Oplopende armoede door corona |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «Zorgen over oplopende armoede door corona: Alle seinen staan op rood»?1
De huidige corona-crisis raakt ons allen, (financieel) kwetsbare personen in het bijzonder. Dit is een zorgelijke situatie en ik volg de ontwikkelingen op het terrein van armoede nauwlettend in overleg met betrokken partijen zoals VNG en Divosa.
Wat onderneemt u om de toename van armoede en schulden tegen te gaan?
Het kabinet zet zich er- samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties – voor in dat mensen die het financieel moeilijk hebben niet nog verder in de (financiële) problemen terechtkomen als gevolg van de corona-uitbraak. Voor de verschillende maatregelen verwijs ik u graag naar de brief van 23 april jl. over de invulling van de motie Nijboer c.s. (Kamerstuk 35 415, nr. 11) en de brief aan de Landelijke Armoedecoalitie die ik uw Kamer op 26 maart jl. in afschrift heb toegezonden (Kamerstuk 35 420, nr. 2)2 ierin staan maatregelen zoals de oproep aan partijen om ruimhartig om te gaan met het treffen van betalingsregeling en terughoudend om te gaan met de inzet van dwangmaatregelen en de noodsteun van € 4 miljoen aan Voedselbanken Nederland. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op het terrein van armoede en schulden nauwlettend volgen in overleg met betrokken partijen zoals VNG en Divosa.
Wat doet u om de verwachtte hogere toeloop voor schuldhulpverlening in goede banen te leiden?
Ik deel uw zorgen over de groeiende problematiek. Gelukkig hebben gemeenten de afgelopen jaren volop geïnvesteerd in hun schuldhulpverlening en het eerder signaleren van problematische schulden. Als onderdeel van het regeerakkoord hebben gemeenten voor drie jaar extra financiële middelen gekregen om aan de doorontwikkeling van lokaal armoede- en schuldenbeleid te werken. Acties binnen de Brede Schuldenaanpak zijn daarnaast gericht op de verbetering van de toegang en de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Ik ben daarnaast voortdurend in gesprek met gemeenten en andere organisaties om te kijken wat de rijksoverheid kan doen om daarbij te ondersteunen.
Kunt u garanderen dat gemeenten geen groepen, zoals zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) en jongeren, uitsluiten van schuldhulpverlening?
Gemeenten kunnen op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) groepen niet categoriaal uitsluiten van schuldhulpverlening. Zoals ik u eerder heb gemeld, heb ik dit meermaals gecommuniceerd met gemeenten.3 Ik besteed in het kader van de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ook aandacht aan de brede toegang tot schuldhulpverlening van onder anderen zzp-ers.4 De rechtspositie van de aanvrager wordt door deze wijziging van de Wgs steviger, want ook als iemand afgewezen wordt, zal de gemeente in het besluit duidelijk moeten maken waarom dit gebeurt. De aanvrager kan bovendien tegen het besluit bezwaar maken. Mijn inzet en verwachting is dat gemeenten met deze afwijzing gelijk doorverwijzen naar meer passende dienst- of hulpverlening. Zeker in deze periode heeft de toegang van relatief onbekende groepen de aandacht van gemeenten.
Wat onderneemt u om de groeiende armoedeproblematiek onder jongeren tegen te gaan?
Het kabinet zet zich samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties ervoor in dat mensen die het financieel moeilijk hebben niet nog verder in de problemen komen als gevolg van de coronacrisis, zie ook de reactie op vraag 2. Deze maatregelen komen ook ten goede aan jongeren.
Werk biedt inkomen en zekerheid en draagt bij aan het verminderen van het risico op armoede. Ik stel aan de 35 arbeidsmarktregio’s extra geld, 17 miljoen euro, beschikbaar om jongeren in het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs te begeleiden naar werk. De gemeenten kunnen samen met de pro en vso scholen en bedrijven komen tot een duurzame infrastructuur om deze jongeren naar duurzaam werk te begeleiden, via bijvoorbeeld stages en jobcoaching.
Bent u bereid de zoekperiode voor jongeren in de bijstand te schrappen?
Gemeenten kunnen tot 1 oktober 20205 afwijken van de regels rond de verplichte zoektermijn van vier weken voor jongeren van 18 tot 27 jaar. Daardoor kan individueel maatwerk worden toegepast bij het hanteren van de vier weken zoektermijn en daarmee kunnen financiële problemen bij jongeren die plotseling zonder werk en inkomsten komen te zitten als gevolg van de coronacrisis worden voorkomen. Door het plotseling wegvallen van inkomen kan er financiële problematiek ontstaan, terwijl ander werk of scholing door de uitzonderlijke omstandigheden in sommige gevallen geen mogelijkheid is. Ik vertrouw erop dat de colleges een zorgvuldige afweging maken die recht doet aan de lokale omstandigheden en de situatie waarin de jongere verkeert.
Onderkent u dat het maandelijkse bedrag van 250 euro aan bijstand voor jongeren te laag is om van te leven? Zo nee, kunt u onderbouwen dat een jongere ervan kan rondkomen?
De bijstandsuitkering is een tijdelijke vangnetregeling voor de noodzakelijke kosten van bestaan. De hoogte van de bijstand is afhankelijk van de leeftijd. Dit betekent dat voor personen van 18 tot 21 jaar lagere jongerennormen gelden. Voor jongeren tot en met 20 jaar ligt het relevante wettelijk minimumjeugdloon ook lager dan het wettelijk minimumloon zoals dat geldt vanaf 21 jaar. Dit is bevorderlijk voor de stimulans om (vervolg)onderwijs te volgen.
Het kabinet vindt het van belang dat jongeren niet door middel van een uitkering voorzien in hun bestaanskosten, maar werken aan hun perspectief op de arbeidsmarkt door het volgen van scholing of het opdoen van werkervaring. Op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben ouders een onderhoudsplicht jegens hun kinderen jonger dan 21 jaar. Om deze reden hoeft de bijstandsnorm voor personen van 18 tot 21 jaar niet volledig de noodzakelijke kosten van bestaan te dekken. Gelet op het vangnetkarakter van de bijstand is het gerechtvaardigd om bij de bepaling van de hoogte van de norm rekening te houden met deze onderhoudsplicht. Overigens zijn jongeren van 18 tot 21 jaar uitgezonderd van de toepassing van de kostendelersnorm en voor personen vanaf 21 jaar gelden de reguliere bijstandsnormen.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij de jongerennorm in de Participatiewet niet afdoende is om in het levensonderhoud te voorzien, omdat het voor jongeren van 18 tot 21 jaar niet mogelijk is de ouderlijke onderhoudsplicht te gelde te maken (bijvoorbeeld omdat er geen ouders in beeld zijn of als de ouders onvoldoende draagkrachtig zijn). Op grond van de Participatiewet dienen gemeenten gebruik te maken van de maatwerkmogelijkheid om de jongerennorm aan te vullen in de vorm van aanvullende bijzondere bijstand. Hiermee kan voorzien worden in een inkomen dat voldoende is om van te leven. De gemeenten hebben vervolgens de bevoegdheid om de aanvullende bijzondere bijstand te verhalen op de ouders.
Bent u bereid om collectieve bijzondere bijstand in te zetten om de nieuwe armoede te bestrijden?
Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan die niet kunnen worden voldaan vanuit de inkomensbestanddelen van het betreffende huishouden. Bijzondere bijstand kan daarmee in individuele situaties bijdragen aan het voorkomen van armoede; het betreft hier immers een beoordeling op basis van individueel maatwerk. De verlening van categoriale bijzondere bijstand daarentegen betreft het generiek vergoeden van de aannemelijke kosten van een bepaalde groep belanghebbenden. Deze kosten worden in zo’n situatie ook vergoed indien een individuele belanghebbende die tot die groep behoort, de betreffende kosten niet daadwerkelijk heeft gemaakt. Ik beschouw de verlening van categoriale bijstand daarom als een ongerichte en daarmee ongewenste vorm van inkomenssuppletie.
Hoeveel voedselbanken delen nu geen of minder voedsel uit dan voor de coronacrisis?
Door de inzet van de voedselbanken en door de aangeboden hulp van gemeenten, bedrijven en andere partijen, zijn er thans vrijwel geen knelpunten meer rond de inzet van vrijwilligers en is er meer dan voldoende voedsel beschikbaar. Ook voor knelpunten rond de huisvesting hebben de voedselbanken vaak praktische oplossingen gevonden. Als gevolg hiervan is er op dit moment geen voedselbank gesloten. Twee voedselbanken hanteren tijdelijk een andere werkwijze: één voedselbank werkt met cadeaubonnen en één voedselbank met een mix van voedsel en (als aanvulling) met cadeaukaarten.
Wat gaat u doen om te garanderen dat alle mensen die afhankelijk zijn van noodlijdende voedselbanken, alsnog van voedsel worden voorzien?
Op dit moment worden alle klanten van de voedselbanken ondersteund. Het corona crisisteam van Voedselbanken Nederland en het actieteam voedselbanken met deelnemers vanuit Voedselbanken Nederland, de VNG en de ministeries van LNV en SZW houden vinger aan de pols om snel te kunnen schakelen.
Onderschrijft u dat mensen – zeker in tijden van corona – niet afgesloten moeten worden van water- en energievoorziening? Hoe realiseert u dit?
We moeten ervoor zorgen dat mensen die het financieel moeilijk hebben niet, als gevolg van de coronacrisis, nog verder in de (financiële) problemen terechtkomen of zelfs afgesloten raken van basisvoorzieningen. Gelet op de ernst van de huidige situatie hebben de energie- en drinkwaterbedrijven aangegeven ruimhartig te willen zijn en in overleg met de klant maatwerk te zullen leveren. Naar aanleiding van moties en Kamervragen hierover is uw Kamer recent geïnformeerd over het voorkomen van afsluitingen van energie en drinkwater (onder meer Kamerstuk 24 515, nr. 527 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2441).
Hoeveel mensen zijn de afgelopen periode afgesloten van water, energie en internet?
Door de coronacrisis mag niemand op straat belanden. Het kabinet heeft daarom met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen afgesproken gedurende de crisisperiode geen huisuitzettingen te doen, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten of extreme overlast. Hypotheekverstrekkers zoeken met huiseigenaren naar oplossingen en gaan in deze periode niet over tot gedwongen verkopen van woningen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 2225 en 2243). Vanwege de urgentie van de woonsituatie van arbeidsmigranten is het «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» ingesteld, dat zich onder meer inzet voor tijdelijke (directe) oplossingen bij huisuitzetting van arbeidsmigranten (Kamerstuk 29 861, nr. 49 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2862).
Onderschrijft u dat in deze coronatijd geen mensen uit hun huis gezet zouden moeten worden?
Hoeveel mensen zijn er de afgelopen tijd uit hun huis gezet?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal huisuitzettingen van de afgelopen drie maanden, maar het is niet waarschijnlijk dat er veel huisuitzettingen zijn geweest. De rechter moet toestemming geven voor een huisuitzetting, maar de rechtbanken hebben dit als niet-urgent aangemerkt. Om huisuitzetting te blijven voorkomen is het wel belangrijk dat een huurder of koper met betaalproblemen tijdig contact opneemt met de verhuurder of hypotheekverstrekker, zodat zij gezamenlijk een oplossing kunnen afspreken.
Wat doet u om te komen tot nul uithuiszettingen (conform de motie van het lid Peters)?2
Genoemde motie om huisuitzetting te voorkomen wordt uitgevoerd via het Interbestuurlijk Programma en de Brede Schuldenaanpak die een vergelijkbare doelstelling hebben.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de huren dit jaar niet verhoogd worden? Zo nee, hoe voorkomt u groeiende problemen met huurachterstanden?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties van 20 mei jl. aan de Eerste en Tweede Kamer over de invulling van onder meer de motie Kox c.s. (35 431, D). De kern van de brief is dat huurders die door de coronacrisis in betaalproblemen zijn geraakt, gericht moeten worden geholpen. Een generieke huurbevriezing helpt de mensen die daadwerkelijk betalingsproblemen hebben niet. Een generieke huurbevriezing heeft daarnaast op de lange termijn een structureel effect op het investeringsvermogen van verhuurders, bijvoorbeeld voor onderhoud, renovatie, verduurzaming en nieuwbouw.
Met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences wordt een verdere invulling gegeven aan de maatwerkoplossingen die worden benoemd in het eerdere statement waarin al met verhuurders is afgesproken dat zij huisuitzetting zoveel mogelijk uitstellen en maatwerk toepassen voor huurders met betalingsproblemen. De verhuurdersorganisaties van het statement vertegenwoordigen circa 80% van de huurwoningen. Deze verhuurders hebben breed aangegeven gematigde huurverhogingen door te voeren.
Daarnaast zal de maatregel tijdelijke huurkorting uit het wetsvoorstel Huur en Inkomensgrenzen met spoed als enkelvoudig wetsvoorstel ingediend worden. Dit biedt verhuurders de mogelijkheid om tijdelijke huurkorting in te zetten als maatwerkoplossing voor huurders die in de betalingsproblemen komen door de gevolgen van het coronavirus.
Een crowdfundingsactie voor Chun |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Crowdfundingsactie voor Chun is een overweldigend succes»?1
Het is goed om te zien dat de initiatiefnemers en donateurs maatschappelijke betrokkenheid tonen en proberen andere mensen te helpen. Het zegt mij verder dat veel mensen het onwenselijk vinden dat een vreemdeling in de situatie komt waarin hij niet kan terugkeren naar een land van herkomst of een land van eerder verblijf, terwijl hij ook niet in Nederland mag verblijven.
In de beantwoording op de Kamervragen 10 januari 2020 over deze zelfde zaak2 heb ik reeds aangegeven dat voor dit soort situaties de mogelijkheid tot toetsing aan het buitenschuldbeleid in het leven is geroepen. Op grond van dit beleid wordt beoordeeld of de vreemdeling serieuze pogingen heeft ondernomen om Nederland te verlaten en daarbij alle informatie heeft verstrekt die daarvoor nodig is.
Wat zegt het volgens u dat meer dan 800 mensen meer dan 15.000 euro hebben opgebracht om ervoor te zorgen dat Chun zijn recht op een menswaardig bestaan kan gaan halen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat ondanks alle inspanningen van zowel Chun als de Nederlandse overheid er nog steeds geen concreet uitzicht is op terugkeer naar China, het land waaruit hij als minderjarige is ontvoerd?
Zoals uw Kamer bekend is, kan ik in de beantwoording van Kamervragen niet ingaan op individuele zaken.
Vindt u het ook beschamend dat Chun reeds zestien jaar in een situatie verkeert: «waarin hij niet mag werken, geen inkomsten heeft, niet is verzekerd en geen rechten heeft»?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid eindelijk een regulier verblijf voor Chun in Nederland te realiseren, opdat hij een menswaardig bestaan kan leiden? Zo nee, hoe lang moet deze wantoestand – dit ellenlange wachten – volgens u nog voortduren?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Protesten in HongKong laaien weer op na ‘coronastop’: zeker 230 arrestaties' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Protesten in Hongkong laaien weer op na «coronastop»: zeker 230 arrestaties»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het hardhandige optreden van de politie in Hongkong tijdens de «moederdagactie» van afgelopen zondag?
Het kabinet is bezorgd over de meldingen van hardhandig politieoptreden op 11 mei jl., zowel tegen demonstranten als tegen journalisten. Overigens heeft de korpschef op 12 mei erkend dat de politie «onvoldoende professioneel» heeft gehandeld jegens journalisten, en benadrukt dat de politie de vrijheid van pers en meningsuiting moet respecteren. Het recht op demonstratie is een groot goed. Het is daarom van belang dat alle partijen zich terughoudend opstellen en geweld afwijzen.
Wat is uw reactie op de wijze waarop China zijn invloed in de afgelopen periode heeft proberen te vergroten en om zo het principe van «één land, twee systemen» te ondermijnen?
Meest recente ontwikkeling is het voorgestelde besluit van China’s Nationale Volkscongres over het invoeren van nationale veiligheidswetgeving in Hongkong. In reactie hierop heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de EU op 22 mei jl. mede namens alle lidstaten een verklaring afgegeven waarin hij benadrukt dat de EU gebaat is bij behoud van Hongkongs hoge mate van autonomie binnen de Volksrepubliek China, zoals vastgelegd in de Basic Law van Hongkong en in internationale verplichtingen.
Daarbij heeft hij erop gewezen dat het bij de invoering van nationale veiligheidswetgeving in Hongkong van belang is ruimte te laten voor democratisch debat, te consulteren met belanghebbenden, en de in Hongkong geldende rechten en vrijheden te respecteren.2
Het kabinet sluit zich daar volledig bij aan. Het is van groot belang dat alle partijen zich onthouden van acties die de rechtsstaat en autonomie van Hongkong binnen de Volksrepubliek China ondermijnen. Die rechtsstatelijke waarborgen liggen immers ten grondslag aan de stabiliteit en welvaart van Hongkong.
Wat is uw reactie op de claim van het Verbindingskantoor dat deze het recht heeft om Hongkongs interne zaken te «superviseren»?
Het kabinet acht het van groot belang dat alle partijen zich onthouden van acties die het aanzien van de rechtsstaat in Hongkong aantasten en de autonomie van Hongkong binnen de Volksrepubliek China ondermijnen.
Gaat u contact opnemen met uw Europese collega’s om de gevolgen van de inmenging van China in Hongkong te bespreken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op verschillende niveaus vindt in EU-verband regelmatig overleg plaats over Hongkong. De EU heeft naar aanleiding van de arrestaties van 15 prodemocratische activisten op 18 april jl. laten weten de ontwikkelingen nauwgezet te zullen blijven volgen. De Hoge Vertegenwoordiger heeft dat op 22 mei nog eens bevestigd naar aanleiding van het voorgestelde besluit van China’s Nationale Volkscongres om veiligheidswetgeving in Hongkong in te voeren. Het kabinet sluit zich daarbij aan.
Bent u bereid in bilateraal en multilateraal verband zich uit te spreken tegen de inmenging van China in Hongkong? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft het afgelopen jaar herhaaldelijk zorgen overgebracht aan zowel de centrale overheid in Peking als de lokale overheid in Hongkong, en zal dat blijven doen zolang daar aanleiding toe is.
Bent u bereid de eisen van de bevolking van Hongkong om algemeen stemrecht tijdens de parlementsverkiezingen en een onderzoek naar het als excessief ervaren politiegeweld te steunen? Zo ja, gaat u hierover contact opnemen met uw Europese ambtsgenoten om dit gezamenlijk te doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet roept alle partijen op Hongkongs Basic Law te respecteren. De Basic Law stelt dat het «uiteindelijke doel» is dat algemeen kiesrecht wordt ingevoerd voor de verkiezing van zowel de leden van de Legislative Council als de Chief Executive. De EU heeft in het verleden herhaaldelijk steun uitgesproken voor de invoering van algemeen kiesrecht in Hongkong, en het kabinet sluit zich daarbij aan.
Het kabinet heeft reeds in de Raad Buitenlandse Zaken van 11 november 2019 gepleit voor een publieke steunverklaring voor een onafhankelijk onderzoek naar de grondoorzaken van de onrust in Hongkong, inclusief het politieoptreden, om recht te doen aan de zorgen van de Hongkongse bevolking. In de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van 18 november jl. is deze oproep verwoord.
