Het bericht dat de zaak van Jannie Knot nog altijd niet is afgehandeld |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Jannie Knot, ondanks dat zij op 31 oktober 2017 in het gelijk is gesteld door de Arbiter Bodembeweging en ondanks een toezegging van het Centrum Veilig Wonen (CVW) op 15 december 2017, nog steeds wacht op schadeloosstelling van haar gaswinningsschade?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ronduit schandalig is dat Jannie Knot zo lang moet wachten op de schadeloosstelling waar zij recht op heeft?
Zoals ik steeds benadruk sta ik op het standpunt dat schade als gevolg van gaswinning moet worden vergoed, en wel op een manier die de benadeelde niet onnodig opzadelt met juridisch of administratief gedoe. Daarbij merk ik op dat de actie van de hongerstakers aantoont dat er gevoelens van angst, frustratie en onzekerheid zijn bij de inwoners van Groningen als gevolg van de schadelijke gevolgen van de gaswinning. Het kabinet zet zich daarom in om de veiligheid in het gebied te herstellen en de schade te vergoeden. We brengen de gaswinning zo snel mogelijk terug, verbeteren de schadeafhandeling en werken aan toekomstperspectief van Groningen.
Ten aanzien van de oude schademeldingen, waar de hongerstakers met hun actie aandacht voor vragen, heb ik met NAM afgesproken dat zij een ultieme poging doet om al deze schadegevallen vóór 1 juli 2018 naar tevredenheid van bewoners af te handelen. In mijn brief van 9 maart 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 455) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop NAM invulling geeft aan deze afspraak. De commissaris van de Koning van Groningen en ik volgen dit en hebben hierover contact met de NAM.
Over de specifieke zaak waar uw vragen over gaan heb ik me door de NAM laten informeren. Omdat het hier over een individuele casus gaat en over de persoonlijke situatie van een bewoonster met schade wil ik hier niet in detail op ingaan. Het betreft in ieder geval een ingewikkelde schadezaak die de Arbiter Bodembeweging, op voorspraak van de NCG, met voorrang in behandeling heeft genomen. De afhandeling van deze schade heeft naar mijn mening veel langer geduurd dan nodig en gepast was, gezien de situatie van de bewoonster en haar gezin.
NAM en de zaakwaarnemer van de bewoonster zijn met elkaar in overleg om zo spoedig mogelijk tot een oplossing te komen. NAM heeft toegezegd vooruitlopend daarop een voorschot te verstrekken zodat zij in haar persoonlijk levensonderhoud kan voorzien.
Wat is de reden dat de uitspraak van de Arbiter Bodembeweging van ruim vier maanden geleden nog steeds niet is uitgevoerd? Kan zij de aan haar verschuldigde schadeloosstelling zo spoedig mogelijk ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien de ernst van de situatie, deze zaak zelf op te pakken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen, gezien de urgentie, binnen een week beantwoorden?
Ja.
Regeldruk voor kleine evenementen en festivals zoals de Lauwersland Fietsvierdaagse |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over onnodige regeldruk voor kleine evenementen en festivals naar aanleiding van het rapport van Actal (heden: Adviescollege Toetsing Regeldruk) die ertoe leidt dat het steeds lastiger is voor vrijwilligers om kleine evenementen en festivals te organiseren?1
Ja.
Welke landelijke regelgeving leidt ertoe dat de Lauwersland Fietsvierdaagse voor het eerst in zeventien jaar een vergunning bij de gemeenten moest aanvragen waar de routes doorheen gaan? Wat is de reden van deze landelijke regelgeving?2
Anders dan wordt verondersteld betreft het hier gemeentelijke regelgeving. De Lauwersland Fietsvierdaagse is op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Kollumerland c.a. een evenement waarvoor een vergunning vereist is. Deze fietsvierdaagse werd al enige jaren georganiseerd, maar in het verleden werd de vereiste vergunning niet aangevraagd. De organisatie is nu er nu door het gemeentebestuur op gewezen, dat de vereiste vergunning moest worden aangevraagd.
Omdat de route van de fietsvierdaagse door meerdere gemeenten gaat, heeft de gemeente Kollummerland c.a. aan de evenementenvergunning de voorwaarde verbonden dat de desbetreffende andere gemeenten een verklaring van geen bezwaar verlenen om wegen en paden te gebruiken.
Behalve de leges voor de evenementenvergunning van de gemeente Kollumerland c.a., brengen gemeenten ook voor het afgeven van een verklaring van geen bezwaar leges in rekening. Deze legesheffing vormde voor de organisatie van de fietsvierdaagse een probleem. Overigens zal de fietsvierdaagse in 2018 gewoon doorgaan.
Erkent u het belang dat bij lokale en landelijke regelgeving en uitvoering vooral uit wordt gegaan van de vrijwilligersorganisaties en verenigingen, zoals Oranje-, scouting-, carnavals-, sport- en andere verenigingen, omdat zij 95% van het aantal te organiseren evenementen uitmaakt? Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te verkennen hoe meer eenvoud (of regelvrije ruimte) in de regelgeving kan worden gebracht zodat buurtfeesten, festivals of de activiteiten van de Oranjevereniging makkelijker te organiseren zijn?
Ik onderschrijf het maatschappelijk belang van vrijwilligersorganisaties en verenigingen, zoals Oranje-, scouting-, carnavals-, sport- en andere verenigingen. Gemeenten zien ook dit belang. Juist daarom zijn gemeentelijke organisaties en
– werkwijzen er steeds meer op ingericht om de genoemde organisaties zo goed mogelijk te faciliteren, ook bij het organiseren van evenementen. Bij het opstellen van een evenementenvergunning maken gemeenten een evenwichtige afweging tussen het belang van het evenement en het belang van het voorkomen van overlast (bijvoorbeeld geluidsoverlast), het handhaven van de openbare orde, enz. Juist op het niveau van de gemeente kan in die afweging lokaal maatwerk worden geboden.
Daarbij houden de gemeenten samen met de VNG en het Ministerie van BZK de vinger aan de pols om te bezien of regeldruk bij (kleine) evenementen nog verder kan worden verminderd. Hierover vindt ook overleg plaats met vertegenwoordigers van relevante organisaties, zoals bijvoorbeeld de Bond van Oranjeverenigingen. De uitkomsten van dat overleg kunnen voor gemeentebesturen aanleiding zijn tot aanpassing van de plaatselijke verordeningen.
Bent u bereid om samen met de VNG te verkennen welke regelgeving in de praktijk tot hoge kosten leidt voor vrijwilligers en organisatoren van kleine evenementen en festivals en hoe dit aangepast kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van het toenmalige Actal om bijvoorbeeld in het geval van geluidsnormen een maximum te stellen waarna lokale overheden binnen een bandbreedte hiervan mogen afwijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u de ervaren regeldruk die zich uit in bijvoorbeeld relatief hoge kennismakingskosten (min. € 1,7 miljoen) bij het bereiken van overeenstemming met alle betrokken organisaties (gemeenten, provincies, vervoersbedrijven, e.d.) voor organisatoren van kleine evenementen en festivals verkleinen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat veel organisatoren van kleine evenementen en festivals te maken hebben met een tijdelijk bouwwerk (circa 80%) en dat de vereisten die worden gesteld in het Bouwbesluit zijn gebaseerd op bouwwerken met een blijvend karakter?
Organisatoren van kleine evenementen en festivals hebben vaak te maken met regelgeving voor tijdelijke constructies. Tijdelijke podia, tribunes en andere bouwconstructies bij kortdurende evenementen en festivals zijn geen bouwwerk in de zin van het Bouwbesluit 2012; de eisen van dat besluit zijn dus niet van toepassing. Voor tijdelijke constructies bij kortdurende evenementen is sinds 1 januari jl. het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen van toepassing. In dit besluit zijn aan de constructie van deze bouwsels voorwaarden verbonden om de veiligheid van de gebruikers te garanderen. Het besluit beperkt zich tot brandveiligheid en hulpverlening voor die bouwsels. Voor overige aspecten van dit soort bouwsels, zoals de zogenaamde constructieve veiligheid, kan de gemeente nadere eisen stellen.
Heeft de evaluatie over het gebruik van de «Richtlijn voor constructieve toetsingscriteria bij een aanvraag voor een evenementenvergunning» van het Centraal overleg bouwconstructies (COBc) al plaatsgevonden? Bent u het met het toenmalige Actal eens dat bij een positieve evaluatie van de richtlijn dit omgezet dient te worden in een algemene maatregel van bestuur? Zo nee, waarom niet?
Er heeft tot op heden geen evaluatie plaatsgevonden van het gebruik van de «Richtlijn voor constructieve toetsingscriteria bij een aanvraag voor een evenementenvergunning» van het Centraal overleg bouwconstructies (COBc). De constructieve veiligheid van evenementenaanvragen valt overigens, zoals hiervoor is aangegeven, niet onder de landelijke bouwregelgeving. De aanbeveling van het toenmalige Actal over de betreffende richtlijn van het Centraal overleg bouwconstructies (COBc) was daarom in de eerste plaats gericht aan de VNG. Zonder een nadere standpuntbepaling van de VNG ter zake acht ik het niet opportuun om de wenselijkheid van een dergelijke algemene maatregel van bestuur te overwegen.
Zijn er mogelijkheden onderzocht om op landelijk niveau tot een eenduidige classificatie te komen voor de types A-, B- of C-evenement, omdat door ontbrekende criteria gemeenten hier verschillend invulling aan geven waardoor organisatoren van kleine evenementen en festivals rechtsongelijkheid ervaren?
In het verleden is geprobeerd tot een eenduidige classificatie te komen. Politie, brandweer, gezondheidsdiensten en andere betrokken diensten hanteren echter verschillende invalshoeken met betrekking tot de classificatie van evenementen. Wat voor de ene dienst een zeer risicovol evenement is, hoeft dat niet te zijn voor de andere dienst. Dat maakt het moeilijk om tot een eenduidige classificatie te komen. Gemeenten proberen in de praktijk in gezamenlijk overleg met hulpdiensten de juiste voorwaarden te bepalen waaronder een specifiek evenement kan plaatsvinden. Dit vertaalt zich vervolgens in voorschriften in de evenementenvergunning.
Zijn er al oplossingen gekomen voor het tot een goed einde brengen van meldings- en vergunningprocedures die laten zien dat er eindeloze afstemming tussen afdelingen, diensten en organisaties plaatsvindt? Heeft u al overleg gepleegd met gemeenten over bijvoorbeeld het instellen van een evenementenloket, zodat het makkelijker wordt voor vrijwilligers om kleine evenementen en festivals te organiseren?3
Gemeenten nemen al veel initiatieven ter verbetering van de klantgerichtheid en vermindering van administratieve lasten voor organisatoren van evenementen. Er zijn goede gemeentelijke ervaringen opgedaan met een coördinatiepunt of vaste coördinator voor evenementen. Gemeentebesturen zijn goed in staat om, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden, te beslissen of dergelijke «best practices» worden overgenomen en zo ja, in welke vorm. Wel zal ik de VNG om aandacht te vragen voor mogelijkheden tot vermindering van de administratieve lasten voor organisatoren bij evenementen die het grondgebied van meerdere gemeenten betreffen.
Op welke wijze gaat u de aanbevelingen uit het evaluatieonderzoek Handreiking Evenementenveiligheid uitvoeren?4
De Handreiking Evenementenveiligheid wordt momenteel in opdracht van het Veiligheidsberaad herzien, waarbij de aanbevelingen van het evaluatieonderzoek worden betrokken. Naar verwachting is de bijgestelde handreiking in de loop van dit jaar gereed. Een dergelijke handreiking geldt als richtinggevend advies voor de gemeentebesturen.
Welke gemeenten zijn samen met evenementenorganisatoren aan het werken aan een ander Handboek Evenementenveiligheid dan de bestaande Handreiking Evenementenveiligheid?
Er bestaan verscheidene instrumenten om de veiligheid van evenementen lokaal te borgen. Daarbij verwijs ik naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer d.d. 17 maart 2016 (vergaderjaar 2015–2016, 28 684, nr. 463). Naast de eigen verantwoordelijkheid van de organisator van een evenement verbindt de gemeente voorwaarden en/of voorschriften aan een evenementenvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening. In aanvulling op de Handreiking Evenementenveiligheid – gericht op advisering van gemeenten door veiligheidsregio’s – is het Handboek Evenementenveiligheid gemeenten gericht op het verschaffen van praktische inzichten en tips geven bij het zorgen voor een veilig evenement. Tezamen bieden beide documenten voor overheden een waardevolle basis, om de veiligheidszorg rond evenementen op een effectieve wijze te kunnen borgen. Het staat gemeenten vrij om zelf, of in samenwerking met andere partners een handboek naar eigen keuze te hanteren.
