De verkoop en levering door webwinkels van in Nederland niet erkende gewasbeschermingsmiddelen en pesticiden aan particulieren |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de verkoop en levering aan particulieren in Nederland, door webwinkels als Bol.com en Tuinadvies.nl, van gewasbeschermingsmiddelen en pesticiden die in Nederland door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) niet erkend zijn?1
Ja.
Overigens is Bol.com niet alleen een webwinkel, maar ook een winkelplatform dat bestellingen voor andere webwinkels afhandelt.
Mogen middelen die niet zijn erkend door het Ctgb worden gebruikt in Nederland? Zo nee, hoe is de handhaving geregeld?
Nee, die middelen mogen niet worden gebruikt.
Handhaving richt zich voornamelijk op het voorkómen van de verkoop van de niet-toegelaten middelen. Daarnaast wordt met organisaties afspraken gemaakt dat dergelijke middelen worden geweerd van de Digitale Marktplaats.
Is de verkoop van deze middelen door Nederlandse bedrijven aan Nederlandse gebruikers toegestaan? Zo nee, hoe is de handhaving geregeld?
Nee, die verkoop is niet toegestaan.
Om te zorgen voor een goede naleving bij particulieren wordt in eerste instantie ingezet op communicatie. Communicatie (voorlichting) is bedoeld om particulieren die gewasbescherming willen toepassen, te informeren over preventieve en niet-chemische maatregelen, over een verantwoord gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het onwenselijk gebruik van niet-toegelaten producten. Voorafgaande aan een eventueel handhavend optreden, behoort communicatie over deze aspecten te hebben plaatsgevonden.
In 2018 heeft de NVWA 170 advertenties van het internet laten verwijderen omdat daarin gewasbeschermingsmiddelen werden aangeboden door particulieren en webwinkels.
Kunt u aangeven wat de regelgeving is met betrekking tot de verkoop van deze middelen door buitenlandse bedrijven aan Nederlandse gebruikers?
Een gewasbeschermingsmiddel dat niet door het Ctgb is toegelaten, mag in Nederland niet op de markt worden gebracht of gebruikt.
Verkoop van een dergelijk middel door een buitenlands bedrijf aan een Nederlandse gebruiker, met de bedoeling dat het in Nederland wordt gebruikt, valt onder het begrip «op de markt brengen». Dat volgt uit artikel 3 van de verordening (EU) 1107/2009, over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Die verkoop is daarom niet toegestaan.
Bestaat er een verschil in de regelgeving met betrekking tot de verkoop van deze middelen tussen tuincentra en webwinkels? Zo ja, welk verschil betreft dit en in hoeverre is nog sprake van een gelijk speelveld?
Nee, de regelgeving is voor tuincentra en webwinkels identiek.
Kunt u aangeven of bij een in Nederland niet erkend product de vermelding van de tekst «Dit product mag enkel in België worden gebruikt» (of in een ander land) voldoende is om deze producten te mogen aanbieden via webwinkels als Bol.com en Tuinadvies.nl?
Zoals in het antwoord op vraag 4 staat, valt de verkoop van een gewasbeschermingsmiddel onder het begrip «op de markt brengen». Het op een Nederlandse website te koop aanbieden van in Nederland niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen voor gebruik in Nederland is dus niet toegestaan. Een disclaimer zoals «Dit product mag enkel in België worden gebruikt» doet daaraan niet af.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang en de schaal van deze overtredingen en in kaart te brengen welke gevolgen dit heeft voor volksgezondheid en milieu? Zo nee, waarom niet?
De niet-toegelaten middelen die door particulieren worden gebruikt, hebben vaak een relatief laag risicoprofiel (zoals azijn, of middelen die in andere lidstaten wel zijn toegelaten). Uiteraard zijn deze overtredingen evengoed ongewenst. Het heeft daarom mijn voorkeur om de beschikbare toezichtscapaciteit vooral in te zetten op het voorkomen van overtredingen. Om die reden heb ik met de NVWA afgesproken dat in 2020 toezicht en handhaving op de verkoop worden geïntensiveerd. Een rapportage over de resultaten daarvan zal ik te zijner tijd met uw Kamer delen.
Kunt u aangeven of er in Europees verband afspraken zijn gemaakt over hoe dient te worden omgegaan met het aanbieden en leveren van producten die niet in alle landen zijn erkend?
In Europees verband zijn afspraken gemaakt over toezicht op het op de markt aanbieden en gebruiken van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Geconstateerde overtredingen en andere bevindingen kunnen worden doorgegeven aan de autoriteiten van andere lidstaten, zodat die handhavend kunnen optreden.
Ontwikkelingen worden periodiek besproken in een Europese werkgroep, waarin onder meer de aangrenzende lidstaten Duitsland en België zijn vertegenwoordigd.
Het bericht ‘Seawatch3 alweer bijna bij Libië’ |
|
Bente Becker (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Mark Harbers (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat het schip Seawatch3 is uitgevaren en inmiddels voor de kust van Libië vaart?1
Ja. Overigens is het schip op 19 mei jl. tijdelijk in beslag genomen naar aanleiding van een opdracht van het Italiaanse Openbaar Ministerie (OM) in Agrigento. Op 1 juni werd het door hetzelfde OM vrijgegeven en op 9 juni jl. is het schip opnieuw uitgevaren. Op het moment ligt het schip vast in Italië vanwege een lopend onderzoek door Italiaanse autoriteiten.
Bent u nog steeds van mening dat het onverstandig is van deze niet-gouvernementele organisatie (ngo) om uit te varen aangezien de veiligheidseisen nog steeds niet op orde zijn en zowel bemanning als mogelijk mensen die zij oppikken gevaar kunnen lopen als ze langere tijd op zee bivakkeren? Wie is aansprakelijk voor het geval er brand, schade of andere ellende uitbreekt op dit schip?
Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 1 april 2019, waarin de wijzigingsregeling voor schepen die stelselmatig drenkelingen aan boord nemen wordt toegelicht.1 Ik heb deze regeling opgesteld om te borgen dat schepen die dit soort activiteiten uitvoeren, voldoen aan veiligheidseisen en
werken met een gekwalificeerde bemanning. Zolang de Sea-Watch 3 niet voldoet
aan de eisen van de regeling, vind ik het onverstandig dat het schip wordt ingezet voor het aan boord nemen van drenkelingen. Sea-Watch is zelf verantwoordelijk indien er zich aan boord calamiteiten voordoen.
Waarom is de Seawatch3 uitgevaren? Heeft de organisatie daarover met u gesproken of dit gemeld? Wat zegt dat over de verhoudingen als het kabinet wel coulance heeft met deze organisatie, maar als andersom de Seawatcj3 alle afspraken aan hun laars lapt?
De Rechtbank en daarna het Gerechtshof te Den Haag hebben besloten dat de ministeriële regeling inzake de veiligheids- en bemanningseisen aan schepen die stelselmatig drenkelingen aan boord nemen d.d. 1 april 2019, in stand blijft, maar tijdelijk nog niet van toepassing is op de Sea-Watch 3. Op basis van de uitspraak van de Rechtbank had de Sea-Watch 3 de mogelijkheid tot 15 augustus 2019 om aan de veiligheids- en bemanningseisen te voldoen; op basis van de uitspraak van het Hof in hoger beroep (1 augustus jl.) is die termijn verlengd tot 31 december 2019. Ik heb een moreel beroep gedaan op Sea-Watch om pas weer uit te varen als het schip en de bemanning voldoen aan de veiligheids- en bemanningseisen die zijn gesteld in de regeling. Desondanks is het schip vrijwel direct na de uitspraak van de Rechtbank uitgevaren. De organisatie heeft ons niet vooraf op de hoogte gebracht van de plannen om uit te varen. U kunt zich voorstellen dat ik met het oog op de veiligheid liever had gezien dat Sea-Watch mijn advies wel zou hebben opgevolgd.
Wat vindt u ervan dat de organisatie Seawatch3 uw advies in de wind heeft geslagen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de komst van de Seawatch3 mogelijk nieuwe migranten en mensensmokkelaars op het idee kan brengen de oversteek te wagen, terwijl in het regeerakkoord is afgesproken dat mensensmokkel uit alle macht bestreden moet worden? Zo ja, bent u bereid de mogelijkheden te verkennen om het aanzetten tot mensensmokkel strafbaar te maken, ook indien dit niet gepaard gaat met financieel eigen gewin?
De kans bestaat dat zowel smokkelaars als opvarenden erop rekenen dat men nog tijdens de overtocht naar Europa zal worden opgepikt. Zoals verwoord in het regeerakkoord, onderschrijft het kabinet de internationale verplichtingen om mensenlevens op zee te redden. Daarbij is het echter wel zaak dat dergelijke operaties niet onbedoeld bijdragen aan het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Kortheidshalve zij in dit verband mede gewezen op de beantwoording van Kamervragen van de leden Groothuizen en Voordewind d.d. 30 september 20192 en het besprokene terzake in het Algemeen Overleg Vreemdelingen- en Asielbeleid d.d. 4 juli jl.
Kunt u de Libische of andere kustwachten vragen in te grijpen en zo nodig het schip te blokkeren in haar missie, zodra zij in de search and rescue zone opereren waar eigenlijk deze kustwachten voor verantwoordelijk zijn?
In het algemeen geldt dat de Staat waartoe de SAR-regio behoort verantwoordelijkheid draagt voor de coördinatie van een reddingsactie in die search and rescue zone. Daarbij is het van belang dat betrokken schepen de instructies opvolgen van de verantwoordelijke autoriteiten. Dat geldt ook voor het binnenvaren van de territoriale wateren.
Wat is de situatie als de Seawatch3 onverhoopt nieuwe migranten aan boord neemt? Hoe zorgen we ervoor dat mensen teruggebracht worden naar Afrika?
Kust- en vlaggenstaten dienen op basis van internationale verplichtingen zich in te spannen teneinde schepen de gelegenheid te bieden om op zee geredde drenkelingen tijdig aan wal te brengen in een veilige haven.
Het is niet vanzelfsprekend dat deze acties altijd uitmonden in ontscheping in de EU. Conform de conclusies van de Europese Raad van juni 2018 moet ook ontscheping in een veilige haven elders in de landen rond de Middellandse Zee tot de mogelijkheden behoren. Feit is dat ontscheping aldaar, in samenwerking met UNHCR en IOM, al plaatsvindt. Deze landen kunnen daarmee ook veilige havens bieden.
Ten tijde van de SAR-missie in mei 2019 van Sea-Watch 3 bood Tunesië de meest nabijgelegen veilige haven. De havenstad Zarzis, alwaar UNHCR een veldkantoor heeft, bevond zich ca. 50 nautische mijl van de redding zone. Ondanks deze nabijheid heeft de kapitein van de Sea-Watch 3 de Tunesische autoriteiten in eerste instantie niet geïnformeerd over de reddingsactie. Het Ministerie van IenW heeft op dit hiaat gewezen en heeft Sea-Watch geadviseerd om alsnog contact op te nemen met de Tunesische autoriteiten, om aldaar tijdige ontscheping te laten plaatsvinden. De kapitein heeft er echter voor gekozen door te varen naar Italië.
Wilt u bevestigen dat Nederland geen illegale migranten zal accepteren die vanuit dergelijke schepen naar Europa komen en mogelijk per land herverdeeld worden?
Graag verwijs ik u naar de brief van 14 januari 2019, over ontwikkelingen rond het schip Sea-Watch 3. Nederland neemt in principe niet meer deel aan ad hoc maatregelen in het kader van ontscheping in de Middellandse Zee regio en zal dientengevolge geen migranten meer overnemen van dergelijke schepen.
De plaatsing van ex-gedetineerden in een woonwijk in Arnhem |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Komst zorgmijders naar Paasbergflat zorgt voor onrust in Arnhemse wijk»1 en «Stichting Onderdak verrast gemeente Arnhem met plan voor Paasberg»?2
Ja.
Worden er door de Stichting Onderdak op de genoemde locatie, forensische klanten waaronder ex-gedetineerden opgevangen of mensen die op proefverlof zijn dan wel op basis van een andere justitiële titel? Zo ja, om hoeveel personen zal het gaan en worden deze personen door justitie aangemeld bij de stichting?
Stichting Onderdak is een zorgaanbieder die door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) gecontracteerd is voor de Forensische Zorg. Stichting Onderdak geeft aan dat er op 4 juni vijf personen met een forensische titel op de betreffende locatie verbleven. Deze personen zijn hier inderdaad door DJI geplaatst.
Begrijpt u dat er onrust onder buurtbewoners is of kan ontstaan als er zonder vooroverleg ex-gedetineerden of mensen die elders overlast hebben veroorzaakt in hun buurt worden gehuisvest? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp heel goed dat buurtbewoners zorgen hebben als zij niet tijdig geïnformeerd worden over de komst van een instelling met forensische patiënten in hun wijk. Het is voor het gevoel van veiligheid belangrijk dat duidelijk is wat voor instelling zich wil vestigen in een wijk, welke partijen daarbij betrokken zijn en hoe de veiligheid in de wijk gewaarborgd wordt. Het moet voor buurtbewoners en de gemeente dan ook transparant zijn welke plannen een dergelijke instelling heeft.
Goed contact tussen forensische instellingen en gemeenten is van groot belang. In het kader van de lokale openbare orde en veiligheid is het belangrijk voor een gemeente te weten welke doelgroep in de betreffende instelling verblijft. De gemeente dient op basis van die informatie bijvoorbeeld beslissingen te nemen over de inzet van wijkagenten. Instellingen voor forensische zorg hebben een eigen rol in het onderhouden van goede contacten met de gemeente waarin zij zijn gehuisvest. Uit contact met de Stichting en de gemeente blijkt dat dat in het onderhavige geval niet goed is verlopen. Om ervoor te zorgen dat zorgaanbieders actief en regelmatig in contact treden met gemeenten zal dit voortaan als verplichting opgenomen worden in de contracten tussen DJI en de forensische instellingen.
DJI onderhoudt nauw contact met de gemeente Arnhem en Stichting Onderdak over deze zaak. DJI heeft stichting Onderdak nadrukkelijk opgeroepen te zoeken naar een oplossing die werkbaar is voor de gemeente en recht doet aan de maatschappelijke onrust.
De gemeente Arnhem heeft met vertegenwoordigers van de wijkverenigingen van de drie omliggende wijken gesproken over de ontstane situatie, en heeft afgesproken de vertegenwoordigers van de wijkverenigingen in de ontwikkelingen te blijven betrekken. Tevens zijn omwonenden geïnformeerd middels een brief.
Deelt u de mening dat vooraf overleg moet hebben plaatsgevonden met de gemeente over de plaatsing van personen door de genoemde stichting? Zo ja, hoe komt het dat dit niet gebeurd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de gemeente en de bewoners nu wel geïnformeerd gaan worden? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit voortaan wel op tijd gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
De acute zorg op Voorne-Putten met het oog op aankomende wegwerkzaamheden (en afsluitingen) en de wens in de regio om het Spijkenisse Medisch Centrum op te waarderen tot een volwaardig ziekenhuis |
|
Fleur Agema (PVV), Barry Madlener (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat het Spijkenisse Medisch Centrum sinds het faillissement van het Ruwaard van Putten ziekenhuis goede zaken doet in Spijkenisse en winst maakt?
Ja. Ik heb daarover de berichtgeving in de media gelezen1.
Bent u bekend met de wens van een groot deel van de 150.000 bewoners en additioneel 90.000 werknemers op Voorne-Putten om het ziekenhuis weer op te waarderen tot een volwaardig ziekenhuis inclusief onder meer een spoedeisend hulppost, afdeling acute verloskunde en weekendverblijf?