Heeft u contact opgenomen met Hongkong Watch om de situatie van de bijna achtduizend gearresteerden waarvan er tot nog toe 52 zijn veroordeeld te bespreken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Medewerkers van mijn ministerie, zowel in Den Haag als in Hongkong, hebben geregeld contact met maatschappelijke organisaties die hun inzichten in de ontwikkelingen in Hongkong met ons willen delen. Hong Kong Watch is een van die organisaties.
Het bericht dat verpleeghuizen al vroeg wilden testen maar werden geweigerd |
|
Antje Diertens (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verpleeghuizen wilden al vroeg testen maar werden geweigerd»?1
Ja.
Klopt het dat er in maart jl. sprake was van een richtlijn van het RIVM op basis waarvan verpleeghuispersoneel niet kon worden getest op het coronavirus, ook al was de behoefte en/of aanleiding er wel? Kunt u een verloop geven van de aanpassingen van de richtlijnen met betrekking tot testen en persoonlijke beschermingsmiddelen vanaf januari 2020 tot en met nu en de onderbouwing daarbij?
Vanaf 10 maart was er de optie om personeel in verpleeghuizen te testen.
Aanvankelijk werd in eerste instantie pas getest als de symptomen van COVID-19 meer dan 24 uur aanhielden.
Vanaf 17 maart 2020 is de verpleeghuiszorg via Verenso aangesloten bij het OMT (Actiz en Zorgthuisnl maakten al langer deel uit het bestuurlijk afstemmingsoverleg).
Op 20 maart publiceert RIVM de algemene uitgangspunten persoonlijke beschermingsmaatregelen voor alle medewerkers buiten het ziekenhuis.
Op 26 maart 2020 startte de taskforce diagnostiek onder leiding van arts-microbioloog An Vossen.
Verenso maakt in samenwerking met het RIVM een richtlijn over testbeleid bij zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis.
Op 27 maart 2020 meldt Verenso dat er overeenstemming is bereikt.
Op 30 maart 2020 plaatst het RIVM een eerste versie van de richtlijn op de website.
Op 3 april 2020 vindt er een aanpassing van de richtlijn plaats.
Vanaf 6 april 2020 is de richtlijn operationeel en zijn er meer laboratoria ingeschakeld en 24/7 ingezet. De capaciteit is vergroot. Vanaf dit moment is het devies: alle groepen in de zorg worden bij klachten getest, zowel zorgverleners als patiënten.
Vanaf 17 april 2020 kan een zorgmedewerker als primaire optie, direct (na 24 uur klachten die wijzen op COVID-19), getest worden in plaats van thuis blijven en/of vervangende werkzaamheden verrichten.
Op 28 april 2020 is het testbeleid voor de verschillende sectoren buiten het ziekenhuis drastisch aangepast, waarmee de verschillen onderling zo goed als nihil zijn geworden. Er is nu één testbeleid geformuleerd voor alle zorgmedewerkers buiten ziekenhuis.
Vanaf 7 mei 2020 hoeft er niet meer gewacht te worden met testen tot 24 uur klachten.
Was er in maart jl. voldoende testcapaciteit om verpleeghuispersoneel te testen? Zo nee, op basis waarvan is de afweging tussen verschillende groepen gemaakt?
Het testen van zorgpersoneel van verpleeghuizen was in maart nog geen onderdeel van het testbeleid. Bij de schaarste aan testen en persoonlijke beschermingsmiddelen in het begin van de crisis moesten keuzes gemaakt worden. Het ligt dan voor de hand om de testen en beschermingsmaterialen in te zetten in ziekenhuizen, waar mensen met ernstige en acute klachten opgenomen worden. Er is steeds ingezet op het opschalen van de testcapaciteit door het valideren van extra laboratoria. Vanaf 6 april 2020 was het mogelijk om het testbeleid uit te breiden naar verpleeghuispersoneel. Inmiddels constateer ik dat het testen van zorgpersoneel goed verloopt.
Was er in maart jl. voldoende kennis over de beschikbare testcapaciteit? Zo nee, waarom niet?
Er was voldoende kennis over de beschikbare testcapaciteit. Nederland heeft bij uitbraken van infectieziekten altijd twee referentielaboratoria paraat, RIVM en Erasmus MC. Daarnaast kent Nederland 13 opschalingslaboratoria, die zich in februari hebben laten valideren door het RIVM. In maart lieten steeds meer medisch-microbiologische laboratoria zich valideren om te kunnen testen op het virus, oplopende tot meer dan 40 laboratoria. Er was echter nog een ander aandachtspunt, namelijk de leveringszekerheid van testmaterialen vanwege de wereldwijde vraagexplosie naar de reagentia. In maart is daarom vanuit de beroepsgroep van medisch microbiologen de Taskforce Moleculaire diagnostiek gestart om meer samenwerking te bewerkstelligen in de inkoop en onderlinge verdeling van schaarse testmaterialen. Net als veel andere aspecten van het zorgstelsel is de laboratoriumdiagnostiek in Nederland decentraal georganiseerd. Eind maart heeft het Ministerie van VWS daarom ook op dit thema een sterkere regierol gepakt door een Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit in te richten. Ook is de Speciaal Gezant gevraagd om te helpen bij het veiligstellen van de benodigde materialen, eventueel door eigen productie op te starten. Een van de eerste opgaven die is opgepakt is een vollediger inzicht te verkrijgen in de testcapaciteit, naast het verkennen van mogelijkheden om deze te vergroten en de benutting van de verschillende laboratoria met hun verschillende platforms, bijbehorende voorraden en leveranciers te optimaliseren.
Bent u het ermee eens dat verpleeghuispersoneel in contact komt met mensen die het meest kwetsbaar zijn voor het coronavirus en daarom hoge prioriteit behoeven voor hun bescherming, ook op het gebied van testen?
Jazeker, daarom is het verpleeghuispersoneel ook als een van de eerste doelgroepen aan het testbeleid toegevoegd toen daar ruimte voor bleek te zijn.
Waarom werden eerder verloskundigen wel meegenomen in de richtlijnen voor het testen, terwijl zij in contact komen met een doelgroep die over het algemeen veel minder kwetsbaar is voor het coronavirus dan de mensen die het verpleeghuispersoneel verzorgt?
De richtlijn voor testen van zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis, is ook geldig voor medewerkers in de verpleeghuiszorg en verloskundigen. Er is geen eerdere versie uitgekomen voor verloskundigen.
In hoeverre valt er verband te leggen tussen de verspreiding van het coronavirus in verpleeghuizen en het moment vanaf wanneer medewerkers van verpleeghuizen getest konden worden volgens de richtlijn?
Dit is op dit moment niet te zeggen. In vrijwel alle landen -onafhankelijk van de beschikbaarheid van testen en/of beschermende middelen- zijn veel mensen in verpleeghuizen besmet geraakt. In mijn brief van 21 april jl. heb ik aangegeven dat er transmissie-onderzoek wordt uitgevoerd in verpleeghuizen, met als doel vast te stellen op welke wijze de introductie en transmissie van het virus in verpleeghuizen plaatsvindt.
Kunt u reflecteren op de stelling dat regio’s waarin besloten is alsnog in een vroeg stadium verpleeghuispersoneel te testen (zoals Noord-Nederland) daardoor een minder sterke verspreiding van het virus hebben gekend in de verpleeghuizen?
Ik heb daar geen gegevens over. In algemene zin is het echter niet te stellen dat vroegtijdig testen en minder gevallen van besmetting in verpleeghuizen rechtstreeks samenhangen. Andere factoren als de besmettingsgraad spelen een belangrijke rol.
Kunt u een inschatting maken hoeveel medewerkers van verpleeghuizen in maart jl. zijn geweigerd voor een test terwijl zij wel klachten hadden?
Hier heb ik geen informatie over en ik kan ook geen inschatting maken.
In welke mate konden zorgmedewerkers in verpleeghuizen zich toch laten testen ondanks dat ze niet onder het testbeleid vielen?
Er zijn zorginstellingen die zelf initiatief hebben genomen tot het testen van het personeel. Ik heb geen gegevens over de mate waarin dit plaatsvond.
Hoe kan het dat het RIVM deze richtlijn beschouwde als «richtinggevend», maar dat deze in de praktijk als harde regel werd gehanteerd?
Richtlijnen zijn altijd richtinggevend op basis van de meest actuele kennis, het is geen wetgeving.
Klopt het dat er op dit moment nog steeds onvoldoende persoonlijke beschermingsmiddelen zijn om alle zorgmedewerkers preventief de beschikking daarover te geven? Kunt u deze vraag helder en concreet beantwoorden?
Het RIVM heeft samen met veldpartijen uitgangspunten opgesteld voor het gebruik van PBM bij zorg buiten het ziekenhuis. Deze uitgangspunten gaan uit van besmettingsrisico’s en zijn gebaseerd op veiligheid voor medewerkers en cliënten/ patiënten bij (verdenking van) een besmetting met COVID-19. Hoewel de richtlijn dus niet is gebaseerd op schaarste, is bij de uitgangspunten wel aangegeven dat gepast gebruik heel belangrijk is. Dit houdt onder andere in dat algemeen preventief gebruik niet nodig is en ook niet verstandig, omdat het de schaarste vergroot en ten koste kan gaan van anderen in de zorg.
De uitgangspunten vragen om een nadere invulling per sector, rekening houdend met context en doelgroep. Als de specifieke situatie daarom vraagt, kunnen zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd afwijken van deze uitgangspunten. Dat is per 1 mei ook expliciet vastgelegd in de RIVM uitgangspunten voor gebruik PBM buiten het ziekenhuis. V&VN heeft samen met andere partijen in de zorg een handreiking opgesteld over het gebruik van PBM in allerhande praktische situaties.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Het bericht ‘Warme zomer op komst, met veel droogte’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Warme zomer op komst, met veel droogte»?1
Ik ben bekend met de berichten dat er een hete en droge zomer voorspeld wordt.
Deelt u de mening dat de aanpak van hittestress bij dieren tijdens transporten met urgentie opgepakt dient te worden nu de temperaturen weer stijgen?
Ik deel deze mening. Het voorkomen van welzijnsproblemen bij diertransporten bij extreme warme temperaturen heeft altijd mijn aandacht en de voorbereidingen op de komende zomer zijn getroffen.
Kunt u de Kamer voorzien van een update over de voortgang van de aanpassing van de sectorprotocollen ten aanzien van extreme temperaturen, zoals door u toegezegd in de beantwoording van het schriftelijk overleg over het rapport «Op de bres tegen hittestress» van de Dierenbescherming en Eyes on Animals?2
De geplande bijeenkomst in oktober 2019 is niet doorgegaan vanwege het uitblijven van aangepaste sectorprotocollen. Door de Coronacrisis zijn de overleggen over het nationaal plan tijdelijk opgeschort. Op 13 en 20 mei heeft mijn departement bijeenkomsten georganiseerd waarbij het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en de bijbehorende sectorprotocollen aan de orde kwamen. Het nationaal plan en de bijbehorende sectorprotocollen zijn inmiddels geactualiseerd en op 17 juni op de website van de NVWA geplaatst.3 De sectorprotocollen van Vee en Logistiek Nederland en Transport en Logistiek Nederland, en die van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) zijn aangescherpt. Op 23 juni jl. is ook het protocol van de Sectorraad Paarden aangepast. Ik verwijs uw Kamer voor de inhoud van de aanscherpingen naar het nationaal plan en de brief die ik u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen toestuur.
Hebben de geplande overleggen over de sectorprotocollen van oktober 2019 plaatsgevonden en zijn de voorstellen voor aangepaste protocollen reeds door alle sectorpartijen aangeleverd? Zo ja, bent u bereid om de Kamer te informeren over de inhoud van de sectorvoorstellen. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het voornemen, zoals aangegeven in de beantwoording van het eerder aangehaalde schriftelijk overleg, om u in te zetten voor aansluiting van de pluimveesector bij het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen?
De pluimveesector is niet aangesloten bij het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen omdat zij problemen voorzien als de transporten van slachtpluimvee stilgelegd moeten worden bij temperaturen vanaf 35 graden. Met name de vleeskuikensector is dermate strak georganiseerd, dat er weinig speling mogelijk is voor de afvoer naar de slacht. Onverhoopt uitstel van het slachtmoment moet binnen een zo kort mogelijke termijn worden ingehaald, om welzijnsproblemen in de stallen te voorkomen. Dit maakt het huidige productiesysteem van de pluimveesector in Nederland erg kwetsbaar en zij zullen in de productieschakels moeten anticiperen op periodes van hitte in de zomer omdat het ook voor de pluimveesector niet meer is toegestaan om dieren te transporteren bij temperaturen boven de 35 graden. De NVWA heeft de afgelopen periode extra inzet gepleegd om aangepaste slachttijden voor de pluimveesector mogelijk te maken in periodes van extreme hitte.
Deelt u de mening dat bindende maatregelen noodzakelijk zijn, mocht de pluimveesector onvoldoende bereidheid tonen om te voldoen aan verbeteringen ten aanzien van transport van dieren bij extreme temperaturen?
De pluimveesector heeft een sectorprotocol opgesteld met maatregelen die genomen worden in periodes van hitte. Het ontbreken van een transportverbod (inclusief vangen en laden) vanaf een buitentemperatuur van 35 graden is een kwalijke tekortkoming. Zeker gezien het feit dat de aantallen dead on arrivalsin de slachthuizen voor vleeskuikens al vanaf 30 graden flink toenemen.
De Beleidsregel diertransport bij extreme temperaturen, waarmee het vervoer van dieren bij 35 graden of meer niet meer is toegestaan, geldt ook voor pluimvee. Omdat er ook onder deze temperatuur welzijnsproblemen kunnen ontstaan, voert de NVWA bij warme dagen extra controles uit op (pluim)veetransporten.
Voor hoeveel dieren in de Nederlandse veehouderij is het thans mogelijk om naar buiten te gaan om zo zelf te kunnen kiezen tussen een binnen- en buitenklimaat?
Over deze gegevens heb ik geen beschikking.
Ziet u mogelijkheid om voor meer diersoorten ruimte te creëren om naar buiten te gaan, in aanvulling op de geadviseerde weidegang voor melkvee?
De omstandigheden waaronder we dieren houden moeten passend zijn voor het dier. Voor koeien is grazen een natuurlijke behoefte waaraan alleen met weidegang tegemoet kan worden gekomen. Ook voor andere diersoorten kan een uitloop bijdragen aan het welzijn door de extra keuzemogelijkheid die dit de dieren biedt. Een buitenruimte kent ook nadelen, zoals een verhoogde blootstelling aan dierziekten en roofdieren. In het kader van de hitte wil ik hierbij opmerken dat het klimaat in stallen waarbij dieren over een uitloop beschikken, doorgaans juist moeilijker te reguleren is. Technische ventilatiesystemen zijn bedoeld om een goede kwaliteit van de omgeving van de dieren te bewerkstelligen en het klimaat zo constant mogelijk te houden. Stallen met natuurlijke ventilatie zijn wel minder gevoelig voor storingen.
Ziet u kansen het voornemen om te bezien of het slachttempo omlaag kan met als doel het dierenwelzijn beter te borgen, zoals aangekondigd tijdens de debatten over misstanden in slachthuizen, te combineren met het streven naar een lagere bezettingsgraad – zeker bij hoge temperaturen – van diertransporten?3
De criteria voor het verlagen van de bandsnelheid die ik aan het uitwerken ben in relatie tot dierenwelzijn en voedselveiligheid staan los van de beladingsgraad van diertransporten. Voor de beladingsgraad bestaan Europese normen, vastgelegd in de transportverordening. Daarin staat ook bepaald dat de belading varieert naar gelang de weersomstandigheden. In de sectorprotocollen onder het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen is uitgewerkt dat er minder dieren geladen moeten worden bij hoge temperaturen.
Kunt u aangeven hoe de ambitie, zoals aangegeven in uw brief van 4 september 2019, om samen met slachthuizen, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Stichting Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om gedurende hete periodes volledig over te schakelen op tropenroosters vordert en kunt u aangeven of een besluit hierover voor de zomerperiode van 2020 valt te verwachten?4
De NVWA heeft met de betreffende sectororganisaties, slachterijen en KDS overleg gehad over de verschillende wensen, mogelijkheden en consequenties van het aanpassen van keurings- en toezichtstijden gedurende periodes van grote hitte en over wanneer het nationaal plan extreme temperaturen van kracht kan zijn. Er zijn aangepaste planningsroosters opgesteld («tropenroosters») met de voorwaarden wanneer deze doorgevoerd kunnen worden, zowel voor pluimvee als roodvlees. Hierover worden momenteel gesprekken gevoerd met de medezeggenschap om de aangepaste werktijden bij hitte nog dit seizoen te kunnen hanteren. De uiteindelijke uitvoering van de aangepaste planningen blijft afhankelijk van voldoende beschikbaarheid van gekwalificeerde medewerkers, waarbij de extra gezondheidseisen die momenteel gelden als gevolg van de corona-pandemie onverhoopt capaciteitsproblemen zouden kunnen geven. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kan de Kamer het door u toegezegde wetsvoorstel voor een verbod op transporten boven 35 graden Celsius voor komende zomer verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn bijgevoegde brief heb aangegeven treedt de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen op donderdag 2 juli as. in werking.
Hoe kijkt u aan tegen de aanbeveling van de Dierenbescherming en Eyes on Animals om bij temperaturen boven 30 graden Celsius louter gebruik toe te staan van geklimatiseerde transportwagens?5
De inzet van uitsluitend klimaatgestuurde wagens met airconditioning bij hoge buitentemperaturen zou het dierenwelzijn ten goede komen. Op dit moment zijn er slechts enkele veewagens met zulke geavanceerde techniek. Dit betreft met name het vervoer van eendagskuikens.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief zal de NVWA vanaf deze zomer certificering van transport langer dan 8 uur weigeren indien ergens onderweg de voorspelde temperatuur boven de 30 graden uit zal komen. Er kan een uitzondering gemaakt worden indien de aanvrager een geplande reis kan overleggen waarbij onderweg, op grond van de voorspelling, nergens de temperatuur van 30 graden zal worden overschreden (bijvoorbeeld door ’s nachts te rijden), óf het transport uitgevoerd wordt met vrachtwagens met actieve koeling van voldoende capaciteit. Na de zomer van 2020 evalueren de EU-lidstaten de diverse werkwijzen voor de 30-gradengrens.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de voortgang van uw ambitie om het staken van transporten over lange afstand bij temperaturen boven 30 graden Celsius te verwerken in EU-wetgeving, aangezien u in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 juli 2019 aangaf dat u zich daar in Europees verband hard voor heeft gemaakt?6
Ik zet mij in Europees verband in voor duidelijkere normen in de EU transportverordening. De NVWA houdt dit jaar rekening met de oproep van de Commissie bij de certificering en evaluatie van dergelijke transporten en zal niet certificeren als de voorspelling van de temperatuur ergens onderweg boven de 30 graden uitkomt. Ik verwijs uw Kamer voor uitgebreidere informatie over mijn inzet naar bijgevoegde brief.
In hoeverre gooit de coronacrisis roet in het eten bij het aangaan van de geformuleerde ambities ten aanzien van diertransporten bij extreme temperaturen?
Deze ambities zijn onveranderd gebleven.
Levert de coronacrisis problemen op voor medewerkers van de NVWA voor wat betreft de inspectie en handhaving van transporten en slachthuizen?
