Het bericht dat de veiligheid van vuurpijlen niet gegarandeerd kan worden |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Verplichte lanceerstandaarden vuurpijlen afgekeurd, branche moet haast maken»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Klopt het dat de lanceerstandaarden reeds omvielen bij windsnelheden van 5 m/s (3 Beaufort)?
Op basis van deze indicatieve testen op 9 en 16 november 2018 zijn de lanceerstandaarden te instabiel bevonden, om veilig afsteken (bij normaal gebruik) van «grote» vuurpijlen te «garanderen».
Op 9 november 2018 zijn bij geringe wind 3 van de 5 standaarden omgevallen. Op 16 november 2018 zijn de overige 2 standaarden bij matige wind (5 m/s) ook omgevallen, 1 op verharde ondergrond en beiden op onverharde ondergrond.
Waarom worden lanceerstandaarden slechts getest bij windkracht 3 terwijl de kans zeer reëel is dat gedurende de afsteekperiode zich hogere windsnelheden voordoen?
De matige wind van 5 m/s is de wind die regelmatig in ons klimaat voorkomt en tevens het maximum onder welke omstandigheden getest wordt (en mag worden) op basis van de regelgeving (internationale NEN normen NEN 15947-4).
De ILT en NFI hebben conform de norm onder maximale windsnelheid van 5 m/s (staat gelijk aan windkracht 3) getest.
Bent u bereid om de nog te testen lanceerstandaarden ook bij hogere windsnelheden te testen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kan naar uw mening een gefundeerde uitspraak gedaan worden over de veiligheid van het afsteken van vuurwerkpijlen als de lanceerstandaarden niet zijn getest bij windsnelheden boven de 3 Beaufort?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook zorgelijk dat geen één lanceerapparaat voor vuurwerkpijlen veilig blijkt te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze zorg waarbij voorop staat het veilig afsteken van vuurwerk en het zoveel mogelijk terugdringen van letsel als gevolg van het afsteken van vuurpijlen.
Denkt u dat het realistisch is dat Nederlandse vuurwerkimporteurs nog voor het komende Oud & Nieuw een veilig lanceerapparaat weten te vinden? Zo ja, waarop baseert u dat?
Ik heb TNO opdracht gegeven onderzoek te doen naar beschikbare standaards die geschikt zijn voor vuurpijlen. De ILT test bij meerdere type vuurpijlen of deze lanceerstandaards veilig en stabiel zijn. De vuurwerkbranche heeft dit opgepakt en zich bij de ILT gemeld voor het testen van nieuwe lanceerstandaarden. Over de resultaten hiervan heb ik uw Kamer bij brief van 5 december 20182 en 13 december 20183 geïnformeerd. Het is vervolgens aan de vuurwerkbranche om te zorgen dat er aan het eind van het jaar voldoende veilige en stabiele standaards beschikbaar zijn voor de verkoop van vuurpijlen.
Staat u nog steeds achter uw eerder gedane toezegging om een verbod op de verkoop van vuurwerkpijlen in te stellen indien de lanceerapparaten niet veilig blijken te zijn? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsbrief van 8 juni 2018 is opgenomen dat een verbod pas in de rede ligt wanneer andere maatregelen niet werken. Voor vuurpijlen geldt de maatregel dat deze alleen verkocht mogen worden indien deze zijn voorzien van een lanceerstandaard. Daarbij staat voorop dat de lanceerstandaard veilig en stabiel moet zijn voor het afschieten van vuurpijlen. Zoals blijkt uit mijn brief van 5 december 2018 en 13 december 2018 aan uw Kamer hebben meerdere lanceerstandaarden de testen door de ILT doorstaan en is de constructie goed en stabiel bevonden.
Kunt u een inschatting maken van de reeds bestelde hoeveelheid vuurpijlen en de waarde zij representeren?
Volgens opgave van de vuurwerkbranche bedraagt 7% van de totale jaarlijkse vuurwerkomzet van circa € 65 miljoen uit vuurpijlen.
Hoe lang krijgen de vuurwerkimporteurs nog de tijd om een veilig lanceerapparaat te vinden alvorens u overgaat tot een verbod op de verkoop van vuurwerkpijlen?
De verkopers van vuurwerk dragen een bij wet vastgelegde verantwoordelijkheid voor een lanceerstandaard die voldoet aan de eisen. De bevindingen in mijn brief van 22 november 20184 tonen aan dat de op 9 en 16 november 2018 door de ILT geteste standaarden niet aan de eisen voldoen. Daarop heb ik TNO opdracht gegeven onderzoek te doen naar andere lanceerstandaarden op de markt. De ILT heeft aangegeven dat zij beschikbaar zijn om op korte termijn nieuw aangereikte of verbeterde lanceerstandaarden te testen. De vuurwerkbranche heeft dit opgepakt en hebben zich bij de ILT gemeld voor het testen van nieuwe lanceerstandaarden. Over de resultaten hiervan heb ik uw Kamer bij brief van 5 december 2018 en 13 december 2018 geïnformeerd waaruit blijkt dat meerdere lanceerstandaarden de testen door de ILT hebben doorstaan en is de constructie goed en stabiel bevonden.
Kan een verkoopverbod op vuurwerkpijlen nog op tijd geregeld worden voor het komende Oud & Nieuw? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om uit voorzorg alvast een verbod op de verkoop van vuurwerkpijlen gereed te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing op 12 december 2018?
Ik ben voornemens uw vragen nog voor de vastgestelde vragentermijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Topambtenaar kreeg ruim 40.000 euro voor achttien dagen Curaçao’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Topambtenaar kreeg ruim 40.000 euro voor achttien dagen Curaçao?1
Kunt u aangeven welke buitenlandvergoeding overeengekomen is?
Kunt u aangeven hoeveel de forfaitaire buitenlandvergoeding bedroeg sinds september 2017?
Kunt u de onderliggende contracten aan de Kamer doen toekomen (over de periode 2015 tot heden)?
Wanneer heeft welke bewindspersoon toestemming gegeven voor deze contracten?
Zijn de contracten rechtmatig opgesteld?
Zijn de contracten doelmatig opgesteld?
Zijn de contracten rechtmatig uitgevoerd, met name op het punt van de genoten forfaitaire vergoedingen, gezien de omstandigheid dat slechts een beperkt aantal dagen gereisd is?
Moet een ambtenaar een forfaitaire vergoeding die hij ontvangt voor verblijf buiten Nederland terugbetalen als hij niet naar het buitenland reist?
Moet een ambtenaar, die een netto forfaitaire vergoeding genoten heeft voor een reis die hij niet gemaakt heeft (of die fors korter geduurd heeft dan waarvoor de forfaitaire vergoeding bedoeld is), die vergoeding opgeven als loon en daar belasting over betalen?
Indien een ambtenaar een netto forfaitaire vergoeding genoten heeft voor een reis die hij niet gemaakt heeft (of die fors korter geduurd heeft dan waarvoor de forfaitaire vergoeding bedoeld is), telt de forfaitaire vergoeding dan mee voor het inkomen als bedoeld in de Wet normering topinkomens (WNT)?
Heeft u een inhoudelijk en moreel oordeel over de verstrekte vergoedingen en de wijze waarop daarmee is omgegaan?
Wilt u de Auditdienst Rijk de opdracht geven de totstandkoming en de uitvoering van dit contract te onderzoeken?
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het bericht ‘Huurcommissie kan stroom aan klachten niet aan’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Erik Ronnes (CDA), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Huurcommissie kan stroom aan klachten niet aan»?1
Ja.
Hoeveel klachten heeft de Huurcommissie tot nu toe dit jaar ontvangen en hoeveel verwacht de Huurcommissie nog te ontvangen?
De instroom van geschillen vertoonde de laatste jaren een dalende trend. Gelet hierop had de Huurcommissie zich voorbereid op ca. 6.500 geschillen in 2018. De instroom is opgelopen tot ca. 10.000 verzoeken.
Hoe verklaart u de toename van het aantal geschillen? In hoeveel procent van de gevallen is de huurder terecht naar de Huurcommissie gestapt?
Er is geen specifieke oorzaak aan te wijzen voor de hogere instroom van verzoeken in 2018. De instroom van geschillen is afhankelijk van verschillende factoren, zoals door macro-economische factoren (de conjunctuur, de hoogte van de inflatie en daarmee de hoogte van de toegestane huurverhoging) en de keuze van de huurder of verhuurder om het conflict bij de Huurcommissie te beslechten. Ook heeft de Huurcommissie zich de laatste twee jaar actief ingezet op voorlichting aan huurders en verhuurders. Zo werkt zij mee aan de campagne van het Ministerie van BZK «Wegwijs met je huurprijs» om huurders meer inzicht te geven in de regels rond de huurprijs van een woonruimte.
Het jaarverslag (2017) van de Huurcommissie laat zien dat de huurder in dat jaar in 60% van de geschillen in het gelijk is gesteld.
Valt de toename van het aantal geschillen mede te wijten aan verhuurders die steeds agressiever huren verhogen en steeds slechter onderhoud plegen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe lang duurt de behandeling van een klacht gemiddeld? Is de berichtgeving juist dat de behandeling van een klacht soms wel anderhalf jaar duurt? Deelt u de mening dat een dermate lange behandeltermijn onacceptabel is?
De Huurcommissie geeft in haar jaarverslag (2017) aan dat de doorlooptijd in de praktijk uiteenloopt van twee maanden tot incidenteel een jaar. De behandeltermijn is afhankelijk van meerdere factoren. Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 7, 9 en 10, waarin ook wordt stil gestaan bij de modernisering van de dienstverlening van de Huurcommissie. Deze moderne dienstverlening biedt meer mogelijkheden voor de Huurcommissie om samen met huurder en verhuurder tot een snellere zaakbehandeling te komen. Een huurder die belang heeft bij een korte doorlooptijd doet er goed aan om het verzoek digitaal in te dienen, de leges snel te betalen en daarna vlot mee te werken aan het compleet maken van het dossier, het onderzoek in de woning en aan het plannen van de zitting.
Is er een oorzakelijk verband met het in januari jongstleden behandelde wetsvoorstel dat de Huurcommissie moet moderniseren?
Nee. Dit wetsvoorstel is pas per 1 januari 2019 in werking getreden, dus de effecten ervan moeten nog blijken. Het wetsvoorstel beoogt onder meer de positie van de Huurcommissie verder te verstevigen door haar taken uit te breiden en haar dienstverlening beter af te stemmen op de omstandigheden bij het geschil. Zoals het starten met bemiddelen. Ook bevat het voorstel nog een aantal aanpassingen die als doel hebben de governance te moderniseren. Zoals de benoemingsprocedure voor de onafhankelijke leden van de Raad van Advies en zittingsleden.
Wat zijn de gevolgen van een te lange behandeltermijn? Hoe wordt gestimuleerd dat de wettelijke termijnen niet worden overschreden?
Het gevolg van een langere behandeltermijn is dat huurder en verhuurder langer moeten wachten op duidelijkheid over hun geschil en de oplossingsrichting. Dat kan de onderlinge verstandhouding negatief beïnvloeden. Het is belangrijk dat de Huurcommissie haar werk zorgvuldig uitvoert en dat dit ook binnen een redelijke termijn gebeurt. Het is dan ook zoeken naar de balans. De Huurcommissie doet haar uiterste best om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. Zij begrijpt hoe belangrijk het is voor een indiener dat er zo snel mogelijk een uitspraak komt in de zaak. In mijn Kamerbrief over het bericht «Huurcommissie kan klachtenregen van ontevreden huurders niet aan» ga ik uitgebreid in op de sterke toename in het aantal voorgelegde geschillen in 2018 en de daarop genomen maatregelen van de Huurcommissie. Ook leg ik in die brief uit welke aanvullende maatregelen er in de afgelopen maanden voor dit jaar en verder zijn genomen c.q. worden ingezet om de productie gedurende dit jaar en komende jaren te kunnen bijsturen.
Hoeveel geschillen die aan de Huurcommissie voorgelegd hadden kunnen worden, zijn inmiddels (door de enorme wachttijden) voorgelegd aan de Kantonrechter?
Dat is mij niet bekend. De Huurcommissie ontvangt geen gegevens over gerechtelijke procedures bij de rechter.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Huurcommissie toegankelijk blijft en de behandeling van klachten binnen de wettelijke termijn afgerond wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat een toegankelijke Huurcommissie, die tijdig uitspraken doet, essentieel is om huurders te beschermen tegen oneerlijke praktijken van malafide verhuurders?
Zie antwoord vraag 7.
Wat moet een huurder doen die geconfronteerd wordt met een te hoge huur maar niet anderhalf jaar kan wachten op een uitspraak?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de IND de eigen regels overtreedt bij het beoordelen van verblijfsvergunningen |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) de eigen regels overtreedt bij het beoordelen van verblijfsvergunningen?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Ik ben bekend met het artikel. Voor mijn reactie zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het een goede zaak is dat bezwaarschriften tegen het intrekken van verblijfsvergunningen van statushouders niet mogen beoordeeld worden door IND-ambtenaren die bij eerdere besluiten betrokken waren zoals in artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht is vastgelegd? Waarom is dit bij de IND toch gebeurd?
Ja, die mening deel ik. Het Bureau Integriteit van de IND doet daarom op dit moment onderzoek. Het gaat hier om een individueel onderzoek naar een integriteitsschending. Zo lang het onderzoek nog niet is afgerond, kan de vraag of, waarom en in welke mate dit is gebeurd nog niet beantwoord worden. Indien hiertoe aanleiding bestaat, zal ik uw Kamer hierover informeren. Bezwaarprocedures vinden overigens alleen plaats bij reguliere aanvraagprocedures en niet bij de intrekkingsprocedures van statushouders.
Deelt u de mening dat met het besluit om die ambtenaren wél dezelfde zaken te laten behandelen, bewust het risico op tunnelvisie werd genomen teneinde de wachtlijsten weg te werken? Veroordeelt u dit besluit? Heeft u enige indicatie om hoeveel zaken het hier gaat?
Nee, die deel ik niet. Er is geen besluit genomen door de IND om medewerkers zowel eerste aanleg- als bezwaarzaken te laten behandelen. Het uitgangspunt, met betrekking tot de behandeling van bezwaarschriften, is dat een bezwaarschrift niet wordt toebedeeld aan een de medewerker die het primaire besluit heeft genomen. Indien het vanwege capaciteitsgebrek wel dezelfde medewerker betreft, dan stelt deze een concept op, een soort raamwerk, en legt dat voor aan een collega die de uiteindelijke beslissing op het bezwaar neemt. Onder de verantwoordelijkheid van deze medewerker wordt de beslissing op bezwaar genomen. Dit wordt het vier-ogen principe genoemd: er kijken dus altijd minimaal twee mensen naar dezelfde zaak. Deze werkwijze is toegestaan op grond van de Algemene wet bestuursrecht. De IND werkt daarmee dus volgens de wettelijke regels.
Deelt u de mening dat een snelle afhandeling van procedures niet ten koste van de kwaliteit van die afhandeling mag gaan?
Ja, die mening deel ik. De IND hecht veel waarde aan de kwaliteit van haar beslissingen en haar dienstverlening. Om die reden is de IND ook van mening dat degene die uiteindelijk verantwoordelijk is voor de beslissing op een bezwaarschrift nooit degene kan zijn die de zaak al in eerste instantie heeft behandeld.
Is iemand dwingen om met een andere naam te ondertekenen strafbaar? Zo ja, bent u van plan strafrechtelijke stappen te ondernemen naar individuen die zich hier mogelijk binnen de IND schuldig aan hebben gemaakt?
