Jongeren moeten volwassenloon krijgen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Europa: jongere verdient volle minimumloon»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Europese Commissie voor Sociale Rechten (ESCR) dat het »duidelijk oneerlijk» is dat jongeren niet het volle minimumloon verdienen? Vindt u het ook onwenselijk dat Nederland op de vingers wordt getikt vanwege de oneerlijke beloning voor volwassenen?
In Nederland hebben we een minimumjeugdloon dat zich gedurende de adolescentie opbouwt tot een volledig minimumloon. Daar is voor gekozen omdat hogere minimumjeugdlonen de werkgelegenheid voor jongeren negatief beïnvloeden en omdat verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon een ongewenste prikkel kan geven in scholingsbeslissing van jongeren (CPB, 2015). Wel wordt het minimumjeugdloon voor jongeren vanaf 18 jaar stapsgewijze verhoogd. In 2017 gingen de minimumjeugdlonen voor 18- t/m 21-jarigen omhoog. Sinds 2017 geldt voor 22-jarigen het volledig minimumloon. Per 1 juli 2019 gaat het minimumjeugdloon voor 18-, 19- en 20-jarigen verder omhoog. Verder geldt per die datum voor 21-jarigen het volledig minimumloon. Door deze wijzigingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt recht gedaan aan de veranderde maatschappelijke opvattingen over de arbeidsmarkt- en inkomenspositie van jongeren die tot uitdrukking komen in de motie van het lid Van Weyenberg2 die met brede steun van de Tweede Kamer3 is aangenomen.
Vindt u het terecht dat je als 18-jarige, door te mogen stemmen, trouwen en autorijden, als volwassen wordt gezien, maar niet als het aankomt op het loon dat een 18-jarige verdient?
Het werkgelegenheidseffect alsmede het scholingseffect zoals uitgelegd in het antwoord op de vorige vraag, zijn voor mij belangrijke argumenten om kritisch te zijn op de leeftijd waarop een jongere een volledig minimumloon verdient. Anderzijds erken ik ook dat de sociaaleconomische en maatschappelijke positie van jongeren, ten opzichte van de periode waarin de laatste wijziging van het minimumjeugdloon4 werd doorgevoerd, veranderd is. Het kabinet is van mening daarin een balans te hebben gevonden en heeft ervoor gekozen om de leeftijd waarop het volledig wettelijk minimumloon geldt stapsgewijs te verlagen naar 21 jaar. Op deze manier blijven de negatieve effecten op de werkgelegenheid en de onderwijsdeelname van jongeren beperkt. Daarnaast zijn ouders in Nederland onderhoudsplichtig totdat hun kind 21 jaar wordt. Dit betekent dat zij er verantwoordelijk voor zijn dat het kind onderdak, kleding, voeding, scholing en medische hulp krijgt. Het is logisch om bij deze bestaande grens aan te sluiten.
Kunt u aangeven hoeveel 18- en 19-jarigen zijn afgestudeerd en al aan het werk zijn? Hoeveel van deze volwassenen verdienen minder dan het volwassen minimumloon? Hoeveel van deze 18- en 19-jarigen kunnen hierdoor financieel niet op eigen benen staan en belanden hierdoor onder de armoedegrens?
In 2017 waren er 99.500 personen in de leeftijd van 18 jaar en 99.400 personen in de leeftijd van 19 jaar. Van de 18-jarigen omschrijft 10 procent zich als «werkend met betaald werk», van de 19-jarigen 15 procent.
Voor de 18- en 19-jarigen die zichzelf omschrijven als «werkend met betaald werk» en dus niet als «onderwijsvolgend» gelden de volgende percentages:
95
75
69
46
Bent u bekend met het SEO-onderzoek «Verkenning effecten aanpassing minimum(jeugd)loon» waarin wordt gesteld dat de verhoging van het minimumjeugdloon voor 18- tot en met 22-jarige jongeren niet of nauwelijks van invloed is op de arbeidsparticipatie en de onderwijsdeelname ook nauwelijks is gedaald?2
Ja. Dit onderzoek is door SEO uitgevoerd in opdracht van mijn ministerie. In het onderzoek is gekeken naar de effecten van het verhogen van het minimumjeugdloon in 2017. Uit het SEO-onderzoek is gebleken dat de verhoging van het minimumjeugdloon voor 18- tot en met 22-jarigen jongeren niet of nauwelijks van invloed is geweest op hun arbeidsparticipatie. Het kabinet ziet daarom geen reden om aanvullende (sectorale) maatregelen te nemen naar aanleiding van het onderzoek. Het CPB verwacht ook geen grote arbeidsparticipatie-effecten met kleine aanpassingen in het minimumjeugdloon. Als de aanpassingen echter substantiëler worden, dan worden de arbeidsmarkteffecten ook groter. Het onderzoek laat ook zien dat de onderwijsdeelname van 18- tot en met 22-jaren beperkt gedaald is als gevolg van de stijging, wat erop wijst dat werken waarschijnlijk iets aantrekkelijker is geworden ten opzichte van scholing.
Bent u bereid om 18-jarigen daadwerkelijk als volwassen te behandelen en hen recht te geven op een volwaardig minimumloon? Zo nee, waarom bent u niet bereid om 18-jarigen als volwassen te behandelen?
In 2017 is de eerste stap gezet met het verlagen van de leeftijd voor volledig minimumloon van 23 naar 22 jaar in 2017. Per 1 juli 2019 zal deze leeftijd verder worden verlaagd naar 21 jaar. Ook is het wettelijk minimumjeugdloon voor 18- tot 21-jarigen in 2017 verhoogd. Deze zullen per 1 juli 2019 opnieuw verhoogd worden. Het CPB verwacht bij een substantiële(re) verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon een vermindering van werkgelegenheid voor jongeren. Een nog verdere verhoging, al dan niet in de vorm van het afschaffen van het minimumjeugdloon, beschouw ik daarom als onwenselijk. Daarnaast wordt door het verhogen van het minimumjeugdloon de optie scholing mogelijk minder aantrekkelijk. Dit kan jongeren richting de arbeidsmarkt trekken op het moment dat ze anders verdere scholing hadden gevolgd. Ook dit lijkt mij een ongewenst effect van de verhoging van het minimumjeugdloon. Ik ben daarom niet voornemens om het minimumjeugdloon nu volledig af te schaffen.
Bent u bereid om een verkenning te doen naar de afschaffing van jeugdloon voor volwassenen?
Zie antwoord vraag 6.
Duurzame luchtvaart |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «KLM-banen op de tocht voor Tesla’s»?1
Ja.
Wat zijn de totale kosten over 2018 die KLM betaald heeft in het kader van Europese emissiehandel en wat heeft KLM in mondiaal verband betaald voor haar CO2-uitstoot?
Alle intra-Europese vluchten vallen onder het Europese Emissiehandelssysteem. Over deze vluchten dient elke luchtvaartmaatschappij jaarlijks hun CO2-uitstoot te rapporteren en overeenkomstig emissierechten in te leveren bij de Nederlandse Emissieautoriteit. De totale kosten in het kader van het EU ETS over 2018 voor KLM bedroegen ongeveer 16 miljoen euro. In mondiaal verband zijn er in 2018 door de KLM geen kosten gemaakt voor de CO2-uitstoot. Daarvan zal pas sprake zijn vanaf 2021. Vanaf dat moment zal KLM in het kader van het mondiale emissiereductiesysteem (CORSIA) zijn CO2-uitstoot moeten compenseren door de aankoop van CO2-reductie-eenheden.
Welke heffingen, belastingen en andere zaken worden in rekening gebracht boven op de kale ticketprijzen? Kunt u deze specificeren per categorie en de bijbehorende opbrengsten?
Aangenomen wordt dat met «kale ticketprijzen» het deel van bedrijfskosten wordt bedoeld dat luchtvaartmaatschappijen in hun ticketprijzen doorrekenen aan de consument, zoals personeelskosten, brandstofkosten en kapitaalkosten. Daarnaast zijn er kosten die bijvoorbeeld de luchthavens en de verkeersleiding in rekening brengen voor hun dienstverlening aan de luchtvaartmaatschappijen en zijn er in sommige landen belastingen. De situatie verschilt per land. Zo zijn in Nederland bijvoorbeeld de securitykosten onderdeel van de luchthavengelden, waar dat in andere landen een overheidsheffing betreft. In opdracht van IenW wordt jaarlijks door SEO een benchmark luchthavengelden en overheidsheffingen opgesteld. Hierin wordt bezien wat op Schiphol en op tien concurrerende grote luchthavens voor een identiek pakket vluchten dat representatief is voor Schiphol betaald moet worden aan luchthavengelden en overheidsheffingen. De benchmark met de cijfers van onder andere 2018 is op 5 maart jl. aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 31 936, nr. 581).
Naast deze kosten zijn er sinds 2012 kosten die voortkomen uit het EU ETS emissiehandelssysteem en vanaf 2021 uit het mondiale systeem CORSIA. Verder wordt vanaf 2021 in Nederland een vliegbelasting ingevoerd.
Welke kosten sluizen de overheid in Duitsland (land en/of deelstaat) en die in België terug naar de luchtvaart?
De in het antwoord op vraag 3 genoemde benchmark luchthavengelden en overheidsheffingen omvat onder meer de Duitse luchthavens Frankfurt en München en de Belgische luchthaven Brussel Zaventem. Verder heb ik geen informatie over mogelijke terugsluizing van kosten in die landen.
Welke heffingen zijn er nu van kracht met betrekking tot het weren van vuile en overlastgevende vliegtuigen?
De tarieven voor de luchthavengelden op Schiphol voor de periode 2019–2021 zijn op 1 april 2019 ingegaan. In deze nieuwe tarieven wordt nog meer gedifferentieerd naar geluid, waarbij vliegtuigen die meer geluid produceren zwaarder worden belast. Hoewel deze maatregelen primair inzetten op de reductie van geluid kan er ook sprake zijn van effect op de CO2-uitstoot.
Hoe verhoudt de literprijs biokerosine in Los Angeles zich tot de literprijs gewone kerosine op Schiphol?
De prijs voor biokerosine is op dit moment 2 tot 3 maal de prijs van fossiele kerosine.
Welk flankerend beleid heeft u voor ogen om het gebruik van biokerosine te stimuleren?
Mijn visie over het beleid om het gebruik van biokerosine te stimuleren heb ik in de Kamerbrief klimaatbeleid voor luchtvaart uiteengezet.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Duurzame luchtvaart op 4 april 2019?
Ja.
Het bericht ‘Windmolens medeoorzaak insectensterfte' |
|
Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Miljarden insecten te pletter tegen windmolens»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de studie van het Duitse instituut Luft- und Raumfahrtforschung (DLR) die stelt dat windparken mogelijk een veroorzaker zijn van een aanzienlijk deel van de vermindering van de populatie van vliegende insecten?
Ja.
Kunt u een inhoudelijke reactie geven op de DLR-studie «Modellanalyse liefert Hinweise auf Verluste von Fluginsekten in Windparks»?2
In de Duitse analyse komt naar voren dat jaarlijks naar schatting in totaal 1.200 ton aan insectenbiomassa als residu achterblijft op de rotorbladen van de ruim 31.000 windmolens in Duitsland. Hierbij wordt aangenomen dat 24.000 ton aan vliegende insecten zomers door de windparken trekt waarvan vijf procent in contact komt met de rotorbladen.
Deskundigen van Wageningen University Research (WUR) en De Vlinderstichting zijn van mening dat het effect van windmolens op de insectenpopulaties in Nederland naar alle waarschijnlijkheid zeer gering is. Het aantal insecten dat genoemd wordt lijkt groot maar het is volgens hen maar een hele kleine fractie van het totaal aantal insecten dat er vliegt. Sterfte van insecten is ook een natuurlijk proces, waardoor volgens hen naar schatting veel meer insecten «verdwijnen».
Kunt u een overzicht geven van beschikbare studies of rapporten over insectensterfte en windmolens?
Het beste overzicht van beschikbare studies of rapporten over insectensterfte en windmolens dat voorhanden is, is de literatuurlijst bij het door u genoemde rapport van de Duitse studie. Ik verwijs u graag naar: https://www.dlr.de/tt/Portaldata/41/Resources/dokumente/st/FliWip-Final-Report.pdf
Kunt u toelichten of en, zo ja, hoe in de vergunningverlening van windmolenparken rekening wordt gehouden met insecten? Zo nee, waarom wordt hier geen rekening mee gehouden?
In de vergunningverlening voor windmolenparken op grond van de Wet natuurbescherming wordt geen rekening gehouden met insecten. Er zijn slechts enkele insectensoorten beschermd op grond van de EU-Habitatrichtlijn en de Wet natuurbescherming.
Zijn er onderzoeken gedaan naar de gevolgen van zonneparken op insecten? Zo ja, welke en wat zijn daarvan de conclusies? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt het uitgangspunt in de motie Dik-Faber over een afwegingskader voor zonnepanelen (Kamerstuk 32 813, nr. 204) dat landbouw en natuur zoveel mogelijk moet worden ontzien bij het opstellen van de regionale energiestrategieën. Naar aanleiding van deze motie heb ik voor de uitzonderlijke situatie dat landbouw ingezet zou moeten worden voor zonnepanelen aan Wageningen Environmental Research gevraagd een literatuuronderzoek te doen naar effecten van zonneparken op de natuur en landbouw en daarbij ook te kijken naar kansen voor natuurontwikkeling in combinatie met de aanleg van zonneparken. In dit onderzoek, dat inmiddels is afgerond, is ook gekeken naar de, zowel positieve als negatieve, gevolgen van zonneparken voor insecten. Het onderzoeksrapport wordt u met een toelichting op de uitkomsten toegezonden door de Minister van EZK bij de beantwoording van de motie Dik-Faber.