Ik kan mij indenken dat elke inwoner in Nederland, dus ook op Voorne-Putten, een volwaardig ziekenhuis in de buurt wil hebben. Waar ik naar streef is dat de juiste zorg op de juiste plek wordt geboden. Het Spijkenisse Medisch Centrum heeft in het verleden complexe zorg afgestoten, maar heeft bijvoorbeeld voor oudere patiënten het Buurtzorgpension geopend. Hier kunnen patiënten terecht die anders onnodig op de SEH waren ingestroomd. De bestuurders van het Spijkenisse Medisch Centrum geven aan dat de huidige positie van het ziekenhuis een voorbeeld bij uitstek is van zorg op de juiste plek, met complexe en dure zorg in het Maasstad Ziekenhuis, minder complexe in Het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis en nog minder complexe electieve zorg in het Spijkenisse Medisch Centrum.2
Het is van belang dat in een regio een gedeeld beeld van de gezamenlijke opgave bestaat. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft aangegeven dat zorgverzekeraars het voortouw gaan nemen bij het opstellen van deze regiobeelden, als een andere partij in de regio dat niet oppakt. Zij zijn vanuit hun zorgplicht verantwoordelijk voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg voor hun verzekerden. Het is dus primair aan de bestuurder van het Spijkenisse Medisch Centrum om te besluiten dat het Spijkenisse Medisch Centrum complexere zorg moet gaan leveren. Voor de zomer zal ik u nader informeren over mijn visie op de ontwikkelingen in het ziekenhuislandschap en mijn rol hierin.
Deelt u de zorgen van de bewoners van het eiland Voorne-Putten over de bereikbaarheid van de ziekenhuizen in Dirksland en Rotterdam als zij afhankelijk mochten worden van een ambulance? Zo nee, waarom niet?
Voor een inwoner op Voorne-Putten die met een ambulance naar een ziekenhuis moet worden gebracht, is het van belang dat 1) de responstijd tot het krijgen van initiële zorg bij een levensbedreigende zorgvraag niet te lang is en 2) dat er vervolgens een adequaat zorg-vervolgtraject is. Ik kan mij voorstellen dat inwoners van Voorne-Putten zich over het eerste punt zorgen maken. Zoals u weet staat de tijdigheid van de ambulancezorg in heel Nederland onder druk, zo ook die in de regio Rotterdam-Rijnmond. Dat komt onder meer door een tekort aan ambulancepersoneel. Ambulancezorg Rotterdam-Rijnmond (AZRR) heeft vorig jaar naar aanleiding van een gezamenlijk onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)3 maatregelen genomen om de responstijden in de regio te verbeteren door de beschikbare capaciteit optimaal te verdelen over de regio. Zo heeft AZRR begin april een nieuwe ambulancepost in gebruik genomen op Voorne-Putten, als opvolger van het ambulancestation bij de Haringvlietdam. Over de bereikbaarheid van de acute zorg in de gehele regio wordt in het ROAZ Zuidwest-Nederland gesproken. Begin dit jaar zijn de knelpunten met betrekking tot de ambulancezorg in de gehele ROAZ-regio besproken en zijn er verbeterafspraken gemaakt. Er is veel progressie geboekt. Ik noem onder andere de invoering van de medium care ambulance, waardoor er een substantiële vermindering van de druk op de spoed-capaciteit te zien is. Het introduceren van de combinatie functie van personeel werkzaam bij AZRR en het Erasmus MC, het IJsselland ziekenhuis en het Maasstad ziekenhuis. Ook is er een overeenkomst gesloten tussen AZRR en RAV Zuid Holland Zuid over burenhulp. De ambulancezorg in de regio blijft een onderwerp dat terug komt in de reguliere ROAZ vergaderingen. AZRR en de zorgverzekeraars zorgen er samen voor dat de capaciteit zo goed mogelijk wordt ingezet in de gehele (veiligheids)regio, zodat met de beschikbare mensen en middelen het grootst aantal inwoners binnen een responstijd van 15 minuten bereikt kan worden.
Bent u bekend met het feit dat de afstand van de Maasvlakte tot het ziekenhuis in Rotterdam al gauw zo’n 40 kilometer is? Vindt u dit net als wij niet een erg lange afstand indien acute zorg noodzakelijk is?
In de Rotterdamse regio zijn verschillende ziekenhuizen aanwezig. Uw vraag of de afstand van de Maasvlakte tot het ziekenhuis in Rotterdam 40 km is, kan ik daarom niet bevestigend beantwoorden. Wel ben ik bekend met het feit dat de afstand van de Maasvlakte tot het Spijkenisse MC ongeveer 35 km is, tot het Franciscus Vlietland ongeveer 40 km, tot Het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis ongeveer 43 km en tot het Erasmus MC ongeveer 47,5 km is.
De zorgverzekeraars zijn vanuit hun zorgplicht verantwoordelijk voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg. In Nederland zijn er (vooralsnog) geen afstandsnormen vastgesteld waarbinnen acute ziekenhuiszorg beschikbaar moet zijn. Wel geldt voor een afdeling voor spoedeisende hulp (SEH) of acute verloskunde (AV) van een ziekenhuis de 45-minutennorm. Deze norm houdt overigensnietin dat iedere inwoner in Nederland binnen 45 minuten in een ziekenhuis moet kunnen zijn. De 45-minutennorm ziet op de spreiding en beschikbaarheid van SEH’s en afdelingen voor acute verloskunde over Nederland. Het is een berekende modelmatige spreidingsnorm. Een SEH of AV-afdeling mag op grond van de 45-minutennorm alleen sluiten als het aantal inwoners dat in spoedgevallen (met een ambulance) niet binnen 45 minuten op deze afdeling kan zijn, door deze sluiting niet toeneemt. De 45-minutennorm laat ik zoals u weet momenteel onderzoeken.
De bereikbaarheid van acute zorg is momenteel dus niet in afstand uitgedrukt. Wat goede bereikbaarheid is, hangt tevens van een heleboel factoren af. Als iemand een hartstilstand krijgt, dient er binnen 6 minuten begonnen te worden met reanimeren en het inzetten van een AED. Aan de andere kant kan soms verder (dan 40 km) rijden naar een gespecialiseerd ziekenhuis vanuit medisch behandeloogpunt logisch en noodzakelijk zijn en gezondheidswinst opleveren voor de patiënt. Bovendien is de ambulance niet slechts een vervoermiddel meer; door het ambulancepersoneel kan steeds meer gespecialiseerde zorg worden verleend, thuis en tijdens het vervoer.
Ziet u de kwetsbaarheid voor de bewoners van Voorne-Putten inzake de bereikbaarheid van acute ziekenhuiszorg omdat het eiland ontsloten wordt door 3 bruggen die te kampen hebben met veel storingen? Zo nee, waarom niet?
Het voormalige eiland Voorne-Putten wordt ontsloten door verschillende verbindingen. In het Noordoosten liggen de Hartelbrug en de Spijkenisserbrug.
Rijkswaterstaat geeft aan dat deze bruggen in de regel niet tegelijkertijd worden bediend. De aanrijmogelijkheden van de ziekenhuizen in de omgeving Rotterdam wordt daardoor geborgd. Meer naar het westen ligt de Harmsenbrug. En ook zuidwestelijk, via de Haringvlietsluizen/Goereesebrug kan Voorne-Putten bereikt worden. Daarnaast is er een vaste oeververbinding tussen de rijksweg A15 en Oostvoorne op Voorne-Putten via de provinciale weg N218. Richting de N218 is ook nog de niet-beweegbare Suurhoffbrug in de A15. De Botlekbrug en de Botlektunnel zijn geen directe ontsluiting voor Voorne-Putten, maar wel een belangrijke verbinding in de rijksweg A15 richting Voorne-Putten.
In geval van onverwachte stremmingen zijn er door de infrastructuurbeheerders en de omgeving scenario’s afgesproken die in werking treden om hinder zoveel mogelijk te beperken. Onverwachte stremmingen kunnen veroorzaakt worden door storingen of door externe oorzaken, zoals het afrijden van slagbomen. In uw vraag noemt u 3 bruggen die te kampen hebben met veel storingen. Ik ga er vanuit dat u hiermee de Hartel-, de Botlek,- en de Spijkenisserbrug bedoelt.
Kunt u per brug aangeven hoeveel storingen zij dit jaar tot nu toe hebben gehad? Hoe lang duurt zo’n storing gemiddeld? Voor hoeveel extra reistijd zorgt zo’n storing gemiddeld?
Rijkswaterstaat laat het volgende weten:
De Hartelbrug wordt beheerd door de provincie Zuid-Holland. Van deze brug zijn bij de beheerder dit jaar geen stremmingen voor het wegverkeer bekend.
De Botlekbrug is dit jaar tot en met 8 juni 17x gestremd geweest voor het wegverkeer, waarvan 10x veroorzaakt door een storing. De gemiddelde stremmingsduur was 1:20 uur. Bij stremming van de Botlekbrug is als alternatief voor het wegverkeer, de Botlektunnel beschikbaar. Dit levert bij normale drukte geen extra reistijd op. Om het aantal storingen zo laag mogelijk te houden wordt regelmatig onderhoud gepleegd en worden (indien nodig) onderdelen preventief vervangen
De Spijkenisserbrug kende tot en met 25 mei dit jaar 5 stremmingen voor het wegverkeer, waarvan 2x veroorzaakt door een storing. De gemiddelde stremmingsduur was 1:40 uur. Bij een stremming wordt het wegverkeer omgeleid via de Botlektunnel/brug in de A15. Afhankelijk van de verkeersdrukte levert dit een extra reistijd op van minimaal 15 minuten. De Spijkenisserbrug zal in de komende jaren binnen het programma Vervanging en Renovatie worden gerenoveerd waarbij ook de storingsgevoelige onderdelen worden aangepakt.
De Harmsenbrug in de N57 heeft dit jaar nog geen stremmingen voor het verkeer gekend.
Bij de Goereesebrug zijn er 2 bruggen, zodat alternatief gebruik mogelijk is in geval van een stremming van één van de bruggen. Er is dit jaar geen stremming geweest van één van de bruggen noch van beide bruggen tegelijkertijd.
De Botlektunnel heeft dit jaar geen stremmingen gekend. Bij stremming van de Botlektunnel is de Botlekbrug het alternatief voor het wegverkeer. Dit levert bij normale drukte geen extra reistijd op.
Deelt u de zorgen over de nu al overbelaste infrastructuur in de regio Rotterdam en de bereikbaarheid van acute ziekenhuiszorg voor de bewoners van Voorne-Putten? Zo nee, waarom zijn die zorgen in uw ogen onterecht?
Met betrekking tot het eerste deel van de vraag kan ik u melden dat de infrastructuur in de regio Rotterdam, wordt beheerd door gemeenten, Havenbedrijf, Waterschappen, Provincie en Rijk. Al deze infrastructuur wordt fors gebruikt vooral tijdens de spitsuren. Van tijd tot tijd is congestie niet te voorkomen. Rijkswaterstaat zet zich blijvend in voor het veilig, bereikbaar en leefbaar houden van de regio. Over de zorgen over de bereikbaarheid van acute ziekenhuiszorg voor de bewoners van Voorne-Putten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
In hoeverre vergroten de aanwezigheid van de Rotterdamse haven en de petrochemische industrie de risico’s met betrekking tot de bereikbaarheid van acute ziekenhuiszorg voor de bewoners van Voorne-Putten? Kunt u dat toelichten?
De Rotterdamse haven en de aanwezigheid van de petrochemische industrie veroorzaken grote verkeersstromen door vrachtvervoer en woon-werkverkeer. Deze situatie geldt feitelijk in de gehele Randstad. De verkeersdrukte die dit met zich meebrengt wordt meegenomen in de modellen die het RIVM gebruikt voor de gevoelige ziekenhuizen analyse en het referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg. Er is dus geen sprake van vergrootte risico’s met betrekking tot de bereikbaarheid ten opzichte van de rest van de Randstad. Daarnaast brengt de aanwezigheid van de petrochemische industrie een zeker veiligheidsrisico met zich mee. Hiervoor heeft de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond een regionaal crisisplan opgesteld, waarin de aanpak van crisisbeheersing is vastgelegd voor alle partners uit het veiligheidswerkveld. Bevolkingszorg (onder andere noodopvang, verzorging en herstelzorg) en geneeskundige zorg (onder andere acute gezondheidszorg en publieke gezondheidszorg) zijn hier onderdeel van.
Kunt u een overzicht geven van alle wegwerkzaamheden, wegafsluitingen, brugonderhoud, etc., welke van invloed zijn op de bereikbaarheid van, maar met name ook het kunnen verlaten van het eiland Voorne-Putten in acute situaties?
Bij (grootschalige) afsluitingen ten behoeve van werkzaamheden maakt Rijkswaterstaat afspraken met hulpdiensten over het garanderen van de bereikbaarheid. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat met zijn gecontracteerde aannemers afgesproken dat zij van de hulpdiensten akkoord krijgen op hun plan om hinder te beperken (het zogeheten «bereikbaarheidsplan»). Voor 2019 staan er vooralsnog geen grootschalige werkzaamheden aan de (oever) verbindingen van Voorne-Putten gepland. Wel is er sprake van zogenaamd regulier onderhoud, dit betreft nachtafsluitingen van één van de verbindingen om noodzakelijke kleinschalige onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. Voor 2019 staan de volgende nachtafsluitingen op de planning voor de oeververbindingen:
Spijkenisserbrug: 4 nachten.
Hartelbrug is in beheer van Provincie Zuid Holland, vooralsnog is er 1 nacht bekend bij Rijkswaterstaat.
Suurhoffbrug: 4 nachten per rijrichting.
Daarnaast wordt er 8 nachten per rijrichting vast onderhoud aan de N57 gepleegd.
Hulpdiensten hebben tijdens al deze werkzaamheden doorgang, aldus Rijkswaterstaat.
Bent u op basis van bovenstaande argumenten bereid het Spijkenisse Medisch Centrum aan te merken als systeemziekenhuis en deze middels een beschikbaarheidsbijdrage weer een volwaardig ziekenhuis te laten worden met spoedeisendehulppost, acute verloskunde en weekendverblijf? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven waarom niet?
Ik werk niet met de term «systeemziekenhuis». Dit is geen term die in wet- of regelgeving is vastgelegd en de term is niet van recente datum. Waar het mij om gaat is dat er voldoende toegankelijke zorg beschikbaar is en blijft. Om dit te waarborgen is het in Nederland zo geregeld dat een afdeling voor SEH of AV van een ziekenhuis op grond van de 45 minuten-norm alleen mag sluiten als het aantal inwoners dat in spoedgevallen (met een ambulance) niet binnen 45 minuten op deze afdeling kan zijn, door deze sluiting niet toeneemt. Het Spijkenisse Medisch Centrum was voorafgaand aan het faillissement van het Ruwaard van Putten ziekenhuis geen gevoelig ziekenhuis. Evenmin speelde het ziekenhuis een rol in de opvang van de hoog-urgente spoedzorg, deze werd direct naar ziekenhuizen in Rotterdam gebracht. Daarom maakte het ziekenhuis geen aanspraak op de beschikbaarheidbijdrage en was het voor de toegankelijkheid van de zorg niet noodzakelijk dat het ziekenhuis zijn SEH en AV-afdeling openhield.