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het iemand dwingen om met een andere naam te ondertekenen een strafbaar feit kan opleveren. Of daar in dit geval ook sprake van is zal uit het onderzoek moeten blijken. Dan kan ook pas worden beoordeeld als aangifte wordt gedaan.
Klopt het dat de IND geen toezichthouder kent? Zo ja, waarom? Bent u bereid ervoor te zorgen dat er een onafhankelijke toezichthouder op de IND komt waar klokkenluiders intern terecht kunnen?
Nee, dat klopt niet. Een agentschap als de IND werkt conform een sturingsmodel waarin drie rollen worden onderscheiden, te weten die van eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer. De eigenaar is verantwoordelijk voor het toezicht op het beleid van de opdrachtnemer en op de algemene gang van zaken in het agentschap. Binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid is de rol van eigenaar belegd bij de secretaris-generaal. Medewerkers van de IND die melding van een vermoeden van misstanden willen doen vallen onder de rijks brede Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie.
Wat zal het gevolg voor alle bezwaarschriften van statushouders zijn indien duidelijk wordt dat dit inderdaad een of meerdere malen is voorgekomen? Welke procedure moeten die statushouders volgen en bestaat er ook de kans dat voormalig statushouders die Nederland al ten onrechte hebben verlaten weer terug mogen komen? Zo ja, hebben zij de mogelijkheid om vergoeding van de overheid te eisen?
Zoals gezegd, is het bij de IND staande praktijk dat een bezwaarschrift niet door dezelfde medewerker wordt behandeld die ook de beslissing in eerste instantie heeft genomen. Het lopende onderzoek moet uitwijzen of en zo ja in hoeveel zaken hier van is afgeweken en wat daar aan ten grondslag ligt. Als de uitkomsten van het onderzoek daar aanleiding toegeven dan zullen nadere maatregelen volgen. Bezwaarprocedures komen overigens alleen voor bij reguliere procedures en dus niet bij procedures om verlening of intrekking van een verblijfsvergunning asiel. In de asielprocedure kan de vreemdeling direct in beroep tegen een beslissing van de IND.
Klopt het dat het bureau integriteit van de IND onderzoek doet naar de klokkenluider? Bent u bereid dit onderzoek vanuit uw eigen ministerie te beleggen zodat het verbreed kan worden en niet enkel naar de integriteit van de klokkenluider gekeken wordt maar ook naar de chefs die mogelijk bewust de eigen regels overtraden?
Nee, dat klopt niet. De betreffende medewerker heeft geen beroep gedaan op de klokkenluidersregeling en is onderwerp van een integriteitsonderzoek naar aanleiding van een vermoeden van (ernstig) plichtsverzuim. Het onderzoek hiertoe wordt nu eerst afgewacht alvorens nadere acties en/of aanvullend onderzoek te initiëren. De resultaten worden op korte termijn verwacht.
Het bericht dat de Staat in cassatie gaat in de Klimaatzaak |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Urgenda kost burger bakken met geld» en «Staat in cassatie tegen uitspraak hof in Urgenda-zaak»?1 2
Ja.
Is het waar dat Urgenda slechts een vergoeding van de Staat heeft ontvangen als compensatie van de door haar gemaakte juridische kosten ten bedrage van 711,– euro aan griffierechten, 16.503,– euro aan salaris voor de advocaat in het principaal appel en 8.256,– euro aan salaris voor de advocaat in het incidenteel appel? Zo nee, om welke bedragen gaat het dan?
De genoemde bedragen zijn door de rechtbank en het gerechtshof toegekend aan Urgenda. Urgenda heeft deze bedragen onlangs opgevraagd en deze zijn inmiddels betaald.
Kun u aangeven hoeveel de Staat heeft uitgegeven aan de betreffende procedures en kunt u die uitgaven specificeren?
Er is sinds eind 2013 € 858.050,62 gefactureerd door de landsadvocaat voor procesvertegenwoordiging in deze procedure. Er zijn geen andere externe kosten gemaakt in het kader van deze procedure.
Is het waar dat de Staat inmiddels 750.000,– euro heeft uitgegeven aan de betreffende procedure? Zo nee, welk bedrag dan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of de compensatie die aan Urgenda is betaald redelijkerwijze overeenstemt met het bedrag dat deze non-gouvernementele organisatie (NGO) in werkelijkheid heeft moeten uitgeven aan juridische ondersteuning? Zo nee, waarom niet?
De proceskostenvergoeding zoals toegekend door rechtbank en hof is vastgesteld volgens vaste regels. Het is onbekend welke werkelijke kosten Urgenda heeft gemaakt voor deze procedure. Ik kan dus geen uitspraak doen over de verhouding tussen kosten en proceskostenvergoeding.
Deelt u de mening dat het billijk is dat wanneer NGO’s die in een juridische procedure winnen van de Staat, zij recht zouden moeten hebben op een vergoeding van de werkelijk gemaakte juridische kosten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hierop actie ondernemen?
Er zijn vaste regels voor de vergoeding van proceskosten. Een NGO heeft dezelfde aanspraak op proceskostenvergoeding als iedere andere rechtspersoon die dergelijke kosten maakt. Ik zie niet in waarom voor deze regels voor NGO’s anders zouden moeten zijn dan voor andere instellingen en bedrijven.
Deelt u de mening dat er sprake is van een ongelijk juridisch speelveld wanneer NGO’s die met succes een procedure voeren tegen de Staat, slechts een fractie vergoed krijgen van het bedrag dat de Staat zelf uitgeeft aan juridische ondersteuning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hierin verandering brengen?
De omvang van de proceskostenvergoeding geeft geen beperking voor de mogelijkheid van NGO’s om een zaak voor te leggen aan de rechter. Zoals Urgenda laat zien kan een NGO effectief procederen tegen de Staat, ondanks het verschil in financiële slagkracht.
Deelt u de mening dat het te prijzen is dat NGO’s zich sterk maken om het gevoerde beleid te toetsen aan overeenkomsten en wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is goed dat maatschappelijke organisaties de overheid kritisch volgen bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid.
Kunt u aangeven wat de begrote kosten zijn voor de Staat van het in cassatie gaan tegen de uitspraak van het Hof?
De kosten van cassatie zijn afhankelijk van de wijze waarop de procedure door partijen wordt gevoerd. Een begroting van deze kosten is nu nog niet beschikbaar.
Deelt u de mening dat het in deze principezaak de principes van de Staat zijn die zorgen voor de extra uitgaven en niet die van Urgenda?
Die mening deel ik niet, het is een eigen afweging van Urgenda welke kosten worden gemaakt in hoger beroep en cassatie.
Bent u bereid de eisers die tot tweemaal door de rechter in het gelijk gesteld zijn, ruimhartig te compenseren voor de door hen te maken juridische kosten in cassatie? Zo nee, waarom niet?
Er zijn vaste regels voor het bepalen van een proceskostenvergoeding van partijen die in het gelijk zijn gesteld. Deze regels zijn in dit geval toegepast. Ik zie geen aanleiding om in dit geval andere standaarden te hanteren.
Het bericht ‘Leraren vinden moeilijk een woning op plekken waar werk is’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Leraren vinden moeilijk een woning op plekken waar werk is»1 en het onderliggende rapport van Calcasa?2
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport dat het voor een leraar in het basisonderwijs in de grote steden praktisch onmogelijk is om een woning te vinden?
In gemeenten met een gespannen woningmarkt kan het lastig zijn voor middeninkomens, waaronder leraren, om een betaalbare woning te vinden. Daarom is het belangrijk om het aanbod van betaalbare woningen te vergroten. Ik zet breed in op het stimuleren en versnellen van de woningbouw, waaronder de bouw van (betaalbare) koopwoningen. Dit gebeurt via de Nationale Woonagenda 2018–2021 en de woningmarktafspraken met de regio’s met de meest gespannen woningmarkt. Verder zijn dertien gemeenten met de Samenwerkingstafel middenhuur samen met lokale partijen al aan de slag gegaan om meer middenhuur te realiseren.3
Gemeenten, zoals Amsterdam en Den Haag, zijn bezig om te zorgen voor passende woningen. Zij hebben verschillende mogelijkheden om specifiek te sturen op het aanbod aan betaalbare woningen. Gemeenten kunnen in hun woonvisie kenbaar maken wat hun ambities zijn op het vlak van middenhuur voor de komende jaren. Ook kunnen ze sturen op middenhuur via bijvoorbeeld het bestemmingsplan, private maatwerkafspraken of een huisvestingsverordening. Bij grote schaarste aan betaalbare woningen kan een gemeente de huisvestingsverordening gebruiken om de woningen toe te wijzen aan een bepaalde doelgroep, zoals aan huishoudens met een bepaald inkomen of een specifieke beroepsgroep. Met deze beschikbare instrumenten kan de gemeente ervoor zorgen dat het iemand met een middeninkomen wel degelijk lukt om een betaalbare woning te betrekken.
Een overzicht van het bestaande gemeentelijk instrumentarium is te vinden in de factsheet «Gemeentelijk instrumentarium». Deze factsheet is te vinden via de website van de VNG en de website www.woningmarktbeleid.nl.
Is het waar dat een leraar in het basisonderwijs slechts een woning van 62 m2 kan betalen in de grote steden? Acht u het mogelijk en wenselijk met een gezin in een woning van 62 m2 te wonen?
De bereikbaarheid van koopwoningen voor bepaalde groepen in het rapport van Calcasa is een theoretische benadering. Daarbij zijn bepaalde aannames gemaakt. Zo gaat de berekening bijvoorbeeld uit van één inkomen: een alleenstaande of een éénverdiener. Ook wordt aangenomen dat dit huishouden geen opgebouwd vermogen heeft. Een aanzienlijk deel van de leraren, of middeninkomens in den brede, zal hierdoor in praktijk meer mogelijkheden hebben op de woningmarkt. Dat neemt niet weg dat het lastig kan zijn om een betaalbare, passende woning te vinden in een gemeente met een gespannen woningmarkt.
Hoe groot is het lerarentekort in het basisonderwijs in respectievelijk Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht?
De gegevens over de omvang van het tekort in deze steden zijn niet bij het Rijk beschikbaar.
Denkt u dat het lerarentekort op te lossen is als nieuwe docenten geen woning kunnen vinden op de plekken waar banen zijn?
Er zijn verschillende redenen waarom docenten kiezen voor een bepaalde werkgever/school. De woningmarkt kan daarbij een overweging zijn. Grote gemeenten zijn zich hiervan bewust en zetten hier ook op in. Zo heeft de gemeente Amsterdam in 2018 bijvoorbeeld 100 studenten- en jongerenwoningen toegewezen aan startende leraren (tot en met 27 jaar). Den Haag heeft recent aangegeven meer huizen te willen bouwen voor mensen met een middeninkomen en te overwegen om de huisvestingsverordening in te zetten voor het toewijzen van woningen voor onder meer leraren. In Utrecht zien we dat ook particuliere verhuurders soms voorrang verlenen aan leraren of mensen met andere beroepen die van belang zijn voor de stad. Dit alles met het doel om onder andere leraren te helpen bij het vinden van de juiste woning.
Wat moeten een docent doen die graag een baan zou aannemen in een van de grote steden, maar in die stad geen woning kan vinden? Hoeveel reistijd en reiskosten vindt u acceptabel?
In de grote gemeenten lopen verschillende initiatieven om leraren (of middeninkomens in het algemeen) te helpen om een woning te vinden. Dit zijn niet alleen initiatieven van gemeenten, maar ook van particuliere verhuurders die soms voorrang geven aan leraren bij het toewijzen van een woning. Sommige gemeenten stellen ook (extra) parkeervergunningen beschikbaar voor leraren en/ of dragen bij aan de reiskosten om werken in de stad ook aantrekkelijk te maken voor leraren die buiten de G4 wonen.
Het is niet aan mij om te bepalen wat een acceptabele reistijd of reiskosten zijn. De afweging wat een acceptabele reistijd is of reiskosten zijn verschilt per persoon.
Deelt u de mening dat ook de grote steden niet zonder al die mensen met een middeninkomen kunnen, zoals politieagenten, leraren en mensen in de zorg, en dat de leefbaarheid op termijn zal verslechteren als de grote steden onbereikbaar zijn voor middeninkomens?
Ik vind het belangrijk dat een stad toegankelijk is voor verschillende huishoudens met verschillende inkomens, beroepen en in verschillende levensfasen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij gemeenten. Gemeenten hebben verschillende instrumenten tot hun beschikking om te sturen op de woningvoorraad in hun gemeente. Zeker in steden met een gespannen woningmarkt is het daarom goed dat een gemeente duidelijk maakt in onder meer de woonvisie wat de ambitie is voor de woningmarkt de komende jaren, goed samenwerkt met marktpartijen en corporaties en gebruik maakt van het beschikbare instrumentarium om te sturen op hoe de woningvoorraad wordt ingezet.
Bent u bereid te zorgen voor meer betaalbare woningen voor middeninkomens, woningen die bovendien groot genoeg zijn voor een gezin?
Woningbouw in alle segmenten wordt gestimuleerd door dit kabinet. Het vergroten en versnellen van de woningbouw vraagt inzet, betrokkenheid en samenwerking van en tussen alle spelers op de woningmarkt. Daarom heb ik het initiatief genomen om alle partijen samen te brengen. Dat heeft allereerst geresulteerd in de Nationale woonagenda die op 23 mei door sectorpartijen is vastgesteld. De doelstellingen van de Nationale woonagenda zijn ambitieus; niet alleen willen we tot 2025 gemiddeld 75.000 woningen per jaar bouwen, deze woningen moeten ook passen bij de lokale vraag.
Ook ben ik met de regio’s waar de druk op de woningmarkt het grootst is in gesprek. De gesprekken zijn erop gericht om brede woningmarktafspraken te maken met deze regio's. Het gaat in die afspraken om versnelling van de woningbouw en het tegengaan van excessen in de woningmarkt. Het belang van voldoende betaalbare woningen is onderdeel van de woonagenda en de regiogesprekken.
Voor de toegankelijkheid van de koop- en huursector is het belangrijk dat gemeenten goed gebruik maken van de beschikbare mogelijkheden om te sturen op de woningvoorraad. Dat kan bijvoorbeeld via de woonvisie, door een aandeel sociale koop in het bestemmingsplan op te nemen of via een huisvestingsverordening Voor het kunnen toewijzen van betaalbare huurwoningen is de huisvestingsverordening een belangrijk instrument. In het wetsvoorstel «maatregelen middenhuur» wordt het gebruik van de huisvestingsverordening verduidelijkt. Gemeenten kunnen hiermee bij schaarste middenhuurwoningen toewijzen aan een bepaalde doelgroep.
Mijn beeld, op basis van de lokale samenwerkingstafels, is dat gemeenten aan de slag zijn om meer middenhuur te realiseren en bekijken welke instrumenten hiervoor passend zijn. Zo zijn er voornemens bij de gemeenten Haarlem en Tilburg om middenhuur op te nemen in het bestemmingsplan. De gemeenten Nijmegen, Den Bosch en Zaanstad onderzoeken de mogelijkheid om afspraken te maken met marktpartijen in een anterieure overeenkomst. De gemeenten Amsterdam en Haarlem willen de huisvestingsverordening gaan gebruiken voor het toewijzen van middenhuurwoningen. De gemeente Den Haag heeft via een markttoets een marktpartij gevonden die middenhuur gaat ontwikkelen in de wijk Moerwijk.
