Het bericht ‘Anje dreigt haar boerderij kwijt te raken’ |
|
Roelof Bisschop (SGP), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Begrijpt u het gevoel van de genoemde ondernemers dat de rijksoverheid aanstuurt op beëindiging van hun bedrijf?1
Het afwegen van de mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting is een ingrijpende keuze voor de betrokken ondernemers. Ik begrijp goed dat het maken van deze eigen keuze met emotie gepaard gaat. De aanpak piekbelasting stuurt niet en is geheel vrijwillig. Zaakbegeleiders staan binnen de aanpak piekbelasting klaar om ondernemers te ondersteunen en te begeleiden in het eigen keuze proces. Er wordt een divers aanbod aan regelingen ontwikkeld.
Wat is de bedoeling van zaakbegeleiding nu duidelijkheid over de regelingen voor verplaatsing en emissiereductie (innovatie, extensivering) nog steeds op zich laat wachten?
Een zaakbegeleider is een vast contactpersoon vanuit de overheid. Deze ondersteunt een agrarisch ondernemer bij het in beeld brengen van de mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting. De gesprekken zijn vrijwillig van aard, de behoeften en vragen van de ondernemers ten aanzien van het eigen toekomstperspectief zijn leidend. De zaakbegeleider zal de agrarische ondernemer zo goed mogelijk informeren en op de hoogte brengen van alle mogelijkheden, ook over de regelingen die nu nog niet zijn gepubliceerd. Op de website aanpakpiekbelasting.nl worden de laatste ontwikkelingen geplaatst wanneer het gaat om de verschillende regelingen. Het streven is dat alle regelingen, waaronder die voor innovatie, omschakelen, extensivering en verplaatsen, voor eind 2023 gepubliceerd zijn.
Kunt u per ommegaande of op korte termijn meer inzicht geven in de opzet van de regelingen voor verplaatsing en emissiereductie (innovatie, extensivering), zodat piekbelasters niet het gevoel hebben dat ze worden klemgezet?
Het is van belang dat alle ondernemers zich goed kunnen oriënteren op alle regelingen en om die reden over alle informatie beschikken. Er wordt momenteel hard gewerkt aan het gereed krijgen van alle regelingen ten behoeve van de aanpak piekbelasting. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 juni jl.2 is het mijn streven om alle regelingen voor eind 2023 te publiceren of open te stellen. Dit is een ambitieus tijdpad, aangezien het afhankelijk is van diverse factoren, waaronder de noodzakelijke goedkeuring van de Europese Commissie.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat de zaakbegeleider onafhankelijk advies geeft?
De zaakbegeleider biedt ondersteuning en kan alle benodigde informatie op tafel krijgen die een ondernemer nodig heeft om tot een passende keuze te komen over de toekomst van het bedrijf. De zaakbegeleider geeft geen gericht of sturend advies, het is immers aan de ondernemer zelf om een bepaalde afweging te maken. Middels training en regelmatige intervisie wordt ervoor gezorgd dat zaakbegeleiders de kennis en attitude hebben die nodig is voor de uitvoering van hun ondersteunende rol.
Zorgt u ervoor dat verzamelde bedrijfsgegevens alleen worden gebruikt door de zaakbegeleider en niet worden verspreid onder andere betrokken partijen, waaronder het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zelf, zodat vrees voor oneigenlijk gebruik van bedrijfsgegevens kan worden weggenomen?
Gegevens mogen alleen met uitdrukkelijke toestemming worden gedeeld met (overheids-)partijen, zoals een zaakbegeleiding en/of de regionale uitvoeringsteams. Ander gebruik van gegevens of het delen van gegevens met andere partijen is niet toegestaan. De ondernemer geeft via een akkoordverklaring zelf aan of en welke gegevens verwerkt mogen worden in het kader van aanpak piekbelasting. De ondernemer is voorafgaand aan het geven van toestemming geïnformeerd over de wijze waarop de gegevens worden gebruikt, wanneer deze gegevens worden vernietigd en op welke wijze de ondernemer zijn toestemming kan intrekken.
Is de veronderstelling juist dat een transactieovereenkomst in het kader van de beëindigingsregelingen niet notarieel wordt vastgelegd? Zo ja, waarom kiest u er niet voor om ondernemers deze mogelijkheid wel te geven, zodat ze meer zekerheid kunnen ontlenen aan een overeenkomst?
De beëindigingsregelingen die nu in uitvoering zijn, de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) zijn niet gericht op een transactie van het bedrijf of de bedrijfslocatie. Het zijn beide subsidieregelingen op grond waarvan veehouders een vergoeding kunnen ontvangen voor het definitief en onherroepelijk beëindigen van de productie en productiecapaciteit op hun veehouderijlocatie. In het kader van een subsidieregeling geldt dat bij een positieve subsidiebeschikking de begunstigde, in dit geval de veehouder, aanspraak maakt op de verstrekte subsidie mits hij voldoet aan de voorwaarden die de regeling stelt aan de uitvoering. Aangezien er geen sprake is van een eigendomsoverdracht is er ook geen sprake van een overeenkomst die notarieel moet worden vastgelegd.
Acht u het gerechtvaardigd dat een onderneming die al in 2008 een milieuvergunning heeft gekregen voor een veel hoger aantal koeien dan het betreffende bedrijf nu heeft en kort na wijziging van deze vergunning, vanwege minder koeien dan verwacht, een door het bevoegd gezag geadviseerde en toegestane Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melding heeft gedaan, nu niet voor legalisatie in aanmerking komt?
De provincie Flevoland bevestigt dat deze ondernemer zich heeft gemeld om gelegaliseerd te worden. De provincie is het bevoegd gezag en is bezig om de PAS-melder te beoordelen. Het dossier is nog niet compleet. Op dit moment is dus niet helder of het een positief geverifieerde PAS-melder betreft. Pas als de provincie het verificatieproces heeft afgerond, kan de vraag worden beantwoord of het bedrijf voor legalisatie in aanmerking komt.
Wat is het perspectief voor PAS-knelgevallen die te goeder trouw hebben gehandeld, vóór 2015 uitbreiding van bedrijfsruimte hebben gerealiseerd en op advies van het bevoegd gezag een toegestane PAS-melding hebben gedaan? Op welke wijze gaat u zorgen voor legalisering van deze groep PAS-knelgevallen?
Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is in werking getreden op 1 juli 2015. Bepaalde groepen initiatiefnemers die vanaf dat moment een activiteit wilden beginnen of uitbreiden, konden daarvoor een PAS-melding doen. Er zijn zodoende geen PAS-knelgevallen die voor 2015 een legale uitbreiding van bedrijfsruimte hebben gedaan. Als de gebiedsprocessen zijn gestart, nemen alle ondernemers met stikstofdepositie deel aan het gebiedsproces, waaronder ook interimmers3, en alle PAS-melders – dus ook PAS-melders met een negatieve verificatie, bijvoorbeeld omdat enkel voor een uitbreiding van voor 2015 een melding is gedaan. Daar moet worden bepaald welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de voorwaarde voor de beëindigingssubsidie dat gemeenten binnen twaalf maanden het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan in behandeling moeten hebben genomen of de situatie dat ondernemers functieverandering willen realiseren en daar binnen twaalf maanden duidelijkheid over moeten hebben, gelet op de doorlooptijden en capaciteitstekorten bij gemeenten geen onnodige struikelblokken worden voor deelname aan de opkoopregelingen?
Veehouders aan wie op grond van de Lbv of de Lbv-plus subsidie is verleend, moeten aan een aantal vereisten voldoen. Eén van de vereisten betreft het overleggen van een bevestiging van de gemeente dat het verzoek van de veehouder, om het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een veehouderij kan worden gevestigd, in behandeling is genomen. Er wordt niet vereist dat de gemeente op dit verzoek al een formeel besluit heeft genomen. De veehouder moet uiterlijk 18 maanden na de datum van positieve subsidiebeschikking aan dit vereiste voldoen.
In veel gevallen zal de veehouder zekerheid wensen over de bestemmingswijziging. Hiervoor is het noodzakelijk dat individuele veehouders en gemeenten tijdig met elkaar in gesprek gaan over de wensen en mogelijkheden. Om dit zoveel mogelijk te faciliteren ontvangt een gemeente melding van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) indien een veehouder een subsidieaanvraag heeft ingediend voor een veehouderijlocatie die binnen de gemeentegrenzen is gevestigd. Ook kan een zaakbegeleider de agrarische ondernemer procesmatig ondersteunen. De kans dat een gemeente tijdig duidelijkheid kan geven wordt vergoot als een veehouder tijdig en actief in gesprek gaat met zijn gemeente.
Hoeveel situaties bestaan er waarbij een PAS-melder of zogenaamde interim-mer in het kader van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) ook als piekbelaster wordt aangemerkt?
Er is geen lijst beschikbaar van ondernemingen die voldoen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting. Als gevolg daarvan is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel van de ondernemingen die voldoen aan de drempelwaarde, PAS-melder of interimmer zijn.
Heeft u in beeld hoe groot de groep zogenaamde interim-mers is en waar deze zich bevinden?
Ik heb het RIVM verzocht de omvang van de interimmers in kaart te brengen. Zij geven aan dat de omvang van deze groep «enkele tientallen tot enkele honderden molen»4 bedraagt. Dit is niet preciezer in kaart te brengen omdat er bij de bevoegde instanties geen lijst is van bedrijven met een interim-situatie.
Op welke wijze bent u voornemens toekomstperspectief te bieden aan deze groep interim-mers?
Interimmers kunnen een vergunning aanvragen met zelf verworven ruimte. Als de gebiedsprocessen zijn gestart, nemen alle ondernemers – waaronder ook interimmers en PAS-melders – deel aan het gebiedsproces. Daar moet worden bepaald welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Hoe waardeert u de situatie dat met de huidige aanpak ook toekomstbestendige en innovatieve agrarische bedrijven, die samenwerken met akkerbouwers in de omgeving, als in het geval van de familie Grin, kunnen worden opgekocht en gesloopt?
De aanpak piekbelasting is gebaseerd op vrijwilligheid. Het is aan ondernemers zelf om te besluiten of een subsidieaanvraag wordt ingediend voor een van de beëindigingsregelingen.
Hoe waardeert u de constatering dat de opkoopregeling minder aantrekkelijk is voor ondernemers met oude stallen, terwijl juist deze stallen relatief minder emissiearm zijn? Ziet u mogelijkheden voor bijstelling?2
Op grond van de Europese staatssteunkaders dient de vergoeding voor de productiecapaciteit (stallen) gebaseerd te zijn op de actuele waarde. In de Lbv en Lbv-plus is de vergoeding voor de productiecapaciteit gebaseerd op een voor leeftijd gecorrigeerde forfaitaire vervangingswaarde per vierkante meter staloppervlakte. Dit betekent dat de vergoeding die op grond van de Lbv en Lbv-plus kan worden verstrekt voor een oudere stal lager is dan voor een nieuwere stal. De Europese staatssteunkaders maken een bijstelling, waarbij de hoogte van de vergoeding bijvoorbeeld wordt gebaseerd op de (relatieve) omvang van de ammoniakemissie die door een stal wordt veroorzaakt, niet mogelijk.
Een dreigend massaontslag bij metaalbedrijf KME |
|
Bart van Kent |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vrees voor massaontslag bij groot metaalbedrijf KME in Zutphen: «Hebben gewoon te weinig werk»»1
Wanneer een bedrijf een grote reorganisatie aankondigt kan dit hard aankomen en veel onrust met zich meebrengen. Dit geldt in de eerste plaats voor de medewerkers van KME en hun families, die nu in onzekerheid verkeren over hun toekomst bij het bedrijf. KME blijkt last te ondervinden van hogere energie- en grondstofprijzen, waardoor het een andere positionering in de markt zoekt. In algemene zin zijn reorganisaties – hoe naar ook voor betrokkenen – soms onvermijdelijk. Het is echter niet aan mij om een uitspraak te doen over een individueel bedrijf. Ik heb begrepen dat de leiding van het bedrijf de medewerkers indien nodig zal ondersteunen bij het vinden van ander werk.
Wat is uw reactie op het feit dat dit het tweede bedrijf is in deze regio dat snel na een buitenlandse overname aankondigt banen te schrappen? Wat vindt u daarvan?
Ook hier geldt dat ik geen uitspaak kan doen over individuele bedrijven. De veranderingen in de markt kunnen leiden tot veranderingen in productie. Dat verschilt per bedrijf. De situatie van KME is dan ook niet direct vergelijkbaar met het eerdere bedrijf dat in deze regio is overgenomen en waarna banen zijn geschrapt. Uit contacten met KME blijkt dat als gevolg van de kostenstijging van energie en grondstoffen de afzet van producten is teruggelopen.
Maakt u ook zorgen over de gevolgen voor deze regio nu er meerdere grote fabrieken banen schrappen of zelfs sluiten?
De ontwikkelingen aangaande werkgelegenheid in deze regio, maar ook in de rest van Nederland, hebben uiteraard mijn aandacht. De inzet van het kabinet is om zoveel mogelijk te voorkomen dat bedrijven in de problemen geraken. De huidige krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt zal er hopelijk toe bijdragen dat betrokkenen sneller weer aan een baan zullen komen.
Hoe kijkt u aan tegen buitenlandse investeerders, zoals de Italiaanse Intek group, die een Nederlands bedrijf overnemen om deze daarna te saneren of zelfs te sluiten?
Het kabinet hecht aan een open economie. Buitenlandse investeerders zijn in beginsel welkom. De overheid grijpt alleen in wanneer er sprake is van economische veiligheidsrisico’s. Vanwege de open economie in Nederland is het toegestaan dat bedrijven elkaar kunnen overnemen. Voorop staat dat elke onderneming in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is en blijft voor de strategie en het beleid van de onderneming, de bedrijfsvoering en de continuïteit daarvan. Dat is wettelijk vastgelegd.
Deelt u de mening dat dit soort sprinkhanengedrag onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Een open economie is cruciaal voor het Nederlandse verdienvermogen en daar horen overnames ook bij. Het levert ons veel welvaart op en daar hebben we veel banen aan te danken. Het is aan het bedrijf zelf om de eigen strategie te bepalen zolang het zich houdt aan de geldende wet- en regelgeving. Er is geen aanwijzing dat het hier om laakbaar gedrag gaat. De redenen voor de aangekondigde reorganisatie bij KME zijn, zoals in het antwoord bij vraag 1 gemeld, met name de verhogingen in de kostprijs.
Bent u ermee bekend dat KME, in tegenstelling tot het eerdere Aurubis, na de overname de prijzen verhoogde en betaling vooraf eiste waardoor vaste afnemers afhaakten? Wat vindt u ervan dat werknemers hier nu de dupe van worden omdat ze een dag per week minder kunnen werken?
Ik ben bekend met deze berichtgeving. Het is aan het bedrijf zelf om te bepalen op welke manier het de bedrijfsvoering wil organiseren. Feit is dat niet alleen KME de prijzen verhoogd heeft. Over de gehele breedte zijn de industriële prijzen omhoog gegaan als gevolg van o.a. stijgende kosten van materialen, energie en arbeid. Het is aan de onderneming om deze stijging van kosten al dan niet door te berekenen aan de klant. Ik kan niet beoordelen of de prijsverhoging de reden is voor de teruggelopen vraag bij dit bedrijf.
Wat gaat u doen om het baanverlies bij KME, één van de grootste werkgevers in Zutphen, tegen te houden?
De bedrijfsvoering en strategie is een verantwoordelijkheid van KME zelf. Mocht het bedrijf zelf aanleiding zien om een steunverzoek in te dienen dan zullen we hier uiteraard zorgvuldig naar kijken. Aan de hand van het geldende beoordelingskader zal dan in samenspraak met provincie en gemeente bekeken worden of overheidsinterventie gepast is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De gebrekkige betrokkenheid bij de sanctiehandhaving |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Onderschrijft u de inhoud van het artikel «Ministerie van Wopke Hoekstra liet het in Brussel «afweten» na het uitbreken van de Oekraïne-oorlog»?1 Zo nee, welk onderdeel is feitelijk niet juist?
Ik onderschrijf de strekking van het artikel niet. Het kabinet, inclusief de Minister en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft zich sinds het uitbreken van de Oekraïne-oorlog dagelijks hard ingezet en blijft dat doen. Daarbij blijft het uitgangspunt dat Oekraïne onze steun verdient, voor zolang dat nodig is. Naast steun aan Oekraïne is de Nederlandse inzet erop gericht het vermogen van Rusland om de oorlog voort te zetten aan te pakken.
In de periode waarnaar verwezen wordt werd in EU-verband in veel vergaderingen over verschillende (deel)onderwerpen van sancties gesproken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was hierbij aanwezig, was hiervan op de hoogte en/of leverde input voor de Nederlandse deelnemer(s). De ingestelde sancties tegen Rusland zijn van dien aard dat ook onderdelen van de Rijksoverheid die daarvoor niet of in mindere mate met sancties te maken hadden, daar toen bij betrokken werden. Afhankelijk van het precieze onderwerp van de vergadering werd de Nederlandse delegatie vastgesteld.
Is het juist dat uw ministerie «tot vier keer toe» weigerde deel te nemen aan formele gesprekken over de uitvoering van sancties?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1, werd per geval bekeken op basis van de agenda en de gevraagde expertise de delegatie vastgesteld.
Waarom waren er onder uw leiding als coördinerend bewindspersoon voor het begin van de Russische invasie op 24 februari 2022 en in de eerste weken daarna geen adequate afspraken gemaakt tussen de betrokken ministeries over de sanctiehandhaving? Hoe rijmt u dit met het belang dat u publiekelijk toekende aan effectieve sancties?
In de eerste weken na de invasie is er een ongekende hoeveelheid aan nieuwe sanctiemaatregelen tegen Rusland van kracht geworden. De ingestelde sancties zijn van dien aard dat ook onderdelen van de Rijksoverheid die daarvoor niet of in mindere mate met sancties te maken hadden, daar toen bij betrokken werden. Afhankelijk van het precieze onderwerp van de vergadering werd de Nederlandse delegatie vastgesteld. Over de precieze inspanningen is in het Kamerdebat en de Kamerbrief van 31 maart/1 april 2022 een toelichting gegeven (Kamerstuk 36 045 nr. 59). Sindsdien is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de doorgevoerde verbeteringen en de versterkte interdepartementale coördinatie (Kamerstukken 36 000 V, nr. 56 en 36 045 nrs. 61, 104, 120 en 158).
Bent u het eens met de stelling dat u tussen 24 februari 2022 en 31 maart 2022 (het Kamerdebat over sanctiehandhaving) zodanige steken heeft laten vallen bij het coördineren van het sanctiebeleid, dat Russische oligarchen op de sanctielijst mogelijk de dans zijn ontsprongen? Welke bezittingen zijn als gevolg daarvan niet bevroren?
Zoals ook te lezen in het rapport van nationaal coördinator Blok zijn er geen aanwijzingen dat er bevriezingen zijn gemist (Kamerstuk 36 045 nr. 72). De rapportage hierover was destijds niet op orde maar is dat inmiddels wel. De Kamer is hierover regelmatig geïnformeerd.
Heeft u de Kamer wel juist geïnformeerd, als u stelde dat u «bepaald niet Laisser-faire» bent geweest? Erkent u dat een heel ander beeld uit de onthullingen naar voren komt?
Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 heeft het kabinet, inclusief de Minister en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zich sinds het uitbreken van de Oekraïne-oorlog dagelijks hard ingezet en blijft dat doen. Deze inzet is regelmatig en uitvoerig aan uw Kamer gecommuniceerd.2
Hoe verloopt de implementatie van de aanbevelingen van Stef Blok? Erkent u dat veel van deze zaken simpelweg niet gebeuren of te traag? Hoe staat het met het verbod op de trustsector?2
Zoals gemeld in de Kamerbrief stand van zaken sanctienaleving van 4 november 2022 (Kamerstuk 36 045, nr. 120) waren op dat moment veertien van de negentien aanbevelingen gerealiseerd of naar hun aard doorlopend. De overige aanbevelingen worden op langere termijn gerealiseerd door de modernisering van sanctiewetgeving. Ook op 21 april 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang (Kamerstuk 36 045 nr. 158). Ten aanzien van de modernisering van het Nederlandse sanctiestelsel is er op 19 april een technische briefing geweest en op 5 juli een commissiedebat.
Het onderzoek de Toekomst van de trustsector van juli 2022 concludeert dat een eventueel verbod niet efficiënt en doelmatig is om integriteitsrisico’s te beheersen. In de kabinetsreactie op het onderzoek (Kamerstukken II 2022/23, 32 545, nr. 180) neemt het kabinet deze conclusie over waardoor er geen verbod op de trustsector komt. Wel zijn in reactie op het onderzoek vervolgstappen aangekondigd zoals meer transparantie en informatie-uitwisseling van trustkantoren.
In verband met de Russische inval in Oekraïne is de spoedwet van de Minister van Financiën sinds 15 juli 2022 van kracht (ingediend op 19 april 2022). Deze wet verbiedt het verlenen van trustdiensten aan cliënten die in Rusland of Wit-Rusland wonen of gevestigd zijn.
Betekent de notie van «coördinatie van het Nederlands buitenlandbeleid» dat de Minister van Buitenlandse Zaken altijd eindverantwoordelijk is voor wat andere ministeries ten aanzien van het buitenland doen of nalaten? Zo nee, hoe gaat u de coördinatie verbeteren?
Een coördinerende taak houdt niet in dat verantwoordelijkheden worden overgenomen van eerstverantwoordelijke Ministers en/of ministeries. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 en vraag 6 is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de inspanningen omtrent het verbeteren van de coördinatie op het gebied van sanctienaleving.
Weren van drugscriminelen uit het zorgdomein |
|
Hanneke van der Werf (D66), Joost Sneller (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Drugscrimineel was baas van zorguitzendbureau dat personeel levert aan jeugdhulp Friesland» van 19 augustus 2023?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat zorgbedrijven in handen van (drugs)criminelen een enorm risico opleveren, niet alleen omdat patiënten en cliënten hierdoor verstoken blijven van goede zorg, maar ook omdat zij gevaar lopen om slachtoffer te worden van, of geronseld te worden voor criminele praktijken?
Ja, die conclusie onderschrijf ik.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) en het Regionale Informatie- en Expertise Centrum Oost Nederland is gebleken dat alleen al in de regio Twente in 2021 zeker 22 zorgbedrijven actief waren die door criminele netwerken zijn opgezet?
Het onderzoek waaraan wordt gerefereerd betreft een onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude in samenwerking met het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum Oost Nederland (RIEC ON). De toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het rapport «Verwevenheid zorg & criminaliteit» op 15 januari 20212 aan uw Kamer aangeboden.
Door het fenomeen nadrukkelijker te agenderen zijn inmiddels vele gemeenten bewust gemaakt van deze problematiek. Voor een uitgebreide reactie op dit rapport verwijs ik uw Kamer naar de Kamerbrief van 15 januari 2021.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal zorgbedrijven in handen van (drugs)criminelen dat in de rest van Nederland actief is? Zo nee, kunt u hier een onderzoek naar instellen?
Er is geen overzicht waaruit direct het aantal zorgbedrijven in Nederland dat in handen is van (drugs)criminelen volgt. Wel is via de methodiek van het programma Zicht op Ondermijning onderzoek gedaan naar kwetsbaarheden en risico’s in de zorg, gebaseerd op gegevens van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Deze pilot is uitgevoerd met vier grote gemeenten (Rotterdam, Tilburg, Maastricht en Zwolle), Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en andere relevante domeinexperts. De resultaten van het onderzoek zijn beschikbaar op het dashboard op www.zichtopondermijning.nl. Daar is ook verdiepende informatie en een toelichting te vinden op de uitgevoerde analyses.
In deze pilot is -aan de hand van deze gegevens en CBS-gegevens- inzichtelijk gemaakt hoeveel zorgaanbieders in handen zijn van personen met veroordelingen. Op basis van de resultaten van de pilot zijn de gevalideerde gegevens uitgebreid naar heel Nederland. Van de circa 138.000 zorgaanbieders in Nederland die via de methodiek van het programma Zicht op Ondermijning bij de analyse zijn betrokken zijn er volgens het dashboard 5.750 in handen van personen die in de afgelopen 10 jaar zijn veroordeeld voor een delict. Bij 4.910 hiervan ging het om een misdrijf, waarvan in 660 gevallen om een drugsdelict.
Aan deze cijfers kunnen we geen harde conclusies verbinden over het aantal zorgbedrijven dat in handen is van (drugs)criminelen. Het dashboard geeft hiermee wel inzicht in een aantal risico’s in de zorgbranche per RIEC-regio, gemeente en wijk. De uitkomsten kunnen voor gemeenten aanleiding zijn om algemeen preventief beleid in te zetten op nieuwe zorgaanbieders en alert te zijn op huidige. De uitkomsten van dit onderzoek sluiten aan bij eerdere signalen en onderzoeken van onder andere het IKZ. Het maakt duidelijk dat drugsgerelateerde criminaliteit ook in de zorgbranche voorkomt.
Dit is dermate zorgwekkend en steunt ons in de conclusie dat er voldoende onderzoek is gedaan om nu met voorrang in te zetten op het gezamenlijk nog verder versterken en effectiever maken van de uitvoering.
Heeft de gemeente Smallingerland een Bibob-onderzoek gedaan alvorens Jeugdhulp Friesland in zee ging met het uitzendbureau Ultracare? Zo nee, waarom niet?
Over individuele zaken kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken doen. Wel kan in algemene zin aangegeven worden dat het toepassen van de Wet Bibob een discretionaire bevoegdheid is. Dat betekent dat overheidsorganen zelf bepalen in welke gevallen en op welke rechtshandelingen (beschikkingen, overheidsopdrachten en/of vastgoedtransacties) zij de Wet Bibob inzetten. Die bevoegdheid vullen zij nader in door middel van beleidsregels, bijvoorbeeld door het formuleren van randvoorwaarden waarbinnen zij het instrument inzetten.
In hoeverre heeft u reeds opvolging gegeven aan de adviezen van commissie-Bosman, en de motie Bikker/van Nispen (Kamerstuk 35 764, nr. 17) om de uitvoerbaarheid van de Wet Bibob te verbeteren voor gemeentes en andere overheidsinstanties die Bibob-toetsen uitvoeren?
Om scherp zicht te hebben op de gevolgen van wetgeving voor de uitvoering, zoals de commissie-Bosman adviseert, vinden er structurele overleggen plaats met partijen in de uitvoering, zoals het Landelijk Bureau Bibob, (een vertegenwoordiging van) gemeenten en provincies, de RIEC’s, de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland en het Rijksvastgoedbedrijf. Eventueel gesignaleerde knelpunten worden direct besproken en -voor zover mogelijk- opgelost of meegenomen bij een eventuele volgende wetswijziging.
De motie Bikker/Van Nispen vraagt om een tweejaarlijks inzicht in knelpunten waar bestuursorganen die een verminderd beroep doen op het Landelijk Bureau Bibob tegenaanlopen bij de toepassing van de Wet Bibob. Daarbij is ook verzocht om oplossingsrichtingen. Zoals eerder aangegeven3 zal ik de uitvoering van onder andere deze motie combineren met het uitvoeren van het evaluatieonderzoek Wet Bibob eerste en tweede tranche. De te evalueren wetswijzigingen zullen namelijk van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de Wet Bibob waaraan de motie refereert en ik wil graag een zo volledig mogelijk beeld verkrijgen. Op deze manier, waarbij de wetswijzigingen minstens een jaar in werking zijn, kan ik het beste opvolging geven aan de motie. Ik streef ernaar om dit onderzoek begin 2024 te laten aanvangen.
Heeft u sinds uw aantreden naar uw mening voldoende gedaan om gemeentes en andere overheidsinstanties die Bibob-toetsen uitvoeren in staat te stellen om dit adequaat te kunnen doen?
De Wet Bibob is een veelgebruikt instrument en er is in de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het verbeteren van het instrument en de uitvoerbaarheid ervan. Met de wetswijziging eerste tranche is de reikwijdte van de Wet Bibob uitgebreid met alle overheidsopdrachten en hebben bestuursorganen meer bevoegdheden gekregen om het eigen Bibob-onderzoek vorm te geven, waaronder het opvragen van justitiële gegevens over meer personen. In 2022 is de tweede tranche van de Wet Bibob in werking getreden die de mogelijkheden tot informatiedeling tussen het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen en tussen bestuursorganen onderling heeft verruimd. Aan de informatiedeling tussen het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen is invulling gegeven door middel van het Bibob-register. Ook is het toepassingsbereik uitgebreid met zogenoemde «open house»-constructies in het zorgdomein.
Daarnaast zijn de RIEC’s voorzien van meer en structurele middelen voor hun taakuitoefening, waaronder het ondersteunen van gemeenten bij de toepassing van de Wet Bibob. Overheidsinstanties kunnen zich over het toepassen van de Wet Bibob ook laten voorlichten door het Landelijk Bureau Bibob, dat onderdeel uitmaakt van de screeningsautoriteit Justis en door het Ministerie van Justitie en Veiligheid gefinancierd wordt. Het Landelijk Bureau organiseert jaarlijks verschillende voorlichtingsactiviteiten, waarin actualiteiten, jurisprudentie en fictieve casuïstiek aan bod komt. Het Landelijk Bureau publiceert op haar website daarnaast factsheets voor het doen van (eigen) onderzoek en heeft daar ook verschillende «veel gestelde vragen» opgenomen. Ten slotte wordt meerdere malen per jaar een nieuwsbrief verstuurd, waarin deze onderwerpen ook terugkomen. Met al zijn voorlichtingsactiviteiten heeft het Landelijk Bureau Bibob een groot bereik onder Bibob-medewerkers door het hele land.
Met bovenstaande ontwikkelingen worden Bibob-medewerkers steeds beter in staat gesteld om de Wet Bibob adequaat uit te voeren. Met het aankomende evaluatieonderzoek van de wijzigingen Wet Bibob eerste en tweede tranche zullen bestaande knelpunten onderzocht worden, zodat de Wet Bibob in de toekomst nog verder kan worden verbeterd.
Heeft het Openbaar Ministerie melding gemaakt van de voor drugscriminaliteit veroordeelde eigenaar van uitzendbureau Ultracare bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude?
Ik kan als Minister van Justitie en Veiligheid niet ingaan op individuele zaken.
In hoeverre is de risico-signalerende rol vanuit de Wet controle op rechtspersonen uitgevoerd door Justis met betrekking tot uitzendbureau Ultracare?
Justis analyseert op grond van de Wet controle op rechtspersonen op vastgestelde momenten de gegevens van in Nederland gevestigde rechtspersonen, hun bestuurders en andere functionarissen en hun directe omgeving. Ook uitzendbureaus met de rechtsvorm van een besloten vennootschap vallen onder deze controle. Justis doet geen uitspraken over individuele zaken. In het algemeen kan wel worden toegelicht dat Justis op basis van de beschikbare gegevens beoordeelt of er een verhoogd risico op misbruik bestaat. Als een verhoogd risico wordt geconstateerd, geeft Justis een signaal af aan een toezichthoudende, handhavende en/of opsporingsinstantie, die vervolgens bepaalt of en welke interventie passend is.
Was bij het Openbaar Ministerie ten tijde van het onderzoek naar de meldingen over seksueel wangedrag en criminele activiteiten door het personeel van Woodbrookers bekend dat de eigenaar van het uitzendbureau veroordeeld was?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben gemeentes zicht op welke uitzendbureaus worden ingeschakeld door zorginstellingen waarmee zij een contract hebben?
Het is niet bekend of gemeenten zicht hebben op de inschakeling van uitzendbureaus door zorginstellingen waarmee zij een contract hebben.
Zoals opgenomen in het antwoord op vraag 4, biedt het dashboard Zicht op Ondermijning inzicht in de risico’s in de zorgbranche per RIEC-regio, gemeente en wijk. De uitkomsten hiervan kunnen voor gemeenten aanleiding zijn om (preventief) beleid in te zetten op zowel bestaande als nieuwe zorgaanbieders.
Bent u bereid om te verkennen of het mogelijk is om een bestuursverbod in te voeren wanneer er een ontnemingsvordering mogelijk is, na het plegen van een strafbaar feit?
Het strafrecht kent een aantal vermogenssancties. De officier van justitie kan bijvoorbeeld de bijkomende straf van verbeurdverklaring eisen of een ontnemingsmaatregel voor wat betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vorderen (artikel 33a respectievelijk 36e Wetboek van Strafrecht). Daarnaast bestaat binnen het strafrecht ook het strafrechtelijk bestuursverbod, te weten de ontzetting uit beroep of ambt (artikel 28 Wetboek van Strafrecht). De rechter kan dit als bijkomende straf opleggen. Een ontnemingsvordering staat de ontzetting uit het beroep van een bestuurder niet in de weg. Een verkenning is daarom niet nodig.
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om ondermijnende organisaties uit het zorgdomein te weren? Acht u dit voldoende?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inkoop en het toezicht op de kwaliteit van de voorzieningen en de rechtmatigheid van zorg in het decentrale domein. Het gaat dan om het handhaven van goede kwaliteit, voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik. Verder fungeert de gemeente als Wmo-toezichthouder als meldpunt voor zogenaamde calamiteiten op het gebied van kwaliteit. Gemeenten worden in de praktijk ondersteund bij de aanpak.
Om zorgfraude te voorkomen of aan te pakken, zijn verschillende handelingsperspectieven en barrièremodellen voor gemeenten beschikbaar, zoals het Twents barrièremodel. In het verlengde hiervan noem ik de proeftuinen Aanpak Zorgfraude die dit jaar met een subsidie van het Ministerie van VWS zijn gestart. Deze proeftuinen in de regio’s Twente en Hart van Brabant hebben als doel om gedurende drie jaren beproefde werkwijzen en concrete handvatten op te leveren voor de uitvoeringspraktijk van gemeenten (Wmo en Jeugdwet). Hierbij wordt ook goed regionaal samengewerkt, onder meer met de RIEC’s waar het gaat om de aanpak van ondermijnende criminaliteit waar zorgfraude in is betrokken.
In aanvulling hierop zal ik samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport in gesprek gaan met onder andere de RIEC’s en de VNG om te bezien op welke manier de uitvoering gezamenlijk effectiever kan worden om criminelen uit de zorg te weren.
Het onderzoek van IederIn |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van IederIn1?
Ja.
In hoeverre herkent u het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, dat één op de zeven mensen van deze kwetsbare doelgroep niet rond kan komen, mede vanwege oplopende energiekosten?
Ik herken de zorgen van deze groep kwetsbaren. De situatie van chronisch zieken met hoge energiekosten houden we als kabinet daarom vanaf het begin van de energiecrisis in het oog. Het is voor ons reden geweest om naast de generieke maatregelen voor alle Nederlandse burgers, ook specifieke maatregelen te treffen gericht op kwetsbare groepen. Het gaat daarbij om een breed pakket aan aanvullende maatregelen die op landelijk niveau dan wel lokaal niveau zijn ingericht; variërend van tegemoetkomingen voor minima, een passende energievergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) bij het thuisgebruik van zuurstofapparatuur, (naast de reeds bestaande energievergoeding vanuit de Zvw voor thuisdialyse en chronische thuisbeademing), gemeentelijke vergoedingen voor medische hulpmiddelen met hoog energieverbruik, lokale noodfondsen en regelingen voor stookkosten bij reumapatiënten.
Voor huishoudens met een laag inkomen heeft het kabinet een eenmalige energietoeslag beschikbaar gesteld van (in principe) € 1.800 in 2022 en (in principe) € 800 in 2023. Van de circa 1 miljoen huishoudens die in 2022 in aanmerking kwamen voor de energietoeslag in 2022, is ongeveer 90% bereikt via gemeenten. Op 6 oktober jl. is het wetsvoorstel eenmalige energietoeslag 2023 aangenomen door het parlement. Gemeenten zetten opnieuw alles in het werk om de doelgroep te bereiken met de eenmalige energietoeslag 2023. De verwachting is dat het grootste deel van de huishoudens de energietoeslag van 2023 ambtshalve verstrekt krijgt.
Ons beeld is dat de aanvullende maatregelen gericht op kwetsbare groepen hebben bijgedragen aan een verlichting van de energielasten bij mensen met een chronische ziekte.
Gelukkig zijn de gemiddelde energieprijzen ten opzichte van het hoogtepunt van de energiecrisis (sept. ’22) substantieel gedaald. Tarieven van stroom en gas liggen inmiddels al geruime tijd (sinds 1 april 2023) onder het niveau van het prijsplafond. Ook is het alweer geruime tijd mogelijk om meerjarige contracten te sluiten, veelal onder het niveau van het prijsplafond. Kwetsbare burgers met een hoog energiegebruik kunnen zich hierdoor weer voor langere tijd beschermen tegen plotselinge prijsstijgingen.
Deelt u het standpunt dat deze financiële zorgen over energiekosten voor deze kwetsbare groep mensen verstrekkende gevolgen kan hebben, omdat de energiekosten vaak worden veroorzaakt door het verbruik van hulpmiddelen zoals beademingsapparatuur en dat dit dus zeer onwenselijk is?
Ja, ik deel deze zorg. De door dit kabinet genomen specifieke maatregelen hebben dan ook als doel om de financiële zorgen zoveel mogelijk weg te nemen bij mensen met hoge energiekosten door noodzakelijke hulpmiddelen zoals beademingsapparatuur. Zo biedt sinds 1 mei 2023 elke zorgverzekeraar vanuit de Zvw een passende vergoeding voor stroomkosten voor zuurstofapparaten. Het kan zijn dat deze informatie nog niet bij alle respondenten van het Iederin onderzoek bekend was, omdat de enquête is afgenomen voor 1 mei 2023. De stroomkosten die gerelateerd zijn aan nierdialyse thuis en chronische beademingsapparatuur werden al langer kostendekkend vergoed.2
De vergoedingen worden aan cliënten verstrekt en daarmee zijn de extra energiekosten gedekt voor deze apparaten waar de cliënt van afhankelijk is. Met zorgverzekeraars zijn ook afspraken gemaakt over een periodieke toets en aanpassing van de vergoeding mochten de energiekosten onverhoopt toch doorstijgen.
In hoeverre deelt u de opvatting dat de getroffen maatregelen2 voor een groep mensen niet voldoende werkt en dat deze groep daardoor tussen wal en schip beland?
Ik kan me de zorg en onzekerheid die uit het Iederin-onderzoek blijkt, heel goed voorstellen bij mensen die afhankelijk zijn van een goed werkend hulpmiddel dat veel energie gebruikt. Tegelijkertijd hebben het prijsplafond energie en aanvullende maatregelen voor kwetsbare groepen wel degelijk effect gehad. De energiemarkt verkeert in rustiger vaarwater en de situatie voor kwetsbare burgers is door alle specifieke aanvullende maatregelen wezenlijk anders dan vorig najaar.
In tegenstelling tot vorig jaar, zijn er ook weer vaste energiecontracten beschikbaar. Huishoudens (ook chronisch zieken) kunnen zich daarmee, ook voor meerdere jaren, beschermen tegen nieuwe prijsschommelingen in de markt. De tarieven van dergelijke contracten liggen veelal onder het niveau van het prijsplafond.4
Daarnaast zijn er zoals gezegd bij gemeenten veel maatwerkoplossingen voor kwetsbare inwoners. De extra kabinetsmaatregelen zoals het noodfonds van het Ministerie van SZW en een extra structurele toevoeging aan het Gemeentefonds om de gevolgen van de hoge energiekosten in het sociaal domein te compenseren geven meer ruimte om kwetsbaren tegemoet te komen. Door het leveren van maatwerk streven gemeenten ernaar dat er geen mensen tussen wal en schip belanden.
