De berichtgeving dat de werkdruk zo hoog is in de zorg dat zorgpersoneel steeds vaker psychische hulp nodig heeft |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat het aandeel zorgmedewerkers dat psychische zorg ontvangt, in de afgelopen vier jaar met 40 procent is gestegen?1 2
Blijkens de zorggebruik cijfers van Stichting IZZ lag het gebruik van psychische zorg door zorgmedewerkers in 2018 op 6,7% waarbij dat in 2014 op 4,7% lag, een stijging met ruim 40%. De stijging ten opzichte van het voorgaande jaar 2017 bedroeg 8%.
Een stijgende trend in het aandeel zorgmedewerkers dat psychische zorg ontvangt vind ik zorgelijk en eens te meer reden om extra in te zetten op het verbeteren van het werkklimaat van zorgmedewerkers.
Wilt u reageren op de stelling van A. ten Arve (programmadirecteur voor gezond werken in de zorg bij Stichting IZZ, belangenbehartiger van mensen in de zorg) dat bij een kwart van de zorgmedewerkers met psychische klachten, dit zeker voortkomt uit het werk?3
Dat een kwart van de psychische klachten voor ten minste een deel voortkomt uit werk sluit aan bij de resultaten uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van TNO. Hierin geeft bijna 27% van de zorgmedewerkers (tegen ruim 24% van alle medewerkers) aan de indruk te hebben dat de klachten waarmee de laatste keer verzuimd is voor een deel dan wel hoofdzakelijk het gevolg waren van werk.
Wilt u reageren op de stelling van E. Merlijn (bestuurder vakbond FNV) dat wanneer jongere zorgmedewerkers psychische problemen ontwikkelen als ze gaan werken, ze eerder geneigd zijn om de zorg te verlaten?
Het is cruciaal dat jonge zorgmedewerkers bij de start van hun werkzame leven goed worden opgevangen en begeleid. In tijden van krapte op de arbeidsmarkt verdient dit nog extra aandacht. Enerzijds omdat voor opvang en begeleiding een beroep gedaan moet worden op toch al krappe capaciteit en anderzijds omdat juist in tijden van krapte voorkomen moet worden dat mensen (snel) uitvallen.
Kunt u uw reflectie geven over deze alarmerende berichten?
Cijfers uit de Arbobalans 2018 en de Nationale Enquête 2018 (NEA 2018)4 laten zien dat een groot en stijgend aantal mensen burn-outklachten ervaart als gevolg van met name hoge taakeisen, een gebrek aan autonomie, ongewenst gedrag op de werkvloer of een combinatie van deze factoren.
Zoals ook verwoord in de recent verschenen SER-verkenning naar ontplooiingskansen van jongeren ervaren jongeren meer prestatiedruk, psychische klachten en ook vaker burn-out achtige verschijnselen als gevolg van diverse ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, het onderwijs, de woningmarkt en het starten van een gezin. Jonge werkenden ervaren meer prestatiedruk, psychische klachten en ervaren ook vaker burn-out-achtige verschijnselen dan oudere werknemers.
Om meer inzicht te krijgen in de achterliggende oorzaken van burn-outklachten in relatie tot werk-privé omstandigheden laat het Ministerie van SZW het TNO hiernaar een onderzoek doen5.
Hoewel psychische klachten als gevolg van werk of werkdruk veel voor komen vind ik niet dat deze erbij horen. Daarin sta ik gelukkig niet alleen.
In veel cao’s zie ik dat sociale partners afspraken maken over het verminderen van werkdruk en andere aspecten van duurzame inzetbaarheid. Zo staat in het onderhandelaarsakkoord voor de cao gehandicaptenzorg dat een handleiding wordt ontwikkeld voor werknemers en werkgevers om werkdruk bespreekbaar en beheersbaar te maken met aandacht voor de betreffende cao-bepalingen. Ook is afgesproken dat werknemers het recht hebben om op een vrije dag onbereikbaar voor werk te zijn.
Om maatregelen gericht op het voorkomen van uitval of uitstroom te stimuleren leggen de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van VWS en ik de komende periode binnen het Actieprogramma «Werken in de zorg» extra nadruk op het behoud van medewerkers. Binnen het vierde tijdvak van SectorplanPlus worden daartoe ook activiteiten gericht op het verbeteren van het organisatieklimaat en daarmee op voorkomen van uitval en uitstroom subsidiabel gesteld.
We zien dat werkgevers nog veel meer van elkaar kunnen leren. Binnen het, onder het Actieprogramma opererende, Actie Leer Netwerk werken ambassadeurs op de thema’s beperken uitstroom, gezond werken en leven lang ontwikkelen.
Daarbij gaat het niet alleen om het voorzien van kennis en inspiratie, maar ook om het stimuleren van (regionaal) lerende netwerken. We vragen het Regioteam, dat tot doel heeft kwantitatieve en kwalitatieve versnelling in het land te bevorderen, in elke regio expliciet aandacht te hebben voor het voorkomen van uitstroom.
We steunen een programma van VenVN en CNV gericht op het beter betrekken van medewerkers binnen organisaties en in de regio, met een focus op behoud. Zij gaan het land in, naar organisaties toe en delen ervaring en lessen. Ook laten ze zien welke goede manieren er zijn om medewerkers te betrekken.
Ook blijven we stevig inzetten op de aanpak van regeldruk via schrapsessies. Doel hiervan is het verminderen van de ervaren regeldruk met als gevolg meer werkplezier voor de zorgprofessional.
Welke maatregelen gaat u aanvullend treffen om deze problematiek aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Het SCP-rapport ‘Armoede in kaart 2019’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) «Armoede in kaart 2019»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het door het SCP vastgestelde feit dat er in de groep 60 tot 64-jarigen een lichte piek in het aandeel armen is?
Een belangrijke oorzaak van armoede is werkloosheid en deze groep is kwetsbaarder voor langdurige werkloosheid dan andere groepen.
Het onderzoek bevat de cijfers over 2017. Inmiddels is de economie aangetrokken en ligt het werkloosheidpercentage van 45-plussers zelfs iets lager dan dat van 45-minners.2 Dat neemt niet weg dat de groep oudere langdurig werklozen, in vergelijking met andere groepen, nog te groot is. Het kabinet zet daarom stevig in op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van oudere werknemers. Het kabinet heeft met het Actieplan Perspectief voor Vijftigplussers diverse maatregelen getroffen om de ouderenwerkloosheid aan te pakken. Zo heeft UWV meer middelen gekregen om de persoonlijke dienstverlening aan ouderen en de matching op werk te verbeteren, is de leeftijd voor de no-risk polis verlaagd en zijn er verschillende tijdelijke subsidieregelingen ingevoerd, zoals «experimenten meer werk» en de regeling «Ontwikkeladvies vijfenveertigplussers».
Met de subsidieregeling «Ontwikkeladvies vijfenveertigplussers» kunnen ongeveer 25.000 werkende 45-plussers een gratis loopbaanadvies krijgen. Doelstelling is om bij deze oudere werkenden voortijdige uitval te voorkomen en ze in staat te stellen aan het werk te blijven.
Helaas ziet het kabinet dat er ook een groep 60-plussers is die meer steun nodig heeft. Daarom heeft het Kabinet de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) verlengd. Met deze wet ondersteunt het kabinet oudere werknemers, die ondanks inspanningen van overheid, werkgevers en werknemers toch werkloos of arbeidsongeschikt worden door middel van een uitkering tot hun AOW-leeftijd.
Welke maatregelen neemt u en wilt u nemen om de armoede binnen deze groep terug te dringen? Bent u bereid om gelden vrij te maken voor de bestrijding van armoede onder 60 tot 64-jarigen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat ruim één op de tien 90-plussers in Nederland arm is, en dat het percentage armen in deze groep toeneemt? Wat gaat u doen om de nood voor deze groep te lenigen?
Het SCP geeft inderdaad aan dat de 90-plussers vaker onder de armoedegrens zitten doordat de zorgkosten, in de berekening van de armoedecijfers, van het inkomen worden afgetrokken. Het gaat hierbij dan om de niet-vergoede ziektekosten die als aftrekpost in de aangifte aangemerkt kunnen worden. Omdat zich bij deze groep een stapeling van zorgkosten kan voordoen heeft het kabinet maatregelen genomen om de stapeling van zorgkosten tegen te gaan. Zoals:
Naast dat het kabinet de armoede voor deze groep bij de uitgavenkant wil verzachten, neemt het kabinet ook maatregelen aan de inkomenskant. Zo verhoogt dit kabinet de algemene heffingskorting en de ouderenkorting en gaat het twee-schijvensysteem al in 2020 in (een jaar eerder dan gepland). Daardoor betalen gepensioneerden minder belasting over het aanvullende pensioen en ontvangen zij een hogere netto AOW-uitkering.
Aangezien de studie van het SCP is gebaseerd op gegevens uit 2017, zijn de bovengenoemde maatregelen van het kabinet daar helaas niet in meegenomen. In het SCP-onderzoek is bovendien niet gekeken naar gemeentelijke voorzieningen, zoals gemeentelijke zorgpolissen en bijzondere bijstand, die een positief effect kunnen hebben op de inkomenspositie van 90-plussers. Dat is jammer, omdat gemeenten juist over de instrumenten en het geld beschikken voor financieel maatwerk aan sociale minima.
Hoe ziet u deze cijfers in relatie tot de jarenlange uitblijvende indexatie bij pensioenfondsen en de dreigende kortingen in 2020 en 2021?
Als gekeken wordt naar de ontwikkeling van het aandeel gepensioneerden dat onder de niet-veel-maar-toereikendgrens van het SCP (figuur3 valt, is te zien dat dit percentage zeer stabiel en laag is sinds 2013. Dit komt omdat een volledige AOW-uitkering zonder aanvullend pensioen voor de meeste huishoudens al voldoende is om boven de inkomensgrens van het SCP uit te komen of er dicht tegenaan te zitten. De AOW-uitkering is de afgelopen jaren wel meegestegen met de lonen en bovendien hebben gepensioneerden met een laag inkomen ook geprofiteerd van verschillende maatregelen om hun koopkracht te ondersteunen. Denk hierbij aan de verhoging van de algemene heffingskorting en ouderenkorting, alsook de verhoging van de zorgtoeslag en huurtoeslag.
Figuur 1: Aandeel huishoudens met een inkomen onder de niet-veel-maar-toereikendgrens naar inkomensbron.
Hoe ziet u deze cijfers in het licht van de resultaten van een onderzoek van Regioplan in opdracht van senioren- en gepensioneerdenorganisaties naar de huur-en zorgtoeslag, waaruit onder meer bleek dat één op de tien 65-plussers zorgtoeslag misloopt?2
Ik vind het erg belangrijk dat mensen weten waar ze recht op hebben. Zowel de rijksoverheid als gemeenten bieden ondersteuning aan huishoudens die het niet breed hebben, ook voor werkenden en gepensioneerden met een laag inkomen. Zowel uit de cijfers van het rapport van Regioplan als uit andere cijfers blijkt dat niet iedereen gebruik maakt van die ondersteuning. Soms gebeurt dit uit schaamte of trots.
Ik roep mensen dan ook op om uit te zoeken of je mogelijk recht hebt op toeslagen en andere vormen van ondersteuning. De rijksoverheid probeert dit te ondersteunen met de website Wijzer in Geldzaken waar je kan berekenen op welke toeslagen je recht hebt.
Tevens loopt op dit moment het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) toeslagen. In dit onderzoek wordt het gehele toeslagsysteem tegen het licht gehouden. Hierin zal ook gekeken worden naar het niet-gebruik van toeslagen.
Welke stappen neemt u en wilt u nemen om ervoor te zorgen dat de groep alleroudsten niet langer gebukt gaat onder deze hoge zorgkosten en de uitgaven hieraan meer in balans komen met hun inkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is te verklaren dat het aantal huishoudens in armoede onder het steeds stijgende aantal bijstandsontvangers sinds 2013 gestaag is gedaald tot en met 2017, en dat het aantal huishoudens in armoede onder gepensioneerden na een piek in 2013 gedaald is in het jaar 2014, maar daarna weer stijgt tot en met 2017?3
Voor de beantwoording van deze vraag moeten de beide ontwikkelingen in perspectief worden geplaatst. Grafiek 1 laat zien dat er onder bijstandsgerechtigden een duidelijke daling te zien is van het percentage huishoudens met een inkomen onder de niet-veel-maar-toereikend grens van 66% in 2013 naar 43% in 2017.
Om de oorzaak van deze daling te duiden is contact gezocht met het SCP. Het SCP geeft aan dat in 2015 er meerdere wijzigingen hebben plaatsgevonden die er tezamen waarschijnlijk voor hebben gezorgd dat een aantal bijstandsgerechtigden net boven de armoedegrens uit kwam. Deze zijn de verhoging van de uitkering, de huurtoeslag en de algemene heffingskorting. Het SCP geeft aan dat deze wijzigingen vooral gunstig hebben uitgepakt voor alleenstaanden. Voor alleenstaande ouders zal ook de hervorming van de kindregelingen een rol hebben gespeeld; het CBS heeft aangetoond dat zij er hierdoor in inkomen op vooruit zijn gegaan.6
Wat betreft de daling en stijging van het aantal gepensioneerden met een inkomen onder de niet-veel-meer-toereikend grens valt op dat deze veel beperkter is dan de daling onder bijstandsgerechtigden. Zo is het percentage gepensioneerden van 3,9% in 2013 gedaald naar 3,3% in 2014 om vervolgens te stijgen naar 3,6% in 2017. Het gaat hierbij om huishoudens waarvan het inkomen voor het grootste deel uit pensioenuitkering bestaat. Daarmee kan het ook betrekking hebben op vroeg-gepensioneerden.
De oorzaak hiervan is veel moeilijker te verklaren omdat de ontwikkeling veel minder groot is. Waar het precies aan ligt en wat de omvang van het effect is kan het SCP dit moment niet zeggen. Het SCP geeft wel aan dat armoede onder gepensioneerden in zijn algemeenheid verschillende oorzaken kan hebben. Denk hierbij aan:
Diverse berichten over de berichten ‘Duizenden ouderen wachten op verpleeghuisplek of thuiszorg’, ‘Route naar verpleeghuis zit verstopt’ en ‘36 huizen afbellen voor één patiënt’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten: «Duizenden ouderen wachten op verpleeghuisplek of thuiszorg», «Route naar verpleeghuis zit verstopt» en «36 huizen afbellen voor één patiënt»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat daarin naar voren komt, namelijk dat «een dramatische situatie aan het ontstaan is», dat sprake is van «een waanzinnig probleem» en dat «het piept en het kraakt»? Hoe lang mag en kan dit volgens u nog duren?
Ik ben hier ook op ingegaan in mijn brief van 23 september2 over de capaciteitsontwikkeling. Ik ben ervan doordrongen dat we voor een forse opgave staan om het zorgaanbod in de pas te laten lopen met de zorgvraag.
Hoe verhouden bovenstaande door professionals uit het veld gedane uitspraken zich tot de door u zelf in de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2020 verwoorde missie van een: «toegankelijke en betaalbare zorg die merkbaar beter wordt voor mensen, nu en in de toekomst»? Is daar volgens u nu sprake van?2
Hoeveel mensen (met indicatie) wachten nu op een plek in een verpleeghuis in de buurt? Hoeveel mensen (met indicatie) wachten op thuiszorg?