Bent u bereid om, voor de middeninkomens die geen koopwoning kunnen vinden, te zorgen voor betaalbare koop- en huurwoningen en te zorgen dat de huren van die woningen niet de pan uit rijzen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u doen om de betaalbaarheid van woningen voor leraren, mensen in de zorg, politieagenten en andere middeninkomens in de grote steden te verbeteren?
Zie antwoord vraag 8.
De positie die hij ingenomen heeft ten opzichte van het Duits/Franse voorstel voor een Eurozonebudget |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat de positie van Nederland zo afwijkt van het Duits/Franse voorstel voor een eurozonebudget?1 2 3 4
Het kabinet is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk, geen voorstander van een aparte eurozonebegroting met een stabilisatiefunctie om de (gevolgen van) asymmetrische economische schokken op te vangen. Volgens het kabinet kunnen bij de economische noodzaak van een stabilisatiefunctie verschillende kanttekeningen worden geplaatst.
Lidstaten kunnen deze schokken opvangen door gebruik te maken van eigen budgettaire buffers en zogenoemde automatische stabilisatoren in nationale begrotingen. Lidstaten die voldoen aan de regels van het SGP en hun overheidsschuld niet uit hand hebben laten lopen, zijn in staat vrijwel alle economische schokken op te vangen. De mogelijkheden voor grensoverschrijdende schokabsorptie kunnen bovendien worden vergroot met het versterken van de bankenunie en de kapitaalmarktunie, aangezien die de beschikbaarheid van grensoverschrijdende financiering vergroten. Tot slot bestaat er met het ESM al een noodfonds om lidstaten die toegang verliezen tot financiële markten, te ondersteunen om schokken op te vangen.
Het kabinet staat open om budgettaire instrumenten te onderzoeken die convergentie en het concurrentievermogen in de eurozone en daarbuiten bevorderen. U bent via de verslagen van de Eurogroep5 en Eurotop6 over de recente overeenkomst op het gebied van de toekomst van de Economische en Monetaire Unie (EMU) geïnformeerd. De regeringsleiders hebben de Eurogroep gemandateerd om, in de context van het MFK, werk voort te zetten met betrekking tot de vormgeving, implementatie en timing van een budgettair instrument voor convergentie en concurrentievermogen voor de eurolanden. Het instrument voor convergentie en concurrentievermogen zal onderdeel uitmaken van de begroting voor de EU27.
Ik merk op dat er expliciet is opgenomen in het generieke rapport van de Eurogroep aan de regeringsleiders over de EMU dat er geen overeenstemming bestaat over de noodzaak en vormgeving van een stabilisatiefunctie. Zoals bekend is Nederland, in tegenstelling tot het Frans-Duitse voorstel voor de architectuur van een eurozonebegroting, geen voorstander van een nieuw eigen middel. Zie verder het antwoord op vraag 3 en 4.
Wat betekent het dat u «niet meteen» tegen het nieuwe voorstel bent – zoals Telegraaf meldt of dat zelfs «het verzet» afneemt (NRC), terwijl u in de afbeelding op de tweet stelt «minder dan overtuigd» (less than convinced) te zijn? Waarom zit er licht tussen uw twitterstatement en uw woordelijke toelichting aan verzamelde journalisten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de analyse van Eurogroepvoorzitter Centeno die de eurozonebegroting een enorm belangrijke bijdrage en een soort van doorbraak noemt?5
De regeringsleiders hebben tijdens de eerdergenoemde Eurotop van 14 december jongstleden de Eurogroep gemandateerd om, in de context van het MFK (dat voor de EU27 is), werk voort te zetten met betrekking tot de vormgeving, implementatie en timing van een budgettair instrument voor convergentie en concurrentievermogen voor de eurolanden. Het instrument voor convergentie en concurrentievermogen zal onderdeel uitmaken van de begroting voor de EU27.
Voor Nederland was en is van belang dat er geen mandaat werd gegeven om een instrument uit te werken voor stabilisatie, al dan niet op basis van het bestaande Commissievoorstel, dat het instrument onderdeel is van het MFK en dat gebruik zal worden onderworpen aan strenge voorwaarden.
Met een dergelijk instrument kan invulling worden gegeven aan de door Nederland gewenste koppeling tussen de EU-begroting en hervormingen die nationale economieën toekomstbestendig maken, zoals uiteengezet in het regeerakkoord. Volgens het kabinet beperkt convergentie tussen eurolanden juist de noodzaak van permanente transfers.
Erkent u dat een eurozonebudget (in of buiten de meerjarenbegroting van de EU) onderdeel is van een transferunie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten waarom Nederland de deur op een kier zet voor zo een eurozonebudget?
Zie antwoord vraag 3.
Garandeert u dat u bij uw bezoeken aan de ministers van Financiën van Frankrijk en Duitsland duidelijk de positie van Nederland zal weergeven en geen verzet zult opgeven?
Tijdens mijn bezoeken aan Frankrijk en Duitsland voorafgaand aan de Eurogroep-vergadering van 3 december jongstleden en de Europese Raad van 14 december jongstleden heb ik, in lijn met het regeerakkoord, benadrukt dat Nederland de noodzaak niet ziet van een stabilisatiefunctie voor de eurozone om asymmetrische schokken op te vangen. Omdat lidstaten met weerbare en veerkrachtige nationale economieën in staat zijn om zelf schokken op te vangen heb ik de noodzaak van structurele hervormingen, bijvoorbeeld op het gebied van dynamische product- en arbeidsmarkten, en gezonde overheidsfinanciën benadrukt. Tot slot heb ik het belang van risicoreductie in het kader van de bankenunie en het versterken van het ESM, in het bijzonder met betrekking tot het raamwerk voor herstructurering van onhoudbare overheidsschuld en de rol van het ESM binnen programma’s, onderstreept.
In het rapport aan regeringsleiders is uiteindelijk een split gemaakt tussen convergentie en concurrentiekracht enerzijds en stabilisatie anderzijds. Er is expliciet opgenomen dat er geen overeenstemming bestaat over de noodzaak en vormgeving van een stabilisatiefunctie. Tot slot bevat de overeenkomst die in de Eurogroep is bereikt, zoals toegelicht in het verslag van de Eurogroep, veel punten op het gebied van het ESM en de Bankenunie waarvoor Nederland zich de afgelopen maanden hard heeft gemaakt en die de eurozone wezenlijk versterken.
Klopt de inschatting van Eurocommissaris Oettinger dat wanneer de Europese Commissie maar streng is ten opzichte van Italië, dat Nederland dan wel in zal stemmen met de verdere verdieping van de Europese Monetaire Unie (EMU)? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Voor het kabinet staat voorop dat een sterke EMU allereerst sterke en veerkrachtige nationale economieën vergt. De Europese begrotingsregels, vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) bieden een raamwerk voor het pad naar of behoud van gezonde overheidsfinanciën. Het kabinet vindt dat de Commissie de begrotingsregels strikt moet handhaven in alle lidstaten, inclusief Italië. Daarnaast zet Nederland zich in voor institutionele hervormingen van de EMU. De Nederlandse inzet voor de Eurogroep van 3 december jongstleden en de Europese Raad van 14 december jongstleden was en is gebaseerd op de inschatting van het kabinet hoe de euro duurzaam kan worden versterkt.
Het nut van marktwerking in de ziekenhuiszorg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Inkoop ziekenhuiszorg is ridicuul en niet-transparant circus»? Bent u het eens met deze uitspraak? Zo nee, waarom vindt u dat de inkoop van ziekenhuiszorg wel transparant en goed geregeld is?1
Ik ken het artikel. Ik ben het niet eens met die uitspraak. De onderlinge verschillen in de inkoop van zorg door zorgverzekeraars betekenen dat mensen kunnen kiezen voor een zorgverzekering die bij hen past. Zo kunnen mensen kiezen tussen verschillende polissen waarin naast een verschil in prijs ook verschillen in de zorginkoop en het serviceniveau terugkomen. Zorgverzekeraars maken daarbij afspraken over de prijzen, wat leidt tot kostenbeheersing en beperktere premiestijgingen. Om te waarborgen dat voldoende zorg wordt ingekocht die past bij hun verzekerden geldt voor zorgverzekeraars een zorgplicht.
Ik acht het van belang dat patiënten en verzekerden inzicht hebben in alle informatie die relevant voor hen is bij het maken van keuzes. Zo vind ik dat de overzichtelijkheid van het aantal polissen voor verzekerden verbeterd moet worden. Zie hiervoor mijn brief die ik op 27 juni 2018 aan uw Kamer heb gestuurd.2 Daarnaast is voor patiënten bij de keuze van een behandeling van belang dat zij inzicht hebben in de kwaliteit, toegankelijkheid en de prijs van zorg. Zie hierover mijn brieven over uitkomstgerichte zorg en over prijstransparantie in de medisch-specialistische zorg die ik op 2 en 5 juli 2018 aan uw Kamer heb gestuurd.3
Deelt u de mening dat het in een systeem zonder transparantie over prijs en kwaliteit niet mogelijk is toezicht te houden op prijs en kwaliteit en er dus een risico is dat verzekerden te veel betalen voor onvoldoende kwaliteit? Zo nee, kunt u uitgebreid uitleggen waarom u vindt dat zonder transparantie toch een goede prijs-kwaliteit van zorg gegarandeerd is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het voordeel van het feit dat ziekenhuizen verschillende tarieven krijgen voor dezelfde behandeling? Is er een voordeel voor verzekerden? Is er een voordeel qua prijs of kwaliteit van zorg of is het enige voordeel dat dit past binnen het systeem van marktwerking?
De verschillende tarieven zijn het gevolg van de onderhandelingen die zorgverzekeraars met ziekenhuizen aangaan in het belang van hun verzekerden. Dat draagt bij aan de betaalbaarheid van de zorg als geheel en helpt bij het betaalbaar houden van de premies voor individuele verzekerden.
Bent u het eens met de stelling van de heer van den Heuvel, bestuursvoorzitter van het Rode Kruis ziekenhuis in Beverwijk, dat er volledige transparantie moet komen of dat de NZa de tarieven moet vaststellen? Zo nee, waarom niet? Welke argumenten hebt u tegen volledige transparantie en welke tegen de mogelijkheid dat de NZa de tarieven vaststelt?
Ik vind het niet terecht om de onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen te typeren als een manier om ziekenhuizen te duperen, omdat deze onderhandelingen als doel hebben om voor patiënten en verzekerden de beschikbaarheid te waarborgen van betaalbare, kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Een situatie waarin de NZa alle tarieven vaststelt vind ik niet wenselijk. Dan hebben zorgverzekeraars geen prikkels en mogelijkheden meer om lagere tarieven te bedingen, wat niet in het belang is van patiënten en premiebetalers.
Wel acht ik het essentieel dat patiënten en verzekerden inzicht hebben in de informatie die relevant voor hen is bij het maken van keuzes. Dat vergt (overzichtelijke) informatie over de te kiezen polis en de kwaliteit van zorg maar ook over de prijs van de zorg. Patiënten hebben immers via het eigen risico met dit tarief te maken. Tegen deze achtergrond gelden voor zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders verschillende verplichtingen om patiënten en verzekerden te informeren over de kosten die voor hun eigen rekening komen bij een behandeling. Daarnaast werkt de NZa met de sector aan een traject om prijstransparantie in de curatieve zorg verder te vergroten. In mijn brief van 5 juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en toegelicht dat prijstransparantie de afgelopen jaren is toegenomen. Daarbij geeft de NZa aan per 2019 verdere verbeteringen te verwachten, onder meer via het ontsluiten in de mijn omgevingen van zorgverzekeraars van de contractprijzen tot aan het niveau van het eigen risico. Ik heb partijen opgeroepen dit serieus op te pakken en heb de NZa gevraagd op dit punt te rapporteren en verplichtingen te overwegen indien de voortgang in 2019 achterblijft.
Hoeveel en welke ziekenhuizen, buiten het Rode Kruis ziekenhuis in Beverwijk, kunnen gedupeerd worden door dit systeem van niet transparante prijs en kwaliteit?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen waarom u vindt dat de ziekenhuiszorg een markt is?
Of de ziekenhuiszorg een «markt» is kan vanuit verschillende perspectieven worden bezien. Ik merk op dat die discussie vaak ideologisch wordt gevoerd. Het risico bestaat dat uit het oog wordt verloren waar het echt om gaat: het voor patiënten en verzekerden waarborgen van betaalbare, kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Feit is dat er in de ziekenhuiszorg sprake is van vraag naar zorg door patiënten, namens wie verzekeraars de zorg contracteren, er aanbod van zorg is door private zorgaanbieders en dat tegenover de verleende zorg een vergoeding staat. Ook hebben patiënten en verzekerden mogelijkheden om te kiezen tussen zorgverzekeraars en tussen zorgaanbieders. In brede zin bevat het zorgverzekeringsstelsel zowel private als veel publieke elementen, om zodoende een goede combinatie te realiseren van doelmatigheid en solidariteit.
Het bericht dat een Rus waarschijnlijk de nieuwe baas van Interpol wordt |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Monica den Boer (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Russian tipped to take over Interpol in Kremlin Victory» en «Zorgen over Russische kandidatuur Interpol»?1
Ja.
Klopt het dat Alexander Prokopchuk, voormalig werkzaam voor het Russische Ministerie van Binnenlandse Zaken en een door het Kremlin gesteunde kandidaat, mogelijk de nieuwe president van Interpol wordt?
Door de lidstaten, verenigd in de General Assembly, is op 21 november 2018 tijdens de 87ste INTERPOL General Assembly de heer KIM verkozen tot nieuwe president van het Executief Comité van INTERPOL.
Klopt het dat door Rusland herhaaldelijk onterechte internationale aanhoudingsverzoeken zijn uitgevaardigd tegen Kremlincritici, waaronder Bill Browder, Alexander Mishkin en Anatoliy Chepiga, en dat de heer Prokopchuk daarin mogelijk een aandeel heeft gehad?
Internationale aanhoudingsverzoeken zijn verzoeken van een justitiële autoriteit van een lidstaat strekkende tot de aanhouding en de overlevering van een persoon door de justitiële autoriteit van een andere lidstaat. Om deze te effectueren kan er voor worden gekozen om een internationale signalering aan te vragen bij INTERPOL, een zogenaamde Red Notice. Het NCB, als onderdeel van de nationale uitvoerende handhavingsorganisatie van de verzoekende lidstaat, dient deze aanvraag in bij het INTERPOL Generaal Secretariaat. Aan verzoeken die via de INTERPOL kanalen worden gedaan voorwaarden zijn verbonden die zijn vastgelegd in onder meer de Constitutie van de organisatie. Een van deze voorwaarden is dat de INTERPOL-organisatie, daarin begrepen haar leden, werkt in lijn met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en niet bijdraagt aan de vervolgingen of bestraffingen van feiten van politieke, militaire, religieuze of raciale aard.
Welke andere kandidaten zijn er in de strijd om het leiderschap van Interpol?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is dat de heer Prokopchuk het nieuwe hoofd van Interpol wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de nieuwe president van Interpol op 21 november 2018 door de lidstaten wordt gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid tijdens de verkiezing niet op de heer Prokopchuk te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tevens uw Europese collega’s op te roepen niet op de heer Prokopchuk te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de stemming van de nieuwe president van Interpol?
Deze vragen hebben mij bereikt na afloop van de verkiezing van de heer KIM als nieuwe president van het INTERPOL Executief Comité.
