Het coronavirus en onderwijs |
|
Maarten Hijink , Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Bruno Bruins (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Of we corona hiermee indammen? Ik kan er geen zinnig woord over zeggen»?1
De ontwikkelingen met betrekking tot het nieuwe coronavirus volgen elkaar in hoog tempo op. Het kabinet heeft daarom op 31 maart jl. in een ministeriële commissie crisisbeheersing (MCCB) besloten tot een verlenging van de aanvullende maatregelen tot en met 28 april. Deze aanvullende maatregelen zijn toegelicht in de Kamerbrief van 15 maart jl. (35 300-VI, nr. 114) Tot en met maandag 28 april wordt er geen les gegeven op locatie in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs, en de reguliere kinderopvang wordt gestaakt. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van onderwijs op afstand.
Wat is uw reactie op het in het artikel geopperde idee om onderwijs, en vooral basisscholen, te gebruiken als opvang en daar desnoods een ouder voor de groep te zetten? Is het volgens u verstandig om ook in uitbraakhaarden mensen elke dag samen te laten komen om hun kinderen te brengen en te halen op een centrale plek?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het onderwijs een ander doel dient dan kinderopvang?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de opmerking «dat scholen nog geen voorzorgsmaatregelen hoeven te nemen volgens het RIVM. Maar op de achtergrond doen scholen juist van alles»?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het correct dat het ouders alleen is toegestaan om hun kind thuis te houden als er sprake is van verkoudheid, hoesten en koorts én hij of zij woonachtig is in Noord-Brabant? Wat vindt u ervan als ouders uit andere provincies kinderen thuis houden van school vanwege het coronavirus? Klopt het dat zij dan in strijd met de Leerplichtwet handelen? Hoe handelt de Inspectie van het Onderwijs als ouders, in Noord-Brabant of andere provincies, hun kinderen thuishouden vanwege het coronavirus?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn precies de gevolgen voor leerlingen/studenten die worden geconfronteerd met afgezegde of uitgestelde examens nu en vooral indien maatregelen langere tijd van kracht blijven?
Voor eindexamenleerlingen in het voorgezet onderwijs zijn aanvullende maatregelen uitwerkt. Deze maatregelen worden toegelicht in de Kamerbrief van 24 maart jl. (Kamerstuk 31 289, 416). Het centraal examen komt dit schooljaar te vervallen. Leerlingen kunnen op basis van de resultaten van hun schoolexamens het diploma behalen. Scholen krijgen langer de tijd om het schoolexamen goed en veilig te organiseren en af te sluiten. Bovendien worden scholen opgeroepen om de schoolexamens zo veel mogelijk op afstand te doen. Tevens wordt onderzocht hoe de doorstroom naar vervolgonderwijs zo goed mogelijk kan verlopen.
Voor studenten in het mbo zijn tevens aanvullende maatregelen uitgewerkt voor toetsen en examens alsook beroepspraktijkvorming en stages. Deze zijn toegelicht in de Kamerbrief van 17 maart jl. (Kamerstuk 31 524, nr. 462) Voor studenten in het mbo die dit studiejaar kunnen diplomeren, wordt examinering zoveel mogelijk doorgezet (met dien verstande dat de mbo-scholen tot en met 6 april de mogelijkheid hebben voor een time out). Daarnaast gaan stages (beroepspraktijkvorming) in de BOL door, tenzij anders volgt uit overheidsrichtlijnen (bv. horeca) of als het betreffende leerbedrijf de activiteiten zelf staakt en/of de student niet meer kan begeleiden. De student heeft het recht om tijdelijk geen BOL-stage te volgen, indien dit naar zijn of haar opvatting tot een te risicovolle situatie leidt. De school blijft studenten (op afstand) begeleiden, die hun stage continueren.
Voor studenten in het hoger onderwijs zijn tevens aanvullende maatregelen uitgewerkt. Deze zijn toegelicht in de Kamerbrief van 19 maart jl. (Kamerstuk 31 288, nr. 836) Instellingen laten zoveel mogelijk het onderwijs en tentaminering doorgang vinden (in alternatieve vormen). Wanneer studenten door de coronacrisis vertraging oplopen en daardoor de bsa-norm niet halen, worden instellingen verzocht het uitbrengen van een afwijzend bindend studieadvies uit te stellen naar het tweede studiejaar, gebruikmakend van de bestaande wettelijke mogelijkheid. Wat betreft de financiële effecten van de coronacrisis voor studenten, kunnen studenten gebruik maken van de leenmogelijkheden, waaronder collegegeldkrediet.
Wat zijn precies de gevolgen voor leerlingen/studenten die worden geconfronteerd met afgezegde of aangepaste stages nu en vooral indien maatregelen langere tijd van kracht blijven?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de gevolgen voor de studenten die door uitgestelde/afgezegde examens of veranderingen bij hun stages geconfronteerd worden met uitloop van de studie? Bijvoorbeeld als het gaat om het collegegeld?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is precies het gevolg voor scholen die door (tijdelijke) sluiting wellicht niet meer aan de urennorm voor dit jaar voldoen?
De bekostiging aan scholen gaat door. Er wordt coulant omgegaan met een mogelijk verlies van onderwijstijd. Voorop staat dat scholen zich inspannen, zodat leerlingen zo min mogelijk achterstanden oplopen. Als scholen door de sluiting niet in staat zijn om voldoende onderwijstijd aan te bieden of het minimale aantal dagen onderwijs te verzorgen (189 dagen per schooljaar), is er in dit uitzonderlijke geval sprake van overmacht. In het mbo zijn er al mogelijkheden om van de wettelijke urennorm af te wijken en is bekostiging niet verbonden aan het naleven van de urennorm.
Het bericht ‘Trillende handen, dementie, depressie: landbouwgif is zo onschuldig niet' |
|
Carla Dik-Faber (CU), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de 70 meldingen bij de Parkinson Vereniging die zijn gedaan naar aanleiding van een uitzending van het tv-programma «Zembla» betreffende Parkinson en de link met bestrijdingsmiddelen? Zo ja, hoe kijkt u naar deze meldingen?1
Ja. Ik neem deze berichtgeving serieus en ik begrijp dat deze aanleiding kan geven tot zorgen.
Heeft u naar aanleiding van de motie-Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 502) er bij de Gezondheidsraad op aangedrongen dat naast Parkinson ook andere neurologische aandoeningen meegenomen worden in het advies over risico’s van bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, worden deze nu meegenomen in het huidige onderzoek en advies?
Ja, de Gezondheidsraad is gevraagd om op basis van (internationaal) gepubliceerd onderzoek nader te onderzoeken of er gezondheidsrisico’s zijn door blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en hierover te adviseren.
Heeft u de aanbevelingen van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), de European Food Safety Authority (EFSA) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) omtrent het verbeteren van de Europese goedkeuringsprocedure in relatie tot mogelijke motorische en neurologische aandoeningen al neergelegd bij de Europese Commissie? Zo ja, wat is hier tot op heden mee gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb de Europese Commissie per brief verzocht een traject te starten om de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen te herzien voor Verordening (EG) 1107/2009.
Wat is de reden dat de Europese Unie de vergunning van het middel Mancozeb, ondanks de vele zorgen en de weerstand van Nederland, toch heeft verlengd tot november 2021?
Nederland heeft in de SCoPAFF-vergadering van 21 en 22 oktober 2019 met een stemverklaring aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met de tijdelijke verlenging van de werkzame stof mancozeb en de Europese Commissie opgeroepen de besluitvorming over de herbeoordeling van deze stof af te ronden voor 31 januari 2020. De Europese Commissie heeft toegezegd dit zo spoedig mogelijk te doen (Kamerstuk 27 858, nr. 485). In deze herbeoordeling wordt de laatste beschikbare wetenschappelijke kennis meegenomen.
De Europese Commissie heeft de goedkeuring van de werkzame stof mancozeb (als onderdeel van een pakket van 10 werkzame stoffen) verlengd met een jaar, tot 31 januari 2021. De herbeoordeling van de werkzame stof mancozeb was helaas niet tijdig afgerond. Aangezien dit buiten de schuld is van de aanvrager voorziet Verordening (EG) 1107/2009 in het tijdelijk procedureel verlengen van zo’n werkzame stof op Europees niveau, zodat er voldoende tijd is om de herbeoordeling te kunnen afronden.
De Europese beoordeling van de werkzame stof mancozeb is inmiddels bijna afgerond. Er ligt een conceptvoorstel van de Europese Commissie tot het niet verlengen van de goedkeuring van deze werkzame stof. Dit conceptvoorstel stond voor discussie op de agenda van het SCoPAFF op 18 en 19 mei. Er is in dit overleg nogmaals het verzoek neergelegd bij de Europese Commissie om de besluitvorming over dit voorstel zo snel mogelijk af te ronden.
Bent u voornemens dit middel aan banden te leggen vanwege de grote vraagtekens rondom de volksgezondheid bij het gebruik van dit middel en de gevaren voor boerengezinnen en bewoners van het platteland die rechtstreeks met dit middel in aanraking komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer verwacht u het advies van de Gezondheidsraad te ontvangen en met de Kamer te kunnen delen?
Ik verwacht het advies van de Gezondheidsraad over de gezondheidsrisico’s van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen in de zomer en zal dit, samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Minister voor Milieu en Wonen, met uw Kamer delen.
Het weigeren door Knab van religieuze organisaties als zakelijke klant |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het acceptatiebeleid voor zakelijke klanten bij Knab, waarin wordt gesteld dat religieuze organisaties niet worden geaccepteerd als klant?1
Ja.
Zijn deze acceptatiecriteria in lijn met Nederlandse en Europese regelgeving? Kunt u dit toelichten?
Het uitgangspunt is dat het banken vrij staat om hun klantenbestand te baseren op een door de bank zelf bepaalde ondernemersstrategie en het door de bank gewenste risicoprofiel. Hierbij spelen verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving, evenals de door banken gewenste risicobereidheid en de door hen opportuun geachte strategie. Een bank kan besluiten zich te willen richten op een bepaald klantensegment in de zakelijke dan wel consumentenmarkt.2
Het is banken op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) niet toegestaan om een bepaald type organisatie integraal als klant te weigeren. De Wwft maakt het weigeren van cliënten beperkt mogelijk. Alleen als de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme onvoldoende kunnen worden gemitigeerd, mag dienstverlening worden geweigerd. Het uitvoeren door de bank van een (al dan niet verscherpt) cliëntenonderzoek zoals bedoeld in de Wwft, houdt in dat per geval moet worden beoordeeld of de risico’s in dat concrete geval kunnen worden ondervangen. Banken zijn verplicht om de beoordeling van die risico’s vast te leggen. Ook de Europese anti-witwasrichtlijn, die hoofdzakelijk is geïmplementeerd in de Wwft, staat niet toe dat een financiële instelling religieuze organisaties als klant weigert, zonder dat er voorafgaand aan die weigering een individuele risicobeoordeling heeft plaatsgevonden.
De afgelopen jaren is er door overheden, toezichthouders en internationale organisaties het nodige gedaan om banken, andere financiële instellingen en beroepsgroepen bij te staan bij het adequaat toepassen van geldende wet- en regelgeving. Zij stellen bijvoorbeeld richtlijnen op. Zo is in november 2017 door de Financial Action Task Force (FATF) een richtlijn gepubliceerd over hoe financiële inclusiviteit te bewerkstelligen en tegelijkertijd regels met betrekking tot het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering correct toe te passen.3 Daarnaast publiceren zowel het Ministerie van Financiën als de zes Wwft-toezichthouders leidraden voor de uitvoering van de wettelijke verplichtingen voor het voorkomen van witwassen en anti-terrorismefinanciering.4 Het doel van dergelijke handreikingen en toelichtingen is om de toepassing en naleving van de wet- en regelgeving voor instellingen zo veel mogelijk te vergemakkelijken.
Zijn deze acceptatiecriteria in lijn met de Algemene wet gelijke behandeling en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, die het maken van onderscheid op basis van religie verbieden? Kunt u dit toelichten?
Discriminatie is op grond van artikel 1 van de Grondwet verboden. Dit artikel is nader uitgewerkt in verschillende wetten. De Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) verbiedt om bij het aanbieden van diensten ongerechtvaardigd onderscheid te maken op grond van godsdienst. Dat betekent dat het verboden is om onderscheid te maken tussen godsdienstige organisaties op grond van de religie waartoe zij behoren. Ook het maken van onderscheid tussen organisaties met en zonder religieus karakter, valt onder het verbod.
Of in dit geval sprake is van verboden onderscheid is niet aan het kabinet om te beoordelen. Het staat een afgewezen religieuze organisatie overigens wel vrij bij het College voor de Rechten van de Mens een verzoek in te dienen om te beoordelen of sprake is van discriminatie. Ook kan men andere geëigende instrumenten aanwenden zoals het doen van een melding van discriminatie bij een ADV of het doen van aangifte bij de politie.
Hoe verhoudt deze situatie zich tot de eerdere situaties, zoals bij het bedrijf Payleven dat de Navigators Studentenvereniging in Amsterdam weigerde als klant in 20172, en het bedrijf SumUp dat de Tabernakelkerk in Apeldoorn weigerde als klant in 2018?
Knab schrijft in de acceptatiecriteria dat sommige typen klanten om verschillende redenen niet worden geaccepteerd als zakelijke klant. Nu er niet wordt uitgeweid over de achterliggende redenen is het niet mogelijk om deze casus een-op-een te vergelijken met de eerdere situaties die worden genoemd.
Weet u hoeveel bedrijven religieuze organisaties weigeren als klant? Komt dit breder voor dan in de banken- en betaalsector?
Ik ben niet bekend met andere casussen waarbij religieuze organisaties zouden worden geweigerd als klant.
Kan er meer worden gedaan dan een verwijzing naar de individuele route voor de gedupeerden naar het College voor de Rechten van de Mens?
Naast het indienen van een klacht bij het College voor de Rechten van de Mens, kan een mogelijke gedupeerde ook aangifte doen bij de politie of een melding doen bij de lokale anti-discriminatievoorziening. De anti-discriminatievoorzieningen bieden gratis advies en bijstand aan personen die zich gediscrimineerd voelen. Zij kunnen het gesprek aangaan met, in dit geval, de bank, of bijstand bieden bij een gang naar het College voor de Rechten van de Mens. De zaak kan ook aanhangig gemaakt worden bij de rechtbank. De rechter kan oordelen over de vraag of het gemaakte onderscheid in lijn is met de Awgb.
Indien een cliënt zich niet kan vinden in de handelwijze van een bank of andere financiële onderneming, kan ook een klacht worden ingediend bij het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid).
Is het toegestaan dat een gemiddeld bedrijf zelf beoordeelt wanneer sprake is van een religieuze organisatie? Bestaat er regelgeving hierover of een definitie hiervan? Zo nee, in hoeverre leidt het beleid religieuze organisaties te weigeren tot willekeur?
Het beginsel van scheiding tussen kerk en staat brengt met zich dat de overheid geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis mag voorschrijven of voortrekken. De overheid stelt zich neutraal op. Dat betekent ook dat de staat zich niet of zeer terughoudend zal bezighouden met de interpretatie van religie en zich niet zal bemoeien met interne geloofsaangelegenheden en/of aangelegenheden van religieus institutionele aard. Het is dan ook niet aan de overheid om te definiëren wat heeft te gelden als een religieuze organisatie. De instelling bepaalt zelf wanneer zij een cliënt aanmerkt als een religieuze organisatie. Bij het bepalen of er sprake is van een religieuze organisatie dienen instellingen voor alle godsdienstige stromingen dezelfde criteria te hanteren.
Overigens zullen in de praktijk de meeste organisaties hun religieuze karakter en/of religieuze achtergrond zelf uitdragen. Organisaties verwijzen hier bijvoorbeeld naar op hun website. Op basis van die informatie kan een bedrijf bepalen of het om een religieuze organisatie gaat.
Het beperkt aantal wettelijke verlofdagen in een verpleeghuis |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar «Maximaal 42 verlofdagen voor bewoners van zorginstelling»?1
Ja.
Tot mijn spijt heeft de beantwoording van deze vragen door de aanpak van de corona-crisis langer geduurd dan gebruikelijk.
Klopt het dat het daadwerkelijke aantal verlofdagen niet 42 is maar 146, en interpreteert het verpleeghuis in kwestie daarom de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) opgestelde beleidsregel onnodig te strikt? Zo nee, zou in deze casus zorgverlening via het Volledig Pakket Thuis (VPT), Modulair Pakket Thuis (MPT) of een Persoonsgebonden budget (PGB) uitkomst kunnen bieden?
Ja, dat klopt. Het totaal aantal afwezigheidsdagen dat een zorgaanbieder in een jaar kan declareren wanneer de cliënt niet in de instelling verblijft, is maximaal 146 dagen per jaar1. Het betreft 42 dagen vakantieverlof met een maximum van twee weken per keer. Daarnaast kunnen cliënten wekelijks twee dagen (52 x 2 dagen = 104 dagen per jaar) aaneengesloten elders verblijven. De NZa heeft het per 1 januari 2020 mogelijk gemaakt dat weekenddagen ook doordeweeks kunnen worden opgenomen.
Komt het vaker voor dat mensen met een hoog geïndiceerd zorgprofiel door een familielid zelfstandig langdurig verzorgd worden, aangezien iemand zorg vanuit de Wet langdurige zorg(Wlz) kan aanvragen als er 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig is om ernstig nadeel te voorkomen?
Mensen die voor de Wlz zijn geïndiceerd kunnen die zorg ook thuis ontvangen in de vorm van een VPT, een MPT of een PGB. Zij hebben allen een behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid. Het betrof ultimo 2019 respectievelijk 11.977 VPT, 28.268 MPT en 45.555 PGB2. Een deel van deze mensen woont in een geclusterde woonvoor- ziening. In de regel wonen mensen met een hoog zorgprofiel in een intramurale instelling. Ouderinitiatieven worden hoofdzakelijk gefinancierd op basis van een PGB. Hierop zijn de beleidsregels van de NZa niet van toepassing.
In individuele omstandigheden is sprake van een behoefte aan een langer vakantie- verlof dan veertien dagen. Navraag bij Zorgverzekeraars Nederland en de branche- verenigingen ActiZ en de VGN leert dat in enkele tientallen individuele situaties per jaar sprake is van een wens tot verlof dat niet past binnen de voorwaarden van de in het antwoord op vraag 2 genoemde beleidsregels.
Speelt de problematiek rondom verlofdagen ook in de zorg voor kinderen met een beperking? Zo ja, zijn er ook signalen vanuit bijvoorbeeld bepaalde ouderinitiatieven dat de beleidsregel van de NZa rond verlofdagen spanning oplevert binnen het functioneren als gezin?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van zins om de beleidsregel van de NZa te laten aanpassen om ouders en kinderen van personen die intramurale Wlz-zorg ontvangen en regelmatig hun familielid te logeren hebben, tegemoet te komen?
Het op- en vaststellen van beleidsregels is primair een bevoegdheid van de NZa. Over de signalen zoals ook in deze vragen verwoord, heb ik contact opgenomen met de NZa. De NZa heeft mij laten weten bereid te zijn om met zorgkantoren en zorg- aanbieders/brancheverenigingen knelpunten in de regels en nadere voorwaarden rondom de bekostiging van de afwezigheidsdagen te bespreken en zo nodig aan te passen, zodat partijen voldoende mogelijkheden hebben om maatwerk af te spreken.
Vanwege de coronacrisis komt het de afgelopen maanden voor dat mantelzorgers hun verwanten die in Wlz-instellingen wonen bij hen thuis verzorgen. Bij een langere afwezigheid dan veertien dagen, krijgen de instellingen de omzetderving die hiermee gepaard gaat gecompenseerd via de NZa beleidsregel SARS-CoV-2 virus.
Voor instellingen binnen de gehandicaptenzorg heb ik de regeling ten aanzien van de omzetderving verlengd tot 1 augustus 2020. Voor instellingen binnen de ouderenzorg tot 1 september 2020.