Mensen vinden het belangrijk dat zij een plek kunnen krijgen in een verpleeghuis dat op korte (reis)afstand ligt ten opzichte van het thuisadres. Het zorgkantoor houdt zo veel als mogelijk rekening met voorkeur van de cliënt bij de zorgbemiddeling. Op de site van het zorginstituut https://www.istandaarden.nl/wachtlijsten staan overzichten van de wachtenden per instelling/locatie. Deze overzichten zijn gebaseerd op de voorkeur die de cliënt kenbaar heeft gemaakt. Het aantal mensen (met indicatie) dat wacht op thuiszorg kan ik niet expliciteren, omdat de Wlz-indicatie is gesteld in zorgprofielen en geen onderscheid meer maakt tussen intramuraal en extramuraal.
Wat zegt u tegen mensen en hun naasten, die in een rijk land als het onze niet in een verpleeghuis (in de buurt) terecht kunnen en voor wie thuiszorg ook niet (tijdig) beschikbaar is terwijl dat wel zou moeten?
Het is van het allergrootste belang dat er voldoende geschikte plekken beschikbaar zijn. Gelukkig lukt het in een groot deel van de gevallen ook om iemand snel op een geschikte plek te krijgen. Helaas lukt dit niet altijd en dat is heel vervelend voor de betrokkenen. Soms is er sprake van spoed waardoor er niet meteen een plek in de instelling van voorkeur beschikbaar is. Of mensen willen per se op een (kleinschalige) locatie terechtkomen waarvoor een lange wachtlijst is. Ik zie ook dat in sommige gevallen mensen niet goed op de hoogte zijn van wat het zorgkantoor voor hen kan betekenen. Namelijk actieve zorgbemiddeling. Ik wil dat de zorgkantoren nog zichtbaarder worden voor cliënten en zorgverleners zodat zij snel de weg naar het zorgkantoor kunnen vinden.
Voelt u zich ervoor verantwoordelijk dat mensen die zorg nodig hebben die ook krijgen? Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat mensen die hun hele leven premie hebben betaald de zorg krijgen die ze nu nodig hebben?
Denkt u dat alle (actie-)plannen, waarbij vooral andere spelers in het zorgveld worden aangesproken, in dezen (en al helemaal op de korte termijn terwijl nu al van grote problemen sprake is) voldoende soelaas (gaan) bieden? Bent u bereid meer de regie te nemen in het vinden van een oplossing?
Bent u bereid tot het treffen van extra, concrete, maatregelen c.q. het uittrekken van extra geld zodat tijdig en voldoende «zorg thuis» kan worden geboden?
Waarom gebruikt u de onderbenutting op de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (waarvan inmiddels deze hele kabinetsperiode al sprake is) daar niet voor?
Het bericht ‘Driekwart ziekenhuispersoneel overweegt vertrek’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Driekwart ziekenhuispersoneel overweegt vertrek»?1
Ja.
Herkent u de in bedoeld artikel genoemde belangrijkste redenen voor medewerkers in ziekenhuizen om de sector voortijdig te verlaten: werkdruk, loon en de balans werk/privé?
Het artikel op Skipr is naar aanleiding van een peiling van de FNV onder haar leden. Drie kwart van de mensen die de enquête hebben ingevuld, geeft aan weleens te overwegen de sector te verlaten. De belangrijkste genoemde redenen hiervoor zijn werkdruk, loon en de balans tussen werk en privé. Dat dit problemen zijn, sluit aan op de voortgangsrapportage van het Actieprogramma Werken in de zorg2. Om mensen voor de zorg te behouden is meer inzet nodig op goed werkgeverschap en minder werkdruk. We zien dat veel werkgevers hier al actief aan werken. RegioPlus voert een kwalitatief exit onderzoek uit in een groot deel van de regio’s. Met dit onderzoek krijgen individuele organisaties veel beter zicht op de reden waarom mensen vertrekken bij hun organisatie. Dat inzicht helpt hen bij het formuleren van concrete verbetermaatregelen om mensen te blijven boeien en binden. De goede voorbeelden en inzichten die dit oplevert gaan RegioPlus en het Actie Leer Netwerk verspreiden. De uitkomsten van het onderzoek worden meegenomen in de tweede voortgangsrapportage van 2019 aan uw Kamer.
Ziet ook u een verband tussen de hoogte van het salaris in de zorg en het personeelstekort respectievelijk daaruit voortvloeiende zaken zoals een onaanvaardbare vormen aannemende werkdruk?
Met de huidige krappe arbeidsmarkt, geldt voor de hele sector zorg en welzijn dat het moeilijk is om voldoende personeel te vinden. Specifiek voor ziekenhuizen gaat het vooral om gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel. Ziekenhuizen zijn verantwoordelijk voor de vervolgopleiding van deze professionals. Ondanks ramingen per ziekenhuis voor het benodigde aantal opleidingsplekken en kostendekkende financiering van VWS, lukt het ziekenhuizen al langere tijd niet om voldoende op te leiden. Onder andere gecombineerd met stijgende vraag naar zorg, draagt dit bij aan toenemende druk op de huidige professionals. Reden temeer om goed te zorgen voor de mensen die zich dag en (vaak) nacht inzetten voor goede zorg. Dit betekent onder andere goede arbeidsvoorwaarden, contracten die zekerheid bieden, roosters die te combineren zijn met het privéleven, waardering voor het werk en minder administratieve lasten. De werkgevers en vakbonden onderhandelen nu over een nieuwe cao. Ik hoop dat ze net als in andere sectoren in de zorg, zoals de UMC’s, GGZ, Jeugdzorg en VVT, lukt om tot goede afspraken te komen, die hieraan bijdragen.
Wat zegt u tegen ziekenhuismedewerkers en andere professionals in de zorg die ten onder gaan aan de werkdruk, die zien dat hun salaris lager is dan wat mensen met een vergelijkbare opleiding elders kunnen verdienen en bij wie (door bijvoorbeeld een toenemend beroep dat op hen wordt gedaan in de avond, nacht en in het weekend – vaak ook nog eens extra – te werken) geen sprake meer is van een gezonde balans tussen werk en privé?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u het gegeven dat sinds u en uw collega-bewindspersonen het Actieprogramma Werken in de Zorg hebben gepresenteerd het aantal werknemers dat vertrekt eerder groter is geworden dan kleiner?
Sinds 2017 is de instroom in de zorg hoger dan de uitstroom. In 2018 groeide het aantal mensen dat in de zorg werkte met 31.000 mensen. Dat neemt niet weg dat de uitstroom uit de sector te hoog is.
Op welke wijze voorziet het hiervoor bedoelde actieprogramma concreet in het afnemen van werkdruk, het extra verhogen van het salaris «om de markt te verslaan» en het verbeteren van de werk/privébalans voor mensen in de zorg? Hebben die maatregelen het gewenste effect?
Jaarlijks zijn extra middelen beschikbaar voor stijgende loonkosten en prijzen. Dit jaar gaat dit om 1,7 miljard euro voor de hele zorg. Hoe zich dit vertaalt in concrete loonstijging, wordt door sociale partners afgesproken in cao’s. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, hebben sociale partners in verschillende zorgbranches al afspraken kunnen maken. In de cao’s worden niet alleen afspraken gemaakt over loon. In het recente onderhandelingsakkoord over de VVT hebben de sociale partners bijvoorbeeld ook afgesproken om ervoor te zorgen dat 90% van de medewerkers een vast contract krijgt. Ik hoop dat het sociale partners lukt voor de ziekenhuiszorg om tot een nieuwe cao te komen.
Met het actieprogramma Werken in de Zorg zetten we stevig in om voldoende medewerkers aan te trekken voor de zorg, en belangrijker nog, om ze te behouden. Dit doen we met een regionale aanpak, gesteund met 420 miljoen euro voor scholing van nieuwe medewerkers. Ik heb u uitgebreid geïnformeerd over de maatregelen uit het actieprogramma en de voortgang3. In de door u gevraagde reactie op de Barometer Nederlandse gezondheidszorg heb ik u tevens geïnformeerd over de mogelijkheid om een deel van de middelen voor het SectorplanPlus in te zetten voor het behoud van medewerkers. Voor het einde van dit jaar informeren we u opnieuw over de voortgang van het actieprogramma.
Wat vindt u ervan dat (zoals overigens ook de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) al heeft geconstateerd) door het personeelstekort in de zorg de zekerheid van goede zorg dichtbij wanneer je die nodig hebt steeds meer onder druk komt te staan en de kwaliteit van de zorg wordt aangetast? Wilt u dat, als eindverantwoordelijk bewindspersoon, voor uw rekening nemen?
Ik hecht grote waarde aan de kwaliteit van zorg. De IGJ ziet dat er in verschillende sectoren zorgaanbieders zijn die moeite hebben om voldoende, gekwalificeerde, medewerkers te vinden. Personeelstekort kan een risico zijn voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. De IGJ ziet dan ook dat de krapte op de arbeidsmarkt zorgaanbieders soms voor uitdagingen stelt. Zo kiezen sommige zorginstellingen voor het (tijdelijk) sluiten van afdelingen.
Voor de IGJ staat de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van patiënten voorop. De IGJ vindt het daarom belangrijk dat dergelijke maatregelen tijdig, maar niet overhaast worden getroffen. Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de zorg. Indien de IGJ signalen krijgt dat het niet goed gaat dan toetst zij of er risico's zijn voor de kwaliteit en veiligheid. Als een van deze zaken in gevaar is, spreekt de IGJ de bestuurder en zo nodig de interne toezichthouder hierop aan.
Bent u bereid op korte termijn concrete maatregelen te treffen zoals bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van extra geld om de hardwerkende mensen in de zorg beter te belonen voor al het belangrijke werk dat ze doen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Herinnert u zich dat u afgelopen vrijdag 13 september 2019 op ongeveer het tijdstip dat de Kamer onder embargo de Prinsjesdagstukken kreeg, een brief over de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-affaire aan de Kamer stuurde waarin u schreef: «Ik wil u erop wijzen dat in de Wob-documenten staat dat in oktober 2018 de autorisaties bij Toeslagen in de eerste verkennende gesprekken door de EDP-auditors ter sprake zijn gebracht. In overleg met de EDP-auditors is prioriteit gegeven aan de specifieke zoekopdracht naar zo veel mogelijk documenten binnen het CAF 11-project. Het onderzoek naar de autorisaties had in dat kader geen toegevoegde waarde en is daarom na afstemming met de EDP-auditors buiten beschouwing gelaten.»?
Ja
Heeft u ook kennisgenomen van de documenten zelf en met name document 9, een mail van 28 september waarin een medewerker van Directie Vaktechniek Belastingen schrijft: Hoi [WITTE BALK] Dank jullie wel voor dit stuk, ziet er goed uit. Ik heb in rood wat aanpassingen gedaan, om e.e.a. hopelijk verder aan te scherpen maar ook met het oog op het eventueel moeten verstrekken van dit stuk. Wat ik heb weggehaald, is het onderzoek naar de authorisaties. [WITTE BALK: art. 11.1]. Mocht jullie daarin iets opvallen, dan hoor ik het natuurlijk graag. Groeten[WITTE BALK]?1
Ja
Klopt het dat de EDP-auditors opdracht kregen om de bestanden bij de Belastingdienst te doorzoeken op documenten die relevant zijn voor de CAF 11/Kinderopvangtoeslag-affaire, omdat de dossiers die bij de rechter aangeleverd werden niet volledig waren en omdat er onvolledig zicht was op de hele zaak? Klopt het verder dat bijvoorbeeld de Q-schijven niet beheerd werden, zodat elke gebruiker met schrijfrechten bestanden kon wijzigen of verwijderen en dat het dus heel relevant was wie geautoriseerd was om op bepaalde schrijven data te veranderen en te verwijderen?
Het klopt dat de EDP-auditors van de directie Grote Ondernemingen van de Belastingdienst zijn ingeschakeld om onderzoek te doen naar eventueel aanvullende stukken die op de lopende CAF 11-beroepszaken betrekking hadden of die uw Kamer een breder inzicht zouden verschaffen in het CAF-11 project. Over de opdracht is uw Kamer meermaals geïnformeerd.
Overigens had een onderzoek naar de autorisaties door de EDP-auditors niet meer opgeleverd dan wie (in 2018) toegang hadden tot de mappen waarin CAF-11 documenten opgeslagen waren en wie dus mogelijk – als dat al het geval zou zijn geweest – documenten verwijderd zou kunnen hebben.
Is de beschrijving in de Wob-procedure, een medewerker die schrijft dat zij/hij het onderzoek naar autorisaties heeft weggehaald uit het concept hetzelfde als de passage in de Kamerbrief «Het onderzoek naar de autorisaties had in dat kader geen toegevoegde waarde en is daarom na afstemming met de EDP-auditors buiten beschouwing gelaten»?2
De EDP-auditors zijn ingeschakeld om onderzoek te doen naar eventueel aanvullende stukken die op de lopende CAF 11-beroepszaken betrekking hadden of die uw Kamer een breder inzicht zouden verschaffen in het CAF-11 project. Een onderzoek naar autorisaties zou een uitbreiding van de opdracht aan de EDP-auditors hebben meegebracht, die buiten het beoogde doel lag en had in dat kader geen toegevoegde waarde.
Kunt u de definitie geven van afstemming, die bij de Belastingdienst in gebruik is?
In mijn brief van vrijdag 13 september jl. geef ik aan dat onderzoek naar de autorisaties geen toegevoegde had en daarom na afstemming met de EDP-auditors buiten beschouwing is gelaten. Hiermee bedoel ik dat dit is gebeurd in overleg met de EDP-auditors.
Klopt het dus dat de directie vaktechniek een onderdeel van het onderzoek van de EDP-auditors – een onderzoek naar autorisatie – heeft weggehaald uit het concept-onderzoek, met het oog op het eventueel verstrekken van het document aan bijvoorbeeld de Kamer of journalisten?
Het klopt dat een medewerker van de corporate dienst Vaktechniek (namelijk de interim- landelijk vaktechnisch coördinator (lavaco) Toeslagen) heeft aangegeven dat het onderzoek naar autorisaties geen onderdeel van de opdracht aan de EDP-ers uitmaakte en dat deze medewerker deze passage daarom in de conceptopdracht heeft geschrapt. Op dat moment hadden de EDP-auditors nog geen onderzoek verricht. Er is dus niets weggehaald uit het concept-onderzoek. De aanscherping in de opdracht is gedaan om geen misverstand over de reikwijdte van de onderzoeksopdracht te laten bestaan indien deze openbaar zou worden.
Herinnert u zich dat wij in de Kamer om alle emails en concept-rapporten vroegen en dat u in het algemeen overleg van 19 juni 2019 over de Belastingdienst beloofde de informatie te verschaffen en dat op 21 juni 2019 deed en schreef: «Het lid Omtzigt heeft daarbij specifiek gevraagd naar de onderliggende mailwisseling bij de totstandkoming van de vervolgopdracht op 2 oktober 2018. Ik heb aangegeven dat ik de gebruikelijke spelregels hanteer. Dat wil zeggen dat ik met uw Kamer de informatie uit deze mails deel maar niet de specifieke mails tussen mijn medewerkers onderling.»?3
Ja
Herinnert u zich dat u de «vaktechnische inbedding» – die door de afdeling vaktechniek geschiedt – een van de vier verbeterpunten noemde in de CAF-kinderopvangtoeslag-affaire?4
Ja
Is het u opgevallen dat u nergens, maar dan ook helemaal nergens vermeldt dat de medewerkers van de Belastingdienst en dan nota bene van de afdeling vaktechniek, «aanpassingen» mochten doen in het onderzoek en een deel van het onderzoek mochten weghalen uit het concept-onderzoek?