Worden de gevolgen van duurzame energieprojecten ook meegenomen in de nieuwe monitoring van het voorkomen van insecten, zodat de oorzaken van de waarschijnlijke afname en de complexiteit daarvan in beeld worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
Ik zal in het kader van de monitoring van insecten verkennen of het mogelijk en zinvol is om de gevolgen van duurzame energieprojecten op insecten te monitoren. De uitkomsten hiervan zal ik u berichten in mijn beantwoording van de motie Moorlag c.s. over de monitoring van insecten in agrarische gebieden (Kamerstuk 26 407, nr. 125).
Arbeidsmigranten in Gelderse schuren en stallen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «Gelderland schrikt van arbeidsmigranten in schuren en stallen»?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De provincie Gelderland is actief aan de slag met het vraagstuk van huisvesting van arbeidsmigranten.
Wist u dat er in Gelderland veel arbeidsmigranten illegaal onder slechte omstandigheden bivakkeren in schuren en stallen? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Ik vind het onaanvaardbaar dat arbeidsmigranten in schuren en stallen onder slechte omstandigheden worden gehuisvest. Desondanks bereiken mij signalen dat arbeidsmigranten op sommige plekken slecht worden gehuisvest. Arbeidsmigranten vormen een belangrijk onderdeel van onze economie en zij moeten dan ook goed worden
In de bij de Regeling van Werkzaamheden van 2 april jl. gevraagde brief ga ik nader in op huisvesting, lessen uit de Wet aanpak schijnconstructies, de rol van de landbouwsector en de inzet van Inspectie SZW. Deze brief doe ik de TK in ieder geval voor het zomerreces toekomen. In deze brief neem ik ook de toezegging van mijn collega van BZK mee zoals gedaan in het debat over discriminatie op de woningmarkt van 26 maart j.l. om in een brief in te gaan op de afhankelijkheidsrelatie tussen de arbeidsmigrant en de werkgever die tevens huisbaas is.
In hoeverre zijn deze misstanden ook in de rest van het land aan de orde? Wilt u dit onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat u medeverantwoordelijk bent voor fatsoenlijke huisvesting van arbeidsmigranten in Nederland? Zo nee, hoe voorkomt u genoemde misstanden?
Samen met mijn collega van BZK ondersteun ik lokale partijen door kennis te delen over het op een goede, kwalitatieve manier huisvesten van deze groep werknemers die in het land wordt opgedaan. Daarnaast kunnen gemeenten bijvoorbeeld gebruik maken van de kennis en expertise van de Inspectie SZW waar het gaat om het tegengaan van ongewenste situaties.
Tegelijkertijd onderzoekt de Minister van BZK met partijen van de aanpak Goed Verhuurderschap welke gerichte acties of aanvullingen in wet- en regelgeving verder wenselijk en noodzakelijk zijn om Goed Verhuurderschap te stimuleren. Zo beraad zij zich op de richting van aanvullend wettelijk instrumentarium om huisjesmelkerij in zijn verschillende verschijningsvormen gericht aan te kunnen pakken en te sanctioneren.
Door het kabinet wordt tevens breed ingezet op kwalitatief goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen.
De verantwoordelijkheid voor het realiseren van voldoende huisvesting ligt op het lokale niveau. Hoe de huisvesting van werknemers uit het buitenland binnen een regio het beste past qua verdeling en in welke woonvormen deze kan worden gerealiseerd, moet op regionaal en lokaal niveau worden bepaald. Daar is immers het beste zicht op de lokale woning- en arbeidsmarkt en op de wensen van de inwoners. Gemeenten, werkgevers en huisvesters moeten daarbij samen zoeken naar passende oplossingen voor de huisvesting van werknemers uit het buitenland. Door voldoende huisvesting te realiseren wanneer bedrijven zich vestigen in de gemeenten, wordt bovendien voorkomen dat er ongewenste situaties ontstaan door een tekort aan huisvesting.
Bij het maken van die afspraken hoort ook dat gemeenten kijken naar hoe zij de controle en handhaving inrichten. Op die manier worden de partijen die zaken niet netjes geregeld hebben ook gedwongen om zich te verbeteren en kunnen ongewenste situaties worden aangepakt.
Deelt u de mening dat de juridische handreikingen voor gemeentebesturen onvoldoende mogelijkheden bieden om deze misstanden voldoende te bestrijden? Zo ja, bent u bereid om met voorstellen te komen om deze juridische mogelijkheden uit te breiden, bijvoorbeeld door wettelijke eisen te stellen aan flexibele woonruimte in plaats van dit over te laten aan vrijwillige zelfregulering zoals het keurmerk van Stichting Normering Flexwonen?
Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden om op de huisvesting te controleren. Bouw- en woningtoezicht kan controleren op de kwaliteit van de woning op basis van het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt wettelijke minimumeisen die voor alle gebouwen in Nederland gelden, dus ook voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Zelfregulering zoals vanuit de Stichting Normering Flexwonen vormt daar een aanvulling op. Zowel het keurmerk dat door deze stichting wordt afgegeven als de organisaties die de controles doen, zijn onderworpen aan verschillende onafhankelijke keuringen van de Raad van Accreditatie.
Naast het bouw- en woningtoezicht kan de gemeente ook handhaven via het bestemmingsplan of op eventuele vergunningen die zij bijvoorbeeld in het kader van de huisvestingsverordening hebben gesteld. Verder kunnen gemeenten malafide verhuurders ook aanpakken op grond van de Woningwet, de Gemeentewet en de Onteigeningswet.
In het kader van het traject rondom Goed Verhuurderschap wordt in overleg met de VNG en de G40 de handreiking over het handhavingsinstrumentarium geactualiseerd, zodat deze ook past bij de problematiek waar gemeenten tegenaan lopen. Deze handreiking richt zich onder andere op de aanpak van huisjesmelkers, die ook gemeenten met problematiek rondom de huisvesting van arbeidsmigranten kan helpen.
Gemeenten hebben budget voor handhaving op de begroting staan en kunnen dit naar eigen inzicht inzetten op specifieke projecten. Gemeenten kunnen dit dus ook gebruiken om de huisvesting van arbeidsmigranten extra te controleren. Daarnaast zou de gemeente het SNF-keurmerk verplicht kunnen stellen, waardoor ook externe partijen de huisvesting regelmatig inspecteren.
Daarnaast is het mooi om te zien dat gemeenten ook al druk bezig zijn om malafide verhuurders aan te pakken. Zo heeft de gemeente Groningen een vergunningstelsel om malafide (kamer)verhuurders aan te pakken ingevoerd. Begin dit jaar is de Minister van BZK in Groningen geweest voor het sluiten van een woondeal. Met de gemeente heeft zij afspraken gemaakt over de monitoring van invoering en uitvoering van het Groningse vergunningsstelsel. Voor die uitvoering heeft zij bovendien € 500.000 beschikbaar gesteld. De opgedane kennis en ervaringen zal de gemeente Groningen met het Ministerie van BZK en de G40 delen, zodat ook andere gemeenten gebruik kunnen maken van de opgedane kennis. De Minister van BZK zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang.
Deelt u de mening dat gemeentebesturen naast juridische handreikingen ook over voldoende financiële middelen moeten beschikken om tot handhaving en vervolging van uitbuitende huisjesmelkers over te kunnen gaan? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet het kabinet aanleiding om gemeenten met grote aantallen arbeidsmigranten van extra financiële middelen te voorzien, zodat criminele huisjesmelkers adequater kunnen worden aangepakt? Zo ja, wanneer kan de Kamer hierover een voorstel tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 5.
Welke rol ziet u voor de Inspectie SZW bij het handhaven op slechte huisvesting van arbeidsmigranten? Is de inspectiecapaciteit voldoende om deze harteloze huisvesters aan te pakken? Zo nee, wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten om de inspectiecapaciteit voor dit doel uit te breiden?
De Inspectie SZW is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van arbeidswetten, zoals de Wet minimumloon en de Arbeidstijdenwet.
Gemeenten en de Inspectie SZW trekken samen op, onder meer in Interventieteams, waarin door verschillende instanties wordt samengewerkt om specifieke problemen aan te pakken. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan gedwongen of slechte huisvesting tegen hoge kosten hetgeen één van de indicatoren kan zijn van ernstige benadeling of uitbuiting.
Indien de Inspectie SZW signalen ontvangt dat sprake is van misstanden, bijvoorbeeld ten aanzien van slechte huisvesting, worden deze signalen gedeeld met de betreffende gemeente. Indien gemeenten een vermoeden hebben van arbeidsuitbuiting en/of ernstige benadeling van werknemers kan door gemeenten een melding worden gedaan bij de Inspectie SZW.
Het Regeerakkoord onderkent dat handhaving een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Om de handhaving en fraudebestrijding te intensiveren maakt het Regeerakkoord daarom – geleidelijk oplopend naar 2021 – jaarlijks 50 miljoen extra vrij voor versterking van de handhavingsketen waarin de Inspectie SZW opereert. Deze middelen stellen de Inspectie SZW in staat beter en intensiever toezicht te houden op de verschillende arbeidswetten en intensiever schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting tegen te gaan.
Het bericht ‘Ongelooflijk dat tbs’ers in dorp rondlopen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ongelooflijk dat tbs’ers in dorp rondlopen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Klopt het dat tbs’ers tegen de afspraken in vrij rondlopen in de gemeente Albrandswaard?
Nee, er is geen sprake van schending van gemaakte afspraken met de gemeente Albrandswaard. Het is tbs-gestelden van Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) De Kijvelanden toegestaan om in het kader van hun onbegeleid verlof naar het metrostation nabij FPC De Kijvelanden te lopen. Dit onbegeleid verlof vindt uitsluitend plaats na afweging van de risico’s en volgt op de fase van begeleid verlof. Tussen FPC De Kijvelanden en het metrostation moeten de tbs-gestelden de kortste route nemen. Verder wordt de tbs-gestelden geen verlof toegestaan – in de vorm van sociaal verlof, werk en recreatie – in de omgeving van de kliniek. De afspraken met de gemeente Albrandswaard zijn bijzonder; in de meeste gemeenten is de bewegingsvrijheid ruimer.
Deelt u de mening dat het loslaten van tbs’ers in de maatschappij een onacceptabel risico is voor de veiligheid van Nederland, waar u verantwoordelijk voor bent? Zo nee, waarom niet?
De tbs-maatregel heeft het beschermen van de samenleving tot doel. In het kader van de tbs-maatregel wordt de stoornis, die een rol heeft gespeeld bij het begane delict, behandeld door middel van een intensief traject. Onlosmakelijk onderdeel van de tbs-maatregel is het op verantwoorde wijze geleidelijk terugbrengen van de tbs-gestelde in de maatschappij. Verlofverlening vindt zorgvuldig en stapsgewijs plaats en wordt alleen toegestaan indien dat veilig wordt geacht. Daarbij worden incidenten altijd geëvalueerd, en waar nodig worden interne protocollen of de behandeling hierop aangepast.
Wanneer gaat u nou eens inzien dat de veiligheid van de samenleving prevaleert boven de belangen van de meest gestoorde en gevaarlijke criminelen van Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat tbs de maatschappij helemaal niet veiliger maakt zoals u altijd beweert, aangezien één op de vijf tbs’ers na zijn vrijlating weer een misdrijf pleegt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De tbs-maatregel is het beste antwoord op mensen die ten tijde van het plegen van een ernstig strafbaar feit een psychische stoornis hebben en een gevaar voor de samenleving vormen. Een tbs-gestelde kan zo lang als nodig worden behandeld ter voorkoming van recidive, om zo de samenleving te beschermen. Wanneer bij een tbs-gestelde het recidiverisico na lange behandeling onvoldoende is afgenomen is een plaatsing in de Landelijk Forensische Psychiatrische Zorg (voorheen: longstay) een mogelijkheid.
Het percentage recidivisten na tbs met verpleging van overheidswege is met 18,8 procent het laagst van alle groepen die forensische zorg hebben ontvangen.2 Ter vergelijking: recidive onder ex-gedetineerden is 45,3 procent.3 Daar komt bij dat het in de meeste gevallen niet gaat om tbs-waardige delicten. Van de tbs-gestelden pleegt 8,4 procent binnen twee jaar na uitstroom een tbs-waardig delict.
Bent u bereid een einde te maken aan de verlofregeling voor tbs’ers?
Nee, verlof is een essentieel onderdeel van de tbs-behandeling. Zoals eerder aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer liggen aan elke verlofbeslissing adviezen ten grondslag van de behandelende kliniek en het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing TBS (AVT).4 De adviezen zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten. De belangrijkste vraag die het AVT dient te beantwoorden, is of het toekennen van verlof aan een tbs-gestelde verantwoord is. Een negatief AVT-advies is bindend.