De berichtgeving rondom het coronavirus COVID-19 via de sociale mediakanalen van de Rijksoverheid |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Bruno Bruins (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving rondom het coronavirus (COVID-19) via de sociale mediakanalen van de Rijksoverheid?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat op zowel de website van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als de Inspectie van het Onderwijs geen enkele informatie te vinden is over COVID-19, specifiek gericht op zaken die voor het onderwijs relevant zijn?
Informatie van de overheid is te vinden op de website van rijksoverheid.nl. Daar is ook alle informatie van de rijksoverheid te vinden over het Coronavirus COVID-19. Er is bewust voor gekozen om op één centrale plek alle actuele informatie continu bij te werken en er voor te zorgen dat er eenduidig informatie wordt verstrekt. Ministeries plaatsen dus niet zelf informatie over het Coronavirus COVID-19 op de pagina van hun eigen ministerie maar alle informatie wordt gebundeld op rijksoverheid.nl. Op de centrale pagina over het Coronavirus COVID-19 zijn specifieke vragen en antwoorden te vinden over reizen, voor ondernemers en ook over onderwijs. Op de website van het Ministerie van OCW, onderdeel van rijksoverheid.nl, is recent ook een link naar de veelgestelde vragen antwoorden over het Coronavirus COVID-19 en onderwijs op rijksoverheid.nl geplaatst. Ook de Inspectie van het Onderwijs heeft een link op haar website die verwijst naar de pagina «Veelgestelde vragen over het Coronavirus en het onderwijs» op rijksoverheid.nl.
Wat is de reden dat er op de hierboven genoemde websites bijvoorbeeld geen informatie is te vinden over hoe scholen om moeten gaan met personeel en/of kinderen met (milde) klachten en over wat de regels zijn voor het sluiten van scholen of het thuislaten van kinderen vanwege (angst voor) besmetting met het coronavirus, of hoe om te gaan met schoolreizen in binnen- en buitenland?
Tot en met maandag 6 april wordt er geen les gegeven op locatie in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van onderwijs op afstand.
Op de pagina «Veelgestelde vragen over coronavirus en het onderwijs» op rijksoverheid.nl, waar het Ministerie van OCW en de Inspectie van het Onderwijs naar verwijzen, worden vragen beantwoord. Naast vele andere vragen en antwoorden is daar ook het antwoord te vinden op de vraag waar school, universiteit of kinderopvangorganisaties terecht kunnen voor actuele informatie.
Bent u bereid om op de kortst mogelijke termijn wel deze informatie specifiek toegespitst op het onderwijs op de websites te plaatsen?
Zoals in de vorige antwoorden staat aangegeven is dat al gebeurd.
Kunt u aangeven of er rechtstreekse informatie hierover naar de scholen in Nederland is gestuurd of dat er een centraal punt is waar scholen zich kunnen melden met allerhande vragen over het coronavirus? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid scholen rechtstreeks te informeren en/of een centraal punt in te stellen waar scholen met vragen naartoe kunnen?
Vanuit het Ministerie van OCW is de afgelopen weken intensief contact geweest met de vertegenwoordigers van het onderwijsveld om hen zo goed mogelijk van informatie te voorzien. Zo zijn met de vertegenwoordigers van onderwijs-instellingen de adviezen van het RIVM gedeeld en is er op de website van de rijksoverheid specifieke informatie beschikbaar voor het onderwijs. Op dinsdag 10 maart hebben wij een brief gestuurd aan het onderwijs via alle sectorraden, vakbonden en diverse belangenorganisaties. Op donderdag 12 maart heeft het kabinet nieuwe adviezen en maatregelen aangekondigd om het virus zoveel mogelijk in te dammen en verdere verspreiding zoveel mogelijk te beperken. Naar aanleiding van deze adviezen en maatregelen is met al deze partijen overleg gevoerd over de uitwerking en uitvoering van de maatregelen in het onderwijs en over de impact die dit heeft voor scholen, onderwijspersoneel, leerlingen en ouders. Met de vertegenwoordigers van onderwijsinstellingen is afgesproken dagelijks contact te hebben over actuele ontwikkelingen. Hiervoor is een centraal informatiepunt ingericht op www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19
Met de vertegenwoordigers van de onderwijsinstellingen is op vrijdag 13 maart en op zondag 15 maart overleg gevoerd. Op zondag 15 maart heeft het kabinet besloten de scholen te sluiten.
Wordt er op dit moment nagedacht op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over hoe te handelen bij scenario’s waarbij scholen dicht moeten vanwege gebrek aan personeel of grootschalige besmetting met het coronavirus bij kinderen/ouders of scenario’s waarbij scholen in delen van Nederland of heel Nederland dicht moeten voor een bepaalde tijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze worden scholen geholpen bij het vormgeven van afstandsonderwijs op een dergelijk grote schaal?
Zondag 15 maart is besloten om tot en met maandag 6 april geen les meer te geven op locatie in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, en middelbaar beroepsonderwijs. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van onderwijs op afstand.
We waren voorbereid op het nemen van aanvullende maatregelen. Ook zijn we doorlopend in goed overleg met het onderwijsveld over de uitvoering van de maatregelen die nu gelden en de ondersteuning die daarbij nodig is.
Kunt u aangeven hoeveel scholen zich de afgelopen weken genoodzaakt zagen om schoolreizen of uitwisselingen naar het buitenland af te blazen uit angst voor het coronavirus? Kunt u daarbij tevens aangegeven om hoeveel scholen het gaat die deze beslissing hebben moeten nemen voordat er sprake was van een negatief reisadvies voor het betreffende land of deel van het land?
Nee, die cijfers heb ik niet.
Bent u bereid om met reisorganisaties en vervoersmaatschappijen in gesprek te gaan over goede oplossingen voor scholen voor het omboeken en annuleren van reizen? Zo nee, waarom niet?
Scholen staan zelf in contact met reisorganisaties en vervoersmaatschappijen over het omboeken en annuleren van reizen. Het gaat om specifieke situaties per school, ook als het gaat om verzekeringskwesties. Reisorganisaties en vervoersmaatschappijen zijn goed in staat om deze situaties te overzien.
De aanhoudende intimidatie van vrouwen buiten abortusklinieken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat ondanks eerdere debatten, toezeggingen en moties over het onderwerp, de intimidatie van vrouwen buiten abortusklinieken onverminderd doorgaat?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening dat het intimideren van vrouwen voor een abortuskliniek moreel verwerpelijk gedrag is dat per direct moet stoppen? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn eerdere commissiebrief en antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp heb aangegeven vind ik het onwenselijk als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken hinder ondervinden door demonstranten.2, 3 Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen.
Het recht om te demonstreren is vastgelegd in de Grondwet. Dat daarbij onwelgevallige of soms zelfs choquerende meningen aan de orde kunnen zijn, is op zichzelf genomen geen reden om het demonstratierecht te beperken. Ik kan me echter goed voorstellen dat bepaalde meningen, op een voor een vrouw toch vaak al moeilijk moment in haar leven, op zijn minst intimiderend voelen. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4, 8 en 9.
Kunt u een uitgebreid overzicht geven van de concrete stappen die u heeft gezet sinds het eerste debat over deze kwestie in juni 2019?2 Kunt u daarbij toelichten welke resultaten uw aanpak heeft gehad? Hoe verhouden deze resultaten zich tot de voortdurende intimidaties die gesignaleerd worden door de abortusklinieken?
In mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van Kamervragen gaf ik al aan dat het op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) primair aan gemeenten (de burgemeester) is om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden. Tot dusverre hebben gemeenten waar abortusklinieken zijn gevestigd steeds aangegeven dat zij over genoeg bevoegdheden beschikken om de demonstraties in goede banen te leiden.
Omdat de vrijheid van demonstreren en de vrijheid van meningsuiting fundamentele grondrechten zijn, is het uitgangspunt dat de burgemeester zich zoveel mogelijk moet inspannen om demonstraties te faciliteren en te beschermen. Daarbij geldt dat ook meningsuitingen die choqueren of als storend worden ervaren bescherming verdienen. Volgens de Grondwet heeft in Nederland niemand voorafgaand toestemming nodig om gedachten en gevoelens te openbaren, dat zou neerkomen op censuur. De burgemeester kan daarom geen beperkingen opleggen vanwege de (onjuiste) inhoud van een demonstratie of een meningsuiting. Wel kan hij op grond van de Wom om andere redenen voorschriften en beperkingen stellen, aanwijzingen geven of in het uiterste geval een demonstratie verbieden of beëindigen. In de beantwoording van eerdere Kamervragen ben ik hier uitvoeriger op ingegaan.9 Het recht om te demonstreren en om je mening te uiten is niet onbegrensd. Bij strafbare gedragingen of uitingen, zoals intimidatie, kan worden ingegrepen. Iedereen die kennis heeft van een (vermeend) strafbaar feit kan aangifte doen bij de politie.
De politie, het OM en uiteindelijk de strafrechter zullen van geval tot geval moeten beoordelen of een concrete gedraging strafbaar is.
Ik heb vanuit de gemeenten geen signalen ontvangen dat zij, met inachtneming van het respect voor de hiervoor geschetst grondrechten, niet genoeg mogelijkheden hebben om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden. Zie verder het antwoord op de vragen 8 en 9.
Deelt u tevens de mening dat het onaanvaardbaar is dat de groepering «Schreeuw om Leven» in Rotterdam een nepambulance parkeert bij de abortuskliniek met de tekst «abortus is babymoord» en daarnaast ook nog onjuiste informatie verspreidt? Zo ja, waarom? Welke bestuurlijke dan wel juridische mogelijkheden bestaan er om hier tegen op te treden? Zo nee, waarom niet? Zou volgens u wetgeving zoals in Frankrijk bestaat, waarbij misleidende informatie wordt verboden, een optie zijn om dergelijke acties te verbieden?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben burgemeesters voldoende handvatten om tegen deze praktijken op te treden? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom enkele burgemeesters aangeven niet de juiste handvatten te hebben? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat zij die handvatten wel krijgen?
Uit de wetsgeschiedenis van de Wom volgt dat het criterium «bescherming van de gezondheid» restrictief moet worden uitgelegd. In de memorie van toelichting is de bestrijding van een epidemie als voorbeeld genoemd. Gelet hierop zie ik in algemene zin geen aanknopingspunten om aan te nemen dat hieronder ook de mogelijke effecten voor de psychische gezondheid van vrouwen kunnen vallen die te maken (kunnen) krijgen met demonstranten bij een bezoek aan een abortuskliniek. Zou een burgemeester met dat doel een beperking opleggen, dan is het uiteindelijk aan de bestuursrechter om daar – in een concreet geval – een oordeel over te geven, indien een demonstrant daartegen opkomt.
Deelt u de mening dat bovenstaande praktijken de psychische gezondheid van de desbetreffende vrouwen kan schaden en dat daarom artikel 2 van de Wet openbare manifestaties van toepassing kan zijn op grond waarvan beperkingen aan het recht tot belijden van godsdienst of levensovertuiging en het recht tot vergadering en betoging, kunnen worden opgelegd «ter bescherming van de gezondheid»? Zo ja, welke beperkingen zijn mogelijk? Kan daartoe ook het aanleggen van een bufferzone behoren? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Bij de uitoefening van het demonstratierecht kan sprake zijn van hinder. Indien abortusklinieken van mening zijn dat zij onevenredige schade oplopen door de demonstranten, kunnen zij ervoor kiezen om een civiele procedure op te starten. Het is vervolgens aan de burgerlijke rechter om daarover een oordeel te vellen.
Acht u het mogelijk dat abortusklinieken vanwege de genoemde praktijken onevenredige schade oplopen, bijvoorbeeld vanwege extra kosten voor beveiliging of voor begeleiding en nazorg van vrouwen? Zo ja, in hoeverre zou dit in een civiele procedure op de demonstranten kunnen worden verhaald? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Voor een demonstratie acht ik een dergelijk gebiedsverbod niet mogelijk. Op vragen over het groepsverbod van artikel 172a Gemeentewet heeft de regering bij de totstandbrenging van dit artikel geantwoord dat het recht tot betoging een grondrecht is, dat niet kan worden beperkt door een dergelijk, door de burgemeester opgelegd verbod. Het reguleren van een demonstratie kan uitsluitend op grond van de Wom.10
Acht u de inzet van een gebiedsverbod op grond van artikel 172a Gemeentewet mogelijk om dit soort praktijken te voorkomen?
Demonstreren is het (grond)recht om met meerdere mensen in het openbaar uiting te geven aan gevoelens of wensen op maatschappelijk en politiek gebied. Zoals eerder aangegeven krijgen meningsuitingen die choqueren of als storend worden ervaren ook bescherming.
Het recht om te demonstreren en om je mening te uiten is echter niet onbegrensd. Uitingen kunnen onder bepaalde omstandigheden strafbaar zijn, bijvoorbeeld wanneer zij beledigend zijn (artikel 266 Sr), opruiend zijn (artikel 131 Sr) of wanneer ze aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen bepaalde groepen. Of er sprake is van strafbare gedragingen of uitingen is afhankelijk van de aard van de uitingen en gedragingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Van strafbaarheid op grond van «belediging» (artikel 266 Sr) kan slechts sprake zijn als de uiting een bepaalde persoon betreft. Voor strafbaarheid op grond van opruiing (artikel 131 Sr) is onder meer vereist dat degene die de uiting doet de opzet heeft om anderen aan te zetten tot strafbare feiten. Voor strafbaarheid wegens aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden is vereist dat het gaat om een uiting die een bepaalde groep betreft, vanwege de kenmerken van die groep, die bij wet bepaald zijn. Zowel bij belediging als bij het aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden, speelt bovendien dat de uiting dient te worden afgewogen tegen het recht op de vrijheid van meningsuiting. In voorkomende gevallen verdient een uiting bescherming vanwege het recht op de vrijheid van meningsuiting. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de uiting een bijdrage aan het publieke debat levert (bijvoorbeeld een deelname aan een maatschappelijke discussie). Dergelijke uitingen zijn in beginsel niet strafbaar, tenzij ze «onnodig grievend» zijn. De politie, het OM en uiteindelijk de strafrechter zullen echter van geval tot geval moeten beoordelen of een concrete gedraging strafbaar is. Als Minister ga ik hier niet over.
Kunnen leuzen zoals «abortus is (baby) moord» onder omstandigheden strafbaar zijn? Zo ja, op grond van welke wetsartikelen? Kan er bijvoorbeeld sprake zijn van aanzetten tot haat zoals bedoeld in artikel 137d Wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de overige gestelde vragen biedt de Wom de burgemeester verschillende mogelijkheden om te voorkomen dat de activiteiten van abortusklinieken en hun bezoekers worden belemmerd in het uitoefenen van hun rechten. Zo zijn er gemeenten waar een plek voor de demonstratie is aangewezen. Dit kan op grond van de plaatselijke omstandigheden een geschikte en juridisch aanvaardbare manier zijn om recht te doen aan enerzijds de vrijheid om te demonstreren en anderzijds de vrijelijke toegang voor vrouwen tot abortuszorg. Het strafrecht biedt mogelijkheden om tegen eventuele uitwassen op te treden. Gelet hierop, evenals op het recht op de vrijheid van meningsuiting en het recht tot vergadering en betoging, zie ik dan ook geen aanleiding om de wet- en regelgeving te wijzigen.
Welke wijzigingen in wet- of regelgeving zouden nodig zijn om het aanspreken van vrouwen voor een abortuskliniek, met de boodschap dat abortus moord is en het tonen van afbeeldingen van foetussen, wel strafbaar te kunnen stellen?
Een dergelijk overzicht is mij niet bekend. Wel wordt opgemerkt dat het demonstratierecht en de vrijheid van meningsuiting niet alleen nationaal, maar ook internationaal stevig zijn verankerd, zoals in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Andere (ons omringende) landen, waaronder de landen van de Raad van Europa, zijn daarmee ook internationaalrechtelijk gebonden aan de vergaande bescherming die het demonstratierecht en het recht op vrije meningsuiting genieten. Daaruit vloeit onder meer voort dat de overheid haar best moet doen een protest toe te staan daar waar de doelgroep die kan horen en zien. Deze bescherming geldt ook voor protesten of betogingen waarbij beledigende, verwerpelijke of zelfs choquerende uitingen worden gedaan. Voor het overige geldt dat andere landen binnen de bandbreedte van het internationale recht de vrijheid hebben eigen keuzes maken die aansluiten bij hun eigen rechtscultuur. Die keuzes zijn soms (sterk) historisch bepaald. Nederland heeft ervoor gekozen om zoveel mogelijk bescherming te bieden aan demonstraties.
Kunt u een overzicht geven van regelgeving in andere landen waarbij dit soort activiteiten worden verboden, dan wel het recht op demonstratie wordt beperkt?
In de Nederlandse abortuswetgeving is gekozen voor een balans tussen de beschermwaardigheid van het leven en het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw. Dat betekent dat ook dat vrouwen in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking moeten kunnen overwegen en toegang moeten hebben tot abortuszorg. Ik sta daarvoor en meen dat de abortuszorg momenteel voldoende toegankelijk is.
Gemeenten hebben aangeven dat zij over genoeg bevoegdheden beschikken om de demonstraties in goede banen te leiden. Daarom zie ik geen noodzakelijke actie, anders dan het landelijk delen van informatie, zoals dit nu al plaatsvindt. Ik zal in gesprek blijven met gemeenten en abortusklinieken en uw Kamer jaarlijks informeren.
Hoe gaat u uitvoering geven aan uw rol als hoofdverantwoordelijke voor de volksgezondheid en verzekeren dat ook vrouwen die een abortus moeten ondergaan deze zorg veilig kunnen ontvangen, zonder bedreigd of geïntimideerd te worden?
Het bericht ‘In Saudi Arabia, contacting the EU is a crime´ |
|
Sven Koopmans (VVD), Lilianne Ploumen (PvdA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Sadet Karabulut , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «In Saudi Arabia, contacting the EU is a crime»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat het in Saoedi-Arabië blijkbaar een misdaad is om contact op te nemen met een EU-ambassade, in dit geval de Nederlandse ambassade?
Het bericht gaat over de groep vrouwenrechtenactivisten die in mei 2018 in Saudi-Arabië werd gearresteerd. De aanklacht tegen de vrouwenrechtenactivisten heeft onder andere betrekking op het delen van informatie met derde landen. In de tenlastelegging van een van de activisten, Loujain al-Hathloul, wordt verwezen naar contacten met de Nederlandse ambassade.
Nederland heeft meerdere malen, in bilaterale gesprekken en in multilaterale fora, zorgen uitgesproken over de arrestaties en rechtszaken tegen de groep vrouwenrechtenactivisten. Tijdens mijn bezoek aan Saudi-Arabië op 19 en 20 februari heb ik deze kwestie ook persoonlijk aangekaart in gesprekken met Minister van Buitenlandse Zaken Bin Farhan en Minister van Staat van Buitenlandse Zaken Al-Jubeir. Uiteraard is het kabinet van mening dat het aangaan van contacten met de Nederlandse ambassade geen misdaad zou moeten zijn. Voor zover bekend waren de contacten die de ambassade heeft gehad niet in strijd met de wet- en regelgeving van Saudi-Arabië.
Bent u bereid nadere toelichting en uitleg te vragen aan de Saoedische ambassadeur in Nederland? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds nadere toelichting gevraagd aan de Saoedische ambassadeur in Nederland. Het eerste gesprek hierover vond plaats in maart 2019, en is sindsdien verschillende keren aan de orde geweest. In dit gesprek is duidelijk gemaakt dat contacten die de Nederlands ambassade in Riyad onderhoudt voor zover ons bekend niet in strijd zijn met de wet- en regelgeving in Saudi-Arabië. Het contacten onderhouden met het maatschappelijk middenveld behoort tot gangbare werkzaamheden van diplomaten. Deze boodschap is op 9 maart 2020 nogmaals duidelijk overgebracht aan de Saoedische ambassade. Daarnaast heeft Nederland op verschillende manieren zijn bredere zorgen aangekaart over de rechtszaken tegen de vrouwenrechtenactivisten. Het feit dat het merendeel van deze groep inmiddels voorwaardelijk is vrijgelaten en de rechtszaak thuis kan afwachten kan als een voorzichtig bemoedigende stap worden gezien, doch Nederland en de EU zullen deze kwestie blijven aankaarten.
