Het bericht ‘Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht’ |
|
Maurits von Martels (CDA), Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht» (NRU)?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de afspraak uit het regeerakkoord over de NRU gaat uitvoeren?
In het regeerakkoord staat dat we «met de regio aan de slag gaan met de NRU».
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten de NRU op te waarderen en hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln (prijspeil 2018) beschikbaar gesteld. Er bestaat reeds een passend plan van aanpak waarvoor in 2015 een voorkeursbesluit is genomen door de gemeente Utrecht. Dit PVA past binnen alle randvoorwaarden, de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen, die in 2010 gezamenlijk zijn vastgesteld.
De gemeente vraagt aan IenW of er nog verdere steun gegeven kan worden aan een aanvullende wens van de gemeente om 2 extra kruisingen verdiept aan te leggen in plaats van de geplande fly- overs. Er is hierover na een aantal ambtelijk gevoerde overleggen, een bestuurlijk overleg geweest op 30 augustus met de wethouder en de gedeputeerde. Aangezien IenW al substantieel bijdraagt (€ 168 mln) aan dit gemeentelijk project, heb ik aangegeven geen verdere mogelijkheid te zien om dit bedrag verder aan te vullen. Wel heb ik het aanbod gedaan om de gemeente te ondersteunen bij de zoektocht naar alternatieve mogelijkheden.
De gemeente heeft aangegeven met het huidig plan verder te gaan en is voornemens vast te houden aan de geplande uitvoering 2020–2025.
Ik neem kennis van de extra wensen ten aanzien van de inpassing van de NRU en de vraag voor een extra rijksbijdrage (meerkosten zijn € 90 mln), maar ik heb de middelen niet voorhanden. Temeer daar de gevraagde extra maatregelen niet bijdragen aan de doorstroming van het HWN of nodig zijn vanuit de wettelijke normen. Deze maatregelen zijn daarmee bovenwettelijk.
Kunt u aangeven hoe u van plan bent door te gaan met de aanleg van ontbrekende schakels in het wegennet, zoals de ring Utrecht, waarover al in 2008 afspraken tot stand zijn gekomen vanuit een landelijke noodzaak van doorstroming en bereikbaarheid van Midden-Nederland?
In 2007 is onder de titel «VERDER, Mobiliteit in Midden-Nederland» inderdaad afgesproken om gezamenlijk (Rijk-regio) te investeren in verbetering van de mobiliteit in Midden-Nederland. Daartoe is een programmatische aanpak ontwikkeld waarbij op alle modaliteiten (OV, fiets, OWN en HWN) maatregelen zijn uitgewerkt. De startnotitie Ring Utrecht (2008), onderdeel van dit pakket, markeerde de start van een planprocedure waarbij werd gestudeerd op verbetering van doorstroming, veiligheid en leefbaarheid op de Ring. De uitkomst van de onderzoeken wees uit dat voor de doorstroming de aanpak van de A27 primair nodig was en dat de NRU hier maar beperkt aan bijdraagt.
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten om de gemeente de verantwoordelijkheid te geven voor de opwaardering van haar eigen weg, de NRU, conform de daartoe geëigende planprocedure (bestemmingsplan). Het huidige plan van aanpak dat voorligt voorziet hierin en past binnen de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen. Hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln beschikbaar gesteld (en daarnaast € 110 mln voor de Uithoflijn).
Het ministerie heeft de verantwoordelijkheid genomen voor de opwaardering van de HWN-delen uit het voorkeursalternatief (A27, A12 en stukje A28).
Kunt u aangeven in hoeverre er nu is voldaan aan het verzoek in de unaniem aangenomen motie-Sienot c.s.2 om zo snel mogelijk tot een akkoord te komen met de regio Utrecht over de noodzakelijke investeringen voor de NRU, mede in het licht van het feit dat de gemeente en de provincie hiervoor extra middelen hebben gereserveerd?
Er ligt een uitvoeringsplan voor de NRU waarbij het mogelijk is om de uitgangspunten te verwezenlijken binnen het beschikbare budget. Bovenwettelijke maatregelen (de extra aanvullende wensen van de gemeente) in dit gemeentelijk project zullen door de regio gefinancierd moeten worden, zoals dit overal in het land het geval is.
Ik ben in gesprek gegaan met de wethouder en de gedeputeerde om te verkennen of er nog andere mogelijkheden zijn. In dit gesprek heb ik aangegeven geen mogelijkheden te zien voor verdere financiële rijksbijdrage in dit gemeentelijk project.
Kunt u de stappen en het tijdpad toelichten waarbinnen u de motie en afspraak over de NRU in het regeerakkoord gaat uitvoeren? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
De gemeente heeft aangegeven over te gaan tot uitvoering van het projectplan. Daarmee wordt aan de afspraak uit het regeerakkoord voldaan. Afgesproken is dat de NRU in 2020–2025 uitgevoerd wordt en dat de uitvoering afgestemd wordt met de uitvoering van de Ring Utrecht (2020–2026). Op deze manier blijft de overlast van de gelijktijdige uitvoering van beide projecten waarbij mogelijk rijstroken afgesloten worden, beperkt.
In welke mate sluit uw voorgenomen inzet aan bij de geest van de doelen uit de startnotitie (2008) dat het project de doorstroming van de regio Midden-Nederland verbetert en knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid niet doet toenemen en waar mogelijk de situatie zelfs verbetert?
Het Tracébesluit Ring Utrecht voorziet in verbetering van de knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid.
Daarmee worden de belangrijkste doorstromingsknelpunten aangepakt.
Het bericht dat VNO-NCW is aangesloten bij een machtige lobbygroep die het verhogen van de Europese klimaatambitie actief tegenwerkt |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Strategie bedrijven tegen klimaatactie onthuld»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse werkgeversorganisatie VNO-NCW is aangesloten bij de invloedrijke lobbygroep Business Europe?2
Ja, VNO-NCW is net als 39 andere ondernemersorganisaties uit de Europese landen lid van Business Europe.
Kent u de recent uitgelekte notitie van Business Europe waarin hun lobbystrategie uit de doeken wordt gedaan om een verhoging van de Europese klimaatambitie tegen te werken?3
Ik ben bekend met de notitie waarin Business Europe een standpunt inneemt ten aanzien van de verhoging van de Europese klimaatambitie. Het is van groot belang dat de klimaatambities en bijbehorende nationale en Europese doelstellingen breed worden gedragen door de samenleving. De doelstelling kan immers alleen succesvol worden gerealiseerd als bedrijfsleven, overheden en maatschappelijke organisaties hier gezamenlijk de schouders onder zetten. In Nederland werkt het kabinet met vele partijen, waaronder VNO-NCW, constructief samen om invulling te geven aan 49% broeikasgasreductie in 2030.
Erkent u dat het tegenwerken van een verhoogde Europese klimaatambitie (van 40% naar 45% CO2-reductie in 2030) haaks staat op het in het regeerakkoord benoemde voornemen om op Europees niveau het voortouw te nemen het CO2-reductiedoel op 55% in 2030 te krijgen?4 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw inzet tot nu toe geweest om het in het regeerakkoord genoemde pleidooi voor 55% CO2-reductie in 2030 in de praktijk te brengen?
Zoals aangegeven in het regeerakkoord, wil dit kabinet in de EU het voortouw nemen om het reductiedoel voor 2030 te verhogen van 40% naar 55% ten opzichte van 1990. Besluitvorming over deze verhoging moet plaatsvinden op basis van unanimiteit. Dit betekent dat we uiteindelijk het gesprek met alle lidstaten aangaan. Insteek daarbij is om uiterlijk in 2020 – als onderdeel van de mondiale ambitiecyclus – te komen tot een meer ambitieuze bijdrage vanuit de EU aan de doelen van het Akkoord van Parijs.
De klimaatonderhandelingen die eind dit jaar in Polen plaatsvinden zijn een eerste stap in dit traject. De faciliterende dialoog die daar zal plaatsvinden (Talanoa-dialoog) is het eerste formele moment om naar de collectieve inzet en die van de EU te kijken.
In 2019 wil ik op basis van het voorstel van de Europese Commissie voor een langetermijnstrategie voor Klimaat een discussie starten over het broeikasgasreductiedoel voor 2030. In mijn streven voor het ophogen van de EU klimaatambities werk ik nauw samen met Frankrijk, Zweden, Finland, Spanje, Portugal en Luxemburg. Nederland wil deze coalitie uitbreiden en zet zich hiervoor in.
Erkent u dat het blokkeren van een verhoging van de Europese klimaatambitie vervolgens door diezelfde tegenkrachten van ambitieus klimaatbeleid gebruikt kan worden als argument om hier in Nederland op de rem te trappen bij het tot stand brengen van Nederlands klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor internationaal concurrerende bedrijven zijn de concurrentieverhoudingen met bedrijven in andere lidstaten van belang. Zij zijn daarom gebaat bij een gedeelde Europese ambitie en een gelijk speelveld. Een gedeelde Europese ambitie die in lijn is met het akkoord van Parijs draagt ook bij aan effectief klimaatbeleid. Daarom zet het kabinet zich in voor 55% broeikasgasreductie in 2030. We werken hierin nauw samen met andere lidstaten die zich hier ook voor willen inzetten. Zoals ook bij het antwoord op de vragen 3 en 4 vermeld, werkt het kabinet in Nederland met vele partijen constructief samen om invulling te geven aan 49% broeikasgasreductie in 2030.
Wat is uw boodschap aan de Europese Unie met betrekking tot de door Business Europe gebezigde strategie om de Europese klimaatambitie niet eens naar 45% te tillen? Deelt u de mening dat het juist nu belangrijk is om publiekelijk afstand te nemen van deze doelstelling van Business Europe? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse klimaatboodschap aan de Europese Unie is helder: verhoog het 2030-broeikasgasreductiedoel naar 55%.
Hoe beoordeelt u de woordkeuze van Business Europe zoals het gebruik maken van de «gebruikelijke argumenten» om het proces tegen te werken en «het belang van extra ambitie te minimaliseren»?5
De woordkeuze past niet bij de ambities van het Nederlandse kabinet. Zowel in Nederland als in Europa streeft dit kabinet naar een ambitieus klimaatbeleid.
Is het waar dat Unilever in 2014 uit deze klimaatonvriendelijke lobbygroep is gestapt omdat het zelf voorstander is van strenger klimaatbeleid? Zo nee, hoe zit het dan?
Unilever is een bedrijf dat eigenstandig haar afwegingen maakt om al of niet lid te zijn van een belangenorganisatie. Ik verwijs u voor de beantwoording van deze vraag dus ook naar Unilever zelf.
Kunt u uitsluiten dat VNO-NCW bij de totstandkoming van de hoofdlijnen van het voorlopige Nederlandse Klimaatakkoord gehandeld heeft in lijn met de recent uitgelekte notitie van Business Europe? Zo nee, bent u bereid de specifieke inbreng van VNO-NCW na te gaan? Zo ja, kunt u dat toelichten?
VNO-NCW is een constructief lid aan de klimaattafels. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie vraagt het kabinet alle partijen aan de tafels in de tweede ronde om tot een akkoord te komen om nadrukkelijker in beeld te brengen welke aanvullende maatregelen nog mogelijk zijn. Dit geldt dus ook voor VNO-NCW. De aanvullende maatregelen zijn van belang zodat we goed zijn voorbereid als de Europese doelstelling wordt aangescherpt. Omdat de uitkomst van de internationale gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat.
Bent u bereid om de onderhandelaars van het Klimaatakkoord te waarschuwen voor dergelijke tegenkrachten door hen te wijzen op het specifieke voorbeeld van de genoemde lobbystrategie van Business Europe? Zo nee, waarom niet?
Zowel overheidsvertegenwoordigers die in contact staan met VNO-NCW als de partijen aan de Industrietafel zijn zich bewust van de internationale context waarbinnen de industrie opereert. Over tal van onderwerpen op nationaal en internationaal niveau wordt een lobby gevoerd door diverse maatschappelijke- en belangenorganisaties om invloed uit te oefenen op beleidsvorming.
Bent u bereid om ook alle overheidsvertegenwoordigers die in contact staan met VNO-NCW te wijzen op dergelijke tegenkrachten? Zo nee, waarom mag overheidspersoneel niet worden geïnformeerd over strategieën die niet alleen haaks staan op ambitieus klimaatbeleid, maar zelfs de bescheiden klimaatambitie in het regeerakkoord ondermijnen?
Zie antwoord vraag 11.
De dreigende sluiting van de huisartsenpost in Delfzijl |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden dat de gemeentebesturen van Delfzijl en Appingedam vrezen dat de huisartsenpost in Delfzijl gaat verdwijnen?1
Ja. Ik heb ook kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden van 11 oktober dat de huisartsenpost in Delfzijl niet gaat sluiten.
Welke afspraken zijn destijds gemaakt bij de sluiting van het Delfzicht ziekenhuis over de toekomst van de avond- en weekenddienstverlening in Delfzijl?
Er zijn destijds geen specifieke afspraken gemaakt over de toekomst van de huisartsenpost in Delfzijl. Op de informatiebijeenkomst die destijds voor bewoners is gehouden is aangegeven dat er op dat moment geen plannen waren om de huisartsenpost te sluiten.
Klopt het dat er een voorstel ligt om tot «een andere urenverdeling» van huisartsen in Groningen te komen, waardoor huisartsenposten in Leek, Hoogezand en Delfzijl in zouden moeten krimpen of zelfs zouden moeten sluiten?
Ik heb een tijd geleden contact gehad met Doktersdienst Groningen. Er lag toen een plan voor een andere urenverdeling en het eventueel sluiten van de huisartsenpost in Delfzijl doordeweeks (niet in het weekend). Naar ik heb begrepen, dit blijkt ook uit de meest recente berichtgeving, ligt er nu een plan waarbij de huisartsenpost in Delfzijl niet gaat sluiten. Wel wordt er o.a. een andere urenverdeling voorgesteld. Op 7 november zullen de huisartsen hierover stemmen.
Klopt het dat inwoners die ’s avonds of in het weekend een arts nodig hebben helemaal naar het Ommelander ziekenhuis in Scheemda moeten reizen als er geen huisartsenpost in Delfzijl is?
In het huidige voorstel van Doktersdiensten Groningen blijft de huisartsenpost in Delfzijl open.
Op welke wijze worden de betreffende gemeentebesturen betrokken bij de besluitvorming over de toekomst van de avond- en weekenddienstverlening van huisartsen in Delfzijl en omgeving? Bent u van mening dat zij voldoende betrokken zijn?
Zoals ik ook in mijn Kamerbrief van 19 februari 2018 heb aangegeven is de organisatie van zorg in een regio, waaronder ook de zorg die wordt geleverd op een SEH of een huisartsenpost, primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder en de zorgverzekeraar in de regio. Ik vind het belangrijk dat zij betrokkenen daarbij voldoende meenemen en goed naar patiënten en bezoekers communiceren wat er verandert in het zorgaanbod. Ik heb de indruk dat het bestuur van Doktersdienst Groningen zich goed bewust is van het belang van een zorgvuldig proces en de rol van goede communicatie naar alle betrokkenen daarin.
Zou met de door u – in het plenaire debat over regionale ziekenhuizen op 13 juni 2018 – aangekondigde wettelijke verplichting om vroegtijdig in overleg en dialoog te gaan met onder andere gemeenten en inwoners, ook in dit geval overleg met het gemeentebestuur verplicht worden? Zo nee, waarom niet?