Het bericht dat John van den Heuvel wegens dreiging niet meer in de studio van RTL kan verschijnen |
|
Thierry Aartsen (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «John van den Heuvel niet in studio vanwege dreiging»?1
Ja.
Hoe duidt u het feit dat misdaadjournalist John van den Heuvel vanwege dreiging van een aanslag niet meer kan verschijnen in de televisiestudio van RTL aan het Leidseplein in Amsterdam?
Bedreigingen zijn onacceptabel. Voor journalisten geldt dat in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in de vertegenwoordiging van het vrije woord. Met u ben ik van mening dat onafhankelijke journalistiek essentieel is om het publieke debat te voeden met informatie, duiding en opinie. Persvrijheid is onderdeel van de vrijheid van meningsuiting en in Nederland vastgelegd in de Grondwet. Ik vind het belangrijk dat deze zaken met prioriteit worden aangepakt.
Om die reden is eerder dit jaar een akkoord gesloten tussen het openbaar ministerie (OM), de politie, het Genootschap van Hoofdredacteuren en de Nederlandse Vereniging van Journalisten over het geprioriteerd aanpakken van bedreigingen van journalisten. Deze afspraken geven journalisten een speciale positie op het moment dat zij met geweld en agressie worden geconfronteerd; afgesproken is dat politie en openbaar ministerie prioriteit zullen geven aan het bestrijden van bedreigingen tegen journalisten, de behandeling van aangiftes is versneld en de strafeisen van het openbaar ministerie zijn opgehoogd. Ook de beroepsgroep zelf investeert in het weerbaarder en bewuster maken van journalisten tegen bedreigingen.
Ook de beveiliging wordt daar waar mogelijk dan ook zo vorm gegeven dat journalisten hun functie kunnen uitoefenen. Het besluit tot beveiligingsmaatregelen is echter altijd een afweging tussen dreiging en risico (voor de te beveiligen persoon én de omgeving), proportionaliteit van maatregelen en de impact ervan op de betreffende persoon.
Deze afweging is ook in deze casus gemaakt. Naast de veiligheid van dhr. van den Heuvel zelf, is bij de afweging ook het veiligheidsrisico dat personen lopen in de directe omgeving van de televisie-uitzendingen meegenomen, alsmede de proportionaliteit van de vergaande maatregelen die noodzakelijk zouden zijn geweest om het optreden van dhr. van den Heuvel in de wekelijkse uitzendingen op deze locatie mogelijk te maken. Er is echter geen sprake van dat dhr. van den Heuvel het woord wordt ontnomen of hem wordt afgeraden zich (op televisie) te uiten. Dat neemt niet weg dat de situatie waarin dhr. van den Heuvel zich bevindt zeer onwenselijk is en dat het een enorme impact heeft op hem en zijn omgeving.
Welke afweging ligt ten grondslag aan de beslissing van de Amsterdamse driehoek om de heer Van den Heuvel uit de studio te weren?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt deze afweging louter door de lokale driehoek gemaakt? Op welke wijze is de Minister van Justitie en Veiligheid hierbij betrokken? Kunt u hier nog een rol van betekenis spelen en zo ja, welke?
Het is in dit geval inderdaad een lokale afweging. De veiligheidszorg van de journalist valt onder de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde waar de lokale hoofdofficier voor verantwoordelijkheid is. Dat is onder andere van belang omdat er in veel gevallen een lokale component is in dreiging. De te nemen maatregelen moeten heel specifiek op díe situatie worden afgestemd. De NCTV kan gevraagd en ongevraagd adviseren over bijvoorbeeld de proportionaliteit van de maatregelen. Het besluit in deze casus is, gezien ook de impact op de openbare orde, door het gezag in de driehoek van Amsterdam genomen en voor de uitvoering hiervan is overleg gevoerd met de zender en dhr. van den Heuvel. De NCTV is geïnformeerd door de gemeente Amsterdam en het OM, maar er is geen sprake geweest van ongevraagde danwel gevraagde advisering. Ik steun de beslissing van de driehoek van Amsterdam. Ik heb daarnaast contact gehad met dhr. van den Heuvel over de impact van de situatie op hem persoonlijk.
Deelt u de mening dat met deze beslissing een verkeerd signaal uitgaat wat betreft persvrijheid in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is ervoor gekozen deze beslissing desondanks te nemen?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 2 en 3 al aangaf is persvrijheid onderdeel van de vrijheid van meningsuiting en in Nederland vastgelegd in de Grondwet. Daar waar mogelijk wordt de beveiliging dan ook zo vorm gegeven dat journalisten hun functie kunnen. Echter, de veiligheid van de te beveiligen persoon en de omgeving waarin hij of zij zich beweegt staat voorop. Het besluit van de Amsterdamse driehoek is gebaseerd op een zorgvuldige afweging van dreiging en risico, proportionaliteit van de maatregelen en de impact op de persoon. In vrijwel alle gevallen zal er door beveiligingsmaatregelen sprake zijn van een bepaalde mate van inperking van het privé en/of maatschappelijk leven of zal dit zo worden ervaren.
Zoals gezegd is er geen sprake van dat dhr. van den Heuvel het woord wordt ontnomen of hem wordt afgeraden zich te uiten. De inzet van de driehoek is er op gericht om de situatie waarin dhr. van den Heuvel veilig en ongestoord kan optreden op het Leidseplein zo spoedig mogelijk te herstellen. Tot die tijd wordt door de Amsterdamse driehoek actief meegedacht met RTL (en de Telegraaf) over locaties en technische ondersteuning om zijn optredens mogelijk te maken.
Hoe strookt deze beslissing met het in juli 2018 tot stand gekomen akkoord van de Stuurgroep Geweld en Agressie tegen Journalisten omtrent het versterken van de positie van journalisten tegen geweld en agressie?
Het akkoord van de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten bevat algemene maatregelen op het gebied van preventie (denk aan het stellen van een collectieve norm en faciliteren van weerbaarheidstrainingen voor journalisten) en repressie (harde strafrechtelijke aanpak van daders door onder andere het prioriteren van zaken, lik op stuk, schade zoveel mogelijk verhalen op daders en het vorderen van hogere strafeisen) die moeten bijdragen aan het versterken van de positie van journalisten. De Nederlandse Vereniging van Journalisten en het Genootschap van Hoofdredacteuren hebben een rol daar waar het gaat om preventieve maatregelen. De politie en het OM vervullen een rol daar waar het gaat om het aanpakken van de daders.
In de stuurgroep worden geen beveiligingsmaatregelen of casuïstiek besproken, zoals de zaak van dhr. van den Heuvel, en ligt de focus op maatregelen in relatie tot de veelvoorkomende agressie en geweldsdelicten.
Op welke wijze worden de afspraken uit de Stuurgroep Geweld en Agressie tegen Journalisten momenteel nader uitgewerkt, zoals gesteld in het betreffende akkoord?2
De acties uit het Akkoord Agressie en Geweld tegen journalisten – waarop ik in het antwoord op vragen 2 en 3 reeds inging – zijn inmiddels verder uitgewerkt in een projectvoorstel waarmee de stuurgroepleden voortvarend aan de slag zijn gegaan. Zo kan ik voor wat betreft de uitwerking van de opsporings- en vervolgingsafspraken melden dat de Wet bronbescherming en de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten op 1 oktober jl. in werking is getreden. Daarnaast wordt momenteel hard gewerkt aan de Aanwijzing van het openbaar ministerie die het mogelijk maakt om zwaardere straffen te eisen bij agressie- en geweldsdelicten tegen journalisten. Overigens is afgesproken dat officieren van justitie in de praktijk al wel optreden in de geest van deze op handen zijnde wijziging. Verder is er in de opleidingen van nieuwe officieren aandacht voor journalisten en zal het openbaar ministerie bij het komende jaarbericht (2018) hier ook aandacht aan besteden. De politie heeft mij laten weten dat zij momenteel werkt aan een eenduidige registratie van aangiftes van agressie- en geweldsdelicten tegen journalisten en een versnelde aansluiting op het vervolgingsproces.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs- en Media heeft van de Nederlandse Vereniging van Journalisten vernomen dat zij momenteel werkt aan de uitvoering van haar eigen maatregelen van het projectplan en op onderdelen hiervan financiering aanvraagt. De uitvoering van deze plannen zal in 2019 plaatsvinden.
De eerstvolgende stuurgroep bijeenkomst is medio december.
Is het in het akkoord van de Stuurgroep opgenomen Protocol Geweld tegen Media al gereed?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak wordt of werd aan een journalist in Nederland wegens dreiging dergelijke beperkingen opgelegd?
In algemene zin kan ik zeggen dat het uitzonderlijk is dat journalisten in Nederland dergelijke vergaande beveiligingsmaatregelen nodig hebben. Op elke individuele casus wordt maatwerk toegepast en wordt afgewogen wat nodig is aan beveiligingsmaatregelen op basis van dreiging en risico.
Welke stappen onderneemt u in samenspraak met de Amsterdamse driehoek om de dreiging weg te nemen en te realiseren dat de heer Van den Heuvel zich weer overal vrijelijk kan bewegen, ook de studio aan het Leidseplein?
Deze zaak heeft de volle aandacht van alle betrokken partijen. Er wordt alles aan gedaan om de dreiging weg te nemen. Aangezien dit een lopend opsporingsonderzoek is, kan ik hierover verder niet in detail treden. Zoals gemeld onder vraag 5 is de inzet van de driehoek er op gericht om de situatie waarin dhr. van den Heuvel veilig en ongestoord kan optreden op het Leidseplein zo spoedig mogelijk te herstellen. Tot die tijd wordt door de Amsterdamse driehoek actief meegedacht met RTL (en de Telegraaf) over locaties en technische ondersteuning om zijn optredens mogelijk te maken.
Wat is de stand van zaken rondom de aanslag op de Telegraaf en Panorama? Is aan deze aanslag, zoals vastgelegd in het akkoord van de Stuurgroep als het gaat om de opsporing en vervolging van geweld en agressie tegen journalisten, hoge prioriteit door de politie en het openbaar ministerie gegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierover al meer opheldering geven?
Deze onderzoeken krijgen bij politie en het openbaar ministerie, conform de afspraken die in het akkoord zijn vastgelegd, absoluut hoge prioriteit. In de zaak van Panorama zijn aanhoudingen verricht en zitten momenteel drie personen in voorlopige hechtenis. Omdat het nog lopende onderzoeken betreft, kan ik over deze zaken verder geen inhoudelijke mededelingen doen.
Van de uitzending van Radar inzake een 93-jarige dame die in de schulden is gekomen door een fout van het CAK |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar van 19 november 2018 over een 93-jarige dame die in de schulden is gekomen door een fout van het Centraal Administratie Kantoor (CAK)?
Ja.
Is het waar dat betrokkene, die sinds 2014 in een zorginstelling woont, in de financiële problemen is gekomen doordat het CAK het overlijden van haar man in 2003 niet administratief verwerkt heeft, waardoor betrokkene langere tijd een te lage eigen bijdrage heeft betaald en nu uiteindelijk nog een bedrag van 16.000 euro verschuldigd is?
Het CAK heeft zich bij aanvang van de zorg van betrokkene ten onrechte gebaseerd op verkeerde informatie. Op basis hiervan heeft het CAK een lage eigen bijdrage opgelegd. Correctie hierop heeft vervolgens geleid tot een hoge naheffing bij deze klant.
Het is heel vervelend dat er een fout is gemaakt en dat mevrouw Bastiaansen wordt verrast met een dergelijke rekening. Ook het CAK vindt dat en erkent dat er in deze individuele situatie fouten zijn gemaakt. In de bezwaarprocedure heeft het CAK aangeboden om met elkaar in gesprek te gaan om een passende oplossing te vinden. Het CAK heeft dit aanbod recent opnieuw gedaan. Ondertussen heeft het gesprek plaatsgevonden, en heeft CAK een passende oplossing aangeboden.
Naar aanleiding van deze onwenselijke situatie heb ik besloten de terugwerkende kracht van herzieningen, die ontstaan naar aanleiding van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging aan de kant van het CAK, te verkorten naar twaalf maanden. Daarnaast creëer ik meer ruimte voor het CAK om in zeer specifieke gevallen maatwerk te leveren in een individueel gesprek. In dit geval heeft het CAK aan de cliënt het aanbod gedaan om de factuur die met terugwerkende kracht over 24 maanden was opgelegd, kwijt te schelden.
Hoe vaak komen deze, en dergelijke gevallen van onbedoeld betalen van een te lage eigen bijdrage voor? Wordt in deze gevallen door het CAK als regel overgegaan tot invordering van het te weinig betaalde, ook als cliënten volledig te goeder trouw zijn geweest en buiten hun schuld te weinig is betaald?
Ondertussen is uit uitgevoerde gegevensanalyse door het CAK gebleken dat er vijf vergelijkbare gevallen bij het CAK bekend zijn. In het Besluit langdurige zorg is de herzieningstermijn, in het geval dat het CAK niet tijdig de herziening doet, op 24 maanden begrensd. De cliënt krijgt hierdoor geen volledige naheffing van 36 maanden. De Centrale Raad van Beroep heeft eerder ten aanzien van kwijtschelden bepaald dat indien de eigen bijdrage gebaseerd is op een dwingende bepaling, dit met zich meebrengt dat het CAK geen bevoegdheid heeft om tot kwijtschelding over te gaan.1 Aan de andere kant heeft het CAK een belangenafweging te maken bij de invorderingsbeslissing.2 Daarbij zijn bijzondere omstandigheden en de financiële situatie van mensen van belang.
Daarom heb ik besloten de terugwerkende kracht van herzieningen, die ontstaan naar aanleiding van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging aan de kant van het CAK zijnde, te verkorten naar twaalf maanden. Daarnaast ga ik meer ruimte voor het CAK creëren om in zeer specifieke gevallen maatwerk te leveren.
Is het CAK voor informatie over de samenstelling van het huishouden van cliënten en wijzigingen daarin (uitsluitend) afhankelijk van informatie verstrekt door cliënten, of heeft het CAK standaard toegang tot geautomatiseerde gegevensuitwisseling, bijvoorbeeld via de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) en/of de Belastingdienst?
Het CAK heeft standaard toegang tot geautomatiseerde gegevensuitwisseling met de Belastingdienst, en het UWV. Ten aanzien van personalia put het CAK de informatie uit een extern systeem dat het basis registratie personen (BRP) (gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens) met het CAK verbindt.
Worden deze gegevens proactief standaard of periodiek door het CAK geraadpleegd om de juistheid van door cliënten betaalde eigen bijdragen te controleren? Zo nee, vindt u dat dit zou moeten gebeuren?
Naar aanleiding van de eerste melding aanvang zorg worden de gegevens geautomatiseerd geraadpleegd. Eventuele mutaties in de gegevens ontvangt het CAK automatisch. In het geval van deze casus, zit de fout in de externe databron. Daarom werkt het CAK samen met de leverancier aan een geautomatiseerde check op de juistheid van de persoonsgegevens door middel van een eindsynchronisatie. Tot die tijd wordt het BRP (GBA) handmatig vergeleken met de gegevens zoals CAK deze geregistreerd heeft.
Bent u het ermee eens dat de bewering van het CAK, dat mevrouw «zelf had kunnen weten» dat het bedrag van de eigen bijdrage niet klopte, weliswaar formeel mogelijk juist is, maar van weinig begrip getuigt voor de hoge leeftijd en mogelijk beperktere zelfredzaamheid van betrokkene en dat enige coulance op zijn plaats zou zijn?