Hoe zorgt u ervoor dat er niet twee regimes ontstaan voor de evenementenveiligheid? Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat deze trajecten afgestemd dan wel samengevoegd worden? Hoe wordt voorkomen dat in het nieuwe door gemeenten vastgestelde Handboek Evenementenveiligheid de norm teveel uitgaat van professionele evenementenorganisaties en niet van vrijwilligersorganisaties?
Zie antwoord vraag 12.
De overname chipbedrijf NXP door Qualcomm |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «U.S. Calls Broadcom’s Bid for Qualcomm a National Security Risk»?1
Ja.
Wat is de reden dat de regering van de Verenigde Staten de vijandige overname van chipfabrikant Qualcomm door Broadcom blokkeert in verband met risico voor de nationale veiligheid? Bent u het eens met deze beslissing?
De President van de VS heeft op 12 maart de door Broadcom Limited (gevestigd in Singapore) nagestreefde overname van het Amerikaanse bedrijf Qualcomm Incorporated verboden op basis van overwegingen van nationale veiligheid. De President van de VS heeft deze beslissing genomen op basis van een vertrouwelijk advies van het Committee on Foreign Investment in the United States (CFIUS). Vanwege de vertrouwelijkheid van het CFIUS-rapport is niet bekend op welke gronden CFIUS tot het advies aan de President is gekomen. Ik heb om die reden geen oordeel over deze beslissing.
Zijn er elementen in het besluit van de Verenigde Staten die ook aanleiding kunnen geven om extra onderzoek te laten doen naar de overname van het chipbedrijf NXP door Qualcomm, bijvoorbeeld op het gebied van nationale veiligheid en vitale infrastructuur?
Kunt u aangeven wat precies de verschillen zijn tussen de overnamepoging van chipfabrikant Qualcomm door Broadcom en de overnamepoging van NXP door Qualcomm op het gebied van nationale veiligheid en vitale infrastructuur?
Kan worden gesteld dat er sprake is van vitale infrastructuur, omdat NXP 5G-technologie ontwikkelt die nodig is voor bijvoorbeeld zelfrijdende auto’s en zich ook bezig houdt met chips om bijvoorbeeld paspoorten te kunnen lezen?
Ziet u negatieve consequenties die kunnen ontstaan door de overname van NXP door Qualcomm? Zo ja, welke?
Vindt u het een belangrijk element dat Clarivate Analytics het bedrijf NXP in de top 100 heeft opgenomen van de Global Innovators? Zo ja, neemt u dit mee in uw afweging voor wat betreft de overname?
Bent u bereid om voorwaarden te stellen aan de overname van chipbedrijf NXP door Qualcomm?
Wat vindt u ervan dat Qualcomm toestemming krijgt van de Europese Commissie om NXP over te nemen, terwijl tegelijkertijd het bedrijf een boete van 997 miljoen euro opgelegd krijgt door de Europese Commissie omdat het bedrijf van 2011 tot 2016 de Europese antikartelwetten heeft overtreden?
Indien een mededingingsautoriteit een overtreding van de mededingingsregels heeft vastgesteld kan een sanctie worden opgelegd in de vorm van een boete. In het geval van Qualcomm heeft de Europese Commissie een boete opgelegd voor een overtreding van het verbod op misbruik van een economische machtspositie. Bij beoordelingen door mededingingsautoriteiten van voorgenomen concentraties worden de risico’s voor de mededinging als gevolg van de voorgenomen concentratie onderzocht en meegewogen. Eventuele overtredingen van de wet, waaronder de mededingingswetgeving, worden niet opnieuw gesanctioneerd.
Maakt u zich zorgen om geheel afhankelijk te worden van bedrijven in de Verenigde Staten of China met betrekking tot autobatterijen bij elektrisch rijden? Zo nee, waarom niet?
Eurocommissaris Maros Šefčovic (Energie Unie) heeft initiatieven genomen die de ontwikkeling van een batterij-industrie in Europa stimuleren. De Nederlandse industrie heeft goede kansen hierop aan te haken en economische kansen te verzilveren. Ik maak me geen zorgen.
Waarom maakt de Europese Commissie zich wel zorgen over het aandeel van Europa van batterijen voor elektrische auto’s, maar lijkt de Europese Commissie zich geen zorgen te maken over het aandeel 5G-technologie in Europa voor zelfrijdende auto’s?2
5G-technologie is relevant voor de ontwikkeling van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten, waaronder toepassing daarvan in zelfrijdende auto’s. De Europese Commissie ondersteunt de ontwikkeling en uitrol van 5G. Dit gebeurt onder meer via het publiek-private samenwerkingsprogramma 5GPPP3, het harmoniseren van frequentiebanden voor de uitrol van 5G, en het door de lidstaten beschikbaar stellen van die frequenties.4 Dit moet er aan bijdragen dat de EU een leidende positie verkrijgt met betrekking tot 5G.
Het bericht ‘Dreigend huisartsentekort in Oost-Groningen: Reden om je zorgen te maken’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dreigend huisartsentekort in Oost-Groningen: Reden om je zorgen te maken»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht «Dreigend huisartsentekort in Oost-Groningen: Reden om je zorgen te maken». Wij krijgen al langer signalen dat het in bepaalde regio’s voor huisartsen die met pensioen willen gaan lastig is om een opvolger te vinden die de praktijk wil overnemen en dat patiënten het lastig vinden in die regio’s een huisarts te vinden. Ik vind het belangrijk dat de huisartsenzorg overal in Nederland toegankelijk is. Landelijk gezien hebben wij in Nederland voldoende huisartsen opgeleid. Mijn ambtsvoorganger heeft de afgelopen jaren zelfs meer opleidingsplaatsen voor huisartsen beschikbaar gesteld dan het Capaciteitsorgaan adviseerde. Daar waar het lastiger is om een huisarts te vinden, is het aan partijen in de regio om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken. Zorgverzekeraars hebben hierbij, mede vanwege hun zorgplicht, een belangrijke rol. De uitdaging zit er in de huisartsen goed over het land te verspreiden. Dit is een complex vraagstuk waarvoor niet een gemakkelijke oplossing voor handen is. Ik vind het positief om te lezen dat zorgverzekeraar Menzis, ondersteuningsbureau Elann en de Huisartsenkring Groningen de handen ineen hebben geslagen in hun regio.
Wat vindt u ervan dat in Oost-Groningen een huisartsentekort dreigt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om het voor huisartsen aantrekkelijker te maken een eigen praktijk te starten?
Het Ministerie van VWS werkt samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) aan het uitzetten van onderzoek om zicht te krijgen op factoren die bepalend zijn voor huisartsen om wel of niet in een bepaald gebied te willen werken. Op dit moment is daar geen duidelijk beeld van. Doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de motivatie van huisartsen en mobiliteitswensen; dus niet alleen feiten en cijfers. Naar aanleiding van het onderzoek kunnen we dan gezamenlijk inzetten op gerichte oplossingen om de huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk te houden.
Op welke wijze wilt u de administratieve lastendruk voor huisartsen met een eigen praktijk verminderen?
Ik acht het van belang dat huisartsen de tijd die zij hebben zoveel mogelijk kunnen besteden aan patiëntenzorg. Eén van de manieren om daar invulling aan te geven, is dat we samen met de sector onverminderd inzetten op vermindering van de administratieve lasten. In het kader van «Het Roer Gaat Om» zijn door de werkgroep Bureaucratie & Administratieve Lasten vanaf 2016 maatregelen in gang gezet om de administratieve lasten van huisartsen te verminderen. Naar aanleiding van deze maatregelen zijn al duidelijke stappen gemaakt en tegelijkertijd blijft dit continue aandacht vragen. Mede daarom zijn huisartsen één van de beroepsgroepen die deelnemen aan (Ont)regel de zorg, een initiatief van de VvAA. Er wordt op dit moment een plan voor de aanpak van regeldruk in de huisartsenzorg opgesteld, als onderdeel van een zorgbreed programmaplan (Ont)regel de zorg. Voor de huisartsen zal het plan bestaan uit «Het Roer Gaat Om»-punten waarvan de implementatie stokt en nieuwe schrap- en verbeterpunten die zijn voortgekomen uit de schrap- en verbetersessies in het kader van (Ont)regel de zorg. Het programmaplan (Ont)regel de zorg wordt in mei aan de leden van de Tweede Kamer aangeboden.
Bovendien maken we het in de bekostiging mogelijk dat huisartsen een praktijkmanager kunnen aanstellen voor het overnemen van niet-patiëntgebonden taken. Daarnaast hebben we mogelijkheden gecreëerd dat de huisarts bepaalde vormen van zorg binnen de eigen praktijk kan overdragen aan praktijkondersteuners, physician assistants en verpleegkundig specialisten. Tot slot dragen goede samenwerkingsafspraken tussen bijvoorbeeld huisartsen, andere eerstelijnszorgverleners en gemeenten er aan bij dat de huisarts er niet alleen voor staat en de patiënt gericht kan verwijzen naar een andere zorg- of hulpverlener.
Bent u bereid in contact te treden met zorgverzekeraar Menzis, met het Eerste Lijns Advies Noord-Nederland (Elann) en met de Huisartsenkring Groningen om samen te werken bij het terugdringen van het huisartsentekort?
Ik ben bereid doorlopend contact te houden met deze partijen over de ervaren knelpunten en de oplossingen hiervoor die zij in de praktijk toepassen. Mijn ambtsvoorganger heeft in juni 2016 een werkbezoek afgelegd aan Oost-Groningen. Daarbij sprak zij met partijen uit de krimpregio’s in Groningen over de ontwikkelingen in de regio en best practices. De eerstvolgende gelegenheid om opnieuw in contact te treden, is een werkbezoek door een ambtelijke delegatie van VWS aan Noord-Oost Groningen dat in april staat gepland. Dit werkbezoek vindt plaats op uitnodiging van Zorgzame Dorpen Groningen en zal ook ingaan op het thema «dreigend tekort aan huisartsen in Groningen». De genoemde partijen worden hiervoor uitgenodigd.
Is bij u bekend in welke andere regio’s ook een tekort aan huisartsen wordt voorzien doordat binnen enkele jaren de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt? Zo ja, in welke? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Wij krijgen al langer signalen van huisartsentekorten in bepaalde regio’s. Op dit moment is daar landelijk gezien geen duidelijk beeld van. Vandaar ook dat het Ministerie van VWS samen met de LHV werkt aan het uitzetten van onderzoek om zicht te krijgen op welke factoren bepalend zijn voor waarom huisartsen wel of niet in een bepaald gebied willen werken. Wat betreft de krimpgebieden biedt de NIVEL Zorgmonitor Krimpgebieden2 inzicht in de verschillen tussen alle regio’s en gemeenten in krimpgebieden. Met name de huisartsendichtheid wordt daarmee gemonitord.
De aangenomen resolutie van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa “Prosecuting and punishing the crimes against humanity or even possible genocide committed by Daesh” |
|
Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen resolutie van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa (2190/2017) «Prosecuting and punishing the crimes against humanity or even possible genocide committed by Daesh», die Europese staten oproept formeel te erkennen dat IS genocide pleegt op yezidi’s, christenen en niet-Soenitische moslim en de genocide conventie van toepassing te verklaren?
Ja.
Herinnert u zich dat de Nederlandse regering op 22 december 2017 schreef: «Het Kabinet is van oordeel dat voldoende feiten zijn vastgesteld om te oordelen dat IS zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan genocide en misdrijven tegen de menselijkheid: de verplichtingen uit het Genocideverdrag zijn in deze casus van toepassing»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de op 22 februari 2018 aangenomen motie-Van Helvert c.s. die de regering opdraagt een voorstel te doen in VN-Veiligheidsraad voor een mechanisme ter vervolging en berechting van ISIS-strijders?2
Ja.
Herkent u ook dat steeds meer informatie over te individualiseren casus van genocide bekend wordt en dat daarbij behorende informatie beschikbaar komt? Deelt u de mening dat er ook in Nederland een punt of een functionaris moet komen waarheen die informatie z’n weg kan vinden?
Zoals uiteengezet in de brief die gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer is verzonden, werkt het Internationale Misdrijven-cluster (IM-cluster) van het Landelijk Parket samen met het Team Internationale Misdrijven van de Dienst Landelijke Recherche om daders van internationale misdrijven op te sporen en te laten berechten, waar ze zich ook bevinden en ongeacht hun nationaliteit. Het Team Internationale Misdrijven verkrijgt via verschillende kanalen informatie over mogelijke daders van internationale misdrijven in relatie tot ISIS, waaronder ook van burgers.
