Zuid- en Oost-Europeanen die omgeschoold worden voor de Nederlandse zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat Zuid- en Oost-Europeanen worden omgeschoold voor de Nederlandse zorg?1
De afweging om buitenlandse zorgverleners in dienst te nemen is aan zorginstellingen. Ik zie het werven van personeel uit het buitenland niet als een structurele oplossing voor personeelstekorten in zorg en welzijn. Het staat zorginstellingen evenwel vrij om buitenlandse zorgverleners in dienst te nemen, mits die aan alle vereisten voldoen. Voor EU-onderdanen geldt uiteraard het principe van vrij verkeer. Daarnaast kent de Wet BIG een erkenningsystematiek voor diploma’s waarmee BIG-registratie versneld kan plaatsvinden. Beheersing van de Nederlandse taal is een belangrijke voorwaarde.
Wat vindt u ervan dat organisaties zoals de European Multi Talent Group (EMTG) personeel rekruteren voor de Nederlandse zorg? Zijn er meer organisaties die personeel voor de Nederlandse zorg rekruteren? Kunt u hier een overzicht van sturen?
Ik vind het van belang dat het inschakelen van zorgpersoneel uit het buitenland door Nederlandse zorgorganisaties gebeurt binnen de geldende regelgeving voor het vrij verkeer van personen en de kwaliteit van zorg (zie ook het antwoord op vraag2. Er is geen compleet beeld van de mate waarin zorginstellingen buitenlandse zorgverleners naar Nederland willen halen, maar we ontvangen met enige regelmaat signalen over (kleine) individuele initiatieven. Daarnaast is bekend dat het aandeel buitenlandse verpleegkundigen relatief klein is in Nederland. Van de 192.633 verpleegkundigen die ingeschreven staan in het BIG-register komen er 2.476 uit het buitenland3 (waarvan 1.595 met een diploma uit een EER-land).
Is u bekend hoeveel en welke zorgorganisaties (actief) gebruik maken van bureaus zoals EMTG om zorgpersoneel uit het buitenland te kunnen aannemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend hoeveel geld Nederlandse zorgorganisaties aan bureaus zoals EMTG voor buitenlands zorgpersoneel betalen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Worden risico’s genomen met buitenlands zorgpersoneel die de taal niet compleet vaardig zijn, bijvoorbeeld bij medicatieverstrekking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kwaliteit van zorg en veiligheid van de patiënt staan voor mij voorop. Ik hecht er groot belang aan dat zorgverleners die in Nederland zelfstandig aan de slag gaan, voldoen aan alle vereisten die de Wet BIG stelt. Om in aanmerking te komen voor BIG-registratie moeten buitenlandse zorgverleners een bewijs van Nederlandse taalvaardigheid op het juiste niveau kunnen overleggen. Voor alle buitenlandse zorgverleners geldt dat zij de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen.
Vindt u het zorgelijk dat zorgverleners uit Spanje worden gehaald om de tekorten aan zorgpersoneel in Nederland op te lossen, terwijl in Spanje een tekort is van 131.000 verpleegkundigen? Deelt u de mening dat we niet moeten inzetten op zorgpersoneel uit het buitenland, maar nog meer inzet moeten plegen op het behouden en werven van zorgpersoneel uit Nederland zelf? Welke aanvullende maatregelen gaat u treffen?
Het relatieve kleine aandeel van buitenlandse verpleegkundigen is een indicatie dat het aantrekken van mensen uit andere lidstaten niet veel voorkomt. Ik ben het met u eens dat voor het oplossen van personeelstekorten het veel belangrijker is om in te zetten op het werven en behoud van zorgpersoneel. Dit is precies waar we met het actieprogramma Werken in de Zorg op inzetten. Ik heb u dit voorjaar geïnformeerd over de voortgang4. Dit najaar doe ik dit opnieuw.
Mogelijke belangenverstrengeling door de overstap van de directeur van de Europese Bankenautoriteit (EBA) naar een financiële lobbyclub |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Top EU regulator Farkas to head banking lobbying group AFME»1? Erkent u dat bestuurders en hooggeplaatste functionarissen bij een financiële toezichthouder, zoals de Europese Bankenautoriteit (EBA), vrij moeten zijn van belangenverstrengeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik heb kennisgenomen van dat artikel. Het staat voorop dat voor elke overheidsinstelling integriteit de norm is; belangenverstrengeling is uit den boze, en ook de schijn van belangenverstrengeling dient te worden vermeden. Voor (financiële) toezichthouders is dit onlosmakelijk verbonden met het principe van onafhankelijk toezicht. Ik heb eerder aangegeven dat het goed is om in gesprek te zijn met stakeholders, mits dit op gepaste afstand gebeurt.2 Hierdoor weet de EBA bijvoorbeeld wat er leeft onder haar stakeholders en wordt haar werk meer zichtbaar. Uiteraard is van belang dat de EBA zich in de uitvoering van haar taken niet door het contact met stakeholders laat beïnvloeden. Om (de schijn van) belangenverstrengeling tegen te gaan voert de EBA een actief integriteitsbeleid3 en is zij transparant over het contact met stakeholders4.
Wat vindt u ervan dat de directeur van de EBA overstapt naar de Association for Financial Markets in Europe (AFME), die voor haar leden, zoals Blackrock, Goldman Sachs, ABN Amro, HSBC en vele andere financiële instellingen, beleggers en banken, lobbyt voor een Europese Bankenunie en Kapitaalmarktunie? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Ik hecht eraan dat er regels zijn om ethisch gedrag en integriteit te waarborgen. Voor personeel bij de EBA, met inbegrip van de uitvoerend directeur, gelden dezelfde regels als voor EU-ambtenaren.7 Dat betekent in de eerste plaats dat zij gebonden zijn aan het beroepsgeheim waarvan nadrukkelijk is bepaald dat dit ook na beëindiging van het dienstverband blijft gelden.
Daarnaast geldt er een afkoelingsperiode van twee jaar waarin zij na hun vertrek, voordat zij een nieuwe functie aanvaarden, hun voormalige werkgever moeten informeren, die kan besluiten om de voorgenomen werkzaamheden te verbieden of om aan de uitoefening ervan voorwaarden te stellen.8
Bij de aankondiging van zijn vertrek heeft de EBA naar buiten gebracht dat de heer Farkas gedurende twee jaar na zijn vertrek zich niet mag bezighouden met lobbywerk bij de EBA of uit hoofde van zijn nieuwe functie contact mag hebben met personeel van de EBA.9 Bovendien mag hij gedurende anderhalf jaar na zijn vertrek de leden van de AFME niet adviseren of anderszins bijdragen aan de activiteiten van die organisatie als het gaat om onderwerpen die verband houden met zijn werk bij de EBA. In aanvulling hierop is Farkas» takenpakket bij de EBA aangepast: hij heeft niet langer bemoeienis met de kerntaken van de EBA maar uitsluitend nog met operationele aangelegenheden, en in de laatste drie maanden voor zijn vertrek op 31 januari 2020 wordt hij van zijn taken ontheven.
Erkent u dat het voor de lobbyorganisatie AFME en haar leden een uitgelezen kans is om informatie te krijgen over hoe er toezicht wordt gehouden op de financiële instellingen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is gegarandeerd dat (gevoelige) beleidsinformatie die de oud-directeur van de toezichthouder heeft niet bij de financiële instellingen terechtkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het de spuigaten uitloopt met hooggeplaatste functionarissen en politici die een (lucratieve) overstap maken naar de financiële sector? Zo neen, waarom niet?4
Op 1 februari 2018 is een nieuwe gedragscode voor eurocommissarissen in werking getreden. Deze gedragscode zorgt voor duidelijkere regels, hogere ethische normen en meer transparantie. Zo is de afkoelingsperiode voor voormalige commissarissen verlengd en wordt de commissie bij de toepassing van de gedragscode bijgestaan door een nieuw en daadkrachtiger onafhankelijk ethisch comité. De aanscherping volgde op een aantal incidenten rondom voormalige leden van de commissie-Barroso II die voor ophef zorgden. De komende periode, na het vertrek van de commissie-Juncker, zal een test worden voor de robuustheid van de nieuwe gedragscode.
Op basis van deze nieuwe gedragscode geldt voor voormalige commissarissen een afkoelingsperiode van twee jaar (drie jaar voor de voormalige Commissievoorzitter). Gedurende deze periode moeten zij beroepsactiviteiten die zij voornemens zijn te vervullen, melden bij de Commissie. Als het gaat om een functie die verband houdt met hun voormalige beleidsterrein, kan de Commissie haar goedkeuring pas verlenen na raadpleging van het ethisch comité. Deze besluiten en de adviezen van het comité worden openbaar gemaakt. Daarnaast gelden er beperkingen voor bepaalde activiteiten, zoals lobbyen bij leden of personeel van de Commissie voor onderwerpen die tot hun portefeuille behoorden. Deze regels zijn vergelijkbaar met het Nederlandse kabinetsbeleid inzake afkoelingsperiodes en lobby van bewindspersonen.12
In bovenstaande antwoorden schreef ik al wat de afkoelingsperiode voor voormalige EU-ambtenaren behelst.
Hoe gaat u voorkomen dat straks allerlei oud-eurocommissarissen overstappen naar de financiële sector? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid actief te pleiten voor een zogenaamde afkoelperiode voor EU-ambtenaren en commissarissen zodat ze niet met recente kennis bij de financiële sector aan de slag kunnen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom is ABN Amro – dat grotendeels in handen is van de Nederlandse overheid – lid van de AFME? Welke strategische redenen liggen hieraan ten grondslag?
ABN AMRO heeft bij mij aangegeven dat dergelijke lidmaatschappen, net zoals bijvoorbeeld het lidmaatschap van de Nederlandse Vereniging van Banken, voor haar van belang zijn om informatie en kennis uit te wisselen en tevens dienen om, voor zover juridisch mogelijk en toegestaan, gezamenlijke standpunten te formuleren.
Wat kost een lidmaatschap van de AFME per jaar?
De website van AFME vermeldt dat de kosten van een lidmaatschap tenminste 5.000 Britse pond bedragen.13 Additionele kosten zijn afhankelijk van de specifieke diensten die een financiële instelling afneemt en de omvang van de instelling. Ik heb daar geen inzicht in.
Hoe vaak heeft de AFME voor haar leden lobbyactiviteiten bij de Europese Commissie en de Eurogroep? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Op de website www.integritywatch.eu van Transparency International, die een overzicht geeft van het transparantieregister van de Commissie, blijkt dat AFME sinds december 2014 veertig maal commissarissen of leden van de kabinetten van de commissarissen heeft bezocht. Contacten rondom de Eurogroep zijn mij niet bekend.
Heeft u, uw ministerie of de Franse Minister van Financiën over de vorming van de taskforce Kapitaalmarktunie contact gehad met AFME?6
In mijn brief van 16 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het initiatief dat ik samen met mijn Duitse en Franse collega’s heb genomen voor een werkgroep die aanbevelingen zal doen voor de toekomst van de kapitaalmarktunie.15 Naar aanleiding van deze aankondiging hebben verschillende partijen contact opgenomen met mijn departement, waaronder AFME. Aan deze partijen is desgewenst de achtergrond van het initiatief geschetst. Daarbij is aangegeven dat partijen hun eventuele input kunnen meegeven aan de werkgroep.
In mijn brief van 11 juni jl. schreef ik uw Kamer dat ik mevrouw Corien Wortmann-Kool, bestuursvoorzitter van Pensioenfonds ABP, bereid had gevonden om deel te nemen aan deze werkgroep. Van Franse zijde neemt de heer Fabrice Demarigny, voorzitter van het bestuur van het European Capital Markets Institute en partner bij Mazars Scrl, deel aan de werkgroep.16 Ik ben er niet mee bekend of de Franse Minister van Financiën over de vorming van de werkgroep contact heeft gehad met AFME.
De werkgroep heeft met verschillende stakeholders gesproken en biedt de mogelijkheid om bijdragen te leveren via de website van de werkgroep https://nextcmu.eu/ waarop een openbaar consultatiedocument is gepubliceerd.17
Wie neemt er vanuit De Nederlandsche Bank (DNB), de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en/of het ministerie deel aan de komende bijeenkomst van 11, 12, 13 september 2019, te Helsinki, van lobbyclub Eurofi?7
Op de Eurofi-bijeenkomst in Helsinki was een aantal vertegenwoordigers van DNB, de AFM en het Ministerie van Financiën aanwezig. Eurofi houdt op haar website bij wie er spreken en wie deelnemen aan panels. Het overzicht van de bijeenkomst van 11, 12 en 13 september jl. is via deze link te raadplegen: http://www.eurofi.net/wp-content/uploads/2019/09/EUROFI-FI-HELSINKI-Attendees.pdf.
Valt het u ook op dat de leden van de AFME veelal ook lid zijn van Eurofi? Hoeveel lobbyclubs heeft de financiële sector om de Brusselse besluitvorming te beïnvloeden?8
De leden van AFME zijn instellingen die actief zijn op de kapitaalmarkten, de leden van Eurofi zijn instellingen die actief zijn in de financiële dienstverlening.
Dat er overlap bestaat tussen het ledenbestand van AFME en Eurofi is een logisch gevolg. Op het ministerie wordt geen overzicht bijgehouden van organisaties die de belangen van de financiële sector in Brussel behartigen.
De uitzending van De Monitor over ICT in de zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van De Monitor over ICT in de zorg? Hoe erg is het volgens u dat de twee partijen die systemen ontwikkelen om gegevens in de zorg uit te wisselen, Epic en Chipsoft, zoveel macht hebben?
Er zijn meerdere partijen die uitwisseling in de zorg mogelijk (kunnen) maken. Ik ben op de hoogte van de markt voor ziekenhuis EPD leveranciers (= Elektronisch Patiëntendossier; verwijzend naar een centraal informatiesysteem voor patiëntendossiers in een ziekenhuis). Deze markt wordt inderdaad gekenmerkt door een beperkt aantal aanbieders en alternatieven.
Op dit moment bekijk ik samen met het zorgveld hoe ik kan ondersteunen bij het bundelen van krachten in de onderhandelingen met de EPD leveranciers. Het doel hiervan is om gemeenschappelijke wensenlijsten op te stellen (voor doorontwikkeling en innovatie), beter passende en open systemen te krijgen, gewenste veranderingen sneller door te laten voeren en betere prijsonderhandelingen te kunnen doen. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) is de onafhankelijke toezichthouder. De ACM ziet op grond van de Mededingingswet erop toe dat bedrijven eerlijk met elkaar concurreren en treedt onder meer op tegen bedrijven die hun machtspositie misbruiken. Bedrijven kunnen bij de ACM terecht met hun signalen over mogelijk oneerlijke concurrentie. Het is de rol van de ACM om te oordelen over of in te grijpen op eventueel verstoorde markten. De ACM heeft mij laten weten in gesprek te gaan met de zorgsector over de mogelijkheden en risico’s van voorgenomen samenwerkingen tussen zorgaanbieders bij de inkoop van ICT.
