De extra wachttijd voor VGZ-verzekerden bij Zuyderland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Extra wachttijd voor VGZ-verzekerden bij Zuyderland»?1
Ja.
Wat betekent dit voor de patiënten van het Zuyderland ziekenhuis die verzekerd zijn bij VGZ?
VGZ heeft in gezamenlijkheid met Zuyderland voor 2019 afspraken gemaakt over het maximaal door Zuyderland aan zorg voor VGZ-verzekerden te besteden bedrag. Dit afgesproken bedrag wordt in 2019 naar verwachting overschreden. VGZ heeft om die reden samen met Zuyderland afgesproken om een extra wachttijd van 8 weken in te stellen voor een beperkt aantal planbare zorgvragen.
Als iemand al patiënt is bij het Zuyderland ziekenhuis, dan heeft dit geen gevolgen. Het heeft alleen gevolgen voor nieuwe VGZ-patiënten die vanaf 9 augustus worden doorverwezen naar het Zuyderland voor een beperkt aantal planbare behandelingen. Deze zorgvragen zijn: staar, heup- of een knievervanging, liesbreuk en enkele planbare KNO-aandoeningen. Patiënten krijgen te maken met een extra wachttijd. Het is aan de patiënt om deze extra wachttijd te accepteren of met VGZ op zoek te gaan naar een andere zorgaanbieder. Hiertoe wordt de patiënt in het eerste telefonische contact met Zuyderland gewezen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de afdeling Zorgadvies en bemiddeling van VGZ. De zorgadviseurs van VGZ bekijken samen met de patiënt naar de persoonlijke situatie, geven persoonlijk advies en begeleiden waar nodig. Er zijn in de buurt van het Zuyderland een beperkt aantal ziekenhuizen beschikbaar. Maar VGZ geeft aan dat er in de regio ruim voldoende kwalitatieve, hoogwaardige zorg beschikbaar is, waar patiënten naar doorverwezen kunnen worden. Volgens het oordeel van de NZa is er inderdaad voldoende alternatief zorgaanbod. Bij eventuele knelpunten die in de komende periode zouden ontstaan in de zorgplicht, zal de NZa bezien of nadere actie nodig is.
Vindt u het ook onwenselijk dat voor patiënten die verzekerd zijn bij VGZ een extra wachttijd wordt gehanteerd voor een aantal planbare operaties? Kunt u een toelichting geven?
Ik vind het vervelend als mensen langer moeten wachten. Dit is het gevolg van afspraken tussen het ziekenhuis en de zorgverzekeraar.
VGZ-verzekerden kunnen zich voor zorgbemiddeling melden bij de afdeling Zorgadvies van VGZ. Een zorgadviseur informeert de verzekerde vervolgens over de wachttijd bij andere zorgaanbieders in de regio en kan doorverwijzen naar andere hulpverleners in de regio als de patiënt niet kan of wil wachten. De zorgadviseur houdt hierbij zoveel mogelijk rekening met de persoonlijke omstandigheden en voorkeuren van de verzekerden. Eventuele extra kosten, zoals reis- en parkeerkosten worden door VGZ vergoed.
Vindt u het ook oneerlijk dat deze wachttijd alleen geldt voor patiënten die verzekerd zijn bij VGZ? Kunt u een toelichting geven?
Nee, dat vind ik niet oneerlijk. Dat is inherent aan de mogelijkheid die er is om te kiezen tussen een natura- en een restitutiepolis. Mensen kunnen kiezen voor een restitutiepolis, voor een naturapolis waarbij budgetplafonds zijn afgesproken, maar ook voor een naturapolis waar dergelijke afspraken tussen ziekenhuis en verzekeraar niet worden gemaakt. Ik verwijs u voor een volledige toelichting op de rechten en voorwaarden van de verschillende typen verzekeringen naar mijn brief dd 20 december 2018 aan uw Kamer (Kamerstuk 29 689, nr. 956).
Het is voor mij juist een groot goed dat mensen vrijheid in de keuze van een zorgverzekeraar en type zorgverzekering hebben. Het is hierbij wel van groot belang dat het voor verzekerden helder is wat de voorwaarden zijn die gelden. VGZ geeft aan dat verzekerden in december 2018 geïnformeerd zijn over de afspraak met Zuyderland (en andere ziekenhuizen) en de mogelijke consequenties voor verzekerden. Deze informatie is direct na het sluiten van het contract in december 2018 in de Zorgzoeker opgenomen.
Wat kunt u voor de gedupeerde patiënten die verzekerd zijn bij VGZ betekenen?
Ik zou de term «gedupeerd» niet gebruiken. Waar het mij om gaat is dat mensen die een dergelijke polis hebben afgesloten, waarbij onderliggend budgetplafonds zijn afgesproken, op een heldere wijze worden gewezen op de mogelijkheden. Daar let ik, via de NZa, ook op. Ook kijkt de NZa hoe dit nog verder kan worden verbeterd. De NZa is op dit moment bezig om de «regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» aan te passen om deze meer aan te laten sluiten bij de informatiebehoefte van verzekerden, hierbij is ook een wijziging voorzien in de informatieverstrekking rondom volumeafspraken en omzetplafonds.
Bent u bereid om met het Zuyderland ziekenhuis in gesprek te gaan om op zoek te gaan naar een andere oplossing waarbij patiënten niet gedupeerd worden? Zo ja, op welke termijn verwacht u met het ziekenhuis in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, de oplossingen die nu geboden worden, passen bij de afspraken die gemaakt zijn tussen verzekeraar, ziekenhuis en verzekerde. Zuyderland en VGZ hebben laten weten dat het zorgaanbod in de regio en de doorgeleiding van VGZ-verzekerden goed geborgd is. VGZ en Zuyderland werken op deze manier samen
om ook in de toekomst de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden en de gemaakte afspraken uit het bestuurlijk akkoord medisch-specialistische zorg 2019–2022 na te komen en dit is ook de rol die ik van hen verwacht.
Vorige week werd bekend dat ook in het Ikazia ziekenhuis in Rotterdam een patiëntenstop voor VGZ-verzekerden is afgekondigd; maakt u zich zorgen om patiënten die bij VGZ verzekerd zijn? Krijgen zij nog de zorg die zij kunnen verwachten?
Ik maak mij geen zorgen over patiënten die bij VGZ verzekerd zijn. VGZ heeft, net zoals andere zorgverzekeraars, hun zorgplicht. Daar zie ik, met behulp van de NZa, op toe.
Gaat u hierover met VGZ in gesprek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 6.
Welke andere maatregelen bent u van plan te nemen om ervoor te zorgen dat alle patiënten van het Zuyderland ziekenhuis en het Ikazia ziekenhuis, dus ook patiënten die verzekerd zijn bij VGZ, zeker kunnen zijn van goede en snelle zorg? Kunt u een toelichting geven?
Ik neem geen specifieke maatregelen voor die twee ziekenhuizen. Met de aanpak zoals beschreven in de beantwoording op voorgaande vragen is goede en toegankelijke zorg geborgd.
De artikelen over Privazorg van Follow the Money en Trouw |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen over PrivaZorg van Follow the Money en Trouw?1 2
Ja.
Bevatten genoemde artikelen voor u nieuwe feiten? Welke zijn dat en zijn die feiten aanleiding tot nader onderzoek en/of aanvullende maatregelen (in de casus PrivaZorg als ook meer algemeen in het kader van het tegengaan van misstanden zoals hier aan de orde)?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft dit voorjaar een uitgebreid rapport uitgebracht over haar onderzoek dat in 2018 en 2019 heeft plaatsgevonden en betrekking had op Privazorg in de periode 2013–20193.
In 2013 heeft de IGJ onderzoek gedaan n.a.v. signalen met betrekking tot de kwaliteit van zorg. Dit heeft ertoe geleid dat in 2015 verscherpt toezicht is ingesteld bij drie steunpunten van Privazorg. In 2015 ontving de IGJ ook signalen over de wijze waarop Privazorg is georganiseerd. Destijds had de IGJ in haar toezicht minder aandacht voor de governance en bedrijfsvoering van zorgaanbieders.
In 2018 heeft de IGJ, samen met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), naar aanleiding van een melding opnieuw een onderzoek gestart naar Privazorg. In dit onderzoek stond de naleving van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen (Wkkgz), de Governancecode Zorg en de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) centraal en lag de focus op de governance en bedrijfsvoering. De IGJ heeft het eerder ingestelde verscherpt toezicht, dat was ingesteld vanwege bestuurlijke onrust bij Privazorg, aangevuld met de bevindingen uit dit onderzoek.
De IGJ en de NZa hebben eerder aangegeven4 dat hen de bevoegdheid ontbreekt specifiek onderzoek te doen naar integere en professionele bedrijfsvoering, belangenverstrengeling, wegsluizen van zorggelden en het optuigen van complexe twijfelachtige bedrijfsstructuren.
In mijn brief van 9 juli 20195 aan Uw Kamer heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen om wetgeving voor te bereiden met betrekking tot wettelijke normen op het gebied van de transparante, integere en professionele bedrijfsvoering en randvoorwaarden voor dividenduitkering in de extramurale zorg.
Ook binnen de huidige wettelijke kaders spannen de toezichthouders zich maximaal in om problematiek op het gebied van de integere en professionele bedrijfsvoering bespreekbaar te maken, en ongewenste situaties te onderzoeken en adresseren. Daartoe hebben zij in 2018 een gezamenlijk programma Toezicht op integere bedrijfsvoering opgericht en werken zij intensief samen in verschillende dossiers.
Wat vindt u ervan dat voor toezichthoudende overheidsorganen in de zorg, relevante gegevens door een ander overheidsorgaan (in dit geval de Belastingdienst) niet met hen zijn gedeeld, waardoor misstanden langere tijd «onder de radar bleven» en miljoenen euro’s aan zorggeld konden worden weggesluisd?
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst is belast met de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving. In 2007 was het enkel mogelijk om een fiscaal delict met inachtneming van de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten (hierna: ATV-richtlijnen6) aan te melden voor het zogenoemde tripartiete overleg7. Hiertoe is in de regel geen aanleiding bij betalingen die als salarissen en beloningen zijn aangegeven, aangezien het niet aan de Belastingdienst is om te oordelen over de hoogte van de beloningen aan bestuurders van zorgorganisaties. Als partner binnen het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) wisselt de Belastingdienst bij de uitvoering van zijn fiscale taken en binnen de kaders van wet- en regelgeving signalen uit die het toezicht op het zorgdomein raken en waarbij tevens een vermoeden van onrechtmatigheid bestaat. De IGJ en NZa maken ook onderdeel uit van dit samenwerkingsverband. Het IKZ bestaat sinds 1 november 2016.
Is inmiddels geborgd dat het in bovenstaande vraag aan de orde gestelde zich in voorkomende gevallen niet meer voordoet en relevante informatie dus wordt gedeeld?
Het IKZ is in 2016 opgericht. Het IKZ is een samenwerking van de Belastingdienst (inclusief FIOD), het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), de IGJ, de Inspectie SZW (ISZW), de NZa, het Openbaar Ministerie (OM), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Het IKZ beoogt de integriteit van de zorgsector verder te versterken. Het doel is om via het combineren van informatie de IKZ-partners in staat te stellen fraude in de zorg effectiever aan te pakken. Binnen het IKZ kunnen partijen informatie uitwisselen binnen de kaders van wet- en regelgeving daarvoor.
Indien u de vierde vraag niet onverkort bevestigend kunt beantwoorden, wat zijn dan de belemmeringen (geweest) om een en ander te regelen en bent u bereid (in samenspraak met uw collega’s) alsnog te zorgen dat relevante informatie tussen betrokken overheidsinstanties in voorkomende gevallen vlot en volledig wordt gedeeld?
Het uitwisselen van gegevens via het IKZ stuit nu nog op enkele knelpunten. Er zijn niet altijd wettelijke grondslagen aanwezig om onderling gegevens te mogen verstrekken, waardoor (informatie-)achterstand op frauderende partijen in stand blijft. Met het wetsvoorstel Wbsrz (Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg) wordt gegevensuitwisseling via het IKZ verder verbeterd door het IKZ een eigen wettelijke taak en grondslag te geven. Het streven is dit wetvoorstel begin 2020 aan de Tweede Kamer te verzenden.
Wat vindt u ervan dat blijkbaar pas na herhaaldelijk aandringen actie is ondernomen op de concrete melding van een klokkenluider, die nota bene behoorlijk wat kennis had van de gang van zaken bij PrivaZorg, als ook dat daarover nauwelijks terugkoppeling naar betrokkene heeft plaatsgevonden? Welke overwegingen hebben daarbij een rol gespeeld?
Begin 2018 is een melding binnengekomen bij de IGJ en de NZa. In april 2018 is het dossier onderzocht en beoordeeld binnen het IKZ. Vervolgens heeft de IGJ het onderzoek samen met de NZa in de zomer van 2018 opgepakt. Met de melder zijn diverse gesprekken gevoerd door de NZa in de periode voor het onderzoek. De IGJ heeft met de melder de afspraak gemaakt deze op de hoogte te houden van het onderzoeksproces, niet van de onderzoeksinhoud. Dit is ook gebeurd.
De melder is voorafgaande aan de publicatie van het verscherpt toezicht niet geïnformeerd vanwege het feit dat de zorgaanbieder nog tot de dag van publicatie bezwaar kan aantekenen tegen de publicatie. De melder was verrast over de publicatie en heeft vragen vanuit de media gekregen. De IGJ heeft met de melder hierover gesproken en excuses aangeboden.
Kunt u zich voorstellen dat het bovenstaande potentiële klokkenluiders ervan kan weerhouden misstanden te melden, waardoor die misstanden langer dan nodig kunnen voortduren en geld dat voor zorg is bestemd niet aan zorg wordt besteed? Hoe borgt u dat meldingen van klokkenluiders voortvarend worden opgepakt?
Evenals de IGJ vind ik het belangrijk dat misstanden gemeld worden. Het melden van misstanden moet veilig kunnen gebeuren. Gedurende een lopend onderzoek verschaft de IGJ geen informatie over de inhoud van het onderzoek aan melders. Dit is noodzakelijk voor een zorgvuldig verloop van het onderzoek.
Vindt u het een wenselijke situatie dat zorgbestuurders toezicht houden op zorgbestuurders (zoals in dit geval, waarin de bestuurder van een andere zorginstelling deel uitmaakte van de Raad van Toezicht van PrivaZorg)? Zo nee, wat gaat u er aan doen om dat te voorkomen?
Ik vind het niet onwenselijk wanneer zorgbestuurders tevens toezichthouder zijn bij een andere zorginstelling. Zij kunnen immers hun kennis en ervaringen als bestuurder aanwenden voor het toezicht. Hierbij is het uiteraard wel van belang dat er geen sprake is van belangenverstrengeling. De Goverancecode Zorg 2017 bevat bepalingen om dit te voorkomen. Daarnaast werk ik aan een wetsvoorstel met maatregelen omtrent integere en professionele bedrijfsvoering waarin bepalingen omtrent het tegengaan van (de schijn van) belangenverstrengeling worden opgenomen.
Bent u bereid te regelen dat in een Raad van Toezicht van een zorginstelling altijd iemand zitting heeft namens cliënten?
In artikel 7 van de huidige Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) en in artikel 10 van de nieuwe Wmcz die komend jaar in werking zal treden, is geregeld dat een zorginstelling in haar statuten (of, indien zij geen rechtspersoon is, anderszins schriftelijk) vast moet leggen dat de cliëntenraad in de gelegenheid wordt gesteld om een bindende voordracht te doen voor de benoeming van ten minste één lid van het toezichthoudend orgaan. Met deze regeling wordt het cliëntenbelang naar mijn oordeel afdoende gediend.
Wat vindt u van de wirwar van constructies die PrivaZorg in de loop der tijd heeft opgetuigd? Dragen die naar uw mening bij aan het verlenen van goede zorg of worden er vooral andere «doelen» mee gediend? Bent u bereid aan een en ander paal en perk te stellen?
De IGJ heeft geconcludeerd dat Privazorg niet voldoet aan artikel 3 Wkkgz omdat de voorwaarden voor goede zorg niet op orde zijn vanwege gebrek aan goed bestuur en goed toezicht. De wijze waarop de besturing van Privazorg is vormgegeven, leidt tot het risico dat de maatschappelijke doelstelling van Privazorg als zorginstelling niet gewaarborgd is en de centrale positie van de cliënt onvoldoende tot zijn recht komt. Interne toezichthouders, noch externe toezichthouders konden adequaat toezicht houden op het bestuur van en de geldstromen binnen Privazorg. Kortom, bij Privazorg was er sprake van gebrekkig intern toezicht en belangenverstrengeling binnen een organisatie die niet transparant was. Ik werk dan ook aan wetgeving met maatregelen om juist deze zaken te bevorderen; het tegengaan van belangenverstrengeling, een betere positionering van het intern toezicht en het vergroten van transparantie. Met deze maatregelen wil ik zowel het interne toezicht, als het externe toezicht door de IGJ en NZa op deze punten versterken. Wanneer deze zaken geborgd zijn, is het niet nodig om bepaalde ondernemingsrechtelijke constructies te verbieden. Dit zou bovendien gezien de grote verscheidenheid aan ondernemingsvormen lastig te operationaliseren zijn en een grote en onnodige lastendruk voor de sector met zich meebrengen.