Bij de startbrief eigen bijdrage vraagt het CAK aan elke nieuwe klant om de samenstelling van het huishouden, een van de uitgangspunten voor het bepalen van de soort eigen bijdrage, te controleren.
Als de samenstelling niet klopt, vraagt het CAK contact met hen op te nemen. Hoe dan ook moeten we van deze kwestie willen leren. Daarom heb ik samen met het CAK bekeken hoe in dit soort gevallen, waarbij een cliënt zo erg nadeel ondervindt door een fout aan de kant van het CAK, optimaal gehandeld kan worden.
In hoeverre wordt bij het navorderen van een eigen bijdrage rekening gehouden met het inkomen en de betaalcapaciteit van de cliënt? Wordt indien nodig een betalingsregelingen getroffen, afgestemd op de betaalcapaciteit van de cliënt?
De eigen bijdrage in de langdurige zorg zijn inkomensafhankelijk, wat per definitie inhoudt dat er rekening gehouden wordt met de draagkracht van de cliënt. Maar bij een grote naheffing met een factuur van boven € 5.000,-- en meer dan twee maanden aan eigen bijdragen op deze factuur, wordt er met de verzekerde gebeld om de mogelijkheden van een eventuele betalingsregeling te bespreken. De betalingsregeling wordt afgestemd op de draagkracht van de cliënt.
Deelt u de mening dat het CAK de schuld zou moeten kwijtschelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als Minister ga ik in eerste instantie over het beleid en minder over individuele zaken. CAK is een zelfstandig bestuursorgaan. Ik vind dit soort zaken erg vervelend en werk er met het CAK hard aan om dergelijke fouten te voorkomen. In een dergelijk geval is het belangrijk dat het CAK en de (vertegenwoordiger van) de cliënt elkaar in een gesprek weten te vinden. Daarnaast is het CAK niet zonder meer bevoegd een eigen bijdrage kwijt te schelden. Alleen in zeer specifieke gevallen, waarin de cliënt geen middelen heeft om de eigen betaling te voldoen, kan het CAK het innen van de eigen bijdrage stopzetten.
Omdat ik de situatie waar betrokkene zich in bevind zeer vervelend vind, heb ik besloten de terugwerkende kracht van herzieningen, welke ontstaan naar aanleiding van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging aan de kant van het CAK zijnde, te verkorten naar twaalf maanden. Daarnaast creëer ik meer ruimte voor het CAK om in zeer specifieke gevallen maatwerk te leveren. In de genoemde casus resulteert dit erin dat de factuur die met terugwerkende kracht over 24 maanden was opgelegd, wordt kwijtgescholden.
Deelt u de mening dat in vergelijkbare situaties een schuld niet met terugwerkende kracht zou moeten worden opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Daarom heb ik besloten de terugwerkende kracht van herzieningen, die ontstaan naar aanleiding van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging aan de kant van het CAK, te verkorten naar twaalf maanden. Daarnaast ga ik meer ruimte voor het CAK creëren om in zeer specifieke gevallen maatwerk te leveren. In de genoemde casus resulteert dit erin dat de factuur die met terugwerkende kracht over 24 maanden was opgelegd, wordt kwijtgescholden.
Deze twee maatregelen vereisen een algemene maatregel van bestuur. Het kost enige tijd voordat die in werking treden. Daarom stuur ik het CAK een brief met het verzoek alvast zodanig te handelen vooruitlopend op toekomstige regelgeving.
Voortdurende misstanden bij ABN Amro |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «ABN Amro krijgt geen grip op muitende managers»?1
Ja.
Gaat u, aangezien de Nederlandse staat via NL Financial Investments (NLFI) een substantiële hoeveelheid aandelen heeft in ABN AMRO, in ieder geval de vermeende integriteitsschendingen goed onderzoeken?
Ik vind integriteit in de financiële sector een zeer belangrijk onderwerp. Het gedrag en de cultuur in de sector moet een uiting zijn van de belangrijke maatschappelijke rol van de sector, en in het bijzonder banken. Integriteit is ook een van de drie pijlers in de agenda financiële sector, naast stabiliteit en innovatie. Het is van belang dat een open en kritische dialoog gevoerd wordt over integriteit binnen financiële instellingen.
Mij is onduidelijk op welke vermeende integriteitsschendingen gedoeld wordt. Als wordt gedoeld op de aantijgingen uit de anonieme brief aan de voorzitter van de raad van commissarissen van ABN AMRO, dan zal ik daar zelf geen onderzoek naar doen. Dit is geen zaak van de aandeelhouder, maar van de raad van bestuur en de raad van commissarissen. Ik heb er vertrouwen in dat de raad van bestuur en raad van commissarissen hier op de juiste wijze mee om gaan.
Wat vindt u ervan dat de onrust bij ABN AMRO blijft voorbestaan? Welke gevolgen gaat dit hebben voor het voornemen van het kabinet om ABN AMRO volledig naar de markt te brengen?
Er is sprake van een anonieme brief. Dat maakt het voor de raad van bestuur en in het bijzonder de voorzitter van de raad van commissarissen, aan wie deze brief gericht is, onmogelijk om rechtstreeks te reageren en het gesprek aan te gaan met de auteur(s) van deze brief. Ik heb vertrouwen in de raad van bestuur en raad van commissarissen van ABN AMRO dat zij adequaat omgaan met deze casus en zie in deze anonieme brief dan ook geen aanleiding om niet door te gaan met verdere afbouw van het belang in ABN AMRO. Het voornemen van het kabinet om ABN AMRO, zo snel als verantwoord mogelijk is, volledig naar de markt te brengen geldt dus nog steeds.
Deelt u de mening dat het onverstandig zou zijn om door te gaan met de verkoop van aandelen in ABN AMRO, met name vanwege de aanblijvende misstanden en commotie binnen de bank?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat NLFI hun taak, «zakelijk, niet-politiek beheer van deelnemingen», met betrekking tot ABN AMRO adequaat uitvoert? Hoe vaak zijn er vóór 13 september, de datum waarop de brandbrief is verstuurd door de managers, misstanden zoals die in de brandbrief staan gemeld aan u? Welke stappen heeft u toen gezet om deze misstanden aan te pakken?
Ja, zowel het beheer van de deelnemingen als de adviezen op specifieke onderwerpen zijn bij NLFI in goede handen. NLFI heeft een heldere en duidelijke taakopvatting en voert deze consistent uit.
Behalve uit de media, ben ik niet bekend met de inhoud van deze brief. Ik kan dan ook niet reageren op de inhoud van deze brief. In februari 2018 heb ik een anonieme brief ontvangen. Hier is in de media ook aandacht voor geweest. Ik heb indertijd aan NLFI gevraagd of deze brief onder de aandacht is gebracht van de raad van commissarissen van ABN AMRO. Dat is gebeurd. Sinds de ontvangst van deze brief in februari 2018 is er veel gebeurd bij ABN AMRO. Zo heeft mevrouw Zoutendijk bekendgemaakt niet in aanmerking te willen komen voor een tweede termijn als voorzitter van de raad van commissarissen en is de heer De Swaan benoemd als nieuwe voorzitter van de raad van commissarissen.
Hoe oordeelt u over het feit dat deze systeembank, die tientallen miljarden euro's aan spaargeld van Nederlanders beheert, constant te maken heeft met onrust?2 Deelt u de mening dat het spaargeld van mensen 100% veilig zou moeten zijn en beheerd zou moeten worden door integere bankiers?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Verloskundigen: er is vaak geen plek in ziekenhuis’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat verloskundigen aangeven dat er vaak geen plek is in het ziekenhuis voor vrouwen om te bevallen?1
Voor mij staat voorop dat vrouwen die moeten bevallen, kunnen rekenen op goede verloskundige zorg. Uit de berichten blijkt dat verloskundigen meerdere ziekenhuizen moeten bellen voordat ze met een zwangere ergens terecht kunnen. Bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) waren geen signalen dat er onvoldoende zorg is ingekocht of dat er een onveilige situatie is ontstaan. Het feit dat er geen signalen zijn binnengekomen, betekent nog niet dat er geen probleem is. Het is voor verloskundigen niet altijd snel inzichtelijk in welke ziekenhuizen plek is, waardoor zij meerdere ziekenhuizen moet bellen. Hierbij speelt ook de krappe arbeidsmarkt een rol. Hierdoor moeten ziekenhuizen het schaarse beschikbare personeel zo goed mogelijk inzetten en is er weinig ruimte om pieken in het aantal bevallingen op te vangen. Dit draagt er mede aan bij dat verloskundigen vaker naar een plek moeten zoeken.
Kunt u aangeven in welke ziekenhuizen het afgelopen jaar opnamestops zijn afgekondigd voor de klinische verloskundeafdeling? Kunt u tevens per ziekenhuis aangeven hoe vaak er opnamestops zijn geweest?
Ik heb geen inzicht in welke ziekenhuizen de afgelopen tijd een opnamestop hebben afgekondigd. Soms bieden ROAZ-regio’s al inzicht in de verloskundige capaciteit in ziekenhuizen, bijvoorbeeld in Amsterdam en Utrecht kunnen eerstelijns verloskundigen in het «Acuut Zorgportaal» zien in welk ziekenhuis er op dat moment verloskundige capaciteit is. Ik zou het een goede ontwikkeling vinden als in alle ROAZ-regio’s dergelijk inzicht gerealiseerd wordt.
Wel kan ik aangeven hoeveel afdelingen verloskunde er de afgelopen vijf jaar zijn gesloten op basis van rapporten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
In 2011, 2014 en 2015 waren er 84 locaties waar 24/7 acute verloskunde werd aangeboden. In 2016 werd deze zorg op 81 locaties aangeboden en in 2017 waren dit er 83 (Kamerstuk 29 247, nr. 246). In 2018 (met peilmoment april 2018) waren er 80 ziekenhuislocaties waar 24/7 acute verloskunde werd aangeboden (Kamerstuk 29 247, nr. 260).
In het RIVM-rapport uit 2017 staat dat sinds 2014 de volgende vijf ziekenhuislocaties geen 24/7 acute verloskunde meer aanboden: de ziekenhuislocaties van het Bravis ziekenhuis in Roosendaal, het ZGT Hengelo, het Slotervaart ziekenhuis in Amsterdam, het Alrijne ziekenhuis in Leiden en het Zuyderland in Sittard-Geleen (Kamerstuk 29 247, nr. 246). Verder is in Den Haag de afdeling acute verloskunde van het HagaZiekenhuis verplaatst, van de locatie Sportlaan naar de locatie Leyweg (Bijlage bij Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 158). De ontwikkelingen met betrekking tot de acute verloskunde van Treant Zorggroep en in Lelystad zijn (vanwege het peilmoment) nog niet meegenomen (zie hieronder).
In het RIVM-rapport uit 2018 (met peilmoment april 2018) concludeert het RIVM dat er een aantal veranderingen in het aanbod is opgetreden ten opzichte van 2017. In april 2018 was er één ziekenhuislocatie minder waar acute verloskunde werd aangeboden dan in 2017. Het Elizabeth-TweeSteden Ziekenhuis locatie Tweesteden in Tilburg, het St. Antonius ziekenhuis in Woerden en de locatie Emmen (Scheper ziekenhuis) van Treant boden in april 2018 geen acute verloskunde meer aan. Het St. Antonius ziekenhuis in Utrecht en het Refaja Ziekenhuis in Stadskanaal boden op het peilmoment in april 2018 wel acute verloskunde aan, terwijl ze dat in 2017 niet deden (Kamerstuk 29 247, nr. 260).
In aanvulling hierop verwijs ik graag naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 1 oktober jl. inzake de klinische kindergeneeskunde en klinische verloskunde bij Treant, voor wat betreft de ontwikkelingen met betrekking tot de afdelingen acute verloskunde van Treant Zorggroep in Emmen, Stadskanaal en Hoogeveen. En ik verwijs u naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 20 november jl. inzake de acute verloskunde in Lelystad.
Verder is het sinds de zomer 2018 niet meer mogelijk om te bevallen in het St. Antonius ziekenhuis in Nieuwegein. Er worden daar alleen geplande keizersneden uitgevoerd.
Vindt u dat de keuzevrijheid bij bevallingen moet blijven bestaan en dat het dus voor vrouwen mogelijk moet blijven om thuis te kunnen bevallen? Zo ja, hoe gaat u dit garanderen?
De keuzevrijheid vind ik een belangrijk goed. In Nederland is het mogelijk om thuis te bevallen, poliklinisch te bevalen in een geboortecentrum of in het ziekenhuis. Bij een medische indicatie vindt de bevalling plaats in het ziekenhuis onder begeleiding van een gynaecoloog. De keuze voor de plaats van bevallen is afhankelijk van de voorkeur van de zwangeren en het advies van de verloskundig zorgverlener. Vanwege medische redenen kan het mogelijk zijn dat de verloskundig zorgverlener adviseert om in het ziekenhuis te bevallen.
Door een goede samenwerking in de regio, een goede risico inschatting door de verloskundig zorgverleners en beschikbaarheid van acute zorg als dit nodig is, blijft het mogelijk om thuis te bevallen als de zwangere en haar partner hier voor kiezen.
Welke oorzaken ziet u voor de door de verloskundigen aangekaarte problematiek?
Het probleem dat verloskundigen aankaarten, is dat ze meerdere ziekenhuizen moeten bellen voordat ze een plek hebben waar ze met hun zwangere naar toe kunnen komen. Het is voor verloskundigen niet altijd inzichtelijk in welke ziekenhuizen plek is waardoor zij meerdere ziekenhuizen moet bellen.
Een andere oorzaak kan liggen bij pieken in het aantal vrouwen dat in een bepaalde week is uitgerekend. In dit soort gevallen komt het geregeld voor dat een zwangere niet kan bevallen in het ziekenhuis of geboortehuis van haar voorkeur.
Daarnaast wordt toenemende personeelskrapte genoemd als oorzaak. Dit is ook een van de uitkomsten van de enquête van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV). Door de krappe arbeidsmarkt proberen ziekenhuizen het schaarse personeel zo goed mogelijk in te zetten binnen de organisatie. Dat houdt ook in dat er minder ruimte overblijft om pieken op te vangen.
Hoe gaat u de door de verloskundigen aangekaarte problematiek oplossen?
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars in de regio zijn met elkaar aan zet om de zorg beter met elkaar regelen. In Amsterdam en Utrecht heeft het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) er bijvoorbeeld voor gezorgd dat eerstelijns verloskundigen in het «Acuut Zorgportaal» kunnen zien welk ziekenhuis er op dat moment verloskundige capaciteit is. Dit bespaart tijd bij het zoeken naar een plek voor barende vrouwen die in het ziekenhuis moeten of willen bevallen. Knelpunt van het portaal is dat het niet altijd correct wordt ingevuld waardoor onvoldoende inzichtelijk is in welk ziekenhuis plek is. Verder worden plekken in ziekenhuizen buiten de regio van een ROAZ niet meegenomen in het systeem. Terwijl hier soms wel naar uitgeweken kan worden. ROAZ werkt daarom nog aan de verdere ontwikkeling van het portaal. Het is hoe dan ook een goed voorbeeld dat ik graag zou terugzien in alle regio’s.