Ik kan hier nog geen uitspraken over doen omdat de wetgeving hieromtrent nog niet afgerond is. Naar verwachting wordt in november een concept AMvB openbaar. Die gaat dan in consultatie en wordt aan de Tweede Kamer gezonden.
Twee zwaargewonden kinderen na val onveilig speeltoestel |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Honderden levensgevaarlijke springkussens in omloop»?1
Ja.
Hoeveel van deze levensgevaarlijke multiplay-kussens zijn er in Nederland in gebruik?
Het is niet bekend hoeveel Multiplay speeltoestellen er in Nederland in gebruik zijn. Deze speeltoestellen komen voor in enkele tientallen varianten en worden door diverse importeurs in Nederland op de markt gebracht.
Hoeveel klachten heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de multiplay-kussens binnengekregen? Wat is er vervolgens met die klachten gedaan?
Tot 21 september 2018 zijn er bij de NVWA 14 meldingen binnengekomen over Multiplay speeltoestellen. In 4 gevallen heeft er een inspectie plaatsgevonden en 7 gevallen zijn nog in behandeling. 3 meldingen hebben niet tot een inspectie geleid.
Klopt het dat de NVWA van alle ongelukken met de speelkussens op de hoogte was, maar niet heeft ingegrepen? Wat is hierop uw reactie?
De NVWA is op de hoogte van ongevallen met speelkussens die bij haar worden gemeld. Na een melding van een ongeval wordt altijd een inspectie uitgevoerd en het ongeval onderzocht.
Waarom heeft de NVWA al deze multiplay-kussens niet uit de omloop gehaald, terwijl al duidelijk was dat deze springkussens levensgevaarlijk zijn voor kinderen, zeker na de twee verschrikkelijke ongelukken in de zomer van 2018?
Bij een speeltoestel dient een certificaat van goedkeuring aanwezig te zijn. Dat is de verantwoordelijkheid van de beheerder van het speeltoestel. De NVWA controleert of het certificaat aanwezig en correct is. Ook wordt de staat van onderhoud en beheer getoetst aan de hand van een actueel dossier (voorheen een logboek) dat door de beheerder moet worden aangereikt.
Voor speeltoestellen geldt dat elk type toestel een keuring moet ondergaan voordat het op de Nederlandse markt komt. De NVWA keurt zelf geen speeltoestellen. Deze keuring mag alleen worden verricht door een van de vier door mijn ministerie aangewezen keuringsinstellingen (AKI). Er bestaan twee typen certificaten. Een certificaat van een uniek speeltoestel en een typecertificaat. Een typecertificaat is van toepassing op speeltoestellen waarvan een reeks gelijksoortige wordt gemaakt. Op het certificaat is vermeld wat toegestane variatie is om nog gebruik te kunnen maken van het typecertificaat.
De NVWA houdt toezicht op het functioneren van AKI’s en adviseert mij over het aanwijzen, opschorten of intrekken van de aanwijzing van AKI's.
Om tot terugroeping door de fabrikant/importeur over te gaan dient eerst te worden vastgesteld of een ernstige overtreding is gemaakt met het speeltoestel of dat er een ernstig risico is bij gebruik. Dan wel dat een goedkeuring door een AKI ontbreekt of dat uit nader onderzoek door een AKI blijkt dat een toestel onterecht is goedgekeurd. De NVWA kan dan door middel van het opleggen van een Beschikking een toestel buiten gebruik stellen. De buitengebruik stelling geeft tijd en ruimte voor nader onderzoek. Indien vervolgens uit feiten en omstandigheden blijkt dat er inderdaad gerede twijfel bestaat over bijvoorbeeld de juistheid van de uitgevoerde keuring is er reden voor terugroepen.
Naar aanleiding van de berichtgeving door RTL Nieuws heeft de NVWA aanvullend onderzoek verricht. De uitkomst van dit onderzoek is dat de NVWA op 3 oktober 2018 bekend heeft gemaakt dat een van de typen van het speeltoestel, de zogenoemde Multiplay Piraat, buiten gebruik gesteld is vanwege het ontbreken van een geldig certificaat van goedkeuring. Van dit type speeltoestel is in Nederland een klein aantal in gebruik. Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat bij de locatie Aardbeienhof een luchtkussen was geleverd zonder een geldig certificaat van goedkeuring. Tijdens de inspectie heeft de ondernemer een certificaat van een stukskeuring getoond en daarbij aangegeven dat het een typecertificaat was. Het certificaat bleek echter niet bij het speeltoestel te horen. Dat heeft de NVWA tijdens de inspectie niet gesignaleerd. Deze omissie is later hersteld.
In Nederland staan naar schatting 270.000 speeltoestellen op 50.000 binnen- en buitenspeelplaatsen (Bron: De Staat van Productveiligheid 2016). Sindsdien is dit aantal verder gegroeid, vooral voor de verhuur. Volgens een ruwe schatting zijn er 19.000 beheerders. De NVWA controleert steekproefsgewijs op het aanwezig zijn van keuringscertificaten, de wijze van opstellen, de onderhoudsverplichting, technische tekortkomingen die visueel waarneembaar zijn, en de invulling van het toezicht tijdens het gebruik van de speeltoestellen. De NVWA heeft geen informatie waarbij inzichtelijk gemaakt kan worden of bij alle speeltoestellen de correcte certificaten en logboeken aanwezig zijn. Door jaarlijks inspecties uit te voeren wordt hiernaar gekeken. Dit jaar hebben tot nu toe inspecties plaatsgevonden bij 75 bedrijven (peildatum 8 oktober2018). De NVWA komt dus maar bij een zeer beperkt aantal locaties ter plaatse.
Waarom heeft de NVWA inmiddels niet alsnog besloten om alle multiplay-kussens dan wel andere gevaarlijke speelkussens uit omloop te halen, zeker na de vernietigende uitspraken van hoogleraren en een keurmeester?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ook bij deze speeltoestellen is gesjoemeld met de certificaten en logboeken? Kunt u inzichtelijk maken of bij alle speeltoestellen de correcte certificaten en logboeken aanwezig zijn? Waarom heeft de NVWA bij de keuring van de speeltoestellen niet opgemerkt dat de juiste certificaten niet aanwezig waren?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om de veiligheid van kinderen op speeltoestellen te waarborgen en de kans op ernstige ongelukken te minimaliseren?
De leveranciers en fabrikanten van speeltoestellen zijn verplicht om afnemers, beheerders en verhuurders te wijzen op de voorwaarden voor veilig gebruik en de risico’s bij onjuist gebruik. Naast dat een toestel is goedgekeurd door een AKI dient deze op de juiste wijze te worden opgesteld en rondom moet deze voorzien zijn van valdempend materiaal. Ook moet er voldoende gebruikstoezicht zijn tijdens het gebruik. De veiligheid van kinderen op speeltoestellen is primair de verantwoordelijkheid van de fabrikant en beheerder van een speeltoestel. De NVWA wijst deze actoren tijdens de inspectie en via de website op hun verantwoordelijkheid en grijpt in zodra deze niet naar behoren wordt ingevuld.
Op de websites van VeiligheidNL en de NVWA staat ook informatie voor ouders en begeleiders waar op te letten bij speeltoestellen, namelijk of er rond het speeltoestel valdempende matten liggen en of er permanent toezicht is tijdens het gebruik van de speeltoestellen. Dit draagt via een meer-ogen-principe bij aan de veiligheid.
Inzake de Multiplay speeltoestellen heeft de NVWA geconcludeerd dat deze toestellen, met uitzondering van het type Multiplay Piraat in de vorm van een schip, onder strikte voorwaarden kunnen worden gebruikt. Uit het rapport over de herbeoordeling van het multiplaykussen Krokodil door een aangewezen instantie wordt opgemerkt: «Voor de reeds verhandelde toestellen geldt dat met voldoende toezicht en gebruik zoals in het dossier beschreven de kans op ongevallen met zwaar en/of blijvend letsel klein is. Het is aan te bevelen gebruikers van de uitgegeven kussens te verplichten voldoende valdemping rond om het toestel te gebruiken, zich te houden aan de toezichtinstructies. Een alternatief is de verhandelde kussens aan te passen (bijv. fijnmazig net plaatsen)». De Multiplay Piraat is op last van de NVWA buiten gebruik gesteld vanwege het ontbreken van een geldig certificaat van goedkeuring. Dit is onder andere bekendgemaakt via een nieuwsbericht op de NVWA website waarin nadrukkelijk wordt gewezen op de voorwaarden voor veilig gebruik. Via sociale media is dit tevens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht om ouders en verzorgers te informeren. Verder heeft de NVWA eind september de bij haar bekende leveranciers van speeltoestellen in een brief op hun verplichting gewezen om afnemers, exploitanten en verhuurders te informeren over de risico’s bij onjuist gebruik van het speeltoestel Multiplay en de voorwaarden voor veilig gebruik. Daarnaast heeft de NVWA de casuïstiek ook met de AKI’s besproken. Op verzoek van de NVWA worden door de AKI’s verbeteringen onderzocht die betrekking hebben op de herleidbaarheid en betrouwbaarheid van certificaten.
Kunt u de Kamer op de hoogte brengen van de stand van zaken omtrent het door de NVWA aangekondigde onafhankelijke onderzoek naar een eerdere casus? Zo nee, waarom niet? Bent u bereidt om met de huidige kennis het onderzoek breder te trekken?
In mijn brief van 3 september 2018 (TK, 2017–2018, 33 835, nr. 99) heb ik aan uw Kamer gemeld dat er, naar aanleiding van het ongeval op een speeltoestel eind 2015 waardoor een 4-jarige jongen is overleden, een onafhankelijk onderzoek wordt ingesteld door de eigenaar van de NVWA, het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit onderzoek loopt inmiddels. Uw Kamer zal over de uitkomst geïnformeerd worden. Ik wil dit onderzoek eerst afwachten en ben er daarom geen voorstander van om dit onderzoek breder te trekken.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen waaruit bleek dat het interventiebeleid van de NVWA per 1 september 2017 is aangescherpt?2 Deelt u de mening dat, naar aanleiding van beide ongelukken, dit interventiebeleid nog steeds ernstige verbreken vertoond aangezien de ongelukken afgelopen zomer hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan op korte termijn te gaan doen?
Deze mening deel ik niet. Het is aan de eigenaar van een goedgekeurd speeltoestel om door preventieve maatregelen als valdempende matten, permanent toezicht tijdens het gebruik van het speeltoestel en onderhoud van het speeltoestel het risico op ongelukken met ernstig letsel te beperken. Indien deze maatregelen niet worden getroffen treedt de NVWA op wanneer deze tijdens een inspectie hiermee wordt geconfronteerd. In het interventiebeleid van de NVWA voor attractie- en speeltoestellen is geregeld welke interventie bij welke overtreding passend is. Hoe ernstiger de mogelijke gevolgen zijn van een tekortkoming ten opzichte van de wettelijke eisen, des te zwaarder is de interventie door de NVWA. Een van de maatregelen is bijvoorbeeld het buiten gebruik stellen van een speeltoestel. Het aangescherpte interventiebeleid van 2017 schrijft voor dat daar eerder toe wordt overgegaan.
Deelt u de mening dat de procedures voor de productie en het op de markt brengen van de springkussens strenger moeten worden? Zo ja, op welke termijn verwacht u uitsluitsel te kunnen geven over een nieuwe procedure? Zo nee, waarom niet?
Er vonden de laatste tijd meerdere incidenten plaats met springkussens. Ik maak me daar zorgen over. De NVWA laat weten dat deze incidenten, voor zover nu bekend, verschillende achterliggende oorzaken hebben. Het aantal incidenten achter elkaar roept de vraag op of de risico’s voor kinderen niet te hoog zijn. Ik heb de NVWA gevraagd me te adviseren over welke stappen verder kunnen worden gezet om de risico’s voor kinderen te beperken. Daarbij zal ook worden gekeken naar de procedure voor het op de markt brengen van springkussens. Ik zal uw Kamer hierover binnenkort nader informeren.
Kerksluitingen in China |
|
Sven Koopmans (VVD), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «China outlaws large underground Protestant church in Beijing»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Sionkerk in Beijing is gesloten door de Chinese overheid? Beaamt u dat deze kerksluiting symptomatisch is voor de toegenomen overheidsrepressie jegens religieuze minderheden in China, zoals christenen en Oeigoeren?
Uit openbare bronnen blijkt dat de kerk inderdaad is afgesloten. Het verbod op en de sluiting van de Sionkerk past in een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging in China.
Hoe waardeert u de in juli uitgebrachte gezamenlijke verklaring van meer dan 30 ondergrondse protestantse kerken over «constante inmenging» en «aanvallen en belemmering» door de Chinese overheden?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 ziet het kabinet in China een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit is een zorgwekkende ontwikkeling en de gezamenlijke verklaring laat zien dat het huidige beleid van de Chinese regering in de Chinese samenleving op ernstige bezwaren stuit.
Kunt u een overzicht geven van de bestuurlijke en juridische maatregelen die de Chinese overheid de laatste jaren nam waarmee Chinese kerken en christenen steeds verder onder druk gezet worden en de vrije uitoefening van hun godsdienstvrijheid belemmerd wordt?
In China bepaalt de overheid welke vorm van religie is toegestaan en welke niet. De Chinese overheid erkent vijf godsdiensten (protestantisme, katholicisme, boeddhisme, taoïsme en de islam) die elk onder toezicht staan van een door de overheid gecontroleerde Patriotic Religious Association. Hierbuiten zijn religieuze activiteiten in theorie verboden en kunnen er boetes worden uitgeschreven voor illegale religieuze bijeenkomsten. In de praktijk is er vaak nog wel ruimte, maar de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging staat de laatste jaren meer onder druk dan voorheen.
In februari jl. ging een aantal maatregelen van kracht om ongeautoriseerde activiteiten van religieuze groepen harder aan te pakken en de toch al grote mate van controle ten aanzien van christelijke en moslimgemeenschappen en andere religieuze groepen aan te scherpen. De Chinese autoriteiten maken daarbij gebruik van een clausule waarin een volledig verbod wordt opgelegd op het aannemen van religieuze donaties en organiseren van religieuze activiteiten door niet-geregistreerde religieuze organisaties. Daarnaast geldt er een verbod voor religieuze groeperingen om buitenlands geld aan te nemen en mogen ongeregistreerde religieuze groepen – die al een verbod hadden tot het stichten van gebedshuizen – nu ook geen onderwijs meer geven.
Kunt u aangeven hoe deze maatregelen zich verhouden tot de relevante Chinese grondwettelijke bepalingen (waaronder artikel 36 van de Chinese Grondwet) en tot internationaalrechtelijke verdragen over de waarborging van godsdienstvrijheid?
De Chinese Grondwet staat garant voor religieuze vrijheden. Wel bevat artikel 36 van de Chinese Grondwet kwalificaties, zoals bijvoorbeeld dat de Chinese staat «garant staat voor normale religieuze activiteiten», dat «niemand religie mag gebruiken om activiteiten te ontplooien die de openbare orde verstoren, de gezondheid van burgers in het geding brengen of een belemmering zijn voor het nationale onderwijssysteem», en dat «religieuze organisaties of zaken niet onder invloed mogen staan van buitenlandse krachten».
Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens garandeert het recht van ieder mens op vrijheid van religie. Artikel 18 lid 3 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten – een verdrag dat China wel heeft getekend maar nog niet heeft geratificeerd – bepaalt dat alleen de bescherming van de publieke veiligheid, orde, gezondheid, moraal of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen aanleiding kunnen zijn voor wettelijke beperkingen op vrijheid van religie.
In hoeverre heeft het aankaarten van godsdienstvrijheid door de mensenrechtenambassadeur, door uw ambtsvoorganger Zijlstra in februari 2018, en door premier Rutte in april 2018 iets bij kunnen dragen aan de waarborging van godsdienstvrijheid, en bent u voornemens dit thema te blijven aankaarten bij de Chinese overheid?
Ik kan niet aantonen dat de bovenstaande Nederlandse interventies direct effect – in positieve maar ook niet in negatieve zin – hebben gesorteerd. We mogen echter aannemen dat met name interventies in EU-verband ervoor zorgen dat China zich bewust is van de internationale reputatieschade als gevolg van mensenrechtenschendingen in eigen land. Het aan de orde stellen van mensenrechtenschendingen blijft volgens dit kabinet noodzakelijk, al is het enkel om China te ontmoedigen met die schendingen door te gaan. Om die reden zal dit kabinet het thema blijven aankaarten en zich tevens inzetten voor eensgezind optreden door de EU. Dat laatste heeft uiteindelijk het meeste effect.
Is de godsdienstvrijheid in China onderwerp van gesprek tijdens de 73e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, en zo niet, is Nederland bereid zich in te spannen voor een verklaring waarin de schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China veroordeeld worden?
Mede dankzij de Nederlandse inzet deed de EU in de VN Mensenrechtenraad van september jl. een oproep aan China om de vrijheid van religie en levensovertuiging te respecteren. Tijdens de 73e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zet Nederland zich binnen de EU in voor een algemene resolutie over het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging. Daarnaast spant Nederland zich in voor een oproep van de EU aan China om de mensenrechten in Xinjiang, waar de vrijheid van religie een levensovertuiging onder zware druk staat, te respecteren.
Het bericht ‘Verliest Delfzijl na ziekenhuis ook huisartsenpost? Stemming onder huisartsen geeft de doorslag.’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verliest Delfzijl na ziekenhuis ook huisartsenpost? Stemming onder huisartsen geeft de doorslag»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja dat heb ik gelezen. Ik heb ook kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden van 11 oktober dat de huisartsenpost in Delfzijl niet gaat sluiten.
Wat vindt u van deze ontwikkelingen in Delfzijl, waar gevreesd wordt dat de gemeente na het ziekenhuis ook de huisartsenpost zal verliezen?
Uit recente berichtgeving blijkt dat er nu een plan ligt waarbij de huisartsenpost in Delfzijl niet gaat sluiten. Wel wordt er o.a. een andere urenverdeling voorgesteld. Op 7 november zullen de huisartsen hierover stemmen.
Bent u bekend met het protest van de gemeentebesturen van Delfzijl en Appingedam tegen het mogelijk sluiten van de huisartsenpost?
Ja, ik ben daarmee bekend. In het aangepaste voorstel van Doktersdienst Groningen waar op 7 november over wordt gestemd door de huisartsen blijft de huisartsenpost in Delfzijl open.
Bent u zich bewust van het feit dat inwoners van de betreffende gemeenten voortaan in de avond niet meer in Delfzijl terecht kunnen? Acht u dit wenselijk?
In het nieuwe voorstel blijft de huisartsenpost in Groningen open. Dit is dus niet meer aan de orde.
Vindt u het een normale zaak dat een stemming bepalend is voor het besluit of een huisartsenpost wel of niet blijft? Is een huisartsenpost volgens u een basisvoorziening voor de regio? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat er voldoende acute basiszorg beschikbaar is. Ik vind het normaal dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars hier samen zorg voor dragen. Of dat betekent dat specifieke huisartsenposten al dan niet open moeten blijven is aan hen.
Ik vind het goed dat het bestuur van Doktersdienst Groningen zelf naar oplossingen zoekt voor de werkdruk van huisartsen in de regio en ga er vanuit dat de huisartsen en zorgverzekeraars er samen zorg voor zullen dragen dat er voldoende acute basiszorg beschikbaar blijft.
Wat gaat u doen aan het tekort aan huisartsen in de regio?
Landelijk gezien hebben wij in Nederland voldoende huisartsen opgeleid. Daar waar het lastiger is om een huisarts te vinden, is het aan partijen in de regio om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken. Zorgverzekeraars hebben hierbij, mede vanwege hun zorgplicht, een belangrijke rol.
De uitdaging zit in de goed spreiding van de huisartsen over het land. Dit is een complex vraagstuk. Het Ministerie van VWS laat op dit moment samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging een onderzoek uitvoeren om zicht te krijgen op factoren die bepalend zijn voor de balans tussen vraag en aanbod in de huisartsenzorg en tevens te zoeken naar oplossingsrichtingen die eraan bijdragen dat de huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk blijft. We verwachten eind dit jaar de resultaten van het onderzoek.
Vindt u ook dat inwoners inspraak moeten hebben bij dergelijke beslissingen over het voortbestaan van huisartsenposten in hun gemeente?
Ik vind het belangrijk dat inwoners goed worden geïnformeerd over de wijzigingen in het zorgaanbod in de regio. Het is echter aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om zorg te dragen voor doelmatige zorg van goede kwaliteit en voldoende beschikbaarheid daarvan. Momenteel bereid ik een AMvB voor die ingaat op het informeren van betrokkenen in de regio. Naar verwachting wordt in november een concept AMvB openbaar. Die gaat dan in consultatie en wordt aan de Tweede Kamer gezonden.
Het bericht ‘Ernstige zorgen over Brussels gemorrel aan boekhoudregels’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ernstige zorgen over Brussels gemorrel aan boekhoudregels»?1
Ja
Voor welk probleem acht de Europese Commissie de in het bericht beschreven nieuwe boekhoudregels een oplossing? Is bekend op welke punten de Commissie wil afwijken van de International Financial Reporting Standards (IFRS)? Zo ja, heeft de Commissie haar kennelijke zorgen in enigerlei vorm ook naar voren gebracht bij de International Accounting Standards Board (IASB)? Zo nee, waarom wil de Commissie überhaupt zeggenschap over de boekhoudregels?
De International Accounting Standards Board (IASB) is verantwoordelijk voor het vaststellen van de internationale verslaggevingsstandaarden (International Financial Reporting Standards, IFRS) voor meer dan 100 landen. Vervolgens gaat de Europese Commissie over het goedkeuren van die standaarden voor het gebruik in de Europese Unie via een in de IAS-Verordening2 opgenomen procedure. Tegen deze achtergrond heeft de Europese Commissie via een internetconsultatie de aanbieders, gebruikers en controleurs van financiële en niet-financiële verslaglegging geraadpleegd. Hiermee onderzoekt de Commissie of het kader van de jaarlijkse rapportage- en publicatievereisten nog steeds aan de doelstellingen voldoet en is toegerust op toekomstige uitdagingen zoals duurzaamheid en digitalisering. De Commissie wil verder onderzoeken of het rapportagekader op EU-niveau waarde toevoegt, effectief en consistent is, niet te veel lasten oplevert en aansluit bij andere beleidsterreinen. Ook wordt een aantal specifieke aspecten van de huidige EU-regelgeving geëvalueerd. In de consultatie heeft de Commissie tientallen vragen voorgelegd, waaronder de vraag of het nog steeds passend is dat de voornoemde IAS-Verordening wijzigingen in de inhoud van de IFRS-regels niet toestaat.
Tussen 21 maart 2018 en 31 juli 2018 hebben 338 respondenten hun zienswijze gedeeld. De Commissie verwacht medio oktober een samenvatting van de uitkomsten en in het tweede kwartaal van 2019 een definitief rapport te publiceren. Zij weegt de reacties mee bij het bepalen van stappen in de toekomst. Het zal naar verwachting aan de nieuwe Commissie (mei 2019 zijn er Europese Parlementsverkiezingen) worden overgelaten om naar aanleiding van de uitkomsten van de consultatie eventueel nieuwe beleidslijnen te ontwikkelen. Het gaat dus om een brede consultatie en niet om een formeel voorstel.3
Wat zijn de verschillen tussen de IFRS-regels en het voorstel van de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn daarvan de gevolgen? Kunnen hierbij enkele voorbeelden worden genoemd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van VNO-NCW en Eumedion, een vereniging van institutionele beleggers, over een eenduidige presentatie van jaarcijfers?
Nederland hecht aan een goede internationale vergelijkbaarheid van de financiële positie van beursgenoteerde ondernemingen. Door aan te sluiten bij de IFRS worden de jaarrekeningen van de beursgenoteerde ondernemingen bijna wereldwijd aanvaard. Daardoor kunnen die ondernemingen eenvoudiger kapitaal aantrekken en in verschillende landen beursgenoteerd zijn zonder verschillende jaarrekeningen te moeten opstellen. Eventuele aanpassing van de internationale boekhoudregels op Europees niveau zou hier haaks op staan en zou het vertrouwen van internationale beleggers in Europese bedrijven ondermijnen.4
Vragen over Franse standpunten kan ik niet beantwoorden, aangezien ik standpunten die andere lidstaten in EU-vergaderingen innemen, niet naar buiten kan brengen. Ten algemene kan ik over de waardering van bezittingen tegen marktwaarde door banken en verzekeraars het volgende opmerken. Op grond van de huidige IFRS dienen onder meer beleggingen in aandelen op de balans op marktwaarde te worden gewaardeerd, ook door banken en verzekeraars. De recente prijzen van werkelijke transacties op financiële markten bepalen dus de boekwaarde van bezittingen zoals aandelen.5 Een door de Europese Commissie aangestelde deskundigengroep voor duurzame financiering heeft eerder aangegeven dat deze regels in de weg kunnen staan als het gaat om langetermijnbeleggingen. In het actieplan duurzame financiering heeft de Europese Commissie vervolgens aangekondigd dit te gaan onderzoeken. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. Toepassing van marktwaardewaardering voor liquide beleggingen, zoals aandelenbeleggingen, geeft wat het kabinet betreft juist een goed inzicht, omdat die waardering geschiedt op basis van alle informatie die beschikbaar is.6
Klopt het dat de Franse regering een groot voorstander is van aanpassingen van de IFRS-regels? Wat zijn de Franse opvattingen rond soevereiniteit, waarover in het artikel gesproken wordt? Waarom wil Frankrijk invloed op de boekhoudregels zoals vastgesteld door IASB? Wat zijn de «bepaalde bezittingen» die Franse banken en verzekeraars volgens dit artikel tegen marktwaarde op hun balans moeten zetten?
Zie antwoord vraag 2.
In welk stadium bevindt dit voorstel zich? Hoe verloopt het verdere proces?
De Commissie heeft de voornoemde consultatie en de resultaten aangekondigd in het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging (Accounting Regulatory Committee, ARC). De raadpleging richtte zich vooral op aanbieders, controleurs en gebruikers van financiële en niet-financiële verslaglegging. Het Ministerie van Financiën heeft Nederlandse marktpartijen op de hoogte gebracht van de consultatie.
Is dit (concept-) voorstel reeds in een gremium of document door Nederland van commentaar voorzien? Zo ja, wat was de Nederlandse inbreng?
Ik verwijs naar het eerste deel van het antwoord op vraag 5.
Bent u het ermee eens dat het voor Europese en Nederlandse bedrijven erg onpraktisch is wanneer zij in verschillende jurisdicties aan verschillende boekhoudregels moeten voldoen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat eenduidigheid juist de toegevoegde waarde is van de IFRS-standaarden?
Het is van belang dat de Europese Commissie de regels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) streng handhaaft. Dit benadrukt Nederland vaker.7
Zoals ik in mijn brief van 6 juli 2018 heb aangegeven, kan een betere weging van staatsobligaties op bankbalansen worden bewerkstelligd door middel van risicogewichten en concentratielimieten in het prudentiële raamwerk.8 Ik vind het van belang dat deze discussie in Europees verband opnieuw wordt opgepakt.
Bent u het ermee eens dat de Commissie haar aandacht beter kan richten op het handhaven van de «boekhoudregels» uit het Stabiliteits- en Groeipact en het hervormen van de «boekhoudregels» rond de weging van staatsobligaties op bankbalansen?
Gebrek aan handhaving door de NVWA |
|
Frank Futselaar |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Gevaarlijk wondermedicijn mag toch blijvend worden verkocht»1 en «Levensgevaarlijke springkussens te huur en te koop»2? Wat is in het algemeen uw reactie op beide casussen?
Ja, beide berichten zijn mij bekend. Ik betreur elk incident ten gevolge van een onveilig product. Dit neemt niet weg dat leveranciers van producten verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit en veiligheid van deze producten. De NVWA houdt daar toezicht op.
Is het waar dat wanneer de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) constateert dat een gevaarlijk product als medicijn wordt verkocht, zoals in het geval van het product MMS, de NVWA een mogelijkheid tot herstel biedt, zoals in dit geval het aanpassen van de gebruiksaanwijzing, in plaats van direct te handhaven?
Wanneer de NVWA constateert dat een levensmiddel, dat (ook) als medicijn wordt verkocht, gevaarlijk is en een bedreiging vormt voor de volksgezondheid, dan mag dit per direct niet meer worden verkocht en dan moeten afnemers van het product worden gewaarschuwd. Er is dan geen sprake van mogelijkheid tot herstel. Daarnaast krijgt het betreffende bedrijf een bestuurlijke boete.
In het geval van MMS was meer informatie nodig over de schadelijkheid van dit product, aldus de NVWA. Daarom is door de NVWA een risicobeoordeling aan het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) gevraagd. Op basis hiervan wordt nu handhavend opgetreden tegen het aanbieden van MMS als voedingssupplement.
Deelt u de mening dat het gebruik van MMS als medicijn een bedreiging is voor de volksgezondheid? Deelt u de mening dat in dit geval stevige handhaving, op zijn minst het uitschrijven van boetes, gerechtvaardigd is? Indien formeel aan de juiste procedures is voldaan, is dat dan niet aanleiding om deze aan te passen, in ieder geval als het gaat om zaken die als medicijn of voedselproduct worden verkocht?
MMS is een risicovol product dat tot gezondheidsklachten kan leiden, zo heeft de NVWA vastgesteld. Daarom heeft de NVWA de afgelopen jaren consumenten verschillende keren gewaarschuwd voor het gebruik van MMS-producten. Op basis van het begin dit jaar door het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) uitgebrachte advies, treedt de NVWA nu op tegen het aanbieden van MMS als voedingssupplement, op basis van artikel 14 van de Algemene levensmiddelen Verordening.
Dat vind ik gerechtvaardigd. Ik zie geen aanleiding om de procedures aan te passen.
Is het waar dat, hoewel de NVWA onlangs na een langdurige procedure aansprakelijkheid heeft erkend in een ongeval met een onveilig springkussen uit 2013, er honderden exemplaren van hetzelfde kussen verkocht zijn en dat de NVWA en de fabrikant hebben verzuimd deze uit de markt te halen?