Daarnaast is het goed om te benoemen dat in de bereikbaarheidsanalyses voor de SEH en AV-afdelingen van ziekenhuizen gebruik wordt gemaakt van het rijtijdenmodel voor ambulances die met A1-urgentie rijden. In het rijtijdenmodel zijn de gemiddelde snelheden van ambulances die op Voorne-Putten rijden meegenomen. Als er in de meetperiode bij genoemde drie bruggen storingen waren, bruggen open stonden of sprake was van forse verkeersdrukte, zijn de daadwerkelijke snelheden van ambulances meegenomen in de set van metingen voor het rijtijdenmodel. Met behulp van de bereikbaarheidsanalyse wordt in de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM in kaart gebracht welke afdelingen op grond van de 45-minutennorm niet mogen sluiten. De 45 minuten-norm ziet op de spreiding en beschikbaarheid van SEH’s en afdelingen voor acute verloskunde over Nederland. Het is een berekende spreidingsnorm.
Zo nee, bent u dan tenminste bereid om tijdens de periode van de wegwerkzaamheden en de te verwachten chaos op de weg een volwaardig ziekenhuis te bewerkstelligen?
Nee. Werkzaamheden kunnen hinder veroorzaken. Zoals in vraag 9 aangegeven bereiden Rijkswaterstaat en haar aannemers alle werkzaamheden altijd zodanig voor dat samen met de omgeving maatregelen worden getroffen om hinder zoveel mogelijk te beperken. Hierover vindt vooraf altijd overleg plaats met de hulpdiensten. In geval van onverwachte stremmingen zijn er door de infrastructuurbeheerders en de omgeving scenario’s afgesproken die in werking treden om hinder zoveel mogelijk te beperken (bijv. alternatieve routes, voorrangssituaties en informatievoorziening).
In het ROAZ kan de regionale ambulancevoorziening vervolgens agenderen hoe de (acute) ziekenhuiszorg in de omgeving kan worden opgevangen gezien de geplande wegwerkzaamheden. Ik heb, naar aanleiding van het VAO stand van zaken ziekenhuisfaillissementen d.d. 28 mei 2019, dit onderwerp onder de aandacht gebracht van het ROAZ Zuidwest-Nederland, zodat er zekerheid is dat dit thema daar ter tafel komt. Daarnaast geldt dat de zorgverzekeraar er vanuit zijn zorgplicht voor verantwoordelijk is om de continuïteit van zorg voor zijn verzekerden te garanderen. Indien er extra geld nodig is, zullen zorgverleners en zorgverzekeraars als contractpartijen het gesprek hierover moeten aangaan. De NZa ziet toe op de zorgplicht van de zorgverzekeraars. Ik heb geen signalen dat de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de (acute) ziekenhuiszorg voor de regio Rotterdam-Rijnmond ontoereikend is.
Vindt u het niet vreemd dat aan het werkbezoek van de PVV aan het Spijkenisse Medisch Centrum, een communicatiemedewerker van de VVD deelnam? Snapt u mijn verbazing daar ik dit in de 16 jaar dat ik volksvertegenwoordiger mag zijn nog nooit meegemaakt heb?
Ik heb begrepen dat het Spijkenisse Medisch Centrum een afvaardiging vanuit de gemeente Nissewaard had uitgenodigd om aanwezig te zijn bij het werkbezoek van de PVV. De vaste medewerker zorg van de gemeente was verhinderd, waarop de burgemeester aan het hoofd communicatie van de gemeente heeft gevraagd om als vertegenwoordiging namens de gemeente deel te nemen aan het werkbezoek. Na het werkbezoek heeft deze medewerker verslag uitgebracht aan de wethouder zorg (Dhr. Struijk (PvdA)). Dit lijkt mij een normale gang van zaken. Maar vooral vind ik dit een lokale aangelegenheid, die in de gemeenteraad geadresseerd dient te worden en niet op landelijk niveau.
Heeft deze communicatiemedewerker van de VVD direct of indirect verslag uitgebracht van ons werkbezoek aan VVD’ers of aan u of aan een medewerker van u?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat Laurens Wonen in opspraak is |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Laurens Wonen in opspraak»?1
Ja.
Deelt u de conclusie, gezien uw opmerking dat de RvC-voorzitter van Laurens Wonen onrechtmatig is benoemd, dat hij onrechtmatig voorzitter is geweest? Zo ja, deelt u dan de mening dat hij voor zijn werkzaamheden bij Laurens Wonen geen vergoeding had mogen krijgen? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft in de Integrale oordeelsbrief 2018 voor Laurens Wonen, op grond van de door de corporatie aangeleverde informatie over 2017, geconstateerd dat de voorzitter van de Raad van Commissarissen van Laurens Wonen in 2017 onrechtmatig is herbenoemd. Naast onder andere het toezicht op rechtmatigheid, ziet de Aw ook toe dat maatschappelijk bestemd vermogen niet weglekt. Dat doet de Aw onder andere door toe te zien of een corporatie de maximale inspanning verricht om eventuele geleden schade te verhalen, bijvoorbeeld door eventuele onverschuldigde betalingen terug te vorderen. Indien de Aw van oordeel is dat een corporatie zich daartoe niet maximaal inspant, dan kan de Aw toezichtafspraken maken en interventies aan de corporatie opleggen om de corporatie op die wijze te dwingen tot de gewenste inspanning. De Aw geeft aan dat in het geval van Laurens Wonen de Aw reeds bij brief van 30 november 2016 toezichtafspraken heeft gemaakt met Laurens Wonen over de bestuurlijke inrichting van de corporatie, waarvan de uitvoering tussentijds door de Aw is gemonitord. Tevens zijn deze toezichtafspraken door de Aw nog eens geactualiseerd in de brief van 2 mei 2019 (Integrale oordeelsbrief 2018).
Is het waar, zoals de Autoriteit Woningcorporaties stelt, dat de RvC-voorzitter van Laurens Wonen sinds 2016 geen RvC-lid meer is van Laurens Zorg? Is het waar dat hij wel een vergoeding heeft gekregen voor werkzaamheden bij Laurens Zorg? Zo ja, deelt u de mening dat hij ook voor zijn werkzaamheden bij Laurens Zorg geen vergoeding had mogen krijgen. Zo nee, waarom niet?
De Aw geeft aan dat een eerdere vermelding dat de Raad van Commissarissen-voorzitter sinds 2016 geen Raad van Toezicht-lid meer was van de zorginstelling Laurens, na nadere beoordeling niet correct blijkt. Uit nadere informatie die de Aw heeft verkregen, blijkt dat betrokkene lid is geweest van de Raad van Toezicht van zorginstelling Laurens tot juni 2018. De Aw kan als toezichthouder op woningcorporaties geen uitspraak doen over de vergoeding voor werkzaamheden voor Laurens Zorg.
Is het waar dat er eerder sprake was van een personele unie tussen Laurens Wonen en Laurens Zorg, zoals tussen Humanitus Wonen en Humanitas Zorg? Zo ja, deelt u dan de mening dat een personele unie tussen wonen en zorg financiële problemen kan geven?
Uit informatie van de Aw blijkt dat tussen Laurens Wonen en Laurens Zorg tot voor kort een personele unie bestond zowel op het bestuursniveau, als op het niveau van de Raad van Commissarissen. Door het intrekken van de kandidatuur van het RvC-lid is de personele unie in de casus-Laurens op niveau van de Raad van Commissarissen inmiddels beëindigd, zo geeft de Aw aan. Uit informatie van de Aw blijkt dat ook op korte termijn de bestaande personele unie op het niveau van het bestuur wordt beëindigd bij Laurens.
Gevraagd wordt naar mogelijke overeenkomsten tussen deze casus en de casus-Humanitas Huisvesting, waarbij eveneens sprake was van een personele unie tussen een corporatie en een zorginstelling. Over de casus-Humanitas is de Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 29 453, nrs. 433 en 460).
De Aw geeft aan dat bij de casus-Humanitas sprake was van een zeer sterke vervlechting tussen de betreffende corporatie en zorginstelling op meerdere niveaus. Zowel bestuurlijk, organisatorisch als financieel waren beide instellingen sterk vervlochten. De Aw heeft destijds geoordeeld dat die situatie in grote mate heeft bijgedragen aan de slechte financiële positie waarin Humanitas Huisvesting verkeerde. Op aanwijzing van de Aw en Waarborgfonds Sociale Woningbouw is de personele unie tussen Humanitas Huisvesting en Humanitas Zorg beëindigd per 2016. Bij Laurens Wonen is volgens oordeel van de Aw geen sprake van een zorgwekkende financiële situatie en, in tegenstelling tot de casus-Humanitas, geen sprake van weglek van maatschappelijk vermogen als gevolg van de activiteiten voor de zorginstelling.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid merk ik in algemene zin het volgende op. Sinds de herziening van de Woningwet per 1 juli 2015 zijn nieuwe, dubbele personele unies bij woningcorporaties niet meer toegestaan en gold voor bestaande dubbele personele unies bij corporaties overgangsrecht tot 2017. Er is sprake van een dubbele personele unie bij eenzelfde samenstelling van bestuur én RvC bij zowel een corporatie en een andere instelling. Uit het verleden is gebleken dat dubbele personele unies te grote risico’s met zich mee brengen. Deze risico’s ontstaan doordat er onvoldoende interne checks & balances zijn. Bestuurlijke samenwerking in de vorm van een personele unie tussen een corporatiebestuur en bestuur van een zorginstelling is enkel nog toegestaan als sprake is van separate, uit andere personen bestaande Raden van Commissarissen.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de financiële ontvlechting tussen Laurens Wonen en Laurens Zorg?
De Aw geeft aan dat uit de toelichting op de jaarcijfers 2017 blijkt dat, na een betaling in 2018 door Laurens Zorg, er geen financiële vorderingen of verplichtingen meer bestaan tussen Laurens Wonen en Laurens Zorg. De Aw meldt daarbij dat de contractueel vastgelegde samenwerking tussen Laurens Wonen en Laurens Zorg dit jaar wordt beëindigd. Na 31 december 2019 blijft zorginstelling Laurens zorgcomplexen van Laurens Wonen huren in een reguliere huurder-verhuurderrelatie.
Verwacht u dezelfde financiële problemen tussen Laurens Wonen en Laurens Zorg, zoals tussen Humanitas Wonen en Humanitas Zorg?
Zie antwoord vraag 4.
Mannen die vluchten voor huiselijk geweld en daardoor het contact met hun kinderen kwijtraken |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht dat per jaar tientallen mannen die vluchten voor huiselijk geweld het contact met hun kinderen kwijtraken, doordat de kinderen toegewezen worden aan moeder en moeder vervolgens bepaalt of vader zijn kind mag zien?1
Ja.
Hoeveel mannen verblijven er per jaar in een mannenopvang vanwege huiselijk geweld? Hoe groot is het percentage mannen dat kinderen meeneemt naar de opvang?
De meest recente cijfers over het gebruik van de vrouwenopvang zijn afkomstig van de Federatie Opvang en hebben betrekking op het jaar 20182. Daaruit blijkt dat in 2018 ruim 16.500 personen een beroep hebben gedaan op de opvang. Het gaat om zo’n 12.000 vrouwen, 200 mannen en 4.500 kinderen. Uit die cijfers blijkt niet hoeveel kinderen met hun moeder dan wel met hun vader in de opvang zaten. Ik heb van de Federatie Opvang begrepen dat het merendeel van de kinderen in de opvang met de moeder meekomt.
Hoeveel vrouwen verblijven er per jaar in een vrouwenopvang vanwege huishoudelijk geweld? Hoe groot is het percentage vrouwen dat kinderen meeneemt naar de opvang?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld dat vrouwen na een (v)echtscheiding over het algemeen meer bescherming lijken te genieten dan mannen en dat mannen hierdoor het contact met hun kinderen ongewild kunnen kwijtraken?
Ik beschik niet over informatie die het beeld zoals verwoord in de vraag zonder meer kan bevestigen. Zowel mannen als vrouwen kunnen na een scheiding het contact met hun kinderen kwijtraken.Belemmeringen in het contact komen vaak voort uit conflicten tussen de ouders onderling. Dit mag echter geen reden zijn dat het kind het contact met de ouder kwijtraakt na een scheiding.
Uitgangspunt is dat kinderen hun beide ouders moeten kunnen blijven zien, ook na een scheiding. Met het Programma Scheiden zonder Schade dat de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Volksgezondheid uitvoeren, samen met de VNG, zetten we ons in om de schade bij kinderen als gevolg van de scheiding van hun ouders zoveel als mogelijk te beperken.
Deelt u de mening dat kinderen recht hebben op contact met beide ouders, dus ook met hun vader? Zo ja, bent u bereid dit probleem nader in beeld te brengen en passende maatregelen te nemen, zodat vaders die vluchten voor huiselijk geweld meer mogelijkheden krijgen om contact te houden met hun kinderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Blijvend contact met beide ouders is in het belang van een gezonde ontwikkeling van het kind. Met het oog op deze problematiek wordt op afzienbare termijn, mede ter uitvoering van de motie-Westerveld3, een expertteam opgericht, dat als opdracht krijgt om concrete oplossingen aan te reiken (Zie Voortgangsrapportage Scheiden zonder Schade4). Ik zal dit aspect van vaders die vluchten voor huiselijk geweld en als gevolg daarvan hun kinderen niet meer zien, onder de aandacht van dit expertteam brengen.
Te dure huurwoningen voor zorgcliënten in Zwolle |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zwolle doet onderzoek naar te duur wonen zorgcliënten»?1
Ja.
Heeft u eerder signalen ontvangen over zorgcliënten die gedwongen moeten verhuizen omdat de huur van hun woning te hoog blijkt voor hun inkomen?
Nee. Bij huur van woonruimte zou een huurverhoging op grond van een faillissement van de intermediaire verhuurder zich in principe ook niet kunnen voordoen. Huurders van zelfstandige woningen (eengezinswoningen, appartementen) met een eigenstandige huurovereenkomst kennen huurbescherming ten opzichte van de hoofdverhuurder. Wanneer de intermediaire verhuurder niet langer een huurovereenkomst met de hoofdverhuurder heeft, bijvoorbeeld in het geval van een faillissement, zet de hoofdverhuurder van rechtswege het huurcontract dat de zorgcliënt met de intermediair heeft als verhuurder voort. De hoofdverhuurder treedt dus in de positie van de onderverhuurder. Dat betekent dat de voorwaarden van de onderhuurovereenkomst blijven gelden, bijvoorbeeld de huurprijs die de zorgcliënt aan de intermediaire verhuurder betaalde.
Dit is anders wanneer het zorgcomponent in de gemengde zorg-huurovereenkomst zeer sterk overheerst en de twee overeenkomsten niet naast elkaar kunnen bestaan. Dan is er sprake van een zorgovereenkomst en niet van een huurovereenkomst voor woonruimte. In dat geval geldt de huurregelgeving niet en heeft de onderhuurder geen huurbescherming jegens de hoofdverhuurder. Het oordeel of er sprake is van een zorgovereenkomst of van een huurovereenkomst (naast een zorgovereenkomst) is uiteindelijk aan de rechter.
Wordt er toezicht gehouden op de huurprijzen van woonzorgvormen in relatie tot het inkomen van zorgcliënten? Zo ja, hoe?