Wat vindt u van de rol van de accountant in dezen? Ziet u aanleiding voor overleg met bijvoorbeeld de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA)?
Na het uitbrengen van haar rapport hebben IGJ en NZA contact gezocht met de AFM en zij hebben reeds gesproken met de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) voor overleg. IGJ, NZa en NBA hebben afgesproken het gesprek over kwaliteitsverbetering van accountants in de zorg voort te zetten. Daarnaast heeft de directeur van de NBA in een openbare reactie aangegeven dat accountants het publiek belang dienen en de samenleving mag verwachten dat ze wegblijven van hetgeen daarmee in strijd is. Het is dus ongewenst als accountants – ook in hun adviesrol – medewerking verlenen aan dubieuze constructies. Daarnaast behoort het tot de taak van een controlerend accountant om zich te vergewissen van de integriteit van hun cliënt en gesignaleerde misstanden aan de orde te stellen, aldus de NBA. Ik sluit mij volledig aan bij deze zienswijze.
Heeft u zicht op het aantal zorginstellingen dat, nu zorgkantoren en zorgverzekeraars daar in hun inkoopvoorwaarden eisen aan stellen, net als PrivaZorg actie dient te ondernemen rondom de verhouding eigen werknemers/zzp-ers, teneinde een nieuw contract te krijgen? Zo nee, wilt u dan actie ondernemen om dat inzichtelijk te krijgen? Heeft u er zicht op of alle zorgkantoren en zorgverzekeraars deze eisen stellen? Heeft u zicht op het aantal instellingen dat daar niet aan kan voldoen en wat dat uiteindelijk betekent voor het kunnen ontvangen van zorg door cliënten?
Zorgkantoren hanteren landelijk de richtlijn dat zorgaanbieders tenminste 2/3 van de verwachte gecontracteerde zorg zelf leveren. Zorgkantoren vragen om een bestuursverklaring van alle zorgaanbieders die in aanmerking willen komen voor een contract. Hierin vermelden zorgaanbieders hoeveel onderaannemers/zzp’ers ze inzetten. Zorgkantoren controleren hierop bij inschrijving. In een zeer beperkt aantal zijn afspraken gemaakt dat een zorgaanbieder, zolang deze niet aan de voorwaarden voldoet, geen nieuwe klanten mag aannemen. Daarnaast hebben zorgkantoren overeenkomsten gesloten met zorgboeren/ coöperaties van kleine zorgaanbieders. Dergelijke constructies worden de komende tijd nader bekeken i.v.m. kwaliteit.
In de wijkverpleging zijn er individuele zorgverzekeraars die bij de contractering voorwaarden stellen aan het deel van de zorgverlening dat de zorgaanbieder niet zelf levert, maar uitbesteedt aan bijvoorbeeld een zzp’er.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het vreemd vinden dat, bijvoorbeeld door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), in dezen geen aangifte bij het Openbaar Ministerie is gedaan? Wat zijn daarvoor de overwegingen geweest?
De IGJ heeft het IKZ geïnformeerd over haar bevindingen. De opsporingsdiensten iSZW en FIOD zijn partij bij het IKZ en kunnen onder gezag van het OM bezien of aanknopingspunten aanwezig zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u zich voorstellen dat, bijvoorbeeld naar aanleiding van aanvullend onderzoek, alsnog aangifte wordt gedaan? Vindt u dat dergelijk onderzoek, bijvoorbeeld naar de in 2013 plaatsgevonden herstructurering van PrivaZorg, alsnog moet plaatsvinden? Zo ja, gaat u daartoe opdracht geven?
De IGJ heeft een extern bureau laten kijken naar de bedrijfsvoering van Privazorg. De IGJ heeft naar aanleiding hiervan het advies gekregen dat nader onderzoek naar alle waarschijnlijkheid geen bewijzen op gaat leveren voor strafbare feiten.
Ingevolge artikel 1.2 en 3.1 van het uitvoeringsbesluit WTZi is een winstoogmerk voor thuiszorginstellingen toegestaan. Uitkering van dividend is toegestaan. Een dividenduitkering mag de continuïteit en kwaliteit van zorg niet in gevaar brengen. In de periode na 2013 was dit niet aan de orde. Om die reden heeft de IGJ ook geen nader onderzoek gedaan.
Houdt u er rekening mee dat PrivaZorg zoals gesteld «op omvallen staat»? Bent u bereid proactief (bijvoorbeeld in coördinerende zin) actie te ondernemen, zodat de continuïteit van zorg voor cliënten bij daadwerkelijk omvallen van PrivaZorg gewaarborgd is?
Indien Privazorg failliet zou gaan, rust op zorgverzekeraars en gemeenten een zorgplicht waardoor zij elders voldoende zorg in moeten kopen en moeten bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een aanbieder terecht kan. De IGJ heeft mij op basis van gesprekken met Privazorg laten weten dat er op dit moment geen aanleiding is om te vrezen voor de continuïteit van zorg, noch de continuïteit van Privazorg.
De podcast 'Met 30 jaar zorg-ervaring terug naar school door de wet BIG 2' |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op Podcast De Dag: «Met 30 jaar zorg-ervaring terug naar school door de wet BIG 2»?1 2
Ik betreur het dat er onrust binnen de beroepsgroep is ontstaan en dat er tal van aannames worden gedaan rondom het wetsvoorstel BIG II die niet juist zijn. Ook in de podcast worden aannames gedaan die geen grondslag vinden in het wetsvoorstel. Een concreet voorbeeld dat in de podcast wordt genoemd is dat een verpleegkundige na invoering van het wetsvoorstel geen injectie meer zou mogen plaatsen, maar dat dit alleen nog maar door een regieverpleegkundige zou mogen worden gedaan. Zoals ik eerder heb benadrukt worden er géén taken en bevoegdheden afgenomen van de huidige groep verpleegkundigen. Zo blijft een verpleegkundige, net als nu, functioneel zelfstandig bevoegd om te injecteren. Daar is geen toezicht of tussenkomst van een regieverpleegkundige voor nodig.
Klopt het dat het onderscheid tussen hbo-opgeleide verpleegkundigen, de vernieuwde beroepsprofielen en de nieuwe, beperktere functieomschrijving voor verpleegkundigen afgestudeerd voor 2012 kan leiden tot een lager salaris voor deze groep?
Met een verwijzing naar de beantwoording van vraag 1 merk ik op dat het wetsvoorstel BIG niet beoogt om taken of bevoegdheden van de verpleegkundige af te nemen. Verder merk ik op dat de vaststelling van het salaris een aangelegenheid is tussen werkgever en werknemer. Het Ministerie van VWS is daar geen partij in.
Gaat de overgangsregeling voor de mbo- en inservice-opgeleide verpleegkundigen (Wet BIG-II) over het maken van een kwaliteitsslag of is het een bezuinigingsmaatregel?
De wens vanuit de beroepsgroep om een onderscheid te maken tussen de mbo- en de hbo-opgeleide verpleegkundige is ingegeven vanuit het oogpunt van kwaliteit van zorg. Partijen hebben mij gevraagd dit onderscheid via de wet te regelen, omdat het hen niet lukte deze discussie de afgelopen 40 jaar te beslechten. De beroepsgroep wil met dit onderscheid verpleegkundigen beter inzetten op taken waarin ze deskundig zijn en waarvoor ze zijn opgeleid. Dit zou – naast het verhogen van kwaliteit – bij moeten dragen aan het verhogen van het werkplezier. Van een bezuinigingsmaatregel is derhalve geen sprake.
Welke doelen van het hoofdlijnenakkoord zullen worden gehaald en hoeveel geld zal er bespaard worden met de invoering van de Wet BIG-II?
Het huidige wetsvoorstel BIG-II is geen onderdeel van het hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg 2019–2022. Verder verwijs ik u graag naar de beantwoording van vraag 3.
Klopt het dat ruim 80% van de ruim 180.000 verpleegkundigen in Nederland niet aan het hbo is afgestudeerd na 2012 en deze groep dus de negatieve gevolgen van deze wet zal ondervinden?
De schatting is dat ongeveer 20.000 verpleegkundigen in het BIG-register geregistreerd staan die na 2012 zijn afgestudeerd aan de Hbo-opleiding verpleegkunde. De conclusie dat de andere verpleegkundigen dus de negatieve gevolgen zal ondervinden, deel ik niet. Zoals ik kenbaar heb gemaakt bij de beantwoording van vraag 1 worden er met het wetsvoorstel beslist geen taken of bevoegdheden afgenomen.
Deelt u de mening dat de kans groot is dat deze wet de kwaliteit van de zorg niet ten goede zal komen, aangezien veel verpleegkundigen taken niet meer mogen uitvoeren waar zij dat eerst nog wel mochten en de kans groot is dat veel ervaring en kennis in de sector verloren gaat?
Uiteraard is het altijd de bedoeling dat wij werken aan de verbetering van de kwaliteit van de zorg, daar spannen wij ons dagelijks voor in. Verder verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 1, waar uiteen wordt gezet dat het huidige wetsvoorstel BIG II niet is gemaakt om taken en bevoegdheden af te nemen van de verpleegkundigen.
Bent u bereid dit voorstel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder kenbaar heb gemaakt is het wetsvoorstel op verzoek van en na veel overleg met onder andere vertegenwoordigers van de beroepsgroep, werkgevers en werknemers tot stand gekomen. Strikt genomen hoeft het onderscheid niet in de wet te worden opgenomen. De beroepsgroep en sociale partners kunnen dit zelf ook in CAO’s of kwaliteitsstandaarden regelen. Zij hebben mij gevraagd het onderscheid via de wet te regelen, omdat het partijen niet lukte deze discussie de afgelopen 40 jaar te beslechten. Gelet op alle recente ontwikkelingen zie ik het huidige wetsvoorstel rondom de regieverpleegkundige in deze vorm niet vliegen. Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan zal daarom verkennen welk draagvlak er is en welke andere opties – zoals CAO’s of kwaliteitsstandaarden – er zijn om functiedifferentiatie te bewerkstelligen. Wat mij betreft staan alle opties open.
De wettelijke grondslag van de pilot van de Raad voor Rechtsbijstand met LegalGuard/Achmea |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over deze pilot? Bent u bekend met het feit dat inmiddels discussie is ontstaan over de wettelijke grondslag van de pilot rechtshulp van LegalGuard/Achmea?1
Ja, ik herinner mij deze vragen. Ik ben bekend met de in de vraag genoemde discussie.
Wat is uw reactie op de constatering dat artikel 13 Wet op de rechtsbijstand regelt door wie rechtsbijstand verleend mag worden en dat inmiddels uit een Wob-verzoek blijkt dat de Raad voor Rechtsbijstand geen regels heeft gesteld voor het aangaan van overeenkomsten met anderen tot het verlenen van rechtshulp? Als geen regels zijn gesteld, waar is dan de bevoegdheid op gebaseerd om anderen (dan de reeds in de Wet op de rechtsbijstand genoemden) rechtshulp te laten verlenen?
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) heeft het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand onder meer tot taak om zorg te dragen voor de organisatie van alsmede de verlening van rechtsbijstand. Op grond van artikel 8, tweede lid, Wrb kan het bestuur van de Raad met het oog op de uitoefening van zijn taken een of meer voorzieningen treffen. De Raad heeft gebruik gemaakt van deze bevoegdheid om een voorziening ex artikel 8, tweede lid, Wrb te treffen, waarbij LegalGuard belast is met rechtsbijstandverlening aan rechtzoekenden. Uit artikel 13, eerste lid, onder b, en tweede lid, Wrb volgt dat medewerkers van een voorziening als bedoeld in artikel 8, tweede lid, Wrb hiertoe bevoegd zijn tot verlening van rechtsbijstand. Hiervoor hoeven op grond van artikel 13, derde lid, Wrb door het bestuur van de Raad geen beleidsregels te worden gesteld.
Klopt het dat LegalGuard geen medewerkers in dienst heeft en de werkzaamheden verricht worden door werknemers van de stichting Achmea Rechtsbijstand? Hoe beoordeelt u dat?
Op grond van artikel 13, eerste lid, onder b, en tweede lid, Wrb kunnen medewerkers van een voorziening belast zijn met rechtsbijstandverlening aan rechtzoekenden. De Wrb stelt geen eisen aan de aard van de arbeidsverhouding tussen de voorziening in de zin van artikel 8, tweede lid, en de medewerkers van die voorziening die de rechtsbijstand daadwerkelijk verlenen.
Wat is volgens u de wettelijke grondslag van deze pilot? Is deze pilot volgens u geheel in overeenstemming met alle wetten en regels? Zo niet, welke consequenties moet dit hebben?
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt de pilot uitgevoerd binnen de wettelijke kaders van de artikelen 7, eerste lid, 8, tweede lid, en 13, eerste lid, onder b, en tweede lid, Wrb. Ik verwijs voorts naar de antwoorden op vragen 2 en 3.
Het gratis moeten leveren van rechtsbijstand door advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat van advocaten op dit moment wordt verwacht dat zij heel veel activiteiten gratis verrichten, zoals opgesomd in het artikel van Jan Vlug?1
In het artikel wordt geschetst dat advocaten soms ervaren dat werkzaamheden gratis worden verricht. Ik heb begrip voor de werkdruk die advocaten ervaren. Ten aanzien van de vergoedingen voor gesubsidieerde rechtsbijstand geldt een systeem van forfaitaire vergoedingen. Dat systeem ziet erop dat in beginsel een standaard vergoeding wordt verleend voor alle in een zaak verleende rechtsbijstand. Deze vergoeding wordt geacht meerdere werkzaamheden en andere handelingen in het kader van die zaak te dekken. Deze systematiek gaat er voorts van uit dat een advocaat in de ene zaak relatief meer activiteiten moet verrichten, en in een andere zaak relatief minder. Over het geheel genomen zou het verschil in zwaarte op een gemiddelde uit moeten komen. Werkzaamheden worden dus niet gratis verricht, maar worden geacht verdisconteerd te zijn in de forfaitaire vergoeding. In strafzaken wordt er boven die forfaitaire vergoeding ook nog gewerkt met zogenoemde toeslagen voor bijzondere handelingen zoals het bijstaan bij het bevel gevangenhouding, bijwonen van getuigenverhoren en het bijwonen van extra zittingen. Werkzaamheden rondom die handelingen worden dan geacht te zijn verdisconteerd in die toeslagen. Daarnaast voorziet het systeem in de mogelijkheid van aanvullende vergoedingen, indien het aantal uren dat de advocaat aan de zaak besteedt uitstijgt boven driemaal het aantal punten dat normaal gesproken voor dat type zaak wordt toegekend (extra uren-vergoeding). In het huidige stelsel is het dus niet zo dat advocaten gratis hun werkzaamheden verrichten.
Waarom vindt u het gerechtvaardigd dat strafadvocaten geen vergoedingen krijgen voor allerlei typen zittingen en activiteiten, die met grote regelmaat voorkomen?2
Wanneer ik kijk naar de opsomming in het aangehaalde artikel dan zie ik daarin zittingen genoemd die volgens de werkinstructies van de Raad voor Rechtsbijstand wél met een toeslag overeenkomstig artikel 16 of 18 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 worden vergoed, dan wel verdisconteerd zijn in die toeslag. Het feit dat niet iedere activiteit of inspanning gedeclareerd kan worden, is inherent aan een forfaitair stelsel.
Meer in algemene zin onderschrijf ik de conclusie van de Commissie Van der Meer dat in een aantal zaakscategorieën in het strafrecht scheefgroei is ontstaan tussen werkzaamheden van advocaten en de forfaitaire vergoeding die per type zaak wordt toegekend. Ten opzichte van andere zaken worden in strafzaken relatief vaker extra uren gehonoreerd en daarmee ontstaat een ventiel waarmee de scheefgroei wordt verzacht. De conclusie van Van der Meer is echter dat evenwicht ontbreekt in het systeem van de extra uren. In het kader van de stelselherziening stel ik nader onderzoek in naar de extra uren systematiek in relatie tot de forfaitaire vergoedingen in het strafrecht.
Heeft u voor alle genoemde voorbeelden goede redenen om van advocaten te verlangen dat ze deze activiteiten niet, of zonder vergoeding, verrichten? Zo ja, welke redenen zijn dit? Kunt u deze puntsgewijs weergeven? Of heeft u hier op dit moment niet het geld voor (over) omdat uw uitgangspunt steeds enkel is dat alle rechtsbijstand binnen de ooit (nog voor het verschijnen van het rapport van de commissie Van der Meer) vastgestelde budgettaire kaders moet passen?
Zoals in het antwoord op vragen 1 en 2 is aangegeven, worden in beginsel alle activiteiten van advocaten in een zaak geacht te worden beloond door de forfaitaire vergoeding die voor dat type zaak geldt. Het systeem van de Wet op de rechtsbijstand en het daarop gebaseerde Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 gaat, zoals gezegd, uit van een forfaitair systeem en niet van een vergoeding per type handeling.