Er is geen deel van het conceptonderzoek verwijderd, maar er is een onderdeel van de conceptonderzoeksopdracht verwijderd.
Binnen de «blauwe» Belastingdienst bestaat per middel en proces een vaktechnische lijn, die loopt van de vaktechnisch aanspreekpunten en de vaktechnisch coördinatoren op de kantoren naar de landelijk vaktechnisch coördinator (lavaco). De landelijk vaktechnisch coördinatoren vormen samen het onderdeel Landelijke Coördinatie van de Corporate dienst Vaktechniek. De Corporate dienst Vaktechniek is voor mijn ministerie het eerste aanspreekpunt als het gaat om vaktechnische issues. Bij Toeslagen bestond geen vergelijkbare structuur. Vandaar dat ik als verbeterpunt de inbedding van de vaktechniek bij Toeslagen benoemd heb. Het eerste dat gebeurd is, is de aanstelling van een (interim-) lavaco Toeslagen. Deze (interim-) lavaco Toeslagen behoort bij het genoemde onderdeel Landelijke Coördinatie van de Corporate dienst Vaktechniek en heeft als zodanig een schakelfunctie tussen mijn ministerie en de Belastingdienst. De aangestelde interim- lavaco Toeslagen heeft uit dien hoofde onder meer als vertegenwoordiger van de opdrachtgever richting de EDP-auditors gefungeerd. In dat kader heeft de interim- lavaco Toeslagen ook (samen met de EDP-auditors) de opdracht geformuleerd. Daarbij heeft de interim- lavaco Toeslagen een wijziging aangebracht in de voorgestelde formulering van het onderdeel van de opdracht dat zag op de advisering over opvallende zaken rondom het informatiebeheer. De interim- lavaco Toeslagen heeft zich niet bemoeid met het onderzoek, de resultaten en bevindingen en de verslaglegging daarvan.
Begrijpt u dat wij zeer geïnteresseerd zijn in de autorisatie, aangezien bijvoorbeeld bleek dat bepaalde documenten verwijderd waren en dat bepaalde schrijven slechts beperkt doorzoekbaar waren?
Een onderzoek naar de autorisaties had deze informatie niet opgeleverd. Dit onderzoek had hoogstens kunnen opleveren wie toegang hadden tot de mappen waarin CAF-11 documenten opgeslagen waren en wie dus mogelijk – als dat al het geval zou zijn geweest – documenten verwijderd zou kunnen hebben.
Vindt u dat er sprake is van een onafhankelijk onderzoek naar de Belastingdienst, wanneer medewerkers van de Belastingdienst een deel van het onderzoek uit het concept mogen verwijderen en aanpassingen mogen maken in het onderzoek?
Door medewerkers van de Belastingdienst of mijn ministerie zijn geen aanpassingen gedaan of wijzigingen aangebracht in het onderzoek van de EDP-auditors.
De wijziging van de interim- lavaco Toeslagen zag slechts op de formulering van de opdracht en had als doel om geen enkele onduidelijkheid te laten bestaan over de reikwijdte van de opdracht, zoals die was afgestemd met de EDP-auditors. De focus (binnen het beschikbare tijdsbeslag) lag immers op de volledigheid van de documenten in de lopende beroepszaken en op de volledigheid van de documenten die reeds aan uw Kamer verstrekt waren.
Vindt u dat u de Kamer juist en volledig geinformeerd is over deze mogelijkheid en het verwijderen? Zo ja, waar en wanneer heeft u dat dan gedaan?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 11.
Wilt u per ommegaande – binnen 72 uur – alle in de Wob-procedure gevraagde documenten openbaar maken, omdat artikel 11, lid 2 van de Wet openbaarheid van bestuur, zijnde: « Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.» hierop apert van toepassing is zoals uit het bovenstaande wel duidelijk is geworden? (Voetnoot: de regering beschouwt alle concepten van rapporten als persoonlijke beleidsopvattingen)?
Alle documenten die vielen onder het Wob-verzoek over het onderzoek van de EDP-auditors zijn openbaar gemaakt, voor zover de weigeringsgronden van de Wob zich daar niet tegen verzetten.
Wilt u dus ook alle versies van het concept-rapport aan de Kamer doen toekomen?
Eerder heb ik u, bij mijn brief van 13 juni over CAF 11, de opdracht en bevindingenverslagen van de EDP-auditors toegestuurd. Het is rijksbreed beleid dat interne concepten niet openbaar worden gemaakt als er een definitieve versie is.
Wilt u de openstaande vragen over CAF 11-zaken (zoals Kamervragen 2019Z15262, 2019Z15340 en 2019Z15127) die meer dan zes weken oud zijn, allemaal binnen een week zorgvuldig beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen? En wilt u daarbij alle gevraagde stukken in originele vorm aan de Kamer doen toekomen, aangezien die in deze affaire toch echt iedere keer meer informatie blijken te bevatten dan de beschrijving ervan?
De antwoorden op de genoemde Kamervragen zijn tegelijk met deze antwoorden verzonden.
Kunt u aangeven welke nieuwe documenten de EDP-auditors vonden ten opzichte van de scan die in de zomer van 2018 gedaan was, die terloops gemeld werd?
De scan die in de zomer van 2018 door de centrale netwerkbeheerder gemaakt is, staat geheel los van het latere onderzoek door de EDP-auditors. Deze scan is bovendien niet uitgevoerd op documentniveau, maar op map-niveau. De EDP-auditors hebben de scan uitsluitend gebruikt om te controleren of zij alle mogelijk relevante mappen in beeld hadden. Dit was het geval. Vervolgens hebben de EDP-auditors de mogelijk relevante mappen aan de hand van trefwoorden doorzocht, en de gevonden documenten ter beoordeling voorgelegd aan medewerkers van mijn ministerie.
Kunt u aangeven hoeveel en welke bestanden wel in de scan van 2018 stonden maar niet gevonden werden door de EDP-auditors?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 16.
Hoeveel en welke stukken zijn naar aanleiding van de EDP-zoekactie aan de landsadvocaat overlegd?
Zoals ik in mijn beantwoording over uw feitelijke vragen op de brief van 11 juni jl. heb toegelicht, is aan de Landsadvocaat een aantal door de EDP-auditors gevonden stukken verstrekt die mogelijk relevant zouden kunnen zijn voor een lopende beroepsprocedure. Het gaat daarbij om stukken die steeds betrekking hebben op een specifieke procedure. Aan de Landsadvocaat is gevraagd om ook deze stukken tegen de achtergrond van de betreffende lopende procedure te beoordelen. Dit betrof veertien documenten.
Is de scan uit 2018, die aan de EDP-auditors is overlegd, door de EPD-auditors in hun rapport benoemd en later op instructies van iemand anders uit de eindrapport verwijderd?
Nee.
Wilt u namens het kabinet in overleg treden met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en binnen zes weken met een voorstel komen aan welke voorwaarden onafhankelijk onderzoek naar overheidshandelen moet voldoen in termen van vrijheid van de onderzoekers, vermelding van wijzigingen verzocht door ambtenaren en andere zaken, aangezien de regering regelmatig een rommeltje maakt van zogenaamd externe en onafhankelijke onderzoeken naar extern handelen?
Naar aanleiding van deze casus zie ik daar geen aanleiding toe.
Wilt u deze vragen een voor een en heel precies beantwoorden voor 23 september, zodat zij beschikbaar zijn voor het algemeen overleg over de Belastingdienst van 25 september?
Ja
Huurders met financiële problemen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «800.000 huurders in financiële problemen»1 en «Nibud luidt noodklok: kwart van de huurders zit financieel klem»?2
Ja.
Wat is uw eerste reactie op het Nibud-onderzoek, waaruit blijkt dat maar liefst 800.000 huurders in financiële problemen verkeren? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat één op de vier huurders dermate hoge woonlasten heeft dat er te weinig geld overblijft voor overige kosten van levensonderhoud? Wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet heeft aandacht voor huishoudens met een lager inkomen en voor de betaalbaarheid van wonen voor deze huishoudens. Uit WoON2018 blijkt dat de netto huurquote sinds 2015 is gedaald. Hoge woonlasten betekenen niet dat een huishouden daadwerkelijk in financiële problemen is. Huishoudens kunnen ook andere keuzen maken dan een gemiddeld huishouden om de relatief hoge woonlasten te kunnen dragen. Zo kan een huishouden er tijdelijk voor kiezen meer aan woonlasten uit te geven en minder aan bijvoorbeeld recreatie. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind om de betaalbaarheid van hurende huishoudens met een laag inkomen of een middeninkomen te borgen. 1,4 miljoen huishoudens met een lager inkomen worden ondersteund in hun woonlasten met huurtoeslag. Ik heb daarnaast al diverse huurmaatregelen aangekondigd dan wel uitgewerkt. Vanaf 2020 vervallen de harde inkomensgrenzen waardoor de huurtoeslag over een langer inkomenstraject wordt afgebouwd. De huurmaatregelen die ik heb aangekondigd in mijn brief Maatregelen huurmarkt en evaluatie herziene Woningwet3 en in mijn brief Maatregelen Woningmarkt4 worden momenteel uitgewerkt.
Op 11 juli 2019 heeft de regering bij uw Kamer het wetsvoorstel Wijziging huursomstijging (35 254) ingediend. Hiermee wordt de gemiddelde huurverhoging van huurders bij woningcorporaties verlaagd tot inflatievolgend. Hiernaast ben ik voornemens om de DAEB-inkomensgrenzen te differentiëren zodat gezinnen met een laag middeninkomen gemakkelijker toegang krijgen tot het gereguleerde segment van woningcorporaties. Dat bevordert de beschikbaarheid en betaalbaarheid voor deze doelgroep. Er zijn huishoudens met specifieke situaties, bijvoorbeeld grote gezinnen, starters of bepaalde beroepsgroepen, waarbij het wenselijk kan zijn om maatwerk te leveren op betaalbaarheid. Voor dergelijk maatwerk richt ik de vrije toewijzingsruimte anders in, waarmee ik lokale partijen stimuleer om hier gezamenlijk beleid op te maken. Ook wil ik het mogelijk maken dat verhuurders een tijdelijke huurkorting aan huurders kunnen geven. Ik verwacht dat het wetsvoorstel waarvan deze maatregelen onderdeel zijn aan het einde van het jaar bij uw Kamer ingediend wordt.
Het kabinet zet daarnaast ook in op het vergroten van het betaalbare woningaanbod door middel een woningbouwimpuls van 1 miljard euro en het aanjagen van de bouw door woningcorporaties met een heffingsvermindering van 1 miljard euro in de verhuurderheffing5. Ik zet ook in op het beschikbaar houden van sociale huurwoningen door het aandeel van de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel op 33 procent te beperken.
Erkent u dat steeds meer sociale huurders financieel klem zijn komen te zitten door een opeenstapeling van overheidsmaatregelen, zoals huurverhoging boven de inflatie en bezuiniging op de huurtoeslag?
De maximale gemiddelde huurverhoging (de maximale huursomstijging) over woningen mag bij woningcorporaties momenteel inflatie + 1 procentpunt bedragen. Uit de Staat van de Woningmarkt (2018)6 blijkt dat voor zittende huurders van corporatiewoningen de gemiddelde huurstijging in 2018 gelijk was aan het inflatieniveau van 2017. Uit cijfers van CBS blijkt dat ook dit jaar (per 1 juli 2019) de gemiddelde huurverhoging voor zittende huurders beperkt geweest is namelijk bij woningcorporaties gemiddeld 1,7% (gelijk aan inflatie 2018). Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2 heeft de regering daarnaast het wetsvoorstel Wijziging huursomstijging (35 254) bij uw Kamer ingediend waarmee de maximale huursomstijging wordt beperkt op inflatievolgend. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld dat de gemiddelde huurverhoging voor zittende huurders bij woningcorporaties ook de komende periode wordt beperkt tot inflatieniveau.
Vanaf 2017 zijn de uitgaven voor de huurtoeslag structureel met € 150 miljoen verhoogd. Er is in de afgelopen jaren niet bezuinigd op de huurtoeslag. Hoewel ik aandacht en zorg heb voor het borgen van de betaalbare huren voor huishoudens met een laag inkomen of een middeninkomen, herken ik het beeld dat u schetst daarom niet.
Deelt u de conclusie van het Nibud dat minima geen huur van € 607 inclusief huurtoeslag kunnen betalen, dat een goedkopere woning er simpelweg niet is en dat zij feitelijk geen kant op kunnen? Wat gaat u doen voor deze sociale huurders – met te hoge woonlasten voor hun inkomen – die zelfs moeten besparen op essentiële zaken zoals voedsel?
Woningcorporaties en andere verhuurders hebben woningen beschikbaar met een huurprijs onder € 607. De laatste jaren hebben woningcorporaties meer goedkope woningen gebouwd. Overigens geeft het Nibud ook aan dat de hoogte van de woonlasten niet altijd het probleem is, maar dat ook de hoogte van het inkomen een rol speelt. Bij huishoudens met een laag inkomen is er vaker sprake van hoge woonlasten in relatie tot het inkomen dan bij huishoudens met een hoger inkomen. Het kabinet heeft aandacht voor deze huishoudens met een laag inkomen. Daarom is in het regeerakkoord afgesproken dat de algemene heffingskorting jaarlijks wordt verhoogd. Voor komend jaar verhoogt het kabinet de algemene heffingskorting nog eens extra, waardoor deze in de kabinetsperiode beleidsmatig in totaal 438 euro stijgt. Voor 2020 wordt daarnaast ook de zorgtoeslag met circa 40 euro extra verhoogd, bovenop de reguliere verhoging ter compensatie van de stijging van de zorgpremie.
Deelt u de mening dat de huren omlaag moeten? Zo ja, gaat u dat regelen? Zo nee, waarom wilt u de huurders – waarvan volgens het Nibud 50% moeite heeft met rondkomen en 30% betalingsachterstanden heeft – nóg verder in de financiële ellende storten?
Het Nibud heeft gesignaleerd dat huurders met een laag inkomen relatief hoge woonlasten hebben. Integrale huurverlaging is daarvoor geen oplossing en is dan ook niet opportuun. Woningcorporaties en andere verhuurders kunnen de huur permanent (integraal of in individuele gevallen) verlagen. Woningcorporaties kunnen – met huurders en gemeenten – de afweging maken of dit maatwerk gewenst is en welke invloed dit heeft op hun huurinkomsten. Zoals aangekondigd in de brief Maatregelen woningmarkt7 maak ik het daarnaast mogelijk voor verhuurders om een tijdelijke huurkorting te geven om de betaalbaarheid van huurders te verbeteren.
Gastlessen van (voormalig) Shell-personeel |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de oproep van Shell aan gepensioneerde medewerkers om zich op te geven voor een gastles met een door Shell ontwikkeld lesprogramma rond greenwashfestival Generation Discover?1
De term greenwashfestival is voor uw rekening, ik ben bekend met het Generation Discover festival.
Erkent u dat de plek waar normaal de leerkracht staat, voor de klas, een plek is die autoriteit uitstraalt en dat kinderen in de doelgroep van Generation Discover meer geneigd zijn om een boodschap vanaf die plek voor waar aan te nemen dan van een andere plek? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat erken ik. Tegelijkertijd leiden wij onze leerlingen en studenten op om kritisch te zijn op informatie die met hen wordt gedeeld, bijvoorbeeld door het aanleren van burgerschapsvaardigheden gedurende hun opleiding. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat leerlingen en studenten niet automatisch alles aannemen wat iemand die voor de klas staat hun vertelt, ongeacht of dat nu hun eigen leraar of een gastleraar is.