Om te zorgen voor voldoende medisch personeel in ziekenhuizen investeer ik jaarlijks fors in opleiden van zowel specialisten als gespecialiseerd verpleegkundig en medisch ondersteunend personeel. Dat doe ik via ramingen van het Capaciteitsorgaan voor het aantal op te leiden gespecialiseerd verpleegkundigen, medische ondersteuners en medisch specialisten. Ik stel een kostendekkende financiering beschikbaar voor het opleiden van dit personeel. Daarnaast stel ik jaarlijks € 200 mln. beschikbaar via de Kwaliteitsimpuls Personeel Ziekenhuizen voor op-, bij- nascholing van personeel in ziekenhuizen. Ook investeer ik via het Stagefonds zorgopleidingen jaarlijks € 112 mln. in voldoende en goede stagebegeleiding door werkgevers met als doel voldoende stageplekken in de zorg.
De arbeidmarktopgave is groot; niet alleen in de verloskunde maar breder in de zorg. Denk aan de wijk, de ouderenzorg, de ziekenhuizen en de kraamzorg. Daarom heeft VWS begin dit voorjaar een zorgbreed actieprogramma Werken in de Zorg gelanceerd. Het zwaartepunt van het actieprogramma ligt in de regio met 28 regionale actieplannen. Dit ondersteunen we met de scholingsimpuls SectorplanPlus voor met name nieuwe medewerkers (€ 320 mln. verdeeld over vier tijdvakken). Voor het tweede tijdvak heb ik nog eens € 10 mln. extra vrij gemaakt. Daarmee zijn alle aanvragen in het tweede tijdvak gehonoreerd. Samen met het eerste tijdvak kunnen zo ongeveer 130.000 scholingstrajecten worden aangeboden. Een onafhankelijke adviescommissie toetst de plannen en rapporteert daarover aan VWS. Op basis van de rapportages van de commissie neemt VWS een besluit over het voor de regio beschikbaar komen van de laatste 25% van het budget van het tweede tijdvak. Voor het stimuleren van (inter)regionale kennisdeling komt een actie-leernetwerk.
Kunt u deze vragen vóór 28 november 2018 17.00 uur beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Of mevrouw Bastiaansen (93) uit Breda maar even 20 mille wil terugbetalen’ |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Of mevrouw Bastiaansen (93) uit Breda maar even 20 mille wil terugbetalen»?1
Ja.
Hoeveel gevallen van mensen die in de schulden zitten door een foute verwerking van gegevens bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK) zijn er bij u en het CAK bekend? Hoe groot is het totale bedrag dat bij het CAK openstaat aan terug te vorderen, te laag betaalde eigen bijdragen? Is dat bedrag toegenomen over de afgelopen jaren (sinds 2015)? Kunt u dit kwantificeren? In hoeveel gevallen viel de terugvordering van het CAK binnen de herzieningstermijn van 24 maanden? Wat is de gemiddelde termijn waarbinnen het CAK een terugvordering oplegt?
Uit een recente gegevensanalyse is gebleken, dat er vijf vergelijkbare gevallen bij het CAK bekend zijn. Vier van de vijf kennen een herzieningstermijn van 24 maanden en één kent een herzieningstermijn van twaalf maanden. Omdat deze eigen bijdragen nog opnieuw moeten worden vastgesteld is het totaalbedrag dat open staat om terug te vorderen nog onbekend. Bij de debiteurenregistratie wordt geen registratie bijgehouden over de oorzaak van een schuld. Er is daarom geen rapportage beschikbaar.
Komt het omgekeerde ook voor, dat wil zeggen dat het CAK mensen geld terugbetaalt omdat zij te veel eigen bijdrage betaald hebben? Zo ja, hoe vaak is dat voorgekomen in de afgelopen jaren (sinds 2015)? Wat is de totale omvang van dat bedrag?
Ja. Niet in alle gevallen is er voor een eerste vaststelling van de eigen bijdrage een verzamelinkomen van de Belastingdienst beschikbaar. Om toch tot een eerste tijdige vaststelling te komen wordt dan het belastbaar loon door het CAK gebruikt. Als later in de tijd alsnog een (lager) verzamelinkomen door de Belastingdienst wordt vastgesteld, volgt er een restitutie van het teveel betaalde. Het komt ook voor dat er door het zorgkantoor een verkeerde leveringsvorm van de zorg aan het CAK wordt aangereikt. Ook hier geldt dat na correctie het teveel betaalde wordt gerestitueerd. Naast een veranderend inkomen of verkeerde leveringsvorm zijn er nog meer oorzaken die ten grondslag aan een restitutie kunnen liggen. Het CAK registreert bij een restitutie geen reden waarom. Dit heeft tot gevolg dat er geen rapportage beschikbaar is.
Weet u dat op de website van het CAK staat «De klant moet verzekerd zijn van tijdige en correcte informatie»? Als dan blijkt dat het CAK, ondanks het feit dat de juiste informatie bij het CAK bekend was, een verkeerde eigen bijdrage rekent, deelt u de mening dat het niet juist en niet correct is dat dan een terugvordering wordt opgelegd?
Ja. Daarom heb ik besloten de terugwerkende kracht van herzieningen, welke ontstaan naar aanleiding van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging aan de kant van het CAK zijnde, te verkorten naar twaalf maanden. Daarnaast ga ik meer ruimte voor het CAK creëren om in zeer specifieke gevallen maatwerk te leveren.
Hoe is de discretionaire bevoegdheid van het CAK geregeld en in welke gevallen kan het CAK die bevoegdheid gebruiken? Hoe vaak is die bevoegdheid in de afgelopen jaren gebruikt? Deelt u de mening dat in het kader van de beweging in de zorg «van systemen naar mensen» de inzet van de discretionaire bevoegdheid hier op zijn plek zou zijn?
Ten aanzien van de formele handelingsruimte van het CAK verwijs ik naar antwoord 3 uit de beantwoording van de vragen van mevrouw Van Brenk (50PLUS). Verder gaat het in dit soort zaken altijd om een individuele belangenafweging, waarbij eventueel de discretionaire bevoegdheid, nadat het CAK en de (vertegenwoordiger van) de cliënt met elkaar in gesprek zijn geweest, kan worden ingezet. Er is geen registratie m.b.t. de discretionaire bevoegdheid. Er zijn dus geen getallen beschikbaar.
Ik deel de mening dat een proactieve inzet van discretionaire bevoegdheid hier op zijn plek is. Momenteel heeft het CAK deze ruimte alleen wanneer blijkt dat sprake is van bijzondere omstandigheden of beperkte financiële draagkracht. Hiervoor is een gesprek nodig. Dat heeft ondertussen plaatsgevonden.
Om deze situatie te voorkomen heb ik met het CAK bekeken hoe in dit soort gevallen, waarbij een cliënt zo erg nadeel ondervindt door een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging aan de kant van het CAK zijnde, gehandeld dient te worden. Daarom heb ik besloten de terugwerkende kracht van herzieningen, die ontstaan naar aanleiding van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging aan de kant van het CAK, te verkorten naar twaalf maanden. Daarnaast geef ik het CAK meer ruimte om in zeer specifieke gevallen maatwerk te leveren.
Vluchtelingen die eigen woonunits bouwen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Vluchtelingen bouwen eigen woonunits in Panningen»?1
Ja.
Op basis waarvan wordt de in het artikel gesuggereerde «boete» gebaseerd? Klopt het dat hier bedoeld wordt dat de provincie in het uiterste geval zelf de huisvesting van statushouders in een gemeente kan overnemen, maar pas na diverse andere stappen te zijn doorlopen? Kunt u een overzicht geven hoe dat proces er uit ziet?
Er is geen boetesysteem in het kader van de wettelijke halfjaarlijkse taakstelling.
Het toezicht op de huisvesting van vergunninghouders door gemeenten is belegd bij de provincie. Bij het niet halen van de taakstelling wordt een interventieladder gehanteerd, waarbij in 6 stappen tot indeplaatsstelling gekomen kan worden. Indeplaatsstelling is het op kosten van de gemeente huisvesten van vergunninghouders.
Deze interventieladder kent de volgende zes stappen:
Is het waar dat er met dezelfde tijd en moeite meer tijdelijke huisvesting kan worden geplaatst dan vaste huisvesting kan worden gebouwd? Zo ja, deelt u de mening dat tijdelijke huisvesting voor statushouders kan helpen om de druk van de overvolle asielzoekerscentra (AZC's) en de woningmarkt te halen?
Afhankelijk van de lokale omstandigheden kan worden gekozen voor permanente of tijdelijke huisvesting van vergunninghouders en afhankelijk van de lokale omstandigheden zal een van die keuzes qua geld, tijd en moeite meer huisvesting opleveren. De instantie die de huisvesting gaat exploiteren, een corporatie of andere exploitant, zal alle mogelijkheden, waarbij ook kosten, risico’s en moeite, op een rijtje zetten en op basis daarvan een afweging maken of hij kiest voor permanente- of tijdelijke huisvesting. Naar mijn mening kan de tijdelijke huisvesting van statushouders, als een van de mogelijke oplossingen dienen om, naast verbouw van leegstaande gebouwen, modulaire bouw en kamergewijze verhuur, de druk op de asielzoekerscentra en de woningmarkt te verminderen. Hierbij hebben gemeenten tot 1 januari 2019 de tijd om op basis van de Tijdelijke Regeling Stimulering Huisvesting Vergunninghouders, waarmee eenvoudige huisvesting voor deze groep kan worden gerealiseerd, een subsidie te krijgen. In alle gevallen zijn gemeenten primair verantwoordelijk om de nodige maatregelen te treffen om de druk op de woningmarkt zoveel mogelijk tegen te gaan, met name door middel van prestatieafspraken met corporaties.
Deelt u de mening dat het in het artikel genoemde project onderdeel kan worden van het voorstel om ervaring op te doen met flexibele, tijdelijke en sobere woonoplossingen voor statushouders, bijvoorbeeld in combinatie met arbeidsmigranten en/of studenten?
Zoals ik in het WGO van 12 november jongstleden heb aangegeven wil ik graag werken aan meer flexibele woonruimte voor doelgroepen met een urgente huisvestingsbehoefte. Gemeentes hebben steeds meer behoefte aan flexibele vormen van wonen en daarom wil ik pilots opzetten in die richting.
De ontslagen medewerkers van de Belastingdienst vanwege fraude |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u uitleggen hoe bekend is geworden dat de 15 ontslagen medewerkers zich schuldig maakte aan fraude?1
De Telegraaf heeft het Ministerie van Financiën verzocht inzicht te geven in het aantal ontslagen als gevolg van het niet nakomen van de fiscale verplichtingen. Bij het handmatig doorlopen van de dossiers is gebleken dat 1 voorwaardelijk ontslag in 2018 niet is meegenomen in de totalen. Daarmee komt het totaal voor 2017 en 2018 op 16 in plaats van 15 ontslagen.
U noemt de straf van het verliezen van het werk een zware straf, maar worden er na de vaststelling van fraude ook vervolgstappen gezet?2
Zie de beantwoording bij vraag 3.
Wordt er in alle gevallen ook aangifte gedaan als er sprake is geweest van oplichting? Zo nee, waarom niet? Kunt u toelichten hoe de procedure in zijn werk gaat?
Het is de belastinginspecteur – niet de Belastingdienst in de rol van werkgever – die mogelijke delicten die zijn begaan door belastingplichtigen op de gebieden van belastingen, toeslagen en douane moet aanmelden bij Justitie.
Hoe dit proces verloopt, is beschreven in het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (Protocol AAFD)3. Het protocol beschrijft hoe de Belastingdienst de aanmeldingen van mogelijke delicten die voor strafrechtelijke afhandeling in aanmerking komen, selecteert voor de rechtsgebieden belastingen, toeslagen en douane.
Uiteindelijk beslist de Officier van Justitie of hij overgaat tot strafrechtelijke afhandeling, na een afstemmingsoverleg van de Belastingdienst (als fiscus), de FIOD en het OM. Voorgaande geldt voor alle belastingplichtigen. De Belastingdienst als werkgever heeft hierin geen rol.
Er is in dit proces geen registratie/telling van verschillende soorten belastingplichtigen noch is er standaard een melding aan de werkgever van de desbetreffende belastingplichtigen. Dit geldt voor de fiscale afdoening voor alle belastingplichtigen, dus ook voor die van belastingdienstmedewerkers. Er is om die reden bij de Belastingdienst als werkgever niet bekend hoeveel zaken met het OM besproken zijn, waarbij sprake is van het niet nakomen van fiscale verplichtingen door de belastingdienstmedewerkers.
Wordt onderzocht of er een patroon te vinden is bij de frauderende medewerkers? Zou er sprake kunnen zijn van het toepassen van kennis in de hoop niet gepakt te worden of waren de betrapte medewerkers relatief nieuw in de dienst? Hebben ze lang kunnen frauderen? Hielden ze zelf toezicht op hun frauduleuze aangiftes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ieder geval waarin sprake is van het niet nakomen van de fiscale verplichtingen wordt apart onderzocht. De 16 gevallen over 2017 en 1018 laten een divers beeld van fiscale schendingen zien, zowel inhoudelijk als de duur waarover de schendingen hebben plaatsgevonden. Daarbij is vermoedelijk bij een enkele schending gebruik gemaakt van kennis van de fiscale regels. Ook de duur van het dienstverband van de 16 medewerkers geeft een divers beeld. De belastingdienstmedewerkers hebben een aparte afgeschermde status in de systemen van de Belastingdienst. De behandeling van aangiftes van belastingdienstmedewerkers is belegd bij twee teams (in Amsterdam en Arnhem). Verdere informatie die specifiek is, kan gelet op de beperkte aantallen en de mogelijke herleidbaarheid naar personen niet worden verstrekt.
Hoeveel onderzoeken lopen er op dit moment nog?
Per 1 november 2018: 20.
Kunt u ingaan op de wijze van werving en selectie van nieuwe medewerkers, wetende dat er nog vele medewerkers gezocht worden?
De Belastingdienst besteedt veel aandacht aan integriteit. Zo krijgt de sollicitant bij uitnodiging de brochure «Een integere Belastingdienst» toegezonden en komt integriteit aan de orde tijdens het selectiegesprek in de vorm van een casus. De nieuwe medewerker moet een verklaring omtrent het gedrag overleggen. Na indiensttreding heeft de Belastingdienst voor elke medewerker een zogenaamde onboardingstraject (introductie) waarin onder andere de Eed of Belofte wordt afgelegd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over Belastingdienst op 6 december 2018?
Ja.
Woningcorporaties die het moeilijk wordt gemaakt om te verduurzamen |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de afwijzing van de Autoriteit Woningcorporaties over deelname van Groninger Huis in zonnepark Zuidbroek?
Ja.
Bent u het eens met het oordeel van de autoriteit?
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) houdt als onafhankelijke toezichthouder toezicht op het gedrag en financiële beheer van woningcorporaties binnen de gestelde kaders van de Woningwet. Zij gaat daarom over de individuele casuïstiek. Als wetgever is het niet aan BZK om te reageren op individuele casuïstiek. Daarnaast is deze zaak op dit moment onder de rechter.
Beseft u dat nabijheid in een dichtbevolkt gebied wat anders is dan in de regio, zeker als er sprake is van lintdorpen?
In de Woningwet is opgenomen dat voorzieningen zoals zonnepanelen in, op of aan gebouwen in de nabijheid van het woningbezit moeten worden aangebracht. In de Woningwet is het principe van nabijheid niet verder in gedetailleerde voorschriften uitgewerkt. De Aw beoordeelt per casus of er sprake is van nabijheid. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het specifieke geval en in algemene zin kan ik daar geen oordeel over geven.
Wordt, als gekeken wordt naar afstand, wel voldoende rekening gehouden met de maatschappelijke betrokkenheid in een breder gebied?