Wat is uw oordeel over bedrijven in de zorg die extreem veel geld verdienen terwijl medici steen en been klagen over wat ze doen?
Het is aan zorgpartijen zelf om de juiste ICT-producten tegen de juiste prijzen in te kopen. Bedrijven mogen een eerlijke prijs vragen voor het leveren van hun producten of diensten, er mag geen sprake zijn van misbruik van een economische machtpositie. Ik neem signalen over hoge winsten van ICT leveranciers die actief zijn in de gezondheidszorg serieus. In mijn brief van 9 juli jl. (Kamerstuk 35 000-XVI, nr. 133) heb ik u reeds mijn standpunt over winstuitkering in de zorg medegedeeld. Hetzelfde standpunt heb ik in relatie tot winsten van ICT leveranciers actief in de zorg.
Bij deze maatschappelijke verantwoordelijkheid horen ook de juiste bekostigingsmodellen (met zoveel mogelijk vermijding van bijvoorbeeld perverse prikkels die uitwisseling in de weg staan; zoals kosten per uitwisseling) en transparantie van onder andere ontwikkelkosten en prijsopbouw. In dat kader vind ik het onwenselijk dat ICT-leveranciers bijvoorbeeld niet aan dezelfde transparantieverplichtingen dienen te voldoen als de sector waarvoor ze werken.
Wat is uw reactie op het bericht in de uitzending dat een grote ICT-leverancier ziekenhuizen en hun personeel totaal onder controle heeft en alleen helpt voor geld terwijl ze de uitwisseling van patiëntengegevens ophouden? Vindt u dit acceptabel?
Ziekenhuizen en ander zorgverleners zijn vrij in de keuze voor systemen waarmee zij patiëntgegevens verwerken. Het is aan zorgpartijen zelf om met ICT leveranciers te onderhandelen over de juiste prijzen en eisen. Tegelijkertijd vind ik het ook van belang dat informatie goed uitgewisseld kan worden. In december 2018 heb ik daarom aangekondigd regie te nemen op het versnellen van de totstandkoming van gegevensuitwisseling, onder anderen door het wettelijke verplicht stellen van elektronische gegevensuitwisseling (Kamerstuk 27 529, nr.166).
Digitalisering van gegevensuitwisseling is een behoorlijke uitdaging. Er zijn tekortkomingen in taal en techniek. Zo spreken alle betrokken beroepsgroepen hun eigen taal en die moet op elkaar worden afgestemd in alle mogelijke gegevensuitwisselingen. Daarnaast zijn er ook heel veel technische standaarden (die voor beelden bijvoorbeeld anders zijn dan voor documenten) en is er niet in elke regio al een infrastructuur voor elektronische uitwisseling. In mijn brief over elektronische gegevensuitwisseling van 12 juli jl. heb ik aangegeven gedetailleerde technische eisen aan ICT-producten te stellen op het gebied van eenheid van taal en techniek en aangekondigd leveranciers van ICT-systemen hieraan te gaan binden door dit via certificering af te dwingen. VWS voert zo actief beleid op het open maken van systemen. Deze wettelijk verplichte technische standaarden voor infrastructuren en gegevensuitwisseling maken dat de markt open wordt gemaakt voor andere aanbieders die voldoen aan deze eisen. Dit moet leiden tot meer innovatie, nieuwe toetreders en meer transparantie in de markt en draagt daardoor bij aan een beter functionerende markt.
Hebben ICT-bedrijven volgens u een belang bij (het verlenen van) goede zorg en een goede informatie-uitwisseling of bent u van mening dat de belangen van deze bedrijven ergens anders liggen, bijvoorbeeld bij het verdienen van veel geld?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u er eigenlijk van dat allerlei partijen in de zorg met verschillende systemen werken die onderling niet goed met elkaar samen kunnen werken waardoor zorgverleners in de uitwisseling van gegevens op allerlei barrières stuiten? Hoe kan het bijvoorbeeld dat zelfs ziekenhuizen die gebruik maken van dezelfde ICT-systemen van dezelfde leverancier onderling geen informatie uit kunnen wisselen? Vindt u dit ook onwenselijk en onbegrijpelijk? Hoe kan het dat de systemen helemaal niet zijn afgestemd op hoe artsen werken? Waarom zijn de systemen niet ontworpen vanuit de gebruikers, namelijk de patiënt en zorgverlener?
Een technische koppeling (eenheid van techniek) is slechts een van de onderdelen die nodig is voor goede gegevensuitwisseling. Zo ook afspraken over proces, dossiervoering en taal. Ziekenhuizen en andere zorgverleners hebben zelf systemen geselecteerd waarmee zij patiëntgegevens voor eigen gebruik opslaan. Lange tijd zijn deze systemen aangepast op de eisen en wensen van de individuele zorginstellingen, passend bij hun eigen proces. Ook EPD’s van dezelfde leverancier bij verschillende ziekenhuizen kunnen hierdoor fors verschillen qua inrichting. Ook hierom ondersteun ik (zoals in mijn antwoord op vraag 1 al gesteld) het zorgveld bij het bundelen van gemeenschappelijke inrichtingseisen en wensen.
Ziekenhuizen werken nou eenmaal met verschillende informatiesystemen, maar dat die niet of moeilijk met elkaar kunnen communiceren vind ik niet wenselijk. Daarom heb ik in december 2018 aangekondigd regie te nemen op het versnellen van de totstandkoming van gegevensuitwisseling en aangekondigd leveranciers van ICT-systemen hieraan te gaan binden, onder anderen door het wettelijke verplicht stellen van elektronische gegevensuitwisseling (Kamerstuk 27 529, nr.166).
Deelt u de mening dat de zorg soms suboptimaal is en daarmee ook beter zou kunnen als de ICT-systemen beter zouden werken en uitwisseling van informatie makkelijker wordt?
Een veilige en goed werkende elektronische uitwisseling van gegevens kan zorgen voor een efficiënter en effectiever zorgproces. Zorgverleners beschikken te vaak niet over de informatie die ze nodig hebben en zijn teveel tijd kwijt met faxen of het op DVD branden van gegevens. Mensen moeten te vaak opnieuw hun verhaal vertellen terwijl ze denken «dokter dat weet u toch wel». Ik vind daarom dat digitaal het nieuwe normaal moet worden en ik ga – zoals ik hierboven schreef – in concrete stappen elektronische gegevensuitwisseling wettelijk verplicht stellen.
Hoeveel tijd kost het zorgverleners op dit moment om alle benodigde gegevens over een patiënt beschikbaar te krijgen? Kunt u hiervan een inschatting maken?
De wijze waarop zorgverleners op dit moment alle benodigde gegevens over een patiënt beschikbaar krijgen, maar ook de winst die te behalen valt met betere elektronische gegevensuitwisseling, is sterk afhankelijk van de individuele patiënt, het zorgproces, de zorgverlener en casuïstiek. Er zijn helaas voorbeelden uit de praktijk te noemen waarin het zorgverleners veel tijd kost om alle benodigde gegevens over een patiënt beschikbaar te krijgen. Er is dus voldoende aanleiding dat dat snel anders moet, ter verbetering van de veiligheid van patiënten en voor de verlaging van de administratieve werklast van zorgverleners.
Erkent u dat het momenteel niet mogelijk is om over te stappen naar een ander ICT-systeem vanwege de kosten die daarmee samenhangen? Erkent u tevens dat ICT-leveranciers misbruik maken van die positie?
De implementatie van een groot en belangrijk ICT systeem in een zorginstelling (zoals een EPD), gaat gepaard met hoge kosten en een grote impact voor een organisatie. Het wisselen van EPD is voor een ziekenhuis een risicovol, complex en kostbaar traject. Bij het overstappen dienen ziekenhuizen te investeren in nieuwe apparatuur, voorzieningen, training van medewerkers, adviseurs en verlies aan productie. Toch stappen in de praktijk ziekenhuizen over naar een andere EPD-leverancier.
Ik wil elementen die nu het overstappen hinderen, zoveel mogelijk wegnemen. Dit doe ik bijvoorbeeld door (in de aanpak van het Programma elektronische gegevensuitwisseling) het in wet en normen gaan afdwingen van open systemen en door het doorvoeren van standaardisatie, zodat gegevens ook door andere systemen te gebruiken zijn. Zo kan er een markt ontstaan, doordat de informatie niet langer opgesloten zit in een enkel systeem en ook overstappen technisch eenvoudiger kan dan nu.
Ik omarm dan ook het initiatief vanuit het bedrijfsleven en de zorgsector, samen met VNO-NCW; het Manifest «Samen Vooruit». De ondertekenaars hiervan spreken steun uit voor de wettelijke verplichting van digitale gegevensuitwisseling, open systemen en open infrastructuren.
Klopt het dat de bereikbaarheid van de ICT-leveranciers na implementatie vaak te wensen over laat?
De mate van ondersteuning na implementatie is onderwerp van gesprek tussen zorginstelling en aanbieder en wordt onderhandeld en contractueel vastgelegd, zo laten zorgpartijen mij weten.
Deelt u de mening dat de winst van de ICT-leveranciers omgezet zou moeten worden in betere functionaliteit, ook aangezien het hier gaat om publiek geld? Vindt u de 45% netto winst van Chipsoft te verdedigen als een betere functionaliteit geen prioriteit is voor het bedrijf?
Een optimale inzet van ICT-systemen is een combinatie van openheid van dat systeem, functionaliteit maar zeker ook inpassing in het werkproces van de eindgebruiker. De zorg heeft dus goede ICT leveranciers nodig om haar zorgverlening te ondersteunen. Het is aan zorgpartijen zelf om de juiste ICT producten tegen de juiste prijzen in te kopen. Of de geleverde dienstverlening in verhouding staat tot de kosten, is aan de klant van de diensten om te beoordelen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, komen mijn standpunt over winsten van ICT leveranciers actief in de zorg, overeen met de eerder in mijn brief van 9 juli jl. (Kamerstuk 35 000-XVI, nr. 133) genoemde standpunten.
Bent u op de hoogte van de winst die Epic de afgelopen jaren heeft gemaakt? Zo ja, wat is deze winst? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Bent u van mening dat aangezien de ICT-systemen voor informatie-uitwisseling een belangrijk onderdeel zijn van een goede zorgverlening een dergelijk gegeven, als de gemaakte winst, transparant moet zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u de gemaakte winst van vele miljoenen in verhouding staan met de geleverde prestaties? Bent u van mening dat slecht ontworpen informatie-uitwisselingssystemen ten koste gaan van de gezondheid (en soms zelfs het leven) van mensen en de kosten van de gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 10.
Wat gaat u doen om de informatie-uitwisseling tussen zorgverleners te verbeteren en wanneer kunnen zorgverleners effect verwachten?
Ik vind het van groot belang dat informatie tussen zorgverleners op een goede en veilige manier wordt uitgewisseld. In december 2018 heb ik daarom al aangekondigd regie te nemen op het versnellen van de totstandkoming van elektronische gegevensuitwisseling in de zorg, onder anderen door het wettelijke verplicht stellen van elektronische gegevensuitwisseling (Kamerstuk 27 529, nr.166). Ik heb in december 2018 ook mijn voornemen uitgesproken leveranciers van ICT-systemen hieraan te gaan binden. In mijn brief van 12 juli jl. (Kamerstuk 27 529, nr. 189) heb ik aangegeven dit te doen door gedetailleerde technische eisen aan ICT-producten te stellen op het gebied van eenheid van taal en techniek. Dit zal ik vervolgens via normering en certificering af dwingen. In 2020 dien ik daarom een wetsvoorstel in waarmee ik stapsgewijs elektronische gegevensuitwisseling verplicht zal stellen. De laatste jaren heb ik door versnellingsprogramma’s de informatie-uitwisseling tussen patiënt en professional bevordert (VIPP ziekenhuizen en VIPP voor overige medisch specialistische instellingen). In de nieuwe VIPP regeling voor instellingen voor medisch specialistische zorg wordt ook de uitwisseling tussen instellingen onderling gestimuleerd. Ik verwacht deze regeling eind dit jaar te publiceren.
Het bericht ‘Wachtlijsten dreigen in ziekenhuiszorg’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wachtlijsten dreigen in ziekenhuiszorg»?1 Wat is vervolgens uw reactie op de opmerking van de heer Berden (bestuursvoorzitter van het Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis, ETZ) «ondanks alle inspanningen zien we dat er wachtlijsten dreigen op de spoedeisende hulp, operatiekamer en intensive care. Ook hebben we zo’n dertig á veertig patiënten die op een verkeerd bed liggen»? Ziet u deze problemen ook? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Wachttijden zijn een terugkerend thema en punt van aandacht. Ook herken ik de signalen van patiënten die op een «verkeerd bed» liggen. Ik vind het belangrijk dat kwalitatief goede zorg tijdig wordt geleverd. De toezichthouders houden de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg nauwlettend in de gaten. Dit geldt ook voor wachtlijsten en het effect daarvan in de ziekenhuiszorg. Met het anders organiseren van ziekenhuiszorg waarbij het functioneren van mensen voorop staat, willen we de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg juist verbeteren. Zorg voorkomen, verplaatsen en vervangen, zoals we met de Juiste Zorg op de Juiste Plek beogen, zal daarbij ook een positieve impact hebben op de wachtlijsten in de medisch-specialistische zorg.
Zoals toegezegd in het Schriftelijk Overleg van 29 mei 2019 inzake SO Advies kwartiermaker transgenderzorg (Kamerstuk 34 650, nr. E) informeer ik uw Kamer later dit jaar over de nieuwe stand van zaken van de NZa met betrekking tot inspanningen van zorgverzekeraars om wachttijden in de medisch specialistische zorg, ggz en wijkverpleging te verminderen.
Bij de Spoedeisende Hulp (SEH’s) is, vanwege de aard van de zorgvraag, uiteraard geen sprake van wachtlijsten. Wel kan het voorkomen dat een SEH tijdens piekdrukte (de zorg op SEH’s kenmerkt zich immers door pieken en dalen in de drukte) tijdelijk een «stop» afkondigt. Dergelijke patiëntenstops zijn een verzoek aan de ambulancedienst om een bepaalde acute zorgafdeling in een ziekenhuis (bijvoorbeeld een SEH) tijdelijk te ontzien, omdat het erg druk is en de patiënt waarschijnlijk sneller in een ander ziekenhuis kan worden geholpen. Patiënten die zich in een levensbedreigende situatie bevinden kunnen in geval van een stop altijd terecht. Zie ook mijn brief van 25 juni 2019 inzake patiëntenstops (Kamerstuk 35 200-XVI, nr.2.