Daarnaast heb ik er vertrouwen in dat onze schoolleiders, leraren en docenten kritisch zijn op wie zij in hun klaslokaal laten, en dat zij doordacht omgaan met een aanbod, van welke organisatie of persoon dan ook, om een gastles te verzorgen.
Erkent u dat kinderen en jongeren een kwetsbare groep zijn voor marketing door bedrijven, omdat kinderen niet altijd in staat zijn om reclame – buiten de televisie – te herkennen en niet altijd herkennen dat ze beïnvloed worden?2 3 4 5 Zo nee, waarom niet?
Ja.
Onderschrijft u de tekst op de website van het Voedingscentrum waarin staat: «... Om restricties wat betreft marketing richting kinderen te vermijden, gebruiken adverteerders soms technieken waarvan zij weten dat het invloed heeft op de consumptie van kinderen, maar niet direct op hen gericht is»?6 Zo nee, waarom niet?
Ja.
Onderschrijft u de tekst op de website van het Voedingscentrum waarin staat: «... wanneer een jonger kind een ouder kind of jonge volwassene van een product ziet genieten in een reclame, kan dit de perceptie en attitude van een jonger kind ten aanzien van het product positief beïnvloeden»?7
Ja.
Onderschrijft u de tekst op de website van het Voedingscentrum waarin staat: «... De marketing van producten gericht op ouders of hele families kan ook kinderen beïnvloeden»?8 Zo nee, waarom niet?
Ja.
Erkent u dat de door het Voedingscentrum beschreven techniek van kindermarketing niet alleen geldig is voor (educatieve) marketing van voeding, maar ook voor kindermarketing door de fossiele industrie? Zo nee, waarom niet?
Samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs vind ik in beginsel positief. Het doel van de activiteit, zoals in dit geval inzicht in bepaalde thema’s en arbeidsmarktperspectieven moet daarbij voorop staan. Ik acht scholen en leraren prima in staat om de gastlessen gezamenlijk met Shell goed vorm te geven.
Vindt u het wenselijk dat (voormalig) Shellpersoneel de fossiele boodschap van Shell komt verkondigen in het klaslokaal? Zo ja, waarom?
Het bedrijfsleven levert een onmisbare en waardevolle bijdrage aan het onderwijs door het van relevante praktische context te voorzien. Ik acht het bijzonder zinvol dat bedrijven schetsen welke arbeidsmarktperspectieven er zijn voor onze leerlingen en studenten. Zo worden kinderen geënthousiasmeerd om hun talent op school te ontwikkelen voor bepaalde vaardigheden, studierichtingen en beroepen. In alle gevallen geldt echter dat onderwijsinstellingen zelf de verantwoordelijkheid dragen om te bepalen welke personen en organisaties een bijdrage leveren aan het onderwijs.
Hoe kunnen kinderen het verschil herkennen tussen feiten en marketing in de gastlessen van Shell?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, leiden wij onze leerlingen en studenten op om ook kritische burgers te zijn. Via bijvoorbeeld burgerschap geven wij hen kritische denkvaardigheden mee die hen helpen bij het objectief kunnen beoordelen van informatie die hen wordt aangereikt.
Hoe voorkomt u dat kinderen worden ingezet voor kindermarketing9 en greenwashing via door Shell ontworpen en onderwezen lespakketten?
Zie het antwoord op vraag 7 en 9.
Kunt u uitsluiten dat het (voormalige) Shell-personeel tijdens gastlessen, direct of indirect, de marketingbelangen van Shell boven de belangen van kinderen op een leefbare aarde plaatst? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 7 en 9.
Wat is naar uw verwachting het businessmodel van Shell anno 2020, 2030 en 2050: grotendeels fossiel, grotendeels duurzaam of deels fossiel en deels duurzaam? Kunt u dit toelichten?
Dit is de verantwoordelijkheid van Shell. Hierover doe ik dan ook geen uitspraken.
Bent u bekend met het bericht dat Shell de komende jaren alleen maar meer investeert in olie en gas en «uiterst gedisciplineerd» investeert in schone energie?10
Ja.
Bent u bekend met het klimaatontkennende gedachtegoed van voormalig Shelldirecteur Rein Willems?11 12
Ja.
Bent u bekend met de activiteiten van voormalig Shelldirecteur Rein Willems in (de vormgeving van) het onderwijs?
Nee.
Kunt u uitsluiten dat het klimaatontkennende gedachtegoed van voormalig Shelldirecteur Rein Willems doorsijpelt in het onderwijs, bijvoorbeeld via lespakketten, gastlessen en techniekfestivals van Shell? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Nee, maar gezien het feit dat Shell als een van de grote industrieën in Nederland het Nederlandse Klimaatkoord heeft ondertekend lijkt me dit onwaarschijnlijk.
Bent u bekend met de reeks incidenten van misleidend lesmateriaal tijdens eerdere edities van Generation Discover?13 14 15 16
Ja.
Bent u, vanwege de speciale rol die Shell speelt in de energietransitie, bereid om het Shelllespakket plus de bijbehorende training van Shell op te vragen en met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ikzelf en ook mijn voorgangers aan uw Kamer hierover eerder hebben aangegeven, is het aan de scholen om te bepalen welke leermiddelen worden ingezet. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Het past bij de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren om daarin eigen afwegingen te maken. Ik zie het dan ook niet als mijn rol om dit betreffende leerpakket op te vragen en met u te delen.
Het bericht dat gemeenten massaal korten op het sociaal domein |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeenten korten massaal op sociaal domein»?1
Ja.
Welke gevolgen voorziet u van het feit dat driekwart van de gemeenten nog grotere tekorten verwacht?
In opdracht van Binnenlands Bestuur heeft Frontin PAUW 86 gemeenten bereid gevonden om deel te nemen aan een uitvraag over mogelijke tekorten. Van deze 86 gemeenten heeft driekwart, ofwel 65 gemeenten, aangegeven komend jaar een tekort op de begroting voor 2020 te hebben. Over de oorzaak – zo stelt het artikel in Binnenlands Bestuur – zijn de gemeenten het in grote lijnen eens: een combinatie van een teruglopende uitkering in het gemeentefonds en oplopende uitgaven in het sociaal domein, met name in de jeugdzorg.
Allereerst dient te worden benadrukt dat hetgeen gemeenten voor het sociaal domein begroten niet noodzakelijkerwijs overeen komt met hetgeen gemeenten vanuit het gemeentefonds ontvangen. De gemeenten bepalen zelf hoeveel zij voor de verschillende onderwerpen in hun begroting opnemen. Het is op basis van deze uitvraag dan ook niet te zeggen dat sprake is van tekorten. Dit neemt niet weg dat de gemeenten en het Rijk in gesprek met elkaar zijn en blijven over de vraag of de gemeenten invulling kunnen geven aan de wettelijke verantwoordelijkheden in combinatie met het daarvoor beschikbaar gestelde budget. Zoals bekend, is om die reden – op basis van een verdiepend onderzoek naar de jeugdhulp – afgelopen voorjaar besloten om voor de jeugdhulp in 2019 € 420 miljoen extra beschikbaar te stellen en in 2020 en 2021 jaarlijks € 300 miljoen. Voorts is afgesproken om aanvullend onderzoek naar de jeugdhulp te doen om beter zicht te krijgen op de achtergronden van de volumeontwikkeling en de tekorten, en of de volume- en uitgavengroei structureel is. Het is overigens onbekend of deze extra bedragen voor jeugdhulp in de begrotingen van deze uitvraag zijn meegenomen. De meeste gemeenten hadden op het moment dat de budgetten aan het gemeentefonds werden toegevoegd hun conceptbegrotingen voor 2020 al gereed. De begroting kan daarna nog worden aangepast en wordt in het najaar definitief vastgesteld.
Gemeenten noemen de teruglopende uitkering in het gemeentefonds als één van de oorzaken van de tekorten op de begroting. Onderuitputting bij het Rijk heeft de afgelopen jaren gezorgd voor lagere accressen in het lopende jaar en een schuif van accres in een jaar naar het volgende jaar. Gemeenten worden pas na het opstellen van hun begroting geconfronteerd met bijstellingen en geven aan dat dit op de korte termijn leidt tot moeilijke keuzes in hun begroting. Het is voor gemeenten vervelend als lopende het begrotingsjaar sprake is van onzekerheid door accresbijstellingen.
In de op dinsdag 17 september gepubliceerde septembercirculaire van het gemeentefonds zijn de actuele berekeningen van het accres van de algemene uitkering van het gemeentefonds gepresenteerd voor de komende jaren. Dit jaar zal het gemeentefonds met € 1,1 miljard groeien, tot € 31,2 miljard. De groei is € 218 miljoen lager dan eerder werd verwacht. Volgend jaar zal het gemeentefonds met € 1,2 miljard groeien, de groei is dan € 409 miljoen hoger dan verwacht. Ook voor 2021 en 2022 laten de accresramingen een positief effect zien.
Het kabinet is bereid om samen met de medeoverheden voor 2020 en 2021 te verkennen of maatregelen kunnen worden getroffen die de schommelingen in het accres kunnen voorkomen of dempen. Hierover heeft uw Kamer bij de Algemene Politieke Beschouwingen een motie2 aangenomen. Daarnaast heeft het kabinet samen met de medeoverheden ten behoeve van de volgende kabinetsperiode een evaluatie van de hele normeringsystematiek opgestart. Hierbij wordt eveneens gekeken naar meer stabiliteit. Op basis van de evaluatie worden varianten uitgewerkt voor de normering van de fondsen vanaf 2022.
Vindt u het ook schrijnend dat (zeker ook in tijden van economische voorspoed en forse overschotten op de rijksbegroting) die tekorten met name leiden tot bezuinigingen op het sociaal domein, waarvan nou net de meest kwetsbare inwoners van de gemeenten in kwestie de dupe worden?
Zoals ik hiervoor in het antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, zijn en blijven de gemeenten en het Rijk met elkaar in gesprek over de vraag of de gemeenten invulling kunnen geven aan de wettelijke verantwoordelijkheden in combinatie met het daarvoor beschikbaar gestelde budget. Om die reden is ook dit voorjaar extra budget voor de jeugdhulp aan het gemeentefonds toegevoegd. Gemeenten dienen aan hun wettelijke verantwoordelijkheden te voldoen en elke inwoner dient door zijn/haar gemeente geholpen te worden indien dit onder de wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeente valt.
Wat zegt u tegen (vaak kwetsbare) inwoners die zien dat op deze wijze de juist ook voor hen bedoelde voorzieningen moeten worden afgebroken?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is naar uw mening de grens bereikt waarbij ook u zegt dat gemeenten niet meer op verantwoorde wijze uitvoering kunnen geven aan de diverse decentralisaties in het sociaal domein?
Zoals in voorgaande antwoorden gemeld, blijven de gemeenten en het Rijk met elkaar in gesprek. Er kan geen sprake zijn van een onverantwoorde uitvoering door gemeenten.
Bent u bereid c.q. uw verantwoordelijkheid in dezen te nemen en te zorgen dat deze neerwaartse spiraal wordt gestopt? Als dat nu niet is, wanneer dan wel?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Oud-studenten op Curaçao in financiële problemen door DUO’ |
|
Chris van Dam (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Oud-studenten op Curaçao in financiële problemen door DUO»?1
Ja.
Klopt het dat tenminste honderd oud-studenten op Curaçao door jarenlange moeizame communicatie met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in de financiële problemen zijn gekomen?
DUO heeft het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport (OWCS) gevraagd naar concrete zaken waarin iets zou zijn misgegaan, maar deze nog niet ontvangen. DUO herkent dit beeld niet, maar zal de concrete casussen nauwkeurig bestuderen om te bezien of hier verbetermogelijkheden zijn.
Hoe beoordeelt u de stelling van de Curaçaose Minister van Onderwijs, dat er sprake is van een «niet integere lijn» tussen DUO en de lokale deurwaarder?
Ik heb voor die stelling geen onderbouwing gezien en vind die kwalificatie dan ook niet terecht. De inschakeling van de deurwaarder is het sluitstuk van de inning van studieschulden. In het betalingsverkeer is dat gebruikelijk en van de overheid mag verwacht worden dat zij zich inspant om de schulden die oud-studenten aan de maatschappij hebben te innen conform de wettelijke voorschriften. DUO zet pas een deurwaarder in, als alle herinneringen en aanmaningen niet tot betaling of tot contact over een mogelijke betalingsregeling hebben geleid.
DUO heeft afspraken gemaakt met deurwaarders over de manier waarop schulden en achterstallige betalingen worden geïnd. Als blijkt dat de deurwaarder zich niet aan de gemaakte afspraken houdt, zal zeker worden opgetreden. DUO is in afwachting van concrete zaken om de signalen over de incassopraktijken te onderzoeken.
Bent u bereid een diepgaand onderzoek in te stellen, zoals de Curaçaose Minister van Onderwijs vraagt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
DUO is momenteel in afwachting van concrete zaken om de signalen over de incassopraktijken te onderzoeken. Op basis hiervan zal ik bepalen of een nader onderzoek noodzakelijk is.
Op welke wijze houdt DUO in de berekening van de maandlasten rekening met de lokale omstandigheden op Curaçao, zoals de hoogte van het minimumloon en het belastingsysteem?
De voorwaarden waaronder oud-studenten hun studieschuld moeten terugbetalen zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 en zijn voor alle oud-studenten hetzelfde. Pas als een oud-student over voldoende inkomen beschikt, hoeft de studieschuld te worden terugbetaald. Dat gebeurt bij oud-studenten die in Europees Nederland wonen automatisch, omdat DUO door automatische koppeling met de gegevens van de Nederlandse Belastingdienst kan beschikken over de inkomensgegevens van deze oud-studenten. De oud-studenten op Curaçao kunnen – net als alle andere oud-studenten die buiten Europees Nederland wonen – een draagkrachtmeting aanvragen. Bij het bepalen van de draagkracht van een oud-student is het inkomen van de oud-student zelf van belang en dat van een eventuele partner. DUO vraagt de inkomens van Curaçaose oud-studenten die eerder draagkracht hebben aangevraagd periodiek op bij de Belastingdienst van Curaçao om proactief de draagkracht te continueren. Indien de Belastingdienst van Curaçao deze informatie (nog) niet kan verstrekken, wordt de debiteur gevraagd zelf inkomensgegevens te verstrekken, om op die manier de draagkracht vast te stellen.
Bij een inkomen onder het Nederlandse minimumloon, hoeft een oud-student niets terug te betalen. Het Nederlandse minimumloon ligt hoger dan het minimumloon op Curaçao, dus als oud-studenten inkomsten hebben onder het op Curaçao gehanteerde minimumloon hoeven zij niets terug te betalen. Uitgaan van het (hogere) Nederlandse minimumloon is dit dus in het voordeel van oud-studenten op Curaçao.
DUO roept oud-studenten op om de aanvraag te doen om naar draagkracht terug te mogen betalen. Alleen dan kan rekening gehouden worden met het daadwerkelijke inkomen van de oud-student. Ook bij oud-studenten met betalingsachterstanden die DUO verzoeken om een betalingsregeling, wordt rekening gehouden met de omstandigheden van de oud-student. In individuele gevallen kan rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden.