Corporaties zijn vaak in meerdere gemeenten actief binnen een woningmarktregio. Daarmee hebben zij dus ook een maatschappelijke betrokkenheid in een breder gebied. Het is echter afhankelijk van de omstandigheden van het specifieke geval van een project of er sprake is van nabijheid zoals bedoeld in de Woningwet.
Hoe denkt het kabinet de doelstellingen ten aanzien van verduurzaming te halen als mooie initiatieven op deze manier worden gedwarsboomd?
Het initiatief van het zonnepark is niet afhankelijk van de deelname van het Groninger Huis. Particulieren en bedrijven kunnen participeren in de energiecoöperatie. Woningcorporaties zijn er om invulling te geven aan hun kerntaak. Zij leveren een bijdrage aan de verduurzaming door het isoleren van hun voorraad en opwekken van duurzame energie, binnen de kaders die aan het werkdomein worden gesteld in de Woningwet. Het opwekken van duurzame energie zonder dat dit rechtstreeks verband houdt met de bewoning valt buiten het werkdomein van woningcorporaties. Deze activiteiten kunnen door andere (gespecialiseerde) partijen worden opgepakt.
Bent u het eens dat, telkens als er mooie lokale en regionale initiatieven zijn, inwoners steeds weer oplopen tegen belemmeringen in regelgeving en fiscale benadering?
De situatie waar deze vragen over gaan heeft betrekking op de Woningwet die gericht is op toegelaten instellingen (woningcorporaties). Het staat de inwoners vrij om initiatieven te ontplooien voor bijvoorbeeld een energiecoöperatie. Echter, er zijn wel beperkingen in de mate waaraan woningcorporaties een bijdrage kunnen leveren. Het is voor mij dan ook niet evident dat inwoners in algemene zin worden belemmerd door regelgeving en fiscale benadering bij het ontplooien van lokale en regionale initiatieven.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de meest voorkomende belemmeringen, in het bijzonder wanneer projecten deelnemers kennen van een combinatie van huizenbezitters, woningcorporaties en / of Verenigingen van Eigenaren en deze belemmeringen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
De evaluatie van de herziene Woningwet verwacht ik begin 2019 naar uw Kamer te versturen. In het kader van deze evaluatie kijk ik niet alleen terug, maar ook vooruit naar de toekomstbestendigheid van de Woningwet en specifiek op dit punt of er onwenselijke belemmeringen bestaan voor corporaties om te verduurzamen en hoe daarbij omgegaan kan worden met gespikkeld bezit.
Het bericht ‘Is digitale overdracht van zorgdata bij failliete ziekenhuizen wel gegarandeerd? Neen!’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Is digitale overdracht van zorgdata bij failliete ziekenhuizen wel gegarandeerd? Neen!»?1
Ik vind het van groot belang dat de overdracht van de patiënten, inclusief hun zorgdata, ordentelijk verloopt.
Kunt u toelichten hoe data van het ene ziekenhuis omgezet wordt in data van het ontvangende ziekenhuis in het geval van verschillende informatiesystemen?
Het geautomatiseerd kunnen opnemen van elektronisch ontvangen data in eigen systemen is afhankelijk van de taal waarin deze verstuurd is en de techniek waarmee verzonden (hoe en via welke infrastructuur). Een aantal gegevens waarvoor afspraken rondom taal en techniek zijn gemaakt, kunnen geautomatiseerd verzonden en uitgelezen worden, bijvoorbeeld medicatiegegevens. Een betrekkelijk recente ontwikkeling is ook de deling van radiologische beelden en verslagen in een aantal regionale netwerken. Er is dus beperkt sprake van elektronische uitwisseling en veel uitwisseling vindt nog op papier of CD-ROM plaats.
Blijven de (informatie)systemen van ziekenhuizen beschikbaar na een faillissement? Is (digitale) overdracht van zorgdata bij failliete ziekenhuizen gegarandeerd? Zo ja, hoe? Zo nee, wat zijn hiervan de gevolgen en de risico’s en welke acties zijn nodig om de overdracht van zorgdata in dergelijke gevallen te garanderen?
De informatie die is opgenomen in medische dossiers en vervolgens in informatiesystemen staat, moet beschikbaar blijven. Op grond van artikel 7:454 van het Burgerlijk wetboek (onderdeel van Wet op de geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)) hebben hulpverleners (waaronder ook zorgaanbieders worden verstaan) de verplichting om medische dossiers bij te houden en gedurende 15 jaar te bewaren. Deze wettelijke verplichting is, naar haar aard en strekking, niet gekoppeld aan het behoud van de status van hulpverlener. De bewaarplicht eindigt dus niet met het faillissement van de zorginstelling. Het is de verantwoordelijkheid van de hulpverlener om in die gevallen de dossiers zorgvuldig over te dragen. Als de hulpverlener ziet aankomen dat hij de zorg zal moeten staken, dan ligt het op zijn weg om vooraf
maatregelen te nemen om de dossiers ordelijk te kunnen overdragen. Degene die de zorg voor de patiënten overneemt, zal in beginsel ook de bewaarplicht overnemen. Dat hoeft niet via hetzelfde informatiesysteem als de oorspronkelijk hulpverlener.
Mochten er door de hulpverlener geen maatregelen zijn genomen om de medische dossiers over te dragen, bijvoorbeeld om dat hij daartoe niet tijdig in staat was, dan speelt de curator die bij de faillietverklaring door de rechter wordt aangesteld om het faillissement af te wikkelen, een rol. De curator zal zich in het faillissement in de eerste plaats naar de belangen van de gezamenlijke schuldeisers moeten richten, maar hij dient bij zijn taakvervulling ook de verschillende maatschappelijke belangen in aanmerking te nemen.2 Zo heeft de Hoge Raad dit uitgesproken. Dit brengt mee dat hij binnen de grenzen van zijn bevoegdheden die maatregelen zal dienen te nemen die nodig zijn om te voorkomen dat er door een faillissement onverantwoorde situaties ontstaan. Hieronder valt ook de ordelijke overdracht van medische dossiers. Ik heb begrepen dat de curatoren in de recente faillissementen van de ziekenhuizen zich daar ook nadrukkelijk voor inspannen. Overigens heeft de curator, gezien het medisch beroepsgeheim, geen inzage in de medisch dossiers.
Voor ziekenhuislocaties waar na een doorstart de zorgverlening wordt voorgezet, geldt dat de medische dossiers beschikbaar blijven. Ook nu hoeft dit niet per se via hetzelfde informatiesysteem als het oorspronkelijke ziekenhuis. Het is mogelijk dat een doorstart leidt tot veranderingen in de manier waarop de zorg wordt verleend. Als dit betekent dat behandelingen worden overgenomen, dan zullen de medische dossiers worden overgedragen.
Wat is uw reactie op de constatering dat doordat informatiesystemen van ziekenhuizen niet op elkaar aansluiten gegevens via cd-rom moeten worden overgedragen?
Elektronische uitwisseling van gegevens is lastig omdat zorgverleners gegevens op verschillende manieren vastleggen en er nog grote verscheidenheid is in techniek van de systemen die worden gebruikt. Daarnaast zijn niet alle zorgverleners aangesloten op een infrastructuur om dit te kunnen. Er zijn zowel regionaal als landelijk initiatieven die (gaan) leiden tot betere gegevensuitwisseling (zie het antwoord op vraag 2 en vraag 5).
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van open standaarden voor de ziekenhuizen zodat gegevens makkelijk (doch veilig) kunnen worden uitgewisseld?
Er zijn steeds meer standaarden beschikbaar. Waar nodig en ontbrekend zullen deze standaarden ontwikkeld worden. Overleg hierover vindt plaats in het Informatieberaad Zorg. Naast standaarden zijn ook landelijk dekkende uitwisselingsinfrastructuren nodig. In de brief over hoe gegevensuitwisseling kan worden versneld zal ik op deze onderwerpen terugkomen.
Hebben alle patiënten die binnen enkele dagen uit het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam zijn ontslagen een ordentelijke ontslagbrief ontvangen? Zo nee, hoe wordt voorkomen dat dit risico’s oplevert voor de betreffende patiënt indien hij of zij opnieuw opgenomen moet worden?
Een patiëntveilige en beheerste overdracht van zorgverlening en medische dossiers is van groot belang. Daarover heb ik u in mijn brief van 30 november over de stand van zaken in MC Slotervaart en MC IJsselmeerziekenhuizen het volgende gemeld. Voor sommige (groepen) patiënten is de overdracht inmiddels daadwerkelijk geregeld. Voor de andere (groepen) patiënten is afgesproken op welke momenten patiënten nadere informatie ontvangen. Vorige week is een brief verzonden waarin wordt verwezen naar de verdeling van de specialismen over andere ziekenhuizen in de omgeving en waarin een telefoonnummer is opgenomen waar patiënten desgewenst nadere informatie in kunnen winnen. Ook wordt in deze brief aangegeven dat patiënten uiterlijk rond de jaarwisseling een tweede brief ontvangen met aanvullende, nog meer op hun specifieke situatie toegesneden informatie. Voor een aantal patiënten(groepen) is voor deze informatievoorziening in twee delen gekozen omdat het praktisch gezien op deze termijn niet mogelijk bleek, en ook niet patiëntveilig was, om alles in een keer te communiceren. Het kan bijvoorbeeld in een individuele situatie wel duidelijk zijn dat een patiënt op de afdeling urologie werd behandeld, maar het zou kunnen zijn dat vanwege het ziektebeeld deze patiënt toch beter verwezen kan worden naar het ziekenhuis waar de oncologie landt. Bij brief van 27 november 2018 zijn de patiënten van de afdeling geriatrie geïnformeerd over de verhuizing van de afdeling naar OLVG West. In de brief is aangegeven dat de patiënten vanaf 1 december 2018 terecht kunnen bij OLVG West en is ook een telefoonnummer van de poli geriatrie van OLVG West in de brief opgenomen. De patiënten is overigens de keuze gelaten aan te geven dat men de behandeling door een ander ziekenhuis wenst te laten voortzetten.
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we minder afhankelijk worden van commerciële ICT-bedrijven die veel geld verdienen aan zorg-ict? Waarom ontwikkelt u niet een open variant in samenwerking met de sector?
(ICT) leveranciers zijn private bedrijven. Concurrentie tussen ICT-bedrijven draagt bij aan de betaalbaarheid van zorg-ict en aan innovatie. Openheid en transparantie in de IT-markt (level playing field) zijn hiervoor een voorwaarde. Om zoveel mogelijk openheid te creëren zoeken wij de oplossing in open standaarden aangevuld met open koppelingen tussen EPD’s. Hierdoor kunnen nieuwe ICT-bedrijven producten ontwikkelen voor de zorgmarkt.
Wie is nu de eigenaar van het ziekenhuis-informatiesysteem van de failliete ziekenhuizen en de daarin vastgelegde zorgdata? Is dat juridisch gezien de curator? Wat is de positie van de grote crediteuren in deze?
Voorop staat dat het in alle gevallen belangrijk is dat het medisch dossier beschikbaar is en blijft. De overdracht van zorgverlening en bijbehorende medische dossiers heeft momenteel de hoogste prioriteit (zie antwoord vragen 6 en 11).
De activa van het ziekenhuis, waar bijvoorbeeld hardware waarop medische informatie is verzameld onder kunnen vallen, behoren toe aan de faillissementsboedel. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de in het informatiesysteem opgenomen persoonsgegevens geen eigendom zijn van het ziekenhuis en dan ook geen onderdeel uitmaken van de faillissementsboedel.
Wie is op dit moment medisch gezien verantwoordelijk voor de gegevens in de ziekenhuis-informatiesystemen aangezien de informatie erin onder het medisch beroepsgeheim valt?
Zie antwoord op vraag 3.
Is de informatie/zijn de informatiesystemen op dit moment toegankelijk? Hoe is dit geregeld indien eind november alle arbeidscontracten van de zorgverleners uit betreffende ziekenhuizen verlopen?
De overdracht van zorgverlening en bijbehorende medische dossiers heeft momenteel prioriteit. In het antwoord op vraag 3 is uiteengezet wie hier verantwoordelijk voor is. Daarnaast heb ik u in mijn brief van 30 november medegedeeld dat de IGJ en NZa de regie op het proces van overdracht van patiënten versterken. Zij maken afspraken met partijen om een ordentelijke overdracht te faciliteren. Deze afspraken zien op alle faciliteiten die hiervoor nodig zijn, dus ook de ICT-faciliteiten die zien op overdracht van medische dossiers. Ik blijf er, in nauw overleg met IGJ en NZa, op toezien dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de medische dossiers van alle patiënten.
Zijn er voorzieningen getroffen om deze informatie toegankelijk te houden? Zal daarbij ICT-ondersteuning beschikbaar zijn/blijven?
Zie antwoord vraag 10.
Is er momenteel nog sprake van ondersteuning door de leveranciers van de systemen?
Zie antwoord vraag 10.
Wie bepaalt nu en na ontslag welke informatie aan andere zorgaanbieders overgedragen wordt?
De oorspronkelijke hulpverlener kan informatie uit een medisch dossier aan een hulpverlener die optreedt als vervanger, direct doorsturen. Het mag alleen gaan om informatie die noodzakelijk is voor die vervangende hulpverlener.
Doorgaans zal de curator zich na de faillietverklaring genoodzaakt zien om de arbeidsovereenkomsten met het personeel direct op te zeggen om de loongarantieregeling van het UWV in werking te stellen en ervoor te zorgen dat de boedelschulden niet nodeloos nog verder oplopen. Voordat de arbeidsovereenkomst definitief eindigt, dient een opzegtermijn van maximaal zes weken in acht te worden genomen. Zolang de opzegtermijn duurt, kan de curator werknemers vragen om te komen werken. Hij kan ze dan ook vragen hun medewerking te verlenen aan de overdracht van de medische dossiers.
Wanneer de oorspronkelijke hulpverlener niet meer in beeld is, kan informatie uit een medisch dossier in beginsel alleen aan een andere zorgaanbieder worden overgedragen door degene die de medische dossiers in beheer heeft, als de patiënt hier zijn toestemming voor heeft gegeven. Voor de verantwoordelijkheden omtrent de voorzieningen die getroffen moeten worden voor beheer en overdracht van dossiers, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Welke partij wordt verantwoordelijk voor de informatie en de systemen bij definitief faillissement?
Zie het antwoord op vraag 3.
Gestapelde mijnbouw naar aanleiding van het bericht 'Expertmeeting' moet oplossingen bieden rond zoutwinning Nouryon en Nedmag’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Expertmeeting» moet oplossingen bieden rond zoutwinning Nouryon en Nedmag»?1
Ja.
Kunt u, gelet op de op 9 oktober 2018 door u gepubliceerde brief aangaande uw plannen voor een landelijke regeling voor de afhandeling van mijnbouwschade, toelichten wat dit gaat betekenen voor mensen met schade waarvan niet duidelijk is of deze door gaswinning uit het Groningenveld of door andere mijnbouw is veroorzaakt?
Wanneer het Wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) wordt aangenomen en in werking treedt, is het IMG bevoegd tot de afhandeling van schade als gevolg van bodembeweging door aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg (hierna: gaswinning uit het Groningenveld). De behandeling van schade door bodembeweging als gevolg van overige mijnbouwactiviteiten wordt belegd bij de Commissie Mijnbouwschade (in oprichting).
Zodra beide instanties operationeel zijn, kunnen mensen met schade, op basis van een eigen inschatting over of de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of een andere mijnbouwactiviteit, hun claim indienen bij het IMG of bij de Commissie Mijnbouwschade. Zo nodig zal de ontvangende instantie de schadeclaim geheel of gedeeltelijk overdragen aan de bevoegde instantie. In alle gevallen zal dit leiden tot een inhoudelijke beoordeling van de ingediende schadeclaim.