Waarom vindt u het gerechtvaardigd om van advocaten te verlangen dat ze zoveel uren gratis en voor niks werken, zoals aangetoond in het blog van Jan Vlug, terwijl strafprocessen juist steeds complexer worden?
Zoals aangegeven in de antwoorden 1 tot en met 3 is het niet zo dat advocaten voor niets werken en is er sprake van een forfaitaire vergoeding aangevuld met toeslagen en de mogelijkheid van extra urenvergoedingen bij complexere zaken.
Kunt u zich voorstellen dat het aan de motivatie van de advocaten begint te knagen, en dat het hen niet alleen om het geld gaat, maar ook om het gebrek aan waardering en respect? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik begrijp dat het advocaten dwars zit dat er in het vergoedingensysteem scheefgroei is ontstaan, terwijl zij vooral klaar staan om de burger met een kleine beurs te helpen. Dat laatste vind ik een groot goed. Daarom zet het kabinet in op de herziening van het stelsel van rechtsbijstand. Met de contouren in de brieven van 9 november 2018 ((Kamerstuk 31 753, nr. 155) en 12 juli 2019 (Kamerstuk 31 753, nr. 171) kan binnen de budgettaire kaders een eerste stap worden gezet richting betere vergoedingen. De omvang van die eerste stap hangt af van de mate waarin het nieuwe stelsel tot ontwikkeling gaat komen en het volume van het aantal toevoegingen daalt.
Hoe kan het dat het in uw plannen nog jaren duurt voordat iets aan de vergoeding van de advocaten gedaan kan worden, in de beste en hoogst onzekere scenario's, terwijl u erkend heeft dat advocaten nu geen redelijke vergoeding ontvangen?
De stelselherziening heeft tijd nodig. Ik wil daarom gedurende de transitie naar het nieuwe stelsel stapsgewijs ook werken aan betere vergoedingen van advocaten. In mijn voortgangsbrief van 12 juli jl. heb ik aangegeven dat ik een innovatievoorziening heb ingericht in de vorm van een reservering van € 10 mln. bij de Raad voor rechtsbijstand. Met deze voorziening stimuleer ik initiatieven die in de vorm van pilots bijdragen aan de uitgangspunten van het nieuwe stelsel. In deze pilots is ook ruimte voor een adequate vergoeding voor dienstverleners. Hoe meer pilots op gang komen, hoe sneller het nieuwe stelsel tot ontwikkeling komt en we de omslag kunnen maken naar de nieuwe manier van werken met redelijke vergoedingen. Ik sta open voor voorstellen uit de sector, en stimuleer die ook al vooruitlopend op de realisatie van de innovatievoorziening. Een goed voorbeeld hiervan is de pilot op Rotterdam Zuid. Ook voor het initiatief van de Nederlandse Orde van Advocaten voor een pilot met de eerstelijn worden afspraken gemaakt over de vergoedingen lopende de pilot.
Erkent u dat de nood in de sociale advocatuur inmiddels bijzonder hoog is en dat niet langer gewacht kan worden met het verlenen van redelijke vergoedingen aan advocaten? Wat gaat u hier op de kortst mogelijke termijn aan doen?
Ook ik voel de noodzaak om de scheefgroei aan te pakken. Daarbij ben ik wel
van mening dat het daarvoor geschetste tijdpad in de contourenbrief van vorig jaar leidend en haalbaar is. Met incidentele middelen zoals de bij vraag 6 genoemde innovatievoorziening wil ik pilots stimuleren op gebieden waar die nood het meest gevoeld wordt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de oud-bestuurders van PrivaZorg ruim 14 miljoen zorggeld uit de zorginstelling hebben gesluisd |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het onderzoek van Follow the Money en Trouw waaruit blijkt dat oud-bestuurders van PrivaZorg ruim 14 miljoen euro zorggeld uit de zorginstelling hebben gehaald?1
Bij Privazorg is een complexe structuur aan bv’s en stichtingen gecreëerd. Interne en externe toezichthouders hadden geen zicht meer op de geldstromen binnen de organisatie. Door het gebrek aan intern toezicht, mogelijke belangenverstrengeling en een intransparante organisatie is het maar zeer de vraag of zakelijke belangen van individuen te verenigen zijn met het belang van de zorgorganisatie als geheel en met de maatschappelijk belangen van de zorg. Het is dan ook goed dat de IGJ en de rechter dit jaar vooralsnog hebben voorkomen dat er nog eens 12 miljoen euro aan een dochtermaatschappij is onttrokken. De IGJ heeft dit voorjaar een uitgebreid rapport uitgebracht over haar onderzoek dat in 2018 en 2019 heeft plaatsgevonden en betrekking had op Privazorg in de periode 2013–20192. De IGJ concludeert daarin dat het niet heeft kunnen vaststellen of met de herstructurering in 2013 middelen oneigenlijk aan de zorg zijn onttrokken. Privazorg levert namelijk ook kraamzorg en thuiszorg, waarop geen winstuitkeringsverbod rust. Daarmee is echter niet gezegd dat dit soort gedrag wenselijk is. Excessen zoals in deze casus leiden niet tot een doelmatige besteding van zorggeld en zijn daarmee onwenselijk. Ik werk dan ook aan wetgeving met maatregelen om het interne en externe toezicht op integere en professionele bedrijfsvoering te versterken en om voorwaarden te stellen aan dividenduitkering in de extramurale zorg. Voor het einde van het jaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de verdere invulling van deze wetgeving.
Kloppen de beweringen van de onderzoekers naar uw mening? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De onderzoekers hebben een zeer grondige analyse gemaakt van hetgeen zich binnen Privazorg door de jaren heen heeft afgespeeld. Over de wenselijkheid van het gedrag binnen Privazorg heb ik mij in het antwoord op vraag 1 uitgelaten. Over de stelling dat de overheid wist van de financiële misstanden en niets deed, merk ik het volgende op.
De IGJ ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en heeft een uitgebreid rapport gepubliceerd over haar onderzoek dat in 2018 en 2019 heeft plaatsgevonden en betrekking had op Privazorg in de periode 2013–2019. In 2013 heeft de IGJ onderzoek gedaan naar aanleiding van signalen met betrekking tot de kwaliteit van zorg. Dit heeft ertoe geleid dat in 2015, vanwege zorgen over de kwaliteit van zorg, verscherpt toezicht is ingesteld bij drie steunpunten van Privazorg. In 2015 ontving de IGJ ook signalen over de wijze waarop Privazorg is georganiseerd. Destijds had de IGJ in haar toezicht nog minder aandacht voor governance en bedrijfsvoering van zorgaanbieders.
In 2018–2019 heeft de IGJ samen met de NZa naar aanleiding van een melding onderzoek gedaan naar Privazorg. In dit onderzoek stond de naleving van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen (wkkgz), de Governancecode Zorg en de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) centraal en lag de focus op de governance en bedrijfsvoering. De IGJ heeft het eerder ingestelde verscherpt toezicht, dat was ingesteld vanwege bestuurlijke onrust bij Privazorg, aangevuld met de bevindingen uit dit onderzoek.
De IGJ en de NZa hebben eerder aangegeven dat ze nog onvoldoende bevoegdheden hebben om onderzoek te doen naar integere en professionele bedrijfsvoering, belangenverstrengeling, wegsluizen van zorggelden en het optuigen van complexe ondoelmatige bedrijfsstructuren.3 In mijn brief van 9 juli 20194 aan Uw Kamer heb ik u geïnformeerd over mijn werkzaamheden met betrekking tot het opstellen van wettelijke normen op het gebied van de transparante, integere en professionele bedrijfsvoering. Daarnaast spannen de toezichthouders zich maximaal in om problematiek op het gebied van de integere en professionele bedrijfsvoering bespreekbaar te maken, en ongewenste situaties te onderzoeken en adresseren. Daartoe hebben zij in 2018 een gezamenlijk programma Toezicht op integere bedrijfsvoering opgericht en werken zij intensief samen in verschillende dossiers.
Als u dit niet zeker weet, bent u dan bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dit tot op de bodem te laten uitzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het geld dat ten onrechte uit de zorg is weggesluisd worden teruggehaald?
De IGJ en de NZa hebben, binnen de huidige wettelijke kaders, geen onrechtmatigheden of fraude kunnen vaststellen. Ook het CIBG, dat toezicht houdt op de Wet Normering Topinkomens (WNT), heeft na onderzoek niet kunnen vaststellen dat bezoldigingen binnen de Wtzi-toegelaten instellingen in strijd waren met de WNT. Het terugvorderen van geld is dan ook niet aan de orde.
Vindt u dat de IGJ zich actiever had moeten opstellen omtrent PrivaZorg, die met haar bijzondere structuur van besloten vennootschappen (bv’s) en personeel dat grotendeels als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) werkzaam was, en gezien de IGJ al vanaf 2013 signalen ontving dat de zorg kwalitatief niet op orde was en er sprake was van een niet goed inzichtelijke organisatiestructuur, dubbelfuncties, (de schijn van) belangenverstrengeling van privébelangen en zakelijke belangen en het niet voldoen aan de eisen van de governancecode? Hadden niet alle alarmbellen af moeten gaan?2
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Wat vindt u van het volgende oordeel van de cliëntenraad: «De cliëntenraad stelt zich op het standpunt dat «de structuur van de bestuurslagen niet inzichtelijk is, de bestuurders van de zorgvennootschappen te gemakkelijk kunnen worden overruled door bestuurders van de zich daarboven bevindende stichting Gustos Laetus die niet primair de belangen van de zorgvennootschappen en de door de zorgvennootschappen geboden zorg tot doel hebben althans lijken te hebben, de scope van de CR over een aantal zorgvennootschappen veel te beperkt is en verder geen helder beeld bestaat over de geldstromen van zorgvennootschappen, andere vennootschappen en de zich daarboven bevindende stichting Gustos Laetus. Dit geldt temeer, nu het sinds eind 2017 statutair mogelijk is dividenduitkeringen te doen vanuit zorgvennootschappen naar genoemde stichting»?
De conclusies van de IGJ onderschrijven het oordeel van de cliëntenraad. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Wat gaat de IGJ nu doen met hetgeen nu bekend is geworden?
De IGJ heeft in april 2019 Privazorg onder verscherpt toezicht geplaatst. Privazorg heeft opdracht gekregen om de statuten in lijn te brengen met de Governancecode Zorg. Dit betekent dat inspraak en tegenspraak moet worden georganiseerd. Dit heeft onder andere betrekking op inspraak vanuit de cliëntenraad.
Wordt het onderzoek naar de financiële handel en wandel van PrivaZorg nog uitgebreid nu de IGJ zelf constateert dat zij niet heeft niet kunnen vaststellen of met de herstructurering in 2013 al dan niet middelen oneigenlijk aan de zorg zijn onttrokken en volgens de governancecode 2010 is gehandeld, waarbij de IGJ aangeeft dat de besluitvormingsprocedure rondom de herstructurering 2013 niet door de inspectie nader onderzocht is?
Ingevolge artikel 1.2 en 3.1 van het uitvoeringsbesluit WTZi is een winstoogmerk voor thuiszorginstellingen toegestaan. Uitkering van dividend is toegestaan. Een dividenduitkering mag de continuïteit en kwaliteit van zorg niet in gevaar brengen.
De IGJ heeft een extern bureau laten kijken naar de bedrijfsvoering van Privazorg. De IGJ heeft naar aanleiding hiervan het advies gekregen dat nader onderzoek naar alle waarschijnlijkheid geen bewijzen op gaat leveren voor strafbare feiten.
Gaat er na 1 september 2019 nog een dividenduitkering plaatsvinden aangezien de voorzieningenrechter slechts een verbod op dividenduitkering heeft uitgesproken tot 1 september 2019?
De Ondernemingskamer heeft een verbod op dividenduitkering opgelegd tot 1 september 2019. Op voordracht van de Ondernemingskamer zijn drie nieuwe bestuurders aangesteld. De IGJ heeft in het verscherpt toezicht geëist dat de statuten en reglementen moeten voldoen aan de Governancecode Zorg. Onderdeel hiervan is dat voorafgaand aan dividenduitkering zorgvuldige besluitvorming dient plaats te vinden. De leden van het voormalige bestuur zijn niet meer betrokken bij Privazorg.
Wordt het Openbaar Ministerie nog ingeschakeld om te kijken of er niet frauduleus is gehandeld?
De IGJ heeft het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) geïnformeerd over haar bevindingen. De opsporingsdiensten iSZW en FIOD zijn partij bij het IKZ en kunnen onder gezag van het OM bezien of aanknopingspunten aanwezig zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Belastingdienst die al in 2007 constateerde dat zorggeld als achterstallig loon, management fees en pensioenbetalingen naar de eigenaren/bestuurders stroomde, maar daarop geen verdere actie heeft ondernomen en dit ook niet heeft gemeld bij de toenmalig Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingegaan op individuele gevallen.
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst is belast met de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving. Vanuit deze taak wordt toezicht gehouden op de naleving van fiscale regels. Voor de Belastingdienst is van belang dat deze gelden op een juiste wijze in de fiscale heffing worden betrokken en dat verschuldigde belasting wordt betaald.
In 2007 was het enkel mogelijk om een fiscaal delict met inachtneming van de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten (hierna: ATV-richtlijnen6) aan te melden voor het zogenoemde tripartiete overleg7. Hiertoe is in de regel geen aanleiding bij betalingen die als salarissen en beloningen zijn aangegeven, aangezien het niet aan de Belastingdienst is om te oordelen over de hoogte van de beloningen aan bestuurders van zorgorganisaties.
Als partner binnen het IKZ wisselt de Belastingdienst bij de uitvoering van zijn fiscale taken en binnen de kaders van wet- en regelgeving signalen uit die het toezicht op het zorgdomein raken en waarbij tevens een vermoeden van onrechtmatigheid bestaat. De IGJ maakt ook onderdeel uit van dit samenwerkingsverband. Het IKZ bestaat sinds 1 november 2016. Het uitwisselen van gegevens via het IKZ stuit nu nog op enkele knelpunten. Er zijn niet altijd wettelijke grondslagen aanwezig om onderling gegevens te mogen verstrekken, waardoor (informatie-)achterstand op frauderende partijen in stand blijft. Met het wetsvoorstel Wbsrz (Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg) wordt gegevensuitwisseling via het IKZ verder verbeterd door het IKZ een eigen wettelijke taak en grondslag te geven. Het streven is dit wetvoorstel begin 2020 aan de Tweede Kamer te verzenden.
Had de Belastingdienst zich niet actiever moeten opstellen bij deze constateringen waar toch tenminste het vermoeden uit ontstaat dat zorggelden onterecht worden aangewend voor privégunsten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat doet de Belastingdienst nu met dergelijke signalen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u van het gegeven dat een gerenommeerd consultancybureau meewerkt aan dergelijke constructies?
Accountants en accountantsorganisaties hebben een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid wordt weerspiegeld in strenge eisen die voortvloeien uit de wet en uit regels van de beroepsgroep. Het oordeel of in dit geval daadwerkelijk in strijd is gehandeld met de wet of met regels van de beroepsgroep, is niet aan ondergetekende. De directeur van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft in een openbare reactie aangegeven dat accountants het publiek belang dienen en de samenleving mag verwachten dat ze wegblijven van hetgeen daarmee in strijd is. Het is dus ongewenst als accountants – ook in hun adviesrol – medewerking verlenen aan dubieuze constructies. Daarnaast behoort het tot de taak van een controlerend accountant om zich te vergewissen van de integriteit van hun cliënt en gesignaleerde misstanden aan de orde te stellen, aldus de NBA. De NBA wil dat er nader onderzoek wordt gedaan naar de rol van de betreffende accountant bij de financiële misstanden rondom zorgorganisatie Privazorg.
Bij hoeveel andere zorginstellingen denken consultants mee over een bedrijfsstructuur waarmee zoveel mogelijk geld uit de zorg kan worden getrokken?
Het is mijns inziens niet mogelijk, ook niet met nader onderzoek, met zekerheid te zeggen bij hoeveel andere zorginstellingen consultants meedenken over een bedrijfsstructuur waarmee zoveel mogelijk geld uit de zorg kan worden getrokken. Zelfs wanneer dit niet veel voorkomt, acht ik het van belang dat dit onwenselijke gedrag aan banden wordt gelegd. Daarom werk ik aan maatregelen om integere en professionele bedrijfsvoering te bevorderen, om de WNT uit te breiden en om randvoorwaarden aan dividenduitkering in de extramurale zorg te stellen.
