Tzorg dat gedurende de zomerperiode het aantal uren huishoudelijke verzorging halveert |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op Tzorg, dat gedurende de zomerperiode in tenminste Breda, het aantal uren huishoudelijke hulp halveert?
Van het eenzijdig (tijdelijk) terugbrengen van de omvang van de ondersteuning, met als gevolg dat deze niet langer als passend kan worden aangemerkt, mag geen sprake zijn.
Een ieder die daarop is aangewezen, dient de zorg en ondersteuning te krijgen die passend is. Dit stevig in de wet verankerde uitgangspunt geldt voor het gehele jaar, dus ook in de zomerperiode. Gemeenten zijn op basis van de Wmo 2015 verantwoordelijk om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van hun inwoners ter bevordering van hun zelfredzaamheid en participatie. Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit, waaronder te rekenen de continuïteit van de voorzieningen. Deze kwaliteitseisen dienen adequaat te worden doorvertaald in afspraken met de betrokken aanbieders. Het is primair aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren op de adequate uitvoering van de wet en het gemeentelijk beleid.
Ik vind het daarbij erg belangrijk dat de communicatie met cliënten over hun ondersteuning in de zomerperiode zorgvuldig verloopt. Het komt voor dat cliënten zelf aangeven geen vervanging te wensen tijden de vakantie van hun vaste hulp. Deze wens wordt als regel gerespecteerd. Daar waar dit niet zo is dient sprake te zijn van een goede afstemming over vervanging. Gemeenten kunnen in een goed gesprek met cliënten een beroep doen op hun flexibiliteit en afspreken dat er een vervangende hulp wordt ingezet en/of dat de ondersteuning tijdelijk op een ander moment wordt geboden.
Met het oog op de door u gestelde vraag heb ik contact opgenomen met de gemeente Breda. De gemeente heeft mij desgevraagd laten weten het signaal van de cliënten en medewerkers van Tzorg uit het artikel van de omroep Brabant zeer serieus te nemen. Er zijn over dit bericht ook vragen aan het college van B&W gesteld door de gemeenteraad van Breda. In de begeleidende tekst bij het antwoord op de raadsvragen geeft het college aan dat voor hun ook voorop staat dat de cliënten de zorg en ondersteuning moeten ontvangen die zij nodig hebben, ook in de zomermaanden. Het college stelt in haar beantwoording dat de suggestie in de berichtgeving, dat het aantal uren huishoudelijke hulp in de zomerperiode gehalveerd zou zijn, feitelijk onjuist is. Tzorg zou in alle gevallen getracht hebben de zorg te continueren op de vastgestelde momenten. Bij 130 van de 1140 cliënten is het voorgekomen dat een enkel zorgmoment niet heeft plaatsgevonden. Bij 23 cliënten zou Tzorg er niet in geslaagd zijn om vooraf het goede gesprek over de ondersteuning tijdens de zomerperiode te voeren. Tzorg zou in alle gevallen bij deze cliënten en de betrokken vaste hulpen hebben getoetst of het resultaat (schoon huis) behaald wordt.
Specifiek met het oog op de zomerperiode vinden voorafgaand extra overleggen plaats gericht op de continuïteit van de zorg en ondersteuning aan huis. Ondanks alle inspanningen, is gebleken dat de communicatie over de inzet tijdens de zomerperiode met cliënten niet altijd goed is verlopen. Daarom is er door de gemeente Breda een overleg ingepland met de gecontracteerde aanbieders op welke manier de gewenste vorm van proactieve communicatie kan worden gewaarborgd. In de beantwoording geeft het college verder aan dat Tzorg en andere zorgaanbieders in Breda kampen met de gevolgen van de arbeidsmarktkrapte. Om het arbeidsmarktprobleem aan te pakken is in de regio van Breda onlangs een Zorgpact gesloten.
Op grond van mij door de gemeente Breda aangereikte informatie en de beantwoording door het college van de vragen van de gemeenteraad concludeer ik dat het gewenste gesprek over de uitvoering van de Wmo 2015 op lokaal niveau op dit moment op een goede manier plaats vindt.
Is het voor u acceptabel dat cliënten gedurende de zomerperiode niet het aantal uren huishoudelijke hulp krijgen waar zij recht op hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uit te zoeken of Tzorg, landelijk actief in circa 300 gemeenten, ook in andere plaatsen dan Breda uren huishoudelijke zorg heeft geschrapt in de zomerperiode?
Ik zie geen aanleiding om hiertoe zelf landelijk onderzoek te doen.
Het is daarnaast de verantwoordelijkheid van de gemeente om in te staan voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, inclusief de continuïteit van voorzieningen tijdens de zomerperiode. Het is primair aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren op de adequate uitvoering van de wet en het gemeentelijk beleid.
Zijn er ook andere thuiszorgorganisaties die in deze en voorgaande zomerperiodes hebben geschrapt in het aantal uren huishoudelijke hulp of verzorging?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een inschatting maken hoeveel thuiszorgorganisaties onterecht belastinggeld hebben ontvangen voor niet geleverde huishoudelijke hulp of verzorging in de zomerperiode?
Het is de verantwoordelijkheid van individuele gemeenten om toe te zien op een goede naleving van gemaakte afspraken over levering van huishoudelijke hulp of verzorging door de betrokken aanbieders. Het is daarbij aan de gemeenten om in gesprek te gaan met de aanbieder indien zij tot de conclusie komen dat de contractuele afspraken niet of niet in voldoende mate zouden worden nagekomen.
Bent u ook van mening dat indien huishoudelijke hulp of verzorging niet is geleverd in de zomerperiode, gemeenten dit geld ook terug moeten eisen van de thuiszorgorganisaties?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid gemeenten erop aan te spreken meer oog te hebben voor de huishoudelijke hulp of verzorging die mensen ontvangen in de zomerperiode? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 2. Ik heb geen aanleiding om de veronderstellen dat onhelderheid bestaat over de wettelijke opdracht oor gemeenten. Dit doet niets af aan het grote belang van continuïteit van (passende) zorg en ondersteuning, ook tijdens de zomerperiode.
Hoe gaat u er voor zorgen dat in de toekomst mensen met recht op huishoudelijke hulp of verzorging, die ook gedurende de zomerperiode ontvangen?
Zie antwoord vraag 7.
De risico’s van de sterk dalende koers van de Turkse lira |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Welke directe (krediet)risico’s, kwalitatief en kwantitatief, lopen de Nederlandse systeembanken bij het falen van het Turkse financiële systeem?
Nederlandse banken hebben over het algemeen directe blootstellingen aan het buitenland. In sommige gevallen is er daardoor sprake van een valutarisico. Het valutarisico is vaak afgedekt middels contracten. Op alle blootstellingen van banken is echter sprake van een kredietrisico. Dit is ook het geval indien er banken zijn met blootstellingen aan partijen in Turkije. Eventuele verliezen hierop zullen banken zelf moeten afboeken. Hiervoor houden banken kapitaal aan. Als er sprake is van een concentratie van blootstellingen in opkomende landen, zoals Turkije, dan moet er bovendien extra kapitaal worden aangehouden.1
Van de Nederlandse grootbanken heeft ING een dochteronderneming in Turkije. De totale balans van de dochteronderneming bedroeg eind 2017 zo’n 13,8 mld euro en ING rapporteerde een blootstelling van 1,8 mld euro aan de Turkse lira. Figuur 1 geeft een beeld van de balansomvang en het resultaat van de dochteronderneming. Sinds 2015 daalt de balansomvang en in deze jaren is het resultaat positief geweest. ING dient net als elke bank kapitaal aan te houden voor het geval zich eventuele verliezen voordoen. Verder heeft ook de Rabobank activiteiten in Turkije, die kleiner zijn, namelijk zo’n 1,3 mld euro aan leningen.2 Het kapitaal van de Nederlandse grootbanken is in staat om forse klappen op te vangen in het geval deze zich voordoen.
Bron: Jaarverslag ING (https://www.ing.com/Investor-relations/Annual-reports.htm)
Welke indirecte (krediet)risico’s, bijvoorbeeld via Spaanse, Franse en Italiaanse banken, lopen de Nederlandse systeembanken bij het falen van het Turkse financiële systeem?
Uit cijfers van de Europese Bankenautoriteit (EBA)3 blijkt dat de banken die door het lid Bruins worden genoemd ten opzichte van andere Europese banken relatief gezien een grotere blootstelling kennen aan Turkije. Zij hebben activiteiten in Turkije, net als ING. Er geldt overigens een sterke prikkel om niet te veel staatsobligaties van de Turkse overheid te bezitten. Voor blootstellingen aan overheden buiten de EU en in andere valuta gelden forse risicogewichten – tot wel 150% – en concentratielimieten. Dit betekent dat Europese banken fors kapitaal dienen aan te houden voor hun blootstelling aan de Turkse overheid en dat ook een limiet geldt op hoeveel staatsobligaties zij mogen bezitten. Ook voor blootstellingen aan de private sector in een land met hogere risico’s moet meer kapitaal worden aangehouden.
Meerdere Europese banken ontplooien activiteiten buiten de EU, zo ook in Turkije. Los hiervan werken ontwikkelingen op mondiale markten door op Europese markten. Daardoor zijn ontwikkelingen buiten Europa van invloed op Europese banken. Het doel van de bankenunie is er niet op gericht om Europese banken volledig te isoleren van mondiale ontwikkelingen en risico’s. Eén van de doelen van de bankenunie is wel om banken weerbaarder te maken. Mede daarom is de Raad begin dit jaar een pakket aan maatregelen inzake risicoreductie overeengekomen. Dat pakket bevat onder andere de verplichting voor banken om meer kapitaal aan te houden voor het opvangen van eventuele verliezen, voldoende buffers aan te houden voor bail-in en meer liquiditeit aan te houden om periodes van onrust te doorstaan.4 Het kabinet blijft zich inzetten om verdere risicoreductie in de Europese bankensector te realiseren, bijvoorbeeld op het gebied van niet-presterende leningen (NPLs) en de prudentiële behandeling van staatsobligaties op bankbalansen.5
Volgens de Financial Times zou de European Central Bank (ECB) zich vooral zorgen maken om het Spaanse BBVA, het Italiaans UniCredit en het Franse BNP Paribas, hoe verhoudt zich deze ontwikkeling tot de dit voorjaar gemaakte risicoreductieafspraken met betrekking tot de Europese bankensector en tot de wens van een aantal lidstaten om snel over te gaan tot risicodeling?
Zie antwoord vraag 2.
Welke Nederlandse banken hebben entiteiten in Turkije? Hoe groot is met name het risico voor ING en haar Turkse dochter?
Zie antwoord vraag 1.
Welke Nederlandse banken hebben de afgelopen vijf jaar extra geïnvesteerd in Turkse banken, ondanks het zorgwekkende begrotingstekort en het onvoorspelbare politieke klimaat?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is de huidige (investerings)situatie van Nederlandse banken in Turkije vergelijkbaar met die in Griekenland voor de bankencrisis in 2008? Wat is er anders? Wat is er sindsdien geleerd en verbeterd?
De situatie is op meerdere vlakken anders, mede omdat Griekenland onderdeel uitmaakt van de Eurozone en Turkije niet. Binnen de Eurozone vond besmetting plaats richting lidstaten die zich economisch in een deels vergelijkbare situatie bevonden. Bovendien zijn Nederlandse en Europese banken ten opzichte van 2008 aanzienlijk weerbaarder geworden. Zo zijn banken beter gekapitaliseerd voor eventueel schokken en houden zij meer liquiditeit aan.6
Welke maatregelen gaat u nemen of welke afspraken gaat u maken met Nederlandse (systeem)banken om ervoor te zorgen dat Nederlandse banken en de Nederlandse overheid minder gevoelig worden voor de effecten van het onverantwoordelijke begrotingsbeleid van de Turkse regering en de op krediet draaiende Turkse economie?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 gelden voor blootstellingen aan overheden buiten de EU en in andere valuta forse risicogewichten – tot wel 150% – en concentratielimieten. Ook bestaan er beleidsregels met als doel te waarborgen dat de activa van Nederlandse banken niet in te grote mate wordt uitgezet naar een land buiten de EER zoals Turkije.7 Het is aan de toezichthouder om ervoor te zorgen dat deze regels worden nageleefd. Bij de grootbanken houdt de Europese Centrale Bank direct toezicht. Voor kleinere banken is dit De Nederlandsche Bank (DNB), onder eindverantwoordelijkheid van de ECB.
Hiernaast is ook de rol van de Single Resolution Board (SRB) relevant. Mocht een grote bank onverhoopt toch in problemen komen dan zorgt de SRB voor een ordentelijke afwikkeling met zo min mogelijk negatieve gevolgen voor het financiële systeem.
Zijn er naar uw inzicht extra maatregelen nodig vanuit de ECB om een volgende kredietcrisis en eurocrisis te voorkomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland’ |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»?1
Ja.
Waarom staat u deze inmenging in de opvoeding en opleiding van kinderen door de Turkse sultan Erdogan op Nederlandse bodem toe in plaats van Erdogans greep op Nederland te beëindigen, wetende dat Erdogan eerder heeft gezegd dat integratie voor Turken een misdaad is, dat moskeeën zijn kazernes zijn, minaretten bajonetten en moslims soldaten? Deelt u de mening dat zijn weekendscholen daarmee passen in zijn masterplan om alle Turken in het westen vooral Turks en moslim te laten zijn?
Nederland is een open en vrije samenleving. De vrijheden van vereniging en van vergadering zoals vastgelegd in onze Grondwet zijn een groot goed. Het staat landen vrij om behoud van de eigen taal en cultuur te stimuleren in het buitenland. In veel gevallen betalen landen daaraan mee en zijn ze daar ook helder over. Nederland doet dit ook.
Op dit moment heeft het kabinet geen volledig zicht op de aard en omvang van het informeel onderwijs op onder andere weekendscholen die zich richten op taal, cultuur en religie, omdat weekendscholen geen scholen zijn in de zin van de onderwijswetgeving. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de Inspectie van het Onderwijs hier geen wettelijke bevoegdheden heeft. Het is daarom ook niet mogelijk om dit soort informeel onderwijs te verbieden. Het staat iedere burger vrij om hun kinderen buiten de onderwijstijd informeel onderwijs te laten volgen.