De gemeente Albrandswaard en de kliniek hebben afspraken gemaakt over de invulling van de verlofruimte in die gemeente. Zij zijn het beste op de hoogte van de lokale situatie en goed in staat om daar sluitende afspraken over te maken. Ik vind het niet nodig om in afspraken tussen de gemeente en de kliniek te treden. Inmiddels heeft er constructief overleg plaatsgevonden tussen de gemeente, enkele bewoners van de gemeente en de kliniek. De in het verleden gemaakte afspraken zijn bevestigd en toegelicht. Een vervolgoverleg vindt plaats voor de zomer.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze tbs-kliniek per direct stopt met het vrij rond laten lopen van tbs’ers in de gemeente Albrandswaarde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een overzicht van alle incidenten met tbs’ers van De Kijvelanden in de afgelopen vier jaar naar de Kamer te sturen?
Uit cijfers van De Kijvelanden ten aanzien van de periode 2015 tot en met 2018 blijkt dat twaalf maal sprake was van een onttrekking tijdens onbegeleid of transmuraal verlof.5 In deze periode heeft één tbs-gestelde een strafbaar feit gepleegd gedurende zijn onttrekking. Dit feit vond plaats buiten de gemeente Albrandswaard. Tijdens de overige onttrekkingen hebben zich voor zover bekend geen strafbare feiten voorgedaan.
De toegankelijkheid van overheidsinformatie voor mensen met een auditieve beperking ook in crisissituaties |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Alsof het journaal in het Frans wordt voorgelezen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat overheidsinformatie op een voor iedereen toegankelijke wijze beschikbaar moet zijn? Zo ja, aan welke eisen moet deze informatie en de wijze waarop deze wordt gecommuniceerd voldoen?
Informatie vanuit de rijksoverheid is bedoeld voor alle Nederlanders. Daarom is extra van belang dat deze informatie voor iedereen toegankelijk is. Er is al een aantal maatregelen getroffen. Zo is er een wettelijke regeling voor ondertiteling voor dove en slechthorende mensen. Als het gaat om de toegankelijkheid van websites en mobiele apps die vallen onder verantwoordelijkheid van overheidsinstanties geldt dat in 2018 een algemene maatregel van bestuur van kracht is geworden, te weten het «Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid». Het besluit heeft tot gevolg dat personen met een beperking, betere toegang krijgen tot digitale informatie en diensten van de betrokken overheidsorganisaties. Onder toegankelijkheid wordt verstaan dat de inhoud van websites en apps waarneembaar, bedienbaar en robuust moeten zijn, aldus het besluit.
Ten slotte heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) eind oktober van dit jaar de Direct Duidelijk Brigade gelanceerd. Deze campagne is bedoeld om overheidstaal begrijpelijker te maken.
Deelt u de mening dat het kabinet, wanneer er sprake is van reguliere televisie uitzendingen zoals de wekelijkse persconferentie van de premier of vicepremier, informatie op een toegankelijke wijze moet overbrengen, ongeacht mensen hun eventuele auditieve beperking? Zo ja, hoe draagt u er zorg voor dat alle mensen direct toegang hebben tot deze informatie? Zo nee, waarom niet?
Persconferenties na de ministerraad zijn in eerste instantie bedoeld voor journalisten. In deze persconferenties worden in de regel geen oproepen gedaan waarbij burgers meteen in actie moeten komen, zoals dat wel in geval van een crisis kan zijn. Van de persconferenties na de ministerraad en andere grote persconferenties van de rijksoverheid worden transcripties gemaakt. Deze transcripties worden vervolgens op rijksoverheid.nl geplaatst. Op deze manier kunnen doven en slechthorenden kennis nemen van de inhoud van de persconferenties. We gaan in gesprek met de belangenorganisaties van mensen met een auditieve beperking in hoeverre deze transcripties in een behoefte voorzien en hoe de bekendheid kan worden vergroot. Het maken van transcripties gebeurt niet bij alle persconferenties van de rijksoverheid. Bewindslieden houden ook persconferenties en persbriefings die niet op radio of TV worden uitgezonden. Van deze persconferenties en persbriefings worden in principe geen transcripties gemaakt.
Ten slotte voorziet de NPO sinds 11 oktober jongstleden het wekelijkse gesprek van de Minister-President live van een gebarentolk via het kanaal NPO nieuws.
Deelt u de mening dat wanneer er sprake is van een acute crisissituatie, zoals in Utrecht, en de regering, andere bestuurslagen of overheidsinstanties hierover op televisie verklaringen afleggen, deze verklaringen voor iedereen te volgen moeten zijn, ongeacht eventuele auditieve beperking beperking? Zo ja, bent u bereid te kijken hoe de ondertiteling van dergelijke verklaringen beter en sneller zou kunnen alsmede naar de rol die een tolk gebarentaal hierbij zou kunnen spelen?
Het is belangrijk dat tijdens crisissituaties zo veel mogelijk mensen worden bereikt.
Daarom werken wij samen conform onze eerdere toezegging aan uw Kamer2, een aanpak uit. Daarbij worden de cliëntenorganisaties en de veiligheidspartners betrokken. Ook is contact gelegd met de NPO. Deze aanpak gaat, naast onder meer de inzet van gebarentolken bij crisissituaties, ook uit van reeds lopende initiatieven rond het gebruik van NL-Alert en 1-1-2 voor en door dove en slechthorende mensen. Uiteraard zijn we ook bereid om te kijken naar verbetering van de ondertiteling. Uw Kamer wordt op korte termijn over de voortgang geïnformeerd.
Zou een tolk gebarentaal niet standaard aanwezig moeten zijn bij televisie verklaringen in geval van crisissituaties? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om hier zorg voor te dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zorgfraude als verdienmodel voor criminelen |
|
Leendert de Lange (VVD), Sophie Hermans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Misdaad ontdekt nieuw verdienmodel: zorgfraude (en het uitbuiten van bewoners van zorgboerderijen)»?1
Ja.
Herkent u het beeld van de misstanden dat in het artikel wordt geschetst?
Er zijn personen die willens en wetens misbruik maken van zorggelden en frauderen. Dit dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het stelsel onder druk. Geld voor de zorg moet besteed worden aan zorg en aan niets anders. Daarom heb ik ervoor gekozen om in de agenda PGB en in het programmaplan rechtmatige zorg een aparte actielijn voor het bestrijden van PGB-fraude op te nemen. PGB-fraude wordt aangepakt langs meerdere sporen, zoals:
Deelt u de mening dat misbruik van zorggelden een klap in het gezicht is voor alle mensen die dagelijks worden geholpen met een persoonsgebonden budget (PGB)?
Ja.
Hoe is het mogelijk dat dat kwetsbare mensen geronseld worden bij drugshulpverlening en methadonverstrekking en hoe gaat u dit voorkomen?
Voorop staat dat de mensen de zorg en ondersteuning krijgen die nodig is. Zorggeld is bedoeld voor zorg. Het is schokkend om te moeten lezen dat geld dat bedoeld is voor zorg aan kwetsbare mensen wordt besteed aan andere zaken. Ondanks het feit dat er de afgelopen jaren tal van maatregelen zijn ingezet, zoals de introductie van bewust keuze gesprekken, huisbezoeken, keukentafelgesprekken, ondersteuning van de budgethouder in de vorm van het trekkingsrecht en het versterken van de opsporingsfunctie, zien we nog steeds dat er nieuwe budgethouders komen voor wie het PGB niet geschikt is. Daarom zetten we in op het nog beter toerusten van de verstrekker zodat deze tot een onderbouwd oordeel kan komen of iemand PGB-vaardig is. In de agenda PGB is om die reden een actielijn PGB-vaardigheid en verantwoordelijkheid opgenomen. Ik ben voor verstrekkers een domeinoverstijgend uniform kader voor PGB-vaardigheid aan het ontwikkelen. In dat kader zijn tien taken, kennis en vaardigheden opgenomen die voor PGB-vaardigheid staan. Ter illustratie licht ik er drie taken uit:
Indien een budgethouder of zijn vertegenwoordiger niet in staat wordt geacht om een PGB te beheren moet met hem een gesprek worden gevoerd of zorg in natura niet een betere en adequatere oplossing is.
Hoe gaat u voorkomen dat als voorwaarde voor de verlening van zorg cliënten hun DigID moeten inleveren en op welke wijze gaat u hierop toezien?
Het gebruik van DigID (gebruikersnaam en wachtwoord) is strikt persoonlijk. Het afgeven van een DigID voor het verkrijgen van dienstverlening is in strijd met het persoonlijke karakter van DigID. Het afgeven van een DigID (gebruikersnaam en wachtwoord) door een PGB-budgethouder aan een zorgverlener kan niet worden voorkomen. Door een verstrekker kan wel (bij aanvang en in periodieke controles) worden getoetst of een PGB-budgethouder digitaal vaardig is. Is een PGB-budgethouder in staat om te werken met het digitaal portaal en zo niet, is zijn vertegenwoordiger daartoe in staat? Blijkt uit het onderzoek dat noch de PGB-budgethouder noch zijn vertegenwoordiger weet hoe het PGB-portaal werkt, dan moet dit aanleiding voor een verstrekker zijn om nader onderzoek te verrichten en te achterhalen wie dan wel de facturen heeft ingediend. In het pgb2.0 zal het IP-adres van degene die inlogt bij declaraties worden vastgelegd. Indien een budgethouder regelmatig vanaf totaal verschillende IP-adressen inlogt, kan dat voor een verstrekker aanleiding zijn om nader onderzoek te verrichten.
Welke rol ziet u voor de gemeentes bij het voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van mensen met een PGB?
Als cliënten in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp hebben zij zelf de keuze om deze te ontvangen in natura of zelf in te kopen met een persoonsgebonden budget (PGB). Wanneer een cliënt kiest voor een PGB hebben gemeenten, op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, een aantal limitatieve weigeringsgronden (bijvoorbeeld in staat tot regie/beheer of de waarborg van kwaliteit van veiligheid van de geleverde ondersteuning en hulp) op basis waarvan getoetst wordt of een cliënt hiertoe in staat is. Wanneer dit niet het geval is hebben gemeenten de bevoegdheid om een PGB te weigeren en wordt de ondersteuning of hulp in natura geleverd. Over het verbeteren van dit proces ben ik continue in gesprek met VNG en Per Saldo. Daarnaast stimuleer ik de verbetering hiervan door bijvoorbeeld het ontwikkelen van een kader op grond waarvan de taken, kennis en vaardigheden van een budgethouder worden getoetst. Om misbruik en oneigenlijk gebruik te detecteren wordt er door de SVB een PGB-risicoscan ontwikkeld. De PGB-risicoscan bestaat uit een set met indicatoren van mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik. De indicatoren van de PGB-risicoscan van de SVB geven gemeenten inzicht in risicovolle situaties die aanleiding kunnen zijn voor nader onderzoek.
Wat is ervoor nodig om te zorgen dat signalen over misstanden die binnenkomen bij politie, gemeente en het Openbaar Ministerie vaker en sneller leiden tot onderzoek en vervolging?
De zorg is verdeeld in verschillende domeinen, en op ieder domein is een andere instantie belast met handhaving van de toepasselijke regelgeving. Onder handhaving valt zowel het toezicht en het bestuursrechtelijk sanctioneren als de strafrechtelijke opsporing en vervolging. Op het terrein van het PGB hebben de gemeenten een rol, maar ook voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zorgverzekeraars, zorgkantoren en de Inspectie SZW kan een taak weggelegd zijn. Omdat fraude in de zorg zich niet binnen de afgebakende zorgdomeinen afspeelt, is het essentieel dat de verschillende instanties samenwerken. In deze tijd van digitalisering en informatisering kan dat alleen met behulp van een zorgvuldige informatie-uitwisseling tussen de betrokken partijen. Om fraudeurs zo snel en zo stevig mogelijk aan te pakken moeten de krachten nog beter gebundeld kunnen worden. Informatie in concrete casussen moet gedeeld kunnen worden zodat een concreet geval van fraude eerder gesignaleerd kan worden en vaker en sneller onderzocht en vervolgd kan worden. Daarom heb ik het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg opgesteld. Met dit wetsvoorstel krijgen verschillende partijen, waaronder toezichthouders, opsporingsdiensten en zorgverzekeraars, de mogelijkheid om een signaal over fraude in de zorg in te brengen bij een nieuwe rechtspersoon met een wettelijke taak. Dit signaal wordt door deze rechtspersoon aangevuld met gegevens van andere partijen, waardoor een sterker signaal ontstaat. De rechtspersoon geeft dit versterkte signaal vervolgens door aan de partij die met dit signaal verder kan. Daarnaast wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten gegevens over een rechtspersoon of natuurlijke persoon in een Waarschuwingsregister kunnen registreren zodat voorkomen wordt dat fraudeurs zich van de ene gemeente naar de andere verplaatsen of van het ene naar het andere zorgdomein verplaatsen.
Ziet u belemmeringen voor bijvoorbeeld het Informatie Knooppunt Zorgfraude, Inspectie SZW, Regionaal Inlichtingen- en Informatiecentrum of gemeentes? Zo ja, bent u voornemens met voorstellen te komen om deze weg te nemen?