Als u daar geen zicht op heeft, wilt u dan daar onderzoek naar doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Het lager vaststellen van de maximumprijzen voor ggz-zorg door de Nederlandse Zorgautoriteit |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over de lagere maximumtarieven die voor 2020 zijn vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), zijnde 0,7% voor specialistische ggz, 3,4% voor verblijf en 1% voor basis-ggz-zorg?1
Ik ben van mening dat de vastgestelde maximumtarieven voor 2020 zijn gebaseerd op een zorgvuldig uitgevoerd kostenonderzoek. Als zelfstandig bestuursorgaan is de NZa wettelijk belast met het vaststellen van tarieven en prestaties op het terrein van de Nederlandse gezondheidszorg. Wanneer deze zorg onder tariefregulering op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg valt, moet de NZa tarieven vaststellen die redelijkerwijs kostendekkend zijn en waarmee zorgaanbieders in staat zijn om goede zorg te verlenen. Voor de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (ggz) en voor de generalistische basis-ggz stelt de NZa maximumtarieven vast. De NZa heeft de maximumtarieven voor 2020 vastgesteld naar aanleiding van een zeer uitgebreid kostenonderzoek. Bij dit kostenonderzoek heeft de NZa uitvoerig zorgaanbieders en zorgverzekeraars geconsulteerd.
Gaat dit ertoe leiden dat zorgverzekeraars gemiddeld lagere tarieven zullen afspreken dan de huidige geldende tarieven? Zo ja, om hoeveel geld zou het dan landelijk gaan voor de afzonderlijke drie sectoren als wel voor de gehele sector?
Een verlaging van de maximumtarieven leidt niet automatisch tot een verlaging van de vergoeding die zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspreken. Navraag bij de NZa leert dat de nieuwe maximumtarieven gemiddeld boven het vergoedingsniveau uit de praktijk liggen.
De NZa laat weten dat het bij 100% van de zorgaanbieders in de gespecialiseerde ggz en bij 99% van de zorgaanbieders in de generalistische basis-ggz binnen de ruimte van de nieuwe maximumtarieven mogelijk is om – bij een gelijk zorgvolume en gelijke casemix – dezelfde of een hogere omzet te behalen als in 2018.
Daarnaast blijft in de ggz de mogelijkheid bestaan om – als daarover een afspraak met de zorgverzekeraar bestaat – tot 10% hogere tarieven in rekening te brengen dan het maximumtarief. Het maximumtarief plus deze bandbreedte van 10% wordt het «max-maxtarief» genoemd.
Bent u niet bang dat door de lagere tarieven de kwaliteit en continuïteit van de ggz-zorg onder druk komt te staan en meer ggz-instellingen in de financiële problemen zullen komen in ogenschouw nemende het onderzoeksrapport van KPMG waarin geconstateerd wordt dat met name grotere ggz-instellingen die integrale ggz-zorg leveren de uitgaven sneller zien stijgen dan de inkomsten?2
Gelet op mijn antwoord op de vorige twee vragen ben ik daar niet bang voor.
Bent u het eens met de mening van de heer Stephan Valk, bestuursvoorzitter van de Parnassia Groep en bestuurslid van GGZ Nederland, die stelt dat de NZa wel goed onderzoek heeft gedaan maar uitgaat van de feitelijke uitgaven en niet van gewenste bezettingsnormen? Moet bij de berekeningen niet de gewenste bezettingsnorm het uitgangspunt zijn net zoals bij de verpleeghuizen is gedaan?3
Ik ben het met de heer Valk eens dat de NZa goed onderzoek heeft gedaan (zie mijn antwoord op vraag 1).
De NZa heeft in het kostprijsonderzoek onderzocht wat de feitelijke kosten zijn van het personeel dat instellingen inzetten bij de verschillende categorieën verblijfsdagen die zij kunnen declareren. De vergelijking met de verpleeghuiszorg gaat niet op. Er is in de ggz geen kwaliteitsnorm die bij verblijf in een ggz-instelling aangeeft hoeveel personeel bij een bepaalde zorgvraag moet worden ingezet. Aan de stappen die de NZa zet in de verpleeghuiszorg ligt een kwaliteitskader ten grondslag. Voor de ggz zijn de afgelopen jaren – in lijn met bestuurlijke afspraken hierover – wel diverse kwaliteitsstandaarden ontwikkeld en gedeponeerd in het Register van het Zorginstituut. Deze bevatten echter geen kwantitatieve norm voor de inzet van personeel bij een bepaalde zorgvraag bij verblijf in een ggz-instelling.
Welke categorie verblijfsdag (en dus ook welk tarief) ggz-instellingen kunnen declareren, wordt volgens de NZa-regels overigens voor een belangrijk deel bepaald door de feitelijke personeelsinzet die nodig is. Als vanwege de zorgvraag van de cliënt een hogere personeelsinzet nodig is die in een hogere bandbreedte valt (in termen van fte), kan in principe een hoger tarief gedeclareerd worden. Daarnaast biedt het eerder genoemde max-maxtarief de ruimte om op lokaal niveau afspraken te maken over een hogere vergoeding voor een hogere inzet van personeel.
De tarief- en prestatieregulering van de NZa blokkeert dus niet dat er een passende vergoeding voor de inzet van ggz-personeel wordt afgesproken.
Leiden de nieuwe tarieven niet tot een minimale bezettingsnorm hetgeen ongewenst is voor zowel de kwaliteit als de veiligheid van patiënt en personeel in de wetenschap dat er in 2017 een onderschrijding op het ggz-budget was van € 300 miljoen?4
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de heer Valk een punt als hij stelt dat sinds 2017 er weer het nodige is veranderd waarbij het opvallend is dat de kosten voor beveiliging van de klinieken juist fors zijn gestegen, mogelijk doordat de gemiddelde zorgzwaarte voor ggz-patiënten is toegenomen door de versnelde afbouw van de intramurale capaciteit met 30%?
Het klopt dat de gemiddelde zorgzwaarte van ggz-cliënten die in een instelling verblijven door de jaren heen is toegenomen als gevolg van de ambulantisering. De Landelijke Monitor Ambulantisering en Hervorming Langdurige GGZ 2018 van het Trimbos-instituut (Kamerstuk 25 424, nr. 433) laat zien dat tussen 2013 en 2017 het aandeel van plaatsen met een intensievere verzorgingsgraad in het totaal aantal plaatsen elk jaar toenam (van 48 procent naar 63 procent over de hele periode). Het is mogelijk dat die toename zich tussen 2017 en nu heeft voortgezet. Eind 2019 zal ik de Monitor Ambulantisering ontvangen die de gegevens over 2018 laat zien.
Als voor verblijfscliënten gemiddeld een zwaardere verzorging en/of beveiliging nodig is, kunnen instellingen voor die cliënten een gemiddeld zwaarder zorgproduct met een hoger tarief declareren. Met de nieuwe maximumtarieven blijft dat mogelijk.
De NZa heeft ook de kosten van personeel dat niet in loondienst is (PNIL) meegenomen in de kostprijzen waarop de tarieven zijn gebaseerd. Zorgaanbieders hebben aangeleverd hoeveel uren per week elke betreffende persoon werkte voor de zorgaanbieder en wat de kosten hiervan waren. Voor externe inhuur zijn dit de gefactureerde kosten voor de werkzaamheden uitgevoerd in 2017.
Naast dat deze kosten zijn meegenomen in de opbouw van de tarieven, blijkt uit onderzoek dat Sira Consulting in samenwerking met Capgemini Invent in opdracht van de NZa heeft uitgevoerd, dat de gemiddelde kostprijzen van aanbieders met meer dan 10% PNIL nagenoeg gelijk zijn aan de kostprijzen van aanbieders met minder dan 10% PNIL (zie: «Kostprijsonderzoek geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg 2020», https://puc.overheid.nl/nza/doc/PUC_285678_22/1/). Hoewel de kosten van PNIL volgens Sira Consulting regelmatig als hoog worden ervaren, zijn er geen significante verschillen gevonden tussen de kostprijzen. Een verklaring die Sira Consulting hiervoor noemt is dat de ggz-aanbieder voor PNIL geen rekening hoeft te houden met zaken als vakanties, opleidingen en ziekte. Een andere verklaring is gelegen in de verschillende manieren waarop organisaties omgaan met de inhuur van PNIL. Zeker wanneer door uitval van vast personeel op korte termijn vervanging moet worden geregeld, zijn de kosten van PNIL duidelijk hoger dan de kosten van het personeel dat in loondienst is. Er zijn echter ook organisaties die werken met een vaste groep van zelfstandigen waarmee prijsafspraken worden gemaakt. De kosten van deze wijze van inhuur zijn volgens Sira Consulting niet hoger dan van het personeel in loondienst.
Is het niet reëel deze kosten te verdisconteren in de tarieven alsmede ook de extra inhuur van flexibel personeel door de personeelstekorten in de ggz, kosten van flexibel personeel die niet duidelijk zijn verankerd in het hoofdlijnenakkoord waarbij alleen harde afspraken zijn gemaakt over personeel in loondienst?5
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van de oproep van de NZa aan de zorgverzekeraars om niet tot sectorbrede generieke kortingen op de ggz-tarieven over te gaan? Is dit niet een aanwijzing dat de maximumtarieven op het scherpst van de snede zijn vastgesteld?6
Ik zie in de oproep van de NZa geen aanwijzing dat de tarieven op het scherpst van de snede zijn vastgesteld. De NZa laat weten met het toepassen van sectorbrede of generieke afslagen door zorgverzekeraars te bedoelen dat het in het verleden gebruikelijk was om standaard lager dan de maximumtarieven te contracteren voor de hele sector. Daarbij werd dan niet of te weinig gekeken naar de context van een zorgaanbieder of een groep van zorgaanbieders. De NZa roept op om deze context weldegelijk mee te nemen in de onderhandelingen.
Het bericht '‘Russen’ intimideren vrouwen Nederlandse F16- vliegers' |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: ««Russen» intimideren vrouwen Nederlandse F-16-vliegers»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de strekking van de berichtgeving klopt?
Het risico van ongewenste benadering van militairen en hun naasten wordt onderkend. Uiteraard is het intimideren van familie/naasten van onze militairen onacceptabel.
Het is bekend dat de krijgsmacht in toenemende mate te maken heeft met hybride dreigingen. De MIVD schrijft hier ook over in zijn jaarverslag (Kamerstuk 29 924, nr. 184). In dit jaarverslag beschrijft de MIVD de hybride dreiging die uitgaat van Rusland, waarbij Rusland vooral politieke en economische middelen, militaire intimidatie en beïnvloedingsinstrumenten inzet om de NAVO-solidariteit en de trans-Atlantische band te ondergraven en nationale en Europese besluitvormingsprocessen te beïnvloeden.
Hoewel hybride dreiging moeilijk te attribueren is, is deze vorm van dreiging extra aanwezig/merkbaar voor militairen die zijn gestationeerd in de nabijheid van Rusland. De voortdurende hybride dreiging die militairen ervaren, is dan ook een van de redenen geweest om de Herinneringsmedaille Internationale Missies toe te kennen aan militairen die minimaal dertig dagen aaneengesloten deelgenomen hebben aan de enhanced Forward Presence in Litouwen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 143).
Zo ja, klopt het dat deze intimidatie werd en/of nog steeds wordt uitgevoerd door Rusland?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, deelt u dan de mening dat het onacceptabel is dat de familie/naasten van onze militairen geïntimideerd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is er iets te zeggen, desnoods vertrouwelijk, over hoe vaak dit de afgelopen jaren is gebeurd en in welke mate sprake is van een toename van deze intimidatiepraktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het actieve beleid dat Defensie voert om militairen en hun familie/naasten te beschermen?
Het defensiepersoneel wordt door middel van veiligheidsbriefings geïnformeerd over hybride dreigingen, en de maatregelen die genomen kunnen worden om deze te mitigeren. Voor militairen maakt deze briefing onderdeel uit van de jaarlijkse toetsen militaire basisvaardigheden. Defensie adviseert haar personeel om bij onregelmatigheden of incidenten, een zogeheten «Melding Van Voorval» (MVV) op te maken.
Ook in de voorbereiding op uitzendingen worden militairen geïnformeerd over hybride dreigingen en de risico’s verbonden aan het gebruik van mobiele telefoons en sociale media. Defensie biedt tijdens uitzending een netwerk inclusief VPN aan, zodat uitgezonden militairen geen gebruik hoeven te maken van lokale netwerken of openbare WiFi-verbindingen. Familieleden worden tijdens de Thuisfront informatiedagen bij iedere missie geïnformeerd over dit onderwerp. Mochten zich incidenten voordoen dan dienen zij dit te melden aan het verantwoordelijke situatiecentrum dat 24 uur per dag bereikbaar is. Aansluitend wordt er onderzoek gedaan.
Heeft u actief contact gezocht over deze intimidatie met Rusland of diegene(n) die verantwoordelijk zijn om aan te geven dat deze intimidatiepraktijken moeten stoppen?
Het is in bredere zin niet altijd mogelijk om de herkomst van incidenten onomstotelijk vast te stellen. Waar het kan, zal Nederland attribueren, zoals dat bijvoorbeeld is gebeurd na de verstoorde spionageoperatie van de Russische militaire inlichtingendienst GRU gericht tegen de OPCW in Den Haag (Kamerstuk 33 694, nr. 22). Publieke attributie is een van de manieren om staten af te schrikken van het gebruik van hybride middelen.
Het bericht 'Opvallend banenverlies binnen de banenafspraak' |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tussentijdse rapportage van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de doelstelling om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering van het UWV dat er in vergelijking met het voorgaande kwartaal een netto banenverlies is van 1.411 banen? Bent u het eens dat dit niet de bedoeling kan zijn?
In juli is de trendrapportage banenafspraak over het eerste kwartaal van 2019 verschenen. Arbeidsmarktregio’s gebruiken de trendrapportage om de regionale voortgang van de banenafspraak te monitoren. De trendrapportage is echter niet geschikt voor de officiële monitoring van de banenafspraak. De officiële meting van de banenafspraak vindt elk jaar begin juli plaats. Op 4 juli heb ik u geïnformeerd over de resultaten van 2018.
Om seizoenseffecten uit te sluiten worden trendrapportages altijd vergeleken met dezelfde periode een jaar eerder. De trendrapportage van het eerste kwartaal van 2019 wordt daarom vergeleken met het eerste kwartaal van 2018. Hieruit blijkt dat het aantal banen in een jaar tijd met 13.235 is toegenomen. De werkgelegenheid voor mensen met een beperking is in een jaar tijd dus toegenomen.
Als het eerste kwartaal van 2019 toch wordt vergeleken met het vierde kwartaal van 2018, zoals in vraag 2, valt op dat er netto 1.411 minder banen zijn. Deze daling wordt onder andere veroorzaakt door seizoenseffecten. In het algemeen geldt dat gemiddeld genomen mensen meer uren in het vierde kwartaal van een jaar werken dan in het eerste kwartaal van een jaar.
Daarnaast zijn er minder mensen vanuit de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) gedetacheerd bij reguliere werkgevers.2 Netto gaat het om een afname van 881 mensen in het eerste kwartaal 2019 ten opzichte van het vierde kwartaal 2018. Deze mensen werken nu intern in een Wsw beschut- werkbaan bij het sociaal werk-bedrijf (sw-bedrijf) in plaats van dat ze gedetacheerd zijn bij een reguliere werkgever. Ze hebben dus nog wel een baan, deze baan telt alleen niet meer mee voor de banenafspraak. In de banenafspraak tellen immers alleen banen bij reguliere werkgevers mee.
Hoe verklaart u dit verlies aan banen voor mensen met een arbeidsbeperking?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er een verband met de uitstroom uit de banenafspraak naar beschut werk? Hoe groot is deze uitstroom precies?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit banenverlies binnen de banenafspraak per saldo voor de werkgelegenheid van mensen met een beperking?
Zie antwoord vraag 2.
Constaterende dat er sinds de nulmeting in 2012 tot nu toe 51.978 banen voor mensen met een beperking binnen de banenafspraak gecreëerd zijn, bent u bereid om op korte termijn in overleg te gaan met de sociale partners om ervoor te zorgen dat de afspraak om eind dit jaar 55.000 banen te realiseren, wordt gehaald?
Jaarlijks hebben alle werkgevers tezamen tot nu toe de macro-aantallen gehaald. Ik krijg uit het gehele land signalen waaruit blijkt dat werkgevers gemotiveerd zijn om mensen met een beperking een kans te geven. Tot en met 2018 hebben werkgevers al bijna 52.000 banen van de 55.000 banen gerealiseerd. Ik acht daarom de doelstelling om eind 2019 55.000 extra banen te realiseren, haalbaar.
De afgelopen tijd heb ik met verschillende (sociale) partners gesproken over de houdbaarheid van het systeem van de banenafspraak op de lange termijn. Zij gaven aan dat zij de huidige werkwijze Wet banenafspraak complex vinden en leidt tot administratieve lasten. Ik ben daarom het systeem van de banenafspraak aan het vereenvoudigen. Ik wil het systeem zo vormgeven dat werkgevers meer mogelijkheden krijgen om banen te creëren en dat de administratieve lasten voor werkgevers en de uitvoering minder worden. Doel van de vereenvoudiging is om het mogelijk te maken dat ook op de lange termijn de extra banen voor de doelgroep banenafspraak er kunnen komen. Eind dit jaar zal ik u verder informeren over de vereenvoudiging.