Wat het kabinet niet wenselijk vindt, is onderwijs dat de integratie in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informeel onderwijs zou dat niet in de weg moeten staan.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen ook gedeeld met zijn Turkse collega, onder andere tijdens de gesprekken met zijn Turkse collega op 3 en 4 oktober jl. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en alle relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Deelt u de mening dat we in Nederland geen Turkse weekendscholen nodig hebben, maar dat Nederland alleen gebaat is bij uitstekend onderwijs op Nederlandse scholen, gericht op deelname aan een Nederlandse maatschappij en met de joods-christelijke waarden, normen en cultuur als uitgangspunt en leidende cultuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze Turkse scholen niet toe te staan en de organisaties die willen deelnemen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De koersval van de Turkse lira |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u de gevolgen schetsen voor Nederlandse en Europese banken van de huidige koersval van de Turkse Lira? Hoe kunnen (Nederlandse) banken schade ondervinden van de extreme koersval van de Turkse munt?1
Bij blootstellingen aan de Turkse lira kan sprake zijn van een valutarisico. Als dit risico is afgedekt middels contracten ondervindt een bank geen directe gevolgen van de lagere waarde van de Turkse lira. Daarnaast kunnen banken indirect gevolgen ondervinden, bijvoorbeeld doordat tegenpartijen worden geraakt. Een lagere koers van de lira kan het voor tegenpartijen moeilijker maken om aan hun verplichtingen in buitenlandse valuta te voldoen. Ook oplopende rentes maken het moeilijker voor bedrijven om zich te herfinancieren. Dit zou kunnen leiden tot een hoger kredietrisico op sommige blootstellingen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Bruins (CU) is het aan de bankentoezichthouder om ervoor te zorgen dat het prudentiële raamwerk wordt nageleefd. Zo bestaan ook reeds beleidsregels met als doel te waarborgen dat de activa van Nederlandse banken niet in te grote mate wordt uitgezet naar een land buiten de EER zoals Turkije.3 Ook gelden voor blootstellingen aan overheden buiten de EU, zoals bijvoorbeeld Turkije, forse risicogewichten – tot wel 150% – en concentratielimieten. Dit is dan ook de reden dat Europese banken over het algemeen weinig staatsobligaties van dergelijke landen bezitten.
De drie in vraag 4 genoemde banken, kennen in absolute zin een grote blootstelling aan Turkije. Eventuele verliezen uit activiteiten moeten door deze banken worden opgevangen met hun kapitaal. Het is niet aan mij om te speculeren over de hoogte van eventuele verliezen. Op basis van publieke informatie valt vast te stellen dat deze banken ook in absolute zin over aanzienlijke hoeveelheden kapitaal beschikken. Dit past binnen het beeld dat Europese banken sinds enkele jaren de kwaliteit en hoogte van hun kapitaal hebben versterkt.4
Welke maatregelen moet de Europese Centrale Bank (ECB) nemen ten aanzien van deze blootstelling van Europese banken aan schulden van Turkije?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate is er een besmettingsgevaar voor de Europese banken? Is het besmettingsgevaar vergelijkbaar met de situatie die optrad toen Griekenland niet meer kredietwaardig was?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Spaanse bank BBVA, het Italiaanse UniCredit en het Franse BNP Parisbas veel aan Turkije (en het bedrijfsleven aldaar) geleend hebben? In hoeverre zijn deze banken in staat de onzekere leningen op te vangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welk risico loopt ING over de dik 10 miljard euro die zij geleend heeft aan Turkije en Turkse bedrijven?
ING kent sinds 2007 een dochteronderneming in Turkije. Eind 2017 rapporteerde ING in Turkije een balans van zo’n 13,8 mld euro en een blootstelling van 1,8 mld euro aan de Turkse lira te hebben.
Kunt u aangeven of er bij het uitlenen van het geld al sprake was van een oververhitte economie en waardevermindering van de lira?
In het artikel IV rapport van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) over Turkije van april 2018 wordt gesproken over signalen van een oververhitte economie en een waardevermindering van de lira.5 Dergelijke signalen worden ook door banken meegewogen bij de keuze over het wel of niet aangaan van een lening en het eventueel bepalen van een passende risicopremie.
Wat zijn de oorzaken van de koersval van de Turkse lira volgens u? Welke externe factoren en interne zijn er aan te wijzen?
Het IMF geeft in zijn laatste artikel IV rapport over de Turkse economie aan dat er sprake is van diverse onevenwichtigheden en een oververhitting van de economie. Het IMF wijst o.a. op procyclisch begrotingsbeleid, oplopende inflatie door een ruim monetair beleid en een oplopend tekort op de lopende rekening. Dit is voornamelijk het gevolg van het binnenlands macro-economisch beleid van Turkije. Deze ontwikkelingen zetten al langere tijd druk op de koers van de lira. Recent heeft het conflict van Turkije met de VS de druk op de lira verder verhoogd. Bovengenoemde economische risico’s worden ook erkend door de ratingbureaus en zijn daarom terug te zien in de ratings.
Welke rol spelen ratingbureaus bij deze koersval?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe groot is volgens u de kans op een Turkse «bankrun»?
Indien depositohouders in tijden van onrust het vertrouwen in een bank verliezen kan dit op termijn leiden tot grootschalige opnames van deposito’s. Banken moeten altijd beschikken over voldoende liquiditeit om aan verplichtingen voldoen. Wel zijn er meerdere manieren om de kans op een «bankrun» te verkleinen, zoals adequaat en onafhankelijk bankentoezicht, prudentiële regelgeving die het hebben van buffers waarborgt en het hebben van een depositogarantiestelsel.
Gaat u akkoord met een eventuele Europese «bail out» van Turkije? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een eventuele «bail out» van Turkije door de Europese Unie is niet aan de orde.
Het bericht ‘Te weinig personeel bij zorgcentra van Liante’ |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat zorggroep Liante door middel van een brief de hulp van familieleden van zorgcentrumbewoners inroept om het tekort aan personeel op te vangen?1 Wat is uw reatie daarop?
De brief van Zorggroep Liante aan familieleden is mij bekend. Navraag bij Liante leert dat men deze oproep heeft gedaan, omdat op enkele locaties de roosters niet helemaal volledig ingevuld konden worden. Dit had te maken met een samenloop van een tijdelijk verhoogd ziekteverzuim en het vertrek van een aantal medewerkers vlak voor de zomervakantie, waarvoor nog geen vervangers aangesteld konden worden.
Waar de roosters niet volledig ingevuld konden worden, wordt door Liante allereerst gekeken naar de extra inzet van de huidige medewerkers en uitzendkrachten. Mocht dat onvoldoende soelaas bieden, dan kunnen familieleden eventueel ingeschakeld worden. Niet voor de zorgtaken die voorbehouden zijn aan zorgprofessionals, maar voor de meer ondersteunende werkzaamheden.
Er lijkt hier sprake te zijn van overmacht. De inzet van familieleden, evenals die van vrijwilligers, kan alsdan een bijdrage leveren aan het oplossen van een dergelijk (tijdelijk) probleem. Wel is daarbij belangrijk dat snel een structurele oplossing wordt gevonden en de (zorg)handelingen die voorbehouden zijn aan zorgprofessionals ook daadwerkelijk door zorgprofessionals uitgevoerd worden. Liante heeft mij verzekerd dat dit ook haar uitgangpunt is geweest bij het verzoek dat men aan de familieleden heeft gedaan. Daarover is evenwel niet heel duidelijk gecommuniceerd.
Wat vindt u ervan dat een beroep gedaan wordt op familieleden waar eigenlijk professionele hulp geboden is? Is wat hier gebeurt niet een brug te ver?
De instelling dient te allen tijde te voldoen aan de verplichtingen van de Wet kwaliteit klachten geschillen zorg (Wkkgz). De Wkkgz bepaalt dat de zorginstelling goede zorg moet leveren. De zorginstelling dient de zorgverlening op dusdanige wijze te organiseren, ook de inzet van het personeel, dat een en ander redelijkerwijze leidt tot goede zorg.
Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven, worden de familieleden bij Liante niet ingezet voor het verlenen van professionele hulp. Zij worden tijdelijk gevraagd voor de niet-zorgtaken. De zorgprofessionals worden daarmee zoveel mogelijk ontlast, waardoor zij voldoende tijd houden voor de noodzakelijke zorgtaken. De inzet van familieleden leidt er onder andere toe dat de dagbesteding van de bewoners zoveel mogelijk ingevuld kan worden op de wijze die de bewoners gewend zijn.
Wie is eindverantwoordelijk indien tijdens de ondersteuning door familieleden iets mis gaat?
De zorginstelling is altijd eindverantwoordelijk voor het verblijf van en de zorg voor de bewoners die in de zorginstelling verblijven. De inzet van familieleden en/of vrijwilligers doet daar niets aan af. Ook dit is geregeld in de Wkkgz.
Wat is de oorzaak van het grotere personeelstekort deze zomer in vergelijking met eerdere jaren? Wordt het niet van kwaad tot erger? Waar eindigt dit?
Of een probleem met de invulling van de roosters in de verpleeghuizen deze vakantieperiode groter zijn dan in eerdere jaren is niet vast te stellen. Wel is sprake van een algemene krapte op de arbeidsmarkt, ook in de zorg. Daardoor kunnen de problemen met de personele bezetting tijdens vakantieperiodes pregnanter worden. Samen met betrokkenen in de sector wordt hard gewerkt om de vacatureproblemen in de zorg zoveel mogelijk te beperken. In het voorjaar is daartoe het actieprogramma «Werken in de Zorg» van start gegaan. En ook in het programma «Thuis in het Verpleeghuis» wordt ingezet op voldoende personeel voor de verpleeghuizen.
De inspanningen van de verpleeghuizen, ondersteund door landelijke en regionale partijen, om meer personeel beschikbaar te krijgen voor de verpleeghuiszorg beginnen ook vruchten af te werpen. Er wordt meer opgeleid in de verpleeghuizen en er komt meer personeel in dienst.
Met betrekking tot de bezetting in de vakantieperiode heb ik onlangs aan Actiz gevraagd om de leden te stimuleren met de opleidingen voor verpleegkundigen en verzorgenden in gesprek te gaan over de inzet van studenten in de verpleeghuizen gedurende de zomerperiode. Actiz heeft daar positief op gereageerd. Overigens geldt ook bij de inzet van studenten, evenals bij de inzet van familieleden, dat zij geen handelingen mogen verrichten waarvoor zij niet bekwaam en/of bevoegd zijn.
Hoe wordt voorkomen dat in komende zomers wederom zo’n groot personeelstekort ontstaat dat een beroep op familieleden gedaan moet worden? Welke stappen gaat u daartoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat particulier onderwijs een vlucht neemt |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht dat particulier onderwijs de afgelopen jaren sterk is gegroeid?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Hoewel het aantal particuliere scholen de afgelopen jaren inderdaad sterk is gegroeid, volgt nog altijd slechts een zeer beperkt deel van de Nederlandse leerlingen particulier onderwijs.
Waarom kiezen volgens u ouders steeds vaker voor particulier onderwijs, zowel qua basisschool, middelbare school als particulier schaduwonderwijs? Deelt u de analyse van Particulier Onderwijs Nederland dat vooral de teruglopende kwaliteit van het regulier onderwijs de oorzaak is van deze vlucht naar het particulier onderwijs?
Ik deel de analyse van Particulier Onderwijs Nederland niet. Hoewel de prestaties van bekostigde scholen van elkaar verschillen, beoordeelt de inspectie de kwaliteit van het onderwijs op bijna alle scholen als voldoende. Het onderwijs in Nederland is van goede kwaliteit. Ouders hebben verschillende redenen om te kiezen voor particulier onderwijs.
Wat is uw reactie op de constatering van Particulier Onderwijs Nederland dat reguliere klassen te vol zijn en leraren te druk zijn?
Leraren moeten voldoende tijd en ruimte hebben om lessen voor te bereiden en zichzelf te ontwikkelen. Dat komt de kwaliteit van het onderwijs ten goede. Dat leerkrachten werkdruk ervaren is me bekend en dat is ook erkend door het kabinet. Voor het primair onderwijs is het werkdrukakkoord afgesloten. Voor het voortgezet onderwijs richten we ons op de ruimte die nog binnen de huidige juridische en financiële kaders te vinden is voor leraren. In het najaar kom ik daartoe met een publicatie over ruimte in regelgeving.
Constateert u een verschil in de onderwijskwaliteit tussen particulier en regulier onderwijs? Is daarin een toe- of afname waarneembaar?
Dat kan ik in zijn algemeenheid niet zeggen. De inspectie houdt toezicht op zowel bekostigde als particuliere scholen. In beide gevallen toetst de inspectie aan de deugdelijkheidseisen, maar bij particuliere scholen zijn deze eisen beperkter van karakter.
Vindt u het wenselijk dat steeds meer ouders ervoor kiezen om hun kind particulier onderwijs te laten volgen?
Ik hecht veel waarde aan de vrijheid van onderwijs. Zolang wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de Leerplichtwet 1969, zijn ouders vrij om hun kind op de school die zij voor hem of haar het meest geschikt achten in te schrijven.
Ziet u een rol weggelegd voor het Ministerie van OCW in het voorkomen dat ouders kiezen voor particulier onderwijs? Zo ja, welke rol zou dit dan zijn?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, hecht ik veel waarde aan de vrijheid van onderwijs. Ik zie dan ook geen reden om vanuit het ministerie ouders te ontmoedigen hun kind in te schrijven op een particuliere school.
Wat zijn volgens u de belangrijkste redenen waarom ouders de keuze voor particulier onderwijs maken? Deelt u de constatering van Particulier Onderwijs Nederland dat hier een risico van tweedeling op de loer ligt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze tweedeling en toename van kansenongelijkheid te keren?