Tevens zal ik, zoals ik heb aangegeven in bovengenoemde brief, samen met politie en OM onderzoeken welke extra inspanningen mogelijk zijn om expertise op het gebied van genocide in relatie tot ISIS verder uit te bouwen. Bij dat onderzoek zal ik tevens het voorstel van de Kamerleden Van Helvert, Van Dam en Omtzigt betrekken om een gespecialiseerd officier aan te stellen. Daarbij wordt de vraag meegenomen in hoeverre een gespecialiseerde officier van justitie op het gebied van internationale misdrijven die zich specifiek gaat richten op genocide in relatie tot ISIS-verdachten van toegevoegde waarde kan zijn. Over de resultaten van dit onderzoek zal ik uw Kamer informeren.
Bent u bereid een speciale officier van justitie aan te stellen, om informatie te verzamelen, om te beoordelen of opsporingsonderzoeken gestart moeten worden, om mensen die betrokken zijn bij ISIS te vervolgen voor genocide of medeplichtigheid aan genocide?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om het mogelijk te maken dat mensen die bewijsmateriaal bezitten over misdrijven begaan door ISIS, deze aan de officier van justitie kunnen overhandigen zodat het in rechtszaken hier en elders gebruikt kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Exportcontrole op cybersurveillancegoederen |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eleven member states back EU controls on selling spyware»?1
Ja.
Klopt het dat de in het bericht genoemde EU-lidstaten het voorstel van de Europese Commissie reeds hebben gesteund in de vorm van een postion paper en dus uitgesproken voorstander zijn van het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillancegoederen, teneinde te verhinderen dat onvrije landen deze goederen kunnen misbruiken voor het schenden van mensenrechten?
Met het discussiepaper spraken elf EU-lidstaten in principe hun steun uit voor het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillancegoederen om zo te voorkomen dat deze goederen ingezet worden bij het schenden van mensenrechten. Hoe deze uitbreiding er in de verordening concreet uit zou moeten zien, alsmede de reikwijdte ervan, zijn op dit moment onderwerp van besprekingen.
Bent u bekend met het antwoord van de vorige Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 21 december 2017, waarin hij verklaarde dat Nederland een dwingende vergunningplicht voor alle tussenhandeldiensten voor dual-use-goederen «onwenselijk» achtte, «maar [...]wel zicht [wil] hebben op de te plegen tussenhandeldiensten om deze eventueel vergunningplichtig te verklaren»?2 Kunt u aangeven in hoeverre deze positie nog van kracht is en in hoeverre deze steun geniet in de Unie?
Ik ben bekend met het antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 21 december 2017. Het kabinetsstandpunt hierover is niet gewijzigd. Overige EU-lidstaten hebben in de discussie over het voorstel van de Europese Commissie geen signalen afgegeven waaruit blijkt dat zij het Nederlandse standpunt afwijzen dan wel steunen.
Kunt u in algemene termen het krachtenveld beschrijven? Welke posities nemen andere lidstaten in, zonder deze bij naam te noemen, en welke tekortkomingen signaleren zij in het voorstel van de Commissie?
Nederland is, net als de elf EU-lidstaten die het discussiepaper ondertekenden, voorstander van het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillance goederen om mensenrechtenschendingen tegen te gaan. Vragen vanuit de EU Lidstaten, richten zich voornamelijk op de uitvoering en de handhaving van de voorgestelde wijzingen.
Deelt u de mening dat als de dual-use verordening wordt aangepast en uitgebreid, de regels voor het bedrijfsleven helder en uitvoerbaar moeten zijn, en recht moeten doen aan een gelijk speelveld in de Europese Unie (EU)?
Ja. Het bevorderen van een sterk gelijk speelveld binnen de EU is één van de prioriteiten binnen de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over de herziening van de dual-use verordening.
Nederland wil een toename van administratieve lasten voorkomen en zet in op een verordening die effectief is, maar ook helder geschreven is en uitvoerbaar is voor exporterende bedrijven en overheden.
In hoeverre wordt het bedrijfsleven betrokken bij of geconsulteerd gedurende de onderhandelingen? Kunt u toezeggen dat als de dual-use verordening wordt aangepast en uitgebreid, het bedrijfsleven gedegen zal worden voorgelicht over de implicaties?
Er is op ambtelijk niveau frequent contact met exporterende bedrijven en andere belanghebbende partijen over de herziening van de dual-use verordening. Voorlichting over het exportcontrolebeleid, inclusief wijzigingen in wet en regelgeving, is vast onderdeel van de consultaties met bedrijfsleven en zal voortgezet worden.
Zijn er ook pogingen ondernomen om het misbruik van cybersurveillancegoederen niet alleen op EU-niveau maar ook in ander multilateraal verband aan de orde te stellen of zelfs aan te pakken? Waarom is (uiteindelijk) gekozen voor het overwegen van regelgeving op EU-niveau?
Sommige cybersurveillancegoederen en -technologieën staan ingevolge het Wassenaar Arrangement al onder exportcontrole. In multilateraal verband worden inspanningen verricht om aanvullende cybersurveillancegoederen aan de orde te stellen en te bezien of en zo ja hoe deze goederen onder exportcontrole kunnen worden gebracht. Omdat dit een proces is dat langere termijn inzet vraagt en consensus vraagt van alle landen die bij het Wassenaar Arrangement zijn aangesloten, is het onderwerp nu ook op EU-niveau aangekaart in het voorstel van de Commissie.
Kunt u aangeven hoe frequent Europese of Nederlandse cybersurveillancegoederen door niet-Europese landen worden gebruikt voor het schenden van mensenrechten? Is er volgens Nederland sprake van een urgent probleem?
Nee, Nederland kan op dit moment niet aangeven hoe frequent dit gebeurt, omdat een deel van cybersurveillancegoederen op dit moment nog niet gecontroleerd is. Nederland acht het onwenselijk dat schending van mensenrechten plaatsvindt door dergelijke goederen en is voorstander van het uitbreiden van exportcontrole op dergelijke goederen. Deze uitbreiding vraagt om goede afbakening van goederen en een identificatie van de risico’s. Het is van belang bij deze inzet, duidelijke en voorspelbare kaders voor het bedrijfsleven te bieden.
Wanneer verwacht u dat de onderhandelingen zijn afgerond? Is een resultaat al in zicht?
Voor de Raad is het zaak zorgvuldig artikelsgewijs tot een gedeelde positie te komen. De Raad is zich bewust van het feit dat het Europees parlement al een positie heeft ingenomen. In algemene zin zet Nederland zich met een aantal EU lidstaten in voor een voorspoedig proces.
Het predicaat excellente school |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het item «Stop met label excellente school» uit de uitzending van het televisieprogramma Kassa?1
Ja.
Bent u het eens met de kritiek van onder andere de VO-raad2, AVS3 en scholen dat het predicaat excellent verwarrend is, de lading niet dekt en het proces te tijdrovend is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben het met die kritiek niet eens. Het is belangrijk dat scholen die het predicaat hebben, op hun website duidelijke informatie verstrekken over wat dit predicaat betekent, namelijk dat de school over de volle breedte goede onderwijskwaliteit biedt en daarnaast uitblinkt op één of meer specifieke punten. Daarbij is het van belang dat deze scholen de rapporten van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) en de jury Excellente Scholen breed toegankelijk maken. Daar maakt de inspectie nadere afspraken over met de scholen. Alle rapporten zijn overigens al op de website van de inspectie te vinden. Het opgaan voor het predicaat Excellente School is vrijwillig en scholen besteden daarbij vooral tijd aan het expliciet maken en aanscherpen van hun eigen ontwikkeling en de ambities om hun onderwijs verder te verbeteren. Mijn indruk op basis van wat ik onder meer via de inspectie van scholen hoor, is dat zij dit niet als tijdverlies ervaren, maar als een investering in de kwaliteit van hun onderwijs.
Wat vindt u ervan dat 95% van de scholen geen aanvraag instuurt voor het predicaat excellente school? Welke redenen hebben scholen volgens u om niet mee te doen?
Scholen kunnen zich vrijwillig aanmelden voor het traject Excellente Scholen. In het licht van de verbetercultuur die we voor ogen hebben, zou ik het een goede zaak vinden als het percentage scholen dat zich aanmeldt, verder zou groeien. Scholen kunnen verschillende redenen hebben om (nog) niet mee te doen. Een van de redenen is dat veel scholen in hun kwaliteitsontwikkeling nog niet toe zijn aan het aanvragen van het predicaat. Een voorwaarde voor het kunnen verkrijgen van het predicaat Excellente School is immers dat een school over de volle breedte goed onderwijs biedt en de waardering «goed» bij de inspectie aanvraagt en ook verkrijgt. Uit het toezicht van de inspectie blijkt dat de kwaliteitsverschillen tussen scholen groot zijn. Ambitie gericht op continue verbetering van de onderwijskwaliteit is nog lang niet overal vanzelfsprekend. Er zijn ook scholen die niet willen meedoen om andere redenen, bijvoorbeeld omdat ze vinden dat het predicaat leidt tot competitie tussen scholen, of omdat ze andere prioriteiten stellen.
Is bekend hoeveel uur gemiddeld wordt besteed aan het voorbereiden en indienen van de aanvraag tot de afronding van een traject? Zo ja, hoeveel is dit?
Nee, dat is niet bekend. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 besteden scholen die meedoen aan het traject Excellente Scholen de voorbereidingstijd vooral aan het expliciteren en aanscherpen van hun eigen ontwikkeling en hun ambities om hun onderwijs verder te verbeteren.
Hoeveel werkuren besteedt de onderwijsinspectie op jaarbasis aan het hele proces rondom het predicaat excellent?
Het traject Excellente Scholen sluit nauw aan op het vernieuwde toezicht dat de inspectie per 1 augustus 2017 heeft ingevoerd. Sindsdien is de waardering «goed» voorwaarde voor deelname aan het traject Excellente School. Daarmee is de omvang van de directe toezichtactiviteiten van de inspectie beperkt. Wel zou het aantal scholen dat de waardering «goed» aanvraagt kunnen groeien, mede omdat de waardering «goed» voorwaarde is voor het kunnen krijgen van het predicaat «Excellente School». Die groei van het aantal scholen dat de waardering «goed» aanvraagt, is wat mij betreft een gewenste ontwikkeling. Voor ondersteunende activiteiten rond het traject Excellente Scholen zet de inspectie op dit moment circa 1,5 fte in.
Welk bedrag gaat gemoeid met het toekennen van het predicaat excellent? Als u het niet exact weet, kan dan een schatting worden gegeven?
Dit gaat om circa € 500.000,– op jaarbasis aan personeels-, organisatie- en communicatiekosten. Het overgrote deel van dit bedrag komt voor rekening van de inspectie.
Bent u bereid het proces rondom de toekenning van de predicaten te veranderen, danwel te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie veel elan bij de scholen die zich hebben aangemeld voor het traject Excellente Scholen en bij de scholen die het predicaat hebben verworven. Het traject maakt zichtbaar welke variëteit aan goede kwaliteit en bijzondere profielen er is. Dit is niet alleen interessant voor ouders en leerlingen. Het kan ook dienen als inspiratie voor andere scholen. In sommige gevallen zien we dat het behalen van het predicaat een andere school van hetzelfde bestuur, of andere scholen in dezelfde plaats, inspireert om het predicaat ook aan te vragen. Dat is belangrijk, omdat uit het toezicht van de inspectie blijkt dat de kwaliteitsverschillen tussen scholen die het oordeel voldoende krijgen heel groot is. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de middelen die worden besteed aan de het toekennen van het predicaat excellent beter besteed kunnen worden aan het bestrijden van het lerarentekort? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met het predicaat Excellente School investeer ik in het versterken van een verbetercultuur in het onderwijs en het beter zichtbaar maken van wat goed onderwijs is. Dat vind ik op zichzelf een goede investering.
Het bericht de in Limburg scholen miljoenen aan onderwijsgeld mislopen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de nadelige effecten die de regeling voor de verdeling van onderwijsachterstandsmiddelen voor scholen in Limburg heeft? Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichtgeving?1
Ja.
De berichtgeving belicht een aantal problemen die in Limburg ervaren worden met de huidige regeling voor de verdeling van onderwijsachterstandenmiddelen. De huidige gewichtenregeling kent verschillende knelpunten, waaronder beperkingen aan de doelgroep-definitie, administratieve last voor scholen en risico’s en fouten in de administratie. Deze beperken zich niet tot Limburg.
Daarom werk ik momenteel aan een nieuwe verdeelsystematiek. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 31 januari.2 In het Algemeen Overleg Achterstandenbeleid van 15 maart jongstleden heb ik toegezegd in april met een voorstel voor een nieuwe bekostigingssystematiek te komen.