Doet de gesignaleerde problematiek zich ook voor op Aruba en Sint Maarten en in Caribisch Nederland?
DUO is nog in afwachting van de concrete zaken waaruit de gesignaleerde problematiek blijkt. Als op basis van die informatie vervolgens onregelmatigheden worden geconstateerd, dan zal dit uiteraard worden meegenomen bij de aanpak van de inning van studieschulden op de andere eilanden.
Bent u bereid in overleg te treden met DUO en met de Curaçaose Minister van Onderwijs, Marilyn Alcalá-Wallé, om een oplossing te vinden voor de studieschuldenproblematiek van oud-studenten op Curaçao?
Ja, op 11 en 12 november spreek ik tijdens het vierlandenoverleg onder andere met de Curaçaose Minister over deze problematiek. Ook zullen medewerkers van DUO dit najaar en in het voor- en najaar van 2020 voor een aaneengesloten periode aanwezig zijn op Curaçao om samen met debiteuren met betalingsproblemen naar een oplossing voor hun probleem te zoeken.
Het plenaire debat inzake het bericht dat het UWV ten onrechte uitkeringen verstrekt aan gevangenen (d.d. 4 september 2019). |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Henk Krol (50PLUS) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat een terbeschikkinggestelde (tbs’er) die (volledig) ontoerekeningsvatbaar is verklaard en geen straf opgelegd krijgt maar wel op justitiële titel wordt opgenomen in een forensische zorginstelling, het recht op een eventuele uitkering behoudt?
De Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden (Wsg) uit 1999 bepaalt dat een uitkering bij detentie wordt stopgezet. De wetgever heeft daarmee beoogd een einde te maken aan de maatschappelijk ongewenste situatie dat tijdens wettelijke vrijheidsontneming verstrekking van een uit publieke middelen gefinancierde sociale verzekeringsuitkering plaats vindt, terwijl de Staat tegelijkertijd in de kosten van het levensonderhoud voorziet.
Een uitzondering op de hoofdregel dat een uitkering wordt stopgezet bij detentie is opgenomen in de regelingen ZW, WIA, WAJONG, ANW en AOW. Deze houdt in dat er behoud van uitkering is in geval van bijzondere detentievormen, zoals dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) en artikel 37, eerste lid, Strafvordering. De reden hiervoor is dat de vrijheidsbeneming in deze gevallen primair gericht is op resocialisatie en behandeling die tot spoedige vrijheidsverlening leidt. Ook is van belang dat het hierbij gaat om personen die hun vrijheidsontneming niet kan worden aangerekend. Daarnaast lag hieraan ten grondslag dat deze personen op grond van de AWBZ na één jaar verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis een eigen bijdrage moeten betalen.
Aanvullend op deze uitzonderingen heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in uitspraken in 2004 en 2013 bepaald dat het recht op een uitkering evenmin mag worden uitgesloten als het gaat om personen die volledig ontoerekeningsvatbaar zijn en door de strafrechter van alle rechtsvervolging zijn ontslagen (OVAR)1 als ook personen die sterk verminderd toerekeningsvatbaar zijn en geen gevangenisstraf krijgen opgelegd (dus alleen tbs met dwangverpleging).2 Dit omdat in deze gevallen sprake is van een gelijksoortige situatie. Bij de combinatie van een gevangenisstraf en tbs wordt de uitkering overigens wel stopgezet.
Kunt u aangeven hoeveel (volledig) ontoerekeningsvatbaar verklaarde tbs'ers die in een forensische zorginstelling verblijven een uitkering ontvangen? Kunt u een overzicht geven van de aantallen personen, de hoogte van de uitkering en het totale bedrag per maand dat hiermee gemoeid is?
Dit is niet inzichtelijk. Het UWV beoordeelt naar aanleiding van een melding van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) of een uitkering moet worden beëindigd. Bij de WIA-, Wajong-, of ZW-uitkering van een (volledig) ontoerekeningsvatbaar verklaarde tbs'er heeft de opname in een forensische zorginstelling geen gevolgen voor de uitkering. Er wordt niet geregistreerd dat deze beoordeling heeft plaatsgevonden. Een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering) van een (volledig) ontoerekeningsvatbaar verklaarde tbs'er die is opgenomen in een forensische zorginstelling wordt wel beëindigd. De reden is dat betrokkene niet langer beschikbaar is voor de arbeidsmarkt, hetgeen een voorwaarde is voor het recht op een WW-uitkering. Er wordt niet geregistreerd wat de reden is dat betrokkene niet langer beschikbaar is voor de arbeidsmarkt.
Deelt u de mening dat de belastingbetaler dubbel betaalt voor deze tbs'ers, namelijk zowel voor de uitkering als voor kost en inwoning in de forensische zorginstelling, en dat ons belastinggeld op deze manier niet goed wordt besteed?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is de huidige sociale zekerheidswetgeving en de bijbehorende jurisprudentie van de CRvB leidend bij het al dan niet stopzetten van een uitkering. Als gevolg daarvan kan een ZW-, WIA-, Wajong- ANW of AOW-uitkering niet worden stopgezet als geen gevangenisstraf is opgelegd, maar uitsluitend tbs met dwangverpleging vanwege volledige of verminderde ontoerekeningsvatbaarheid. De mogelijkheid bestaat dat deze uitkering wordt opgespaard.
Met het interim-besluit forensische zorg was het mogelijk een eigen bijdrage te innen voor het verblijf in een forensische zorginstelling. Ook in het regeringsvoorstel van de Wet forensische zorg (Wfz) was een eigen bijdrage opgenomen. Met het door uw Kamer aangenomen amendement van het lid Bouwmeester is de eigen bijdrage echter uit het wetsvoorstel geschrapt. Uw Kamer achtte het onwenselijk dat een tbs’er of gedetineerde met noodzakelijke forensische zorg deze zorg zelf zou moeten bekostigen.3
Ik kan mij goed voorstellen dat er inmiddels anders wordt geoordeeld over de wenselijkheid hiervan, gezien de uitwerking in de praktijk. Ik vind het daarom belangrijk dat het niet hoeven betalen van een eigen bijdrage – en de mogelijke ongewenste neveneffecten daarvan – als expliciete vraag bij de evaluatie van de Wfz wordt betrokken.
Als blijkt dat hier onbedoeld onrechtvaardige situaties zijn ontstaan, zal de Minister voor Rechtsbescherming samen met mij, DJI, UWV en eventueel de Minister van VWS naar een oplossing kijken.
Klopt het dat de genoemde tbs’ers, omdat met de inwerkingtreding van de Wet forensische zorg per 1 januari 2019 de eigen bijdrage voor het verblijf in een forensische zorginstelling is geschrapt, het volledige uitkeringsbedrag kunnen opsparen tot het moment dat zij de kliniek weer verlaten? Deelt u de mening dat reparatiewetgeving nodig is en dat voor patiënten in een forensische zorginstelling die een uitkering ontvangen wel een eigen bijdrage in rekening moet worden gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Welke andere oplossingen ziet u?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u actie ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat transgenderzorg wordt belemmerd door een monopolie |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe transgenderzorg door een monopolie belemmerd wordt»?1
Ja.
Bent u het eens dat iedereen in Nederland zeker moet kunnen zijn van betaalbare, goede en snelle zorg, ook wanneer het transgenderzorg betreft?
Ik ben het ermee eens dat iedereen in Nederland binnen de daarvoor bestaande normen recht heeft op de zorg die in het basispakket van de Zorgverzekeringswet zit. Het is ook van belang dat transgenders tijdig de juiste zorg ontvangen. Daarom heb ik samen met Zorgverzekeraars Nederland besloten een kwartiermaker voor de transgenderzorg aan te stellen, die als een van de belangrijkste doelstellingen het terugdringen van de wachttijden heeft. Ik verwacht van de zorgverzekeraars en zorgaanbieders dat zij vol hierop inzetten. Ik heb ook de stellige indruk dat ze dat doen. Uit de voortgangsbrief van de kwartiermaker transgenderzorg, die ik op 28 juni jl. aan u heb toegestuurd blijkt dat de wachttijden voor de intake van kinderen en jongeren bij het Amsterdam UMC – de grootste aanbieder van transgenderzorg voor kinderen en jongeren in Nederland – significant zijn gedaald. En dat terwijl de kwartiermaker ook aangeeft dat de vraag naar transgenderzorg sinds december 2018 weer is gestegen, met name bij jongeren onder de 18 jaar. Ook geeft de kwartiermaker in zijn voortgangsbrief aan dat de capaciteit van de transgenderzorg voor (met name) jongeren bij het UMC Groningen zal stijgen, en dat het Radboudumc voornemens is om te starten met de zorg voor (jonge) transgenders per begin 2020 mits de medezeggenschapsraad daarmee akkoord gaat. Daarnaast zijn er andere ziekenhuizen, GGZ-instellingen en zelfstandige klinieken die het aanbod van zorg voor transgenders willen gaan uitbreiden.
Bent u het eens dat wachttijden van ruim 2 jaar, bij een norm van 4 weken, onacceptabel zijn? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om deze wachttijden in te perken en de 1500 mensen die nu op de wachtlijst staan te helpen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zicht op de effecten van de huidige wachttijden voor patiënten die transgenderzorg nodig hebben? Zo ja, wat zijn die effecten? Zo nee, bent u bereid deze in kaart te brengen?
Om zicht te hebben op de effecten van wachttijden voor patiënten die transgenderzorg nodig hebben, is het onder meer van belang om meer fundamenteel inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de vraag naar transgenderzorg. De kwartiermaker heeft onlangs in hechte samenwerking met patiëntenvereniging Transvisie en onderzoekers vanuit het Amsterdam UMC en de Radboud Universiteit, een onderzoek naar patiëntbehoeften en -tevredenheid uitgezet. De respons op deze online enquête is hoog geweest. De resultaten van dit uitgebreide onderzoek zullen zowel kwantitatief als kwalitatief inzicht geven en aanknopingspunten bieden voor wat er in de toekomst nodig is. In het onderzoek komen ook de effecten van de huidige wachttijden voor mensen die transgenderzorg nodig hebben aan de orde. Ik verwacht de conclusies van dit onderzoek nog dit jaar te ontvangen, en zal de Kamer hier uiteraard over informeren.
Hoe oordeelt u over de conclusie van het artikel dat de bijna-monopoliepositie (in het geval van kinderen de monopoliepositie) van het Amsterdamse UMC de transgenderzorg niet ten goede komt?
Mijn inzet is dat transgenderzorg zich steeds meer gaat ontwikkelen tot netwerkzorg. Dus naast de expertisecentra die er zijn, moeten meer en meer zorgverleners kennis krijgen en kunnen behandelen. In de transgenderzorg is samenwerking in een netwerk nodig en logisch omdat vrijwel per definitie meerdere zorgaanbieders betrokken zijn bij het zorgpad van een transgender. De inspanningen van de kwartiermaker transgenderzorg zijn er in 2019 in belangrijke mate op gericht om de wachttijden te verlagen en de capaciteit voor transgenderzorg te vergroten. De kwartiermaker verwacht dat de capaciteit bij bestaande en toekomstige aanbieders van academische zorg, psychologische zorg en plastische chirurgie de komende maanden naar verwachting zal toenemen. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 3 rondom nieuwe aanbieders. Het stemt positief dat de kwartiermaker aangeeft dat de bereidheid in de sector om tot oplossingen te komen groot is, en dat men hier constructief en in gezamenlijkheid aan wil werken. In november 2019 zal de kwartiermaker wederom een voortgangsbrief schrijven waarin ook de bovengenoemde onderwerpen en de voortgang aan de orde komen.
Bent u het eens dat het beter zou zijn wanneer patiënten die transgenderzorg nodig hebben op meerdere plekken in Nederland voor zorg terecht zouden kunnen?
Ja.
Hoe vindt u het dat andere zorgaanbieders die overwegen transgenderzorg te leveren zeggen zich ontmoedigd te voelen door het Amsterdamse UMC? Herkent u deze signalen? Bent u bereid om hierover met het Amsterdam UMC en andere partijen die transgenderzorg leveren in gesprek te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kwartiermaker heeft herhaaldelijk contact met zorgaanbieders. In gesprekken met het Amsterdam UMC geeft het Amsterdam UMC aan dat het informatie verschaft over de werkwijze binnen het Amsterdam UMC aan artsen die daarom vragen. Dat heeft niet het oogmerk andere artsen te ontmoedigen, en het Amsterdam UMC geeft aan daar nog beter op te gaan toezien. Tegelijkertijd is het wenselijk dat zorgverleners met inhoudelijke vragen over het bieden van transgenderzorg zich op meer plekken gaan, en kunnen informeren dan alleen bij het Amsterdam UMC. De kwartiermaker zal zich ervoor inzetten om vragen uit het veld te beantwoorden of door te verwijzen naar zorgverleners met expertise, zowel binnen als buiten het Amsterdam UMC. De kwartiermaker ziet geen reden om aan te nemen dat het Amsterdam UMC doelbewust zorgverleners ontmoedigt om zorg te verlenen. Mochten er, bijvoorbeeld uit het onderzoek naar ervaringen van transgenders in de zorg, meer signalen over dit onderwerp komen dan zal de kwartiermaker daar nog specifiek naar informeren.
Welke rol spelen volgens u zorgverzekeraars bij het tegenhouden van nieuwe zorgaanbieders en zorgsystemen met betrekking tot transgenderzorg?
Ik heb niet de indruk dat zorgverzekeraars nieuwe zorgaanbieders tegenhouden. Er worden momenteel door zorgverzekeraars contracten gesloten met aanbieders waar voorheen geen contractrelatie mee was. De kwartiermaker spoort zorgverzekeraars daar ook toe aan en heeft na consultatie met het veld een handreiking voor netwerksamenwerking opgesteld die zorgaanbieders kan ondersteunen bij het aangaan van samenwerking, en zorgverzekeraars bij het inkopen van zorg in netwerkverband. De kwaliteitsstandaard somatische transgenderzorg is inmiddels geautoriseerd door de veldpartijen en deze zal binnenkort worden vastgesteld. De verwachting is dat de kwaliteitsstandaard zorgverzekeraars nog meer handvatten biedt voor het inkopen van de zorg en daarmee een bijdrage levert aan de uitbreiding van de capaciteit van transgenderzorg. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Het artikel ‘Subsidie voor fossiele brandstof dubbel zo hoog als voor duurzame’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Subsidie voor fossiele brandstof dubbel zo hoog als voor duurzame»?1
Ja.
Herkent u de conclusies van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Europese Commissie dat Nederland fossiele brandstof dubbel zo veel subsidieert dan hernieuwbaar? Zo nee, waarom niet?
Er zijn vele cijfers in omloop over subsidies voor fossiele brandstoffen op Europees en mondiaal niveau. Het betreffende artikel bevat berekeningen van milieuorganisaties op basis van cijfers van onder andere de OESO. De OESO en de Europese Commissie concluderen zelf overigens niet dat Nederland twee maal zoveel aan fossiel energiegebruik dan aan hernieuwbare energie subsidieert.
Met het Klimaatakkoord werkt Nederland aan een ambitieuze transitie, met een breed pakket maatregelen in alle relevante sectoren. Onderdeel van dat pakket is de subsidiering van hernieuwbare energie en andere CO2-reducerende maatregelen. Deze uitgaven via de SDE+(+) regeling lopen van circa 1,1 miljard euro in 2018 tot circa 2,4 miljard euro in 2020 en zullen richting 2030 oplopen naar circa 3,4 miljard euro. Daarbovenop stimuleert het kabinet de transitie via subsidies voor bijvoorbeeld energie-innovatie.