Welke aanvullende maatregelen of acties heeft u ondernomen sinds het dertigledendebat3 op 11 mei 2023?
In de besluitvorming rondom Prinsjesdag hebben we aanvullende koopkrachtmaatregelen genomen. Ook kwetsbare groepen profiteren hiervan.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat er nog extra maatregelen nodig zijn, vóórdat de winter ervoor zorgt dat de energiekosten weer oplopen?
Ik denk dat we een evenwichtig pakket hebben voor kwetsbare burgers die te maken hebben met hoge energiekosten. Tegelijk geldt dat de inflatie zich sinds de oorspronkelijke stijging van de energieprijzen heeft verbreed. Het kabinet heeft daarom gekozen om bij de begroting 2024 in te zetten op gerichte koopkrachtmaatregelen en het tegengaan van een stijging in de armoede. Naast deze gerichte koopkrachtmaatregelen plus de specifieke maatregelen voor kwetsbaren, is er ook in 2024 een mogelijkheid om beroep te doen op het Tijdelijk Noodfonds Energie.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat gehandicaptenbeleid van 14 september aanstaande?
Ik heb ervoor gekozen om de uitkomsten van de algemene politieke- en financiële beschouwingen af te wachten en eventuele amendementen vanuit uw Kamer op dit onderwerp. De beantwoording heeft daardoor langer op zich doen wachten. Uw Kamer is hier door mij eerder van op de hoogte gesteld.
De toegankelijkheid van het funderend onderwijs voor kinderen met long covid |
|
Nico Drost (CU) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Ontvangt u ook signalen dat kinderen met long covid obstakels ervaren waardoor ze niet of minder goed onderwijs kunnen volgen? Zo ja, hoeveel kinderen ervaren deze obstakels?
Het is heel vervelend dat leerlingen kampen met post-COVID. Zeker als zij niet de erkenning krijgen die zij verdienen. Daarom ben ik sinds de uitbraak van COVID-19 in gesprek met diverse partijen1 die betrokken zijn bij COVID en post-COVID (waarmee ook bedoeld wordt long COVID) bij kinderen. Deze partijen zijn ook betrokken geweest bij de totstandkoming van het advies schooldeelname na vervallen corona maatregelen 2, wat is opgesteld om scholen, leerlingen en ouders te ondersteunen om over dit onderwerp het goede gesprek te voeren.
Daarnaast is gesproken met diverse belangenpartijen, waaronder het Longfonds, PostCovid NL, Long Covid Nederland, Kinderen met Long Covid, C-support en Belangenvereniging Intensieve Kindzorg (BVIKZ). In de diverse gesprekken die er gevoerd zijn, komen deze signalen naar voren.
Er zijn echter geen harde cijfers bekend over het aantal leerlingen in Nederland dat hiermee te maken heeft. Maar duidelijk is dat het voor kinderen die te maken hebben met post-COVID van belang is dat zij zo goed mogelijk verbonden blijven met hun klas en zich kunnen blijven ontwikkelen.
Indien kennis over het bovenstaande ontbreekt, bent u bereid om dat in kaart te brengen?
Patiënten met post-COVID zijn geholpen met erkenning en een effectieve behandeling, meer dan met individuele registratie. Om dit te bewerkstelligen heeft de Minister van VWS op 1 juni jl. Uw Kamer geïnformeerd over het programma onderzoek en kennisdeling post-COVID, dat is opgericht om expertise en kennis rondom post-COVID te vergroten en te delen3. Het meerjarenprogramma bestaat uit een nationaal expertisenetwerk en een meerjarig onderzoeksprogramma. Het onderzoeksprogramma wordt mede gebaseerd op een kennisagenda waar onder andere de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU), het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) een bijdrage aan leveren. Hierbij is gevraagd ook specifiek aandacht te besteden aan kinderen met post-COVID.
Ontvangt u signalen dat long covid een belemmering vormt bij kinderen in de keuze voor een middelbare school vanwege het gebrek aan kennis en expertise bij deze scholen over hun verantwoordelijkheden en mogelijkheden bij het geven van onderwijs aan leerlingen met long covid?
Deze specifieke signalen hebben mij nog niet bereikt, ik zal dit toetsen in mijn gesprekken met vertegenwoordigers van patiëntenverenigingen. Voor ernstig zieke leerlingen in zijn algemeenheid krijg ik wel signalen binnen dat het zoeken van een geschikte school lastig kan zijn.
Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken of long covid een belemmering vormt?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Indien long covid een belemmering vormt, welke oorzaken liggen daaraan ten grondslag? Heeft het bijvoorbeeld te maken met de onbekendheid of het gebrek aan erkenning van long covid of omdat scholen geen passend onderwijs kunnen bieden?
Ik heb op dit moment onvoldoende zicht op de mate en oorzaken van belemmeringen die post-COVID vormt om iets te kunnen zeggen over de mogelijke oorzaken hiervan. Wat in zijn algemeenheid gezegd kan worden is dat wanneer een jeugdige vanwege een medische reden langdurig niet naar school kan er gekeken moet worden – samen met de jeugdige, ouders, school en zo nodig in overleg met jeugdarts, behandelaren en de leerplichtambtenaar – hoe deze weer passend deel kan nemen aan onderwijs.
Om scholen te informeren is het advies schooldeelname na vervallen corona maatregelen opgesteld. Daarin wordt ook ingegaan op de situatie van kinderen met long-COVID en staan links naar meer informatie.
Deelt u de observatie dat de bereidheid van scholen om hun wijze van lesgeven aan te passen op leerlingen met long covid (door bijvoorbeeld deels online onderwijs mogelijk te maken) zeer wisselend is?
In zijn algemeenheid zijn er verschillen tussen scholen als het gaat om het vermogen om aangepast onderwijs te organiseren voor leerlingen die door ziekte tijdelijk niet (volledig) naar school kunnen. Maar kinderen zouden daar niet de dupe van mogen zijn. Zo lang een leerling staat ingeschreven is de school (ook bij ziekte) wettelijk verplicht om het onderwijs te organiseren, tenzij deze leerling op geen enkele wijze in staat is onderwijs te volgen. Er is voor scholen ondersteuning beschikbaar die hen helpt dit goed te doen. Zoals u weet werk ik daarnaast aan het tegengaan van verzuim en daarbinnen aan het organiseren van digitaal afstandsonderwijs. Over dat laatste informeer ik uw Kamer voor het einde van dit jaar.
Welke verplichtingen hebben scholen om leerlingen met long covid goed onderwijs te bieden?
Ieder kind heeft recht op onderwijs en scholen hebben een zorgplicht, wat betekent dat zij de juiste ondersteuning en hulp moeten bieden indien nodig. Ook als een kind niet of niet volledig naar school kan door ziekte. De school is verantwoordelijk om in overleg met de ouders en eventueel betrokken deskundigen tot passend maatwerk te komen. Digitaal afstandsonderwijs kan daar onderdeel van zijn. Indien een reguliere school niet in staat is om de ondersteuning te bieden die nodig is, kan ook gekeken worden of een gespecialiseerde school voor langdurig zieke leerlingen dit wel kan.
Welke mogelijkheden hebben scholen om leerlingen met long covid de juiste aanpassingen en begeleiding te bieden om goed onderwijs te kunnen geven?
Voor alle leerlingen die door een ziekte niet naar school kunnen, dus ook voor leerlingen met post-COVID, is het van belang dat zij zo min mogelijk leervertraging oplopen en niet het contact verliezen met klasgenoten. Voor scholen is er ondersteuning om hen te helpen met het organiseren daarvan en ook een jeugdarts kan hierin ondersteunen door scholen en ouders te adviseren.
Om het onderwijs aan een zieke leerling goed te organiseren kunnen scholen een consulent onderwijsondersteuning zieke leerlingen inschakelen. Deze consulent heeft veel kennis over ziek zijn en de consequenties van een ziekte voor het volgen van onderwijs en mogelijke oplossingen. Bijvoorbeeld om een leerling digitaal aan te sluiten op de eigen klas. Aan de ondersteuning zijn voor de school of ouders geen kosten verbonden.
Ik verken op dit moment ook digitaal afstandsonderwijs als een mogelijkheid om kinderen die niet (volledig) naar school kunnen toch onderwijs te laten volgen. Ook in het advies van het Maatschappelijk Impact Team wat voor de zomer is uitgekomen4, staat het advies over het bespoedigen van het digitaal afstandsonderwijs vermeld. Op dit moment wordt gewerkt aan de beleidsreactie op dit advies welke later dit jaar naar de Kamer verstuurd zal worden.
Hoe wilt u voorkomen dat leerlingen met long covid onnodige leerachterstanden oplopen en contact verliezen met klasgenoten?
Zie het antwoord op vraag 8.
Deelt u de observatie dat als scholen long covid bij kinderen (die vaak noodgedwongen niet mee kunnen doen) niet herkennen of erkennen, kinderen zich vaak extra buitengesloten voelen en bent u bereid extra inzet te plegen zodat ook op scholen long covid beter wordt herkend en erkend?
Zeker, ik begrijp goed dat kinderen met een ziekte, zoals post-COVID, zich buitengesloten kunnen voelen wanneer zij lange tijd niet mee kunnen doen met school en wanneer hun ziekte niet erkend wordt. Dat kan eenzaam zijn en dat wil ik vanuit mijn positie zoveel mogelijk voorkomen. Daarom zet ik mij in voor zaken als het eerder genoemde «advies schooldeelname na vervallen coronamaatregelen», het onderwijs aan zieke leerlingen, digitaal afstandsonderwijs en blijf ik in gesprek met betrokken partijen bij post-COVID om te horen wat er nodig is.
Op welke manieren communiceert u richting scholen het belang van preventieve maatregelen zoals thuisblijven bij klachten en ventilatie in klaslokalen en moet deze communicatie worden verduidelijkt? Zo ja, op welke manier?
Momenteel zitten we qua ontwikkeling van de pandemie in een dermate gunstig scenario dat de specifieke maatregelen en adviezen wat betreft corona zijn komen te vervallen. Het beleid is er nu dus níet op gericht een corona-besmetting of verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Er geldt ook geen (zelf-)test of isolatieadvies meer.
De specifieke corona-adviezen zijn vervangen door nieuwe, generieke adviezen die helpen om verspreiding van luchtwegvirussen te beperken. Zo wordt aangegeven dat het altijd verstandig is om thuis te blijven als je ziek bent, in je elleboog te hoesten of te niezen, regelmatig handen te wassen en voor voldoende frisse lucht te zorgen.
Maar met gewone lichte verkoudheidsverschijnselen, zoals een hoestje of een snotneus, hoeven kinderen zeker niet thuis te blijven. Ik begrijp goed dat dit voor ouders van kinderen met post-COVID spanningen kan oproepen, omdat zij hierdoor het risico op besmetting niet goed kunnen inschatten. Informatie hierover kunnen scholen nog steeds vinden op www.lesopafstand.nl. Mocht de situatie wijzigen, dan zullen we op deze website en ook via andere kanalen scholen hier goed over informeren.
Via de Kamerbrief van 17 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd5 over de verdere maatregelen die in het kader van ventilatie op scholen zijn genomen. Het kabinet heeft eerder in totaal € 360 miljoen vrijgemaakt voor de aanpak van ventilatie op scholen. De Specifieke Uitkering Ventilatie In Scholen (SUVIS-regeling) is volledig uitgeput. De aanvraagperiode voor de Maatwerkregeling ventilatie is gesloten en ook deze regeling is nagenoeg volledig uitgeput.
Daarnaast zijn er in 2022 middelen beschikbaar gesteld voor het aanschaffen van CO2-meters. Momenteel wordt gewerkt aan een verplichtstelling van CO2-meters in alle klaslokalen. Ter ondersteuning is er vanuit expertisecentrum Ruimte-OK gezorgd voor voldoende experts die scholen van informatie en advies voorzien.
Aanvullend zet ik via onderzoek in op het verstevigen van kennis over het effect van luchtreinigers in het tegengaan van COVID-19 en andere virussen via de lucht. Tot slot is gezond binnenklimaat een aandachtspunt in de programmatische aanpak onderwijshuisvesting die ik momenteel aan het uitwerken ben. Middels een programmatische aanpak kan sneller, beter, duurzamer en adaptiever worden gebouwd, door projecten te bundelen en professionaliteit te vergroten. Naar verwachting ontvangt uw Kamer in oktober een volgende periodieke Kamerbrief onderwijshuisvesting, waarin ik uw Kamer wederom over de laatste stand van zaken rondom de programmatische aanpak zal informeren.
Hebben kinderen met andere ziekten als ME/CVS ook te maken met soortgelijke belemmeringen en wat is uw inzet zodat deze kinderen zo goed mogelijk onderwijs kunnen volgen?
Mijn inzet is er op gericht om voor alle kinderen die ziek zijn er voor te zorgen dat zij zich kunnen blijven ontwikkelen, ondanks hun ziekte. Kinderen met andere ziekten als ME/CVS vallen dan ook, net zoals kinderen met post-COVID, onder de doelgroep voor onderwijs aan zieke leerlingen. Het proces voor alle langdurig zieke leerlingen is hierbij gelijk, ongeacht de aard van de ziekte van de leerling.
Bent u bereid om over deze zaken in gesprek te gaan met Kinderen met Long Covid en andere patiëntengroepen of belangenorganisaties?
Ja, zoals aangegeven ben ik in gesprek met deze organisaties en ik zal dit ook blijven doen.
Het schrijnende bericht van een rolstoelgebruiker, zoals beschreven in het artikel ‘Rolstoelgebruiker Annemarie in de kou laten staan door NS: ‘Dit mag niet gebeuren’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het incident waarbij rolstoelgebruiker Annemarie door de Nederlandse Spoorwegen (NS) in de kou is blijven staan? Zo ja, hoe beoordeelt u deze handelwijze van de NS?1
Ik ben hier van op de hoogte en heb begrepen dat dit incident ook NS tot op het hoogste niveau intensief bezighoudt. Ik kan mij voorstellen dat dit voor de reiziger een vervelende situatie is geweest. Deze klant, en ieder ander die in een dergelijke situatie terechtkomt, mag van NS verwachten dat zij een goede maatwerkoplossing bedenkt én dat NS dit doet met aandacht en klantvriendelijkheid. Van NS heb ik begrepen dat zij inmiddels meerdere keren met de betreffende reiziger heeft gesproken. Het is belangrijk dat lering wordt getrokken uit deze zaak.
Is het volgens de huidige wet- en regelgeving toegestaan dat NS-rolstoelgebruikers in dergelijke situaties aan hun lot overlaat en hen in de kou laat staan? Zo ja, acht u dit acceptabel en in overeenstemming met het recht op toegankelijkheid voor mensen met een handicap?
Ja, ik deel uw mening.
Op grond van artikel 2a van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte rust op alle betrokkenen zoals vervoerders, ProRail en de rijksoverheid de algemene verplichting om geleidelijk zorg te dragen voor algemene toegankelijkheid. Op de beheerder van de liften, ProRail, rust een inspanningsverplichting om de niet functionerende voorziening binnen een redelijke termijn te repareren.
In de concessie voor het Hoofdrailnet is opgenomen dat NS reizigers die stranden (bijvoorbeeld door vertraging of uitval van de laatste trein) met vervangend vervoer naar hun eindbestemming in Nederland moet brengen. Indien een reiziger met een beperking strandt ten gevolge van niet-functionerende voorzieningen van ProRail geldt dat er afspraken zijn gemaakt tussen NS en ProRail. Indien de toegankelijkheidsvoorziening zich bevindt op een treinstation, draagt ProRail er zorg voor dat een gestrande reiziger met een beperking een vervangende oplossing krijgt aangeboden. ProRail heeft in het kader van deze verantwoordelijkheid uitvoeringsafspraken met NS gemaakt. In het Bestuursakkoord toegankelijkheid openbaar vervoer 2022–20322 (verder te noemen Bestuursakkoord) van 7 november 2022 is deze afspraak ook formeel vastgelegd.
Deelt u de mening dat wanneer essentiële voorzieningen voor rolstoelgebruikers zoals een lift niet functioneren een toegankelijke vorm van vervangend vervoer moet worden aangeboden, en zo ja hoe gaat u dit vormgeven en promoten?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaan er momenteel voldoende faciliteiten en voorzieningen op NS-stations om ervoor te zorgen dat rolstoelgebruikers zonder problemen kunnen reizen? Zo niet, op welke manier en binnen welk tijdsbestek gaat u de situatie verbeteren?
Ik bezie uw vraag in het licht van dit incident waarbij het gaat om voorzieningen op stations om het perron te kunnen bereiken (liften en hellingbanen). De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Door de spoorsector wordt sinds 2006 gewerkt aan een toegankelijk spoor via het Implementatieplan Toegankelijkheid, waarmee in totaal ongeveer € 550 miljoen geïnvesteerd wordt in betere toegankelijkheid van stations. Dit plan dient in 2030 gereed te zijn. Eind 2022 was ruim negentig procent van alle treinstations in Nederland met een lift of hellingbaan toegankelijk voor mensen met een beperking. Daarmee loopt ProRail met haar programma voor de treinstations op schema. In mijn brief van d.d. 19 december 20223 over de stand van zaken Toegankelijkheid Openbaar Vervoer heb ik uw Kamer geïnformeerd over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Die brief bevat ook informatie over liften en hellingbanen op treinstations.
In het overheidsplan Openbaar vervoer toegankelijk voor iedereen worden bij de toegankelijkheid van treinen werkende liften niet genoemd2, deelt u de mening dat juist voor mensen in een rolstoel een werkende lift van belang is om een toegankelijk openbaar vervoer te hebben, en zo ja wilt u de vervoerders gaan verzoeken dit op te nemen in de maatregelen?
Op de betreffende site van de rijksoverheid is ten aanzien van het plan geen rubriek opgenomen over de toegankelijkheid van stationsgebouwen. Naar aanleiding van uw vraag zal ik op de website informatie laten toevoegen over toegankelijkheidsvoorzieningen in stationsgebouwen.
ProRail is verantwoordelijk voor het beheer (en dus ook de reparatie)van liften op stations. Zoals eerder genoemd zijn ondertussen meer dan 90% van de perrons toegankelijk. Dit door middel van liften of hellingbanen. Bij ProRail is er veel aandacht voor liftstoringen. Van de circa 430 liften zijn er de laatste maanden gemiddeld 13 liften per maand langer dan een week in storing. Voor de zomer van 2022 was dat cijfer hoger (tussen de 15 en 20 liften die langer dan een week niet functioneerden) per maand. Vanzelfsprekend blijf ik met ProRail in gesprek om dit getal nog verder terug te dringen.
Zo worden er door ProRail sensoren geplaatst die sneller moeten waarschuwen bij technische problemen. Daarnaast is ProRail met het samenwerkingsverband van decentrale openbaar vervoerautoriteiten (DOVA) in overleg over uitwisseling van data zodat deze op termijn mogelijk kunnen worden gebruikt voor (verbetering van) reisinformatie. De levertijden van (met name elektronische) onderdelen zijn sinds COVID-19 erg lang, maar worden inmiddels weer korter. ProRail is samen met de gecontracteerde partijen voor het onderhoud van liften bezig met het aanleggen van een voorraad van cruciale liftonderdelen en er zijn speciale teams van monteurs ingericht die liften op stations onderhouden. Dit versterkt de kennis en draagt daarmee bij aan het sneller herstellen van liftstoringen. Ook worden er soms, indien de situatie dit toelaat en al dan niet met een revisiebeurt, onderdelen hergebruikt. Verder treft ProRail voorzieningen om storingen door vandalisme (door middel van het plaatsen van camera’s en extra toezicht) te verminderen. Ten slotte onderzoekt ProRail bouwkundige maatregelen gericht op de vermindering van waterschade.