Voedselproducerende bedrijven (inclusief slachterijen en dierenvervoer) zijn aangewezen als vitale sector in Nederland. De NVWA heeft de afgelopen periode door beperkte capaciteit als gevolg van de coronacrisis haar werkzaamheden moeten prioriteren. De keuringswerkzaamheden op de slachthuizen hebben hierbij prioriteit gekregen. Dat betekent dat de NVWA haar werkzaamheden in de slachthuizen blijft uitvoeren. Wel onder de voorwaarde dat NVWA-medewerkers hun werkzaamheden moeten kunnen doen volgens de RIVM-richtlijnen. De inspecties die plaatsvinden op diertransporten worden nu vooral risicogericht uitgevoerd, dat wil zeggen naar aanleiding van meldingen en aan de hand van aanwijzingen dat het dierenwelzijn in het geding is.
Wanneer kan de Kamer het advies van het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek (bureau) van de NVWA over een onderbouwde risicobeoordeling voor het welzijn van vleesvarkens en vleeskuikens tijdens transport bij extreme temperaturen tegemoetzien?
Het advies wordt zo snel mogelijk, maar uiterlijk over 9 weken, openbaar gemaakt.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe kan worden voorkomen dat met dieren gevulde vrachtwagens bij slachthuizen op warme dagen in lange rijen moeten wachten en zijn de slachthuizen bij machte om de dieren tijdens het wachten te verkoelen, bijvoorbeeld middels ventilatoren of sprinklerinstallaties?
In het kader van het Nationaal plan voor veetransporten bij extreme temperaturen wordt hier uitgebreid aandacht aan besteed en de betrokken sectoren spannen zich in om lange wachtrijen voor de slachthuizen te voorkomen. Sinds afgelopen jaren zetten steeds meer slachthuizen ventilatoren in, of nemen ze andere maatregelen zoals het afkoelen van het wegdek met water. Dit staat in de sectorprotocollen beschreven en wordt verder in detail uitgewerkt door de individuele slachthuizen. Ook bij de pluimveesector, die niet deelneemt aan het nationaal plan, zijn dergelijke maatregelen opgenomen in hun hitteplan. Diverse pluimveeslachthuizen maken gebruik van grote ventilatoren tijdens hete dagen.
De uitvoering van de aangenomen motie inzake geen coronaboetes voor studenten in hun eigen studentenhuis. |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
Bent u op de hoogte van de aangenomen motie Van Haga/Hiddema inzake geen coronaboetes voor studenten in hun eigen studentenhuis (Kamerstuk 25 295, nr. 344)?
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze en binnen welke termijn u uitvoering zult gaan geven aan deze motie?
Zoals aangegeven bij de beantwoording heden van de vragen van de leden Den Boer, Paternotte en Van Eijs geldt het verbod van groepsvorming alleen in de publieke ruimte. In artikel 2.2, eerste lid, van de op 8 mei 2020 door de voorzitters van de veiligheidsregio’s opgestelde modelnoodverordening staat nu expliciet dat het groepsvormingsverbod geldt voor de publieke ruimte. Bovendien is hier bij de instructie voor de handhaving nogmaals op gewezen. Hiermee heb ik uitvoering gegeven aan de motie.
Kunt u aangeven of de reeds opgelegde boetes op grond van de aangenomen motie zullen worden teruggedraaid, aangezien de consequenties van deze boetes voor de studenten erg groot zijn?
Als men van mening is dat ten onrechte een boete is opgelegd voor groepsvorming buiten de publieke ruimte, dan kan de betrokkene tegen de opgelegde OM-strafbeschikking in verzet gaan bij de rechter. De rechter beoordeelt de zaak dan opnieuw en toetst of de strafbeschikking terecht is uitgevaardigd.
Vindt u niet dat de definitie van een «gezamenlijk huishouden» op landelijk niveau zou moeten worden geregeld?
Zoals aangegeven in de brief van 1 mei 20201 is het kabinet momenteel bezig om via nieuwe, aanvullende wetgeving maatregelen vorm te geven om COVID-19 te blijven bestrijden. Bij de totstandkoming van deze wetgeving zullen dergelijke definities en andere regelelementen opnieuw vorm worden gegeven. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel wissel ik hierover graag met u van gedachten.
Vindt u niet dat de definitie van een «gezamenlijk huishouden» zodanig moet worden gewijzigd dat wordt voorkomen dat er sprake is van discriminerend onderscheid tussen verschillende woonvormen?
Zie antwoord vraag 4.
Het toetsingsadvies van de commissie voor de milieueffectrapportage over A27/A12 ring Utrecht |
|
Rutger Schonis (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het toetsingsadvies van de commissie voor de milieueffectrapportage over A27/A12 ring Utrecht van 9 april 2020?
Ja.
Leiden de aanvullende onderzoeken, die volgens de Commissie voor de milieueffectrapportage nodig zijn voor een goede beoordeling van het project A27/A12 Ring Utrecht, tot vertraging? Kunt u uitgebreid toelichten hoe de planning en het tijdspad voor de voortgang van het project eruit zien?
Het is mijn voornemen het Tracébesluit na de zomer in 2020 vast te stellen. De aangepaste actualisatie naar aanleiding van de onderzoeken leggen we vooraf aan de vaststelling opnieuw ter advies voor aan de Commissie m.e.r. De adviesvraag aan de commissie past daarom in dit tijdstraject.
Hoe worden actuele ontwikkelingen, zoals de afname van de verkeersvraag door de coronacrisis of de gewijzigde regels zoals het vervallen van de programmatische aanpak stikstof (PAS) en maatregelen (zoals het instellen van maatregelen zoals een maximumsnelheid van 100km/h), het autoluwe beleid van de gemeente Utrecht en de klimaatmaatregelen betrokken bij de verdere onderzoeken en onderbouwing van het project? Zijn de uitgangspunten van destijds (2014) nog steeds dezelfde? Zo ja, waarom en zo nee, wat is dan anders?
Voor het op te stellen Tracébesluit is het genomen Ontwerp Tracébesluit (2016) het uitgangspunt. In verband met het wegvallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) zal voor het aspect stikstofdepositie een projectspecifieke passende beoordeling worden opgesteld en ter inzage gelegd en mitigerende en eventueel compenserende maatregelen zullen in het besluit worden opgenomen. Een maximumsnelheid van 100 km/u op de A27 was al uitgangspunt binnen het Tracébesluit, maar het in maart genomen besluit betreffende de snelheidsverlaging zal uitgangspunt zijn bij het bepalen van de natuureffecten.
Bent u bekend met het rapport van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid «Trendprognose wegverkeer 2020–2025 met daarbij de mogelijke gevolgen van de coronacrisis»? Zo ja, als u de conclusies betrekt op de aannames en uitgangspunten van het voorkeursbesluit uit 2014, is dat dan nog steeds de beste keus? Waarom?
Ja, ik ben bekend met het betreffende rapport. Het KIM geeft aan dat er door de coronacrisis vertraging in de groei van het autoverkeer op zal treden, en dat we (mogelijk) pas in 2025 weer op het niveau van 2019 zitten. De maatregelen voor de Ring Utrecht zijn echter niet gericht op de aanpak van de korte termijn problematiek, maar om de aanpak van problemen die zich op de lange termijn voordoen. In het jaar 2019 dat het KIM als uitgangspunt neemt voor haar conclusies was al een jaar waar de knelpunten op het wegennet zich al volop manifesteerden. 2019 liet een toename in de files zien ten opzichte van 2018 met 14.2%. Nut en noodzaak van deze investering staat daarom wat mij betreft nog steeds overeind.
Waarom is niet voorzien dat op zes belangrijke punten essentiële informatie ontbreekt, zoals de Commissie constateert? Denkt u dat de uitkomsten van deze onderzoeken van invloed kunnen zijn op het Tracébesluit of de gekozen bouwtechnieken?
Ik heb de commissie m.e.r. gevraagd om advies op het concept van het deelrapport voor de beoogde bouwmethode van de MER-actualisatie. Deze informatie, beschikbaar gekomen uit de voorbereiding van de realisatie, was nog niet eerder met de commissie gedeeld. Op basis van de adviezen van de commissie wordt het MER (deel rapport bouwmethode) op de relevante onderwerpen aangevuld en de resultaten van geplande onderzoeken worden toegevoegd. De aangepaste actualisatie leggen we opnieuw ter advies voor aan de Commissie m.e.r. in aanloop naar vaststelling van het tracébesluit. Het geactualiseerde MER wordt samen met het vastgestelde tracébesluit ter visie gelegd. De bouwmethode wordt niet voorgeschreven aan toekomstige marktpartijen, waardoor tijdens de aanbesteding ruimte blijft voor optimalisaties.
Als vier van de vijf bouwtechnieken grote technische risico’s met zich meebrengen en niet uitvoerbaar zijn en de vijfde methode (met sterke bemaling) grote risico’s voor het milieu met zich meebrengt, moet dan niet opnieuw gekeken worden naar andere bouwtechnische of mogelijk andere verkeerstechnische oplossingen voor de verkeersafhandeling op dit traject? Zijn andere, niet eerder onderzochte opties denkbaar?
Elke bouwmethode kent haar eigen risicoprofiel. Op basis van de actuele kennis wordt de beoogde voorkeursmethode, met het laagste risicoprofiel (op techniek en omgeving) in de geactualiseerde MER beschreven. Andere verkeerstechnische oplossingen zijn in aanloop naar het vaststellen van de voorkeursvariant en het Ontwerp Tracébesluit onderzocht en afgevallen, vanwege tekort aan oplossend vermogen of deze bleken technisch niet maakbaar.
Neemt u het advies van de commissie over, om ook naar andere verkeerstechnische oplossingen te zoeken?
De commissie adviseert de randvoorwaarden en uitgangspunten (waaronder het verkeerskundig ontwerp) waarbinnen is gezocht naar een bouwmethode met een beheersbaar risicoprofiel en de wijzigingen hierin ten opzichte van 2016 toe te lichten. In het geactualiseerde MER en TB zullen deze randvoorwaarden en uitgangspunten worden beschreven. Alternatieve verkeerstechnische oplossingen zijn in aanloop naar het vaststellen van de voorkeursvariant en het Ontwerp Tracébesluit onderzocht en afgevallen, vanwege tekort aan oplossend vermogen of bleken technisch niet maakbaar.
Als de oplossing (voor de grote risico’s bij de methode met bemaling) ligt in mitigerende maatregelen (diepe schermwanden), waarom is het effect dáárvan dan zo summier toegelicht in het milieurapport?
Het deelrapport van het geactualiseerde MER wordt specifiek opgesteld voor de beoogde bouwmethode met diepe schermwand en bevat alle relevante aspecten. Mede op basis van de adviezen van de commissie wordt het MER op de relevante onderwerpen aangevuld en de resultaten van geplande onderzoeken worden toegevoegd.
Wie is in dit geval verantwoordelijk voor het afgeven van een natuurvergunning, de Provincie of het Rijk?
Als het gaat om Natura 2000 is het Tracébesluit tevens het toestemmingsbesluit in het kader van de Wet natuurbescherming en is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dus bevoegd gezag.
Als de stikstofemissies voor dit project gesaldeerd moeten worden, hoe gaat dit dan in zijn werk? Wie is hiervoor verantwoordelijk en ten koste van welke andere activiteit mag dit gaan?
In november heeft het kabinet besloten om de maximumsnelheid op autosnelwegen in beheer van het Rijk te verlagen en zo op korte termijn stikstofuitstoot te verminderen. Deze maatregel is opgenomen in het stikstofregistratiesysteem (SSRS). De maatregelen opgenomen in het SSRS bieden depositieruimte aan woningbouw- en 7 specifiek genoemde MIRT projecten. De aanpassing van de A27/A12 Ring Utrecht is een van deze 7 MIRT projecten. Indien de ruimte in het SSRS niet voldoende blijkt te zijn, worden aanvullende mogelijkheden van externe saldering onderzocht, bijvoorbeeld met de depositie van bedrijven die hun activiteiten geheel of gedeeltelijk willen beëindigen. Indien blijkt dat (mogelijke) effecten niet volledig gemitigeerd kunnen worden, zullen compenserende maatregelen worden getroffen.
Gaat u, naast het onderzoek van de geluidsproductie van de freesmachines, ook die van vrachtwagens op de natuur en de omwonenden onderzoeken? Hoe zou die geluidsbelasting voor de natuur kunnen worden gemitigeerd? En voor de omwonenden?
De effecten van geluid op natuur en omwonenden worden nader onderzocht. Hierbij wordt ook bekeken hoe eventuele effecten van geluid van de freesmachines op natuur kunnen worden gemitigeerd, bijvoorbeeld door het plaatsen van een tijdelijk geluidscherm. De resultaten van deze onderzoeken worden opgenomen in het definitieve MER. Eerder onderzoek naar de geluideffecten van het bouwverkeer met de aan- en afvoer van materialen laat zien dat de toename als gevolg hiervan, in verhouding tot de reeds aanwezige, bestaande verkeersintensiteiten leidt tot een beperkte toename van de geluidbelasting van circa 0,1 dB.
Klopt de aanname van de commissie dat voor de tijdelijke schermwand die permanent in de bodem blijft ca. 630.000 kuub beton nodig is? Bent u zich ervan bewust, dat dit meer beton is dan voor iconische bouwwerken als de Oosterscheldekering en de Zeelandbrug samen is gebruikt?
De schermwand bestaat uit cement-bentonietwanden en diepwanden. De totale hoeveelheid cement-bentonietmengsel en beton die benodigd is voor de realisatie van de schermwanden komt naar verwachting uit op 200.000 à 300.000 m3, afhankelijk onder andere van de exacte dikte van de wand. Daar tegenover staat een besparing, doordat o.a. de onderwaterbetonvloer die bij andere bouwmethoden zou worden gebruikt kan vervallen
In hoeverre wijkt de variant die in het milieurapport is beschreven af, van eerder met de Kamer besproken versies? In hoeverre leidt deze variant tot andere kosten(risico’s), bouwvertraging, risico’s voor de verkeersafwikkeling, tijdelijke of langdurige effecten op de doorstroming, geluid- en luchtkwaliteitsproblemen elders of de verkeersveiligheid ter plaatse of elders?
De onderzochte variant is een nadere uitwerking van de bouwmethode met bemaling, zoals beschreven in het MER en Ontwerp Tracébesluit van 2016. In aanloop naar vaststelling van het TB wordt de kostenraming op basis van de huidige inzichten geactualiseerd. Overige relevante effecten worden beschreven in de MER-actualisatie.
Moet, gezien de grote onzekerheden met betrekking tot de stikstofruimte voor infrastructuurprojecten, zoals gemeld in de brief van 24 april van het kabinet, niet eerst stikstofruimte worden gecreëerd en worden toebedeeld voordat de besluitvorming over dit project dit project verder kan plaatsvinden?
Het is noodzakelijk dat de maatregelen die nodig zijn voor mitigatie en eventueel compensatie van de effecten van het project op Natura 2000 gebieden in het Tracébesluit zijn opgenomen. Dit besluit fungeert namelijk gelijktijdig als toestemmingsbesluit in het kader van de Wet natuurbescherming.
Wat betekent het voor de A27 wanneer de Kamer prioriteit geeft aan de woningbouw boven de zeven MIRT-projecten1 genoemd in de brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) waarin het kabinet aangeeft dat de stikstofruimte voor de zeven MIRT-projecten -waaronder dit project- in conflict kan komen met de woningbouwopgave?
Als er woningbouwprojecten zijn die gebruik willen maken van dezelfde depositieruimte als A27/A12 Ring Utrecht, zal bestuurlijk overleg tussen betrokken partijen plaatsvinden. In dit overleg zal zo nodig een keuze tussen projecten gemaakt worden, waarbij rekening wordt gehouden met de motie-Moorlag2, waarin wordt verzocht de depositieruimte die ontstaat door de verlaging van de maximumsnelheid, bij voorrang in te zetten voor het op gang brengen van de woningbouw. Zoals bij vraag 10 aangegeven kunnen er mogelijk aanvullende maatregelen nodig zijn bovenop de maatregel(en) opgenomen in het SSRS.
De toegankelijkheid voor mensen met een handicap in het openbaar vervoer in het licht van de coronacrisis |
|
Vera Bergkamp (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van mensen met een handicap over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer in het licht van de coronacrisis?
Ja.
Hoe beoordeelt u de aanpassingen in het openbaar vervoer ten behoeve van het houden van anderhalve meter afstand, waarbij rolstoelplekken worden opgeofferd?
Omwille van de veiligheid van medewerkers in het OV waren tijdelijk maatregelen nodig, waardoor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het OV werden beperkt. Op 14 mei1 heb ik het protocol «verantwoord blijven reizen in het OV» vastgesteld, verder: OV-protocol. Hierin is opgenomen dat dit protocol voor iedere reiziger van toepassing is, dus ook voor de reiziger met een beperking.
Bent u het met de vragenstellers eens dat het van groot belang is dat het openbaar vervoer toegankelijk blijft voor mensen met een handicap, ook onder de huidige maatregelen die zijn ingezet om de coronacrisis te bestrijden? Zo ja, hoe garandeert u dat deze mensen zo veel als mogelijk gebruik kunnen blijven maken van het openbaar vervoer?
In het OV-protocol is opgenomen dat de gemaakte afspraken voor iedere reiziger van toepassing zijn, dus ook de reiziger met een beperking.
Vanaf 1 juni rijdt NS met een maximale inzet van materieel en personeel een zo normaal mogelijke dienstregeling en is ook de NS reisassistentie weer volledig beschikbaar. Daarmee kunnen alle reizigers met een auditieve, visuele en motorische beperking weer gebruik maken van de gebruikelijke NS reisassistentie, dus ook als dit betekent dat iemand met een hulpmiddel hulp nodig heeft om in of uit de trein te komen. Die reguliere ondersteuning kan in deze bijzondere omstandigheden extra belangrijk zijn. Voor vervoer door NS geldt voorts dat alle hulpmiddelen voor mensen met een beperking die voorheen mee mochten in de treinen van NS ook nu mee mogen in de NS-treinen. Ook fietsen die door mensen met een beperking worden gebruikt als hulpmiddel mogen nog steeds mee in de treinen van NS.
Hoe toegankelijkheid verder wordt gewaarborgd voor deze groep is onderwerp van gesprek in de werkgroep OV-protocol. In samenspraak met belangenbehartigers van mensen met een beperking bekijkt die werkgroep welke impact het protocol heeft op het reizen van mensen met een beperking in het OV en of eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn om de toegankelijkheid van het OV op peil te houden. Hoe dit uitgewerkt wordt, zal ik aan uw Kamer laten weten in de brief die ik heb toegezegd bij het notaoverleg openbaar vervoer, infrastructuur en corona van 28 mei jongstleden. Hierin zal ik ook ingaan op de uitvoering van de moties Schonis/Van der Graaf en Laçin c.s., die bij genoemd debat zijn ingediend en aangenomen2.
De Minister van VWS heeft voorts in zijn brief3 van 6 mei jongstleden aangegeven dat hij samen met de cliëntenorganisaties voor mensen met een beperking of chronische ziekte werkt aan een (meer integrale) actieagenda voor mensen met een beperking of chronische ziekte voor de korte en langere termijn. De knelpunten die deze doelgroep kan tegenkomen in de anderhalvemeter-samenleving, zoals de behoefte aan nabijheid maar ook de wens om volop te kunnen meedoen, zullen hier ook in worden meegenomen. Ook is mobiliteit in dit verband in algemene zin benoemd. Doel is om, in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, onevenredige schade, uitsluiting en achterstand van mensen met een beperking of chronische ziekte vanwege COVID-19 te kunnen voorkomen en op te heffen.