In de meest recente Staat van het Onderwijs 2016/2017 is te lezen dat inspecteurs op particuliere exameninstellingen vaak horen dat de individuele aandacht die leerlingen dankzij de kleinschaligheid op de particuliere school krijgen, de doorslaggevende factor is bij de keuze voor dit onderwijstype. Uit eerder onderzoek blijkt dat de wijze van leren of lesgeven, de visie op de ontwikkeling van kinderen, meer persoonlijke begeleiding en de manier waarop particuliere scholen met opvoedkundige vraagstukken omgaan een belangrijke rol spelen in de keuze van ouders voor een particuliere school.2
Ik realiseer me dat iedere vorm van betaalde (extra) ondersteuning of particulier onderwijs het risico van tweedeling in zich draagt. Mijn uitgangspunt is echter dat het reguliere onderwijs leerlingen voldoende kansen biedt om hun talenten te ontplooien. Dat is van groot belang, omdat alle kinderen in Nederland recht hebben op goed onderwijs, mede met het oog op het voorkomen van sociale tweedeling. Het mag niet uitmaken wat je ouders verdienen of welk diploma zij hebben gehaald. Alle talent moet kansen krijgen. Het is een taak van de school om met verschillen tussen leerlingen om te gaan. Daarom zet ik in op meer maatwerk in het reguliere onderwijs. Anderzijds kan het onderwijs niet tegemoet komen aan iedere wens en behoefte van elke afzonderlijke deelnemer. Ouders zijn vrij om gebruik te maken van het onderwijsaanbod dat de particuliere sector biedt, of om in aanvulling op het reguliere onderwijsaanbod aanvullende ondersteuning in te kopen voor hun kinderen.
Heeft u enig inzicht in de gemiddelde kosten voor ouders die gepaard gaan met de keuze voor particulier onderwijs?
Er zijn grote verschillen in de inrichting en visie tussen particuliere scholen, evenals in de bedragen die ouders betalen om hun kinderen aan een dergelijke school onderwijs te laten volgen. Zo zijn er scholen waar het volgen van onderwijs € 3.600,– per jaar kost, maar ook scholen waar het schoolgeld € 27.900,– per jaar bedraagt. Een gemiddelde is niet te geven, maar zou ook geen helder beeld bieden omdat de bedragen die scholen vragen zo sterk uiteen lopen.
Kunt u deze vragen te beantwoorden ruim voor het algemeen overleg over schaduwonderwijs op 17 oktober 2018?
Ja.
Plastic als belangrijke bron van broeikasgas |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de resultaten van het onlangs gepubliceerde wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat plastics die terechtkomen in de natuur en in oceanen een belangrijke bron van broeikasgassen vormen?1
Ja.
Zijn er schattingen van de omvang van de broeikasgasuitstoot veroorzaakt door zwerfplastics in Nederland? Zo ja, welke schattingen zijn er? Zo nee, bent u bereid tot onderzoek en monitoring hiernaar?
Nee, er zijn voor zover bekend geen schattingen van de omvang van de broeikasgasuitstoot veroorzaakt door zwerfplastics, noch in Nederland, noch elders in de wereld. Het artikel waar de vragen op gebaseerd zijn meldt, op basis van eigen analyses, dat de hoeveelheid methaan die momenteel vrijkomt veroorzaakt door zwerfplastics niet significant is ten opzichte van de wereldwijde emissie. Gegeven de nog steeds stijgende plasticproductie en de hoeveelheden die daarvan in het milieu terecht komen zouden de emissies in de toekomst naar hun mening echter wel degelijk relevant kunnen worden. Hiervoor is meer onderzoek nodig. De Emissieregistratie van het RIVM zal het internationale onderzoek op dit terrein volgen en beoordelen of verder onderzoek en/of monitoring opportuun is.
Wordt in het klimaatbeleid al rekening gehouden met de uitstoot aan broeikaskassendoor zwerfplastics? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dit alsnog te doen?
Er wordt in het klimaatbeleid momenteel geen rekening gehouden met de uitstoot aan broeikasgassen door zwerfplastics omdat dit tot nu toe niet beschouwd is als relevante emissiebron met een substantiële emissie. Indien uit verder (internationaal) onderzoek blijkt dat dit wel het geval is, zullen we deze emissiebron bij het toekomstig klimaatbeleid betrekken.
Het bericht ‘Het is een puinhoop bij RVO.nl’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Het is een puinhoop bij RVO.nl»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de procedure is voor het overhevelen van fosfaatrechten, qua inhoud en qua tijdsverloop?
Het overdragen van fosfaatrechten start met het indienen van het formulier «fosfaatrechten overdragen» bij RVO.nl. Na ontvangst van het formulier verstuurt RVO.nl een factuur voor het betalen van de leges en controleert RVO.nl of de verkoper beschikt over voldoende fosfaatrechten. Zodra de leges zijn ontvangen voert RVO.nl de andere vereiste controles uit. Gecontroleerd wordt bijvoorbeeld of er al dan niet sprake is van lease; of er al dan niet een blokkaderecht rust op de fosfaatrechten; en of er al dan niet een beslag op de fosfaatrechten ligt. Wanneer wordt geconstateerd dat de overdracht doorgang kan vinden gaat RVO.nl na of er sprake moet zijn van afroming van 10%. RVO.nl verwerkt de overdracht van fosfaatrechten binnen 8 weken na ontvangst van de leges, tenzij uit de vereiste controles blijkt dat de overdracht (nog) niet verwerkt kan worden. Dat is bijvoorbeeld het geval als er nog een blokkaderecht aanwezig is en de hypotheekhouder akkoord moet gaan met de overdracht van de fosfaatrechten. Pas op het moment van registratie van de kennisgeving van overgang is de overgang een feit. Na registratie ontvangen de betrokken partijen elk voor hun onderneming een actueel overzicht van de geregistreerde fosfaatrechten.
Kunt u aan de hand van een fictieve casus uitgebreid aangeven welke handelingen er bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) plaats moeten vinden om fosfaatrechten over te hevelen, inclusief een toelichting op de inhoud van de handelingen en het tijdsverloop?
De procedure voor het overdragen van fosfaatrechten en de handelingen die worden verricht zijn beschreven in het antwoord op vraag 2. Indien er geen sprake is van vleesvee of van een volledige bedrijfsoverdracht, vindt een overdracht in de regel plaats ruim binnen de gestelde termijn van 8 weken na betaling van de leges. Momenteel is de doorlooptijd minder dan 4 weken (zie ook het antwoord op vraag 5).
Klopt het dat de overheveling van fosfaatrechten acht weken in beslag kan nemen?
De wettelijke termijn voor de afhandeling van de overdracht van fosfaatrechten is 8 weken, te rekenen vanaf het moment dat de leges zijn ontvangen en de termijn voor eventuele blokkade door een hypotheekhouder is verstreken.
Kunt u een overzicht geven van de doorlooptijden (overheveling fosfaatrechten) over de afgelopen maanden, per maand gerangschikt?
De gemiddelde doorlooptijd bij RVO.nl van een kennisgeving voor de overdracht van fosfaatrechten is in 2018 als volgt:
Maand van indiening kennisgeving
Doorlooptijd registratie
januari
77 dagen
februari
62 dagen
maart
46 dagen
april
48 dagen
mei
37 dagen
juni
38 dagen
juli
28 dagen
augustus
15 dagen
Deze cijfers zijn exclusief de aangehouden transacties van vleesveehouders.
Klopt het dat sommige mensen drie tot vijf maanden moeten wachten tot dit geregeld is? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen?
De overdracht van fosfaatrechten is mogelijk per 1 januari 2018. In de eerste maanden van 2018 was sprake van een opstartfase, vanaf maart is de gemiddelde doorlooptijd bij RVO.nl binnen de wettelijke termijn (zie het antwoord op vraag 5). Er zijn thans circa 25 aanvragen voor overdracht van fosfaatrechten die al langere tijd in behandeling zijn. Ik verwijs hiervoor naar de betreffende paragraaf in de brief2 waar deze beantwoording als bijlage is bijgevoegd. In deze brief heb ik ook vermeld dat transacties van vleesveehouders worden aangehouden totdat hun beschikkingen zijn herzien op basis van de beleidsregel. Ik wil hiermee voorkomen dat zij in financiële problemen komen als (een deel van) hun toegekende rechten komen te vervallen, omdat deze ongeoorloofde staatssteun betreffen.
Vindt u dit wenselijk?
Nee, RVO.nl probeert een overschrijding van de wettelijke termijn zoveel mogelijk te voorkomen. Voor wat betreft de vleesveehouders streeft RVO.nl ernaar om in de tweede helft van oktober alle beschikkingen te hebben herzien. Ik realiseer mij dat het aanhouden van transacties van vleesveehouders onzekerheid geeft voor alle bij de transactie betrokken partijen. Zoals echter in de Meststoffenwet is bepaald, kan pas aanspraak worden gemaakt op van een ander bedrijf afkomstige fosfaatrechten met ingang van het tijdstip van registratie van de kennisgeving van overdracht door RVO.nl. Partijen moeten er bij het maken van verkoopafspraken dus rekening mee houden dat de transactie pas kan worden voltooid nadat deze registratie heeft plaatsgevonden. Kennisgevingen zullen normaliter zo spoedig mogelijk worden geregistreerd. In verband met de herziening van de beschikkingen van vleesveehouders, vind ik het echter van belang te voorkomen dat ten onrechte toegekende rechten worden overgedragen. Niet alleen om te voorkomen dat de herziening van het aantal rechten wordt gecompliceerd, maar ook omdat als gevolg van de aangekondigde herziening zowel voor de koper als voor de verkoper onzeker zou zijn of de voltooide overdracht rechtsgeldig is. Daarom heb ik besloten de registratie van kennisgevingen van vleesveehouders aan te houden.
Wat zou een maximale doorlooptijd voor overheveling fosfaatrechten moeten zijn?
De wettelijke termijn is 8 weken, te rekenen vanaf het moment dat de leges zijn ontvangen en de termijn voor eventuele blokkade door een hypotheekhouder is verstreken.
Herkent u de constatering in het artikel «het systeem faalt al bij kleine afwijkingen»? Zo ja, wat wordt bedoeld met kleine afwijkingen en hoe vaak is dit de afgelopen maanden voorgekomen, per maand gerangschikt? Zo nee, waarop wordt in dit artikel dan gedoeld?
Nee, ik herken de constatering niet en ik weet ook niet waarop wordt gedoeld in het artikel.
Wat is de meest voorkomende fout bij het niet goed invullen van de formulieren?
De meest voorkomende fout bij het invullen van de formulieren betreft een onvolledige verstrekking van gegevens over een eventueel op het bedrijf rustend blokkaderecht van banken of andere hypotheekverstrekkers.
Hoeveel «klachten», «telefoontjes» of andere contactmomenten zijn er de eerste zeven maanden van 2018 binnengekomen over de fosfaatrechten, de overheveling van fosfaatrechten en overige in relatie tot de fosfaatrechten? Kunt u dit weergeven in een overzicht per maand met verwijzing naar de aard van de klachten?
RVO.nl heeft de volgende klantcontacten gehad in 2018 (tot en met juli), meestal via telefoon, soms via e-mail en een enkele keer via sociale media.
2018
jan
feb
maart
april
mei
juni
juli
aug
klantcontact
3.711
2.434
2.353
1.477
1.647
2.024
2.166
1.808
waarvan signalen
51
31
67
79
50
82
190
247
Dit betrof vragen over de procedures, de termijnen en de afhandeling van bezwaren. De signalen betroffen opmerkingen over de duur van de verwerking van bedrijfsmutaties, de overdracht van fosfaatrechten en het uitblijven van een beschikking fosfaatrechten.
Kunt u een actuele stand van zaken geven over het aantal klachten of bezwaarprocedures die nog in behandeling zijn over de toewijzing van de fosfaatrechten/fosfaatbeschikking?
Met betrekking tot het fosfaatrechtenstelsel zijn beschikkingen afgegeven voor de vaststelling van de hoeveelheid fosfaatrechten per bedrijf. RVO.nl heeft in dit kader ca. 20.000 primaire besluiten genomen. Hiertegen zijn 6.795 bezwaarschriften ingediend, waarvan er op 11 september 2018 3.358 waren afgehandeld (50%). RVO.nl heeft vanaf 1 januari 2018 15 formele klachten ontvangen over fosfaatrechten. Daarvan zijn er 11 afgehandeld, de overige 4 zijn nog in behandeling.
Kunt u aangeven wanneer de verwachting is dat deze afgehandeld zijn?
RVO.nl stelt alles in het werk om de grote hoeveelheid bezwaarschriften zorgvuldig en binnen de wettelijke termijnen af te handelen. Ik verwijs kortheidshalve naar de brief over de stand van zaken van het fosfaatrechtenstelsel, waar deze beantwoording als bijlage bij is gevoegd.
Leidt de vertraging in de afhandeling tot problemen bij melkveehouders die nog niet weten waar ze aan toe zijn? Zo ja, welke problemen zijn dit? Zo nee, heeft u hierover dan ook geen signalen ontvangen?
Uit de signalen en klachten die RVO.nl ontvangt, is op te maken dat sommige melkveehouders vrezen voor financiële problemen door het verloop van de afhandeling van aanvragen en eventuele bezwaren.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Milieustickers in Franse steden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel waaruit blijkt dat drie Franse steden de meest vervuilende auto's de toegang hebben ontzegd?1
Ja.
Deelt u de visie dat de (lokale) autoriteiten in Frankrijk eenzijdig een ingewikkeld systeem van milieustickers voor auto’s hebben ontwikkeld dat voor buitenlandse toeristen amper te begrijpen en na te leven is?
Franse steden nemen maatregelen om een goede luchtkwaliteit te waarborgen en de gezondheid van inwoners te beschermen. Het is met name lastig voor de Nederlandse automobilist om rekening te houden met tijdelijke milieuzones. Ik kan mij vinden in het advies van de ANWB aan alle Nederlandse vakantiegangers die Frankrijk bezoeken om ongeacht de bestemming ruim voor vertrek de juiste sticker aan te schaffen. Deze zijn online voor een geringe vergoeding aan te vragen. De ANWB geeft daarbij tips over het invullen van de aanvraag, zie https://www.anwb.nl/vakantie/frankrijk/informatie/milieuzones. Ter plaatse worden de weggebruikers onder andere via matrixborden geïnformeerd welke toegangseisen van kracht zijn.
Klopt het dat de overheid aldaar per dag kan besluiten grote steden te verklaren tot een zone waarin alleen auto’s met een sticker mogen komen of zelfs bepaalde auto’s in het geheel niet meer mogen komen? Zo ja, op welke wijze zouden Nederlandse toeristen zich op de hoogte moeten stellen van dergelijke wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de aanschaf van de benodigde milieusticker voor bijvoorbeeld een stad als Lyon 2 tot 3 weken voor vertrek gekocht moet zijn, terwijl die alleen online verkrijgbaar is?
Dat klopt.
Is het u bekend hoeveel Nederlandse toeristen de dupe zijn geworden van deze werkwijze van invoeren en handhaven van milieuzones?