Ik constateer dat er verschillende getallen circuleren over de mate waarin Nederland fossiele brandstoffen zou subsidiëren. Sommige studies komen tot zeer forse bedragen, andere studies geven daarentegen een zeer gematigd beeld. Bovendien hanteren de studies verschillende definities voor fossiele subsidies.
Hoe beoordeelt u de inzet van Nederland en andere Europese landen om in 2020 een einde te maken aan subsidies op fossiele brandstoffen? Beoordeelt u deze als voldoende? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Met het Klimaatakkoord werkt Nederland aan een koolstof-neutrale energievoorziening in 2050. In 2030 voorziet het klimaatakkoord in een reductie van broeikasgassen van 49% ten opzichte van 1990. Stimulering van energie-efficiency en duurzame energie zijn daar een essentieel onderdeel van. Ik houd daarbij ook oog voor mogelijke belemmeringen voor de klimaat- en energietransitie, maar daarbij is onder andere ook een eenduidig beeld omtrent eventuele fossiele subsidiëring noodzakelijk. Dit eenduidige beeld is er thans niet: er is sprake van een forse verscheidenheid aan onderzoeken en uitkomsten.
Hanteert het kabinet dezelfde definitie als de Europese Commissie voor fossiele subsidies? Zo nee, waarom niet?
Begrijpt u dat de Wereldhandelsorganisatie (WHO) met haar definitie zelfs tot een bedrag komt voor Nederland aan 7,6 miljard fossiele subsidie? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de Kamer een uitputtend overzicht sturen van de nu geldende regelingen voor de fossiele sector, waaronder de subsidies, kortingen en deelnemingen zoals gedefinieerd door de Europese Commissie, inclusief het budgettair beslag dat met deze regelingen gemoeid is?
Welke maatregelen onderneemt het kabinet om de subsidie voor fossiele brandstoffen af te bouwen en welke van deze maatregelen zullen al voor het belastingplan van 2020 in gang worden gezet? En welke maatregelen neemt het kabinet om de subsidie voor fossiele brandstoffen om te buigen naar hernieuwbare energie?
Welke belemmeringen kunnen fossiele subsidies volgens u hebben voor de gewenste energietransitie? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat dergelijke fossiele subsidies de energietransitie belemmert?
Indien uit onderzoek blijkt dat in Nederland fossiele subsidies bestaan die de energietransitie daadwerkelijk belemmeren, zal het kabinet de mogelijkheden bezien om dergelijke maatregelen uit te faseren.
De in Amerika opgepakte Nederlandse Youtubers |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Limburgse YouTuber opgepakt bij zwaarbeveiligd Area 51»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de Amerikaanse autoriteiten over deze zaak?
Ja, er is contact geweest met de Amerikaanse politie na berichten over hun arrestatie om na te gaan of zij consulaire bijstand wensten.
Heeft u contact met deze jongens of vertegenwoordigers van hen in Nederland of de Verenigde Staten?
Ja, er is contact geweest met zowel familie in Nederland als de betrokkenen zelf. Met de laatsten nadat duidelijk was waar zij gedetineerd waren.
Wat bent u voornemens te gaan doen in deze zaak?
De betrokkenen, die op 10 september jl. werden gearresteerd, zijn op 12 september jl. op borgtocht vrijgelaten. Nadat de rechter hen op 16 september jl. drie dagen detentie oplegde, konden zij op 19 september jl. het land verlaten en terugkeren naar NL.
Nederland kan zich zoals u bekend niet mengen in de rechtsgang van een ander land. Aan gedetineerden wordt, in lijn met de uitgangspunten uit de Staat van het Consulaire, consulaire bijstand verleend. Dat is ook in dit geval gebeurd.
Bent u bereid alles in werking te stellen om hen zo snel mogelijk naar Nederland te halen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de door u genomen en voorgenomen stappen?
De zaak ontwikkelde zich sneller dan verwacht, met een positieve uitkomst voor betrokkenen.
Het bericht 'Deutscher Widerstand gegen europäische Einlagensicherung bröckelt' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Deutscher Widerstand gegen Europäische Einlagensicherung bröckelt»?1
Ja.
Krijgt u ook signalen, bijvoorbeeld in uw multilaterale en bilaterale gesprekken met de Duitse regering, over een veranderende opvatting, zoals beschreven in Handelsblatt?
Ik heb regelmatig contact met mijn Europese collega’s, zo ook met mijn collega in Duitsland. Tijdens deze gesprekken komen vele onderwerpen aan bod, waaronder de bankenunie. Ik kan niet ingaan op de inhoud van individuele gesprekken en vind het niet aan mij om de Duitse positie te duiden.
Wat vindt u van de passage in de agenda van de beoogd voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Von der Leyen, dat over de ontbrekende elementen in de bankenunie (i.c. een Europees depositoverzekeringsstelsel (EDIS)) zo snel mogelijk overeenstemming moet worden bereikt? Wat vindt u ervan dat er daarbij niet gesproken wordt over risicoreducerende maatregelen?
Met de Europese Commissie ben ik voorstander van verdere stappen die leiden tot het doorbreken van de negatieve wisselwerking tussen banken en overheden. Middels een EDIS kan de slagkracht van de nationale depositogarantiestelsels – die banken zelf vullen – worden vergroot. Zo kan worden voorkomen dat nationale overheden moeten bijspringen om tekorten van een nationaal stelsel te dichten. EDIS is daarom een belangrijke pijler binnen de bankenunie en wordt ook wel gezien als het sluitstuk. Wel is voor Nederland van belang dat, voordat daadwerkelijk risicodeling plaatsvindt via een EDIS, een betere weging van staatsobligaties op bankbalansen gerealiseerd is en banken aantoonbaar gezond zijn. Nederland blijft daarom in Europees verband inzetten op een betere behandeling van staatsobligaties op bankbalansen en het toetsen van de gezondheid van banken door middel van asset quality reviews (AQRs).2
De afgelopen jaren is er in de Raad gesproken over risicoreducerende maatregelen. Onder het Nederlandse voorzitterschap zijn op 17 juni 2016 raadsconclusies aangenomen. Daarin werd de Europese Commissie opgeroepen tot het doen van voorstellen op specifieke risicoreducerende maatregelen.3 Dit leidde ertoe dat de Europese Commissie op 23 november 2016 voorstellen deed, het zogeheten bankenpakket. Alle onderdelen uit het bankenpakket zijn dit jaar definitief afgerond. Dit pakket dwingt banken bijvoorbeeld om aanvullende buffers voor bail-in aan te houden. Daarmee is aan alle risicoreducerende maatregelen waartoe de Raad de Europese Commissie in 2016 opriep opvolging gegeven. Ook zijn er aanvullende stappen gezet met het actieplan voor niet-presterende leningen. Een overzicht van dit alles leest u terug in mijn brief met de update risicoreductie Europese banken van 26 augustus 2019.4
Deelt u de mening dat het nog altijd ontijdig is om voorstellen te doen voor verdere stappen met een Europees depositogarantiestelsel, aangezien er nog niet voldoende risicoreducerende stappen genomen zijn?
De Europese Commissie heeft op 24 november 2015 een voorstel gedaan voor een Europees depositoverzekeringsstelsel (EDIS).5 Dit heeft vervolgens geleid tot de voornoemde routekaart, die heeft geresulteerd in het eerder genoemd en afgeronde bankenpakket. Zoals ik in antwoord op vraag 3 beschreef, is het voor het kabinet op dit moment van belang dat, voordat risicodeling via een EDIS wordt gerealiseerd, een betere weging van staatsobligaties op bankbalansen is gerealiseerd en via AQRs is aangetoond dat banken gezond zijn.
Wat is de stand van zaken rond de risicoreducerende maatregelen, zoals het aanpassen van de nulweging van staatsobligaties? Waar zit dit «vast»?
Op 26 augustus jl. heb ik uw Kamer een brief met daarin een uitgebreid overzicht van de stand van zaken rond de risicoreducerende maatregelen gestuurd.6 Deze stand van zaken is nog actueel.
Nederland heeft de behandeling van blootstellingen aan staatsschulden meerdere malen aan de orde gesteld, zo ook tijdens ons voorzitterschap van de Raad in 2016. Toen had een substantiële groep van lidstaten de voorkeur voor de optie om de behandeling niet aan te passen.7 De Raad stemde ermee in te wachten op de resultaten van het Bazels Comité en zich in aansluiting op de werkzaamheden van het Bazels Comité te beraden op eventuele volgende stappen in de Europese context.8
Het Bazels Comité heeft in december 2017 een discussiedocument opgesteld waarin wordt erkend dat aan staatsobligaties risico’s zijn verbonden. Daarbij merkt het Comité ook op dat staatsobligaties een belangrijke rol spelen in het bancaire systeem, op financiële markten en de bredere economie. Zo is staatspapier bijvoorbeeld een belangrijke vorm van liquiditeit.9 Het Bazels Comité heeft geen voorstel gedaan.
Nederland blijft inzetten op een betere behandeling van staatsobligaties, onder meer door in de Europese discussies inzichtelijk te maken wat het effect op Europese bankbalansen zou zijn van enkele opties uit het discussiedocument van het Bazelse Comité uit december 2017.
Gaat u er bij de nieuwe Europese Commissie op aandringen om verdere risicoreducerende maatregelen te nemen, alvorens stappen gezet kunnen worden op het gebied van EDIS, zoals ook vastgelegd in het regeerakkoord?
Ik blijf conform de lijn van dit kabinet inzetten op een betere behandeling van staatsobligaties op bankbalansen en het toetsen van de gezondheid van banken door middel van AQRs, voordat risicodeling via EDIS plaatsvindt.10
Wat vindt u van de uitspraak van de president van de Deutschen Sparkassen- und Giroverbandes, Helmut Schleweis, dat Europa niet dichterbij elkaar zal komen, door de lasten naar andere te verschuiven? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het starten van EDIS voor er afdoende risicoreducerende maatregelen zijn genomen?
Het doel van EDIS is niet om de lasten van de een naar de ander te verschuiven. Wel is het doel van EDIS om de slagkracht van de nationale depositogarantiestelsels – die banken zelf vullen – te vergroten. Zo kan immers worden voorkomen dat nationale overheden moeten bijspringen om tekorten van hun nationale stelsel te dichten.11
Wat is de stand van zaken rond EDIS? Wanneer wordt dit weer besproken in de Eurogroep/Ecofinraad?
Tijdens de Eurotop van juni 2019 is de Eurogroep gevraagd technisch verder te werken aan de versterking van de Bankenunie.12 Vanaf 2018 wordt gewerkt aan een routekaart om politieke onderhandelingen over EDIS te starten. Daartoe is een hoogambtelijke werkgroep (High Level Working Group; HLWG) opgericht die aan de Eurogroep rapporteert. De afgelopen tijd is in de HLWG gesproken over het functioneren van de bankenunie en eventuele opties om deze verder te versterken. Daarbij zijn verschillende zienswijzen gedeeld en is nog geen conclusie bereikt. Zo wordt onder andere gesproken over het functioneren van het crisisraamwerk, de behandeling van staatsobligaties en de financiële stabiliteit. Ook zal worden gesproken over de verschillende opties voor de vormgeving van een EDIS. De HLWG werkt de komende tijd verder en eind dit jaar wordt opnieuw aan de Eurogroep gerapporteerd. Nederland zal zich conform de bovengenoemde lijn inzetten.13
Het bericht ‘Negatieve spaarrente voor consumenten lijkt onvermijdelijk’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Financieele Dagblad van 9 september 2019: «Negatieve spaarrente voor consumenten lijkt onvermijdelijk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het scenario dat burgers wellicht binnenkort moeten betalen om spaargeld te stallen bij een bank?
Ik ben mij ervan bewust dat het de lage rente voor spaarders lastig is. Vooralsnog is een negatieve rente op spaardeposito’s van consumenten echter niet aan de orde. Renteverlagingen door centrale banken resulteren niet per se in negatieve rentes op spaardeposito’s van consumenten. Dit is afhankelijke van de keuzes die commerciële banken maken. Zoals ik schrijf in antwoord op vragen van het lid Nijboer (PvdA) kunnen banken er in veel gevallen ook voor kiezen om een negatieve rente op spaardeposito’s te voorkomen. Daarnaast heeft de ECB maatregelen aangekondigd die een deel van de door de banken bij de ECB gestalde reserves uitzonderen van de negatieve rente («tiering»), waardoor de kans op een negatieve rente voor gewone spaarders afneemt.
Het is niet op voorhand te zeggen wat de exacte gedragseffecten van een mogelijke negatieve rente op spaardeposito’s zullen zijn. Zoals ik schrijf in antwoord op vragen van het lid Nijboer (PvdA) lijken de macro-economische gevolgen te overzien. Desalniettemin zal ik de ontwikkelingen in Nederland en de Eurozone vanuit het oogpunt van de financiële stabiliteit zorgvuldig blijven monitoren.
Bent u bekend met het verbod op een negatieve spaarrente zoals dat in België geldt? Zo ja, ziet u een dergelijk verbod ook als mogelijke maatregel voor Nederland om daarmee Nederlandse spaarders te beschermen tegen de negatieve effecten van de lage rentestand?
België kent in haar inkomstenbelasting een vrijstelling voor rente-inkomsten uit spaardeposito’s die voldoen aan bepaalde voorwaarden. De fiscale voorwaarden voor spaardeposito’s zijn vastgelegd in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen.2 Voorwaarde is dat de vergoeding van spaardeposito’s bestaat uit een basisrente en een getrouwheidspremie. Ook mag aan de houder van een spaardeposito geen debetrente worden gevraagd. Het ligt daarom voor de hand dat spaardeposito’s die banken aanbieden aan Belgische klanten in de meeste gevallen voldoen aan deze fiscale voorwaarden.
Ik realiseer me dat burgers zich zorgen maken over de dalende rente en dat een verbod op een negatieve spaarrente als gevolg daarvan wordt genoemd als een mogelijkheid. Een hard verbod op negatieve rente is echter een zeer forse ingreep in de markt, die ook nadelen kent. Zo kan het wettelijk verbieden van een negatieve spaarrente ten koste gaan van de effectiviteit van monetair beleid en in een extreem scenario zelfs de financiële stabiliteit schaden.3Banken kunnen verder ook op andere manieren kosten doorberekenen aan hun klanten, wat de effectiviteit van een verbod op negatieve rente mogelijk beperkt.
Het invoeren van een negatieve rente op spaardeposito’s is voor banken een forse stap. Ik zal met de banken in gesprek gaan over de lage rente en de onrust die bestaat over een mogelijke negatieve rente op spaardeposito’s. Ook zal ik in die gesprekken het dilemma aan de orde stellen van het al dan niet ingrijpen door middel van een verbod. Verder blijf ik de ontwikkelingen in Nederland en de Eurozone zorgvuldig monitoren, zodat eventuele gedragseffecten tijdig kunnen worden gesignaleerd en er waar nodig op kan worden ingespeeld.