Hoe zorgt u ervoor dat mensen die bij het reizen afhankelijk zijn van een begeleider of personeel op een verantwoorde wijze gebruik kunnen blijven maken van het openbaar vervoer?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er gezorgd dat mogelijke veranderingen in de fysieke omgeving van het openbaar vervoer in voldoende mate duidelijk zijn voor mensen met een visuele beperking en eventueel hun hulp- of assistentiehond?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt ervoor gezorgd dat de benodigde faciliteiten voor mensen met een handicap om zich op een station te verplaatsen – zoals een lift – toegankelijk blijven, ook indien er andere looproutes gestimuleerd worden op een station?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt er omgegaan in de communicatie met doven en slechthorenden die mogelijk afhankelijk zijn van liplezen, ook als men veel gebruik gaat maken van mondneusmaskers?
Zie antwoord vraag 3.
Blijft het mogelijk dat mensen met een handicap ook gebruik kunnen blijven maken van het openbaar vervoer als zij afhankelijk zijn van verschillende vormen van openbaar vervoer die op elkaar afgestemd en op maat geregeld zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen gaat u verder zetten om de mobiliteit van gehandicapten tijdens de coronacrisis te waarborgen?
De landelijke brancheorganisatie Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) werkt op dit moment aan een protocol voor het zorgvervoer dat ook met relevante partijen, zoals maatschappelijke organisaties en vakbonden, wordt afgestemd. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat ook mensen met een beperking die aangewezen zijn op zorgvoervoer op een veilige en verantwoorde manier kunnen reizen.
Bent u bereid met Ieder(in) en andere betrokken partijen in overleg te gaan om knelpunten te inventariseren en mogelijke oplossingen voor mensen met een handicap in het openbaar vervoer op te stellen?
Ja. Bij het in beeld brengen van de impact van het OV-protocol op mensen met een beperking en aanvullende maatregelen zijn Ieder(in), de Oogvereniging en Rover betrokken.
De steeds verdere achteruitgang van de grutto. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De grutto is de nieuwe dodo»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat de grutto in Nederland met uitsterven bedreigd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u dat acceptabel?
Ik deel de zorg dat het slecht gaat met de grutto, ondanks de vele initiatieven van zowel overheden als natuurbeherende organisaties, agrariërs, burgers en onderzoekers om uitsterven van de grutto te voorkomen. Ik heb de Kamer in 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 135) over de gezamenlijke aanpak ter behoud van de weidevogels, waaronder de grutto.
Erkent u dat het huidige weidevogelbeheer, waaraan de afgelopen jaren miljoenen euro’s subsidie zijn uitgegeven, niet werkt?
Ik deel deze stellingname niet. De oorzaken voor de zorgwekkende neerwaartse spiraal van de weidevogelpopulatie zijn complex, gebiedsafhankelijk en vragen om een langtermijnaanpak. Daarin werken we intensief samen met de provincies, gemeenten, waterschappen en terreinbeherende organisaties aan de instandhouding en het herstel van de weidevogelpopulaties. De gruttomonitor (2012–2019) voor Zuidwest-Friesland laat zien dat dankzij alle inspanningen de afname van de weidevogels wel vertraagd is, maar dat dit nog niet heeft geleid tot het beoogde resultaat in termen van stabilisatie en herstel. De WUR voert op dit moment een evaluatie uit naar het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) dat onderdeel uitmaakt van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en een belangrijk instrument is voor het weidevogelbeheer. Ik verwacht de uitkomsten van deze evaluatie eind dit jaar aan de Kamer te kunnen toesturen.
Onderschrijft u de conclusie van de auteurs van de Grutto Monitor 2012–2019 dat een «fijnmazig mozaïekbeheer» niet werkt voor het behouden van een vitale weidevogelpopulatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, legt u zich bij deze conclusie neer?2
Effectief weidevogelbeheer is complex en vereist een scala aan maatregelen. De resultaten zijn in sterke mate gebiedsafhankelijk. Wat in het ene gebied werkt, blijkt in een ander gebied nauwelijks resultaat op te leveren. De conclusie dat een «fijnmazig mozaiekbeheer» niet werkt is een duidelijke uitkomst van de grutto-monitor voor Zuidwest-Friesland. Het is van belang dat deze kennis over wat werkt en niet werkt via de agrarische collectieven beschikbaar komt voor de boer die via de agrarische collectieven deelneemt aan het agrarisch natuurbeheer.
Onderschrijft u de conclusie dat intensief agrarisch beheer van het leefgebied van de grutto de belangrijkste oorzaak is van de achteruitgang van de gruttopopulatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid tot maatregelen met afrekenbare doelstellingen die de achteruitgang van de grutto stoppen?
De intensieve landbouw is één van de oorzaken van de achteruitgang van de gruttopopulatie. Andere oorzaken zijn de afname van het leefgebied van de grutto door de ruimtedruk als gevolg van de toename van wegen, woningen en bedrijventerreinen en de droogte. Daardoor neemt ook de predatordruk toe.
De transitie naar een natuurinclusieve landbouw en ruimtelijke bescherming van leefgebieden is een belangrijke voorwaarde om de grutto in Nederland te behouden.
Erkent u dat grutto’s moeite hebben met overleven omdat er in Nederland sprake is van ernstige achteruitgang van insectenpopulaties, vooral als gevolg van het gebruik van landbouwgif, de stikstofuitstoot, de monoculturen en het maaibeleid?
Insecten vormen een belangrijke voedingsbron voor de gruttokuikens. Daarmee vormt achteruitgang van het aantal insecten ook een gevaar voor het duurzaam voortbestaan van grutto’s en overige insectenetende vogels. Onderzoek van Kleijn et al. (2017), op verzoek van mijn ministerie, toonde aan dat ook in Nederland in de laatste decennia sprake is geweest van een afname van de aantallen insecten, op basis van gegevens van met name vlinders en libellen in natuurgebieden. Over het voorkomen van insecten in de agrarische gebieden zijn vrijwel geen gegevens beschikbaar. Zoals ook verzocht door uw Kamer (Kamerstuk 26 407, nr.125) laat ik daarom een verkenning uitvoeren naar een meerjarig onderzoeksprogramma om meer inzicht te krijgen in de landelijke trends van insecten, waaronder ook in het agrarisch gebied. Door dit nauw aan te laten sluiten bij meer gebiedsgerichte pilots van bijvoorbeeld het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, zullen we meer kunnen zeggen over de insectenafname in Nederland en de benodigde maatregelen om deze ten bate van insecten en grutto’s te kunnen keren in insectenherstel. Over de uitkomsten van deze verkenning zal ik u rond de zomer nader informeren.
Erkent u dat het kabinet eindverantwoordelijk is voor de goede staat van instandhouding van de grutto? Zo ja, heeft u een duidelijk overzicht van deze staat van instandhouding?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het natuurbeleid is gedecentraliseerd naar de provincies en daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk en provincies. Het Rijk draagt systeemverantwoordelijkheid en legt daarover verantwoording af aan de Europese Unie. Met de zes-jaarlijkse EU Vogelrichtlijnrapportage geeft het Rijk inzicht in de status van grutto’s in Nederland door middel van korte- en langetermijntrends in populatieaantallen en korte- en langetermijntrends in de verspreiding van de grutto.
Hoe controleert en handhaaft u dat provincies hun resultaatverplichting nakomen en optreden wanneer de Wet natuurbescherming wordt overtreden?
De provinciale taken op het gebied van natuur, die in de Wet natuurbescherming zijn vastgelegd en straks terugkeren in de Omgevingswet, behoren tot de wettelijke medebewindstaken. Het ANLb is een belangrijk instrument voor het realiseren van de internationale natuurdoelen. De beleidsmonitor die de provincies voor het ANLb hebben ontwikkeld levert de input voor de effectiviteit van het gevoerde beleid.
Als geconstateerd wordt dat een provincie een taak niet naar behoren uitvoert, volgt volgens de interventieladder voor interbestuurlijk toezicht eerst overleg. Daarna worden afspraken gemaakt over te nemen acties en termijnen. In de praktijk worden problemen daarmee opgelost. Voor het geval dat dit toch onvoldoende zou zijn, biedt de wet het Rijk enkele mogelijkheden om maatregelen te treffen. Het Rijk kan gebruikmaken van het generieke instrumentarium voor interbestuurlijk toezicht uit de Provinciewet (indeplaatsstelling, schorsing of vernietiging). Ook kan, op grond van de Wet Naleving Europese regelgeving, publieke entiteiten een aanwijzing gegeven worden om de provincie te dwingen alsnog te voldoen aan een wettelijke verplichting die berust op Europees recht In dit verband de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn.
Heeft u een verklaring voor het feit dat subsidies voor agrarisch natuurbeheer al decennialang niet bewerkstelligen wat het beoogde doel ervan is? Zo nee, bent u bereid die subsidieverlening grondig te evalueren en te herzien? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hierin verandering brengen?
Subsidies voor agrarisch natuurbeheer bereiken een relatief klein deel (circa 6%) van het agrarisch areaal in Nederland. Sinds 2016 is het stelsel grondig herzien en werken Rijk, provincies, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, BIJ12, BoerenNatuur en de agrarische collectieven intensief samen om de daling van het aantal boerenlandvogels om te zetten in een stabilisatie van de populatie. Het areaal beheerd gebied door de agrarische collectieven is in drie jaar tijd toegenomen van 64.293ha in 2016 naar 77.351 ha in 2018. Het in stand houden van de soort blijkt, zeker de laatste jaren onder de gebiedsgerichte aanpak ANLb, zijn vruchten af te werpen. Dit is echter te weinig om de teruggang van de aantallen boerenlandvogels over het gehele agrarische areaal te stoppen.
Daarnaast doen agrarische collectieven in pilots kennis en ervaring op om de werking van het nieuwe GLB nog meer af te stemmen op gebiedsgerichte opgaven. Instandhouding van boerenlandvogels is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, voert de WUR in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de provincies een evaluatie uit naar de effectiviteit van het stelsel voor ANLb.
Kunt u bevestigen dat er subsidies worden verstrekt aan boeren voor activiteiten waartoe ze wettelijk al verplicht zijn, terwijl de teruggang van Vogelrichtlijnsoorten, zoals de grutto, daarmee niet gestopt wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de subsidieverlening afhankelijk te maken van afrekenbare en bovenwettelijke doelstellingen en op welke manier gaat u dat handhaven?3
De lidstaat Nederland heeft een wettelijke verplichting om te zorgen voor een gunstige staat van instandhouding van de broedvogels uit de Vogelrichtlijn. Het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer binnen het GLB is één van de maatregelen om invulling te geven aan deze verplichting. Hiermee worden boeren gestimuleerd hun beheer te richten op het realiseren van bepaalde natuurdoelen, zoals het creëren van goede leef-, foerageer- en voortplantingsgebieden voor o.a. de grutto. Boeren kunnen op vrijwillige basis deelnemen aan het ANLb. Zij ontvangen hiervoor een vergoeding die overeenkomt met de gederfde inkomsten en de daadwerkelijk gemaakte kosten.
Het bericht ‘Wie vormen het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH)?' |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geeft aan dat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) een publiek-private samenwerking betreft binnen een team van professionals uit ziekenhuizen, academische centra, leveranciers en producenten, deelt u de mening dat het geheel transparant moet zijn welke partijen lid zijn van het LCH?1
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) is een tijdelijke publiek-private samenwerking, zonder winstoogmerk. Het LCH is opgericht op initiatief van de zorgsector, in opdracht van het Ministerie van VWS, voor deze crisisperiode. Het LCH is een krachtenbundeling van kennis en expertise. Het functioneert als tijdelijk samenwerkingsverband van deskundigen, om veel beschermingsmiddelen te verwerven en bij de zorgverleners te krijgen. In het LCH werken deskundigen uit de hoek van zorgaanbieders, distributiebedrijven, transporteurs en producenten van persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen samen. Het LCH bestaat uit personen en niet uit organisaties en instellingen. Wel brengen deze personen in een aantal gevallen netwerken van hun organisatie in, die kunnen bijdragen aan het oplossen van het PBM tekort in de zorg. Het LCH is geen vereniging. Deelnemers zijn dus geen lid.
We onderscheiden de volgende groepen personen:
Bij het bovenstaande kan nog het volgende worden opgemerkt.
Welke partijen nemen deel aan het LCH?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke personen lid zijn van het LCH, zowel individueel als in de rol van vertegenwoordigers van de bij het antwoord op vraag 2 genoemde partijen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de precieze taakverdeling binnen het LCH? Welke partij heeft welke taak en welke partij heeft welke doorzettingsmacht?
Het Ministerie van VWS is opdrachtgever van het LCH via een daarvoor speciaal benoemde project directeur-generaal. Het Ministerie van VWS besluit welke hulpmiddelen door het LCH moeten worden ingekocht en tegen welke prijs. Daarnaast stelt het Ministerie van VWS de verkoopprijzen van de in te kopen persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen vast. Tevens faciliteert het ministerie het LCH waar dat nodig is en staat garant voor eventuele financiële risico’s.
Is er een bepaalde partij eindverantwoordelijk binnen het LCH? Zo ja, welke partij?
Zie antwoord vraag 4.
Is sprake van (de schijn van) belangenverstrengeling van betrokken personen of partijen? Wordt op de een of andere manier door een (of meerdere) bij het LCH betrokken partijen geld verdiend of op andere wijze geprofiteerd van de werkzaamheden binnen het LCH? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het LCH is ingericht om te voorzien in de aanvullende vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen, die er als gevolg van de Corona uitbraak is ontstaan. Daarnaast kunnen zorginstellingen ook via hun reguliere inkoopkanalen beschermingsmiddelen bestellen. Het LCH is daarmee bedoeld om te voorzien in de meervraag die de normale kanalen niet aankonden. Deelnemers aan het LCH hebben geen voorkeurspositie waar het gaat om het verkrijgen van opdrachten/bestellingen van het LCH. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u exact schetsen hoe de LCH tot stand is gekomen?
Als gevolg van de Coronacrisis is een mondiaal tekort aan beschermingsmiddelen ontstaan. De reguliere leveranciers waren niet meer in staat te voorzien in de noodzakelijke voorraden aan persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarom heeft de zorgsector VWS gevraagd de krachten te bundelen en de inkoop en de verdeling van beschermingsmiddelen, centraal op te pakken. De inkoop van deze producten werd in eerste instantie uitgevoerd door een centraal team van inkopers van ziekenhuizen. De verdeling van de beschermingsmiddelen vond plaats door de GGD-GHOR, in samenspraak met het ROAZ-netwerk.
Naarmate de centrale inkoop van beschermingsmiddelen verder werd opgeschaald, ontstond de behoefte hiervoor een aparte inkooporganisatie in te richten. Mijn ambtsvoorganger heeft daarom samen met een team van professionals uit ziekenhuizen, academische centra, leveranciers en producten een gezamenlijk initiatief opgericht: het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH). Het LCH is operationeel sinds 23 maart jl.
Het verstrekken van volledige dossiers aan gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel gedupeerden die hun dossier hebben opgevraagd hebben 5 mei 2020 een brief ontvangen met daarin uitstel van het toesturen van hun persoonlijke dossier?1
In totaal hebben per 14 mei jl. 633 personen de brief ontvangen. Deze brief is niet alleen om betrokkenen de voortgang te laten weten maar ook wordt in de brief aangegeven dat Toeslagen hen telefonisch zal benaderen om uit te zoeken aan welke informatie de grootste behoefte is.
Snapt u dat het voor mensen die hun dossier al hebben ontvangen zeer vreemd overkomt om de uitstelbrief te ontvangen en dat zij daardoor niet het idee hebben dat de crisisorganisatie de administratie op orde heeft?
Ja dat snap ik. Helaas is aan 13 personen toch deze brief verzonden, terwijl zij al in het bezit waren van hun dossier. Met hen is inmiddels telefonisch contact opgenomen.
Waarom bent u overgegaan tot het uitstellen van het toesturen van dossiers, terwijl mensen al enkele maanden tot meer dan een half jaar wachten op hun gegevens?
Omdat ik wil dat deze ouders zo snel mogelijk precies de informatie kunnen krijgen die zij van de Belastingdienst willen hebben over hun persoonlijke situatie. Gebleken is dat de eigenlijke informatiebehoefte niet altijd aansluit bij het ingediende verzoek «inzage dossier». Daarnaast is gebleken dat het samenstellen van een dossier zeer tijdrovende is, veel menskracht van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen vergt, terwijl deze organisatie ook druk bezig is met het (voorbereiden van) de financiële compensatie aan gedupeerde ouders. Gemiddeld duurt het samenstellen van een dossier 400 uur. In de op 28 april jl. toegestuurde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag heb ik de uitdagingen geschetst om tegemoet te komen aan de wens tot inzage in de dossiers.2 Het tijdig, volgens de eerder gecommuniceerde termijn van 12 weken, vervaardigen van alle nog openstaande aanvragen van dossiers is gezien de benodigde menskracht onmogelijk. De redenen hiervoor zijn dat de dossiers zijn opgebouwd uit vaak honderden documenten en soms duizenden pagina’s die opgeslagen zijn in verschillende systemen. De betreffende documenten moeten worden hernoemd en in de juiste volgorde geplaatst, zodat de documenten op een logische volgorde in de dossiers terecht komen. De documenten moeten vervolgens handmatig worden gelakt om te voorkomen dat privacy-gevoelige gegevens over anderen dan de aanvrager zichtbaar zijn. De huidige werkwijze houdt in dat de persoon die het dossier heeft opgevraagd, wordt gebeld. In dat gesprek wordt de informatiebehoefte vastgesteld. Vervolgens wordt een afspraak gepland om de vragen te beantwoorden. Wanneer de ouder na de gesprekken alsnog een volledig dossier wenst te ontvangen, zal het dossier uiteraard worden samengesteld. Met deze werkwijze wordt geprobeerd sneller antwoord te geven op vragen die de ouder heeft over zijn dossier. Over deze nieuwe werkwijze heeft overleg plaatsgevonden met de Nationale ombudsman waarbij suggesties van zijn kant in het procesontwerp zijn meegenomen. De Nationale ombudsman zal toezicht houden op deze nieuwe werkwijze.
Hoeveel mensen hebben documenten die betrekking hebben op de besluitvorming over het stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag aangevraagd via de ter beschikking gestelde brief van de Bond voor Belastingbetalers?2 Hoeveel van deze dossiers zijn verschaft en hoeveel mensen hebben een brief gekregen met uitstel?
Deze subgroep van de dossierverzoeken is niet specifiek in beeld gebracht. De dossierverzoeken worden niet geregistreerd aan de hand van het gebruikte format, zoals dat van de Bond van Belastingbetalers.
Hoeveel mensen hebben hun dossier opgevraagd na de actie van gedupeerden in Rotterdam op 11 november 2019?3 Hoeveel daarvan hebben hun dossier inmiddels ontvangen en hoeveel wachten nog op antwoord?
In totaal hebben per 14 mei jl. 661 ouders hun dossier opgevraagd. Hiervan hebben 41 ouders, die hun verzoek hebben gedaan op 11 of 12 november, hun dossier ontvangen. 620 Ouders moeten hun dossier nog krijgen, 29 hiervan maken nu onderdeel uit van de eerste groep met deze werkwijze.
Hoe verlopen de gesprekken die gevoerd worden met mensen die gebeld worden om te weten welke informatie zij precies willen hebben?