Is het beeld correct, zoals geschetst door onderzoekers van de Universiteit Maastricht, dat scholen in Limburg door gebrekkige administratie, alsmede de landelijke regeling voor de verdeling van achterstandsmiddelen naast middelen grijpen en dus tekort komen ten opzichte van wat ze werkelijk nodig hebben?
De onderzoekers van de Universiteit Maastricht hebben gekeken naar een aantal mogelijke alternatieven voor de huidige regeling voor de verdeling van achterstandsmiddelen. In de huidige regeling is gekozen voor een systeem waarbij de middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid worden verdeeld op basis van het opleidingsniveau van de ouders, wat door de scholen zelf wordt geadministreerd. Zoals beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 13 februari 2018 zijn er bij de huidige regeling fouten in de administratie van scholen geconstateerd, waardoor niet in alle gevallen de juiste bekostiging is toegekend.3 Het is mogelijk dat scholen hierdoor minder of juist meer middelen hebben ontvangen dan waar zij recht op zouden hebben. De afgelopen jaren zijn scholen ondersteund bij het invullen van de administratie. Wanneer uit de controles bleek dat schoolbesturen meer recht hadden op gewichtengeld dan wat zij hadden aangevraagd, is gecorrigeerd en hebben deze schoolbesturen ook met terugwerkende kracht extra bekostiging ontvangen. Ik heb geen signalen ontvangen dat scholen in Limburg minder middelen hebben ontvangen dan waar zij recht op zouden hebben. Inmiddels is door het CBS een indicator ontwikkeld die het risico op onderwijsachterstanden beter in beeld brengt. Deze indicator is gebaseerd op centraal beschikbare gegevens, waardoor scholen niet meer zelf gegevens van scholen hoeven te administreren. Dit is één van de redenen om zo spoedig mogelijk over te willen gaan op de nieuwe systematiek. Daarnaast zal met de nieuwe systematiek ook de teruggang van het budget uit de vorige kabinetsperioden stoppen. Streven is om de nieuwe systematiek in te voeren per schooljaar 2019–2020. Indien dit niet lukt, zal de uitputting van het budget naar verwachting circa € 25 miljoen lager zijn dan in schooljaar 2018–2019.
Heeft u kennisgenomen van de studie die hier beschreven wordt en waarin gesteld wordt dat leerlingen in andere delen van het land door gemaakte keuzes fors meer geld krijgen in vergelijking met scholen buiten de Randstad, waaronder in Limburg. Zo ja, deelt u de beschreven conclusie dat Limburg zo’n 13 procent aan achterstandsleerlingen kent maar hiervoor niet de benodigde middelen ter beschikking gesteld krijgt om deze groep van de juiste inzet op het tegengaan van hun achterstanden te voorzien?
Ja, ik heb kennisgenomen van de studie die in de berichtgeving beschreven wordt. De onderzoekers van Universiteit Maastricht hebben gekeken naar de huidige gewichten- en impulsregeling en hier een alternatieve berekening op toegepast, waarmee zij op 13 procent zijn uitgekomen. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 31 januari 2018 is het een politieke keuze welk deel van de kinderen met een risico op een achterstand meetelt in de verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen. Wanneer de nieuwe indicator wordt ingevoerd, komen kinderen met een risico op een onderwijsachterstand beter in beeld, ook in Limburg.
Op welke wijze kan de administratie van Limburgse scholen verbeterd worden en tot welke inzet en hulp bent u bereid op dit vlak om de beschreven drie miljoen euro aan misgelopen middelen alsnog te kunnen ontvangen?
Het CBS heeft een betere indicator ontwikkeld voor het berekenen van het risico op een onderwijsachterstand van kinderen. Deze indicator maakt het mogelijk dat het risico op basis van objectieve en centraal geregistreerde data berekend wordt. Hierdoor verdwijnen de administratieve lasten van scholen. De afgelopen jaren is er ondersteuning geboden aan scholen voor hun administratie en hebben schoolbesturen de kans gehad om fouten in hun administratie te verbeteren, om
ervoor te zorgen dat de middelen volgens de huidige systematiek zo goed mogelijk zijn verdeeld. Dit is een landelijk vraagstuk, dat mijn aandacht heeft.
Voor welke regio’s in Nederland geldt deze situatie nog meer, waarbij de administratieve situatie van scholen en de ligging van de regio bijdragen aan fors minder middelen dan er potentieel nodig is om deze achterstandsleerlingen adequaat te helpen?
Het is niet zo dat in de huidige systematiek de provincie waarin scholen liggen van invloed is op de verdeling van de middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid die scholen ontvangen. Wel is er in de huidige verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen voor gemeenten een extra deelbudget in de G37. Dat zorgt ervoor dat er momenteel meer middelen naar de grote gemeenten gaan. Hierdoor ontvangen zij, ook al is de problematiek even groot, meer middelen dan andere gemeenten. Gemeenten financieren via het gemeentelijk onderwijsachterstanden ook zomerscholen en schakelklassen die op school of bovenschools worden aangeboden. Daarmee heeft de huidige verdeling met deelbudgetten voor gemeenten ook invloed voor schoolbesturen.
Deelt u de mening dat deze situatie eenvoudiger en daarmee verantwoorder zou zijn als er meer middelen beschikbaar komen voor onderwijsachterstandenbeleid, waarmee leerlingen en scholen ondersteund kunnen worden en er geen verschillen ontstaan die niet altijd recht doen aan de grote groepen onderwijsachterstandsleerlingen die ook buiten de Randstad aanwezig zijn op scholen? Zo nee, waarom niet?
Er komen meer middelen beschikbaar voor het onderwijsachterstandenbeleid. Het kabinet investeert structureel € 170 miljoen extra in een verruiming van het aanbod van voorschoolse educatie. Daarmee kunnen gemeenten peuters met een risico op een onderwijsachterstand spelenderwijs meer taalvaardigheden aanleren en komen kinderen beter voorbereid op de basisschool. Daarnaast investeert het kabinet structureel € 15 miljoen extra in verdere versterking van het onderwijsachterstandenbeleid op scholen. Deze investeringen komen bovenop het al bestaande budget ter bestrijding van onderwijsachterstanden. Dat betekent dat vanaf 2020 voor gemeenten in totaal structureel € 486 miljoen beschikbaar is. Voor basisscholen is structureel € 260 miljoen als onderdeel van de lumpsum beschikbaar. Wanneer de nieuwe CBS indicator wordt gebruikt in combinatie met een nieuwe verdeelsystematiek, zal bovendien beter inzichtelijk worden waar de kinderen op school zitten met de grootste risico’s op een onderwijsachterstand.
De werkwijze van het Centraal Bureau Rijvaardigheid |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat er voor de verlenging van het rijbewijs voor ouderen (leeftijd 75+) een gezondheidsverklaring vereist is?1
Ja.
Waarom moet de administratieve afhandeling van de ingediende gezondheidsverklaring, nadat er een ontvangstbevestiging is ontvangen, vervolgens nog vrij lang duren?
CBR moet op grond van het Reglement Rijbewijzen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de gezondheidsverklaring reageren. In veel gevallen wordt dan meteen een Verklaring van geschiktheid afgegeven. CBR heeft soms aanvullende informatie nodig van een medisch specialist om een besluit te kunnen nemen. Ook is soms een rijtest nodig om in de praktijk te beoordelen of iemand op een veilige en verantwoorde manier aan het verkeer deel kan nemen. In deze gevallen is de doorlooptijd langer dan vier weken.
Klopt het dat op de website van het CBR wordt geadviseerd de aanvraag tijdig in te dienen? Kunt u aangeven waarom een termijn van vier maanden niet ongebruikelijk is? Wat valt er te doen aan deze termijn en herkent u het beeld dat het lang duurt?
Het klopt dat op de website wordt geadviseerd om tijdig de aanvraag in te dienen. De RDW stuurt daarnaast ongeveer 4 maanden voordat het rijbewijs verloopt een brief aan de rijbewijshouder met informatie over de procedure. Daarin wordt geadviseerd om tijdig te starten met de procedure. De reden hiervoor is dat de procedure in sommige situaties tot vier maanden kan duren. Dit is met name het geval als iemand een of meerdere specialisten moet bezoeken voor een nader onderzoek of wanneer een rijtest moet worden ingepland en afgenomen. Het CBR heeft geen invloed op de termijn waarbinnen een rijbewijshouder bij een arts terecht kan voor aanvullend onderzoek. Door deze onvoorspelbaarheid is het wenselijk tijdig met de procedure te starten, zodat wordt voorkomen dat iemand tijdelijk geen geldig rijbewijs heeft.
Bent u van plan maatregelen te nemen om de doorlooptijd te versnellen, zodat ook ouderen niet langer hoeven te wachten dan noodzakelijk is? Zijn u soortgelijke gevallen bekend, of betreft het hier slechts enkele incidenten?
Ik heb met het CBR prestatieafspraken gemaakt. CBR moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken reageren na ontvangst van de gezondheidsverklaring. Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 2 en 3 zijn soms meerdere stappen nodig om een besluit te kunnen nemen. Dan is de totale doorlooptijd langer dan vier weken.
Het CBR heeft geïnvesteerd in extra capaciteit, efficiëntere processen, maar ook in het verbeteren van de ondersteunende informatiesystemen. Ik verwacht dat dit een positief effect heeft op de prestaties.
Het bericht dat de wijkverpleegkundigen van Plicare verdwijnen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat duizenden kwetsbare cliënten van Plicare Den Haag hun wijkverpleegkundige verliezen en de zeventien werkzame wijkverpleegkundigen hun baan?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze groep kwetsbare mensen en mensen die zorg mijden nu een wijkverpleegkundige verliezen die een oogje in het zeil houdt en mensen op weg helpt uit de problemen?
Gelukkig is daar geen sprake van. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat zij wijkgerichte zorg in de regio Den Haag inkopen. Zij kopen deze alleen in bij andere zorgaanbieders. Er is natuurlijk wel sprake van overdracht van cliënten. Deels wordt dit opgelost doordat personeel dat nu bij Plicare werkt met caseload overstapt naar andere aanbieders. Deels moet de overdracht op een andere manier worden vormgegeven. Plicare heeft gemeld dat zij in ieder geval al hun cliënten op de hoogte stellen en dat zij waar mogelijk de huisarts informeren. Ik ga er vanuit dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars zelf ook alert zijn op een goede overdracht van cliënten.
Wat ligt volgens u ten grondslag aan de beslissing van Plicare om te stoppen met de werkzaamheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Plicare heeft laten weten dat zij zich genoodzaakt voelt haar wijkgerichte activiteiten in Den Haag en de randgemeenten Leidschendam-Voorburg en Wassenaar op korte termijn te stoppen omdat zij deze zorg niet meer gefinancierd krijgt. Zorgverzekeraars kopen deze zorg, conform hun inkoopbeleid, niet meer apart maar geïntegreerd met geïndiceerde zorg in. Plicare kiest ervoor om geen geïndiceerde zorg te willen leveren.
Deelt u de mening dat het zonde is dat een goedlopende zorgorganisatie die mensen helpt met tal van problemen nu gedwongen wordt te stoppen, omdat ook het sociale domein niet bereid is te investeren?
Het is voor alle betrokkenen altijd jammer als een zorgorganisatie moet stoppen. Plicare heeft als visie om uitsluitend wijkgerichte zorg te verlenen. Sinds 2015 is het beleid er echter op gericht om wijkgerichte zorg en geïndiceerde zorg te integreren. Dit beleid is in het inkoopbeleid van zorgverzekeraars opgenomen en wordt ondersteund door de bekostiging.
Heeft u contact gehad met Plicare over dit besluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Medewerkers van VWS hebben meerdere keren contact gehad met Plicare over de ontstane situatie en de borging van de zorg voor huidige cliënten.
Onderstreept u de cruciale rol die wijkgerichte zorg speelt in het kader van vroegsignalering, gezondheidsbevordering, de belangrijke positie in de sociale wijkteams, het voorkomen van zorg en het ontlasten van de huisartsen?2
Ja, dat onderstreep ik. Zorg dichtbij is van groot belang nu steeds meer mensen met een steeds complexere zorgvraag thuis blijven wonen. De huisarts en de wijkverpleegkundige vormen de spil van deze zorg. Wijkgerichte zorg is een essentieel onderdeel van zorg dichtbij en vormt een belangrijke verbinding tussen het sociale en het medische domein. Ik vind het van groot belang dat professionals hiervoor de ruimte krijgen.