De NVWA heeft op 3 september 2018 aansprakelijkheid erkend voor een ongeluk waarbij een 4-jarige jongen van een speeltoestel in een indoorspeelhal is gevallen en een paar dagen daarna is overleden. Het ging in dat geval (31 december 2015) om een ander speeltoestel dan het speeltoestel Multiplay waar RTL Nieuws onlangs over heeft bericht. Naar aanleiding daarvan heeft de NVWA onderzoek uitgevoerd. De uitkomst van dit onderzoek is dat de NVWA op 3 oktober jl. bekend heeft gemaakt dat een van de typen van het speeltoestel, de zogenoemde Multiplay Piraat, buiten gebruik gesteld wordt vanwege het ontbreken van een geldig certificaat van goedkeuring. Van dit type speeltoestel is in Nederland een klein aantal in gebruik. De NVWA heeft de bij haar bekende leveranciers van Multiplay speeltoestellen op 28 september 2018 per brief gewezen op hun plicht om (ver)huurders en eigenaren op de voorwaarden voor veilig gebruik te wijzen.
Deelt u de mening van hoogleraar veiligheidskunde Pieter van Gelder van de TU Delft dat in dit geval terugroeping zeker gerechtvaardigd was? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
Recent zijn in de media berichten verschenen over twee ongevallen met het speeltoestel Multiplay. Uit onderzoek door de NVWA is gebleken dat voor het type Multiplay Piraat (in de maten Normaal, XL en XXL) geen goedkeuringscertificaat was afgegeven. De importeur heeft zijn afnemers gesommeerd deze toestellen direct buiten gebruik te stellen. Uit een eerste check door de NVWA blijkt dat hieraan gehoor is gegeven. Het toestel van het type Multiplay Krokodil is na een ongeval buiten gebruik gesteld door de NVWA en daarna opnieuw beoordeeld door een Aangewezen Keuringsinstantie. Uit die herbeoordeling bleek dat het toestel veiligheidsverbeteringen behoeft, waaronder valdemping en instructies voor veilig gebruik. Deze gebreken zijn niet zodanig dat dit type toestel als onveilig is beoordeeld. Terugroeping of buiten gebruik stelling van dit type is derhalve niet aan de orde.
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar Ben Ale dat strenge aanpak van de NVWA uitblijft wegens angst voor juridische stappen en stappen naar de media door ondernemingen?
Ondernemingen zijn zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van speeltoestellen. Zij moeten een speeltoestel voordat het in gebruik wordt genomen laten keuren door een aangewezen keuringsinstelling. Ook moeten zij er voor zorgen dat er valdempende maatregelen worden getroffen en er permanent toezicht door volwassenen is tijdens het gebruik van een speeltoestel. Als daarvan geen sprake is treedt de NVWA direct handhavend op. De vraag of juridische stappen kunnen worden ondernomen jegens de NVWA speelt daarbij geen rol.
Deelt u de mening dat gebrek aan handhaving bij producten die een direct gevaar vormen voor de volksgezondheid dit niet alleen onwenselijk is vanuit volksgezondheidaspecten, maar ook voor het vertrouwen in de NVWA als instantie?
Zie antwoord vraag 6.
De leeftijdsopbouw van het nieuwe DJI personeel |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u inzicht geven in de leeftijdsopbouw van de 800 nieuw aangenomen personeelsleden van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), waarvan u tijdens het algemeen overleg op 6 september 2018, melding maakte? Kunt u daarbij inzicht geven in hoeveel van hen 50 jaar en ouder zijn?
De ruim 800 nieuw aangenomen personeelsleden bij DJI, waarvan ik tijdens het Algemeen Overleg Gevangeniswezen van 6 september 2018 melding heb gemaakt, zijn het resultaat van de grootschalige wervingscampagne voor executieve functies binnen het gevangeniswezen, de vreemdelingenbewaring en de Dienst Vervoer en Ondersteuning van DJI. Deze groep van 800 nieuwe personeelsleden kent in grote lijnen de volgende leeftijdsopbouw:
Kunt u aangeven hoeveel sollicitanten die solliciteerden op de 800 vervulde vacatures 50 jaar en ouder waren en hoeveel van hen werden afgewezen?
Ik wil vooropstellen dat DJI niet op leeftijd selecteert. Selectie vindt plaats op basis van opleidingsniveau, capaciteiten en mentale en fysieke fitheid. Om leeftijdsdiscriminatie uit te sluiten wordt leeftijd niet geregistreerd in de verschillende selectiestappen. Ik kan dan ook niet aangeven hoeveel van de sollicitanten voor de 800 vacatures 50 jaar en ouder waren, hoeveel van hen werden afgewezen en op welke gronden.
Medewerkers die als geschikt uit de selectie zijn gekomen, volgen na de aanstelling een opleidingstraject dat is gericht op de werkzaamheden binnen het gevangeniswezen, de vreemdelingenbewaring en de Dienst Vervoer en Ondersteuning van DJI.
Kunt u voorts aangeven op welke gronden de sollicitanten van 50 jaar en ouder werden afgewezen en of een omscholingstraject hun eventuele tekortkomingen hadden kunnen wegnemen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, vanwege de voorziene planning van het VAO Gevangeniswezen in week 39, de antwoorden uiterlijk vrijdag 21 september 2018 aan de Kamer zenden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk aan uw Kamer gezonden, mede gelet op het VAO Gevangeniswezen dat naar verwachting op korte termijn plaatsvindt. Het is echter niet mogelijk gebleken om de antwoorden binnen de gevraagde termijn van één dag aan uw Kamer te sturen.
Het bericht ‘Zeeuwse zorginstelling is in nood maar toezichthouders verhogen eigen beloning’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse zorginstelling is in nood maar toezichthouders verhogen eigen beloning»1
Ja
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat de toezichthouders zichzelf een salarisverhoging van 66% hebben toegekend, terwijl het behandelcentrum afgelopen maandag op bevel van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd per direct gesloten moest worden omdat er geen goede en veilige zorg geboden werd? Zo nee, waarom niet?
De maximale vergoeding voor toezichthouders in de zorg is geregeld in de Wet Normering Topfunctionarissen (WNT) en de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp, 26 november 2015 (de WNT-2 Regeling).
Met de Wet normering topinkomens (WNT) willen we maatschappelijk verantwoorde inkomens voor topfunctionarissen en toezichthouders in de publieke en semipublieke sector bewerkstelligen. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT.
De vaststelling van de hoogte van de vergoeding van de Raad van Toezicht is aan de Raad van Toezicht zelf.
Agentschap CIBG is de toezichthouder op de Wet Normeringtopinkomens (WNT) in de zorgsector. Ik heb het CIBG gevraagd te onderzoeken of hier sprake is van overtreding van de WNT. Indien dat het geval is zal het CIBG handhavend optreden. Los daarvan had het verstandiger geweest dit besluit niet te nemen gegeven de situatie waarin Arduin zich bevindt.
Hoe is het mogelijk dat ondanks de financiële (en organisatorische) problemen de raad van toezicht zijn eigen beloning met 66% verhoogd heeft?
De beloning van de leden van de Raden van Toezicht mocht onder WNT1 maximaal 5% of 7,5% (voorzitter) van de maximale bezoldiging van een bestuurder zijn. Met de WNT2 (sinds 2015) zijn deze percentages verdubbeld: 10% en 15%, maar dan van de nieuwe norm gevormd door het WNT-maximum.
CIBG is de toezichthouder op de WNT in de zorgsector.
Indien er sprake is van overtreding van de Wet Normeringtopinkomens zal het CIBG handhavend optreden.
Bent u bereid om sancties te treffen tegen de bestuurders van Arduin? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 3.
De uitzending van Brandpunt+ over eenzame jongeren |
|
Attje Kuiken (PvdA), Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Brandpunt+ over eenzaamheid bij jongeren1 en het daarbij horende onderzoek «Bijna de helft van de Nederlandse jongeren zegt soms tot vaak eenzaam te zijn»?2
Ja
Klopt het dat bijna de helft van de jongeren zich soms of vaak eenzaam voelt?
Uit onderzoek blijkt dat 11–20% van de jongeren van 12–15 jaar aangeeft zich soms of regelmatig eenzaam te voelen. Van de jongeren/jongvolwassenen tussen 15–21 jaar geeft tot 70% aan zich soms of regelmatig eenzaam te voelen.
Klopt het dat 61% van de jongeren er niet altijd met leeftijdsgenoten over kunnen of durven praten? Erkent u dat eenzaamheid voor veel jongeren nog in de taboesfeer zit?
Ik heb geen reden om de peiling van Brandpunt+ op dit punt in twijfel te trekken. Ik ben mij ervan bewust dat eenzaamheid in veel gevallen nog een taboe is waar jongeren onderling maar moeilijk over praten. Dit terwijl chronische eenzaamheid de kans op fysieke en psychische gezondheidsproblemen, een ongezonde leefstijl en verminderde schoolprestaties vergroot.
In het programma «Eén tegen eenzaamheid» heb ik daarom aangegeven dat we eenzaamheid uit de taboesfeer willen halen en bespreekbaar maken.
Klopt het dat binnen het actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid» geen specifieke acties gericht zijn op eenzaamheid onder jongeren?
Dit kabinet zet zich in voor een extra investering in het waardig ouder worden, op een wijze dat alle ouderen in Nederland het gaan merken. Het actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid» is een van de drie actieprogramma’s binnen het pact voor de ouderenzorg. De focus op ouderen heeft een inhoudelijke reden: eenzaamheid onder ouderen vraagt om een specifieke aanpak. Ouderen hebben te maken met veel vormen van verlies: partner, familieleden, vrienden komen te overlijden. De gezondheid neemt af. Op straat komen in het verkeer wordt overweldigender. Eenzaamheid blijkt boven de 75+ snel toe te nemen. Om voor deze groep nog het verschil te maken, moeten we nu in actie komen. De publiekscampagne, de monitoring en de nationale coalitie richten zich daarom primair op ouderen.
Dat neemt niet weg dat eenzaamheid onder jongeren ook een maatschappelijk probleem is. Ik wens alle jongeren toe dat zij waardevolle contacten kunnen maken. Zoals ik hieronder aangeef in het antwoord op de vragen 8, 9 en 12 kunnen en zullen lokale initiatieven tegen eenzaamheid daarom breder zijn.
Klopt het dat jongeren in het actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid» enkel als middel worden genoemd binnen de inzet om eenzaamheid onder ouderen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u in het actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid» geen aandacht voor eenzaamheid onder jongeren? Zit eenzaamheid onder jongeren ook voor dit kabinet nog in de taboesfeer?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de belangrijkste oorzaken voor eenzaamheid onder jongeren? Wat ziet u als belangrijkste risico’s van eenzaamheid onder jongeren?
De oorzaken van eenzaamheid onder jongeren kunnen heel divers zijn. Volgens de heersende opvattingen kunnen er drie soorten oorzaken onderscheiden worden. Deze gelden overigens niet alleen voor jongeren, maar ook voor andere leeftijdsgroepen.
Allereerst kunnen omgevingsfactoren ervoor zorgen dat jongeren zich eenzaam voelen. Hierbij kan gedacht worden aan gebeurtenissen zoals ziekte of verhuizing, waardoor jongeren afgesloten raken van leeftijdsgenoten. Ook hun positie in de groep kan maken dat zij zich eenzaam voelen.
De tweede groep oorzaken heeft te maken met gebrek aan sociale vaardigheden en het vermogen van jongeren om aansluiting te vinden bij leeftijdsgenoten.
Ten derde zijn er jongeren die weliswaar volgens hun omgeving voldoende sociale contacten hebben, maar die zichzelf en hun omgeving negatief bekijken, en daardoor bijvoorbeeld de kwaliteit van hun vriendschappen negatief beoordelen.
Veel gevoelens van eenzaamheid zijn tijdelijk, zeker als die veroorzaakt worden door veranderingen in de sociale omgeving. Sommige jongeren, voor wie eenzaamheid gevolg is van een dieper liggend probleem, lopen risico op chronische eenzaamheid. Chronische eenzaamheid vergroot de kans op fysieke en psychische gezondheidsproblemen, een ongezonde leefstijl en verminderde schoolprestaties. Dit zie ik als belangrijke risico’s van eenzaamheid onder jongeren.
Op welke wijze zet u zich in om eenzaamheid onder jongeren uit de taboesfeer te halen? Op welke wijze zet u zich in om het probleem van eenzaamheid onder jongeren te verminderen?
Tegengaan van eenzaamheid onder jongeren begint bij het zorgen voor een veilige en stimulerende omgeving waarin zij kunnen opgroeien en zich ontwikkelen en zijzelf, hun ouders en andere betrokkenen problemen daarbij bespreekbaar kunnen maken.
In het kader van de Jeugdwet hebben gemeenten onder andere de opdracht om beleid te ontwikkelen inzake preventie en jeugdhulp, onder andere gericht op het voorkomen en de vroege signalering van en vroege interventie bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, en het versterken van het opvoedkundige klimaat in gezinnen, wijken, buurten, scholen en kinderopvang. Ook in de Jeugdgezondheidszorg is er aandacht voor mogelijke eenzaamheid onder kinderen en jongeren.
Het Veghelse project Join us uit de documentaire is een mooi voorbeeld van een gemeentelijk programma specifiek gericht op het tegengaan van eenzaamheid onder jongeren.
Ook andere aanpakken die gemeenten inzetten, op scholen en in de buurt, kunnen bijdragen aan het tegengaan van eenzaamheid bij kinderen en jongeren. Bijvoorbeeld via het themavignet Welbevinden uit de Gezonde School dat zich richt op sociaal-emotioneel welbevinden van leerlingen, of via programma’s en interventies voor specifieke doelgroepen zoals kinderen van ouders die gaan scheiden of kinderen van ouders met psychische problematiek, verslaving of een verstandelijke beperking. Ook laagdrempelige voorzieningen zoals het jongerenwerk kunnen jongeren ondersteunen en helpen hun leven op een positieve manier in te richten.
Ik ondersteun dit soort preventieve aanpakken door actief voorbeelden beschikbaar te stellen, samen met de VNG en/of de verschillende kennisinstituten (zoals NJi, NCJ, Trimbos) en door budget beschikbaar te stellen voor onderzoek naar de effectiviteit en overdraagbaarheid van interventies.
Op welke manier zet u zich in om jongeren meer handvaten te bieden om te leren omgaan met eenzaamheid?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u voornemens om ook voor eenzaamheid onder jongeren een actieprogramma op te stellen? Bent u voornemens om in het kader van de Week tegen eenzaamheid aandacht te vragen voor eenzaamheid onder jongeren?
Ik ben niet voornemens om ook voor eenzaamheid onder jongeren een actieprogramma op te stellen.
Tijdens de week tegen eenzaamheid zijn er activiteiten voor verschillende doelgroepen. Er is zeker ook aandacht voor eenzaamheid onder jongeren. Bijvoorbeeld in Venlo, waar jong volwassenen kunnen komen op om een laagdrempelige manier contact met elkaar te maken. Of in Amsterdam, waar jongeren met elkaar kunnen lunchen.
Welke rol spelen sociale media bij eenzaamheid onder jongeren? Ziet u sociale media vooral als onderdeel van het probleem of als onderdeel van de oplossing bij eenzaamheid onder jongeren?
Er zijn geen aanwijzingen dat sociale media eenzaamheid bij jongeren veroorzaken. Wel kunnen sociale media op individueel niveau invloed hebben op de door jongeren ervaren eenzaamheid. Zo blijkt uit onderzoek dat passief gebruik van sociale media gevoelens van eenzaamheid kan vergroten, terwijl actief posten op sociale media die gevoelens van eenzaamheid juist kan verminderen. Sociale media kunnen dus zowel het probleem van eenzaamheid versterken als een deel van een oplossing bieden.