Nee, op huurprijzen wordt geen toezicht gehouden in relatie tot het inkomen van huurders (die ook zorgcliënt kunnen zijn). De huurprijs van huurders van woonzorgvormen die de woonruimte zelf huren (al dan niet via de begeleidende instelling die optreedt als (intermediair) verhuurder), komt tot stand tussen de huurder en (intermediaire) verhuurder. Woningen met een aanvangshuur onder de op de ingangsdatum van de huurovereenkomst geldende liberalisatiegrens behoren tot het sociale of gereguleerde huursegment. Voor deze huurwoningen geldt dat de huur niet hoger mag zijn dan de huurprijsgrens op basis van het puntensysteem voor huurwoningen (het woningwaarderingsstelsel). Huurders die vermoeden dat zij teveel huur betalen, kunnen de Huurcommissie inschakelen. Afhankelijk van de hoogte van het inkomen, kunnen huurders van zelfstandige woningen in het gereguleerde segment of daartoe aangewezen complexen met onzelfstandige woningen (kamers) aanspraak maken op huurtoeslag. De huurtoeslag draagt bij de betaalbaarheid van het huren.
Bent u bereid deze situatie te monitoren en indien nodig maatregelen te nemen, nu dit een ongewenste situatie is?
Ik heb mij in contact gesteld met de gemeente Zwolle en zal volgen wat uit hun onderzoek komt. Naar aanleiding van hun onderzoek zal ik bekijken of verder onderzoek of maatregelen nodig zijn.
De enquête waaruit blijkt dat bijna 70% van de sociaal advocaten overwegen te stoppen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van EenVandaag «7 op de 10 sociaal advocaten overwegen te stoppen: «Dit is de prijs van tien jaar bezuinigen»»? Wat is uw reactie op de bevinding uit de enquête die gehouden is onder meer dan 900 sociaal advocaten dat zoveel sociaal advocaten hebben overwogen te stoppen met dit werk?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Ik ken het onderzoek verder nog niet en zal bij publicatie daarvan kennis nemen.
Ziet u ook het risico dat hierdoor de gesubsidieerde rechtshulp aan rechtszoekenden in gevaar kan komen, als mensen met een kleine portemonnee zonder rechtshulp van een advocaat komen te zitten?
Zoals hiervoor benoemd, ken ik de inhoud van het onderzoek verder nog niet.
De monitor van de Raad voor Rechtsbijstand laat het volgende beeld zien:
Aantallen rechtsbijstandsverleners advocaten
2015: 7.520
2016: 7.410
2017: 7.260
2018: 7.072
Hieruit concludeer ik dat er weliswaar sprake is van een afname van deelnemende advocaten, maar dat deze de cijfers niet onderschrijven dat mensen met een kleine portemonnee zonder rechtshulp van een advocaat komen te zitten. Uit onderzoek van de Raad voor Rechtsbijstand blijkt dat de afname van deelnemende advocaten voornamelijk toe te schrijven is aan advocaten die zich uitschrijven omdat ze niet voldoen aan de minimum inschrijvingsvoorwaarden.
Wat is uw reactie op het gegeven dat maar liefst 98% van de sociaal advocaten die gereageerd hebben op de enquête zich zorgen maken over uw plannen met betrekking tot de stelselherziening gesubsidieerde rechtsbijstand?
De zorgen van de sociaal advocatuur zijn mij bekend, onder meer door de werkbezoeken die ik breng aan advocatenkantoren. Ook de NOvA brengt deze zorg aan mij over. In gesprekken is de afgelopen maanden naar voren gekomen welke onderdelen van de contouren van de stelselherziening tot de grootste zorg leiden. Ik geef deze zorg dan ook een plek in de nadere uitwerking van de contouren.
Wat is op dit moment de stand van zaken van uw plannen? Hoe worden deze verder uitgewerkt en wat is hierbij precies de planning?
Tijdens het AO van 31 januari 2019 heb ik uw Kamer toegezegd dat ik u voor het zomerreces een voortgangsrapportage en uitvoeringsplan toestuur. Hierin zal ik ingaan op de stand van zaken van de plannen, de verdere uitwerking en de planning.
Hoe verlopen de gesprekken met de advocatuur?
Zie antwoord vraag 3.
Leidt deze felle kritiek van sociaal advocaten tot heroverweging van uw plannen?2 Bent u inmiddels, al is het op onderdelen, anders naar de kwestie gaan kijken, sinds de presentatie van de eerste versie van de stelselherziening gesubsidieerde rechtsbijstand en de enorme kritiek die dit heeft opgeleverd? Zijn de plannen reeds nader uitgewerkt, bijgesteld of deels ingetrokken? Zo ja, op welke onderdelen?
Zie antwoord vraag 3.
De vergoeding van vruchtbaarheidsbehandelingen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er nog steeds een groep vrouwen is voor wie een vruchtbaarheidsbehandeling niet wordt vergoed?1
Vruchtbaarheidsbehandelingen worden vergoed indien er sprake is van een medische indicatie. De situatie die in het artikel op de website van Freya wordt beschreven betreft geen verzekerde zorg.
Klopt het dat de IVF-behandeling bij eiceldonoren niet wordt vergoed? Zo ja, wat is het verschil met de vergoeding van de behandeling bij orgaandonatie?
De behandeling voor de eiceldonor wordt niet vergoed vanuit de basisverzekering, omdat de donor niet een eigen medische indicatie voor de behandeling heeft. In de situatie dat een wensmoeder een medische indicatie heeft voor eiceldonatie worden de voor haar benodigde behandelingen wel vergoed. Het betreft dan onder meer de laboratoriumfase (bevruchting in de reageerbuis), het voorbereiden van de baarmoeder, het inbrengen van het embryo en de cryopreservatie.
Voor medisch noodzakelijke orgaantransplantaties is een aparte regeling voor de vergoeding van de selectie van de donor (welke niet een medische indicatie heeft) en uitname van het orgaan en de daarmee samenhangende medische zorg bij de donor. Ik zal het Zorginstituut vragen mij te adviseren over vergoeding ten laste van het basispakket in de situatie dat er sprake is van een medisch vruchtbaarheidsprobleem bij de verzekerde, waarbij voor het vervullen van de kinderwens ook een deel van de vruchtbaarheidsbehandeling bij een ander mogelijk of nodig is die daarvoor geen medische indicatie heeft. Ik vraag het Zorginstituut daarbij of en zo ja wanneer het – in de situatie dat er sprake is van een medisch indicatie bij een vruchtbaarheidsprobleem bij de wensouder(s) – wenselijk is om de vergoeding van de medische kosten voor de vruchtbaarheidsbehandeling van de derde ten laste van de zorgverzekering van de verzekerde te laten komen.
Wat zou het kosten om bij vruchtbaarheidsbehandelingen voor vrouwen die geen goede eicellen hebben ten gevolge van kanker of vervroegde overgang de behandeling bij de donor voortaan wel te vergoeden?
Ik heb geen inzicht in wat hiervan de mogelijke kosten zijn.
Door een gebrek aan donoren is er een wachttijd. Ook is niet duidelijk hoeveel vrouwen in aanmerking willen komen voor het ontvangen van eicellen. Dat komt mede doordat er steeds meer mogelijkheden zijn om eigen embryo’s of eicellen voorafgaand aan een oncologische behandeling in te laten vriezen, wat in die situatie dan ook verzekerde zorg betreft.
Bent u bereid, nu u besloten heeft vruchtbaarheidsbehandelingen voor alleenstaande en lesbische vrouwen te vergoeden, ook de vruchtbaarheidsbehandeling voor vrouwen te vergoeden die geen goede eicellen hebben ten gevolge van kanker of vervoegde overgang? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet en wat is het verschil dan met de eerder genoemde groep?
Een aantal behandelingen voor deze groepen wordt wel vergoed. Zo betreft het invriezen van eigen eicellen van vrouwen die kankerbehandelingen moeten ondergaan in de meeste gevallen verzekerde zorg. Dit geldt ook voor vrouwen die als gevolg van een aandoening of syndroom vervroegd in de overgang komen.
Een ander geval is de situatie waar vrouwen zelf geen goede eicellen meer hebben, bijvoorbeeld als gevolg van ziekte of vervroegde overgang. Het gebruik van eicellen van andere vrouwen kan een oplossing bieden. Daarvoor is een medisch traject nodig bij de vrouw die de eicellen wil doneren. Deze kosten worden niet vergoed door de verzekering van de wensmoeder, omdat de donor zelf geen medische indicatie heeft. Op dit vraagstuk richt zich de adviesvraag die ik aan het Zorginstituut zal voorleggen.
Deelt u de mening dat de redenering dat de behandeling voor deze vrouwen bij de eiceldonor plaatsvindt en daarom niet onder de door u gebruikte voorwaarde «medische noodzaak» valt niet logisch is, aangezien in deze gevallen juist sprake is van een medische indicatie bij de wensouder die alleen kan worden «behandeld» door het aanbod van de donor?
Dit betreft precies het vraagstuk dat ik aan het Zorginstituut zal voorleggen, namelijk de vraag in hoeverre het wenselijk is om de vergoeding van de medische kosten voor de vruchtbaarheidsbehandeling van de derde ten laste van de zorgverzekering van de verzekerde te laten komen.
Het niet tijdig ontvangen van stemdocumenten door Nederlanders in het buitenland |
|
Sven Koopmans (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht van de Stichting Nederlanders buiten Nederland «Nederlanders over de hele wereld vullen op de «stemmen tracker» in of ze hun stemdocumenten (niet) op tijd hebben ontvangen»?1
Ja.
Houdt het ministerie per verkiezing bij hoeveel stembiljetten in het buitenland op tijd worden bezorgd bij stemgerechtigden? Zo ja, hoeveel procent van de stembiljetten werd op tijd ontvangen bij de afgelopen vier verkiezingen waarbij Nederlanders in het buitenland mochten stemmen?
Wat is over het algemeen de oorzaak van de vertraging van de stembiljetten en hoe worden deze aangepakt om te zorgen dat Nederlanders buiten Nederland ook gebruik kunnen maken van hun stemrecht?
Deelt u de mening dat het kabinet alles moet doen om het uitoefenen van het stemrecht van Nederlandse burgers in het buitenland zo makkelijk mogelijk te maken? Hoe zorgen andere Europese landen met een groot aantal burgers in het buitenland ervoor dat deze burgers gebruik kunnen maken van hun stemrecht? Wat kunnen wij hier eventueel van leren?
Welke mogelijkheden ziet u om het stemmen voor Nederlanders buiten Nederland makkelijker te maken? Hoe en op welke termijn zouden deze mogelijkheden gerealiseerd kunnen worden?
De berichten ‘Enschedese zorgbureau Samen Sterk speelde bank voor familie en bekenden’ en ‘Zorggeld lenen aan familie: het mag van de Twentse gemeenten’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Enschedese zorgbureau Samen Sterk speelde bank voor familie en bekenden» en «Zorggeld lenen aan familie: het mag van de Twentse gemeenten»?1 2
Ja.
Wat vindt u van de in bedoelde artikelen genoemde voorbeelden van zorgbedrijfjes die geld dat voor zorg is bestemd niet aan zorg besteden, maar aan familie en bekenden uitlenen voor zaken die niets met het verlenen van zorg te maken hebben?
Ik vind dit onwenselijk. Wat mij betreft richten zorgaanbieders zich op hun maatschappelijke doelstelling. Het verstrekken van leningen aan familie en bekenden valt daar mijns inziens niet onder.
Heeft u zicht op hoe vaak zorgbedrijven geld uitlenen voor zaken die niet met de door hen te verlenen zorg te maken hebben? Zo nee, bent u dan bereid daarnaar onderzoek te doen verrichten?
Ik heb hier geen zicht op, maar ik heb geen reden om aan te nemen dat dit een gangbare praktijk is. Ik zie geen aanleiding om hier nu onderzoek naar te verrichten.
Bent u het eens met de in bedoelde artikelen aangehaalde redenering van de betrokken gemeenten in kwestie, die neerkomt op «de wet verbiedt het niet, dus we kunnen er niks mee»? Of vindt u, net als vragensteller, dat alles wat de wet niet uitdrukkelijk verbiedt daarmee nog niet wenselijk is?
Ik vind dat iets dat niet verboden is, daarmee nog niet wenselijk is.
Gaat u achter gemeenten staan die in vergelijkbare gevallen besluiten niet met dergelijke zorgbedrijfjes in zee te gaan respectievelijk gaat u gemeenten daartoe aansporen?
Gemeenten hebben binnen de Wmo 2015 al ruimte om kwaliteits- en toelatingscriteria te stellen. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk om de contracten met zorgaanbieders in te richten binnen de kaders van regelgeving. Sanctionering bij onbehoorlijk, niet-professioneel gedrag, nalatigheid of een onbehoorlijke bedrijfsvoering is hier een voorbeeld van. In deze casus heeft het samenwerkingsverband in de regio Twente, op advies van de gemeente Enschede na onderzoek naar het functioneren van de betreffende aanbieder, treffende maatregelen genomen. Het contract van de zorgaanbieder in kwestie is ontbonden. Ik zie derhalve vooralsnog geen aanleiding nadere acties uit te zetten.
Bent u indien nodig bereid gemeenten al dan niet via wetgeving te ondersteunen om in gevallen als hier aan de orde zorgbedrijfjes uit te sluiten van contracten? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Welke juridisch sluitende redenering kunnen gemeenten gebruiken om in gevallen als deze bedrijven uit te sluiten van contracten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid extra actie te ondernemen teneinde controle en toezicht door dan wel namens gemeenten te verbeteren of bent u van mening dat daar geen aanleiding toe is?
Zie antwoord vraag 5.
Een zorgorganisatie die leningen verstrekt |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Enschedese zorgbureau Samen Sterk speelde bank voor familie en bekenden» uit de Tubantia van 1 mei 2019?1
Ja.
Klopt het dat het wettelijk mogelijk is dat zorgorganisaties hun omzet ook kunnen gebruiken voor andere zaken, zoals het verstrekken van leningen of investeren in ontroerend goed? Zo ja, welke wetten of regels moeten worden aangepast om dit te voorkomen?
Ja, er bestaan voor aanbieders van Wmo-zorg geen wettelijke belemmeringen om dat te doen. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 bevat slechts regels over de kwaliteit van de te leveren maatwerkvoorziening. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, de Wet toelating zorginstellingen en de Wet markordening gezondheidszorg zijn bovendien op hen niet van toepassing. Eventuele nieuwe wettelijke eisen voor de bedrijfsvoering van aanbieders van Wmo-zorg moeten worden neergelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Gemeenten hebben binnen de Wmo 2015 overigens wel ruimte om kwaliteits- en toelatingscriteria te stellen. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk om de contracten met zorgaanbieders is te richten binnen de kaders van regelgeving. Sanctionering bij onbehoorlijk, niet-professioneel gedrag, nalatigheid of een onbehoorlijke bedrijfsvoering is hier een voorbeeld van.
Deelt u de mening dat geld dat bedoeld is voor jeugdzorg, ook daadwerkelijk moet gaan naar hulp en zorg aan onze jongeren?
Ja. Overigens gaat de berichtgeving over een aanbieder van WMO-zorg.
Wat vindt u van de reactie van het samenwerkingsverband van Twentse gemeenten, dat op vragen van Tubantia aangeeft dat een uitstaande lening onvoldoende is om een partij uit te sluiten van de aanbesteding? Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat men wist dat er bijna een kwart miljoen aan leningen uitstond en deze organisatie toch een contract kreeg?
De betreffende zorgaanbieder leverde zorg in het kader van de Wmo 2015. Meldingen over de kwaliteit van de Wmo-ondersteuning worden doorgaans bij de Wmo-toezichthouder gemeld en niet bij de IGJ.