Dat is mij niet bekend.
Deelt u de gedachte dat de veelheid aan verschillende soorten milieustickers in Europese landen en steden begint te lijken op het bekende bos waarvan we de bomen niet meer zien? Zo ja, bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor afstemming, stroomlijning en eenduidigheid van milieustickers en -vignetten?
Ik pleit in Europa voor effectieve handhaving via automatische nummerplaatherkenning. Door de verschillende systemen op dit punt te stroomlijnen, wordt ook de aanschaf van stickers overbodig.
Met het geharmoniseerde systeem voor milieuzones in Nederland, waarvan ik de contouren 29 juni jl. aan uw Kamer heb gestuurd2, sluit ik zo veel mogelijk aan bij de systemen van onze buurlanden en de Euronormen van de voertuigen, zodat de toegangseisen voor weggebruikers, inclusief de buitenlandse, duidelijk zijn.
De storing in kerncentrale Borssele |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte gesteld van de recente storing in de kerncentrale Borssele, waarbij de kerncentrale is stilgelegd?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat dit de derde storing is binnen een jaar? Waar ligt het aan dat drie keer in zo'n korte tijd vitale onderdelen van deze kerncentrale het hebben begeven?
Om conclusies te trekken over een ongewone gebeurtenis (met als mogelijk gevolg een afschakeling) is het noodzakelijk om de totale impact van een gebeurtenis op de veiligheid van een installatie en de omgeving te beoordelen. Zoals bij complexe industriële installaties is het bij kerncentrales niet ongebruikelijk dat er ongewone gebeurtenissen plaatsvinden. Sinds 2015 hebben er in de kerncentrale Borssele in totaal 15 ongewone gebeurtenissen plaatsgevonden. Uit zowel de aard als het aantal ongewone gebeurtenissen en afschakelingen bij de kerncentrale Borssele is geen patroon af te leiden. Overigens is bij een ongewone gebeurtenis in een kerncentrale de veiligheid geborgd door back-up systemen in combinatie met veiligheidsvoorzieningen, bijvoorbeeld het automatisch afschakelen van de reactor en voorzieningen in het ontwerp om te voorkomen dat radioactiviteit naar buiten komt.
Is er voor u of voor de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) aanleiding om hier een patroon in te zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk niveau van de International Nuclear and Radiological Event Scale (INES) bevinden de incidenten van het afgelopen jaar zich?
Alle ongewone gebeurtenissen bij de kerncentrale Borssele zijn sinds 2015 tot op heden ingeschaald op INES-0. Geen van de gebeurtenissen heeft een significante impact gehad op de veiligheid van de installatie.
Voorlopig is de ongewone gebeurtenis van 4 augustus jl. ingeschaald op INES-0. De inschaling van deze ongewone gebeurtenis zal na nader onderzoek en analyse definitief worden vastgesteld.
Waarom is er niets over de laatste storing op de tijdlijn van ongewone gebeurtenissen op de site van de ANVS geplaatst?2 Hoe verhoudt dit zich tot de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid om sneller en beter duiding te geven over incidenten in kerncentrales?3
De informatievoorziening over de ongewone gebeurtenis is, conform de wettelijke regels4, verricht door de vergunninghouder Electriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ). Op 4 augustus jl. heeft EPZ volgens vergunningsvoorschrift melding gedaan aan de ANVS en ook de veiligheidsregio op de hoogte gesteld. Later diezelfde dag heeft de ANVS erop toegezien dat EPZ middels een bericht op haar website het publiek informeerde over de gebeurtenis en vervolgens heeft de ANVS via twitter verwezen naar die berichtgeving.
De ANVS heeft op 4 augustus contact gehad met de veiligheidsregio en de nucleaire toezichthouder van België geïnformeerd (Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle) in lijn met de aanbevelingen van het rapport5 van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Vervolgens heeft de ANVS op 7 augustus jl. de ongewone gebeurtenis vermeld op haar website in de tijdlijn ongewone gebeurtenissen, toen details over de achtergrond, oorzaak en mogelijke consequenties van de ongewone gebeurtenis duidelijk waren. Zoals gesteld is de desbetreffende ongewone gebeurtenis voorlopig beoordeeld als INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties.
Het bericht ‘Minder efficiënt onderwijs is beter onderwijs’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Minder efficiënt onderwijs is beter onderwijs»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de heer Bregman enkele cruciale punten aanstipt in de discussie over de toekomst van het onderwijs en daarmee een zeer waardevolle bijdrage levert aan het publieke debat? Zo nee, waarom niet?
Het artikel bevat enkele interessante analyses over de rol van sociologie en economie in het denken over onderwijs.
Bent u, aangezien het artikel in een Belgisch tijdschrift verscheen, bereid om het artikel onder de aandacht te brengen van het Nederlandse onderwijsveld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Nee. Het is niet aan mij om deze rol te vervullen.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat technologie en globalisering geen natuurkrachten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er zijn veel sociale, culturele, economische en politieke elementen die invloed hebben op de mate van technologische ontwikkeling en globalisering in een land.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat de vraag «welke wereld willen we hebben?» er meer toe doet dan de vraag «wat moeten leerlingen in het secundair leren om voorbereid te zijn op de maatschappij van 2030?» Zo nee, waarom niet?
De aangehaalde vragen hebben mijns inziens veel raakvlakken met elkaar. Vandaar ook dat de integrale curriculumherziening in het funderend onderwijs zich richt op beide vragen.
Op dit moment onderzoeken negen ontwikkelteams wat onze leerlingen nodig hebben om uit te groeien tot volwassenen die hun steentje bijdragen aan de samenleving, economisch zelfstandig zijn én met zelfvertrouwen in het leven staan. Het funderend onderwijs heeft daarmee ook een belangrijk vormend karakter en richt zich ook op het aanleren van brede, sociale vaardigheden. Daarmee onderschrijf ik de stelling dat het onderwijs inderdaad niet alleen zou moeten gaan over kwantificeerbare zaken.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat onderwijs niet moet gaan over louter kwantificeerbare zaken, maar over wat de ene generatie meegeeft aan de andere? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u reflecteren op de stelling van de heer Bregman dat het huidige onderwijs leerlingen en studenten massaal doorsluist naar banen die ze uiteindelijk zelf als overbodig ervaren, de zogenaamde «bullshit jobs», wat vervolgens afbreuk doet aan hun gevoel van welbevinden?
De stelling dat ons onderwijs sec mensen opleidt tot «bullshit jobs» vind ik een onjuiste veralgemenisering en niet recht doen aan het werk dat schoolleiders en leraren dagelijks verrichten in de klas. Het funderend onderwijs bereidt leerlingen middels een breed onderwijsaanbod voor op een studie of beroep, maar brengt ze ook brede, sociale vaardigheden bij. In dit onderwijsaanbod zit veel vrijheid voor leerlingen om keuzes te maken die beter aansluiten bij hun interesses of talenten. Leraren en schoolleiders begeleiden de leerlingen in het maken van deze keuzes en geven ook hierin ook een eerlijk toekomstperspectief mee.
Daarbij komt ook dat er dagelijks bestaande banen verdwijnen én nieuwe banen worden gecreëerd. Het funderend onderwijs bestaat daarom juist niet sec uit het voorbereiden op specifieke banen, maar geeft een breed pakket aan kennis en vaardigheden mee zodat leerlingen ook op latere leeftijd kunnen ontdekken wat bij hun past. Want om je hart te kunnen volgen is het noodzakelijk om te ontdekken wat het is dat je hart begeert.
Erkent u dat het onderwijs geen bedrijf is dat producten aflevert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat het afgelopen moet zijn met het vergelijken van kosten in het onderwijs met kosten in economische sectoren? Zo nee, waarom niet?
In het artikel wordt de econoom William Baumol aangehaald die onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsproductiviteit en loonontwikkeling in verschillende sectoren. Hij toont aan dat de arbeidsproductiviteit in de dienstensector – zoals zorg en onderwijs – relatief achterblijft in vergelijking met de agrarische en industriële sector. Dit terwijl de loonontwikkeling in deze sectoren wel een vergelijkbaar verloop kennen.
Omdat overheidsdiensten van nature relatief arbeidsintensief zijn, zullen de uitgaven aan zorg en onderwijs naar verhouding dus steeds duurder worden. Dat zou volgens Baumol er toe leiden dat het aandeel van de overheidsuitgaven als onderdeel van het bruto binnenlands product groter wordt.
Juist hierom is het als regering noodzakelijk om weloverwogen beslissingen te nemen aangezien de beschikbare middelen eindig zijn en hier sprake is van publieke middelen. Er zijn veel beleidsterreinen waar investeringen gevraagd worden, maar dit Kabinet heeft expliciet aandacht gegeven voor het onderwijs in het Regeerakkoord. Dit blijkt uit onder andere significante investeringen in het techniekonderwijs, de salarissen in het primair onderwijs en het terugdringen van de werkdruk van leraren.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat het onderwijs zich niet leent voor wat moet doorgaan voor een efficiëntieslag, zoals fusies tot enorme scholengroepen, de te grote aantallen leerlingen per klas of het hoge aantal lesuren dat leraren per week moeten geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u reflecteren op de stelling van de heer Bregman dat we steeds meer moeten investeren in het onderwijs om er niet netto op achteruit te gaan? Deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw inzet om dit te bereiken?
Zie antwoord vraag 9.
Een rapport over schoolboeken, uitgegeven door de Palestijnse Autoriteit |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Palestinian Authority textbooks: the attitude to Jews, Israel and peace»1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constateringen uit het rapport dat in onderwijsboeken van de Palestijnse Autoriteit (PA) de staat Israël wordt gedelegitimiseerd en gedemoniseerd, geweld wordt verheerlijkt en toe opgeroepen en dat er sprake is van een gebrek aan educatie over vrede?
Het rapport over de nieuwe Palestijnse schoolboeken van de Israëlische denktank The Meir Amit Intelligence and Terrorism Information Center signaleert dat het Palestijns curriculum nog altijd problematische elementen bevat. Dit komt overeen met de bevindingen van UNRWA dat de nieuwe schoolboeken nauwkeurig heeft geanalyseerd en waar nodig aanvullende materialen heeft ontwikkeld zodat het curriculum in UNRWA-scholen in lijn is met de VN-waarden.
Uit eerdere vergelijkende onderzoeken tussen 2003 en 2013 naar Palestijnse en Israëlische schoolboeken, waaronder een door het VS State Department gefinancierd alomvattend onderzoek naar Palestijnse en Israëlische lesmaterialen uit 2013 (rapport «Portrayal of the Other in Palestinian and Israeli Schoolbooks», 4/2/2013), bleek dat in Palestijnse maar ook in Israëlische schoolboeken weinig informatie voorkomt over de religie, cultuur, economie en dagelijkse activiteiten van de ander en er weinig aandacht wordt gegeven aan de geschiedenis van de andere partij in het conflict. Op dit moment is geen recente vergelijkende studie beschikbaar naar de curricula van beide partijen.
Het kabinet is van mening dat kennis van elkaars leven en geschiedenis van belang is voor een klimaat waarin vrede mogelijk is (zie ook antwoorden op Kamervragen van de leden Van der Staaij, De Roon, Baudet, Ten Broeke, Voordewind en Knops, vergaderjaar 2016–2017, aanhangselnummer 1853, d.d. 15 mei 2017). Binnen onderwijsmaterialen is geen plaats voor een oproep tot geweld of haatzaaiende retoriek. Nederland en de EU dringen daarom bij beide partijen erop aan dat zij aanzetten tot haat en geweld tegengaan, in lijn met VNVR-resolutie 2334.
Deelt u de mening dat kinderen dienen te leren over waarden als tolerantie en co-existentie, en niet geïndoctrineerd dienen te worden met onverdraagzaamheid en geschiedsvervalsing?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het Palestijnse onderwijs in de huidige vorm schadelijk is voor de levensvatbaarheid van een duurzame en vreedzame twee-statenoplossing?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het onderwijsmateriaal van de PA vrede tegenwerkt en grondig aangepast dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de antwoorden van uw voorganger A.G. Koenders op de vragen van de leden Van der Staaij (SGP), De Roon (PVV), Baudet (FvD), Ten Broeke (VVD), Voordewind (ChristenUnie) en Knops (CDA) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over haatzaaien in Palestijnse schoolboeken?2
Ja.
Kunt u aangeven of «het aandringen door Nederland, de EU en andere landen bij beide partijen het aanzetten tot haat en geweld tegen te gaan» enig resultaat heeft behaald? Zo ja, wat is het resultaat? Zo nee, waarom zijn deze resultaten uitgebleven?
In reactie op de internationale inspanningen om haatzaaien tegen te gaan heeft de Palestijnse president Abbas meermaals gezegd ervoor open te staan om de trilaterale commissie tegen haatzaaien (bestaande uit Israël, Palestijnse Autoriteit en VS, ingesteld in het kader van het Wye River Akkoord) nieuw leven in te blazen. Israël houdt dit echter af, en wijst erop dat de Palestijnse Autoriteit ook zonder trilateraal overleg haatzaaien kan tegengaan. Met de toenemend verslechterende relaties tussen beide partijen is de ruimte voor toenadering en de bereidheid om het onderwijssysteem aan te passen kleiner geworden.
Bent u bekend met het besluit van de Britse Staatssecretaris voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika Alistair Burt om een internationaal onderzoek in te stellen naar het Palestijnse onderwijscurriculum en zijn voornemen om hierbij andere donorlanden te betrekken?3
Ja.
Is de Nederlandse regering bereid aan dit onderzoek medewerking te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderschrijft het belang van goed onderwijs dat bijdraagt aan een klimaat voor vrede en meer wederzijdse kennis over elkaars cultuur, geschiedenis en samenleving. Het Britse initiatief kan bijdragen aan een meer objectieve discussie over het curriculum en kan daarom op Nederlandse steun rekenen. Nederland is echter geen donor in de onderwijssector en heeft geen specifieke expertise op het Palestijnse onderwijs. Daarom ligt het niet voor de hand dat Nederland gaat bijdragen aan dit onderzoek.
Het bericht 'Hogan belooft versoepeling EU-regels wegens droogte' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Maakt u zich zorgen om de effecten van deze lang aanhoudende droogte?
De landbouwsector en de natuur zijn sectoren die heel direct en heftig geconfronteerd worden met de effecten van de erg lange periode van droog en heet weer. Ik leef erg mee met de mensen die in deze sectoren werken en er alles aan doen deze effecten zo goed als mogelijk op te vangen.