Wat is uw reactie op de uitspraak in het artikel «Het was niet de eerste keer dat zij last had van deze lift. Een half jaar geleden heb ik hierdoor een ziekenhuisafspraak gemist. Toen was de lift vier weken kapot»? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat rolstoelgebruikers constant te maken krijgen met ontoegankelijk openbaar vervoer en hierdoor zelfs ziekenhuisafspraken missen?
Ik vind het betreurenswaardig dat deze lift herhaaldelijk buiten werking is geweest in de afgelopen maanden en begrijp de frustratie van de reiziger. ProRail is bezig om de betrouwbaarheid van de data vanuit het monitoringssysteem op de liften te verhogen. Indien dit voorspoedig verloopt is de verwachting dat de beschikbaarheidsdata eind 2023 kunnen worden vrijgegeven waarna met vervoerders en andere stakeholders wordt bezien of de data in de reisinformatie kunnen worden geïmplementeerd.
In het artikel wordt gesteld dat rolstoelgebruikers meerdere keren te maken krijgen met een ontoegankelijk openbaar vervoer en opnieuw aan hun lot werden overgelaten door de NS, welke stappen gaat u ondernemen om dergelijke nalatigheid in de dienstverlening van NS aan te pakken en herhaling in de toekomst te voorkomen?
Ik merk in mijn contacten met NS dat NS dit incident uitermate vervelend vindt voor de klant en dit hoog opneemt. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. NS erkent dat het verder helpen van klanten met een beperking, in situaties waarbij technische voorzieningen niet functioneren en zij daarover niet van te voren op de hoogte konden zijn, beter kan. NS heeft mij toegezegd hierover intern het gesprek aan te gaan met de medewerkers die mensen met een beperking te woord staan in dit soort situaties.
Bent u bereid om, met inachtneming van de belangen van mensen met een handicap, strengere regelgeving op te stellen om ervoor te zorgen dat de NS en andere vervoersbedrijven hun verantwoordelijkheid jegens rolstoelgebruikers volledig nakomen? Zo ja, op welke termijn kunt u met voorstellen hiertoe komen?
In de ontwerpconcessie voor het Hoofdrailnet heb ik opgenomen dat NS de landelijke afspraken over toegankelijkheid implementeert die zijn vastgelegd in het Bestuursakkoord. Daarnaast gelden er voor andere vervoerders de afspraken die zijn opgenomen in het Bestuursakkoord.
In mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer van d.d. 19 december 20225 beschrijf ik enkele verbeteringen (onder andere over reisassistentie en reisinformatie), maar wil ik ook realistisch zijn. Het verder helpen van mensen met een beperking bij technische storingen blijft mensenwerk en vereist maatwerk. Zonder iets af te doen aan de impact van dit incident op de betrokken klant wil ik ook aangeven dat in het merendeel van de gevallen waarin een klant met een beperking te maken krijgt met een storing, NS in overleg met de klant een passende oplossing vindt.
Op welke manier wordt er momenteel toezicht gehouden op de dienstverlening van de NS aan mensen met een handicap? Wordt er op enige wijze gecontroleerd of zij voldoen aan hun verplichtingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Als concessieverlener zie ik voor alle eisen, dus ook die rondom toegankelijkheid en reisassistentie, toe op naleving van de afspraken. Ik heb hiervoor diverse sturingsinstrumenten tot mijn beschikking. Afhankelijk van de ernst van een tekortkoming kan ik hier het juiste instrument voor inzetten. Waarbij mijn basisinzet is om NS aan te spreken op de tekortkoming en haar de kans te geven tot verbetering te komen. Waarna ik over kan gaan tot zwaardere instrumenten zoals het opstellen van een verbeterplan. Voor alle eisen in de concessie bestaat hetzelfde instrumentarium. Er is geen specifiek instrument voor toegankelijkheid.
De forse krimp van de Groningse economie door afbouw van de gaswinning |
|
Nico Drost (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Hoe luidt uw reactie op de forse krimp van 13% van de Groningse economie door afbouw van de gaswinning?1
De relatief forse krimp van de economie in de provincie Groningen is het resultaat van de afbouw van de gaswinning. Als de gaswinning buiten beschouwing wordt gelaten groeide de economie met uitzondering van Delfzijl en omgeving met circa 1 procent.
Hoe luidt uw reactie op de krimp van de economie in de regio Delfzijl, die uitkomt op 4%, wat voornamelijk kwam doordat de industrie in die regio veel last heeft van de hoge energieprijzen?
De krimp van de economie in Delfzijl en omgeving was inderdaad het resultaat van de hoge energieprijzen. In Delfzijl en omgeving evenals in Zeeuws-Vlaanderen was hierdoor een lichte daling van de productie van de industrie.
Erkent u dat de statistieken over de Groningse economie, door toerekening van de gasbaten aan de provincie Groningen, jarenlang een vertekend beeld hebben gegeven, met name doordat het overgrote deel van de gasbaten naar de rijksoverheid zijn gevloeid? Erkent u dat Groningen daardoor jarenlang rijker is voorgespiegeld dan deze provincie daadwerkelijk was? Welke lering trekt u hieruit?
In de statistieken over de economische ontwikkeling van de provincies is van oudsher ook een onderscheid gemaakt tussen de gasbaten en de economische ontwikkeling van de provincie Groningen zelf. Ook in het artikel waarnaar u verwijst is dit onderscheid gemaakt. Wanneer de gaswinning is beëindigd is dit onderscheid niet meer nodig.
Deelt u de mening dat, in het licht van de kabinetsreactie «Nij begun» op het parlementaire enquêterapport gaswinning Groningen, alles in het werk gesteld moet worden om de forse economische krimp in de provincie Groningen te stoppen en om te zetten in duurzame groei? Hoe gaat u dit bewerkstelligen?
In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête gaswinning Groningen zijn onder meer een economische en sociale agenda aangekondigd waarmee voor de komende dertig jaar zal worden ingezet op de duurzame economische ontwikkeling van Groningen.
Op welke wijze gaat u het programma voor de economische structuurversterking, zoals verwoord in de kabinetsreactie «Nij begun» op het parlementaire enquêterapport gaswinning Groningen, monitoren en hoe voorkomt u dat de economische vertekening door het afbouwen van de gaswinning hierbij negatieve gevolgen heeft?
Ik zal uw Kamer in december op hoofdlijnen informeren over de manier waarop onder andere de voortgang van de economische en sociale agenda zal worden gemonitord. In april volgend jaar zal de eerste Staat van Groningen worden gepresenteerd en de specifieke doelstellingen die hiervoor jaarlijks gemonitord zullen worden.
Bent u bereid om in de jaarlijkse Staat van Groningen de economische cijfers op een gedetailleerder niveau dan «provincie» op te leveren, bij voorkeur op gemeentelijk niveau?
Op dit moment worden voor de Staat van Groningen de te behalen en te monitoren doelen uitgewerkt. In dat kader zal ook worden bezien op welk niveau economische cijfers hierover opgeleverd kunnen worden.
Kunt u aangeven op welke wijze de regio Delfzijl, waar de economie het hardst is gekrompen, in het bijzonder aandacht krijgt in deze economische structuurversterking? Kunt u aangeven hoe dit in het masterplan Oost-Groningen verwerkt wordt?
De regio Delfzijl maakt onderdeel uit van de Economische Agenda Groningen, voor de economische structuurversterking in deze regio is daarnaast het Masterplan Zeehavens van de Toekomstagenda Groningen relevant. Delfzijl en de gemeente Eemsdelta zijn geen onderdeel van de regio Oost-Groningen en het Masterplan Oost-Groningen.
Kunt u garanderen dat het startdocument voor de economisch structuurversterking nog dit jaar vastgesteld en met de Kamer gedeeld wordt? Wilt u zich inspannen om (de contouren van) het masterplan Oost-Groningen nog dit jaar vast te stellen en met de Kamer te delen?
Ja, dat kan ik garanderen. Hierin zal ook worden ingegaan op de inhoudelijke samenhang met de masterplannen van de Toekomstagenda Groningen.
Het bericht Agressie tegen huisartsen steeds heftiger, soms zelfs permanente bewaking nodig' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Agressie tegen huisartsen steeds heftiger, soms zelfs permanente bewaking nodig»?1
Ja.
Hoeveel incidenten vinden er jaarlijks plaats uitgesplitst per sector in de zorg? Wat is de trend van deze cijfers? Als u hier geen zicht op heeft, deelt u de mening dat er inzicht moet komen in deze cijfers uitgesplitst per sector in de zorg?
Zorgorganisaties houden zelf bij hoeveel incidenten er plaats vinden in hun organisatie, mits deze gemeld worden door hun werknemers. Er is geen cumulatief overzicht per sector op nationaal niveau. Wel is bekend hoeveel procent van de werknemers in de zorg jaarlijks te maken heeft met agressie en ongewenst gedrag. Dit is uitgesplitst naar branche en naar soort agressie (verbaal, fysiek, pesten, bedreiging/intimidatie, discriminatie, seksuele intimidatie). Dit wordt sinds de eerste helft van 2019 uitgevraagd via de werknemersenquêtes (WNE) die het CBS uitvoert voor het programma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (AZW). Hiermee is er zicht op de trend in deze cijfers. In onderstaande tabellen zijn de cijfers opgenomen voor respectievelijk verbale agressie en fysieke agressie. Er is geen duidelijke trend te zien in het aandeel werknemers dat met een incident te maken krijgt. In de WNE wordt aan degenen die met agressie te maken hebben gehad ook gevraagd of dat een enkele keer, vaak of zeer vaak was. Ook daarin is geen trend te zien (zie hiervoor AZW-Panels (cbs.nl)). Tot slot wordt aan de respondenten van de WNE gevraagd of zij het idee hebben dat intimidatie, agressie en geweld door patiënten of cliënten het afgelopen jaar is toegenomen, gelijk gebleven of afgenomen. Opvallend is dat steeds zo’n 40% van de respondenten aangeeft dat zij het idee hebben dat de agressie is toegenomen, terwijl dat niet uit de cijfers blijkt. Het kan zijn dat dit veroorzaakt wordt door een toenemende ernst van de incidenten.
61%
58%
58%
58%
Universitair Medisch Centrum
41%
36%
40%
42%
Ziekenhuizen en ovr med. spec. zorg
57%
55%
54%
55%
Geestelijke gezondheidszorg
75%
71%
70%
70%
Huisartsenzorg en gezondheidscentra
66%
64%
67%
66%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
62%
61%
59%
61%
70%
69%
65%
68%
50%
46%
49%
47%
Gehandicaptenzorg
77%
74%
72%
72%
Kinderopvang
23%
22%
23%
21%
Jeugdzorg
78%
72%
72%
71%
Sociaal werk
70%
60%
63%
66%
Overige zorg en welzijn
39%
37%
36%
36%
30%
26%
26%
26%
Universitair Medisch Centrum
11%
9%
9%
10%
Ziekenhuizen en ovr. med. spec. zorg
19%
18%
16%
15%
Geestelijke gezondheidszorg
38%
32%
32%
30%
Huisartsenzorg en gezondheidscentra
10%
9%
8%
8%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
35%
31%
32%
32%
47%
42%
42%
42%
14%
12%
12%
13%
Gehandicaptenzorg
60%
54%
52%
53%
Kinderopvang
11%
10%
10%
10%
Jeugdzorg
35%
32%
31%
31%
Sociaal werk
24%
17%
20%
23%
Overige zorg en welzijn
11%
8%
8%
7%
Wat wordt er op dit moment gedaan om agressie zo veel mogelijk te voorkomen?
Ik keur agressie tegen zorgmedewerkers ten zeerste af, dit gedrag is te allen tijde onacceptabel. Helaas krijgt een (groot) deel van de mensen in de zorg toch te maken met agressie en ongewenst gedrag tijdens het werk.
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving. Denk hierbij aan trainingen voor werknemers, opstellen van gedragscodes en huisregels (en cliënten en patiënten daar ook op aanspreken), maar ook aan zaken als verhoogde balies of inzetten van beveiliging. Wat een werkgever precies doet zal verschillen tussen settings (intramuraal of extramuraal), tussen branches en tussen werkgevers.
VWS ondersteunt partijen in de zorg bij het (door)ontwikkelen van een aanpak voor agressie en ongewenst gedrag. Dit gebeurt door:
Hoe maakt u in uw beleid gebruik van het amendement Van den Hil en Kuiken (36 200 XVI, nr. 26)?
Via dit amendement is een miljoen euro gealloceerd voor eerstelijnspartijen om een aanpak van agressie en ongewenst gedrag in de eerstelijn te ontwikkelen. Het initiatief om deze aanpak te ontwikkelen ligt bij de partijen in de eerste lijn zelf. Er zijn inmiddels meerdere gesprekken gevoerd met de eerstelijn hierover. Dit loopt via de KNMP die mede namens vier andere partijen woordvoerder is (KNOV, KNMT, KNGF LHV). Deze partijen zijn voornemens om een subsidieaanvraag in te dienen voor zowel een onderzoek naar het voorkomen van agressie in deze branches als voor de ontwikkeling van een aanpak. Tijdens de gesprekken hierover is door VWS aangegeven dat de middelen beschikbaar zijn en is er meegedacht over de wijze waarop het onderzoek in gang gezet zou kunnen worden. Navraag leert dat nog geen stappen zijn ondernomen om het onderzoek daadwerkelijk uit te zetten.
In het bericht wordt genoemd dat het beroepsgeheim soms in de weg staat voor de medewerkers om aangifte te doen, klopt dit volgens u? Zo ja, bent u bereid te verkennen hoe rekening houdend met het beroepsgeheim, toch makkelijker aangifte gedaan kan worden?
Het beroepsgeheim staat niet in de weg om aangifte te doen van strafbare feiten als bedreiging of mishandeling. De KNMG schrijft hierover in de handreiking «Beroepsgeheim en politie/justitie»: «Een arts mag aangifte doen bij de politie van strafbare feiten die een patiënt jegens hem, zijn medewerkers of praktijk pleegt. De arts geeft hierbij naam en eventueel adresgegevens van de dader vrij, maar geen medische gegevens.»Dat geldt ook voor andere zorgverleners. Ik ben voornemens om bij de regionale bijeenkomsten die ik ga organiseren om de aangiftebereidheid te vergroten ook aandacht te besteden aan het medisch beroepsgeheim (zie ook het antwoord op vraag 6).
Wat wordt er gedaan om de aangiftebereidheid te vergroten?
Ik ga regionale bijeenkomsten rondom aangifte en aangiftebereidheid te organiseren. Het doel van deze bijeenkomsten is om werkgevers in zorg en welzijn, politie en OM bij elkaar te brengen en kennis en informatie uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken, het aangifteproces en aangifte doen als werkgever. Maar ook om goede voorbeelden te delen. Vanwege de veelheid en diversiteit aan organisaties in de sector wil ik naast de regionale bijeenkomsten ook een podcast laten maken of webinar houden over hetzelfde thema. Hiermee kunnen nog meer organisaties worden bereikt dan met de regionale bijeenkomsten alleen. Daarnaast heb ik het onderwerp besproken tijdens het bestuurlijk overleg Arbeidsmarkt van 8 september.
De onterechte verdenking van aanwezigheid bij een klimaatprotest op luchthaven Schiphol |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent u het bericht1 dat het Openbaar Ministerie (OM) een waarschuwingsbrief heeft gestuurd naar 176 mensen die zouden hebben deelgenomen aan een klimaatprotest op luchthaven Schiphol? Klopt het dat dit in een aantal gevallen onterecht is geweest en betrokkenen aantoonbaar niet in de buurt van deze demonstratie zijn geweest?
Ja, wij kennen het bericht en het klopt dat een aantal personen onterecht een waarschuwingsbrief van het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft ontvangen. Daarnaast is het zo dat acht personen een tweede brief hebben ontvangen van het OM waarin hiervoor verontschuldigingen worden gemaakt en uitleg is gegeven. Het gaat om mensen die hebben aangegeven niet aanwezig te zijn geweest bij de genoemde betoging. Onderzoek heeft uitgewezen dat hun identiteit, gevolglijk hun aanwezigheid bij de betoging op 5 november 2023, onjuist door de Koninklijke Marechaussee (KMar) is vastgesteld.
Kunt u uiteenzetten wat de precieze werkwijze van politie, Koninklijke Marechaussee en het OM is geweest bij het achterhalen van de identiteit van de demonstranten op luchthaven Schiphol op 5 november 2022? Welke systemen worden daarvoor gebruikt en hoe betrouwbaar is deze aanpak? Klopt het dat bij het achterhalen van de identiteit van betrokkenen ook gebruik is gemaakt van sociale media van betrokkenen én van vrienden en familieleden? Welke rol speelt (automatische) gezichtsherkenning hierbij? Mogen dit soort systemen worden toegepast op niet-verdachten?
De KMar en het OM hebben ons hierover als volgt geïnformeerd.
Op 5 november 2022 heeft de KMar ongeveer 400 betogers aangehouden op het afgeschermde terrein van Schiphol-Oost. Het onbevoegd betreden van dit terrein is strafbaar als misdrijf op grond van de Luchtvaarwet.
De KMar was daarom de aangewezen organisatie om handhavend op te treden op grond van de aan haar toegewezen wettelijke taak in art. 4, eerste lid, sub c van de Politiewet 2012.
Onderdeel van het reguliere opsporingsproces is het vaststellen van de identiteit van de aangehouden personen. De wijze van identificatie is in beginsel de verantwoordelijkheid van de KMar. Overleg hierover met het OM is niet nodig, omdat voor identificatie een procedure is vastgelegd.2
Een deel van de aangehouden personen werkte mee met de identificatie. Zij hebben zich geïdentificeerd aan de hand van een identiteitsbewijs, dan wel hebben zij hun vingerafdrukken laten nemen. Verder heeft een aantal personen hun naam opgegeven, die via een fotovergelijking is geverifieerd. Het merendeel van de aangehouden personen heeft echter niet meegewerkt aan de identificatie. Zij waren niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen genomen om niet geïdentificeerd te kunnen worden.
Het bleek, onder andere door toedoen van de betogers zelf, ter plaatse niet mogelijk kwalitatief hoogwaardige foto´s of vingerafdrukken te nemen door middel van de identificatiezuil die aangesloten is op de politiesystemen (de zogeheten Progris zuil). Gezien de grote aantallen aangehouden personen en de beperkte tijd die een opsporingsdienst heeft om de identiteit van een aangehouden persoon vast te kunnen stellen, is besloten van de ongeïdentificeerde aangehouden personen een foto te maken. De aangehouden personen zijn vervolgens allen heengezonden.
Na de heenzending heeft de KMar in overleg met het OM het opsporingsonderzoek voortgezet met behulp van de gemaakte foto’s. Om tot een identificatie te komen is in deze situatie de ondersteuning ingezet van een opsporingsambtenaar van de KMar met digitale expertise, naast de inzet van personeel van Team Vervolg Onderzoeken (TVO). Hierbij is een vergelijking gemaakt van de door de KMar gemaakte foto’s met afbeeldingen uit politiesystemen (bedrijfsprocessensysteem en bijbehorende database) en aanvullend van social media en open bronnen. Voor dit laatste was toestemming gegeven door de officier van justitie.
Het gebruik van social media is in dit onderzoek als volgt toegepast: de op 5 november 2022 gemaakte foto´s zijn vergeleken met de foto´s van personen die lid waren van openbare fora of social media-pagina´s gelieerd aan XR.