Het samenwerkingsverband koopt de Wmo-ondersteuning in met een zogenoemde lage drempel bij inschrijving. Op een later moment in de procedure worden verschillende documenten opgevraagd, bekeken en getoetst. Bij nadere bestudering van bijvoorbeeld de jaarstukken zijn inconsistenties gevonden. Zoals te lezen is in het artikel waar u aan refereert, geeft het samenwerkingsverband aan dat het verstrekken van of het uit hebben staan van leningen op zichzelf niet verboden is. Derhalve was dit geen reden de aanbieder op voorhand uit te sluiten, dan wel om het contract met de aanbieder te ontbinden.
De gemeente Enschede, die namens het samenwerkingsverband nader onderzoek heeft gedaan naar de betreffende aanbieder, heeft mij desgevraagd laten weten dat een combinatie van signalen (waaronder ook de uitstaande leningen) aanleiding was nader onderzoek te doen naar het functioneren van de aanbieder. Dit onderzoek naar de betreffende aanbieder heeft uiteindelijk geresulteerd in een advies aan het samenwerkingsverband, namelijk ontbinding van het contract. Dit advies is opgevolgd.
Hoe kan het dat de problemen die er waren pas bij de jaarrekening aan het licht kwamen? Zijn er eerder signalen over deze zorgbureaus bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) binnengekomen? Zo ja, wat is daarmee gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Weet u of het vaker gebeurt dat zorgbureaus geld uitlenen aan derden? Zo ja, heeft u zicht op het aantal bureaus en de omvang van de bedragen?
Ik heb hier geen zicht op, maar ik heb geen reden om aan te nemen dat dit een gangbare praktijk is.
Is deze kwestie voor u aanleiding om hier verdere actie aan te verbinden? Zo ja, wat gaat u doen?
Gemeenten hebben binnen de Wmo 2015 ruimte om kwaliteits- en toelatingscriteria te stellen. Gemeenten zijn daarnaast zelf verantwoordelijk om de contracten met zorgaanbieders in te richten binnen de kaders van regelgeving. Sanctionering bij onbehoorlijk, niet-professioneel gedrag, nalatigheid of een onbehoorlijke bedrijfsvoering is hier een voorbeeld van. In deze casus heeft het samenwerkingsverband in de regio Twente, op advies van de gemeente Enschede na onderzoek naar het functioneren van de aanbieder in kwestie, treffende maatregelen genomen, namelijk ontbinding van het contract. Ik zie dan ook geen aanleiding om verdere actie te ondernemen.
Kent u het bericht «Amby wil «jihadbruid» Aïcha niet in de buurt»?1 2
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Klopt het dat deze vrouw in 2014 is teruggekeerd naar Nederland na verblijf in een terroristisch gebied, maar mede door gebrek aan bewijs niet vervolgd is door het openbaar ministerie? Is er in dit soort gevallen toch mogelijk sprake van een verplicht deradicaliseringstraject en wordt dat in dit geval ook toegepast?
Zoals bekend is betrokkene teruggekeerd in 2014 en in Nederland aangehouden en verhoord. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de zaak tegen betrokkene in mei 2015 geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
In dit soort gevallen wordt er geen verplicht deradicaliseringstraject opgelegd.
Deradicalisering kan alleen succesvol zijn als een persoon open staat voor verandering. Verplichte deelname aan een deradicaliseringstraject is dan ook niet zinvol. Wel is het mogelijk op vrijwillige basis een deradicaliseringstraject te starten bij bijvoorbeeld het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE).
Hoe en door welke autoriteit wordt bepaald waar een persoon, die is teruggekeerd uit een terroristisch gebied en mogelijk zelfs is veroordeeld voor het voeren van de jihad, mag wonen in Nederland? Is er wet- of regelgeving die bepaalt dat iemand met mogelijke radicale denkbeelden niet opnieuw in een kwetsbare omgeving in zijn of haar oude netwerk, in de oude woonplaats en/of wijk mag terugkeren? Zo nee, waarom niet?
Iemand die zijn straf heeft ondergaan kan zich vestigen waar hij wil. Bij een veroordeling kan in uiteenlopende stadia de rechter of het OM bijzondere voorwaarden opleggen, bijvoorbeeld een contactverbod met iemand uit het oude extremistische netwerk of een locatieverbod in het geval de ex-gedetineerde in de directe omgeving van slachtoffers of nabestaande woont of als terugkeer de openbare orde verstoort.
Tevens wordt ter voorbereiding op vrijlating in het multidisciplinaire casusoverleg bezien welke maatregelen getroffen moeten worden om de dreiging te minimaliseren. Onderdeel hiervan kan zijn dat wordt bekeken of er redenen zijn om op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding (hierna: Twbmt) een gebiedsverbod op te leggen zodat de beïnvloeding door de extremistische ex-gedetineerde kan worden tegengegaan.
Is het gebruikelijk een buurt op de hoogte te stellen van het plaatsen van een persoon die eerder verbleven heeft op terroristisch grondgebied? Zo nee, waarom niet? Wordt een burgemeester in zijn hoedanigheid als hoeder voor de openbare orde hierover ingelicht? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid biedt burgemeesters de mogelijkheid om via de informatievoorziening Bestuurlijke Informatie Justitiabelen (BIJ) tijdig geïnformeerd te worden over de terugkeer van (ex-)gedetineerden die onherroepelijk zijn veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf voor ernstige gewelds- of zedendelicten en van personen die zijn veroordeeld tot een tbs-maatregel met dwangverpleging of een verlengbare PIJ (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen)-maatregel. De BIJ-regeling heeft tot doel om burgemeesters in staat te stellen, indien nodig, maatregelen te treffen in het kader van het handhaven van de openbare orde.
De categorie gedetineerden veroordeeld voor een terroristische activiteit is op dit moment nog niet opgenomen in de BIJ-regeling. Wel zijn er enkele terroristische misdrijven – die aangemerkt zijn als ernstig gewelddelict, zoals moord of gijzeling met een terroristisch motief – waarbij burgemeesters geïnformeerd worden. Op dit moment wordt er een verbeterplan voor de BIJ-regeling gemaakt. Bekeken wordt hoe de wens van gemeenten om geïnformeerd te worden over de terugkeer van personen die veroordeeld zijn voor een terroristische activiteit hierin kan worden meegenomen.
Hoe wordt na het terugplaatsen ergens in Nederland van een persoon die eerder verbleef in een terroristisch grondgebied toegezien op zijn of haar activiteiten in de wijk en zijn of haar netwerk als geen sprake is van een veroordeling en hoe gebeurt dit waar dit wel het geval is?
Wanneer een persoon terugkeert vindt onder regie van de gemeente in het multidisciplinair casusoverleg overleg plaats en wordt de aanpak afgestemd. Op welke wijze de betrokken partijen zicht houden op de persoon in kwestie maakt onderdeel uit van die bespreking (bv. inzet van de meldplicht vanuit de Twbmt). Verder maken de politie en AIVD een inschatting van de dreiging, houden hen indien noodzakelijk scherp in beeld en zijn alert.
Bij een veroordeling kan in uiteenlopende stadia de rechter of het OM bijzondere voorwaarden opleggen (bijvoorbeeld een contactverbod met iemand uit het oude extremistische netwerk of een locatieverbod in het geval de ex-gedetineerde in de directe omgeving van slachtoffers of nabestaande woont of als terugkeer de openbare orde verstoort). Middels het contactverbod kan een drempel worden opgeworpen tegen terugkeer naar het oude (extremistische) netwerk. De reclassering houdt hier toezicht op.
Hoe lang duren in Nederland gemiddeld deradicaliseringstrajecten met verscherpt toezicht en op basis van welke criteria en randvoorwaarden en door wie wordt bepaald of een traject als afgerond kan worden beschouwd?
Hiervoor bestaat geen landelijk vastgesteld afwegingskader. De duur van het toezicht van de reclassering wordt bepaald door de rechter. De duur van een eventueel vrijwillig deradicaliseringstraject varieert ook per geval. Het multidisciplinaire casusoverleg monitort deze processen.
Is hiervoor een centraal landelijk vastgesteld afwegingskader aanwezig? Zo ja, kunt u dit delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Wie controleert of personen die deelgenomen hebben aan dergelijke trajecten na afronding ook gederadicaliseerd blijven?
In het geval een persoon vrijwillig deelneemt aan een deradicaliseringstraject monitort het multidisciplinaire casusoverleg het proces en passen indien nodig het plan van aanpak hierop aan.
Kunt u aangeven of de gemeente Maastricht een dergelijk traject heeft?
De gemeente Maastricht heeft conform het landelijke beleid ook een lokale aanpak radicalisering met o.a. een multidisciplinair casusoverleg ingeregeld. Binnen deze aanpak kan zij gebruik maken van alle maatregelen en trajecten.
Zal de gemeente Maastricht het verbod op gezichtsbedekkende kleding dat binnenkort van kracht wordt actief gaan handhaven, aangezien uit verschillende bronnen blijkt dat hier sprake is van het dagelijks dragen van een niqaab?
Vanaf augustus 2019 treedt de Wet gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding in werking. Dit verbod geldt voor het dragen van gezichtsbedekking in het openbaar vervoer, het onderwijs, de zorg en in overheidsgebouwen. Het dragen van gezichtsbedekkende kleding in openbare ruimten blijft ook na 1 augustus 2019 toegestaan. Wanneer iemand toch gezichtsbedekkende kleding draagt op genoemde locaties waar dit niet is toegestaan, kan door een medewerker van de locatie worden verzocht om de gezichtsbedekking af te doen of anders de locatie te verlaten. Daarnaast kan overtreding van het verbod worden gestraft met een geldboete van de eerste categorie (maximaal 415 euro (in 2019)).
De aanpak van mestfraude |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat het aanpakken van de mestfraude een van uw prioriteiten is?
Ja, het aanpakken van mestfraude is een prioriteit van het kabinet.
Kunt u een overzicht geven van de instanties (bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), politie, brancheorganisaties en/of andere) waar mensen een melding kunnen doen als zij een vermoeden hebben dat de mestregels worden overtreden?
Het melden van mestfraude kan bij diverse meldpunten in Nederland gedaan worden. Burgers kunnen een melding doen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), de NVWA, de Waterschappen, de politie, omgevingsdiensten en gemeenten en diverse andere meldpunten zoals Meld Misdaad Anoniem, Milieu Klachten Centrale, Samen Sterk in Brabant. Gemeenten kunnen gebruik maken van de BuitenBeterApp, waar burgers verdachte zaken in het buitengebied kunnen melden. Meldingen van mestfraude worden zoveel mogelijk doorverwezen naar de NVWA.
Wat zijn de procedures bij het aannemen van deze meldingen bij de verschillende instanties onder vraag 2?
Overheidsdiensten hebben elk een eigen verantwoordelijkheid voor het toezicht op wet- en regelgeving en hebben procedures ingericht om alle meldingen zorgvuldig te beoordelen. Het ligt voor de hand dat klachten over mestfraude gemeld worden of terechtkomen bij de NVWA, RVO.nl en de politie. Ik ga hieronder verder in op die procedures.
Alle fraudesignalen die telefonisch, schriftelijk of via het digitale formulier «melden mogelijke fraude» bij RVO.nl binnenkomen worden geregistreerd. Bij de melder wordt gecheckt of de wet- en regelgeving juist is geïnterpreteerd. RVO.nl doet onderzoek naar de melding en er zijn meerdere uitkomsten na een melding van vermoedelijke (mest)fraude mogelijk. Indien duidelijk sprake is van het vermoeden van (mest)fraude wordt aangifte gedaan bij het Openbare Ministerie. Het kan ook zijn dat de melding voor nader onderzoek wordt doorgezet naar de NVWA. Door RVO.nl wordt daarnaast getoetst of een bestuursrechtelijke sanctie mogelijk is.
Een fraudesignaal dat binnenkomt via het 0900-nummer van de NVWA (0900–0388) of via het meldingsformulier op de website, komt standaard terecht bij het Klantcontactcentrum (KCC). Het KCC beoordeelt/classificeert (urgentiebepaling) en registreert de meldingen, zodat het vervolgtraject kan worden ingezet. Deze meldingen worden vervolgens doorgezet naar een inspectieteam. Daar wordt een afweging gemaakt op basis van verschillende wegingsfactoren of opvolging wordt gegeven aan de gedane melding. In geval niet-anoniem de melding is gedaan, is de afspraak dat er terugkoppeling aan de melder plaatsvindt wat er met de melding wordt/is gedaan. Er komen bij de supervisors van het KCC ook meldingen binnen via meld misdaad anoniem in een aparte webapplicatie. Deze meldingen worden beoordeeld en geclassificeerd. Meldingen die niet worden doorgezet worden afgedaan via de webapplicatie. De overige meldingen worden door de supervisors doorgezet naar het KCC waarna registratie in het Mos-systeem plaatsvindt, zodat het vervolgtraject kan worden ingezet.
Wil iemand melden, maar absoluut anoniem blijven dan kan dit bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA. Dit team werkt met informanten wiens identiteit te allen tijde wordt afgeschermd. Hun anonimiteit is van belang, omdat het verregaande consequenties kan hebben wanneer hun identiteit bekend wordt. Denk bijvoorbeeld aan ontslag, bedreiging of erger. Wanneer iemand contact opneemt met het TCI, is het van belang dat dit niet met anderen wordt besproken. Anders kan volledige anonimiteit niet worden gegarandeerd. Het TCI koppelt om dezelfde reden nooit terug wat er met een melding wordt gedaan. Overigens zal het TCI altijd beoordelen of een anonimiteit van de melding echt noodzakelijk is.
De Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA ontvangt naast meldingen van bedrijven en burgers ook informatie van eigen inspecteurs, anonieme informatie via het TCI, van andere opsporingsdiensten, van overheidsinstanties en Europese Onderzoek bevelen van andere landen.
Binnen Gebiedsgericht handhaven en bij bepaalde risicogericht geselecteerde ondernemingen wordt door de NVWA al nauw samengewerkt met andere toezichtpartners om zo de slagkracht en effectiviteit te vergroten.
Bij de politie kan er, net als bij andere zaken, door alle burgers melding worden gedaan van mestfraude via de website van de politie.
Bij vermoedens en signalen van mestfraude wordt er altijd contact gezocht door de politie met de NVWA en/of het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Bij constateringen van het overtreden van de mestregels omtrent het uitrijden van mest of opslag van mest maakt de politie processen-verbaal op.
Is er een instantie die alle meldingen (van andere instanties) verzamelt, zodat een totaaloverzicht ontstaat? Zo ja, welke? Zo nee, waarom is dit niet geregeld en bent u van plan dit te gaan regelen? Zo nee, hoe rijmt u dit met de prioriteit die u geeft aan de aanpak van mestfraude?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 valt af te leiden kunnen diverse instanties meldingen ontvangen. Er is geen instantie die alle meldingen, ook van alle andere instanties, verzamelt.
De diverse instanties werken wel met elkaar samen aan de aanpak van (mest)fraude vanuit de Versterkte Handhavingsstrategie Mest.
Zo zijn er uit signalen / meldingen gezamenlijke controles uitgevoerd. Door de samenwerkende instanties wordt ingezet op het waar mogelijk delen van informatie, binnen de kader van onder meer de privacy wetgeving. Binnengekomen signalen bij de NVWA worden periodiek besproken met het Functioneel Parket.
Kunt u een overzicht (graag per instantie per maand over de afgelopen twee jaar) geven van het aantal meldingen/aangiften inzake (vermoedens) van mestfraude in Zuidoost-Brabant bij de verschillende instanties?
De NVWA-IOD heeft in de periode medio 2017 t/m mei 2019 in totaal 34 signalen in relatie tot mest(fraude) vastgelegd. Daarvan hebben er 20 betrekking op de provincie Brabant, met name het zuidoostelijk gedeelte. Deze signalen zijn vrijwel geheel afkomstig van de TCI en eigen NVWA-inspectie.