Stops zijn een instrument om de piekdrukte te reguleren. Ook wordt daarmee bevorderd dat de patiënten op de SEH tijdig kunnen worden geholpen, wat de patiëntveiligheid ten goede komt. Het aantal stops zegt echter wel iets over hoe vaak er sprake is van piekdrukte, en is dus wel een signaal van de druk op de SEH’s, zoals ook de NZa heeft aangegeven in de monitor acute zorg (Kamerstuk 29 247, nr. 267).
Zoals u weet doet de NZa momenteel onderzoek naar SEH-stops in het kader van signalen over deze tops en de motie-Van den Berg (Kamerstuk 29 247, nr. 271). De Kamer ontvangt binnenkort een reactie op deze motie, zie mijn brief van 19 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 285).
Wat is uw reactie op de constatering van de heer Berden (bestuursvoorzitter van het Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis, ETZ) dat op de lange termijn de financiële afspraken in het hoofdlijnenakkoord lastig houdbaar zijn en dat het opmerkelijk is dat de overheid geen extra baanvakken opent terwijl er files dreigen?
In antwoorden op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3706) heb ik uw Kamer mijn reactie op dit punt toegezonden. Kortheidshalve verwijs ik naar dat antwoord.
Deelt u de angst dat ziekenhuizen bij een griepgolf al helemaal vast kunnen lopen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is onvermijdelijk dat een griepgolf kan leiden tot een toeloop bij onder andere huisartsen en bij ziekenhuizen. Ik besef dat dergelijke pieken de nodige druk kunnen zetten op een ziekenhuisorganisatie. Op 10 december 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de «regionale plannen van aanpak griep» die door de elf ROAZ regio’s zijn opgesteld naar aanleiding van de evaluatie van de griepepidemie van de winter 2017–2018 (Kamerstuk 29 247, nr. 265). Uit de evaluatie indertijd bleek dat voor de aanpak van een eventuele griepepidemie samenwerking in de keten van groot belang is. De opgestelde plannen richten zich dan ook op alle aanbieders van acute zorg in ROAZ-verband.
Zoals ik in de brief van 10 december 2018 heb aangegeven vind ik het van belang dat ziekenhuizen in dat kader ook zelf preventieve maatregelen nemen. Specifiek gaat het daarbij om het verhogen van de vaccinatiegraad van personeel. Ik heb het volste vertrouwen dat de ROAZ regio’s en de ziekenhuizen daarin een eventuele griepgolf goed kunnen opvangen. In mijn regulier overleg met de voorzitters van de ROAZ-regio’s blijf ik hier aandacht voor vragen.
Bent u van mening dat de transformatiegelden van de zorgverzekeraars lastig te ontsluiten zijn? Vindt u dat zorgverzekeraars ruimhartiger moeten worden inzake de inzet van deze middelen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt?
Om de transformatie vorm te kunnen geven is in het bestuurlijk akkoord medisch-specialistische zorg 2019–2022 een incidenteel bedrag van in totaal
€ 425 miljoen beschikbaar gesteld voor de duur van het akkoord. In het akkoord is vastgelegd dat initiatieven die hiervoor in aanmerking komen voldoen aan de volgende uitgangspunten:
Ze dragen bij aan de transformatie, zoals beschreven in het rapport van de Taskforce «Juiste Zorg op de Juiste Plek»;
Ze zijn passend in het gedeelde meerjarenperspectief;
Ze zijn substantieel van aard;
Ze hebben een blijvend effect;
De door de initiatieven bespaarde omzet bij de zorgaanbieder(s) wordt niet opgevuld;
De initiatieven worden binnen de contractering op eigen merites beoordeeld;
Tenminste één medisch-specialistische zorgaanbieder en één zorgverzekeraar zijn partij in het initiatief.
Uiteindelijk is het aan individuele zorgverzekeraars en zorgaanbieders om gelet op bovenstaande uitgangspunten afspraken te maken over de inzet van transformatiegelden. Ik verwacht van ziekenhuizen dat zij hiervoor goede plannen indienen. Van zorgverzekeraars verwacht ik dat zij de plannen kritisch beoordelen, maar daarbij ook realistische eisen stellen om de transformatie verder op gang te krijgen.
De NZa vraagt de contracten op, doet hiervan een analyse en maakt daarin ook zichtbaar welke transformatieafspraken zijn gemaakt. Deze analyse wordt besproken in het bestuurlijk overleg medisch-specialistische zorg. Op basis van deze analyse bezie ik met partijen of er aanvullende afspraken nodig zijn.
Deelt u de mening dat er in de discussies over de juiste zorg op de juiste plek te weinig is nagedacht, over hoe die richting gerealiseerd moet worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet? Zo ja, hoe gaat u dit alsnog realiseren?
Nee, die mening deel ik niet. Aan de voorkant is er goed en uitgebreid nagedacht over de noodzakelijke transitie in de zorg en er is een breed draagvlak voor deze beweging, die voortkomt uit het veld. Een concreet resultaat hiervan is het rapport «De Juiste Zorg op de Juiste Plek». Het commitment aan deze brede beweging is door alle partijen onderschreven in de verschillende bestuurlijke akkoorden.
Uiteraard is het daarmee niet klaar. In de voortgangsbrief «De Juiste Zorg op de Juiste Plek» van 18 juni 2019 (Kamerstuk 29 689, nr. 995)) heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de acties die zijn en worden ondernomen door partijen om de beoogde beweging vorm te geven en waar nodig op te schalen en te versnellen. In deze brief heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over de wijze waarop ik partijen in deze ondersteun. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.
Wat is uw reactie op de stelling dat de prestatiebekostiging in de cure een obstakel is voor de juiste zorg op de juiste plek?
Ik ben het niet eens met deze stelling. Uiteraard zitten aan elke vorm van bekostiging voor- en nadelen. Bijvoorbeeld: in het verleden zorgde juist de destijds geldende budgettering ervoor dat er wachtlijsten ontstonden. Vanuit de optiek van wachtlijsten heeft het bekostigen op basis van prestaties c.q. het belonen van volume juist een positief effect gehad. Daarnaast kan worden opgemerkt dat binnen de huidige bekostiging ook mogelijkheden zijn om het voeren van een goed gesprek te belonen. Bovendien kunnen zorgverzekeraars de zorginkoop als financieel instrument gebruiken om sturing te geven aan de «Juiste Zorg Op de Juiste Plek». Tegelijk zie ook ik ruimte voor verbetering. Zo wordt in het programma Uitkomstgerichte zorg 2019–2022 expliciet aandacht besteed aan het anders organiseren en belonen van zorg waarbij uitkomsten van zorg meer centraal komen te staan. Over de voortgang van dit programma heb ik uw Kamer op 5 juli 2019 nader geïnformeerd (Kamerstuk 31 476, nr.3.
De uitrol van 5G |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Hoe veilig is het nieuwe 5G-netwerk»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Welke toestemming en/of vergunningen dient de rijksoverheid nog te geven voor het grootschalige gebruik van deze techniek?
De verwachting is dat 5G in eerste instantie gaat worden toegepast in de zogenaamde 700 MHz- en 3,5 GHz-frequentiebanden. De vergunningen voor het gebruik van de 700 MHz-band worden halverwege 2020 geveild. Het voornemen is om vergunningen in de 3,5 GHz-band te veilen in 2021/2022. Het is waarschijnlijk dat na het veilen van vergunningen in de 700 MHz-band de winnaars van die vergunningen de frequenties gaan gebruiken om 5G mee toe te passen.
Overigens is het de verwachting dat 5G ook zal worden toegepast in alle andere frequentiebanden waarvoor reeds vergunningen voor mobiele communicatie zijn of worden verleend. Dit betreft de 800, 900, 1800, 2100 MHz, en 2,6 GHz. De vergunningen zijn namelijk «technologieneutraal». Het staat de vergunninghouder vrij om elke technologie van zijn keuze toe te passen, zo lang hij zich maar houdt aan de vergunningvoorschriften.
Kunt u in een tijdlijn aangeven wat de planning is van de uitrol van 5G per regio?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een schatting geven van het aantal extra antennes dat er in totaal bijgeplaatst moet worden om een dekkend 5G-netwerk te implementeren (in absolute aantallen en in aantal per vierkante kilometer in stad en platteland)?
De overheid bepaalt niet waar en wanneer er 5G wordt uitgerold. 5G-netwerken worden aangelegd door private ondernemingen zoals KPN, T-Mobile, en VodafoneZiggo. Zij bepalen waar en wanneer zij investeren in de netwerkinfrastructuur die nodig is voor 5G, zoals antennes en het leggen van glasvezelkabels. De keuzes die zij hierbij maken zijn afhankelijk van de bedrijfsstrategie, die bedrijfsvertrouwelijk is. Mede hierdoor kan ik ook niet aangeven hoeveel extra antennes er bijgeplaatst moeten worden om landelijk dekkende 5G-netwerken te creëren. Het samenwerkingsverband van telecomproviders, Monet, heeft becijferd wat zij verwachten aan toename aan antennes door de uitrol van 5G. Deze toename is 10%; dat zijn ongeveer 4.500 extra antennes (en ongeveer 1.500 antenne-opstelpunten). Daarnaast verwachten de operators in beperkte mate kleine antennes (small cells) in de komende 3 tot 5 jaar.
Deelt u de mening dat het verwijderen van bomen (en andere groenvoorzieningen) niet het gevolg zou mogen zijn van de uitrol van het 5G-netwerk? Zo nee, waarom niet?
Bossen en andere houtopstanden vormen een uniek natuurtype. Naast de klassieke functies van natuur, landschap, productie in de vorm van houtoogst, behoud van cultureel erfgoed en recreatie, wordt de afgelopen decennia steeds meer belang gehecht aan andere functies van houtopstanden, zoals het vastleggen van kooldioxide, het leveren van ecosysteemdiensten als het bergen en bufferen van water, het dempen van grote temperatuurschommelingen in en nabij stedelijke gebieden, het filteren van fijnstof en het bijdragen aan het kwaliteit van het leven en aan een aangename leefomgeving.
Vanwege hun belangrijke functie worden houtopstanden op basis van nationaal beleid beschermd en is deze bescherming gericht op het behoud van het areaal van houtopstanden en van hun kwaliteit. Die bescherming is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming en die regels worden ongewijzigd overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving dat uitvoering geeft aan de Omgevingswet. Dat wordt geregeld via het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet, dat momenteel is voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer.
Deze regels hebben uitsluitend betrekking op houtopstanden buiten de bebouwde kom. Gemeenten wijzen in hun omgevingsplan de «bebouwingscontour kap» aan. Binnen die bebouwingscontour gelden uitsluitend de in het omgevingsplan gestelde regels over de kap van bomen. Deze regels worden dus gesteld door de desbetreffende gemeente. De provincie kan bij omgevingsverordening voorschriften stellen waaraan gemeenten zich hebben te houden in hun omgevingsplan.
Buiten de bebouwde kom zijn gedeputeerde staten in de regel bevoegd gezag voor het in ontvangst nemen van meldingen en het opleggen van een kapverbod, tenzij het gaat om situaties als bedoeld in art. 1.3 van de Wet natuurbescherming waarvoor het Rijk bevoegd gezag is.
Of bomen en andere groenvoorzieningen in het kader van de uitrol van het 5G-netwerk mogen worden gekapt moet dus worden beoordeeld aan de hand van het omgevingsplan en anders is dat ter beoordeling van provincie of Rijk, waarbij het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming en in 2021 de Omgevingswet in acht moet worden genomen. Bij de beoordeling of bomen en andere groenvoorzieningen verwijderd mogen worden dient overigens niet alleen het beschermingsregime voor hout- en houtopstanden in acht te worden genomen, maar ook het beschermingsregime voor soorten in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. Ook dat beschermingsregime zal per 1 januari 2021 ongewijzigd onderdeel zijn van de Omgevingswet.
Het klopt dat het gebladerte van bomen voor demping zorgt van het antennesignaal. Dat is al zo bij de frequenties die de huidige telecomnetwerken (2G, 3G en 4G) gebruiken. Een antenne-opstelpunt zal logischerwijs geplaatst worden op een plek waar de dekking optimaal is, rekening houdend met de aanwezige vegetatie en gebouwen. We hebben geen scenario’s vernomen waarbij bomen gekapt moeten worden voor de dekking van 5G. Ook het samenwerkingsverband Monet heeft aangegeven het niet als wenselijk te zien om bij de uitrol van 5G bomen en andere groenvoorzieningen te verwijderen.
Klopt het dat bomen (en andere groenvoorzieningen) in bepaalde programma’s en/of modellen worden gezien als obstakels bij de planning van 5G-netwerken waar voorheen bomen (en andere groenvoorzieningen) dat predicaat niet hadden? Zo ja, kunt u voorbeelden geven?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier worden bomen (en andere groenvoorzieningen) gezien als te verwijderen obstakels bij de planning van 5G-netwerken?2
Zie antwoord vraag 5.
Is het met de toekomstige uitbreiding van de gemeentelijke bevoegdheden, als gevolg van de invoering van de Omgevingswet, mogelijk om bomen (en andere groenvoorzieningen) een andere status (juridisch of anderszins) te geven in planningsdocumenten zoals bestemmingsplannen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van elektromagnetische velden (EMV) op mensen en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Op 17 april jl. heb ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport uw Kamer geïnformeerd over het onderwerp 5G en gezondheid.3 Er is vanaf de komst van mobiele netwerken veel onderzoek gedaan naar mogelijke gezondheidseffecten. In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat coördineert ZonMw al sinds 2006 een grootschalig onderzoeksprogramma van 16,6 miljoen euro op het gebied van hoog- en laag frequent EMV. Het programma richt zich op (1) de biologische interactie tussen blootstelling aan EMV en het menselijk lichaam; (2) epidemiologische onderzoeken naar het verband tussen blootstelling aan EMV en het optreden van gezondheidseffecten; (3) de gepercipieerde risico’s van EMV; en (4) technologische aspecten van EMV. Een van de studies uit het ZonMw-programma (COSMOS4) is verlengd tot 2023. Dit betreft een zeer groot Europees cohortonderzoek, waarin enkele honderdduizenden mensen gevolgd worden met als doel langetermijn-gezondheidseffecten te achterhalen. Daarbij wordt onder meer hun gebruik van telecommunicatiemiddelen vastgelegd en wordt hun gezondheidsstatus door de tijd heen gemeten, zodat verbanden tussen blootstelling aan EMV en gezondheid kunnen worden onderzocht. Nederland is één van de deelnemende landen. Het Kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid (Kennisplatform EMV) geeft aan dat in het geheel van alle onderzoeken er geen bewijs is dat langdurige blootstelling aan elektromagnetische velden onder de blootstellingslimieten schadelijk is voor de gezondheid.5
Voor een overzicht van het specifiek in Nederland uitgevoerde onderzoek wordt verwezen naar het ZonMw-programma «Elektromagnetische Velden en Gezondheid».6 Op de website van ZonMw staat een overzichtspagina van onderzoek dat binnen het programma is verricht. Daar bevindt zich een publicatielijst en een overzicht. In het onderzoeksprogramma is niet specifiek naar 5G gekeken omdat 5G toen nog niet bestond. De Gezondheidsraad heeft aangegeven dat er in het verleden enkele onderzoeken zijn gedaan naar de effecten van EMV op planten, dieren en natuur.