Klopt het dat het EU-diplomaten, waaronder Nederlanders, niet toegestaan is de hoorzittingen bij te wonen? Zo ja, welke stappen gaat u in reactie hierop ondernemen, al dan niet in EU verband? Zo nee, wie zullen er namens Nederland en/of de EU de hoorzittingen bij gaan wonen?
Het klopt dat EU-diplomaten, waaronder Nederlandse diplomaten, sinds het najaar van 2018 geen toegang hebben gekregen tot hoorzittingen van rechtszaken. Nederland, evenals een aantal gelijkgezinde EU-landen, blijft proberen om toch toestemming te krijgen voor het bijwonen van verschillende rechtszaken. Tot op heden hebben de Saoedische autoriteiten daar echter niet positief op gereageerd. De EU-delegatie in Riyad heeft reeds in maart 2019 haar zorgen over het niet toelaten van waarnemers overgebracht aan de Saoedische autoriteiten. Ook heeft de EU speciaal vertegenwoordiger voor Mensenrechten Eamon Gilmore in een gesprek met de voorzitter van de Saoedische mensenrechtencommissie dhr. Al-Awad op 12 maart jl. nogmaals aangedrongen op het toelaten van EU-diplomaten als waarnemers bij rechtszaken.
Is er namens de EU een (publieke) reactie geweest op de strafbaarheid van het contact met de EU richting de Saoedische overheid? Zo ja, hoe luidt deze reactie? Zo nee, waarom niet?
De EU volgt de ontwikkelingen rondom de rechtszaken van de vrouwenrechtenactivisten sinds de arrestaties in mei 2018 nauwgezet. De EU heeft deze zaken op verschillende manieren aan de orde gesteld. Dit gebeurde bijvoorbeeld in een gesprek van de EU speciaal vertegenwoordiger voor Mensenrechten, Eamon Gilmore, met de voorzitter van de Saoedische mensenrechtencommissie, dhr. Al-Awad. Ook tijdens het bezoek van de Saoedische Minister van Staat van Buitenlandse Zaken Al-Jubeir aan Brussel, in januari dit jaar, werd de zaak aangekaart. In de Mensenrechtenraad heeft de EU ook aandacht gevraagd voor deze zaak (zie antwoord op vraag 7).
Deelt u de mening van de EU-delegatie dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat contact met de EU-delegatie, andere ambassades of Human Rights Watch of Amnesty International een reden is om in de gevangenis te belanden? Zo ja, hoe gaat u deze mening richting de Saoedische overheid uitdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
Heeft u, of gaat u, in EU-verband benadrukken dat het van belang is dat er richting Saoedi-Arabië een gezamenlijk standpunt over (het schenden van) mensenrechten ingenomen gaat worden? Zo ja, bent u bereid hierin een voortrekkersrol te spelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in EU-verband zeer regelmatig voor aandacht voor de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië. In lijn met die inzet werd in de item 4-verklaring van de EU bij de Mensenrechtenraadsessies in maart 2019 en september 2019 aandacht gevraagd voor de positie van vrouwenrechtenactivisten en mensenrechtenverdedigers in dit land. Ook tijdens de meest recente sessie van de Mensenrechtenraad, op 10 maart 2020, werd in de item-4 verklaring van de EU expliciet aandacht gevraagd voor de voortdurende detentie van Al-Hathloul en andere vrouwenrechtenactivisten. Daarnaast heeft de EU op verschillende momenten in bilaterale gesprekken met de Saoedische autoriteiten aandacht gevraagd voor mensenrechten. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen, aangezien de hoorzitting op 11 maart 2020 is, binnen één week beantwoorden?
Ja. De hoorzitting van 11 maart 2020 is overigens verplaatst naar 18 maart 2020.
De zaak van dhr. Singh |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel van Nispen , Lammert van Raan (PvdD), Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Henk Krol (50PLUS), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over de zaak van de heer Singh?1
Klopt het dat het verzoek in het kader van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) van de heer Singh abusievelijk door het Amerikaanse ministerie van Justitie aan de autoriteiten in Aruba is gezonden? Bent u bereid dit na te gaan?
Nee, de Verenigde Staten hebben geen officieel WOTS-verzoek aan Aruba toegezonden. Het bericht dat de Verenigde Staten abusievelijk aan Aruba toezonden, was een kennisgeving van 25 juli 2019 dat de heer J.S. aan de staat Californië te kennen heeft gegeven dat hij naar Nederland overgeplaatst wil worden en dat de staat Californië zal beoordelen of zij op basis van dit verzoek een nader onderzoek starten.
Heeft het ministerie van Justitie en Veiligheid het WOTS-verzoek van de heer Singh inmiddels onder ogen gekregen? Zo ja, kunt u bevestigen dat dit dan betekent dat het Amerikaanse ministerie van Justitie het verzoek heeft beoordeeld en positief heeft besloten ten aanzien van dit verzoek?
Er is geen WOTS-verzoek ten aanzien van de heer J.S. uit de Verenigde Staten ontvangen.
Bent u bereid, wanneer u het WOTS-verzoek onder ogen krijgt, hier positief over te beslissen, mede gelet op de humanitaire aspecten van deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zodra Nederland een officieel verzoek ontvangt, zal dit aan de gebruikelijke WOTS-kaders worden getoetst. De ratio achter de WOTS, zoals opgenomen in het met uw Kamer vastgestelde beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (hierna: het Beleidskader), is niet allereerst humanitair van aard (te zware straf of detentieomstandigheden die niet stroken met onze opvattingen), maar is gericht op resocialisatie, namelijk in het land waar men woont. Dit laatste wordt bepaald aan de hand van het bindingscriterium. In dit verband is van belang dat de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (IOS) in 2015, op verzoek van de Verenigde Staten (VS) en op grond van artikel 6, derde lid, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP), een inschatting heeft verricht naar de slagingskans van een eventueel officieel verzoek van de zijde van de VS. Hierbij is gebruik gemaakt van de in 2015 door de VS meegezonden stukken en de Basisregistratie Personen. Op grond hiervan heeft IOS, zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, aan de VS medegedeeld dat J.S. niet voldoet aan de geldende criteria. Uiteraard kunnen de VS alsnog een officieel verzoek indienen.
Klopt het dat Nederland ook zelf een procedure kan starten om tot overdracht van het vonnis van de heer Singh te komen? Zo ja, waarom is dit nooit gebeurd? Bent u bereid deze procedure alsnog te starten, zo nodig op humanitaire gronden?2
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) kan zowel de staat van veroordeling, als de staat van tenuitvoerlegging een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging starten. Nederland verzoekt als staat van tenuitvoerlegging alleen om overdracht indien een overname van de tenuitvoerlegging in de rede ligt. Aangezien, zoals bij antwoord 4 geschetst, aan de VS is medegedeeld dat de heer J.S. niet aan de criteria voldoet, ligt het niet in de rede dat Nederland in deze zaak een dergelijk verzoek indient.
Klopt het dat u zonder medeweten van de heer Singh en zijn advocaten een gratieverzoek heeft ingediend in 2018? Zo ja, kunt u hiervan schriftelijke bewijzen overleggen?
Het is diplomatieke usance om vertrekkende bewindslieden te bedanken, waarbij ook aandacht kan worden gevraagd voor specifieke actuele onderwerpen die tussen twee landen spelen. Vóór het einde van de termijn van Jerry Brown als gouverneur van de staat Californië in januari 2019 heb ik in december 2018 de gouverneur in een persoonlijke brief bedankt voor de Nederlands-Californische samenwerking. Omdat een Amerikaanse ambtsdrager op het moment van aftreden soms een laatste keer gebruik maakt van verschillende bevoegdheden, bijvoorbeeld de bevoegdheid tot gratieverlening, heb ik in deze brief, zoals ook in diverse andere eerdere en latere contacten (o.a. op kabinetsniveau), gewezen op de humanitaire situatie van de Nederlandse gedetineerde J.S. Ik heb hierbij onder meer uitdrukkelijk melding gemaakt van de bevoegdheid van de gouverneur om gratie te verlenen. Dit was een passend onderdeel in de voortdurende diplomatieke inspanningen ten aanzien van de heer J.S.
Klopt het dat de consul-generaal te San Francisco aanstuurt bij de heer Singh om over te stappen naar een andere organisatie dan PrisonLaw? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Nee, dat klopt niet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert alle Nederlandse gedetineerden over de mogelijkheid van begeleiding in het kader van consulaire bijstand. Onder meer om vast te stellen of een gedetineerde in aanmerking wenst te komen voor consulaire bijstand en/of begeleiding door de gesubsidieerde organisaties, hanteert het ministerie een toestemmingsformulier dat de gedetineerde zelf invult. Het staat elke gedetineerde vrij om gebruik te maken of af te zien van consulaire bijstand door de Nederlandse overheid en van de begeleiding die wordt geboden door onafhankelijke organisaties die daartoe subsidie ontvangen van de Nederlandse overheid, onder andere voor aanvullende juridische ondersteuning. Eén en ander is een aanbod en geen verplichting. Omdat er in 2019 en 2020 wijzigingen plaatsvonden in de gesubsidieerde organisaties die Nederlandse gedetineerden begeleiden, wijzigde ook het formulier (met vermelding van de nieuwe subsidieontvangers) en moest het formulier opnieuw door de heer J.S. worden ingevuld en ondertekend. Eén van de vragen van de heer J.S. naar aanleiding hiervan was om informatie te ontvangen over deze nieuwe organisaties. Via het opnieuw ingevulde formulier wordt gewaarborgd dat de heer J.S. consulaire bijstand kan blijven ontvangen en de gegevens worden verwerkt in overeenstemming met regels voor persoonsgegevensbescherming. Het staat de heer J.S. volledig vrij om cliënt van PrisonLaw te blijven.
Kunt u nader uiteenzetten hoe precies wordt bepaald of iemand al dan niet voldoende binding heeft met Nederland om in aanmerking te komen voor overplaatsing op basis van een WOTS-verzoek? Speelt het feit dat iemand geen familie heeft in het land van gevangenisstelling, maar wel in Nederland, hierin een belangrijke rol? Zo ja, waarom is in het geval van de heer Singh dan toch besloten dat er niet genoeg binding was met de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
Conform het voornoemde beleidskader wordt bij «het bepalen of er sprake is van binding [...] onder meer gekeken naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, GBA) en hoe lang, waar hij werkt, waar het gezin verblijft dan wel de familie en zo meer. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij na afloop van zijn detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking voor overbrenging. Daarvan is sprake in het geval betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar een land buiten Nederland te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend.»
Voor zover de vraag ziet op de specifieke omstandigheden van gedetineerde J.S. moet ik u mededelen dat er in het kader van de privacy hierover geen uitspraken worden gedaan.
Welke inspanningen verricht u om, op humanitaire gronden, aandacht te vragen voor deze zaak bij het Amerikaanse ministerie van Justitie?
De verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten om vervroegde vrijlating in de afgelopen jaren hebben niet tot een voor de heer J.S. positief resultaat geleid. Zoals ik uw Kamer vaker meedeelde, heeft Nederland onder meer via de diplomatieke kanalen meermaals steun uitgesproken voor een vervroegde vrijlating van de heer J.S. op humanitaire gronden. Nederland zal ook in de toekomst bij passende gelegenheden de verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten op humanitaire (niet juridische) gronden ondersteunen.
Bent u bereid zich maximaal in te spannen om de heer Singh, desnoods op humanitaire gronden, terug naar Nederland te halen? Zo ja, kunt u de Kamer van uw inspanningen op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
In de casus van de heer J.S. spelen geen uitzonderlijke omstandigheden die een inspanning op juridische gronden rechtvaardigen. Zoals in het bovengenoemd beleidskader beschreven, is de WOTS geen instrument dat ingezet wordt op basis van humanitaire gronden. Wel zal Nederland, zoals aangegeven in het antwoord onder 9, via met name de diplomatieke kanalen – op humanitaire gronden – de steun uitspreken voor eventuele toekomstige verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten om een vervroegde vrijlating. Het initiatief en de positieve inspanning daarvoor liggen evenwel in de eerste plaats bij de heer J.S.
Noodhulp aan Syriërs |
|
Mahir Alkaya , Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Uit welke middelen komen de vier miljoen euro die extra beschikbaar zijn gesteld voor noodhulp in het Noordwesten van Syrië, zoals beschreven in uw brief van 3 maart 2020?1
Uit de noodhulpmiddelen van de BHOS begroting (artikel 4.1).
Is het extra bedrag van vier miljoen aan noodhulp voor Syrië antwoord op het appel van de humanitaire gemeenschap voor de uitvoering van het geüpdatet «inter-cluster readiness and response plan for North West Syria»?2
Het kabinet heeft besloten additionele middelen vrij te maken voor noodhulp in Noordwest Syrië op basis van de snel groeiende noden aldaar. Deze bijdragen passen binnen het «readiness and response plan» van de VN en partnerorganisaties en zijn in aanvulling op de EUR 15 miljoen die al voorzien was voor Syrië in de indicatieve planning van de besteding van noodhulp in 2020 (Kamerstuknr. 34952–108 dd 3 maart 2020).
Naast de twee miljoen euro die via het Dutch Relief Alliance loopt, via welke kanalen wordt de andere helft van het extra bedrag besteedt?
De andere EUR 2 miljoen wordt besteed via het Syria Cross-Border Humanitarian Fund (SCHF), een pooled fund van waaruit VN en (internationale) NGOs fondsen ontvangen om hulpoperaties uit te voeren in Noordwest Syrië.
Gaan de Europese Commissie en de andere lidstaten ook hun hulp aan Syrië intensiveren gezien de humanitaire crisis die sinds december 2019 de ergste vormen sinds het begin van de oorlog aanneemt? Zo nee, kunt u daartoe oproepen bij uw collega’s?
De EU heeft recent een bijdrage van EUR 60 miljoen aangekondigd voor hulp aan Noordwest Syrië en bekijkt mogelijkheden voor additionele bijdragen. Ook EU lidstaten intensiveren hun hulp. Zo heeft Duitsland een extra bijdrage van EUR 100 miljoen aangekondigd; Duitsland onderzoekt nog via welke kanalen dit geld wordt besteed. Nederland onderhoudt actief contact met de Europese Commissie en andere lidstaten hierover.
Wat is uw inzet in de humanitaire diplomatie om noodhulp mogelijk te maken in Syrië? In hoeverre staat dat in verband met de politieke diplomatie voor een blijvend staakt-het-vuren?
Een blijvend staakt het vuren heeft de hoogste prioriteit, ook voor de humanitaire gemeenschap, om te zorgen voor ongehinderde humanitaire toegang tot alle Syriërs in nood. De Nederlandse humanitaire diplomatie ten behoeve van noodhulp in Syrië heeft meerdere vormen, van gesprekken met humanitaire partners om effectieve hulp mogelijk te maken, tot gezamenlijke acties met gelijkgezinde landen waaronder demarches, artikelen in de media en discussies achter gesloten deuren. Zo speelt NL een actieve rol in de International Syria Support Group in Geneve die via de Humanitarian Taskforce zorg draagt voor het bevorderen van humanitaire toegang en de bescherming van burgers. Daarbij gaat het zowel om de verlenging van de «cross-border» hulp vanuit Turkije naar Noordwest Syrië als om het mogelijk maken van cross-line hulp vanuit Damascus, in lijn met het humanitair imperatief.
Nederland blijft zich inzetten voor een politieke oplossing van het conflict in Syrië, conform VNVR Resolutie 2254. Nederland dringt daarbij aan op een actievere rol in dit proces van de EU en de VN: in de laatste Raad Buitenlandse Zaken zoals eerder aan uw Kamer gemeld; in New York, waar de EU en Veiligheidsraadleden hierover in discussie zijn met de Secretaris-Generaal van de VN; in Geneve bij het kantoor van de Speciaal Gezant van de VN en in bilaterale gesprekken met Turkije en Rusland. Ook in die gesprekken wordt nadruk gelegd op de noodzaak voor het bestendigen en monitoren van een duurzaam staakt-het-vuren en het vergroten van ongehinderde humanitaire toegang tot de Syriërs in nood.
Welke belemmeringen zijn er voor Nederland om, al dan niet in internationaal verband, hulp te bieden aan de intern ontheemden in Syrië?
Nederlandse hulp is bestemd voor alle mensen in nood in Syrië en wordt zowel cross border, cross line als in regimegebied geleverd. Een voorwaarde voor ontvangende hulporganisaties is dat deze zich aansluiten bij het Humanitaire Respons Plan dat onder coördinatie van de VN tot stand komt. In heel Syrië bestaan risico’s rond manipulatie van hulpstromen door autoriteiten (van HTS tot regime autoriteiten) en misbruik van hulpgelden binnen organisaties. Nederland is hierover in nauw overleg met zowel VN, Rode Kruis als internationale NGOs. Risico’s en mitigerende maatregelen zijn uitgebreid in kaart gebracht en worden voortdurend aangepast aan de veranderende omstandigheden.
Een concreet voorbeeld van een belemmering is de recente politisering van de «cross-border resolutie», waarbij sinds januari 2020 alleen nog noodhulp geleverd kan worden vanuit Turkije richting Noordwest Syrië en niet meer vanuit Irak richting Noordoost Syrië. Bovendien is de geldigheidsduur van de resolutie teruggebracht van een jaar naar zes maanden. Een groot risico dat Nederland in internationaal verband mede probeert te voorkomen is het aflopen van deze VN Veiligheidsraadresolutie. Dit zou verantwoorde hulpverlening aan Noordwest Syrië ernstig belemmeren, temeer daar cross-line hulp vanuit Damascus nauwelijks van de grond komt, ondanks toezeggingen van het regime.
Verder bestaan er andere bureaucratische, juridische, financiële en politieke belemmeringen om hulp te bieden aan Syriërs in nood. Zo wordt humanitaire toegang om politieke redenen ontzegd, of wordt deze belemmerd vanwege voortdurende onderhandelingen met autoriteiten over welke organisatie waar hulp mag bieden en via wie. Ook kampt het Humanitair Respons Plan nog altijd met een financieringstekort. Ondanks de ontheemding die ook hulpverleners zelf heeft getroffen in Noordwest Syrië, bevestigt de VN dat hulporganisaties voldoende absorptiecapaciteit hebben om extra steun te verwerken. Nederland werkt actief samen met gelijkgezinde landen om humanitaire organisaties in staat te stellen een effectieve humanitaire hulpoperatie uit te voeren.
Kunt u de beantwoording doen toekomen voor het algemeen overleg Noodhulp op 19 maart 2020?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het coronavirus (COVID-19) |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Paul Smeulders (GL), Lisa Westerveld (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de chef van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) overheden dringend adviseert om een «whole government approach»? Kunt u in hoofdlijnen kort uiteenzetten waaruit blijkt dat ook u adequate beleidsmaatregelen neemt om het coronavirus in te dammen?1
Het is ons bekend dat de directeur-generaal van de WHO aandringt op een «whole government approach». Het kabinet heeft een brede aanpak ingezet zodra duidelijk werd dat de maatregelen om het coronavirus te bestrijden invloed hebben op vrijwel alle beleidsterreinen. Dit is ook de reden dat ik u op donderdag 12 maart jl., mede namens het kabinet, een brief heb gestuurd met maatregelen die het kabinet neemt en die raken aan diverse sectoren. Daarnaast heb ik u op zondag 15 maart jl. een brief gestuurd met aanvullende maatregelen. Volgens het kabinet zijn dit adequate bestrijdingsmaatregelen om het virus in te dammen.
Kunt u kwantificeren wat de gewenste capaciteit aan beademingsapparatuur en mondkapjes is? Wat is het verschil tussen de gewenste capaciteit en de gerealiseerde capaciteit? Wat bent u voornemens te doen om de voorraad aan mondkapjes en beademingsapparatuur te verbeteren?