Het ‘Special Report on Climate Change and Land’ van het IPCC |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Onderschrijft u de stelling dat het rapport van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) zowel zeer zorgwekkend als hoopgevend is?
Het rapport onderstreept de noodzaak om de mondiale emissies zo snel mogelijk terug te dringen. Het maakt ook duidelijk dat er een grote samenhang bestaat tussen het klimaatbeleid, land- en bosbouwbeleid, biodiversiteitsbeleid en armoedebestrijding en dat een integrale beleidsaanpak rond die terreinen van belang is. Het rapport geeft aan dat er veel effectieve strategieën beschikbaar zijn die tegelijkertijd klimaatverandering, landdegradatie en voedselonzekerheid tegengaan. Tegelijkertijd geeft het rapport ook aan dat er spanningen tussen beleidsdoelstellingen kunnen bestaan, in het bijzonder tussen klimaatmitigatie enerzijds en klimaatadaptatie, voedselzekerheid en duurzaam landbeheer anderzijds.
Deelt u de ernstige zorgen van het IPCC dat wanneer we niet in staat zijn ons landgebruik en voedselsysteem aan te passen het niet mogelijk is om de temperatuurstijging tot een betrekkelijk veilig niveau te beperken? Zo nee, waarom niet?
Land maakt een belangrijk onderdeel uit van het klimaatsysteem. IPCC concludeert dat de landbouw, bosbouw en ander landgebruik (AFOLU) wereldwijd verantwoordelijk zijn voor 23% van de totale netto uitstoot van broeikasgasemissies door menselijke activiteiten wereldwijd gedurende 2007–2016. Ook op dit terrein zijn dus maatregelen nodig om de mondiale emissies zo snel mogelijk terug te dringen.
Er zijn volgens het rapport veel effectieve strategieën beschikbaar die tegelijkertijd klimaatverandering, landdegradatie en voedselonzekerheid tegengaan. Daarbij gaat het om beter landgebruik (incl. natuurbehoud- en herstel), duurzame landbouwpraktijken en aanpassingen in het voedselsysteem.
Deelt u de optimistische kant van het rapport dat het in onze eigen handen ligt om hier iets aan te doen?
Er zijn volgens het rapport veel effectieve strategieën beschikbaar tegen lage tot beperkte kosten die tegelijkertijd klimaatverandering, landdegradatie en voedselonzekerheid tegengaan. Daarbij gaat het om beter landgebruik (inclusief natuurbehoud- en herstel), duurzame landbouwpraktijken en aanpassingen in het voedselsysteem. De meeste van deze strategieën kunnen volgens het rapport worden toegepast zonder te leiden tot concurrentie om land en kunnen meerdere nevenvoordelen opleveren. Zo biedt «Climate Smart Agriculture» kansen om de uitdagingen inzake landgebruik, klimaat en voedselzekerheid aan te gaan. Dit is ook een speerpunt in het huidig Nederlandse beleid.
Erkent u dat één van de belangrijkste conclusies van dit IPCC-rapport een urgente oproep is om het huidige voedselsysteem te hervormen? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC doet nooit concrete beleidsaanbevelingen. Het rapport geeft inzicht in de bijdrage van het voedselsysteem aan klimaatverandering, welke effecten klimaatverandering op het voedselsysteem en voedselzekerheid heeft en kan hebben en hoe aanpassingen in het voedselsysteem kunnen bijdragen aan mitigatie en adaptatie. Er zijn volgens het rapport veel effectieve strategieën beschikbaar die tegelijkertijd klimaatverandering, landdegradatie en voedselonzekerheid tegengaan. Daaronder valt ook het voedselsysteem. Het rapport geeft aan dat veranderingen in het hele voedselsysteem, van productie tot consumptie, kunnen bijdragen aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en klimaatadaptatie en daarnaast bijvoorbeeld de druk op het land verminderen en bijdragen aan het tegengaan van armoede en verbetering van de gezondheid.
Onderschrijft u één van de belangrijkste conclusies van dit IPCC-rapport dat een forse krimp van de wereldwijde veestapel onvermijdelijk is? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport bevat geen conclusie in die bewoordingen. Het rapport kent vele conclusies en aspecten waarvoor nadere bestudering noodzakelijk is. Een uitgebreide appreciatie van het IPCC-rapport ontvangt u in november (tezamen met die van het nog te verschijnen speciale rapport over Oceanen en IJs).
Onderschrijft u de conclusie uit dit IPCC-rapport dat het grootschalig aanleggen van bossen, dat wil zeggen het creëren van zogenaamde «natuurlijke buffers», een van onze belangrijkste wapens tegen klimaatverandering is? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport bevat geen conclusie in die bewoordingen. Het rapport kent vele conclusies en aspecten waarvoor nadere bestudering noodzakelijk is. Een uitgebreide appreciatie van het IPCC-rapport ontvangt u in november (tezamen met die van het nog te verschijnen speciale rapport over Oceanen en IJs).
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC dat het landgebruik door de veehouderij een van de grootste veroorzakers van ontbossing en daarmee van klimaatverandering is? Zo nee, waarom niet?
De veehouderij en ontbossing dragen in belangrijke mate bij aan klimaatverandering, maar het IPCC concludeert niet dat ze de belangrijkste veroorzakers zijn van klimaatverandering. Feitelijk komt de grootste bijdrage aan klimaatverandering van het gebruik van fossiele energiedragers.
IPCC concludeert dat de landbouw, bosbouw en ander landgebruik (AFOLU) wereldwijd verantwoordelijk zijn voor 23% van de totale netto uitstoot van broeikasgasemissies door menselijke activiteiten wereldwijd gedurende 2007–2016.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC dat de veehouderij een dermate grote claim op het landgebruik doet dat het daarmee een enorme sta-in-de-weg kan worden van effectief klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport bevat geen conclusie in die bewoordingen. Het rapport kent vele conclusies en aspecten waarvoor nadere bestudering noodzakelijk is. Een uitgebreide appreciatie van het IPCC-rapport ontvangt u in november (tezamen met die van het nog te verschijnen speciale rapport over Oceanen en IJs).
Wat zijn de vijf belangrijkste conclusies die u trekt uit dit IPCC-rapport voorover ze betrekking hebben op het Nederlandse kabinetsbeleid, of kunt u deze conclusies niet trekken? Zo nee, waarom niet?
Het rapport kent vele conclusies en aspecten waarvoor nadere bestudering noodzakelijk is. Een uitgebreide appreciatie van het IPCC-rapport ontvangt u in november (tezamen met die van het nog te verschijnen speciale rapport over Oceanen en IJs).
Bent u van plan om uw inzet – als het gaat om het stimuleren van vegetarische en volledig plantaardige diëten – te vergroten, omdat een verschuiving naar deze diëten volgens het IPCC enorme kansen biedt om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in zijn reactie op het advies «Duurzaam en gezond, samen naar een houdbaar voedselsysteem» van de Raad voor Leefomgeving en Infrastructuur (Kamerstuk 31 352, nr. 217) aangegeven de analyse van de Raad te delen dat de productie en consumptie van dierlijke producten in belangrijke mate bijdragen aan de uitstoot van broeikasgassen en emissies met negatieve impact op natuur en biodiversiteit.
De aangrijpingspunten voor een consumptiepatroon dat het klimaat minder belast zijn minder voedselverspilling, meer consumptie van groenten en fruit en een groter aandeel consumptie van eiwitten op plantaardige basis. Het kabinet streeft naar een gezonde balans in de verhouding van eiwitten in het eetpatroon van de consument gebaseerd op de Schijf van Vijf, zonder de keuzevrijheid van de burger te beperken.
In 2018 is de LNV-visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden» verschenen, gevolgd door het «Realisatieplan Visie LNV: Op weg met nieuw perspectief» in 2019. De visie en de realisatie van de visie dragen bij aan de toenemende aandacht voor een meer plantaardige voedselvoorziening. De kern van de visie is de omschakeling naar een kringlooplandbouw. Volgend op het eiwitrapport van de Europese Commissie1 ontwikkelt het kabinet een nationale eiwitstrategie om de productie van plantaardige eiwitten en de benutting van eiwitten uit reststromen en andere bronnen te vergroten.
Vindt u het niet getuigen van struisvogelpolitiek om wel in te zetten op het tegengaan van voedselverspilling, maar niet in te zetten op de eiwittransitie (van dierlijke naar plantaardige eiwitten), omdat uit het IPCC-rapport immers blijkt dat de consumptie van dierlijke producten een veel grotere milieu en klimaatimpact heeft dan het voedsel dat we weggooien?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke manier bent u bereid om in het licht van de conclusies van het IPCC u ervoor in de te zetten dat de «Schijf van Vijf» zodanig herzien wordt dat de «Schijf van Vijf» ook de gevolgen van een bepaald eetpatroon voor het klimaat meeneemt?
Het rapport kent vele conclusies en aspecten waarvoor nadere bestudering noodzakelijk is. Een uitgebreide appreciatie van het IPCC-rapport ontvangt u in november (tezamen met die van het nog te verschijnen speciale rapport over Oceanen en IJs).
Erkent u in het licht van dit IPCC-rapport dat de «Schijf van Vijf» onvoldoende rekening houdt met de gevolgen voor het klimaat van ons voedselsysteem? Zo nee, waarom niet?
Het Voedingscentrum stimuleert consumenten vanuit het huidige voedingspatroon stapsgewijs te verschuiven naar een meer plantaardig voedingspatroon. Door de Nederlandse consument te bewegen meer volgens de Schijf van Vijf te eten wordt een gezonder, maar ook een duurzamer voedingspatroon gestimuleerd.
Kunt u deze vragen één voor één en zonder te verwijzen naar andere antwoorden beantwoorden?
Ja.
De kandidatuur van oud-minister Dijsselbloem als directeur van het IMF |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Op welk moment heeft het kabinet besloten dat Nederland de positie van directeur van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) graag wilde invullen?
Het kabinet heeft op 12 juli definitief besloten dat Nederland de positie van directeur van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) wilde vervullen. Nederland was er namelijk van overtuigd met Jeroen Dijsselbloem een geschikte kandidaat te hebben.
Welke analyse heeft geleid tot de conclusie dat het invullen van deze positie voor Nederland een meerwaarde heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland was in 1944 een van de oprichtingsleden van het IMF, inmiddels uitgegroeid tot 189 leden en heeft daarmee een mondiale representatie. Het IMF, als toonaangevende multilaterale organisatie, richt zich op mondiale monetaire samenwerking, financiële stabiliteit, internationale handel en duurzame inclusieve groei wereldwijd. Het primaire doel van het IMF daarbij is stabiliteit in het internationale monetaire systeem. Als open economie is Nederland gebaat bij die stabiliteit en Nederland hecht dan ook veel waarde aan een sterk IMF. In een periode waarin internationale samenwerking onder druk staat is het in het belang van onder andere Nederland dat een multilaterale instelling zoals het IMF een sterk leiderschap kent. In het algemeen is het daarbij een voordeel als een Nederlander met gedegen ervaring en staat van dienst internationaal opereert.
Welke selectieprocedure is er daarna toegepast bij het vinden van een geschikte kandidaat voor deze internationale topfunctie?
De IMF Executive Board heeft een profielschets opgesteld voor de positie van directeur van het IMF1. Binnen die kaders achtte het kabinet het van belang dat als Nederland een kandidaat naar voren zou schuiven, deze een ruime internationale en financieel-economische ervaring had. Het kabinet had in de persoon van oud-minister van Financiën en voormalig Eurogroep voorzitter, de heer Dijsselbloem, een geschikte en geloofwaardige kandidaat. In zijn periode als Minister en Eurogroep voorzitter heeft hij onder andere intensief samengewerkt met het IMF in de Euroroep, G7 en G20. Daarnaast heeft de heer Dijsselbloem als Minister van Financiën, samen met België, de vierde grootste kiesgroep, bestaande uit 15 landen in het IMF vertegenwoordigd.
Op welke wijze is er gekeken naar risico’s en kansen bij de kandidaat die uiteindelijk naar voren is geschoven namens Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het voordragen van een kandidaat voor een dergelijke internationale functie gaat altijd gepaard met risico’s en kansen. Gezien het belang landen hechten aan het IMF en aan sterk leiderschap lag het in de lijn der verwachtingen dat er meerdere geschikte kandidaten voor deze positie naar voren zouden worden geschoven, daarom is er per definitie een gerede kans dat een ander dan de eigen kandidaat het wordt.
Had de Nederlandse regering signalen een gerede kans te maken op de topfunctie omdat Nederland aan de beurt was, of hing de gerede kans samen met de persoon Dijsselbloem?
Het kabinet is ervan overtuigd dat de heer Dijsselbloem een geschikte directeur van het IMF zou zijn. Daarin werd het kabinet bevestigd door de ruime steun die de heer Dijsselbloem voor zijn kandidatuur genoot. Deze steun zal onverkort samen hebben gehangen met de ruime internationale ervaring van de heer Dijsselbloem.
Kunt u aangeven wat er allemaal precies is gedaan door uzelf en door ambassadeurs om de kandidatuur van Dijsselbloem kracht bij te zetten? Kunt u een overzicht geven van gesprekken, vergaderingen en wat dies meer zij?
Vanaf het moment dat het kabinet de heer Dijsselbloem als kandidaat voor directeur IMF naar voren schoof is er intensief contact geweest met Europese en internationale collega’s op onder andere het niveau van de Minister-President, de Minister van Financiën en op hoog-ambtelijk niveau inclusief de vertegenwoordiging bij het IMF. Gezien het aantal gesprekken en het vertrouwelijke karakter kan geen overzicht geven worden van de gesprekken die hebben plaatsgevonden.
De 28 EU Ministers van Financiën hebben op donderdag 1 augustus en vrijdag 2 augustus een telefonisch overleg gehad.
Klopt het dat de voormalig Minister van Financiën zelf ook naar landen is gegaan om zijn kandidatuur uit te leggen? Zo ja, reisde hij op kosten van de Nederlandse overheid? Is hiervoor het regeringsvliegtuig ingezet?
De heer Dijsselbloem is naar Spanje en Griekenland gereisd om zijn kandidatuur toe te lichten. Hij reisde daarbij niet met het regeringsvliegtuig, maar met lijnvluchten. De kosten die gemaakt zijn voor deze reizen zijn ten laste gekomen van de Nederlandse overheid.
Is er over de kandidatuur contact geweest met Kamerfracties of fractievoorzitters? Zo ja, welke waren dat en op welke momenten precies?
Op 12 juli maakte de Minister-President bekend dat Nederland een kandidaat zou voordragen voor de plek van directeur van het IMF. Om de kansen voor de kandidaat, vroeg in het proces, zo groot mogelijk te maken kon het kabinet er op dat moment publiekelijk niet meer over zeggen.
Verder kan in zijn algemeenheid worden opgemerkt dat het kabinet bij een Nederlandse kandidatuur voor een internationale topfunctie in de regel diverse wegen bewandelt; direct contact tussen regeringsleiders en betrokken bewindspersonen, via diplomatieke en partijpolitieke kanalen en door ambtelijk overleg. In verband met de vertrouwelijkheid kan geen overzicht worden gegeven van de gesprekken die hebben plaatsgevonden.
Waarom is de Kamer niet publiekelijk geïnformeerd over de inzet van het kabinet en het corps diplomatique om voor de topfunctie bij het IMF te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Wat was precies de rol van de Franse Minister van Financiën bij de selectieprocedure van de nieuwe directeur van het IMF?
De Franse Minister van Financiën heeft opgetreden als coördinator om te komen tot een Europese kandidaat voor de opvolging van Christine Lagarde van het IMF. In principe zou een dergelijke rol belegd worden bij de voorzitter van de Raad, echter omdat Finland – vanaf 1 juli voorzitter van de Raad – een eigen kandidaat naar voren had geschoven was het niet opportuun voor Finland om deze rol op zich te nemen. Omdat Frankrijk op dit moment ook het voorzitterschap van de G7 vervult, heeft de Franse Minister van Financiën het initiatief genomen om het proces te begeleiden om tot een Europese kandidaat te komen.
Wat is de evaluatie van het kabinet over het feit dat de heer Dijsselbloem het net niet is geworden?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft met de heer Dijsselbloem een geschikte kandidaat naar voren geschoven voor de opvolging van Christine Lagarde bij het IMF, dit blijkt ook uit de brede steun in Europa voor zijn kandidatuur. Uit de intensieve gesprekken die plaats hebben gevonden is allereerst het belang gebleken dat landen hechten aan het IMF en aan sterk leiderschap. Het kabinet en de heer Dijsselbloem hebben tot het laatste moment veel steun ervaren. In de laatste stemronde onder de EU lidstaten heeft Kristalina Georgieva net meer steun verworven. Het kabinet vindt het uiteindelijk belangrijk dat Europa gezamenlijk en eensgezind een sterke kandidaat naar voren schuift en vindt dat Kristalina Georgieva aan dit profiel zonder meer voldoet.