Op dit moment is het uitwisselen van informatie tussen handhaving, opsporing en toezichtspartijen voor de opsporing van fraude tijdrovend en vindt het ook niet altijd plaats, puur omdat men niet altijd weet bij wie welke informatie beschikbaar is. Om hieraan tegemoet te komen wil ik het Informatie Knooppunt Zorgfraude omvormen tot een rechtspersoon met een wettelijke taak. Hiervoor heb ik het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg opgesteld, waarin de taken van het Informatie Knooppunt Zorgfraude wettelijk worden vastgelegd. Dit wetsvoorstel voorziet in een wettelijke grondslag voor het uitwisselen van gegevens tussen toezichthouders en opsporingsdiensten, waar onder gemeenten en de Inspectie SZW. Daardoor kan fraude in het zorgdomein sneller en effectiever aangepakt worden. In de Eerste Voortgangsrapportage Rechtmatige Zorg heb ik aangegeven er naar te streven het wetsvoorstel voor de zomer van 2019 naar de Tweede Kamer te versturen. De reacties naar aanleiding van de internetconsultatie onderstrepen dat gegevensuitwisseling een gevoelig onderwerp is waarmee zorgvuldig omgegaan moet worden. Omdat wij deze reacties serieus nemen en dit wetsvoorstel zorgvuldig willen voorbereiden, is verzending voor de zomer van 2019 niet haalbaar. Het streven is nu om het wetsvoorstel begin 2020 aan de kamer te verzenden.
Wat gaat u er concreet aan doen om onder andere gemeentes te versterken in het tegengaan van deze misstanden?
Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet. Daardoor krijgen zij te maken met vraagstukken rondom het voorkomen en bestrijden van fouten en fraude. Deze vragen spelen zowel op het niveau van de cliënt als van de zorgaanbieder. Om gemeenten hierbij te ondersteunen voert de VNG sinds september 2015 – op verzoek van – en met subsidie vanuit mijn ministerie een ondersteuningsprogramma ten behoeve van gemeenten uit. De doelstelling van dit programma is: Het faciliteren van kennisopbouw door gemeenten vanuit de VNG op het gebied van fraudepreventie, controle en handhaving bij de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015. Een concreet onderdeel van het programma is het aansluiten van gemeenten op het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ). Onlangs is de 125e gemeente op het IKZ aangesloten. Ook is in de agenda PGB de actielijn opgenomen dat gemeenten bij PGB gefinancierde collectieve woonvormen meer handvatten krijgen om de kwaliteit en rechtmatigheid bij PGB-aanbieders te onderzoeken op het moment dat ze al zorg/ondersteuning leveren. Over de voortgang van deze en andere actielijnen zal uw Kamer na de zomer worden geïnformeerd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg PGB op 4 april 2019?
Ja.
Het bericht dat de topman van ING mogelijk alsnog vervolgd wordt |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vervolgingsverzoek ING voor de rechter»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de topman van ING mogelijk alsnog strafrechtelijk vervolgd wordt?
Het OM heeft mij bericht dat er een aantal klachten in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering is ingediend om alsnog vervolging van de ING en van natuurlijke personen af te dwingen. Het Gerechtshof zal over deze klachten oordelen. Daar loop ik niet op vooruit.
Zijn er sinds de schikking inzake tekortkomingen bij het voorkomen van witwaspraktijken nieuwe relevante feiten of omstandigheden bij ING geconstateerd die aan u zijn gemeld?
Het OM heeft mij bericht dat er ten aanzien van natuurlijke personen recentelijk aangifte is gedaan en dat het OM deze aangifte zal beoordelen.
Wat is uw reactie op de bewering van de advocaat dat de schikking onterecht was en dat «het ontbreken van strafvervolging (...) een vrijbrief [is] voor bankiers om het niet zo nauw te nemen met de wet- en regelgeving»?
Ik heb uw Kamer bij meerdere gelegenheden geïnformeerd over de transactie met de ING. Bij brief van 11 september 2018 is uiteengezet om welke redenen het OM ING een transactie heeft aangeboden en waarom het OM deze weg effectiever vond dan een rechtsgang.2 Ik ben tot het oordeel gekomen dat het OM, gezien de redenen voor het aanbieden van een transactie, de keuze om te transigeren in redelijkheid heeft kunnen maken.
Daarnaast is in voornoemde brief aangegeven waarom het OM niet tot vervolging van natuurlijke personen is overgegaan. Voor een nadere toelichting verwijs ik onder andere naar het persbericht en het feitenrelaas van het OM.3
Het is zeker geen vrijbrief voor bankiers om het niet zo nauw te nemen met de wet- en regelgeving. Ingeval met een rechtspersoon wordt getransigeerd, betekent dit niet dat natuurlijke personen niet kunnen worden vervolgd. Wanneer vervolging van natuurlijke personen mogelijk en opportuun is, zal het OM dat niet nalaten.
Deelt u de mening dat, in lijn met veelvuldig aandringen van onder andere de SP-fractie op strafrechtelijke vervolging, de topman van ING al veel eerder voor de rechter had moeten komen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Wetenschappelijke studie laat zien: hoe sterker de wiet, des te groter de kans op psychose’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wetenschappelijke studie laat zien: hoe sterker de wiet, des te groter de kans op psychose»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksresultaten van de internationale groep onderzoekers die aantonen dat er een link is tussen cannabisgebruik en psychoses door ook de sterkte van de gebruikte cannabis te bekijken?
Zoals ook in het advies van de adviescommissie Experiment gesloten cannabisketen is opgetekend zijn de wetenschappelijke gegevens over de werking en risico’s van de belangrijkste in cannabis aanwezige stoffen Tetrahydrocannabinol (THC) en Cannabidiol (CBD) niet eenduidig en is onder wetenschappelijk onderzoekers discussie over de duiding van het verband tussen THC, CBD en gezondheid. Zo is in dezelfde uitgave van The Lancet Psychiatry van 19 maart 2019 – waarin het onderzoek naar de mogelijke relatie tussen dagelijks gebruik van cannabis en/of gebruik van cannabis met een hoog THC-gehalte en de invloed daarvan op het ontwikkelen van een psychose is gepubliceerd – een commentaar op dit onderzoek opgenomen dat het oorzakelijk verband tussen THC en psychose in twijfel trekt. In het onderzoek is geen aandacht besteed aan CBD, een stof die ook in mindere of meerdere mate in cannabis aanwezig is en vermoedelijk een matigende werking heeft op het effect van THC, maar ook daarvoor is nog geen wetenschappelijk bewijs geleverd.
De richting van het verband tussen dagelijks gebruik van cannabis en/of gebruik van cannabis met een hoog THC-gehalte en psychose is wetenschappelijk moeilijk aan te tonen. Dit verband kan ook omgekeerd zijn, zoals recentelijk is gepubliceerd door J.A. Pasman en anderen.2 Bovendien is niet aangegeven of andere factoren, zoals bijvoorbeeld erfelijkheid, genetische aanleg, een verklaring vormen voor zowel het ontwikkelen van een psychose als voor het cannabisgebruik. Omdat die verbanden wetenschappelijk niet zijn bewezen en ook niet eenduidig aangetoond kunnen worden zal enige terughoudendheid betracht moeten worden met het verbinden van consequenties aan de uitkomst van het onderzoek zoals in The Lancet Psychiatry gepresenteerd.
Los van de wetenschappelijke duiding en de discussie over de relatie tussen cannabisgebruik en psychose vind ik de uitkomst van het in de Lancet gepubliceerde onderzoek en dan met name de conclusie dat het aannemelijk lijkt dat er een verband bestaat tussen cannabisgebruik en het ontwikkelen van een psychose zorgelijk. Een psychose heeft een verwoestend effect op het leven van degene die een dergelijke stoornis ontwikkelt.
Gaat dit onderzoek volgens u gevolgen hebben voor de wijze waarop zorginstanties om zullen gaan met cannabisgebruik? Welke mogelijkheden zijn er voor zorginstanties om cannabisgebruik bij patiënten te verminderen?
Conform de multidisciplinaire richtlijnen wordt er in het geval van een psychotische stoornis met een co-morbide stoornis in cannabisgebruik naar gestreefd beide stoornissen adequaat te behandelen. Primaire doel hierbij is het beëindigen van cannabisgebruik.
Welke gevolgen heeft dit onderzoek voor het preventiebeleid van de regering ten aanzien van cannabisgebruik? Ziet u het nut in van betere voorlichting in de coffeeshops, bijvoorbeeld op verpakkingen van cannabis?
Het huidige preventiebeleid ten aanzien van cannabisgebruik bestaat voor een belangrijk deel uit het adequaat voorlichten van consumenten over mogelijke (gezondheids)risico’s van cannabisgebruik.
In het ontwerpbesluit van het Experiment gesloten coffeeshopketen dat 11 april jl. naar uw Kamer is gestuurd, wordt ingegaan op de voorlichting in coffeeshops over (de risico’s van) het gebruik van cannabis. In het ontwerpbesluit worden eisen op het gebied van opleiding, voorlichting en informatiemateriaal gesteld aan verkopers binnen de coffeeshops van deelnemende gemeenten. Ook wordt verplicht dat telers op de verpakking het gehalte THC en CBD vermelden. Nadere eisen op het gebied van voorlichting op de verpakking en op de voorziene bijsluiter, waaronder waarschuwingen voor de mogelijke risico’s en consequenties die het gebruik van cannabis met zich mee kan brengen gericht aan specifieke doelgroepen, worden op dit moment uitgewerkt in een Ministeriële regeling.
Hoe wordt thans in coffeeshops gescreend op mogelijke psychische aandoeningen van klanten? Is bekend of personen om dergelijke redenen geweigerd worden?
Dat is niet bekend, maar zeer waarschijnlijk wordt hierop in coffeeshops niet gescreend.
Kan dit onderzoek gevolgen hebben voor het maximum THC-gehalte dat de cannabis die gekweekt wordt voor de wietexperimenten mag bevatten? Zo ja, welke?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven bestaat er nog veel onduidelijkheid over het verband tussen het gebruik van cannabis en de ontwikkeling van een psychose. Mede op basis van het advies van de commissie Knottnerus in deze, stellen wij vooralsnog geen bovengrens aan het THC-gehalte van Nederwiet en Nederhasj die in het kader van het experiment gesloten coffeeshopketen zal worden geproduceerd.
Kunt u aangeven hoe de resultaten uit dit onderzoek gevolgen hebben voor de wijze waarop het preventiebeleid bij de wietexperimenten wordt vormgegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft het onderzoek mogelijke gevolgen voor het maximum THC-gehalte dat cannabis mag bevatten om nog als softdrugs te worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
Er is meer wetenschappelijk onderzoek nodig naar de effecten van cannabis met verschillende THC- concentraties. Hierin dient ook de invloed van de verhouding tussen THC en CBD meegenomen te worden, aangezien CBD mogelijk de effecten van THC kan tegengaan. In toekomstig onderzoek dient bovendien de nadruk te liggen op het identificeren van individuen met het grootste risico op nadelige gevolgen van cannabisgebruik: welke factoren bepalen of iemand psychotische of cognitieve problemen ontwikkelt na cannabisgebruik? Tenslotte vormt het een meerwaarde om in humaan experimenteel en/of cohortonderzoek cannabismonsters van deelnemers te laten analyseren op THC- en CBD-concentraties. Alleen op die manier kan geverifieerd worden of de samenstelling van cannabis een rol speelt bij een ongunstige prognose.
Het pleidooi van de Nationale ombudsman voor een aanwijzing aan Nederland wegens misstanden in Caribisch Nederland |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de Nationale ombudsman een aanwijzing van de Rijksministerraad aan Nederland bepleit wegens het laten bestaan van de schrijnende, sinds 2010 sterk toegenomen armoede op Sint Eustatius, Saba en Bonaire en voor de andere grote verschillen in basale sociaal-maatschappelijke voorzieningen tussen Caribisch en Europees Nederland?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik ben bekend met het pleidooi van de Nationale ombudsman, dat hij heeft uitgesproken ter gelegenheid van een boekpresentatie over het Caribisch Staatsrecht. De Nationale ombudsman speelt geen rol bij het interbestuurlijk toezicht van het Koninkrijk op de landen.
Bent u bereid om in goed overleg met de Nationale ombudsman te bezien welke maatregelen getroffen moeten worden om de geconstateerde armoede en ongelijkheid tussen Caribisch en Europees Nederland terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen stelt u zich voor?
Ik zie bij dit vraagstuk geen rol weggelegd voor de Nationale ombudsman. Voor de maatregelen van het kabinet om de bestaanszekerheid van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren, verwijs ik naar de verschillende brieven die de afgelopen periode naar uw Kamer zijn gestuurd, zoals mijn brief van 8 februari 2019 aan uw Kamer met als onderwerp de vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-Fonds (H) 2019.2
Het verband tussen wietgebruik en psychoses |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het gezaghebbende onderzoek in The Lancet Psychiatry dat gebruik van sterke wietsoorten leidt tot een grotere kans op psychoses?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de conclusie van het onderzoek dat er sprake is van een oorzakelijk verband tussen dagelijks en/of sterk wietgebruik en psychoses, en dat cannabisgebruik dus een belangrijke negatieve impact heeft op de Nederlandse volksgezondheid?
Zoals ook in het advies van de adviescommissie Experiment gesloten cannabisketen is opgetekend zijn de wetenschappelijke gegevens over de werking en risico’s van de belangrijkste in cannabis aanwezige stoffen Tetrahydrocannabinol (THC) en Cannabidiol (CBD) niet eenduidig en is onder wetenschappelijk onderzoekers discussie over de duiding van het verband tussen THC, CBD en gezondheid. Zo is in dezelfde uitgave van The Lancet Psychiatry van 19 maart 2019 – waarin het onderzoek naar de mogelijke relatie tussen dagelijks gebruik van cannabis en/of gebruik van cannabis met een hoog THC-gehalte en de invloed daarvan op het ontwikkelen van een psychose is gepubliceerd – een commentaar op dit onderzoek opgenomen dat het oorzakelijk verband tussen THC en psychose in twijfel trekt. In het onderzoek is ook geen aandacht besteed aan CBD, een stof die in mindere of meerdere mate in cannabis aanwezig is en vermoedelijk een matigende werking heeft op het effect van THC, maar ook daarvoor is nog geen wetenschappelijk bewijs geleverd.