De gewenste capaciteit van zowel beademingsapparatuur als beschermingsmiddelen is afhankelijk van de ontwikkelingen. Ten aanzien van beademingsapparatuur is nu nog voldoende capaciteit beschikbaar. Ik neem wel maatregelen om de bestaande capaciteit uit te breiden. Er worden tachtig extra beademingsapparaten in orde gemaakt voor gebruik. Daarnaast ben ik bezig met andere aanbiedingen om voldoende voorraad achter de hand te hebben. Ten aanzien van beschermingsmiddelen, zoals mondmaskers, is de vraag op dit moment hoger dan het aanbod. Vele aanbiedingen van leveranciers worden op dit moment uitgelopen om te zorgen dat Nederland voldoende beschermingsmiddelen ontvangt. Ik heb inmiddels maatregelen genomen om de beschikbare voorraden via een centrale inkoop en distributieprocedure goed te verdelen over Nederland. De directeuren publieke gezondheid (DPG) zullen hierin een belangrijke verantwoordelijkheid hebben, in samenspraak met het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). De inkoop van bovenstaande producten zal worden uitgevoerd door een centraal team van inkopers van ziekenhuizen. Ik ondersteun dit inkoopteam, bijvoorbeeld als het gaat om internationale contacten met ambassades in Nederland en het buitenland en voorfinanciering van enkele grote voorraden, om de structuur snel te kunnen laten draaien. Ik zal daar het budget voor inzetten dat hiervoor noodzakelijk is.
Is het mogelijk om op korte termijn het aantal Intensive Care bedden uit te bereiden?
Ten eerste wil ik graag verduidelijken dat niet elke patiënt die besmet is met COVID-19 hoeft te worden opgenomen in het ziekenhuis of op de intensive care. Op basis van medisch inhoudelijk criteria wordt door zorgverleners besloten welke zorg nodig is voor de patiënt. Je ziet nu dat er veel patiënten in thuisisolatie kunnen verblijven. In totaal zijn ongeveer 160 patiënten opgenomen (geweest) in een ziekenhuis, minder dan de helft daarvan worden op de IC verzorgd.
In totaal hebben we in Nederland ca. 1150 IC-bedden beschikbaar. Normaal gesproken is ca. 70–75% van deze bedden bezet. Dit verschilt echter per ziekenhuis; sommige ziekenhuizen hebben een hogere bezetting dan anderen. Ziekenhuizen nemen maatregelen om het aantal IC-bedden uit te breiden. Het afschalen van planbare zorg levert ruimte op, omdat een deel van de huidige bezetting op de IC’s patiënten zijn die een operatie hebben ondergaan. Dit levert 20% extra IC-capaciteit op voor zorg aan patiënten met COVID-19.
Ook zijn er in de ziekenhuizen meer IC-bedden beschikbaar, die normaal gesproken niet bezet zijn. Deze boxen kunnen in gebruik worden genomen als er extra personeel van elders uit het ziekenhuis wordt ingezet. Het personeel dat geen electieve zorg uit hoeft te voeren, kan hier bijvoorbeeld voor worden ingezet. Ook kan er op de OK beademd worden, wat extra (nood)capaciteit oplevert. Tot slot kan Defensie zorgen voor 70 extra beademingsapparaten. Met deze maatregelen kunnen in totaal 1500 IC-plekken gecreëerd worden. In aanvulling hierop zijn ook de ziekenhuizen maatregelen aan het verkennen om uit te breiden, zoals de aanschaf van extra beademingsapparatuur, om de capaciteit nog verder op te schalen tot uiteindelijk ongeveer 2000 IC-bedden.
Bent u ervan op de hoogte dat de WHO en het Europees Centrum voor ziektepreventie en bestrijding (ECDC) aangeven dat zij geen signalen hebben dat het coronavirus seizoensgebonden is? Wat betekent dat voor de aanpak van het virus?2 3
Het is nog niet bekend of het virus seizoensgebonden is. Het coronavirus is nieuw en er is veel dat we nog niet weten. We zien onder andere uitbraken in Iran en Zuid-Korea en de WHO stelt dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het virus zich anders gedraagt bij verschillende temperaturen. De experts van de WHO geven aan dat seizoensgebondenheid samenhangt met een aantal factoren: bijvoorbeeld de eigenschappen van het virus en het vermogen van het virus om te overleven in het milieu, maar ook met gedrag van mensen. Van het influenzavirus en andere virussen die luchtwegziekten veroorzaken, is bekend dat zij zich in de winter goed kunnen verspreiden, omdat mensen dan meer bij elkaar komen in kleine ruimten.
Dit betekent voor de aanpak van het virus dat we er niet op moeten rekenen dat het in de lente vanzelf wel minder wordt, aldus het RIVM. Onze maatregelen zijn daarom gericht op indamming van het virus en het beperken van verdere verspreiding.
Kunt u schematisch weergegeven hoe besluiten over noodzakelijke maatregelen worden genomen (met daarbij nadrukkelijk aandacht voor de verantwoordelijkheden die de verschillende overheden (rijk, provincies, gemeenten, bijzondere openbare lichamen) en andere betrokken organen zoals veiligheidsregio’s, GGD’en en andere betrokkenen hebben)?
Ik heb tijdens het debat van donderdag 5 maart toegezegd u hierover per brief te informeren. Ik wil u voor dit antwoord dan ook graag verwijzen naar deze brief die ik u deze week zal doen toekomen.
Kunt u een afwegingskader delen met scholen en kinderopvangcentra op basis van welke afwegingen zij in de «bedrijfsvoering» besluiten moeten nemen?
Het antwoord op deze vraag is vandaag achterhaald door de maatregelen die het kabinet heeft aangekondigd. Vanaf maandag 16 maart tot en met 6 april zijn alle scholen gesloten. Voor nadere precisering verwijs ik u naar de kamerbrief van 15 maart. Gedurende die drie weken zullen wij met de scholen kijken hoe een dergelijke afwegingskader vorm kan krijgen.
Het belang van het kind, het belang van de volksgezondheid én het voorkomen van maatschappelijke onrust spelen bij het maken van een afweging een belangrijke rol. Bij het debat over de bestrijding van het Coronavirus is een motie van het lid Heerma aangenomen waarin het kabinet wordt verzocht een afwegingskader te ontwikkelen met richtlijnen voor het onderwijspersoneel. In onze brief aan uw Kamer van 13 maart (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 151) hebben wij gemeld deze motie uit te gaan voeren. Er zal dus een afwegingskader worden uitgewerkt.
Kunt u uiteenzetten hoe de (crisis)communicatie over het coronavirus op de BES-eilanden is geregeld? Op welke wijze worden de andere landen binnen het Koninkrijk ondersteund bij de aanpak van het virus?
Het zogenaamde IHR-netwerk, gecoördineerd door het RIVM, is de structuur waarlangs aanbevelingen en maatregelen gecommuniceerd worden. Deze structuur is opgezet om de implementatie van de International Health Regulations (IHR regels) binnen de context van de eilanden mogelijk te maken. De afgelopen weken heeft het RIVM als coördinatiepunt van het IHR-netwerk dagelijks contact gehad met alle eilanden. Zowel de diensten publieke gezondheid van de vier Koninkrijkslanden, als ook de drie eilanden van Caribisch Nederland, nemen deel aan dit netwerk.
De diensten Publieke Gezondheid op de eilanden zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering.
Wat betreft ziekenhuiscapaciteit: er is nu wekelijks overleg met de ziekenhuizen op Curaçao, Aruba, Bonaire en St. Maarten om te bespreken hoe elkaar te helpen als er capaciteitsproblemen zijn bij een grotere schaal van besmettingen.
Ook worden Caribisch Nederland en de landen van het Koninkrijk ondersteund bij het ontstaan van tekorten in persoonlijke beschermingsmiddelen.
Bent u ermee bekend dat de Duitse overheid voornemens is om miljarden te investeren om de economische effecten van het coronavirus te beperken, zoals het invoeren van deeltijd-WW? Wanneer acht u het noodzakelijk om ook in Nederland deeltijd-WW in te voeren? Welke andere maatregelen worden in Nederland overwogen en binnen welk tijdspad?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat over economische maatregelen met betrekking tot het coronavirus, die hij op 12 maart jl., mede namens de Minister van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, heeft verstuurd (Kamerstuk 35 420, nr. 1).
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende mensen met een beperking, waaronder de Minister van Gehandicaptenzaken, de toegankelijkheid van de communicatie onvoldoende vinden? Waarom wordt bij persconferenties of extra uitzendingen rondom het coronavirus geen gebruikgemaakt van een tolk gebarentaal en ondertiteling in eenvoudig Nederlands? Deelt u de mening dat de publieke omroep de taak heeft iedereen te bereiken met deze noodzakelijke informatie? Wat bent u voornemens te doen om de toegankelijkheid van de informatievoorziening te verbeteren?
Ik vind het van groot belang dat informatie voor iedereen begrijpelijk, toegankelijk en eenduidig is. We richten ons in dit kader ook op mensen met een beperking. Bij het achtuurjournaal wordt de komende periode een gebarentolk ingezet en ook bij belangrijke persconferenties zullen we dit doen. Daarnaast zijn er filmpjes in gebarentaal met als uitgangspunt de meest gestelde vragen over het coronavirus en de vier handelingsperspectieven. Deze worden gedeeld op de website rijksoverheid.nl/coronavirus. Ook zijn de belangrijkste handelingsperspectieven vertaald naar Engels, Papiamento en Papiamentu, Pools, Arabisch, Turks en Spaans. Deze vertalingen worden onder andere aan zorgorganisaties beschikbaar gesteld. Voor laaggeletterden is, via het landelijk expertisecentrum Pharos dat gespecialiseerd is in communicatie met laaggeletterden, een aangepaste boodschap opgesteld. Slechtzienden maken doorgaans gebruik van voorleessoftware op hun eigen digitale middelen. Ondertiteling is een dienstverlening die de NPO verzorgt op een speciaal kanaal. Zo goed als het gehele Nederlandstalige aanbod van de publieke omroepen wordt door TT888 van ondertiteling voorzien.
Bent u ermee bekend dat indammen van het coronavirus alleen mogelijk is als burgers alert zijn en de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adequaat opvolgen? Bent u bereid op zeer korte termijn de publiekscommunicatie te intensiveren op radio, televisie en online? Wilt u toezeggen om in Nederland ook televisiespotjes uit te zenden om de voorlichting te intensiveren, net als in Vlaanderen wordt gedaan?
Ja. Daarom heeft het kabinet aan iedereen de oproep gedaan om de adviezen van het RIVM, GGD’en en veiligheidsregio’s op te volgen, en zelf na te denken over het verkleinen van risico’s en daarnaar te handelen. Daarnaast heb ik tijdens het plenair debat van 12 maart jl., ook aangekondigd de publiekscommunicatie te gaan intensiveren, onder andere door in te gaan zetten op televisiespotjes. Daarnaast doe ik regelmatig onderzoek naar het sentiment van het algemeen publiek met betrekking tot de informatiebehoefte en het vertrouwen in de genomen maatregelen.
Bent u bereid de gestelde vragen afzonderlijk te beantwoorden voor maandag 16 maart 2020?
Ja.
Het ontbreken van een meldpunt voor slachtoffers en familieleden van sektes |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag over de problematiek van sektes, de zorgen van slachtoffers en familieleden en het ontbreken van één meldpunt voor sekteproblematiek?1
Het kabinet onderkent dat binnen Nederland gesloten gemeenschappen zijn waarbinnen misstanden, waaronder strafbare feiten, plaatsvinden. Slachtofferschap kan op individueel niveau en voor direct betrokkenen een grote impact hebben; het is dan ook van belang dat meldingen en aangiftes goed en zorgvuldig worden opgepakt.
Uit de in de uitzending aangehaalde voorbeelden blijkt dat misstanden en strafbare feiten gemeld kunnen worden bij de daartoe aangewezen instanties, en ook door hen opgepakt worden.
Erkent u dat het bijzonder ongelukkig is dat juist nu Sektesignaal zeer tegen onze zin is opgeheven, nu blijkt dat in het jaar 2019 de meeste meldingen van sektes zijn binnengekomen?
Ik kan deze conclusie niet onderschrijven. Uit het jaarverslag 2019 van Sektesignaal komt naar voren dat Sektesignaal in 2019 267 keer is gebeld. Dit heeft geleid tot 103 dossiers waarin melding werd gedaan van misstanden en/of strafbare feiten. Sektesignaal deelde deze informatie niet met de opsporing, maar melders kregen wel het advies om melding of aangifte te doen en werden waar mogelijk rechtstreeks in contact gebracht met de betreffende instantie. Op basis van deze cijfers moet ik concluderen dat het aantal meldingen bij Sektesignaal de afgelopen jaren redelijk constant is geweest.2
Wist u dat op dit moment slachtoffers van sektes en hun naasten bij de balies van politiebureaus door onvoldoende kennis en expertise niet voldoende gehoord en geholpen worden? Wat vindt u daarvan?
Het beeld dat slachtoffers en naasten niet voldoende gehoord en geholpen worden herken ik niet. In de door u aangehaalde uitzending wordt dat beeld ook niet door feiten gestaafd. Organisaties als Slachtofferhulp kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen ggz-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden.
Wist u dat op dit moment de auteur van een boek over sekteproblematiek veel hulpvragen van familieleden van slachtoffers van sektes ontvangt, wat er op duidt dat het wegbezuinigen van het Meldpunt Sektesignaal voor een leemte heeft gezorgd?
Het oorzakelijk verband in uw vraagstelling vermag ik niet te zien. Sektesignaal heeft zich de afgelopen jaren vooral gericht op het doorverwijzen van slachtoffers naar de verschillende behandelende instanties. Deze telefonische functie is de afgelopen jaren omgebouwd naar een online verwijsfunctie.
Op welke wijze en op welke termijn zal de aangenomen motie-Van Nispen (Kamerstuk 31 015, nr. 189) worden uitgevoerd, nu een grote Kamermeerderheid de regering heeft verzocht zich ervoor in te spannen dat slachtoffers van sektes en hun familieleden zo veel mogelijk bij één herkenbaar punt terechtkunnen voor hulp en doorverwijzing en waar signalen van sektes samenkomen, en de Kamer hierover te informeren?
Naar aanleiding van de motie Van Nispen heb ik het WODC verzocht een onderzoek uit te voeren waarbij bezien wordt of het beëindigen van de subsidie aan Sektesignaal heeft geleid tot een lacune in het beschikbare instrumentarium van politie en andere instanties om te komen tot een opvang van slachtoffers conform de daarvoor geldende uitgangspunten als neergelegd in de Richtlijn minimumnormen slachtoffers (2012/29/EU). Met dit onderzoek geef ik tevens uitvoering aan de motie Van Toorenburg/Van Wijngaarden (31 015, nr. 183) over het versneld uitvoeren van een evaluatie.
Bent u bereid het meldpunt Sektesignaal in de oude vorm terug te laten keren, omdat hiermee slachtoffers en hun naasten een laagdrempelige voorziening geboden kan worden die hulp biedt en doorverwijst, en dat de mensen die ervaring, kennis en expertise hebben opgebouwd hier nu nog steeds beschikbaar voor zouden zijn?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De politie en betrokken instanties in goed staat zijn om misstanden en strafbare feiten aan te pakken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de antwoorden op de vragen zo spoedig als mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Bijna helft oudere huizen steenkoud zonder gas’ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bijna helft oudere huizen steenkoud zonder gas» van 9 maart 2020?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Kunt u reageren op de stelling dat in veertig tot vijftig procent van de woningen een gasnet ook in te toekomst nodig blijft omdat de warmtebehoefte van de koude winterdagen niet kan worden ondervangen met isolatiemaatregelen en een alternatieve warmtevoorziening? Is dit een stelling die het kabinet onderschrijft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zijn er uiteenlopende scenario’s voor het aantal woningen en gebouwen dat in de toekomst aangesloten zal blijven op het gasnet. De belangrijkste onbekende daarbij is de toekomstige beschikbaarheid van duurzaam gas. Verder constateer ik dat naast duurzame gassen en de warmtepomp («all-electric» verwarmen), waar in het artikel de nadruk op ligt, ook warmtenetten op grote schaal gebruikt kunnen worden om wijken duurzaam te verwarmen.
Warmtenetten kunnen goed voorzien in de warmtebehoefte van oudere woningen, ook op koude dagen. Het is daarbij mogelijk om (op termijn duurzaam) gas te gebruiken als back-up en om in de piekvraag in de winter te voorzien. Voor elke wijk geldt dat er, in combinatie met het juiste isolatieniveau, één of meerdere geschikte en betaalbare technieken bestaan. Als voor een wijk uit bijvoorbeeld 1960 uit analyses blijkt dat de warmtepomp niet in staat zou zijn om ’s winters voldoende warmte te leveren omdat de woningen niet tot het benodigde niveau geïsoleerd kunnen worden, zal deze techniek niet worden toegepast en is bijvoorbeeld een warmtenet of een hybride oplossing een meer reële en kosteneffectieve optie. Alle technieken hebben zo hun eigen toepassingsbereik.
De Leidraad Aardgasvrije Wijken is een belangrijk hulpmiddel dat gemeenten op buurtniveau inzicht verschaft in de haalbaarheid van die warmtealternatieven en de daarbij vereiste mate van isolatie. Wanneer eind 2021 in alle gemeenten een Transitievisie Warmte is opgesteld kunnen we daaruit een eerste grove indruk krijgen van de verhouding waarin de verschillende warmte-alternatieven – in elk geval tot 2030 – toegepast zullen worden.
Op dit moment is echter nog niet duidelijk welke techniek waar toegepast zal gaan worden, evenals het percentage woningen waarvoor het wenselijk is om aangesloten te blijven op het gasnet. Ik onderschrijf de genoemde stelling daarom niet.
Hoe verklaart u dat netbeheerders nu aan de bel trekken, terwijl de toekomstige verwarming van woningen onderdeel is van het Klimaatakkoord dat mede door netbeheerders is ondertekend?
De netbeheerders geven aan dat het vergaand elektrificeren van de warmtevoorziening gevolgen heeft voor de elektriciteitsinfrastructuur en dat duurzame gassen ook een rol (moeten) hebben in een aardgasvrije gebouwde omgeving. Netbeheerders zullen vanzelfsprekend voldoende tijd moeten krijgen om de vereiste investeringen in het elektriciteits- en gasnet te kunnen realiseren. In het Klimaatakkoord is opgenomen dat voor veel wijken geldt dat het aardgasnet tot na 2030 gewoon blijft liggen en mogelijk benut kan worden voor groen gas of waterstof.2 Op dit moment is nog veel onbekend over de toekomstige beschikbaarheid van duurzame gassen. Duurzame gassen worden meegenomen in de oplossingsrichtingen die worden geschetst in de Leidraad. Van hybride oplossingen (warmtepomp + duurzaam gas op piekmomenten) is bekend dat dit een minder zware belasting vormt voor het elektriciteitsnet dan volledig «all-electric» verwarmen. In de Leidraad worden de gevolgen van de mogelijke oplossingen voor de elektriciteitsinfrastructuur meegenomen. Daarbij wordt gerekend met nationale kosten, dus ook de kosten voor aanpassing van het elektriciteitsnet worden zodoende meegewogen. Daarnaast zijn netbeheerders als lokale stakeholders actief betrokken bij het opstellen van de gemeentelijke Transitievisies Warmte en de Regionale Energie Strategieën. In de toekomstige situatie zullen de netbeheerders hoe dan ook een belangrijke rol blijven spelen.
Klopt het dat de herstructurering start in wijken met verouderde gasnetten, waar sowieso iets moet gebeuren, en dat relatief nieuwe gasleidingen niet rücksichtlos uit de grond worden getrokken?