Per wanneer moet deze commissie mijnbouwschade operationeel moet zijn?
Zo snel mogelijk. Ik streef ernaar nog dit jaar een hiertoe strekkend wetsvoorstel in procedure te brengen.
Ik verwacht dat het landelijk schadeprotocol voor de gaswinning uit de kleine velden al wel in maart 2019 beschikbaar zal zijn. Vanaf dat moment zal dit, in combinatie met de huidige procedure voor schadeafhandeling via de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), vooruitlopend op genoemde Mijnbouwwetwijziging al bijdragen aan een verbeterde schadeafhandeling.
Klopt het dat voor de schade door gaswinning uit het Groningenveld een omgekeerde bewijslast geldt, maar dat voor schade op dezelfde plek door andere mijnbouw dit principe niet geldt?
Het klopt dat voor schade door gaswinning uit het Groningenveld het wettelijk bewijsvermoeden geldt, maar dat dit voor schade op dezelfde plek door een andere mijnbouwactiviteit niet geldt. Het wettelijke bewijsvermoeden dat geldt voor fysieke schade aan gebouwen en werken door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld, is gerechtvaardigd omdat deze gaswinning in korte tijd heeft geleid tot een groot aantal relatief gelijksoortige gevallen van schade, waarbij het aannemelijk is dat in verreweg de meeste gevallen de bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld de schadeoorzaak is. Gezien de ernst en omvang van de situatie is deze van een geheel andere orde en daarom niet vergelijkbaar met de gevolgen van andere mijnbouwactiviteiten in Nederland. Dat geldt ook voor andere mijnbouwactiviteiten in Groningen. Voor deze andere mijnbouwactiviteiten zal, ook in Groningen, van geval tot geval een onafhankelijke deskundige instantie moeten beoordelen of de schade door bodembeweging (mede) het gevolg is van een specifieke mijnbouwactiviteit.
Ik vind het niet te rechtvaardigen om in Groningen voor schade door bodembeweging als gevolg van een andere activiteit dan de gaswinning uit het Groningenveld het wettelijk bewijsvermoeden te laten gelden. Overigens laat dit onverlet dat eventuele schade als gevolg van bodembeweging door de zoutwinning in Groningen ook vergoed dient te worden.
Wat vindt u van de stellingname van het provinciebestuur van Groningen dat ook bij schade door zoutwinning de omkering van de bewijslast moet gelden?2
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat deze mensen alsnog te maken krijgen met meerdere loketten? Wat vindt u van de stellingname van het provinciebestuur van Groningen dat er geen sprake zou moeten zijn van meerdere loketten voor het afhandelen van schade door mijnbouw?
Er komen straks twee loketten, het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de Commissie Mijnbouwschade. De schadeproblematiek rond de gaswinning uit het Groningenveld is, zoals nader toegelicht in het antwoord 4 en 5, zo specifiek dat deze – in tegenstelling tot de andere mijnbouwactiviteiten – een apart loket rechtvaardigt. Bij het inrichten heb ik oog voor goede afstemming/samenwerking zodat gedupeerden hier geen hinder van ondervinden.
Krijgt de provincie een formele rol in de besluitvorming hierover?3
De provincie heeft geen formele rol gehad in de besluitvorming binnen het kabinet over het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de Commissie Mijnbouwschade. Wel is er doorlopend overleg met de provincie Groningen. Ook is bij de voorbereiding van de besluitvorming en wetgeving de zienswijze van de provincie betrokken en heeft de provincie, evenals andere betrokken partijen, de gelegenheid om te reageren op voornemens voor wetgeving in het kader van de consultatie van nieuwe wetsvoorstellen.
Is het geografisch af te bakenen op welke plekken schade zowel door gaswinning uit het Groningenveld als door andere mijnbouw kan ontstaan? Zo ja, om welk gebied of om welke gebieden gaat het? Zo nee, waar moeten mensen met schade waarvan niet duidelijk is door welke mijnbouw dit is ontstaan zich straks melden? Wie zal vaststellen welke mijnbouwer verantwoordelijk is?
Nee, dit is in het grensgebied van het Groningenveld niet precies geografisch af te bakenen. Deze beoordeling vindt plaats door het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe wordt voorkomen dat verschillende mijnbouwers, die onder verschillende schaderegelingen vallen, naar elkaar gaan wijzen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 zal ik bij het inrichten van beide loketten oog hebben voor de samenwerking tussen beide zodat gedupeerden hier geen hinder van ondervinden. Juist door de instelling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de Commissie mijnbouwschade wordt voorkomen dat mijnbouwondernemingen naar elkaar gaan wijzen. Deze loketten beoordelen de schadeclaim en het recht op en de hoogte van de schadevergoeding onafhankelijk van de betrokken mijnbouwonderneming, die daar dus geen invloed op heeft.
Hoe wilt u garanderen dat de schadeafhandeling in gebieden met gestapelde mijnbouw, waarbij het Groningenveld betrokken is, snel en rechtvaardig verloopt?
Bij het inrichten van beide loketten zal ik oog hebben voor de samenwerking tussen beide zodat de schadeafhandeling snel en rechtvaardig zal verlopen.
Hoe lang mag de afhandeling van schade door mijnbouw duren? Wilt u daar een maximumtermijn aan verbinden? Vindt u het redelijk om te verplichten dat schade binnen zes maanden na melding afgehandeld moet zijn?
Het streven is om schadeclaims zo snel mogelijk af te handelen. Of dit lukt binnen een termijn van zes maanden is mede afhankelijk van de complexiteit van de desbetreffende schadeclaim en het totaal aantal schadeclaims dat op enig moment afgehandeld moet worden. De afhandeling van een schadeclaim dient in alle gevallen zorgvuldig te gebeuren.
Welke juridische mogelijkheden staan open voor inwoners met schade door gestapelde mijnbouw?
Zodra beide instanties operationeel zijn kunnen mensen met schade, op basis van een eigen inschatting over of de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of door een andere mijnbouwactiviteit, hun claim indienen bij het IMG of bij de Commissie Mijnbouwschade. Dit geldt ook voor bewoners die het vermoeden hebben dat er sprake is van schade door bodembeweging als gevolg van gestapelde mijnbouw. Indien nodig zal de ontvangende instantie na behandeling de resterende schadeclaim overdragen aan de bevoegde instantie. Dit leidt in alle gevallen tot een inhoudelijke beoordeling van de ingediende schadeclaim. Als de schademelder het oneens is met het besluit dan staat tegen beslissingen van beide loketten rechtsbescherming open.
Kunt u per plaats waar gestapelde mijnbouw plaatsvindt aangeven hoeveel schadegevallen door zoutwinning in het verleden zijn gemeld?
Uit gegevens van de TCBB blijkt dat in de afgelopen 10 jaar er alleen in het jaar 2011 rond de zoutwinning Borgercompagnie en Tripscompagnie 20 schademeldingen bij de TCBB zijn gedaan.
Kunt u per plaats waar gestapelde mijnbouw plaatsvindt aangeven hoeveel schadegevallen door gaswinning in het verleden zijn gemeld?
De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), en wanneer het wetsvoorstel IMG is aangenomen en in werking treedt het IMG, behandelt schadeaanvragen die gerelateerd zijn aan beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. Daarbij is geen specifiek gebied afgebakend. Dit betekent dat er ook niet te zeggen valt in welke plaatsen gestapelde mijnbouw plaatsvindt. Het overzicht van schademeldingen als gevolg van bodembeweging door gaswinning kunt u in antwoord op vraag 15 vinden.
Kunt u voor elke gemeente in Groningen aangeven hoeveel schademeldingen door de bevingen er reeds hebben plaatsgevonden sinds de beving bij Huizinge op 16 augustus 2012?
De TCMG behandelt aanvragen voor schadevergoeding die zijn gemeld sinds 31 maart 2017 door gaswinning uit het Groningenveld en gasopslag Norg. Daarvoor handelde de NAM schademeldingen voor meldingen uit het Groningenveld af.
Appingedam
4.861
1.029
5.890
Delfzijl
9.187
1.702
10.889
Groningen
16.155
6.421
22.576
Het Hogeland
17.711
3.676
21.387
Loppersum
5.773
1.878
7.651
Midden-Groningen
21.204
3.390
24.594
Oldambt
1.251
565
1.816
Pekela
59
56
115
Stadskanaal
15
8
23
Veendam
509
419
928
Westerkwartier
1.328
407
1.735
Westerwolde
46
31
77
Hoeveel schademeldingen zijn er, meer specifiek, geweest in het dorp Kiel Winneweer sinds 2012 na een beving, en sinds de beving bij Huizinge voor de toenmalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren, die per 1 janauri 2018 zijn gefuseerd tot de gemeente Midden-Groningen?
Informatie over meldingen op gemeenteniveau kunt u in antwoord op vraag 15 vinden. Actuele informatie over meldingen op gemeenteniveau bij de TCMG kunt u ook op haar website vinden. Sinds 2012 zijn er vanuit Kiel-Windeweer 289 aanvragen voor schadevergoeding gedaan.
Wat is het bedrag dat sinds 2012 aan mijnbouwschadevergoeding is uitgekeerd door de NAM en aanverwante partijen als het Centrum Veilig Wonen aan inwoners van plaatsen met gestapelde mijnbouw en alleen betreffende de gaswinning in de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren?
Dat geldbedrag is mij niet bekend.
Kunt u, gezien het antwoord op Kamervragen waarbij de toenmalige Minister van Economische Zaken aangaf dat wanneer bij inspectie het vermoeden naar voren komt dat sprake is van een samenloop van schade door beweging van de bodem door gaswinning met andere schadeoorzaken, de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) een bemiddelende rol vervult bij de afhandeling, aangeven welke onderhandelingen er zijn geweest vanuit de NCG met Nedmag ten aanzien van de indringende situatie in en rondom Kiel Winneweer en wat daarvan het resultaat is geweest?4
Tot de instelling van de TCMG op 31 januari 2018 vervulde de NCG een bemiddelde rol bij complexe schade. In 2016 is NCG gestart met gesprekken met bij mijnbouw betrokken organisaties over de afhandeling van schademeldingen waarbij sprake is van meerdere schadeoorzaken, de zogenoemde complexe schadegevallen.
In 2016 en 2017 zijn diverse gesprekken gevoerd tussen NCG en Nedmag over de afhandeling van complexe schadegevallen. De afstemming over de werkwijze is als gevolg van de instelling van de TCMG niet geformaliseerd. Wel zijn er werkafspraken gemaakt. Vooruitlopend op de uiteindelijke werkwijze is afgesproken dat bij een complexe schadebehandeling door NCG waarbij Nedmag mogelijk wordt genoemd, NCG hierover contact opneemt met Nedmag. Een dergelijke situatie heeft zich tot op heden niet voorgedaan.
Nedmag wint overigens zout in Borgercompagnie en in Tripscompagnie. Er wordt geen zout gewonnen in Kiel-Windeweer. Nedmag is voornemens om op termijn in het gebied tussen Kiel-Windeweer en Zuidlaarderveen een nieuwe zoutwinningslocatie aan te leggen, maar het vergunningentraject hiervoor is nog niet gestart.
Deelt u de mening dat het voorkomen van schade beter is dan schade «genezen» (repareren)? Is het gelet hierop zinvol de gestapelde mijnbouw zo snel mogelijk te staken en (ook) een afbouwplan te maken voor de zoutwinning in Groningen?
Zoals uiteengezet in antwoorden op de vragen 6 en 13 is de omvang van schade door gestapelde mijnbouw beperkt. Daarom acht ik het niet nodig om gestapelde mijnbouw te staken of een afbouwplan te maken voor de zoutwinning in Groningen.
Het bericht ‘Vergunning in strijd tegen criminaliteit’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vergunning in strijd tegen criminaliteit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een vergunningplicht – inclusief een check van de rechtmatige financiering van de onderneming – voor bepaalde branches of in wijken en straten met een verhoogde staat van paraatheid, bijdraagt aan het bestrijden van ondermijning? Zo nee, waarom niet?
Ondermijning manifesteert zich op verschillende wijzen. Een beter zicht op bepaalde (economische) activiteiten kan bij het tegengaan van ondermijning ondersteunend zijn.
In september 2016 vroegen de leden Kooijman (SP) en Recourt (PvdA) in een motie2 aandacht voor de door de gemeente Rotterdam ingevoerde vergunningplicht om een gezond ondernemersklimaat te stimuleren en ondermijnende criminaliteit aan te pakken. Bij brief van 31 januari 20173 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer laten weten dat in vervolg op deze motie het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC) is gevraagd om deze mogelijkheid bij gemeenten waar mogelijk onder de aandacht te brengen. Datzelfde is aan de VNG gevraagd. De VNG heeft aan dit verzoek invulling gegeven door deze mogelijkheid te noemen in de Ledenbrief van 26 juli 2017, betreffende een aantal wijzigingen van de VNG model-APV.
Kunt u aangeven of juridische belemmeringen bestaan om deze vergunningplicht in te voeren? Zo ja, welke belemmeringen zijn dit en wat gaat u doen om deze belemmeringen weg te nemen?
Gemeenten hebben in het algemeen de ruimte om in hun autonome verordeningen vergunningplichten te regelen in het belang van hun gemeente, voor zover deze regels niet in strijd zijn met hoger recht (artikel 149 in samenhang met artikel 121 van de Gemeentewet). Vanuit het uitgangspunt van lokale autonomie hebben zij de vrijheid om binnen deze kaders een vergunningplicht vorm te geven zoals zij in hun lokale omstandigheden nodig achten. De juridische ruimte om een specifieke vergunningplicht te regelen ten behoeve van een gezond ondernemersklimaat en de aanpak van ondermijnende criminaliteit hangt af van de constructie die gemeenten hiervoor kiezen en de motivering van de regeling.
Kunt u aantonen of deze benodigde vergunning tot extra inspanningsverplichtingen voor ondernemers leidt, die nu ook al in het kader van de Bibob-procedure gegevens moeten aanleveren?
Door de introductie van de betreffende vergunningplicht door gemeenten kunnen deze branches, panden en/of straten onder het toepassingsbereik van de Wet Bibob worden gebracht. Als bij het beoordelen van een vergunningaanvraag daadwerkelijk de Wet Bibob wordt toegepast, leidt dat tot extra verplichtingen voor de betrokken ondernemers.
Kunt u een factsheet opstellen met alle bestuursrechtelijke instrumenten die burgemeesters in hun gemeente kunnen gebruiken om ondermijning aan te pakken? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is voor gemeenten al voldoende informatie beschikbaar. Het Nederlands Genootschap van Burgemeesters heeft een uitgave opgesteld waarin onderscheiden gemeentelijke bevoegdheden en hun toepassingsbereik zijn toegelicht (Zakboek openbare orde en veiligheid, 2017). Daarnaast hebben de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) mede tot taak gemeenten te ondersteunen bij het tegengaan van ondermijning. Zij wijzen gemeenten in dat verband op adequate toepassing van de beschikbare (bestuursrechtelijke) instrumenten.
Bent u bereidt om artikel 2:36 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Rotterdam (vergunningplicht) ter inspiratie voor andere gemeenten hierbij te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2 en 5.
Bent u bereidt om via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten of het Nederlands Genootschap van Burgemeesters gemeenten te informeren over deze factsheet zodat ondermijning beter en overal kan worden aangepakt? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2 en 5.