De richting van het verband tussen dagelijks gebruik van cannabis en/of gebruik van cannabis met een hoog THC-gehalte en psychose is wetenschappelijk moeilijk aan te tonen. Dit verband kan ook omgekeerd zijn, zoals recentelijk is gepubliceerd door J.A. Pasman en anderen.2 Bovendien is niet aangegeven of andere factoren, zoals bijvoorbeeld erfelijkheid, genetische aanleg, een verklaring vormen voor zowel het ontwikkelen van een psychose als voor het cannabisgebruik. Omdat die verbanden wetenschappelijk niet zijn bewezen en ook niet eenduidig aangetoond kunnen worden zal enige terughoudendheid betracht moeten worden met het verbinden van consequenties aan de uitkomst van het onderzoek zoals in The Lancet Psychiatry is gepresenteerd.
Los van de wetenschappelijke duiding en de discussie over de relatie tussen cannabisgebruik en psychose vind ik de uitkomst van het in de Lancet gepubliceerde onderzoek en dan met name de conclusie dat het aannemelijk lijkt dat er een verband bestaat tussen cannabisgebruik en het ontwikkelen van een psychose zorgelijk. Een psychose heeft een verwoestend effect op het leven van degene die een dergelijke stoornis ontwikkelt.
Deelt u de mening dat dit onderzoek aanleiding geeft om het experiment met de teelt en verkoop van cannabis in een gesloten coffeeshopketen niet door te laten gaan?
Die mening deel ik niet. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is enige terughoudendheid met het verbinden van consequenties aan de uitkomst van het in de Lancet gepubliceerde onderzoek op zijn plaats. Er is meer wetenschappelijk onderzoek nodig naar de effecten van cannabis met verschillende THC-concentraties. Hierin dient ook de invloed van de verhouding tussen THC en CBD meegenomen te worden, aangezien CBD mogelijk de effecten van THC kan tegengaan. In toekomstig onderzoek dient bovendien de nadruk te liggen op het identificeren van individuen met het grootste risico op nadelige gevolgen van cannabisgebruik: welke factoren bepalen of iemand psychotische of cognitieve problemen ontwikkelt na cannabisgebruik? Tenslotte vormt het een meerwaarde om in humaan experimenteel en/of cohortonderzoek cannabismonsters van deelnemers te laten analyseren op THC- en CBD-concentraties. Alleen op die manier kan geverifieerd worden of de samenstelling van cannabis een rol speelt bij een ongunstige prognose.
Indien u naar aanleiding van dit onderzoek het experiment gesloten coffeeshopketen niet afbreekt, welke beleidsgevolgen verbindt u dan wel aan dit onderzoek? Overweegt u om een maximum stellen aan het THC-gehalte in de cannabissoorten die in het kader van het experiment gesloten coffeeshopketen worden geproduceerd en verkocht, gezien de grote gevolgen van sterke cannabissoorten voor de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 3.
Aangezien Nederhasj volgens het onderzoek een THC-gehalte van 67% heeft en Nederwiet 22%, wat gaat u doen om het THC-gehalte in wietsoorten die buiten het experiment om worden geproduceerd naar beneden te krijgen?
Dit zijn geanalyseerde percentages van de sterkste Nederhasj en Nederwiet die door coffeeshops wordt aangeboden. Geen gemiddelden, zoals de jaarlijkse THC-monitor van het Trimbos instituut laat zien.
Het telen van hennep voor recreatief gebruik buiten het experiment is niet toegestaan. Het is dan ook niet mogelijk daar regulerende maatregelen (zoals voor het THC-gehalte) op toe te passen.
Aangezien de onderzoekers stellen dat het aantal psychoses per 100.000 inwoners zou dalen van 37,9 naar 18,8 als sterke cannabissoorten niet langer gedoogd zouden worden, wat betekent de halvering van psychoses voor de kosten die gemoeid zijn met de behandeling van mensen met dergelijke psychiatrische problematiek en hun omgeving, zowel gelet op de zorgkosten als de kosten met betrekking tot veiligheid en sociale omstandigheden?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 2 kan ik deze vraag niet beantwoorden. Er is nog teveel onduidelijkheid over (de richting van) de relatie THC en psychose, daarnaast spelen ook andere variabelen zeer waarschijnlijk een rol.
De mogelijke invoering van twee wetten in Guatemala |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zorgen van mensenrechtenorganisaties en VN-experts over twee wetten die mogelijk ingevoerd gaan worden in Guatemala, te weten nr. 5377, die amnestie regelt voor misdaden begaan tijdens de burgeroorlog, en nr. 5257, die striktere regels oplegt aan niet-gouvernementele organisaties (ngo's)?1
Ja, ik ben bekend met de zorgen van mensenrechtenorganisaties en VN-experts over de wetten nr. 5377 en nr. 5257. Ik deel deze zorgen inderdaad. Indien aangenomen, verleent de wet nr. 5377 algehele amnestie voor misdrijven tussen 1990–1996, inclusief aan daders van ernstige mensenrechtenschendingen waaronder genocide en marteling. Hiermee houdt Guatemala zich niet aan haar verplichtingen onder internationaal recht. Tevens draagt dit niet bij aan het verzoeningsproces waar Guatemala zich de afgelopen 33 jaar hard voor heeft ingespannen. Bij de ngo-wetgeving bestaat het risico dat de vrijheid van meningsuiting van ngo’s wordt beperkt en de maatschappelijke ruimte in Guatemala krimpt.
Ik heb de Nederlandse zorgen over beide wetsvoorstellen op 13 maart jl. overgebracht in een constructief gesprek met de Guatemalteekse Minister van Buitenlandse Zaken, Sandra Jovel. Ook de ambassadeur in Costa Rica, mede geaccrediteerd voor Guatemala, heeft in februari de Nederlandse zorgen kenbaar gemaakt in een gesprek met Sandra Jovel. Binnen EU-raadskader heeft Nederland zich, samen met een aantal andere lidstaten, ervoor ingezet een gezamenlijk signaal af te geven, wat resulteerde in een verklaring van de EU Hoge Vertegenwoordiger namens alle lidstaten op 26 maart jl. Nederland heeft zich bij een verklaring gevoegd van het verband van donoren in Guatemala, de zogeheten G13, waar ook de lokale EU-ambassades, de Verenigde Staten en Canada in zitten. Daarnaast heeft Nederland in een nationale verklaring bij de VN Mensenrechtenraad de wetsvoorstellen genoemd.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de wetten 5377 en 5257? Is uw verwachting dat deze binnen afzienbare tijd ingevoerd gaan worden?
De wetsvoorstellen liggen op het moment van schrijven bij het Guatemalteekse congres voor de derde lezing. Bij de vorige agendering van het wetsvoorstel over amnestieverlening is het benodigde quorum niet behaald, waardoor niet gestemd kon worden. Het is onzeker of en wanneer de wetsvoorstellen ter stemming worden gebracht in het congres en wat hiervan de uitkomst zou zijn.
Deelt u de zorgen van de mensenrechtenorganisaties en VN-experts over de wetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u, of is in EU-verband, kritiek geuit op deze wetten? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Het opdoeken van groep 8 als gevolg van het lerarentekort in Leiden |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Joppenszschool doekt klas op»?1
Ja.
Erkent u dat deze groep 8 van de Joppenszschool is opgeheven als gevolg van het lerarentekort? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, wat is volgens u de aanleiding?
Het bestuur heeft de inspectie gezegd dat het helaas niet gelukt is om een duurzame oplossing voor deze klas te vinden. De inspectie heeft aangegeven dat dit niet alleen door het lerarentekort komt. Er hebben verschillende leraren voor de klas gestaan, maar deze zijn niet lang gebleven. De school heeft hierop aan de inspectie doorgegeven dat het hierdoor niet langer mogelijk was voor deze kinderen de kwaliteit van onderwijs te bieden die past bij de kinderen en de samenstelling van deze specifieke groep.
Van de inspectie heb ik begrepen dat het bestuur niet zomaar tot opheffing van groep 8 heeft besloten. De inspectie heeft laten weten dat het bestuur afgelopen periode verschillende (nood)maatregelen heeft proberen te treffen om tot een oplossing te komen voor deze groep 8, conform de handreiking lerarentekort.
Bent u in contact met de betreffende school? Zo ja, hoe verloopt deze communicatie? Zo nee, op welke termijn neemt u alsnog contact op met deze school?
De inspectie heeft gezegd contact te hebben met het bestuur over de situatie. Zowel voorafgaand aan de beslissing om groep acht op te heffen als nu om de situatie op te lossen.
Hoe duidt u de ernst van het moeten opdoeken van een basisschoolklas als gevolg van het lerarentekort? Kunt u hierbij ingaan op de ogenschijnlijk door u gemaakte afweging om niet publiekelijk te reageren op dit nieuws?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Ik vind de situatie onwenselijk – temeer omdat het hier een groep 8 betreft – maar het is aan de inspectie om de casus inhoudelijk te beoordelen. De inspectie heeft aangegeven contact met het bestuur te onderhouden. De inspectie doet ook onderzoek naar hoe deze oplossing zich verhoudt tot de wettelijke kaders en monitort de gekozen oplossing voor ieder kind.
Wat waren en zijn de gevolgen voor de vijftien leerlingen van deze klas? Kunt u daarbij aangeven hoeveel les zij hebben gemist en hoelang het duurde of nog duurt voordat zij een nieuwe klas vonden/vinden?
De inspectie heeft bij mij aangegeven dat het bestuur van de school in overleg met ouders per kind een oplossing heeft gevonden. Het merendeel van de kinderen krijgt onderwijs op een andere school. Enkele leerlingen zijn op de school gebleven en zijn aangesloten bij groep 7, met een apart lesprogramma. De leerlingen hebben sinds het opsplitsen van de klas geen lessen gemist, zo heeft de inspectie laten weten.
Staat deze situatie van het opdoeken van een hele basisschoolklas op zichzelf? Zo nee, hoeveel basisschoolklassen zijn inmiddels, al dan niet tijdelijk, opgedoekt als gevolg van het lerarentekort?
De inspectie heeft gemeld dat de casus in Haarlem de enige bekende vergelijkbare situatie is, waarbij het bestuur ook kinderen uit een klas herplaatst op andere scholen. De inspectie heeft aangegeven ook in dit geval de gekozen oplossingen te monitoren.
De doorrekeningen van het Klimaatakkoord |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat er volgens de doorrekening van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gerekend wordt met een «maatschappelijke discontovoet» van 3%?1
Ja.
Klopt het dat de klimaatinvesteringen, zoals omschreven in de doorrekening van het PBL, gebonden zijn aan restricties waardoor deze investeringen veel minder gespreid kunnen worden dan beleggingen door pensioenfondsen?
In algemene zin klopt het dat pensioenfondsen kunnen beleggen in meer categorieën dan klimaat en in andere landen dan Nederland en derhalve meer spreiding kunnen bewerkstelligen.
Klopt het dat de risico’s bij beleggingen met veel restricties en weinig spreiding doorgaans groter zijn dan bij beleggingen met minder restricties en veel spreiding? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het klopt dat dit doorgaans het geval is.
Kunt u toelichten waarom het volgens u toch logisch is dat er bij klimaatinvesteringen gerekend mag worden met een maatschappelijke discontovoet van 3%, terwijl pensioenfondsen moeten rekenen met een risicovrije discontovoet van om en nabij 1,5%?
Bij berekening van de nationale kosten van het Klimaatakkoord rekent het PBL met de maatschappelijke discontovoet, zoals vastgesteld door het kabinet (Kamerstuk 29 352, nr. 6) op basis van het advies in het rapport van de Werkgroep discontovoet 2015 ten behoeve van het uitvoeren van maatschappelijke kosten baten analyses (MKBA’s). Deze bedraagt 3%. De maatschappelijke discontovoet bestaat uit twee aspecten: een reële risicovrije kapitaalmarktrente (0 procent) en een risicopremie (3 procent).2 Deze risicopremie is geschat op basis van gemiddelde vereiste rendementen voor een brede portefeuille van investeringen in de economie. Deze maatschappelijke discontovoet kan worden opgevat als de rendementseis die vanuit maatschappelijk oogpunt aan een publieke investering moet worden gesteld. Het gebruik van de discontovoet geeft dus inzicht in de vraag of een publieke investering vanuit een maatschappelijk oogpunt voldoende loont.
Pensioenfondsen gebruiken de discontovoet niet voor een MKBA. De discontovoet die door pensioenfondsen wordt gehanteerd wordt gebruikt voor het beantwoorden van een andere vraag, namelijk of pensioenfondsen voldoende geld in kas hebben om hun verplichtingen na te komen. Daarvoor moeten we de marktwaarde van de bezittingen van een pensioenfonds vergelijken met de marktwaarde van de verplichtingen op hetzelfde moment in de tijd. De discontovoet wordt gebruikt om te bepalen wat vandaag de marktwaarde is van de toekomstige verplichtingen die een pensioenfonds heeft. Dit is een waardebepaling in plaats een maatschappelijke rendementseis. Voor een toelichting waarom de risicovrije rentetermijnstructuur de passende discontovoet is voor dit waarderingsvraagstuk, verwijs ik naar de brief die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 27 september 2018 aan uw Kamer heeft gestuurd.3
Kunt u cijfermatig toelichten waarom er is gekozen voor een maatschappelijke discontovoet van 3% voor klimaatinvesteringen? Waar is dit getal op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 4.