Wat is uw reactie op het feit dat 100 huisartsen de noodklok luiden om het vertrek van Plicare in Den Haag?3
Sinds 2015 is het beleid er op gericht om te komen tot geïntegreerd werken in de wijkverpleging. Ik vind het vreemd dat dit bericht voor de Haagse huisartsen kennelijk als een verrassing komt. Er wordt overigens in Den Haag wijkgerichte zorg verleend, zij het door andere aanbieders dan Plicare. Het lijkt mij verstandig dat de zorgaanbieders die de zorg van Plicare hebben overgenomen er voor zorgen dat de huisartsen(kringen) in Den Haag worden geïnformeerd over bij wie ze terecht kunnen. Verder ga ik er van uit dat zorgaanbieders in onderlinge afstemming en overleg de overdracht zullen verzorgen.
Hoe garandeert u dat de preventieve rol van wijkverpleging doorgang vindt wanneer Plicare stopt met haar werkzaamheden, aangezien er door de grote tekorten geen ruimte is voor preventie in de wijkverpleging?
Er zijn, naast Plicare, meerdere aanbieders die wijkgerichte zorg in Den Haag aanbieden. Deze zorgaanbieders blijven dat gewoon doen en breiden waarschijnlijk hun activiteiten uit vanwege het stoppen van Plicare. Los van het stoppen van Plicare speelt er in veel regio’s een arbeidsmarktprobleem. Daarover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 13 maart 20184.
Kunt u aangeven hoe vaak en bij welke organisaties zorgverzekeraars wijkgerichte wijkverpleging opnemen in hun contracten met zorgaanbieders, aangezien het geld voor preventie bij reguliere zorg integraal in hun budget is opgenomen? Zo neen, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik beschik niet over dergelijke data. In de inkoopmonitor van de NZa wordt niet specifiek gekeken naar de inkoop van wijkgerichte zorg. Wijkgerichte zorg is sinds 2017 geen aparte prestatie meer in de bekostiging maar maakt onderdeel uit van de prestatie «belonen op maat». Dit maakt dat deze informatie niet specifiek beschikbaar is.
Wat gaat u samen met de wethouder in Den Haag doen om te zorgen dat Plicare genoeg financiering krijgt om door te gaan? Kunt u uw antwoorden zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen, aangezien de coöperatie op 26 maart 2018 wordt opgeheven?
Het is niet aan mij om me te mengen in onderhandelingen over de inkoop van zorg en ondersteuning.
Het artikel ‘Veluwse kwarteleitjes van Jumbo kwamen van Franse legbatterij’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel « «Veluwse kwarteleitjes» van Jumbo kwamen van Franse legbatterij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het inconsistent is dat het in Europa verboden is om kippen te houden in legbatterijen, terwijl dit voor kwartels niet verboden is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat er in Europa nadere restricties moeten worden gesteld aan het houden van kwartels voor de productie van eieren, omdat kwartels net als kippen hun natuurlijke behoeften moeten kunnen vervullen. Wanneer dit in Brussel ter sprake komt, ben ik zeker bereid mij daar hard voor te maken. Aangezien het in Nederland niet is toegestaan kwartels te houden voor de productie van eieren, acht ik het niet opportuun dat Nederland hierin het voortouw neemt.
In hoeverre bent u bereid om zich in Europa hard te maken voor eenzelfde verbod op het houden van kwartels in legbatterijen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een betrouwbare en goede etikettering van voedsel onontbeerlijk is voor het vertrouwen en bewuster maken van de consument?
Het is belangrijk dat consumenten op basis van eerlijke en eenduidige informatie een bewuste keuze kunnen maken voor een voedingsmiddel. Consumenten mogen niet op «het verkeerde been» worden gezet. Correcte informatie draagt ook bij aan het vertrouwen van consumenten in voedsel.
In hoeverre denkt u dat het gebruik van eicodes met herkomstvermelding op kwarteleieren zouden kunnen bijdragen aan het voorkomen van onjuiste etikettering op deze producten?
Door het verplicht coderen van kwarteleieren wordt het moeilijker gemaakt om met kwarteleieren te frauderen en neemt de handhaafbaarheid toe. Gezien de handel in kwarteleieren is codering daarvan een aspect dat Europees geregeld moet worden.
Deelt u de mening dat het inconsistent is dat het in Europa bij kippeneieren verplicht is om eicodes met herkomstvermelding op de eieren te zetten, terwijl dit bij kwarteleieren niet zo is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
In hoeverre bent u bereid zich in Europa hard te maken voor eenzelfde verplichting om eicodes met herkomstvermelding op de kwarteleieren te zetten?
Gezien de handel in kwarteleieren is codering daarvan een aspect dat op Europees niveau geregeld moet worden. Wanneer dit in Brussel ter sprake komt, ben ik zeker bereid mij daar hard voor te maken. Aangezien het in Nederland niet is toegestaan kwartels te houden voor de productie van eieren, acht ik het niet opportuun dat Nederland hierin het voortouw neemt.
Bent u van mening dat de huidige sanctiemogelijkheden voldoende zijn om fraudegevallen als deze te bestrijden?
Ja.
Het rapport ‘Demonstratierecht onder druk’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het rapport «Demonstreren, een schurend grondrecht» van de Nationale ombudsman?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport?
De Nationale ombudsman vraagt in het rapport aandacht voor een belangrijk en veelbesproken thema, het recht om te demonstreren. De vrijheid van demonstreren is in onze pluriforme samenleving een groot goed. Ik onderschrijf het uitgangspunt van de ombudsman dat het van wezenlijk belang is dat dit recht door de overheid maximaal wordt beschermd en gerespecteerd. Het recht om te demonstreren wordt beschermd door de Grondwet en wordt nader gereguleerd in de Wet openbare manifestaties (Wom). Voor de uitvoering van deze wet is het lokale gezag verantwoordelijk. Het rapport bevat veel aanbevelingen hoe deze taak in de praktijk zorgvuldig en binnen de juridische kaders kan worden uitgevoerd. Ik zal het rapport van de Nationale ombudsman betrekken bij een informerende brief die ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, voor het zomerreces aan de Kamer zal sturen over de Wom, en voor zover de bevindingen daar nog aanleiding toe geven, daarop reageren.
Hoe duidt u de uitspraak van de Nationale ombudsman dat de overheid neigt naar risicomijdend gedrag bij het verbieden van demonstraties vanwege de veiligheid?
Verboden op grond van de Wom worden uitgevaardigd door het lokale gezag, al naar gelang hun inschatting van de plaatselijke omstandigheden binnen de grenzen die de Wom daaraan stelt. Ik beschik terzake niet over bevoegdheden en wil daar ook niet in treden. Het lokale gezag (de burgemeester) komt vanuit de zorg voor de openbare orde en veiligheid bij demonstraties regelmatig voor ingewikkelde vraagstukken en dilemma’s te staan. In het mondelinge vragenuur op 21 november 2017 over de Sinterklaasintocht in Dokkum heb ik toegezegd om het gesprek met burgemeesters aan te gaan om te kunnen beoordelen of het beeld dat tijdens het vragenuur werd geschetst, namelijk dat door burgemeesters bij demonstraties te gemakkelijk wordt gegrepen naar het openbare-orde-argument, juist is. Deze gesprekken zijn nog niet afgerond. Ik ben voornemens uw Kamer hierover in voornoemde brief te informeren en daarbij de uitspraak van de Nationale ombudsman te betrekken.
Heeft u een beeld van hoe vaak en op welke gronden gemeenten in Nederland demonstraties geen doorgang laten vinden? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo ja, hoe duidt u deze praktijk?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe duidt u het onderzoeksresultaat (p. 40) dat gemeenten aangeven dat de Wet openbare manifestaties (Wom) bij onverwachte en spontane situaties, bijvoorbeeld bij relschoppers die op een demonstratie afkomen, niet voldoende kader geeft om te handelen? Bent u bereid dit te onderzoeken?
De Wom is in opdracht van mijn ministerie onlangs nog geëvalueerd. In reactie op het evaluatierapport heeft mijn ambtsvoorganger begin vorig jaar geconcludeerd dat de Wom op grote lijnen nog goed functioneert (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 324, nr. 2). De Nationale ombudsman verbindt aan het hier bedoelde onderzoeksresultaat niet de conclusie dat de oplossing mogelijk ligt in een aanpassing van het wettelijk instrumentarium. Zijn aanbevelingen zijn er vooral op gericht om dat instrumentarium zo goed en transparant mogelijk toe te passen. Dat neemt niet weg dat er altijd praktische knelpunten kunnen zijn waarin de Wom soms lastig uitkomst biedt. Dat laat zich niet altijd oplossen door een aanpassing van het wettelijk instrumentarium. Niettemin ben ik bereid om, vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het wettelijk kader, dit onderzoeksresultaat mee te nemen in de gesprekken die de komende tijd met gemeenten worden gevoerd.
Hoe duidt u het onderzoeksresultaat dat de politieke kleur van de burgemeester en die van de gemeenteraad van invloed kan zijn op de wijze waarop demonstraties gefaciliteerd worden?
Omdat het rapport geen (nadere) gegevens bevat om dit onderzoeksresultaat goed te kunnen duiden, wil ik hierover in meer algemene zin het volgende opmerken. Mede uit het oogpunt van rechtsgelijkheid is het van belang dat de vrijheid van demonstreren overal goed wordt beschermd en dat aan dat recht ook in iedere gemeente hetzelfde gewicht wordt toegekend. Een inperking van dit recht is op grond van de Wom uitsluitend mogelijk ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Beperking van de demonstratievrijheid op andere gronden is niet toegestaan. Het respecteren van de demonstratievrijheid dient voor het lokale gezag voorop te staan, ook als het faciliteren of juist verbieden van een demonstratie politiek gevoelig ligt. Dat laat onverlet dat het stelsel van de Wom wel ruimte laat aan het lokale gezag om op lokaal niveau afwegingen te maken ten aanzien van de regulering van demonstraties. De plaatselijke omstandigheden en de inschatting daarvan kunnen per gemeente verschillen.
Wat is uw reactie op de constatering van de Nationale ombudsman dat voor kleinere gemeenten geldt dat zij onvoldoende zijn toegerust voor situaties waar veel en soms kwaadwillend publiek op afkomt, omdat zij onvoldoende ervaring en capaciteit hebben?
Het is een gegeven dat in de ene gemeente meer wordt gedemonstreerd dan in de andere, waardoor er vooral in (kleinere) gemeenten minder expertise en ervaring aanwezig is met de toepassing van de Wom. Uitgangspunt is dat op het lokale gezag de inspanningsplicht rust om demonstranten in de uitoefening van hun grondrecht te beschermen en een demonstratie voor zover als redelijkerwijs mogelijk is doorgang te laten vinden, zo nodig ook door voldoende politie in te zetten. Dat dit zeker bij kleinere gemeenten soms tot lastige situaties leidt, neemt niet weg dat zij met de kennis en middelen die hun ter beschikking staan deze demonstraties zo goed mogelijk moeten faciliteren. Zij kunnen daarbij bijvoorbeeld ook gebruik maken van het rapport van de Nationale ombudsman, dat de nodige handvatten biedt voor de praktijk. Daarnaast worden gemeenten met veel ervaring en expertise regelmatig geraadpleegd door (kleinere) gemeenten met minder ervaring. De praktijk leert dat verschillende gemeenten met vergelijkbare vragen en dilemma’s te maken hebben rond demonstraties. Er vindt met enige regelmaat overleg plaats of er wordt contact gelegd tussen de verschillende gemeenten of politie-eenheden om bijvoorbeeld te overleggen over ervaringen met een specifieke groep demonstranten, of een specifiek type demonstratie.
Deelt u de mening dat de essentie van het grondrecht tot demonstreren voorop moet staan en dat dit betekent dat de overheid zich sterk moet inspannen om demonstraties te faciliteren en beschermen?
Ja, zie ook het antwoord op de vragen 1, 6 en 7.
De overval op Rabobank en of banken niet behoren te weten of er crimineel geld in kluisjes wordt opgeborgen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er miljoenen zijn ontvreemd uit de kluisjes van de Rabobank in Oudenbosch?1
Ja.
Wat is de waarde van de gestolen waren?
De overval is onderwerp van een lopend strafrechtelijk onderzoek, dat kan resulteren in vervolging en berechting. Dat betekent dat ik niet inhoudelijk kan ingaan op deze specifieke zaak.
In hoeverre is bekend of het hier geld en goud betrof dat afkomstig is van criminele activiteiten? Deelt u de mening dat, gezien de hoeveelheden, de kans groot is dat het in ieder geval deels crimineel geld betreft?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre behoort een bank te weten wat er wordt opgeslagen in de kluisjes? In hoeverre wist de Rabobank dit in onderhavig geval?
