben op allerlei sectoren, waaronder de landbouwsector. Voor het eind van dit kalenderjaar zal ik de contouren van de nieuwe uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak met uw Kamer delen. In elk geval ben ik mij bewust van de termijn van 2030 voor de reductie van broeikasgassen.
Verwacht u dat de sector landbouw op tijd kan voldoen aan de inspanningen die nodig zijn om de doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen? Hoeveel budget acht u hiervoor noodzakelijk?
De KRW-doelen bieden een uitdaging voor meerdere sectoren. Met het NPLG werd specifiek voor de landbouwopgave een bijdrage geleverd aan doelbereik conform de verplichtingen die volgen uit de Nitraatrichtlijn, de verordening voor gewasbeschermingsmiddelen en de KRW. Het betreft doelen voor nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, die van invloed zijn op de doelen voor planten, vissen en waterinsecten.
Er was 811 miljoen euro in het Transitiefonds specifiek bedoeld voor grootschalig herstel van beekdalen op zandgronden ten behoeve van het verbeteren van de waterkwaliteit. Daarnaast was de insteek dat ook andere maatregelen (bijv. gericht op natuur of klimaat) in veel gevallen een bijdrage zouden kunnen leveren aan de KRW. Deze inzet stond naast de maatregelen die reeds zijn opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 voor de agrarische sector en voor andere bronnen. Uit de ex ante analyse Nationaal Programma Landelijk Gebied bleek dat goede stappen zijn gezet om bij te dragen aan het halen van de KRW-doelen, maar dat de effecten voor het doelbereik in 2027 niet overal gerealiseerd zouden worden (op basis van de gebiedsprogramma’s van 1 juli 2023). Ook de RLI gaf in haar rapport van mei 2023 aan dat de normen voor de KRW, ook die voor landbouw, met de toen voorgenomen maatregelen nog niet gehaald zouden worden voor 2027. Met onder meer het mestbeleid en de nieuwe uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak besteed ik aandacht aan de bijdrage van de landbouw aan het halen van de KRW-doelen. Welk budget hiervoor nodig is hangt sterk af van de maatregelen die onderdeel worden van het beleid dat nu ontwikkeld wordt.
Is de Minister van Klimaat en Groene Groei geconsulteerd over het schrappen van het NPLG? Zo ja, wat is hierbij besproken? Zo nee, waarom niet? Kunt u eventuele memo's of beslisnota's ten aanzien van de genomen besluiten en de overleggen tussen bewindspersonen met de Kamer delen?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Minister van Klimaat en Groene Groei zijn door mij geconsulteerd over het voornemen te stoppen met de systematiek van het NPLG. Er hebben voorbereidende gesprekken plaatsgevonden en er is een Bewindspersonenoverleg geweest op 23 augustus 2024 tussen de drie opdrachtgevers van het NPLG (MLVVN, MI&W en MVRO), waarbij de MI&W en de MVRO hebben ingestemd met dit voornemen. De Minister van Klimaat en Groene Groei is geen medeopdrachtgever van het NPLG en zodoende niet aanwezig geweest bij een specifiek Bewindspersonenoverleg hierover. Bijgevoegd vindt u de agenda van dit overleg en een informerende nota over de consequenties van het stopzetten van het NPLG. Uiteindelijk is het besluit genomen door het gehele kabinet in de ministerraad als onderdeel van de ontwikkeling van het Regeerprogramma.
Is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat geconsulteerd over het schrappen van het NPLG? Zo ja, wat is hierbij besproken? Zo nee, waarom niet? Kunt u eventuele memo's of beslisnota's ten aanzien van de genomen besluiten en de overleggen tussen bewindspersonen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van het besluitvormingsproces rond het schrappen van het NPLG?
In het Hoofdlijnenakkoord van 16 mei 2024 is besloten dat het Transitiefonds komt te vervallen en zijn reserveringen getroffen voor middelen voor agrarisch natuurbeheer en voor innovatie, opkoopregeling en mest. Daarmee zette het Hoofdlijnenakkoord een andere koers in ten opzichte van het ontwerp-NPLG en het Transitiefonds.
Een logisch gevolg daarvan was wat mij betreft het besluit om te stoppen met het NPLG. Dit heb ik op 18 juli intern aangegeven. Bij het Bewindspersonenoverleg van 23 augustus 2024 heb ik dit voornemen besproken met de medeopdrachtgevers van het NPLG, MVRO en MI&W, waarbij zij hebben ingestemd met dit voornemen. Tijdens dit overleg is ook de nota over de consequenties van het stoppen met de systematiek van het NPLG besproken. Deze nota en de agenda van het Bewindspersonenoverleg zijn bijgevoegd.
Daarnaast vindt u ook de ambtelijke nota met een advies over sturen op ruimte in het landelijk gebied bijgevoegd. Deze nota was onderdeel van het interne adviseringsproces binnen LVVN.
Het besluit om te stoppen met het NPLG en te werken aan een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak is opgenomen in het Regeerprogramma. Het concept-Regeerprogramma is behandeld in verschillende onderraden. Met het vaststellen van het Regeerprogramma in de ministerraad van 13 september 2024 is ook het besluit om te stoppen met het NPLG en verder te werken aan een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak geformaliseerd.
Op welke moment zijn provincies en waterschappen geïnformeerd over het schrappen van het NPLG en op welk moment en welke wijze zijn zij betrokken bij alternatieve maatregelen voor het NPLG?
Op 19 augustus 2024 heb ik met de medeoverheden een informeel Bestuurlijk Overleg Landelijk Gebied en Stikstof gehad. Tijdens dit overleg heb ik mijn voornemen kenbaar gemaakt om een andere koers in te slaan in het landelijk gebied. Ook in de toekomst wil ik voor de doorontwikkeling van het landelijk gebied graag samen optrekken met medeoverheden.