MRI-onderzoek door het Spinoza Centre (AMC) |
|
Fleur Agema (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u van de oproep voor een MRI-onderzoek in opdracht van de Vrije Universiteit, met een beloning van 25 euro voor mensen met een sterke mening over vluchtelingen?1
De onderzoekers geven aan dat de werving van proefpersonen via flyers gebruikelijk is bij dit type onderzoek. Bij vergelijkend onderzoek naar specifieke attitudes is het bovendien gebruikelijk om selectief te werven om proefpersonen te includeren met sterk verschillende attitudes om zo voldoende variatie in de steekproef te verkrijgen.
Deelt u onze mening dat het bizar is om hersenactiviteiten te meten aan de hand van politieke of maatschappelijke vraagstukken?
Nee die mening deel ik niet. De onderzoekers geven aan dat één van de hypotheses binnen het onderzoek is dat vijandigheid aantoonbaar is, en dat dit valt terug te zien in de hersenen door betrokkenheid van neurale netwerken, waarin naast (negatieve) emotie ook waakzaamheid en oplettendheid sterk zijn vertegenwoordigd. Om dit te kunnen meten hebben de onderzoekers een taak (voor proefpersonen) ontwikkeld waarmee zij uitgebreide ervaring hebben opgebouwd, zowel in gedragsmatig onderzoek, in (sociaal-)neurowetenschappelijk onderzoek, als in het onderzoek in het veld.
De methode van werving is, naast de onderzoeksmethodes zelf, goedgekeurd door de Vaste Commissie voor Wetenschap en Ethiek van de Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit. Het is de taak van deze onafhankelijke commissie van wetenschappers om de ethiek van onderzoeksmethodes te beoordelen. De commissie heeft geoordeeld dat het onderzoek voldoet aan de ethische richtlijnen van de faculteit.
Kunt u uitleggen welk doel een dergelijk onderzoek dient en of hier subsidie mee gemoeid is?
Het onderzoek bouwt voort op eerder gepubliceerd onderzoek van de hoofdaanvragers en op onderzoek van collega’s in Nederland en daarbuiten. De ambitie is om nieuwe inzichten te verschaffen in de vraag of verschil in opvatting aanleiding kan zijn voor de vorming van vijandigheid. De insteek is psychologisch en (sociaal)neurowetenschappelijk; er worden geen medische doelen nagestreefd. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Het Spinoza Centre for Neuro-imaging, waar dit onderzoek plaatsvindt, is een samenwerkingsverband van het Nederlands Herseninstituut-KNAW, Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit, VUmc en het AMC. Realisatie is mede mogelijk gemaakt door een subsidie van het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO) en bijdragen van de gemeente Amsterdam en de Provincie Noord-Holland. Doel van dit centrum is om fundamenteel onderzoek naar de werking van hersenen mogelijk te maken.
Bent u bereid aan deze praktijken een einde te maken en een zinvollere besteding te zoeken voor het medisch personeel en de medische apparatuur?
Met het onderzoek worden geen medische doelen nagestreefd en de gebruikte apparatuur is niet beschikbaar voor medische toepassingen.
Het bericht ‘Dit zijn de beste ziekenhuizen van Nederland, ziekenhuis top 100’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u alle 36 factoren op basis waarvan de top 100 beste ziekenhuizen tot stand is gekomen, weergeven en daarbij aangegeven de bronnen van de gegevens en de wijze van beoordeling van die gegevens?1
Ik wil benadrukken dat de selectie van factoren en de weging ervan door het AD heeft plaatsgevonden en niet door het ministerie of de IGJ. Het AD heeft VWS hierover in 2018 het volgende bericht. De indicatoren die het AD gebruikt zijn een combinatie van veelvoorkomende aandoeningen/ingrepen (bijv. heupoperaties, galblaasverwijdering) en heel specialistische/complexe (operaties bij verschillende soorten kanker, het verhelpen van een vernauwing in de halsslagader of een verwijde buikaorta). Daarnaast gaat het om zaken die voor elke patiënt van belang zijn (controle op medicatie, controle op ondervoeding, delier, sepsis, pijn) en vier patiëntenkeurmerken. Ze zijn deels afkomstig uit de Basisset Kwaliteitsindicatoren Medisch Specialistische zorg die de IGJ jaarlijks met veldpartijen vaststelt en deels van transparantie-informatie van het Zorginstituut2. Het AD selecteert daar 36 indicatoren uit en voorziet die van een gewicht (welke indicatoren vindt het AD het belangrijkste) en een score (op basis van een medische norm, bijvoorbeeld minimumaantal operaties dat voor een bepaalde ingreep is vastgesteld of op basis van de 10 procent laagst scorende ziekenhuizen). Die scores telt het AD bij elkaar op en die som is de basis voor hun ranglijst.
Hoe heeft precies de selectie van 36 factoren op basis waarvan de top 100 beste ziekenhuizen tot stand is gekomen, plaatsgevonden? Waarom zijn precies die 36 factoren geselecteerd en wie heeft de selectie gemaakt? Zijn er verschillen ten opzichte van de in 2017 voor de top 100 gehanteerde factoren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke waarde hecht u aan de ziekenhuis top 100? Bent u van mening dat een top 100 gebaseerd op de 36 factoren een goed beeld van de kwaliteit van ziekenhuizen geeft?
De AD top 100 is een initiatief van het AD om tot een uitspraak over de kwaliteit van ziekenhuizen te komen. Het AD baseert de Top 100 beste ziekenhuizen onder meer op indicatoren die jaarlijks vastgesteld worden door de IGJ na overleg met de organisaties van de instellingen en professionals waar de IGJ direct toezicht op houdt en op de indicatoren die zorginstellingen bij het ZIN aanleveren voor de Transparantiekalender.
Ik ben van mening dat deze publieke indicatoren een relevante bijdrage leveren aan het transparant maken van de zorg. Aan de samenstelling van de Basisset Kwaliteitsindicatoren gaat een zorgvuldig voorbereidingstraject vooraf waarbij onder meer gekeken wordt naar relevantie en meetbaarheid. Een indicator is een onderdeel van kwaliteit van zorg. Ik kan geen uitspraak doen over de vraag of met de AD top 100 de kwaliteit van zorg representatief gemeten wordt.
Bent u van mening dat met de gebruikte indicatoren de kwaliteit van zorg representatief wordt gemeten?2
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt de indicator «controle op pijn na een operatie» precies? Dat pijn gemeten zegt toch niet zoveel, er kan bijvoorbeeld geen bestrijding van gemeten pijn plaatsvinden? Hoe verhoudt de conclusie dat het Jeroen Bosch Ziekenhuis punten heeft «misgelopen» op het aspect van «controle op pijn na een operatie» zich tot het als administratieve last ervaren meerdere malen moeten registreren van pijnscores? Kan het verminderen van administratieve lasten leiden tot lagere scores?3
Ik ben van mening dat controle op pijn na een operatie een essentieel onderdeel is van goede zorg, net als adequate pijnbestrijding als de controle daar aanleiding toe geeft. Het meten en registreren van pijn is daarvoor essentieel. Het gaat over meer dan het bestrijden van de pijn. Pijn is een belangrijk symptoom van een verslechterende situatie van de patiënt. Het niet signaleren van pijn is veel ernstiger dan het niet behandelen van pijn. Ziekenhuizen moeten zelf beleid opstellen om te zorgen dat de tijd die het meten en registreren van pijn kost in relatie staat tot het belang van goede zorg, bijvoorbeeld door de frequentie van de pijnmeting af te stemmen op de aard van de zorg en de ernst van de pijn. Met een goed EPD en een goede analysemodule is de belasting gering. Met goed beleid en ondersteuning kunnen de administratieve lasten van het registreren worden beheerst.
Kunt u toelichten hoe een ziekenhuis al dan niet punten kan krijgen op het gebied van complicaties zonder daarbij informatie over de behandelde doelgroep te betrekken? Is het niet mogelijk dat een ziekenhuis met een hoger dan gemiddeld percentage aan complicaties na een operatie een ingewikkeldere doelgroep heeft geholpen? Zou het voor ziekenhuizen gunstig kunnen zijn om complexe patiënten, waarbij de kans op complicaties groter is, te weigeren omdat een eventuele complicatie slecht kan zijn voor de ranking van het ziekenhuis in de top 100 van beste ziekenhuizen?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 en 2 al heb aangegeven, bepaalt het AD welke scores het toekent aan de geselecteerde indicatoren. Ik kan geen toelichting geven op de door AD gehanteerde scoringsmethodiek. Ik heb geen aanwijzingen dat ziekenhuizen hun patiëntenpopulatie selecteren om hun positie op de AD-lijst te beïnvloeden.
Duidelijk wordt dat ziekenhuizen tussen jaren flink kunnen stijgen of dalen in de ziekenhuis top 100, is het volgens u realistisch dat de kwaliteit van ziekenhuizen zo variabel is? Welke waarde kunnen patiënten hechten aan de top 100?
De positie van ziekenhuizen op de AD top 100 is de resultante van de beschikbare gegevens en de daarop door het AD toegepaste bewerkingen. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 heb aangegeven, kan ik geen uitspraak doen over de vraag of met de AD top 100 de kwaliteit van zorg representatief gemeten wordt en dus kan ik ook geen uitspraak doen over de betekenis van de variatie in die uitkomsten.
Het bericht dat de nieuwbouw van een school in de problemen komt door stijgende bouwkosten |
|
Peter Kwint , Sandra Beckerman |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat bouwondernemers steeds meer geld vragen aan de gemeente voor de realisering van een nieuw schoolgebouw in gemeente De Bilt, waardoor de bouw vertraging oploopt en de gemeente flink moet bijbetalen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik heb het bericht gelezen en ik vind het bericht met name schrijnend voor de betrokken school en haar leerlingen.
Is het waar dat in het gehele land in de scholenbouw sprake is van fors stijgende bouwkosten en tegenvallende aanbestedingsresultaten? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak en kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarop is deze uitspraak in het raadsvoorstel van gemeente De Bilt dan gebaseerd?
Signalen over stijgende bouwkosten voor schoolgebouwen komen mij ook ter ore, zowel van schoolbesturen als van gemeenten. Het is duidelijk dat de bouwmarkt momenteel in een fase verkeert van stijgende kosten. Dat door stijgende prijzen aanbestedingen mislopen is op zichzelf overigens niet een onbekend fenomeen, maar dat geldt ook voor het omgekeerde effect: gunstig verlopen aanbestedingen met lager dan verwachte prijzen tijdens laagconjunctuur.
In het raadsvoorstel van de gemeente De Bilt is ook sprake van wijzigingen in wet- en regelgeving tussen 2010 en 2017 die tot stijgende bouwkosten hebben geleid. Aannemelijk is dat hier gedoeld wordt op de aanscherping van de energieprestatiecoëfficient voor nieuwe schoolgebouwen op 1 januari 2015. Andere wijzigingen in de bouwregelgeving voor scholenbouw in deze periode waren beperkt.
Verder worden over scholenbouw geen specifieke gegevens bijgehouden. Scholenbouw (en -renovatie) wordt op decentraal niveau aanbesteed, zowel door gemeenten als door schoolbesturen.
Is er ook sprake van fors stijgende bouwkosten en tegenvallende aanbestedingsprocedures bij de bouw van andere publiek bekostigde gebouwen? Kunt u uw antwoord toelichten en hiervan een overzicht geven?
De bouwkosten stijgen jaarlijks. Vanaf 1995 heeft het CBS een index voor de totale bouwkosten. Deze bevat de componenten loon en materiaal. Gerekend vanaf het jaar 2000 zijn de bouwkosten met 45,9% gestegen. Alleen in het jaar 2013 (dieptepunt crisis) bleven de bouwkosten gelijk.
Wat betreft loonkosten is er een gelijkmatige stijging terwijl de kostenindex voor materiaal meer volatiel is en voor de periode vanaf 2014 een sterkere stijging laat zien.
Het CBS heeft geen aparte index voor de bouwkosten van schoolgebouwen.
Is er sprake van een toename in de kosten van renovatie en nieuwbouw als het gaat om schoolgebouwen en andere publiek gefinancierde gebouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoorden 2 en 3.
In hoeverre is er nu al sprake van een budgettekort voor renovatie en nieuwbouw voor publiek bekostigde gebouwen en meer specifiek voor schoolgebouwen?
In het gemeentefonds bestaat geen specifiek budget onderwijshuisvesting. Wel wordt in de algemene uitkering rekening gehouden met gemeentelijke uitgaven die samenhangen met schoolgebouwen en stichtingskosten voor nieuwe gebouwen.
In de verdeling van het gemeentefonds wordt niet gekeken naar de uitgaven van individuele gemeenten, maar naar de structurele uitgaven van groepen van gemeenten. Indien blijkt dat het uitgavenniveau op een structureel hoger niveau komt te liggen – wat blijkt uit de jaarlijkse periodieke onderhoudsrapporten (POR) – dan is dit aanleiding om nader onderzoek te doen naar de achtergrond daarvan.
Uit het POR 2019 blijkt niet dat gemeenten meer uitgeven dan waar het verdeelmodel rekening mee houdt. Dit maakt dat er, op basis van het POR, geen reden is voor aanpassingen de verdeling. Van het ophogen van het macrobudget kan geen sprake zijn want stijgende kosten worden meegenomen in de normeringssystematiek.
Welke mogelijkheden ziet u om renovatie en nieuwbouw betaalbaar te houden? Welke actie(s) bent u bereid te ondernemen om de stijgende kosten in te perken?
Recent is het Innovatieprogramma Aardgasvrije en Frisse basisscholen van start gegaan, gericht op de ontwikkeling van repeteerbare verduurzamingsconcepten voor de renovatie van basisscholen tegen lagere kosten. Verder zie ik geen mogelijkheden om de stijgende kosten van scholenbouw als gevolg van marktontwikkelingen in te perken.
In hoeverre bevordert u, ondanks stijgende bouwkosten, de bouw van gezonde scholen met een goed binnenklimaat, nu uit een eerder Duits onderzoek is gebleken dat wonen of werken in een beschimmeld gebouw het risico op astma met 40% verhoogt?2
Het binnenklimaat van scholen is een belangrijk thema, dat niet alleen effect heeft op de gezondheid, maar ook op de leerprestaties van leerlingen.
Om schoolbesturen en gemeenten te ondersteunen bij hun wens om de kwaliteit van de huisvesting te verbeteren, is een aantal pilotprojecten opgezet, zoals de Green Deal Scholen. In het in antwoord 6 genoemde Innovatieprogramma Aardgasvrije en Frisse basisscholen leren gemeenten en schoolbesturen hoe een bestaand schoolgebouw succesvol van het aardgas af kan worden gehaald, hoe het binnenklimaat verbeterd kan worden en de energierekening omlaag kan gaan.
Op hoeveel scholen in ons land zijn er problemen met vocht en schimmel in de gebouwen? Kunt u uw antwoord uitsplitsen naar primair en voortgezet onderwijs?
Ik kan u in dit verband wijzen op het rapport «Monitor onderwijshuisvesting po-vo», in opdracht van mij opgesteld, in september 2017 gepubliceerd en ook naar uw Kamer verzonden. Uit dit rapport blijkt, op basis van een uitgebreide steekproef, dat het onderhoudsniveau van schoolgebouwen overwegend voldoet. Dat laat onverlet dat het mogelijk is dat op individuele basis (hardnekkige) problemen kunnen ontstaan.
Deelt u de mening dat, gezien de vele uren die kinderen en leerkrachten doorbrengen in klaslokalen, schoolgebouwen een zo gezond mogelijk binnenklimaat moeten hebben om gezondheidsklachten te voorkomen?
Ja.
Op welke manieren kunt u gemeenten en schoolbesturen stimuleren om het binnenklimaat in schoolgebouwen te verbeteren en schimmel- en vochtproblemen te voorkomen?