De oplopende vaste lasten |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het persbericht van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) «meer dan helft van budget gaat op aan vaste lasten»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Het aandeel vaste lasten is gestegen doordat zowel de prijzen als de belastingen omhoog zijn gegaan. Zo zijn de lasten op consumptie omhooggegaan om de lasten op arbeid te kunnen verlagen. Ook vertalen de hogere zorguitgaven zich direct door in een hogere premie.
Om juist de laagste inkomens te ondersteunen in de vaste lasten zijn er toeslagen voor huur en zorgkosten. Deze toeslagen stijgen mee op het moment dat de prijzen stijgen. Een hogere zorgpremie vertaalt zich dus direct door in een hogere zorgtoeslag. Bovenop deze reguliere indexatie is er de afgelopen jaren ook extra geld gegaan naar de toeslagen.
Toeslagen hebben dus een directe relatie met de uitgaven waarvoor zij ondersteuning bieden. Daarmee is de hoogte van de vaste lasten als aandeel in het inkomen ook afhankelijk van de aanname van waar je de toeslagen toerekent; de uitgaven of de inkomsten.
Het Nibud doet dit verschillend voor de huurtoeslag en de zorgtoeslag. De huurtoeslag wordt in mindering gebracht op de uitgaven aan huur, maar de zorgtoeslag wordt gerekend tot het inkomen en wordt niet in mindering gebracht op de zorgpremie en het eigen risico. De keuze om dit niet te doen heeft echter wel een effect op de hoogte van de vaste lasten als aandeel van het inkomen. Figuur 1 laat zien dat door het verrekenen van de zorgpremie met de zorgtoeslag het aandeel vaste lasten ongeveer 5%-punt lager uitkomt.
Figuur 1: Vaste lasten als % van het netto-inkomen voor een alleenstaande in de bijstand
Op macro-niveau zijn er ook signalen dat er meer wordt uitgegeven aan vaste lasten. ING heeft recent een rapport gepubliceerd2 waarin op basis van macrocijfers uit de nationale rekeningen wordt geconcludeerd dat in 2017 een groter deel van de consumptie wordt besteed aan basisbehoeften (wonen, voeding, zorg en energie) als in 2008. Het CBS heeft recentelijk op basis van recentere cijfers een nieuw bericht gepubliceerd.3 Daarin is te zien dat de relatieve uitgaven aan wonen en voeding zijn gestegen in de periode 2008 tot en met 2018. Het aandeel voeding tot 2013 is voornamelijk gestegen door een relatieve daling van het inkomen door de economische crisis en de gestegen prijzen. Na 2013 wordt de stijging aan voedingsuitgaven ook verklaard door het feit dat mensen meer kopen. Over de langere termijn is echter geen stijging te zien, de relatieve uitgaven aan voeding zijn in 2018 gelijk aan die van het jaar 2000. Het aandeel voor woonlasten betreft zowel de uitgaven van huurders als die van huiseigenaren. De uitgaven aan energie en water zijn in dezelfde periode juist gedaald, onder andere door zuiniger energieverbruik.
Omdat het ING rapport en het CBS bericht zijn gebaseerd op macro-cijfers is het niet duidelijk wat het precies betekent voor individuele consumptie van huishoudens. ING geeft zelf aan dat de veranderingen in de consumptie deels worden verklaard door een veranderende huishoudsamenstelling: huishoudens bestaan tegenwoordig vaker uit 1 persoon. Ook wordt er, via de overheid, meer uitgegeven aan zorg en onderwijs. Ten slotte zijn huishoudens meer gaan sparen. Al die veranderingen samen zorgen voor een ander beeld in het patroon van inkomen en bestedingen. Uiteraard realiseer ik mij dat er gesproken wordt over cijfers die de gehele economie betreffen. Dat neemt niet weg dat er onder individuele huishoudens een andere werkelijkheid kan bestaan.
Het extra geld dat de afgelopen jaren is gestoken in het verhogen van de toeslagen en het verlagen van Belastingen is terug te zien in de begrotingen van het Nibud; de nieuwe begrotingen laten zien dat mensen meer overhouden na de minimaal noodzakelijke uitgaven dan een aantal jaren terug. Enerzijds komt dit door de gestegen inkomens en anderzijds doordat uitgaven aan andere posten dan vaste lasten zijn gedaald.
Ik ben het eens met het Nibud dat voor alle huishoudens geldt dat zij goed moeten letten op de inkomsten en uitgaven. Zeker als een huishouden veel geld kwijt is aan de vaste lasten, is het goed om de uitgaven kritisch te bezien.
Bent u ook geschrokken van het feit dat het aandeel van het inkomen dat mensen kwijt zijn aan vaste lasten de afgelopen jaren hard is gestegen en zich nu op recordhoogte bevindt? Hoe verklaart u dit? Onderschrijft u dat dit zeer onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het kabinet de afgelopen jaren een rol heeft gespeeld in de stijgende vaste lasten, door bijvoorbeeld de huurverhoging, de verhuurdersheffing, de gestegen energiekosten, de stijgende zorgkosten et cetera?
De verschuiving van de lasten op arbeid naar consumptie heeft een rol gespeeld in de stijging van de vaste lasten, maar ook andere omstandigheden spelen hierin ook een rol. Zoals beschreven in antwoord 1 spelen ook verschuivingen in de samenstelling van huishoudens en het patroon van inkomsten en bestedingen een rol.
Als kabinet houden we de koopkracht van huishoudens scherp in het oog. Daarom gaan de hogere lasten op consumptie ook gepaard met een lagere inkomstenbelasting. De lagere lasten op arbeid laten zich zien in hogere netto inkomens, dat laat het Nibud ook zien.
Deelt u de zorgen van het Nibud over huishoudens die meer dan zestig procent kwijt zijn aan de vaste lasten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen voor deze mensen?
Ja, en daarom onderschrijf ik ook het advies van het Nibud dat huishoudens met hoge vaste lasten goed moeten letten op hun uitgaven.
Verder vindt het kabinet het van belang dat mensen minder inkomstenbelasting gaan betalen zodat zij netto meer overhouden. Het kabinet verlaagt de inkomstenbelasting door middel van lagere tarieven en hogere heffingskortingen. Verder steekt dit kabinet meer geld in het kindgebonden budget en de kinderbijslag. Voor lage inkomens verhoogt dit kabinet de zorgtoeslag voor paren. De verhoging van de algemene heffingskorting leidt ook tot een hogere AOW en bijstand.
Deelt u de mening van het Nibud dat het wenselijk is dat mensen niet meer dan de helft van hun inkomen kwijt zijn aan vaste lasten? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van Nibud-directeur Vliegenthart: «Het verklaart voor ons waarom zoveel mensen (bijna 40 procent) moeite hebben met rondkomen en het niet lukt om te sparen. De druk op de portemonnee is ontzettend groot»?
Ik onderschrijf de uitspraak dat de druk van de vasten lasten op de portemonnee groot kan zijn wanneer bijvoorbeeld de woonlasten hoog zijn. Daarom onderschrijf ik ook het advies om goed te letten op de uitgaven.
De conclusie van het Nibud dat dit verklaart waarom mensen niet rond kunnen komen sluit, mijns inziens, niet aan bij het beeld dat huishoudens meer te besteden hebben, wat ook uit de begrotingen van het Nibud naar voren komt.
Wat is uw reactie op het feit dat het aandeel vaste lasten voor huurders veel harder is gestegen dan voor kopers? Vindt u dit een wenselijk effect? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om dit recht te trekken?
Het Nibud maakt in haar berekeningen gebruik van voorbeeldbegrotingen. Met het Woononderzoek Nederland (WoON) hebben we de beschikking over volledig representatieve cijfers op basis van microdata op huishoudniveau.
Uit dat onderzoek blijkt dat de woonlasten van huurders in de periode 2009 tot 2015 harder stegen zijn dan hun inkomen. In die jaren (grotendeels tijdens de economische crisis) daalde het reële inkomen van huurders. Voor eigenaar-bewoners daalde de woonquote (het percentage van het besteedbaar huishoudinkomen dat besteed wordt aan de woonuitgaven) in de periode 2012 tot 2015 daarentegen, door lagere hypotheeklasten.4
Na 2015 nam het aantal huishoudens dat in verhouding tot hun inkomen te duur huurt, met zo’n 56.000 af tot circa 346.000. Invoering van de eis van passend toewijzen5 (in 2016) in de herziene Woningwet, heeft bijgedragen aan deze afname. Ook steeg het netto besteedbaar inkomen van huurders sterker dan de woonlasten. De huurquote en woonquote van huurders bleef daardoor tussen 2015 en 2018 stabiel6.
Het kabinet hecht belang aan de betaalbaarheid van het huren. Voor huurders met een lager inkomen is er huurtoeslag. Het kabinet verruimt de huurtoeslagregeling vanaf 2020 doordat de maximale inkomensgrenzen voor de huurtoeslag komen te vervallen7, waardoor de huurtoeslag over een langer inkomenstraject wordt afgebouwd. Hierdoor verdwijnt de situatie waarbij bij een beperkte stijging van het inkomen ineens de volledige huurtoeslag vervalt. Hiermee wordt armoedeval voorkomen en wordt de marginale druk verlaagd.
Daarnaast zal het kabinet, naar verwachting per 2020, de gemiddelde jaarlijkse huurverhoging per woningcorporatie maximeren op inflatieniveau (nu 1 procentpunt boven inflatie)8. Ook dat komt de betaalbaarheid voor huurders ten goede.
Hoe verklaart u dat iemand met een modaal inkomen een groter deel van zijn inkomen kwijt is aan vaste lasten dan iemand met een bijstandsuitkering? Bent u bereid naar de relatief hoge woonlasten van modale inkomens te kijken, zonder daarmee de lage inkomens te benadelen?
Dat iemand met een modaal inkomen meer kwijt is aan de vaste lasten dan iemand met een bijstandsuitkering heeft te maken met de vele minimavoorzieningen en regelingen die wel voor bijstandsgerechtigden gelden, maar niet voor mensen met een modaal inkomen. De marginale druk is hier dus hoog.
Het kabinet neemt maatregelen om modale inkomens te ontlasten. Zo verlaagt het kabinet de inkomstenbelasting door de tarieven te verlagen en de heffingskorting te verhogen. Verder krijgen paren met kinderen meer kindgebonden budget door een verschuiving van de afbouwgrens en verhogen we de kinderbijslag voor alle gezinnen. Hierdoor verhogen we de netto-inkomens zodat middeninkomens meer te besteden hebben. Hiermee verlagen we ook de marginale druk op het stuk tussen minimumloon en modaal. Daardoor wordt meer werken en meer verdienen lonender.
Gezien het feit dat het percentage huishoudens dat de huur of hypotheek niet altijd op tijd kan betalen hard is gestegen van 12 procent in 2012 naar 19 procent in 2018, onderschrijft u dat deze gegevens reden zijn om de vaste lasten te verlagen in plaats van te verhogen?
Ik zie daarin vooral reden om mij aan te sluiten bij de oproep van het Nibud dat mensen goed op hun uitgaven moeten letten. Maatregelen als passen toewijzen in de nieuwe Woningwet en de aangescherpte leennormen voor kopers helpen hierbij. Verder zie ik in de periode van 2012 tot 2018 de inkomens zijn gestegen en dat in de voorbeeldbegrotingen van het Nibud naar voren komt dat mensen meer overhouden na alle uitgaven.
Het openbreken van de associatieovereenkomst met Oekraïne en het vervolgens fors verhogen van de importquota voor Oekraïens kippenvlees |
|
Lammert van Raan (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie en Oekraïne na heronderhandelingen over het associatieverdrag hebben afgesproken dat het bestaande quotum voor de import van gekoeld kippenvlees uit Oekraïne meer dan verdrievoudigd wordt, van 20 miljoen naar 70 miljoen kilo kippenvlees?
Erkent u dat in het associatieverdrag met Oekraïne een speciale restcategorie kippenvlees volledig is geliberaliseerd, waar Nederland mee heeft ingestemd en waardoor de import van kippenvlees uit Oekraïne in 2017 en 2018 is geëxplodeerd? Kunt u bevestigen dat vleesverwerkers in Oekraïne niet op hun achterhoofd zijn gevallen, en dat zij door slechts een eenvoudige aanpassing in hun vleesverwerkingsproces door te voeren, te weten een vleugeltje aan het borstbeen laten zitten, grote hoeveelheden kippenvlees onder die «restcategorie» konden laten vallen en zonder importtarieven konden exporteren naar de Europese Unie (EU)?
Kunt u bevestigen dat in Nederland en in andere EU-lidstaten gevestigde vleesverwerkingsbedrijven actief hebben bijgedragen aan het faciliteren van deze constructie door het borstbeen en vleugeltje vervolgens los te snijden? Kunt u een overzicht geven van de in de lidstaten gevestigde vleesverwerkingsbedrijven die hierbij betrokken zijn (geweest)?