Hierbij is door de KMar, conform art. 55c Wetboek van Strafvordering, bij enkele foto´s gebruik gemaakt van een gezichtsherkenningsprogramma. Dit programma maakt het mogelijk om gezichtsafbeeldingen uit de opsporing te vergelijken met een database van gezichten van verdachten en veroordeelden. De werkzaamheden ten aanzien van de identificatie op basis van foto’s, via open bronnen, waaronder social media, dan wel politiesystemen, worden altijd door mensen uitgevoerd en gecontroleerd. Het NFI is niet betrokken geweest bij de identificatie. Dit is ook niet gebruikelijk.
De grondslag voor de handelingen tot vaststelling van de identiteit, zijn vastgelegd in art. 27a en 55c Wetboek van Strafvordering (vingerafdrukken en foto’s van verdachten) en art. 3 en 4, eerste lid onder c Politiewet 2012. Het gebruik van open bronnen (social media) is juridisch (conform jurisprudentie) toegestaan op grond van de politietaak artikel 4, eerste lid, sub c Politiewet zolang er sprake is van slechts een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Een aantal personen heeft aangegeven dat zij ten onrechte zijn geïdentificeerd door de KMar. Om te achterhalen of nog meer personen onterecht zijn geïdentificeerd, is de KMar in opdracht van het OM bezig om per geïdentificeerd persoon een proces-verbaal op te maken waarin wordt vastgelegd op welke wijze diegene is geïdentificeerd. Dit zal naar verwachting in oktober worden afgerond. Vervolgens wordt door het OM gecontroleerd of de identificatie juist is gedaan. Indien dat niet het geval is, zullen deze personen hier ook nog een brief over ontvangen.
Gegeven de eerder genoemde omstandigheden, niet in de laatste plaats de opstelling van de betogers zelf, moet bij dergelijke aantallen aanhoudingen binnen korte tijd – en uiteraard binnen de grenzen van de wettelijke bevoegdheden –, een bepaalde foutmarge in het identificatieproces worden geaccepteerd. Dat betreuren we, maar is helaas bij dergelijke situaties nooit geheel uit te sluiten. Des te belangrijker is een adequate opvolging door de autoriteiten indien dat voorkomt.
Het OM heeft ons verder laten weten dat in juni 2023 is besloten om slechts vier personen te vervolgen; de rest van de personen niet. De personen die een waarschuwingsbrief hebben gehad, zijn door het OM daarom niet als verdachte geregistreerd. Er was daarom ook geen aanleiding om deze personen te horen.
Waarom zijn betrokkenen niet, voorafgaande aan het verzenden van de gewraakte brief, door het OM gehoord over de vermeende aanwezigheid bij de bedoelde demonstratie? Wat is het precieze juridische kader voor deze aanpak en vindt u dit toereikend om een strafrechtelijke beslissing op te baseren, met als evident risico dat onschuldige burgers zonder enige vorm van proces als daders van een strafbaar feit worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat onverdachte burgers onterecht zo’n brief hebben kunnen ontvangen? Heeft hierbij het karakter van de demonstratie, klimaatprotest, een rol gespeeld?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen 2 en 3.
Er vindt op dit moment nader onderzoek plaats naar de hele werkwijze bij de betoging van 5 november 2022. Mogelijk volgen hieruit handvatten voor hoe in het vervolg bij grote demonstraties of betogingen het beste gehandeld kan worden. Het karakter van de betoging heeft bij de keuze voor de toegepaste werkwijze in ieder geval geen rol gespeeld, en mag dat wat mij betreft ook nooit doen.
Bent u het met ons eens dat hier sprake is van zeer onzorgvuldig handelen dat, nu het om een beschuldiging van betrokkenheid bij strafbare feiten gaat, niet had mogen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden getroffen om dit soort fouten in het vervolg te voorkomen? Kunt u garanderen dat de gegevens van onschuldige burgers ook écht uit alle systemen worden verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de betoging op Schiphol op 5 november 2022 heeft een groep van honderden personen zich de toegang verschaft tot het beveiligde deel van de luchthaven, door hekken te vernielen en eroverheen te klimmen. Er is besloten om deze groep personen aan te houden.
De Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) heeft vervolgens ongeveer 400 demonstranten aangehouden wegens verdenking van het wederrechtelijk binnendringen van het luchtvaarterrein (art. 62a Luchtvaartwet en/of art. 352 Wetboek van Strafrecht).
Het merendeel van de aangehouden personen was niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen getroffen om niet via de reguliere methoden geïdentificeerd te kunnen worden. Gezien de grote aantallen aangehouden personen is toen besloten van deze personen een foto te maken. Ter identificatie van deze verdachten heeft de KMar de foto’s onder meer via een gezichtsherkenningsprogramma vergeleken met foto´s uit politiesystemen en relevante openbare bronnen, waaronder social media. Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft vervolgens op 12 juli, op basis van de verkregen matches, aan 175 personen een waarschuwingsbrief gestuurd om de betrokkenen bewust te maken van het gevaarzettende karakter van hun daden, en om dergelijke acties in het vervolg te voorkomen. Bij een aantal personen bleek achteraf sprake te zijn van een onjuiste identificatie. Deze personen hebben daarom een tweede brief ontvangen van het OM, waarin excuses zijn aangeboden en is uitleg gegeven over de toedracht en afhandeling.
De persoonsgegevens van deze personen die in het kader van de betoging op 5 november 2022 zijn verwerkt, zullen door de KMar en het OM worden verwijderd uit hun systemen. De persoonsgegevens worden op dit moment nog gebruikt ten behoeve van eventuele correspondentie en om eventuele aanvullende vragen van de betrokkenen te beantwoorden.
In opdracht van het OM is de KMar een onderzoek gestart om te achterhalen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Zo wordt onderzocht op welke wijze de KMar de identiteit van de andere geïdentificeerde klimaatbetogers heeft vastgesteld. Die verificatie is naar verwachting in oktober afgerond. Als blijkt dat van meer mensen ten onrechte is vastgesteld dat ze bij de betoging aanwezig waren, zullen ook zij daarvan op de hoogte worden gesteld. Daarnaast wordt het gehele proces geëvalueerd om daaruit lessen te trekken voor de toekomst.
De gegevens van de personen waarvan is vast komen te staan dat zij niet aanwezig zijn geweest bij de betoging maar toch een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, zijn uit de systemen verwijderd.
Bent u bereid om afstand te nemen van deze handelwijze en betrokken diensten te instrueren om in het vervolg de vereiste zorgvuldigheid aan de dag te leggen in dit soort identificatieprocessen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat onschuldige burgers slachtoffer worden van dit soort misstanden?
Wij hechten eraan te benadrukken dat wij de in de identificatieprocedure gemaakte fouten, als gevolg waarvan verscheidene personen abusievelijk een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, betreuren en dat dit wordt rechtgezet in de registratie van persoonsgegevens bij het OM en bij de KMar. Tegelijkertijd signaleer ik de grote druk waaronder de KMar en het OM in dit soort situaties moeten werken.
Wat is uw reactie op de berichten dat vorige maand 176 mensen een «waarschuwingsbrief» hebben ontvangen van het OM, omdat zij volgens het OM een misdrijf hebben begaan door «op 5 november 2022 (...) tijdens een demonstratie op de luchthaven Schiphol aanwezig geweest» te zijn?1
Tijdens de betoging op Schiphol op 5 november 2022 heeft een groep van honderden personen zich de toegang verschaft tot het beveiligde deel van de luchthaven, door hekken te vernielen en eroverheen te klimmen. Er is besloten om deze groep personen aan te houden.
De Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) heeft vervolgens ongeveer 400 demonstranten aangehouden wegens verdenking van het wederrechtelijk binnendringen van het luchtvaarterrein (art. 62a Luchtvaartwet en/of art. 352 Wetboek van Strafrecht).
Het merendeel van de aangehouden personen was niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen getroffen om niet via de reguliere methoden geïdentificeerd te kunnen worden. Gezien de grote aantallen aangehouden personen is toen besloten van deze personen een foto te maken. Ter identificatie van deze verdachten heeft de KMar de foto’s onder meer via een gezichtsherkenningsprogramma vergeleken met foto´s uit politiesystemen en relevante openbare bronnen, waaronder social media. Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft vervolgens op 12 juli, op basis van de verkregen matches, aan 175 personen een waarschuwingsbrief gestuurd om de betrokkenen bewust te maken van het gevaarzettende karakter van hun daden, en om dergelijke acties in het vervolg te voorkomen. Bij een aantal personen bleek achteraf sprake te zijn van een onjuiste identificatie. Deze hebben daarom een tweede brief ontvangen van het OM, waarin excuses zijn aangeboden en is uitleg gegeven over de toedracht en afhandeling.
Wij hechten eraan te benadrukken dat wij de in de identificatieprocedure gemaakte fouten, als gevolg waarvan verscheidene personen abusievelijk een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, betreuren en dat dit wordt rechtgezet in de registratie van persoonsgegevens bij de KMar en het OM. Tegelijkertijd signaleer ik de grote druk waaronder de KMar en het OM in dit soort situaties moeten werken.
In opdracht van het OM is de KMar een onderzoek gestart om te achterhalen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Zo wordt onderzocht op welke wijze de KMar de identiteit van de andere geïdentificeerde klimaatbetogers heeft vastgesteld. Die verificatie is naar verwachting in oktober afgerond. Als blijkt dat van meer mensen ten onrechte is vastgesteld dat ze bij de betoging aanwezig waren, zullen ook zij daarvan op de hoogte worden gesteld. Daarnaast wordt het gehele proces geëvalueerd om daaruit lessen te trekken voor de toekomst.
Kunt u toelichten wat de precieze juridische status en (rechts)gevolgen (bijvoorbeeld vermelding op justitiële documentatie, opname in bepaalde databanken) van deze brieven zijn? Is eerst onderzocht of betrokkenheid bij een strafbaar feit kon worden vastgesteld, waarna de waarschuwingsbrieven zijn gestuurd of heeft iedereen die zogenaamd kon worden geïdentificeerd een brief ontvangen?
Ja, er is eerst vastgesteld dat er sprake was van een misdrijf. Vervolgens is door het OM afgewogen of strafrechtelijke actie nodig was. Gelet op de strafbaarheid van de gedraging en de serieuze gevaarzetting voor de vliegverkeerveiligheid en de betogers zelf, is tot aanhouding besloten. Om de betrokkenen bewust te maken van het gevaarzettende karakter van hun daden, en om dergelijke acties verder te voorkomen, heeft het OM besloten een waarschuwingsbrief te sturen. Hierbij mocht het OM vertrouwen op de juistheid van de identificatie door de KMar.
De waarschuwingsbrief heeft geen formele juridische status en leidt dus ook niet tot vermelding op de justitiële documentatie. De brief is bedoeld als vorm van preventie. Daarom is de boodschap ook in een persbericht vermeld ten behoeve van iedereen.
Kunt u gedetailleerd toelichten op welke wijze door de Koninklijke Marechaussee (KMAR) is vastgesteld wie bij deze demonstratie aanwezig waren? Waarom is gekozen voor deze wijze van opsporen? Is hierover overleg geweest met het OM? Zo ja, wat is daaruit gekomen? Zo nee, waarom is het OM hier niet bij betrokken?
De KMar en het OM hebben ons hierover als volgt geïnformeerd.
Op 5 november 2022 heeft de KMar ongeveer 400 betogers aangehouden op het afgeschermde terrein van Schiphol-Oost. Het onbevoegd betreden van dit terrein is strafbaar als misdrijf op grond van de Luchtvaarwet.
De KMar was daarom de aangewezen organisatie om handhavend op te treden op grond van de aan haar toegewezen wettelijke taak in art. 4, eerste lid, sub c van de Politiewet 2012.
Onderdeel van het reguliere opsporingsproces is het vaststellen van de identiteit van de aangehouden personen. De wijze van identificatie is in beginsel de verantwoordelijkheid van de KMar. Overleg hierover met het OM is niet nodig, omdat voor identificatie een procedure is vastgelegd.2
Een deel van de aangehouden personen werkte mee met de identificatie. Zij hebben zich geïdentificeerd aan de hand van een identiteitsbewijs, dan wel hebben zij hun vingerafdrukken laten nemen. Verder heeft een aantal personen hun naam opgegeven, die via een fotovergelijking is geverifieerd. Het merendeel van de aangehouden personen heeft echter niet meegewerkt aan de identificatie. Zij waren niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen genomen om niet geïdentificeerd te kunnen worden.
Het bleek, onder andere door toedoen van de betogers zelf, ter plaatse niet mogelijk kwalitatief hoogwaardige foto´s of vingerafdrukken te nemen door middel van de identificatiezuil die aangesloten is op de politiesystemen (de zogeheten Progris zuil). Gezien de grote aantallen aangehouden personen en de beperkte tijd die een opsporingsdienst heeft om de identiteit van een aangehouden persoon vast te kunnen stellen, is besloten van de ongeïdentificeerde aangehouden personen een foto te maken. De aangehouden personen zijn vervolgens allen heengezonden.
Na de heenzending heeft de KMar in overleg met het OM het opsporingsonderzoek voortgezet met behulp van de gemaakte foto’s. Om tot een identificatie te komen is in deze situatie de ondersteuning ingezet van een opsporingsambtenaar van de KMar met digitale expertise, naast de inzet van personeel van Team Vervolg Onderzoeken (TVO). Hierbij is een vergelijking gemaakt van de door de KMar gemaakte foto’s met afbeeldingen uit politiesystemen (bedrijfsprocessensysteem en bijbehorende database) en aanvullend van social media en open bronnen. Voor dit laatste was toestemming gegeven door de officier van justitie.
Het gebruik van social media is in dit onderzoek als volgt toegepast: de op 5 november 2022 gemaakte foto´s zijn vergeleken met de foto’s van personen die lid waren van openbare fora of social media-pagina´s gelieerd aan XR.
Hierbij is door de KMar, conform art. 55c Wetboek van Strafvordering, bij enkele foto´s gebruik gemaakt van een gezichtsherkenningsprogramma. Dit programma maakt het mogelijk om gezichtsafbeeldingen uit de opsporing te vergelijken met een database van gezichten van verdachten en veroordeelden. De werkzaamheden ten aanzien van de identificatie op basis van foto’s, via open bronnen, waaronder social media, dan wel politiesystemen, worden altijd door mensen uitgevoerd en gecontroleerd. Het NFI is niet betrokken geweest bij de identificatie. Dit is ook niet gebruikelijk.
De grondslag voor de handelingen tot vaststelling van de identiteit, zijn vastgelegd in art. 27a en 55c Wetboek van Strafvordering (vingerafdrukken en foto’s van verdachten) en art. 3 en 4, eerste lid onder c Politiewet 2012. Het gebruik van open bronnen (social media) is juridisch (conform jurisprudentie) toegestaan op grond van de politietaak artikel 4, eerste lid, sub c Politiewet zolang er sprake is van slechts een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Een aantal personen heeft aangegeven dat zij ten onrechte zijn geïdentificeerd door de KMar. Om te achterhalen of nog meer personen onterecht zijn geïdentificeerd, is de KMar in opdracht van het OM bezig om per geïdentificeerd persoon een proces-verbaal op te maken waarin wordt vastgelegd op welke wijze diegene is geïdentificeerd. Dit zal naar verwachting in oktober worden afgerond. Vervolgens wordt door het OM gecontroleerd of de identificatie juist is gedaan. Indien dat niet het geval is, zullen deze personen hier ook nog een brief over ontvangen.
Gegeven de eerder genoemde omstandigheden, niet in de laatste plaats de opstelling van de betogers zelf, moet bij dergelijke aantallen aanhoudingen binnen korte tijd – en uiteraard binnen de grenzen van de wettelijke bevoegdheden –, een bepaalde foutmarge in het identificatieproces worden geaccepteerd. Dat betreuren we, maar is helaas bij dergelijke situaties nooit geheel uit te sluiten. Des te belangrijker is een adequate opvolging door de autoriteiten indien dat voorkomt.
Het OM heeft ons verder laten weten dat in juni 2023 is besloten om slechts vier personen te vervolgen; de rest van de personen niet. De personen die een waarschuwingsbrief hebben gehad, zijn door het OM daarom niet als verdachte geregistreerd. Er was daarom ook geen aanleiding om deze personen te horen.
Kunt u specifiek ingaan op de wijze waarop eventueel gebruik is gemaakt van gezichtsherkenningstechnologie om deze aanwezigheid vast te stellen? Zo ja, kunt u nader toelichten welke foutmarge deze technologie kent, op welke wijze door mensen een verificatie op de uitkomst gedaan is en op welke juridische grondslag een en ander gebeurd is? Is het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) betrokken bij het trekken van conclusies op basis van de beelden en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt de werkwijze van identificatie zoals die bij de demonstratie is gehanteerd ook in andere situaties gehanteerd? Zo ja, in welke en zo nee, waarom niet? Hoe is de logging hiervan met oog op de vaststelling van betrouwbaarheid/bruikbaarheid in een latere fase voor de officier van justitie of rechter?
De methodes en processen ter identificatie van betrokkenen in het opsporingsonderzoek, betreffen reguliere processen. Zoals in het antwoord hierboven aangegeven is de grondslag voor de handelingen tot vaststelling van de identiteit vastgelegd in art. 27a en 55c Wetboek van Strafvordering (vingerafdrukken en foto’s van verdachten) en art. 3 en 4, eerste lid onder c Politiewet 2012. Openbare bronnen worden in de opsporing veelvuldig gebruikt, wat onverlet laat dat opsporingshandelingen moeten leiden tot betrouwbare uitkomsten en de werkwijzen achteraf toetsbaar moet zijn. Gezien de omstandigheden, waarbij een deel van de betrokkenen hun vingers en gezichten zodanig hadden bewerkt dat identificatie op de gebruikelijke manier niet mogelijk was, moest worden afgeweken van het reguliere identificatieproces en zijn openbare bronnen nadrukkelijker gebruikt.
Kunnen verdachten geïdentificeerd worden door middel van openbare bronnen, zoals naar waarderingen (likes) en reacties op social media platformen waarna er foto’s gematcht worden? Vindt u dit een strafvorderlijk verantwoorde wijze van identificatie en opsporing? Gebeurt dit vaker op deze manier? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat een aantal van deze mensen heeft aangegeven dat zij op 5 november niet in de buurt van Schiphol aanwezig zijn geweest? Op welke wijze is hun verklaring behandeld en gewaardeerd?
Daar zijn wij mee bekend. Het OM heeft na ontvangst van de signalen de KMar opdracht gegeven om die betreffende identificaties te onderzoeken en die mensen uit te nodigen voor een gesprek om een toelichting te geven. Door de KMar zijn gesprekken gevoerd met mensen die zeggen foutief een waarschuwingsbrief te hebben ontvangen. In dat gesprek heeft de KMar toegelicht hoe de identificatie is gegaan en kregen de personen de gelegenheid om toe te lichten waarom ze vonden dat ze de waarschuwingsbrief ten onrechte hadden ontvangen. Van de verklaringen en eventueel meegebrachte documenten of andere gegevens waaruit blijkt dat deze personen toen niet aanwezig waren, zijn processen-verbaal opgemaakt. Die processen-verbaal zijn verstuurd naar het OM. De officier van justitie heeft vervolgens bij acht personen beslist dat de waarschuwingsbrieven als onterecht verzonden zijn aan te merken. Daarom hebben deze personen een brief gekregen waarin excuses is aangeboden. De registreerde persoonsgegevens in het kader van de betoging, van de personen die hierbij niet aanwezig waren, worden door OM en KMAR verwijderd.
Waarom is niet gekozen voor een verdachtenstatus maar is ervoor gekozen om de personen als «betrokkenen» aan te merken? Waarom is gekozen voor een term als interview in plaats van «verhoor»? Wat is de strafvorderlijke status van een interview? Bent u ermee bekend dat op deze manier bijvoorbeeld geen recht op rechtsbijstand bestaat?