Schimmel- en vochtproblemen doen zich in de regel voor als er sprake is van achterstallig onderhoud en zijn te voorkomen met een gedegen onderhoudsprogramma, bijvoorbeeld middels een Meerjaren Onderhoudsplanning (MOP).
In voorkomende gevallen gebeurt het wel, dat in afwachting van nieuw- of verbouw het onderhoudsprogramma wordt stopgezet. Hier is bijvoorbeeld ook sprake van in het door u aangehaalde voorbeeld in De Bilt. In dergelijke gevallen is er een grotere kans op incidentele of structurele problemen met vocht en schimmel. Dat dit een veel voorkomend probleem zou zijn blijkt echter niet uit de Monitor onderwijshuisvesting.
In eerste instantie is het aan scholen zelf om onderhoud te plegen en vocht en schimmel buiten te houden. Indien de aard van de problemen daartoe aanleiding geeft, kan het schoolbestuur in overleg treden met de gemeente over mogelijke oplossingen.
Hebben scholen voor primair en voortgezet onderwijs voldoende budget om schimmel- en vochtproblemen te bestrijden? En zo nee, bent u dan bereid gemeenten en scholen te ondersteunen, zoals eerder mogelijk was via een subsidie voor het energiezuiniger maken en het verbeteren van het binnenklimaat van scholen?3
Ja, scholen beschikken reeds sinds de decentralisatie over een budget voor binnenonderhoud en sinds 2015, na een uitname uit het gemeentefonds, eveneens over de middelen voor het buitenonderhoud.
Informatie die beschikbaar is over de toereikendheid van de bekostiging voor het onderhoud laat zien dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om de schoolgebouwen te onderhouden. De monitor onderwijshuisvesting laat zien dat de staat van het onderhoud over het algemeen niet slecht is en dat tijdig onderhoud wordt gepleegd.
Het vastlopen van het landelijk overleg lerarentekort |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op de Kamervragen over de stukgelopen cao-onderhandelingen, waarbij u verwees naar de wel nog voortgaande gesprekken met de werkgevers- en werknemersorganisaties over de aanpak van het lerarentekort?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheden om het lerarentekort nog serieus aan te pakken nu – nadat PO in actie wegliep bij het overleg lerarentekort primair onderwijs – ook voor de AOb de maat vol is vanwege het loslaten van de bevoegdheidseisen en uw onwil om structureel extra geld uit te trekken voor het tegengaan van het lerarentekort?2
Het lerarentekort is een maatschappelijk probleem. De aanpak vraagt inzet van alle betrokken partijen. Daarom vind ik het belangrijk om met zoveel mogelijk partijen samen te werken bij de aanpak van het lerarentekort. Het verheugt mij dan ook dat we met veel partijen in het landelijk overleg constructief samenwerken aan de aanpak van de tekorten. Dat PO in actie en de AOb uit het landelijke overleg zijn gestapt betreur ik. Daarmee ontnemen zij zich de mogelijkheid om met andere organisaties en met mij, als Minister, op landelijk niveau betrokken te zijn bij dit voor het onderwijs zo belangrijke onderwerp. Het weerhoudt mij er echter niet van om met de andere organisaties verder te gaan om de tekorten aan te pakken.
Hoe gaat u in de ontstane situatie nog uitvoering geven aan de motie-Van den Hul/Westerveld over een pact met gemeenten en (grote) bedrijven om mensen uit deze organisaties de kans te geven om in te springen bij scholen waar de nood hoog is?3
In reactie op genoemde motie heb ik in het voortgezet algemeen overleg gezegd dat ik dit niet landelijk wil regelen maar via de regionale aanpak. In de toelichting bij de regionale aanpak wordt daarnaar verwezen en wordt gestimuleerd om ook bedrijven en gemeenten te betrekken in de aanpak. De samenwerking met het bedrijfsleven is al eerder in gang gezet met onder meer de projecten «Van Rabo naar pabo» in het primair onderwijs en de lerarenpacten in het voortgezet onderwijs. De arbeidsmarktfondsen in het primair en voortgezet onderwijs ondersteunen regio’s om hiermee ook in hun regio aan de slag te gaan.
Het bericht over gemaakte zorgkosten in 2018 die betaald moeten worden in 2017 |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 12 november 2018?1
Ja, ik ben bekend met deze uitzending.
Wat vindt u ervan dat patiënten de kosten van het eigen risico proberen te beperken door zorg uit te stellen naar een volgend jaar?
Dit hangt af van de situatie. In sommige gevallen kan wachten verantwoord zijn en kan een kwaal in de tussentijd ook weer overgaan. Ik vind het echter ongewenst als patiënten zorg uitstellen, terwijl dit medisch gezien niet wenselijk is. Daarom beogen verschillende compensatiemaatregelen de financiële toegankelijkheid tot zorg te borgen. Op landelijk niveau dragen bijvoorbeeld de uitzonderingen op het eigen risico, waaronder de huisarts, en de zorgtoeslag bij aan de financiële toegankelijkheid tot zorg. Verder bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid het eigen risico gespreid te betalen. Daarnaast beschikken gemeenten over de instrumenten en de financiële middelen om tot financieel maatwerk voor de cliënt te komen. Zij kunnen hieraan zelf vorm geven door bijvoorbeeld meerkostenregelingen voor mensen met zorgkosten of gemeentecollectiviteiten (inclusief regelingen voor het eigen risico) aan te bieden (zie Kamerstuk 29 538, nr. 231 voor een volledig overzicht). Ik zet mij er voortdurend voor in om de compensatiemaatregelen onder de aandacht van verzekerden te brengen (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 935).
Is het feit dat mensen deels zorg mijden geen teken dat het eigen risico nog veel te hoog ligt?
Het eigen risico maakt verzekerden bewust van de kosten van zorg. Hierdoor worden zij gestimuleerd af te zien van onnodige (en onnodig dure) zorg. Deze remmende werking draagt bij aan de betaalbaarheid van zorg. Met het huidige eigen risico wordt een verantwoord evenwicht bereikt tussen de eigen financiële verantwoordelijkheid van de verzekerde en het deel van de zorgkosten dat collectief gefinancierd kan worden.
De meest recente gegevens over zorgmijding, gebaseerd op objectieve data zoals zorgregistraties en declaratiecijfers, staan in het onderzoek van het Nivel naar de omvang en aard van zorgmijding (zie Kamerstuk 29 689, nr. 664). Hieruit komt naar voren dat de stijging van het eigen risico in de afgelopen jaren niet gepaard is gegaan met een stijging van het aantal zorgmijders. Ook niet-financiële redenen (bijvoorbeeld de verwachting dat de klacht vanzelf overgaat) blijken een rol te spelen bij het afzien van zorg.
Wat vindt u ervan dat door de structuur van Diagnose Behandelcombinaties (dbc's), patiënten geen zicht hebben over wanneer ze een rekening ontvangen en in welk jaar ze eigen risico moeten betalen?
Het dbc-systeem is complex, maar is over het geheel genomen beter dan veel alternatieven. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat verzekerden weten waar ze aan toe zijn.
Verzekerden kunnen bij hun zorgverzekeraar navragen wat het effect is van de behandeling op het eigen risico. De verzekeraar is bij een dergelijke vraag verplicht een verzekerde ook te informeren over het polisjaar waarin het eigen risico verrekend zou kunnen worden en dat een vervolg-dbc ertoe kan leiden dat het eigen risico van een verzekerde aangeslagen wordt in een ander jaar dan waarin het bezoek aan het ziekenhuis plaatsvond.
Daarnaast moet de zorgverzekeraar de verzekerde erop wijzen dat hij/zij bij de zorgaanbieder kan navragen of – en zo ja, wanneer – een vervolg-dbc geopend wordt (zie artikel 16.5 van Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten, TH/NR-10). In deze regeling (artikel 17) is ook bepaald dat zorgverzekeraars deze informatie op hun website moeten plaatsen. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars aandacht besteden aan de begrijpelijkheid van de informatie die zij verstrekken.
Ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verstrekt informatie over de verrekening van het eigen risico. Zo heeft zij een factsheet op haar website staan2, waarin toegelicht wordt hoe bepaald wordt over welk jaar een verzekerde eigen risico verschuldigd is en wat de rol van vervolgdbc’s hierin is.
Bent u bereid om het systeem zo aan te passen dat er alleen aanspraak gemaakt wordt op het eigen risico in het jaar dat het ziekenhuisbezoek plaatsvond? Zo nee, waarom niet?
Recent (zie Kamerstuk 29 248, nr. 314) heb ik u geïnformeerd over de doorontwikkeling van de bekostiging medisch specialistische zorg. Op dit moment is, volgens de NZa, veldpartijen en het Ministerie van VWS, een stabiele productstructuur noodzakelijk om de ontwikkeling richting contractering op «waarde voor de patiënt» (uitkomsten) te faciliteren. Het is belangrijk om daar nu de energie op te zettten. Als contracteren op waarde voor de patiënt meer de norm is geworden, kan verder onderzoek gedaan worden naar een vereenvoudiging van het onderliggende dbc-systeem.
Wel wil ik nogmaals benadrukken dat ik het belangrijk vind dat verzekerden over duidelijke en praktische informatie beschikken (zie ook mijn antwoord op vraag 4).
Het artikel 'Beroepsgroep gynaecologen: IVF-draagmoederschap ook mogelijk voor homostellen' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Beroepsgroep gynaecologen: IVF-draagmoederschap ook mogelijk voor homostellen»1 en het genoemde modelreglement?2
Ja.
Wat is er concreet gewijzigd in het modelreglement waardoor IVF-draagmoederschap met een donorgeslachtscel voortaan wel mogelijk zou zijn?
In 2016 heeft de beroepsgroep van gynaecologen (NVOG) op basis van de stand der wetenschap en praktijk geconstateerd dat er geen medische, psychologische en ethische bezwaren zijn tegen ivf-draagmoederschap waarbij slechts één van de wensouders de geslachtscel levert, ook als de wensouders van hetzelfde geslacht zijn.3 Met dat standpunt is de richtlijn Hoogtechnologisch draagmoederschap van de NVOG komen te vervallen en daarmee ook de eis dat beide wensouders de geslachtscellen dienen te leveren. Het Modelreglement Embryowet 2003 bevatte geen nadere uitwerking van ivf-draagmoederschap en verwees naar de toen geldende richtlijn Hoogtechnologisch draagmoederschap. In het herziene Modelreglement Embryowet 2018 is wel uitwerking gegeven aan ivf-draagmoederschap, op basis van het eerdere standpunt van de NVOG uit 2016.
Kunt u toelichten waarom in de modelrichtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) de eis is losgelaten dat beide wensouders genetisch verwant moeten zijn met het kind? Wat zijn precies de argumenten geweest om het tot op heden niet mogelijk te maken?
Alle overwegingen en argumenten heeft de NVOG beschreven in haar standpunt uit 2016. Deze geeft blijk van een gedegen en zorgvuldige afweging die alle aspecten omvat. Omdat ivf-draagmoederschap met behulp van een donor extra aandacht vergt, vanwege de betrokkenheid van een extra partij (de donor en zijn of haar eventuele partner), vraagt het realiseren van een dergelijk aanbod de nodige voorbereidingen. Blijkbaar is Nij Geertgen nu zo ver met de voorbereidingen dat de kliniek vanaf 2019 klaar is om ivf-draagmoederschap aan te bieden, ook wanneer gebruik moet worden gemaakt van donorgameten.
Wat vindt u ervan dat de modelrichtlijn dit mogelijk maakt, onder meer gelet op de situatie dat draagmoederschap met andermans eicel niet zonder gevaar is en vanwege de situatie dat IVF-draagmoederschap voor de kinderen op latere leeftijd wellicht lastige vragen oproept over hun afkomst?
Zoals in het eerder genoemde standpunt van de NVOG te lezen, zijn er geen medische redenen om draagmoederschap met andermans eicel categorisch af te raden. Zwangerschappen met eicellen van een andere vrouw komen reeds bij twee typen behandelingen tot stand. Sinds eind jaren »90, vanaf het moment dat VUmc ivf-draagmoederschap ging aanbieden, wordt een zwangerschap bij een draagmoeder bewerkstelligd met eicellen van de wensmoeder, dus niet met de eicellen van de draagmoeder. Ook bij eiceldonatie, waarbij de wensmoeder zwanger wordt met de eicel van een donor, is sprake van een zwangerschap met de eicel van een andere vrouw.
De betekenis van ivf-draagmoederschap voor het kind maakt onderdeel uit van de overwegingen en argumenten die de NVOG heeft betrokken bij haar standpunt uit 2016. Daarbij speelt tevens een rol dat conform de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting de gegevens van de donor moeten worden aangeleverd bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting, zodat het kind op latere leeftijd altijd kan achterhalen wie zijn of haar donor is.
Wat vindt u ervan dat de kosten die gemaakt worden bij zo’n gecompliceerde zwangerschap hoog zijn? Klopt het dat die voor rekening van de samenleving komen, en zo ja: vindt u dat wenselijk?
Wanneer wensouders een medische indicatie hebben, worden vruchtbaarheidsbehandelingen vergoed uit de basisverzekering. Om de zorgkosten in de hand te houden, zijn afspraken gemaakt, waaronder een maximering van het aantal ivf-behandelingen. Het Zorginstituut heeft in een recent advies uitgelegd welke aanspraken er zijn met betrekking tot ivf-draagmoederschap.4 Wanneer er geen sprake is van een medische indicatie, is er geen vergoeding uit de basisverzekering mogelijk.
Waarom is niet eerst gewacht tot de resultaten van de diverse onderzoeken rond draagmoederschap bekend zijn, voordat er verdere concrete stappen gezet worden om draagmoederschap mogelijk te maken?
Draagmoederschap is al mogelijk sinds eind jaren 1990. Sinds het standpunt van de NVOG uit 2016 is het aanbieden van ivf-draagmoederschap aan mannenparen eveneens mogelijk. Het aanbieden van ivf-draagmoederschap staat los van een besluit tot een juridische regeling en de onderzoeken daarnaar in het kader van het advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap. Mij is niet bekend welke andere onderzoeken er zijn, die relevant kunnen zijn voor de klinieken alvorens tot het aanbod over te gaan.
Zijn op dit moment de psychische en juridische vragen rond draagmoederschap zodanig uitgekristalliseerd dat deze mogelijkheid in Nederland aangeboden zou moeten worden? Is het risico niet groot dat er een juridisch getouwtrek ontstaat bij verschil van inzicht over het kind, het niet afstaan van het kind of problemen rond de gezondheid van het kind en dergelijke?
De NVOG heeft de medische, psychologische, juridische en ethische aspecten uitvoerig bekeken en ondanks de beperkingen aan de kennis hierover gemeend dat er geen bezwaren zijn tegen ivf-draagmoederschap voor mannenparen. Conform het planningsbesluit IVF 2016 is het aan de beroepsgroepen om via richtlijnen en protocollen te bepalen hoe verantwoord aanbod eruit ziet.
De NVOG heeft wel kanttekeningen geplaatst bij het juridisch kader. Het ontbreken van een juridisch kader ziet de NVOG als groot risico voor wensouders, draagmoeders en kinderen. Dat is waarom VUmc al die jaren de grootst mogelijke zorgvuldigheid heeft betracht bij het aanbieden van ivf-draagmoederschap en nauwe contacten heeft onderhouden met de Raad voor de Kinderbescherming voor een soepel lopende adoptieprocedure. Die grootst mogelijke zorgvuldigheid is ook nodig bij ivf-draagmoederschap met donorgameten, zeker gezien de betrokkenheid van een extra partij, namelijk de donor met eventuele partner.