Zowel banken, als andere ondernemingen die kluizen verhuren, vallen in Nederland onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Op grond van de Wwft zijn zij verplicht om onderzoek te verrichten naar hun cliënten en om ongebruikelijke transacties te melden bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU-Nederland). Daarmee dient te worden voorkomen dat de dienstverlening van deze instellingen wordt gebruikt voor witwassen of financieren van terrorisme. De Nederlandsche Bank (DNB) is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van deze verplichtingen door banken en andere verhuurders van kluizen.
Het cliëntenonderzoek moet in de eerste plaats worden verricht voordat een zakelijke relatie met een cliënt kan worden aangegaan. Dat betekent in dit geval dat het cliëntenonderzoek moet zijn verricht, voordat een kluis aan de cliënt ter beschikking kan worden gesteld. In het kader van het cliëntenonderzoek moet een bank onder andere de cliënt en diens uiteindelijk belanghebbende(n) identificeren. Ook dient een bank voorafgaand aan de verhuur van een kluis vast te stellen wat het doel en de aard van de huur van de kluis is. De maatregelen die een bank neemt om deze informatie te verzamelen, moeten worden afgestemd op de risico’s in een concreet geval. Indien de risico’s hoger worden geschat, dient een bank aanvullende informatie te vergaren om zich ervan te vergewissen dat zijn dienstverlening niet wordt gebruikt voor onder meer witwassen.
De informatie die met het cliëntenonderzoek wordt vergaard moet daarnaast actueel worden gehouden. Dat vergt een periodieke herbeoordeling van de informatie die met het cliëntenonderzoek is vergaard. Er kan ook sprake zijn van signalen die aanleiding geven om de informatie uit het cliëntenonderzoek opnieuw tegen het licht te houden. In het geval van de verhuur van kluizen kan daarbij bijvoorbeeld gedacht worden aan opvallende wijzigingen in de frequentie van het bezoek van een cliënt aan diens kluis of wisselende personen die de kluis bezoeken.
De verplichting om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland brengt met zich dat een bank tevens zijn relatie met de cliënt moet monitoren. Daartoe dient een bank over procedures te beschikken die haar in staat stellen relevante signalen te herkennen en op te pakken. Er bestaat geen specifieke wettelijke bepaling die een bank ertoe verplicht de inhoud van de kluis (doorlopend) te controleren. Het is evenwel denkbaar dat dit onder omstandigheden wel gebeurt. Op grond van de Wwft geldt immers de verplichting om een melding te maken bij de FIU-Nederland indien er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat er bij de verhuur van een kluis sprake kan zijn van onder meer witwassen. Indien er sprake is van signalen zoals in het voorgaande omschreven, kan het zijn dat een bank zijn cliënt verzoekt de inhoud van een kluis te tonen.
In hoeverre Rabobank in het onderhavige geval de verplichtingen uit de Wwft heeft nageleefd, staat ter beoordeling van DNB.
De vraag of een bank schuldig is aan het meewerken aan criminele activiteiten indien een bank niet weet wat er in een kluis wordt bewaard, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Dit is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden, waaruit een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit kan voortvloeien. Dat oordeel is uiteindelijk aan de rechter.
In hoeverre is het mogelijk om andere gevaarlijkere zaken in de kluisjes op te bergen, zoals bijvoorbeeld wapens en explosieven?
Een persoon aan wie een vergunning is verleend tot het voorhanden hebben van wapens of munitie is gehouden ervoor te zorgen dat deze in de woning van de verlofhouder worden opgeborgen in afzonderlijke, deugdelijk afgesloten en voor onbevoegden niet gemakkelijk bereikbare bergplaatsen. Als een deugdelijke bergplaats voor wapens of munitie wordt uitsluitend een speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde wapenkast of wapenkluis aangemerkt, of een andere kluis die qua uitvoering en inbraakwerendheid daarmee gelijk kan worden gesteld. Een kluis bij een bank komt hier niet voor in aanmerking. Overigens nemen banken die kluizen verhuren doorgaans in hun algemene voorwaarden op dat het verboden is wapens, ontplof- of ontbrandbare stoffen of anderszins gevaarlijke goederen in een kluis te bewaren.
Mocht een bank niet weten wat er in de kluisjes wordt gestopt? Is deze bank dan schuldig aan het meewerken aan witwassen, belastingontduiking en andere criminele activiteiten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe weten bonafide klanten zeker dat hun waar is beschermd en wordt vergoed als de Rabobank niet weet wat er in de kluisjes zat? Is de Rabobank aansprakelijk? Zo ja, hoe gaat het vergoeden van waarde die onbekend is in zijn werk?
In de algemene voorwaarden van banken in Nederland met betrekking tot de verhuur van kluizen wordt doorgaans door de bank bepaald dat de bank aansprakelijk is voor schade van de cliënt tot een bepaald maximumbedrag, indien de schade is ontstaan door verlies of schade aan de inhoud van de gehuurde kluis die niet (mede) aan de cliënt kan worden toegerekend. Het is in dat geval aan de cliënt om de geleden schade aan te tonen.
De Rabobank heeft haar cliënten bij brief geïnformeerd over de gang van zaken naar aanleiding van de overval op de vestiging van Rabobank in Oudenbosch. Daarbij is een inventarisatieformulier meegezonden. In dit formulier kunnen de zaken die in de kluizen werden bewaard door de huurders worden omschreven, vergezeld van aanvullende documentatie zoals foto’s, taxatierapporten en bankafschriften. Na ontvangst van deze formulieren wordt door Rabobank een afspraak ingepland met de huurders van de kluizen. Tijdens deze afspraak kan de huurder nagaan welke zaken uit de gehuurde kluis ontbreken. Indien er zaken ontbreken, wordt de huurder gevraagd een door de politie aangereikte verklaring op te stellen. die als bijlage bij de aangifte van Rabobank wordt gevoegd. Om een claim in te dienen bij de Rabobank, tot vergoeding van de schade die een cliënt heeft geleden door diefstal van goederen, wordt de cliënt tevens gevraagd om een zogenoemd claimformulier in te vullen, als officiële aanvulling op het eerder ingevulde inventarisatieformulier. Hierop worden nogmaals de goederen beschreven, inclusief een waarde per missend item. Na ontvangst van dit door de cliënt ingevulde en ondertekende formulier zal een claim worden beoordeeld. Het is mogelijk dat de Rabobank daarbij een schade-expert inschakelt.
Hoe verhoudt de regulering van opbergen in kluizen zich tot de anti-witwasregulering, melding van ongebruikelijke transacties? Bent u bereid te bezien of de regels met betrekking tot kluisjes bij banken en andere aanbieders nog voldoen en deze, indien nodig, aan te scherpen?
Uit de beantwoording van de vragen 4 en 6 volgt dat de verplichtingen uit de Wwft van toepassing zijn op banken en andere ondernemingen die in de uitoefening van een bedrijf kluizen verhuren. Nederland volgt met deze verplichtingen de Europese anti-witwasrichtlijn, meest recent de vierde EU anti-witwasrichtlijn2, alsmede de internationale standaarden van de Financial Action Task Force. De noodzaak van het aanscherpen van de regelgeving met betrekking tot de verhuur van kluizen staat op dit moment niet vast. In overleg met DNB zal ik bezien in hoeverre het noodzakelijk is nadere aandacht te besteden aan de toepassing van de bestaande regels in Nederland, bijvoorbeeld over de wijze waarop onder andere banken de inhoud van de kluizen op effectieve wijze kunnen monitoren. De Europese Commissie noemt in de supranationale analyse van de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering voor de interne markt van de Europese Unie bijvoorbeeld het verstrekken van guidance hieromtrent.3 De verhuur van kluizen maakt deel uit van de jaarlijkse risico-uitvraag van DNB aan financiële instellingen.
Daarnaast zal ik, door middel van de nationale beleidscyclus witwassen en terrorismefinanciering (die bestaat uit nationale risicoanalyses en beleidsmonitors witwassen en terrorismefinanciering) blijven monitoren of de Nederlandse wet- en regelgeving ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme voldoende effectief is.
Het bericht dat scharrelkwarteleieren afkomstig zijn van een Franse legbatterij |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Veluwse scharrelkwarteleitjes» van Jumbo kwamen uit Franse legbatterij»? 1
Ja.
Kunt u bevestigen dat geen van de door Wakker Dier en het televisieprogramma Keuringsdienst van Waarde onderzochte eierdozen Nederlandse scharreleieren bevatte?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft met de Nederlandse Controle Autoriteit Eieren (NCAE) op 15 maart 2018 een inspectie uitgevoerd bij Eicom. De daar aanwezige kwarteleieren waren niet afkomstig uit Nederland.
Wat is u bekend over de herkomst van de kwarteleieren die door de betreffende boer in de markt werden gezet als scharreleieren?
De kwarteleieren die door Eicom als scharreleieren in de markt werden gezet, zijn afkomstig van een Franse leverancier uit de regio Bretagne.
In hoeverre voldoet de Franse dierenwelzijnsstandaard aan de Nederlandse normen die worden gehanteerd voor scharreleieren?
Op legkippen die in Europa worden gehouden is Richtlijn 1999/74/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen van toepassing. Op kwartels zijn alleen de algemene, basiswelzijnsregels van Richtlijn 98/58/EG van toepassing. Beide richtlijnen zijn ook in Frankrijk geïmplementeerd. Conform bijlage II van Verordening (EG) nr. 589/2008 moeten scharreleieren (van kippen) afkomstig zijn van inrichtingen die tenminste aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 1999/74/EG voldoen. Voor kwarteleieren zijn dergelijke bepalingen er niet.
Is u bekend of veehouderijen die te maken krijgen met stalbranden of andere bedrijfseconomische tegenvallers vaker kiezen voor het doorverwijzen, inkopen of importeren van producten die niet voldoen aan de etikettering waaronder deze worden verkocht?
Nee, ik beschik niet over deze informatie.
Welke mogelijkheden hebben producenten om aan te geven dat hun meest recente leveringen niet voldoen aan de voor dat bedrijf doorgaans gangbare normen?
Producenten zijn verantwoordelijk voor het verhandelen van levensmiddelen die voldoen aan wet- en regelgeving. Zodra er sprake is van risico’s voor de volksgezondheid moeten ondernemers alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat producten die niet aan de regelgeving voldoen, uit de handel worden genomen. Als producten niet voldoen aan de wettelijke vereisten, maar er geen risico is voor de volksgezondheid, dan kunnen producenten hun afnemers hierover informeren, zodat zo nodig ook de consument geïnformeerd kan worden.
Bent u bereid om eicodes ook voor kwarteleieren verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de handel in kwarteleieren is codering daarvan een aspect dat op Europees niveau geregeld moet worden. Wanneer dit in Brussel ter sprake komt, ben ik bereid mij daar hard voor te maken. Aangezien het in Nederland niet is toegestaan kwartels te houden voor de productie van eieren, acht ik het niet opportuun dat Nederland hierin het voortouw neemt.
De onafhankelijkheid van bedrijfsartsen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u de Radar-uitzending «Zorgen om onafhankelijkheid bedrijfsarts»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit Radar-onderzoek, en meer specifiek dat 40% van de werknemers die langer dan zes weken ziek is geweest, zich benadeeld voelt door zijn of haar werkgever wegens ziekte? Hoe beoordeelt u de uitkomst dat 26% van de mensen (met vast of tijdelijke contracten) aangeeft druk te hebben gevoeld om een WW-uitkering aan te vragen? Welke maatregelen gaat u nemen om de begeleiding van zieke werknemers te verbeteren?
Zieke werknemers mogen niet onder druk worden gezet door hun werkgever om weer aan het werk te gaan terwijl zij nog niet voldoende hersteld zijn. Ook zieke werknemers die geen werkgever meer hebben en een uitkering hebben op grond van de Ziektewet, behoren niet onder druk gezet worden gezet om zich hersteld te melden, terwijl zij nog niet hersteld zijn en zodoende aangewezen kunnen raken op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Als een werknemer hersteld wordt verklaard terwijl de werknemer het daar niet mee eens is, dan kan hij hierover een deskundigenoordeel aan het UWV vragen. Vervolgens is er beroep bij de rechter mogelijk. De rechtsbescherming is adequaat geborgd. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat bedrijfsartsen, vanwege de directe bekostiging door werkgevers, minder onafhankelijk kunnen zijn?