De dreigende hakbijl voor bomen in de middenberm van de A28 tussen Wezep en Nunspeet |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Dreigt de hakbijl voor bomen in middenberm van A28 tussen Wezep en Nunspeet»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Kunt u aangeven of het de verwachting is dat extra maatregelen zullen moeten worden genomen om de verkeersveiligheid te verbeteren op de A28 tussen Wezep en Harderwijk?
Het is niet de verwachting dat er extra maatregelen zullen moeten worden genomen aanvullend op de huidige werkzaamheden.
Bent u op de hoogte van het beleid van de provincie Gelderland waarbij veiligheid en bomenbehoud rond provinciale wegen voortdurend zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen? Vindt u dat het gemak waarmee gepraat wordt over het kappen van kilometers aan bomen en struiken in de middenberm van de snelweg hier haaks op staat?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Een zorgvuldige afweging is ook mijn uitgangspunt bij het veiliger maken van de bermen. Zoals eerder aangegeven gaat het om het vinden van de juiste balans: het maken van een afweging tussen verschillende factoren zoals veiligheid, natuurwaarde en cultuurhistorische waarde. Helaas is het daarbij in sommige gevallen onvermijdelijk om grotere aantallen bomen te moeten verwijderen dan je zou wensen. Primair dienen op dit traject van de A28 alle naaldbomen verwijderd te worden, ter breedte van 80 meter, in verband met het grote risico op brandoverslag. Door gericht de naaldbomen te verwijderen vermindert het risico op brandoverslag sterk.
Deze maatregelen zijn tot stand gekomen op verzoek van en in samenwerking met de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland. De aanpak op de A28 komt voort uit de vier doelstellingen voor de herinrichting van bermen van de provinciale en rijkswegen over de Veluwe zoals afgesproken in de Gebiedsgerichte Aanpak Veluwe tussen Veiligheidsregio’s, Provincie Gelderland en Rijkswaterstaat.
Naast het primaire doel van brandveiligheid verbetert Rijkswaterstaat met de huidige werkzaamheden als wegbeheerder de veiligheid van de berm door het verwijderen van risicovolle bomen (oud en/ of risicovol door omvang). In de middenberm worden de kleinere loofbomen behouden en wordt de veiligheid gegarandeerd door waar nodig een geleiderail te plaatsen.
Het terug brengen van de berm in de oorspronkelijke staat door het lokaal verwijderen van de huidige begroeiing maakt dat de oorspronkelijke biotoop zich weer kan ontwikkelen en geeft ruimte voor flora- en faunasoorten die de afgelopen jaren door het spontane opschot in de bermen sterk waren teruggedrongen. Voor deze flora- en faunasoorten, zoals de zandhagedis, is de oorspronkelijk staat van de berm een ideale bodem. De verwachting is dan ook dat de biodiversiteit in het gebied na de herinrichting aanzienlijk zal toenemen.
Rijkswaterstaat houdt het aantal verwijderde bomen nauwkeurig bij en zorgt voor een verantwoorde invulling van de compensatieplicht die volgt uit de Wet Natuurbescherming. De compensatie zal binnen 3 jaar plaatsvinden, zowel binnen het eigen beheersgebied als daarbuiten, afhankelijk van de mogelijkheden.
Kunt u aangeven, indien er extra maatregelen zullen moeten worden genomen, welke alternatieve maatregelen in deze situatie denkbaar zijn om de verkeersveiligheid te vergroten in plaats van het kappen van bomen en het weghalen van struiken in de middenberm? Kunt u aangeven in hoeverre er naar deze alternatieve maatregelen zal worden gekeken?
Er is geen noodzaak tot extra maatregelen aanvullend op de huidige werkzaamheden. De maatregelen voortvloeiend uit de doelstellingen zoals genoemd in antwoord 3 zijn onderling zorgvuldig afgewogen.
Bent u van mening dat een natuurlijk zichtscherm, zoals een begroeide middenberm, een positieve bijdrage kan leveren aan de verkeersveiligheid, omdat het in het donker op een onverlichte weg kan helpen tegen verblinding van tegenliggers? Kunt u aangeven in hoeverre een vangrail dit kan vervangen en of u dit in de overweging tot kappen meeneemt?
Voor de verkeersveiligheid is het beter om goede zichtlijnen en een overzichtelijke weg te hebben om verwarring van automobilisten, zoals het idee dat je op de verkeerde weghelft rijdt, te voorkomen. Om de juiste balans te vinden tussen het verwijderen van bomen en het vergroten van de verkeersveiligheid, worden de kleinere loofbomen behouden en wordt de veiligheid gegarandeerd door waar nodig een geleiderail te plaatsen.
Heeft Rijkswaterstaat contact gehad met de provincie Gelderland over de mogelijke maatregel om de middenberm van de A28 tussen Wezep en Harderwijk geheel of gedeeltelijk te kappen? Zo ja, wat kwam uit dit contact? Zo nee, wanneer gaat contact hierover plaatsvinden?
De maatregelen vloeien, zoals bij het antwoord op vraag 3 al aangegeven, voort uit de Gebiedsgerichte Aanpak Veluwe. In dat verband is contact geweest met de provincie Gelderland en zijn er in het recente verleden zowel bij meerdere provinciale als rijkswegen soortgelijke maatregelen uitgevoerd. Specifiek voor de maatregelen op dit traject van de A28 staat het informeren over en afstemmen met de andere omgevingspartijen (zoals de omliggende gemeentes) gepland om vanaf begin september 2019 plaats te vinden.
Kunt u aangeven met welke andere betrokkenen contact is geweest of contact zal gaan plaatsvinden en wat uit deze gesprekken naar voren is gekomen?
Naast de contacten met provincie Gelderland heeft voor de totstandkoming van de huidige opdracht afstemming plaatsgevonden met de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland. Uit deze gesprekken is naar voren gekomen dat de naaldbomen in de middenberm verwijderd moeten worden in verband met het grote risico op brandoverslag. Tevens is contact geweest met gemeente Nunspeet. De gemeente Nunspeet heeft in het gesprek aangeheven belang te hechten aan het zo veel mogelijk in stand houden van de groene corridor gezien het karakter van deze gemeente. De diversiteit van zowel de berm als de middenberm dragen hieraan bij. In de belangenafweging met betrekking tot het onderhoud zal dit worden meegenomen. Na het afronden van het voorbereidingstraject van het project, inclusief bijbehorend gunningstraject, zal met de overige stakeholders begin september contact plaatsvinden. Het gaat dan bijvoorbeeld om terreinbeheerders en perceeleigenaren zoals gemeentes.
Kunt u aangeven wat hierbij onder «de komende periode» wordt verstaan en op welke elementen zal worden gecontroleerd?
De werkzaamheden zullen in het 4e kwartaal 2019 en het 1e kwartaal 2020 plaatsvinden. Bij het bepalen op welke locatie bomen kunnen blijven staan of verwijderd moeten worden en op welke locatie geleiderail moet komen, wordt gekeken naar verschillende elementen zoals de soort boom (naaldhout of loofhout), de gezondheid en natuurwaarde van de boom, de locatie van de boom (afstand tot de weg) en de fysieke situatie in de berm (in potentie gevaarlijk hoogteverschil met de weg, bijvoorbeeld een geul of hobbel op korte afstand van de weg). Het is kortom maatwerk en Rijkswaterstaat zal hierbij zoveel mogelijk rekening houden met de wens van de stakeholders.
Sancties tegen bedrijven die gelieerd zijn aan het militaire regime in Myanmar |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «VN wil sancties tegen bedrijven uit Myanmar, ook Shell betrokken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de oproep van de VN-missie van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten in Myanmar om sancties in te stellen tegen bedrijven die gelieerd zijn aan het militaire regime in Myanmar? Welke rol ziet u hierin voor Nederland weggelegd?
De regering verwelkomt het werk van de VN Fact Finding Mission van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (hierna: FFM) als een essentieel element van de internationale respons op de ernstige mensenrechtenschendingen in Rakhine State.
In haar recente rapport doet de VN Fact Finding Mission een aantal aanbevelingen om de invloed van het Myanmarese leger in te perken, waaronder de oproep om gerichte sancties in te stellen tegen bedrijven die gelieerd zijn aan het Myanmarese leger. De aanbevelingen van het rapport zullen zorgvuldig worden bestudeerd en in internationaal verband worden besproken.
Nederland heeft zowel in de VN Veiligheidsraad als in EU-kader ervoor gepleit dat betrokkenen bij mensenrechtenschendingen in Myanmar ter verantwoording worden geroepen en zal dit blijven doen. Zoals in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 17 juni jl. aan uw Kamer gemeld, heeft Minister Blok de situatie in Myanmar daar opnieuw opgebracht, zorgen uitgesproken over de voortdurende mensenrechtenschendingen en opgeroepen tot gerichte sancties tegen de verantwoordelijken voor de mensenrechtenschendingen. Nederland is geen voorstander van bredere sancties, omdat deze negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gehele bevolking van Myanmar, zoals Minister Blok ook heeft aangegeven tijdens het 30 leden debat op 17 april jl. Het kabinet zal tevens in EU-kader aandacht vragen voor dit nieuwe FFM-rapport en bepleiten dat nader onderzocht wordt welke mogelijkheden er zijn voor gerichte sancties als reactie op de ernstige mensenrechtenschendingen in Myanmar, op een manier die geen schade doet aan de bredere bevolking en de democratische transitie.
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse bedrijven die, al dan niet indirect zoals in het geval van Shell, in verband kunnen worden gebracht met bovenstaande? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven zijn niet verplicht om bij de Nederlandse overheid te melden in welk land en met welke partijen zij zakendoen. De regering houdt hier dan ook geen overzicht van bij.
Het rapport noemt tevens een groot aantal bedrijven dat onder directe controle staat van het leger van Myanmar of dat rechtstreeks zakendoet met het leger. Daaronder zijn geen Nederlandse bedrijven. Onder de bedrijven die wel worden genoemd, is een aantal bedrijven met brede vertakkingen binnen de economie van Myanmar, zowel direct als via dochterondernemingen en joint ventures. Ook hierdoor is het onmogelijk om een volledig overzicht te geven van indirecte banden die bestaan tussen Nederlandse bedrijven en de bedrijven op de FMM-lijst.
Indien signalen worden ontvangen over mogelijke betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij mensenrechtenschendingen, wordt er naar deze signalen gekeken en worden de zorgen met het bedrijf in kwestie besproken.
Kunt u toelichten of, en zo ja om welke redenen, de betrokkenheid van Shell bij Max Energy Myanmar indruist tegen de uitgangspunten van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de in het artikel opgetekende kwalificatie van Shell dat het hier om een complexe en gevoelige kwestie gaat.
Ten aanzien van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), en overigens ook de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, kan worden gesteld dat het kabinet van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij deze onderschrijven en naleven bij het uitvoeren van hun internationale activiteiten. Conform deze richtlijnen dienen bedrijven risico’s op negatieve gevolgen van hun activiteiten, producten of diensten in kaart te brengen, te voorkomen of mitigeren en rekenschap af te leggen over dit proces. Dit geldt zowel voor de eigen activiteiten, producten of diensten, als voor die in de waardeketen. Met name bedrijven die zakendoen in conflictgebieden dienen zeer waakzaam te zijn.
Shell is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop het bedrijf de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles implementeert. Dat geldt ook voor de samenwerking met Max Energy Myanmar. Deze samenwerking is in 2017 publiekelijk aangekondigd en als zodanig algemeen bekend. De relatie die in het FFM-rapport wordt gelegd tussen donaties van bedrijven in Myanmar aan het leger in de periode tijdens en direct na het geweld in Rakhine en de militaire operaties die hebben geleid tot de ernstige mensenrechtenschendingen tegen de Rohingya-bevolking is niet eerder gelegd.
Het ministerie is in contact met Shell over deze kwestie en zal mede aan de hand van het FFM-rapport Myanmarese en Nederlandse bedrijven nogmaals wijzen op het belang van voorzorgsmaatregelen om indirecte betrokkenheid bij of bijdragen aan mensenrechtenschendingen in Myanmar te voorkomen.
Welke stappen vindt u dat Shell moet ondernemen nu klip en klaar is dat Max Energy Myanmar betrokken is bij de bouw van de omstreden grensmuur?
Zie antwoord vraag 4.
Is bij de Nederlandse overheid bekend dat Shell zaken deed en doet met Max Energy Myanmar? Zo ja, was ook reeds bekend dat Max Energy Myanmar betrokken was bij de bouw van de omstreden grensmuur?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat er Nederlands geld, al dan niet in de vorm van leningen, via Shell naar Max Energy Myanmar is gegaan of gaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is geen financiële betrokkenheid van de Nederlandse overheid.
Hoe duidt u de in het artikel opgetekende kwalificatie van Shell dat het hier om een «complexe en gevoelige kwestie» gaat, maar dat deze kwalificatie ogenschijnlijk geen aanleiding voor het bedrijf is om het contract te herzien? Bent u bereid hierover met Shell in gesprek te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Strijdsters voor vrouwenrechten in Afghanistan die steeds verder in het nauw komen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Constant bang voor de Taliban»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat strijdsters voor vrouwenrechten in Afghanistan steeds verder in het nauw komen? Kunt u een toelichting geven?
Ja. De positie van vrouwen in Afghanistan is sinds de val van het Talibanregime in algemene zin verbeterd. Desondanks vormen vrouwen die strijden voor vrouwenrechten, vaak het doelwit van extremistische ideologieën die burgerrechten van en vrijheden voor vrouwen willen inperken.
Heeft de Minister-President tijdens het recente bezoek aan president Trump gesproken over de vredesonderhandelingen in Afghanistan? Kunt u een toelichting geven?
Tijdens het bezoek van de Minister-President aan president Trump zijn de vredesonderhandelingen in Afghanistan niet besproken.
Bent u bereid om de zorgen over het naleven van vrouwenrechten na terugtrekking van de troepen van de Verenigde Staten en NAVO uit Afghanistan onder de aandacht te brengen van uw Amerikaanse ambtsgenoot? Kunt u een toelichting geven?
Ja. Het kabinet benadrukt in contacten met alle internationale partners, waaronder de Verenigde Staten, dat het Afghaanse vredesproces moet leiden tot een uitkomst waarbij de mensenrechten van alle burgers, inclusief vrouwen en minderheden, worden beschermd. De Amerikaanse Special Representative for Afghanistan Reconciliation Zalmay Khalilzad benadrukt expliciet de noodzaak van betrokkenheid van onder meer vrouwen en vertegenwoordigers van het maatschappelijk midden in een inclusieve intra-Afghaanse dialoog.
Op welke wijze draagt u bij aan de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan? Welke mogelijkheden ziet u om dit aan te scherpen?
Gendergelijkheid is een dwarsdoorsnijdend thema in de door Nederland gefinancierde programma’s in Afghanistan, om zo breed mogelijk bij te dragen aan de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan. Nederland steunt bijvoorbeeld de implementatie van het Nationaal Actieplan Vrouwen, Vrede en Veiligheid van Afghanistan door capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties en lokale besluitvormers. Met een ander programma levert Nederland een bijdrage aan het verbeteren van de toegang van vrouwen tot de rechtspraak. Ook wordt expliciet aandacht besteed aan de rol van vrouwen in de Afghaanse veiligheidssector via multilaterale fondsen zoals het Afghan National Army Trust Fund (ANA TF) en het Law and Order Trust Fund Afghanistan (LOTFA), waar Nederland meerjarige bijdragen aan levert. Ook op andere manieren brengt Nederland het belang van gendergelijkheid en de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan regelmatig onder de aandacht. Zo faciliteert de Nederlandse ambassade in Kaboel bijeenkomsten voor vrouwenrechtenverdedigers en wordt voortdurend het belang van een inclusief vredesproces benadrukt. De ambassade onderzoekt actief de mogelijkheden om binnen bestaande budgettaire kaders nieuwe programma’s te identificeren die bijdragen aan de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan.
Het bericht dat de staatssecretaris meer openheid wil bij Defensie. |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris Barbara Visser wil meer openheid bij Defensie: «We moeten fouten toegeven»»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u nu pas het belang van meer openheid inziet? Betekent dit dat de beloften tot meer openheid tot op heden loze beloften waren? Zo nee, waarom niet?
De openheid die Defensie toepast, bijvoorbeeld door het zo goed en zo veel mogelijk communiceren over voorvallen, is een essentiële voorwaarde om te kunnen leren van fouten. Dit helpt ons om veiliger te werken en om het vertrouwen in onze organisatie te verhogen. In een organisatie met 60.000 mensen is het niet uit te sluiten dat er fouten worden gemaakt, maar door ervan te leren wil Defensie de kans op dezelfde fouten in de toekomst minimaliseren.
Bent u nu wel bereid om vraag 4 van mijn schriftelijke vragen (2019Z12432) volledig te beantwoorden, zodat burgers en militairen eindelijk duidelijkheid krijgen over onder andere de wantoestanden binnen Defensie en de geldverspilling aan Europese Defensiesamenwerking? Zo nee, waarom niet?
De genoemde vragen in die vraag zijn eerder beantwoord. Ik zie geen reden om de antwoorden aan te passen.