Wat vindt de regering ervan dat in een aantal gevallen de draagmoeder een zus van één van de wensvaders is? Kan dit ook betekenen dat een broer en een zus samen het ouderlijk gezag dragen? Vindt de regering deze mogelijkheid gewenst? Hoe moet in dit verband het belang van het kind beoordeeld worden?
Gezamenlijk gezag van broer en zus ligt in de situatie zoals hier omschreven niet voor de hand. Na draagmoederschap zal gezag doorgaans niet komen te liggen bij broer en zus tezamen maar bij beide wensvaders. In het algemeen is in Nederland overigens niet uitgesloten dat broer en zus tezamen het ouderlijk gezag over een kind dragen. Dit is mogelijk als de desbetreffende tante of oom in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind en er geen gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd (artikel 1:253t BW).
Hoe beziet de regering publicaties waarin de ontstaansgeschiedenis van een kind met volledige naam en toenaam wordt genoemd, in het licht van de Algemene verordening gegevensbescherming?3
Kinderen hebben recht op privacy.6 Onder de Algemene verordening gegevensbescherming mogen er gegevens van het kind worden gedeeld als de ouders hiervoor toestemming geven. Organisaties die gegevens van kinderen
delen, moeten in dat geval ook aan kunnen tonen dat de ouders die toestemming gegeven hebben. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders en media om hier voorzichtig mee om te gaan.
Het mogelijk maken van hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van gelijke geslacht |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de rondgang van De Monitor bij IVF-klinieken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat zowel MC Kinderwens in Leiderdorp als Nij Geertgen in Elsendorp in 2019 starten met het mogelijk maken van een hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van het gelijke geslacht?
Nij Geertgen in Elsendorp zal vanaf 2019 hoogtechnologisch draagmoederschap (ofwel ivf-draagmoederschap) gaan aanbieden, mede aan paren van gelijk geslacht. MC Kinderwens in Leiderdorp overweegt nog of de kliniek overgaat tot het aanbieden van draagmoederschap aan mannenparen. Bij de overwegingen speelt een rol hoe het kabinet omgaat met de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap en in hoeverre dit aanbod door het Zorginstituut en de politiek gezien wordt als zinnige zorg. Overigens wil MC Kinderwens zich in eerste instantie richten op behandelingen zonder eiceldonor. De draagmoeder levert dan tevens de eicel, waardoor de behandeling indien mogelijk laagtechnologisch van aard is en van een ivf-behandeling geen sprake hoeft te zijn.
De beroepsgroep van gynaecologen (NVOG) heeft hierover in 2016 reeds een standpunt ingenomen.2 Op basis van medische, psychologische, juridische en ethische overwegingen heeft de NVOG vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn om ivf-draagmoederschap aan te bieden aan mannenparen. Om die reden is de eis losgelaten dat beide wensouders de geslachtscellen dienen te leveren. Dat neemt niet weg dat een ivf-draagmoederschapbehandeling met donorgameten meer complex is, ongeacht het geslacht van de wensouders, vanwege de extra partij die betrokken is (de donor en zijn of haar eventuele partner). Daarom pleit de NVOG voor grote voorzichtigheid en heeft de vereniging voorwaarden gesteld, waaronder gedegen counseling. Bovendien beveelt de NVOG aan om ivf-draagmoederschap te centreren in een of twee centra in Nederland en acht zij follow-up onderzoek van extra belang. Het standpunt is onlangs bevestigd in de geactualiseerde versie van het Modelreglement Embryowet.3
Het Planningsbesluit in-vitrofertilisatie 2016 laat ruimte aan ivf-draagmoederschap, zolang voldaan wordt aan de regelgeving op het gebied van fertiliteitszorg en aan de kwaliteitsnormen en richtlijnen van de NVOG en KLEM, waaronder het Modelreglement Embryowet. De richtlijnen van de beroepsgroepen
laten ruimte voor ivf-draagmoederschap voor paren van gelijk geslacht. Ik constateer dat het aangekondigde aanbod van MC Kinderwens en Nij Geertgen op dit punt dus past binnen de bestaande ruimte.
Hoe beoordeelt u de woorden van directeur Marc Scheijven van Nij Geertgen in Elsendorp die stelt dat «het te gek voor woorden is dat homostellen, maar ook vrouwen met bijvoorbeeld oncologische klachten, naar het buitenland moeten gaan teneinde daar hun kinderwens in vervulling te laten gaan»?
Er zijn geen juridische, medische, psychologische en ethische belemmeringen voor de beroepsgroep om dit aanbod in Nederland te realiseren. Door draagmoederschap met donorgameten aan te bieden, verwacht Nij Geertgen wensouders te kunnen helpen die zich tot nu toe genoodzaakt zagen naar het buitenland te gaan.
Klopt het dat er, op basis van de stand van de wetenschap, geen medische bezwaren meer zijn tegen het mogelijk maken van hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van het gelijke geslacht nu de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Vereniging voor Klinische Embryologie (KLEM) eind augustus 2018 hun nieuwe Modelreglement Embryowet2 bekend maakte?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er steeds meer medische mogelijkheden zijn voor het aanbieden van hoogtechnologisch draagmoederschap maar dat het ontbreekt aan een juridische regeling voor het draagmoederschap?
Besluiten over het al dan niet instellen van een juridische regeling voor draagmoederschap staan los van de medische mogelijkheden voor ivf-draagmoederschap. Het kabinet beraadt zich over een juridische regeling voor draagmoederschap in het kader van de kabinetsreactie op het advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap. Hiervoor wordt onder meer een aantal onderzoeken afgewacht, die naar verwachting begin 2019 zijn afgerond. Daarna zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer de resultaten van de onderzoeken met een kabinetsreactie toezenden.
Wanneer wordt het onderzoek aangaande het mogelijk maken van een juridische regeling voor het draagmoederschap, inclusief de kabinetsreactie hierop, naar de Kamer gestuurd? Kunt u specifieker zijn dan «begin 2019», zoals zij in maart 2018 aan de Tweede Kamer berichtten?3
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u voorts aangeven welke onderzoeksopdracht is meegegeven aan het Zorginstituut Nederland voor wat betreft de vergoeding van hoogtechnologisch draagmoederschap? Kunt u specifieker zijn dan «begin 2019», zoals zij in maart 2018 aan de Tweede Kamer berichten?
Op 24 augustus jl. is het Zorginstituut verzocht om na te gaan of, en zo ja, op welke wijze complexere ivf-behandelingen bij draagmoederschap kunnen worden gefinancierd. Het betreft de vraag in welke gevallen draagmoederschap binnen het basispakket kan worden gefinancierd. Het Zorginstituut is verzocht dit in kaart te brengen. Het antwoord van het Zorginstituut is onlangs aan uw Kamer toegezonden.6 Een kabinetsreactie hierop volgt samen met de reactie op het gehele advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap.
Het verdwijnen van Vietnamese minderjarigen uit opvanglocaties |
|
Maarten Groothuizen (D66), Achraf Bouali (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen Vietnamese minderjarigen verdwenen uit opvang»?1
Ja.
Kunt u het exacte aantal Vietnamese migranten, die als minderjarig geregistreerd stonden en de afgelopen jaren zijn weggelopen uit opvanglocaties tussen 2013 en het voorjaar van 2018, benoemen? Kunt u uw antwoord uitsplitsen per jaartal, vanaf 2013?
Het aantal Vietnamese migranten, die als minderjarig geregistreerd stonden en tussen 2013 en 2018 zelfstandig zonder toezicht zijn vertrokken uit opvanglocaties is als volgt:
2013
2014
2015
2016
2017
2018
7
17
31
12
13
In mijn reactie3 op uw eerdere Kamervragen over Vietnamese amv’s heb ik u geïnformeerd dat amv’s waar op voorhand een reëel vermoeden van voortijdig vertrek is en/of sprake is van een verdachte situatie in de beschermde opvang worden geplaatst.
Daarnaast worden conform het nieuwe amv-opvangmodel amv’s in de reguliere opvang kleinschalig opgevangen en worden zij, gericht op het bieden van maatwerk, intensief begeleid. De medewerkers in de amv-opvanglocaties spannen zich dagelijks in om voor de bewoners een zo veilig mogelijke omgeving te creëren. Hierbij hebben de medewerkers ook oog voor signalen van mensenhandel. Amv’s die aangeven te willen vertrekken worden geïnformeerd over de verschillende perspectieven die er zijn en worden gewezen op risico’s van illegaal verblijf, zoals mensenhandel en seksueel geweld.
Zowel de beschermde opvang als de reguliere kleinschalige opvang voor amv’s zijn echter geen gesloten setting. Dat betekent dat amv’s zich vrij kunnen bewegen in Nederland en dus ook de opvang kunnen verlaten. Het is niet mogelijk en wenselijk om van iedereen, dus ook van kinderen, bij te houden waar iedereen op welk moment van de dag verblijft. Als een jongere de opvang verlaat en het niet bekend is dat hij of zij elders op een veilige plek verblijft, bijvoorbeeld bij familie of vrienden, wordt dit binnen 24 uur gemeld aan Nidos en de politie.
Tot in 2017 zijn Vietnamese gestelde amv’s standaard in de beschermde opvang geplaatst, omdat op voorhand een reëel vermoeden van voortijdig vertrek was en/of sprake was van een verdachte situatie. Nadat uit onderzoek bleek dat bijna alle gestelde amv’s uit Vietnam meerderjarig waren ten tijde van de opvangperiode, is besloten deze groep niet meer standaard in de beschermde opvang te plaatsen.
In 2018 zijn dertien Vietnamese gestelde amv’s zelfstandig zonder toezicht vertrokken. Twee van deze gestelde amv’s waren in de beschermde opvang geplaatst.
Ten aanzien van de andere elf Vietnamese gestelde amv’s kan ik u melden dat zij in de procesopvanglocatie van het COA in Ter Apel zijn geplaatst. Reden hiervoor is dat bij het grootste deel het vermoeden er was dat zij ouder waren dan de opgegeven leeftijd. Al deze gestelde amv’s zijn vanuit de proces opvanglocatie in Ter Apel met onbekende bestemming vertrokken.
Hebben alle Vietnamese minderjarigen die het hier betreft zich beschermd geweten door de maatregelen die het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) getroffen heeft teneinde jongeren beter te beschermen tegen gevaren die hun ontwikkeling kunnen bedreigen zoals bedoeld in de brief van uw voorganger van 5 september 2016?2 Zo ja, waarom ging het toch mis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is deze situatie vergelijkbaar met de situatie zoals onderzocht in het onderzoek naar de verdwijningen van Vietnamese minderjarigen uit de beschermde opvang in 2015?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet het Openbaar Ministerie aanleiding om – net als in 2015 – een mensensmokkelonderzoek te starten? Zo ja, kunt u daarvan het tijdspad schetsen? Zo nee, waarom niet?
In het verleden uitgevoerde onderzoeken naar mensenhandel en/of smokkel van minderjarige Vietnamezen die uit de beschermde opvang in Nederland waren verdwenen hebben niet geleid tot de vaststelling van strafbare feiten. In veel gevallen bleek bovendien geen sprake van minderjarigheid.
Ook op dit moment is bij uitvoeringsorganisaties geen informatie bekend dat een smokkelnetwerk betrokken is bij de vermissing van minderjarige Vietnamese migranten.
Het Openbaar Ministerie bekijkt telkens zorgvuldig of signalen van mensenhandel en mensensmokkel aanleiding geven tot de start van een strafrechtelijk onderzoek, zeker wanneer het minderjarigen betreft. Over eventueel lopende of op te starten onderzoeken doet het OM geen mededelingen.
Vormt de vermissing van tientallen Vietnamese migranten voor u aanleiding het protocol bij vermissing van het COA te gaan herzien? Zo ja, op welke punten en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het protocol vermissing is een landelijk protocol gericht op het goed laten verlopen van het melden en het aangifte doen van amv’s die de opvang vroegtijdig verlaten. Dit protocol is in 2003 opgesteld door het COA, Nidos, IND en AVIM. Het protocol komt niet meer overeen met de huidige werkprocessen en wordt daarom op dit moment geactualiseerd.
Welk beeld hebben de politie-eenheden inmiddels over de organisatie achter deze mensensmokkel? Ziet u mogelijkheden deze organisatie aan te pakken? Zo ja, hoe dan?
Zie antwoord vraag 5.
Het ontwerp instemmingsbesluit gaswinningsplan voor Spijkenisse-Intra en het ontwerp omgevingsvergunning Spijkenisse-Oost |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat er nog geen proefboring heeft plaatsgevonden? Klopt het dan ook dat het huidige winningsplan is gebaseerd op een inschatting van waar het gas en water zich bevindt?1
Ja, het klopt dat er nog geen proefboring heeft plaatsgevonden. Het gasveld Spijkenisse-Intra is gelegen tussen de gasvelden Spijkenisse-West en Spijkenisse-Oost, waaruit al sinds 2006 aardgas wordt gewonnen en waarvan de eigenschappen bekend zijn. In het winningsplan Spijkenisse-Intra wordt ervan uitgegaan dat de eigenschappen van het gesteente van dit gasveld vergelijkbaar zijn met de eigenschappen van deze beide andere velden.
Zal er eerst een proefboring plaatsvinden alvorens verdere besluiten worden genomen? Zo ja, zal het gaswinningsplan indien nodig worden aangepast aan de hand van die proefboring?
Uit de eerste boring wordt informatie verkregen over de omvang van het gasvoorkomen, de hoeveelheid mogelijk te winnen aardgas en de druk in het voorkomen. Deze eerste boring is dan ook aan te merken als een proefboring. Als de uitkomsten uit de proefboring vergelijkbaar zijn met de verwachtingen uit het winningsplan, dan is er geen noodzaak om het winningsplan aan te passen en kan op grond van het bestaande instemmingsbesluit gas worden geproduceerd. Als de uitkomsten uit de proefboring leiden tot grotere verwachte omgevingseffecten, bodemdaling en seismisch risico ten opzichte van het winningsplan, dan zal NAM een aangepast winningsplan moeten indienen, waarop een nieuw instemmingsbesluit moet worden genomen.
Wordt er onderzoek gedaan naar de langetermijneffecten van gaswinning in dit gebied? Zal de gaswinning effect hebben op de kwaliteit van het grondwater? Zal de gaswinning geluidshinder veroorzaken? Zo ja, in hoeverre zullen omwonenden daar last van hebben?
In het winningsplan worden de effecten van de verwachte bodembeweging beschreven en beoordeeld. NAM zal periodiek de bodemdaling meten volgens het meetplan. Daarmee wordt nagegaan of de verwachtingen in het winningsplan en daarmee de langetermijneffecten moeten worden bijgesteld. Er zijn geen effecten te verwachten op de kwaliteit van het grondwater door de beschreven bodembeweging. Bij de winning van aardgas uit het veld Spijkenisse-Intra wordt gebruikgemaakt van de reeds bestaande winningsinstallatie. Het geluidsaspect van de winningsinstallatie is meegenomen in de beoordeling van de omgevingsvergunning en daaraan zijn voorschriften gesteld. Bij het uitvoeren van de boring wordt een (tijdelijke) geluidsmuur gebouwd, om geluidshinder te minimaliseren. Als de gaswinning plaatsvindt, wordt door geluidsmetingen en, zo nodig, berekeningen gecontroleerd of aan de in deze vergunning gestelde voorschriften wordt voldaan.
Zullen de omwonenden goed worden geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van de gaswinning, gezien het feit dat de gaswinning zal gaan plaatsvinden in een dichtbevolkt gebied?
Op 25 september 2018 is een informatiemarkt gehouden in Spijkenisse waar medewerkers van het Ministerie van EZK, NAM, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO aanwezig waren om vragen te beantwoorden en informatie en toelichting te geven op de voorgenomen gaswinning en de mogelijke gevolgen daarvan. Naast de communicatie rond de ter inzage legging van deze besluiten, werk ik ook aan een verdere verbetering in de communicatie over mijnbouwactiviteiten. In mijn brief naar aanleiding van de toezeggingen in het AO mijnbouw van 11 oktober 2018 ga ik hier nader op in.