Volgens het Kennisplatform EMV concluderen wetenschappelijke adviesorganen, zoals de World Health Organization (WHO) en de Gezondheidsraad, dat in wetenschappelijke onderzoeken geen bewijzen zijn gevonden voor negatieve effecten op de gezondheid door blootstelling aan elektromagnetische velden onder de blootstellingslimieten. Het Kennisplatform EMV geeft bij vragen of zorgen in de samenleving snel duidelijkheid over mogelijke gezondheidseffecten van elektromagnetische velden. In het Kennisplatform EMV werken RIVM, TNO, DNV GL, GGD GHOR Nederland, Agentschap Telecom, ZonMw en Milieu Centraal samen om wetenschap te duiden en kennis te ontsluiten voor burgers, werknemers en lagere overheden. De Gezondheidsraad heeft een adviserende functie. De Gezondheidsraad volgt de ontwikkelingen rond elektromagnetische velden en gezondheid en rapporteert daar zo nodig over.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op dieren (inclusief insecten) en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op de natuur en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke andere (internationale) onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op respectievelijk mensen, dieren (inclusief insecten) en natuur en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G?
Zie antwoord vraag 9.
Welke onderzoeken bestaan er om de effecten van de verwachte cumulatieve straling van 5G-netwerken op respectievelijk mensen, dieren en natuur in kaart te brengen van de naar schatting 100 en 350 cellen per vierkante kilometer die nodig zijn voor een landelijk dekkend netwerk?3
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 4 heeft het samenwerkingsverband Monet becijferd wat zij verwachten aan toename aan antennes door de uitrol van 5G. Deze toename is 10%; dat zijn ongeveer 4.500 extra antennes (en ongeveer 1.500 antenne-opstelpunten). Daarnaast verwachten de operators in beperkte mate kleine antennes (small cells) in de komende 3 tot 5 jaar.
De huidige blootstellingslimieten voor 3G en 4G gelden straks ook voor 5G. Met 5G moet de optelsom van alle elektromagnetische velden nog steeds onder de Europees aanbevolen blootstellingslimieten blijven. Agentschap Telecom houdt dit in de gaten en is begin 2019 gestart met de metingen bij testlocaties voor 5G-antennes. Zo kan Agentschap Telecom, voor en na de uitrol van 5G, de samenleving via metingen blijven informeren over de veldsterktes en blootstelling in Nederland. Agentschap Telecom werkt in deze voorbereiding samen met het RIVM. De eerste resultaten van metingen door Agentschap Telecom bij 5G-testlocaties zijn beschikbaar op de website van het Antennebureau en het Agentschap Telecom. De eerste resultaten wijzen erop dat de gemeten veldsterktes een factor 10 tot 20 onder de blootstellingslimieten zaten.8 Agentschap Telecom doet al metingen aan de elektromagnetische velden en ziet erop toe dat de door de EU aanbevolen blootstellingslimieten op publiek toegankelijke plekken niet worden overschreden. Zowel de selectieve veldsterkte (veldsterkte van de aanwezige signalen afzonderlijk) als de cumulatieve veldsterkte (veldsterkte van alle signalen gezamenlijk) wordt gemeten door het Agentschap. In beide gevallen moeten de gemeten veldsterkten onder de limieten blijven. Om burgers zekerheid te bieden dat de EMV-blootstelling binnen de limieten blijft, worden deze limieten vastgelegd onder de Telecommunicatiewet, zoals aangekondigd in het Actieplan Digitale Connectiviteit van het kabinet.
Hoe wordt voorkomen dat, door het toegenomen aantal antennes en intensiever gebruik van frequenties, er negatieve cumulatieve effecten ontstaan voor respectievelijk mensen, dieren en natuur?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe wordt het voorzorgsbeginsel gewaarborgd dat er geen schadelijke gezondheidseffecten op mensen, dieren en natuur mogen zijn als 5G wordt ingevoerd?
Zie antwoord vraag 13.
Wie is verantwoordelijk voor het voorkomen van negatieve cumulatieve effecten van EMV als gevolg van de grootschalige uitrol van 5G?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u een zo volledig mogelijk internationaal overzicht verschaffen van alle 5G-normen (ICNIRP «mobile telephones» en «base station»-normen, of de voor Nederland hiervan afgeleide normen) voor mensen, dieren en natuur?
Om gezondheidsschade van sterke elektromagnetische velden te voorkomen heeft een internationale commissie, de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP), blootstellingslimieten opgesteld voor elektromagnetische velden, die ook in Nederland worden gehanteerd. Deze limieten bevatten een ruime veiligheidsmarge, die rekening houdt met kwetsbare groepen, zoals ouderen, kinderen en mensen met een zwakke gezondheid. De veiligheidsmarges zijn vijftig keer lager dan het niveau waarboven gezondheidseffecten kunnen optreden. De ICNIRP beoordeelt hiervoor regelmatig de stand van de wetenschap op het gebied van elektromagnetische velden en gezondheid. Er zijn verschillende blootstellingslimieten voor elektromagnetische velden van verschillende frequenties. Deze limieten gelden voor de frequenties die in de huidige netwerken worden gebruikt en ook voor toekomstige 5G-frequenties. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) houdt het internationale beleid op het gebied van elektromagnetische velden bij en publiceert daar overzichten van. In het meest recente rapport geeft het RIVM een overzicht van het beleid ten aanzien van laagfrequente en radiofrequente elektromagnetische velden in de 28 EU-lidstaten en 7 andere geïndustrialiseerde landen.9
Op grond van het Besluit radioapparaten 2016 en de Europese Radio Richtlijn dienen radioapparaten, zoals mobiele telefoons, voor het op de markt aanbieden te voldoen aan de ICNIRP-limieten. Om aan te tonen dat deze apparatuur veilig is, hanteert de industrie de blootstellingslimieten zoals die beschreven zijn in de Europese normen. Producten met een CE-markering voldoen volgens de fabrikant aan deze normen. Dezelfde eis is ook van toepassing op de eerste ingebruikname van zenders/antennes, zoals voor 5G. Zoals in antwoord op vragen 13 t/m 16 aangegeven houdt het Agentschap hier toezicht op en doet veldsterktemetingen door het gehele land om te controleren of de blootstellingslimieten niet worden overschreden.
Kunt u aangeven hoe deze 5G-normen voor mensen, dieren en natuur zich door de tijd hebben ontwikkeld, in Nederland en in het buitenland?
Zie antwoord vraag 17.
Welke besluiten met betrekking tot de vaststelling of verandering van Nederlandse EMV-normen als gevolg van de uitrol van 5G in Nederland staan het komende jaar op de agenda?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om meer wetenschappelijk onderzoek te verrichten naar de gevolgen van (veranderingen in) het gebruik van de telecomfrequenties op mensen, dieren en natuur, alvorens grootschalige uitrol van 5G toe te staan? Zo nee, hoe garandeert u dat er geen schadelijke gevolgen zullen zijn?
Het is belangrijk dat de leefomgeving van mensen gezond en veilig is en ook als zodanig wordt ervaren. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft sinds 2006 ruim 16 miljoen euro geïnvesteerd in wetenschappelijke onderzoeken om te achterhalen of er gezondheidsrisico’s optreden door aanwezigheid van EMV. Uit alle inmiddels afgeronde onderzoeken en Gezondheidsraadadviezen waarin alle literatuur is meegenomen, blijkt echter dat er geen bewijzen hiervoor zijn, zolang de blootstelling beneden de blootstellingslimieten blijft. Dat geldt ook na introductie van het 5G-netwerk. Agentschap Telecom zal toezicht blijven houden op de naleving van de blootstellingslimieten. Alle veldsterktemetingen (EMV) die Agentschap Telecom uitvoert worden ook op genomen in het publiek toegankelijke antenneregister. Tevens zullen de ICNIRP-limieten voor EMV geborgd worden onder de Telecommunicatiewet, zodat het Agentschap hier ook passend toezicht op kan houden. Daarnaast blijf het kabinet de nieuwste wetenschappelijke resultaten op de voet volgen. Ook spelen het Kennisplatform EMV en organisaties als het RIVM, Gezondheidsraad en GGD’en een belangrijke rol in de advisering en ontsluiting van kennis op het gebied van EMV.
De rol die transferverpleegkundigen en transferbureaus spelen in persoonsgerichte zorg |
|
Vera Bergkamp (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw brief «Maatwerk in de Wlz-zorg thuis»1, waarin u onder meer schrijft over uw inzet op het verbeteren van de informatievoorziening voor transferverpleegkundigen, die in hun dagelijkse werk cliënten begeleiden bij de overgang van een instelling naar hun eigen huis en vice versa?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel transferverpleegkundigen er in Nederland werkzaam zijn? Hoe heeft dit aantal zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
Er is geen goed overzicht van het aantal transferverpleegkundigen en het aantal fte’s. Enkele jaren geleden heeft de afdeling Transferverpleegkundigen van Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN) uitvraag gedaan onder de transferpunten. Daar hebben echter niet alle transferpunten aan meegewerkt.
Klopt het dat het merendeel van de transferverpleegkundigen werkzaam is bij transferbureaus in ziekenhuizen? Zo niet, kunt u een procentueel overzicht geven van waar transferverpleegkundigen werken?
Ja, het merendeel van de transferverpleegkundigen is inderdaad werkzaam in ziekenhuizen, maar er is een voorzichtige ontwikkeling in de verpleeg- en verzorgingshuizen en de thuiszorg en psychiatrie. Soms hebben ze een andere functienaam, zoals zorgbemiddelaar. De V&VN heeft nog geen zicht op de precieze werkzaamheden die zij uitvoeren en in hoeverre deze verschillen van de transferverpleegkundigen in het ziekenhuis.
Deelt u de mening dat transferbureaus en transferverpleegkundigen een grote rol kunnen spelen als het gaat om het leveren van een integraal zorgaanbod voor mensen die vanuit een zorginstelling terug naar huis gaan en vice versa?
Ja. De transferverpleegkundigen maken een belangrijk deel uit van de keten in de professionele zorg die geboden wordt in zorginstellingen in Nederland. Om patiënten de mogelijkheid te geven om sneller terug te keren naar de vertrouwde thuisomgeving zonder dat de kwaliteit van zorg in het geding komt is de rol van de transferverpleegkundigen essentieel. De transferverpleegkundige werkt daarbij samen met vervolgzorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgkantoren. Daarbij dient genoemd te worden dat de transferverpleegkundige volledig tot vrijwel volledig werkt voor patiënten vanuit een zorginstelling en niet voor mensen die vanuit huis naar een zorginstelling gaan.
Klopt het dat de meeste transferbureaus van ziekenhuizen enkel op werkdagen tijdens kantooruren geopend zijn? Deelt u de mening dat de diensten die een transferbureau levert juist ook in het weekend en buiten kantooruren nuttig kunnen zijn? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met transferbureaus om te bezien hoe de bereikbaarheid vergroot kan worden?
Uit navraag bij de V&VN over dit onderwerp heb ik het volgende begrepen. De meeste transferbureaus in de zorginstellingen zijn veelal tijdens kantoortijden geopend. Dit heeft er o.a. mee te maken dat de zorgbemiddeling van verzorgings- en verpleeghuizen, de planning van de thuiszorg en bijvoorbeeld ook het Centrum Indicatie Zorgstelling niet buiten kantoortijd te bereiken zijn en in de avonden en weekenden dus geen zorg te organiseren is.
Momenteel zijn er veel transferbureaus in zorginstellingen hun openingstijden wel aan het uitbreiden naar de avonden voor met name de acute zorg vanaf de SEH. Hiermee worden oneigenlijke ziekenhuisopnames voorkomen en wordt er gebruik gemaakt van regionale afspraken voor crisis- en spoedzorg binnen de verpleeghuizen, tijdelijk verblijf of thuiszorg.
Klopt het dat transferbureaus en transferverpleegkundigen voor mensen in een Zvw-instelling, zoals een ziekenhuis of eerstelijnsverblijf, enkel zorg regelen vanuit de Zorgverzekeringswet en Wet langdurige zorg, zoals revalidatie, wijkverpleging of (tijdelijk) verblijf in een verpleeghuis?
De meeste zorg vanuit een zorginstelling wordt geregeld vanuit de Zvw en/of de Wlz. Zorg gerelateerd aan een ziekenhuisopname is meestal kortdurend en herstelgericht, maar kan ook palliatief of langdurig/permanent zijn. Ook medicatie, verpleegtechnische hulpmiddelen en tijdelijke hulpmiddelen voor thuis zijn vaak noodzakelijk vanuit het ziekenhuis. Hierin voorziet de Zvw of Wlz.
Er wordt ook soms gebruik gemaakt van zorg en ondersteuning vanuit de Wmo, zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat als transferverpleegkundigen een integraal zorgaanbod willen regelen, zij ook standaard contact dienen te hebben met gemeenten, opdat ook de ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning aansluit bij de zorg vanuit andere domeinen? Zo ja, ziet u mogelijkheden om gemeenten en transferbureaus hierin te ondersteunen, met als doel deze samenwerking te versterken?