Deelt u de mening dat de droogte overmacht is en er dus kortetermijnoplossingen nodig zijn?1
Een droge periode zoals deze zomer maken we in Nederland eens in de zoveel jaren een keer mee. De zomers van o.a. 1976 en 2003 hadden een vergelijkbaar verloop. Klimaatscenario’s laten ons zien dat we in de toekomst hiermee vaker rekening moeten houden. Droogte is overmacht in die zin dat wij dit weersverloop niet kunnen sturen. Anderzijds is het een fenomeen waarop onze maatschappij, ook de agrarische sector, structureel moet anticiperen om de gevolgen ervan op te kunnen vangen. Maar daar waar mogelijk doe ik wat ik kan om de agrarische sector te ondersteunen. Daarom neem ik op de korte termijn een aantal maatregelen om de sector te helpen onder deze omstandigheden te handelen.
Heeft u contact gehad met Eurocommissaris Hogan en zo ja, wat is er besproken? Zo nee, waarom niet?
Er is eind juli overleg geweest met de Europese Commissie over het versoepelen van de vergroeningsregels voor de directe betalingen in het kader van het GLB. Nederland heeft direct daarna een derogatieverzoek ingediend ten aanzien van de vergroeningseisen met betrekking tot vanggewassen, conform het verzoek van de sector (LTO). De Europese Commissie heeft naar aanleiding van dit verzoek recent nadere vragen gesteld, die momenteel in overleg met de sector worden beantwoord.
Op welke manier gaat u gebruikmaken van de uitspraak van Eurocommissaris Hogan: «De Commissie staat gereed om boeren bij te staan»?
Ik maak gebruik van de mogelijkheden om de vergroeningseisen te versoepelen. Voor boeren en tuinders in Nederland lijkt het voorstel van de Europese Commissie tot vervroegd uitbetalen van een 70% voorschot op de GLB-betalingen niet gunstig, omdat de kans groot is dat dit leidt tot een vertraging van de definitieve uitbetaling. Om die reden heb ik in overleg met LTO een andere modaliteit voor ogen voor ondernemers die in deze periode een liquiditeitsprobleem hebben: de mogelijkheid om een verklaring bij RVO.nl aan te vragen waarmee een bankgarantie verkregen kan worden.
De Europese Commissie geeft aan welwillend te kijken naar verzoeken van lidstaten om nationale financiële steun te mogen verlenen. Welke lidstaten hebben dit aangevraagd en waaruit bestaat deze nationale financiële steun?
Ik heb tot dusverre vernomen dat er een beperkt aantal lidstaten is dat nationale financiële steun zou willen geven, zoals Polen en Zweden. Mij is echter niet bekend of hiervoor formeel verzoeken zijn ingediend in Brussel en wat deze exact inhouden.
Klopt het dat de landbouwcommissaris de nationale landbouwministers heeft aangemoedigd om alle mogelijkheden te benutten die volgens de Europese regels zijn toegestaan?
Ja.
Heeft u in kaart gebracht welke mogelijkheden er zijn om getroffen boeren ademruimte te geven?
Ik ben voortdurend in contact met het landbouwbedrijfsleven over de situatie en de daarin gewenste maatregelen. Daaruit zijn diverse verzoeken om maatregelen voortgekomen. In mijn brief aan uw Kamer die gelijktijdig met deze beantwoording is verstuurd, en in de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 2 augustus jl. (Kamerstuk 27 625, nr. 450), geef ik mijn inzet of mijn besluit op die verzoeken aan om zoveel als op dit moment mogelijk is duidelijkheid hierover aan de ondernemers te geven.
Kan u aangeven welke mogelijkheden (bijvoorbeeld fondsen voor plattelandsontwikkeling, risicomanagement, etc.) de Europese regels bieden en per maatregel aangeven waarom hier wel of geen gebruik van gemaakt wordt?
Landbouwcommissaris Hogan heeft donderdag 2 augustus jl., in de reactie op hoe de Europese Commissie gereedstaat om boeren en tuinders te helpen in de huidige droogtesituatie, aangegeven dat lidstaten vanuit de bestaande GLB-kaders gebruik kunnen maken van de volgende mogelijkheden:
Onderstaand ga ik op de verschillende mogelijkheden in.
In Nederland is er voor gekozen om weerrisico’s voor gewassen die in het open veld geteeld worden, zoals aardappels en snijmaïs, af te dekken middels een risicobeheersingsinstrument, namelijk de brede weersverzekering. Daartoe hebben het landbouwbedrijfsleven, de verzekeringsbranche en de overheid samen afgesproken om, juist voor weersomstandigheden zoals waar we ons nu in bevinden, als sluitstuk voor het risicomanagement de Brede Weersverzekering te ontwikkelen. Sinds 2010 zijn de Regeling Brede Weersverzekering, op basis waarvan de overheid tot 65% premiesubsidie (met GLB-geld en nationale co-financiering) op deze verzekering geeft, en polissen van een aantal verzekeraars operationeel. Het aantal deelnemers is relatief nog gering (5%), maar stijgt jaarlijks flink (gemiddeld 16% van het totale aantal deelnemers) waaruit op te maken is dat het risicomanagement in de bedrijven meer aandacht krijgt. Momenteel wordt in de werkgroep Brede Weersverzekering onderzocht of en op welke manier deze nog beter toegesneden kan worden op de Nederlandse situatie en tevens aantrekkelijker voor de ondernemer. Daarbij wordt, zoals ook aangegeven in mijn brief van heden, ook naar de schadedrempel gekeken in het licht van de nieuwe Omnibusverordening.
De Brede Weersverzekering is een risicomanagementinstrument zoals door Eurocommissaris Hogan genoemd. In Nederland is tot heden vanuit de sector geen belangstelling voor een ander risicomanagementinstrument, het vormen van onderlinge inkomensstabilisatiefondsen. Daarbij moeten ondernemers zelf geld inleggen, dat zij daardoor niet in hun bedrijf kunnen inzetten («dood geld»), met als gevolg een grotere financieringsbehoefte met vreemd vermogen waarvoor meer rente betaald moet worden dan het spaargeld oplevert (dus meer kosten).
Nederland heeft de keuze voor de Brede Weersverzekering ook gemaakt vanuit de visie dat risicomanagement primair de verantwoordelijkheid van de ondernemers is. Met de Brede Weersverzekering is een instrument gemaakt waarmee ondernemers de laatste risico’s na al het nodige preventief gedaan te hebben (goed bodembeheer, goed teeltplan, watervoorzieningsinstallatie) kunnen verzekeren.
Van de mogelijkheid om als gevolg van overmacht ondernemers vrij te stellen van voorschriften voor vanggewassen en akkerranden wil Nederland gebruik maken, zoals ik ook in de antwoorden op de vragen 3 en 4 heb aangegeven. In mijn brief van heden ga hier uitgebreid op in.
Boeren ontvangen directe betalingen vanuit het GLB normaliter begin december. De Europese Commissie biedt een mogelijkheid eerder al een voorschot van maximaal 70% uit te betalen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is in overleg met LTO gekozen voor een andere modaliteit om eventuele liquiditeitsproblemen op te lossen, namelijk door de mogelijkheid van het aanvragen van een verklaring bij RVO.nl op basis waarvan bij de bank een overbruggingskrediet aangevraagd kan worden.
Klopt het dat de Europese Commissie eind augustus zo gedetailleerd mogelijke informatie wil van de lidstaten over het effect van de uitzonderlijke weersomstandigheden? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse inbreng ook direct aan de Kamer te sturen?
Ja, dat klopt. Ik zal deze informatie gelijktijdig aan uw Kamer sturen.
Heeft u zicht op welke reststromen die geschikt zijn voor diervoeding nu naar de vergisters gaan?
In mest-covergistingsinstallaties in Nederland worden aan de mest voornamelijk restproducten toegevoegd die niet of nauwelijks voor andere doelen kunnen worden gebruikt.
Welke mogelijkheden ziet u nog om meer veevoer beschikbaar te maken om de oplopende tekorten aan te vullen?
Het derogatieverzoek aan de Europese Commissie, waarop ik antwoord op vraag 3 inga, heeft mede als doel tegemoet te komen aan de vraag naar veevoer. Ik volg samen met de sector de ontwikkelingen ten aanzien van het veevoer.
De gevolgen van de droogte zijn groot voor onze Nederlandse land- en tuinbouw; op welke manier wordt gezocht naar wat op korte termijn nodig is en naar meer structurele maatregelen op lange termijn?
Er is nauw contact met verschillende partijen over de droogtesituatie om in beeld te hebben wat er nodig is voor de korte termijn. Uit de situatie van 2016 met extreme wateroverlast in Zuidoost-Nederland en van dit jaar met droogte blijkt dat het van groot belang is om te werken aan het vergroten van het vermogen om de bedrijfsvoering aan te passen aan klimaatverandering. Voor alle gewassen geldt dat de bodem een cruciale factor is. Dat is nu ook zichtbaar in het veld waar de verschillen in ontwikkeling van gewassen mede verklaard kunnen worden uit de bodemgesteldheid.
In mijn brief van23 mei 2018 (Kamerstuk 30 015, nr. 54) geef ik mijn visie hierover en mijn streefbeeld van een duurzaam bodembeheer in 2030, waarbij ik met partijen in gesprek wil gaan over een te ontwikkelen bodemprogramma. Zoals daarin aangegeven, geef ik dit jaar een impuls aan verdere kennisontwikkeling en -verspreiding van bodemkennis, in aanvulling op lopende PPS-programma’s van de topsectoren.
Regionaal waterbeheer (waarbij rekening wordt gehouden met perioden van wateroverlast en droogte) is de verantwoordelijkheid van waterschappen, in samenwerking met andere regionale partijen. Er zijn diverse initiatieven door verschillende partijen genomen om het regionaal waterbeheer te verbeteren, bijvoorbeeld via het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. In 2016 is door de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu de Nationale Adaptatiestrategie (NAS) uitgebracht. In het uitvoeringsprogramma daarbij is landbouw een van de speerpunten. Daarin is aangekondigd dat, landelijk, in het kader van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en het Deltaprogramma Zoetwater, gewerkt wordt aan klimaatadaptatie in het landelijk gebied. Beide programma’s zijn voor de regio’s van groot belang.
Daarnaast is als sluitstuk van risicomanagement op het bedrijf de brede weersverzekering beschikbaar, zoals eerder genoemd.
Het afschieten van verwilderde katten |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Moet de verwilderde kat afgeschoten worden?»1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De serieuze jager schiet geen katten, de killer wel»2
Ja.
Is er volgens u sprake van een probleem met verwilderde huiskatten?
Zwerfkatten kunnen lokaal een probleem vormen. Uit de zienswijze van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) «Vat op de zwerfkat» blijkt dat verwilderde katten (of: zwerfkatten) uit oogpunt van (volks)gezondheid problemen kunnen veroorzaken (bijv. toxoplasmose). Verder is er sprake van schade aan de natuur door een forse predatie van zwerfkatten op beschermde diersoorten zoals vogels, hazen en konijnen. Vanwege het grote reproductievermogen heeft dit (nog) niet geleid tot een significante achteruitgang van de populaties van deze soorten. Ook is er sprake van de predatie door verwilderde katten op andere kwetsbare soorten, waarop strenge beschermingsregimes van toepassing zijn, zoals de zandhagedis, de ringslang en vleermuissoorten.
Kunt u inzichtelijk maken hoe groot de populaties van zwerf- of verwilderde katten in stedelijke gebieden en in buitengebieden zijn?
In de genoemde RDA-zienswijze wordt vermeld dat in 78 van de 144 opvangcentra ruim 37.000 zwerfkatten staan geregistreerd. Het werkelijke aantal kan derhalve flink hoger liggen. Volgens het Handboek Zwerfkatten (Stichting Stray Animal Foundation Platform, 2016) leven er in Nederland in totaal ca. 2,6 miljoen huiskatten. Het aantal zwerfkatten buiten opvangcentra wordt in genoemd Handboek geschat tussen de 135.000 en 1,2 miljoen. Er wordt niet gemonitord op een onderscheid in aantallen zwerfkatten tussen stedelijk gebied en buitengebieden. De meeste zwerfkatten komen overigens voor in de stedelijke gebieden, bij campings en rond boerderijen.
Kunt een inschatting maken wat de predatie van vogels door verwilderde katten is?
Op Schiermonnikoog is jarenlang intensief onderzoek gedaan naar de 50 aldaar verblijvende verwilderde katten, onder andere met zenders. Deze katten doden gemiddeld 6.000 vogels en enkele duizenden, veelal jonge, hazen en konijnen (Op de Hoek et al., 2013). Deze cijfers kunnen evenwel niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar heel Nederland. Wel geeft dit onderzoek een indicatie dat de predatie van katten (verwilderd en huiskatten) op vogels, hazen en konijnen aanzienlijk is.
Op welke manier kan volgens u de Trap, Neuter and Return (TNR)-methode succesvol worden toegepast als diervriendelijker alternatief voor het afschieten van katten en wat zijn de kosten hiervan?
De TNR-methode is geen alternatief voor afschieten indien het oogmerk is predatie van vogels te voorkomen, omdat de behandelde dieren worden terug geplaatst en dan nog steeds vogels kunnen blijven prederen. Wel kan de methode het welzijn verbeteren en de overlast verminderen, omdat geneutraliseerde katten minder agressief zijn. Ook kunnen door de monitoring zieke katten geholpen worden.
De RDA schrijft in zijn zienswijze «Vat op de zwerfkat» over de TNR-methode: «Alleen bij een goede professionele organisatie en mits een substantieel deel van de populatie zwerfkatten wordt weggevangen, is er een kans om de populatie op termijn te laten verminderen. TNR is een methode die een lange adem vraagt.» Daarnaast geeft de RDA in zijn zienswijze aan dat de TNR-methode geschikt is voor gebieden waar katten goed gevangen kunnen worden en geen directe bedreiging vormen voor inheemse diersoorten. Dit betreft dan vooral het stedelijke gebied en in mindere mate het landelijke gebied.
Welke kosten er gemoeid zijn met toepassen van de TNR-methode kan nu niet worden gezegd. Dat vraagt nader onderzoek. Thans wordt de TNR-methode toegepast door vrijwilligers van Dierenbescherming Nederland en Stray Animal Foundation Platform.