De gesprekken met deze mensen zijn vaak lang en emotioneel. Het gaat soms om mensen die het vertrouwen in de Belastingdienst zijn kwijtgeraakt. Toch blijkt dat in veel gevallen mensen het prettig vinden om gehoord te worden en een persoonlijk behandelaar toegewezen te krijgen. Daarnaast blijkt inderdaad dat in veel gevallen de eigenlijke informatiebehoefte niet altijd aansluit bij het ingediende verzoek «inzage dossier», maar ook geholpen zijn met het toesturen van een samenvatting of een concreet antwoord op hun vragen.
Welke inspanning is er, na het versturen van de laatste dossiers in februari, gepleegd om meer dossiers van gedupeerden samen te stellen? Klopt de indruk dat het samenstellen stil is komen te liggen na de laatste verzending? Kunt u uw antwoord toelichten?
Graag wil ik benadrukken dat mijn eerste prioriteit ligt bij het herstel en compensatie van en voor de gedupeerde ouders. Er is voor de ouders die verzocht hebben om inzage in hun dossier afgelopen maanden gewerkt aan een nieuwe werkwijze (zie ook vraag 3). Enerzijds omdat gebleken is dat de eigenlijke informatiebehoefte niet helemaal aansluit bij het verzoek «inzage dossier» van de ouders, anderzijds omdat het samenstellen van een dossier een tijdrovende klus is, die veel menskracht vergt. Daarnaast wil ik maximaal maatwerk leveren, omdat gebleken is dat daar de behoefte van de ouders ligt. Overigens wil ik wel graag benadrukken dat voor de herbeoordeling ten behoeve van herstel en compensatie het niet noodzakelijk is om eerst een compleet dossier per gedupeerde samen te stellen.
Erkent u dat mensen simpelweg willen weten op basis van welke gronden is beoordeeld waarom er geen recht op kinderopvangtoeslag was en zelfs alles voor meerdere jaren moest worden teruggevorderd? Erkent u tevens dat zij die informatie verdienen te hebben voordat hun zaak wordt bekeken vanuit de crisisorganisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja ik snap heel goed dat betrokkenen precies willen weten op basis van welke documenten en/of bewijzen er indertijd beslissingen genomen waardoor ze zich, soms al jaren, zwaar gedupeerd voelen. Ik wil daarom inzetten op maatwerk voor deze groep, inclusief persoonlijke gesprekken waar ik zelf ook bij aanwezig ben geweest, in plaats van het uitsluitend toesturen van documenten. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Wanneer de ouder na de gesprekken alsnog een volledig dossier wenst te ontvangen, zal het dossier uiteraard worden samengesteld.
Kunt u aangeven waarom het zo moeilijk is om de onderliggende documentatie die betrekking heeft op de besluitvorming rond recht op kinderopvangtoeslag, het terugvorderen ervan en vaak het oordeel dat iemand met opzet/ grove schuld heeft gehandeld, te genereren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Wanneer de Belastingdienst geen onderliggende documentatie (meer) heeft, hoe gaan gedupeerden dan ooit herbeoordeeld worden op hun recht op kinderopvangtoeslag en eventuele compensatie? Kunt u aangeven hoe dit probleem ondervangen gaat worden?
In mijn brief van 13 maart jl. heb ik aangegeven dat het voor de beginjaren van het Toeslagenstelsel (2005 tot en met 2009) onwaarschijnlijk is dat Toeslagen over alle noodzakelijke informatie beschikt om het recht op reparatie voor alle ouders volledig te kunnen beoordelen.5 Mogelijk hebben ook ouders geen documenten meer uit deze periode Ik doe mijn uiterste best om in samenwerking met bijvoorbeeld banken en opvangorganisaties te kijken welke informatie nog bij hen kan worden opgevraagd. Er moet beoordeeld worden of het aannemelijk is dat er op grond van de wel beschikbare gegevens en de context van het specifieke geval aanspraak bestaat op herstel. Ondanks inspanningen van alle betrokken partijen blijft het mogelijk dat voor een deel van de ouders niet kan worden vastgesteld of zij in aanmerking komen voor reparatie en dat deze niet kan worden toegekend.
Welk perspectief is er om mensen hun dossier of op zijn minst de onderliggende documentatie te verstrekken die leidde tot het stopzetten en terugvorderen? Wanneer krijgen mensen wél hun gegevens?
De betrokken personen worden deze maand gebeld. In die gesprekken wordt gevraagd naar hun informatiebehoefte. Als deze inventarisatie is afgerond kan en zal een globale planning gemaakt worden van wanneer en hoe hier zo goed én snel mogelijk recht aan kan worden gedaan.
Klopt het dat een burger krachtens de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), artikel 15 het recht heeft om binnen vier weken (of wanneer de Belastingdienst uitstel vraagt binnen acht weken) recht heeft om al zijn/haar gegevens in te zien bij de Belastingdienst?
De AVG geeft een burger verschillende rechten, waaronder het recht op inzage. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek tot inzage is gegeven. Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging. In dit verband merk ik op dat via het inzagerecht op grond van de AVG, een betrokkene inzage kan krijgen in de persoonsgegevens die de Belastingdienst over hem verwerkt en informatie kan krijgen over het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt en of, en zo ja met wie, de persoonsgegevens worden gedeeld. Onder persoonsgegevens wordt verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, zoals naam, adres, woonplaats en het burgerservicenummer. Het gaat hierbij dus niet om bevindingen uit en oordeelsvorming gebaseerd op onderzoeken.
Zoals uw Kamer ook opmerkt in de vraagstelling is door de betrokken ouders om het volledige dossier verzocht, teneinde te weten te komen op basis waarvan is de Belastingdienst/Toeslagen tot het oordeel is gekomen dat er geen recht op kinderopvangtoeslag meer was. Ouders hebben dan in beginsel niets aan feitelijke persoonsgegevens die op basis van een AVG-inzageverzoek kunnen worden verstrekt, maar hebben behoefte aan de bevindingen uit onderzoeken en oordeelsvorming. Om deze reden zijn verzoeken om een kopie van het volledige dossier niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG.
Bent u bekend met de uitvoeringswet AVG, waarvan artikel 34 luidt: «Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.»?
Ja.
Heeft u tijdig (binnen een maand of na verdaging binnen drie maanden) een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking genomen op de inzageverzoeken? Zo nee waarom heeft u geen formele besluiten gestuurd?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is beschreven, zijn de dossierverzoeken niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG. Dit houdt in dat er op deze verzoeken geen beslissingen zijn genomen die kwalificeren als een besluit, waarvoor bezwaar en beroep openstaat.
Indien u geen formeel besluit genomen heeft, kunnen de ouders dan op grond van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de Belastingdienst formeel in gebreke stellen en binnen twee weken het dossier eisen?
De Belastingdienst is op basis van de Awb verplicht om een besluit deugdelijk te motiveren. De motiveringsplicht ziet met name op het geven van een onderbouwde uitleg waarom het besluit is genomen. Om dit te ondersteunen kan het noodzakelijk zijn om stukken te verstrekken. Al bij het oorspronkelijke besluit (tot bijvoorbeeld neerwaartse correctie van de toeslag of het ongegrond verklaren van een bezwaarschrift) had de informatie die hieraan ten grondslag lag met de ouders moeten worden gedeeld. Als er geen motivering is gegeven en de belanghebbende hier later om verzoekt, dient er binnen een redelijke termijn alsnog een motivering te worden verstrekt.
Het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Ook het verzoek om een motivering is geen aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Artikel 6:12 van de Awb is derhalve niet van toepassing.
Uiteraard moet er binnen een redelijke termijn gehoor worden gegeven aan een verzoek om een nadere motivering. Wat een redelijke termijn is, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de complexiteit van de zaak en de grootte van het dossier. Hierbij speelt een grote rol dat de Belastingdienst/Toeslagen geen eenduidige klantdossiers heeft die een-op-een verstrekt kunnen worden. Over burgers zijn gegevens opgeslagen over meerdere soorten toeslagen, meerdere jaren en meerdere vormen van behandeling. Het systeem van bevoorschotting en definitieve toekenning brengt een veelheid aan tussentijdse wijzigingen mee, die in verschillende fasen en teams worden behandeld. Het gaat dan bijvoorbeeld over dienstverlening, toezicht, bezwaar, beroep en klacht. Om aan de vraag van ouders te voldoen en alle beschikbare informatie te verstrekken, moet informatie uit diverse systemen worden uitgeprint en gebundeld in mappen. Dit vergt geruime tijd, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat ouders, die dan binnen twee weken geen besluit krijgen en het dossier, een dwangsom per dag kunnen vragen bij de Belastingdienst (ex artikel 4:17 Awb)?
Nee, dat klopt niet. Het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Derhalve is artikel 6:12 van de Awb niet van toepassing en kan ook artikel 4:17 van de Awb geen toepassing vinden.
Waarom heeft u afgezien van het nemen van formele beschikkingen bij de vraag om inzage (die overigens onder de AVG vormvrij mag worden ingediend)?
Zoals in de antwoorden op vraag 12 en 14 aan de orde is gesteld zijn de verzoeken om inzage niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG. De betrokken ouders hebben gevraagd om inzage in hun dossier om informatie te krijgen over de bevindingen uit onderzoeken en de oordeelsvorming die tot de stopzetting of neerwaartse correctie van de kinderopvangtoeslag hebben geleid. Deze informatie kan niet worden verkregen met een verzoek tot inzage op grond van artikel 15 van de AVG. Een dergelijk verzoek beperkt zich namelijk slechts tot feitelijke persoonsgegevens.
Lukt het u om ofwel binnen twee weken de dossiers te geven, dan wel een formeel besluit te nemen, dan wel een schadevergoeding toe te kennen, omdat de Belastingdienst hier wederom in gebreke blijft ten opzichte van de ouders (graag een uitgebreid antwoord)?
Zie hiervoor ook bovenstaande antwoorden. Alle ouders zullen nog deze maand gebeld worden en zal geïnventariseerd worden waar precies hun behoeft ligt en hoe hier vanuit de Belastingdienst zo goed en snel mogelijk aan voldaan kan worden.
Wat is de uiterste datum, waarop mensen die vorig jaar hun hele dossier gevraagd hebben, dat dossier ook krijgen?
Hierover informeer ik uw kamer volgende maand.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden i.v.m. de gesprekken van 18 mei en het debat van 19 mei?
Deze antwoorden zijn voor het debat, dat gepland is op 26 mei, verstuurd.
Het sluiten van landgoederen met een openstellingssubsidie. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Prinses Irene trekt aan langste eind in rel om afgesloten wandelpad in Doorn» en «Wrevel over afgesloten fietspad in Pijnenburg, maar geen middel om in te grijpen»?1, 2
Ja.
Deelt u de observatie dat steeds meer landgoederen gesloten worden voor het publiek, waarbij onder meer de coronacrisis als reden wordt aangevoerd?
Eigenaren van opengestelde landgoederen zullen de door de Coronacrisis uitgevaardigde voorschriften moeten eerbiedigen. Dit kan betekenen dat zij genoodzaakt zijn om maatregelen te nemen die de toegankelijkheid van landgoederen beperken, indien de lokale omstandigheden daarvoor aanleiding geven. Bijvoorbeeld wanneer de 1,5 meterafstandregel onvoldoende gewaarborgd kan worden of op aanwijzing van de Veiligheidsregio. Er zijn geen meldingen ontvangen bij RvO.nl dat er daadwerkelijk landgoederen zijn gesloten vanwege coronamaatregelen.
Kunt u aangeven hoeveel landgoederen met een openstellingssubsidie momenteel gesloten zijn voor het publiek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er gehandhaafd dient te worden voor wat betreft de openstelling bij landgoederen die wel gebruik maken van die subsidie maar de facto niet voldoen aan de voorwaarden voor openstellingssubsidie?
Eigenaren van landgoederen die de status van opengesteld landgoed hebben, ontvangen extra faciliteiten op het gebied van de erf- en schenkbelasting. Om in aanmerking te komen voor deze status moet een landgoed voldoen aan de voorwaarden die zijn opgenomen in het Openstellingsbesluit3. De Belastingdienst controleert regelmatig of landgoederen aan de voorwaarden blijven voldoen.
Kunt u aangeven hoe vaak landgoederen gemiddeld gecontroleerd worden op het voldoen aan de openstellingsvoorwaarden? Zo nee, waarom niet?
In 2019 hebben er ongeveer 100 controles plaatsgevonden die specifiek gericht waren op het aspect van openstelling. Daarnaast is de inschatting dat de openstelling bij enkele honderden andere controles is meegenomen als deelaspect.
Kunt u aangeven hoeveel (en welke) landgoederen in de afgelopen vijf jaar hun openstellingssubsidie zijn kwijtgeraakt omdat ze niet voldeden aan de eisen die de wet stelt voor het verkrijgen van openstellingssubsidie?
Eigenaren van landgoederen die op grond van de NSW zijn aangemerkt als opengesteld landgoed komen in aanmerking voor belastingvoordelen. Naast belastingvoordelen (bijvoorbeeld voor de inkomsten- en overdrachtsbelasting) die gelden voor eigenaren van alle landgoederen, ongeacht of zij opengesteld zijn voor publiek, kent de NSW voor opengestelde landgoederen een extra belastingvoordeel voor de schenk- en erfbelasting. Bij vererving of schenking van een dergelijk landgoed geldt voor die belastingen een verdergaande invorderingsvrijstelling. Er is geen sprake van een openstellingssubsidie. Het aantal landgoederen dat in de afgelopen vijf jaar de status van opengesteld landgoed heeft moeten inleveren omdat ze niet voldeden aan de voorwaarden voor openstelling wordt niet apart geregistreerd en is daarmee niet exact aan te geven. Het gaat echter om een zeer gering aantal gevallen per jaar. Veelal wordt de landgoedeigenaar eerst een mogelijkheid geboden om de situatie van openstelling te herstellen als geconstateerd wordt dat niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor openstelling. Indien vervolgens nog niet aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt de status van opengesteld landgoed ingetrokken. Indien die status wordt ingetrokken, kan dit leiden tot (gedeeltelijke) invordering van eventuele claims voor de erf- en schenkbelasting die op grond van invorderingsvrijstelling van de NSW nog niet waren ingevorderd.
Deelt u de mening dat de regels voor openstellingssubsidie zonder aanziens des persoons gehandhaafd dienen te worden, ook in tijden als die van de coronacrisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u daarop toezien?
Ik deel de mening dat de regels die het Openstellingsbesluit stelt zonder aanziens des persoons gehandhaafd dienen te worden. De bijzondere omstandigheden van de Coronacrisis vereisen tegelijkertijd dat landgoedeigenaren voldoen aan de landelijke richtlijnen. Indien de omstandigheden dit vereisen, bijvoorbeeld bij extreme drukte waardoor de landelijke richtlijnen niet nageleefd kunnen worden, is tijdelijke sluiting van of beperkte toegang tot (een gedeelte van) een landgoed dan ook toegestaan.
Wordt de subsidie met terugwerkende kracht teruggevorderd wanneer wordt geconstateerd dat een landgoedeigenaar of -gebruiker niet voldoet aan de openstellingsvoorwaarden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen vijf jaar proces-verbaal is opgemaakt van het niet voldoen aan de openstellingsvoorwaarden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Waar kan een burger een melding doen wanneer hij/zij constateert dat een landgoedeigenaar zich niet houdt aan de openstellingsvoorwaarden?
De melding kan worden gedaan bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) met specifieke aanduiding van de niet – of beperkt – opengestelde locatie. RVO.nl zal de melding vervolgens doorgeven aan de Belastingdienst die de melding zal beoordelen en zo nodig de openstelling zal controleren.
Bent u bereid tot instelling van een openbaar register waarin is opgenomen welke landgoederen gebruikmaken van de openstellingssubsidie of andere vormen van overheidssubsidie voor zover die raken aan de publieksfunctie en hoeveel subsidie er is verstrekt? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet en op welke wijze kan sociale controle dan plaatsvinden?
Landgoederen die de status van opengesteld landgoed hebben verkregen worden op een lijst van opengestelde landgoederen geplaatst door RVO.nl. Deze lijst is te vinden op de website van RVO.nl. RVO.nl actualiseert de lijst elk half jaar. De gegevens op deze lijst hebben betrekking op de naam van het landgoed, de provincie en de kadastrale gemeente(n) waarin het landgoed is gelegen. Landgoederen die de status van opengesteld landgoed hebben verloren, worden bij de actualisatie van de lijst afgehaald.
Nieuwe onthullingen in de zaak van Julio Poch |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Joost Sneller (D66), Kathalijne Buitenweg (GL), Michiel van Nispen , Gidi Markuszower (PVV), Attje Kuiken (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van VPRO Bureau Buitenland met nieuwe onthullingen in de zaak Poch?1
Ja.
Waarom is altijd ontkend dat het Koninklijk Huis op de hoogte was (gebracht) van deze zaak? Waarom en wanneer precies is destijds het Koninklijk Huis geïnformeerd over deze zaak? Met welk doel is dit gebeurd? Indien u het antwoord hierop niet weet, wordt dit onderzocht? Zo niet, waarom niet?
In de uitzending van VPRO Bureau Buitenland van 7 mei 2020 heeft VPRO Bureau Buitenland gemeld dat de toenmalig politie-liaison in Venezuela in 2008 zou hebben opgeschreven dat de Nederlandse ambassadeur in Argentinië in een onderhoud zou hebben opgemerkt «dat het koningshuis er toch vrij makkelijk in steekt». Uit de door VPRO Bureau Buitenland genoemde bron werd vervolgens door de media afgeleid dat het Koninklijk Huis al «in een zeer vroeg stadium« zou zijn geïnformeerd over het lopende onderzoek. Met het artikel in Vrij Nederland dat in oktober 2007 was verschenen was de casus van een verdachte Argentijnse piloot echter al in de publiciteit geweest.
In de opdracht aan de Commissie Dossier J.A. Poch heb ik naast een aantal meer afgebakende vragen de commissie expliciet de vrijheid gegeven om relevante feiten te signaleren in het licht van de onderzoeksvragen die bij kunnen dragen aan de waarheidsvinding. Daaronder kan evenzeer bovengenoemd onderwerp vallen.
De Commissie heeft mijn Directeur-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving op 12 juni 2020 een brief gestuurd over de voortgang van het onderzoek en over de termijn waarbinnen de Commissie haar onderzoek denkt af te ronden. Deze brief treft u aan in de bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen2.
Waarom heeft u niet eerder aan de Kamer gemeld dat toenmalig Minister van Justitie Hirsch Ballin zich al in 2008 persoonlijk heeft bemoeid met, en aangedrongen op strafrechtelijk onderzoek naar de heer Poch en overleg met Argentinië hierover?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, doet de Commissie Dossier J.A. Poch onderzoek naar deze zaak. Naast een aantal meer afgebakende vragen heb ik de Commissie expliciet de vrijheid gegeven om relevante feiten te signaleren in het licht van de onderzoeksvragen die bij kunnen dragen aan de waarheidsvinding. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van de Commissie.
Sinds wanneer wist u van het bestaan van dit reisverslag? Sinds wanneer kende u de inhoud of de strekking daarvan?
In de beantwoording d.d. 30 april 20203 van Kamervraag 4 van het Lid Sjoerdsma (D66) heb ik gemeld dat de politie aanvullende documenten had gevonden. Dit heeft de politie in maart van dit jaar aan mijn ambtenaren gemeld. Een van deze documenten betreft het «Journaal van een politieliaison die in januari/februari 2008 voor de eerste dienstreis naar Argentinië is afgereisd». Dit is het document dat ook in de uitzending van VPRO Bureau Buitenland is besproken.