Bij transferverpleegkundigen is het bekend dat er een aanbod aan zorgproducten vanuit de WMO geboden wordt, zoals o.a. ondersteunende begeleiding, woningaanpassingen, Wmo-spoed en respijtzorg. Gemeenten hebben hierin op grond van de Wmo 2015 en de Wet publieke gezondheid een taak. Iedere gemeente heeft hierin eigen beleid en afspraken, een zorginstelling heeft meestal met meerdere gemeentes te maken en soms zelfs met zorg door heel Nederland. In de praktijk sluit de termijn van indiceren door de Wmo niet aan bij de snelheid waarin de zorg vanuit een zorginstelling moet worden geregeld, waardoor in zulke situaties Wmo-voorzieningen bijvoorbeeld vanuit de thuissituatie worden opgestart.
Het vergt voor transferverpleegkundigen een grote inspanning om helder te krijgen welke afspraken bij welke gemeente van toepassing zijn en wie hiervoor de contactpersonen zijn. Het lijkt mij daarom belangrijk dat er op lokaal niveau afspraken gemaakt worden tussen zorginstellingen en gemeenten. Ik zal bij de afdeling V&VN Transferverpleegkundigen navraag doen in hoeverre dit gebeurt en indien nodig zal ik in overleg treden met V&VN en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en hen verzoeken hier gezamenlijk afspraken over te maken. Ook zal ik vragen in hoeverre transferverpleegkundigen en de regionale coördinatiefuncties elkaar op enigerlei wijze kunnen versterken.
Overigens wordt op veel plaatsen in Nederland, zoals in Groningen, Drenthe en Amsterdam, gewerkt volgens de transmurale zorgbrug of een vergelijkbaar concept, waarmee een warme overdracht tussen zorginstelling en thuis wordt georganiseerd. Via de vindplaats www.juistezorgopdejuisteplek.nl stimuleer ik de verspreiding van goede voorbeelden.
De huisartsenpost in Limburg die onder druk komt te staan |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Huisartsenzorg onder druk»1 en «Huisartsen vaak hindernis bij stages»?2
Ja.
Is het u bekend dat een dreigend tekort van 200 doktersassistenten in Limburg dreigt?
De uitdaging op het gebied van arbeidsmarkt voor de huisartsenzorg en de gehele sector zorg en welzijn is mij bekend. Ook is mij bekend dat er in Limburg in 2023 een tekort van circa 200 doktersassistenten wordt verwacht als er niets (anders) wordt gedaan en dat er sprake is van een verwacht tekort aan praktijkondersteuners. Het genoemde artikel uit De Limburger verwijst naar onderzoek door het Nivel en Prismant naar landelijke en regionale balans in vraag en aanbod in de huisartsenzorg waar ik vorig jaar samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) opdracht voor heb gegeven. Op 20 december 2018 heb ik het onderzoeksrapport met mijn reactie aan de Tweede Kamer aangeboden.3
Is het u ook bekend dat er een tekort aan praktijkondersteuners dreigt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen over de kwaliteit van huisartsenzorg die door het tekort aan doktersassistenten onder druk kom te staan? Zo ja, welke maatregelen neemt u om het tekort van doktersassistenten in Limburg tegen te gaan?
Ik vind het belangrijk dat iedereen overal in Nederland toegang heeft tot de huisarts, ook in regio’s waar de balans in vraag en aanbod verstoord is of dreigt te raken Daar waar dreigt dat een patiënt niet binnen een redelijke tijd toegang heeft tot voldoende en goede huisartsgeneeskundige zorg, heeft de zorgverzekeraar vanuit zijn zorgplicht de verantwoordelijkheid om na te gaan of deze patiënt bij een andere zorgverlener kan worden geholpen. Zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij deze bemiddelende rol actief uitvoeren om patiënten op korte termijn bij een huisartsenpraktijk te kunnen plaatsen. Zij bieden daarnaast regionaal ondersteuning, gezamenlijk met relevante partijen, bij het oplossen van ervaren problemen van een tekort aan huisartsen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij laten weten ook te zien dat er regionale oplossingen worden ontwikkeld door betrokken partijen, vaak in samenwerking met de zorgverzekeraar.
Indien mensen signalen hebben over de geleverde zorg, kunnen zij zich melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kan naar aanleiding van deze signalen onderzoek doen en/of de signalen meenemen in haar risico gestuurde toezicht. Navraag bij de IGJ leert dat bij de inspectie tot nu toe geen signalen zijn binnengekomen waarbij een tekort aan doktersassistenten wordt genoemd.
Zoals ik in antwoord op eerdere vragen van lid Ploumen over tekorten aan doktersassistenten heb aangegeven4 geldt voor alle arbeidsmarktregio’s, dus ook voor Limburg, dat ik met de Minister en Staatssecretaris van VWS samen met landelijke en regionale partijen zorgbreed inzet op het terugdringen van de personeelstekorten in zorg en welzijn. De kern van het programma is een regionale aanpak met in iedere regio een actieplan van werkgevers met onderwijs en andere partijen waar naast een focus in instroom van nieuw personeel ook wordt ingezet op behoud van personeel en anders werken. Over de voortgang van dit actieprogramma Werken in de Zorg wordt de Tweede Kamer tweemaal per jaar geïnformeerd, voor het eerst weer in het najaar van dit jaar.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de formele erkenning van het beroep van doktersassistent, nadat u op 12 maart 2019 toezegde hierover met de doktersassistenten in gesprek te gaan?3 Zijn er deze zomer vorderingen gemaakt? Heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden? Kunt u een toelichting geven over de stand van zaken?
Op 16 augustus en 2 juli ben ik in mijn beantwoording op vragen van het lid Ploumen inzake het tekort aan doktersassistenten6, waarin onder andere wordt gevraagd naar de erkenning van de doktersassistent in de Wet BIG, reeds ingegaan op deze vragen. Ik verwijs dan ook naar de beantwoording van 2 juli jl. op vraag 8 en 9 en naar de beantwoording van 16 augustus jl. op vraag 5.
Tevens verken ik met de sector, waaronder de huisartsenzorg, aanvullende maatregelen tegen agressie. Op 10 oktober a.s. is er een overleg met de NVDA waar o.a. dit aan de orde zal komen.
Hoe vindt u het dat er op de opleiding tot doktersassistenten jaarlijks maar 45 leerlingen kunnen starten als gevolg van een gebrek aan stageplaatsen?
Ik vind het belangrijk dat iedere leerling en student kan rekenen op een stageplek en dat er voldoende ruimte is voor begeleiding. Ook in de opleiding voor de doktersassistent. Daar waar krapte is, is het des te meer van belang dat studenten zich goed oriënteren op het betreffende werkveld. Vanuit VWS steunen we via het Actieprogramma Werken in de Zorg werkgevers in het aanbieden van stages via het Stagefonds (112 mln per jaar) en de scholingsimpuls SectorplanPlus (420 mln voor de periode 2017–2021). Voor stages in het kader van de opleiding tot doktersassistent is binnen het stagefonds een relatief hogere vergoeding beschikbaar om het aanbieden van deze stageplaatsen nog eens extra te stimuleren. Werkgevers kunnen in het kader van SectorplanPlus subsidie aanvragen voor de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL)-variant van de opleiding tot doktersassistent en voor opleidingen van praktijkbegeleiders en trainingen gericht op de nieuwe instroom waarmee ook extra opleidingscapaciteit kan worden gecreëerd.
Het kabinet geeft dus al een forse impuls om dokterspraktijken te ondersteunen bij het aanbieden van voldoende stageplaatsen. Onderzoek door Nivel7 laat zien dat in Limburg het aanbod van stageplaatsen voor doktersassistenten ruim voldoende lijkt om aan de vraag vanuit de opleidingen te voldoen. In de praktijk blijken er echter vaak minder plaatsen te worden aangeboden dan er in theorie beschikbaar zouden zijn. Daarom is het ook belangrijk dat bij de regionale actieplannen – de RAAT’s – vraag en aanbod inzichtelijk worden gemaakt en dat afspraken gemaakt worden om te komen tot een op de behoefte afgestemd aanbod van voldoende en goede stageplekken in de regio.
Bent u het eens dat mogelijk een deel om het tekort aan doktersassistenten in Limburg kan worden teruggebracht door het aantal stageplaatsen voor doktersassistenten te vergroten? Zo ja, bent u van plan zich in te zetten om het aantal stageplaatsen bij dokterspraktijken te vergroten? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het toenemende aantal signalen dat werkgevers in de zorg vooruitlopen op het (nog niet ingediende en mogelijk nooit ingediend wordende) wetsvoorstel BIG-II |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de signalen dat blijkbaar steeds meer werkgevers in de zorg handelen alsof het concept-wetsvoorstel BIG-II al wet is en onder verwijzing daarnaar bijvoorbeeld verpleegkundigen taken en/of verantwoordelijkheden worden afgenomen dan wel aangepaste vacatures worden opengesteld (beide gepaard gaand met arbeidsvoorwaardelijke consequenties, bijvoorbeeld een lagere inschaling)? Bent u bekend met de signalen dat ervaren verpleegkundigen worden afgewezen voor de vacature «regieverpleegkundige», omdat ze niet aan de criteria voldoen in de overgangsregeling bij het concept-wetsvoorstel?1
Het actiecomité BIG II in overgang heeft mij een document toegestuurd waarin zij voorbeelden aandraagt van ontwikkelingen die zij signaleren op de werkvloer. Ik heb daarvan kennisgenomen. Hoewel de voorbeelden helder zijn, zijn deze voorbeelden niet altijd direct het gevolg van het concept wetsvoorstel BIG II. We zien namelijk in de voorbeelden terug dat bepaalde ontwikkelingen ook het gevolg zijn van gewijzigd beleid van zorgverzekeraars, gewijzigd beleid van zorginstellingen intern dan wel gebaseerd zijn op afspraken die veldpartijen onderling met elkaar maken. Die beleidswijzigingen of veldafspraken zijn niet altijd terug te voeren op het concept wetsvoorstel BIG II.
Ten aanzien van uw vraag of ik bekend ben met signalen dat ervaren verpleegkundigen worden afgewezen voor de vacature «regieverpleegkundige», merk ik op dat dit in beginsel een aangelegenheid is tussen kandidaat en de potentiele werkgever. Het is aan werkgevers functie-eisen op te stellen en te beoordelen of kandidaten daaraan voldoen. Echter, los daarvan, ben ik dankbaar voor iedereen die in de zorg wil werken en zoek dan ook wegen om dat enthousiasme voor werken in de zorg te bevorderen.
Indien dergelijke signalen u niet bekend zijn, bent u dan bereid daarnaar onderzoek te doen verrichten en/of in overleg te gaan met het Actiecomité «BIG II in de overgang», dat dergelijke voorbeelden heeft verzameld?2
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 1. De signalen zijn mij bekend.
Deelt u de mening dat betreffende de (overigens terechte) commotie, die over de overgangsregeling bij uw concept-wetsvoorstel is ontstaan, het terugbrengen van de rust niet gebaat is met acties van werkgevers als hierboven bedoeld en bent u dan ook bereid in de beantwoording van deze vragen het heldere signaal af te geven dat aanpassing van functies, herplaatsing van verpleegkundigen, het lager inschalen van functies, het afwijzen van mensen omdat ze niet aan de criteria van de overgangsregeling voldoen en meer van zulke zaken met een (direct dan wel indirect) beroep op de overgangsregeling bij het concept-wetsvoorstel BIG-II allemaal niet aan de orde kunnen zijn?
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 is het maar de vraag of alle aangehaalde voorbeelden een directe link hebben met het concept wetsvoorstel BIG II. Het wetsvoorstel is gebaseerd op een uitdrukkelijke, langgekoesterde wens van veldpartijen. Om die reden voert het te ver om van veldpartijen te vragen in het geheel geen wijzigingen door te voeren betreffende het functiehuis in zorginstellingen. Aanpassingen van het functiehuis binnen zorginstellingen is een continu aandachtspunt en is belangrijk, omdat de te leveren zorg aansluiting dient te vinden bij de zorgvraag van nu en in de toekomst.
Wat vindt u van het bericht dat werkgevers in meerdere gevallen hun medewerkers zouden hebben verboden zich bijvoorbeeld op sociale media over de overgangsregeling uit te laten? Vindt u dat een dergelijke handelwijze past bij de Nederlandse arbeidsverhoudingen in de 21e eeuw? Bent u bereid als Minister afstand te nemen van dergelijk gedrag en daarover een duidelijke uitspraak te doen?3
Het staat iedereen vrij zijn of haar mening over voorgenomen beleid te uiten. In dat kader acht ik het niet passend om mensen te verbieden zich uit te laten over de overgangsregeling.
Wilt u, gelet op bedoelde commotie en het belang van snelle helderheid in dezen, deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid het (aangekondigde) wetsvoorstel BIG-II per direct van tafel te halen en (nu van overeenstemming tussen bijvoorbeeld beroepsorganisaties, vakbonden en werkgeversorganisaties geen sprake meer is) de pogingen om te komen tot wettelijke verankering van beroeps- en of functiedifferentiatie te staken?
Zoals ik al eerder heb aangekondigd zie ik het wetsvoorstel rondom de regieverpleegkundige in de huidige vorm niet vliegen. Op dit moment is prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan aan het verkennen welke stappen in dit traject nu wenselijk zijn. Elementen die hierbij aan bod komen zien op de vraag of een wetsvoorstel nodig is, of een CAO-afspraak, of eventueel kwaliteitsstandaarden of dat er andere stappen wenselijk zijn. Ik wacht de resultaten van deze verkenning af en zal dan bezien hoe om te gaan met het concept wetsvoorstel BIG II en op welke wijze ik een rol kan en wil spelen in het vervolgtraject dat partijen voor ogen zien. Ik verwacht het advies van prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan begin oktober 2019.
Het bericht dat hulpverleners afhaken door te lage zorgtarieven |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hulpverlener haakt af door laag zorgtarief Eindhoven»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat zorgtarieven voor de begeleiding van cliënten met een persoonsgebonden budget (pgb) niet kostendekkend zijn en hulpverleners daarom geen andere keuze hebben dan te stoppen?
Ik heb uw Kamer op 27 juni 2019 geïnformeerd2 over de wijze waarop verstrekkers, op basis van wet- en regelgeving, de tarieven voor een pgb vaststellen. Ik ben in deze brief ook ingegaan op signalen over tarieven van Per Saldo en MantelzorgNL. In deze brief heb ik aangegeven dat gemeenten bij de uitvoering van de Wmo 2015 passende ondersteuning moeten bieden, waarbij de hoogte van het pgb toereikend moet zijn als een cliënt een pgb wil en kan beheren.