Kunt u bevestigen dat in de periode 2016-heden ongeveer 90 miljoen kilo aan kippenvlees uit Oekraïne via deze constructie in het associatieverdrag, dus bovenop de bestaande quota (20 miljoen gekoeld kippenvlees en 20 miljoen ingevroren kippenvlees) is ingevoerd? Zo nee, kunt u aangeven om hoeveel kippenvlees het wel gaat?
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat, terwijl het de bedoeling was om de enorme instroom van Oekraïens kippenvlees een halt toe te roepen, besloten is om de enorme instroom van Oekraïens kippenvlees te bestendigen en te formaliseren?
Bent u, na uw eerdere afwijzing van een oproep van de Partij voor de Dieren-fractie om zich in te spannen de instroom van Oekraïens kippenvlees naar nul te krijgen, alsnog bereid om u in de Europese Raad tot het uiterste in te spannen om deze uitkomst van de heronderhandelingen van tafel te krijgen?
Klopt het dat de constructie om onder de volledig geliberaliseerde «restcategorie» grote hoeveelheden kippenvlees te kunnen exporteren naar de EU slechts door één enkel bedrijf benut is, te weten het Oekraïense bedrijf MHP (The Mironivsky Hliboproduct)? Zo nee, welke bedrijven maken nog meer gebruik van deze mede door Nederland mogelijk gemaakte constructie?
Alleen door de Europese Unie erkende slachthuizen mogen exporteren naar de EU. Voor Oekraïne zijn de slachthuizen Branch «Pererobniy Compleks» van het bedrijf «Vinnytska Ptahofabryka», Ptycekomplex «Gubyn» LLC, Ptahofabryka Sniatynska «Nova» LLC en Myronivska Pticefabrika PrJSC erkend2.
Bent u het eens met de vaststelling van Politico, waarin wordt gesteld dat de grote overwinnaars van deze heronderhandelingen tussen de Europese Commissie en Oekraïne de Oekraïense exporteurs van kippenvlees zijn, met name de kippenmagnaat en eigenaar van MHP, Yuriy Kosyuk?1
Het kabinet zal het voorstel van de Europese Commissie, na publicatie, bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken.
Kunt u bevestigen dat de aanvraag voor een extra lening van MHP bij de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) van 100 miljoen euro2 voor de financiering is van een overname die reeds door MHP is afgerond?
Deze aanvraag betreft de financiering van een overname van een grote pluimvee-integratie in Slovenië, Perutnina Ptuj D.D. De overname van dit bedrijf door MHP is inmiddels afgerond. Dit is niet ongebruikelijk. Het gebeurt vaker dat een bedrijf via eigen middelen of met een brugfinanciering een ander bedrijf overneemt en dit vervolgens herfinanciert met lange termijn leningen.
Het besluit met betrekking tot de financiering van dit nieuwe project van MHP door de EBRD is nog niet genomen. Voor meer informatie over deze aanvraag verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen van de leden Lodders en Aukje de Vries (beiden VVD) aan de ministers van Financiën en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.5
Op welke wijze worden de klachten van de niet-gouvernementele organisaties (ngo's) «Accountability Counsel» en «Bankwatch» door de EBRD meegenomen in de financieringsaanvragen van MHP?
Ingediende klachten worden door de EBRD in behandeling genomen volgens de hiervoor geldende procedures van het Project Complaint Mechanism (PCM). In het geval van de klachten ten aanzien van MHP, die zijn ingediend in juni 2018, hebben zowel de beklaagden als MHP aangegeven bereid te zijn tot een door de EBRD gefaciliteerde dialoog met een onafhankelijk bemiddelingsproces. Dit proces is op dit moment gaande. Zie voor een eerdere verwijzing naar deze klachtenprocedures bij de EBRD over MHP ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD) van 21 juni 2018.6
De EBRD zet zich in voor diverse maatregelen om de zorgen van ngo’s te adresseren, zoals meer aandacht voor een verbetering van MHP’s betrokkenheid met belanghebbenden en de implementatie van milieu en sociale actieplannen (Environmental and Social Action Plans, ESAPs) in de projecten van de MHP.
Kunt u garanderen dat er niet meer van dergelijke geliberaliseerde categorieën in het verdrag met Oekraïne zitten?
Een handelsakkoord gaat om het maken van sector-brede afspraken. Gezien het dynamische en innovatieve karakter van de wederzijdse handel is het niet mogelijk om sluitende garanties voor de toekomst af te geven. Indien in specifieke gevallen onverhoopt sprake blijkt te zijn van marktverstorende werking zal moeten worden gekeken welke corrigerende maatregelen mogelijk zijn om dit tegen te gaan.
Het gevaar dat het goede werk dat Nierteam aan Huis voor nierpatiënten verricht, mogelijk moet worden stopgezet vanwege lange beoordelingstermijnen bij de Nederlandse Zorgautoriteit |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het project Nierteam aan Huis (NTaH) dat sinds 2016 in vier regio’s loopt waarin kleine delegaties van transplantatiecentra familieleden, vrienden en kennissen van nierpatiënten bij hen thuis uitgebreide informatie geven over nierziekten, dialyseren, wachtlijsten en nierdonatie?
Ja. Zoals tijdens het Algemeen Overleg Orgaandonatie d.d. 26 september 2018 toegezegd informeer ik uw Kamer dit voorjaar over de voortgang van dit project.
Erkent u dat de werkwijze van NTaH duidelijke meerwaarde heeft aangezien door voorlichting de kennis van patiënten en hun naasten over het leven met een nierziekte toeneemt en dit bijdraagt aan een betere kwaliteit van leven en het bovendien regelmatig voorkomt dat na een voorlichtingsbijeenkomst een potentiële donor opstaat die bereid is een donortraject?
De beschikbaarheid van goede voorlichting is in algemene zin belangrijk en draagt bij aan het gezamenlijk beslissen over de beste behandeling. Dit geldt overal in de zorg. Ik kan me voorstellen dat de werkwijze van NTaH kan bijdragen aan een betere kwaliteit van leven voor de patiënten, doordat zij en hun naasten het leven met een nierziekte en (consequenties van) de verschillende behandelopties beter begrijpen. Dat in sommige gevallen een potentiële donor wordt gevonden, is overigens niet het hoofddoel van voorlichting.
Bent u van mening dat deze effectief bewezen zorgvernieuwing die gesteund wordt de zorgdriehoek van patiëntenorganisaties, zorgaanbieders en zorgverzekeraars gecontinueerd en uitgebreid moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de activiteiten van NTaH momenteel vanuit de eigen middelen van zorgverzekeraars worden gefinancierd?
Ik ben ermee bekend dat NTaH momenteel wordt gefinancierd door Zorgverzekeraars Nederland en de Nierstichting. Het is gebruikelijk dat een nieuwe werkwijze projectfinanciering ontvangt van de initiatiefnemers totdat voldoende bewijs is voor de meerwaarde ervan. Het doel van NTaH is betere en effectievere voorlichting voor de nierpatiënten en hun omgeving over de verschillende behandelopties. Voorlichting is in zijn algemeenheid onderdeel van reguliere zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken partijen om de meerwaarde van deze werkwijze aan te tonen, op basis waarvan reguliere vergoeding ingevoerd kan worden.
Erkent u dat gelet op de resultaten van NTaH activiteiten financiering ervan via de reguliere vergoedingssystematiek gewenst is en dat daarvoor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de zorgactiviteit dient te omschrijven en er een maximumprijs voor dient te bepalen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ermee bekend dat er reeds in 2018 een aanvraag bij de NZa is ingediend om NTaH zorg in de reguliere vergoedingssystematiek van zorg op te nemen?
Ik heb begrepen dat in oktober 2018 een aanvraag is ingediend bij de NZa.
De NZa werkt volgens een afgestemde beleidscyclus. Met VWS en de betrokken partijen is er gekeken naar de termijnen die nodig zijn voor zorgvuldige afstemming met het veld, de besluitvorming en het technisch gereed hebben van alle uitwerkingen binnen de NZa en vervolgens het implementeren van alle aanpassingen in de ziekenhuis informatiesystemen.
Aanpassingen in de productstructuur en/of regelgeving hebben impact op het hele veld. Afstemming vindt om die reden mede plaats in het Technisch Overleg medisch specialistische zorg waar alle branchepartijen vertegenwoordigd zijn. De NZa heeft aangegeven dat haar ambitie is om het proces te versnellen en te vergemakkelijken. Zij gaat met partijen in gesprek over het flexibiliseren van de releaseplanning of andere mogelijkheden die implementatie van nieuwe initiatieven vergemakkelijken.
Bent u ermee bekend dat de beoordelingstermijnen bij de NZa door bureaucratische procedures dusdanig lang zijn dat NTaH activiteiten niet eerder dan 2021 vanuit de reguliere zorg gefinancierd kan worden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over de lange beoordelingstermijnen van aanvragen bij de NZa?
In het recente evaluatierapport van de NZa over 2014–2017 van onderzoeksbureau Andersson Elffers Felix (AEF)1 is aangegeven dat een aantal partijen het te lang vindt duren om wijzigingen in prestaties te realiseren. Tegelijkertijd geeft AEF in het rapport aan dat de roep om kortere doorlooptijden van de regulering door de NZa op gespannen voet staat met eisen van zorgvuldigheid. Zoals de Minister van VWS in zijn reactie op het rapport van AEF heeft aangegeven, gaat VWS de komende tijd met de NZa het gesprek aan over de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Wat vindt u ervan dat als gevolg van de lange beoordelingstermijnen van aanvragen bij de NZa financiële onderbouwing van het project NTaH en de uitbreiding ervan naar andere regio’s in gevaar komt?
Het is belangrijk dat nierpatiënten en hun naasten goede voorlichting kunnen blijven krijgen. Ik zal met ZN in gesprek gaan over mogelijkheden voor overbruggingsfinanciering in 2020.
Wat gaat u doen aan de lange beoordelingstermijnen van aanvragen bij de NZa?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om NTaH in afwachting van de uitkomst van de aanvraag bij de NZa een overbruggingsfinanciering te geven zodat haar activiteiten gecontinueerd kunnen worden en patiënten en hun naasten kunnen blijven profiteren van de goede resultaten die NTaH realiseert?
Zie antwoord vraag 9.
Massale bomenkap in Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Leve de natuur, weg met het bos?», waaruit blijkt dat er sprake is van massale bomenkap in Nederland?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse ontbossing verhoudingsgewijs harder gaat dan in het Braziliaanse Amazonegebied? Zo nee, in welk tempo is er in Nederland sprake van ontbossing?
Verhoudingsgewijs is deze uitspraak waar en dat is een serieus probleem. Wel is het zo dat het in absolute aantallen bomen en hectares uiteraard om onvergelijkbare grootheden gaat. Daarmee wil ik het probleem echter niet bagatelliseren.
Klopt het dat er in de praktijk ieder jaar tussen de 1.500 en 3.500 hectare aan bomen gekapt wordt in Nederland? Zo nee, hoeveel hectare bomen werden er op jaarbasis in de afgelopen vijf jaar gekapt?
Ja dat klopt. Dit zijn erg hoge aantallen, ook in absolute zin. Ik realiseer mij dat deze problematiek urgentie heeft en ben dan ook begonnen met het opzetten van een bossenstrategie, waarin deze aan de orde komt. Wat de cijfers betreft hebben wetenschappers van Wageningen Environmental Research in het Vakblad Natuur, Bos en Landschap uit september 2017 («Het Nederlandse bos als bron van CO2») cijfers gepubliceerd over ontbossing. Hierin stellen zij dat (na correctie) gedurende de periode 2013–2017 de netto-ontbossing (het saldo van bebossing minus ontbossing) per jaar gemiddeld 1.350 ha besloeg. De brutoontbossing (dus zonder het meetellen van bebossing) bedroeg in deze periode 3.036 ha.
Nederland rapporteert in VN-en in EU-verband in het kader van de Klimaatconventie via de jaarlijkse zogeheten broeikasgas(inventaris)rapportages. Recent heeft Nederland gerapporteerd dat over de periode 2013–2017 per jaar de bruto ontbossing 4.778 ha is en de brutobebossing 2.237 ha was, resulterend in 2.541 ha netto-ontbossing per jaar. Het verschil tussen deze 2.541 ha en de 1.350 ha uit het tijdschrift van de Wageningse onderzoekers, is dat het laatste cijfer voor een aantal aspecten is gecorrigeerd (Zo stond 3.158 ha in 2013 ten onrechte als bos op de topografische kaart; zie verder de toelichting in het artikel). In de internationale broeikasgasrapportages was dit niet mogelijk, omdat consistent moet worden gerapporteerd ten opzichte van vorige rapportages.
Kunt u aangeven welk deel hiervan bestemd is om aan de vraag naar biomassa te voldoen en welk deel hiervan dient om aan de Natura 2000-doelstellingen te voldoen?
Ik beschik niet over exacte cijfers met betrekking tot de redenen van het kappen van bos. In het genoemde artikel in het vakblad Natuur, Bos en Landschap hebben de Wageningse wetenschappers in tabel 3 een indicatieve verdeling opgenomen. Hierin staat dat 38% van de ontbossing te maken heeft met de omvorming naar andere natuur. Biomassa staat hier niet genoemd.Zoals eerder in de begeleidende brief (Kamerstuk 33 576, nr. 163) bij de beantwoording van deze schriftelijke vragen vermeld, voeren provincies een inventarisatie uit naar de beoogde houtkap in de bestaande Natura 2000- en PAS-maatregelen.