Gemeenten voeren de regie en richten zich met name op betaalbaarheid en zekerheid bij het bepalen in welke wijken wordt gestart met de transitie. Daarbij kan het logisch zijn om te starten in wijken met (technisch) verouderde gasnetten, maar dan moeten er ook goede warmte-alternatieven beschikbaar zijn. De Handreiking voor lokale analyse, onderdeel van de Leidraad Aardgasvrije Wijken, adviseert gemeenten rekening te houden met de leeftijd (waarde) van het gasnet en waar mogelijk aan te sluiten op de vervangings- en investeringsplannen van netbeheerders om zo desinvesteringen te voorkomen en de kosten te drukken. Natuurlijk nemen gemeenten meer belangen mee in de uiteindelijke afweging. De Handreiking voor lokale analyse biedt gemeenten daarvoor een integraal afwegingskader.
Tot slot benadruk ik nogmaals dat het «rücksichtslos uit de grond trekken van gasnetten» niet aan de orde is. Er wordt per wijk gekeken wat de beste duurzame warmtevoorziening is. Pas als blijkt dat er geen functie meer is voorzien voor het huidige gasnet omdat een gasloos alternatief kosteneffectiever is, zal uiteindelijk – na realisatie van het alternatief – worden overgegaan tot verwijdering op basis van de Wet Milieubeheer.
Is het waar dat uiteindelijk voor een beperkt aantal woningen, voor een beperkt aantal dagen in het jaar gasverwarming noodzakelijk zal zijn om de woning te verwarmen? Kan naar verwachting met groen gas en waterstof in de geschetste behoefte worden voorzien?
Voor veel woningen is verwarming met gas niet noodzakelijk, deze kunnen goed verwarmd worden met een elektrische warmtepomp of een warmtenet. Het is nog moeilijk in te schatten wanneer welke volumes groen gas en waterstof beschikbaar zullen zijn voor de gebouwde omgeving, en tegen welke prijs. Het kabinet zet in op het stimuleren van de beschikbaarheid van groen gas en waterstof binnen een duurzame economie, maar zoals ik aangeef in bijgaande brief is het met name voor waterstof voorlopig onzeker wanneer en in welke hoeveelheden het beschikbaar komt voor de gebouwde omgeving. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft u hierover recent geïnformeerd.3 Daarnaast werk ik aan het vaststellen van een standaard en streefwaarden voor het isolatieniveau van woningen. Het Klimaatakkoord gaat uit van een gebouwde omgeving die volledig aardgasvrij wordt, tegelijk is een randvoorwaarde van het kabinet dat de overgang van aardgas naar een duurzaam alternatief haalbaar en betaalbaar moet zijn. Huishoudens hoeven niet bang te zijn dat hun huis straks niet meer goed verwarmd kan worden of dat verwarming onbetaalbaar wordt.
Op welke manier krijgen warmtenetten een plek in de warmtetransitie? Hebben gemeenten en netbeheerders voldoende aandacht voor warmtenetten als alternatief voor aardgas? Krijgt duurzame warmte net zoveel aandacht als elektriciteit in de RES-en?
Warmtenetten met zowel midden- en hogetemperatuurbronnen als lagetemperatuurbronnen zijn naast de individuele elektrische warmtepomp, groen gas en waterstof onderdeel van het palet aan alternatieven voor verwarming met aardgas. Om gemeenten te helpen deze alternatieven tegen elkaar af te wegen, wordt door het PBL in de Startanalyse van de Leidraad Aardgasvrije Wijken op buurtniveau de nationale kosten van de verschillende alternatieven voor aardgas en verschillende isolatieniveaus weergegeven. Daarbij worden uiteraard alle hierboven genoemd opties betrokken. In een deel van de wijken zal vanwege de aard van de bebouwing en de nabijheid van duurzame warmtebronnen een warmtenet het alternatief met de laagste nationale kosten blijken te zijn.
Begrijpt u dat mensen die een krantenartikel over steenkoude huizen lezen zich zorgen maken over de warmtevoorziening van hun woning? Waar kunnen bewoners met hun zorgen terecht? Op welke wijze kunt u hen geruststellen?
Ik begrijp de zorgen. Het kabinet gaat uit van een gebouwde omgeving die volledig aardgasvrij wordt, tegelijk is een randvoorwaarde van het kabinet dat de overgang van aardgas naar een alternatief haalbaar en betaalbaar is. Huishoudens hoeven dus niet bang te zijn dat hun huis straks niet meer verwarmd kan worden of dat verwarming onbetaalbaar wordt. De transitie in de gebouwde omgeving is een zorgvuldig proces, waarbij de gemeente de regie voert en geen enkele wijk zonder betrokkenheid van burgers aardgasvrij zal worden gemaakt. Gemeenten zijn het aanpreekpunt voor burgers met vragen over de concrete plannen in de wijk. Isoleren is daarbij altijd een goed idee. Dat verlaagt de energiekosten en verbetert het comfort in huis. Het is mijn streven voor de zomer de standaard en streefwaarden voor woningen vast te stellen. De standaard en streefwaarden geven mensen handelingsperspectief als zij hun woning, of delen daarvan, op eigen initiatief willen verduurzamen maar nog niet weten welke duurzame warmtevoorziening zij in de toekomst zullen krijgen.
De dwangsom bij niet tijdig beslissen door de overheid |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de overheid zich altijd in zou moeten spannen om tijdig te beslissen, waar het gaat om zaken met rechtsgevolgen voor burgers, vooral omdat een behoorlijke overheid nu eenmaal tijdig besluiten moet nemen en niet slechts vanuit financiële overwegingen omdat niet tijdig beslissen forse dwangsommen met zich meebrengt?
Ja.
Zijn de redenen voor het invoeren van de dwangsom bij niet tijdig beslissen door de overheid naar uw mening nu nog steeds van toepassing, en werkt deze wet zoals deze bedoeld is, namelijk dat de overheid gestimuleerd wordt tijdig beslissingen te nemen?
De overheid probeert op verschillende manieren, waaronder door middel van wetgeving, de kwaliteit van de uitvoering van overheidstaken te verbeteren. Tijdige besluitvorming is voor de burger een belangrijke graadmeter om die kwaliteit aan af te meten. Regels die tijdige besluitvorming stimuleren, kunnen bijdragen aan die tijdigheid en daarmee aan de kwaliteit van de uitvoering van overheidstaken. Uit een evaluatie van onder meer de dwangsom bij niet tijdig beslissen uit 20131 bleek dat van dit instrument een preventieve werking uitgaat, omdat dwangsommen de termijnoverschrijdingen duidelijk zichtbaar en kwantificeerbaar maken. Mogelijke reputatieschade op persoonlijk en organisatorisch niveau heeft volgens de evaluatie de aandacht voor tijdige besluitvorming versterkt. De evaluatie geeft ook aan dat niet alle versnelling van de besluitvorming aan de dwangsom kan worden toegerekend, omdat ook overigens aandacht bestaat voor verbetering van de kwaliteit van de uitvoering. Als neveneffecten van de dwangsom bij niet tijdig beslissen worden in de evaluatie genoemd: dat de dwangsom wordt misbruikt door middel van het indienen van oneigenlijke Wob-verzoeken, dat de kwaliteit van de besluitvorming soms onder druk komt te staan van de beslistermijn en dat door bestuursorganen soms een «oneigenlijk» gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om de beslistermijn op te schorten. Deze effecten zijn volgens de evaluatie geen reden om af te zien van instrumenten als de dwangsom bij niet tijdig beslissen. Wel heeft inmiddels een wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur plaatsgevonden, waardoor die wet per 1 oktober 2016 is uitgezonderd van de dwangsom bij niet tijdig beslissen om misbruik tegen te gaan. Voorts is, in verband met de specifieke problematiek, wetgeving in voorbereiding om de dwangsom bij niet tijdig beslissen buiten werking te stellen voor asielzaken.2
Kunt u toelichten wat de verschillen zijn met de procedure voor de dwangsom bij niet tijdig beslissen door de Belastingdienst? Waarom werkt dit anders, zowel qua procedure als bedrag? Waarom is daar ooit voor gekozen, en vindt u die argumenten nu nog steeds doorslaggevend?
Voor de Belastingdienst zijn er ten opzichte van het reguliere regime voor de dwangsom bij niet tijdig beslissen door de overheid alleen verschillen op het terrein van toeslagen. Dit is geregeld in artikel 12, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Deze afwijkende dwangsomregeling geldt sinds 1 januari 2013. De regeling houdt in dat wat betreft beschikkingen op aanvraag van de Belastingdienst/Toeslagen de dwangsomregeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitsluitend van toepassing is op beschikkingen die betrekking hebben op de definitieve toekenning van de toeslag, alsmede op beslissingen op bezwaarschriften tegen de laatstgenoemde beschikkingen. De reguliere dwangsomregeling geldt dus bijvoorbeeld niet als het gaat om beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen die zien op het verlenen of automatisch verlenen van een voorschot, de wijziging van een verleend voorschot alsmede de afhandeling van bezwaarschriften tegen deze beschikkingen. Evenmin geldt de reguliere dwangsomregeling voor herzieningen van definitieve toekenningen, voor bezwaren tegen deze herzieningen dan wel bij bijvoorbeeld verzoeken in een bijzondere situatie. Voorts blijft de werkingssfeer van de dwangsomregeling beperkt tot definitieve toekenningen die leiden tot een nabetaling of terugvordering ter grootte van een bedrag van ten minste € 30,–. In situaties waarin de reguliere dwangsomregeling wel van toepassing is gelden bovendien lagere dwangsombedragen (€ 10,– per dag met een maximum van € 100,–, tenzij het financiële belang minder dan € 100,– bedraagt; dan is de dwangsom maximaal € 30,–). De redenen daarvan zijn de massaliteit van het proces van Belastingdienst/Toeslagen en het feit dat voor de diverse afzonderlijke toeslagen relatief lage bedragen (kunnen) worden uitgekeerd. Deze redenen zijn nog steeds van toepassing en geven daarom geen aanleiding het beleid aan te passen. Tenslotte kan de Minister bij ministeriële regeling de dwangsomregeling buiten toepassing verklaren in geval van een ernstige verstoring in het uitvoeringsproces.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de voor toeslagen geldende afwijkende dwangsomregeling vooral is ingegeven door argumenten die betrekking hebben op de uitvoerbaarheid en het beperken van het financiële risico voor de overheid.
Wat is het totale bedrag dat in het jaar 2019 door de overheid is uitgekeerd aan dwangsommen wegens niet tijdig beslissen?
Naar aanleiding van de gestelde vragen is getracht bij de departementen na te gaan welke dwangsommen in de periode 2015–2019 zijn uitgekeerd. Gebleken is dat deze cijfers niet overal en niet uniform worden bijgehouden. Zo hebben sommige departementen bedragen uit hun financiële administratie gehaald. In die gevallen ontbreken aantallen. In sommige gevallen zijn alleen gegevens over bezwaarschiften bekend. Het Ministerie van AZ heeft geen dwangsommen aangetroffen. Bij de Ministeries van BZK, SZW en EZK zijn geen gegevens bekend. Bij het Ministerie van VWS zijn alleen gegevens uit de bezwaarfase bekend, bij LNV alleen uit de bezwaarfase voor zover die door de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) wordt uitgevoerd en deze gegevens worden geregistreerd. Gelet op het bovenstaande is afgezien van een uitvraag bij zelfstandige bestuursorganen en decentrale overheden. De verwachting bestaat dat hiermee een grote inspanning zou worden gevraagd, die niet in verhouding staat tot de te verwachten opbrengst. De beschikbare gegevens van de departementen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Hierbij worden de bedragen in euro genoemd, met tussen haakjes (indien beschikbaar) het aantal malen dat een dwangsom is uitgekeerd.
2015
2016
2017
2018
2019
FIN/Belastingdienst1
300.000
(309x)
553.000
(878x)
420.000
(624x)
101.000
(231x)
125.000
(386x)
I en W (ILT)
21.720
10.052
9.580
5.518
5.814
BZ
1.460
(5x)
2.480
(5x)
460
(1x)
1.260
(1x)
1.442
(1x)
JenV IND
86.000
293.000
750.000
1.500.000
6.600.000
JenV Overig
281.828
230.370
120.109
21.580
53.538
JenV Totaal
367.828
523.370
870.109
1.521.580
6.653.538
VWS (bezwaarschriften)
8.010
4.060
3.320
3.220
2.976
LNV (bezwaarschriften RVO)
6.760
(6x)
40.040
(61x)
384.510
(372x)
96.048
(130x)
165.890
(169x)
DEF2
308.410
151.440
91.200
110.010
71.844
OCW/DUO (aanvragen)
13.220
(44x)
13.730
(36x)
12.350
(15x)
28.660
(59x)
Nog niet beschikbaar
OCW/DUO (bezwaar)
3.850
(12x)
5.200
(15x)
7.300
(22x)
7.530
(21x)
Nog niet beschikbaar
Hierbij wordt opgemerkt dat het totaalbedrag aan betaalde dwangsommen zowel de dwangsommen op het terrein van belastingen als toeslagen omvat. Het aantal toegekende dwangsommen heeft voor de jaren 2015 en 2016 uitsluitend betrekking op belastingen en sinds 2017 bevatten deze aantallen ook die voor toeslagen. Alleen voor 2018 en 2019 kan in de aantallen ook een onderscheid worden gemaakt tussen belastingen en toeslagen. In 2018 hadden 122 dwangsommen betrekking op toeslagen en in 2019 waren dat er 244. Dit verschil heeft te maken met het feit dat het onderscheid niet eerder administratief werd bijgehouden.
Voor zover in de administratie zichtbaar geboekt als dwangsom, hierdoor kunnen enkele dwangsommen die mogelijk op andere wijze geboekt zijn niet in deze getallen meegenomen worden.
Kunt u een overzicht geven van de jaarlijkse omvang van de dwangsommen die door de verschillende overheden zijn uitgekeerd wegens niet tijdig beslissen de afgelopen vijf jaar, per ministerie, maar ook per overheidsorganisatie, zoals de IND, Belastingdienst, etc.?
Zie antwoord vraag 4.
Welke overheidsorganisaties zijn de sterkste stijgers en dalers bij de uitkering van dwangsommen en wat is uw verklaring hiervoor? Wordt dit geanalyseerd en wordt hier voortdurend van geleerd?
Bestuursorganen zijn op verschillende manieren bezig met het bewaken van de kwaliteit van de dienstverlening. Hiervoor is niet altijd een voortdurende analyse van het aantal dwangsommen nodig. Ook zonder voortdurende analyse kunnen gebleken knelpunten worden opgelost. Zo heeft de dwangsom geleid tot een toename van het aantal Wob-verzoeken, met als oogmerk het innen van een dwangsom. Naar aanleiding hiervan is de Wob gewijzigd, waardoor voor Wob-verzoeken de dwangsom bij niet tijdig beslissen is vervallen. Deze wijziging heeft bijvoorbeeld bij het Openbaar Ministerie geleid tot een aanzienlijke vermindering van het aantal betaalde dwangsommen (in 2016 nog € 230.310, nu nagenoeg niets meer). Sommige bestuursorganen analyseren het aantal dwangsommen. Zo geeft OCW/DUO aan dat in 0,1% van het aantal aanvragen een ingebrekestelling volgt. Slechts in enkele gevallen leidt dit tot een dwangsom, meestal omdat niet tijdig gegevens van derden zijn verkregen. Een dergelijke analyse is niet meteen relevant voor andere bestuursorganen.
Het aantal dwangsommen is in de meeste gevallen een afgeleide van het aantal aanvragen of het aantal bezwaarschriften. RVO heeft voor LNV bijvoorbeeld in de periode 2015–2019 ten minste 2.000.000 primaire besluiten geslagen en er zijn ruim 50.000 bezwaarprocedures afgedaan. Die 50.000 bezwaarschriften hebben in 738 gevallen tot een dwangsom geleid. Een stijging in absolute getallen wil dus niet zeggen dat procentueel meer bezwaarschriften niet tijdig worden afgedaan. Wijzigingen in het aantal aanvragen en bezwaarschriften worden veroorzaakt door verschillende factoren. Deze aantallen kunnen per jaar sterk fluctueren. Het al dan niet analyseren van het aantal dwangsommen heeft daarop geen invloed.
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor de opgelopen doorlooptijden voor asielzaken. De belangrijkste is een vroegtijdige afschaling van personeel in 2017 in combinatie met de externe factor van een licht verhoogde asielinstroom en een financieringssystematiek die niet verder reikte dan de korte termijn, waarbij onvoldoende rekening is gehouden met de bestaande werkvoorraad. Zie ook de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 3 maart 2020.3 Daarin zijn maatregelen aangekondigd waarmee deze achterstanden worden weggewerkt, waarnaar kortheidshalve zij verwezen. Daarnaast bereidt het kabinet nadere maatregelen voor ten aanzien van de toepassing onder de Vreemdelingenwet van de dwangsomregeling uit de Algemene wet bestuursrecht. Zie hiervoor de in het antwoord op vraag 2 genoemde brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 9 april 2020.
Het datalek van het Donorregister |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat u op 9 maart 2020 op de hoogte bent gesteld over het datalek dat zich heeft voorgedaan bij het Donorregister, of was u hierover al eerder geïnformeerd?1
Mijn ministerie is vrijdag 6 maart mondeling door de algemeen directeur van het CIBG geïnformeerd over een waarschijnlijk datalek. Tijdens dit gesprek zijn afspraken gemaakt over het aanmelden van het datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en is het CIBG gevraagd een brief op te stellen waarin zij uitleg geven over dit datalek. Ik heb deze brief van het CIBG op maandag 9 maart ontvangen waarna ik de Kamer op 10 maart heb geïnformeerd.
Op welk moment zijn precies de persoonsgegevens overgezet naar de twee harde schijven?
Het inscannen van de papieren registratieformulieren was onderdeel van het digitaliseringsproject van het Donorregister. Voor dit project heeft het CIBG de Belastingdienst gevraagd om 6,9 miljoen donorkeuzeformulieren, zoals geregistreerd of gewijzigd in de periode van februari 1998 tot juni 2010, in te scannen. De Belastingdienst is hiermee op 1 december 2012 gestart en was op 25 oktober 2013 klaar. In deze periode heeft de Belastingdienst de externe harde schijven aangemaakt. In augustus 2015 zijn de externe harde schijven door de Belastingdienst overhandigd aan het CIBG.
Op welk moment was het CIBG voor het eerst op de hoogte van de vermissing van de twee externe harde schijven? Was deze ontdekking al begin 2020 gedaan, op het moment dat begonnen werd met de vernietiging van het papieren archief?
Conform het Vervangingsbesluit Donor archief 1998–2010 CIBG zijn alle papieren gegevens vervangen door digitale kopieën. Hierdoor was het bewaren van een digitaal of papieren archief niet meer nodig. In februari 2020 is gestart met het vernietigen van het papieren archief door Doc-Direkt en het vernietigen van het digitale archief door het CIBG zelf. De vernietiging van het papieren archief was op 26 februari 2020 afgerond. Met betrekking tot het digitale archief heeft het CIBG op 20 februari 2020 ontdekt dat de externe harde schijven niet in de kluis lagen. Het CIBG heeft toen een interne zoekactie opgestart. Op 4 maart 2020 heeft het CIBG geconcludeerd dat de externe harde schijven vermist waren. Deze vermissing is op diezelfde dag door de privacy officer van het CIBG als datalek aangemerkt.
Klopt het dat, na aanmerking van de vermissing als een datalek door de privacy officer van het CIBG, dit direct gemeld is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en dit dus op 6 maart 2020 plaatsvond?
De vermissing van de externe harde schijven is door het CIBG op 4 maart 2020 als een datalek aangemerkt. Een datalek moet, binnen de wettelijke termijn van 72 uur na aanmerking, worden gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De privacy officer van het CIBG heeft het datalek op 6 maart 2020, binnen deze wettelijke termijn, gemeld bij de AP.