Op grond van de Wmo 2015 dienen gemeenten in de verordening op te nemen hoe de hoogte van het pgb wordt vastgesteld. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende voorzieningen. Het vaststellen van een tarief vraagt om een zorgvuldige onderbouwing. Ik hecht eraan dat gemeenten dit doen. Met de VNG zal ik daarom in gesprek treden om te bezien of gemeenten hun tarieven voldoende onderbouwen, zoals de wettelijke kaders impliceren. De pgb-tarieven kunnen door de gemeente periodiek worden aangepast. Gemeenten moeten zich er wel van vergewissen dat budgethouders een toereikend tarief behouden om de benodigde ondersteuning in te kopen. Als de budgethouder het oneens is over een eventuele wijziging, kan deze met de gemeente in gesprek.
De gemeente Eindhoven geeft aan te werken met zowel uurlonen als vaste maandtarieven. Zij geven aan dat als een cliënt ondersteuning nodig heeft, waarvoor de vastgestelde tarieven ontoereikend zijn, er maatwerk wordt geleverd. Hierdoor is het mogelijk intensievere ondersteuning in te zetten. Uit deze toelichting maak ik op dat het lokale beleid is ingericht op het leveren van passende ondersteuning.
Herkent u tevens de signalen dat het verlengen van een pgb zo lang duurt dat de zorg opgeschort moet worden?
Vanaf het moment dat de inwoner bij de gemeente melding maakt van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, heeft de gemeente zes weken de tijd om onderzoek te doen, waarna binnen twee weken een beslissing op de aanvraag volgt. Deze termijnen en werkwijze zijn ook van toepassing voor een pgb-aanvraag en mogen niet worden overschreden. Indien de gemeente voor een zorgvuldig onderzoek langer de tijd nodig heeft, vindt overleg met de aanvrager plaats en kan de termijn na toestemming van de aanvrager worden verlengd. Van gemeenten verwacht ik dat zij wettelijke termijnen in acht nemen.
De gemeente Eindhoven geeft aan dat de organisatie van de toegang sinds 1 januari 2019 anders is ingericht. De wijziging van de organisatie van de toegang heeft helaas tot gevolg gehad dat tijdelijk wachtlijsten voor de toegang tot de Wmo zijn ontstaan, ook voor aanvragen en verlengingen van een pgb. Ik heb hier de afgelopen periode regelmatig contact over gehad met de gemeente Eindhoven. De gemeente heeft effectieve maatregelen genomen. Van de gemeente Eindhoven heb ik begrepen dat de (her)aanvragen die nu worden ingediend, allemaal binnen de wettelijke termijnen worden afgehandeld. Mijn beeld is dat de gemeente Eindhoven de ontstane situatie daarom inmiddels goed in beeld en onder controle heeft.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat pgb-houders door deze situatie de regie over hun leven kwijtraken en niet de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben als ook dat dat niet de bedoeling kan zijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van de genoemde psychosociaal therapeut dat er sprake is van een «ontmoedigingsbeleid» om pgb-houders over te laten stappen op verzekerde zorg omdat gemeenten hiermee de administratieve last verlagen? Zo nee, waar baseert u dit op?
Ik heb uw Kamer op 2 juli 2019 geïnformeerd3 over de daling van het aantal Wmo pgb’s. In deze brief is aangegeven dat de term ontmoediging te algemeen is, maar dat de cliënt een gesprek met de consulent kan ervaren als het ontmoedigen van een pgb. In het keukentafelgesprek kan bijvoorbeeld de consulent aangeven dat de gemeente een soortgelijk aanbod ook heeft ingekocht in natura. Daarnaast kunnen er op basis van limitatieve weigeringsgronden gegronde redenen zijn waarom cliënten in bepaalde situaties een pgb geweigerd wordt. De gemeente Eindhoven heeft aangegeven het toegangsproces zorgvuldiger te hebben ingericht. In dit proces is aanvullend opgenomen dat een aanvrager een budgetplan opstelt en dat de gemeente grondiger onderzoekt of de aanvrager (of diens vertegenwoordiger) budgetvaardig is.
Acht u het redelijk van hulpverleners te verwachten dat zij de zorg onbetaald doorzetten om te voorkomen dat cliënten met complexe problematiek pardoes zonder hulp komen?
Nee, gemeenten hebben op basis van de Wmo 2015 de wettelijke taak om ondersteuning te bieden als de behoefte op basis van het onderzoek is vastgesteld. Uiteraard mag niet van hulpverleners verwacht worden dat zij de zorg onbetaald doorzetten. Ik verwacht van gemeenten dat zij er alles aan doen om dergelijke situaties te voorkomen.
Hebben gemeenten het recht het zorgtarief zonder beargumentering te verlagen wanneer de zorgvraag onveranderd blijft?
Zie het antwoord op vraag 2.
Baart het u zorgen dat hulpverleners te moedeloos zijn geraakt om rechtszaak na rechtszaak aan te spannen? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat gemeenten pgb-houders onrechtmatig bejegenen?
Ik ontvang op dit moment geen signalen dat gemeenten aansturen op rechtszaken en budgethouders onrechtmatig bejegenen. Mocht dit wel het geval zijn, dan zal ik de betreffende gemeente daarop aanspreken. Momenteel zie ik daartoe echter geen reden.
De voortgang van het behoud van het dossier ‘Sanders’ |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is inmiddels voldaan aan de toezegging van 16 augustus 2017 dat het dossier «Sanders», dat op 4 oktober 2001 is overgebracht naar het Nationaal Archief, zo snel mogelijk zal worden gedigitaliseerd?1
Ja, de betreffende filmrollen zijn in de periode van april tot en met juli 2018 gedigitaliseerd.
Als dit dossier nog altijd niet is gedigitaliseerd, hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit zo snel mogelijk wel gebeurt? Als dit dossier ondertussen wél is gedigitaliseerd, welke delen zijn dan nu toegankelijk?
Nu de filmrollen zijn gedigitaliseerd, zijn ze toegankelijk. Voor het BNV-archief, waarvan het dossier «Sanders» onderdeel is, geldt een beperking op de openbaarheid vanwege de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van nog levende personen. Deze beperking vervalt op 1 januari 2025. Zolang de beperking van kracht is, kunnen verzoeken tot inzage worden gericht aan de algemene rijksarchivaris, die hierover beslist.
Het bericht dat Iran nieuwe centrifuges gaat ontwikkelen om uranium te verrijken |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Iran gaat nieuwe centrifuges ontwikkelen om uranium te verrijken»?1
Ja.
Heeft het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) inmiddels gereageerd op deze berichtgeving? Zo ja; welke conclusies trekken zij uit de berichtgeving en kunt u zich vinden in de conclusies van het IAEA?
Het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) heeft op 8 september een rapport uitgebracht waarin het meldt dat Iran verschillende soorten centrifuges heeft geïnstalleerd en klaar staat om deze binnenkort te gaan testen. Het IAEA is niet gemandateerd om daar politieke conclusies aan te verbinden. Het is aan de commissie2 die toeziet op de naleving van het Joint Comprehensive Plan of Action(JCPOA) om vervolgstappen te bepalen.
Uiteraard is Nederland zeer bezorgd over de stappen die Iran neemt; deze hollen het nucleaire akkoord verder uit. Nederland kaart dit met regelmaat aan, bilateraal en multilateraal, meest recent op 10 september in de Bestuursraad van het IAEA en op 16 september tijdens de General Conferencevan het IAEA. Nederland roept Iran met klem op om onmiddellijk terug te keren naar volledige naleving van het nucleaire akkoord.
Bent u ook bekend met het bericht «France Dangles $ 15 Billion Bailout for Iran in Effort to Save Nuclear Deal»?2
Ja.
Hoe apprecieert u deze stap van president Macron om Iran te compenseren teneinde de nucleaire deal te redden? Hoe kan Nederland helpen te voorkomen dat de EU door Iran tegen de Verenigde Staten wordt uitgespeeld, gezien het belang van de nucleaire deal voor onze veiligheid en in het licht van toenemende Amerikaanse sancties?
Nederland is niet direct betrokken geweest bij de ontwikkeling van Franse plannen om Iran mogelijk direct te compenseren, maar Nederland is voorstander van Europese diplomatieke inspanningen om de impasse rond het JCPOA te doorbreken. Nederland en de EU zetten zich in voor het behoud van het nucleaire akkoord met Iran. Nederland doet dit o.a. met steun voor INSTEX.
Tegelijkertijd maakt Nederland zich zoals gezegd ernstige zorgen over de stappen door Iran. Nederland en de EU blijven Iran dan ook oproepen terug te keren naar volledige naleving van het nucleaire akkoord. Tevens maakt Nederland zich zorgen over de rol die Iran speelt in de conflicten in Syrië en Jemen, steun aan terroristische organisaties als Hezbollah, het ballistische raketprogramma van het land en de schrijnende mensenrechtensituatie in Iran. Deze zorgen tracht Nederland samen met EU-partners te adresseren door middel van een combinatie van druk en kritische dialoog.
Hoe wordt voorkomen dat compensatie en de Europese inzet omtrent het Joint Comprehensive Plan of Action bijdraagt aan het financieren van terreur door Iran?
Via de EU en VN is er nog een significant pakket aan sancties van kracht, te weten een wapenembargo en sancties met betrekking tot het ballistische raketprogramma en het verkrijgen van massavernietigingswapens (m.n. gericht tegen de Islamitische Revolutionaire Garde Corps). Daarnaast zijn er tegen bepaalde personen terrorismesancties van kracht en is er een apart regime voor sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen in Iran.
Tevens spant Nederland zich binnen de Financial Action Task Force (FATF) in om te zorgen dat Iran wetgeving aanneemt om o.a. witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. In dit proces heeft Iran belangrijke stappen gezet, maar het ratificeren van de Palermoconventie en de antiterrorismefinancieringsconventie (CFT) dient Iran nog te doen. Nederland roept Iran geregeld op deze laatste belangrijke stap te zetten.
Bent u van mening dat bepaalde door de Verenigde Staten opgevoerde acties wel degelijk zijn te rechtvaardigen, bijvoorbeeld de acties tegen entiteiten onder aanvoering van de revolutionaire garde?3 Zo ja, bent u van mening dat de EU de VS zou moeten steunen in deze acties? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat Nederland een aanzienlijk aantal van de zorgen die de Verenigde Staten hebben over Iran, deelt (zie ook het antwoord op vraag 4) en zich dan ook inspant om deze zorgen te adresseren. Reeds vóór de totstandkoming van het JCPOA waren EU-sancties van kracht tegen de Revolutionaire Garde – IRGC – en personen en entiteiten die daaronder vallen. De Nederlandse aanpak van de zorgen ten aanzien van Iran is gebaseerd op een combinatie van druk en kritische dialoog. Nederland en de EU kiezen daarmee voor een andere aanpak dan het Amerikaanse maximale drukbeleid.
Bent u bekend met de kilometerslange files bij de Europese grensovergangen en dat daarmee vooral EU-ingezetenen de dupe zijn van de extreem lange wachttijden aan de grenzen?
Het is bekend bij het Kabinet dat er lange files kunnen staan bij verscheidene Europese grensovergangen.
Bent u bereid om bij de Servische, Turkse, Hongaarse, Kroatische, Griekse en Bulgaarse overheden informatie in te winnen over de vraag hoe het kan dat de wachttijden bij de grensovergangen nog altijd aanhouden en ze hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De grenscontroles van de autoriteiten van Servië, Turkije, Hongarije, Kroatië, Griekenland en Bulgarije spelen een belangrijke rol bij het tegengaan van terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratie. In dit verband is het van belang dat deze controles op een zorgvuldige en effectieve wijze worden uitgevoerd. Dit kan gevolgen hebben voor de wachttijden bij de grensovergangen van de betreffende landen, waar veel verkeer is. Zo is de grensovergang tussen het Bulgaarse Kapitan Andreevo en het Turkse Kapikule één van de drukste landgrensovergangen ter wereld. De betreffende landen ontvangen al geruime tijd ondersteuning vanuit de EU om de personele en technische capaciteit van de betrokken instanties te vergroten. Daarnaast verleent Frontex ondersteuning bij de uitvoering van de grensbewaking.
Het Kabinet heeft geen aanwijzingen dat betrokken landen de beschikbare capaciteit niet inzetten.
Heeft u zicht op de vraag in hoeverre betreffende landen beschikken over voldoende capaciteit en wordt de beschikbare capaciteit voldoende ingezet? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het er alle schijn van heeft dat de capaciteit soms bewust niet wordt opgeschroefd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen ontvangen de betreffende landen via de Europese Commissie ter ondersteuning van het grensbeheer en zijn deze middelen effectief?
De Commissie publiceert op haar website een overzicht van de financiële middelen die lidstaten ter beschikking hebben gekregen op het gebied van asiel- en migratiemanagement, inclusief grensbewaking.1 Ten aanzien van de steun aan Turkije verwijs ik u kortheidshalve naar een overzicht van de steun die Turkije ontvangt in het kader van het toetredingsproces.2
Deelt u de mening dat sinds de invoering van de systematische checks van EU-burgers door de grenswachten van de Europese lidstaten aan de buitengrenzen van de Europese Unie, de wachttijden aan de grens voor vakantiegangers enorm zijn opgelopen? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren is de Europese Unie geconfronteerd met steeds veranderende vormen van terrorisme, criminaliteit en migratiestromen. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen zijn de grenscontroles van Europese unieburgers aan de buitengrenzen van de Schengenlanden verscherpt. In dit verband is de systematische controle van de EU-burgers ingevoerd. Voor Nederland is het van belang dat er een goede balans bestaat tussen mobiliteit en veiligheid. Het is daarom niet uit te sluiten dat er wachtrijen kunnen ontstaan. Om deze situatie zoveel mogelijk te voorkomen is de mogelijkheid gecreëerd om een deel van de systematische checks van EU-burgers op basis van een administratieve controle uit te voeren. Daarbij mogen de EU-lidstaten relevante databases raadplegen op basis van voorafgaand verkregen passagiersgegevens. Daarnaast is het ook mogelijk om de systematische check van EU-burgers uit te voeren door gebruik van automatische selfservice grenspassages. Door beide procedures ondervinden de reizigers minder last, zonder daarbij afbreuk te doen aan de veiligheid.
Verder is het ook mogelijk dat de Schengenlidstaten voor een beperkte duur over kunnen gaan tot niet systematische controles, als blijkt dat systematische controles in de praktijk leiden tot disproportionele lange wachtrijen, en mits er geen sprake is van een situatie waarbij de veiligheid in het geding is. Voor deze tijdelijke gerichte controles van EU-burgers gelden wel strikte criteria.
Ook de niet Schengenlanden kunnen gebruik maken van innovatieve instrumenten om de grensovergangen zo effectief en efficiënt mogelijk te houden.