Hoe vult u uw rol van stelselverantwoordelijke voor de jeugdzorg in ten aanzien van het probleem van eenzaamheid onder jongeren? Hoe kunt u de gemeentelijke inzet op eenzaamheid onder jongeren ondersteunen? Welke voorbeelden van gemeentelijke initiatieven om eenzaamheid onder jongeren beter bespreekbaar te maken en te adresseren ziet u als goede voorbeelden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan een betere toegang tot jeugdzorg bijdragen aan het verminderen van eenzaamheid onder jongeren? Hoe kan een betere toegang tot de jeugdzorg jongeren helpen in het leren omgaan met eenzaamheid?
Het is het mooiste als jongeren thuis, op school en in de buurt actief vaardigheden verwerven om sociale relaties aan te gaan en zichzelf en de wereld positief te bekijken. Dat gun ik iedere jongere. Jeugdhulp is dan nog niet aan de orde. Wanneer de problemen groter zijn kan inzet van jeugdhulp een oplossing zijn, door de achterliggende problemen aan te pakken die ten grondslag liggen aan de eenzaamheid.
Ik vind het belangrijk dat die kinderen en jongeren die dat nodig hebben snel de hulp krijgen die ze nodig hebben. Een goed werkende toegang tot Jeugdhulp is daarvoor van groot belang. Daarom zijn in het programma Zorg voor de Jeugd acties opgenomen om de kwaliteit van de toegang tot de jeugdhulp voor kinderen en gezinnen te verbeteren. De jeugdigen moeten weten waar ze voor jeugdhulp terecht kunnen en tijdig passende hulp ontvangen.
In welke mate hebben jongeren die net 18 zijn geworden last van eenzaamheid? Op welke wijze kan verlengde jeugdzorg bijdragen aan het verminderen van eenzaamheid onder jongeren of jongeren helpen in het leren omgaan met eenzaamheid?
Er zijn mij geen cijfers bekend over de mate van eenzaamheid onder jongeren die net 18 jaar geworden zijn. In het algemeen is het wel zo dat eenzaamheid, weliswaar vaak tijdelijk, toeneemt op transitiemomenten zoals de transitie van basisschool naar middelbare school en de transitie van middelbare school naar vervolgopleiding. Daarom is het belangrijk dat eventuele veranderingen in de jeugdzorg in verband met het bereiken van de leeftijd van 18 jaar zorgvuldig begeleid worden. Daarbij hoort ook de afweging of het zinvol is om verlengde jeugdzorg in te zetten.
Verlengde jeugdhulp komt voor bij jongeren die voor hun 18e jaar al enige tijd in jeugdzorg zitten en bij wie het nodig is dat de hulp wordt voortgezet. Bij een deel van deze jongeren speelt dat zij niet altijd kunnen terugvallen op een sociaal vangnet en/of dat de band met de ouders niet goed is. Tegelijkertijd wordt van deze kwetsbare jongeren verwacht dat zij als meerderjarige heel veel dingen zelf gaan regelen (bv. keuze van een zorgverzekering, toeslagen aanvragen, op zoek naar een woning). Ik kan mij goed voorstellen dat jongeren dan weinig steun voelen. Hier ligt een belangrijke taak voor gemeenten en hulpverleners. Voor jongeren is het vooral van belang dat zij ondersteuning krijgen bij de praktische zaken op weg naar volwassenheid. Een oplossing hiervoor zit niet zozeer in toepassen van verlengde jeugdhulp maar in het opdoen van sociale contacten in dagbesteding of de praktische steun die jongeren vinden bij een coach of een mentor.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk en in ieder geval voor het wetgevingsoverleg over het Begrotingsonderdeel Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid op 12 november 2018 informeren over de duiding van de forse toename van het aantal suïcides onder jongeren?
Ik verwijs u voor de beantwoording van deze vraag naar de Kamerbrief en de bijlage bij deze brief, over «Eerste duiding toename suïcides onder jongeren» (Kamerstuk 32 793, nr. 328), die de Staatssecretaris mede namens mij op 24 september jl. heeft aangeboden aan uw Kamer.
Klopt het dat minstens 3 procent en misschien wel 10 procent van de jongeren in de leeftijd van 12 tot 25 jaar zich langdurig eenzaam voelt?3 Ziet u een verband tussen eenzaamheid onder jongeren en de sterke stijging van zelfdodingen onder jongeren?
Suicide(-preventie) is een complex proces waarin tal van factoren een rol kunnen spelen. Jongeren die kampen met suïcidaliteit isoleren zich in dit proces vaak bewust of onbewust van hun naaste omgeving. Zij denken dat ze er niet meer bij horen of denken ten onrechte dat ze hun naasten tot last zijn. Het is van belang dit proces te herkennen en het isolement te doorbreken door de suïcidaliteit, liefst in de context van het gezin, bespreekbaar te maken.
Eind 2018 zal een breder, verdiepend onderzoek (oa. diepte-interviews) starten naar de specifieke context van de 81 jongeren die in 2017 suïcide gepleegd hebben. Dit kwalitatieve onderzoek zal zich zowel richten op het verkrijgen van inzicht in de individuele factoren als de organisatorische factoren. Ook zal er aandacht zijn voor belangrijke aspecten van wet- en regelgeving. In september 2019 zal de eerste beleidsrapportage met aanbevelingen worden aangeboden. De eindrapportage van het verdiepende onderzoek zal eind 2019 beschikbaar zijn, conform de toelichting in de eerste duiding die is opgeleverd door 113Zelfmoordpreventie.
Op welke wijze is bij het meerjarig project van Movisie, LHBTI-organisaties en 113 Zelfmoordpreventie aandacht voor uitsluiting van, en eenzaamheid, onder jongeren?4
Ik heb begrepen van experts dat LHBTI-jongeren kwetsbaarder zijn dan andere jongeren en dat dit met name zijn grondslag vindt in zogenaamde «minderheidstress». Het gaat om stress onder meer vanwege ervaringen met uitsluiting en discriminatie, de angst voor deze ervaringen, het verbergen van het LHBT-zijn en geïnternaliseerde homofobie, bi-fobie of transfobie. Die stress kan grote impact hebben op het welzijn en de gezondheid van jongeren. LHBTI-jongeren hebben daarom een kleinere kans om probleemloos op te groeien dan andere jongeren omdat ze tot een minderheidsgroep behoren die nog niet volledig geaccepteerd wordt.
Specifiek voor suïcidaal gedrag is bekend dat negatieve reacties van leeftijdsgenoten op school, in vergelijking met negatieve reacties van gezinsleden en vreemden, een belangrijke voorspeller zijn van suïcidaal gedrag onder LHBTI-jongeren. Ook de rol van ouders blijkt van belang: veel jongeren zijn bang voor de afwijzing door hun ouders vanwege hun LHBTI-zijn.
Het project steekt daarom in op het verspreiden van kennis ten behoeve van LHBTI-jongeren om suïcidaal gedrag te herkennen en te voorkomen. Daarnaast zal ingezet worden op het verspreiden van kennis en ervaringen van LHBTI-jongeren (filmportretten) onder ouders (met verschillend achtergronden) en de verbetering van kennis onder zorgprofessionals en leerkrachten over bejegening en herkennen van signalen.
Het bericht ‘NCTV: Windmolenhaters radicaliseren, boeren gesaboteerd’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NCTV: Windmolenhaters radicaliseren, boeren gesaboteerd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er bij protesten tegen windmolens sprake is van bedreiging, intimidatie en vernieling?
Die mening deel ik. Iedere vorm van bedreiging, intimidatie en vernieling vind ik zorgwekkend en onacceptabel.
Welke maatregelen worden er op nationaal en regionaal niveau genomen teneinde mensen die worden geconfronteerd met dergelijke bedreigingen, vernieling en intimidatie veiligheid te bieden?
Net als bij iedere andere vorm van dreiging zijn personen en organisaties in eerste instantie verantwoordelijk voor hun eigen veiligheid. Ook kan een eventuele werkgever een rol spelen bij beveiligingsmaatregelen. Als dreiging en risico hiertoe aanleiding geven worden aanvullende beveiligingsmaatregelen genomen.
Hoeveel incidenten van vernieling, intimidatie en bedreiging in relatie tot windmolens hebben er de afgelopen jaren plaatsgevonden?
Delicten die worden gepleegd in relatie tot windmolens worden door de politie niet geregistreerd onder een aparte code. Ik kan daarom geen cijfers overleggen. Er zijn niettemin verscheidene voorbeelden te noemen waarbij sprake is van extremisme, zoals beschreven in het DTN 48. Hierin is ook gemeld dat met name het protest tegen windmolens in de gemeenten in de provincies Drenthe en Groningen buitenwettelijke vormen aanneemt.2 Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Hoeveel incidenten kunnen in het kader van het protest tegen de komst van windmolens worden aangemerkt als extremisme?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend of er bepaalde actiegroepen achter deze vorm van extremisme zitten? Zo ja, welke actiegroepen zijn dit?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeveel gemeenten zijn er meldingen gemaakt van dergelijke bedreigingen? Om welke gemeentes gaat dit?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzicht geven in de beweegredenen die ten grondslag liggen aan de protesten? Zo nee, waarom niet?
Uit interviews die tegenstanders van windmolens geven valt op te maken dat er zorgen zijn over aspecten als geluidshinder, horizonvervuiling, waardedaling van huizen en het gevoel dat het Noorden de lasten draagt voor de energievoorziening van de rest van het land. Mensen kunnen gebruik maken van hun democratisch recht door bezwaar te maken en actie te voeren tegen de windmolens. Ik vind het onacceptabel wanneer mensen overgaan tot bedreiging of geweld.
De versterking van scholen in het aardbevingsgebied in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de versterking van de basisschool De Wilgenstee in Zeerijp is vertraagd en tijdelijk «on hold» staat? Geldt dit ook voor andere basisscholen in het gebied?
Basisschool De Wilgenstee in Zeerijp is onderdeel van de Netwerkschool Loppersum, samen met de Abt Emo in Westeremden en De Zandplaat in ’t Zandt. Deze schoolgebouwen worden alle drie versterkt. In overleg met de scholen is afgesproken dat de scholen na elkaar worden versterkt en daarbij beurtelings van de tijdelijke school gebruik maken. De versterkingswerkzaamheden aan de Abt Emo hebben vertraging opgelopen wat mogelijk gevolgen heeft voor het moment dat de werkzaamheden aan De Wilgenstee kunnen starten.
De versterking van deze scholen maakt onderdeel uit van het scholenprogramma. De planning van het scholenprogramma is erop gericht dat alle kinderen in het gebied in 2021 in aardbevingsbestendige en toekomstbestendige schoolgebouwen onderwijs krijgen. Bij het scholenprogramma zijn 101 schoolgebouwen betrokken. Daarvan worden er 41 bouwkundig versterkt, 60 aan het onderwijs onttrokken en vervangen door 29 aardbevingsbestendige nieuwe gebouwen in de vorm van brede scholen en integrale kindcentra. Deze aantallen kunnen nog beperkt veranderen omdat met betrekking tot een aantal schoolgebouwen nog onderzocht wordt of toch gekozen wordt voor nieuwbouw. Ook is in een aantal gevallen binnen het programma besloten om niet over te gaan tot versterking van een aantal schoolgebouwen omdat deze inmiddels zijn gesloten.
Alle partijen werken nauw samen om deze planning te halen.
Inmiddels zijn in de gemeenten Bedum en Loppersum de eerste aardbevingsbestendige schoolgebouwen gerealiseerd. In 2019 gaat het merendeel van de projecten in uitvoering. Op het gehele programma is op dit moment geen vertraging. Het is niet uit te sluiten dat bij individuele projecten vertraging ontstaat door bijvoorbeeld bezwaar van omwonenden, vertraging in de vergunningverlening of onvoorziene weersomstandigheden. In alle gevallen wordt dan naar een oplossing gezocht zodat de kinderen in het gebied in veilige schoolgebouwen onderwijs hebben.
Klopt het dat de NAM het bouwproces heeft stilgelegd om «nieuwe inzichten te kunnen verwerken»? Zo ja, heeft de NAM de bevoegdheid om dit te doen?
De vertraging vloeit voort uit wijzigingen in de uitvoering van de werkzaamheden aan de Abt Emo, waardoor de bouwvergunning moet worden geactualiseerd. Dit is een aangelegenheid van de gemeente als de verstrekker van bouwvergunningen. NAM heeft daarop geen invloed.
Om welke nieuwe inzichten gaat het hier?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de NAM nog steeds bepalen welke objecten wel en welke niet versterkt worden? Zo ja, wanneer gaat de NAM dan naast de schadeafhandeling ook uit het versterkingsproces?
De versterking van schoolgebouwen in het kader van het Scholenprogramma wordt uitgevoerd op basis van versterkingsadviezen die zijn afgerond voorafgaand aan het kabinetsbesluit om de gaswinning volledig af te bouwen. Deze adviezen worden niet herzien in het licht van het afbouwpad en de nieuwe inzichten in de ontwikkeling van de veiligheid. Voor meer informatie over de publieke inrichting van de versterkingsoperatie, zonder tussenkomst van NAM, verwijs ik u naar mijn brief van 5 oktober (Kamerstuk 33 529, nr. 527) over de afspraken die ik daarover met regionale bestuurders heb gemaakt.
Accepteert u de vertraging van de versterking van de school? Zo ja, hoe lang gaat u dit accepteren?
Op dit moment is nog onzeker in hoeverre de vertraging die bij de Abt Emo is ontstaan gevolgen heeft voor de planning van de aanpak van De Wilgenstee. De Nationaal Coördinator Groningen, die de uitvoering van het Scholenprogramma coördineert, laat weten dat alle betrokken partijen nauw samenwerken om zo snel mogelijk te kunnen starten.
Kunt u een overzicht maken van de staat van versterking van alle scholen in Groningen? Zijn er scholen die eerst wel maar nu niet meer versterkt worden? Is er sprake van vertraging? Zo ja, hoeveel vertraging? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening, gelet op uw brief van 18 september 2018 over de budgettaire gevolgen van de gaswinning in Groningen waarin u schrijft dat er belangrijke stappen zijn gezet om veiligheid en veiligheidsbeleving te verbeteren, dat dit soort besluiten de stress en zorgen van kinderen en hun (groot)ouders juist alleen maar doen toenemen?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 werken in het Scholenprogramma alle betrokken partijen gezamenlijk hard aan het realiseren van aardbevingsbestendige en toekomstbestendige schoolgebouwen in 2021. Iedere vertraging die zich in de uitvoering voordoet is onwelkom, maar kan gezien de omvang en complexiteit van de opgave helaas niet voor ieder individueel project worden uitgesloten.
De onafhankelijkheid van Yvon Jaspers |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Hoe onafhankelijk is Yvon Jaspers»?1
Ja.
Kent u het bericht «Yvon Jaspers dreigde tiende seizoen Boer zoekt Vrouw niet te maken»?2
Ja.
Kent u het bericht «KRO-NRCV scherpt richtlijnen schnabbels aan»?3
Ja.
Is het waar dat Yvon Jaspers voor een onbekend bedrag diensten verricht voor het bedrijf For Farmers dat een dominante positie inneemt in de agro- en vee-industrie? Zo ja, deelt u de mening dat openbaar zou moeten zijn welk bedrag met deze werkzaamheden gemoeid is in het kader van de beoordeling van de journalistieke onafhankelijkheid?