Daarnaast is het kabinet zich al langer bewust van de zorgen over de dalende rente voor spaarders. Het kabinet heeft daarom recentelijk voorgesteld het huidige box 3-stelsel aan te passen zodat het beter aansluit bij het rendement op spaargelden.Daarin is gekozen om spaargeld af te bakenen door aan te sluiten bij de definitie van een deposito in de Wft. De komende tijd wordt dit uitgewerkt in een wetsvoorstel, dat voor de zomer van 2020 aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.4
Indien u dit niet als een mogelijke oplossing ziet; wat bent u van plan te doen aan een mogelijke negatieve spaarrente voor consumenten? Bent u bereid onderzoek te doen naar een mogelijk verbod op negatieve spaarrente?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijke weglekeffecten van spaarders die hun spaargeld in België gaan stallen, wanneer de Nederlandse banken besluiten een negatieve spaarrente te hanteren? Zo nee, waarom niet?
Een negatieve rente op spaardeposito’s van consumenten is vooralsnog niet aan de orde is. Ik wil daarom ook niet speculeren over mogelijke effecten. Ik volg de ontwikkelingen nauwgezet. Verder spreek ik geregeld met mijn collega’s in het buitenland over de regulering van het bankwezen en daarbij zal ik ook dit onderwerp aan de orde stellen.
De toegankelijkheid van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer voor blinden en slechtzienden |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat blinden en slechtzienden een goede toegang moeten hebben tot de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer?
Ja.
Zal in de tijdelijke huisvesting ook een audiomaquette worden geplaatst zodat blinden en slechtzienden door middel van tast en audio zich een beeld van de Tweede Kamer kunnen vormen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Uw gedachte heeft mijn sympathie. Het plaatsen van een audiomaquette als onderdeel van de voorzieningen in de tijdelijke huisvesting is echter vanwege de rolverdeling tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gebruikers van de tijdelijke huisvesting, een zaak van de Tweede Kamerorganisatie. De Tweede Kamerorganisatie heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de komst en het onderhoud van de audiomaquette die nu staat opgesteld in de Statenpassage. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft daar destijds, vanwege de genoemde rolverdeling, geen betrokkenheid bij gehad. Omdat de maquette vooral de plenaire zaal beslaat, geef ik u in overweging om de Tweede Kamerorganisatie te verzoeken de bestaande maquette mee te laten nemen. De zaal in de tijdelijke huisvesting is immers vergelijkbaar. Door de gesproken teksten aan te passen is de maquette goed bruikbaar in de tijdelijke huisvesting. Ik zal ook van mijn kant de Tweede Kamerorganisatie hierop laten attenderen.
Welke andere voorzieningen die de toegankelijkheid voor blinden en slechtzienden bevorderen zullen in de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer aanwezig zijn? Zijn deze voorzieningen toereikend om een goede toegang voor blinden en slechtzienden te garanderen?
De voor het publiek toegankelijke ruimten en de vleugel met de vergaderruimten zullen voldoen aan de eisen volgens het ITs Publiek (Integrale toegankelijkheid standaard 2012), bijvoorbeeld brailleteksten in de lift, leuningen bij hoogteverschillen in publieke gebieden en voelbare markering van de bovenste en de onderste traptrede. Voor de overige niet-publieke ruimten worden de bestaande voorzieningen (zoals een invalidentoilet) gecontinueerd.
De sociale staat van Nederland 2019 |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) waarin, afgezien van het algemeen positieve beeld van de sociale staat van Nederland, geconcludeerd wordt dat ondanks de flinke economische groei, de kwaliteit van leven voor veel mensen niet is toegenomen sinds het begin van de crisis in 2008?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de objectieve kwaliteit van leven tussen 2008 en 2018 gemiddeld gezien niet is toegenomen, ondanks het economische herstel van de afgelopen jaren? In hoeverre is dit veroorzaakt door het gevoerde beleid?
Het SCP geeft aan dat tussen 2008 en 2010 sprake was van een verbetering van de objectieve leefsituatie, dat vanaf 2010 tot 2012 sprake was van een verslechtering, en dat de objectieve leefsituatie sindsdien niet significant is veranderd. Overigens laat het SCP zien dat de leefkwaliteit van ouderen de laatste tien jaar verbeterd is.
Onderliggend speelt mee dat de stijging van de levensverwachting stagneert, het aandeel mensen met een lichamelijke beperking niet afneemt en het aandeel mensen met een langdurige aandoening licht toeneemt. Het aantal vakanties, deelname aan vrijwilligerswerk en de deelname aan sport- en cultuur zijn vrij stabiel. Woonkwaliteit, bezit van consumptiegoederen en koopkracht zijn verbeterd. Het SCP doet geen uitspraak over de mate waarin beleid verantwoordelijk is voor deze ontwikkelingen.
Hoe verklaart u dat de groep mensen met zowel objectieve als subjectieve achterstanden in de kwaliteit van leven niet kleiner wordt? In hoeverre is dit veroorzaakt door het gevoerde beleid?
De objectieve leefsituatie en subjectieve levenstevredenheid van mensen wordt door veel verschillende factoren beïnvloed. Op sommigen daarvan heeft de overheid indirect invloed. Andere factoren liggen buiten het bereik van de overheid, of kunnen wel beïnvloed worden maar slechts op zeer lange termijn. De overheid is niet in staat om elk probleem van alle Nederlanders weg te nemen. Op die punten waar de overheid wel invloed heeft en een verantwoordelijkheid ziet, voert dit kabinet beleid.
In de Sociale Staat van Nederland 2017 heeft het SCP eveneens verschillen beschreven tussen verschillende groepen. In de kabinetsreactie daarop heeft het kabinet aangegeven deze verschillen helaas te erkennen, en uiteengezet welke inzet het kabinet daarop heeft. Het gaat dan onder andere om het volgende:
Daarnaast heeft het kabinet in de recente Miljoenennota ook een aantal andere maatregelen aangekondigd waarvan een positieve bijdrage aan de objectieve leefkwaliteit kan worden verwacht. Het gaat dan onder andere om meer ruimte op de knellende woningmarkt, door een impuls van 1 miljard euro voor de woningbouw en het verder aanjagen van de bouw met 1 miljard via de verhuurdersheffing; en lastenverlichting, door een hogere algemene heffingskorting en een hogere arbeidskorting.
In hoeverre kan de relatieve welvaartstilstand van de afgelopen tien jaar verklaard worden door per saldo toenemende (onvermijdbare) kosten en lasten?
Het SCP concludeert dat het gestandaardiseerd reëel besteedbaar inkomen van de meeste huishoudens in de periode 2008- 2013 is gedaald als gevolg van de grootste economische crisis na de Tweede Wereldoorlog. In de periode van 2013 tot 2017 is het inkomen van de meeste groepen weer hersteld.
Het SCP schrijft ook dat de invloed van de overheid via belastingen, premies en toeslagen op de hoogte van inkomens beperkt is. Economische ontwikkelingen zoals de reële loonontwikkeling en werkeloosheid zijn veel belangrijker voor de ontwikkeling van inkomens. Dat gezegd hebbende zijn de collectieve lasten de afgelopen tien jaar gestegen van circa 36% in 2008 tot circa 39% in 2019. Deze hogere collectieve lasten hangen samen met hogere collectieve uitgaven aan onder andere zorg en sociale zekerheid (AOW-uitgaven). Overigens is de ontwikkeling van de «welvaart» natuurlijk veel breder dan alleen de ontwikkeling van het inkomen. Onze welvaart hangt af van ons menselijk, economisch, natuurlijk en sociaal kapitaal. Randvoorwaarde daarbij is dat onze vrede, veiligheid en democratische rechtsorde gewaarborgd zijn. Met hervormingen en investeringen probeert het kabinet onze welvaart te versterken. In de Miljoenennota 2020 wordt hier uitgebreid aandacht aan besteed.
Ziet u het als een nederlaag van de afgelopen kabinetten dat de objectieve kwaliteit van leven van Nederlanders niet is toegenomen en dat verschillen tussen groepen naar inkomen en naar opleiding op de arbeidsmarkt de afgelopen tien jaar niet veranderd zijn ondanks de economische opleving? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie vraag 3.
Deelt u de mening van het SCP dat de stagnatie van de subjectieve en objectieve kwaliteit van leven tussen 2008 en 2018 uit te leggen is als achteruitgang, gezien de doelstelling in het regeerakkoord: «Nederland moet niet alleen vooruitgaan in de statistieken»?2
Zie vraag 3.
Deelt u de conclusie van het SCP dat recente economische groei meer bij bedrijven is terechtgekomen dan bij burgers? Kunt u dit verklaren? In hoeverre komt dit door het gevoerde beleid? Hoe gaat u het tij keren?
Het kabinet onderkent dat de beschikbare inkomens van huishoudens sinds de crisis beperkt zijn gestegen, vergeleken met de ontwikkeling van het bbp. Voor een deel komt dat doordat de lasten zijn gestegen om hogere overheidsuitgaven aan bijvoorbeeld zorg en onderwijs te bekostigen – uitgaven die doorgaans ten goede komen aan huishoudens. Dat laat echter onverlet dat de inkomensgroei van huishoudens beperkt is.
Het CPB laat in de MEV2020[1] zien hoe de groei van het nationale inkomen na belasting («de nationale koek») in de periode 2008–2020 wordt verdeeld tussen bedrijven, gezinnen en de overheid. Die analyse laat zien dat vooral bedrijven en de overheid tijdens de beginjaren van crisis de grootse klappen hebben opgevangen, terwijl huishoudens in die periode gespaard zijn gebleven. In latere crisisjaren is het aandeel van de overheid licht gestegen, in de periode waarin de overheidsfinanciën op orde zijn gebracht. Na de crisis hebben vooral bedrijven geprofiteerd van economische groei, om van de crisis te herstellen. Voor de komende jaren vertaalt zich dat in een hoger aandeel voor huishoudens.
Het kabinet ziet graag dat huishoudens kunnen meeprofiteren van economische groei. Daarom heeft het kabinet op Prinsjesdag een pakket aan latenverlichting aangekondigd dat vooral huishoudens ten goede komt, en niet zozeer bedrijven. Samen is dat goed voor structureel € 3 miljard, bovenop de lastenverlichting die al was afgesproken in het Regeerakkoord. Het tweeschijvenstelsel wordt een jaar eerder ingevoerd en daarnaast verhoogt het kabinet de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, terwijl de verlaging van de vennootschapsbelasting voor bedrijven met een jaar wordt uitgesteld. Bovendien heeft het kabinet eerder dit jaar aangekondigd om de energierekening van burgers te verlagen, terwijl bedrijven juist een hoger aandeel van de energierekening gaan betalen.
Constaterende dat het aandeel mensen met een lage levenstevredenheid en lage levensstandaard stijgt, wat gaat u extra doen om deze groeiende groep van nu al 400.000 mensen, waaronder ouderen, uit het slop te trekken en perspectief te bieden op werk, en als dat niet mogelijk blijkt op degelijke inkomensbescherming, zodat zij niet meer door de bodem zakken?
Zie vraag 3.
Wat gaat u eraan doen om te bereiken dat Nederland niet alleen in de statistieken gemiddeld vooruitgaat, maar dat de groeiende economie ook daadwerkelijk leidt tot verbetering in de kwaliteit van leven en dat alle Nederlanders ook ervaren dat het beter gaat?
Zie vraag 3.
Wat gaat u doen met het advies van de directeur van het SCP om niet alleen of vooral naar koopkrachtcijfers te kijken, maar ook naar alles wat daar omheen zit en mede bepalend is voor de kwaliteit van leven, zoals de gezondheidszorg, het leenstelsel of de lastenontwikkeling?
Ik ben het van harte met de directeur van het SCP eens dat wij ons niet moeten blindstaren op de koopkrachtplaatjes. Koopkrachtplaatjes zijn een nuttig instrument om inzicht te geven in de effecten van beleid gegeven de economische ontwikkeling, maar zijn te beperkt om uitspraken te doen over de ontwikkeling van de welvaart. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 wordt in de Miljoenennota 2020 uitgebreid aandacht besteed aan de ontwikkeling van de brede welvaart
Hoe kan verklaard worden dat onder 65-plussers sinds 2014 een dalende tendens waarneembaar is in het gebruik van thuiszorg, hulp bij het huishouden en andere ondersteuning thuis? In hoeverre wordt dit veroorzaakt door de beschikbaarheid van thuiszorg en andere vormen van huishoudelijke ondersteuning en in hoeverre wordt deze tendens opgevangen door toenemende mantelzorg? Welke conclusies verbindt u aan het afnemende beroep op thuiszorg?
Er is sinds 2014 veel veranderd waardoor de cijfers over het gebruik niet goed met elkaar te vergelijken zijn. Zo is met de hervorming van de langdurige zorg vanaf 2015 meer nadruk gelegd op wat mensen en hun omgeving zelf kunnen en hoe ze zelf regie houden op hun eigen leven. Met de hervormingen is ook het aanbod van voorzieningen anders vormgegeven. Voor een uitgebreide beschouwing hierop verwijs ik naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 20 juni jl. waarin een reactie is gegeven op de evaluatie van de hervorming langdurige zorg.
De volstrekt onhoudbare situatie op vluchtelingenkampen op Lesbos |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderen die niet meer praten»?1
Ja
Deelt u de mening dat het beeld dat in het bericht geschetst wordt voor de zoveelste keer aangeeft dat de situatie in het vluchtelingenkamp op Lesbos volkomen onhoudbaar en inhumaan is? Zo nee, waarom niet?
Deze berichtgeving bevestigt eens te meer dat de situatie op Lesbos, maar ook op andere Griekse eilanden, uiterst zorgwekkend is. Het kabinet deelt dan ook uw zorgen en ongeduld. Wat het kabinet betreft is er duidelijk sprake van een dringende noodzaak om structurele verbeteringen door te voeren op het gebied van opvang en het versnellen van asiel- en terugkeerprocedures. Nederland dringt daar voortdurend op aan, op ambtelijk en politiek niveau, bilateraal en in EU-verband. Griekenland dient daarvoor zelf verantwoordelijkheid te nemen. In dat licht verwelkomt het kabinet de prioriteiten van de nieuwe Griekse regering op het terrein van migratie, waaronder het verbeteren van de opvang, het versnellen van asielprocedures, het versterken van grensbewaking en het opschalen van terugkeer. Wat Nederland betreft verdient Griekenland daar alle steun bij, zowel van de Commissie als van de EU lidstaten. Deze is Griekenland ook vaak aangeboden.
Nederland heeft de Griekse autoriteiten steun aangeboden bij het doorvoeren van hogergenoemde prioritaire verbeteringen, bijvoorbeeld door het delen van kennis, expertise en ervaring. Minister-President Rutte heeft dit ook in zijn recente gesprek met zijn Griekse counterpart nogmaals benadrukt. De uitspraken van de nieuwe Griekse regering bieden vertrouwen dat reeds lang benodigde stappen nu daadwerkelijk worden gezet. Op welk termijn dat tot resultaat leidt is afhankelijk van de inspanningen van de Griekse autoriteiten en de steun die zij daarbij ontvangen van Europese partners.
Deelt u de mening dat in dit vluchtelingenkamp op grove wijze tal van kinderrechten worden geschonden? Zo ja, aan welke kinderrechten denkt u zoal? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat de opvang op de Griekse eilanden niet voldoet aan de Europese en internationale standaarden. Dit zorgt voor schrijnende omstandigheden, met name voor de meest kwetsbaren, waaronder kinderen. Het is van belang dat de geldende internationale en nationale normen worden gehandhaafd en Griekenland hier de nodige stappen in zet. Daarom dringt Nederland al langer aan op het doorvoeren van structurele verbeteringen. Voorts biedt Nederland via EASO experts aan die zijn gespecialiseerd in de opvang van kwetsbare groepen zoals alleenstaande minderjarigen. Momenteel zijn Nederlandse experts gedetacheerd bij EASO die zich inzetten voor onder andere de begeleiding en opvang van alleenstaande minderjarigen op Samos en het doorvoeren van structurele verbeteringen in de opvang.