Wat was de reactie van de AP op het datalek? Heeft de AP aanbevelingen gedaan over mogelijke vervolgstappen en worden deze opgevolgd? Zo ja, wat waren deze aanbevelingen precies en hoe wordt hier gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
De AP doet geen uitspraken over het verloop en de inhoud van onderzoek dat door hen wordt uitgevoerd. Conform mijn toezegging informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek van de AP en de Audit Dienst Rijk (ADR).
Van hoeveel unieke personen stonden hun persoonsgegevens op de twee vermiste harde schijven? Worden deze mensen persoonlijk van het datalek op de hoogte gesteld?
Het CIBG heeft vastgesteld dat het om 6.058.250 unieke personen gaat, inclusief personen die thans overleden zijn. Op de externe harde schijven waren 6,9 miljoen gescande registratie- en wijzigingsformulieren opgeslagen; sommige personen hebben meerdere formulieren ingediend, waardoor het aantal formulieren en het aantal unieke personen niet overeenkomt.
Het CIBG heeft besloten om via de website van het donorregister de burgers te informeren over het datalek en de mogelijke gevolgen. Het CIBG heeft daarnaast een apart telefoonnummer ingesteld waar burgers met vragen terecht kunnen.
Kunt u toelichten wat precies bedoeld wordt met de passage «hoogstwaarschijnlijk niet zijn beveiligd»? Waarom is het niet bekend of deze externe harde schijven beveiligd zijn?
Het CIBG heeft aangegeven dat na verder intern onderzoek duidelijk is geworden dat de externe harde schijven inderdaad niet waren beveiligd. Nog onbekend is waarom de externe harde schijven niet zijn beveiligd. Deze vraag zal ook in het onderzoek van de ADR worden meegenomen. Zoals toegezegd wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomst van dit onderzoek.
Kunt u aangeven wanneer precies de twee verhuizingen van het Donorregister, waarover gesproken wordt in de brief, plaatsvonden? Is de kluis waarin de externe harde schijven zich bevonden tijdens beide verhuizingen meeverhuisd?
Het CIBG geeft aan dat op 18 en 19 februari 2016 de verhuizing van de CIBG-vestiging in Kerkrade plaatsvond naar de nieuwe vestiging in Heerlen. Bij deze verhuizing zijn de externe harde schijven meeverhuisd maar is de betreffende kluis in Kerkrade niet meeverhuisd. Het CIBG heeft in Heerlen beschikking gekregen over een andere kluis. De andere verhuizing vond plaats op 17 en 18 mei 2018 binnen hetzelfde gebouw in Heerlen. Tijdens deze interne verhuizing is de kluis waarvan het CIBG gebruikmaakt in Heerlen niet verplaatst.
Hoeveel beveiligingsprotocollen en werkinstructies zijn er precies? Kunt u per protocol en instructie aangeven wanneer deze voor het laatst geëvalueerd zijn en welk proces is ingericht om deze instructies en protocol bijgewerkt te houden?
Het CIBG volgt ten aanzien van (informatie)beveiliging de Rijksbrede richtlijnen die gebaseerd zijn op de Baseline Informatiebeveiliging Overheid 2019 (BIO). De BIO bevat zeer uitgebreide personele, technische, organisatorische en fysieke maatregelen, procedures en ondersteunende producten. De vraag hoeveel protocollen en werkinstructies het CIBG heeft ten aanzien van dit onderwerp, wanneer deze geëvalueerd zijn en welke ondersteunende processen zijn ingericht, wordt meegenomen in het onderzoek van de ADR waarover ik de Kamer zal informeren.
Klopt het, gezien het feit dat geschreven wordt dat «aanwezige beveiligingsprotocollen en (werk)instructies onvoldoende zijn nageleefd», dat het datalek niet plaats had kunnen vinden indien de beveiligingsprotocollen en (werk)instructies wel waren nageleefd? Zo ja, waarom wordt dan ook gesproken over een herziening en aanscherping van deze instructies en protocollen?
In het onderzoek dat de ADR gaat uitvoeren zal worden ingegaan op de naleving van de beveiligingsprotocollen en werkinstructies binnen het CIBG rondom dit onderwerp. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomst van dit onderzoek.
Kunt u aangeven wanneer de eventuele aanscherping en herziening van de beveiligingsprotocollen en (werk)instructies gereed is?
De ADR en de AP gaan onafhankelijk onderzoek doen naar het datalek, het CIBG zal deze onderzoeksresultaten meenemen in de evaluatie en waar nodig aanscherping van bestaande beveiligingsprocedures en werkinstructies.
Het CIBG zal vooruitlopend op de uitkomsten van deze onafhankelijke onderzoeken, de komende periode reeds onderzoeken welke interne veranderingen met voorrang doorgevoerd kunnen worden.
Wie ziet toe op de naleving van de beveiligingsprotocollen en (werk)instructies?
Naleving van de beveiligingsprotocollen bij het CIBG is in de reguliere managementlijn belegd en valt onder de verantwoordelijkheid van de waarnemend Chief Information Officer (CIO) van het CIBG. Bij het CIBG zijn de Chief Security Information Officer (CISO) en Privacy Officer van het CIBG belangrijke kaderstellers. In het onderzoek van de ADR zal de vraag worden meegenomen wie welke rol en verantwoordelijkheid heeft in de naleving van de beveiligingsprotocollen.
Was de kluis waarin de externe harde schijven zich bevonden afgesloten of had iedereen toegang tot deze kluis?
Zowel de kluis op de locatie Kerkrade, als de kluis op de locatie Heerlen, waren afgesloten. In Kerkrade werd de sleutel beheerd door de afdeling Functioneel Beheer van het CIBG. In Heerlen werd de sleutel beheerd door twee aangewezen medewerkers van het CIBG. CIBG-medewerkers konden met toestemming van de personen met een sleutel toegang krijgen tot de kluis. De (naleving van de) procedure m.b.t. de toegang tot de kluizen wordt meegenomen in het onderzoek van de ADR.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met de passage «de zoektocht naar de externe schijven wordt voortgezet»? Wie voert deze zoektocht uit en is er aangifte gedaan bij de politie?
Het CIBG heeft geen aangifte gedaan bij de politie, er zijn geen aanwijzingen of vermoedens dat de externe harde schijven zijn ontvreemd. Enkele medewerkers van het CIBG zijn tot en met 12 maart ingezet voor de aanvullende zoektocht, deze is inmiddels afgerond. De schijven zijn echter nog steeds vermist.
Bent u bereid de Kamer te informeren op het moment dat u meer weet over hoe deze datalek precies heeft kunnen gebeuren?
Ja, zoals ik in mijn brief van 10 maart jl. heb aangegeven, ben ik voornemens om de Kamer van de uitkomsten van de onderzoeken van de AP en de ADR op de hoogte te stellen.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met het feit dat u «geen signaal ontvangen van onbevoegde kennisname van de gegevens op de externe harde schijven»? Op welke wijze zou u hiervan signalen ontvangen?
Het CIBG heeft nauw contact met het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en -fouten van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG). Tot op heden zijn bij dit meldpunt geen meldingen gedaan van identiteitsfraude waarbij een verband kan worden gelegd met dit datalek.
Het CIBG en de Nederlandse Transplantatie Stichting monitoren daarnaast of er ongebruikelijke of ongewone berichten worden ontvangen waarin wordt verwezen naar gegevens die ook op de externe harde schijven stonden. Ook monitort het CIBG via het klantencontactcentrum of er signalen binnenkomen die verband kunnen houden met het datalek. Tot slot wordt berichtgeving door de media nauwlettend gevolgd. Tot op heden heeft de monitoring nog geen vermoeden van onbevoegde kennisname van de gegevens opgeleverd.
Wat is de precieze onderzoeksvraag die aan de Auditdienst Rijk (ADR) is meegegeven voor hun onderzoek? Is al bekend wanneer dit ADR-onderzoek gereed is?
De ADR is verzocht een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de wijze waarop binnen het CIBG wordt omgegaan met externe gegevensdragers. Zowel de opzet van het beleid als het bestaan van beheersmaatregelen ten aanzien van het huidige en toekomstige donorregister.
De ADR is bereid dit onderzoek uit te voeren en zal naar verwachting uiterlijk eind mei 2020 een rapportage opleveren.
Welke stappen wilt u en/of het CIBG zetten om het geschade vertrouwen in het Donorregister en de zorgvuldige omgang van persoonlijke gegevens van mensen te herstellen, aanvullend aan de stappen die reeds in de brief staan?
Het is vanuit het oogpunt van het publieke vertrouwen heel belangrijk dat er openheid van zaken is, niet alleen over wat er is gebeurd en de (mogelijke) consequenties die dit kan hebben, maar ook over wat er wordt gedaan om eenzelfde fout in de toekomst te voorkomen. Ik zal de Kamer daarom informeren over de uitkomsten van de onderzoeken door de ADR en AP en het CIBG vragen om eventueel te nemen vervolgstappen aan mij te rapporteren en deze openbaar te maken.
Het CIBG zal zoals gezegd, vooruitlopend op de uitkomsten van de onafhankelijke onderzoeken door de ADR en AP, de komende periode zelf onderzoeken welke interne veranderingen met voorrang doorgevoerd kunnen worden.
Overigens is bij de bouw van het nieuwe Donorregister begin 2019 security by design en privacy by design in de infrastructuur ingeregeld. Persoonsgegevens kunnen in het nieuwe donorregister alleen opgevraagd worden via een gecontroleerd proces. Een voorbeeld hiervan is dat persoonsgegevens in het nieuwe donorregister versleuteld worden opgeslagen. Hierdoor kan zelfs een systeembeheerder niet bij deze persoonsgegevens.
Kunt u deze vragen voor de inbrengdatum van het door de commissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport afgesproken schriftelijke overleg apart beantwoorden?
Nee, in verband met de COVID-19 uitbraak is het mij niet gelukt deze vragen voorafgaand aan het schriftelijke overleg aan de Kamer te zenden.
De gevolgen van het coronavirus en de dalende olieprijzen op de economie |
|
Mahir Alkaya , Frank Futselaar |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Verwacht u dat het coronavirus en de daling van de olieprijzen een negatief effect hebben op de reële economie? Zo ja, welke?1
De uitbraak van het coronavirus zal een grote impact hebben op de mondiale, Europese en Nederlandse economie. De precieze impact op de Nederlandse economie is op dit moment niet met zekerheid te voorspellen. De impact hangt namelijk af van de snelheid waarmee het coronavirus onder controle komt in binnen- en buitenland.
Bent u van mening dat overheden niet alleen naar centrale banken dienen te kijken om stimulerende maatregelen te nemen, maar zelf actie moeten ondernemen om de economische gevolgen van het coronavirus te ondervangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben op de hoogte van de aanbevelingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Voor de maatregelen die het kabinet neemt, verwijs ik u naar de Kamerbrieven die op 12 en 17 maart jl. zijn verstuurd over de economische maatregelen die het kabinet neemt met betrekking tot het coronavirus. Afhankelijk van de ontwikkelingen zal het kabinet noodzakelijke en passende vervolgmaatregelen treffen indien de situatie daartoe noopt.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) aanbeveelt om gerichte stimulerende maatregelen te nemen om de economie draaiende te houden? Gaat u gehoor geven aan deze oproep? Zo ja, hoe?
Hoe kijkt u aan tegen de plannen van de overheden van Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje om de economie te stimuleren?2
Het is van belang dat alle Europese lidstaten maatwerk kunnen bieden. De situaties verschillen immers per land. Lidstaten moeten echter voorkomen dat de maatregelen die zij nemen andere lidstaten schaden. Veel maatregelen die landen als Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje hebben doorgevoerd, zijn vergelijkbaar met de maatregelen die het kabinet presenteerde in de Kamerbrieven die op 12 en 17 maart jl. werden verstuurd over de economische maatregelen die het kabinet neemt met betrekking tot het coronavirus. Zo voerden onder andere Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje net als Nederland werktijdverkorting in. Net als Nederland ondersteunen deze landen daarnaast de liquiditeit van ondernemers via uitstel van betaling van belasting. Daarnaast zijn garanties voor bedrijfsleningen een veelgebruikt instrument om de druk op het bedrijfsleven als gevolg van de virusuitbraak te verlichten. Frankrijk, Italië en Denemarken geven garanties op leningen aan het mkb. De garanties zijn vergelijkbaar met de Nederlandse borgstelling voor mkb-kredieten (BMKB) die verruimd wordt.
Wat vindt u van maatregelen die tot doel hebben om personen die tijdelijk minder of geen inkomen hebben, tijdelijk vrij te stellen van het aflossen van hypotheekleningen of andere leningen?3
Het kabinet zet zich op dit moment vooral in op het behoud van banen en het bieden van ondersteuning bij acute problemen die werknemers, zzp’ers en bedrijven ondervinden zodat mensen inkomen behouden.
Nopen de uitbraak van het coronavirus en de economische implicaties hiervan u tot haast met betrekking tot het stimuleringsfonds voor langetermijninvesteringen? Zo neen, waarom niet?
Op dit moment is het kabinet volop bezig met het bestrijden van de effecten en gevolgen van het coronavirus. Daar gaat nu alle aandacht naar toe.
Bent u voornemens om, wanneer de situatie daarom vraagt, kleine ondernemers op korte termijn te steunen om te voorkomen dat zij vanwege vraaguitval en masse failliet gaan, bijvoorbeeld op het terrein van de kredietverlening? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet heeft net een aantal maatregelen aangekondigd om deze ondernemers te ondersteunen. Voor de maatregelen die het kabinet neemt om kleine ondernemers tegemoet te komen, verwijs ik u graag door naar de Kamerbrieven van 12 en 17 maart jl. over de economische maatregelen die het kabinet neemt met betrekking tot het coronavirus.
Het vastlopen van de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Was u verrast, een dag na het algemeen overleg strafrechtketen, door het bericht dat de rechtspraak vastloopt? Sinds wanneer had u kennis van deze cijfers? Waren deze cijfers u al bekend vóór of tijdens dit debat over de strafrechtketen op 5 maart?1
Nee. Zoals wij in onze brieven 13 maart 2019 en 3 juli 20192 hebben toegelicht is de problematiek van de zittingscapaciteit niet nieuw. Het kabinet heeft vorig jaar geld vrijgemaakt voor de Rechtspraak, onder meer om in de prijsperiode 2020–2022 de capaciteit op orde te krijgen en achterstanden weg te werken. Dat in 2020 niet aan de vraag naar zittingscapaciteit kon worden voldaan was voorzien. De omvang daarvan, de cijfers die in het krantenartikel zijn genoemd, is gebaseerd op een eerste interne analyse die kort voor het Algemeen Overleg tussen de woordvoerders van het College van procureurs-generaal en het Ministerie was gedeeld. Een definitieve rapportage zou nog volgen.
Wat is uw inhoudelijke reactie op dit bericht? Deelt u deze analyse en de geuite zorgen? Klopt het dat ongeveer 10% van de zaken niet afgehandeld zal worden in 2020?
Zoals hiervoor aangegeven was het de verwachting dat niet volledig aan de vraag naar zittingscapaciteit zou kunnen worden voldaan. Met het oog hierop was door het OM en de rechtspraak gezamenlijk opdracht gegeven in kaart te brengen waar de knelpunten zitten en daarvoor aanbevelingen te doen. Deze analyse zou in de maand april worden opgeleverd, maar is door de coronacrisis inmiddels achterhaald. De maatregelen die in verband met het coronavirus getroffen zijn, hebben grote impact op de mogelijkheden van OM en Rechtspraak om strafzaken af te doen. Werkvoorraden zijn daardoor verder opgelopen. De inspanningen van de Rechtspraak en het OM gezamenlijk zijn er nu op gericht om zoveel mogelijk zaken met behulp van audiovisuele middelen te behandelen en zodra dat mogelijk is, de werkprocessen weer op reguliere wijze te hervatten. Wat de impact van de coronamaatregelen is op de zittingscapaciteit en de voorraden en hoe deze problematiek moet worden aangepakt zal hierna worden bepaald. Wij hebben u hierover op 23 april 2020 nader geïnformeerd.3
Wat vindt u van de gemiddelde wachttijd van veertien maanden? Verwacht u dat dit gemiddelde zal afnemen, gelijk blijven of toenemen?
Wij zijn met de Rechtspraak en het OM niet tevreden over de doorlooptijden in de strafrechtketen. Het OM en de Rechtspraak hebben daarom al maatregelen getroffen met betrekking tot de zittingscapaciteit. Zo wordt gezorgd voor centraal inzicht in het aanbod van strafzaken door de parketten en de beschikbare capaciteit bij de gerechten zodat in een situatie van tijdelijke onder- en overcapaciteit effectiever kan worden ingezet op onderlinge bijstand van rechters en/of juridisch medewerkers. Ook hebben OM en Rechtspraak een zogenaamde «rookmeldersgroep» opgericht die met gezag signaleert waar zich problemen (kunnen gaan) voordoen en adviezen kan geven aan OM en gerechten voor deze onderlinge bijstand. Waar mogelijk wordt al onderlinge bijstand tussen de gerechten verleend. Bij uw Kamer is een wetsvoorstel aanhangig dat voorziet in meer mogelijkheden voor het verlenen van onderlinge bijstand tussen de gerechten. Dit neemt niet weg dat planning van strafzaken een complex proces is dat om dagelijkse afstemming tussen Rechtspraak, OM en advocatuur vraagt.
Het kabinet heeft vorig jaar structureel in de Rechtspraak geïnvesteerd zodat de Rechtspraak stappen kan zetten om de organisatie en de kwaliteit van het werk te verbeteren. De rechterscapaciteit is momenteel nog niet op de gewenste sterkte. De afgelopen jaren zijn er ruim 200 nieuwe rechters geworven; veel rechters zijn in opleiding en kunnen nog niet volledig worden ingezet. De meeste gerechten verwachten de komende jaren door vacaturevervulling op sterkte te zijn.
Ook ondersteunen wij de aanpak van het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB). Zoals is toegelicht in onze brief van 26 juni 2019 heeft het BKB onder meer ketenbrede normen voor de aanpak van doorlooptijden bij 7 zaakstromen vastgesteld. Wij gaan ervan uit dat de aanpak van het BKB op termijn leidt tot kortere doorlooptijden. De realiteit is echter ook dat door de maatregelen die het OM en Rechtspraak in verband met het coronavirus hebben moeten nemen, de werkvoorraden nu (tijdelijk) zijn toegenomen. De gezamenlijke inspanning is om nieuwe vertraging zoveel mogelijk te beperken, onder meer door zaken met behulp van audio-visuele middelen te behandelen. Over de manier waarop Rechtspraak en OM in afstemming met de advocatuur de zittingen hervatten en opgelopen achterstanden worden ingelopen, hebben wij u op 23 april 2020 geïnformeerd.4
Hoe verhoudt dit bericht zich tot uw beloften tijdens het algemeen overleg strafrechtketen om de doorlooptijden te verkorten, en het optimisme dat u tijdens dit debat uitstraalde?
Wij zijn tevreden over de reeds getroffen en in gang gezette maatregelen die in het antwoord op vraag 3 zijn opgesomd. Er zijn belangrijke stappen in de ketensamenwerking gezet, zoals de aanpak van doorlooptijden en de aanpak van de digitalisering van de keten waarbij de eerste concrete resultaten al zijn geboekt. Dit laat onverlet dat er, zoals de Minister van JenV tijdens het AO Strafrechtketen toelichtte, duidelijk knelpunten zijn in de strafrechtketen. Hier komt de vertraging in de doorlooptijden als gevolg van de coronacrisis nog bij. De verwachting is dat de tijdens het AO toegelichte doorlichting van de strafrechtketen meer inzicht gaat geven in de knelpunten.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om de doorlooptijden te verkorten?
Wij ondersteunen de maatregelen die hiervoor zijn toegelicht en zullen mede op basis van de uitkomst van de doorlichting beoordelen of er nadere maatregelen moeten worden genomen om het functioneren van de strafrechtketen te verbeteren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van Slachtofferhulp Nederland dat deze vertragingen dramatisch zijn voor slachtoffers? Kunt u inhoudelijk reageren op de klacht dat slachtoffers onvoldoende inhoudelijk op de hoogte worden gebracht?