Is het waar dat Yvon Jaspers in de docuserie «Onze boerderij» kritiek heeft geuit op overheidsingrijpen bij een zakenrelatie van Jaspers? Zo ja, hoe beoordeelt u dat feit in relatie tot de journalistieke onafhankelijkheid en het feit dat de publieke omroep niet dienstbaar mag zijn aan commerciële belangen van derden?
Is het waar dat Jaspers optreedt in commercials voor de Farm & Countryfair? Komt deze commerciële activiteit ook voor in de docuserie «Onze boerderij»?
Deelt u de mening dat een onderzoek van het Commissariaat voor de Media naar commerciële banden tussen For Farmers, de Farm & Countryfair en Yvon Jaspers en ongewenste beïnvloeding wenselijk zou zijn, vooral ook gelet op het gebrek aan transparantie over de hoogte van de betalingen die voor schnabbels gedaan worden en de mate van beïnvloeding die daaruit voort zou kunnen komen?
Hoe beoordeelt u de commerciële activiteiten van Yvon Jaspers in relatie tot de richtlijn van KRO-NRCV die schnabbels en daarmee samenhangende beïnvloeding aan banden moet leggen?
Kent u het artikel «Ontsnapt aan de Balkenendenorm»4 en deelt u de mening dat presentatoren bij de publieke omroep volledig inzicht zouden moeten geven in hun commerciële neveninkomsten voor zover die de Balkenende-norm te boven gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen?
Ja, ik ben bekend met het genoemde artikel.
Het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep (BPPO) bevat de regeling voor die presentatoren en vergelijkbare functies binnen de publieke omroep waarvan duidelijk is dat hun honorering in hoge mate wordt bepaald door marktwerking. Het BPPO ziet op alle (neven)inkomsten die een presentator, direct of indirect, verwerft met werkzaamheden bij de publieke omroep. Commerciële (neven)inkomsten vallen nadrukkelijk niet onder deze regeling. Evenals de Wet Normering Topinkomens (WNT) heeft het BPPO uitsluitend als doel om bovenmatige beloningen en ontslagvergoedingen van presentatoren binnen de publieke omroepen tegen te gaan.
Hoe beoordeelt u de invloed van Yvon Jaspers op het programmabeleid, wanneer zij eisen stelt aan het uitzenden van «Onze boerderij» in relatie tot «Boer zoekt Vrouw».
Publieke omroepen bepalen zelf hun programmabeleid en de inhoud en vorm van hun media-aanbod. Het is niet aan mij als Minister om een oordeel te geven over de invloed van presentatoren of programmamakers in dienst van een publieke omroep op het programmabeleid van een publieke omroep. De Grondwet en de Mediawet 2008 garanderen immers de vrijheid van meningsuiting en de afwezigheid van censuur.
Hoe wilt u voorkomen dat commerciële belangen op deze wijze van invloed zouden kunnen zijn op de programmering van de publieke omroep?
De onafhankelijkheid van het media-aanbod van de publieke omroep van onder andere commerciële invloeden is van groot belang. Daarom zijn er hierover ook diverse regels en afspraken gemaakt om dit te waarborgen. In eerste instantie is het de verantwoordelijkheid van het bestuur van de betreffende publieke omroep om vast te leggen wanneer sprake is van belangenverstrengeling en hoe hiermee wordt omgegaan. Het Commissariaat houdt toezicht op de naleving van de bepalingen uit de Mediawet ten aanzien van het dienstbaarheidsverbod, governance en interne beheersing. In de beleidsregels governance en interne beheersing6 geeft het Commissariaat aan dat publieke omroepen transparant moeten zijn over mogelijke belangenverstrengeling.
Verder hebben de publieke omroepen zich te houden aan de Governancecode Publieke Omroep 2018.7 Daarin staan regels over integer handelen zoals hoe de besluitvorming door het bestuur van een landelijke publieke omroep over belangenverstrengeling in de dagelijkse praktijk plaatsvindt en hoe stakeholders moeten worden geïnformeerd.8
Deelt u de mening dat na het gedwongen vertrek van Fons de Poel (KRO-NCRV) wegens diens commerciële banden met ABN AMRO in relatie tot zijn journalistieke functie, in onderhavige casus niet met twee maten gemeten zou mogen worden? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin ben ik van mening dat publieke omroepen vanuit hun maatschappelijke rol onafhankelijk en transparant moeten handelen. Maar de publieke omroepen gaan – zoals ik in antwoord op vraag 10 ook al geschreven heb – nadrukkelijk zelf over hun programmabeleid en de aanstelling van hun personeel. Daar ga ik als Minister niet over. Bovendien wordt onderhavige casus momenteel door het Commissariaat onderzocht, zoals ik in antwoord op de vragen 4 tot en met 8 hierboven heb aangegeven.
Deelt u de mening dat volledige transparantie noodzakelijk is op elk terrein waar publieke omroep en commerciële belangen elkaar (kunnen) raken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u die transparantie in deze kwestie waarborgen?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Over de berichtgeving dat uit onderzoek blijkt dat het aansporen van hulpbehoevenden om hun omgeving in te zetten niet werkt |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat uit onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek blijkt dat het aansporen van hulpbehoevenden om hun omgeving in te zetten niet werkt?1
Ja
Wat concludeert u uit de bevinding dat slechts drie van de 64 keukentafelgesprekken waarin mensen werd gevraagd hun eigen netwerk in te schakelen, leidden tot (iets) meer hulp van de omgeving?
Eén van de belangrijke doelstellingen van de in 2015 ingezette vernieuwing van de langdurige zorg en ondersteuning is een samenleving die (meer) oog heeft voor elkaar. De bereidheid van mensen om voor elkaar te zorgen is al zeker aanwezig; in Nederland geven jaarlijks 4,4 miljoen volwassenen mantelzorg aan hun partner, familie, vriend of buur. Het SCP stelt – in de evaluatie van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning – dat mensen het steeds normaler gaan vinden om te zorgen voor een ander. Dat is een positieve, hoopvolle ontwikkeling.
De Wmo 2015 beoogt de zorg en ondersteuning dichter bij de mensen te organiseren. Het vorige kabinet heeft met de hervorming van de zorg en de decentralisaties het voortouw bij gemeenten gelegd om deze vernieuwing tot stand te brengen. Ik constateer dat deze vernieuwing langzaam maar zeker vorm krijgt. De bevindingen uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek bevestigen dit.
Zoals ook uit het onderzoek blijkt, biedt het netwerk van familie en vrienden niet altijd uitkomst. Omdat de mogelijkheden ontbreken of beperkt zijn, of omdat het netwerk niet kan voorzien in de juiste hulp. Er moet immers sprake zijn van passende zorg en ondersteuning, afgestemd op de specifieke ondersteuningsvraag en de situatie van betrokkene. Als die potentie er is, kan in goed overleg verkend worden of inzet van naasten (mede) kan worden benut.
Gemeenten en de professionals in de uitvoering zijn aan zet om deze in gang gezette ontwikkeling een passend vervolg te geven. Op landelijk niveau zal dit vervolg van stimulansen worden voorzien, zoals met het programma Langer Thuis.
In het programma Langer Thuis wordt langs allerlei wegen (onder meer) ingezet op:
In vele gemeenten zie ik buurtinitiatieven die kunnen bijdragen aan een versterking van de sociale basis, met als resultaat een (laagdrempelige) verbreding van het eigen netwerk van bewoners. Het is van groot belang dat gemeenten deze potentie ook stimuleren en benutten. Daarnaast zijn er al diverse platforms die de hulpvraag koppelen aan mensen die ondersteuning willen bieden. Mooie voorbeelden daarvan zijn «We Helpen», «Mijn Buurtje» en «NL voor Elkaar».
Onderkent u dat de druk om hulp te vragen eenzaamheid kan veroorzaken vanwege mogelijke schaamte- en schuldgevoelens en het risico op beschadiging van relaties en vernedering? Hoe krijgt dit een plaats in het actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid»?
Er mag hierbij geen sprake zijn van druk. Het programma Eén tegen eenzaamheid richt zicht op het doorbreken van het taboe rond eenzaamheid door eenzaamheid bespreekbaar te maken. Hulp vragen kan moeilijk zijn, maar de bereidheid om te helpen is vaak groot. Dit hoeft niet altijd in de familieverband, maar kan ook goed in wijken en buurten. Ik zie veel lokale initiatieven gericht op het doorbreken van eenzaamheid en het geven van (lichte) zorg en ondersteuning. Ik ben overtuigd van het preventieve karakter van deze manier van meer omzien naar elkaar.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het overheidsbeleid er ten onrechte vanuit gaat dat alle mensen aan te spreken zijn op eigen kracht of hulp van sociale contacten, en dat het streven naar meer zelfredzaamheid zelfs averechts werkt?
Ik hecht zeer aan het uitgangspunt van een samenleving waarin mensen naar elkaar omzien en mensen betrokken zijn met elkaars welzijn. Het doet mij dan ook deugd dat het SCP concludeert dat er sprake is van een ontwikkeling waarin mensen het steeds normaler gaan vinden om te zorgen voor een ander. Uiteraard zijn er grenzen aan de eigen kracht van mensen en aan hun mogelijkheden om hun ondersteuning zelf te organiseren. Alsdan is er de mogelijkheid van ondersteuning uit hoofde van de Wmo 2015. Maar het is goed dat niet op voorhand uit te sluiten en dit per situatie in een goede samenspraak te verkennen. Met bijzondere aandacht voor het plan van betrokkene zelf, haar of zijn ideeën over het organiseren van de noodzakelijke ondersteuning.
Wat gaat u doen om kwetsbare mensen eerder met hulp te bereiken, zodat wordt voorkomen dat zorg en ondersteuning pas worden ingeroepen als het water hen aan de lippen staat?
Vroegsignalering is van groot belang om te voorkomen dat het water aan de lippen komt te staan van zowel de hulpvrager als diens naasten. Er zullen altijd mensen zijn die zichzelf niet of laat met een hulpvraag melden. Het is aan de gemeenten in samenspraak met andere zorg- en hulpverleners om hier lokaal een adequaat beleid op te ontwikkelen en dit in uitvoering te brengen. Hierbij is het van belang de aansluiting te zoeken met initiatieven in de samenleving en de mogelijkheden van versterking van de sociale basis te bezien.
In het kader van het programma Langer Thuis worden instrumenten ontwikkeld om overbelasting van mantelzorgers vroegtijdig te signaleren en zal onderzoek worden gedaan naar (inzet van) zorgnetwerken rondom kwetsbare ouderen.
Wat vindt u van de onderzoeksbevinding dat de nadruk op zelfredzaamheid de ongelijkheid tussen arm en rijk versterkt? Betekent deze bevinding dat er meer aandacht moet komen voor het bereiken van groepen die minder goed zijn in het zelf regelen en betalen van hulp?
Die conclusie deel ik niet. Daar waar wordt vastgesteld dat iemand behoefte heeft aan ondersteuning is het inkomen en/of vermogen niet relevant voor de verstrekking daarvan. De Wmo 2015 kent thans een inkomens-/vermogensafhankelijke eigen bijdrage die rekening houdt met de financiële situatie van huishoudens. Daar bovenop kunnen gemeenten aanvullende instrumenten van financieel maatwerk inzetten. De ondersteuning dient passend te zijn in de betreffende situatie. Er moet uiteraard wel aandacht zijn voor huishoudens die zelf onvoldoende in staat blijken te zijn hun ondersteuningsvraag te articuleren en/of de wijze van organiseren te kunnen overzien. Deze huishoudens moeten daarin ondersteund worden. Dat kan door of vanwege de gemeente in het gesprek, door naasten of door inzet van aan onafhankelijk cliëntondersteuner.
Hoe gaat u in uw beleid rekening houden met de angst en het onvermogen van mensen om afhankelijk van anderen te zijn?
De angst en het onvermogen van mensen om afhankelijk van anderen te zijn is inderdaad een belangrijk gegeven. Tegelijkertijd is dit niet altijd goed te beïnvloeden. Vraagverlegenheid doet zich nog vaak voor. Dit vraagt soms gewenning maar soms ook meer dan dat. Het is primair aan professionals in de zorg en ondersteuning om het gesprek met mensen hierover te voeren.
De programma’s Langer Thuis en Eén tegen eenzaamheid zijn er op gericht om juist deze dilemma’s bespreekbaar te maken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Wmo van 26 september 2018?
Ja
Toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het vervolgonderzoek van de Nationale ombudsman over de toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening?1
Begin 2018 publiceerde de Nationale ombudsman het onderzoek «Een open deur?» over toegang tot gemeentelijke schuldhulpverlening. Rond die tijd publiceerde ook de Inspectie SZW haar bevindingen over toegang tot schuldhulpverlening.2 De resultaten van deze onderzoeken zijn onder meer gebruikt om de brede schuldenaanpak vorm te geven, die ik de Tweede Kamer eind mei aanbood.3 U verwijst naar het recente rapport «Een open deur? Het vervolg», waarin de Nationale ombudsman de stand van zaken over toegang tot schuldhulpverlening opmaakt. Ik heb met veel belangstelling van dit vervolgonderzoek kennisgenomen.
Vindt u ook dat de gemeentelijke schuldhulpverlening laagdrempelig en breed toegankelijk dient te zijn? Zo ja, wat is uw reactie op de conclusie dat dit niet bij alle schuldhulpverlening het geval is?
Het kabinet vindt dat iedereen met (dreigende) problematische schulden toegang moet hebben tot hulp. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de toegang en de kwaliteit van de schuldhulpverlening aan hun inwoners. De Nationale ombudsman concludeert dat de meeste gemeenten een positieve ontwikkeling doormaken. Een groot deel van de geënquêteerde gemeenten is toegankelijk voor nieuwe aanvragers. Zij kunnen binnen enkele weken terecht. Weigeringsgronden lijken minder vaak en minder strikt te worden toegepast dan vroeger. Dit past bij mijn beeld dat gemeenten echt aan het investeren zijn in betere schuldhulpverlening. Maar de Ombudsman heeft ook zorgen over het voortijdig uitvallen in het toegangsproces, onvoldoende toegang voor zelfstandigen, de beschikkingen op aanvragen voor schuldhulpverlening en het gebrek aan exacte cijfers. Gemeenten zijn aan zet om de toegang verder te verbeteren. Om dat te ondersteunen ontvangen de 251 gemeenten die aan het onderzoek hebben meegedaan van de Ombudsman een individuele terugkoppeling van de resultaten. De aandachtspunten zijn overigens herkenbaar en worden ook al opgepakt in de brede schuldenaanpak en het interbestuurlijk programma.4
Vindt u het ook onwenselijk dat er te weinig gegevens bekend zijn over het toegangsproces tot de gemeentelijke schuldhulpverlening en de wijze van registreren bij gemeenten? Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat u ook een verantwoordelijkheid heeft om minimumeisen, over bijvoorbeeld aanmeldingsfases, op te stellen ten aanzien van de te registreren gegevens door gemeenten?
Gemeentelijke schuldhulpverlening wordt op verschillende manieren gemonitord. Een goed voorbeeld zijn de jaarverslagen van de NVVK.5 Ik ben het met de Nationale ombudsman eens dat om de kwaliteit van de schuldhulpverlening verder te verhogen, betere registratie wenselijk is. Om dit te faciliteren subsidieer ik bijvoorbeeld de Benchmark Armoede&Schulden die Divosa met en voor gemeenten maakt.6 Verder richt één van de acties uit de brede schuldenaanpak zich op de vraag hoe informatie over problematische schulden op landelijk niveau verbeterd kan worden door verschillende registers en bronnen met gegevens te combineren. Het CBS voert deze actie uit.