Hoe zal worden bepaald of verzakkingen in de toekomst het gevolg zijn van natuurlijke bodemdaling of gaswinning, gezien het feit dat er al veel bodemdaling in het gebied plaatsvindt? Zullen er nulmetingen plaatsvinden? Zo ja, wanneer en met welke regelmaat?
Medewerkers van het Landelijk Loket Mijnbouwschade kunnen een indiener van een schadeclaim ondersteunen bij het vinden van de juiste route om duidelijkheid te krijgen over de oorzaak van schade en een schadevergoeding. Dit loket begeleidt de melder en kan ervoor zorgdragen dat bijvoorbeeld de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) een uitspraak doet over de oorzaak van de schade. Deze loket- en beoordelingsfunctie zullen in de toekomst geïntegreerd worden in de landelijke Commissie Mijnbouwschade, zie ook het antwoord op vraag 6.
Volgens een bij SodM ingediend meetplan voert de NAM bodemdalingsmetingen uit. Daarnaast worden in het winningsgebied Spijkenisse geofoons met versnellingsmeters geplaatst om de gevolgen van de gaswinning te monitoren. Aanvullend moet de NAM een plan van aanpak opstellen voor een bouwkundige opname waarin zij, na overleg met de gemeente, een representatieve selectie maken van voor bodembeweging gevoelige gebouwen. Het opstellen van dit plan van aanpak is vastgelegd in een voorschrift in het besluit waarop gehandhaafd kan worden door SodM.
Deelt u de mening dat er meer onderzoek moet plaatsvinden naar de mogelijke gevolgen van de gaswinning in Spijkenisse? Zo nee, waarom niet? Deelt u ook de mening dat de omwonenden beter moeten worden ingelicht over die gevolgen en hoe zij zullen worden gecompenseerd indien er incidenten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zult u hiervoor zorgdragen?
De mogelijke gevolgen van de gaswinning in Spijkenisse worden op basis van de Mijnbouwwet en -regelgeving inzichtelijk gemaakt in het winningsplan en getoetst door onder andere SodM, TNO en de Mijnraad. Bij het uitbrengen van het instemmingsbesluit met het winningsplan worden ook deze onderliggende adviezen van SodM, TNO en de Mijnraad openbaar gemaakt. Toetsingsgronden zijn onder andere veiligheid voor omwonenden en het voorkomen van schade aan bouwwerken en infrastructuur.
Met mijn brief van 9 oktober 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 137), heb ik u geïnformeerd over de nadere uitwerking van mijn voornemen om naar aanleiding van het advies van de Tcbb te komen tot een uniforme landelijke en onafhankelijke beoordeling en afhandeling van mogelijke mijnbouwschade. Dit schadeprotocol, dat ik in maart 2019 verwacht, en het werk van het Landelijk Loket Mijnbouwschade zal ik te zijner tijd breed onder de aandacht brengen van de gemeenten en omwonenden. Als er schade ontstaat door de gaswinning, dan dient de NAM – op basis van de aansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek – deze te vergoeden.
Het bericht dat de AOb past voor landelijk overleg over lerarentekort |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat de Algemene Onderwijsbond (AOb) naar aanleiding van de Handreiking Lerarentekort primair onderwijs heeft besloten niet aan te zullen sluiten bij het landelijk overleg over het lerarentekort van donderdag 15 november 2018 en niet aanwezig te zullen zijn bij de bijeenkomst op 11 december 2018, waar u het begin wilt markeren van de regionale aanpak lerarentekort?1 2
Ik betreur het vertrek van de AOb uit het landelijke overleg lerarentekort. Daarmee ontneemt de AOb zich de mogelijkheid om met andere organisaties en met mij, als Minister, op landelijk niveau betrokken te zijn bij dit voor het onderwijs zo belangrijke onderwerp. Het weerhoudt mij er echter niet van om met de andere organisaties verder te werken aan oplossingen, knelpunten te bespreken en deze, waar mogelijk het hoofd te bieden.
Op 11 december wordt een voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd om partijen in de regio’s te informeren over de subsidieregeling voor de regionale aanpak. Deze bijeenkomst is dan ook niet bedoeld voor bestuurders van de organisaties van het landelijke overleg.
Wat is uw reactie op de brief die de voorzitter van de AOb naar u heeft verstuurd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Hoe gaat het lerarentekort opgelost worden met deze praatgroep als er al twee vakbonden zijn weggelopen, namelijk afgelopen zomer eerst PO in Actie en nu dus ook de AOb? Is er volgens u nog voldoende draagvlak onder leraren om door te gaan op de door u ingeslagen weg?
Ik neem afstand van de term praatgroep. Het lerarentekort is een ingewikkeld en urgent vraagstuk, dat vraagt om bundeling van krachten en de bereidheid van partijen om over tegenstellingen heen te stappen en gezamenlijk actie te ondernemen. Het verheugt mij dan ook dat we met veel partijen in het landelijk overleg constructief samenwerken aan de aanpak van de tekorten.3 Vanzelfsprekend ga ik daarmee door.
PO in actie en de AOb zijn van mening dat een hoger salaris de enige oplossing is voor het lerarentekort. Naar mijn mening is er niet één oplossing voor het lerarentekort, maar vraagt het een pakket van maatregelen om op korte en lange termijn te zorgen voor voldoende en goede leraren voor alle sectoren.
Wat gaat en kan dit landelijk overleg nog doen als een groot deel van de vertegenwoordigers van leraren niet aan tafel zit? In hoeverre is er dan sprake van een volwaardig overleg over het oplossen van het lerarentekort? Hoe gaat u dit oplossen?
Het doel van de landelijke tafel is om een bijdrage leveren aan het oplossen van het lerarentekort door partijen in de regio te stimuleren en ondersteunen om gezamenlijk aan de slag te gaan. Op landelijk niveau wordt verbinding gelegd tussen de oplossingen, knelpunten en resultaten in de regio, worden succesvolle aanpakken uitgewisseld en worden belemmeringen waar regio’s tegenaan lopen waar mogelijk opgelost.
Zoals in het antwoord op de vorige vraagt staat, ga ik daarmee door. Bij voorkeur met zoveel mogelijk partijen.
Snapt u de ergernis die wordt geuit vanuit het onderwijs na het publiceren van de Handreiking Lerarentekort primair onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het lerarentekort is een groot probleem. Bij veel scholen is de rek er uit. Schoolleiders en besturen zijn dagelijks op zoek naar oplossingen. De inspectie ontving de afgelopen maanden veel vragen over welke oplossingen toegestaan zijn. In antwoord op de vraag om helderheid vanuit scholen en besturen, en om handvatten te bieden, hebben het ministerie en de Inspectie van het onderwijs samen de handreiking opgesteld.
Zoals ook in de inleiding van de handreiking op pagina 2 staat, is de handreiking niet dé oplossing voor het lerarentekort. Het is voor schoolleiders en besturen een hulpmiddel bij het maken van keuzes als de nood hoog is en er tijdelijke maatregelen moeten worden genomen.
Er staan voorbeelden in de handreiking die nu al veel worden gebruikt en er staat in hoe de inspectie omgaat met de inzet van noodmaatregelen. Bij scholen waar de tekorten al langer voelbaar zijn, kan ik mij voorstellen dat zij niet of nauwelijks nieuwe voorbeelden in de handreiking vinden. Er staat echter nog eens helder op een rij wat de wettelijke bevoegdheden zijn van de verschillende onderwijsprofessionals. Ook weten zij nu hoe de inspectie omgaat met de inzet van noodmaatregelen.
Deelt u de analyse dat het lerarentekort zonder geld niet wordt opgelost? Bent u bereid structureel extra geld te investeren in de salarissen van leraren in het basisonderwijs, zodat het beroep weer aantrekkelijker wordt?
Dit kabinet investeert in structurele maatregelen die bijdragen aan de aanpak van het lerarentekort via onder meer extra geld voor de verlaging van de werkdruk, de verhoging van de salarissen in het primair onderwijs en de halvering van het collegegeld in de eerste twee jaar van de lerarenopleidingen.
Extra geld alleen is echter naar mijn mening niet voldoende. Er is een plan van aanpak langs zes lijnen uitgewerkt, juist omdat het tekort niet met enkele maatregel is op te lossen. Bovendien functioneert de onderwijsarbeidsmarkt in hoge mate regionaal. Daar zijn de partijen actief die verantwoordelijk zijn voor het aanstellen en opleiden van leraren. Ik zet daarom in op een regionale aanpak van het lerarentekort. Met de subsidieregeling voor de regionale aanpak wordt de samenwerking in de regio ondersteund.
Gasimport |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: Nederland heeft gasimport niet goed geregeld»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van gasleverancier GasTerra «dat de kans bestaat dat er over vijf jaar niet voldoende gas is tijdens een strenge winter of dat de prijs omhoog gaat als Nederland niet méér langlopende contracten afsluit voor de import van gas»?
Vanzelfsprekend blijft leveringszekerheid van gas voor mij een punt van aandacht zolang gas wordt gebruikt in Nederland. Vooralsnog maak ik mij echter geen zorgen. De virtuele en open Nederlandse gasmarkt, de Title Transfer Facility (TTF), is de laatste jaren enorm gegroeid en uitgegroeid tot de belangrijkste Europese handelsplaats voor gas,2 terwijl de gasproductie in Nederland tussen 2013 en 2018 is gehalveerd. De hoeveelheid gas die nu via de TTF fysiek wordt geleverd (aan binnen- en buitenland) is ongeveer anderhalf keer zo groot als wat Nederland aan gas verbruikt en de hoeveelheid gas die «virtueel» wordt verhandeld is ruim 50 keer zo groot als het verbruik in Nederland. Hiermee kan via de TTF ruim voldoende gas worden ingekocht om te voldoen aan de Nederlandse vraag naar gas.
Hoe kan het dat Nederland jarenlang grote delen van het Groningse gas aan het buitenland heeft verkwanseld, maar de import van gas – als gevolg van het dichtdraaien van de gaskraan in Groningen – nog niet heeft geregeld? Bent u soms te druk met het doorduwen van uw energietransitie met als doel het hele land van het gas af te krijgen?
Nederland beschikt in ruime mate over de infrastructuur die nodig is om voldoende gas te importeren om te voldoen aan de binnenlandse vraag. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, kan de benodigde hoeveelheid gas worden geïmporteerd via de Nederlandse TTF, waarbij ook geldt dat buitenlandse aanbieders op eigen initiatief gas naar deze handelsplaats brengen. Op de TTF vindt zowel handel voor de korte termijn plaats (levering over een dag, week of maand), maar ook handel voor de lange termijn oplopend tot levering over 4 jaar. Ik zie dan ook geen reden om specifiek iets te regelen voor de lange termijn import van gas. Ook in andere landen die nu al importafhankelijk zijn (en dat zijn bijna alle EU-lidstaten) zijn er naar mijn weten geen specifieke verplichtingen voor marktpartijen om lange termijn importcontracten af te sluiten en ook daar doen zich geen problemen voor.
Bent u voornemens nieuwe gascontracten te sluiten? Zo ja, met welke bedrijven en wanneer? Zo nee, hoe voorkomt u dan dat huishoudens in de winter in de kou komen te zitten?
De Nederlandse Staat heeft geen (lange termijn) inkoopcontracten en sluit deze ook niet af voor de Nederlandse gasvoorziening. Het is aan bedrijven om te bepalen op welke wijze, bij wie en waar zij gas inkopen zodat zij hun klanten kunnen beleveren op de manier die zij het meest passend achten. Dit kan met lange termijn contracten, of met meer korte termijn handelstransacties, of met een combinatie van beide. Via de TTF is er voldoende gas beschikbaar, dus achten bedrijven het in de praktijk niet nodig om specifiek voor Nederland lange termijn inkoopcontracten af te sluiten. Wat daarbij ook meespeelt is dat grote, internationaal opererende energiebedrijven vaak wel over lange termijn inkoopcontracten beschikken, maar die zijn niet gericht op een specifiek land. Deze contracten zijn gericht op het gehele portfolio aan leveringsverplichtingen voor een dergelijk bedrijf, inclusief die in Nederland. Mijn inschatting is dat er vooralsnog geen additioneel beleid nodig is om de benodigde import van gas veilig te stellen, maar zoals gezegd blijft het voor mij een punt van aandacht zolang er gas wordt gebruikt in Nederland.
Wat zijn de gevolgen voor de leveringszekerheid en de gasprijs als Nederland «te laat» is met het afsluiten van nieuwe contracten en daarmee afhankelijk is van onderhandelen op de open gasmarkt?
Wat betreft de leveringszekerheid voorzie ik vooralsnog geen problemen door de ontwikkelingen op de TTF, zie de antwoorden op vraag 2 tot 4. De TTF is tot nog toe in staat gebleken om de terugval in Nederlandse productie (ruimschoots) op te vangen zonder dat dit een opdrijvend effect op de gasprijs heeft gehad. Uiteraard monitor ik deze situatie van leveringszekerheid wel, ook in samenwerking met onze buurlanden in het kader van de Europese verordening gasleveringszekerheid.
Wat zijn de gevolgen voor de gaskraan in Groningen als er te weinig gas wordt geïmporteerd? Deelt u de mening dat door dit knullige importbeleid de gaskraan in Groningen mogelijk niet snel genoeg dichtgaat?
Zoals ik uw Kamer op 29 maart (Kamerstuk 33 529, nr. 457) heb bericht heeft het kabinet besloten om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk af te bouwen. Daarbij geldt dat extra importen niet zullen leiden tot een lagere winning uit Groningen. Het gas dat in Groningen wordt gewonnen is laagcalorisch gas. Dat wordt nergens anders gewonnen en kan dus ook niet worden geïmporteerd. Waar ik mij wel voor inzet is de (extra) beschikbaarheid van stikstof om (geïmporteerd) hoogcalorisch gas om te zetten naar laagcalorisch gas wat wél de behoefte aan gaswinning uit het Groningenveld zal verminderen. Deze inzet is onderdeel van het maatregelenpakket zoals geschetst in de brief van 29 maart jl.
Wat gaat u doen om voldoende gas te importeren en de gaskraan in Groningen, in het belang van de Groningers, geheel dicht te draaien?
Zie antwoord vraag 6.
De werkdruk in de thuiszorg |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «FNV bezorgd om werkdruk thuiszorg: volgepropte roosters en geen pauzes»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat meer dan de helft van het personeel in de thuiszorg niet toekomt aan de verplichte pauzes en dat medewerkers vaak in eigen tijd moeten doorwerken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De signalen en zorgen waarover u vragen stelt bij vraag 2, 3 en 4, hebben allen betrekking op het volgens de werknemers niet-nakomen van cao-afspraken door werkgevers. RTL Nieuws berichtte hierover naar aanleiding van een enquête van FNV Zorg en Welzijn die door ongeveer 2000 van hun leden is ingevuld.
Wij kunnen dit onderzoek niet verifiëren, maar als dit een representatief beeld geeft, zijn het zorgwekkende signalen. Hierover is ook contact geweest met Actiz, waarover meer bij het antwoord op vraag 6.
Wat vindt u ervan dat thuiszorginstellingen niet altijd de reistijd tussen cliënten vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het bericht dat werknemers in de thuiszorg min-uren kunnen opbouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u al eerder signalen gekregen over genoemde problemen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Welke maatregelen gaat u nemen om de problemen die bij vraag 2, 3 en 4 worden genoemd aan te pakken? Bent u bereid om met de organisatie van zorgondernemers Actiz in gesprek te gaan?