Het OM heeft de KMar opdracht gegeven om de betwiste identificaties te onderzoeken en indien gewenst in een persoonlijk gesprek uitleg te geven aan de betrokkenen. Door de identificatie stonden de personen in het systeem van de KMar als verdachte geregistreerd. In de lijn van de beslissing van het OM om geen verdere strafrechtelijke actie tegen deze personen te ondernemen en hen ook niet bij het OM te registreren als verdachte, is de status gewijzigd in betrokkene. Met de statuswijziging zou worden benadrukt dat een eventueel gesprek geen juridische gevolgen zou hebben, maar bedoeld was om uitleg te geven over de identificatie en de personen bovendien in de gelegenheid te stellen om hun visie te geven en eventueel, indien gewenst, aan te geven waar zij wel waren geweest op 5 november 2022. Het was uiteraard nimmer de bedoeling om door een statuswijziging personen rechten te onthouden, het was juist bedoeld om af te schalen.
Bent u ervan op de hoogte dat het OM heeft aangegeven dat de KMAR hier uitgebreid onderzoek naar zou doen en dat de KMAR (een aantal van) deze personen vervolgens heeft uitgenodigd? Wist u dat de KMAR deze personen heeft geconfronteerd met foto’s waar deze personen zogenaamd op zouden staan en heeft aangegeven dat zij zelf bewijs moesten meenemen dat ze niet bij de demonstratie waren?
De onschuldpresumptie is een kernwaarde van ons rechtsbestel. Het was niet beoogd dat de gang van zaken zou worden ervaren als een omkering van de bewijslast. Wanneer een persoon aangeeft ten onrechte een brief te hebben ontvangen, is het zaak daar serieus naar te luisteren en op een juiste manier te reageren. Een onderdeel hiervan betreft ook het vaststellen dat een brief onjuist is verstuurd. Na goed overleg tussen het OM en de KMar is daarom besloten tot de in dit geval gekozen werkwijze. De bedoeling daarvan was om de voor een interview uitgenodigde personen in de gelegenheid te stellen om, indien zij dat wilden, bewijsstukken mee te nemen. Dat helpt immers bij de vaststelling dat een identificatie onjuist is geweest. Het is vervelend dat sommige betrokkenen dit ervaren hebben als een omkering van de bewijslast. Dit is niet de bedoeling geweest.
De afgenomen interviews zijn naderhand intern besproken en er wordt bekeken of hier lering uit kan worden getrokken. Ik benadruk tot slot dat de mensen die werden uitgenodigd voor een interview, niet verplicht waren te komen. Zij zijn slechts verzocht om langs te komen.
Hoe verhoudt deze gang van zaken zich volgens u tot de onschuldpresumptie, zoals wij die in het Nederlands strafrecht kennen? Deelt u de mening dat hier sprake is van omkering van de bewijslast en dat dit in onze rechtsstaat niet de bedoeling kan zijn?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat mensen kunnen worden verzocht mee te werken aan identificatie als zij niet als verdachte zijn aangemerkt en hen niet wordt verteld waarom zij in het vizier zijn als «betrokkenen»? Welke juridische bescherming hebben deze mensen precies?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke juridische grondslag een waarschuwingsbrief precies heeft? Hoe kan iemand zich verweren tegen zo een brief en/of de melding dat iemand «betrokkene» is van een mogelijk strafbaar feit?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Erkent u dat mensen zowel bij het ontvangen van een waarschuwingsbrief, maar zeker ook wanneer zij worden uitgenodigd voor nader onderzoek/interview moeten worden gewezen op hun rechten? Is dit gebeurd en zo ja, wat zijn hun rechten precies? Als dit niet is gebeurd, kunt u uitleggen hoe mensen zich kunnen verweren tegen het onderzoek (zoals het maken van foto’s voor gezichtsherkenning) van de KMAR?2
Het OM had reeds voor de interviews besloten de betrokkenen niet te vervolgen en slechts als »betrokkenen» aan te merken, in plaats van »verdachten». Betrokkenen zijn vrij om wel of geen gehoor te geven aan het verzoek zichzelf te melden om hun kant van het verhaal toe te lichten in een interview. Het staat hen dan ook vrij om te weigeren te verschijnen voor een interview.
Nu de betrokkenen na het besluit van het OM om niet tot vervolging over te gaan, niet als verdachten zijn aangemerkt was er ook geen sprake van bepaalde rechten waarop gewezen had moeten worden. Dit had duidelijker, vooraf aan de betrokkenen gecommuniceerd kunnen worden en had er in de brief aan betrokkenen ook een reactiemogelijkheid moeten worden opgenomen voor het geval zij het niet eens waren met de brief.
Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat de verstrekte gegevens waaruit blijkt dat personen niet aanwezig waren bij de demonstratie alsmede het noemen van deze personen in systemen van zowel de KMAR, OM als andere justitiële systemen worden opgeruimd? Erkent u dat het genoemd of genoteerd blijven in systemen die niet goed geïnterpreteerd of overgenomen worden ernstige gevolgen kan hebben en dit te allen tijde voorkomen moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De persoonsgegevens van de personen die niet aanwezig zijn geweest bij de betoging en ten onrechte een waarschuwingsbrief hebben gehad, zullen door de KMar en het OM worden verwijderd uit hun systemen. Dit betreft ook de gegevens die deze personen hebben verstrekt voorafgaand en tijdens het interview bij de KMar. De contactgegevens van deze personen worden op dit moment nog gebruikt ten behoeve van eventuele correspondentie en om eventuele aanvullende vragen van de betrokkenen te beantwoorden. Zodra deze niet meer nodig zijn, zullen ook deze gegevens in verband met de demonstratie worden verwijderd.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat dergelijke fouten in het vervolg nogmaals worden gemaakt?
Dat er fouten zijn geslopen in de identificatie door de KMar moet in de toekomst worden voorkomen. Er vindt op dit moment nader onderzoek plaats naar de vaststelling van de identiteit van alle geïdentificeerde personen en de algehele werkwijze bij de betoging van 5 november 2022.
Normaal gesproken wordt een dossier pas naar het OM gestuurd als de verdachte is gehoord. Ingeval de verkeerde persoon als verdachte is aangemerkt, komt dat dan dus in een vroeg stadium van het onderzoek naar voren. Bij dergelijke grote aantallen aanhoudingen is het horen van alle betrokkenen onmogelijk en zal er een keuze gemaakt moeten worden ten aanzien van de strafvordering en vervolging, vanwege beperkingen in tijd en capaciteit. Deze afweging en het besluit gaan altijd in overleg tussen OM en de betrokken opsporingsinstantie. Hoe hier in het vervolg bij grote demonstraties en betogingen het beste mee kan worden omgegaan is onderdeel van het eerder genoemde onderzoek.
Kunt u toelichten in hoeveel van bovengenoemde waarschuwingsbrieven gekozen is voor een voorwaardelijke sepot?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 8.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van uw toezeggingen tijdens het mondelinge vragenuur van 13 december 2022 naar aanleiding van kritiek (van de Nationale ombudsman) op de werkwijze van het OM inzake voorwaardelijke sepots?3
Zoals destijds aan uw Kamer toegezegd, heb ik met het College van procureurs-generaal gesproken over het sepotbeleid. Het gaat hierbij vooral over de communicatie over een sepot(code) en de wijze waarop het OM omgaat met klachten over een verzoek tot wijziging van een sepot(code). Het College heeft laten weten te werken aan verbetering van het sepotbeleid.
De verwachte grenseffecten van de stijgingen van de accijnzen |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich de antwoorden waaruit blijkt dat bij ongewijzigd beleid een liter benzine 20,95 cent per liter duurder wordt op 1 januari vanwege hogere accijnzen?1
Ja
Kunt u aangeven hoeveel liter diesel en benzine naar verwachting verkocht wordt in Nederland in 2024, als er geen grenseffecten zouden zijn en hoeveel accijns dat oplevert?
Hoewel het niet mogelijk is om aan te geven hoeveel liter diesel en benzine er in 2024 zal worden verkocht of hoe groot de grenseffecten komend jaar zullen zijn, kan er op basis van een recent uitgevoerde studie2 wel een inschatting gemaakt worden van de effecten van de Nederlandse accijnsverlaging in het afgelopen jaar. Deze effecten zijn complex om te analyseren doordat ook in België en Duitsland de accijnzen verlaagd zijn. Ook waren alleen de liters verkochte brandstof per grenstankstation beschikbaar en niet de bijbehorende prijzen.
Het laatste deel van de studie betreft de periode vanaf september 2022 waarin brandstofprijzen van Nederland en buurlanden ongeveer gelijk waren. De studie laat zien dat de verlaagde accijns in de periode vanaf september 2022 op jaarbasis heeft geleid tot naar schatting tussen de 128 miljoen en 215 miljoen liter extra liter benzine en tussen de 50 en 160 liter diesel. Dit betreft tussen de 1 en 4% van de totale verkopen in Nederland.
De verwachting is dat de in het afgelopen jaar extra verkochte liters weer verschuiven naar het buitenland als de accijnzen omhoog gaan per 1 januari 2024 (voor een deel zal dit al gebeurd zijn bij de verhoging per 1 juli). Per 1 januari zal het prijsverschil naar verwachting groter worden dan in de meetperiode door indexering van de tarieven. De studie geeft geen informatie wat het extra effect daarvan zal zijn.
Kunt u aangeven hoeveel liter er met deze prijsverschillen naar verwachting in België en in Duitsland getankt zal worden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoeveel accijnzen (inclusief btw) loopt de Nederlandse schatkist mis doordat mensen gaat tanken over de grens? Kunt u dat onderbouwen?
Als het aantal extra geleverde liters uit vraag 2 wordt vermenigvuldigd met het accijnstarief per 1 januari 2024 kan een grove inschatting gegeven worden van het effect op de accijnsopbrengsten doordat mensen gaan tanken over de grens. Dit komt neer op tussen € 122 miljoen en € 207 miljoen aan lagere accijnsopbrengsten per jaar voor benzine en tussen de € 32 miljoen en € 136 miljoen aan lagere accijnsopbrengsten per jaar voor diesel. Hierbij is geen rekening gehouden met een groter effect doordat de prijsverschillen groter worden.
Kunt u de vragen hierboven herhalen voor de situatie dat de benzineprijs en de dieselprijs met de helft minder stijgt?
Op basis van het huidige grenseffectenonderzoek is dat niet mogelijk. Het onderzoek gaat in op de vraag wat er gebeurt bij prijsverschillen die zijn ontstaan door beleidswijzigingen die al zijn geweest. Naar verwachting zal begin 2024 gerapporteerd worden over de meetperiode tot en met augustus 2023. In deze meetperiode zit de verhoging van de Nederlandse accijnstarieven per 1 juli 2023. Deze informatie helpt om een verdere inschatting van de effecten te maken. In de zomer van 2024 verschijnt de laatste update van de studie. Hierin zullen gegevens tot en met maart 2024 meegenomen worden.
Wat acht u een redelijk maximaal accijnsverschil met buurlanden?
Op Europees niveau zijn er minimumbelastingniveaus voor de brandstofaccijns. Lidstaten zijn vrij om hogere accijns te heffen. De brandstofaccijns in omringende landen zijn niet bepalend voor onze accijnstarieven, maar wegen we wel mee bij het vormen van beleid. De hoogte van accijnstarieven op brandstof zijn primair budgettair ingegeven. Daarnaast is de brandstofaccijns een belangrijk instrument om de externe kosten van het gebruik van brandstof te beprijzen. Tenslotte wordt het effect op de lasten voor burgers en bedrijven gewogen. In het buitenland kan men bij het wegen van deze belangen een andere keuze maken dan Nederland waardoor de accijnstarieven op brandstof per land kunnen verschillen. Het is daarom niet mogelijk om een redelijk maximaal accijnsverschil met buurlanden te geven.
In dit kader verwijs ik de heer Omtzigt naar de vervolgresultaten van het onderzoek grenseffecten brandstofaccijns waaruit blijkt dat er door verhoging van de brandstofaccijns weliswaar grotere grenseffecten optreden, maar dat die grenseffecten binnen het gedragseffect blijven waarmee de budgettaire opbrengst voor de brandstofaccijns wordt geraamd. Voor de grenseffecten zijn eventuele wijzigingen in de hoogte van de accijnstarieven op brandstof in buurlanden ook van belang. Dat is afhankelijk van de besluitvorming in die landen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording gaat ook in op andere stukken die met Prinsjesdag met uw Kamer zullen worden gedeeld zoals het Belastingplan 2024 zelf en de vervolgresultaten van het onderzoek grenseffecten. De beantwoording van deze vragen zal daarom op Prinsjesdag met uw Kamer worden gedeeld.
Het bericht dat Gert-Jan Jonker ‘s nachts in zijn rolstoel slaapt. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Gert-Jan Jonker ‘s nachts in zijn rolstoel slaapt, omdat er geen thuiszorg is om hem in bed te helpen?1
Ja
Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Heeft Gert-Jan Jonker het recht om elke avond uit zijn rolstoel in zijn bed geholpen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het heel vervelend om te moeten lezen/horen dat de heer Jonker niet over de juiste zorg en ondersteuning beschikt. Na afloop van het plenaire debat over de toekomst van de ouderenzorg op donderdag 28 september jongstleden heb ik de heer Jonker ook gesproken over zijn situatie. Hij heeft mij verteld dat het een aantal keren is voorgekomen dat hij in zijn rolstoel heeft moeten slapen. Dit mag niet gebeuren, daarom heb ik het praktijkteam van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevraagd samen met hem te kijken naar een oplossing, zodat hij toch elke dag naar bed wordt geholpen.
Ieder mens moet goede zorg ontvangen. Het zorgsysteem in Nederland, zoals vastgelegd in de Zorgverzekeringswet, is er immers op gericht dat mensen de zorg krijgen die zij nodig hebben. Daarbij is de wijkverpleegkundige verantwoordelijk voor het stellen van de indicatie en de zorgtoewijzing. De zorgverzekeraar heeft zorgplicht. Dit houdt in dat een verzekeraar ervoor moet zorgen dat een verzekeringsnemer de zorg of een vergoeding van zorg krijgt, als hij of zij daar recht – in dit geval een indicatie – op heeft. Indien de verzekeringsnemer niet bij de zorgaanbieder terecht kan, dan kan hij/zij bij zijn/haar zorgverzekeraar vragen om zorgbemiddeling. De zorgverzekeraar zorgt er dan voor dat de verzekeringsnemer zo snel mogelijk bij een zorgverlener of zorginstelling terecht komt en er voor passende zorg en ondersteuning wordt gezorgd.
Wat heeft u ondernomen om ervoor te zorgen dat Gert-Jan Jonker wel gewoon elke avond uit zijn rolstoel en in zijn bed geholpen wordt en de volgende ochtend weer in zijn rolstoel?
Zie antwoord vraag 2.
Mist u de verzorgingshuizen ook zo? Waarom denkt u dat Nederland wel toe kan met de helft minder verpleeghuisbedden in 2040 dan door TNO becijferd?
De TNO-berekeningen liggen ook aan de basis van het programma «Wonen en zorg voor ouderen» dat ik in november aan uw Kamer heb aangeboden (Kametuk 29 389, nr. 112). Daarin is de opgave door het RIVM tot en met 2030 nader gespecificeerd op 40.000 verpleegzorgplekken. Uitgaande van scheiden van wonen en zorg, in lijn met de woonzorgbehoefte van de oudere cliënten, zullen dit veelal geclusterde woonvormen zijn en geen verpleeghuisplaatsen. In het programma «Wonen en zorg voor ouderen» is beschreven op welke wijze de extra 40.000 verpleegzorgplaatsen tot en met 2030 zullen worden gerealiseerd. Samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de partijen in het veld voeren we dit plan uit. Ook na 2023 zullen de bouwactiviteiten verder worden doorgezet gezien de verder toenemende vraag tot 2040.
Hoe kan het dat de zorg in een rijk en welvarend land als Nederland zo door z'n voegen zakt dat iemand die rolstoelafhankelijk is en niet zichzelf kan verplaatsen van zijn rolstoel in zijn bed dan maar de helft van de week in zijn rolstoel moet slapen?
Het is onwenselijk dat deze situatie voorkomt. De vraag naar zorg stijgt en er zijn beperkt zorgmedewerkers beschikbaar. In het Integraal Zorg Akkoord en het programma Toekomstbestendige Zorg en welzijn heb ik afspraken gemaakt om de vraagstukken die hiermee gepaard gaan het hoofd te bieden.
Hoe kan het dat u de werkwijze van Buurtzorg Nederland (zelfsturende teams) waarbij per patiënt slechts 104 in plaats van de gebruikelijke 164 uren worden ingezet niet landelijk uitrolt?
Ik vind dat zorgprofessionals en dus ook wijkverpleegkundigen hun werk zo doelmatig mogelijk moeten verrichten en daarmee hun bijdrage leveren om de zorg goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Zorgaanbieders moeten hen daartoe in staat stellen. Als Minister bepaal ik niet welke werkwijze binnen zorgaanbieders wordt geïmplementeerd, dit is aan de organisaties zelf.
Daarnaast is het belangrijk om de goede aspecten van werkwijzen van verschillende zorgaanbieders mee te nemen in het toekomstbestendig maken van de wijkverpleging. Een specifiek punt waar Buurtzorg positief in naar voren komt is de professionele autonomie van de wijkverpleegkundigen. Deze bevindingen passen goed in het versterken van de eerste lijn, waar de verpleegkundigen een belangrijke rol kunnen spelen. Ondertussen investeer ik onder andere met de subsidie Ondersteuning Wijkverpleging in het toekomstbestendig maken van de wijkverpleging.
Het klopt toch dat als u dat wel zou doen u zoveel zorguren extra beschikbaar hebt met hetzelfde aantal wijkverzorgenden en wijkverpleegkundigen dat u nog jaren geen tekort heeft? Zo nee, waarom niet?
Deze uitspraak kan ik niet doen. Er is geen volledige kwantitatieve data beschikbaar om dit te onderbouwen en hier spelen ook lokale verschillen in mee. Ik ben wel van mening dat met het beter inzetten van de beperkte capaciteit in de wijkverpleging we ruimte kunnen maken om meer mensen zorg te bieden. Ik ben in afwachting van een rapport van Zorginstituut Nederland over het verdelen van de schaarse capaciteit in de wijkverpleging. Ik verwacht dat hierin meerdere aanbevelingen worden gedaan die ervoor kunnen zorgen dat de capaciteit optimaal ingezet wordt.
Waarom denkt u dat Buurtzorg Nederland vijf keer werkgever van het jaar werd?
Buurtzorg staat bekend om een werkwijze waar autonomie en professionaliteit hoog in het vaandel staan. Het is ook belangrijk om daar op in te zetten. Daarover heb ik in het IZA afspraken gemaakt. Met het Investeringsakkoord opleiden wijkverpleging investeer ik in dat kader drie keer 50 miljoen euro om een impuls te geven aan scholing en behoud van zorgprofessionals in de wijkverpleging. Ook wordt gedurende het IZA 48 miljoen euro geïnvesteerd in de professionalisering van de verpleegkundige beroepsgroep zodat landelijk het aantrekkelijker wordt om in de wijkverpleging te werken.
Waarom denkt u dat patiënten zo tevreden zijn over Buurtzorg Nederland?
Zowel in het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging als in het daaropvolgende Integraal Zorgakkoord zijn daarom afspraken gemaakt met partijen om te komen tot een herkenbaar en aanspreekbaar team wijkverpleging. Ook werken we een visie op de eerstelijnszorg uit waar juist het hebben van vaste aanspreekpunten in de wijk en een wijkgerichte benadering van de zorg belangrijke aandachtspunten zijn.