Bij de politie wordt mestfraude als zodanig niet geregistreerd maar wel strafrechtelijke feiten, zoals valsheid in geschrifte of oplichting. Een overzicht van het aantal meldingen van mestfraude bij de politie is dus niet te geven.
RVO.nl heeft in de periode medio 2017 tot heden 25 meldingen van mogelijke mestfraude vastgelegd.
Wordt een melding te allen tijde geregistreerd, ook als er geen capaciteit is om een controle ter plaatse te doen? Zo nee, waarom niet?
Alle meldingen die binnenkomen via de geëigende kanalen (zie het antwoord op vraag 3) worden te allen tijde geregistreerd. Het kan ook voorkomen dat meldingen langs andere wegen binnenkomen, zoals via sociale media, signalen uit het veld of anonieme brieven. Ook bij dergelijke meldingen is het uitgangspunt dat deze worden geregistreerd, maar ik kan niet met stelligheid zeggen dat dit altijd is gebeurd.
Is het u bekend dat iemand die het 0900-nummer van de NVWA belt met een vermoeden van fraude, niet serieus genomen wordt aangezien deze meldingen niet geregistreerd worden en er verschillende verklaringen worden gegeven waarom de melding niet opgenomen wordt?
Mocht het zo zijn dat een melder het gevoel heeft niet serieus te zijn genomen, dan betreur ik dat ten zeerste. Fraude is verborgen en signalen/meldingen zijn hard nodig om mestfraude aan te kunnen pakken. Meldingen die bij de NVWA binnenkomen via de geëigende kanalen worden geregistreerd, ik verwijs uw Kamer ook naar mijn antwoorden op de vragen 3 en 6.
Vindt u het acceptabel dat een vermoeden van fraude niet geregistreerd wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat mensen die hun nek uitsteken om vermoedens van fraude te melden door deze behandeling zich niet aangespoord voelen om een volgende keer een dergelijke melding te doen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van de leden Lodders en Aukje de Vries1 waarin u bevestigd heeft dat u het positief vindt dat mensen die overtredingen van de Meststoffenwet zien in hun omgeving dit ook melden?
Ja. Dit vind ik nog steeds positief.
Kunt u aangeven welke stappen u na het verkregen signaal in 2018 (via de media en schriftelijke vragen) heeft gezet om te beoordelen of het proces van melden, het opnemen van melding/aangifte en het beoordelen van deze meldingen adequaat plaatsvindt?
Het proces van afhandeling van meldingen is destijds beoordeeld en waar nodig aangepast, wat heeft geleid tot het proces zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 3. Signalen/meldingen die via de geëigende kanalen binnenkomen worden geregistreerd en doorgeleid naar het inspectieteam. Daar wordt de melding beoordeeld en vindt de weging plaats hoe de verdere afhandeling plaatsvindt. Er kan echter niet met betrekking tot elke onderzoekswaardige melding een opsporingsverzoek worden gestart.
Kunt u aangeven waarom deze meldingen niet geregistreerd worden en waarom er bijvoorbeeld niet steekproefgewijs grondmonsters genomen worden op percelen waar één of meerdere meldingen over binnenkomen?
Zoals hierboven aangegeven hecht ik groot belang aan meldingen die duiden van mestfraude. Daarom worden meldingen die via de geëigende kanalen binnenkomen geregistreerd, beoordeeld en waar nodig gedeeld met andere instanties. Dit heeft in de praktijk geleid tot gezamenlijk met andere instanties uitgevoerde controles.
Het (al dan niet steekproefsgewijs) nemen van grondmonsters wordt door de NVWA niet als instrument gehanteerd in de aanpak van mestfraude. Dat heeft twee redenen. Ten eerste verstaat de NVWA onder het illegaal uitrijden van mest het uitrijden buiten de toegestane periodes of ten tijde van sneeuw en vorst. Het gaat dan dus om het moment van uitrijden en grondmonsters leveren geen bewijs dat op een verkeerd moment mest is uitgereden.
Ten tweede kan het gaan om overbemesting. Ook daarvoor leveren grondmonsters geen sluitend bewijs. Er is de laatste tientallen jaren veel fosfaat en stikstof opgehoopt in de Nederlandse landbouwgronden door hoge bemesting. Fosfaat is weinig mobiel in de bodem. Overtreding van de meststoffenwetgeving door meer fosfaatbemesting dan is toegestaan, kan alleen aangetoond worden in een bodemanalyse als het fosfaatgehalte extreem hoog is. Het teveel bemesten met stikstof kan aangetoond worden in de hoeveelheid minerale stikstof die in de bodem na de oogst aanwezig is. Er zijn echter meer factoren die van invloed zijn op de hoeveelheid minerale stikstof in de bodem, zoals het weer. In een jaar, zoals vorig jaar, met relatief lage opbrengsten en weinig nitraatuitspoeling zal er ook veel minerale stikstof in de bodem aanwezig zijn. Kortom, veel minerale stikstof in de bodem na de oogst hoeft niet te betekenen dat de meststoffenwetgeving is overtreden. Als een perceel elk jaar een heel hoog gehalte aan minerale stikstof heeft dan kan dit een indicatie zijn voor te hoge bemesting maar een sluitend bewijs is het zeker niet.
Hoeveel grondmonsters heeft de NVWA de afgelopen twee jaar genomen bij percelen waarvan vermoed wordt dat er mestfraude (illegaal uitrijden van mest) plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u in overleg met uw collega’s in België over de aanpak van mestfraude en het tegengaan van (illegale) transporten over de weg/grens? Zo ja, welke acties zijn op basis van dit overleg in gang gezet?
Tussen de Vlaamse en Nederlandse controleautoriteiten is regelmatig contact. Zoals beschreven in het «Memorandum van overeenstemming» (dit is een interne afspraak tussen de NVWA met de Vlaamse mestbank) vindt uitwisseling van gegevens plaats over grensoverschrijdende transporten (importen en exporten) van dierlijke meststoffen. Door het delen van deze gegevens op basis van dit memorandum krijgen de bevoegde autoriteiten zicht op de transporten en daarmee op de afnemers en gebruikers van de meststoffen. Deze data-uitwisseling biedt inzicht om gericht onderzoeken te starten. Ook op dit vlak is er op operationeel niveau afstemming met de Vlaamse mestbank.
Op importen uit België naar Nederland worden analyses uitgevoerd. RVO.nl onderneemt actie als wordt geconstateerd dat Belgische bedrijven hun grensoverschrijdende afvoer wel hebben geregistreerd in het Belgische Mestafzetdocumentenregister, die niet terug te vinden zijn in het Nederlandse vervoersbewijzen dierlijke mest (VDM) register.
Ter illustratie: in 2018 is een analyse uitgevoerd van de importen uit België naar Nederland. Er waren circa 70 Belgische bedrijven (grensboeren) die wel afvoer naar Nederland in het kader van grensoverschrijdend vervoer hadden geregistreerd in het Belgische Mestafzetdocumentenregister, maar niet waren terug te vinden in het Nederlandse vervoersbewijzen dierlijke mest (VDM) register. Deze circa 70 adressen zijn naar aanleiding van het operationeel overleg aan RVO.nl overgedragen. Van RVO.nl hebben al deze bedrijven op 1 maart 2019 een brief ontvangen om alsnog de VDM’s met betrekking tot 2018 voor 15 maart 2019 in te zenden en de VDM’s voortaan binnen 10 werkdagen te doen. Hierop kwam veel respons en werd aangegeven dat men hieraan wilde voldoen. Met betrekking tot de groep die niets van zich heeft laten horen wordt door RVO.nl het opleggen van een boete overwogen, als een van de opties om de nog ontbrekende cijfers te krijgen.
Is er inmiddels een gezamenlijke aanpak mestfraude met België? Zo ja, hoe ziet deze eruit?
Zie antwoord vraag 14.
Herinnert u zich dat u eind 2018 heeft aangegeven dat er 63 keer proces-verbaal is opgemaakt door de NVWA en deze doorgeleid zijn naar het openbaar ministerie?2
Ja. In de versterkte handhavingsstrategie Mest is gemeld dat in 2017 door de NVWA 63 processen-verbaal naar het OM zijn gestuurd.
Kunt u aangeven wat de status is van deze 63 zaken, bij hoeveel zaken er vervolging heeft plaatsgevonden en kunt u hierop een uitgebreide toelichting geven?
Het OM heeft van de 63 processen-verbaal die in 2017 op grond van een verdenking van overtreding van de meststoffenwet door de NVWA zijn ingestuurd, er nog 20 in behandeling. Van de uitstroom – 43 zaken – is in 56 procent van de zaken een schuldigverklaring uitgesproken door de rechtbank in eerste aanleg. 12 procent van de zaken is geseponeerd, 23 procent van de zaken is afgedaan met een OM-transactie en 9 procent van de zaken is gevoegd bij een al lopend strafrechtelijk onderzoek.
Het mislukken van de bijeenkomst van de Arctische Raad |
|
André Bosman (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over het mislukken van de bijeenkomst van de Arctische Raad in het Finse Rovaniemi?1
Ja, ik heb vernomen dat het niet is gelukt een Ministerial Declaration aan te nemen.
Klopt het dat het de eerste keer sinds diens oprichting is dat de Raad niet in staat is om een gezamenlijke verklaring te produceren? Deelt u de zorgen hieromtrent, temeer gezien het toenemende belang van goede samenwerking en stabiliteit rondom de arctische regio?
Ja, het was de eerste keer sinds de oprichting van de Arctische Raad in 1996 dat na een ministeriële bijeenkomst van de Arctische Raad, die eens in de twee jaar plaatsvindt, geen Ministerial Declaration is ondertekend. In plaats hiervan hebben de acht ministers van Buitenlandse Zaken van de Arctische landen een Joint Ministerial Statement getekend, en heeft de Finse Minister van Buitenlandse zaken een Chair’s statement uitgebracht.
Het kabinet hecht sterk aan samenwerking en stabiliteit in en rondom de Arctische regio. Het kabinet zal zijn waarnemerschap in de Arctische Raad blijven benutten om goede onderlinge samenwerking tussen de leden te bepleiten, als ook goede samenwerking van (de leden van) de Arctische Raad met de waarnemers, inclusief Nederland, en andere belanghebbenden.
Wie was of waren namens Nederland aanwezig bij de bijeenkomst van de Arctische Raad?
Bij de afgelopen Arctische Raad van 7 mei jl. werd Nederland vertegenwoordigd door de Nederlandse Arctisch Ambassadeur en de senior beleidsmedewerker Polaire Zaken, beiden werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Hoe beoordeelt u de volgende passage uit de in Rovaniemi gehouden toespraak van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken: «[T]he region has become an arena for power and for competition. And the eight Arctic states must adapt to this new future. In its first two decades, the Arctic Council has had the luxury of focusing almost exclusively on scientific collaboration, on cultural matters, on environmental research – all important themes, very important, and we should continue to do those. But no longer do we have that luxury of the next hundred years. We’re entering a new age of strategic engagement in the Arctic, complete with new threats to the Arctic and its real estate, and to all of our interests in that region»?2 Deelt u deze analyse? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording van deze vraag zal worden meegenomen in de Kamerbrief met de actualisering van de Nederlandse Polaire Strategie 2016–2020 (Kamerstuk 34 300 V, nr. 58) op het gebied van veiligheid in de Arctische regio. Tijdens het notaoverleg Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie op 15 mei 2018 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd om u hierover in 2019 te informeren. Deze brief zult u komende zomer ontvangen.
Hoe beoordeelt u daarnaast de felle kritiek die de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken in zijn toespraak uitte in de richting van de Chinese rol in de arctische regio, bijvoorbeeld over diens toegenomen militaire aanwezigheid en agressie in de regio? Hoe beoordeelt u daarnaast zijn zorgen over de mogelijk door China aan te richten ecologische vernieling?3
Zie antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u tot slot de in de toespraak geuite zorgen van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken over de Russische claim over de internationale wateren van de Noordelijke Zeeroute, inclusief de Russische ambitie om deze te verbinden met de Chinese maritieme zijderoute? Deelt u zijn analyse dat de Russische wens dat andere landen toestemming moeten vragen aan de Russische autoriteiten om de route te mogen gebruiken illegaal is? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u zich herinneren dat u op eerdere Kamervragen over de Russische ambities omtrent de Noordelijke Zeeroute het volgende antwoordde: «De precieze inhoud en reikwijdte van de (mogelijk voorgenomen) maatregel is niet bekend. Om die reden is het ook niet mogelijk om aan te geven hoe een dergelijk voorstel zich tot het internationaal recht van de zee zou verhouden»?5 Zijn de precieze inhoud en reikwijdte van de voorgenomen maatregel inmiddels wel bekend? Zo ja, hoe ver strekken deze? Wat is uw beoordeling hiervan?
Nee, de precieze inhoud en reikwijdte van de voorgenomen maatregel is nog niet bekend. Voor het overige zie antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de Amerikaanse delegatie moeite had met de nadruk die de diverse aanwezigen wilden leggen op klimaatverandering in plaats van op onveiligheid? Deelt u de mening dat het van groot belang is om beide uitdagingen te adresseren en de Nederlandse inbreng in de Raad dient te bestaan uit aandacht voor ontwikkelingen op militair, economisch en ecologisch terrein?
In zijn toespraak, de dag voor de Arctische Raad, wees de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Pompeo op het belang om naast wetenschappelijke samenwerking, cultuur en milieu ook aandacht te hebben voor veiligheid in de Arctische context. Voor het overige verwijs ik naar antwoord 4.
Bent u bekend met het artikel «The Arctic Shipping Route No One’s Talking About»?6 Zo ja, deelt u de analyse dat vooral China zich op dit moment voorbereidt op het – als gevolg van het smelten van de noordelijke poolkap – vrijkomen van de Transpolaire Zeeroute en andere landen zich onvoldoende voorbereiden op deze realiteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
Bent u bereid in internationaal verband het vrijkomen van de Transpolaire Zeeroute aan de orde te stellen, in het bijzonder de geopolitieke gevolgen ervan, en de mogelijk in EU- en NAVO-verband te nemen maatregelen te betrekken bij de nieuwe Arctische strategie?
Ja.
Afschaffing van het 500 euro biljet |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Exit 500 eurobiljet»?1
Ja.
Bent u het eens met het pleidooi van een teamleider van de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU; in het artikel aangeduid als de witwaspolitie) om het 500 eurobiljet af te schaffen?
Grote sommen contant geld spelen een belangrijke rol bij criminele geldstromen en hoge coupures kunnen hieraan bijdragen. Zoals ook aangekondigd in het plan van aanpak witwassen dat vandaag naar de Tweede Kamer is verzonden, gaan Minister Grapperhaus en ik ons inzetten voor het afschaffen van het 500 eurobiljet. Afschaffing zorgt ervoor dat het witwassen van crimineel vermogen via hoge coupures moeilijker wordt gemaakt. De Europese Centrale Bank (ECB) heeft de productie en uitgifte van het 500 eurobiljet in 2019 stopgezet. Dit biljet is echter nog wel in roulatie en de ECB heeft aangekondigd dat dit ook de komende tijd zo zal blijven. In Europese wetgeving is dwingend vastgelegd wat wettig betaalmiddelen zijn. Dit geldt ook voor het 500 eurobiljet. Individuele lidstaten kunnen hier niet van afwijken. Daarom zullen we via de Nederlandsche Bank (DNB) bij de ECB pleiten voor een einddatum waarop het 500 eurobiljet permanent uit de omloop wordt gehaald. Daarnaast zullen we in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) aankaarten hoe de acceptatie van het 500 eurobiljet in Nederland, zolang dit nog in omloop is, kan worden beperkt.