Als een werkgever de cao-afspraken niet nakomt, is het in eerste instantie zaak dat hij daarop wordt aangesproken door de betreffende medewerker. Als het niet lukt om samen tot een oplossing te komen, kan een medewerker hierbij hulp krijgen van bijvoorbeeld het juridisch loket of de vakbond. Naar aanleiding van deze berichtgeving is ook gesproken met Actiz. Van hen begrijp ik dat zij bij concrete signalen hierover bij hun leden, daarover met die leden in gesprek gaat. Het onderschrijven van de cao is zelfs een voorwaarde voor lidmaatschap.
Ik moedig werkgevers en werknemers aan hierover met elkaar in gesprek te gaan. Cao’s staan aan de basis van een gezonde relatie tussen werknemers en werkgevers. Hierin staan niet alleen afspraken over salaris, maar ook over bijvoorbeeld de minimale lengte van pauzes of het wel of niet vergoeden van reistijd. De cao is ook de basis waaraan een werkgever zich dient te houden. Dit is het moment om goed werkgeverschap te tonen. Hiermee kunnen werkgevers zich juist in deze krappe arbeidsmarkt onderscheiden.
Wat vindt u van de opmerking van een bestuurslid van Actiz dat de krappe planning het gevolg is van de tariefstructuur in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het signaal niet. Zowel vanuit de Wet Langdurige Zorg als de Wet Maatschappelijke Ondersteuning gelden eisen voor het vaststellen van de tarieven. Daar zitten waarborgen in dat die tarieven toereikend zijn voor de zorg die daaruit moet worden gefinancierd, met inachtneming van de geldende cao- afspraken.
Deelt u de opvatting dat een bericht zoals deze schadelijk is voor het imago van de zorg?
We moeten er vooral voor zorgen dat het prettig werken is in de zorg. Minder overbodige regels, een normale werkdruk, vaste contracten. Dat is uiteindelijk de beste manier om mensen naar de zorg te trekken en daar te houden. Dat is wat we willen bereiken met het Actieprogramma Werken in de Zorg.
Overlast en geweld door bepaalde groepen asielzoekers in asielzoekerscentra |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat er na de zomer een groep van vijftig voornamelijk alleenstaande jongemannen uit Marokko en Algerije tegelijkertijd in Asielzoekerscentrum (azc) Beverwaard zijn geplaatst?1 Klopt dit bericht?
Ja
Klopt het dat het aantal incidenten waar de politie bij is ingeschakeld sindsdien zeer is toegenomen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 15 november jl. heb ik in de afgelopen periode vanuit verschillende gemeenten signalen ontvangen over overlast door asielzoekers.2 Daarbij kreeg ik ook signalen dat dit op verschillende plaatsen inderdaad heeft geleid tot een toename van incidenten waar de politie voor moest worden ingeschakeld.
Is het bij het Centraal orgaan voor asielzoekers (COA) bekend dat deze specifieke groepen asielzoekers vaker overlast geven?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb geschreven wijst de praktijk uit dat de groep asielzoekers die overlast veroorzaakt, vaak afkomstig is uit een veilig land van herkomst.3 Dit is uiteraard ook bekend bij het COA. Dit doet echter niet af aan het feit dat het COA de taak heeft om opvang te bieden aan hen die daar recht op hebben, waaronder ook asielzoekers die afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst. Het COA hanteert bij plaatsing het uitgangspunt van spreiding van groepen en zet daarnaast, samen met betrokken partijen, in op adequate inzet van beschikbare maatregelen om de beheersbaarheid en veiligheid op locaties te borgen. Het is hierbij relevant dat de betrokken partijen uit de lokale driehoek en de lokale structuren vanuit de migratieketen (Lokaal Terugkeer Overleg) gezamenlijk in beeld hebben wie de overlast veroorzaken, en er relevante informatie tussen de ketenpartners wordt gedeeld, zodat er dossieropbouw plaatsvindt en gerichte maatregelen kunnen worden getroffen.
Waarom heeft het COA besloten een dergelijke groep in een azc te plaatsen waar veel gezinnen met kinderen verblijven? Vindt u dit een verstandig besluit?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt voorafgaande aan zo’n beslissing dit risico niet afgewogen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het, dat de beveiligers in het centrum niet durven in te grijpen bij ruzies uit angst dat aangifte tegen hen wordt gedaan?
Ik heb van het COA geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat deze afspraak niet nagekomen wordt. Indien daarbij geweld of ander ontoelaatbaar gedrag tegen personeel plaatsvindt, is de afspraak dat de politie wordt ingeschakeld en er aangifte wordt gedaan. Ik heb van het COA geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat deze afspraak niet nagekomen wordt.
Onder welke voorwaarden kan een persoon naar het speciale azc voor overlastgevende asielzoekers worden gestuurd? Gebeurt dit ook in alle gevallen?
Ik verwijs hiervoor naar eerdere brieven aan uw Kamer waarin uitgebreid is ingegaan op de voorwaarden die gelden voor een plaatsing op de extra begeleiding- en toezichtlocatie.4
Wat is de gemiddelde periode dat asielzoekers uit veilige landen in procedure zijn? Welke maatregelen neemt u teneinde deze te bekorten?
Sinds de invoering van het sporenbeleid worden asielaanvragen van asielzoekers afkomstig uit een veilig land van herkomst versneld en met voorrang door de IND behandeld. Voor de actuele doorlooptijden en maatregelen om de doorlooptijden te verkorten verwijs ik naar antwoorden op recente Kamervragen.5
Is het feit dat de Extra Begeleidings- Toezichtslocatie (EBTL) bestaat, eigenlijk bekend bij COA-personeel, gezien uw oproep dat «iedereen moet weten dat dit bestaat»?2
Ja. Vanaf de opening van de ebtl’s is er binnen het COA veel aandacht besteed aan voorlichting over de extra begeleidings- en toezichtlocatie en de mogelijkheid tot overplaatsing naar deze modaliteit.
Is er voldoende capaciteit in dit speciale azc? Klopt het dat er maar weinig gebruik van gemaakt wordt?3 Zo ja, hoe komt dat?
In totaal zijn er 100 plaatsen beschikbaar in de ebtl’s. Op dit moment is dat voldoende. Ik verwijs voorts naar mijn brief van 15 november jl.8
Wordt er volgens u voldoende gebruik gemaakt van alle wettelijke mogelijkheden die er zijn?
Voor een effectieve inzet van de maatregelen die voorhanden zijn om overlastgevende asielzoekers aan te pakken is het belangrijk om te realiseren dat de mate waarin overlast voorkomt fluctueert, en de aard en achtergrond van de overlast verschilt. Dit vraagt dan ook om een intensieve lokaal gecoördineerde casusgerichte aanpak waarbij de betrokken partijen gezamenlijk bezien welke maatregelen moeten worden ingezet – op zowel strafrechtelijk, bestuursrechtelijk als vreemdelingrechtelijk terrein – om de overlastgevers adequaat aan te pakken.
De afgelopen periode is duidelijk geworden dat deze aanpak op een aantal locaties zichtbaar positieve effecten meebrengt, maar dat tegelijkertijd op andere locaties de overlast blijft of zelfs toeneemt. Daarom is het belangrijk om in geval van lokale problematiek te bezien of de maatregelen die beschikbaar zijn optimaal worden ingezet of dat extra inzet geboden is. Om hier gezamenlijk invulling aan te geven wordt in geval van lokale signalen van overlast vanuit mijn departement en de betrokken diensten verbinding gelegd met de lokaal betrokken partijen.
Welke problemen worden ervaren bij het uitzetten van asielzoekers uit veilige landen? Welke maatregelen neemt u teneinde de problemen op te lossen?
Als een vreemdeling niet langer in Nederland mag blijven is terugkeer aan de orde. De inzet van de migratieketen is erop gericht om in die gevallen vreemdelingen zelfstandig te laten vertrekken. In die situaties waarin de persoon niet bereid is om actief aan terugkeer te werken, kan de overheid overgaan tot gedwongen vertrek. De overheid beschikt daartoe over verschillende bestuursrechtelijke maatregelen, waarvan vreemdelingenbewaring de uiterste maatregel is. Vreemdelingenbewaring kan alleen toegepast worden als wordt voldaan aan strikte criteria waaronder zicht op uitzetting, een onttrekkingsrisico, dat een lichter middel niet volstaat en als kan worden betoogd dat de maatregel niet onredelijk bezwarend is. Zoals bekend bij uw Kamer is in geval van gedwongen vertrek medewerking nodig van het land van herkomst. Er zijn landen die hier onvoldoende aan meewerken. Om gedwongen vertrek naar dergelijke landen te intensiveren is de inzet van het kabinet erop gericht om in bilaterale relaties en op EU-niveau een betere terugkeersamenwerking te realiseren.
Het bericht dat het Chinese leger massaal onderzoekers stuurt naar westerse universiteiten |
|
Harm Beertema (PVV), Raymond de Roon (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Chinese leger massaal onderzoekers stuurt naar westerse universiteiten, onder meer naar de Technische Universiteit Delft?1 2
Ja.
Om welke opkomende en «dual use»-technologieën gaat het in het geval van Delft?
In het onderzoek dat wordt aangehaald in beide krantenartikelen wordt voornamelijk gedoeld op STEM (Science – Technology – Engineering – Mathematics) opleidingen.
Zijn de veiligheidsdiensten op de hoogte van de aanwezigheid van Chinese studenten en 3 wetenschappers die naar Nederland komen om de eigen Chinese militaire systemen en technologieën verder te ontwikkelen in opdracht van het Volksbevrijdingsleger (PLA)?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen geen uitspraken over hun actuele kennisniveau. De AIVD doet onderzoek naar personen en/of organisaties die een dreiging kunnen vormen voor de nationale veiligheid en democratische rechtsorde. De MIVD voert onderzoek uit naar spionage wanneer deze een bedreiging kan vormen voor het optreden van de krijgsmacht, voor de defensie-industrie of voor bondgenootschappelijke organisaties. De AIVD en de MIVD hebben de afgelopen jaren gerapporteerd over de (opkomende) rol van China. De ontwikkeling van de «Nieuwe Zijderoutes» is daar een goed voorbeeld van.
China werkt aan de overgang van een productie-economie, die vooral gericht is op export, naar een hoogwaardige technologische economie. Dat manifesteert zich onder meer in pogingen om technisch-wetenschappelijke kennis te verwerven.
Hoe stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vast of Chinese studenten en wetenschappers op academische gronden naar Nederland komen of dat ze naar Nederland komen in opdracht van de PLA voor de hier aanwezige opkomende en «dual-use»-technologieën?
Een niet-EU student die in Nederland een verblijfsvergunning voor studie wil aanvragen, dient ingeschreven te zijn bij een onderwijsinstelling die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst is erkend als referent én hij/zij dient aan die instelling voltijds hoger of wetenschappelijk onderwijs te gaan volgen. De onderwijsinstelling verzamelt alle relevante bewijsstukken en documenten en toetst of aan alle toepasselijke voorwaarden wordt voldaan. Hiertoe ondertekent de onderwijsinstelling een verklaring. Voorwaarde is in ieder geval een voldoende vooropleiding van de student om in Nederland een hogeronderwijsopleiding te volgen. Vervolgens dient de onderwijsinstelling de aanvraag voor afgifte van de verblijfsvergunning in bij de IND. Op basis van de aanvraag en indien de onderwijsinstelling heeft verklaard dat de student aan alle voorwaarden voldoet, verleent de IND aan de student een verblijfsvergunning. Wel voert de IND een toets uit op mogelijk gevaar voor de openbare orde. Hiernaast zal de IND eventuele twijfels over de motieven van een student en het vermoeden dat hij/zij mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid kenbaar maken aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Aangezien het in eerste instantie de onderwijsinstelling is die toetst of aan alle voorwaarden wordt voldaan, ligt daar ook primair de taak om alert te zijn op twijfels aangaande de (studie)motieven van studenten. De onderwijsinstellingen dienen zich te allen tijde bewust te zijn van de mogelijke veiligheidsrisico’s in de samenwerking met buitenlandse instellingen, wetenschappers en studenten. In een recent gesprek met de VSNU en Vereniging Hogescholen heb ik dan ook sterk aangedrongen op meer bewustwording en alertheid bij de kennisinstellingen in aangelegenheden als deze. In voorkomende gevallen staat het ook de onderwijsinstelling vrij om zorgen of twijfels kenbaar te maken aan de relevante diensten.
Bent u bereid om Chinese studenten en wetenschappers die opteren voor Nederlandse universiteiten waar gewerkt wordt met opkomende en «dual use»-technologieën te weren van Nederlandse universiteiten? Zo nee, waarom niet?
Er is geen Nederlandse wetgeving om studenten en wetenschappers met specifieke nationaliteiten van Nederlandse universiteiten te weren, met uitzondering van de «Kennisregeling Noord-Korea» waarmee op basis van VN-sancties tegen Noord-Korea studenten en wetenschappers geweerd kunnen worden voor specifieke proliferatiegevoelige opleidingen. Het risico van ongewenste kennis- en technologieoverdracht wordt erkend en heeft de aandacht van het kabinet. Hierover is contact met de Nederlandse universiteiten en het bedrijfsleven. Zo worden er bijvoorbeeld bijeenkomsten georganiseerd om bewustwording te bevorderen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4. Daarnaast wordt momenteel actief gekeken of het huidige beleidskader ter voorkoming van ongewenste kennis- en technologieoverdracht volstaat.
Problemen met veiligelanders |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur: «Asielzoekers die zich misdragen, moeten naar besloten azc»?1 Wat is uw oordeel daarover.
Ja. Zoals eerder aangegeven vind ik het volstrekt onacceptabel dat een beperkte groep asielzoekers overlast veroorzaakt. Dit vraagt om een gerichte aanpak waartoe een palet aan maatregelen beschikbaar is, waar ik uw Kamer meermaals over heb geïnformeerd.2 Bij deze aanpak moet scherp in de gaten gehouden worden wanneer overlast gevend gedrag overgaat in crimineel gedrag. In die gevallen zal – net zoals voor iedereen in ons land – de aanpak primair via het strafrecht moeten verlopen
Klopt het dat 4.000 asielzoekers in beeld zijn bij de politie, waarvan de helft afkomstig is uit veilige landen?
Ik verwijs hiervoor naar antwoorden op eerdere Kamervragen en daarbij verstrekte data van de monitorberichten handhaving en toezicht, afkomstig van het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt.3
Klopt het dat veel van deze zogenaamde «veiligelanders» die overlast veroorzaken, heel goed weten dat zij geen enkele kans maken op asiel? Deelt u de mening dat hun verblijf in Nederland buitengewoon slecht is voor het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen?
Ja. Dit is dan ook de inzet van de migratieketen. Asielaanvragen van vreemdelingen uit een veilig land van herkomst worden door de IND beoordeeld in een versnelde procedure. Indien er geen aanleiding is tot inwilliging is terugkeer aan de orde.
Deelt u de mening dat deze «veiligelanders» zo snel mogelijk moeten terugkeren naar hun land van herkomst?
Zie antwoord vraag 3.
Wat onderneemt u tegen de landen die «veiligelanders» weigeren terug te nemen? Deelt u de mening dat u bij deze landen – conform de aangenomen motie-Jasper van Dijk over bindende afspraken met veilige landen – steviger moet inzetten op terugkeer, teneinde het draagvlak voor vluchtelingenopvang in stand te houden?2
Conform de door u aangehaalde motie zet Nederland in op het maken van effectieve afspraken over samenwerking met veilige landen van herkomst voor de terugkeer van personen die irregulier in Nederland verblijven.
De Europese Commissie heeft met instemming van de lidstaten ten aanzien van een aantal landen, waaronder Marokko en Algerije, het voortouw genomen voor het afsluiten van een bindende terugnameovereenkomst. Dit is echter een proces van lange adem dat in de afgelopen jaren zijn doel nog niet naar tevredenheid heeft bereikt.