Op grond van de eigen richtlijnen en de gewijzigde arboregelgeving moeten bedrijfsartsen goed in staat zijn om zich onafhankelijk op te stellen. Met de Wijziging van de Arbowet per 1 juli 2017 is de positie van de bedrijfsarts versterkt. Iedere werkgever moet uiterlijk 1 juli 2018 beschikken over een basiscontract met een arbodienst of bedrijfsarts. Daarin worden de taken vastgelegd die de bedrijfsarts vervult, en de randvoorwaarden waaronder deze worden uitgevoerd. Ik onderken daarbij dat het voor de bedrijfsarts soms niet eenvoudig is om zijn onafhankelijkheid te bewaren in zijn adviesrol richting werkgever en werknemer, vooral in situaties waarin werkgever en werknemer tegenover elkaar staan. Het behoort tot de taak en professionaliteit van de bedrijfsarts om ook onder die omstandigheden een onafhankelijke positie in te nemen. Samen met werkgevers- en werknemersorganisaties, beroepsorganisaties en de brancheorganisatie ondersteun ik werkgevers, werknemers en bedrijfsartsen bij de implementatie van de wetswijziging. Daartoe wordt onder andere voorlichting gegeven over de inhoud van het basiscontract.
Gaat u maatregelen nemen om te voorkomen dat niet-medisch geschoold personeel, zoals casemanagers, de intake en/of de behandeling van zieke werknemers op zich nemen? Erkent u de ongewenste praktijken van dit soort bureaus? Zo ja, wat voor maatregelen zouden dat kunnen zijn?
Casemanagers die namens de werkgever de begeleiding van zieke werknemers doen zijn doorgaans geen arts en mogen zich ook niet als zodanig voordoen. Op grond van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) mogen zij ook niet over medische gegevens beschikken en deze gegevens ook niet verwerken. Indien zich dergelijke situaties voordoen kan de werknemer dit aankaarten bij de casemanager of bij zijn werkgever. Mocht dat niet tot de gewenste oplossing leiden dan kan de werknemer een klacht indienen bij de werkgever van de casemanager of bij de klachteninstantie van de beroepsvereniging, indien het gaat om een geregistreerd casemanager. Op basis van de Arbowet en Wet klachten, kwaliteit, geschillen zorg beschikken de meeste instanties over een klachtenregeling. In het uiterste geval kan men de Autoriteit Persoonsgegevens informeren of naar de rechter gaan.
Hoe kijkt u tegen de onduidelijkheid over het verschil tussen arboartsen en bedrijfsartsen aan die bij zieke werknemers heerst? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze onduidelijkheid weg te nemen? Bent u bovendien bereid er voor te zorgen dat het voor zieke werknemers duidelijk is dat een arboarts alleen ondersteunde taken kan uitvoeren en de bedrijfsarts eindverantwoordelijk blijft voor de behandeling?
De bedrijfsarts mag bij de uitvoering van zijn professie taken laten uitvoeren door andere artsen en deskundigen. De bedrijfsarts blijft echter altijd eindverantwoordelijk. Ik weet niet in welke mate het voorkomt dat werknemers niet weten of zij met de bedrijfsarts van doen hebben of met een arts die alleen onder eindverantwoordelijkheid van de bedrijfsarts specifieke taken verricht. In mijn opvatting behoort het tot de professionaliteit van elke arts zich op adequate wijze kenbaar te maken.
Verder kan elke werknemer altijd vragen om toegang tot de bedrijfsarts zelf. De werkgever wordt geacht zijn werknemers voor te lichten over de toegankelijkheid van de bedrijfsarts in praktische termen van naam, beschikbaarheid en locatie. Dit is onderdeel van de bedrijfszorg voor medewerkers en voor de arbodienst en bedrijfsarts onderdeel van hun gebruikelijke dienstverlening.
Bent u daarom bereid om de bekostiging van de bedrijfsartsen weg te halen bij werkgevers? Bent u daarbij bereid om, zoals ook de vakbeweging bepleit, deze bekostiging via de Zorgverzekeringswet te laten lopen? Zo ja, is het instellen van een arbeidsarts daarbij een mogelijke oplossing?
Zoals ik al eerder aangaf ben ik ervan overtuigd dat veruit de meeste bedrijfsartsen zich onafhankelijk opstellen. De recente maatregelen in het kader van Wijziging van de Arbowet, zoals de invoering van het basiscontract, versterken de positie van de bedrijfsarts. De doorgevoerde wetswijziging betreft wijzingen binnen het stelsel. Daartoe is besloten na een verdeeld advies van de SER2. De effecten van deze wetswijziging zal ik in 2020 evalueren. Een wijziging van het stelsel is nu niet aan de orde.
De betreffende beantwoording schriftelijke vragen (2018Z02462) betreffende oogstramingen CBS |
|
Jaco Geurts (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u verklaren waarom over de periode 2010–2017 over het algemeen de definitieve ramingen lager uitvielen dan de voorlopige ramingen, zoals is te zien in de meegestuurde gegevens?1
Het overzicht van de uienoogst in de periode 2010 t/m 2017, dat reeds is verstrekt bij de eerdere beantwoording van de vragen over dit onderwerp, laat zien dat de cijfers voor deze periode zowel vier maal naar boven als vier maal naar beneden zijn bijgesteld. Voor consumptieaardappelen zijn dit voor dezelfde periode drie bijstellingen naar beneden en vijf naar boven. Het gestelde dat de definitieve ramingen over het algemeen lager uitvielen in de periode 2010 – 2017 is dus niet juist.
Deelt u de mening dat de voorlopige ramingen onterecht invloed kunnen hebben op de prijszetting, aangezien in de meegestuurde gegevens is te zien dat vanaf 2014 de definitieve oogstramingen lager uitvallen dan de voorlopige ramingen bij uien en consumptieaardappelen?
Voorlopige ramingen kunnen inderdaad invloed hebben op de prijszetting. De raming van CBS is onafhankelijk. Hierdoor is er niet één schakel in de keten die daar meer of minder voordeel van kan hebben. Zonder een voorlopige raming door CBS is het zeer waarschijnlijk dat deze prijszetting ook zal plaatsvinden, maar dan op basis van eigen, wellicht minder transparante gegevens, die verzameld worden door individuele ketenpartijen.
De definitieve ramingen van de bruto opbrengst per hectare kunnen zowel naar beneden als naar boven worden bijgesteld ten opzichte van de voorlopige ramingen. De overzichten laten zien dat vanaf 2014 beide mogelijkheden zijn voorgekomen.
Gezien u aangeeft dat de oogstcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) invloed hebben op de prijszetting en de handel van uien, bent u bereid om te bekijken hoe de bekendmaking van deze cijfers zo min mogelijk marktverstorende gevolgen heeft?
Ik ben niet van mening dat de bekendmaking van de oogstcijfers door CBS marktverstorende gevolgen heeft. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 2.
Gezien de lidstaten uiterlijk 31 maart definitieve oogstgegevens moeten verstrekken aan Eurostat, is het mogelijk om alleen de definitieve ramingen openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
CBS heeft de wettelijke plicht om de resultaten van het verzamelen van gegevens te publiceren (Artikel 3.1 CBS-Wet). De voorlopige oogstramingscijfers vormen input voor de Landbouwrekeningen. De Landbouwrekeningen zijn, als onderdeel van de Nationale Rekeningen, Europees verplichte statistieken. Op basis van de Landbouwrekeningen wordt onder meer jaarlijks in december het inkomen van de landbouwsector berekend.
De resultaten van de voorlopige oogstramingen van de zaai-uien worden in oktober gepubliceerd. Hoewel op dat moment de levering van oogstgegevens over zaai-uien niet verplicht is voor Eurostat, is dat wel het moment waarop de cijfers beschikbaar zijn en dus door CBS moeten worden gepubliceerd (Artikel 3.1 CBS-wet).
Met deze publicatie wordt op dat moment ook voorzien in een nationale behoefte aan transparante en onafhankelijke cijfers (zie ook antwoord op vraag 2). Zo worden de voorlopige cijfers onder meer door het Comité Ui, Wageningen Economic Research (WEcR) en GroentenFruit Huis gebruikt bij het uitvoeren van hun taken.
Is er een Europese verplichting om de voorlopige ramingen bekend te maken? Zo nee, is het mogelijk dat het CBS af ziet van het verzamelen van deze gegevens of de openbaarmaking daarvan?
Er is geen Europese verplichting om de voorlopige ramingen bekend te maken. In het antwoord op vraag 4 is reeds aangegeven waarom de cijfers gepubliceerd worden.
Het bericht ‘Wirwar van gemeentelijke milieuzones groeit: automobilist kan Maastricht straks alleen nog met milieusticker in’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wirwar van gemeentelijke milieuzones groeit: automobilist kan Maastricht straks alleen nog met milieusticker in»?1
Ja. Zoals u eerder bent geïnformeerd (Kamerstuk 30 175, nr. 289, heb ik gemeenten, waaronder Maastricht, en de VNG uitgenodigd voor een bestuurlijk overleg medio mei om concrete afspraken te maken over de harmonisatie van milieuzones.
Hoe beoordeelt u het systeem in Maastricht met milieustickers/vignetten?
Ik streef naar een eenduidig systeem voor het hele land. Het is belangrijk dat Maastricht, waar veel buitenlandse bezoekers komen, hier ook mee uit de voeten kan.
Hoe effectief is het invoeren van een milieuzone om luchtkwaliteit te verbeteren?
Het effect is afhankelijk van de lokale situatie. Het is aan de gemeente om deze effecten inzichtelijk te maken en de proportionaliteit van deze maatregel te beoordelen.
Deelt u de mening dat een wirwar van milieusystemen in gemeenten onwenselijk is?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat ondernemers in de binnenstad onevenredig hard getroffen worden door de strenge milieuzones?
Het afwegen van de belangen en effecten van de milieuzone is aan de gemeenten. Zij zullen daarbij ook de belangen van de ondernemers meewegen.
Welke voorstellen kunt u doen om ondernemers te beschermen met betrekking tot de milieuzones?
Ik zet mij in voor een eenduidig en helder systeem van milieuzones, zodat alle belanghebbenden weten waar zij aan toe zijn.
Op welke termijn kan de Kamer regels met betrekking tot uniformering van milieuzones ontvangen?
Ik heb de nieuwe gemeentebestuurders en de VNG uitgenodigd om hierover om tafel te gaan. Voor de zomer wil ik tot concrete afspraken komen. Ik wil hierbij gebruik maken van de kennis en ervaringen van onze buurlanden. Om de uniforme bebording te regelen, is een aanpassing van het RVV nodig. Het veranderen hiervan kost tijd. Ik verwacht dat dit uiterlijk 1 januari 2020 is geregeld.
Bent u bereid om, totdat de regelgeving er is, in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om de wirwar aan milieuzones in te dammen?
Zie antwoord vraag 7.
Visueel gehandicapten die opeens een veel hogere bijdrage voor vervoer naar werk moeten betalen |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Zicht op zelfstandige toekomst in gevaar door hoge eigen bijdrage»1, waaruit blijkt dat de eigen bijdrage voor woon-werkverkeer voor visueel gehandicapten veel hoger wordt als er net iets meer verdiend wordt?
Ja.
Bent u bereid dit probleem op te lossen, bijvoorbeeld door de vergoeding van de kosten woon-werkvervoer voor gehandicapten vanaf een modaal inkomen geleidelijker af te bouwen, zodat mensen met een handicap niet opeens met zo veel hogere kosten worden geconfronteerd?
Werkvoorzieningen zijn voorzieningen die iemand nodig heeft om zijn werk te kunnen doen ondanks een handicap. Werkvoorzieningen zijn daarmee een belangrijk onderdeel van de inzet van het kabinet op arbeidsparticipatie van mensen met een beperking en een inclusieve arbeidsmarkt.
De werkvoorzieningen in het kader van WIA en Wajong worden verstrekt door het UWV. Hierbij geldt dat het UWV de kosten vergoedt boven wat algemeen gebruikelijk wordt geacht. Wat de algemeen gebruikelijke kosten zouden zijn zonder handicap is de eigen bijdrage. Het UWV gaat bij de bepaling van de algemeen gebruikelijke kosten uit van richtlijnen voor validiteit en inkomen zoals gesteld in het Re-integratiebesluit. De normbedragen voor eigen bijdragen en inkomensgrenzen worden jaarlijks aangepast aan de prijsontwikkeling en gepubliceerd in het zogenoemde normbedragenbesluit.