Deelt u de mening dat een biljet waar nauwelijks mee wordt betaald maar wel volop in het criminele circuit circuleert weg moet als wettig betaalmiddel? Deelt u de mening dat het 500 eurobiljet de internationale drugsvaluta is geworden en niet voor niks «bin ladens» worden genoemd in het criminele circuit?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat ongeveer 30 procent van de waarde van de euro’s in contanten wordt vertegenwoordigd door 500 eurobiljetten, terwijl vrijwel niemand er ooit mee betaalt? Is het ook waar dat de helft van de biljetten in Zuid-Amerika wordt gebruikt en dat dat duidt op grootscheeps misbruik? Ze hebben daar de euro toch niet ingevoerd?
Volgens de ECB waren er eind april 2019 22,5 miljard eurobankbiljetten in omloop, met een totale waarde van € 1.229 miljard. Hiervan bestond 20,6% uit 500 eurobiljetten, wat neerkomt op een waarde van € 253,4 miljard.2 Uit een enquête van de ECB over het gebruik van contant geld blijkt dat consumenten in de EU contant geld in verschillende coupures vooral gebruiken voor hun dagelijkse bestedingen, om mee te sparen of om opzij te zetten als voorzorgsmaatregel.3
Hoeveel 500 eurobiljetten er precies in Zuid-Amerika circuleren is niet bekend. De ECB schat in dat, uitgedrukt in waarde, ongeveer 30% van de in omloop zijnde eurobankbiljetten buiten het eurogebied circuleert. Het betreft vooral de hogere coupures en deze worden met name in aangrenzende EU-landen aangehouden. De biljetten worden doorgaans gebruikt als spaarinstrument en voor de afwikkeling van transacties op internationale markten.4 Uit onderzoek blijkt dat het 500 eurobiljet ook gebruikt wordt voor niet-legitieme redenen zoals smokkel. Dit blijkt onder meer uit een wetenschappelijke publicatie uit 2016 getiteld «Cash and carry: the high cost of currency smuggling in the drug trade».5
Wanneer verwacht de Europese Centrale Bank (ECB) dat de 500 eurobiljetten uit omloop zijn? Bent u bereid een einddatum voor het 500 eurobiljet met de ECB af te spreken, bijvoorbeeld 2021, waarna de biljetten alleen nog bij de centrale banken omgewisseld kunnen worden?
De ECB heeft in 2016 besloten de productie en uitgifte van het 500 eurobiljet permanent te beëindigen. In 2019 is de uitgifte van het 500 eurobiljet daadwerkelijk stopgezet. In navolging van de uitgiftestop van de centrale banken in het Eurosysteem zijn de Nederlandse banken gestopt met het recirculeren van deze coupure. Dat betekent dat de coupure bij een Nederlandse bank nog kan worden gestort, maar niet meer kan worden opgenomen. Hierdoor zullen de 500 eurobiljetten geleidelijk uit de omloop gaan; sinds 2016 is een daling in de omloop van deze coupures te zien.6 Zolang het biljet nog in omloop is, kan het worden ingewisseld bij banken. Hier is op dit moment nog geen einddatum aan verbonden. Zoals beschreven in het antwoord op de vragen 2, 3, 6 en 9 en in het plan van aanpak witwassen zal ik daarom, met mijn ambtsgenoot van Justitie en Veiligheid, via DNB bij de ECB pleiten voor een einddatum waarop het 500 eurobiljet permanent uit de omloop wordt gehaald. Daarnaast zullen we in het MOB aankaarten hoe de acceptatie van het 500 eurobiljet in Nederland, zolang dit nog in omloop is, kan worden beperkt.
Ziet ook u het voordeel dat door het 500 eurobiljet af te schaffen drugscriminelen het leven in de toekomst zuurder wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om, vergelijkbaar met wat oud-minister Lieftinck in 1945 deed in het kader van de naoorlogse geldzuivering, ervoor te pleiten dat het 500 eurobiljet ongeldig wordt verklaard? Ziet u ook het voordeel dat boeven die op stapels geld zitten zo hun zwarte geld nergens kwijt kunnen en hen dus recht in het hart raakt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke partijen, naast criminelen, zijn er in Europa eigenlijk nog voorstander van om de 500 eurobiljetten in stand te houden? Het is toch zo dat de Amerikanen om dezelfde reden, bestrijding van criminaliteit, de grotere coupures al veel eerder hebben afgeschaft en dat ook andere landen niet geen bankbiljetten met een zo grote waarde hebben?
Er zijn EU-landen, bijvoorbeeld Duitsland en Oostenrijk, waar het niet ongewoon is om het 500 eurobiljet te gebruiken in het legale circuit. Bijvoorbeeld voor het aanschaffen van dure producten of om te sparen zonder afhankelijk te zijn van het bankwezen en girale geldstromen. In dergelijke landen hebben partijen in onder andere de detail- en groothandel, als ook consumenten die het 500 eurobiljet gebruiken, nog belang bij de circulatie ervan. Sinds 26 april 2019 zijn ook Duitsland en Oostenrijk gestopt met de uitgifte van het 500 eurobiljet. In Amerika geldt hetzelfde beleid als in de EU ten aanzien van hoge coupures; zij worden niet langer geproduceerd, maar gelden nog steeds als wettig betaalmiddel. Een ander land waar grote coupures nog gehanteerd worden is Zwitserland. Daar bestaat het CHF 1000-biljet (omgerekend bij de huidige koers ongeveer 900 euro7) dat nog steeds opgenomen kan worden en als betaalmiddel geldt.
Bent u, nu u aan het criminele gebruik van 500 eurobiljetten zelf iets kunt doen, anders dan aan de witwasproblemen bij ING die moeten worden opgelost, bereid de oproep van de witwaspolitie te volgen en zo criminelen het leven moeilijker te maken?
Zie antwoord vraag 2.
De VPRO-serie ‘Uitgewoond’ |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de VPRO-serie «Uitgewoond» over ouderen van verzorgingshuis De Drie Hoven in Slotervaart, die moeten verhuizen omdat het verzorgingshuis niet is te transformeren tot een modern verpleeghuis?1 2
Ja.
Wat is uw mening over de wijze waarop gedwongen (tijdelijke) verhuizing plaatsvindt van groepen ouderen die woonachtig zijn in een verpleeg- of verzorgingshuis?
Navraag leert dat in het geval van De Drie Hoven het gebouw in een dusdanige staat verkeert dat het niet langer verantwoord is om er verpleeghuiszorg te leveren. Er is met alle bewoners die het betreft gesproken en bezien hoe hun wensen met betrekking tot de noodzakelijke verhuizing te realiseren zijn. De IGJ heeft zich op de hoogte gesteld van de wijze waarop De Drie Hoven de verhuizing heeft vormgegeven. Ook het zorgkantoor is in gesprek met De Drie Hoven over de verhuizing. De constatering was dat De Drie Hoven de juiste stappen heeft gezet. Dit neemt evenwel niet weg dat verhuizen voor bewoners een zeer ingrijpende gebeurtenis kan zijn, die daarom zeer zorgvuldig uitgevoerd moet worden.
Roept de uitzending bij u het beeld op van gewenste liefdevolle bejegening, compassie voor betrokken ouderen en zorgvuldige begeleiding en uitvoering van het gehele verhuisproces? Vindt u dat sprake is van correcte, veilige en persoonsgerichte zorg? Kunt u uw antwoorden motiveren?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre ziet u op dit alles toe en heeft u hier in het concrete geval van verhuizing vanuit De Drie Hoven of andere verzorgingshuizen op toegezien?
De IGJ houdt toezicht op de zorgsector, waaronder de verpleeghuizen. Dat doet de IGJ risicogestuurd en themagewijs. Daarnaast bezoekt de inspectie in een periode van vier jaar alle verpleeghuisorganisaties. Bij De Drie Hoven heeft de IGJ zich op de hoogte gesteld van de wijze waarop de verhuizing is vormgegeven en geen reden gezien om daarop in te grijpen.
Zijn er regels en richtlijnen voor het (al of niet tijdelijk) verplicht verhuizen van groepen ouderen, voor wat betreft vereiste minimale informatievoorziening rond de verhuizing, veiligheid van het bestaande wooncomplex, tijdpad en duur van het verhuizingstraject, het betrekken hierbij van familie, verzorgenden en mantelzorgers, de werkwijze van verlaten huidige woonvoorziening, en de wijze van aankomst en gewenning in de nieuwe woonvoorziening? Kunt u uw antwoord toelichten?
De norm voor goede zorg is persoonsgerichte zorg. Dat wil zeggen dat voor alle bewoners van verpleeghuizen er gemotiveerde, deskundige en voldoende zorgverleners zijn om zich in hen te verdiepen en hen de zorg te bieden die bij hen past. Voor bewoners van verpleeghuizen kan een verhuizing bijzonder ingrijpend zijn en daarom dient die zeer zorgvuldig uitgevoerd te worden. Een goede zorgaanbieder dient zich maximaal in te spannen om de verschillende wensen van de bewoners te accommoderen zodat de overlast tot het minimale beperkt wordt. Immers, een verhuizing voor een bewoner met een somatische achtergrond is heel anders dan voor iemand met dementie. Ook hier is de norm persoonsgerichte zorg. Ik heb geen aanwijzingen dat de vereisten uit het kwaliteitskader onvoldoende handvatten bieden voor situaties rondom een verhuizing.
Bent u bereid – als deze richtlijnen en regels voor verhuizing niet bestaan – in overleg met de sector globale minimale vereisten te formuleren voor (al of niet tijdelijke) verhuizing van groepen bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid na te gaan hoe voormalige bewoners van verzorgingshuizen de verhuizing naar een andere woonvoorziening ervaren en doorstaan hebben? Zo nee, waarom niet?3
Ik heb navraag gedaan bij de Academische Werkplaats ouderenzorg Zuid-Limburg. Deze geeft aan dat er enig onderzoek naar dit onderwerp is gedaan. In het algemeen blijkt dat een verhuizing naar een andere locatie stressvol is voor bewoners, met name wanneer familie en bewoners weinig controle ervaren over de situatie en wanneer bewoners onvrijwillig in een ander geografisch gebied worden geplaatst, verwijderd van het sociale netwerk. Ook blijkt dat er geen aantoonbare negatieve effecten zijn op langere termijn na een verhuizing naar een fysieke locatie die beter aangepast is aan de wensen en behoeften van bewoners. Er zijn aanwijzingen dat het welbevinden van bewoners (rekening houdend met de aanpassingstijd) kan verbeteren wanneer de nieuwe zorgomgeving meer aangepast is aan de wensen en behoeften van bewoners. Tegelijk geldt dat het onderzoek hier nog onvolledig is. Om de kennisbasis hieromtrent te vergroten ben ik bereid om naar dit onderwerp nader onderzoek te laten doen. Met een uitbreiding van de kennis kunnen zorgaanbieders beter inspelen op wat ouderen willen en nodig hebben indien een verhuizing nodig is.
Is het aantal (nieuwe) psychosomatische aandoeningen en sterfgevallen (per jaar) in Nederland aan te geven in de periode van bekendmaking van verplichte verhuizing, tot zes maanden na het plaatsvinden van de feitelijke de verhuizing?
Er is mij geen systematische registratie bekend van het aantal (nieuwe) psychosomatische aandoeningen en sterfgevallen (per jaar) in Nederland in de periode van bekendmaking van verplichte verhuizing, tot zes maanden na het plaatsvinden van de feitelijke de verhuizing. Dit aantal is derhalve niet aan te geven.
Kunt u zo volledig mogelijk inzicht geven in leeftijd en technische staat van bestaande verzorgings- en verpleeghuizen in Nederland, en in hoeverre sluiting of renovatie met gedwongen (tijdelijk) vertrek verwacht wordt, ofwel gepland is? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het debat over de verpleeghuizen van 20 februari 2019 heb ik toegezegd om hiernaar onderzoek te zullen doen en de Tweede Kamer voor het eind van het jaar hierover te berichten.
Wat is uw mening over de stelling «als een verhuizing noodzakelijk is, moet er gepoogd worden om zoveel mogelijk een hele groep of afdeling volledig te verhuizen naar eenzelfde andere locatie»?
In mijn antwoord op vraag 5 en 6 heb ik aangegeven dat persoonsgerichte zorg de norm is. Een zorgaanbieder dient zich maximaal in te spannen om de wensen van de bewoners te accommoderen zodat de overlast tot het minimale beperkt wordt. Hiertoe behoort ook de afweging rondom het verhuizen van een gehele groep of afdeling naar een andere locatie.
Kunt u de verwachte vraag naar verzorgings- en verpleegplaatsen in de ouderenzorg schetsen tot en met 2040? In hoeverre sluiten aanbod en ontwikkelplannen van residentiële zorgvoorzieningen hierbij aan? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 heb ik tijdens debat over de verpleeghuizen van 20 februari 2019 toegezegd om hiernaar onderzoek te zullen doen en de Tweede Kamer voor het eind van het jaar hierover te berichten.
Woonvormen voor dementerenden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Woningcorporaties willen regie bij familie dementerenden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het creëren van seniorenwoningen momenteel van belang is vanwege het tekort aan gepaste woonvormen voor senioren, dat door de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) wordt geschat op 80.000?2
Met de Woonagenda (BZK) en het Programma Langer thuis (VWS) wordt gewerkt aan meer aanbod van woningen, waaronder voor ouderen, en dat ouderen conform hun wensen kunnen (blijven) wonen. Gemeenten worden gestimuleerd om de opgave met betrekking tot wonen en zorg voor ouderen in beeld te brengen en een plan te maken om er voor te zorgen dat mensen niet ongeschikt komen te wonen. Daarnaast wordt ingezet op een toename van het aantal nieuwe woonvormen. Hiertoe is er onder meer een kennisprogramma samen met de G40 om gemeenten te helpen om de opgave in beeld te brengen en te kijken welke voorzieningen in een wijk nodig zijn, is er een ondersteuningsteam om gemeenten te helpen, een stimuleringsregeling wonen en zorg om bewonersinitiatieven en sociale ondernemers te helpen bij de financiering van hun initiatief en een kennisprogramma dat helpt bij mogelijke problemen bij het opzetten van nieuwe wooninitiatieven. Daarnaast zijn tien gemeenten gestart met een pilot logeerzorg om mantelzorgers te ontlasten. Door logeerzorg kunnen ouderen die thuis zorg krijgen van bijvoorbeeld een partner tijdelijk in een zorginstelling «logeren» zodat de mantelzorger even op adem kan komen. Hierdoor is de zorg voor hun naaste beter vol te houden. Zodat de oudere zo lang mogelijk met een goede kwaliteit van leven thuis kan wonen.
Welke stappen worden momenteel genomen om het aantal woningen voor senioren te laten stijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de initiatieven zoals beschreven in de Aedes Vernieuwingsagenda Wonen en Zorg te stimuleren?3 Zo ja, hoe?
Vanuit het programma Langer thuis zijn er diverse mogelijkheden voor ondersteuning.4 Afhankelijk van de vormgeving van de initiatieven kunnen de in de Vernieuwingsagenda genoemde initiatieven hier ook voor in aanmerking komen.
Bent u bereid lessen te trekken uit hoe buitenlandse overheden (bijvoorbeeld Duitsland) gepaste woonvormen verzorgen voor dementerenden en deze toe te passen? Zo neen, waarom niet?