Het journaal is door de politie ter beschikking gesteld aan de Commissie, zoals dat gebeurt met alle documenten die in dit kader worden aangetroffen. Het is nu aan de Commissie om onderzoek te doen. Als gezegd wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Dit betreft overigens een ander document dan het reisverslag waar uw Kamer om heeft verzocht en waarover ik tot op heden niet meer informatie heb dan dat dit document vernietigd zou zijn. Hierover heb ik uw Kamer eerder bericht.4
Waarom heeft u dit reisverslag niet eerder aan de Kamer gestuurd, ondanks herhaaldelijk verzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid dit document, op grond van artikel 68 van de Grondwet, alsnog zo snel mogelijk aan de Kamer te sturen, alsmede de ministeriële nota uit 2009 die u wel aan de onderzoekscommissie Machielse, maar niet aan de Kamer wilde verstrekken, zoals de vaste commissie voor Justitie u vorige week nog indringend verzocht?2 Waarom weigerde u dit tot nu toe?
De gevraagde nota uit 2009 heb ik bij mijn brief van 3 juni 2020 vertrouwelijk ter inzage aan uw Kamer gestuurd. Zoals ik ook in deze brief heb aangegeven, heb ik de gevraagde nota bij wijze van uitzondering vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
Ik hecht eraan dat er duidelijkheid bestaat over de feiten. Daarom doet de Commissie Dossier J.A. Poch op mijn verzoek, sinds 1 maart 2019, onder leiding van de heer Machielse, onderzoek. Dit onderzoek dient grondig en zorgvuldig te gebeuren. Dit vereist dat de Commissie haar onderzoek in onafhankelijkheid kan uitvoeren. Deze onafhankelijkheid moet boven elke twijfel verheven zijn.
Zoals ik ook in mijn brief van 3 juni 20206 aan uw Kamer heb gemeld, heeft de Commissie mijn ambtenaren recent per brief uitdrukkelijk laten weten dat het onderzoek kan worden gehinderd indien voor oplevering van het rapport afzonderlijke documenten middels verstrekking door mij of anderszins in de openbaarheid komen. Dit kan ertoe leiden dat personen die de Commissie in het kader van haar onderzoek nog wil horen, beïnvloed of vooringenomen worden.
Ik deel de zorg van de Commissie. Tegelijkertijd zie en begrijp ik de vragen vanuit uw Kamer om bepaalde documenten te ontvangen. Gezien het belang van de waarheidsvinding ben ik echter terughoudend met het verstrekken van separate documenten tijdens het lopende onderzoek. Genoemde brief van de Commissie heb ik in de bijlage van mijn brief van 3 juni 2020 aan uw Kamer gestuurd.
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, treft u de brief van 12 juni 2020 over de voortgang van het onderzoek en over de termijn waarbinnen de Commissie haar onderzoek denkt af te ronden, aan in de bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Zoals toegezegd in mijn brief van 3 juli 20197 zal ik uw Kamer informeren over de bevindingen van de Commissie.
Welke juridische basis kent uw weigering om informatieverzoeken op basis van artikel 68 van de Grondwet te verstrekken, vanwege een lopend onderzoek zonder einddatum?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom bent u van mening dat een onderzoek zonder einddatum een basis zou kunnen zijn om een verzoek op basis van artikel 68 van de Grondwet te weigeren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de informatiepositie van de Tweede Kamer ernstig belemmerd wordt als informatie achtergehouden kan worden door een onderzoek zonder einddatum in te stellen, en daarmee elke grondwettelijk verzoek tot informatie geblokkeerd kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid zo snel mogelijk alle gevraagde documenten naar de Kamer te sturen?»
Zie antwoord vraag 6.
Welke juridische basis gebruikt u om bepaalde documenten die naar boven komen in het onderzoek wel naar de Kamer te sturen en andere juist niet? Welk beoordelingscriterium ligt daarachter? Kunt u per verzocht document in de zaak Poch aangeven welke afweging voor het wel of niet zenden daaraan vooraf ging en op welke basis u dit besloten hebt?
Zie antwoord vraag 6.
Acute geldproblemen bij kleine woonzorginstellingen door corona |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat er een onhoudbare situatie ontstaat bij kleinschalige woonzorginstellingen voor dementerende ouderen, doordat inkomsten wegvallen vanwege de coronacrisis?1
Ik ben geïnformeerd over de problematiek. Voor mij staat de continuïteit van zorg voorop. Zorgaanbieders moeten zich tijdens en na de coronacrisis kunnen blijven richten op het leveren van kwalitatief goede zorg. Mede om deze reden heb ik in overleg met ZN, zorgkantoren en de NZa, maatregelen genomen om de continuïteit van zorgverlening aan pgb-houders te waarborgen. Deze maatregelen maken het mogelijk dat niet-geleverde zorg en extra en/of duurdere zorg vanuit het pgb gedeclareerd kan worden. Het betreft een verruiming van de bestedingsmogelijkheden van het pgb. Als een pgb-houder overlijdt vervalt het pgb en is het niet mogelijk de kosten van zorgpersoneel uit het pgb te betalen. Onder normale omstandigheden is dit een regulier bedrijfsrisico. Echter vanwege COVID-19 overlijden meer bewoners en is het moeilijker de lege plaatsen weer bezet te krijgen.
Zoals onlangs aan uw Kamer is gemeld2 kan een wooninitiatief met financiële problemen als gevolg van leegstand zich melden bij het zorgkantoor, waarna in overleg gekeken wordt naar de best passende oplossing. Ik heb besloten de EKC-regeling (extra kosten corona) open te stellen voor wooninitiatieven die als gevolg van leegstand in financiële nood komen. Hiermee kan door de overgebleven pgb-houders tijdelijk een hoger zorgtarief worden betaald. Het gaat hierbij om compensatie van (een deel) van de weggevallen zorginkomsten. Samen met betrokken veldpartijen werk ik deze oplossingsrichting momenteel verder uit.
Omdat bij pgb-gefinancierde wooninitiatieven sprake is van scheiden van wonen en zorg, wordt met het verruimen van de zorgmiddelen de zorgomzetderving vergoed worden.
Waarom is er wel financiële compensatie geregeld voor zorgorganisaties die zorg in natura bieden, maar niet voor kleinschalige wooninitiatieven die zorg bieden via pgb’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, zijn er voor (o.a.) de pgb-gefinancierde kleinschalige wooninitiatieven reeds maatregelen getroffen om de geplande maar niet-geleverde zorg te kunnen declareren. Daarnaast kan het budget van budgethouders tijdelijk worden verhoogd als zij extra, duurdere of vervangende zorg nodig hebben. Bij het treffen van deze maatregelen was een van de uitgangspunten om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de maatregelen die bij zorg in natura zijn getroffen. Er zijn echter grote verschillen tussen de systematiek van zorg in natura en pgb, waardoor de maatregelen niet een op een overgenomen kunnen worden. Het grootste verschil zit in het ontbreken van de relatie tussen zorgaanbieder en verstrekker. Waar in zorg in natura de verstrekker en zorgaanbieder een directe juridische relatie hebben, bestaat deze relatie niet in het pgb. Daardoor ontstaan, logischerwijs, verschillen tussen de maatregelen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat zo spoedig mogelijk ook financiële compensatie wordt gegeven aan kleinschalige wooninitiatieven die de zorg financieren door middel van pgb’s? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord 1.
Vindt u de constructie wenselijk dat bij leegstand pgb-gefinancierde wooninitiatieven moeilijk kunnen voortbestaan en vindt u het tevens verantwoord dat pgb’s worden gehanteerd voor de zorg aan dementerende ouderen die niet bekwaam en bevoegd zijn een pgb te gebruiken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het starten van een pgb-gefinancierde wooninitiatief draagt enkele bedrijfsrisico’s met zich mee, waar de oprichters/ondernemers bewust voor kiezen. Onder normale omstandigheden is een bedrijfsrisico bijvoorbeeld dat bij leegstand pgb-gefinancierde wooninitiatieven geen inkomsten ontvangen. Echter is door corona een uitzonderlijke situatie ontstaan waardoor ik dit risico wil dempen. Daarom heb ik maatregelen getroffen zoals beschreven bij de beantwoording van vraag 1.
Het hebben van een pgb staat niet gelijk aan het beheren van een pgb. Wanneer een Wlz-geïndiceerde een pgb aanvraagt maar zelf niet pgb-vaardig blijkt te zijn, kan een wettelijke vertegenwoordiger/ gewaarborgde hulp deze taken overnemen indien deze wel pgb-vaardig is. Het beoordelen of iemand pgb-vaardig is, wordt in de Wlz door het zorgkantoor gedaan.
Gaat u in de toekomst maatregelen nemen om te zorgen dat intramurale kleinschalige wooninitiatieven in natura gecontracteerd kunnen worden, zodat bij een toenemende mate van leegstand niet het voorbestaan van kleinschalige wooninitiatieven wordt bedreigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als zowel het kleinschalige wooninitiatief en inwonende budgethouders willen overstappen naar zorg in natura, dan kunnen ze dat doen door contact op te nemen met het zorgkantoor. Deze kan de woonvorm begeleiden met de omschakeling van pgb naar zorg in natura. Dit is al een regulier proces.
De voorspellingen over toe- of afname van files en mogelijke verschuivingen naar individueel vervoer |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «forse toename files na crisis»1 en het bericht «Maakt de auto een wedergeboorte»?2
Ja.
Kent u de analyse en verwachting van onder andere emeritus hoogleraar Henk van Zuylen van TU Delft en ANWB dat de files fors zullen toenemen als na de coronacrisis de samenleving weer op volle toeren gaat draaien? Kent u de analyse en verwachting van mobiliteitsexpert Carlo van de Weijer van de TU Eindhoven dat de auto een flinke herwaardering gaat beleven en autobezit zal toenemen? En kent u de analyse en verwachting van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (Kim) dat het totale wegverkeer in heel Nederland pas in 2025 weer voorbij het niveau van 2019 komt?3 Hoe verklaart u het verschil in deze analyses? Kunt u aangeven welke analyse het meest waarschijnlijk is?
Ja, ik ben op de hoogte van deze analyses. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) heeft met behulp van een model de gevolgen voor de verkeersprestatie ingeschat. Deze inschatting is mede gebaseerd op scenario’s van het Centraal Planbureau die betrekking hebben op de economische effecten van het coronavirus voor de korte termijn (2020–2021). Bij de overige uitspraken lijkt er sprake van expert judgement. Hier valt ook niet te herleiden of deze uitspraken zich richten op de korte- of middellange termijn. Om deze reden zijn deze analyses niet goed te vergelijken. Ik kan dus ook niet aangeven welke prognose het meest plausibel is.
Deelt u de analyse en verwachting dat men na de intelligente lock-down gaat kiezen voor individueel vervoer zoals auto en fiets in plaats van collectief vervoer zoals trein, tram en metro?
De analyses die ik tot nu toe heb gezien lijken erop te wijzen dat, zolang de COVID-19 situatie voortduurt, er sprake is van een relatieve toename van het individueel vervoer. Dit is aan de ene kant het gevolg van een beperktere capaciteit van het openbaar vervoer (vanaf 1 juni ongeveer 40%). Aan de andere kant lijkt er ook sprake van een grotere vraag naar individueel vervoer, bijvoorbeeld omdat mensen grote groepen willen mijden en personen uit verschillende huishoudens niet meer samen mogen reizen. Daarnaast zie ik dat een groot deel van de vervoersbewegingen niet meer plaatsvindt, bijvoorbeeld omdat mensen thuiswerken. Daardoor is het absolute aantal vervoersbewegingen met de auto, de fiets en lopend momenteel nog kleiner dan voor de crisis.
Klopt het bericht dat onderzoeken in China laten zien dat het opheffen van beperkende maatregelen onmiddellijk gevolgen heeft voor de mobiliteit waarbij de files allemaal terug kwamen en zelfs sterker dan in maart 2019? Zo ja, wat zegt deze analyse over de verwachte verkeersstromen in Nederland na het opheffen van de beperkte maatregelen?
Ja, dit lijkt het geval te zijn. De onderzoeken laten zien dat er vanaf maart een herstel van het wegverkeer in een aantal grote steden in China zoals Beijing en Shanghai te zien is, waarbij de niveaus van de hoeveelheid verkeer van 2019 worden gehaald. Mogelijke factoren die daaraan bij hebben gedragen zijn het tolvrij maken van het omvangrijke netwerk van tolwegen gedurende een periode van ruim twee maanden en de terugloop van het gebruik en ook capaciteit van het openbaar vervoer in diezelfde periode. De structuur van het Chinese vervoerssysteem verschilt op tal van punten van het Nederlandse en een één-op-één vergelijking is daarom niet te maken. Ik voer hiervoor eigen analyses uit (zie ook het antwoord op vraag4. Daarnaast heeft het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid op zijn website een bericht geplaatst over de ontwikkelingen in China, waarin het ingaat op tal van aspecten. Ten slotte volg ik ook de ontwikkelingen in andere landen nauwgezet.
Kunt u aangeven of het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat scenario’s in kaart heeft gebracht van de verwachte verkeersstromen voor de komende jaren na het versoepelen van de beperkte maatregelen, gedifferentieerd naar vervoersmodaliteiten (auto, fiets, trein en tram/bus) en mogelijke verplaatsing van ov-reizigers naar de auto of op de fiets tijdens de spits? Zo ja, wilt u die met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid ervoor te zorgen dat deze worden opgesteld en met de Kamer worden gedeeld?
Ja, hier werken we aan. In april ben ik met de eerste modelberekeningen gestart, op basis van de inzichten op dat moment (bijvoorbeeld een fors gereduceerde OV-capaciteit).
De komende periode blijf ik modelberekeningen uitvoeren, bijvoorbeeld om de effecten van openstellingen van sectoren in te schatten. Daarbij teken ik aan dat het verkennende analyses betreft op basis
van o.a. verkeersmodellen waarbij de lange termijneffecten van de huidige crisis op dit moment nog moeilijk in te schatten zijn. De uitkomsten leunen dus sterk op
aannames en die zullen gedurende de COVID-19 situatie steeds worden aangepast. Bovendien wijkt de praktijk in deze onzekere situatie al snel af van modeluitkomsten.
Ik zal uw Kamer voor de zomer informeren over de belangrijkste uitkomsten.
Naast modelstudies zet ik ook in op monitoring. Er wordt dagelijks bekeken hoe het verkeersbeeld op de weg en het reizigersgedrag op het
spoor zich ontwikkelen. Daardoor ben ik van eventuele problemen snel op de hoogte en kan ik, waar dat zinvol en uitvoerbaar is, maatregelen treffen.
Kunt u aangeven welk beleid u aan het voorbereiden bent om ervoor te zorgen dat zo goed mogelijk kan worden ingespeeld op de veranderingen qua vervoerstromen door de coronacrisis?
Samen met andere wegbeheerders, diverse maatschappelijke organisaties, vervoerders, belangenorganisaties, andere departementen werk ik o.a. aan beleid met betrekking tot beperking van belasting van het mobiliteitssysteem en in het bijzonder het OV, spreiding en stedelijke mobiliteit. Over het weer opschalen van het OV vanaf 1 juni is uw kamer 14 mei geïnformeerd. Deze opschaling is essentieel voor het weer deels op gang brengen van de maatschappij. Via monitoring op landelijk en lokaal niveau volg ik de effecten van de maatregelen en de ontwikkelingen.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van de Minister van VWS 6 mei jl., zijn de Denktank Coronacrisis en het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM verzocht een advies uit te brengen aan het kabinet. Het kabinet heeft deze partijen advies gevraagd over hoe het gebruik van de auto en het OV de komende maanden beperkt en in goede banen geleid kan worden. De Denktank Coronacrisis zal met name ingaan op de sociale gevolgen van thuiswerken en de voorwaarden om goed thuis te kunnen werken. Het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM is gevraagd hoe mobiliteitsstromen kunnen worden beperkt en in goede banen geleid kunnen. Hierbij is expliciet aandacht gevraagd voor de verschillende modaliteiten. Het advies van de Denktank Coronacrisis en het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM wordt 1 juni uitgebracht, en zal openbaar worden gemaakt.
Hoe kijkt u naar de analyse van de Rabobank die aangeeft dat 43 procent volledig vanuit huis zou kunnen werken?4 Welke kansen ziet u hierin qua beperking van files?
Ik heb deze analyses met interesse bekeken. Ik zie dit als een steun in de rug om afspraken te gaan maken met werkgevers, zodat we voor de toekomst de positieve lessen van de huidige situatie kunnen benutten (zie ook het antwoord op vraag6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met werkgevers om afspraken te maken over (gedeeltelijk) thuiswerken van werknemers zodat de druk op de spits ontlast wordt?
Ja, het uitgangspunt blijft immers zo veel mogelijk thuiswerken. Samen met de Minister van EZK zal via VNO-NCW en MKB-Nederland ingezet worden op verstandig gebruik van mobiliteit en op spreiding.
Bent u in overleg met bijvoorbeeld de Fietsersbond of met decentrale overheden om te kijken hoe mensen veilig op de fiets naar hun werk kunnen gaan? Ziet u mogelijkheden voor maatregelen om mensen te stimuleren om op korte afstanden met de fiets te gaan?
Ja. Samen met de decentrale overheden en in afstemming met maatschappelijke organisaties zoals de Fietsersbond is het protocol stedelijke mobiliteit in de 1,5 meter samenleving opgesteld. Fietsmaatregelen maken onderdeel uit van dit protocol. Gezamenlijk zetten wij ons in via diverse communicatiemiddelen en -kanalen mensen op te roepen korte afstanden bij voorkeur te voet af te leggen en als dat niet kan de fiets te pakken.
Kunt u een update geven hoe het staat met de uitvoering van de plannen om de spits in de trein te verlagen door studenten zoveel als mogelijk te spreiden via het verschuiven van lestijden van hogescholen en universiteiten?
Om onnodige studievertraging te voorkomen komt er per 15 juni ruimte voor onderwijsactiviteiten die online niet afdoende te verzorgen zijn. Het gaat om tentamens, examens, praktijkonderwijs en begeleiding van kwetsbare studenten. Het aantal reisbewegingen zal naar verwachting maximaal 20% ten opzichte van pre-Corona zijn. Ten aanzien van het OV hebben de sectorraden voor mbo en ho in overleg met vervoerders, OCW en IenW zich aan de volgende uitgangspunten gecommitteerd:
Ook kijken we samen met onderwijskoepels en vervoerders naar afspraken met het oog op de periode na 1 september. Daarbij worden ervaringen van de komende weken meegenomen.
Kunt u aangeven wat uw verwachting is over het gebruik van parkeerplekken in steden? Zullen deze kunnen worden gebruikt om de stad in te richten voor een 1,5 meter fietsmaatschappij zoals de Fietsersbond voor zich ziet, of zullen juist meer parkeerplekken nodig zijn omdat veel meer mensen zullen gaan kiezen voor auto in plaats van ov zoals de ANWB aangeeft? Hoe kijkt u naar dit spanningsveld?
Ik verwacht dat dit per wijk en per gemeente zal verschillen. Gemeenten hebben daar hun eigen vrijheid in. Zij zijn ook verantwoordelijk voor het signaleren en oplossen van knelpunten. Ik vind het belangrijk dat daarbij naar het hele mobiliteitssysteem wordt gekeken, om te voorkomen dat de oplossing van het ene knelpunt het andere veroorzaakt.