Op basis van het voorgaande zijn er voldoende maatregelen die Schengen en niet Schengenlidstaten kunnen nemen om reizigers zo min mogelijk te belasten met deze verscherpte controles aan de buitengrenzen, en zonder dat deze afbreuk doen aan de (interne) veiligheid van de lidstaten.
Vindt u dat het belang van de systematische check opweegt tegen de opgelopen wachttijden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op het bewerkstelligen van aanzienlijk kortere wachttijden bij grensovergangen naar of uit Europese landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op het drastisch verbeteren van de capaciteit aan de Europese grensovergangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de verplichte desinfectie tegen betaling van voertuigen van EU-ingezeten?
Ja.
Deelt u de mening dat de Bulgaarse overheid misbruik maakt van de zogenaamde bestrijding van veterinaire ziekten door voertuigen van EU-ingezetenen verplicht en tegen betaling te desinfecteren?
In algemene zin is Bulgarije gerechtigd om maatregelen te treffen om de veterinaire veiligheid te waarborgen aan de buitengrenzen van de Europese Unie. Bulgarije is eveneens gerechtigd om de kosten die gepaard gaan met die maatregelen door te berekenen aan diegenen die daaraan onderworpen zijn. Navraag bij de Bulgaarse grensautoriteiten leert dat het ontsmetten van voertuigen momenteel verplicht is voor alle voertuigen die Bulgarije binnenkomen via de grensovergangen met Turkije en Roemenië. Deze maatregel houdt volgens de Bulgaarse autoriteiten onder meer verband met een uitbraak van Mond-en-Klauwzeer in Turkije en met een uitbraak van Afrikaanse Varkenspest in Roemenië. Daarmee is er geen indicatie dat het beleid rondom voertuigdesinfectie discriminatoir van aard is, en ziet het Kabinet geen grond om de Bulgaarse overheid te vragen om de pest-desinfectiekosten te schrappen.
Bent u bereid om informatie in te winnen over de vraag of de algemene regels in Bulgarije met betrekking tot desinfectie, niet op één land of nationaliteit zijn gericht? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u dat de Bulgaarse overheid met deze desinfectie inbreuk maakt op Europese grondbeginselen zoals het vrij verkeer van personen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Europese regelgeving geeft aan welke maatregelen lidstaten moeten treffen ten behoeve van de gezondheid van dieren. Deze regels laten lidstaten de ruimte om aanvullende nationale maatregelen te treffen. Wanneer dergelijke aanvullende maatregelen consequenties kunnen hebben voor het vrije verkeer van goederen of diensten, geldt als eis dat de maatregelen noodzakelijk, doeltreffend en evenredig zijn met het te dienen doel, en dat een dwingende reden van algemeen belang wordt gediend. Ontsmetting van personenwagens is geen Europees verplichte maatregel. Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie, en uiteindelijk aan het Hof van Justitie, om te oordelen of deze maatregel verenigbaar is met het vrije verkeer van goederen of diensten.
Heeft u zicht op de gemiddelde wachttijden aan de Bulgaarse grens tijdens de zomerperiode? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen?
Nederland houdt geen statistieken bij over de gemiddelde wachttijden aan de Europese buitengrenzen. Deze fluctueren gedurende het seizoen en zijn onderhavig aan externe invloeden. Van de Bulgaarse autoriteiten heeft de Nederland vernomen dat er in de zomer van 2019 op drukke dagen 10.000 voertuigen en 30.000 mensen de Turks-Bulgaarse grens hebben gepasseerd. Dat is een toename van 30% in vergelijking met dezelfde periode in 2018.
Heeft u zicht op het aantal klachten over wachttijden als gevolg van deze regels en over corruptie bij de uitvoering daarvan? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen?
De Nederlandse ambassade in Sofia heeft in 2019 geen meldingen over wachttijden ontvangen maar wel drie klachten over onbehoorlijk gedrag aan de Turks-Bulgaarse grens. Deze klagers is aangeraden om de klachten eveneens kenbaar te maken bij de Bulgaarse autoriteiten via de speciaal daartoe in het leven geroepen klachtenlijn van de Bulgaarse autoriteiten.
Kunt u navraag doen bij de Nederlandse ambassade in Bulgarije, over de vraag hoe vaak zij de Bulgaarse autoriteiten in algemene zin over de klachten hebben benaderd? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur in Sofia heeft het afgelopen jaar de klachten over de grensovergang besproken met de Bulgaarse autoriteiten. Hierbij is eveneens het rapport van Europarlementariër Kati Piri met klachten over de Bulgaars-Turkse grens onder de aandacht gebracht. Daarnaast is de situatie op de grens een terugkerend onderwerp bij het gestructureerd overleg van Europese consulaire medewerkers met de Bulgaarse autoriteiten, waar vertegenwoordigers van de Nederlandse ambassade aan deelnemen.
Bent u bereid om de Bulgaarse overheid te vragen de pest-desinfectiekosten te schrappen?
Zie antwoord vraag 11.
De hoogte van leges voor een Kinderpardon-aanvraag |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Deze families hebben recht op kinderpardon, maar geen geld voor de aanvraag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de persoonlijke financiële situatie van een aanvrager niet van doorslaggevende betekenis mag zijn bij het bepalen of hij/zij recht heeft op verblijf op grond van de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het legesvereiste gold alleen voor personen die niet door de ambtshalve herbeoordeling van een eerder ingediende aanvraag onder de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen (hierna: Afsluitingsregeling) vielen. Personen die niet in aanmerking kwamen voor een ambtshalve herbeoordeling, maar van oordeel waren toch in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling, konden tot 25 februari 2019 op eigen initiatief een aanvraag indienen. Voor deze aanvragen dienden leges betaald te worden. In een aantal gevallen, waarbij personen niet direct de leges konden betalen, heeft de IND meermaals de gelegenheid geboden om alsnog tot betaling over te gaan. Hierin werd maatwerk geleverd.
Normaal gesproken geldt voor niet-tijdelijke humanitaire verblijfsvergunningen, de categorie waar de verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling in valt, een legesbedrag van € 1.033. Het bedrag van € 164 is een substantieel lager bedrag. Dit legestarief van € 164 gold ook voor de Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen (hierna: Definitieve Regeling) uit 2013. Daarbij is aansluiting gezocht.
Een aanvraag op grond van de Definitieve Regeling was in eerste instantie gratis. Dit leidde echter tot een aanzienlijk aantal aanvragen waarbij evident niet aan de voorwaarden werd voldaan. In 2014 is door mijn ambtsvoorganger besloten om dergelijke aanvragen te ontmoedigen door onder meer het invoeren van een legestarief van € 152. Uw Kamer is hierover op 14 april 2014 geïnformeerd.2 Door jaarlijkse indexering van de leges, is het tarief inmiddels € 164.
In dit licht bezien, vind ik het legesbedrag van € 164 redelijk en proportioneel.
Kunt u aangeven waarom het heffen van € 164 per persoon aan leges, in het geval van de Afsluitingsregeling, proportioneel en redelijk is? Bent u bereid de hoogte van dit bedrag te herzien, of een uitzonderingsmogelijkheid te treffen voor aanvragers die een dergelijk bedrag redelijkerwijs niet kunnen betalen voor een aanvraag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is bij het bepalen van de hoogte van leges voor aanvragen in brede zin de betaalbaarheid voor minder vermogende aanvragers een factor van betekenis? Zo ja, kunt u dit aantonen?
Bij het bepalen van de hoogte van de leges is, gelet op het antwoord op vragen 2 en 3, de betaalbaarheid van een aanvraag een factor van betekenis geweest. Ik ben niet voornemens verder onderzoek in te stellen naar de betaalbaarheid van de leges.
Bent u bereid te onderzoeken in welke mate de hoogte van leges een belemmering vormt voor het kunnen indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor minder vermogenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘VN wil sancties tegen bedrijven uit Myanmar, ook Shell betrokken’ |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «VN wil sancties tegen bedrijven uit Myanmar, ook Shell betrokken»?1
Ja.
Staat u nog steeds achter uw uitspraken in eerdere plenaire debatten, zoals het dertigledendebat over het VN-rapport over vervolging van de legertop in Myanmar voor oorlogsmisdaden, dat u voorstander bent van gerichte en tegen personen gerichte sancties en derhalve geen bedrijven wenst te sanctioneren? Zo ja, hoe kunt u hieraan vasthouden gezien de conclusies uit het VN-rapport dat winsten van bepaalde bedrijven die aantoonbaar (direct of indirect) in handen zijn van de Myanmarese legertop ertoe dienen om mensenrechtenschendingen te financieren? Zo nee, welke aanpassingen van het beleid gaat u treffen?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het door u genoemde debat aangegeven dat Nederland een voortrekkersrol speelt bij het bevorderen van accountability in Myanmar, o.a. door te pleiten voor verwijzing naar het Internationaal Strafhof (ICC) door de VN-veiligheidsraad en steun voor het Independent Investigative Mechanism for Myanmar (IIMM). Het kabinet heeft tevens aangegeven dat Nederland geen voorstander is van brede sancties die negatieve effecten hebben op de bevolking van Myanmar. Ook heeft het kabinet aangegeven dat het in EU-kader actief bepleit om meer gerichte maatregelen te treffen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen. Het rapport van de Internationale Fact-Finding Missie (FFM) bevat ook aanbevelingen daartoe, maar wijst in zijn aanbevelingen, net als het kabinet eerder deed, op de noodzaak om de bevolking te ontzien.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het VN-rapport, namelijk dat de winst die conglomeraten, zoals Myanmar Economic Holdings Limited (MEHL) en Myanmar Economic Corporation (MEC), alsmede vele daaraan gelieerde bedrijven, de autonomie van de Tatmadaw (de strijdkrachten van Myanmar) versterken en de grove mensenrechtenschendingen van de Tatmadaw financieel ondersteunen?2
Het was bekend dat het Myanmarese leger (Tatmadaw) grote belangen heeft in de economie van Myanmar. Deze verwevenheid komt voort uit vijftig jaar militaire dictatuur. Met de democratische verkiezingen in 2015 is een transitie in gang gezet die moet leiden tot een volledige democratie waarin het leger onder civiele controle komt. Zoals bekend geeft de door de militaire machthebbers ingestelde Grondwet de militairen een sterke machtspositie waardoor het niet mogelijk is voor de civiele regering om haar wil op te leggen aan de militairen. Het beleid van de EU, en dus ook Nederland, is gericht op het ondersteunen en versnellen van deze transitie.
Kunt u met zekerheid uitsluiten dat de Nederlandse overheid (direct dan wel indirect) heeft samengewerkt dan wel (direct dan wel indirect) samenwerkt met de in het rapport aangehaalde bedrijven die geassocieerd zijn met de Tatmadaw? Zo nee, welke samenwerking is er aangegaan en heeft dit bijgedragen aan mensenrechtenschendingen? Zo ja, waaruit blijkt dit?
De Nederlandse overheid werkt niet samen met bedrijven met aantoonbare directe relaties met de Tatmadaw. Door de grote verwevenheid van belangen in de Myanmarese economie kan niet volledig worden uitgesloten dat er sprake is van indirecte relaties, bijvoorbeeld bij de aankoop van producten of diensten. De Nederlandse overheid is derhalve alert op de risico’s in Myanmar en treft bij de eigen inkoop en inhuurpraktijken voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat overheidsgeld op de verkeerde plek terecht komt.
Welke aanpassingen in het buitenlandbeleid inzake Myanmar treft u op basis van de uitkomsten van het rapport?
Het Nederlandse beleid inzake Myanmar, zoals diverse malen besproken met uw Kamer, is gebaseerd op een sterke nadruk op het bevorderen van accountability voor ernstige mensenrechtenschendingen die in Rakhine State en elders in het land zijn gepleegd, alsook op het ondersteunen van de democratische transitie, mensenrechten en duurzame economische ontwikkeling. Het FFM-rapport bevestigt het belang van beide onderdelen van het beleid. Het kabinet ziet daarom geen reden om deze uitgangspunten te wijzigen. Nederland pleit er in EU-kader voor verdere gerichte maatregelen te treffen tegen de meest ernstige mensenrechtenschenders in Myanmar.
Wat gaat u met de conclusie in het rapport doen dat overheden gerichte financiële sancties tegen alle bedrijven van de Tatmadaw, in het bijzonder de MEHL en MEC, zouden moeten nemen? Gaat Nederland deze sancties treffen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderschrijft de aanbevelingen van de FFM dat er gerichte financiële sancties moeten komen tegen bedrijven van de Tatmadaw, dan wel bedrijven die directe banden hebben met de Tatmadaw, tezamen met een wapenembargo. Er is reeds een EU-wapenembargo voor Myanmar van kracht. De FFM benadrukt in haar rapport de noodzaak om negatieve effecten op de bevolking te voorkomen. Het kabinet is bereid om in EU-kader te onderzoeken of het mogelijk is om gerichte maatregelen te nemen tegen bedrijven genoemd in annex II van het FFM-rapport.
Bent u bereid om in EU- en VN-verband te pleiten voor het treffen van gerichte financiële sancties tegen alle bedrijven van de Tatmadaw (o.a. door middel van het plaatsen van deze bedrijven op de sanctielijst van de EU), in het bijzonder MEHL en MEC? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Welke Nederlandse bedrijven zijn er volgens u onder de buitenlandse bedrijven die een of andere vorm van samenwerking met (direct of indirect) aan de Tatmadaw gelieerde bedrijven hebben? Bent u bereid om al deze bedrijven aan te spreken op het feit dat het onwenselijk is dat zij op deze wijze mensenrechtenschendingen steunen?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van activiteiten of samenwerkingsvormen van Nederlandse bedrijven met in Myanmar gevestigde ondernemingen. Bedrijven zijn niet verplicht om bij de Nederlandse overheid te melden in welk land en met welke partijen zij zakendoen. Het kabinet deelt het advies uit het FFM-rapport dat buitenlandse bedrijven waakzaam dienen te zijn en gedegen onderzoek verrichten («due dilligence») naar Myanmarese bedrijven waarmee zij zaken doen. Er wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij zowel de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) alsmede de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UN Guiding Principles) onderschrijven en naleven bij het uitvoeren van hun internationale activiteiten.
Mochten er signalen worden ontvangen over mogelijke betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij mensenrechtenschendingen, dan wordt dit met het bedrijf in kwestie besproken. Onze ambassade in Yangon is hier zeer alert op en informeert Nederlandse bedrijven die zaken willen doen in Myanmar over deze richtlijnen.