Ik merk hierbij op dat het populatiebeheer van verwilderde diersoorten bij de provincies is belegd. De provincies zullen moeten inschatten of deze methode een goede bijdrage kan leveren aan de reductie van de specifieke problematiek in het eigen gebied.
Bent u bekend met de situatie in België, waar veel minder zwerfkatten in het asiel terecht komen door de verplichte kattensterilisatie?
Ja.
Overweegt u om een sterilisatieverplichting in te voeren in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook mijn voorganger heeft aangegeven in de Kamerbrief van 7 juli 2016 (Kamerstuk 28 286, nr. 884) is een sterilisatieverplichting moeilijk te controleren en af te dwingen. Ik zal dit daarom niet invoeren.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie De Groot3 over het laten registeren van katten?
De bevoegdheid voor het aanpakken van overlast van dieren ligt bij gemeenten. Met gemeenten ben ik in gesprek om met hen na te gaan of er belemmeringen zijn om op gemeenteniveau een identificatie- en registratieregeling voor katten (I&R kat) in te voeren. Verder verwijs ik u naar de dierenwelzijnsbrief.
Het beleid van pappen en nathouden van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd bij inspecties in thuiszorginstellingen |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het onderzoek van de Consumentenbond naar het beleid van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), waarbij uit inspecties blijkt dat thuiszorginstellingen niet voldoen aan de regels om veilige en goede zorg te garanderen, maar de IGJ haar mogelijkheden om op te treden daarentegen niet benut?1
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) stelt vast dat de meeste nieuwe zorgaanbieders bij een eerste inspectiebezoek niet aan de kwaliteitseisen voldoen. De IGJ constateert dat veel van deze zorgaanbieders de regels vaak niet kennen en niet weten hoe zij die regels moeten toepassen. Door het inspectiebezoek worden zij hierover geïnformeerd. De IGJ gaat uit van de verbetercapaciteit van de zorgaanbieder en geeft de zorgaanbieder opdracht om tekortkomingen aan te pakken. Binnen twee maanden voert de IGJ een hertoetsing uit. Dan is al veel verbetering zichtbaar. Echter ook blijkt dan dat een groot aantal zorgaanbieders dan nog niet aan alle eisen voldoet. De IGJ eist daarom verdere verbetering bij die zorgaanbieders. Voor een deel betreft het administratieve zaken die niet onmiddellijk van invloed zijn op de kwaliteit van zorg. Waar dat wel het geval is, komt de IGJ langs voor een herbezoek. Het aanspreken van de zorgaanbieder, het opleggen van verbetermaatregelen en het publiceren van de rapportages is allemaal onderdeel van inspectieoptreden. De IGJ weegt daarbij steeds af welke maatregel het meeste effect heeft en hoe de benodigde verbetering het beste gerealiseerd wordt. Wanneer de IGJ ziet dat de zorgaanbieder echt niet kan of wil verbeteren, of de risico’s zo groot zijn dat zwaardere handhaving nodig is, dan zet zij die ook in. Bijvoorbeeld door het geven van een aanwijzing. Door deze groep zorgaanbieders eerst te wijzen op de regelgeving, die vaak onbekend is, kan al veel verbetering gerealiseerd worden en is zwaardere handhaving gelukkig niet nodig. Wel is het van belang dat de IGJ deze groep zorgaanbieders in de thuiszorg goed blijft volgen, om zeker te zijn dat de verbetering de goede kant op blijft gaan.
Onderschrijft u de conclusie van de Consumentenbond dat de IGJ onvoldoende optreedt wanneer de veiligheid en kwaliteit van zorg in het geding is en een onacceptabel beleid van pappen en nathouden voert?
Zie antwoord vraag 1.
Is door de handelwijze van de IGJ de veiligheid en kwaliteit van zorg bij thuiszorginstellingen in het geding?
Nee. Het is aan de zorgaanbieders zelf om te zorgen voor veiligheid en kwaliteit en te voldoen aan alle regelgeving en normen die in deze sector van toepassing zijn. Het is dan ook van belang dat nieuwe zorgaanbieders zich voorafgaand aan het starten van hun organisatie goed informeren. Dat kan door zich te melden via de website www.nieuwezorgaanbieders.nl maar ook door zich bij de brancheorganisaties aan te sluiten. Het is vervolgens aan de IGJ om zo snel mogelijk na de start van een nieuwe organisatie hier goed op toe te zien en eventuele tekortkomingen zo snel mogelijk aan te laten pakken.
Dient de IGJ naar uw mening niet een meer actieve houding aan te nemen om de kwaliteit en veiligheid bij thuiszorginstellingen te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Kan uit het onderzoek van de Consumentenbond en de IGJ de conclusie worden getrokken dat er aan de tekortkomingen bij de thuiszorginstellingen structurele oorzaken ten grondslag liggen, denk bijvoorbeeld aan een tekort aan (gekwalificeerd) personeel? Kunt u dit toelichten?
Wat in ieder geval uit dit onderzoek blijkt en wat bij mij en de IGJ ook al bekend was, is dat nieuwe zorgaanbieders niet goed op de hoogte zijn van alle regels en eisen waaraan zorgorganisaties moeten voldoen. Dat is ook de reden waarom er een wetsvoorstel (Wet toetreding nieuwe zorgaanbieders, Wtza) bij uw Kamer is ingediend.
Voor de hele zorg en welzijn is sprake van een personele opgave, deze beperkt zich niet tot de thuiszorg. Met het Actieprogramma Werken in de Zorg werkt VWS met SZW en OCW en relevante landelijke en regionale partijen in zorg, welzijn en onderwijs daarom aan een zorgbrede aanpak met alle betrokken landelijke en regionale partijen. Langs de actielijnen meer kiezen voor de zorg, beter opleiden voor de zorg en anders werken in de zorg wordt gewerkt aan het terugdringen van het personeelstekort. In elke regio wordt een regionaal actieplan aanpak tekorten opgesteld, op basis van regionale analyses en ambities. Zorginstellingen, onderwijs, medewerkers, inkopers en overheden werken in de regio aan het oplossen van hun knelpunten op de arbeidsmarkt.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van het onderzoek en de bevindingen van de Consumentenbond?
In de afgelopen jaren maakte de thuiszorg een grote ontwikkeling door, met veel nieuwe toetreders en organisatievormen. Zulke ingrijpende veranderingen gaan vaak gepaard met risico’s voor de kwaliteit van zorg. De IGJ vindt dat risico’s in de thuiszorg meer aandacht verdienen. Daarom gaat de IGJ nog dit jaar – en ook komende jaren – meer toezicht houden op de thuiszorg. Ik onderschrijf dit belang.
Met het wetsvoorstel Wtza (Wet toetreding zorgaanbieders), dat momenteel ter behandeling voorligt bij uw Kamer, worden nieuwe aanbieders verplicht zich vooraf te melden. Bij de melding ontvangt de zorgaanbieder vanuit het Ministerie van VWS de belangrijkste informatie over wet- en regelgeving. De introductie van een meldplicht moet ertoe leiden dat nieuwe zorgaanbieders tijdig in beeld komen en zich eerder bewust zijn van de wettelijke eisen en het kwaliteitskader van de eigen sector, vóórdat ze met de zorgverlening gaan beginnen.
Contractering is ook een belangrijk middel om kwaliteitsafspraken met (nieuwe) zorgaanbieders te maken zodat zij daarmee ook kunnen voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen en aan het eigen kwaliteitskader van de sector. Om de eerder geconstateerde groei van niet-gecontracteerde zorg terug te dringen, heb ik in het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging 2019–2022 met partijen, waaronder zorgaanbieders en zorgverzekeraars, afspraken gemaakt over het verbeteren van het contracteerproces en het terugdringen van niet-gecontracteerde zorg.
De aanhoudende droogte in Nederland |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u de huidige weersomstandigheden in relatie tot de landbouw?
De droogte treft iedereen, maar vooral onze boeren en tuinders. Ik volg de situatie om die reden op de voet en er wordt nauw contact onderhouden met de verschillende sectororganisaties.
Bent u bekend met het feit dat verschillende landbouwgewassen inmiddels geoogst zijn, of op korte termijn geoogst worden en dat boeren op dit moment voor het dilemma staan om de verplicht gestelde groenbemesters al dan niet te zaaien? Ziet u het dilemma voor boeren waarin zij aan de ene kant aan de verplichting willen voldoen en de kosten hiervoor maken, maar zij tegelijkertijd weten dat het te droog is om een goed gewas te telen?
Ik onderken deze problematiek en ik heb daarover overlegd met de Europese Commissie en een formeel derogatieverzoek ingediend met het oog op een versoepeling van de vergroeningsvoorwaarden voor het inzaaien van vanggewassen. (Zie ook de beantwoording van vragen van het lid Lodders, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2840).
Aangezien de groenbemesters worden geteeld om de organische stof in de bodem te vergroten, het stikstofgehalte in de bodem te verhogen en/of als vanggewas voor de opvang van meststoffen, deelt u de mening dat de huidige droogte op veel percelen tot problemen leidt omdat de zaadjes niet of nauwelijks kiemen en er geen gedegen gewas zal groeien? Zo nee, kunt u voorbeelden geven van plekken waar dit gewas onder deze extreme omstandigheden wel tot wasdom komt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt op korte termijn (binnen twee weken) aangeven of u een ontheffing zal verlenen op de inzaai van deze gewassen in relatie tot de extreme droogte, in de wetenschap dat niet bekend is hoe het verloop van de weersomstandigheden de komende maanden eruit zal zien? Zo nee, op basis van welke argumenten vindt u het rechtvaardig dat groenbemesters gezaaid moeten worden, de kosten hiervoor gemaakt moeten worden – en dat in de extreem droge omstandigheden waar Nederland nu mee te kampen heeft?
Ik streef ernaar op zo kort mogelijke termijn definitief uitsluitsel te kunnen geven, maar kan dat niet eerder dan dat de Europese Commissie heeft ingestemd met het Nederlandse derogatieverzoek. Ik dring er bij de Europese Commissie op aan om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven. Ondertussen heeft de Europese Commissie gevraagd om meer informatie. Ik zal deze uiteraard zo spoedig mogelijk aanleveren in Brussel met de benodigde input vanuit de sector.
Kunt u aangeven hoe u omgaat met de controle op deze gewassen als u de ontheffing niet afgeeft en het gewas niet of slechts ten dele opkomt? Vindt u het gerechtvaardigd dat boeren kosten moeten maken terwijl de omstandigheden dusdanig zijn dat het gewas niet of nauwelijks tot wasdom zal komen?
In het licht van mijn inzet bij de Europese Commissie, ga ik er vooralsnog van uit dat deze situatie niet aan de orde zal zijn en dat een landbouwer ook geen beroep zal hoeven te doen op overmacht om te rechtvaardigen dat hij niet heeft kunnen voldoen aan de vergroeningsmaatregelen vanwege uitzonderlijke omstandigheden.
Heeft u overleg gehad met de Europese Commissie over de huidige omstandigheden? Zo ja, wat is de uitkomst van deze gesprekken?
Ja, hierover is op 27 juli jl. een gesprek geweest met de Europese Commissie. De reactie van de Europese Commissie was in beginsel welwillend, waarna onmiddellijk het formele verzoek voor derogatie is gedaan. Uit de nadere toelichting van het persbericht van de Europese Commissie van 2 augustus jl. over maatregelen om boeren te hulp te schieten, kan worden opgemaakt dat de Europese Commissie het verzoek serieus in overweging neemt.
Bent u bereid om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden zodat boeren kunnen anticiperen op mogelijke besluiten?
Ja.
Falend toezicht en ongeschoold personeel in de thuiszorg |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Inspectie grijpt niet in bij falende thuiszorg» van de Consumentenbond?1
Ja.
Klopt het dat uit de 50 meest recente inspectierapporten van thuiszorgorganisaties blijkt dat slechts twee thuiszorgorganisaties aan de vijftien verplichte randvoorwaarden voldoen en maar liefst zeven thuiszorgorganisaties aan geen enkele voorwaarde voldoen? Wat is uw reactie hierop?
Het klopt dat van de zorgaanbieders uit het onderzoek van de Consumentenbond, aanvankelijk slechts twee organisaties aan de vijftien onderzochte randvoorwaarden voldeed en zeven zorgaanbieders aan geen van deze voorwaarden voldeden. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) constateert dat veel nieuwe zorgaanbieders de regels vaak niet kennen en niet weten hoe zij die regels moeten toepassen. Door het inspectiebezoek worden zij hierover geïnformeerd. De IGJ gaat uit van de verbetercapaciteit van de zorgaanbieder en geeft zorgaanbieders opdracht om tekortkomingen aan te pakken. Bij een hertoetsing, die binnen twee maanden plaatsvindt, is vaak al veel verbetering zichtbaar. Echter ook dan blijkt dat een groot aantal zorgaanbieders dan nog niet aan alle eisen voldoet. Op dit moment is dit bij 26 van de 50 onderzochte zorgaanbieders het geval. De IGJ eist daarom verdere verbetering bij die zorgaanbieders. Voor een deel betreft het administratieve zaken die niet onmiddellijk van invloed zijn op de kwaliteit van zorg. Waar dat wel het geval is, komt de IGJ langs voor een herbezoek. Deze herbezoeken zijn gepland. Als er ernstige risico’s zijn, pakt de IGJ deze met spoed op. Bij een zorgaanbieder die niet in staat is of niet bereid is om de zorg te verbeteren, neemt de IGJ een passende maatregel. Dat varieert van een vervolgbezoek of directe verbetermaatregelen tot handhavingsmaatregelen zoals het instellen van verscherpt toezicht of een aanwijzing.
Nieuwe zorgaanbieders komen nu pas in beeld bij de IGJ als ze al enige en soms al langere tijd zijn begonnen met het leveren van zorg. In september 2017 is het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) ingediend bij uw Kamer. De Wtza introduceert een meldplicht voor alle nieuwe zorgaanbieders die zorg gaan bieden zoals omschreven in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz).
Deze meldplicht moet ertoe leiden dat nieuwe zorgaanbieders zich al voor de start van de zorgverlening bewust zijn van voorwaarden voor goede zorg en hun verantwoordelijkheid hiervoor. In de brief die u binnenkort ontvangt over de berichtgeving over het onderzoek van de consumentenbond ga ik nader in op de te ondernemen acties.