Is de volgende stap in uw bewustwordingsproces dat u de krijgsmacht gaat inzetten voor grensbewaking, defensieslachtoffers ruimhartig gaat schadeloosstellen, de rotte appels gaat bestraffen en gaat stoppen met de afkoop van Turkse dienstplicht en diversiteitsgedram? Zo nee, waarom niet?
Over deze onderwerpen zijn in eerdere brieven reeds vragen beantwoord (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3546 en Kamerstukken 35 210 X, nr. 5, 34 919, nr. 7, 35 200 X, nr. 7, 35 000 X, nr. 142, 35 200 X, nr. 6). Ik zie geen reden om de antwoorden aan te passen.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De uitspraak van de voorzitter van de Nederlandse Zorgautoriteit dat een 0% groei van de ziekenhuiszorg in 2022 onrealistisch is |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de voorzitter van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat een 0% groei van de ziekenhuiszorg in 2022 «een nobel maar niet realistisch streven» is?1
Ik waardeer het zeer dat de NZa de ontwikkeling van de kosten in de zorgsector kritisch volgt, dat is ook haar taak. Met elkaar staan we voor de uitdaging om de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden in Nederland. Dat is waarom ik met het veld bestuurlijke akkoorden heb gesloten. De inhoudelijke en financiële afspraken in de verschillende sectoren staan niet op zichzelf. De partijen in alle vijf de akkoorden hebben zich gecommitteerd aan de gewenste ontwikkeling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek en de bijbehorende financiële afspraken.
We willen zorg waarin de mens centraal staat en dat vraagt om een andere organisatie van zorg en ondersteuning. Zo kan een ziekenhuisbezoek soms voorkomen worden door preventie en tijdige signalering van problemen in de eerstelijnszorg. Daarbij hoeft niet elk ziekenhuis alle zorg aan te kunnen bieden en kunnen nieuwere en innovatievere vormen van zorgverlening zorg vervangen, ook door slimme zorg thuis. Deze beweging van duurdere specialistische zorg naar goedkopere zorg dicht bij huis is geen gemakkelijke beweging, maar met het bestuurlijke akkoord medisch-specialistische zorg (msz) 2019–2022 verwacht ik dat dit nu wel echt op gang komt.
Ik heb er vertrouwen in dat dit akkoord ervoor zorgt dat we dit als partijen gezamenlijk oppakken en dat er in regio’s afspraken worden gemaakt in de contractering, binnen het financiële plaatje dat er nu ligt. Daarbij vind ik dat we onze ogen niet kunnen sluiten voor de potentiële kostenstijgingen in de zorg. Het is daarmee niet een nobel, maar een noodzakelijk streven. Het is goed dat we in de akkoorden daar in overleg met elkaar afspraken over hebben gemaakt.
Vindt u de 0% groei ook niet onrealistisch bij nadere beschouwing nu er steeds meer patiëntenstop komen? Bent u niet bang dat als de 0% groei wordt volgehouden in 2022 dat dit ten koste gaat van de bereikbaarheid en kwaliteit van de ziekenhuiszorg?2
Met mijn brief op 12 juli heb ik uw Kamer mijn visie op het medisch zorglandschap gegeven3. Hierin schrijf ik dat ik het belangrijk vind dat de continuïteit van zowel de electieve als de acute zorg te allen tijde geborgd is en dat daarbij de toegankelijkheid en de kwaliteit van die zorg gegarandeerd is. Juist met de
uitvoering van de akkoorden werken de partijen hieraan om dit mogelijk te (blijven) maken. Dit lukt alleen in gezamenlijkheid. Ik houd mij daarom, net als de andere ondertekenaars van het bestuurlijke akkoord msz, aan de afspraken hierin.
Wat is uw oordeel over de mening van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat met betrekking tot de budgetafspraken «de jas te krap is» voor 2022? Wat vindt u van zijn mening dat een aantal zaken bij elkaar komen die moeten leiden tot een grotere groei zoals de groeiende zorgvraag door vergrijzing, het schreeuwend tekort aan zorgpersoneel, noodzakelijke ICT-investeringen, dure innovaties en het verduurzamen van ziekenhuisgebouwen?3
De NVZ en de ziekenhuizen zijn samen met mij en de andere partijen, een belangrijke uitdaging aangegaan met het tekenen van het bestuurlijk akkoord MSZ 2019–2022. Dat waardeer ik zeer. De transitie in de zorg is een hele opgave die van alle betrokken partijen tijd en aandacht vragen. Zo ook van de ziekenhuizen, ook zij hebben zich gecommitteerd aan de afspraken die we hierover met elkaar hebben gemaakt. David Jongen, vicevoorzitter van de NVZ, stelt recent in Zorgvisie5 dat er nog veel moet gebeuren, maar dat de afspraken uit het akkoord wel degelijk haalbaar zijn.
Zaken als de groeiende zorgvraag door onder andere vergrijzing en het tekort aan zorgpersoneel zorgen er juist voor dat de transformatie naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek nog urgenter is. Ik begrijp dat in sommige gevallen eerst investeringen nodig zijn om de transformatie naar een hoger niveau te kunnen tillen. Voor de medisch specialistische zorg bieden transformatiegelden (eenmalig € 425 miljoen voor de looptijd 2019 – 2022) ziekenhuizen extra financiële ruimte om zorg anders te organiseren. Dat heeft ook effect op het werken in de zorg. Denk bijvoorbeeld aan de deelname, op verschillende plekken in Nederland, van medisch specialisten aan het spreekuur van huisartsen. Hiermee kunnen patiënten meteen geholpen worden, wat veel tijd scheelt voor patiënt en zorgverleners. Via het VIPP-programma (Versnellingsprogramma informatie-uitwisseling patiënt en professional) stel ik financiële middelen beschikbaar om zorgaanbieders te ondersteunen in het digitaal uitwisselen van gegevens.
Kunt u garanderen dat de 0% groei in 2022 niet zal leiden tot een groei van de wachtlijsten in de ziekenhuiszorg en een daling van de kwaliteit van de geboden zorg? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo neen, wilt u dan bij de komende VWS-begroting komen met een realistisch budget voor de ziekenhuiszorg voor de toekomst waarbij de kwaliteit en toegankelijkheid worden gewaarborgd?
De toezichthouders houden de kwaliteit van zorg nauwlettend in de gaten. Dit geldt ook voor wachtlijsten en het effect daarvan in de ziekenhuiszorg. Met het anders organiseren van ziekenhuiszorg waarbij het functioneren van mensen voorop staat, willen we de kwaliteit van zorg juist verbeteren. Zorg voorkomen, verplaatsen en vervangen, zoals we met de Juiste Zorg op de Juiste Plek beogen, zal daarbij ook een positieve impact hebben op de wachtlijsten in de medisch-specialistische zorg.
De opkomst van zorgbeveiligers en het hardnekkige fenomeen separatie in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de opkomst van «zorgbeveiligers» in de ggz?1
Het is gangbaar dat instellingen ondersteunende functionarissen inzetten voor bepaalde taken in het zorgproces. Wat ik zie is dat door de druk op het personeelsbestand en het feit dat door de ambulantisering in de GGZ de problematiek van de populatie van patiënten die in de kliniek verblijven zwaarder2 wordt. Instellingen zoeken naar andere vormen van begeleiding. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om te zorgen voor goede scholing, adequate toedeling van taken en aansturing. De inzet van een beveiliger kan een noodzakelijke aanvulling zijn op de verpleegkundige begeleiding, maar kan deze niet vervangen. De zorgbeveiligers kunnen het werken voor het zorgpersoneel verlichten en bijdragen aan minder stressvolle momenten op een afdeling, waardoor het zorgpersoneel beter zijn werk kan doen.
Welke ggz-instellingen maken op dit moment gebruik van beveiligers?
GGZNL heeft mij laten weten dat hierover geen gegevens beschikbaar zijn.
Wat is de groei in omzet van beveiligingsbedrijven dankzij de grotere vraag vanuit de ggz?
GGZNL heeft mij laten weten dat hierover geen cijfers beschikbaar zijn.
Hoeveel zijn ggz-instellingen op jaarbasis kwijt aan het inhuren van beveiligers?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3. Vanwege het ontbreken van cijfers is geen inzicht te geven in de omvang van de kosten van inhuur van beveiligers per instelling per jaar.
Bent u van mening dat beveiligers thuishoren in de ggz en zo ja, wat zou hun taakomschrijving moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Het is steeds gebruikelijker dat zorginstellingen ondersteunende functionarissen inzetten voor bepaalde (deel)taken in het zorgproces. De zorgaanbieder is hierbij verantwoordelijk voor onder andere scholing, adequate toedeling van taken en aansturing. Zorgbeveiligers kunnen bijdragen aan het veiliger maken van de afdeling voor medewerkers en patiënten. Zorgbeveiligers kunnen uiteraard niet de zorgprofessionals vervangen, maar werken nauw met hen samen om incidenten en insluiting te voorkomen. Belangrijk is dat de zorgbeveiligers enige kennis van het zorgveld hebben, hart voor de patiënten hebben en getraind worden in de (de-escalatie) methodieken die de teams gebruiken.
Bent u van mening dat zorgbeveiligers op dit moment werk doen waarvoor zij niet zijn opgeleid en/of dat zij op de stoel van de verpleegkundige gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het fenomeen zorgbeveiliging op dit moment een lappendeken is bij gebrek aan landelijke eisen?
Ik deel uw mening niet. De aanwezigheid van zorgbeveiligers kan een noodzakelijke aanvulling zijn op de verpleegkundige begeleiding en kan het inroepen van de politie bij incidenten verminderen, wat kan leiden tot minder toepassing van geweld bij oplossing van incidenten. Maar het is een aanvulling, het kan geen vervanging zijn. De kwaliteit van zorg moet gewaarborgd blijven en er moet zijn voldaan aan de voorwaarden zoals ik in mijn antwoord van vraag 5 heb verwoord.
De inzet van zorgbeveiligers is maatwerk, een zorginstelling zal per locatie moeten kunnen bepalen wanneer en waar zorgbeveiligers een waardevolle aanvulling op de zorgverleners zijn.
In dit verband kan ik u nog melden dat de politie momenteel met GGZ Nederland werkt aan een handreiking rond het optreden van de politie bij geweld in GGZ-instellingen. De politie vindt de inzet van zorgbeveiligers een positieve ontwikkeling. De verwachting is dat hierdoor minder inzet van de politie nodig is. Wel ziet de politie een grote diversiteit als het gaat om beschikbaarheid. Hierover spreken de politie en GGZ Nederland met elkaar.
Bent u bereid om landelijke kwaliteitseisen en/of of diploma-eisen te ontwikkelen voor beveiligers werkzaam in de ggz? Zo nee, waarom niet?
Het stellen van kwaliteitseisen aan zorgbeveiligers in de GGZ is een verantwoordelijkheid van de sector.
Wat is uw reactie op het Dolhuys-manifest en het feit dat de ondertekenaars stellen dat ze de deadline van 2020 voor een separeervrije ggz niet gaan halen?
Ik ondersteun het streven naar een separeervrije GGZ waarin dergelijke ingrijpende vormen van (gedwongen) zorg niet meer noodzakelijk zijn. Vanuit de GGZ-instellingen zijn er sinds de totstandkoming van dit manifest veel inspanningen geleverd om separatie terug te dringen, zoals de ontwikkeling van de High Intensive Care-methodiek en extra beveiligde kamers. Dat volledig terugdringen niet binnen de in het manifest genoemde termijn lukt, is het gevolg van een complex geheel van factoren, waaronder de zorgzwaarte op de afdelingen. Eenvoudige maatregelen om separatie terug te brengen naar nul zijn er niet. De betrokken organisaties zijn voornemens om voor het einde van 2019 met nieuwe doelstellingen te komen om separatie verder terug te dringen.
(bron: https://www.ggznederland.nl/actueel/resultaten-van-het-dolhuys-manifest)
Deelt u de mening van ondertekenaars van het Dolhuys-manifest dat de separeer in strijd is met het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een handicap?
Deze mening deel ik niet. De verdragstekst verbiedt gedwongen zorg of separatie niet expliciet, maar stelt er wel eisen aan. Artikel 14 eist namelijk dat mensen met een handicap niet onwettelijk of willekeurig worden opgenomen en dat alleen het hebben van een handicap geen reden mag zijn om iemand zijn vrijheid te ontnemen.
De huidige Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) en de toekomstige Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd) staan niet toe dat iemand gedwongen zorg krijgt zonder dat sprake is van ernstig nadeel of een zeer grote kans daarop. Gedwongen zorg is ultimum remedium. Daarnaast worden procedurele eisen gesteld en de rechtsbescherming van de betrokkene geborgd.
Hiermee volgt Nederland de lijn van de Raad van Europa. Onder andere het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Steering Committee on bioethics staan gedwongen zorg toe bij het bestaan van een ernstige psychische stoornis, als het uitblijven van deze gedwongen zorg waarschijnlijk leidt tot ernstige schade voor betrokkene of derden.
Wat gaat u doen om ggz-instellingen te ondersteunen in het verminderen of het afschaffen van het gebruik van separeertechnieken?
Per 1 januari 2020 zal de Wvggz in werking treden. Deze wet stelt de behandeling centraal en niet langer de opname. De Wvggz zal zorgverleners een breder instrumentarium tot (verplichte) zorg bieden, ook in de ambulante setting, waarmee meer maatwerk en verplichte zorg in een vroeger stadium geleverd kan worden. De verwachting is dat dit leidt tot een afname van gedwongen opname en dat bepaalde vormen van gedwongen zorg in het bijzonder -zoals separatie- kunnen worden teruggedrongen.
Wat is uw reactie op de oproep van patiëntenverenigingen Mind en Ypsilon dat instellingen personeelstekorten of andere «bureaucratische rompslomp» niet als excuus mogen gebruiken om patiënten te isoleren?
Het mag voor zich spreken dat genoemde factoren als personeelstekort of bureaucratie nooit een reden mogen zijn om patiënten te separeren zonder strikte noodzaak. Voor iedere vorm van gedwongen zorg is een zorgvuldige afweging nodig, en separatie kan alleen plaatsvinden als ultimum remedium. Dat geldt onder de huidige wet Bopz en straks ook onder de Wvggz.
In hoeverre hangt volgens u de opkomst van zorgbeveiligers samen met het personeelstekort in de ggz, wisselend personeel en onstabiele teams waarin inschattingen over veiligheid moeilijk te maken zijn?
De omvang van het aantal zorgbeveiligers binnen ggz-instellingen en hoe die zich in de tijd ontwikkelt is mij niet bekend. Er is geen onderbouwing voor samenhang waarnaar u vraagt.
Deelt u de mening dat het geld dat wordt uitgegeven aan beveiliging beter kan worden besteed aan het oplossen van problemen rondom het personeelsbestand, bijvoorbeeld door meer vaste krachten in te zetten en meer verpleegkundigen op te leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Organisaties gaan zelf over hun personeels- en kwaliteitsbeleid en over hun uitgaven. De inzet van een zorgbeveiliger kan hieraan voor een organisatie een waardevolle toevoeging zijn. De inzet van middelen voor beveiliging kan voor een organisatie vanuit die perspectieven prima te rechtvaardigen zijn.
In hoeverre hangt volgens u de toename van geweld en de inzet van zorgbeveiligers samen met de ambulantisering van de ggz waardoor patiënten pas worden opgenomen als het echt niet anders kan? Welke maatregelen voorziet u op dit gebied?
De monitor Ambulantisering die ik jaarlijks aanbied aan uw Kamer laat zien, dat de zorgzwaarte in de klinische setting in de afgelopen jaren is toegenomen. De afbouw van bedden richtte zich vooral op de lichtere plaatsen. De mensen die worden opgenomen vertegenwoordigen in het algemeen een «zwaardere» categorie cliënten/patiënten die soms langere tijd wordt opgenomen. Daarmee wordt veel gevraagd van het personeel en de instelling. Ik heb geen informatie waaruit zou blijken dat er een toename van geweld is. Een goed werkklimaat is van groot belang voor de medewerkers in een dergelijke complexe omgeving. Het is ook nodig dat er voldoende mogelijkheden worden gerealiseerd om tijdig op- en af te schalen en ervoor zorg te dragen dat voldoende veiligheid wordt geboden. Het is niet aan mij om zorg in te kopen of bedden beschikbaar te stellen.
De verantwoordelijkheid hiervoor is belegd bij de zorgverzekeraars, samen met de aanbieders van zorg. Mede in verband met deze problematiek zijn, na overleg met veldpartijen vorig jaar, door verzekeraars meer beveiligde bedden ingekocht waarnaar patiënten kunnen worden geplaatst wanneer er sprake is van gevaarlijk gedrag als gevolg van de psychische stoornis en er risico’s zijn voor de overige patiënten en hulpverleners. Uitgangspunt en ambitie is, dat zorg en ondersteuning zoveel mogelijk in de eigen omgeving plaatsvindt. Daar sta ik volledig achter. Tegelijkertijd is het in sommige gevallen medisch gezien nodig om iemand toch in een klinische setting te behandelen. In het hoofdlijnenakkoord ggz heb ik daarover afspraken gemaakt met partijen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het verminderen van personeelstekorten, verminderen van administratieve lasten en het creëren en behouden van voldoende ambulant aanbod.