Wanneer heeft u Jos de Blok, oprichter van Buurtzorg Nederland, voor het laatst uitgenodigd op het ministerie en met hem gesproken over de door hem uitgevonden succesvolle werkwijze van zelfsturende teams?
Kort voor de zomer heb ik Jos de Blok nog gesproken. Ook op medewerkersniveau is er contact met Buurtzorg om te spreken over de werkwijze van Buurtzorg. Momenteel wordt ook, samen met de NZa, bekeken hoe Buurtzorg betrokken wordt bij de doorontwikkeling van de bekostiging wijkverpleging.
Het bericht FNV wil 14,3 procent hoger loon in kraamzorg |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u het ermee eens dat er sprake is van een loonachterstand in de kraamzorg? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?1
In het kader van een convenant dat tussen Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Bo Geboortezorg is afgesloten, wordt momenteel onderzoek gedaan naar de financiële situatie binnen de kraamzorg. In dit onderzoek wordt ook gekeken naar de loonontwikkeling van de kraamzorg ten opzichte van vergelijkbare beroepen in andere sectoren. Dit zou ook inzicht moeten geven in hoeverre er sprake is van een loonachterstand. De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek dit najaar worden opgeleverd.
Bent u het ermee eens dat de loonachterstand een belangrijke factor is voor het huidige personeelstekort in de kraamzorg? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
De aantrekkelijkheid van werken in de zorg is van veel meer afhankelijk dan salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn zeker zo belangrijk, zo niet belangrijker voor een keuze om wel of niet in de zorg te (blijven) werken. Uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat arbeidsvoorwaarden op de 9de plaats staan als reden om te vertrekken bij een werkgever. Om personeel te behouden zijn in eerste instantie werkgevers aan zet. Binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) worden zij door VWS en relevante partijen in het veld ondersteund om een beweging richting goed werkgeverschap te maken. Dit neemt niet weg dat het belangrijk is dat er een aantrekkelijk salaris geboden wordt. Het is daarom goed dat ZN en Bo Geboortezorg onderzoek laten doen naar de loonontwikkeling in de kraamzorg.
Wat zijn volgens u de oorzaken van deze loonachterstand in de kraamzorg? In hoeverre speelt de ruimte voor overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova-ruimte) van de afgelopen jaren hierbij een rol?
Of er sprake is van een loonachterstand zal moeten blijken uit het eerdergenoemde onderzoek (zie ook het antwoord op vraag 1).
Indien blijkt dat er sprake is van een loonachterstand, dan speelt de ova-ruimte van de afgelopen jaren hierin geen rol. Via de ova-ruimte wordt immers jaarlijks marktconforme loonruimte toegevoegd aan de budgettaire kaders en wordt het loongerelateerde deel van de gereguleerde tarieven in de kraamzorg met de ova geïndexeerd.
Bent u het ermee eens dat een forse loonstijging voor zorgverleners in de kraamzorg noodzakelijk is, gezien het feit dat zij al de laagste salarissen hebben in de sector Zorg & Welzijn en hun lonen de afgelopen jaren amper gestegen zijn, terwijl zij ook kampen met de gevolgen van de inflatie? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Sociale partners in de zorg onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden en sluiten cao’s. Ik mag mij op grond van internationale verdragen (o.a. verdragen van de International Labour Organization (ILO) en het Europees Sociaal Handvest (ESH)) niet met deze onderhandelingen bemoeien.
Bent u het ermee eens dat er ook dringend iets moet gebeuren om het vak aantrekkelijker te maken, gezien het feit dat de kraamzorg steeds meer onder druk komt te staan door personeelstekorten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De personeelstekorten in zorg en welzijn zijn groot en zullen ook de komende jaren blijven. Het is daarom van belang te investeren in het aantrekken en behouden van zorgmedewerkers, in leven lang ontwikkelen en in zeggenschap. Maar ook in het opschalen van technologische en sociale innovaties. Met het programma TAZ zetten we hier breed op in.
Daarnaast hebben we Bo Geboortezorg de afgelopen drie jaar met subsidie ondersteund om onderzoek te doen naar het regionaal organiseren van de wachtdiensten van kraamverzorgenden en of dit bij kan dragen aan de aantrekkelijkheid van het vak. Een tweetal pilots laat positieve resultaten zien. Inmiddels is een toolkit met «lessons learned» ontwikkeld die kraamzorgorganisaties concrete handvatten aanreikt om hier mee aan de slag te gaan. Ook wordt in het experiment van de nieuwe indicatiesystematiek gekeken wat de nieuwe manier van indiceren bijdraagt aan het werkplezier en daarmee het vak van de kraamverzorgende.
Bent u als Minister bereid om de looneis van de FNV te steunen? Zo ja, op welke manier?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 mag ik mij op grond van internationale verdragen niet bemoeien met cao-onderhandelingen en kan en wil ik dus geen positie innemen met betrekking tot looneisen in de zorg.
Bent u bereid om bepaalde stappen te ondernemen (e.g. loonruimte vergroten), zodat de lonen in de kraamzorg stijgen om verdere personeelstekorten te voorkomen? Zo ja, welke stappen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 1 loopt er een onderzoek naar de financiële situatie binnen de kraamzorg, waarin ook de loonontwikkeling in de kraamzorg wordt meegenomen. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Daarnaast wil ik nogmaals benadrukken dat ik geen partij ben bij de cao-onderhandelingen en dat het sociale partners zijn die afspraken maken over de beloning in de kraamzorg. Tot slot kan ik al wel aangeven dat het extra vergroten van de arbeidsvoorwaardenruimte (ova-ruimte) niet aan de orde is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 wordt conform de ova-systematiek al jaarlijks marktconforme loonruimte toegevoegd aan de budgettaire kaders en wordt het loongerelateerde deel van de gereguleerde tarieven in de kraamzorg met de ova geïndexeerd.
Bent u het ermee eens dat het maken van de loonafspraken in de zorg overlaten aan de sociale partners, de loonachterstand niet heeft doen voorkomen en dat de overheid bij de afspraken betrokken zou moeten worden om de werknemersbelangen in de zorg beter te dienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zoals eerder aangegeven in de antwoorden 1, 3 en 7 zal eerst moeten blijken of er sprake is van een loonachterstand. Daarnaast heb ik al in de antwoorden op vragen 4 en 6 aangegeven dat ik mij op grond van internationale verdragen niet mag bemoeien met de cao-onderhandelingen.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Anje dreigt haar boerderij kwijt te raken: 'Het is ons levenswerk, maar er is geen uitweg'' |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Anje dreigt boerderij kwijt te raken: «Het is ons levenswerk, maar er is geen uitweg»»?1
Ja.
Bent u bekend met de situatie van «Kolhorn Dairy Farm» uit Biddinghuizen en kunt u een reflectie geven op de gelopen gang van zaken met betrekking tot de in het artikel beschreven situatie?
Er is op verzoek van deze familie een zaakbegeleider van het Ministerie van LNV op bezoek geweest om over de mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting te spreken. Gezien de vertrouwelijkheid van dit gesprek worden hier geen details over gedeeld. Duidelijk is dat het hier om een familie gaat die hart heeft voor hun bedrijf, en die zorgen en vragen hebben over de toekomst. De gesprekken tussen de familie en de zaakbegeleider worden voortgezet.
Een zaakbegeleider is een vast contactpersoon vanuit de overheid. Deze ondersteunt een agrarisch ondernemer bij het in beeld brengen van de mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting. De gesprekken zijn vrijwillig van aard en de behoeften en vragen van de ondernemers ten aanzien van het eigen toekomstperspectief zijn leidend. De begeleiding duurt totdat de ondernemer besluit dat dat het niet meer nodig is. De gesprekken worden gemonitord op kwaliteit.
Ondernemers die onder de aanpak piekbelasting vallen, kunnen vrijwillig door middel van (een combinatie van) extensiveren, innoveren, omschakelen en verplaatsen hun stikstofuitstoot reduceren. Ook kunnen deze ondernemers gebruik maken van een vrijwillige beëindigingsregeling. Tijdens alle gesprekken benoemen zaakbegeleiders deze mogelijkheden.
Kunt u, met in achtneming van de vertrouwelijkheid van het gesprek, een reflectie geven op het gesprek tussen een van uw vertegenwoordigers en «Kolhorn Dairy Farm» en of er naast een gesprek over een eventuele stoppersregeling, de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) of de Lbv-plus, ook gesproken is over eventuele verplaatsings-, extensiverings-, en innovatieregelingen welke dit najaar gaan worden opengesteld?
Alle mogelijke regelingen worden besproken in de gesprekken met agrarische ondernemers. Voor een reflectie verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Welke overheidsinstantie voert dergelijke gesprekken? Kunt u aangeven welke kaders en opdracht zijn meegegeven aan uw adviseurs voor bedrijven, met betrekking tot wat er mag worden besproken over de verschillende opties voor regelingen tijdens dergelijke gesprekken, zoals bij de «Kolhorn Dairy Farm»? Hoe wegen eerdere door ondernemers gedane verduurzamings- en innovatie-investeringen hierbij mee?
De gesprekken worden gevoerd door zaakbegeleiders, verbonden aan het Ministerie van LNV. Dat gebeurt vanuit het toekomstperspectief van de ondernemer. Tijdens alle gesprekken worden de verschillende mogelijkheden benoemd, de uiteindelijke afweging is aan de ondernemers zelf.
Kunt u aangeven of uw adviseurs op dit moment alleen op initiatief van agrariërs zelf in gesprek gaan over de beëindigingsregelingen Lbv en Lbv-plus, of dat ondernemers ook ongevraagd worden benaderd? Waarom worden daarbij mogelijkheden voor andere regelingen, zoals verplaatsings-, extensiverings-, en innovatieregelingen, niet besproken bij dat gesprek?
Zaakbegeleiders gaan alleen op initiatief van de agrarisch ondernemer met hen in gesprek. Alle mogelijkheden worden besproken in de gesprekken.
Deelt u de mening dat bij een dergelijk gesprek met uw adviseurs zij alle opties op tafel moeten leggen die van toepassing kunnen zijn op een specifiek bedrijf, om daarmee de betreffende ondernemer alle mogelijke overwegingen mee te kunnen geven voor niet alleen de toekomst van het bedrijf, maar ook de persoonlijke toekomst van de betreffende agrariër?
Ja, dat deel ik. Het doel is dat op die manier een ondernemer een weloverwogen besluit voor de toekomst kan nemen.
Hoe gaat u waarborgen dat bij toekomstige gesprekken met uw adviseurs de vrijwillige keuze voor ondernemers centraal staat?
Dit is het uitgangspunt voor alle gesprekken die zaakbegeleiders voeren en wordt als zodanig altijd benoemd in het gesprek.
Hoe vaak is bij uw adviseurs door agrariërs interesse getoond voor het gebruikmaken van ándere regelingen dan de Lbv of Lbv-plus en krijgen deze regelingen van uw adviseurs een eerlijke kans tijdens deze gesprekken?
Alle regelingen komen tijdens het gesprek aan de orde. Zowel de regelingen die nog open worden gesteld als de openstaande regelingen. De ervaring is dat agrarische ondernemers in veel gevallen informatie willen over alle mogelijkheden.
Zo nee, deelt u de mening dat op een nieuw moment met deze agrariërs moet worden gesproken over hun opties met betrekking tot deze andere regelingen?
Agrarische ondernemers die vallen onder de aanpak piekbelasting kunnen altijd aanspraak maken op een gesprek met een zaakbegeleider. Als op een later moment behoefte is aan een gesprek voor extra informatie dan is dat mogelijk.
Wanneer stelt u de overige regelingen, zoals de verplaatsings-, extensiverings-, en innovatieregelingen, precies open?
Er wordt momenteel hard gewerkt aan het gereed krijgen van alle regelingen ten behoeve van de aanpak piekbelasting. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 juni jl.2 is het mijn streven om alle regelingen voor eind 2023 te publiceren of open te stellen. Dit is een ambitieus tijdpad, aangezien het afhankelijk is van diverse factoren, waaronder de noodzakelijke goedkeuring van de Europese Commissie. Het is van belang dat alle ondernemers zich goed kunnen oriënteren op alle regelingen en om die reden over alle informatie beschikken.
Welke afspraken heeft u met de provincies gemaakt over de uitvoering van deze regelingen en kunt u dat per regeling toelichten? Zijn de provincies al geïnformeerd over de «piekbelasters» in hun provincie? Welke rol ziet u voor gemeenten en gemeenteraden in dit proces weggelegd?
Per provincie zijn werkafspraken gemaakt over de uitvoering van de aanpak piekbelasting. Deze afspraken betreffen alle regelingen die onder de aanpak piekbelasting vallen. De afspraken gaan over informatiedeling, communicatie en het samen optrekken richting ondernemers. Onderdeel van de afspraken is ook de wijze waarop Rijk en provincies samen optrekken mede gelet op de rol van de provincies in gebiedsprogramma’s en als bevoegd gezag.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het einde van het zomerreces van de Tweede Kamer beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het Erasmus MC vlees bant en snoepautomaten heeft verwijderd |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Erasmus MC vlees en mars repen in de ban doet?1
Ik ken het bericht over het voedingsbeleid van het Erasmus MC.
Heeft het Erasmus MC onderzocht of patiënten hier wel zin in hebben? Zo nee, waarom niet?
Als onderdeel van het Nationaal Preventieakkoord subsidieer ik het project Goede Zorg Proef Je. Dit project ondersteunt ziekenhuizen en zorginstellingen in de transitie naar een gezond en duurzaam voedingsaanbod. Dit draagt bij aan het behalen van het doel dat het voedingsaanbod in ziekenhuizen (uiterlijk) in 2030 gezond is voor zowel patiënten, medewerkers als bezoekers. Erasmus MC is één van de voorhoede ziekenhuizen in dit project.
Zorgorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het voedingsaanbod in hun instellingen. Dit is onderdeel van de kwaliteit van zorg.
Ik heb begrepen dat het Erasmus MC ervoor heeft gekozen om, in het verlengde van onder andere het project Goede Zorg Proef Je, te streven naar een gezonder en duurzamer aanbod van voeding voor patiënten, waarbij zowel ruimte bestaat voor vegetarische als niet-vegetarische maaltijden. Ook voor bezoekers, studenten en medewerkers blijven er voldoende keuzemogelijkheden voor een dergelijke gezonde en gevarieerde maaltijd.
Wat zijn de risico’s van een 100% plantaardige dieet zoals een vitamine B12 tekort?
Het Voedingscentrum stelt dat vitamine B12 van nature alleen in dierlijke producten zit. Als je helemaal geen dierlijke producten eet, is het advies om een vitamine B12-supplement te slikken. Ook met vitamine B12 verrijkte producten kunnen helpen om genoeg vitamine B12 binnen te krijgen. Een 100 procent plantaardig dieet vergt dus extra aandacht voor het binnenkrijgen van bepaalde voedingsstoffen.2
Kunt u precies aangeven wat ongezond is aan vlees eten?
Bepaalde soorten vlees(producten) kunnen het risico op ziektes vergroten. Het eten van te veel rood en bewerkt vlees heeft nadelige effecten op de gezondheid. Het eten van rood vlees en bewerkt vlees verhoogt het risico op bepaalde soorten kanker (waaronder darmkanker), het risico op diabetes type 2 en op beroerte.3 Het advies om de consumptie van rood vlees en met name bewerkt vlees te beperken, komt dan ook terug in de richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad4. Ook zonder vlees kun je eten volgens de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum, die gebaseerd is op de richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad.5
Bent u bekend met het feit dat slechts 4 tot 6% van de Nederlanders vegetarisch eet en nog een veel kleiner deel veganistisch?
Ja, dergelijke percentages worden ook door het CBS gegeven.6
Waarom wordt de leefstijl van zo een klein deel van de bevolking opgedrongen aan een meerderheid van 94 tot 96% van de patiënten van het Erasmus MC?
Ik vind het een goede ontwikkeling dat een zorginstelling, waar het draait om gezondheid en welzijn van patiënten, ook aandacht heeft voor de gezondheid en kwaliteit van het eten. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft het Erasmus MC ervoor gekozen om, in het verlengde van onder andere het project Goede Zorg Proef Je, te streven naar een gezonder en duurzamer aanbod van voeding voor patiënten, waarbij zowel ruimte bestaat voor vegetarische als niet-vegetarische maaltijden. Ik kan me dan ook niet vinden in de stelling dat een bepaalde leefstijl zou worden opgedrongen.
Deelt de Minister de mening dat de overheid (in dit geval een ziekenhuis) moet stoppen te dicteren of Nederlanders wel of geen vlees eten? Zo nee, waarom niet?
Volgens mijn interpretatie van het beleid van het Erasmus MC is er voldoende keuzevrijheid rond de maaltijden. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Klopt het dat candybars en dieetrepen overeenkomstige ingrediënten bevatten? Zo ja, waarom de een verbieden en de ander niet?
Het Erasmus MC verbiedt niets. Er wordt een ander assortiment aangeboden.
Waarom zijn de snoepautomaten verwijderd? Het Erasmus MC had toch ook gezonde producten aan de automaten kunnen toevoegen?
Ik ken niet de exacte overwegingen bij het beleid van het Erasmus MC. De snoepautomaten zijn vervangen door zogenoemde Health Food Walls die gezondere producten bevatten.
Wanneer wordt deze linkse radicale gekte gestuit?
Daar is geen sprake van.
Het bericht 'Schoolkosten onbetaalbaar, ouders vragen vaker financiële hulp' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schoolkosten onbetaalbaar, ouders vragen vaker financiële hulp»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een zorgelijke ontwikkeling is dat Stichting Leergeld in de eerste helft van 2023 30 procent meer aanvragen heeft gekregen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderen uit minder kapitaalkrachtige gezinnen nog steeds dezelfde onderwijskansen krijgen?
Het kabinet deelt deze zorg. Structureel is vanuit SZW voor participatie van kinderen in armoede € 10 miljoen per jaar beschikbaar voor de Sam& partijen (samenwerkingsverband van Leergeld Nederland, Jeugdfonds Sport & Cultuur, Nationaal Fonds Kinderhulp en Stichting Jarige Job). Vanwege de huidige problematiek (inflatie en hoge energieprijzen) is in 2023 incidenteel een aanvullend bedrag van € 4,5 miljoen beschikbaar gesteld voor het vergroten en bestendigen van hun bereik van kinderen met bijvoorbeeld sport- of muziekles of een verjaardagspakket. Ook ondersteuning bij kosten die samenhangen met onderwijs valt hieronder, bijvoorbeeld als het gaat om de aanschaf van een laptop. Deze partijen gaan ook aan de slag met het uitbreiden van hun voorzieningenpakketten naar activiteiten die bijdragen aan het duurzaam versterken van het ontwikkelingsperspectief van kinderen. Denk daarbij aan activiteiten gericht op het versterken van veerkracht of vaardigheden.
Verder ondersteunt het Ministerie van SZW het Jeugdeducatiefonds om kinderen in armoede via scholen te bereiken door hen toegang te bieden tot vele producten en diensten die bijdragen aan de ontwikkeling van het kind. Zo benutten we de scholen zoveel mogelijk als vindplaats en hebben ook scholen handvatten om kind en ouder te ondersteunen.
Ook loopt in het jaar 2023 het programma Schoolmaaltijden. Het bieden van een gezonde maaltijd op school draagt positief bij aan het welzijn van kinderen en hun leervermogen op school. Scholen in het primair en voortgezet onderwijs kunnen een maaltijd aan hun leerlingen aanbieden. Dit programma wordt uitgevoerd door het Jeugdeducatiefonds en het Rode Kruis in opdracht van het Ministerie van OCW.