In de praktijk zet Nederland dan ook in op het opbouwen en onderhouden van een goede brede bilaterale relatie met de betrokken landen en tussen de uitvoerende diensten, om zo de mogelijkheid tot gedwongen terugkeer naar die landen te intensiveren. Nederland zoekt daarbij gericht naar mogelijkheden tot samenwerking die direct of indirect bijdragen aan terugkeer. Waar mogelijk wordt gestreefd naar een pakket afspraken dat van wederzijds belang is voor Nederland en het betreffende land.
Hoe oordeelt u over het idee van de burgemeester van Weert, overlastgevende asielzoekers in «besloten asielzoekerscentra» onder te brengen? Zijn hier juridische mogelijkheden voor?
Het is juridisch niet mogelijk om een gesloten opvanglocatie te hanteren. Er is in het verleden wel voor gekozen om gedurende een duidelijk afgebakende korte periode (rondom een feest of evenement) een specifieke groep bewoners te verplichten op de locatie te blijven. Op basis van hun gedrag in het verleden hebben zij individueel een kortdurende vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd gekregen. Als een vreemdeling standaard het terrein van een opvang locatie niet zou mogen verlaten, kan dat worden uitgelegd als een vorm van vrijheidsontneming. Voor vrijheidsontneming gelden andere juridische en uitvoeringskaders dan voor opvang, namelijk de kaders die gelden voor vreemdelingbewaring. Vreemdelingenbewaring vereist zowel juridisch als in de uitvoering dan ook echt iets anders dan de opvang en begeleiding in asielzoekerscentra.
Zoals bekend vloeit uit Europese regelgeving voort dat vreemdelingenbewaring alleen kan worden toegepast als wordt voldaan aan strikte criteria waaronder zicht op uitzetting, wanneer een lichter middel niet volstaat en als kan worden betoogd dat de maatregel niet onredelijk bezwarend is. Aan deze kaders zal in de regel niet zijn voldaan bij vreemdelingen die verblijven op een opvanglocatie; als dat wel het geval was, zouden die vreemdelingen immers in bewaring zijn geplaatst.
Ook ik zou graag zien dat er meer ruimte zou zijn om in bepaalde gevallen eerder vreemdelingenbewaring op te kunnen leggen, zeker in geval van overlastgevende vreemdelingen die criminele strafbare feiten begaan. Dit is dan ook onze inzet in de onderhandelingen in Brussel over diverse wetgevingstrajecten in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.
Waarom wordt dit groeiende probleem niet opgelost met behulp van de Extra Beveiligde Toezichtlocaties (de Aso-Azc’s)? Hoeveel plaatsen zijn daar op dit moment beschikbaar?
In onder meer mijn brieven van 8 juni en 15 november jl. ben ik ingegaan op het palet aan maatregelen dat beschikbaar is om overlastgevende asielzoekers lik op stuk te geven.5 Plaatsing in de extra begeleiding- en toezichtlocatie (ebtl) maakt hier onderdeel van uit en wordt – afhankelijk van de individuele situatie – ook ingezet. De twee ebtl’s bieden in totaal 100 plaatsen.
Deelt u de mening dat veiligelanders moeten terugkeren naar hun land van herkomst en dat u tot die tijd alles op alles zet om te voorkomen dat zij voor nog meer overlast zorgen?
Zie antwoord vraag 3.
Misstanden bij woningcorporatie Mijande |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Klokkenluider meldt misstanden corporatie Mijande: ministerie grijpt in»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe is dit toch nog mogelijk, ondanks de nieuwe Woningwet?
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) is aangewezen als integraal toezichthouder en ziet onder meer toe op de governance en integriteit bij corporaties en een correcte naleving van wet- en regelgeving. Bepaalde potentieel risicovolle handelingen van woningcorporaties, zoals de verkoop van vastgoed aan niet-huurders, zijn gebonden aan specifieke voorwaarden zodat de kans op onrechtmatigheden wordt geminimaliseerd. In deze casus is naar blijkt onder meer bewust onjuiste informatie verstrekt door de voormalig bestuurder. Ondanks strikte regelgeving en versterking van extern toezicht zijn dergelijke misstanden nooit volledig uit te sluiten. Om deze reden zijn in de herziene Woningwet ook de vereisten aan het interne toezicht door de RvC versterkt en legt de Aw in zijn taakuitoefening veel nadruk op de kwaliteit en werking van de governance van een corporatie. In het voorkomen danwel aanpakken van misstanden is intern toezicht namelijk de eerste verdedigingslinie. De RvC heeft in deze lijn opgetreden om deze misstand aan te pakken.
Hoe zit het met corruptie bij woningcorporaties? Hoe vaak wordt er door de Autoriteit Woningcorporaties ingegrepen?
Bij de Aw is het meldpunt integriteit woningcorporaties (MIW) ondergebracht. Iedereen kan hier melding doen van het vermoeden van onrechtmatigheden bij woningcorporaties. Meldingen geven vaak inzicht over misstanden in de cultuur en de governance bij een corporatie. Integriteit is nauw verbonden met governance. Aandacht voor governance en de interne «checks and balances» binnen een corporatie is bij het toezicht op integriteitrisico’s essentieel. Individuele integriteitschendingen kunnen worden voorkomen en gecorrigeerd als de interne bedrijfscultuur open en transparant is waardoor medewerkers, management en bestuur elkaar aanspreken bij mogelijke misstanden. De Aw neemt deze inzichten mee in haar toezicht op governance bij de corporaties.
Jaarlijks komen bij het MIW ongeveer 15 tot 20 meldingen binnen. Alle meldingen worden door de Aw onderzocht. Bij vermoeden van strafbare feiten wordt de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geïnformeerd. In nauwe afstemming tussen de Aw, de ILT-IOD en het Functioneel Parket wordt per casus bepaald welke interventie naar verwachting het meeste en juiste effect ressorteert: een strafrechtelijke, dan wel bestuursrechtelijk en soms allebei. Daarnaast kunnen ook via andere kanalen dan het MIW signalen bij de ILT-IOD binnenkomen over misstanden bij woningcorporaties. Ook deze signalen worden in nauwe afstemming met het Functioneel Parket en de Aw nader onderzocht.
De Woningwet geeft de Aw een aantal interventies als instrument. Afhankelijk van de ernst van de misstanden zal de Aw kiezen voor een passende interventie met de mogelijkheid om te escaleren op de interventieladder. De Raad van Commissarissen (RvC) is de werkgever van de (dagelijks) bestuurder en de Aw zal in eerste instantie proberen te bewerkstelligen dat de RvC optreedt bij misstanden van de bestuurder. Dit kan tot effect hebben dat bestuurders vanwege hun gedrag tegen werknemers of wegens het onrechtmatig bevoordelen van andere partijen met ontslag gaan zonder dat de Aw zelf tot interventie behoeft over te gaan.
De casus Mijande is overigens niet binnengekomen bij het MIW, maar betreft een rechtstreekse melding aan de Aw door de Raad van Commissarissen van Mijande op basis van artikel 29 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Btiv). De RvC was van de onrechtmatigheden via een interne klokkenluidersmelding op de hoogte gebracht en de RvC heeft vervolgens de melding doorgezet naar de Aw.
Is er voldoende informatie beschikbaar bij de Autoriteit Woningcorporaties om dergelijke casussen goed te kunnen controleren? Hoe verhoudt deze casus zich tot de oproep aan corporaties om minder te verantwoorden? Deelt u de mening dat dit tegenstrijdig is? Zo nee, waarom niet?
De informatie bij dergelijke casussen kan worden verkregen via het MIW, Raden van Commissarissen of tijdens de governance-inspecties die de Aw periodiek uitvoert bij de individuele woningcorporaties en ook via de ILT-IOD. Deze instrumenten volstaan.
In het Convenant Verbetering Informatievoorziening Woningcorporatiesector van 5 december 2017 is afgesproken dat er minder gegevens worden opgevraagd door de Aw tijdens de jaarlijks uitvraag vanuit de Aw bij de woningcorporaties over de gerealiseerde en de geprognosticeerde investeringen/uitgaven en inkomsten. Omdat het gaat over twee verschillende informatiestromen die elk een ander toepassingsgebruik hebben, is de oproep van de woningcorporaties niet per se strijdig. Het toezicht op de governance van corporaties is de laatste jaren bovendien juist geïntensiveerd.
Had u van deze casus geweten als de klokkenluider er niet was geweest? Krijgen klokkenluiders genoeg bescherming wanneer zij dergelijke corruptiezaken naar buiten brengen? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Er is sinds 1 juli 2016 een algemene wet voor klokkenluiders, zie https://huisvoorklokkenluiders.nl/, met als doel klokkenluiders te beschermen. Deze wet geldt voor organisaties waar meer dan 50 personen werken. Op de website van de Aw staat daarnaast vermeld hoe klokkenluiders hun melding kunnen doen www.ilent.nl/onderwerpen/meldingen-en-vragen-autoriteit-woningcorporaties/meldpunt-integriteit-woningcorporaties). Ook stelt AEDES, de brancheorganisatie van Woningcorporaties, via de governancecode, een Klokkenluidersregeling verplicht voor hun leden. Tijdens de governance-inspecties van de Aw bij de individuele woningcorporaties komt het thema integriteit altijd aan de orde; daarnaast wordt nagegaan of er een klokkenluidersregeling bestaat. Of de casus Mijande was gedetecteerd zonder klokkenluidersmelding is niet met zekerheid vast te stellen. Sinds de instelling van het MIW in 2009 en de hiervoor genoemde meldplicht van Raden van Commissarissen die sinds 2015 bestaat, is wel gebleken dat corporaties in de loop van de jaren steeds alerter zijn geworden op misstanden en deze in veel gevallen actief delen met de Aw.
Draagt de voormalige corporatiebestuurder financieel bij aan de geleden kosten, in navolging van de motie-Koerhuis c.s. (Kamerstuk 29 453, nr. 469) om corporatie(bestuurder)s bij wanbestuur financieel te laten bijdragen? Zo nee, waarom niet?
De voormalige bestuurder is op staande voet ontslagen, heeft geen ontslagvergoeding ontvangen, en kan daardoor ook geen gebruik meer maken van de betreffende (functie gebonden) auto. Daarnaast heeft de Aw de toestemming ingetrokken van de verkoop van de woningen die onder de getaxeerde verkoopprijs waren verkocht. Dit betekent dat de verkoop nietig is en dat teruglevering via de notaris plaats dient te vinden zodat het bezit weer in handen komt van de woningcorporatie. Daarvoor moet de koper wel meewerken en indien dit niet het geval is zal door de woningcorporatie een civiele procedure gestart moeten worden om teruglevering af te dwingen.
Er bestaat door bovenstaande acties bij de voormalige bestuurder, dan wel bij derden, geen financieel voordeel meer. Indien er wel sprake is van schade voor het maatschappelijk gebonden vermogen dan ziet de Aw erop toe dat deze schade wordt verhaald op de veroorzakers. Dit is reeds bij wet geregeld, in lijn met de genoemde motie. Bij de herziening van de Woningwet in 2015 is tevens geregeld dat commissarissen persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden voor onbehoorlijk toezicht. Op dit moment is niet vastgesteld dat het maatschappelijk gebonden vermogen is aangetast.
Is het waar dat de huidige interim--corporatiebestuurder de heer R. is? Wat is het interim--salaris van de heer R.? Valt dit interim--salaris bij corporatie Mijande wel binnen de beloningscode voor bestuurders van corporaties, in tegenstelling tot het interim--salaris van de heer R. bij corporatie Geertruidenberg?2
Woningcorporaties dienen te voldoen aan de Wet Normering Topinkomens (WNT). Bij het toezicht op de naleving van de WNT steunt de Aw op de controlewerkzaamheden van de externe accountant, zoals vastgelegd in het jaarlijks gepubliceerde controleprotocol WNT. De bezoldiging moet in de jaarrekening openbaar worden gemaakt voor zover die boven het bezoldigingsmaximum uitkomt. De accountant meldt een onterechte betaling aan de Aw als deze niet in de jaarrekening is opgenomen. De Aw neemt kennis van deze stukken en intervenieert bij geconstateerde afwijkingen op de regelgeving van de WNT. De bezoldiging van de interim-bestuurder zal worden verantwoord in de jaarrekening van 2018, waarop vervolgens in de loop van 2019 genoemde accountantscontrole zal plaatsvinden. De Aw kan daarom nu nog geen inzage geven over bezoldiging van bestuurders over 2018.
In hoeverre zijn er genoeg instrumenten om foute corporatiebestuurders aan te pakken?
Zie tevens het antwoord op vraag 3. De Raad van Commissarissen (RvC) is de werkgever van de (dagelijks) bestuurder en de Aw zal in eerste instantie bewerkstelligen dat de RvC optreedt bij misstanden van de bestuurder. Zo kan de Aw erop aandringen dat de corporatie aangifte doet van een strafbaar feit of de schade civielrechtelijk verhaalt op betrokkene. De Aw kan in het uiterste geval een commissaris ook schorsen en betrokkene via de Ondernemingskamer voordragen voor ontslag. Daarnaast heeft de Aw de gebruikelijke handhavingsbevoegdheden op grond van de Woningwet, zoals het geven van een aanwijzing, de last onder dwangsom of het aanstellen van een externe toezichthouder. Hiermee zijn er voldoende instrumenten om corporatiebestuurders aan te pakken indien daar aanleiding toe is.
De situatie in Amsterdam na het faillissement van het MC Slotervaart |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat de gemeente Amsterdam u heeft gevraagd om inzicht te geven over beschikbare en noodzakelijke capaciteit van ziekenhuiszorg in Amsterdam en dat u de gemeente daar nog geen antwoord op heeft gegeven? Zo ja, waarom heeft u in deze urgente situatie niet met de grootste urgentie antwoord gegeven? Wanneer kan de gemeente Amsterdam dat antwoord verwachten?
Het klopt dat ik de bovengenoemde vraag van de gemeente Amsterdam heb ontvangen. Ik heb de brief van de gemeente Amsterdam inmiddels beantwoord. Bijgaand treft u een afschrift van mijn reactie.1
Klopt het dat uw ministerie in juli 2018 informatie had over de financiële situatie van in elk geval MC IJsselmeerziekenhuizen en het MC Slotervaart? Zo ja, waarom heeft uw ministerie de Tweede Kamer hier destijds niet over geïnformeerd?
Er waren al langer signalen over de zorgelijke financiële situatie bij beide ziekenhuizen. Zie ook mijn eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer2. Tegelijkertijd bleef er altijd perspectief op een oplossing. Er was derhalve geen directe aanleiding om uw Kamer hierover te informeren. Dat het mogelijk zou uitdraaien op een ongecontroleerd faillissement werd pas in een heel laat stadium duidelijk. Ook na het aanvragen van surseance had ik de overtuiging dat er meer tijd zou zijn voor de ziekenhuizen, verzekeraars en de bewindvoerders om te komen tot een gefaseerde en zorgvuldige afwikkeling of eventueel een snelle doorstart van de ziekenhuiszorg te komen.
Deelt u de mening dat alerter reageren op de signalen in juli 2018 extra tijd had gegeven om een mogelijk faillissement te voorkomen of op zijn minst de afbouw gecontroleerd en zorgvuldig te laten verlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat had u met de kennis van nu het beste kunnen doen en welke lessen trekt u daaruit?
Dat het mogelijk zou uitdraaien op een ongecontroleerd faillissement werd pas in een heel laat stadium duidelijk, zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ik vind het van groot belang om lessen te leren van de beide faillissementen. Om die reden heb ik uw Kamer toegezegd dat ik een extern en onafhankelijk onderzoek zal starten naar de gang van zaken in aanloop naar de faillissementen en daarna. Daaruit zal moeten blijken hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op een dreigend faillissement en eerder maatregelen kunnen treffen voor een zorgvuldige overdracht van patiënten en personeel.