Continuïteit en kwaliteit van de ziekenhuiszorg in de regio |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het appèl dat de Achterhoekse burgemeesters gezamenlijk op u deden, waarin zij pleiten voor een regierol van de Minister teneinde de continuïteit en kwaliteit van de ziekenhuiszorg in de regio te borgen?1 Zo ja, bent u bereid om aan hun oproep gehoor te geven?
Ja. Mede naar aanleiding van de brief van 28 april 2020 die ik ontvangen heb van de burgemeesters uit de Achterhoek heb ik, in overleg met de zorgverzekeraars, de regioburgemeesters, de Raad van Bestuur van Santiz en de Raad van Toezicht van Santiz besloten om een verkenner aan te stellen. De heer Marcel Daniëls heb ik bereid gevonden om deze rol op zich te nemen. Ik heb de Tweede Kamer hierover geïnformeerd via een brief op 27 mei 2020.
Deelt u de mening dat stabiliteit in en rondom het ziekenhuis een absolute randvoorwaarde is om kwalitatieve zorg te kunnen leveren? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat de regio in gesprek blijft met elkaar over de toekomst van de zorg in de Achterhoek en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat. Hiervoor is goed overleg in de regio noodzakelijk en daarom is de (bestuurlijke) onrust die er momenteel heerst onwenselijk. Het heeft dan ook prioriteit dat de situatie in de Achterhoek zo snel mogelijk stabiel wordt. Ook heeft de IGJ per 15 mei 2020 Santiz onder verscherpt toezicht gesteld.
Ziet u ook dat de huidige crisis binnen beide ziekenhuizen in de Achterhoek de volledige ziekenhuiszorg in de gehele regio onder druk zet?
De zorg in de Achterhoek is momenteel niet in het geding zo heeft de Raad van Bestuur van Santiz mij laten weten. Op lange termijn zou dat wel kunnen gaan spelen en daarom is het van belang dat er een oplossing komt die gedragen wordt door de betrokkenen in de regio. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft veelvuldig contact met de raad van bestuur van het ziekenhuis en bespreekt de stand van zaken met betrekking tot kwaliteit en veiligheid van zorg, de besturing van het ziekenhuis en de toekomstplannen met betrekking tot het zorgaanbod en de communicatie daarover. De IGJ heeft inmiddels verscherpt toezicht ingesteld bij Santiz.
Bent u bereid om samen met zorgverzekeraar Menzis, de betreffende ziekenhuizen inclusief medewerkers en andere stakeholders zo snel mogelijk een regiovisie op te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, uit welke hoofdlijnen zou deze regiovisie kunnen bestaan?
Menzis heeft aan mij aangegeven dat wat hen betreft op zo kort mogelijke termijn wordt gesproken met de regiogroep over de regiovisie. De verkenner die ik heb aangesteld zal hierin ook een rol hebben. De centrale opdracht voor deze regiogroep is: hoe kunnen we vanuit de huidige situatie (onder andere strenger wordende kwaliteits- en volumenormen, de concentratie van hoog complexe zorg, de ontwikkelingen in de zorgvraag en de krapte op de arbeidsmarkt) een toekomstbestendig medisch specialistisch zorglandschap in de Achterhoek borgen met twee locaties? De regiogroep zou vanaf 1 mei 2020 van start gaan, maar dit is als gevolg van de bestuurlijke onrust bij Santiz helaas nog steeds niet gebeurd. De verkenner krijgt als opdracht om voor te bereiden dat de regiogroep daadwerkelijk op kan starten met alle relevante betrokkenen.
Kunt u aangeven of u bereid bent in zo’n regiovisie nadrukkelijk rekening te houden met de specifieke demografie van de regio en hierbij naast ziekenhuisartsen, ook huisartsen uit de regio te betrekken?
De regiovisie wordt gebaseerd op het regiobeeld. Dit geeft zoals gezegd aan wat de huidige en toekomstige zorgvraag is in de Achterhoek en geeft een beeld van de te verwachten knelpunten in de toekomst. De demografische opbouw van de regio is een factor van belang voor de toekomstige zorgvraag en heeft daarmee een plek in het regiobeeld. De regiovisie wordt opgesteld met een brede groep stakeholders uit de regio. Zorginkopers (zorgverzekeraars en gemeenten), zorgaanbieders en patiëntenorganisaties moeten tot een gezamenlijke visie komen. Hieronder valt uiteraard ook de huisartsenzorg.
Kunt u tevens aangeven of in een regiovisie plaats is voor veel minder tot geen productiemaatstaven voor aantallen medische ingrepen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kan geborgd worden dat de productiemaatstaven tot een minimum beperkt worden?
In de hoofdlijnenakkoorden, die zijn gesloten met verschillende sectoren in de zorg, is opgenomen dat partijen in een regio komen tot een feitelijk beeld van de sociale en de gezondheidssituatie van de desbetreffende regio en van de opgave waar die regio voor staat. Dit zogenoemde regiobeeld dient vervolgens als input voor partijen om te komen tot een regiovisie. Een regiovisie is een gedeeld beeld van partijen in een regio over hoe ze de toekomstige zorgvraag in de regio zullen gaan opvangen. Hierin kunnen bijvoorbeeld intenties of ideeën worden opgenomen over de taakopvatting, welke zorg bij de ene (type) zorgaanbieder kan worden afgebouwd en naar een andere (type) zorgaanbieder worden verschoven, of er kan een beschrijving in komen over gepast gebruik en het voorkomen van ondoelmatige zorg. Wat er precies in een regiovisie komt bepalen betrokken partijen zelf en kan per regio verschillen. Productiemaatstaven zijn niet direct afspraken die in een regiovisie terugkomen. Dit zijn afspraken tussen zorgverzekeraar en ziekenhuis en ziekenhuisbestuur en medische staf. Deze kunnen overigens wel voortkomen uit wat er in een regiovisie is opgenomen.
Bent u bereid om de Achterhoek aan te wijzen als pilot-gebied, waar in plaats van concurrentie, samenwerking en gezamenlijke vernieuwing van de ziekenhuiszorg voorop staan? Zo nee, waarom niet?
Gezien de huidige omstandigheden waarin de Achterhoek verkeert, is het belangrijk dat de verhoudingen worden genormaliseerd binnen het ziekenhuis en tussen de stakeholders in de regio en dat wordt gesproken over de toekomst van de ziekenhuiszorg in de regio. Dat kan prima binnen het huidige zorgstelsel.
Wat wordt de eerstvolgende concrete stap vanuit het kabinet om de ziekenhuiszorg in de regio zo spoedig mogelijk weer op één lijn te krijgen?
Zoals aangegeven in vraag 1, heb ik een verkenner aangesteld om draagvlak en rust in de regio te creëren en om te zorgen dat de regiogroep snel gestart kan worden.
Kunt u deze vragen één voor één en, gezien het feit dat de betreffende ziekenhuizen elke dag verder uit elkaar lijken te drijven, op zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Acute geldproblemen bij kleine zorginstellingen door corona’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovengenoemd bericht?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Bent u ook van mening dat kleinschalige initiatieven als deze een belangrijke plek hebben in de zorg voor een groep erg kwetsbare ouderen?
Ik vind dat de zorg in kleinschalige wooninitiatieven een waardevolle toevoeging is op het zorgaanbod.
Herkent u de problematiek waarmee de in het artikel bedoelde kleine zorginstellingen als bijvoorbeeld Herbergier als gevolg van de coronacrisis kampen?
Ja, deze problematiek is door de BVKZ bij mij onder de aandacht gebracht.
Wilt u toezeggen dat voorkomen wordt dat dergelijke zorginstellingen als gevolg van deze crisis en de voor hen daaruitvloeiende problemen omvallen?
Voor mij staat de continuïteit van zorg voorop. Zorgaanbieders moeten zich tijdens en na de coronacrisis kunnen blijven richten op het leveren van kwalitatief goede zorg. Mede om deze reden heb ik in overleg met ZN, zorgkantoren en de NZa, maatregelen genomen om de continuïteit van zorgverlening aan pgb-houders te waarborgen. Deze maatregelen maken het mogelijk dat niet-geleverde zorg en extra en/of duurdere zorg vanuit het pgb gedeclareerd kan worden. Het betreft een verruiming van de bestedingsmogelijkheden van het pgb. Als een pgb-houder overlijdt vervalt het pgb en is het niet mogelijk de kosten van zorgpersoneel uit het pgb te betalen. Onder normale omstandigheden is dit een regulier bedrijfsrisico. Echter vanwege COVID-19 overlijden meer bewoners en is het moeilijker de lege plaatsen weer bezet te krijgen.
Zoals onlangs aan uw Kamer is gemeld3 kan een wooninitiatief met financiële problemen als gevolg van leegstand zich melden bij het zorgkantoor, waarna in overleg gekeken wordt naar de best passende oplossing. Ik heb besloten de EKC-regeling (extra kosten corona) open te stellen voor wooninitiatieven die als gevolg van leegstand in financiële nood komen. Hiermee kan door de overgebleven pgb-houders tijdelijk een hoger zorgtarief worden betaald. Het gaat hierbij om compensatie van (een deel) van de weggevallen zorginkomsten. Samen met de betrokken partijen werk ik deze oplossingsrichting momenteel verder uit.
Omdat bij pgb-gefinancierde wooninitiatieven sprake is van scheiden van wonen en zorg, wordt met het verruimen van de zorgmiddelen de zorgomzetderving vergoed.
Bent u in het kader daarvan bereid op de kortst mogelijke termijn tot een oplossing te komen waarbij rekening wordt gehouden met de in bedoeld artikel aan de orde komende specifieke kenmerken van initiatieven als hier aan de orde?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in het kader van een dergelijke oplossing zowel de nu door instellingen als deze gemaakte extra kosten als de door hen gederfde inkomsten te vergoeden?
Zie mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Het ECB-beleid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de voorspelling van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat de Italiaanse staatsschuld eind 2020 155,5% BBP zal bedragen en naar verwachting snel verder zal stijgen?1
Ja hier heb ik kennis van genomen.
Deelt u de mening dat deze enorme schuld onhoudbaar is en nooit meer door Italië op normale manier terugbetaald kan worden?
Het IMF heeft in zijn meest recente landenrapport over Italië niet geconcludeerd dat de Italiaanse publieke schuld onhoudbaar is.2 Daarnaast heeft de Europese Commissie in het kader van de Pandemic Crisis Support kredietlijn geconcludeerd, niettegenstaande de risico´s, dat voor alle euro-lidstaten de publieke schuld op middellange termijn houdbaar is.3 Dit geldt dus ook voor Italië.
Kunt u een realistische inschatting maken van de totale hoeveelheid Italiaanse staatsschuld die de Europese Centrale Bank (ECB) onder de huidige opkoopprogramma's – inclusief het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) – uiteindelijk op de balans zal dragen, inclusief de huidige voorraad Italiaanse staatsschuld?
Tussen 2010 en 2012 heeft het Eurosysteem staatsobligaties van Italië en andere eurolanden gekocht onder het Securities Markets Programme (SMP). Per 31 december 2019 bestaan de SMP-holdings van het Eurosysteem voor Italiaanse schuld nog uit € 27,1 miljard.4 De holdings onder het SMP lopen sinds 2012 af. Momenteel doet het Eurosysteem alleen nog aankopen van door de publieke sector uitgeven obligaties, waaronder Italiaanse staatsobligaties, binnen het Public Sector Purchase Programme (PSPP) en het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP).
De ECB publiceert maandelijks een overzicht van de aankopen die door het Eurosysteem zijn gedaan binnen het PSPP. Het deel van Italië binnen de totale netto-aankopen die sinds de aanvang van het PSPP in 2015 zijn gedaan bedraagt € 393,38 miljard, waarvan het grootste gedeelte op de balans van de Italiaanse centrale bank staat.5 Het Eurosysteem doet momenteel maandelijks voor € 20 miljard (verspreid over alle Eurolanden) aan vaste aankopen binnen het overkoepelende Asset Purchase Programme (APP). Hiervan is het PSPP een van de vier onderdelen naast de additionele aankopen in verband met de tijdelijke uitbreiding van het APP-programma van € 120 miljard dat bekend is gemaakt op 12 maart 2020.
De ECB heeft op 18 maart 2020 in respons op de COVID-19 uitbraak daarnaast het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) aangekondigd. De aangekondigde omvang van het PEPP bedraagt € 750 miljard en aankopen binnen het PEPP zijn begonnen op 26 maart 2020. Het Eurosysteem heeft tussen 26 maart 2020 en 15 mei 2020 voor € 181,79 miljard aan totale aankopen gedaan binnen het PEPP.6 De verdeling van deze aankopen tussen de verschillende activacategorieën die in aanmerking komen voor het PEPP, waaronder Italiaanse staatsobligaties, is door de ECB nog niet bekend gemaakt. De totale hoeveelheid Italiaanse staatsobligaties die momenteel op de balans van het Eurosysteem onder het PEPP staat is daarom nog niet bekend. ECB-president Lagarde heeft tijdens de persconferentie van 30 april 2020 aangeven dat deze data op een tweemaandelijkse basis zullen worden gepubliceerd.
De totale hoeveelheid Italiaanse staatsschuld die het Eurosysteem uiteindelijk op de balans zal hebben hangt af van het toekomstige monetaire beleid van de ECB. De ECB heeft aangegeven dat de toewijzing van de cumulatieve netto-aankopen van publieke sector obligaties op voorraadbasis gebaseerd blijft op de kapitaalverdeelsleutel.7 Het aandeel van Italië in de Eurosysteem-kapitaalverdeelsleutel bedraagt 16,99%. De totale hoeveelheid Italiaanse staatsschuld die het Eurosysteem uiteindelijk op de balans zal hebben hangt derhalve met name af van hoelang de ECB het nodig acht om de aankoopprogramma’s voort te zetten en wat de totale toekomstige omvang van de aankoopprogramma’s zal bedragen.
Kunt u een schatting maken van de financiële schade die de ECB zal oplopen als deze schuld uiteindelijk met 30% afgeboekt moet worden en welk deel van deze schade direct of indirect (via TARGET2) door Nederland gedragen zal worden?
Door de vormgeving van de ECB-programma’s worden de risico’s van verliezen voor DNB en de Nederlandse staat beperkt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is in 2012 het SMP-programma stopgezet en lopen sindsdien de staatsobligaties onder dit programma af. Hierdoor is de blootstelling van DNB op SMP reeds sterk afgenomen en zal het de komende jaren snel verder aflopen.8 Zoals toegelicht in de jaarlijkse informatiebrief Risico's DNB en de Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid9 worden risico’s verder beperkt doordat DNB onder het PSPP en onder het PEPP voor eigen balans alleen Nederlandse staatobligaties opkoopt. Het grootste gedeelte van de aankopen binnen PSPP en PEPP, ca. 80% van de omvang van de programma’s, wordt gedaan door nationale centrale banken en hier is geen risicodeling op van toepassing. Verliezen of winsten over deze 80% dienen de nationale centrale banken zelf op te vangen en worden niet gedeeld met andere nationale centrale banken.
Over de overige 20% van de aankopen binnen het PSPP en het PEPP is DNB indirect blootgesteld naar rato van de kapitaalsleutel van de ECB. Deze 20% bestaat voor ongeveer 9 procentpunt uit staatsobligaties van eurolanden die de ECB aankoopt. Deze obligaties staan op de balans van de ECB. Eventuele verliezen die voortvloeien uit deze obligaties zullen allereerst ten laste komen van de voorzieningen van de ECB. Als de voorziening uitgeput is, worden eventueel resterende verliezen eerst in de lopende winst van de ECB opgevangen en daarna pas verdeeld conform de kapitaalsleutel. Dit betekent dat de indirecte blootstelling van DNB op staatsobligaties van andere eurolanden maximaal 5,86% van deze 9 procentpunt bedraagt (dit is ca. 0,5%).10
Uit het bovenstaande blijkt dat eventuele verliezen die zich voordoen bij een afschrijving van obligaties die op de balans staan van het Eurosysteem met name zullen neerslaan bij de nationale centrale bank van het land dat in de problemen is. Voor DNB bestaat de blootstelling onder PSPP voornamelijk uit Nederlandse staatsobligaties en hieraan gelieerde instanties11 en is de blootstelling op obligaties van andere landen en supranationale obligaties relatief beperkt.
Daarnaast hebben zowel DNB als de ECB voorzieningen en kapitaal opgebouwd om eventuele verliezen als gevolg van het gezamenlijke monetaire beleid op te kunnen vangen.
Tot slot, is het belangrijk vast te stellen dat de TARGET2-saldi niet de schulden weerspiegelen tussen eurolanden onderling en ook niet de directe blootstelling van DNB op eurolanden met een negatief TARGET2-saldo. Net als alle andere vorderingen en verplichtingen van nationale centrale banken tegenover de ECB, zijn TARGET2-saldi feitelijk boekhoudkundige saldi die niet worden verrekend.
Deelt u de mening dat er geen materieel verschil bestaat tussen directe monetaire financiering en de enorme opkoopprogramma's van staatsschuld van de ECB en dat de no-bailout-clausule van de ECB materieel wordt geschonden? Zo nee, waarom niet?
Directe monetaire financiering betreft het rechtstreeks verschaffen van liquiditeit aan overheden door een centrale bank. Monetaire financiering is verboden volgens artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het op secundaire markten aankopen van staatsobligaties onder het Outright Monetary Transactions (OMT-programma) en het Public Sector Purchase Programme (PSPP) door de ECB is niet hetzelfde als directe monetaire financiering. Dit is in het verleden vastgesteld door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), in de zaken Gauweiler12 en Weiss13. In deze zaken heeft het HvJ-EU gekeken naar de verenigbaarheid van het OMT-programma en het PSPP van de ECB met het Unierecht, en geoordeeld dat de opkoopprogramma’s niet strijdig zijn met het verbod op monetaire financiering, gezien de vormgeving van de programma’s.
Deelt u de mening dat door de massale staatsschuld op de balans van de ECB de eurobonds de facto al bestaan omdat bij niet-betaling de schade direct of indirect uiteindelijk pro rata door de eurozonelanden wordt gedeeld? Zo ja, wat stelt u voor om deze praktijk te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn recente Kamerbrief14 over veilige activa en RTSE beslaan vormen van eurobonds uitgifte onder een zogenaamde joint en several garantie, waarbij eventuele verliezen als een overheid in de eurozone in wanbetaling gaat niet alleen naar rato worden verdeeld over de andere landen («several»), maar waarbij landen ook voor het geheel aanspreekbaar zijn («joint»). Hierbij is in geval van de ECB-programma’s zoals PSPP en PEPP geen sprake. Opkoop van staatsobligaties door nationale centrale banken gebeurt voor eigen risico en rekening van deze centrale banken, en de winsten en verliezen landen daardoor bij het land waarin de centrale bank gevestigd is. Hierbij is dus geen sprake van risicodeling een situatie waarin bij niet-betaling de individuele lidstaten ook voor het geheel aansprakelijk zijn («joint and several»).
Wat is uw opvatting over tijdelijke, op de gevolgen van coronagerelateerde schade gerichte, directe monetaire financiering via nationale centrale banken?