Klopt het dat de helft van de thuiszorgorganisaties die een verplicht verbetertraject kreeg opgelegd door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), nog steeds niet aan de randvoorwaarden voldoet? Wat zegt dit volgens u over de effectiviteit van de inspectie en hoe zou die moeten worden verbeterd? Wat gaat u daar concreet aan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is om ongeschoold personeel in te zetten bij thuiszorgorganisaties en dat de inspectie hier acuut op zou moeten ingrijpen? Zo ja, waarom blijkt dat niet het geval te zijn? Zo nee, wat moet volgens u gebeuren bij de constatering van ongeschoold personeel?
De regelgeving voor de deskundigheid van personeel moet nageleefd worden. In de praktijk is het zo dat veel zorgaanbieders in de thuiszorg zowel zorg op basis van de zorgverzekeringswet (Zvw), de wet langdurige zorg (Wlz) en de wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) leveren. Er is verschil in de scholingseisen voor de verschillende zorgvormen. Of de inzet van ongeschoold personeel verantwoord is, is dus van de situatie (en de zorgtaak) afhankelijk: voor bepaalde Wmo taken kan deze inzet wel verantwoord zijn.
Daar waar de IGJ constateert dat de scholing van het personeel niet aansluit bij de zorgvraag van de cliënt, wordt de zorgaanbieder daarop aangesproken, en wordt per direct verbetering geëist. Wanneer verbetering uitblijft volgen zwaardere handhavingstappen. Wanneer het gaat om PGB-gefinancierde zorg kiest de cliënt zelf zijn zorgverlener, bij de groep van 50 zorgaanbieders die de consumentenbond onderzocht, waren 28 aanbieders die (ook) zorg op basis van PGB leverden. Het zorgkantoor heeft bij het toekennen van het PGB dan ook een rol om na te gaan of cliënt diens budget kan beheren en of de zorg van toereikende aard is.
Bent u verrast door de inzet van ongeschoold personeel in de thuiszorg, gezien de aanhoudende personeelstekorten in de sector? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de alarmerende mediaberichten en debatten die hier reeds over de revue passeerden? Zo nee, wat had u kunnen doen om deze situatie te voorkomen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4
Het is positief dat de sector, gezien de personeelstekorten in de gehele zorg en welzijnsector, goed kijkt naar welk personeel voor welke taken ingezet worden.
Het is van belang dat het juiste personeel met de juiste vaardigheden en scholing worden ingezet en dat zorgaanbieders weten welke wetgeving en regels daarvoor gelden. Zoals eerder genoemd weten nieuwe zorgaanbieders dat nu vaak nog niet (voldoende). Indien die regels niet gevolgd worden, spreekt de IGJ een zorgaanbieder hierop aan.
Bent u bereid het opleiden en aantrekken van gekwalificeerd thuiszorgpersoneel topprioriteit te maken? Bent u bereid hier financiële middelen voor vrij te maken en de Kamer hier voorafgaand aan de aanstaande begrotingsbehandeling over te informeren?
Samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van VWS heb ik mede namens de ministerie Onderwijs Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in maart van dit jaar het actieprogramma Werken in de Zorg gelanceerd voor zorg en welzijn. Voor de hele sector geldt dat er sprake is van oplopende personeelstekorten als we nu niets anders doen. De personele opgave vraagt om een aanpak gericht op de lange termijn van alle partijen samen. Daarom werken we met het veld langs de actielijnen meer kiezen voor de zorg, beter opleiden voor de zorg en anders werken in de zorg aan het terugdringen van het personeelstekort. In elke regio wordt een regionaal actieplan aanpak tekorten (RAAT) opgesteld. Zorginstellingen, onderwijs, medewerkers, inkopers en overheden werken in de regio aan het oplossen van hun knelpunten op de arbeidsmarkt.
VWS ondersteunt deze actieplannen met de scholingsimpuls Sectorplanplus voor het opleiden van nieuwe medewerkers (€ 320 mln in de periode 2017–2021). Zorginstellingen kunnen hierop een beroep doen mits ze zich verbinden aan een regionaal actieplan. Met het Stagefonds (112 mln. per jaar) kunnen thuiszorgorganisaties (net als alle zorgorganisaties) ondersteuning krijgen voor de begeleiding van stages.
In het najaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Actieprogramma Werken in de Zorg.
Herinnert u zich dat u onlangs een motie overbodig verklaarde die opriep om 'alle al bekende en/of gemelde misstanden terstond en stevig aan te pakken en daar telkens expliciet ruchtbaarheid aan te geven alsook dat te doen bij nieuwe misstanden»?2
Zoals ik in het debat over het kwaliteitsplan zorg in verpleeghuizen op 27 juni j.l. meldde, is het van belang dat we de bestaande werkwijzen in de zorg benutten. En dat betekent dat wanneer risico’s in de zorg geconstateerd worden of wanneer mensen zorgen hebben over de zorg, zij bij het landelijk meldpunt zorg terecht kunnen. De IGJ beoordeelt deze signalen en zet zo nodig nader onderzoek en waar nodig handhaving in. Wanneer de inspectie een maatregel oplegt publiceert zij daar ook over, zodat dit voor een ieder bekend is. Dat geldt zorgbreed en dus ook voor de thuiszorg. Ik zie geen reden om daar een ander systeem naast te organiseren.
De tweede tranche van de Turkijedeal |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat de lidstaten van de Europese Unie (EU) zelf nogmaals 1 miljard euro voor Turkije in het kader van de Turkijedeal moeten betalen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Voor de kabinetsreactie verwijs ik kortheidshalve naar het verslag van het schriftelijk overleg van 25 juli jl. van de Begrotingsraad (Kamerstuk 21 501-03, nr. 121).
Klopt het dat van Nederland 50 miljoen euro wordt verwacht en dit bedrag uit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking komt?
Afgesproken is dat de eerste 2 miljard euro aan projecten vanuit de EU-begroting zullen worden gefinancierd. De Commissie heeft derhalve nog geen verzoek tot een nationale bijdrage van de lidstaten gedaan.
Kunt u aangeven uit welke post dit precies komt en ten koste van welk ontwikkelingssamenwerkingsdoel dit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zal er met de 50 miljoen euro precies gebeuren? Bent u bereid hierover in detail te rapporteren in het jaarverslag? Kunt u garanderen dat er van deze 50 miljoen euro geen kosten voor grensbewaking gemaakt worden, maar dat dit allemaal gaat naar het verbeteren van de leefomstandigheden van vluchtelingen in Turkije? Zo ja, hoe?
Zoals vaker met uw Kamer gewisseld2, worden vanuit de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije (FRIT) projecten gefinancierd om de situatie van vluchtelingen in Turkije en de gemeenschappen die hen opvangen verder te verbeteren. Steun gaat naar de vluchtelingen zelf, bijvoorbeeld ten behoeve van betere toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, maar ook werkgelegenheid. De Commissie rapporteert hier regelmatig over middels de voortgangsrapportages van de EU-Turkije Verklaring en de uitvoering van de EU Migratieagenda.
Er is thans nog geen programmering bekend voor de tweede tranche van de FRIT. Prioriteiten voor de programmering zullen door de Commissie worden voorgesteld. De voorstellen worden beoordeeld in het FRIT-comité, waarin Nederland zitting heeft. De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van de projecten en rapporteert hierover aan het FRIT-comité. Uw Kamer zal op gebruikelijke wijze over de voortgang van de FRIT worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het tegenhouden van migranten geen aanpak van de grondoorzaken van waarom mensen vluchten is en niet bijdraagt aan het bieden van perspectief in de regio waar de overgrote meerderheid van de vluchtelingen al verblijft?
Zoals bekend zet het kabinet zich in voor een integrale aanpak van het thema migratie3. Het primaire doel van de EU-Turkije Verklaring is om de ongecontroleerde instroom te reguleren en te voorkomen dat vluchtelingen op zoek naar bescherming hun levens wagen door gebruik te maken van de diensten van smokkelaars. In het kader van de verklaring hebben de EU en Turkije zich in dit verband gecommitteerd om smokkelnetwerken aan te pakken, het perspectief in Turkije te verbeteren o.a. via de FRIT, een legaal en veilig alternatief te bieden via hervestiging en een einde te maken aan de ongecontroleerde aankomsten in Griekenland en het doorreizen naar andere delen van de EU. De EU-Turkije Verklaring heeft een grote bijdrage geleverd aan het drastisch omlaag brengen van het aantal irreguliere aankomsten en de vreselijke verdrinkingen op zee. Ook heeft de verklaring via de FRIT eraan bijgedragen dat veel meer vluchtelingenkinderen in Turkije naar school kunnen gaan, kwetsbare gezinnen worden ondersteund in hun levensonderhoud en de toegang tot werkgelegenheid is bevorderd.
Dat de omstandigheden voor Syriërs in Turkije zijn verbeterd, blijkt ook uit het aantal Syrische vluchtelingen dat bewust kiest om in Turkije te blijven en geen gebruik wenst te maken van hervestiging naar de EU.
Op welke manier garandeert u dat de 50 miljoen euro daadwerkelijk bijdraagt aan de leefomstandigheden van vluchtelingen in Turkije?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u de berichten over mensenrechtenschendingen, zoals mensen tegenhouden de grens met Syrië over te gaan en op vluchtelingen schieten, aangekaart bij de Turkse regering?2 Zo nee, waarom bent u bereid zonder enige kritische noot de gevraagde 50 miljoen euro over te maken? Zo ja, wat kwam hieruit?
Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, vindt het kabinet berichten over dit soort incidenten zorgelijk en dienen dergelijke berichten serieus te worden genomen en goed onderzocht. Het is primair aan de Europese Commissie, samen met UNHCR om hierop toe te zien. De Commissie volgt de situatie aan de Turkse grens, ook in het kader van het conflict in Syrië en andere dreigingen. Het is de Commissie niet gelukt om deze berichten bevestigd te krijgen door andere, onafhankelijke bronnen. Uit eerdere vergelijkbare berichtgeving en de wijze waarop deze is uitgezocht, o.a. door de Europese Commissie en UNHCR, blijkt dat geen sprake is van instructies dat Turkse grenswachten gericht moeten schieten op mensen die illegaal de grens proberen over te steken.
Zoals in antwoord op vraag 6 reeds gesteld legt de Europese Commissie regelmatig verantwoording af over de besteding van de fondsen uit de FRIT.
Deelt u de mening dat als de Europese Unie veel geld betaald aan Turkije om vluchtelingen op te vangen, er wel vluchtelingen het land in moeten kunnen komen en een muur aan de grens met Syrië onwenselijk is?
Zoals reeds eerder aan de Kamer geschreven voert Turkije een ruimhartig beleid als het gaat om het opvangen van vluchtelingen. Dit wordt onderschreven door openbare cijfers van UNHCR. In januari 2018 stonden volgens gegevens van UNHCR ruim 3,4 miljoen Syrische vluchtelingen in Turkije geregistreerd en op 8 augustus jl. ruim 3,5 miljoen.5 Daarnaast vangt Turkije ook andere groepen vluchtelingen en kwetsbare personen op. Volgens UNHCR is dit aantal sinds 2015 toegenomen van 2,7 naar 3,7 miljoen.6 Deze cijfers onderstrepen wat het kabinet betreft de evidente noodzaak om Turkije via de FRIT te blijven ondersteunen.
Dat Turkije tegen deze achtergrond en het feit dat het een zeer lange grens deelt aan een conflictgebied het grensbeheer heeft geïntensiveerd, acht het kabinet begrijpelijk.
Het toegenomen aantal externen bij gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe verklaart u dat de inhuur van extern personeel bij gemeenten, na aanvankelijk fors te zijn gedaald, weer fors is toegenomen (van 11 procent in 2012 tot 20 procent in 2017 – in grote steden zelfs 24 procent)?1
Medeoverheden zijn autonome bestuurslagen die zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering en besteding van hun middelen, en daarmee ook de externe inhuur. De bedrijfsvoering wordt gecontroleerd door de gekozen volksvertegenwoordiging van de betreffende overheid.
Het is aan gemeenten zelf om te bepalen met behulp van welke financiële en personele middelen afgesproken resultaten tot stand worden gebracht, ook op taken met betrekking tot de decentralisaties. Externe inhuur kan in bepaalde situaties nodig zijn om gestelde doelen te realiseren. Zo komt het voor dat voor sommige projecten tijdelijke externe expertise en dus externe inhuur noodzakelijk is. Dit is afhankelijk van de situatie en niet aan mij te beoordelen.
Ziet u dat het stellen van een norm van maximaal 10 procent voor de inhuur van extern personeel bij ministeries (de «Roemer-norm») heeft bijgedragen aan een beter personeelsbeleid bij ministeries, waarbij minder kosten worden gemaakt, meer eigen kennis wordt opgebouwd en organisaties meer zelflerend kunnen worden?
De externe inhuur is tot en met 2016 jaarlijks gestegen, maar is in 2017 nagenoeg gelijk gebleven ten opzichte van 2016 (zie de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2017). Gerelateerd aan de totale personele uitgaven was er sprake van een lichte daling, maar lag de externe inhuur nog wel boven de Roemernorm van 10%. Bij de meeste departementen was evenwel sprake van een lichte daling. De ministeries rapporteren over externe inhuur in hun jaarverslag. De mate van externe inhuur wordt daarin goed uitgelegd, hierbij geldt het principe van comply or explain omdat immers redenen denkbaar zijn waarom de norm niet behaald kan worden.
Meer dan de helft van de gemeenten geeft in de Personeelsmonitor Gemeenten 2017 aan dat zij actief probeert de kosten voor externe inhuur terug te dringen. Dit doen ze onder andere door flexibeler inzet van eigen personeel/interne mobiliteit en door met een kritische blik te kijken naar de noodzaak van externe inhuur. Gegeven de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten en eigen inspanningen die zij doen zal ik uw verzoek om de «Roemer-norm» voor de inhuur van extern personeel ook voor gemeenten in te voeren niet overnemen.