Blijft er voldoende medisch specialistische zorg beschikbaar in de stad Amsterdam? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, wat gaat u doen om te zorgen dat dit wel het geval is?
Er blijft voldoende medische specialistische zorg beschikbaar in de regio Amsterdam. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij in dit verband laten weten dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis in voldoende mate heeft aangetoond dat er voldoende ziekenhuiscapaciteit is in de regio Amsterdam om het wegvallen van MC Slotervaart op te vangen.
Blijven afdelingen met unieke specialiteiten en/of specialiteiten die belangrijk en waardevol zijn voor de buurt, behouden voor de stad Amsterdam? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom laat u toe dat dit verloren gaat?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld per brief van 13 november jl. heb ik vorige week afspraken gemaakt met de curatoren van MC Slotervaart, zorgverzekeraar Zilveren Kruis, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de gemeente Amsterdam over een veilige en beheerste overdracht van patiënten naar omliggende ziekenhuizen. Zo mogelijk gaan afdelingen en hun patiënten intact en volledig over naar een ander ziekenhuis. Waar dat niet lukt wordt gezocht naar een passende oplossing. De IGJ houdt dit proces nauwlettend in de gaten.
Kan u de toezegging geven dat er voldoende medisch specialistische zorg beschikbaar zal blijven in de gemeente Amsterdam na het mogelijk wegvallen van het MC Slotervaart? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Er blijft voldoende medisch specialistische zorg beschikbaar in de regio Amsterdam. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 en 5.
Blijft er een adequate en toekomstbestendige ziekenhuiszorg binnen de grenzen van Amsterdam na het mogelijk wegvallen van het MC Slotervaart? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Er blijft een adequate en toekomstbestendige ziekenhuiszorg binnen de regio Amsterdam. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Is er oog voor de bereikbaarheid van de zorg voor de kwetsbare Amsterdammer na het mogelijk wegvallen van het MC Slotervaart? Zo ja, hoe gaat u dit in de gaten houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, hier is oog voor. Zie ook mijn antwoord op vraag 5. De IGJ houdt de overdracht van patiënten naar andere ziekenhuizen nauwlettend in de gaten. De NZa ziet toe op de zorgplicht van de betrokken zorgverzekeraars.
Leiden de faillissementen ertoe dat de budgetplafonds voor ziekenhuiszorg omlaag gaan? Zo ja, komt dan niet de wettelijke zorgplicht van de zorgverzekeraars in gevaar? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, de faillissementen hebben geen invloed op de beschikbare middelen voor medisch-specialistische zorg. Dit budgettair kader is geënt op de benodigde zorg voor patiënten, niet op individuele zorgaanbieders.
Wordt er in de budgetplafonds van de omliggende ziekenhuizen ruimte gecreëerd om de zorg van het MC Slotervaart op te vangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u die verschuiving toelichten en inzichtelijk maken?
Het is aan zorgverzekeraars om voldoende zorg voor hun verzekerden in te kopen (zorgplicht). Door de faillissementen zullen zij de zorg die wegvalt bij de twee ziekenhuizen elders moeten contracteren. Het is aan de individuele zorgverzekeraars en zorgaanbieders om daar inhoudelijke en financiële afspraken over te maken. Ik heb geen inzicht in die individuele contracten. Zoals ik in het antwoord op vraag 9 heb aangegeven verandert het macro-budgettair kader voor de medisch-specialistische zorg niet.
Bent u het met ons eens dat gezien de ervaring met de razendsnelle afbouw van zorg en de enorme onzekerheid die dit de afgelopen twee weken heeft meegebracht voor patiënten en personeel, het belangrijk voor de houdbaarheid van het stelsel is om een aantal zaken voor de toekomst beter te gaan regelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke aanpassingen denkt u en op welke termijn gaat u hiermee aan de slag?
Gezien de ervaringen met de snelle afbouw van zorg en de onzekerheid die dit gaf voor patiënten en personeel vind ik het van groot belang om lessen te leren van zowel het faillissement van het MC Slotervaart als het faillissement van het MC IJsselmeerziekenhuizen. Om die reden heb ik eerder aan de Tweede Kamer toegezegd dat ik een extern en onafhankelijk onderzoek zal starten naar de gang van zaken in aanloop naar de faillissementen en daarna. Daaruit zal moeten blijken hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op een dreigend faillissement en zo nodig eerder maatregelen kunnen treffen voor een zorgvuldig overdracht van patiënten en personeel.
Bent u het met ons eens dat wetswijzigingen nodig zijn om te zorgen dat de Zorgverzekeringswet en de Faillissementswet goed op elkaar aansluiten, zodat de acute overdracht van patiënten in het geval dat een ziekenhuis onverhoopt failliet gaat niet meer plaatsvindt zoals in de afgelopen periode? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u hiermee aan de slag?
Ik zou inhoudelijk niet vooruit willen lopen op de uitkomsten van het onderzoek waarnaar ik in het antwoord op vraag 11 verwijs. Ik ben van mening dat lessen te trekken zijn op basis van grondig onderzoek.
Deelt u de mening dat ook gemeentes een (formele) rol moeten krijgen als zorgverleners failliet gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zou u dit kunnen vormgeven?
Faillissementen van ziekenhuizen grijpen diep in de lokale en regionale samenleving. Daarom hebben gemeenten per definitie een rol als een zorgaanbieder binnen haar grenzen failliet gaat. Ik ben van mening dat het onderzoek naar de faillissementen ook rekening moet houden met de rol en betrokkenheid van alle stakeholders.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is bij een faillissement van een ziekenhuis of het stoppen van medisch specialistische zorg, een «standstill» wordt afgedwongen waardoor de zorgvuldige overdracht (transitieproces) veilig kan verlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit vorm te geven?
Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik een extern en onafhankelijk onderzoek zal starten naar de gang van zaken in aanloop naar de faillissementen en daarna. Daaruit zal moeten blijken hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op een dreigend faillissement en zo nodig eerder maatregelen kunnen treffen voor een zorgvuldig overdracht van patiënten en personeel. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 11 & 12.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Doktersdienst zet mes in huisartsenposten’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Doktersdienst zet mes in huisartsenposten»?1
Ja
Hoe wordt bepaald wat de zorgplicht met betrekking op de huisartsenzorg is?
De huisartsen zijn verantwoordelijk voor het zorgaanbod van de 24-uurs zorg aan hun patiënten. Hoe zij dit inrichten is aan hen en primair hun verantwoordelijkheid. Deze casus gaat specifiek over de acute huisartsenzorg in de avonden, nachten en weekenden (ANW).
De NZa heeft de zorgplicht voor zorgverzekeraars met betrekking tot huisartsenzorg in de «Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw» als volgt ingevuld:
In aanvulling op dit toezichtkader heeft het veld een aantal streefwaarden benoemd in het Raamwerk kwaliteitsbeleid, met het oog op kwaliteit, patiëntveiligheid en transparantie. Een van deze streefwaarden is dat 90 procent van de inwoners binnen 30 minuten bij een huisartsenpost moet kunnen zijn.
Wordt na deze terugtrekkende beweging van de huisartsen nog wel voldaan aan de zorgplicht? Zo nee, wie is aanspreekbaar op het herstellen van het zorgaanbod zodat het weer aan de zorgplicht voldoet?
Via de doktersdienst Groningen hebben de huisartsen de ANW-diensten in de regio Groningen georganiseerd. Dit is verdeeld over een aantal locaties/huisartsenposten. Om de werkdruk bij huisartsen in de regio behapbaar te houden en de diensten in de ANW-uren eerlijker onder de huisartsen te verdelen, heeft de Doktersdienst Groningen een voorstel gedaan.
In het voorstel voor de nieuwe dienstverlening, zijn de posten in Groningen, Scheemda en Stadskanaal elke avond en elk weekend open. De post in Delfzijl is ook iedere avond open, maar korter dan voorheen. Deze post is ook in het weekend overdag open. De post in Leek is gedurende de weekenden overdag open. En de huisartsenpost in Hoogezand wordt gesloten.
Volgens de doktersdienst blijft de spoedzorg voor iedereen bereikbaar wanneer uitvoering wordt gegeven aan de nieuwe dienstverlening huisartsenposten in Groningen. Zij geven aan dat de norm die afkomstig is uit het Raamwerk kwaliteitsbeleid, die zegt dat 90 procent van de inwoners binnen 30 minuten bij een huisartsenpost moet kunnen zijn, in de nieuwe situatie wordt gehaald. Ook de zorgverzekeraar is van mening dat in de nieuwe opzet van de huisartsenposten aan de zorgplicht blijft voldaan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op naleving van de zorgplicht.
Zal de sluiting van deze huisartsenposten niet tot meer druk leiden bij de bestaande huisartsenposten?
De doktersdienst Groningen heeft toegelicht dat zij de bezetting op de huisartsenposten die open blijven aanpassen op de nieuwe situatie. De huisartsenposten die open blijven krijgen meer bezetting dan voorheen, opdat zij de extra zorgvraag aankunnen. Het doel van de nieuwe dienstverdeling is juist om de werkdruk onder alle huisartsen in de regio in verhouding beter te verdelen.
Mogen huisartsen eenzijdig dit soort besluiten nemen? Op welke wijze zijn zorgverzekeraars, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en lokale overheden bij dit soort besluitvorming betrokken?
Huisartsen moeten de ANW-zorg regelen met elkaar, dat doen ze in Groningen via de doktersdienst en ze bieden die zorg aan in verschillende huisartsenposten/locaties.
Zoals ook in eerdere antwoorden vermeld zijn de huisartsen verantwoordelijk voor het zorgaanbod van de 24-uurs zorg aan hun patiënten. Het is primair de verantwoordelijkheid van huisartsen om te besluiten hoe zij deze zorg inrichten. Waar het specifiek gaat om de acute huisartsenzorg in de avonden, nachten en weekenden (ANW), is het voor de continuïteit van zorg beter om deze zorg niet individueel te leveren maar om als huisartsen samen te werken en de diensten onderling te verdelen. De levering van ANW-zorg vindt dus veelal plaats via een samenwerking van huisartsen in een beperkt aantal huisartsenposten, die niet door individuele zorgverzekeraars maar via representatie wordt ingekocht en waarvoor de begroting voorts wordt goedgekeurd door de NZa.
Tegen deze achtergrond is niet de ACM, maar de NZa de meest aangewezen toezichthouder om partijen aan te spreken indien problemen optreden. Zorgverzekeraars moeten immers aan hun zorgplicht voldoen en dus voldoende goede zorg inkopen. De NZa ziet toe op de naleving van de zorgplicht. De zorgplicht kan in het gedrang komen als gevolg van een positie van aanmerkelijke marktmacht (AMM) en de NZa zou dan op grond van het AMM-instrument waarover zij beschikt op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg kunnen ingrijpen door specifieke verplichtingen (contracteerplicht) op te leggen. Ik heb contact gehad met de NZa en ik begrijp van haar dat er op dit moment geen signalen zijn dat de zorgplicht van de zorgverzekeraar in gevaar komt.
De Doktersdienst heeft toegelicht de preferente zorgverzekeraar in de plannen te hebben betrokken. De meerderheid van de huisartsen die aangesloten zijn bij Doktersdienst Groningen heeft ingestemd met de nieuwe verdeling van diensten op de huisartsenposten. Momenteel ligt het voorstel ter afstemming in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). Hierin zijn de partijen in de acute zorgketen vertegenwoordigd.
Tot slot vind ik het belangrijk dat de Doktersdienst Groningen zorg draagt voor een goede informatieverstrekking naar lokale overheden en inwoners.
De Doktersdienst Groningen heeft toegelicht dat er contact is geweest met de betrokken wethouders, en dat de betrokken bewoners via verschillende kanalen zijn geïnformeerd. Omdat ik communicatie naar de betrokkenen erg belangrijk vind in gevallen waarbij er bijvoorbeeld een huisartsenpost (gedeeltelijk) sluit, heb ik een concept AMvB naar de Kamer verstuurd waarin ik communicatie naar onder andere inwoners en burgemeesters en wethouders bij dergelijke besluiten in de regelgeving wil opnemen.
Kan er sprake zijn van aanmerkelijke marktmacht, nu huisartsen eenzijdig dit besluit kunnen nemen en er geen alternatieve aanbieder van huisartsenzorg in Groningen is die alternatieve of aanvullende huisartsenzorg ‘s avonds kan leveren? Bent u bereid dit door de ACM te laten toetsen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Veel inzet onbevoegd personeel in zorg’ |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u het artikel «Veel inzet onbevoegd personeel in zorg»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Het is belangrijk dat zorg wordt verleend door ter zake kundige personen. Verpleegkundigen en verzorgenden zijn opgeleid in het uitvoeren van verpleegkundige en verzorgende handelingen. Voor deze handelingen dienen de zorgverleners bevoegd en/of bekwaam te zijn. Er zijn echter ook handelingen of niet-zorgtaken die door ander personeel onder voorwaarden kunnen worden uitgevoerd. Ik ga hier nader op in onder vraag 8. Ik vind het positief dat instellingen kijken naar andere mogelijkheden als zij kampen met een tekort aan personeel. De inzet van niet voor de zorg geschoold personeel op niet-zorgtaken kan daarbij een oplossing bieden.
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de peiling onder 2.570 leden van de Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)?2 Gaat u hierover in gesprek met de V&VN?
Ja.
Ik ben doorlopend in gesprek met de landelijke partijen in zorg, welzijn en onderwijs over de uitdagingen en mogelijkheden die wij zien in de zorg, zo ook met de V&VN. Signalen als deze neem ik serieus.
Deelt u de mening dat het in een tijd, waar 91% van alle zorgprofessionals tekorten ervaren, het schrikbarend is dat uit de peiling naar voren komt dat 38% van de werkgevers geen actie onderneemt om dit aan te pakken? Zo ja, herkent u dit beeld en hoe valt dit te rijmen met de voorstellen uit het actieprogramma «werken in de zorg»?
Uit de peiling van V&VN onder 2.570 van haar circa 95.000 leden komt naar voren dat een groot deel van hen tekorten ervaren. Ook heeft een deel van deze medewerkers zorgen over hoe hun werkgevers deze tekorten aanpakken. Ik kan dit onderzoek en deze percentages niet verifiëren, maar als deze peiling inderdaad een representatief beeld geeft, is het een zorgwekkend signaal. In meer algemene zin deel ik de zorgen over de arbeidsmarkttekorten in de zorg. Voor de hele zorg en welzijn is sprake van een enorme personele opgave. Met het Actieprogramma Werken in de Zorg werkt VWS daarom samen met SZW en OCW en relevante landelijke en regionale partijen in zorg, welzijn en onderwijs aan een zorgbrede aanpak. Langs de actielijnen meer kiezen voor de zorg, beter opleiden voor de zorg en anders werken in de zorg wordt gewerkt aan het terugdringen van het personeelstekort.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat binnen de overleggen in het kader van de Regionale Actieplannen Aanpak Tekorten (RAAT) alle zorgwerkgevers hierbij worden betrokken? Hoe gaat u hierbij borgen dat alle zorgprofessionals hierin mee worden genomen, zodat zij zich gaan herkennen in de plannen? Wanneer is u verwachting dat 100% van alle medewerkers in de zorg gaan ervaren dat ze worden betrokken?