Wat is uw oordeel dat met bijna 30% van de mensen, die zich voor schuldhulpverlening hebben aangemeld, geen intakegesprek plaatsvindt? Geeft dit niet een enorm risico dat deze mensen, met hun schuldproblematiek, weer uit het zicht raken? Vindt u ook dat iedereen die zich aanmeldt voor schuldhulpverlening ten minste een intakegesprek dient te hebben? Bent u bereid om dit samen met de gemeenten te realiseren?
De Nationale ombudsman roept gemeenten op te kijken naar de oorzaken van en de oplossingen voor de uitval in het toegangsproces. Daartoe ontvangen de deelnemende gemeenten
een individuele terugkoppeling van de resultaten. Ik vind dat een goede aanpak. De uitkomsten zijn breed verspreid en opgepakt door bijvoorbeeld VNG, zodat ook de andere gemeenten hun dienstverlening kunnen vergelijken met de aanbevelingen van de Nationale ombudsman. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de toegang en de kwaliteit van de schuldhulpverlening aan hun inwoners. Mijn rol is te faciliteren dat de inzichten van de Nationale ombudsman worden benut voor landelijke kennisontwikkeling, professionalisering en kennisuitwisseling. Daarvoor staan kennis- en ontwikkelprogramma’s zoals Schouders Eronder7 ter beschikking.
Constaterende dat, in antwoorden op eerdere Kamervragen2, u heeft aangegeven met gemeenten in gesprek te gaan over de toegang van zelfstandigen tot de schuldhulpverlening, heeft dit al plaatsgevonden? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u naar aanleiding hiervan al genomen? Bent u het verder met de Nationale ombudsman eens dat het «dringend noodzakelijk is dat gemeenten gespecialiseerde schuldhulp aan zelfstandigen gaan inhuren of zelf gaan aanbieden»?
Net zoals de Nationale ombudsman verwacht ik van gemeenten dat zij de toegang tot schuldhulpverlening voor zelfstandigen op korte termijn verbeteren. Deze ambitie is niet nieuw en al onderdeel van gemeentelijk en rijksbeleid. Gemeenten investeren in de kwaliteit van schuldhulpverlening. Het Interbestuurlijk Programma en de extra middelen die het kabinet ter beschikking heeft gesteld voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede helpen daarbij. Ook in de landelijke ondersteuning is er aandacht voor schuldhulpverlening aan zelfstandigen in de vorm van een werkwijzer, een module, workshops en masterclasses. Het Ministerie van SZW heeft daarnaast digitale communicatie beschikbaar die laat zien hoe gemeenten schuldhulp aan ondernemers kunnen organiseren en welke organisaties daarbij kunnen helpen.9
Ik ben bereid om samen met gemeenten de kennis over schuldhulpverlening aan zelfstandigen verder te verbeteren. Daarover zijn mijn medewerkers in gesprek met (vertegenwoordigers van) gemeenten. Ik wil daarbij voortbouwen op de goed lopende en breed gedragen programma’s Schouders Eronder en Vakkundig aan het Werk.10
Informatiereizen in de zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Met welke reden heeft u de handreiking (informatie)reizen in de zorg laten ontwikkelen? Was dit om de lachspieren van de medewerkers op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) te trainen of is deze handreiking een serieuze poging om de zorg te verbeteren?1
Ik vind werkplezier inderdaad belangrijk, maar daar was dit niet voor bedoeld. Ik vind het met u van het grootste belang dat patiënten en zorgverleners worden betrokken bij zorgverlening en bij het maken van beleid. Ook als het gaat om het realiseren van informatievoorziening die is toegesneden op artsen, verpleegkundigen, cliënten, patiënten en alle andere betrokkenen. Het is nodig dat vanuit mensen wordt gedacht. Om het denken vanuit mensen te bevorderen wordt directe betrokkenheid, net zoals in allerlei andere disciplines, aangevuld met persona’s. Zodat iedereen die werkt aan betere informatievoorziening voor betere zorg denkt vanuit mensen. Bij de ontwikkeling van de persona’s is intensief samengewerkt met patiënten en cliënten.
De zorg kan niet meer zonder informatievoorziening en iedereen die zorg nodig heeft merkt dat. Bijvoorbeeld in de overdracht van informatie tussen huisarts en apotheek of tussen huisarts en ziekenhuis. Mensen gaan er vaak vanuit dat zorgverleners alle gezondheidsinformatie over hen al hebben. Dat blijkt nog lang niet altijd het geval. Ik vind het belangrijk dat bij de digitaliseringsslag die in de zorg gaande is, iedereen zich bewust is van het belang om de informatievoorziening vanuit het cliëntperspectief vorm te geven. Deze handreiking is daarbij een hulpmiddel dat de directe betrokkenheid van patiënten en cliënten aanvult.
Heeft u zelf als klant al de informatiereis gemaakt door het zorglandschap? Zo ja, hoe heeft u dit ervaren? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die ooit een zorgvraag heeft gehad, maakt een informatiereis door de zorg
Is het gebruik van zes «persona’s» voor zorgverleners die zich willen «verplaatsen in het leven van mensen met een zorgvraag» niet een stevige belediging aan het adres van zorgverleners, die juist dagelijks hun best doen om voor hun patiënten en cliënten te zorgen?
Ik twijfel geenszins aan het doorgaans uitstekende inlevingsvermogen van zorgverleners. Elke zorgverlener maakt een deel van de «reis» van de cliënt van nabij mee en is op dat stukje het best geïnformeerd. Om ook de volgende in lijn van de juiste informatie te voorzien is het belangrijk de informatieoverdracht goed in te richten. Daarbij helpt het als je inzicht hebt in hoe de hele reis van mensen met een zorgvraag eruit zou kunnen zien. Deze handreiking is daarbij een hulpmiddel dat de directe betrokkenheid van patiënten en cliënten aanvult.
Deelt u de mening dat men klant is in een supermarkt, maar niet in de zorg? Schrikt dergelijk jargon en het gebruik van stereotypen – zoals Teun uit Rotterdam die van de Febo en Feyenoord houdt – mensen niet juist af om in de zorg te gaan werken?
Voor de zorg is het woord «klant» wellicht een minder gebruikelijke term, want daar wordt doorgaans gesproken over «cliënt» of «patiënt». Het feit dat in deze handreiking het synoniem «klant» wordt gebruikt kwalificeer ik niet als bezwaarlijk.
Wat wordt met deze handreiking bereikt en onder wie wordt deze handleiding verstrekt?
Wat heeft deze handreiking gekost? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het realiseren van de handreiking heeft € 7.529 euro gekost.
ING dat haar balans over 2014 en 2015 aanpaste met meer dan 180 miljard euro |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het jaarverslag van ING over 2016, waarin de post «loans and advances to customers» over de jaren 2014 en 2015 met maar liefst 185 en 163 miljard euro door ING naar boven wordt bijgesteld? (pagina 111 van het jaarverslag)
Ja. Naar aanleiding van de vragen van de leden Omtzigt en Ronnes heb ik de jaarrekening van ING over 2016 nader bekeken.1 Daaruit wordt duidelijk dat het verschil in de betreffende post volgt uit liquiditeitsmanagement («cash pooling»). Dit wordt gebruikt door bedrijven met meerdere rekeningen en activiteiten in verschillende landen. Bij het «poolen» van alle rekeningen van één bedrijf kunnen positieve en negatieve standen van een klant worden gesaldeerd. Hieronder treft u een theoretisch voorbeeld van «cash pooling» voor een klant met drie rekeningen. De bruto vordering op klant «A» is 15, terwijl de bruto deposito van klant «A» 20 bedraagt. Indien de standen op een gegeven moment gesaldeerd zouden worden, gaat het (netto) om een vordering van 0 en een deposito van 5.
Saldo rekening #1
– 5
Saldo rekening #2
+ 20
Saldo rekening #3
– 10
Mijn begrip van de openbare jaarrekeningen van ING is als volgt. In de jaarrekeningen over de jaren 2014, 2015 en 2016 wordt «cash pooling» op netto basis gepresenteerd. In de jaarrekening over 2016 wordt uitgelegd dat ING in de loop van 2016 haar beleid heeft aangepast waardoor saldering aan het einde van elke verslaggevingsperiode plaatsvindt. Bij de geconsolideerde balans over 2016 zijn daarom de vergelijkende cijfers van de betreffende rekeningen voor de jaren 2014 en 2015 op bruto basis gepresenteerd. Dit leidt in de vergelijking tot hogere vorderingen op klanten die gebruik maken van «cash pooling». Hieronder treft u het verloop aan van de totale vorderingen op klanten («loans and advances to customers») van ING. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen cash pooling op netto en – waar beschikbaar – bruto basis (lichtgrijs). Het verschil komt op dezelfde manier terug in de vergelijking van de totale deposito’s van klanten.
Figuur 1: ING's vorderingen op klanten op de geconsolideerde balans
Bron: Jaarverslagen ING
Kent u een ander voorbeeld uit de geschiedenis van het Nederlandse bedrijfsleven, waarbij een bedrijf zijn balans met 185 miljard euro moet bijstellen? Zo ja, welk bedrijf? Zo nee, wat is de hoogste verandering die u bekend is?
In 2016 hebben meerdere banken cash pooling zowel op netto als bruto basis meegenomen in hun verslaglegging van vorderingen op klanten.2
Was u (uw ambtsvoorganger) op de hoogte dat ING, die in 2014 staatssteun had, zulke grote bedragen in «asset pooling» niet op de balans had staan, terwijl dat volgens de internationale standaarden wel moest?
De internationale verslaggevingsstandaarden (IFRS) schrijven niet voor dat «cash pooling» te allen tijde op bruto basis moet worden gepresenteerd. Op basis van de standaarden mag een onderneming in haar geconsolideerde jaarrekening het nettobedrag in de balans opnemen indien de onderneming: «(a) thans een in rechte afdwingbaar recht heeft om de opgenomen bedragen te salderen; en (b) voornemens is om hetzij de verplichting op netto basis af te wikkelen, ofwel om het actief te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld.»3 Bij het opstellen van de jaarrekeningen moeten ondernemingen deze principes toepassen. De principes staan toe dat ondernemingen, zoals ING, dergelijke cijfers in het jaarverslag op netto basis presenteren indien naar de mening van de onderneming en haar accountant aan die principes wordt voldaan.
De Minister van Financiën is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de jaarlijkse verslaglegging van individuele banken. Daarom is er geen overleg met banken of hun accountants over de toepassing van de internationale verslaggevingsstandaarden in de praktijk. Ook niet met ING en haar accountant. De Staat heeft in 2014 de laatste aflossing van ING ontvangen, ten tijde van het opstellen van de jaarrekening was er geen sprake meer van staatssteun.
De IFRS staan overigens los van de prudentiële kwalificatie, bijvoorbeeld voor de leverage ratio (zie hiervoor het antwoord op onder meer vraag 7 en 10).
Wat zijn de risico’s van «asset pooling»?
Indien bij cash pooling over alle rekeningen van een klant gesaldeerd sprake is van een negatieve stand, heeft de bank een vordering op de klant. Er is dan sprake van een kredietrisico voor de bank. Om dit risico te mitigeren kan worden verplicht dat klanten op gesaldeerde basis altijd een positief saldo hebben. In dat geval heeft de bank per saldo een schuld aan de klant oftewel een deposito.
Heeft u inzage gekregen in welke posten er op de balans stonden? Gaat het om derivaten, «asset pooling» of iets anders? Kunt u inzage geven in deze posten, die op de balans gezet zijn in de periode waarin ING staatssteun kreeg en verder een Asset Quality Review (AQR) onderging?
De voornoemde openbare jaarrekeningen van ING geven inzage in posten van de geconsolideerde balans, alsook in het effect van eventuele nettering die verband houdt met «cash pooling». De geconsolideerde balans in de jaarrekening staat los van de prudentiële behandeling voor de Asset Quality Review (AQR). Bij de AQR van 2014 is de totale blootstelling van alle deelnemende banken, inclusief ING, op individuele basis openbaar gepubliceerd.4 Over de uitkomsten hiervan is uw Kamer geïnformeerd.5
Is er voldoende intern en extern toezicht geweest in het kader van de anti-witwaswetgeving op de «asset pooling» en de «off balance sheet vehicles»?
DNB houdt op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) integriteitstoezicht op onder meer banken. De Wwft ziet, kort samengevat, op de dienstverlening aan klanten en transacties die daarbij horen. Instellingen dienen zelf een inschatting te maken van de diensten en producten die zij aanbieden en de risico’s die daaraan verbonden zijn. Daarbij dienen zij rekening te houden met onder andere de complexiteit van het product of de dienst, de leveringskanalen en geografische risico’s. Naast de inherente risico’s van het product of de dienst dient een instelling ook te kijken naar de inherente klantrisico’s. Dit geldt voor alle klanten, ook indien een klant meerdere rekeningen heeft binnen een cash pool.
Heeft het ministerie en/of De Nederlandsche Bank (DNB) en/of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) (in geval er sprake is van effectenkrediet) onderzoek gedaan in 2014 (of eerder) naar de aanzienlijke «asset pooling» binnen ING?
De jaarlijkse verslaggeving staat los van de prudentiële kwalificatie, bijvoorbeeld voor de leverage ratio. Het is aan de prudentiële toezichthouder om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of nettering binnen rekeningen van een klant in lijn is met de prudentiële regels. Over de leverage ratio en de toepassing ervan was de Minister van Financiën op de hoogte, vanwege het belang voor de financiële stabiliteit (zie het antwoord op vraag 10).
Vanuit prudentieel oogpunt worden strenge eisen gesteld aan het wel of niet netteren van rekeningen van een klant. Het voorstel van de Europese Commissie ten aanzien van de kapitaaleisen eist dat fysieke saldering van cash pools dagelijks – of naar mening van de toezichthouder frequent genoeg – plaatsvindt.6 De onderhandelingen over dit voorstel zijn nog niet afgerond.
Het is aan de toezichthouder om, indien nodig, onderzoek naar cash pooling te doen. De toezichthouder doet geen mededelingen over individuele banken.
Kunt u aangeven of het rapport van de AFM uit maart 2015 over (onder meer) onderpandverplichtingen bij rentederivaten als grondslag heeft gediend voor «asset pooling»?
Ik zie geen reden om aan te nemen dat hier een verband is.
Heeft ING of de accountant van ING overleg gevoerd met het ministerie over het feit dat zij deze post niet op de balans zou zetten? Zo ja, kunt u daarvan details geven?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Heeft ING of de accountant van ING overleg gevoerd met de regering of het ministerie over deze enorme correctie in de balans? Zo ja, kunt u daarvan details geven?
Het is aan de accountant om de jaarrekening te controleren op basis van de standaarden voor verslaggeving. De AFM houdt vervolgens toezicht op de financiële verslaggeving van effectenuitgevende instellingen. Het ministerie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de jaarlijkse publicatie van de jaarrekening van individuele banken. Daarom is er geen overleg met banken of hun accountants over de toepassing van de internationale verslaggevingsstandaarden in de praktijk. Ook niet met ING en haar accountant.