Daarnaast zijn in de begroting van VWS extra financiële middelen gereserveerd voor ambulante hulpverlening door gemeenten. Oplopend van 65 miljoen euro in 2020 tot 95 miljoen euro in 2023.
Bent u bereid meer bedden beschikbaar te stellen in de ggz teneinde het agressieprobleem te lijf te gaan alsook de wachtlijstenproblematiek? Zo ja, hoeveel en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Welke maatregelen gaat u nemen om het zorgpersoneel weerbaarder te maken tegen agressie en om agressie, geweld en onveilige situaties in ggz-instellingen te voorkomen?
In de zorg werken medewerkers met een «publieke taak». Ik vind dat hulpverleners binnen de psychiatrie hun werk op een veilige manier moeten kunnen doen. In een landelijk zorgbreed project «Veilig werken in de zorg» dat van 2012–2015 liep en waarvoor mijn ambtsvoorganger voor 2016 nog aanvullend financiële middelen beschikbaar heeft gesteld, hebben werkgevers en werknemers in de zorg samengewerkt aan het thema. Deze samenwerking heeft gezorgd voor het delen van goede voorbeelden en beleidsontwikkeling rond agressiepreventie.
Hulpverleners worden tevens getraind om met afwijkend gedrag om te gaan.
Daarnaast werken GGZ-organisaties dagelijks aan een veilig leef- en organisatieklimaat voor patiënten en medewerkers. Ik ben veelvuldig in overleg met partijen uit de GGZ. Als uit die overleggen naar voren komt dat er meer actie nodig en mogelijk is sta ik daar altijd voor open.
Deelt u de mening van psychiater Prinsen dat de verschuiving van strafrecht naar de ggz één van de redenen is voor het zwaardere geweld en zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?2
Vanuit het strafrecht wordt meer zorg geboden. Dat is een goede ontwikkeling. En dat leidt uiteraard tot een verzwaring van de doelgroep. Daar staat tegenover dat ik met verzekeraars afspraken heb gemaakt dat zij meer beveiligde zorg inkopen. En dat is ook gebeurd. Hierdoor kunnen patiënten die een gevaarlijke situatie veroorzaken in instellingen tijdelijk op een afdeling worden geplaatst met een strenger regime. Daar gaat hun behandeling dan verder. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 15 en 16.
Deelt u de mening dat de concentratie van patiënten met zware problematiek onwenselijk is en zo ja, wat gaat u doen om deze trend tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De concentratie van patiënten met zwaardere problematiek is logisch om zowel een hoge kwaliteit van zorg als een zo hoog mogelijk niveau van veiligheid te kunnen bieden. Er zijn op dit moment geen signalen vanuit het veld waaruit blijkt dat deze zware vormen van zorg verder gedeconcentreerd zouden moeten worden. Het is aan zorgaanbieders om de verschillende afdelingen en patiëntenpopulatie in de instelling zodanig te situeren dat kwaliteit en veiligheid maximaal worden geborgd. Tevens zullen de diverse GGZ-instellingen onderling goede afspraken moeten maken over overplaatsingen. Het is namelijk van belang dat in situaties waarbij patiënten als gevolg van agressie niet meer verantwoord te behandelen zijn in de ene instelling, kunnen worden geplaatst in meer beveiligde afdelingen in andere GGZ-instellingen.
Hoe staat het met transparantie over separatiecijfers en pogingen om per 2021 dwangmaatregelen per ggz-instelling openbaar te maken? Wat is uw reactie op de scepsis over de mogelijkheid hiervan vanuit het veld vanwege verschillende definities en meewegende belangen van instellingen?
Om de gegevens over de toepassing van dwangmaatregelen per GGZ-instelling openbaar te kunnen maken, is het nodig dat deze gegevens op uniforme en systematische wijze worden verzameld, bewerkt en uitgewisseld. De Wvggz biedt hiervoor een wettelijke grondslag. Zorgaanbieders dienen ervoor te zorgen dat gegevens over verleende verplichte zorg digitaal beschikbaar zijn. Deze gegevens dienen ook aan de Inspectie te worden gestuurd. In de concept-Regeling verplichte geestelijke gezondheidszorg (Rvggz) waarvan de termijn voor consultatie op 9 september 2019 is beëindigd, wordt deze verplichting nader uitgewerkt. Onderdeel van deze conceptregeling is een nadere uitwerking van de definities, gebaseerd op het document «definities en registratie van verplichte zorg» dat GGZ Nederland heeft opgesteld. Zo wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt naar verschillende vormen van «insluiting» (separeer, Extra Beveiligde Kamer (EBK), een afzonderingsruimte), zodat niet alleen een betrouwbaar beeld kan worden gegeven van het totaal aantal maatregelen, maar ook een verschuiving zichtbaar wordt naar de verschillende vormen van dwang. De zorgaanbieder maakt een analyse bij dit overzicht van verleende verplichte zorg, waarmee onder meer stijgingen, dalingen en overige verschillen kunnen worden geduid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een landelijk uniform en transparant systeem komt van meldingen van separatiecijfers en dwangmaatregelen per ggz-instelling?
Zie antwoord vraag 20.
Het door de Chinese autoriteiten oppakken van activist(en) die zich onder meer inzetten voor hiv-/aidspatiënten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Isabelle Diks (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Police From China's Hunan Detain Three NGO Workers For Subversion»?1
Ja.
Bent u bereid zich, al dan niet in internationaal verband en in samenwerking met het Joint United Nations Programme on HIV/AIDS (UNAIDS), in te spannen om de aard van de aanklacht tegen Cheng Yuan boven tafel te krijgen en na te gaan of hier sprake is van een eerlijk proces?
De Nederlandse ambassade in Peking volgt de ontwikkelingen nauwgezet en bespreekt de zaak lokaal in EU-verband. De bilaterale mensenrechtendialoog met China, zowel die van de EU als die van Nederland, biedt een platform om zorgen over de arrestaties van Cheng Yuan, Liu Yongze en Xiao Wu over te brengen aan de Chinese autoriteiten.
Kunt u inzicht geven in hoe de aanklacht op grond waarvan Cheng Yuan is opgepakt, zich verhoudt tot het werk van de non-profit organisatie (hierna, ngo) Changsha Funeng waarvoor hij werkzaam is?
Volgens berichtgeving van Radio Free Asia zijn drie medewerkers van de ngo Changsha Funeng opgepakt. Het gaat om Cheng Yuan, Liu Yongze en Xiao Wu. Zij zouden worden verdacht van ondermijning van de staatsmacht, een aanklacht die de afgelopen jaren vaker door de Chinese autoriteiten is gebruikt tegen activisten die misstanden aan de kaak probeerden te stellen. Yang Zhanqing, de medeoprichter van Changsha Funeng, geeft aan dat het kantoor in Changsha de werkzaamheden heeft moeten staken.
Wat zijn de acute consequenties voor het werk van genoemde ngo? Klopt het dat collega’s van Cheng Yuan het werk onder druk van de Chinese overheid ook neer hebben moeten leggen? Zijn zij eveneens opgepakt en zo ja, hoe luiden de aanklachten tegen hen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze casus zich in uw ogen tot het huidige Chinese voorzitterschap van de Programme Coordination Board van UNAIDS?
De huidige Chinese voorzitter van de UNAIDS Programme Coordination Board vervult het voorzitterschap op correcte wijze. Ngo’s zijn onderdeel van de UNAIDS Programma Coordination Board vanwege hun belangrijke bijdrage aan de HIV/AIDS respons. Helaas staan ngo’s in veel landen, waaronder China, ernstig onder druk. Het kabinet blijft met gelijkgezinde VN-donoren aandacht vragen voor het belang van een inclusief maatschappelijk middenveld en de waarde van de bijdrage van ngo’s aan beleidsvorming. Ook zal het kabinet erop blijven toezien dat de invloed van ngo’s in VN-organisaties als UNAIDS geborgd blijft. Zorgen over individuele gevallen, zoals de arrestatie van Cheng Yuan, Liu Yongze en Xiao Wu, worden via de bilaterale mensenrechtendialoog overgebracht of in vergaderingen van de VN-Mensenrechtenraad aan de orde gesteld.
Deelt u de mening dat het niet ophelderen van de redenen waarom Cheng Yuan en zijn collega’s worden gedwarsboomd door de Chinese overheid, de geloofwaardigheid van China in hierboven genoemde voorzittersrol ondermijnt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het beïnvloeden van persberichten van de Raad voor Rechtsbijstand door het ministerie van Veiligheid en Justitie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u bemoeienis heeft met de totstandkoming en de inhoud van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand van de Raad voor Rechtsbijstand? Hoe ver strekt die bemoeienis en waar heeft die precies betrekking op?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid was betrokken in het totstandkomingsproces van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand in de vorm van deelname aan de begeleidingscommissie, die toeziet op de kwaliteit van de monitor. Het ministerie was niet betrokken bij de totstandkoming en de inhoud van de Monitor. De Monitor is tot stand gekomen onder de inhoudelijke verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand (verder: de Raad).
Is het waar dat inmiddels uit een WOB-verzoek blijkt dat de Raad voor Rechtsbijstand contact heeft gehad met u over het conceptpersbericht van de Raad voor Rechtsbijstand bij de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017? Waarom zijn door u opmerkingen over het conceptpersbericht gemaakt waarna door de Raad voor Rechtsbijstand een andere, definitieve versie is gepubliceerd?
De Raad heeft in oktober 2018 op ambtelijk niveau een conceptpersbericht over de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017 voorgelegd aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het is staande praktijk om persberichten over en weer af te stemmen. De kop van het concept-persbericht luidde: «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017: Nederland kent relatief stabiel en evenwichtig stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand». In het kader van de afstemming is opgemerkt dat de kop de lading van het persbericht niet dekte en bovendien ongelukkig was. Er lagen op dat moment drie kritische rapporten over de gesubsidieerde rechtsbijstand en het kabinet stond aan de vooravond van het presenteren van een nieuw stelsel voor rechtsbijstand, mede op basis van die rapporten.
Het is de verantwoordelijkheid van de Raad om, al dan niet op basis van gemaakte opmerkingen, een definitieve tekst van zijn persberichten vast te stellen. De Raad heeft uiteindelijk een persbericht uitgebracht met als kop: «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017 gepubliceerd».
Ten aanzien van openbaarmaking van de correspondentie merk ik op dat die onderdeel uitmaakt van de ambtelijke interne beraadslagingen tussen het ministerie en de Raad, persoonlijke beleidsopvattingen bevat en derhalve niet gepubliceerd kan worden.
Welke opmerkingen zijn er door u gemaakt? Kunt u deze correspondentie openbaar maken of in ieder geval inhoudelijk weergeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit ook het geval bij de Monitor van het jaar 2018 en de jaren voor 2017? Zo ja, welke inhoudelijke wijzigingen zijn door u of vanuit het ministerie gesuggereerd en/of aangebracht?
Ook in andere jaren is het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de vorm van deelname aan de begeleidingscommissie, die toeziet op de kwaliteit van de monitor, betrokken geweest in het totstandkomingsproces van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand.
Waarom bemoeit u zich met de persberichten van de Raad voor Rechtsbijstand? Met welk doel? Waar is dit voor nodig?
Het is staande praktijk dat over en weer afstemming plaatsvindt over persberichten. Het is immers niet de bedoeling elkaar voor verrassingen te plaatsen en bovendien kan op die manier gebruik worden gemaakt van elkaars kennis en inzichten.
Het wegpesten van een transgenderstel in Heerlen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de berichten «Transgenderstel Heerlen verlaat flat om gedreig en gepest»1 en «Heerlen voert al jaren strijd tegen «transgender-pesters»»?2
Ja, die berichten ken ik.
Kent u meer voorbeelden van het wegpesten van LHBTI’s? Kent u de omvang van dit probleem? Zo ja, welke zijn die voorbeelden en wat is die omvang? Zo nee, wilt u hier onderzoek naar laten doen?
Mij bereiken met enige regelmaat signalen over homostellen, lesbische stellen of transgenders die zich genoodzaakt voelen om te verhuizen vanwege pesterijen. Dit is een maatschappelijk probleem. De beschikbare informatie, waaronder de jaarlijkse multi-agency rapportage met cijfers van politie en antidiscriminatievoorzieningen en de jaarlijkse cijferrapportage van het OM geven een beeld van de mate waarin LHBTI te maken hebben met discriminatie. Pesten kan een discriminatoire uiting zijn. De tweejaarlijkse LHBT-monitor van het SCP geeft daarnaast inzicht in de veiligheidsbeleving en slachtofferschap van LHBTI’s. Dat kan gaan om respectloos gedrag (pesten) tot geweldsincidenten. In aanvullend onderzoek naar wegpesten zie ik geen meerwaarde.
Beschikken lokale bestuurders en politie over voldoende mogelijkheden om personen, die LHBTI’s lastig vallen tot wegpesten aan toe, aan te spreken en aan te pakken? Zo ja, hoe kan het dan toch gebeuren dat het in het bericht genoemde paar weggepest is? Zo nee, waarom niet?
Ja, de lokale bestuurders en politie beschikken over voldoende mogelijkheden om personen, die LHBTI’s lastig vallen tot wegpesten aan toe, aan te spreken en aan te pakken. De aanpak van dergelijk pestgedrag is een lokale aangelegenheid, die maatwerk vraagt.
De gemeente Heerlen heeft aangegeven over voldoende instrumenten te hebben beschikt, waarbij het bestuursrechtelijk opleggen van een gebiedsverbod het meest krachtige middel was. De politie en de gemeente Heerlen hebben verschillende instrumenten ingezet, waaronder het voeren van waarschuwingsgesprekken met de ouders van de daders door de politie en burgemeester, het voeren van gesprekken met het transgenderstel om o.a. de hulpbehoefte in kaart te brengen door de burgemeester alsmede Anti Discriminatie Voorziening Limburg, Roze in blauw (politie) en de woningcorporatie, zichtbare aanwezigheid door de politie, rechercheonderzoek, plaatsing van mobiele camera’s, het opleggen van een gebiedsverbod aan de hoofddader en een gedragsaanwijzing voor enkele andere groepsleden. Ten slotte is mede hierdoor een dader veroordeeld. De gemeente Heerlen heeft aangegeven dat de pesters/daders stevig zijn aangepakt met alle mogelijke middelen uit het straf- en bestuursrecht en dat die aanpak effect heeft gehad. Desondanks heeft het transgenderstel besloten te willen verhuizen omdat zij zich niet meer prettig voelde in de flat. Ik kan me levendig voorstellen dat alles een dusdanige grote impact heeft gehad op de slachtoffers in Heerlen dat het hun, ondanks alle inzet van de politie en de gemeente, heeft doen besluiten te verhuizen.
Het beschermen van slachtoffers van haatcriminaliteit (hatecrime) en de aanpak van daders is een prioriteit voor dit kabinet en het lokaal bestuur. Het beleid is gericht op de aanpak van daders om de pesterijen tot een einde te brengen. Helaas is dit vaak niet van de ene op de andere dag te realiseren. Ook geven slachtoffers vaak aan, zoals ook hierboven aangegeven, dat de gebeurtenissen hun woon- en leefgenot en hun gevoel van veiligheid dusdanig aantasten dat zij zich genoodzaakt voelen te verhuizen.
Heeft u in het kader van uw Actieplan Veiligheid LHBTI acties ingezet om het wegpesten van LHBTI’s tegen te gaan? Zo ja, welke zijn dat en wat is het resultaat daarvan? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog van plan aan dit probleem aandacht te gaan schenken en op welke wijze?
Het Actieplan Veiligheid LHBTI3 bevat diverse maatregelen die direct dan wel indirect bijdragen aan het tegengaan van pesterijen in de woonomgeving, variërend van het stimuleren van sociale acceptatie in de wijk (actiepunt 2), trainingen voor politiemedewerkers (actiepunt 5), weerbaarheidstrainingen (actiepunten 7 en 24), het stimuleren van meldingsbereidheid (actiepunten 12–15), aandacht voor veiligheid binnen de allianties van OCW (actiepunt 17), het gezamenlijk bepalen van de meest effectieve aanpak (actiepunt 20), maatjesprojecten (actiepunt 24), etc. Ik ben van mening dat het Actieplan daarmee voldoende handvatten biedt om de problematiek van pesterijen in de woonomgeving aan te kunnen pakken.
Het kabinet zal over zijn inspanningen om de maatregelen tot uitvoering te brengen en zal verantwoording afleggen via de jaarlijkse voortgangsbrief over het Nationaal Actieprogramma Discriminatie.
Ben u bereid om in overleg met de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters te treden om te bezien of er nog aanvullende instrumenten nodig zijn om het wegpesten van LHBTI’s tegen te gaan? Zo ja, wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
Uit overleg met VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters zijn geen indicaties ontvangen dat gemeentebesturen/burgemeesters aanvullende instrumenten nodig hebben. Zie ook het antwoord op vraag 3.