Kunt u aangeven welke impact grootschalige bomenkap heeft op de biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
We kunnen geen algemene conclusie trekken over het effect van bomenkap op biodiversiteit. Dit zal per situatie verschillen. Zo kan er bij omvorming van bos naar andere natuur op termijn sprake zijn van een stijging van de biodiversiteit. Bovendien wijs ik erop dat wet- en regelgeving er aan bijdragen dat in de meeste gevallen nieuwe bomen worden geplant als er bomen worden gekapt.
Deelt u de mening dat biodiversiteitdoelen gehaald zouden moeten worden via een bronaanpak (stikstofuitstoot, gifgebruik en monocultuur in de landbouw een halt toeroepen) in plaats van middels het kappen van bomen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambitie om de biodiversiteit te verbeteren kan worden gehaald door talloze, uiteenlopende acties van diverse betrokkenen. Zo dragen de afspraken met provincies in het Natuurpact, zoals de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, in belangrijke mate bij aan het realiseren van de internationale biodiversiteitsdoelen. Ook weten we dat aanvullende acties nodig zijn om de doelen binnen handbereik te krijgen. Zo dragen de uitvoering van mijn LNV-visie en het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, dat ik ondersteun, bij aan het verbeteren van de biodiversiteit. Ook zet ik me hier in EU-en VN-verband voor in. Zoals vermeld in het dertigledendebat over bedreigde diersoorten op 18 april 2019, zal ik uw Kamer nader informeren over mijn inzet in het traject voor een «new deal for nature», waarover op de VN-Biodiversiteitsconferentie (CBD) eind volgend jaar afspraken moeten worden gemaakt.
Het kappen van bomen is uiteraard geen doel op zichzelf bij het versterken van de biodiversiteit, maar kan in sommige gevallen een noodzakelijk instrument zijn om ruimte te bieden aan andere natuurtypen die de biodiversiteit vergroten (zie ook het antwoord op vraag 5).
Vindt u het ook onterecht dat bomen die gekapt worden vanuit Natura 2000-doelen niet gecompenseerd hoeven te worden via herplanting? Zo nee, waarom niet?
Een strikte toepassing van de herplantplicht in en rondom Natura 2000-gebieden is in de Wet natuurbescherming losgelaten, omdat omvorming van bos tot andere natuur soms noodzakelijk kan zijn om natuurwaarden die behoren bij de habitats van beschermde soorten te realiseren of foerageergebieden voor beschermde soorten te creëren. Met het treffen van deze instandhoudingsmaatregelen wordt voldaan aan de verplichting die de Europese Habitatrichtlijn oplegt aan Nederland.
Dat neemt niet weg dat ik daarnaast ook het belang van de aanplant van nieuw bos onderken. Bij het ontwikkelen van mijn bossenstrategie zal ik de mogelijkheden hiervoor dan ook in beeld brengen.
Kunt u aangeven hoeveel hectare natuurbos de afgelopen jaren is veranderd in productiebos en kunt u uitsluiten dat de vraag naar biomassa hier van invloed op is? Zo ja, waarop baseert u dat?
Deze vragen impliceren dat natuurbos wordt omgezet naar productiebos. Ik herken deze ontwikkeling niet. Pure productiebossen zijn er nauwelijks in Nederland. Het meeste bos in Nederland is multifunctioneel; dat wil zeggen dat de functies natuur, recreatie en productie daarin met elkaar worden gecombineerd. Daarnaast zijn er bossen waarin de natuurfunctie de overhand heeft. Ons beeld is dat biomassa veelal een restproduct van het bosbeheer is. Aangezien hier geen nauwkeurige cijfers over beschikbaar zijn, ga ik dit nader laten onderzoeken. Deze cijfers vormen vervolgens ook input voor de bossenstrategie.
Deelt u de mening dat de omzetting van natuurbos naar productiebos slecht is voor de biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u nog steeds van mening dat Nederland de internationale en nationale verplichtingen om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen in 2020, niet gaat halen?
Uit de Balans van de Leefomgeving blijkt dat de achteruitgang van soorten in natuurgebieden gemiddeld genomen stabiliseert, maar ook dat in met name agrarisch gebied nog sprake is van een neergaande lijn.
Ook weten we dat we wereldwijd niet op schema liggen om de zogeheten «Aichi-doelen» van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) te halen. Ik zet mij daarom, samen met andere landen in de wereld en maatschappelijke partijen in Nederland, in voor een «new deal for nature», waarover bij de CBD-conferentie in China eind volgend jaar afspraken gemaakt moeten worden (zie ook het antwoord op vraag 6).
Erkent u dat er juist tienduizenden hectares natuurbos in Nederland bij moeten komen om de klimaat- en biodiversiteitsdoelen te halen, in plaats van hout te gebruiken als energiebron? Zo nee, waarom niet?
Ik erken het belang van de aanplant voor nieuw bos. Dit is dan ook een onderwerp waarover ik bij de uitwerking van het ontwerpKlimaatakkoord en de bossenstrategie volop in overleg ben en ga met provincies, natuurbeheerders en andere betrokken partijen.
Het bericht ‘Private equity mengt zich steeds meer in de zorg’ |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Private equity mengt zich steeds meer in de zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse Zorgsector aantrekkelijk is voor investeerders en private equitypartijen er vorig jaar honderden miljoen in investeerden?
De instroom van financiering door investeerders en private equitypartijen kan positieve effecten hebben op de zorg, bijvoorbeeld doordat dit meer mogelijkheden geeft voor het financieren van bijvoorbeeld investeringen in innovatie. Er kunnen echter ook risico’s zijn, bijvoorbeeld het in het artikel genoemde risico dat winst een groter belang kan krijgen dan zorg. Dat is uiteraard onwenselijk. Daarom is van belang dat iedere zorgaanbieder die in Nederland zorg levert, moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de Governancecode zorg 2017.
Hoe oordeelt u over de stelling dat door die investeringen waardevolle medische gegevens in handen kunnen komen van (buitenlandse) investeerders?
De bescherming van persoonsgegevens, waaronder medische gegevens, is van het hoogste belang. De goede omgang met medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de instellingen en zorgverleners zelf. De regels hieromtrent zijn streng en duidelijk (AVG, WGBO, Jeugdwet etc.) en gelden net zo goed voor buitenlandse investeerders. Het toezicht en de handhaving is in de eerste instantie belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Het is aan de Autoriteit persoonsgegevens om op te treden als iets niet klopt.
Deelt u de mening dat kwalitatief goede zorg altijd voorop moet staan en dat het doel van private equitypartijen, namelijk bedrijven lucratiever maken en vervolgens doorverkopen, niet strookt met dit doel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten voorop moet staan en acht investeringen van private equitypartijen alleen wenselijk als dat helpt bij het bereiken van dat doel. Daarom moeten zorginstellingen zich, ongeacht de vorm van financiering of het eigenaarschap, houden aan de regelgeving rond kwaliteit. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ziet erop toe dat het kwaliteitsniveau van geleverde zorg bij zorginstellingen voldoen aan de wettelijke standaarden.
Wat vindt u van de stelling van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat zij de mogelijkheid moeten krijgen om een zorginhoudelijke toets te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in mijn brief van 22 oktober 2018, onderzoeken de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik momenteel concrete suggesties van de ACM, de NZa en de IGJ om het zorgspecifieke fusietoezicht aan te scherpen.2 Ik streef ernaar uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Bent u het eens met de stelling dat er een doordachte visie moet komen over hoe het zorgstelsel het publieke belang dient en hoe we dat willen beschermen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 5 maart 2019 heeft het lid van Brenk (50PLUS) verzocht om een brief over marktwerking in de zorg. Het door u gevraagde zal in die brief aan de orde komen. Zoals ik uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Verpleeghuiszorg van 19 februari 2019 heb geïnformeerd, zullen de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik in de beleidsagenda van de komende begroting van VWS nader ingaan op het thema van de organiseerbaarheid van de zorg.
Het bericht dat tientallen bedrijven illegaal lipfillers zetten |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bulten en littekens: tientallen bedrijven zetten illegaal lipfillers»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van de campagne «Kijk uit: Jezelf mooier maken kan lelijk uitpakken», waar u in antwoord op eerdere vragen naar verwees?2
Vanaf half oktober 2018 geldt een reclamecode op reclame voor medische cosmetische behandelingen uitgevoerd door artsen (Code medische cosmetische behandelingen uitgevoerd door artsen ofwel CCBA). De code is tot stand gekomen met subsidie van het Ministerie van VWS en is opgesteld door de Nederlandse Stichting Esthetische Geneeskunde. De code is onderdeel van de Nederlandse Reclame Code en geldt daarmee voor alle adverteerders in de branche.
De CCBA schrijft het gebruik van de slogan: «Kijk uit. Jezelf mooier maken kan lelijk uitpakken. Een geslaagde ingreep begint bij een geschikte arts.» voor. In iedere reclame-uiting dient de slogan met bijbehorend beeldmerk te worden vermeld.
Verder schrijft de CCBA onder andere voor dat reclame geen tijdsdruk mag opleggen en mag reclame zich niet richten op minderjarigen.
Op welke wijze heeft u sinds vorig jaar gezorgd dat de website van de rijksoverheid met informatie over de campagne «Jezelf mooier maken kan lelijk uitpakken» beter vindbaar is, zoals u toegezegd heeft tijdens het plenaire debat van 19 april 2018?3
De informatie over cosmetische ingrepen op de website van de rijksoverheid (rijkoverheid.nl/onderwerpen/cosmetische-ingrepen) is sindsdien geactualiseerd en herschreven zodat de informatie beter te begrijpen is voor een groter deel van de Nederlanders. Daarbij is er door woordgebruik geprobeerd de website van de rijksoverheid vaker naar boven te laten komen in de zoekresultaten van Google.
Op 20 december 2018 is op de Facebookpagina van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de website www.jezelfmooiermaken.nl onder de aandacht gebracht waarop een hulptool te vinden is om mensen die een cosmetische ingreep overwegen te attenderen op mogelijke risico’s, zodat zij een bewuste keuze kunnen maken. Aan het einde van de tool wordt de bezoeker verwezen naar de website van de rijksoverheid.
Momenteel wordt er aan gewerkt om de hulptool te integreren met de website van de rijksoverheid. De website www.jezelfmooiermaken.nl zal dan komen te vervallen. Dit zal de vindbaarheid van informatie vanuit de rijksoverheid over cosmetische ingrepen ten goede komen.
Kunt u aangeven waar de website te vinden is en hoeveel bezoekers en hoeveel unieke bezoekers deze per maand heeft gehad sinds januari 2019?
De website https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/cosmetische-ingrepen heeft in januari 2019 2.862 unieke bezoekers gehad (totaal 3.181 bezoeken) en in februari 2019 2.095 unieke bezoekers (totaal 2.335 bezoeken).
Van de website www.jezelfmooiermaken.nl zijn geen aparte bezoekgegevens bekend.
Wanneer komen de resultaten beschikbaar van het onderzoek dat ZonMW in 2015 is gestart naar semipermanente rimpelvullers en dat begin 2019 beschikbaar zou zijn?
Het desbetreffende onderzoek van het RIVM en de Universiteit van Maastricht is op 1 december 2018 afgerond. De rapportages zijn alleen nog niet volledig afgerond en ingediend bij ZonMw. De exacte datum voor publicatie van deze rapportages, en dus de resultaten, staat nog niet vast. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de resultaten, zoals al reeds in een eerder stadium toegezegd (Aanhangsel Handelingen II 2018–19, nr. 1779), zodra deze bij mij bekend zijn.
Waarom vindt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat men alleen maar kan ingrijpen als ze meerdere meldingen krijgen? Wat houdt de Inspectie tegen om actief te controleren? Gaat u daarover in gesprek met de Inspectie?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de inspectie) grijpt niet alleen in nadat zij meerdere meldingen krijgt. Het toezicht op het uitvoeren van cosmetische ingrepen, waaronder het zetten van fillers vindt risicogestuurd (proactief) en op basis van meldingen en signalen plaats. De meeste risico’s zijn te verwachten bij aanbieders van cosmetische behandelingen waarbij de uitvoerders van de behandeling niet goed zijn opgeleid, niet zijn aangesloten bij een branche-organisatie en niet geregistreerd staan in het handelsregister als zorgaanbieder. Het toedienen van filler is een voorbehouden handeling. Deze mag alleen door een daartoe bekwame en bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar of in opdracht en onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar door een niet zelfstandig bevoegde worden uitgevoerd. Hierbij moet wel worden voldaan aan de vereisten zoals deze door de wet zijn vastgesteld. Dat praktijken, zoals uit de berichtgeving naar voren komt, niet voldoen aan deze eisen vind ik zorgelijk.
Wanneer sprake is van situaties waar de patiënt schade heeft ondervonden van een behandeling en waar niet volgens de regels wordt gehandeld zal de inspectie optreden.
Kunt u in kaart brengen hoeveel zorggeld al is besteed aan herstel van huidverminkingen, zoals bulten, littekens, huidverminkingen, en andere complicaties naar aanleiding van ondeskundige behandeling?
Deze informatie is mij niet bekend omdat hiervan geen aparte registratie wordt bijgehouden. Ik kan u hierover dan ook niet informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Zorgverzekeringswet op 10 april 2019?
Ja.