Wij onderschrijven de uitspraak van de voorzitter van Slachtofferhulp Nederland dat ook slachtoffers de negatieve gevolgen van de vertragingen ondervinden. Wij betreuren dit zeer. Zoals de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal al in het krantenbericht toelicht moet de informatieverstrekking aan slachtoffers worden verbeterd. De slachtoffer-coördinatoren van het OM vervullen hier een belangrijke functie in. Onlangs is geld beschikbaar gesteld om ongeveer 40 fte extra slachtoffer-coördinatoren aan te trekken.
Wat is uw reactie op de suggestie van de voorzitter van Slachtofferhulp Nederland om slachtoffers met enige regelmaat proactief te informeren over de stand van zaken via zogenaamde updates? Wat zou er voor nodig zijn, zowel qua proces als menskracht, om dit te realiseren?
Wij vinden dit een goede suggestie en gaan met het OM in overleg hoe dit vormgegeven kan worden.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat voormalig IS-strijders mogelijk zullen worden overgebracht naar een (te bouwen) instelling in de vlakte van Ninevé?1
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Iraakse ambtsgenoot en/of de Koerdische autoriteiten over deze overplaatsing? Zo nee, waarom niet?
De in het artikel aangehaalde overplaatsing naar Irak betreft alleen mensen met de Iraakse nationaliteit. Een besluit van Irak om Iraakse staatsburgers vanuit opvangkamp Al-Hol over te plaatsen naar Irak betreft in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de Iraakse regering. Daaronder valt ook de zorgvuldige uitvoering van dit proces, de uiteindelijke berechting voor begane misdaden en re-integratie van onschuldigen, inclusief het grote aantal kinderen dat zich onder de Iraakse staatsburgers in Al-Hol bevindt. Het is uiteraard van belang dat terugkeer niet gepaard gaat met hernieuwde spanningen binnen en tussen gemeenschappen, of dat mensen geconfronteerd worden met trauma’s uit de ISIS-periode.
Nederland blijft met Irak, zowel bilateraal als in internationaal en EU-verband, en met humanitaire partners in gesprek over het lot van Iraakse IS-strijders en hun families en over berechting van IS-strijders in bredere zin. Het standpunt van het kabinet is dat er geen straffeloosheid mag zijn voor misdaden begaan door IS en dat voor de berechting van IS-strijders zoveel mogelijk een oplossing in de regio gevonden moet worden.
Kunt u zich voorstellen dat voor de inwoners van deze regio, die vooral bestaan uit Assyriërs en andere minderheden, de overplaatsing van IS-strijders naar de (te bouwen) instelling een onderwerp van zorg is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, en indien u hier nog geen contact over heeft gehad met uw Iraakse ambtsgenoot en/of de Koerdische autoriteiten, is dit aanleiding voor u deze zorgen over te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u deze ontwikkeling besproken met uw Europese collega’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn de Europese collega’s zich bewust van het effect van de overplaatsing van de voormalige IS-strijders naar dit gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Voelt u met uw Europese collega’s een bepaalde verantwoordelijkheid richting de inwoners in de vlakte van Ninevé, nu een deel van de voormalige IS-strijders (ongeveer 12.000 van de 30.000) in het Al-Hol-kamp dat overgeplaatst zal worden uit het buitenland afkomstig is, waaronder Europa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier geeft u invulling aan deze verantwoordelijkheid?
Zoals gezegd maakt het artikel gewag van een overplaatsing van Iraakse staatsburgers. Een officieel besluit tot overplaatsing lijkt nog niet genomen. Het is tevens onbekend om hoeveel mensen de overplaatsing zou gaan. Zoals ook hierboven gemeld blijft Nederland, samen met diplomatieke en humanitaire partners, in gesprek met Irak over overplaatsingen en de gevolgen daarvan.
Welke rol speelt het voor u dat veel Iraakse christenen door de islamitische terreurorganisatie IS uit onder meer de vlakte van Ninevé zijn verdreven, daardoor in ballingschap leefden, en degenen die hebben gekozen voor terugkeer naar hun dorpen en steden in de vlakte van Ninevé nu (mogeljk) geconfronteerd worden met de voormalige IS-strijders, hun vrouwen en kinderen?
Het is van belang dat diegenen die verantwoordelijk zijn voor misdaden tijdens de ISIS-bezetting daarvoor berecht worden. Irak heeft aangegeven hiervoor de verantwoordelijkheid te zullen nemen. Daarnaast is het ook van belang dat een oplossing gevonden wordt voor de toekomst van de mensen die terugkeren en geen misdaden hebben begaan. Dit moet gebeuren op een manier die geen onnodige trauma’s oproept bij bestaande gemeenschappen.
De situatie dat Oeigoeren in China het slachtoffer zijn geworden van dwangarbeid en andere mensenrechtenschendingen. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «China dwingt 80.000 Oeigoeren tot werk in fabrieken van bekende merken»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport van Australische onderzoekers waaruit blijkt dat 80.000 Oeigoeren verplicht worden ingezet in fabrieken van grote bedrijven?2
Ja.
Klopt het dat tienduizenden Oeigoeren worden gedwongen om arbeid te verrichten in fabrieken van bekende merken? Zo ja, deelt u de mening dat dit in strijd is met de mensenrechten en dat dit op het hoogst mogelijke niveau bestreden moet worden?
Het rapport doet de schatting dat tussen 2017 en 2019 80.000 mensen naar Chinese fabrieken buiten Xinjiang zijn gebracht onder omstandigheden die «sterk lijken op dwangarbeid». Het rapport baseert zich op openbare Chinese bronnen, satellietbeelden, wetenschappelijk onderzoek en verslaggeving ter plekke.
Acht van de elf ILO-indicatoren van dwangarbeid zijn volgens het rapport mogelijk van toepassing op de Oeigoerse fabrieksarbeiders:
Het kabinet keurt, waar dan ook ter wereld, gedwongen arbeid in alle gevallen af. Het verbod op dwangarbeid maakt deel uit van de fundamentele arbeidsnormen van de ILO, waar ook China aan gehouden is. Het kabinet kan de conclusies van het ASPI-rapport niet op basis van eigenstandige informatie bevestigen maar ziet voldoende aanleiding om dit in EU- en VN-verband aan de orde te stellen.
Om welke merken gaat het?
Volgens het ASPI-rapport zou het gaan om: Abercrombie & Fitch, Acer, Adidas, Alstom, Amazon, Apple, ASUS, BAIC Motor, BMW, Bombardier, Bosch, BYD, Calvin Klein, Candy, Carter’s, Cerruti 1881, Changan Automobile, Cisco, CRRC, Dell, Electrolux, Fila, Founder Group, GAC Group (automobiles), Gap, Geely Auto, General Motors, Google, Goertek, H&M, Haier, Hart Schaffner Marx, Hisense, Hitachi, HP, HTC, Huawei, iFlyTek, Jack & Jones, Jaguar, Japan Display Inc., L.L.Bean, Lacoste, Land Rover, Lenovo, LG, Li-Ning, Mayor, Meizu, Mercedes-Benz, MG, Microsoft, Mitsubishi, Mitsumi, Nike, Nintendo, Nokia, The North Face, Oculus, Oppo, Panasonic, Polo Ralph Lauren, Puma, Roewe, SAIC Motor, Samsung, SGMW, Sharp, Siemens, Skechers, Sony, TDK, Tommy Hilfiger, Toshiba, Tsinghua Tongfang, Uniqlo, Victoria’s Secret, Vivo, Volkswagen, Xiaomi, Zara, Zegna en ZTE. Het kabinet kan dit niet op basis van eigenstandige informatie bevestigen noch ontkrachten.
Zijn er producten die door middel van dwangarbeid in China zijn geproduceerd op de Nederlandse markt gekomen? Zo ja, bent u bereid om deze producten van de markt te laten halen?
Het kabinet kan niet met zekerheid vaststellen noch uitsluiten dat er producten op de Nederlandse markt zijn die geproduceerd zijn door middel van dwangarbeid. Ook aan de grens is dit niet vast te stellen.
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) onderschrijven en daarmee misstanden in hun gehele productieketen, zoals waar volgens het rapport sprake van is in Xinjiang, voorkomen en/of aanpakken. Het is aan bedrijven zelf om in dit kader met gepaste zorgvuldigheid te ondernemen, door de internationale ketens in kaart te brengen, risico’s – zoals mensenrechtenschendingen – te identificeren en hier gepaste actie op te ondernemen. Het is van belang dat bedrijven zich specifiek bewust zijn van het risico op dwangarbeid in Xinjiang en daarnaar handelen.
Voor 25 maart 2020 stond een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, RVO en andere stakeholders te organiseren kennissessie voor Nederlandse bedrijven over mensenrechten, ketentransparantie en mogelijke risico’s bij het ondernemen in China gepland. In verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus is besloten om deze bijeenkomst tot nader order uit te stellen. Zodra de situatie het toelaat, zal deze alsnog plaatsvinden. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie van de Oeigoeren zullen hierbij expliciet aan de orde komen. Ook zullen de conclusies van het ASPI-rapport worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Hoe reëel is het dat desbetreffende bedrijven niet op de hoogte zijn geweest van de mensenrechtenschendingen in de fabrieken?
Zie antwoord vraag 5.
Welke sancties kunnen vanuit de Europese Unie of Nederland genomen worden tegen desbetreffende 27 fabrieken waar door middel van dwangarbeid goederen worden gemaakt voor bekende merken?
Op dit moment is er geen EU-raadsbesluit op basis waarvan sancties ingesteld kunnen worden tegen bedrijven die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen in China. Er lijkt onder de EU-lidstaten geen draagvlak te bestaan om dergelijke sancties in te stellen.
Het kabinet blijft zich inzetten om bedrijven te wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen, conform de OESO-Richtlijnen. Met betrekking tot ondernemen in China heeft het kabinet, in lijn met de motie Voordewind (35207–22), extra middelen vrijgemaakt om in te zetten op bewustwording en het vergroten van kennis ten aanzien van China onder bedrijven en stakeholders (zoals de regionale ontwikkelingsmaatschappijen) in Nederland, en maakt kennis over de mensenrechtensituatie in China daar een integraal onderdeel van. Zo is bijvoorbeeld het Convenant Duurzame Kleding en Textiel hierover geïnformeerd, opdat het convenant haar leden kan inlichten over de risico’s op dwangarbeid in China.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 6 zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken met andere belanghebbenden een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie met betrekking tot de Oeigoeren komen daarbij expliciet aan de orde. De conclusies van het ASPI-rapport zullen daar ook worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Hoe is het mogelijk dat tussen 2017 en 2019 zeker 80.000 Oeigoeren vanuit de westelijke autonome regio Xinjiang werden overgeplaatst naar fabrieken in andere delen van het land om dwangarbeid te verrichten, maar dat dit nu pas bekend wordt?
Het ASPI-rapport is het eerste rapport dat systematisch op basis van openbare Chinese bronnen, satellietbeelden, wetenschappelijk onderzoek en verslaggeving ter plekke onderzoek doet naar dwangarbeid onder Oeigoeren buiten Xinjiang.
Was de Nederlandse regering al eerder bekend met de dwangarbeid in desbetreffende fabrieken? Zo ja, sinds wanneer?
Nee.
Welke concrete acties gaat u in bilateraal en multilateraal verband ondernemen om de overduidelijke mensenrechtenschendingen tegen de Oeigoeren te stoppen met betrekking tot dwangarbeid?
Het kabinet blijft bereid om zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere moslimminderheden in China. Zo heeft het kabinet er conform de motie Van Helvert c.s. (32 735, nr. 281) reeds voor gezorgd dat de EU op 10 maart jl. in de VN-mensenrechtenraad zorgen over dwangarbeid door Oeigoeren heeft uitgesproken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederlandse bedrijven en consumenten ervan op de hoogte gesteld worden dat bij producten uit China de mogelijkheid bestaat dat er sprake is van dwangarbeid?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Heeft u de veroordeling door de Kamer van de grootschalige internering en onderdrukking van de Oeigoeren door de Chinese overheid reeds overgebracht aan de Chinese autoriteiten, zoals in motie-Kuzu (Kamerstuk 32 735, nr. 275) aan u is gevraagd? Zo nee, waarom nog niet en wanneer gaat u dit wel doen? Zo ja, wanneer en hoe heeft u dit gedaan?
Ja. De veroordeling door het parlement is overgebracht aan de Chinese autoriteiten.
Heeft u de Chinese regering, zoals in motie-Kuzu (Kamerstuk 32 735, nr. 276) aan u is gevraagd, zowel bilateraal als in internationaal verband, opgeroepen om de heropvoedingskampen voor Oeigoeren te sluiten en de onderdrukking van de Oeigoeren te stoppen? Zo ja, wanneer en hoe heeft u dit gedaan? Zo nee, waarom heeft u dit nog niet gedaan en wanneer gaat u dit wel doen?
Het kabinet spant zich samen met EU-partners in om tijdens de VN-Mensenrechtenraad gepaste aandacht te besteden aan de mensenrechtensituatie in Xinjiang. Nederland heeft deze maand, onder agendapunt 4 van de VN-Mensenrechtenraad, op nationale titel onder andere zorgen uitgesproken over de vrijheid van religie van moslims in China. Daarnaast heeft de EU, mede dankzij aandringen van Nederland, in duidelijke termen zorgen uitgesproken over onder andere de politieke heropvoedingskampen in Xinjiang.
Ook vóór het indienen van de motie Kuzu heeft het kabinet zich ingespannen voor de mensenrechten van Oeigoeren in China. Zo heeft premier Rutte op 29 mei 2019 de mensenrechten van de Oeigoeren opgebracht in zijn gesprek met de Chinese vicepresident Wang Qishan, heeft Nederland in juni 2019 een gezamenlijke brief aan de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad onderschreven, en zich in oktober 2019 met succes ingezet voor de totstandkoming van een gezamenlijke verklaring over Xinjiang in de Derde Commissie van de AVVN.
De economische gevolgen van het Corona virus |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de maatregelen die de Duitse regering neemt om de negatieve gevolgen van het coronavirus voor de economie te beperken?1
Ja, wij zijn bekend met de maatregelen die de Duitse regering neemt.
Kunt u een analyse sturen van de gevolgen van het coronavirus op de korte en middellange termijn voor de Nederlandse economie?
Het kabinet houdt de economische ontwikkelingen vanzelfsprekend nauwlettend in de gaten. Het zijn roerige tijden en de ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Gegeven deze hoge mate van onzekerheid, en het feit dat de impact van het coronavirus op de Nederlandse economie van een veelvoud van factoren afhangt, waaronder vraag- en aanbodfactoren, is het lastig om een robuuste inschatting te maken van de precieze economische gevolgen op de korte en middellange termijn. Het kabinet houdt rekening met majeure vraag- en aanbodeffecten op korte termijn. De effecten op de middellange termijn hangen samen met de mogelijkheden om het virus in te dammen. Op donderdag 26 maart publiceert het CPB verschillende scenario’s voor de gevolgen van de coronacrisis op de Nederlandse economie en overheidsfinanciën.
Wie heeft er vanuit het kabinet de leiding in de bestrijding van de negatieve economische gevolgen van het coronavirus op de economie?
De financiële, budgettaire en economische gevolgen van het coronavirus op de Nederlandse, Europese en mondiale economie zijn veelomvattend en raken niet alleen aan de beleidsterreinen van de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën, maar hebben betrekking op de gehele rijksoverheid. Het kabinet trekt eendrachtig en gezamenlijk op in de bestrijding van de gevolgen van het coronavirus. De reguliere verdeling van verantwoordelijkheden tussen de verschillende departementen blijft daarbij het uitgangspunt.
Op welke manier kunnen de negatieve effecten van het coronavirus in deze omstandigheden zo goed mogelijk worden opgevangen, aangezien dit voor zowel vraag- als aanboduitval zorgt?
Het coronavirus heeft gevolgen voor zowel de aanbod- als de vraagzijde van de economie. Aan de aanbodzijde kunnen door de lange, mondiaal georganiseerde toeleveringsketens ondernemers in de problemen raken als er bijvoorbeeld sprake is van vertraging in de toelevering van grondstoffen of halffabricaten. Tegelijkertijd kan er een effect optreden aan de vraagzijde van de economie, als gevolg van bijvoorbeeld groeiende onzekerheid, volatiliteit op financiële markten, reisrestricties en economische problemen in andere delen van de wereld. De mogelijkheden om de economische vraag te stimuleren worden op korte termijn bovendien beperkt door en zijn ondergeschikt aan de noodzakelijke maatregelen die zijn genomen om verspreiding van het virus in te dammen. Het kabinet heeft in deze uitzonderlijke situatie met het pakket maatregelen dat is aangekondigd in de Kamerbrieven van 12 en 17 maart jongstleden de prioriteit gegeven aan het behoud van banen en inkomen en het beperken van onnodige faillissementen van Nederlandse bedrijven als gevolg van de crisis.2 Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Echter, ook met deze maatregelen is de verwachting dat de economische gevolgen merkbaar zullen zijn. Het kabinet houdt de situatie nauwlettend in de gaten en zal noodzakelijke en passende vervolgmaatregelen treffen indoen de situatie daartoe noopt.
Bent u bereid te kijken of de huidige werktijdverkortingsregeling voldoet in het licht van de huidige omstandigheden? In hoeverre is uitbreiding van de regeling nodig, overweegt u een vorm van deeltijd-WW in te voeren?
Het kabinet vindt het van belang dat alle bedrijven die getroffen worden door de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus en aan alle voorwaarden voldoen, in aanmerking kunnen komen voor werktijdverkorting. De bestaande werktijdsverkortingsregeling was niet berekend op het ongekende grote beroep dat op de regeling gedaan werd. De regeling is daarom ingetrokken, en is vervangen door de nieuwe tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkbehoud (NOW). De nieuwe regeling wordt uitgevoerd door UWV en stelt in staat om sneller aan meer aanvragen te voldoen dan bij de werktijdsverkortingsregeling het geval was. Werkgevers kunnen een aanvraag indienen voor een ruime tegemoetkoming in de loonkosten en hiervoor van UWV een voorschot ontvangen. Hiermee kunnen zij werknemers met een vast en met een flexibel contract gewoon doorbetalen.
In hoeverre bent u bereid de ruimte op de begroting en de staatsbalans te gebruiken om negatieve economische gevolgen van het coronavirus te beperken in het licht van dat in de afgelopen jaren de staatsschuld in zeer hoog tempo is afgelost?
De Nederlandse overheidsfinanciën staan er goed voor, mede door de inspanningen van dit kabinet en het vorige kabinet om de overheidsschuld van Nederland terug te dringen na de kredietcrisis en de daaropvolgende Europese schuldencrisis. Dit betekent dat nu alle maatregelen die nodig zijn kunnen worden genomen. Het kabinet hanteert daarbij geen limiet. De Nederlandse begrotingssystematiek is gericht op het automatisch stabiliseren van de economie, zodat er bij economische tegenslag niet hoeft te worden bezuinigd omwille van de overheidsfinanciën. Daarnaast heeft het kabinet, in anticipatie van de economische gevolgen van het coronavirus, een massief en breed pakket aangekondigd die een budgettair beslag kennen. De budgettaire gevolgen van deze maatregelen zijn in incidentele suppletoire begrotingswetten aan uw Kamer voorgelegd. Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwlettend en is daarbij voortdurend in gesprek met werkgevers- en werknemersorganisaties, bedrijven en financiers om de noodzakelijke aanpassingen te kunnen doen als de situatie daarom vraagt.
Wat zijn de gevolgen van de slechte beursresultaten voor pensioenfondsen? Overweegt u maatregelen om de directe gevolgen hiervan te beperken, totdat we weten in hoeverre het een tijdelijke dip betreft?