Deelt u de mening dat niet alleen Griekenland verantwoordelijk kan worden gehouden voor het oplossen van de problemen met de vluchtelingen op Lesbos en met name de kinderen daaronder? Zo ja, hoe gaan de EU en Nederland concreet op korte termijn voor de oplossing zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de situatie in het vluchtelingenkamp voor met name kinderen zodanig is, dat de tijd van op Europees niveau praten en onderhandelen voorbij is en dat er snel gehandeld moet worden? Zo ja, hoe gaat u het initiatief hiertoe nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt uw ongeduld. Zoals vaak met uw Kamer gewisseld, vraagt Nederland doorlopend aandacht voor de schrijnende situatie op de Griekse eilanden. Ook heeft Nederland meermaals het aanbod gedaan om de Griekse autoriteiten te ondersteunen om structurele verbeteringen door te voeren op het gebied van opvang en het versnellen van asiel- en terugkeerprocedures. Daarbij wordt bij voorkeur in Europees verband samengewerkt met de Commissie, EASO, Frontex en andere EU lidstaten.
Nu de nieuwe Griekse regering maatregelen heeft aangekondigd die hier nauw op aansluiten, verwacht het kabinet dat er nu ook, met Europese steun, stappen zullen worden gezet. Een van de acute maatregelen die de Griekse regering heeft getroffen is het overplaatsen van kwetsbare groepen, waaronder minderjarigen naar het vasteland.
Op 10 september jl. heeft de Griekse regering via de Europese Commissie de lidstaten verzocht om maximaal 2.500 alleenstaande minderjarige asielzoekers te herplaatsen. Dit verzoek wordt momenteel bestudeerd.
Hierbij wordt wel aangetekend dat het kabinet in principe geen voorstander is van een nieuwe herplaatsingsronde. Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, draagt herplaatsing niet bij aan een structurele oplossing. Het is bovenal zaak dat structurele verbeteringen worden doorgevoerd in de opvang om onder andere adequate zorg te kunnen bieden aan kwetsbare groepen als alleenstaande minderjarige asielzoekers.
Deelt u de mening dat «om blijvende psychologische schade te voorkomen, deze kinderen onmiddellijk uit het Moria-kamp, van Lesbos af, [moeten] worden weggehaald.»? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen en op welke zeer korte termijn? Hoeveel kinderen is Nederland bereid op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De zorggroep Aventura |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van diverse berichten inzake de zorggroep Aventura?1
Ja.
Wat vindt u van de managementvergoeding van bijna een kwart miljoen euro die aan beide eigenaren van Aventura (bovenop hun salaris) wordt uitbetaald? Is naar uw mening hier sprake van een constructie met als doel dan wel gevolg dat de Wet normering topinkomens wordt omzeild? Bent u bereid dergelijke constructies via wetgeving de pas af te snijden?
Het CIBG, de toezichthouder in de zorg op de naleving van de Wet normering topinkomens (Wnt), heeft Aventura zeer recent in onderzoek genomen. Op dit moment is daarom nog geen uitspraak te doen over de managementvergoedingen en de relatie met de Wnt.
Vindt u het bedrag van € 4.700 dat Aventura blijkbaar maandelijks per cliënt ontvangt in verhouding staan tot de diensten, zorg en begeleiding die door Aventura worden geleverd? Kunt u beschrijven waar een cliënt naar uw mening voor een dergelijk bedrag aanspraak op zou moeten kunnen maken? Bent u bereid in dezen maximumtarieven vast te leggen?
De Friese gemeenten geven aan het bedrag van € 4.700 niet te herkennen.
Op basis van de AMvB reële prijs Wmo 2015 stellen gemeenten met inachtneming van een aantal kostprijselementen een reëel tarief vast voor ondersteuning die geboden wordt in het kader van de Wmo 2015. De reële prijs voor ondersteuning wordt dan ook mede beïnvloed door de lokale infrastructuur en door lokaal vastgelegde kwaliteitseisen en uitvoeringseisen.
Het stellen van maximumtarieven zou betekenen dat ondersteuning (landelijk) genormeerd dient te worden. Mijns inziens staat dat haaks op hetgeen beoogd is met de Wmo 2015, namelijk maximaal maatwerk leveren, passend bij de behoeften van de cliënt en de lokale infrastructuur.
Wat vindt u van de constructie dat cliënten van een in handen van de eigenaren van Aventura zijnde organisatie («de tak beschermd wonen») dagbesteding doen bij een andere organisatie van dezelfde personen (een autobedrijf)? Wat vindt u van het woud aan BV’s en stichtingen dat deel uitmaakt van Aventura, waarbij over en weer opdrachten worden verleend? Vindt u nader onderzoek daarnaar gewenst? Bent u bereid daaraan via regelgeving paal en perk te stellen?
De concernrelaties van Aventura bv zijn bij aanvang van de overeenkomst overlegd door de aanbieder. De concernrelaties in de vorm van meerdere bv's zijn op zichzelf niet verboden en zien we vaker binnen het sociaal domein. De gemeente Smallingerland heeft aangegeven meer toezicht te willen houden op de financieringsstromen tussen de verschillende bv’s. Dat vind ik een goede ontwikkeling.
In de aanbesteding Beschermd Wonen in Friesland zijn geen afspraken gemaakt over waar de dagbesteding moet plaatsvinden en of dit mag op locaties/andere organisaties van de aanbieder. Zolang de besteding van zorggeld rechtmatig plaatsvindt en de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is, is de bedrijfsconstructie van een zorgaanbieder geen punt van bijzondere aandacht.
Wat vindt u van het feit dat Aventura zonder toestemming logo’s van bijvoorbeeld gemeente, openbaar ministerie en politie gebruikt? Welke consequenties heeft dat voor Aventura?
Het ongevraagd gebruik maken van de logo’s van genoemde instellingen vind ik onwenselijk en is in strijd met wet- en regelgeving. Bij het constateren van dit feit heeft de gemeente de zorgaanbieder direct gesommeerd het logo te verwijderen. Dit is ook gebeurd. Ik vertrouw erop dat de gemeente vervolgstappen onderneemt, mocht het toch nogmaals gebeuren.
Herkent en erkent u het beeld dat aanbieders van beschermd wonen regelmatig geen zorgachtergrond hebben en dat dergelijke aanbieders als paddestoelen uit de grond schieten? Ziet u dit als (ongewenst) gevolg van marktwerking?
Het beeld dat aanbieders regelmatig geen zorgachtergrond hebben, herken ik niet. Wel ontvang ik signalen van gemeenten dat zij zich soms zorgen maken over de kwaliteit die sommige aanbieders leveren. Zij kunnen hier in de eventuele aanbesteding en contractering goede afspraken over maken. Ook als sprake is van marktwerking zijn er mogelijkheden om te sturen op het leveren van zo goed mogelijke kwaliteit aan cliënten.
In de brief van 9 juli aan uw Kamer (35 000 XVI, nr. 133) staan maatregelen genoemd met als doel om zoveel mogelijk te voorkomen dat organisatorische en/of financiële constructies worden gehanteerd die doelmatige besteding van zorggeld in gevaar brengen (bestrijden van «excessen»).
Hoe vindt u dat, vierenhalf jaar (!) na inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving en nadat gemeenten (meer) verantwoordelijk zijn geworden voor beschermd wonen inclusief het toezicht daarop, aan dat toezicht en de daarbij horende handhaving wordt vormgegeven?
Op basis van artikel 6.1 van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht op de maatschappelijke ondersteuning. Gemeenten doen dit door een of meerdere toezichthouders aan te wijzen. Dat toezicht is volop in ontwikkeling. Niet alles verloopt altijd even soepel en er is altijd ruimte om te leren en te verbeteren. Juist dat leren wil ik graag versnellen.
Instellingen voor Beschermd Wonen ondersteunen doorgaans de meest kwetsbaren binnen de groep mensen die een vorm van maatschappelijke ondersteuning nodig hebben. Het is daarom van belang dat het toezicht hierop proactief wordt vormgegeven in plaats van (alleen maar) reactief. In het kader van thematisch risicogestuurd toezicht, heb ik van de IGJ vernomen dat zij samen met gemeenten in 2020 meer focus legt op Beschermd Wonen. Bij toezicht op Beschermd Wonen is vaak sprake van gecombineerd toezicht, waarbij zowel de gemeentelijk toezichthouder als een Rijksinspectie betrokken is. De Minister van VWS ondersteunt dit waar nodig, om op deze manier de ontwikkeling van het Wmo-toezicht te versnellen. In zijn beleidsreactie op de jaarlijkse rapportage van de IGJ over het Wmo-toezicht, die binnenkort naar uw Kamer zal worden gezonden, zal hij nader ingaan op welke manier instellingen voor Beschermd Wonen bezocht worden.
Daarnaast ondersteunt de Minister van VWS gemeenten om toezicht en handhaving in het Wmo-domein uit te voeren en te versterken. De VNG organiseert – op ons verzoek – expertmeetings, waarbij toezichthouders van elkaar en elkaars methodes kunnen leren. Tevens heeft de Minister van VWS aangegeven werk te maken van openbaarmaking van Wmo-toezichtrapportages. Dit is een instrument om het Wmo-toezicht (nog) verder te professionaliseren.
Omdat bij Aventura ook Wlz cliënten in zorg zijn, staat Aventura ook onder toezicht van de IGJ. De IGJ heeft naar aanleiding van de signalen uit de media contact opgenomen met de gemeente en daaropvolgend zeer recentelijk een onaangekondigd toezichtbezoek afgelegd aan Aventura. Indien nodig onderneemt de IGJ zelf stappen naar aanleiding van dit onderzoek.
Durft u de garantie te geven dat een en ander in het hele land inmiddels op een goede wijze wordt vormgegeven, zodat vaak kwetsbare jongeren worden beschermd en «foute» zorgaanbieders worden geweerd of bent u van mening dat een en ander nog onvoldoende op orde is?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u het gevoel dat gemeenten soms terughoudend zijn met handhaving, nu het niet altijd eenvoudig is in voorkomende gevallen cliënten elders onder te brengen?
Nee, dat gevoel heb ik niet. Mijn beeld is dat gemeenten hun zorgplicht en de kwaliteit van ondersteuning serieus nemen. De gemeente Smallingerland heeft ook aangegeven dat geen sprake is van een beperkte capaciteit rondom intramuraal beschermd wonen.
Wat ziet u als úw verantwoordelijkheid in dezen en bent u bereid die te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in dezen niet nog langer af te wachten of gemeenten toezicht en handhaving in dezen op orde krijgen en zèlf de regie te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u in het kader van het hiervoor bedoelde bijvoorbeeld bereid om het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) óók volledig van toepassing te verklaren op aanbieders van beschermd wonen?
Nee. Het wetsvoorstel Wtza richt zich primair op een verbetering van het kwaliteitstoezicht van de IGJ op nieuwe zorgaanbieders. Aangezien Wmo-ondersteuning niet behoort tot het toezichtsdomein van de IGJ, past het niet om de Wtza daarnaar uit te breiden. Wel bestaat er een afsprakenkader voor de Wmo toezichthouders en de Rijksinspectie om de samenwerking bij gezamenlijk toezicht te bevorderen. Dit afsprakenkader wordt momenteel herzien. Begin 2020 zal de VNG dit afsprakenkader verspreiden onder gemeenten en toezichthouders.
Bent u bereid, daar waar het gaat om het toezicht op aanbieders van beschermd wonen, binnen afzienbare termijn met een actieplan te komen met maatregelen om misstanden zoals hier en in andere gevallen geconstateerd te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
De opvang van Venezolaanse migranten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Human Rights Caribbean zeer teleurgesteld is over de besteding van 23,8 miljoen euro die Nederland beschikbaar stelt aan Curaçao en Aruba voor de opvang van Venezolaanse migranten?1
Ja.
Klopt het dat zo’n beetje het hele bedrag bestemd is voor het tegenhouden en het detineren van Venezolaanse migranten? Zo nee, kunt u aangeven waaraan het beschikbare bedrag wél wordt besteed? Hoeveel van het beschikbaar gestelde bedrag komt ten goede aan de versterking van de asielprocedure en de verbetering van opvangvoorzieningen?
In de brief van 6 september jl. (Kamerstuk 29 653, nr. 58) is uw Kamer geïnformeerd over de besteding van de 23,8 miljoen euro die het kabinet bij Voorjaarsnota heeft vrijgemaakt voor enerzijds de respons op de bijstandsverzoeken van Aruba en Curaçao en anderzijds maatregelen in het kader van crisisbeheersing in de regio. In nauwe afstemming met Aruba en Curaçao is een samenhangend pakket aan ondersteuningsmaatregelen uitgewerkt dat in het komende jaar in gezamenlijkheid uitgevoerd zal worden. In het ondersteuningspakket is onder meer aandacht voor de versterking van de maritieme grenzen en het optimaliseren van de vreemdelingenketen, maar ook voor diverse sociaal-maatschappelijke projecten op het gebied van onderwijs, opvang van kwetsbare groepen, gezondheidszorg en bejegening van migranten. Van de 23,8 miljoen euro is 7,2 miljoen gereserveerd voor het optimaliseren van de vreemdelingenketen. Uitgangspunt voor de Nederlandse ondersteuning aan de landen is dat conform de staatsrechtelijke verhoudingen binnen het Koninkrijk de verantwoordelijkheid voor het migratiebeleid een autonome aangelegenheid betreft. De landen bepalen zelf of en, zo ja, welke voorzieningen zij willen treffen voor migranten die om bescherming vragen. Er is geen algemene verplichting tot het geven van opvang en andere vormen van bijstand. Wel kan in uitzonderlijke gevallen – wanneer de vreemdeling volkomen afhankelijk is van de Staat – de noodzaak bestaan enige vorm van opvang te bieden. Dit zal per geval bekeken moeten worden en vraagt een individuele beoordeling.
Zowel Aruba als Curaçao geven aan dat voor bepaalde kwetsbare groepen gekeken wordt naar mogelijke vormen van tijdelijke opvang. Op Curaçao wordt in individuele opvang voorzien in gevallen van slachtoffers van mensenhandel. Om deze personen te beschermen is in samenwerking met het Ministerie van Sociale ontwikkeling, Arbeid en Welzijn, voor woongelegenheid gezorgd. In het kader van de door Nederland te leveren bijstand wordt een deel van de 7,2 miljoen euro voor de vreemdelingenketen beschikbaar gesteld voor de inrichting van circa 36 opvangplekken voor kwetsbare groepen op Curaçao. Op Aruba biedt de stichting Fundacion pa Hende Muher den Dificultad opvang aan slachtoffers van onder andere mensenhandel, mensensmokkel en huiselijk geweld. Het kabinet heeft op verzoek van de regering van Aruba 255.000 euro beschikbaar gesteld aan de stichting voor de uitbreiding van de opvangcapaciteit met circa 30 extra plekken.
Wat vindt u van het pleidooi van Human Rights Caribbean om een gedeelte van het budget beschikbaar te stellen voor een eerlijke en fatsoenlijke behandeling van Venezolaanse vluchtelingen en hen in staat te stellen zichzelf in hun minimumbehoeften te voorzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een substantieel gedeelte van het beschikbaar gestelde bedrag ten goede te laten komen aan de verbetering van de asielprocedure en opvang? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.