Voor de vervoersvoorziening in het bijzonder geldt een eigen bijdrage voor taxivervoer of aangepast eigen vervoer op basis van de algemeen gebruikelijke reiskosten per kilometer. De gemiddelde kosten die een burger in Nederland maakt voor woon/werkverkeer zijn de norm voor de eigen bijdrage. De kosten van een kilometer openbaar vervoer zijn berekend op 0,14 cent; de kosten van het bezit en gebruik van een auto op 0,49 cent per kilometer. Boven een jaarlijks gezinsinkomen van 37.238,34 euro (2018) wordt het bezit van een eigen auto algemeen gebruikelijk geacht en geldt de bijbehorende hogere eigen bijdrage. Daarbij denkt UWV in het persoonlijk contact actief met de klant mee over alternatieve (goedkopere) mogelijkheden voor vervoer en ondersteuning in de specifieke situatie. Een verzachting van de inkomenseffecten via geleidelijke verhoging van de eigen bijdrage zoals voorgesteld, betekent dat stapjes rondom de huidige algemeen gebruikelijke norm worden geïntroduceerd. Een dergelijke aanpassing gaat gepaard met wijziging van regelgeving, een complexere uitvoering en hogere kosten voor de lagere modale inkomens. Daarvoor is niet gekozen.
Het woningtekort onder senioren |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woningtekort voor senioren richting 100.000»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat bijna 100.000 senioren wegens woningnood niet naar een aangepaste woning kunnen verhuizen?
De diversiteit van de situatie van ouderen is zeer groot: er zijn verschillen in inkomen, opleiding, gezondheid, grootte van het sociale netwerk etc. De meeste ouderen willen zo lang mogelijk in hun eigen huis blijven wonen. Onder andere door ontwikkelingen in de zorg en technologische innovaties is dat steeds beter mogelijk. Als ouderen willen verhuizen komt dat voort uit verschillende motieven. De vraag kan bijvoorbeeld voortkomen uit de wens om kleiner en/of gelijkvloers te wonen, dichter bij voorzieningen te wonen, om meer sociale contacten te hebben etc. Door deze variëteit aan woonwensen bestaat er ook een grote variëteit aan woningen die specifiek geschikt zijn voor ouderen. Daarnaast bestaan er ook veel reguliere woningen waar ouderen, al dan niet met een kleine of grote aanpassing, in kunnen wonen.
De diversiteit in het aanbod maakt dat er geen eenduidige definitie is voor begrippen als seniorenwoning, ouderenwoning of aangepaste woning. Dit maakt dat zowel het aanbod van als de vraag naar aangepaste woningen lastig te kwantificeren is. Daarmee is dus ook het tekort aan geschikte woningen voor ouderen die willen verhuizen en voor hoeveel ouderen dit niet mogelijk is lastig te bepalen. Het getal van 100.000 woningen herken ik dan ook niet. Wel blijkt uit de Monitor Investeren voor de Toekomst, die in juni 2017 naar uw Kamer is gestuurd2, dat in het bijzonder oudere huurappartementen in stedelijke gebieden vaak niet tegen acceptabele kosten toe- en doorgankelijk zonder traplopen te maken zijn. Gemeenten en corporaties kunnen in hun bouw- en doorstroombeleid inspelen op deze situaties.
Net als voor andere woningzoekenden geldt voor ook ouderen dat zij niet altijd de woning vinden die zij wensen omdat deze niet direct beschikbaar of betaalbaar is op de plek waar ze dat graag willen. Een geringe beschikbaarheid kan komen doordat de doorstroming stokt of doordat het aanbod te klein is. De inschatting is dat vooral het aanbod van woonvormen «tussen huis en instelling in», vaak een wooncomplex met een ontmoetingsruimte, klein is. De gewenste toename zal op het lokale niveau tot stand moeten komen en vergt een goede samenwerking tussen gemeenten, woningcorporaties, zorgaanbieders, projectontwikkelaars, investeerders en particuliere initiatiefnemers. Het kabinet wil deze partijen steunen. De Minister van VWS en ik zullen de invulling hiervan opnemen in het programma Langer Thuis en in de Nationale Woonagenda (conform de motie Dik-Faber). Uw Kamer zal beide documenten voor de zomer ontvangen.
Hoe zorgt u ervoor dat het gedwongen blijven wonen in een niet-aangepaste woning niet leidt tot gevaarlijke situaties? Hoe waarborgt u de veiligheid van de ouderen die geen kant op kunnen?
Net als andere bewoners zijn ouderen in eerste instantie zelf primair verantwoordelijk voor een veilige thuissituatie. Indien de gezondheid achteruit gaat kunnen er beperkingen optreden waardoor het veiligheidsrisico groter wordt. De oudere kan in dat geval ervoor kiezen op maat gesneden maatregelen te treffen in de bestaande woning of te verhuizen Gemeenten en corporaties kunnen hen daarbij adviseren en ondersteunen. Het is op grond van de Wmo 2015 aan de gemeente om elke melding van een ingezetene met een ondersteuningsvraag, waaronder een woningaanpassing, zorgvuldig te onderzoeken. In dit onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte staan de kenmerken van de persoon en diens situatie centraal. Daar waar een ingezetene aangeeft dat een woningaanpassing bijdraagt aan zijn zelfredzaamheid en participatie, dient dat in die betreffende situatie dus zorgvuldig door de gemeente te worden onderzocht. Movisie ontwikkelt daarnaast op dit moment een handreiking hoe gemeenten aan het thema brandveiligheid en valpreventie aandacht kunnen geven in het keukentafelgesprek. Specifiek rekening houdend met de brandveiligheid van ouderen doe ik onderzoek naar het breder voorschrijven van zelfsluitende deuren in nieuwe woongebouwen, naar geluidsterkte en frequentie van rookmelders en naar de mogelijkheid voor ouderen om in geval van brand de lift te kunnen gebruiken. Daarnaast worden in het concept Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL) zwaardere rookdoorgangseisen opgenomen voor nieuwbouw. In mijn brief van 18 januari 2018 over het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw (Kamerstuk 33 990 nr. 63) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Deelt u de mening dat er de afgelopen jaren structureel veel te weinig is bijgebouwd? Deelt u de mening dat de overheid de woningmarkt aan zijn lot heeft overgelaten en onze ouderen en andere woningzoekenden hier nu de dupe van zijn?
Tijdens de crisisjaren is de vraag naar woningen en daarmee ook de vraag naar nieuwbouwwoningen zeer laag geweest. Daardoor is de bouwproductie fors afgenomen, wat gevolgen heeft gehad voor de capaciteit bij bouwers en gemeenten. Onder andere door het herstel van de economie is de vraag naar woningen weer aangetrokken, maar het opbouwen van bouwcapaciteit kost tijd. Het gaat hierbij om beschikbaarheid van plancapaciteit, maar ook langere levertijden van bouwmaterialen en een kwantitatief en kwalitatief tekort aan personeel bij overheden en marktpartijen. Inmiddels wordt er weer volop gebouwd, maar zeker in de regio’s waar het woningtekort zodanig is opgelopen dat er ook op de langere termijn nog een flink tekort wordt verwacht, is het nodig om de woningbouw verder te versnellen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk ordeningsbeleid en de besluitvorming over bouwlocaties ligt bij gemeenten en provincies. Het nationale belang is daar aanvullend op en kan voor alle partijen versterkend werken. Daarom wil ik samen met gemeenten, provincies en andere betrokken partijen het woningtekort aanpakken. Hiervoor neem ik de komende jaren een actieve rol op mij. Daarom werk ik met partijen in het woondomein aan een Nationale Woonagenda en ga ik in gesprek met de grote stedelijke regio’s waar het woningtekort het meest omvangrijk en de ruimtelijke invulling het meest complex is. Daarbij moet de woningbouw zoveel mogelijk aansluiten bij de vraag van woningzoekenden: bouwen naar behoefte dus. Door te borgen dat er ook op de langere termijn voldoende concrete bouwplannen zijn om in de regionale woningbehoefte te voorzien kan ook de continuïteit van de bouwproductie verbeteren. Daarom richt ik de regionale gesprekken over woningbouw in deze regio’s naast het versnellen van bestaande bouwplannen met name ook op de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit op de langere termijn.
Hoe gaat u het woningtekort wegwerken? Op welke termijn verwacht u dat het woningtekort verdwenen zal zijn? Welke rol ziet u daarbij voor het Rijk weggelegd, en welke rol voor provincies en gemeenten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat ouderen geen aangepaste woning kunnen krijgen, terwijl statushouders nog altijd in de watten worden gelegd met gratis woningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Gemeenten, woningcorporaties en private partijen zorgen voor zowel aangepaste woningen als voor voldoende huisvesting voor statushouders.
Het bericht ‘Hypotheekkeurslijf nekt starters en senioren’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hypotheekkeurslijf nekt starters en senioren»?1 Wat is uw reactie hier op?
Ik ben bekend met dit artikel en herken het beeld dat er verschillen zijn tussen kredietverstrekkers in de mate waarin zij maatwerk toepassen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is voor starters en senioren om een eigen huis te kunnen financieren en dat maatwerkhypotheken in het bijzonder voor die groepen een uitweg kunnen bieden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat consumenten toegang hebben tot verantwoorde hypotheekverstrekking. De hypotheeknormen in de Regeling Hypothecair Krediet beschermen consumenten tegen overkreditering. In individuele gevallen kan een hogere hypotheek, dan op basis van de hypotheeknormen is toegestaan, verantwoord zijn. Om deze reden biedt de Regeling Hypothecair Krediet kredietverstrekkers ruimte om in individuele gevallen middels maatwerk (de zogeheten explainmogelijkheid) van de inkomensnormen af te wijken. Ook voor starters en senioren kan dit in individuele gevallen verantwoord zijn. Het platform maatwerk heeft in 2017 onderzoek gedaan naar maatwerk bij hypotheekverstrekking en geconstateerd dat starters en senioren in bepaalde situaties tegen belemmeringen aanlopen2. Met de sector zijn hier toen oplossingsrichtingen voor uitgewerkt.
In hoeverre zijn de regels rondom maatwerk bekend bij hypotheekverstrekkers en hypotheekadviseurs?
Vorig jaar is tijdens het platform maatwerk geconstateerd dat het in specifieke klantsituaties bij kredietverstrekkers onduidelijk was wanneer maatwerk verantwoord is. Dit betrof senioren met een aflossingsvrije hypotheek en senioren die willen verhuizen naar een goedkopere koopwoning en daarbij soms belemmerd worden door de inkomenstoets. De Autoriteit Financiële Markten heeft in reactie hierop de eerder genoemde verduidelijking opgesteld. Kredietverstrekkers hebben aangegeven tevreden te zijn met deze verduidelijking. Daarnaast is geconstateerd dat de bepaling over de toetsrente in de Regeling Hypothecair Krediet belemmerend kan zijn voor senioren die een hypotheek afsluiten met een kortlopend leningdeel. De Regeling Hypothecair Krediet is op dit punt aangepast.
De uitkomsten van het platform worden momenteel geëvalueerd. Mijn eerste beeld is dat er nu voldoende duidelijkheid is bij kredietverstrekkers en dat de uitkomsten van het platform maatwerk tot significante verbeteringen geleid hebben.
In de berichtgeving wordt verwezen naar een onderzoek van Vereniging Eigen Huis (VEH) naar het gebruik van maatwerk. Ik heb de resultaten met VEH besproken. Volgens mijn informatie komt uit het onderzoek niet naar voren dat kredietverstrekkers bang zijn om de vastgestelde richtlijnen onjuist toe te passen. VEH bevestigt daarnaast dat een aantal kredietverstrekkers nu meer ruimte biedt voor maatwerk, onder meer in de specifieke situaties waarin onduidelijkheid bestond.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis (VEH), waaruit blijkt dat een groot deel van de hypotheekverstrekkers de ruimte die de Autoriteit Financiële Markten (AFM) sinds 2013 biedt voor maatwerk onvolledig benut, in het bijzonder als het gaat om senioren en starters?
Tijdens het platform maatwerk is onderzoek gedaan naar het gebruik van maatwerk. Kredietverstrekkers kunnen zelf bepalen of zij alleen standaardhypotheken aanbieden of ook maatwerk leveren. Dit is veelal een commerciële afweging. Een deel van de kredietverstrekkers gaf aan zich bewust te richten op standaardhypotheken. Daarnaast speelt de wijze waarop de kredietverstrekker de hypotheekportefeuille financiert een rol (de funding) en de mate waarin de acceptatie is uitbesteed. Ten slotte gaven kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs aan dat het leveren van maatwerk extra kosten met zich meebrengt en dat dit meespeelt bij de afweging om al dan niet maatwerk aan te bieden.
De uitkomsten van het platform worden momenteel geëvalueerd. De Kamer zal voor de zomer over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Is het waar dat hypotheekverstrekkers terughoudend zijn met maatwerk voor huizenkopers uit angst voor het onjuist toepassen van de vastgelegde richtlijnen? Is de door de AFM gepubliceerde verduidelijking ontoereikend geweest?2 Zo ja, zou u de AFM willen vragen nieuwe, toereikende verduidelijkingen te publiceren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen kunt u nog zetten om maatwerk voor onder andere starters en senioren verder te stimuleren?
Zie antwoord vraag 3.