Daarnaast zorgen we ervoor dat onderwijskansen zo min mogelijk samenhangen met de sociaaleconomische status van een leerlingen. Hierbij kunnen een stimulerende omgeving, de kwaliteit van de school en selectie en vooroordelen een rol spelen. We werken daarom aan het programma School & Omgeving en aan de verbetering van de doorstroom en differentiatie door het stimuleren van de samenwerking tussen po- en vo-scholen en met maatregelen die zich richten op het tegengaan van onderadvisering.
Ook werken we aan het wegnemen van financiële drempels zodat gelijke onderwijskansen worden bevorderd. Dat doen we bijvoorbeeld door het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage te versterken, maar ook de bredere inkomens- en steunmaatregelen van het kabinet voor gezinnen spelen daarbij een belangrijke rol.
Deelt u de mening dat zulke cijfers laten zien dat maatregelen om armoede te bestrijden nodig zijn en dat de overheid iets moet doen om het tij te keren? Zo ja, wat voor maatregelen gaat u de komende tijd nemen? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van armoede is een speerpunt van dit kabinet. Het kabinet heeft bij zijn start direct de ambitie uitgesproken om de bestaande armoede- en schuldenproblematiek in Nederland stevig aan te pakken, vormgegeven in de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden.2 Met deze Aanpak wil het kabinet door middel van een veertigtal acties drie ambitieuze doelstellingen realiseren: een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 (t.o.v. 2015), een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (t.o.v. 2015) en een halvering van het aantal huishoudens met problematische schulden in 2030.
Om de bestaanszekerheid, in een tijd van ongekend hoge inflatie, te verbeteren is het kabinet vorig jaar met een koopkrachtpakket gekomen.
Met het oog op de aanbevelingen uit het eerste rapport van de Commissie sociaal minimum stelt het kabinet in de Miljoenennota voor 2024 een pakket aan maatregelen voor dat is gericht op grote gezinnen, gezinnen met oudere kinderen en reductie van armoede en kinderarmoede.3 Dit realiseren we door de verhoging van het kindgebonden budget met € 750 voor het eerste kind en € 883 voor het tweede kind en verder. De opslag voor 12–15 jarigen en 16–17 jarigen in het kindgebonden budget wordt verhoogd met € 400.
Daarnaast wordt de huurtoeslag verhoogd met € 416 en wordt de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentie-minimumloon in de bijstand in 2024 bevroren. Het kabinet stelt daarnaast opnieuw een subsidie beschikbaar voor het Tijdelijk Noodfonds Energie.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat er nog steeds scholen zijn die de «vrijwillige ouderbijdrage» verplicht stellen aan ouders, ondanks de aanscherping van de wet in 2021? Treedt de Inspectie van het Onderwijs hier nog hard tegen op, zoals uw voorganger Minister Wiersma schreef?2
Scholen moeten zich aan de wet houden. Dit communiceert het ministerie regelmatig naar scholen.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) blijft tegelijkertijd toezien op de naleving van de wet door scholen. Als scholen zich niet houden aan de wet dan wordt het bestuur hier door de inspectie op aangesproken en kan een herstelopdracht gegeven worden.
Daarnaast heb ik in overleg met de inspectie specifieker toegelicht waar een vrijwillige ouderbijdrage wel en niet voor mag worden gevraagd. Op die manier wordt onduidelijkheid die bij besturen en scholen over bepaalde kosten bestaat weggenomen. Regelmatig komt het voor dat een bijdrage wordt gevraagd voor zaken waar de school bekostiging voor krijgt. Recent heb ik middels een Kamerbrief met u gedeeld dat dit niet is toegestaan.5 De brochure met deze nadere toelichting wordt ook met scholen gedeeld. De inspectie zal besturen en scholen aanspreken wanneer zij zich niet aan de regels houden.
Bent u bereid om over te gaan naar een limiet op de vrijwillige ouderbijdrage, zoals wordt voorgesteld in de aangenomen motie van het lid De Hoop?3
Het rapport over Schoolkostenmonitor heb ik onlangs met uw Kamer gedeeld. Voor de begrotingsbehandeling stuur ik u een verdere duiding van dit rapport en informeer ik u over de vervolgstappen rondom de ouderbijdrage.
Rol meesterdiplomaat Frans Timmermans bij vrijlating Venezolaanse drugsbaron Hugo Carvajal |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat Frans Timmermans, toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken, Carvajal op 28 juli 2014 op Aruba, waar de drugsbaron drie dagen in de gevangenis had gezeten, vrijliet?1
Ik ben bekend met kwestie Carvajal en berichtgeving daarover in diverse media.
Bent u bekend met het feit dat de Verenigde Staten, de Drug Enforcement Administration (DEA), Peter Blanken, hoofdofficier van Justitie op Aruba, en de Arubaanse rechter-commissaris Yvonne van Wersch destijds verbijsterd en woedend reageerden? En dat hoofdofficier Blanken het besluit van Minister Timmermans «een novum» noemde en het volgende stelde: «Laat het duidelijk zijn dat deze beslissingen door Nederland zijn genomen. Het is vervelend dat Aruba hierop wordt aangekeken. Wij willen door Amerika niet als een onbetrouwbare partner worden gezien.»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat drugsbaronnen en zware criminaliteit bestreden dienen te worden? Zo ja, hoe duidt u het lakse optreden destijds van Timmermans en deelt u de mening dat dit weinig goeds belooft als Timmermans het onverhoopt voor het zeggen krijgt? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het Nederlandse offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit bestaat uit een brede nationale aanpak: een combinatie van zowel preventieve als repressieve maatregelen om o.a. criminele netwerken en hun verdienmodellen aan te pakken. De focus ligt op voorkomen, verstoren van het verdienmodel, bestraffen en beschermen. Ook in internationaal verband wordt samengewerkt om de wereldwijd vertakte criminele netwerken, machtsstructuren en verdienmodellen te verstoren en te ontmantelen.2 Op de langere termijn moet dit ervoor zorgen dat Nederland een minder aantrekkelijke plek is voor de productie, invoer, doorvoer en export van illegale verdovende middelen en het witwassen en investeren van crimineel vermogen.
Heeft u de bereidheid om te onderzoeken waarom Timmermans, thans premierkandidaat, op eigen houtje plotseling besloot Carvajal vrij te laten? Graag een gedetailleerd antwoord, waarbij u ook aangeeft of u de rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hierbij onderzoekt.
De heer Carvajal was de beoogd Venezolaans consul generaal op Aruba. Hij is destijds na aankomst in Oranjestad gearresteerd. Justitie is een autonome bevoegdheid van Aruba. Diplomatieke en consulaire relaties, inclusief immuniteit, zijn bevoegdheden van het Koninkrijk. Alleen de Minister van Buitenlandse Zaken is bevoegd daarover een beslissing te nemen. Op grond van internationaal recht (Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen uit 1963) moest de heer Carvajal worden vrijgelaten. Onduidelijkheid over zijn exacte status en immuniteit bij aankomst in Aruba ontstond doordat de nota van het Venezolaanse consulaat – generaal te Oranjestad waarin melding werd gemaakt van zijn aanwijzing als consul – generaal niet via de geëigende diplomatieke kanalen was ontvangen. Na juridische duiding van de feitelijke situatie is mijn ambtsvoorganger, na overleg met betrokken ambtsgenoten, tot de conclusie gekomen dat Venezuela er op mocht vertrouwen dat de heer Carvajal voorlopig, in afwachting van de verlening of weigering van het exequatur, tot de werkzaamheden van consul-generaal was toegelaten. Hij genoot derhalve de immuniteiten die voortvloeien uit de functie van consul-generaal. Op grond van artikel 23 van het eerder genoemde Verdrag van Wenen is de heer Carvajal vervolgens persona non grata verklaard en heeft hij het Koninkrijk verlaten.
De kwestie is, inclusief de rol van de Minister van Buitenlandse Zaken, in 2014 uitvoerig toegelicht aan de hand van antwoorden op Kamervragen.3
De Nederlandse positie ten aanzien van de SLAPPs richtlijn |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «shutting out criticism: how SLAPPS threaten European democracy» door de Coalition Against SLAPPS in Europe (CASE)?1
Ja.
Acht u het, net als dit lid, van het grootste belang dat journalisten worden beschermd tegen het toenemende gebruik van kennelijk ongegronde en onrechtmatige gerechtelijke procedures, omdat dit een gevaar is voor de Europese democratie?
Ja. Strategische rechtszaken tegen publieke participatie (hierna: SLAPPs) zijn een zorgwekkende ontwikkeling. Journalisten en maatschappelijk middenveld professionals zouden zich dan ook te allen tijde moeten kunnen inzetten voor het algemeen belang door vrij en actief deel te nemen aan het publieke debat. Dit is essentieel voor een gezonde democratie en rechtsstaat. Een goed functionerende rechtsstaat in EU-lidstaten is dan ook een fundamenteel uitgangspunt voor samenwerking in de EU.
Kunt u toelichten waarom Nederland steunt dat binnenlandse SLAPPS (Strategic lawsuits against public participation) buiten het bereik van de richtlijn worden gehouden, nu uit onderzoek van CASE blijkt dat 90 procent van de SLAPP-zaken in Europa worden gevoerd tussen partijen binnen hetzelfde rechtsgebied?
Elke vorm van SLAPPs is gedekt onder ofwel de richtlijn, ofwel de anti-SLAPP aanbeveling die gelijktijdig met het richtlijnvoorstel is uitgebracht door de Europese Commissie.
Dat niet elke vorm van SLAPPs binnen de reikwijdte van de richtlijn valt, heeft te maken met het feit dat onderscheid moet worden gemaakt tussen nationale en EU-brede SLAPPs en de door beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit beperkte competentie van de EU-wetgever in (puur) nationale aangelegenheden. Op basis van deze beginselen treedt de EU alleen op indien doelstellingen niet door lidstaten zelf kunnen worden verwezenlijkt; bij dat optreden moet het minst ingrijpende middel wordt gekozen.
Los van het EU-recht biedt het Nederlandse procesrecht mogelijkheden om op te treden bij nationale ongegronde procedures. Dit gebeurt dan onder de noemer van het misbruik van procesrecht. Dit is het geval als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of op stellingen en omstandigheden waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De rechter kan in dat geval de eiser niet ontvankelijk verklaren en hem veroordelen tot betaling van de volledige proceskosten in plaats van de forfaitaire bedragen die normaal gelden.
Hoe reflecteert u op het feit dat, ondanks dat nationale SLAPPs wel zullen vallen onder de anti-SLAPP aanbeveling van de Commissie, die geen bindend karakter heeft voor lidstaten en dus een sterk verminderde bescherming biedt aan journalisten ten opzichte van de Richtlijn?
Ten aanzien van nationale rechtsstelsels van andere lidstaten en de bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers daar, is de competentie van de EU-wetgever beperkt. Voor de situatie in Nederland is het kabinet van mening dat het Nederlandse procesrecht voldoende waarborgen biedt ter bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers tegen SLAPPs op nationaal niveau.
Deelt u de zorgen van de Nederlandse Vereniging van Journalisten en CASE, dat de zeer restrictieve definitie van «kennelijk ongegronde gevallen» de richtlijn als geheel, en met name het belangrijkste mechanisme voor vroegtijdige afwijzing van een zaak, aanzienlijk afzwakt?
Het doel van de richtlijn is om SLAPPs te voorkomen en te vermijden dat als een SLAPP wordt aangewend of dreigt te worden aangewend, het doelwit op onnodig hoge kosten wordt gejaagd en afgeleid wordt van deelname aan het publieke debat. Tegelijkertijd beoogt de richtlijn toegang tot het recht voor mogelijk gegronde zaken te behouden. In het Commissievoorstel is er daarom voor gekozen om het mechanisme voor vroegtijdige afwijzing – waarmee verdere inhoudelijk behandeling van de zaak onmogelijk wordt – alleen in te zetten voor die rechtszaken waar geen twijfel bestaat dat er sprake is van een SLAPP. In de Raadspositie is deze intentie van de Commissie gehandhaafd.
In aanvulling daarop heeft het kabinet zich ervoor ingezet om dit mechanisme van vroegtijdige afwijzing te optimaliseren en naar de mening van het kabinet is de Raadspositie een verbetering van het Commissievoorstel. Dit komt omdat de rechter de zaak niet inhoudelijk stil hoeft te leggen als het doelwit stelt dat sprake is van een SLAPP. De rechter kan volgens de Raadspositie in één beslissing zowel beslissen of sprake is van een SLAPP als de zaak inhoudelijk beëindigen wegens misbruik van procesrecht. Dit zorgt voor een efficiëntere – en dus ook voor het doelwit van de SLAPP snellere en goedkopere – procedure dan als de rechter elke zaak in twee fases (en daarmee mogelijk dubbel) moet behandelen. Daarom biedt de Raadspositie een betere bescherming van SLAPP-doelwitten en verzekert het de toegang tot recht beter. Bovendien beschermt de Raadspositie op deze wijze beter tegen mogelijk misbruik van de beoogde bescherming door partijen die zich er ten onrechte op beroepen.
Acht u het schrappen van de bepaling inzake de vergoeding van schade van SLAPP-doelwitten in lijn met het doel van de Richtlijn om journalisten en mensenrechtenactivisten te beschermen in de gehele Europese Unie, nu in Nederland wel nationale wetgeving is inzake schadevergoedingen maar dat niet in alle lidstaten het geval is?
Elke lidstaat in de EU heeft een eigen nationaal systeem voor schadevergoeding. Zolang er een algemene regeling bestaat die kan worden gebruikt om slachtoffers van SLAPPs waar nodig te compenseren, is een specifieke regeling voor SLAPPs niet noodzakelijk. Ook in Nederland geldt de algemene regeling voor aansprakelijkheid. Daarmee kunnen slachtoffers van SLAPPs voldoende worden beschermd.
Het kabinet ziet in dit licht ook geen aanleiding voor een specifieke regeling voor schadevergoeding op EU-niveau. Dit zou leiden tot een van het nationaal recht afwijkend schadebegrip. Het kabinet is daarom voorstander van het schrappen van de bepaling inzake schadevergoeding uit de richtlijn.
Het bericht dat er alweer twee huisartsenpraktijken zijn overgenomen door de commerciële keten Co-Med |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er alweer twee huisartsenpraktijken zijn overgenomen door de commerciële keten Co-Med?1
In beginsel staat het elke partij in Nederland vrij om een huisartsenpraktijk te starten of over te nemen als zij aan de geldende wet- en regelgeving voldoen. Ik verken de mogelijkheden om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden. Ik vind het namelijk belangrijk dat in deze situaties de betreffende zorgaanbieder alle aandacht en energie steekt in het verbeteren van de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en niet in het overnemen van nieuwe praktijken.
Bent u het ermee eens dat het zorgwekkend is dat commerciële bedrijven die gericht zijn op het maken van winst steeds meer huisartsenpraktijken overnemen, terwijl de zorg voor patiënten daaronder lijdt?
Ik zie dat er zich mogelijk risico’s voor kunnen doen bij ketens in de huisartsenzorg, bijvoorbeeld wanneer het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang krijgt dan de kwaliteit of de toegankelijkheid van zorg. Indien daardoor de kwaliteit en/of de toegankelijkheid van zorg in gevaar komt zullen de toezichthouders handhavend optreden.
Bent u het ermee eens dat de toezichthouders te weinig middelen hebben om de opmars van commerciële huisartsenketens tegen te gaan, aangezien de IGJ wordt teruggefloten door de rechter2 en de NZa enkel kijkt naar de procedure bij overnames3?
Het is op dit moment te prematuur om te stellen dat de toezichthouders te weinig juridische middelen hebben om effectief toezicht te houden. De zaak waar u over spreekt is nog onder de rechter en er is derhalve geen definitieve uitspraak. Daarnaast loopt momenteel een gezamenlijk onderzoek van de IGJ en NZa naar innovatieve ketens van huisartsenzorg.4 Onderdeel van dat onderzoek is of de beide toezichthouders het toezicht op dergelijke praktijken anders moeten vormgeven.
Indien één van de conclusies van dat onderzoek is dat de toezichthouders aanvullende juridische middelen nodig hebben voor effectief toezicht, verwacht ik dat zij dit zullen aangeven.
De suggestie die u wekt, dat de NZa alleen naar de procedures kijkt bij overnames, herken ik niet. De zorgspecifieke concentratietoets is een onderdeel van het toezicht door de NZa. De NZa heeft geen juridische grond om overnames tegen te houden als de procedure om tot de overname te komen goed is gevolgd. Zoals in antwoord 1 al aangegeven, verken ik de mogelijkheden om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de NZa de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden.
Naast de zorgspecifieke concentratietoets heeft de NZa meer taken en bevoegdheden op grond van de Wet marktordening en gezondheidszorg (Wmg) om de betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg te borgen. Zo ziet de NZa toe op aanmerkelijke marktmacht van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Daarnaast ziet de NZa toe op de naleving van administratieverplichtingen, een goed bestuur en een professionele bedrijfsvoering van organisaties, als ook op de rechtmatigheid van de declaraties. Ook houdt de NZa toezicht op de toegankelijkheid van zorg en de zorgplicht van zorgverzekeraars.5
Welke mogelijkheden zijn er om de opmars van commerciële huisartsenketens tegen te gaan?
De eerstelijnszorg is een belangrijke pijler voor goede en toegankelijke zorg in Nederland. De toenemende zorgvraag en het beperkte aanbod van zorgmedewerkers zet ook de eerstelijnszorg inclusief de huisartsen onder druk. Tegen die achtergrond zien we nieuwe vormen van huisartsenzorg ontstaan.
Met het Integraal Zorgakkoord hebben we met alle betrokken partijen afspraken gemaakt om deze druk het hoofd te bieden. We werken gezamenlijk aan een visie op de eerstelijnszorg waarin we een betere organisatie en samenwerking van de eerstelijn voor ogen zien.6 Samenwerken en committeren aan de gemaakte (regio-)afspraken is hierbij van cruciaal belang. In lijn met het gedachtengoed achter de visie op de eerste lijn, hebben huisartsen(ketens), regionale huisartsenorganisaties en zorgverzekeraars zelf een belangrijke rol bij het toekomstbestendig inrichten van de huisartsenzorg in hun regio. Door gericht beleid te voeren rondom de arbeidsmarkt en het praktijkhouderschap en duidelijke afspraken te maken over de (eisen aan) regionale samenwerking en zich hieraan te committeren, kunnen deze partijen gezamenlijk sturen op voldoende en kwalitatief goed aanbod van huisartsenzorg in de regio en zo ongewenste overnames door ketens te voorkomen.
Daarbij blijf ik, zoals ik reeds in het commissiedebat van 5 juli heb aangegeven, bestaande praktijkhouders oproepen om geen goodwill te vragen bij de overdracht van hun praktijk, om zo geen onnodige drempels op te werpen voor jonge huisartsen om praktijkhouder te worden.
De NZa en IGJ zien toe op de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. Zoals beschreven in de voorgaande antwoorden verken ik de mogelijkheden om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de NZa de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden.
Daarnaast laat ik, zoals is voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg in juni jl., zorgbreed een onderzoek doen om beter inzicht te krijgen in de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de zorg op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid.7 Eind van dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken daaromtrent.
Hoe staat het met het onderzoek naar «de mogelijkheid om de NZa de bevoegdheid te geven om overnames door specifieke aanbieders te verbieden wanneer toezichthouders op basis van signalen onderzoek doen naar deze aanbieder»?4
Zoals in voorgaande antwoorden beschreven staat, loopt het onderzoek om de NZa meer wettelijke bevoegdheden te geven om overnames tegen te houden op het moment dat er signalen zijn over de kwaliteit of toegankelijkheid van de zorg. Naar verwachting vergt een dergelijke bevoegdheid een wijziging van de Wmg. Ik zal uw Kamer voor het eind van dit jaar verder informeren.