De jaarlijkse verslaggeving staat los van de prudentiële kwalificatie, bijvoorbeeld voor de leverage ratio. Het is aan de prudentiële toezichthouder om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of nettering binnen rekeningen van een klant in lijn is met de prudentiële regels. Over de leverage ratio en de toepassing ervan was de Minister van Financiën wel op de hoogte, vanwege het belang voor de financiële stabiliteit. Het ministerie is in 2015 door ING op de hoogte gesteld van het feit dat het wel of niet netteren van «cash pooling» van invloed kan zijn op de totale blootstelling van een bank en daarmee ook de leverage ratio. Dit is tevens zichtbaar in de openbare jaarrekeningen van ING voor de jaren 2014 en 2015 (zie het antwoord op vraag 11).
Wat was het standpunt van de Europese Centrale Bank (ECB) in 2014 met betrekking tot het standpunt van ING (en haar accountant) rond fictieve «cash pooling» en de mogelijke verschillen ten aanzien van het kapitaal?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, is het aan de prudentiële toezichthouder om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of nettering binnen rekeningen van een klant bij de berekening van de leverage ratio in lijn is met de prudentiële regels. De toezichthouder zelf doet geen mededelingen over individuele banken. Uit publieke informatie valt af te leiden dat ING over de jaren 2014 en 2015, de leverage ratio, met cash pooling zowel op netto basis (lichtgrijs) als bruto basis (donkergrijs) rapporteerde. Vanaf 2016 presenteerde ING haar leverage ratio – in tegenstelling tot de normale verslaggeving – met cash pooling op bruto basis. In algemene zin leidt het berekenen van een leverage ratio op bruto basis tot een lagere of gelijke leverage ratio in vergelijking met een leveratio ratio die berekend is op netto basis. Het prudentiële raamwerk is in die zin – mede vanuit prudentiële overwegingen – anders dan het accountingraamwerk.
Figuur 2: ING's leverage ratio
Bron: Jaarverslagen ING
Deelt u het standpunt van ING (en haar accountant) dat er begin 2015 (boekjaar 2014) en begin 2016 (boekjaar 2015) in algemene zin onduidelijkheid bestond over International Accounting Standard (IAS) 32?
Op grond van de IFRS mogen banken het nettobedrag in de balans opnemen (zie antwoord op vraag 3). Deze standaard is gebaseerd op principes en schrijft niet voor hoe de intentie om op netto basis af te wikkelen bewezen moet worden.
Bent u bekend met het feit dat de International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) de uitleg van de IAS 32 wel duidelijk achtte en in 2016 een zogenaamde Agenda Rejection Notice uitvaardigde (zodat de vraag over fictieve «cash pooling» niet werd geagendeerd)?
In de «Agenda Rejection Notice» wordt gesteld dat de vaststelling van wat een voornemen is om verplichtingen op netto basis af te wikkelen, afhangt van de individuele feiten en omstandigheden van elk specifiek geval.7 Bij cash pooling zou saldering via fysieke transacties aan het einde van een verslaggevingsperiode plaats moeten vinden. ING voert vanaf dat moment aan het einde van elke verslaggevingsperiode fysieke transacties uit van bankrekeningen van een cash pool naar een netting account.
Is het u bekend waarom de bank niet zelf vóór het jaar 2014 (inwerkingtreding IAS 32) een vraag heeft voorgelegd aan de IFRIC nu de naar de mening van ING (en Ernst & Young (EY)) bestaande onduidelijkheid zeer materieel was voor de omvang van het kapitaal van de bank, mede gelet op de geplande AQR?
Dit is mij niet bekend. Zoals onder andere aangegeven in antwoord op vraag 11, staat de prudentiële kwalificatie los van de kwalificatie volgens de accountingregels.
Hebben deze correcties invloed op de door DNB (en dezelfde accountskantoren EY en KPMG uitgevoerde) Asset Quality Review ten behoeve van de start van het Europese bankentoezicht op 4 november 2014? Zo ja, hoe groot is deze invloed en zijn de correcties los van de verslaggeving actief gemeld aan de ECB?
Hier heb ik geen informatie over. Zoals aangegeven in onder andere het antwoord op vraag 11, is het aan de toezichthouder om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of nettering binnen rekeningen van een klant bij de berekening van de leverage ratio in lijn is met de prudentiële regels. Het prudentiële raamwerk is in die zin – mede vanuit prudentiële overwegingen – anders dan het accountingraamwerk. Over de openbare uitkomsten van de AQR is uw Kamer geïnformeerd.8
Heeft u er kennis van genomen dat ING op 20 maart 2017 bij de jaarrekening van KPMG over het boekjaar 2016 van ING (ook) een verklaring heeft gedeponeerd in de Verenigde Staten die EY reeds op 29 februari 2016 heeft ondertekend met een disclaimer ten aanzien van de door KPMG uitgevoerde correcties over de jaren 2014 en 2015? Kunt u uitleggen waarom ING gewacht heeft tot begin 2017 met het deponeren van deze verklaring uit 2016 over correcties van boekjaren 2014 en 2015?
Dit is mij niet bekend. Het ministerie is niet verantwoordelijk voor het controleren van de jaarrekeningen van individuele banken, ook niet in derde landen.
Is er op enig moment overleg geweest tussen ING en/of haar accountants (EY, KPMG) over deze verklaringen met de regering of het ministerie? Zo ja, wat was de toelichting van ING en/of haar accountants op deze enorme materiële wijzigingen en het feit dat het een jaar geduurd had voordat ze gedeponeerd werden (en het feit dat er twee verklaringen gedeponeerd zijn)?
Zie het antwoord op vraag 16.
Welke gevolgen heeft het voor de accountant van ING dat er een zo grote correctie wordt doorgevoerd op de balans?
Er gelden internationale standaarden die worden toegepast door instellingen en hun accountant. Als in het algemeen daadwerkelijk sprake is van een ernstige fout bij controle van een jaarrekening, dan zou dat gevolgen kunnen hebben voor een accountant. Er zou bijvoorbeeld een tuchtprocedure tegen de betrokken accountant kunnen worden aangespannen of een instelling zou kunnen besluiten een andere accountant aan te stellen. Het is niet aan mij om te beoordelen of er aanleiding is voor dergelijke stappen.
Welke gevolgen hebben de wijzingen van de balans voor de ratio’s van ING in de betrokken jaren?
Zie de antwoorden op de vragen 1 en 11. Daaruit blijkt dat voor de leverage ratio, de prudentiële kwalificatie leidend is.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen worden één voor één beantwoord. Het is niet gelukt de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het bericht dat het COA te kampen heeft met overcapaciteit aan AZC's in Nederland |
|
Maarten Groothuizen (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Laatste asielzoekers verlaten AZC Goes»?1
Ja.
Kunt u een schematische overzicht geven van de asielzoekerscentra (AZC’s) die sluiten omwille van overcapaciteit?
Om de opvangcapaciteit in lijn te brengen met de toenmalige prognoses heeft het COA op 29 maart 2018 het besluit genomen de opvangcapaciteit terug te brengen tot 27.000 plaatsen. Dit besluit had consequenties voor elf locaties: Balk, Musselkanaal, Veenhuizen, Alkmaar, Zeewolde, Nijmegen (Stieltjesstraat), Utrecht (Einsteindreef), Zeist, Goes, Maastricht (Malberg) en Sweikhuizen. Overigens heeft het COA op 1 oktober jongstleden aangegeven dat de bezetting sinds twee jaar van krimp weer aan het stijgen is, wat consequenties heeft voor de opvangcapaciteit.
Kunt u toelichten wat het beleid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) is als het gaat om het sluiten van AZC’s? Welke elementen wegen mee in het al dan niet sluiten van een AZC?
Bij het openen en sluiten van locaties baseert het COA de locatiekeuze op een aantal uitgangspunten die in overleg met betrokken samenwerkingspartners in de migratieketen en daarbuiten, zoals de Verenging van Nederlandse gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO), zijn opgesteld. Het gaat hier om de volgende uitgangspunten: spreiding, flexibiliteit, kwaliteit en duurzaamheid, ketenbelang en financiële haalbaarheid.
Periodiek neemt het COA een besluit om de opvangcapaciteit op- dan wel af te schalen of om het huidige aantal opvangplaatsen te behouden. Dit besluit wordt gebaseerd op de actuele ontwikkelingen met betrekking tot de asielinstroom en de uitstroom van vergunninghouders naar Nederlandse gemeenten.
Deelt u de mening dat een intensieve samenwerking tussen een AZC, de gemeente en maatschappelijke partners de integratie kan bevorderen? Zo ja, vindt u dat integratieperspectief mee moet wegen bij de keuze voor het al dan niet openhouden van een locatie?
Ja. De verblijftijd van kansrijke asielzoekers in de opvang dient zo optimaal mogelijk te worden benut. Door bijvoorbeeld het leren van de Nederlandse taal en het doen van vrijwilligerswerk, worden de bewoners die daarvoor in aanmerking komen, goed voorbereid op hun inburgering. Hiervoor zijn ook succesvolle (lokale) samenwerkingsverbanden opgezet met gemeenten en maatschappelijke partners.
Door de ministeries JenV en SZW, VNG en het COA wordt op dit moment verkend of en hoe integratie en participatie kan worden meegenomen bij het al dan niet openhouden van een locatie.
Heeft u standaard overleg met de gastgemeente van een AZC alvorens een locatie te sluiten?
Ja. Na een besluit van het COA over welke locaties gaan sluiten wordt overleg gevoerd met de betreffende gemeente. In gezamenlijkheid wordt een plan opgesteld om het sluitingsproces in goede banen te leiden.
In hoeverre sluit het beleid van het COA met betrekking tot het sluiten van de AZC’s aan op het (nieuwe) inburgeringsbeleid (voorinburgering in een AZC)?
Vergunninghouders kunnen in de COA-opvang het programma Voorbereiding op inburgering (V-inburgering) volgen. Dit programma biedt kennis en handvatten voor het zelfstandig wonen en leven in Nederland. Dit programma staat los van het beleid van het al dan niet sluiten van een opvanglocatie.
Ik ben me ervan bewust dat integratie over het algemeen sneller gaat als de vergunninghouder al in de gemeente waar het AZC staat, een lokaal netwerk heeft kunnen opbouwen en bekend is bij de gemeente. Een goede spreiding van AZC locaties over het land, die aansluit bij de taakstelling vergunninghouders, kan (vroege) integratie en participatie bevorderen.
De huidige spreiding van de AZC’s is nog niet volledig in lijn met de spreiding van de taakstelling van de gemeenten. De verkenning, zoals bij het antwoord op vraag vier is vermeld, zal daarom vooral gericht zijn om te kijken of de spreiding van de AZC’s beter kan aansluiten bij de spreiding van de taakstelling van de gemeenten.
Kunt u toelichten wat het sociaal-maatschappelijk effect van het sluiten en openen van AZC’s zijn op gemeenten, vrijwilligers en omwonenden?
De ervaring leert dat zowel het openen als het sluiten van een COA-locatie lokaal impact kan hebben. De mate waarin dit speelt is afhankelijk van de lokale situatie. Daarom zet het COA bij zowel het sluiten als het openen van locaties in op nauw overleg met betreffende gemeente en andere lokaal betrokken partijen.
De daling van het aantal kinderen met een risico op (taal)achterstand in de voorschoolse educatie in Amsterdam en Rotterdam |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Ouders halen massaal peuters van voorschool vanwege kosten»1 en «Voorschool mist 20 tot 25-procent van doelgroep»?2
Ja
Vindt u ook dat het van groot belang is om een zo groot mogelijk aantal doelgroepkinderen te bereiken met voorschoolse educatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om de terugloop in Amsterdam en Rotterdam te stoppen?
Het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden heeft prioriteit voor dit kabinet. Daarom wordt vanaf 2020 ook jaarlijks € 170 mln. extra geïnvesteerd in voorschoolse educatie. Wij houden de komende jaren de vinger aan de pols ten aanzien van het gebruik hiervan. U ontvangt nog dit najaar een brief over mijn voorstel voor de geïntensiveerde monitoring en evaluatie van het onderwijsachterstandenbeleid.
De Inspectie van het Onderwijs brengt jaarlijks in beeld hoeveel kinderen met een risico op een onderwijsachterstand gebruik maken van de voorschool. Over de bereikcijfers voor doelgroeppeuters over het jaar 2018 wordt door de Inspectie van het Onderwijs in 2020 bij de Staat van het Onderwijs gerapporteerd.
Staatssecretaris Van Ark zal begin volgend jaar onderzoek doen naar de stand van zaken van de harmonisatie. Onderdeel van dat onderzoek zal ook zijn om te kijken of er sprake is van vraaguitval als gevolg van de harmonisatie en zo ja, hoe breed dit probleem speelt en wat de oorzaken hiervan zijn. De resultaten van het onderzoek worden voorjaar 2019 verwacht.
Het kabinet kiest ervoor om met de verhoging van de kinderopvangtoeslag gericht de arbeidsmarktparticipatie te stimuleren en met de extra investeringen in voorschoolse educatie gericht het risico op onderwijsachterstanden terug te brengen. Het kabinet kiest daarbij dus voor gerichte instrumenten. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderwijsachterstandenbeleid. Zij kunnen ervoor kiezen om peuters met een risico op een onderwijsachterstand een volledig gratis aanbod te doen of hier een (geringe) ouderbijdrage voor te vragen. Vanuit de specifieke uitkering voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid zijn er voldoende middelen om kinderen met een risico op een onderwijsachterstand een aanbod voorschoolse educatie te doen.
Gemeenten kúnnen er voor kiezen ouders van kinderen met een risico op een onderwijsachterstand kinderopvangtoeslag aan te laten vragen indien zij daarvoor in aanmerking komen. De regelgeving omtrent kinderopvangtoeslag is zo, dat ouders altijd een inkomensafhankelijke eigen bijdrage moeten betalen.
Als door gemeentelijke beleidskeuzes de toegankelijkheid van voorschoolse educatie onder druk komt te staan, vind ik dat onwenselijk. Een terugloop in deelname van doelgroeppeuters aan voorschoolse educatie kan een reden voor gemeenten zijn om hun eigen beleidskeuzes tegen het licht te houden.
Mocht uit de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek blijken dat er sprake is van een terugloop in deelname van doelgroeppeuters aan voorschoolse educatie, dan zal ik in gesprek gaan met de vertegenwoordigers van gemeenten en van kinderopvangorganisaties over de beleidskeuzes die gemeenten maken. Tevens zal ik hierover op korte termijn in gesprek gaan met de G4.
Hoe verhoudt deze daling van het aantal kinderen met een risico op (taal)achterstand in de voorschoolse educatie in Amsterdam en Rotterdam zich met de voornaamste ambitie van dit kabinet om kansenongelijkheid te bestrijden?3
Zie het antwoord op vraag 2. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of er sprake is van vraaguitval en wat daarvan de oorzaken zijn.
Kunt u bevestigen dat artikel 1.13 van de Wet kinderopvang een paar groepen ouders benoemt, waarvoor het college van B&W een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang mag bieden? Bent u bereid om verdere uitval in de voorschool tegen te gaan door deze gemeentelijke tegemoetkoming ook mogelijk te maken voor ouders met een laag inkomen, waarvan het kind naar de voorschool gaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2 hebben gemeenten al de mogelijkheid om met de middelen vanuit de specifieke uitkering voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid kinderen met een risico op een onderwijsachterstand alle dagdelen voorschoolse educatie gratis of met een geringe ouderbijdrage aan te bieden.