We leggen met de aanpak in actieprogramma het zwaartepunt in de regio. Daar wonen en werken mensen, en daar gaan ze naar school. Op dat niveau is het van belang dat werkgevers, scholen en alle andere relevante partijen samenwerken. Het is daarbij inderdaad belangrijk dat bij de RAATs werkgevers vanuit alle zorgsectoren betrokken zijn. De RAATs zijn een levend document, zowel qua inhoud als qua betrokkenheid van werkgevers: er is en blijft ruimte voor werkgevers die dat nog niet hebben gedaan, zich alsnog bij de RAAT in hun regio aan te sluiten. De Commissie Werken in de Zorg brengt de voortgang in beeld en adviseert over verdere ontwikkeling. Bij de bestuurlijke voortgangsgesprekken die de Commissie voert, wordt expliciet gekeken naar brede betrokkenheid van zorgwerkgevers.
In reactie op de aangehouden motie van de leden Bergkamp en Dik-Faber3 waarin zij verzoeken te stimuleren en te faciliteren dat in elke regio zorgprofessionals aan de regionale arbeidsmarkttafel zitten opdat hun kennis en expertise maximaal gebruikt worden en de kloof tussen het beleid en de praktijk zo veel mogelijk verkleind kan worden, heb ik toegezegd de Commissie Werken in de Zorg een aanvullende vraag mee te geven, namelijk op welke manier de professionals betrokken zijn geweest bij de plannen, niet alleen bij de uitvoering maar ook bij de totstandkoming ervan en de besluitvorming daarover. Op deze manier kunnen goede voorbeelden hoe dit gebeurt, worden gedeeld en wordt dit verder gestimuleerd.
Medewerkers ervaren dat zij betrokken worden als zij merken dat de goede dingen worden gedaan: dat werkdruk en administratieve lasten verminderen, dat zij doen waarvoor ze zijn opgeleid, dat er ruimte is voor de begeleiding van stagiairs en nieuwe medewerkers. Wat precies nodig is, zal per regio, per instelling en medewerker verschillen.
Wat vindt u van de constatering dat uit de peiling blijkt dat «patiëntenstops» en het sluiten van bedden worden ingezet als veelvoorkomende maatregelen om personeelstekorten aan te pakken? Ziet u dit als een wenselijke oplossing? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen?
Patiëntenstops hebben als doel om goede kwaliteit van zorg te kunnen blijven garanderen in geval van grote drukte. Het is geen maatregel om personeelstekorten aan te pakken. Dat neemt niet weg dat regelmatige patiëntenstops een signaal zijn van te weinig personeel. Deze uitdaging geldt voor de gehele sector Zorg en Welzijn. Dit vraagt om een structurele en gezamenlijke aanpak. Daarom hebben wij samen met de Staatssecretaris van VWS, in maart van dit jaar het reeds genoemde Actieprogramma Werken in de Zorg gelanceerd. In dat verband is het goed om te constateren dat uit de peiling blijkt dat ook meer opleiden als veelvoorkomende maatregel wordt genoemd die werkgevers nemen om personeelstekorten tegen te gaan.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de peiling dat 48% van de medewerkers in de zorg nog niet ervaart dat de werkgever zich inzet om het personeel te behouden? Ziet u hierin een verband met het feit dat per jaar bijna 80.000 mensen de zorg verlaten? Zo ja, in welke mate is het beleid erop gericht om het belang van goed werkgeverschap aan te jagen?
De peiling is gehouden onder 2.750 van de in totaal circa 95.000 leden van V&VN. Wij kunnen dit onderzoek en deze percentages niet verifiëren, maar als deze peiling inderdaad een representatief beeld geeft, is het een zorgwekkend signaal.
Inzet van het Actieprogramma Werken in de Zorg is niet alleen op een hogere instroom (onder andere door de campagne IkZorg) en op meer opleiden (onder andere door SectorplanPlus). Het is ook gericht op anders werken. Want het is inderdaad van groot belang dat we de mensen in de zorg behouden. Veel zorgmedewerkers hebben een grote intrinsieke motivatie voor het werk dat zij doen. Dat is iets om te koesteren. Goed werkgeverschap is hierbij de sleutel. Door er voor te zorgen dat medewerkers werk en privé kunnen combineren, ruimte te geven voor ontwikkeling en groei en er voor te zorgen dat medewerkers kunnen doen waar ze goed in zijn, blijven mensen gemotiveerd om te blijven werken in de zorg.
Ik spoor werkgevers aan zich de vraag te stellen: «Wat kan ik beter doen aan mijn eigen personeelsbeleid? Hoe kan ik mijn organisatie zo inrichten dat mijn medewerkers tevreden zijn, en de beste zorg kunnen leveren?» Het is van belang daarbij niet alleen oplossingen voor het personeel te zoeken, maar vooral mét het personeel, waarbij de professionele verantwoordelijkheid en autonomie van de medewerker als uitgangspunt dienen. Zij kennen immers de dagelijkse praktijk en zij weten vaak goede en praktische oplossingen te bedenken die het werk makkelijker en beter maken.
Wanneer uit de peiling blijkt dat 51% aangeeft dat de tekorten aanhouden en 39% het nog erger ziet worden, wat is dan uw reactie? Wat zegt dit over de kloof die wordt ervaren tussen de mensen die dagelijks liefdevolle zorg verlenen en hun werkgevers?
Zie antwoord vraag 6.
Moeten patiënten zich ongerust maken om hun veiligheid als 39% van de medewerkers in de zorg aangeven dat «onbevoegde of onbekwame collega’s worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend wat de precieze inzet van onbevoegd of onbekwaam personeel inhield in de situaties waar de respondenten naar verwezen en wat precies als risico voor de patiëntveiligheid wordt ervaren. Los daarvan moeten zorgaanbieders
zich aan de voorwaarden houden om dat risico zo klein mogelijk te maken. Binnen de kaders van de Wet BIG is het mogelijk dat voorbehouden handelingen onder voorwaarden ook worden uitgevoerd door ander personeel of vrijwilligers. Uitgangspunt daarbij is dat de opdrachtgever bevoegd is tot het verrichten van de voorbehouden handeling en de opdrachtnemer bekwaam om de voorbehouden handeling uit te voeren. Waar nodig geeft de opdrachtgever (de zelfstandig bevoegde, BIG-geregistreerde zorgverlener) aanwijzingen voor de uitvoering van de voorbehouden handeling. Overigens beslaat maar een klein deel van de totale zorghandelingen uit voorbehouden handelingen. Het overgrote deel aan zorghandelingen is niet voorbehouden aan een bepaalde zorgverlener of beroepsgroep.
Wat vindt u van de constatering dat 64% aangeeft dat de patiëntveiligheid «soms in gevaar» is en 5% zelfs aangeeft dat het «vaak in gevaar» is? Wat gaat u hier aan doen en wat is uw advies aan een zorgprofessional, hoe hier mee om te gaan in de dagelijkse praktijk?
Het is geen goede ontwikkeling als zorgverleners ervaren dat de patiëntveiligheid op enig moment in het geding komt. We streven in Nederland naar een kwalitatief goede patiëntenzorg, waarbij de patiënt beschermd wordt. Het hebben van voldoende deskundig personeel is een belangrijk onderdeel van het toezicht van de inspectie. Als hier niet aan voldaan wordt, vraag ik deze zorgverleners om hiervan melding te maken bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd, zodat zij die informatie in haar toezicht kan betrekken.
De inspectie publiceert jaarlijks de aantallen meldingen in haar jaarbeeld. Omdat het thema onbevoegd personeel geen aparte meldingcategorie is, heeft de inspectie naar meldingen gezocht met het trefwoord «onbevoegd». Daaruit kwamen ongeveer 270 meldingen over onbevoegd personeel zorgbreed in de afgelopen drie jaar. Deze gegevens zijn niet specifiek genoeg om de informatie uit de peiling van V&VN te onderbouwen, maar ik kan me voorstellen dat de zorgverleners uit de V&VN peiling zich niet allen ook bij de inspectie gemeld hebben met hun signaal. Bovendien ontvangt de inspectie ook van anderen meldingen.
Komen deze cijfers op het gebied van de patiëntveiligheid overeen met een toename van het aantal meldingen bij de inspectie? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, waarom niet en is hier een verklaring voor te geven?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u signalen dat bij organisaties waar nog niet concreet wordt gewerkt aan het oplossen van de tekorten en goed werkgeverschap er meer redenen is tot zorgen rond de patiëntveiligheid? Zo ja, is dit voor u een reden om strikt toe te zien op de kwaliteit van de geleverde zorg door deze instellingen en hoe ziet dit er dan uit? Zo nee, bent u bereid om dit verder te onderzoeken en de Kamer te informeren over een mogelijk verband?
Alle signalen rondom patiëntveiligheid worden serieus genomen. Het maakt daarbij niet uit wat de reden is van een vermoeden van gevaar voor de patiëntveiligheid. Zoals gezegd streven we in Nederland naar kwalitatief goede patiëntenzorg.
Indien er risico voor de patiëntveiligheid bij de inspectie gemeld wordt kan zij besluiten om nadere toezichtactiviteiten in te zetten. Zo nodig vraagt de inspectie de zorgaanbieder om verbetermaatregelen te nemen of zet zij handhavingsmaatregelen in.
Wat zijn u verwachtingen over de uitkomsten van een vergelijkbare peiling als deze over een jaar, twee jaar, drie jaar wordt herhaald? In welke mate zijn deze indicatoren voor u een uitgangspunt voor het monitoren van het welslagen van alle inspanningen op het gebied van het actieprogramma «werken in de zorg»?
Mijn verwachting is dat de medewerkers in de zorg in de dagelijkse praktijk steeds meer gaan merken van de acties die ingezet zijn en nog worden ingezet om het personeelstekort aan te pakken. Ten eerste doordat steeds meer werkgevers doordrongen raken van het feit dat het echt tijd is om in actie te komen en zich een goed werkgever te tonen. Ten tweede omdat het tijd nodig heeft voordat de effecten van de acties echt merkbaar zijn op de werkvloer.
In de bijlage van de eerste voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de zorg4 zijn de indicatoren te vinden aan de hand waarvan de voortgang van het programma zal worden gemeten. Het gaat om indicatoren ten aanzien van de algemene doelstelling van voldoende, tevreden en goed toegeruste medewerkers, de drie actielijnen uit het actieprogramma en een aantal specifieke instrumenten. Voorbeelden van deze indicatoren zijn het aantal medewerkers binnen zorg en welzijn, de medewerkerstevredenheid en de uitstroom uit de zorgsector. In reactie op uw verzoek van 7 november jl. (met kenmerk 2018Z20363) om een nadere duiding van de invulling van de voortgangsrapportages en de aangenomen motie Kerstens en Ellemeet5 over het formuleren van een aantal belangrijke streefdoelen zal ik u vóór het einde van dit jaar een nadere duiding sturen met betrekking tot de invulling van de monitoring van het actieprogramma.
De uitzending ‘Kwetsbare werknemers als verdienmodel?’ van de Monitor |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u de uitzending «Kwetsbare werknemers als verdienmodel?» van de Monitor?1
Ja.
Bent u bekend met deze constructie, waarbij boventallige werknemers tegen een flink bedrag worden overgenomen? Zijn er meer bedrijven die deze constructie gebruiken?
Ik ben ervan op de hoogte dat medewerkers van (semi-) publieke instellingen in een aantal gevallen een dienstbetrekking aangaan met een bureau met onder meer het doel om ondersteuning te krijgen bij het vinden van werk. Een dergelijk bureau kan beter zijn toegerust en succesvoller zijn in het begeleiden van kandidaten naar ander werk dan de werkgever zelf. De constructie wordt aangeduid met het begrip «contractovername» en is vaak een alternatief voor onvrijwillig ontslag. In het programma van de Monitor ging het om verhalen van medewerkers die door contractovername in dienst kwamen van het bureau de Maasgroep en voor dat bureau werkzaamheden gingen verrichten.
Vindt u ook dat op deze manier kwetsbare mensen worden gebruikt als verdienmodel? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, waarom niet?
In de regel gaat het bij deze bureaus om commerciële partijen, enige winstmarge is dan normaal en toelaatbaar. Dat betekent echter niet dat deze externe partijen, op welke wijze dan ook, misbruik zouden mogen maken van de werknemers die daarbij betrokken zijn. Uit het onderzoek van de Monitor blijkt dat er ex-medewerkers zijn met negatieve ervaringen met de contractovername door de Maasgroep. Deze constructie heeft de schijn tegen zich omdat volgens de ex-medewerkers sprake zou zijn van duurzaam werk maar zij belandden na een jaar in de WW. Ook ontbrak goede begeleiding volgens deze ex-medewerkers. Als de constructie van contractovername bewust wordt gebruikt als verdienmodel, dan is dat een kwalijke zaak.
De rijksoverheid heeft sinds 1 juli 2016 via een aanbesteding een overeenkomst gesloten met het bureau POSG. Met POSG zijn vooraf duidelijke termijnen, rechten en plichten voor contractovername vastgelegd. Met POSG is een inspanningsverplichting afgesproken om alles wat in hun mogelijkheid ligt te doen om de medewerker naar een nieuwe baan te begeleiden. De duur van de contractovername is 24 maanden bij de begeleiding naar het zelfstandig ondernemerschap en 30 maanden bij de begeleiding naar een andere werkgever (buiten de rijksoverheid). Contractovername kan alleen ingezet worden bij wederzijds goedvinden van werkgever en medewerker. De medewerkers die gebruik hebben gemaakt van de contractovername zijn positief over de dienstverlening vanuit het bureau. De contractovername zoals de rijksoverheid die toepast, kent dus de nodige waarborgen.
Vindt u dat deze constructie moet worden aangepakt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Kunt u overheidsorganisaties aanspreken om niet mee te werken aan dit soort constructies?
Is het voorstel, zoals dat in de uitzending wordt gedaan (een contract voor 10 uur, en de overige 18 uur werken met een WW-uitkering), een aanzet tot fraude? Wat vindt u ervan dat hier op deze manier toe wordt aangezet? Hoe kan dit worden aangepakt?
Wanneer een uitkeringsgerechtigde bij de aanvraag om WW-uitkering of gedurende de looptijd van de uitkering onjuiste informatie verstrekt aan het UWV, is er sprake van overtreding van de inlichtingenplicht. Er kan dan sprake zijn van fraude.
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer een WW-gerechtigde naast zijn uitkering werkzaam is in een arbeidsovereenkomst en daarnaast werkzaamheden verricht als zelfstandige, deze werkzaamheden gevolgen hebben voor de hoogte van zijn uitkering. De WW-gerechtigde moet maandelijks na afloop van de kalendermaand opgave doen van zijn inkomsten en werkzaamheden als zelfstandige. De inkomsten uit de arbeidsovereenkomst worden verrekend met de werkloosheidsuitkering. De uren die betrokkene werkt als zelfstandige worden maandelijks omgerekend naar een fictief inkomen dat eveneens wordt verrekend met de werkloosheidsuitkering. Indien de uitkeringsgerechtigde deze opgave niet of niet juist doet, is sprake van schending van de inlichtingenplicht van artikel 25 van de WW. Indien dit wordt geconstateerd kan UWV het teveel aan verstrekte uitkering terugvorderen. Daarnaast kan UWV een bestuurlijke boete of maatregel opleggen. Indien er sprake is van een derde die aanzet tot fraude, is het niet mogelijk om die derde bestuursrechtelijk aan te pakken, aangezien de inlichtingenverplichting in de WW gericht is tot de uitkeringsgerechtigde. Wel kan strafrechtelijke aanpak van de derde aan de orde zijn. Dan moet wel sprake zijn van een deelneming aan een strafbaar feit door de derde als omschreven in artikel 47 of 48 van het Wetboek van Strafrecht. Kortheidshalve moet er dan sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking, gericht op het door de «uitkeringsgerechtigde» overtreden van de inlichtingenverplichting. Fraude met socialezekerheidsuitkeringen is onacceptabel. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aangekondigd dat hij samen met het UWV maatregelen gaat nemen om fraude met uitkeringen effectief aan te pakken. Daarbij zal ook aandacht zijn voor dit soort constructies.