Ik ben altijd bereid te leren van voorbeelden uit binnen- en buitenland. Het is wel zo dat de overheid de totstandkoming hiervan niet zelf ter hand neemt.
Zijn deze signalen voldoende aanleiding om (minder vrijblijvende) afspraken te maken met gemeenten ter stimulering van gepaste woonvormen voor senioren?
De opgave die er is op de woningmarkt en de vergrijzing zijn aanleiding geweest voor de Woonagenda en het Programma Langer thuis. Binnen de Woonagenda en het programma Langer thuis wordt al uitgebreid samengewerkt met corporaties en gemeenten aan deze opgave.
De dreigementen van de Iraanse president in relatie tot de nucleaire deal |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Iran to take steps to reduce its commitment to landmark nuclear deal»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de door de Iraanse president aangekondigde stappen, in het bijzonder de stappen met betrekking tot Iraans hoogverrijkt uranium?
Het kabinet maakt zich zorgen over de recente uitspraken van de Iraanse president Rouhani, waarin hij aangeeft dat Iran zich niet meer gebonden voelt aan de in het Joint Comprehensive Plan Of Action (JCPOA) gestelde limieten voor de opslag van zwaar water en verrijkt uranium in het land. Dat betekent echter niet automatisch dat Iran deze limieten op dit moment ook daadwerkelijk overschrijdt.
Het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) is de enige, volledig onafhankelijke partij die het mandaat heeft het Iraanse nucleaire programma te controleren en verifiëren ten opzichte van de afspraken die zijn gemaakt. Zolang het IAEA geen Iraanse schending van het nucleaire akkoord rapporteert, zullen Nederland en de EU de nucleaire deal blijven steunen. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen dat Iran zich niet aan de afspraken houdt.
De EU wijst het door Iran gestelde ultimatum van 60 dagen voor effectieve verlichting van de Amerikaanse sancties af. Ook het kabinet is van mening dat het stellen van dergelijke ultimatums uiterst onbehulpzaam is en sluit zich aan bij de verklaring2 van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Zie ook het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 13 mei jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2010).
Kunt u toelichten hoe de stappen zich verhouden tot de afspraken in het Joint Comprehensive Plan of Action, ook wel bekend als de «nucleaire deal» met Iran, en in het bijzonder tot de doelstelling om de ontwikkeling van een Iraanse atoombom zo veel als mogelijk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de Iraanse autoriteiten het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken direct geïnformeerd of heeft Nederland het Iraanse voornemen vernomen via de pers dan wel via bondgenoten? Bent u, indien Nederland direct is geïnformeerd, van plan om op de Iraanse mededeling te reageren? Zo ja, hoe?
Nederland is geen partij bij het Joint Comprehensive Plan of Action en is daarom ook niet direct op de hoogte gesteld van de Iraanse voornemens. Wel is Nederland op vrijdag 10 mei hoogambtelijk door de Iraanse ambassadeur in Den Haag geïnformeerd over de aankondiging van president Rouhani. In het antwoord heeft Nederland duidelijk gemaakt dat Nederland de Iraanse uitspraken uiterst onbehulpzaam vindt en heeft Nederland het Iraanse ultimatum verworpen. Nederland heeft ook gezegd dat de EU het JCPOA blijft steunen zolang Iran zich aan de afspraken houdt. Uiteraard heeft Nederland Iran opgeroepen zich aan de afspraken van het JCPOA te houden.
Bent u bereid alle mogelijke drukmiddelen aan te wenden om te helpen voorkomen dat Iran een kernwapenstaat wordt? Hoe beoordeelt u hierbij de positie van de Verenigde Staten?
Nederland acht het van groot belang dat voorkomen wordt dat Iran kernwapens ontwikkelt. Het JCPOA is de beste manier om dat te doen, op basis van strikte verificatie door het IAEA. Het kabinet blijft zich constructief-kritisch opstellen richting Iran. Zolang Iran zich aan de afspraken onder het nucleaire akkoord houdt, zal Nederland de deal blijven steunen. In het nucleaire akkoord staat opgenomen dat als Iran zich niet aan de afspraken houdt, de sancties van de Verenigde Naties opnieuw in werking treden. Dat is nu niet aan de orde.
Voorts is – zoals bekend – het kabinet teleurgesteld over de Amerikaanse terugtrekking uit het JCPOA en de daarmee gepaard gaande eenzijdige herinvoering van sancties door de Verenigde Staten. Inhoudelijk hebben de VS en de EU dezelfde zorgen als het gaat over Iran: het nucleaire programma, de rol die Iran speelt in landen als Syrië, Irak, Libanon en Jemen, het ballistische raketprogramma en de schending van mensenrechten in Iran.
Nederland steunt de oprichting van INSTEX, dat is bedoeld als instrument om legitieme handel met Iran mogelijk te houden in het licht van de extraterritoriale werking van de VS sancties (die door de EU niet wordt erkend). Nederland staat daarbij wel op het standpunt dat hierbij realisme op zijn plaats is, het handelsvolume van Europese bedrijven met de VS is nu eenmaal vele malen groter dan dat met Iran.
Bent u voornemens de Iraanse actie te bespreken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken? Zo ja, bent u bereid de Kamer, voor zover mogelijk, over de uitkomsten te informeren?
De doorrekeningen van de subsidie op elektrische auto’s |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eppo Bruins (CU), Helma Lodders (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat de directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) tijdens de hoorzitting in de Kamer over elektrisch rijden en het CArbonTAX-model op 16 april 2019 beloofde om de vier reviews van professoren op de doorrekening van het ontwerp van het Klimaatakkoord binnen 24 uur naar de Kamer te sturen en dat hij dit pas na een aantal rappels en na twee weken deed?
Het PBL heeft tijdens de hoorzitting aangegeven bereid te zijn de documenten te delen indien de hoogleraren daar mee akkoord gingen. Nadat dit akkoord er was, zijn de documenten naar de Tweede Kamer gezonden.
Bent u bekend met feit dat reviewer professor het volgende Gert Jan Kramer aangaf: «Ik denk dat het PBL er goed aan doet om de achtergronddocumenten te publiceren. We hebben de stukken voor Gebouwde Omgeving, Landbouw en Industrie gezien, maar niet die van Mobiliteit en Elektriciteit»?
Ja. Het PBL heeft de hoogleraren gevraagd de concept-analyse van 28 februari en achtergrond-documentatie voor zover deze op dat moment beschikbaar was te reviewen. De concepten van de achtergronddocumenten Mobiliteit en Elektriciteit waren toen nog niet geschreven. De reden daarvoor is dat ook het PBL qua personele capaciteit begrensd is in de mogelijkheden om binnen de beschikbare tijd het onderzoek uit te voeren en dergelijke rapporten en achtergrondrapporten gereed te maken voor review. Inmiddels heeft het PBL voor alle sectoren de achtergronddocumenten gepubliceerd.
Klopt het dus dat de professoren een oordeel moesten uitspreken over de berekeningen van de CO2-reductie door de mobiliteitsmaatregelen en de maatregelen rondom elektriciteit zonder dat zij de berekeningen in de achtergronddocumenten konden inzien?
De hoogleraren hebben inderdaad de berekeningen en de achtergronddocumenten voor mobiliteit en elektriciteit op dat moment niet in kunnen zien. De aanbeveling van een van de hoogleraren was om de achtergronddocumenten alsnog te publiceren. Inmiddels heeft het PBL voor alle sectoren de achtergronddocumenten gepubliceerd.
Zou u het PBL willen verzoeken de reviewers inzicht te geven in de achtergronddocumenten over mobiliteit en hen daar een oordeel over te laten geven?
Het PBL werkt voortdurend aan het verbeteren van modellen op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten. De inschakeling van reviewers maakt onderdeel uit van de eigen processen om de kwaliteit van publicaties van het PBL te borgen. Voor de analyse van het ontwerp-Klimaatakkoord heeft een aantal externe reviewers op verzoek van het PBL het concept-rapport becommentarieerd.
Het PBL heeft de input van de reviewers benut om dat rapport te verbeteren en definitief af te ronden. Voor de achtergronddocumenten per tafel (die een technische beschrijving van de uitgevoerde analyses bevatten) hebben, zoals gebruikelijk, geen afzonderlijke reviews plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze documenten op korte termijn (een week) beschikbaar komen, aangezien ze al in maart zijn aangeleverd? Wilt u bewerkstelligen dat ze beschikbaar komen?
Het is wenselijk dat achtergronddocumenten zo snel mogelijk beschikbaar komen. Inmiddels heeft het PBL voor alle sectoren de achtergronddocumenten gepubliceerd. Tevens heeft PBL eerdere ramingen van het aantal elektrische auto’s herhaald met invoer van de daadwerkelijke gegevens voor beleid, autoaanbod, batterijprijs en economische groei («backcasting»). De notitie hieromtrent vindt u bijgevoegd bij deze antwoorden.
Heeft het kabinet (of de ministeries) de doorrekening (door Revnext) ontvangen en de doorrekeningen van de gevraagde varianten? Zo ja, wanneer?
De mobiliteitstafel heeft ten behoeve van het ontwerp-Klimaatakkoord voorstellen gedaan ter stimulering van elektrisch vervoer. Dit op basis van voorstellen van het Formule E-Team (FET) dat de rijksoverheid adviseert over het beleid voor elektrisch rijden. Het Ministerie van IenW is agendalid van het FET. Het ministerie heeft in dit kader Revnext gevraagd om de benodigde doorrekeningen voor het FET ten behoeve van het (ontwerp) Klimaatakkoord door te voeren. Het Ministerie van IenW heeft inzicht gehad in de verschillende doorrekeningen die aan de FET tafel werden besproken (data van deze onderzoeken, zie hieronder). Daarnaast voert het kabinet nu nog naar aanleiding van het ontwerp-Klimaatakkoord en de PBL-analyses berekeningen door voor de eigen positiebepaling. Deze doorrekeningen zijn niet gedeeld met externe partijen (zoals het FET).
Indien het kabinet (of de ministeries) doorrekeningen gehad hebben, kunt u die stukken dan zelf aan de Kamer doen toekomen?
Ja, alle doorrekeningen van Revnext die het Ministerie van IenW voor de doorrekenging van het ontwerp-Klimaatakkoord heeft gehad, laat ik uw Kamer toekomen. De doorrekeningen die sinds dat moment zijn gedaan ten behoeve van de eigen positiebepaling van het kabinet stuur ik u zodra het Klimaatakkoord gereed is.
Kunt u een overzicht geven van alle doorrekeningen die gemaakt zijn door RevNext onder de contracten die I&W (2018/19, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (29.222 euro en 487.500 euro)) is aangegaan?
Tot 13 maart zijn de volgende doorrekeningen gevraagd die in het Formule-E-team (FET) zijn besproken. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de presentaties niet als zelfstandig leesbare stukken zijn opgeleverd. Deze diende ter ondersteuning van een presentatie in het FET. Het gaat om de volgende tussenproducten ten behoeven van de besprekingen over het Klimaatakkoord:
Fiscaal beleid personenauto’s
27 augustus 2018
Fiscaal beleid personenauto’s
28 oktober 2018
Fiscaal beleid personenauto’s
19 november 2018
Fiscaal beleid personenauto’s
23 november 2018
Fiscaal beleid personenauto’s (opcenten)
28 november 2018
Fiscaal beleid personenauto’s (bijlage OKA)
December 2018
Handelingsperspectief (vergelijking)
Februari 2019
Technische achtergrondrapportage Revnext Definitief (in opdracht van PBL)
13 maart 2019
Kunt u alle doorrekeningen die Revnext onder het contract van I&W heeft uitgevoerd aan de Kamer doen toekomen?
De onderzoeken die voor het ontwerp-Klimaatakkoord zijn gebruikt, zijn als bijlage bij deze brief meegestuurd1. Tevens vindt u bijgevoegd de achtergrondrapportage die als bijlage van de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord aan u is toegezonden2. Het onderzoek naar het handelingsperspectief (uit februari jl.) is nog onderdeel van de beleidsvorming. U ontvangt na afronding van het Klimaatakkoord de overige onderzoeken die onderdeel uitmaken van de beleidsvorming.
Kunt u aangeven wat het verschil is tussen nationale kosten per ton CO2-besparing en kosten per ton CO2-besparing (gebruikt in rapporten van de Algemene Rekenkamer)?
Het PBL heeft in haar analyse van het ontwerp-Klimaatakkoord de nationale kosten berekend. De nationale kosten zijn de kosten voor de Nederlandse samenleving als geheel, en betreffen bij elektrisch rijden de hogere afschrijving van elektrische auto’s vanwege de hogere aanschafprijs, de kosten voor de laadinfrastructuur minus de besparingen vanwege de lagere onderhoudskosten en de lagere energiekosten. Subsidies en belastingen zijn transfers tussen overheid en consumenten en tellen niet in mee in de nationale kosten. Voor 2030 zijn de nationale kosten van elektrisch rijden ongeveer nul. De hogere afschrijving en de kosten voor de laadinfrastructuur worden gecompenseerd doordat de onderhouds- en energiekosten lager zijn. Voor 2020 zijn de nationale kosten niet berekend, maar eerdere ramingen geven aan dat op de korte termijn de besparingen van elektrisch rijden lager uitvallen dan de kosten.
Het is mogelijk om kosten te bezien vanuit andere perspectieven, zoals het perspectief van de overheid of een bepaalde groep eindgebruikers. In de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord zijn door het CPB op basis van het geformuleerde beleid de lasten, inkomenseffecten en budgettaire effecten in kaart gebracht om zo een goede inschatting te krijgen van de effecten van beleid voor burgers, bedrijven en overheid.
De Algemene Rekenkamer heeft in twee eerder uitgevoerde verantwoordingsonderzoeken gekeken naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de fiscale stimuleringsmaatregelen ten behoeve van CO2-zuinige nieuwverkochte auto’s:
In de verantwoordingsonderzoeken van de Algemene Rekenkamer in 2013 en 2014 wordt voor de kosten per vermeden ton CO2 verwezen naar respectievelijk het Ecorys rapport uit 2011 en het PRC rapport uit 2014. In het PRC rapport worden de misgelopen belastinginkomsten (inkomsten uit BPM, MRB, bijtelling en de MIA/Vamil) als gevolg van de fiscale stimulering van (zeer) zuinige auto’s gerelateerd aan het aantal vermeden ton CO2 als gevolg van de fiscale stimulering van (zeer) zuinige auto’s en wordt daarmee dus het overheidsperspectief gehanteerd.
Op 23 mei jl. heeft de Algemene Rekenkamer de voorzitter van de Tweede Kamer per brief laten weten dat zij gaat voldoen aan het verzoek van de Tweede Kamer om onderzoek te verrichten naar de doelmatigheid van de fiscale stimulering van elektrische auto’s.
Is ook berekend wat de totale kosten zijn per ton CO2-besparing bij de voorgestelde stimulering van elektrisch rijden?
In de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord is een berekening gemaakt van de nationale kosten van de transitie naar emissievrij rijden (voor 2030 geraamd op 140 tot–120 miljoen euro). Daarnaast is de totale CO2-reductie van het pakket van voorgestelde EV-stimuleringsmaatregelen berekend. De besparing is in 2030 2,2 tot 2,5 Mton. De nationale kosten beschrijven overigens de kosten voor Nederland als geheel (burgers, bedrijven en overheid samen). De verdelingseffecten tussen elektrisch rijders, automobilisten met een benzine- of dieselauto en overheid (zoals belastingen en subsidies) tellen hier dus niet in mee.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.