Hoe verklaart u dat gemeenten weliswaar het beleid hebben om, in navolging van de ministeries, minder extern personeel in te huren, maar in de praktijk toch veel meer gebruik maken van dure externen? Ziet u een verband met de decentralisaties van zorgtaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u gemeenten ondersteunen om deze structurele taken alsnog uit te kunnen voeren met meer eigen en vast personeel?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat in grote gemeenten het percentage inhuur van externen het hoogst is? Hoe verhoudt zich dit tot uw belofte in discussies over de herindeling van gemeenten dat grotere gemeenten beter in staat zouden zijn om taken uit te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Constateert u dat de invoering van een norm voor de inhuur van externen bij ministeries disciplinerend heeft gewerkt en het aannemen en opleiden van eigen en vast personeel heeft bevorderd? Bent u bereid de «Roemer-norm» voor de inhuur van extern personeel ook voor gemeenten in te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
De berichten dat de Nederlandse natuur verschrompelt en een noodplan nodig is |
|
Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bioloog waarschuwt: «De natuur verschrompelt, diersoorten gaan verdwijnen»»1 en «Nederland wordt dorre vlakte: «Noodplan nodig voor natuur»»2?
Ja.
Deelt u de zorgen van de in bovenstaande nieuwsberichten genoemde wetenschappers en natuurorganisaties over de al maanden aanhoudende droogte, waardoor de Nederlandse natuur verschrompelt en diersoorten dreigen te verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik maak mij ook zorgen over de gevolgen voor de natuur van de aanhoudende droogte. Daarom volg ik met de provincies en de landelijke natuurbeheerders de ontwikkelingen op de voet. Verder is er een gezamenlijk crisisteam gevormd van I&W/Rijkswaterstaat en de Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Economische Zaken en Klimaat (EZK), het Management Team Watertekorten, dat het landelijke waterbeeld in de gaten houdt en maatregelen neemt als dat nodig is. Tegelijkertijd heb ik er ook vertrouwen in dat de natuur veerkrachtig is. Dat geldt zeker in grotere, robuuste natuurgebieden.
Hoewel ik er vertrouwen in heb dat de natuur veerkrachtig is, zeker in grotere robuuste gebieden, valt niet uit te sluiten dat lokaal bepaalde kwetsbare soorten verdwijnen.
Deelt u de mening van bioloog Arnold van Vliet, verbonden aan de Wageningen Universiteit, dat de Nederlandse natuur zo versnipperd is en zo slecht beschermd wordt, dat ze deze klap van extreme droogte niet aankan? Zo nee, waarom niet?
Het is zo dat kleinere natuurgebieden kwetsbaar zijn voor droogte. Bovendien is het zo dat, ook onder normale weersomstandigheden, met name op de hogere zandgronden een fors deel van de natuurgebieden in Nederland verdroogd is en daardoor gevoelig voor extra watertekort.
Mede daarom wordt eraan gewerkt om de versnippering te verminderen door het beschermen en afronden van het Natuurnetwerk Nederland, waarover het Rijk met de provincies afspraken gemaakt heeft in het Bestuursakkoord natuur. Provincies werken voortvarend aan de afronding van dit toekomstbestendige natuurnetwerk. In de provinciale omgevingsvisies krijgt de ruimtelijke bescherming van dit natuurnetwerk vorm. Uw Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de afronding van het natuurnetwerk, op basis van de provinciale voortgangsrapportage natuur. Dat geldt ook voor de vorderingen in het kader van het Meerjarenprogramma Ontsnippering, dat dit jaar door I&W wordt afgerond.
In tijden van waterschaarste wordt via de zogenaamde verdringingsreeks bepaald hoe het beschikbare water in Nederland wordt verdeeld. Daarbij valt het voorkomen van onomkeerbare schade aan natuur (gebonden aan bodemgesteldheid) in de categorie met de hoogste prioriteit. Dit betekent dat waterbeheerders en terreinbeheerders maatregelen nemen om onomkeerbare schade aan de natuur te voorkomen. Of de getroffen en te nemen maatregelen succesvol en effectief zijn, zal met name in het volgende (groei)seizoen zichtbaar zijn.
Ook het reguliere beleid van provincies en waterschappen besteedt veelal aandacht aan de voor verdroging gevoelige natuur; hier gelden vaak andere (strengere) regimes ten aanzien van beregening van agrarische gronden.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om de schade aan flora en fauna die de aanhoudende extreme droogte in natuurgebieden veroorzaakt te beperken, zoals onder andere Staatsbosbeheer samen met De Vlinderstichting doet op het Veluwse Kootwijkerzand, waar bakken bloeiende nectarplanten zijn neergezet om heidevlinders te redden?
De situatie voor natuurgebieden is het meest kritiek voor natuurtypen die afhankelijk zijn van hoge grondwaterstanden en bijzondere waterkwaliteit, zoals natuurgebieden op de zandgronden en in laagveen- en kwelgebieden. Deze gebieden vallen dan ook in de verdringingsreeks bij waterschaarste in de hoogste categorie. De provincies hebben geïnventariseerd voor welke gebieden dit geldt, of in deze gebieden (extra) aanvoer of vasthouden van water mogelijk is, en hebben daartoe maatregelen getroffen. In sommige gevallen is dit voor de beheerders een keuze tussen twee kwaden: droogte accepteren of water van mindere kwaliteit aanvoeren.
Schade aan de flora is moeilijk te voorkomen bij ondiep wortelende soorten die van grondwater afhankelijk zijn. Bomen reageren op de droogte door vervroegd hun bladeren te laten vallen om de verdamping te beperken; zij kunnen vaak nog wel bij het grondwater komen. Voor de fauna, met name voor zoogdieren, worden door natuurbeheerorganisaties zoals Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten extra maatregelen genomen, bijvoorbeeld het voorkomen van vochttekort door poelen bij te vullen met water. Verder zijn waterschappen ook bezig met reddingsacties voor zeldzame vissoorten in beekgebieden. Door het Waterschap Vallei en Veluwe zijn bijvoorbeeld zeldzame vissoorten uit droogvallende watergangen gevangen en elders uitgezet. Elders worden beeklopen watervoerend gehouden met grondwater zodat zeldzame populaties behouden blijven.
De LCW (Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling) is actief, volgt de droogtesituatie nauwlettend en adviseert het Management Team Watertekorten over te treffen maatregelen. Rijkswaterstaat en de waterschappen werken hard om de droogte het hoofd te bieden en zetten zich in om zo efficiënt mogelijk met het beschikbare water om te gaan. In dat kader zijn beregeningsverboden ingesteld voor beregening vanuit oppervlaktewater, en hier en daar ook voor beregening vanuit grondwater, om het water in of nabij de natuurgebieden vast te houden.
Bent u nog voornemens om (extra) maatregelen te nemen om de verschrompeling van natuurgebieden en het verdwijnen van diersoorten te voorkomen? Zo ja, welke, waar en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ja, de droogte van deze zomer laat het grote belang zien van een robuuste zoetwatervoorziening, ook voor natuur. Voor 2010 kenden we in Nederland geen nationale zoetwaterstrategie. Het enige instrument was de verdringingsreeks.
Met het Deltaprogramma, onder leiding van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, is voor het eerst een toekomstgerichte nationale zoetwaterstrategie ontwikkeld, vanaf 2015 compleet met een Deltaplan Zoetwater met concrete maatregelen.
Het Deltaplan Zoetwater heeft betrekking op het hoofdwatersysteem en de regionale watersystemen. Het betreft het zuiniger omgaan met water, het beter vasthouden van water in natte tijden zodat we het in droge tijden kunnen gebruiken en het slimmer regelen en verdelen van de wateraanvoer. Hiermee zijn we beter voorbereid op periodes van droogte en kunnen we de verschillende watervragers, waaronder de natuur, beter blijven voorzien van zoet water. In de periode tot 2021 (fase 1) investeren de partijen ruim 400 miljoen euro (waarvan 159 miljoen euro uit het Deltafonds) in projecten die bijdragen aan een meer robuuste zoetwatervoorziening.
Daarnaast wordt in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie gewerkt aan een versnelling en intensivering van de aanpak van een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland. Uiterlijk in 2019 hebben alle gemeenten stresstesten gedaan voor zowel het stedelijk als het landelijk gebied. Daarmee brengen ze hun kwetsbaarheden op het gebied van wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen in beeld. Op basis daarvan worden risicodialogen gevoerd, stellen zij ambities en bepalen ze maatregelen. Uitvoeringsagenda´s zijn uiterlijk in 2020 gereed.
Begin april van dit jaar heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat het Uitvoeringsprogramma van de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) aan de Kamer gestuurd. Daarin staat de aanpak van klimaatadaptatie beschreven, aanvullend op dat wat al in het Deltaprogramma gebeurt. Natuur is daarin één van de speerpunten.
Wat is uw visie op de komst van nieuwe dier- en plantensoorten vanuit Zuid-Europa naar ons land, een ontwikkeling die door klimaatverandering en daarmee gepaard gaande weersextremen geïntensiveerd zal worden?
De klimaatverandering is een feit. De omvang van de klimaatverandering proberen we via internationale samenwerking zo klein mogelijk te houden. In Nederland gebeurt dit onder meer via het in voorbereiding zijnde klimaatakkoord. Maar er zullen onvermijdelijk populatieverschuivingen plaatsvinden, die wij nauwgezet volgen. Dit proces is overigens al langer gaande; denk bijvoorbeeld aan de terugkeer van de Grote Zilverreiger. Soms is deze ontwikkeling een verrijking van de natuur. Nieuwe dier- en plantensoorten gaan zich vestigen in Nederland. Andere soorten zullen Nederland verlaten en naar het noorden opschuiven. Soms betekent deze ontwikkeling door uitbreiding van het areaal van schadelijke exoten een bedreiging voor de inheemse flora en fauna.
Ik wil de lijn van de Rijksnatuurvisie voortzetten. Dat wil zeggen, meer sturen op herstel van natuurlijke processen en minder sturen op specifieke soorten en habitattypen.
Voor het hoofdwatersysteem wil ik met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat werken aan toekomstbestendige grote wateren met hoogwaardige natuur.
Deelt u de mening dat, zowel voor het behoud van onze soorten en het kunnen laten gedijen van nieuwe soorten in Nederland, de vergaande versnippering van de Nederlandse natuurgebieden een groot probleem is, omdat dieren in tijden van droogte niet kunnen wegtrekken naar een plek waar nog wel water en voedsel te vinden is en nieuwe soorten de natuurgebieden in Nederland moeilijk kunnen bereiken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn de provincies voortvarend bezig met het ontwikkelen van het Natuurnetwerk Nederland. Daarmee worden natuurgebieden groter en klimaatrobuuster gemaakt. En via een gezamenlijke aanpak wil ik met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, in samenspraak met de regio, de komende decennia een aantal maatregelen in uitvoering brengen die leiden tot een klimaatrobuust hoofdwatersysteem waarin de inliggende natuurgebieden goede wateromstandigheden krijgen én onderling verbonden worden. Ik heb er vertrouwen in dat dit goede resultaten gaat opleveren.
Bent u er zich van bewust dat, zowel voor het behoud van onze soorten en het kunnen laten gedijen van nieuwe soorten in Nederland, onze natuurgebieden opnieuw ingericht moeten worden door deze te verbinden en de gebieden klimaatrobuuster te maken? Zo ja, hoe wilt u dit in de praktijk gaan brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u de provincies gaan helpen om de natuurgebieden provinciegrens- en uiteindelijk landsgrensoverschrijdend te gaan verbinden en klimaatrobuust te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Met het Bestuursakkoord natuur en het Natuurpact is de verantwoordelijkheid voor uitwerking en realisatie van het natuurbeleid op land naar de provincies gedecentraliseerd. Waar dat nodig is, bijvoorbeeld bij provinciegrensoverschrijdende natuurgebieden, is de praktijk dat provincies onderling afstemming zoeken. Ik heb ook geen aanwijzingen dat provinciegrenzen een probleem zouden vormen bij het klimaatrobuust maken van natuurgebieden. In het kader van het Europese natuurbeleid probeer ik waar nodig deze grensoverschrijdende aanpak te ondersteunen. Daar is geen termijn voor te noemen.
In de «voorstellen voor de hoofdlijnen voor een klimaatakkoord» hebben Rijk, provincies en maatschappelijke organisaties uitgesproken verder te werken aan een klimaatinclusief natuurbeleid.
Wat vindt u van de oproep van verschillende natuurorganisaties dat alle natuurgebieden in Nederland, net als alle gemeenten, onderworpen dienen te worden aan een klimaatstresstest, zodat ook duidelijk wordt in hoeverre onze natuurgebieden opgewassen zijn tegen het klimaatscenario van het KNMI dat in 2050 hevigere buien, hetere zomers en langere periodes van droogte voorspelt? Bent u bereid om een dergelijke klimaatstresstest voor natuurgebieden in te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn?
De stresstesten in het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie zijn zowel voor het stedelijk gebied als voor het landelijk gebied, inclusief natuurgebieden. In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (september 2017) is met gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk afgesproken dat deze stresstesten uiterlijk 2019 zijn uitgevoerd. Ik zie daarom nu geen meerwaarde om apart voor natuur een stresstest te laten uitvoeren. In allerlei beheerplannen wordt al aandacht besteed aan het klimaatrobuust maken van natuurgebieden (Natura2000 e.a.).
Deelt u de mening van natuurorganisaties, waaronder Staatsbosheer, dat de waterstanden, die voor de landbouw kunstmatig laag worden gehouden, omhoog moeten om verdergaande bodemdaling en verdroging van natuurgebieden een halt toe te roepen? Zo ja, bent u bereid om uw beleid hierop te intensiveren en provincies te helpen om de natuur meer water vast te laten houden? Zo nee, waarom niet?
Hogere waterstanden in landbouwgebieden kunnen inderdaad helpen de verdroging van natuurgebieden tegen te gaan. De provincies en waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de regionale waterhuishouding en wegen daarbij de belangen van zowel de landbouw als de natuur. Verhoging van waterpeilen kan door samenwerking tussen waterbeheerders en agrarische ondernemers, zoals die gestalte krijgt in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, worden opgepakt in het kader van het vigerende Plattelands Ontwikkelings Programma (POP3) of door agrarische natuurcollectieven die gebruik maken van de Subsidie Natuur en Landschap (SNL). Ook worden in het kader van het klimaatakkoord voorstellen ontwikkeld om de bodemdaling in het veenweidegebied te verminderen. Vernatting wordt ook meegenomen in de extensivering van de land- en tuinbouw rondom Natura 2000-gebieden, waarvoor middelen uit de enveloppe Natuur en Waterkwaliteit van het regeerakkoord beschikbaar zijn. Verder verwijs ik u naar mijn bodemstrategie, die ik in mei jl. naar uw Kamer heb gestuurd.