Volgens artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het verboden voor nationale centrale banken om direct liquiditeit te verschaffen aan overheden. Direct liquiditeit verschaffen aan overheden is een vorm van monetaire financiering en druist daarmee in tegen artikel 123 van het VWEU. Ik hecht aan het verbod op monetaire financiering. Indien overheden hun uitgaven direct kunnen financieren bij de nationale centrale bank kan dit de onafhankelijkheid van de centrale bank aantasten en daarmee het risico op uit de hand lopende inflatie verhogen. Daarnaast kan het de prikkels voor een duurzaam begrotingsbeleid verlagen.
Hebt u kennisgenomen van de uitspraken van uw Franse collega Le Maire in het Griekse zakenblad Ekathimerini, waarin hij stelt dat (tijdelijke) vormen van eurobonds nodig zijn om te voorkomen dat Nederland en Duitsland anders een concurrentievoordeel hebben omdat zij lagere tekorten hebben en dus meer geld kunnen aanwenden voor herstel?2 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Het klopt dat sommige landen meer begrotingsruimte hebben dan andere. Echter, robuust herstel vereist een combinatie van investeringen en hervormingen. Hiervoor hebben alle landen voldoende begrotingsruimte nodig. Daarnaast is het kabinet in algemene zin van mening dat de gemeenschappelijke uitgifte van schuldpapier, afgezien van schulduitgifte die al plaatsvindt in het kader van bijvoorbeeld de ESM-steunprogramma’s, ongewenst is. De gemeenschappelijke uitgifte van schuld vormt geen oplossing voor de structurele uitdagingen van lidstaten en kan prikkels voor verstandig beleid op nationaal niveau ondermijnen.
De bestrijding van de eikenprocessierups, waardoor ook andere insecten gedood worden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zeker 195 gemeenten spuiten tegen eikenprocessierups»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van De Vlinderstichting dat de bestrijding van de eikenprocessierups met aaltjes of bacteriepreparaten alle soorten rupsen doodt die op eiken leven, hoewel beide middelen worden aangemerkt als zijnde biologisch?
Deze conclusie deel ik met de Vlinderstichting. De veroorzakers van plagen hebben natuurlijke vijanden die van nature voorkomen in Nederland. Omwille van de volksgezondheid wordt op plekken waar de overlast voor mensen en dieren groot is de eikenprocessierups bestreden met aaltjes en bacteriepreparaten. Hierbij kunnen ook andere insecten met een soft body, zoals andere rupsen, worden getroffen. De naam «biologisch» wordt gebruikt, omdat aaltjes macro-organismen zijn en tot de biologische bestrijders behoren. Een bacteriepreparaat bestaat uit micro-organismen en behoort daarom tot de biologisch gewasbeschermingsmiddelen of biociden.
Kunt u bevestigen dat er in de maanden april en mei ruim honderd soorten nachtvlinders in het rupsenstadium op eiken leven en kunt u bevestigen hoeveel van deze soorten wettelijk beschermd zijn?
Eiken herbergen vele honderden soorten insecten waaronder ook rupsen van nachtvlinders. Nederland kent drie soorten nachtvlinders die wettelijk beschermd zijn: de Spaanse vlag (Euplagia quadripunctaria), de Teunisbloempijlstaart (Proserpinus proserpina) en de Bosrandspinner (Eriogaster catax). Geen van deze nachtvlinders heeft de eik als haar waardplant.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan is op plaatsen waar beschermde vlindersoorten voorkomen? Zo ja, welke instantie is verantwoordelijk voor de controle en handhaving daarop en hoe wordt voorkomen dat de Wet natuurbescherming wordt overtreden?
Het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen mag enkel in overeenstemming met het gebruiksvoorschrift en de gebruiker dient zorg te dragen dat er geen beschermde diersoorten worden gedood. De NVWA en ILT handhaven op de wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De provincies, en in voorkomende gevallen de omgevingsdiensten voor hen, handhaven op de Wet natuurbescherming.
Beaamt u dat de term «biologische bestrijding» in het geval van aaltjes en bacteriepreparaten misleidend is, omdat deze vorm van bestrijding onbedoeld alle aanwezige rupsen doodt, daarmee het biologisch evenwicht en de biodiversiteit schaadt en dus niet natuurvriendelijk is?
Voor het antwoord verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat proeven met werkelijk natuurvriendelijke oplossingen, zoals het aantrekken van natuurlijke vijanden van de eikenprocessierups, hebben laten zien het aantal eikenprocessierupsnesten daarmee met 80% verminderd kan worden?2
Op 9 april jl. heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over het beleid rondom de bestrijding van de overlast van de eikenprocessierups en de rol van het Kennisplatform Processierups (Kamerstuk 27 858, nr. 507). In de brief benadruk ik het belang van een natuurlijke balans. Een omgeving met een rijke en robuuste variëteit aan plant- en diersoorten geeft natuurlijke weerstand tegen plaagsoorten en is verreweg de te prefereren optie. Echter, biodiversiteitsherstel duurt jaren en experts geven aan dat natuurlijke bestrijders ten tijde van een plaag met grote overlast niet voldoende zijn en aanvullende inzet nodig is.
Bent u bereid om u in te zetten voor het exclusief inzetten van natuurvriendelijke oplossingen om de eikenprocessierupsen te bestrijden en hierover in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en met het Kennisplatform Processierups? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit neemt deel aan het Kennisplatform Processierups en is daar reeds in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en andere betrokken organisaties. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.
Nederlandse kritiek op vermeende onderdelen van het Israëlische regeerakkoord |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «11 European ambassadors warn Israel against West Bank annexation»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse ambassadeur formeel bezwaar heeft gemaakt tegen vermeende plannen van de momenteel te formeren Israëlische eenheidsregering? Zo ja, waar heeft de Nederlandse ambassadeur precies bezwaar tegen gemaakt? Waarom acht u dergelijke inmenging in de binnenlandse formatie-aangelegenheden van een bevriende buitenlandse mogendheid legitiem? Hoe zou u reageren als de Israëlische ambassadeur zich in de Nederlandse kabinetsformatie met binnenlandse thema’s zou bemoeien?
Nederland heeft samen met andere gelijkgestemde landen (waaronder Frankrijk, Duitsland, VK, Italië en de EU-delegatie) aangedrongen de aanbesteding voor de uitbreiding van de nederzetting bij Givat Hamatos niet door te laten gaan. Nederland en de EU beschouwen nederzettingen als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor vrede.
Tevens hebben de ambassadeurs de gedeelde zorgen overgebracht over het voornemen om vanaf 1 juli a.s. mogelijk stappen te zetten richting annexatie van delen van de bezette Palestijnse gebieden.
Indien de te formeren Israëlische eenheidsregering de dorpen en steden in betwist gebied onder Israëlisch burgerlijk recht in plaats van militair recht stelt, zou dat volgens u de Nederlandse belangen schaden? Zo ja, kunt u hierover concreet uitweiden? Beïnvloedt het Arabisch-Israëlische conflict de binnenlandse veiligheid van Nederland? Zo ja, houdt dit verband met de massale immigratie? Zo nee, waarom heeft de Nederlandse ambassadeur in Israël bezwaar gemaakt tegen vermeende plannen van de nieuwe eenheidsregering?
De nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden zijn strijdig met internationaal recht. Annexatie is in strijd met internationaal recht en acceptatie ervan schept een gevaarlijk precedent in andere territoriale conflicten waarbij landen diepe historische banden aanvoeren als rechtvaardiging voor territoriale aanspraken buiten hun eigen grondgebied (zie ook de Kamerbrief van 3 maart jl. over de appreciatie van het Amerikaanse plan voor het Israëlisch-Palestijns
conflict). Bovendien kan annexatie de twee-statenoplossing op basis van internationaal recht, de eerdere akkoorden en de internationale parameters onmogelijk maken. Nederland en de EU zetten zich daarom in om Israël te bewegen af te zien van annexatie. Het Kabinet verwijst ook naar de verklaring van HV Borrell d.d. 18 mei jl.2
Bent u bereid Nederlandse diplomaten in Israël in West-Jeruzalem te laten wonen, net zoals Nederlandse diplomaten bij de Palestijnse Autoriteit woonachtig zijn in Oost-Jeruzalem? Zo nee, wat is uw oordeel over de Israëlische perceptie dat u van mening bent dat Jeruzalem meer toebehoort aan de Palestijnen dan aan Israël? Geeft deze discrepantie geen blijk van de vooringenomenheid van de Nederlandse regering tegen Israël?
Het Kabinet herkent de beschreven perceptie niet. Nederland onderhoudt goede, vriendschappelijke relaties met Israël. Voor de keuze van woonplaats van Nederlandse diplomaten wordt verwezen naar de antwoorden op Kamervragen van het lid Baudet d.d. 16 maart jl. (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2114).
Hoeveel geld geeft Nederland in 2020 aan Israëlische en Palestijnse NGO’s? Kunt u een zo specifiek mogelijk overzicht geven van de organisaties en projecten waar dit geld naartoe gaat? Hoe controleert u dat daarbij uitvoer wordt gegeven aan de aangenomen motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 23 432, nr. 438) en dat dit geld niet vloeit naar organisaties die boycots of sancties tegen Israël bevorderen?
Nederland draagt met gedelegeerde middelen bij aan o.a. projecten uitgevoerd door Palestijnse en Israëlische NGO’s op de prioriteitsgebieden Rechtstaat/justitie/veiligheid, water/land/energie en private sector ontwikkeling.
Op het terrein van de rechtstaat, justitie en veiligheid steunt Nederland watchdog organisatie Musawa (300.000 euro), The Palestinian Center for Policy and Survey Research (33.000 euro) en de Palestijnse onafhankelijke mensenrechten commissie ICHR (200.000 euro). Tevens ondersteunt Nederland via UNDP een aantal Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties (zie ook het antwoord op vraag 6).
Uit dit rechtstaat budget wordt ook de bijdrage gefinancierd aan de verzoeningsprojecten («people to people» contact tussen Israëlische en Palestijnse burgers), die voornamelijk worden uitgevoerd door Israëlische en Palestijnse NGOs (het budget daarvoor is conform toezegging aan uw Kamer 1 miljoen euro per jaar). Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is tijdens het Algemeen Overleg op de situatie in het Midden-Oosten (zie Kamerstuk 23 432, nr. 488 d.d. 19 april 2018), is een aantal van deze projecten gezien de aard van de activiteiten en de risico’s voor de betrokkenen als vertrouwelijk aangemerkt (zie ook graag de beantwoording van vraag 7 en 8).
Op het terrein van water/land/energie steunt Nederland een consortium van Palestijnse NGO’s bij toegang tot landbouwgrond, water voor irrigatie en het opzetten van agro-bedrijven (Land Water Resource Management – 1,6 miljoen euro) en een Israëlische humanitaire NGO bij de installatie van zonne-energie gedreven waterpompen (COMET-ME, 700.000 euro).
Tot slot werkt Nederland aan private sector ontwikkeling in de Palestijnse Gebieden (2 miljoen euro), o.a. via steun aan ICT / jeugdwerkgelegenheid (uitgevoerd door de NGO Gaza Sky Geeks / Mercy Corps, 450.000 EUR) en inzet op verbetering systeem lokale onroerend goed belasting (uitgevoerd door VNG internationaal – lokale afdeling, 210.000 EUR).
Alle bedragen hier genoemd zijn de gebudgetteerde bedragen voor 2020.
Alle organisaties worden zorgvuldig getoetst en doorgelicht volgens bestaande criteria. Met organisaties wordt onder andere afgesproken dat er geen activiteiten worden gefinancierd met door Nederland verstrekte fondsen die Boycott, Divestment, Sanctions(BDS) tegen Israël propageren.
Aan welke momenteel ongespecificeerde organisatie en welk momenteel ongespecificeerd project geeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah 6,13 miljoen euro uit van juli 2019 tot juni 2022 onder de noemer «RAM CIVIL SOCIETY SUPPORT»?2 Waarom worden deze organisatie en dit project niet bij naam genoemd?
Dit betreft steun aan een fonds van UNDP, zoals ook genoemd op openaid.nl, met kenmerk 4000003027, genaamd «Civil Society Organizations for Inclusiveness, Democratic Governance, and Human Rights», dat dient ter ondersteuning van Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties. Het kabinet geeft hiermee invulling aan de motie Sjoerdsma (Kamerstuk 23 432, nr. 425) inzake steun aan mensenrechtenorganisaties in Israël. De volgende organisaties ontvangen financiering vanuit dat fonds: B’Tselem, Gisha, Breaking the Silence, BIMKOM, Yesh Din, Al-Mezan, Society of St. Yves, The Palestinian Working Women Society for Development, Women’s Affairs Center en AMAN (Transparency Palestine). Deze organisaties zien toe op de naleving van mensenrechten door zowel de Israëlische overheid als de Palestijnse Autoriteit en Hamas in Gaza in de Palestijnse Gebieden.
Aan welke momenteel ongespecificeerde organisatie en welk momenteel ongespecificeerd project geeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah 8,10 miljoen euro uit van april 2019 tot december 2021 onder de noemer «Project in Ramallah»?3 Waarom worden deze organisatie en dit project niet bij naam genoemd?
Dit betreft de Nederlandse bijdrage aan het Office of the Quartet (OQ) waarmee strategische samenwerking tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit op economische deelgebieden wordt ondersteund. Dit draagt enerzijds bij aan de opbouw van een levensvatbare Palestijnse Autoriteit en anderzijds aan het verbeteren van onderlinge relaties tussen Israëliërs en Palestijnen. De organisatie speelt ook een belangrijke rol bij de voorbereiding en uitvoering van de Nederlandse trilaterale werkgroepen op het gebied van water, energie en grensovergangen.
Aan welke momenteel ongespecificeerde organisatie en welk momenteel ongespecificeerd project geeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah 200.000 euro uit van november 2018 tot januari 2021 onder de noemer «Project in Palestian [sic] adm. Area?4 Waarom worden deze organisatie en dit project niet bij naam genoemd?
Dit betreft een van de verzoeningsprojecten waarmee het kabinet uitvoering geeft aan het regeerakkoord om zich in te zetten voor verbetering van de onderlinge relaties tussen Israëliërs en Palestijnen. Op verzoek van de uitvoerende organisatie, gezien de gevoeligheid van deze onderlinge contacten in de Israëlisch-Palestijnse context en mogelijke persoonlijke risico’s voor de betrokkenen, wordt dit project als vertrouwelijk gekwalificeerd en wordt de organisatie en het project niet bij naam genoemd.
Wilt u voortaan volledige openheid bieden over van Nederlands belastinggeld gesubsidieerde projecten in Israël en de Palestijnse gebieden, zodat de Kamer kan controleren of gehoor wordt gegeven aan de aangenomen motie-Van der Staaij?
Zie antwoord op vraag 12.
Wilt u zorgdragen dat op websites als OpenAid NL, die in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt samengesteld om openheid te bieden over de besteding van Nederlandse ontwikkelingsgelden, niet van «State of Palestine» wordt gesproken, aangezien Nederland geen Palestijnse staat erkent? Zo nee, waarom niet?
De website «Openaid.nl» toont de Nederlandse open data conform de internationale standaard van het International Aid Transparency Initiative (IATI). Onderdeel van deze internationale standaard is een landenlijst, de zogenaamde «country codelist» (http://reference.iatistandard.org/203/codelists/Country/), welke is gebaseerd op de internationale ISO 3166 standaard. Alle organisaties die IATI publiceren maken verplicht gebruik van deze landenlijst. In deze lijst staan de Palestijnse Gebieden genoemd onder de code PS (Palestine, State of). Dit is niet een keuze van Nederland, maar van het internationale IATI netwerk. Het wijzigen van de benaming kan alleen als alle landen die aangesloten zijn bij het IATI netwerk ermee instemmen, wat onwaarschijnlijk is.
Hoeveel geld heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de afgelopen tien jaar aan projecten met de NGO Al-Mezan uitgegeven? Geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog steeds geld aan projecten van Al-Mezan? Zo ja, bent u ervan op de hoogte dat deze organisatie consequent aan het Israëlische leger als «Israeli occupation forces» refereert en daarmee het Israëlische zelfbeschermingsrecht in twijfel trekt?5 Bent u ervan op de hoogte dat Al-Mezan een statement van de NGO Al-Haq heeft ondertekend waarin heel Jeruzalem, inclusief West-Jeruzalem, als bezet gebied wordt beschouwd?6 Hoe draagt een dergelijke houding in uw ogen bij aan het realiseren van vrede? Bent u bereid voortaan geen geld meer te geven aan Al-Mezan en andere Palestijnse NGO’s die Israëls bestaansrecht in twijfel trekken?
In de periode juli 2019 – juni 2022 ontvangt Al-Mezan gemiddeld een jaarlijkse bijdrage van USD 140.575, via het in antwoord op vraag 6 genoemde fonds van UNDP. Zoals aangegeven in de openbare mensenrechtenrapportage 2018, bedroeg de Nederlandse bijdrage aan Al-Mezan in dat jaar € 192.280. In 2019 ging er daarnaast € 9.775 naar Al-Mezan, dit betrof een eindbetaling voor werk verricht in 2018.
In de periode 2014 – 2017 droeg Nederland samen met andere donoren bij aan het International Humanitarian Law / Human Rights Secretariat. De Nederlandse bijdrage aan dat fonds bedroeg USD 4.525.000. Al-Mezan ontving uit dit fonds in die periode van de donoren een totale bijdrage van USD 681.300. In de periode 2009 – 2013 ontving Al-Mezan een bijdrage vanuit een donorconsortium waar de Nederlandse overheid aan bijdroeg.
Al-Mezan is een onafhankelijke organisatie die richt zich op het bevorderen van mensenrechten in met name Gaza. De organisatie monitort daarbij het optreden van de Palestijnse Autoriteit en Hamas in Gaza, als ook het Israëlisch handelen in de Palestijnse gebieden. Het werk van Al-Mezan is in lijn met het Nederlandse mensenrechtenbeleid, dat bedoeld is ter ondersteuning van een sterk onafhankelijk maatschappelijk middenveld. Zoals het kabinet eerder in antwoord op schriftelijke Kamervragen heeft aangegeven (zie antwoorden op vragen van de leden Van den Hul, Ploumen, Karabulut, Van Ojik en Sjoerdsma van 26 maart 2019 met kenmerk 2019D11897) is het voor maatschappelijke organisaties wereldwijd essentieel dat zij gebruik kunnen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting. De steun aan Al-Mezan is tot stand gekomen na zorgvuldige toetsing, het kabinet ziet derhalve geen aanleiding om de steun aan deze organisatie stop te zetten.
Bent u bereid om bij de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2021 een uitgebreid overzicht te geven van organisaties waaraan Nederlands ontwikkelingsgeld wordt besteed, voordat de beide Kamers der Staten-Generaal erover stemmen?
Via openaid.nl wordt openheid gegeven over organisaties die ODA-gelden ontvangen, tenzij er dringende redenen zijn voor vertrouwelijkheid. Het kabinet voert verder de motie Van der Staaij over beëindiging van financiering van organisaties die een boycot van of sancties tegen Israël nastreven of bevorderen uit op de wijze zoals omschreven in de Kamerbrief van 7 juli 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 439) en de antwoorden op schriftelijke vragen van 23 november 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 442). Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Zoals aangegeven in de Kamerbrief hanteert het kabinet de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël propageren. Het feit dat organisaties de beweging die oproept tot Boycott, Divestment and Sanctions (BDS-beweging) ondersteunen is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering van deze organisaties, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. (zie ook de antwoorden op Kamervragen van het lid Kuzu, d.d. 13 januari 2020, met kenmerk 2019Z26067).