De dekkingsgraden van Nederlandse pensioenfondsen zijn sterk afhankelijk van de economische ontwikkelingen in de wereld. De beurzen krijgen nu een flinke klap te verduren en dat heeft gevolgen voor de financiële positie van pensioenfondsen. Het kabinet houdt de situatie dan ook goed in de gaten en staat nauw in contact met betrokken partijen over ontwikkelingen in de sector. Tegelijkertijd is nog onzeker in hoeverre effecten blijvend zijn. De situatie op financiële markten is nu nog erg volatiel. Pensioenfondsen worden vanzelfsprekend niet op basis van ontwikkelingen op korte termijn afgerekend, maar zoals gebruikelijk wordt de stand eind december opgemaakt.
Overweegt u maatregelen om de vraagzijde in de economie te stimuleren, bijvoorbeeld met een koopkrachtimpuls voor alle Nederlanders?
Het kabinet heeft een noodpakket met maatregelen aangekondigd in de Kamerbrieven van 12 en 17 maart die zijn gericht op behoud van banen, inkomen en het beperken van onnodige faillissementen van Nederlandse bedrijven als gevolg van het coronavirus. Om de vraagzijde te stimuleren wordt, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 17 maart, daarnaast gebruik gemaakt van automatische stabilisatoren in de Nederlandse begroting.3 Het kenmerk van automatische stabilisatie is dat het onmiddellijk en vanzelf gebeurt: het is niet nodig om bijvoorbeeld een wet aan te passen, een nieuwe begroting aan te nemen of een investeringsproject aan te besteden. Het is daarmee tijdig en trefzeker, en daarnaast ook tijdelijk: als de economie weer hersteld is, hoeven maatregelen niet te worden stopgezet of teruggedraaid.
Wanneer verwacht u eindelijk de eerste uitgaven te doen uit het groots aangekondigde «WopkeWiebes» investeringsfonds?
Op dit moment is het kabinet volop bezig met het bestrijden van de effecten en gevolgen van het coronavirus. Daar gaat nu alle aandacht naar toe.
Deelt u de analyse dat het instrumentarium van de Europese Centrale Bank (ECB) al volop in gebruik is, dus dat overheden nu aan zet zijn om een recessie zo veel als mogelijk af te wenden en de eventuele effecten te beperken?
Zoals aangegeven in de kabinetsbrief van 17 maart jongstleden is de uitbraak van het coronavirus mondiaal en zijn de economische effecten van de uitbraak dat ook. Het mitigeren van deze effecten vereist internationale samenwerking en coördinatie. Het kabinet hecht sterk aan samenwerking binnen de verschillende internationale gremia waarin dit wordt besproken. De afgelopen weken zijn in Europees verband verschillende maatregelen genomen. De ECB neemt in onafhankelijkheid beleidsmaatregelen om haar mandaat van prijsstabiliteit te bewerkstelligen.
De ECB richt zich daarbij op het behoud van ruime financiële condities om de risico’s voor prijsstabiliteit te beperken. De ECB stelt extra liquiditeit beschikbaar aan banken en koopt overheids- en bedrijfsobligaties aan. Ruime financiële omstandigheden en liquiditeit dragen eraan bij dat bedrijven over voldoende financiering beschikken tijdens de crisis. Overheden nemen gerichte maatregelen om de economie te ondersteunen. Sommige van deze maatregelen, zoals het verstrekken van kredietgaranties, versterken het effect van de beleidsmaatregelen van de ECB. Dergelijke garanties vergroten de kans dat banken de extra liquiditeit door zetten naar bedrijven in de huidige onzekerheid. Overheden nemen daarnaast maatregelen om de vaste kosten van bedrijven te reduceren en om inkomens van werknemers en zelfstandigen te ondersteunen. Deze maatregelen dragen bij aan het beperken van de effecten van het coronavirus.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen voor als de bouw (verder) stilvalt? Bent u bereid grootschalige investeringen in openbaar vervoer, energienetten en andere infrastructuur naar voren te halen?
De bouw is voor de Nederlandse economie een zeer belangrijke sector. Daarom heeft het Rijk nauw contact met de sector om signalen van vertraging vroeg op te vangen en gezamenlijk in te zetten op de voortgang van de bouwproductie in de komende weken en maanden, zodat de woningbouw en de verduurzaming van bestaande woningen verder kan. Het kabinet organiseert op korte termijn een overleg met betrokkenen om te bepalen welke acties nodig zijn om de continuïteit van het bouwproces, opdrachtgeverschap en vergunningverlening te borgen. Het naar voren halen van projecten zal ook onderdeel zijn van de gesprekken. Er komt een protocol om veilig en gezond door te werken. Ook brengt het kabinet in beeld welke wettelijke veranderingen op de sector afkomen, waar nog knelpunten zitten en hoe daarmee moet worden omgegaan. Met het Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat en I&W wordt gekeken hoe publiek opdrachtgeverschap zoveel mogelijk kan worden voortgezet en waar mogelijk projecten naar voren gehaald kunnen worden. Daarbij zal ook bij medeoverheden aandacht gevraagd worden voor continuering van besluitvormingsprocessen en vergunningprocedures. Verder kan de bouw gebruik maken van de aangekondigde generieke maatregelen, zoals de nieuwe Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW) verruiming en versoepeling van de BMKB en de GO-regeling voor bankgaranties. Voor meer details wordt doorverwezen naar de Minister van Milieu en Wonen en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Ten aanzien van energienetten geldt dat investeringen in principe worden gedaan door desbetreffende bedrijven zelf, waaronder de netbeheerders voor elektriciteit en gas, en warmtebedrijven voor wat betreft warmtenetten. In het kader van de energietransitie valt te verwachten dat de komende jaren aanzienlijke investeringen zullen moeten worden gedaan. In navolging van het Klimaatakkoord werkt het kabinet onverminderd door aan een voorspoedige energietransitie, waar deze investeringen noodzakelijk en ondersteunend voor zijn. Evenwel is het zo dat de focus van onder andere de netbeheerders voor elektriciteit en gas momenteel is gericht op het verzekeren van de continuïteit van dienstverlening. In deze tijd is het nodig en noodzakelijk dat enkel hier de focus op ligt.
Wat zijn de effecten voor kleine zelfstandige ondernemers en het mkb? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om voor hen de pijn te verzachten?
In de brief die het Kabinet op 17 maart jongstleden aan uw Kamer heeft gestuurd zijn diverse maatregelen aangekondigd en beschreven.4 Kleine zelfstandige ondernemers en het mkb die in de problemen komen als gevolg van het corona-virus en de brede economische effecten ervan. Onderstaand wordt kort ingegaan op een aantal maatregelen die zelfstandige ondernemers en het mkb helpt deze uitzonderlijke crisis het hoofd te bieden. Voor meer detail wordt verwezen naar de Kamerbrief.
Het kabinet zet in op versoepeling en verruiming van de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 12 maart jongstleden.5 Met de BMKB staat de overheid voor een deel borg voor bedrijven die een lening willen afsluiten, maar aan de betrokken financier niet genoeg zekerheid kunnen bieden. Bedrijven die worden geraakt door de economische gevolgen van het coronavirus en daardoor in liquidtietsproblemen komen, kunnen tijdelijk rekenen op extra gunstige voorwaarden onder de BMKB.
Voorts komt het kabinet met een tijdelijke voorziening voor ondernemers. Door de maatregelen van het Rijk om de verspreiding van het corona-virus te beteugelen derven veel zelfstandigen, zoals in de culturele sector en de horeca, noodgedwongen inkomsten. Het kabinet wil ook deze groep ondersteunen, zodat zij daarna hun bedrijf kunnen voortzetten. Het kabinet komt daarom met een tijdelijke voorziening voor drie maanden die zo snel mogelijk ingaat. Zelfstandige ondernemers met financiële problemen kunnen een beroep doen op deze voorziening, die uitgevoerd wordt door gemeenten.
Ook heeft het kabinet een aantal fiscale maatregelen aangekondigd. In de eerste plaats zal de Belastingdienst bijzonder uitstel van betaling verlenen aan alle ondernemers die door de coronacrisis in liquiditeitsproblemen zijn gekomen of zullen komen. Dit is een tijdelijke regeling. Ondernemers kunnen met een brief uitstel van betaling van inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonbelasting aanvragen bij de Belastingdienst. Vanaf het moment dat de ondernemer zich meldt, wordt de inning van deze soorten belastingschulden direct stopgezet. Dat betekent dat de ondernemer feitelijk meteen uitstel van betaling krijgt. Voor uitstel langer dan drie maanden is aanvullende informatie nodig om te beoordelen of de financiële problemen hoofdzakelijk zijn veroorzaakt door de coronacrisis. De ondernemer kan de eerste drie maanden gebruiken om deze informatie te verstrekken. Het kabinet onderzoekt nu welke informatie nodig is en hoe deze zo eenvoudig mogelijk kan worden aangeleverd. Het doel daarbij is de administratieve lasten voor ondernemers zo veel mogelijk te beperken.
Daarnaast verlaagt het kabinet de invorderingsrente vanaf 23 maart 2020 tijdelijk van 4% naar 0,01%. Hierdoor wordt het makkelijker voor ondernemers om uitstel van betaling aan te vragen. Deze verlaging geldt voor alle rijksbelastingen en geldt voor zowel ondernemers als particulieren. Om ondernemers tegemoet te komen zal het kabinet het percentage van de belastingrente ook tijdelijk verlagen naar 0,01%. Belastingrente wordt normaal gesproken gerekend als een aanslag te laat kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld omdat de aangifte niet op tijd of niet voor het juiste bedrag wordt ingediend bij de Belastingdienst. Deze tijdelijke verlaging gaat in vanaf het moment dat dit uitvoeringstechnisch mogelijk is. Dit betekent dat voor alle belastingen, behalve voor de inkomstenbelasting, de tijdelijke verlaging van het tarief ingaat vanaf 1 juni 2020. Voor de inkomstenbelasting gaat dit in vanaf 1 juli 2020.Tot slot kunnen ondernemers die een lagere winst verwachten door de coronacrisis een verzoek indienen tot verlaging van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Daardoor gaan ondernemers meteen minder belasting betalen. Als het bedrag van de nieuwe voorlopige aanslag lager is dan de belasting die de ondernemer in de eerste maanden van dit jaar al heeft betaald, krijgt de ondernemer het verschil uitbetaald.
Als noodvoorziening op de overige maatregelen komt het kabinet met een noodloket voor de tegemoetkoming in de vorm van een gift voor de eerste nood bij ondernemers die direct zijn getroffen door overheidsmaatregelen ter bestrijding van de coronacrisis en die hun omzet daardoor geheel of grotendeels zien verdwijnen.
In aanvulling op bovenstaande maatregelen heeft 19 maart jongstleden een gesprek plaatsgevonden tussen de Minister van Financiën en ABN AMRO, ING, Rabobank, Triodos en de Volksbank, en de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), over de gevolgen van het coronavirus voor de financiële sector en de reële economie. In het gesprek lichtten de banken hun regeling toe die is bedoeld om met name kleinere, in de aard gezonde, ondernemingen, door deze crisis te helpen. De vijf banken hebben hiertoe afgesproken dat deze ondernemingen zes maanden uitstel van de aflossingsverplichtingen kunnen krijgen. Voor meer informatie over het gesprek wordt verwezen naar het verslag dat aan uw Kamer is verzonden.6
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat door het (verder) stilvallen van de bouw de woningnood nog verder toeneemt?
Het op peil houden van de bouwproductie heeft prioriteit. Het tekort aan woningen is met 3,8% hoog. Iedere terugval, ook een tijdelijke, in de productie zal op de middellange termijn leiden tot een nog grotere bouwopgave. Juist daarom houdt het Rijk nauw contact met de sector om meteen actie te nemen wanneer er signalen zijn dat zaken vertragen. Op zeer korte termijn zal de Minister van Milieu en Wonen in een bestuurlijk overleg met sectorpartijen verder over spreken. Intussen lopen er al diverse acties met stakeholders, die bij zullen dragen aan het op peil houden van de bouwproductie. Zo werken Rijk en regio in de woondeals intensief samen aan de versnelling van geplande bouwprojecten en uitbreiding van de plancapaciteit. De financiële impuls van € 1 miljard voor de woningbouw die het kabinet afgelopen najaar beschikbaar heeft gesteld en de heffingsvermindering in de Verhuurderheffing (€ 100 miljoen jaarlijks) voor nieuwbouw zullen zal bijdragen aan de realisatie van tienduizenden extra woningen. Omdat er nog steeds een extra stap nodig is van alle partijen, heeft de Minister van Milieu en Wonen recent met gedeputeerden van twaalf provincies om tafel gezeten, naar aanleiding van de nieuwe bevolkingsprognose en de verwachte terugval van de bouwproductie. Daar is afgesproken dat Rijk en provincies in kaart gaan brengen hoe de bouwopgave er op regionaal niveau uitziet, en wat nodig is om de benodigde bouwplannen te realiseren.
Bent u bereid de Kamer mogelijke investerings- en stimuleringsmaatregelenpakketten te doen toekomen? Welke scenario’s heeft u daarvoor voorbereid?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwlettend. Er is nu een noodpakket met maatregelen ter ondersteuning van de economie en banen gecommuniceerd. Hierin zitten ook diverse maatregelen die de vraagzijde van de economie ondersteunen. Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Dit laat onverlet dat de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen. Zoals aangegeven is het hierdoor niet mogelijk om nu een robuuste economische inschatting te maken van de effecten op de korte termijn. Op donderdag 26 maart publiceert het CPB verschillende scenario’s voor de gevolgen van de coronacrisis op de Nederlandse economie en overheidsfinanciën. Als de situatie zich voordoet dat meer maatregelen nodig zijn uw Kamer daar vanzelfsprekend direct van op de hoogte worden gesteld.
Wat vindt u van de maatregelen van de Duitse regering en de Italiaanse regering? welke maatregelen worden er elders in Europa genomen?
Landen in Europa en de rest van de wereld nemen maatregelen om de economische impact van het coronavirus te mitigeren. Het kabinet monitort nauwgezet de maatregelen die andere landen nemen. Informatie en ideeën over maatregelen worden uitgewisseld uit via gremia zoals de Eurogroep, maar ook op ambtelijk niveau is er dagelijks contact. De maatregelen van Duitsland en Italië zijn grotendeels in lijn met wat Nederland doet en zijn met name gericht op het behoud van banen en inkomens en het ondersteunen van bedrijven en ondernemers, zoals door tegemoetkoming in de loonkosten, versoepelde belastingregels en extra kredietmogelijkheden. Daarbij geldt dat Nederland met name werk gerelateerde vangnetten al standaard heeft geregeld, terwijl dat voor verschillende andere Europese landen niet geldt. Ook heeft Nederland in vergelijking met veel andere landen een goede buffer om deze maatregelen te financieren en de economische schok op te vangen. Het kabinet zal de ontwikkelingen in andere landen goed blijven monitoren en waar nodig lering trekken uit maatregelen die elders worden getroffen.
Bent u bereid voor 1 april met stimuleringsvoorstellen te komen?
Het kabinet heeft, zoals bovenstaande al meermaals benoemd, op 17 maart een pakket aan maatregelen gepresenteerd. Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Tegelijkertijd laten de economische gevolgen zich slecht inschatten omdat de ontwikkelingen zich snel opstapelen. Het kabinet monitort de Nederlandse economie, financiële markten en internationale ontwikkelingen nauwlettend. De overheidsfinanciën staan er goed voor en het kabinet is bereid die maatregelen te treffen die nodig zijn om de economische gevolgen van het coronavirus het hoofd te bieden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over de noodzakelijke maatregelen om de economische gevolgen van het coronavirus?
Het is niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor het debat.
Het bericht 'Deeltijdbaan met bijstand werkt niet' |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Deeltijdbaan met bijstand werkt niet»?1
De in het artikel in Trouw geschetste knelpunten zijn mij bekend. Samen met Divosa werk ik in het project Simpel Switchen in de Participatieketen aan de in het artikel geschetste knelpunten, waaronder het wegnemen of verminderen van inkomensonzekerheid.
Erkent u dat het mensen in de bijstand niet makkelijk wordt gemaakt om te gaan werken in deeltijd of in een baan met flexibele uren?
Het is geen kwestie van «niet makkelijk maken». Het uitgangspunt van de sociale zekerheid is dat de bijstand fungeert als een vangnet. Dit vangnet is bedoeld om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Onderdeel van dit vangnet is dat daar verplichtingen tegenover staan zoals het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Wanneer het inkomen uit deze arbeid lager is dan de bijstandsnorm heeft men recht op aanvullende algemene bijstand. Bij het vaststellen van de hoogte van de (aanvullende) bijstand wordt rekening gehouden met de inkomsten uit arbeid en (indien van toepassing) de vrijlating van inkomsten.
Ik ben mij ervan bewust dat dit voor mensen met een deeltijdbaan, gecombineerd met een bijstandsuitkering, tot complexe situaties en inkomensonzekerheid kan leiden, zeker wanneer sprake is van wisselende inkomsten. Dit kan mensen bij voorbaat ervan weerhouden om (meer uren) te gaan werken. Daarom werk ik in het project Simpel Switchen in de Participatieketen samen met Divosa en gemeenten aan oplossingsrichtingen om deeltijdwerken met een aanvullende bijstandsuitkering minder complex te maken.
Bent u bereid de bijverdienmogelijkheden te verruimen zodat alle mensen in de bijstand een percentage kunnen houden van hetgeen zij bijverdienen?
De Participatiewet kent vanwege het vangnetkarakter een vrijlating van inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 215,– per maand voor een periode van maximaal zes maanden. Deze zes maanden hoeven niet aaneengesloten te zijn en kunnen voor verschillende periodes van arbeidsinkomsten worden ingezet. Voor een alleenstaande ouder geldt een vrijlating van inkomsten uit arbeid tot 12,5 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 134,35 per maand voor een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden. In het kader van de experimenten Participatiewet konden de aangewezen gemeenten een ruimere vrijlating van inkomsten toepassen. De vrijlating in het experiment bedroeg 50% van het inkomen tot maximaal € 199,– per maand gedurende 24 maanden (Staatsblad 2017, 69). Uw Kamer wordt t.z.t. geïnformeerd over de doeltreffendheid en de effecten van de experimenten Participatiewet in de praktijk.
Wanneer komt u met oplossingen voor de mensen die naast de bijstand in deeltijd werken en problemen hebben met verschillende uitbetalingsdata, wisselende inkomsten, de dreiging van het wegvallen van toeslagen en een gebrek aan overzicht over het inkomen?
In de Voortgangsbrief Simpel Switchen van 20 november 20192 heb ik uw Kamer geïnformeerd over verschillende oplossingsrichtingen, zoals de Rekentool Simpel Switchen. Deze rekentool helpt gemeenten en UWV om voor uitkeringsgerechtigden transparant te maken wat werken in combinatie met onder andere een bijstandsuitkering of een Wajonguitkering voor het gezinsinkomen betekent. Naar verwachting is de rekentool in het voorjaar van 2020 beschikbaar. De rekentool is behalve een hulpmiddel voor de klantmanager, ook beschikbaar voor onafhankelijke cliëntenondersteuning.
Ook het aspect van de toeslagen heb ik benoemd in bovengenoemde voortgangsbrief. In het IBO Toeslagen is gezocht naar verbeteringen binnen het bestaande toeslagenstelsel en naar alternatieven voor het huidige stelsel van toeslagen. Het aspect van een toekenning op maandbasis in plaats van op jaarbasis is in het IBO aan de orde geweest. Het IBO en de kabinetsreactie op het IBO worden binnenkort naar uw Kamer gezonden.
Erkent u dat mensen in de bijstand die halverwege het jaar een baan vinden het risico lopen hun toeslagen over het gehele jaar te verliezen, waardoor zij er feitelijk niet op vooruit gaan en zelfs vaak in de schulden terecht komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken of toeslagen voortaan per maand toegekend kunnen worden, zodat een bijstandsgerechtigde die bijvoorbeeld op 1 juni een baan krijgt, niet voor het hele jaar zijn toeslagen verliest, maar tot juni zijn toeslagen behoudt omdat dit dan wordt gebaseerd op het maandinkomen?
Zie antwoord vraag 4.