Bent u bereid om een brede voorlichtingscampagne op te zetten waarin duidelijk wordt gemaakt dat economische bindingen met de in het rapport aangehaalde bedrijven en economische structuren die geassocieerd zijn met de Tatmadaw kunnen bijdragen aan mensenrechtenschendingen en op zijn minst de Tatmadaw zo financieel in het zadel houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
In contacten met ondernemers wordt het Nederlands IMVO-beleid benadrukt, waar mensenrechten nadrukkelijk onderdeel van uitmaken. Mede aan de hand van het FFM-rapport zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken Myanmarese en Nederlandse bedrijven blijven wijzen op het belang van voorzorgsmaatregelen om directe en indirecte betrokkenheid bij of bijdragen aan mensenrechtenschendingen in Myanmar te voorkomen. Ook op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden bedrijven hierop geattendeerd.
Bent u bereid om alle landen die wapens leveren aan de Tatmadaw met spoed mede te delen dat zij hiermee mensenrechtenschendingen in stand houden en het uiterst raadzaam is deze wapenleveranties stop te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Nederland is voorstander van strenge toepassing van het EU-wapenembargo tegen Myanmar. Daarnaast is Nederland voorstander van een VN-wapenembargo tegen Myanmar en heeft daarvoor actief gepleit in VN-kader. Helaas is er onvoldoende steun in de VN-Veiligheidsraad voor een VN-wapenembargo, dat alle VN-leden zou verplichten maatregelen te nemen om een einde te maken aan de toevoer van wapens aan Myanmar. Uiteraard is het kabinet bereid in relevante bijeenkomsten bij de VN alle lidstaten te blijven oproepen geen wapens te leveren aan Myanmar.
Bent u bereid om, in plaats van met ze te flirten over het Nederlandse belastingstelsel, Shell berispend toe te spreken over hun overeenkomst met Max Energy Myanmar? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent zich niet in de door u gekozen formulering dat het met Shell zou «flirten». Zoals gesteld in de beantwoording (13 september jl.) van de Minister voor Buitenland Handel en Ontwikkelingssamenwerking op Kamervragen van het lid Van den Hul (PvdA) over sancties tegen bedrijven die gelieerd zijn aan het militaire regime in Myanmar, is het ministerie in contact met Shell over deze kwestie en de overeenkomst die Shell in 2017 sloot met Max Energy Myanmar.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en uitvoerig beantwoorden?
Ja.
2)
De eerdere beantwoording over het zogeheten gelijkberechtigingsdossier |
|
Maurits von Martels (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u een reactie geven op de brief van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VVG) en daarbij puntsgewijs ingaan op de punten waarin uw antwoorden op de eerder gestelde vragen van het lid Geurts volgens de VVG onjuistheden bevat?1
De begunstigden van de PNB-regeling waren niet-gouvernementele organisaties waarvan de belangrijkste statutaire doelstelling bestaat in het in stand houden en beheren van de natuur. Aangezien hun hoofdactiviteit natuurbeheer is, hetgeen geen marktactiviteit is, en hun secundaire wel economische activiteiten (de verkoop van hout en vlees, de verhuur van jacht- en visrechten en toeristische activiteiten) volledig aan de hoofdactiviteit ondergeschikt waren, is er destijds vanuit gegaan dat de subsidieverlening en de overdracht van grond «om niet» niet als staatssteun was aan te merken. De opbrengsten van de secundaire activiteiten vormden, net als de ontvangen subsidies en andere contributies en donaties van hun leden, een inkomstenbron voor de bekostiging van hun hoofdactiviteit en moesten worden gebruikt om de beheerkosten te dekken. Wanneer de inkomsten hoger waren dan de beheerkosten, moesten deze worden geherinvesteerd in natuurbehoud of worden afgedragen aan de Nederlandse Staat.
Pas met het arrest van 12 september 2013, Duitsland/Commissie (T-347/09, niet gepubliceerd, EU:T:2013:418), waarin het Gerecht heeft vastgesteld dat dergelijke secundaire activiteiten economische activiteiten zijn, werd duidelijk dat de Europese rechter dit onder omstandigheden als staatssteun zou kunnen kwalificeren.
Overigens zijn er ook nu nog argumenten die kunnen worden aangevoerd voor de stelling dat hier geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU.
Dit is ingebracht in de lopende gerechtelijke procedures en derhalve heb ik conform deze opvatting de Tweede Kamer geïnformeerd.
Aangezien de VGG en ik het niet eens zijn over deze uitgangspunten en argumentatie wil ik dan ook de uitkomst afwachten van het de lopende procedures bij het EU Hof van Justitie.
Kunt u aangeven of en, zo ja, op welke wijze de Nederlandse Staat in de procedure bij het Hof van Justitie een interventie heeft gedaan in hoger beroep aan de zijde van de terreinbeherende organisaties (TBO's)?
De Staat heeft geïntervenieerd ter ondersteuning van Natuurmonumenten.
Klopt het, zoals de VVG stelt, dat het Gerecht van de Europese Unie (GvEU) het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie heeft vernietigd mede vanwege serieuze inhoudelijke kanttekeningen bij de regeling particuliere terreinbeherende natuurorganisaties (PNB), zoals het ontbreken van een gescheiden boekhouding bij de TBO's, de discriminerende aard van de PNB-regeling en de financiering van commerciële activiteiten van de TBO's? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet klopt?
Het Gerecht van Eerste Aanleg is van oordeel dat de Europese Commissie de formele onderzoeksprocedure ingevolge artikel 108, lid 2, VWEU had moeten openen omdat zij – bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt – had moeten concluderen dat er ernstige moeilijkheden waren. Het Gerecht komt tot dit oordeel onder meer vanwege de duur van de goedkeuringsprocedure, ook al had die volgens de Europese Commissie met specifieke factoren te maken die als zodanig los staan van de inhoudelijke beoordeling onder het relevante staatssteunkader.
Het Gerecht velt geen inhoudelijk oordeel over het goedkeuringsbesluit van de Commissie. De beschikking heeft een procedureel gebrek. De Commissie heeft de procedurele rechten van de VGG geschonden door niet de formele onderzoeksprocedure naar aanleiding van de VGG-klacht naar de staatssteunmaatregel in te stellen.
Het is aan de Europese Commissie om een nieuw besluit te nemen, mocht zij besluiten tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Uit het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie uit 2015 blijkt echter duidelijk dat de Europese Commissie dit als verenigbare staatssteun beschouwt. Het is waarschijnlijker dat de Europese Commissie dit, na behandeling van de formele onderzoeksprocedure, wederom als verenigbare staatssteun ziet dan dat zij het als onverenigbare staatssteun gaat kwalificeren. Het is dus nog maar zeer de vraag of dit onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan staatssteun terug zouden moeten betalen.
Klopt het dat de uitspraak van het GvEU serieuze gebreken blootlegt in de analyse van de Commissie dat de staatssteun aan de TBO’s verenigbaar is met de interne markt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht u het dan waarschijnlijker dat de Europese Commissie wederom zal oordelen dat de staatssteun verenigbaar is dan dat de Commissie deze staatssteun onverenigbaar verklaart?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Klopt het dat uit artikel 108, lid 3 (de standstill-verplichting) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) volgt dat de TBO's rente over de verleende staatssteun moeten betalen, gelet op de CELF-uitspraak van het Hof van Justitie? Zo ja, moet u niet, gelet op de vaste jurisprudentie dat artikel 108, lid 3 VWEU alle autoriteiten van een lidstaat bindt en de vaststelling van de Europese Commissie dat de standstill-verplichting is geschonden, overgaan tot invordering van de rente van de TBO's?2
Uit de rechtspraak van het EU Hof van Justitie blijkt niet of de steunverstrekkende autoriteit van een lidstaat ertoe gehouden is om – zonder daartoe door een besluit van de Europese Commissie of een uitspraak van de nationale rechter gedwongen te zijn – op eigen initiatief reeds rente over de (wel verenigbare) uitgevoerde staatssteun te vorderen. Bovendien blijkt uit de uitspraak van het Gerecht dat er gerede twijfel is over de onverenigbaarheid van de staatssteun.
Kunt u onderbouwen waarom, zoals u suggereert in uw antwoord op vraag 6 van de eerdere Kamervragen van het lid Geurts, een uitspraak van de nationale rechter of de Europese Commissie nodig zou zijn voordat u tot invordering van de rente overgaat?3
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Klopt het dat de rente op grond van het CELF-arrest ook betaald moet worden als de staatssteun alsnog verenigbaar wordt verklaard met de interne markt?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Kunt u, eventueel bij benadering, een berekening geven om hoeveel rente het gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Hebt u de bevoegdheid om de rente over de onrechtmatige staatssteun van de TBO's te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Neemt u de nodige maatregelen om te voorkomen dat deze renteclaim van de Nederlandse Staat op de TBO's verjaart of anderszins oninbaar wordt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Klopt het dat u geen enkele concreet voorstel heeft gedaan voor een schikking? Zo ja, ligt het niet in de rede dat u een voorstel doet dat voorkomt dat deze zaak door de rechter beslecht moet worden, met alle mogelijke negatieve gevolgen van dien? Zo nee, welke concrete voorstellen om te schikken heeft u gedaan, behalve wederom voorstellen om een verkenner aan te stellen?
Eerdere bemiddelingspogingen hebben tot nu toe geen succes gehad, vandaar mijn voorstel van eerder dit jaar voor een verkenner. Ten tweede heeft de VGG de afgelopen jaren weinig tot geen ruimte gegeven voor een bemiddelingspoging. De VGG heeft diverse malen schriftelijk aangegeven slechts bereid te zijn tot bemiddeling indien de door hen gestelde voorwaarden als uitgangspunt worden genomen. Ik wijs u in dit verband op het positionpaper van de VGG van 10 oktober 2013 en de brieven van de VGG van 8 maart 2016 en 30 april 2019. Deze voorwaarden zijn echter de betwiste onderwerpen en zouden dus onderwerp van enige vorm van bemiddeling of verkenning moeten zijn. Ze zijn derhalve voor mij als voorwaarden vooraf of als uitgangspunt niet aanvaardbaar en laten mij op dit moment geen ruimte die voorkomt dat deze zaak door de rechter moet worden beslecht.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden daags voorafgaand aan het algemeen overleg Natuur op 12 september 2019?
Ja.
Het bericht dat wederom een jeugdzorginstelling sluit vanwege financiële problemen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De Opbouw stopt met jeugdzorg en draagt Lijn5 over»?1
Ja.
Kunt u een uitgebreid overzicht bieden van de stappen die u heeft gezet in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) met betrekking tot het uitvoeren van financiële checks en het creëren van een early warning system, en hoe het fenomeen regievoerende gemeente tot uitwerking is gebracht sinds u deze stappen toelichtte op 15 mei jongstleden?2
Signalen rond de financiële ontwikkelingen van jeugdhulpaanbieders neem ik zeer serieus vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke. Zorgcontinuïteit is hierbij leidend. Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht en zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van passende jeugdhulp. Bestuurders van aanbieders dragen zorg voor continuïteit van de organisatie en het waarborgen van de kwaliteit van zorg.
Om financiële en organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van zorg tijdig te kunnen signaleren, is binnen het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd afgesproken dat er een early warning instrument komt. De VNG heeft inmiddels een instrument ontwikkeld dat input levert voor het inhoudelijke periodieke gesprek tussen accounthoudende regio’s en aanbieders van specialistische jeugdhulp (dan wel gecertificeerde instellingen) over signalen die wijzen op risico’s van continuïteit. De VNG begeleidt op dit moment de accounthoudende regio’s en aanbieders bij de voorbereiding van de invoering van een early warning instrument.
Bent u van mening dat de maatregelen met betrekking tot de financiële situatie van jeugdzorginstellingen die u in mei toezegde voldoende zijn gebleken? Zo ja, waarom bevinden meerdere jeugdzorginstellingen zich nog altijd op het randje van de afgrond? Zo nee, welke maatregelen gaat u nu nemen om de situatie daadwerkelijk onder controle te krijgen?
Mocht er sprake zijn van financiële en/of organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van zorg, dan zal in eerste instantie het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) in actie komen. Het OZJ is sinds 1 januari 2019 operationeel en biedt onder andere eerstelijns bemiddeling bij geschillen tussen gemeenten en aanbieders.
Als het OZJ geen soelaas biedt, kan sinds 1 januari 2019 geëscaleerd worden naar de Jeugdautoriteit (JA). De JA heeft vier taken:
Bijdragen aan borging van de continuïteit van cruciale jeugdhulp door te bemiddelen rond de inkoop van jeugdhulp of gemeenten aan te spreken rond continuïteitsvraagstukken.
Voorbereiden, indien aan de orde, van bestuurlijke maatregelen door de Minister voor Rechtsbescherming of mijzelf.
Mij adviseren over lopende aanvragen en herzieningsverzoeken in het kader van de subsidieregeling «Bijzondere transitiekosten Jeugdwet» (TAJ-regeling).
Signaleren en monitoren van financiële ontwikkelingen rond het Zorglandschap Jeugdhulp. De Minister voor Rechtsbescherming en ik kunnen de JA vragen om onderzoek te doen naar vraagstukken rond het Zorglandschap Jeugdhulp.
Verder heb ik met gemeenten afgesproken om € 20 miljoen uit de extra beschikbare middelen voor gemeenten te positioneren bij de Jeugdautoriteit. Dit bedrag is bedoeld om de mogelijkheid te hebben om tijdelijke liquiditeitssteun toe te kennen als de zorgcontinuïteit daadwerkelijk in gevaar komt. De middelen kunnen na advies van de Jeugdautoriteit en akkoord van gemeenten door VWS worden ingezet en dienen te worden terugbetaald. In het najaar van 2019 zal daartoe een subsidieregeling operationeel zijn.
Kijkt u inmiddels anders aan tegen mijn motie over onderzoek naar financiele gezondheid jeugdzorginstellingen waar u eerder bezwaar tegen had vanwege de term «onderzoek», wat volgens u niet nodig was? Zo ja, bent u bereid deze motie alsnog over te nemen?3
Uw motie heb ik inderdaad ontraden vanwege het woord «onderzoek». Daarbij gaf ik aan graag een overzicht van maatregelen toe te zeggen die ik op dit moment neem als er sprake is van financiële en/of organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van jeugdhulp. Voor dit overzicht verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Aanvullend daarop laat de Jeugdautoriteit (JA) op dit moment een analyse uitvoeren naar de financiële positie van (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders op basis van de jaarrekeningen 2017 en 2018. De analyse is in opzet gelijk aan de inventarisatie die de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) heeft benut voor haar haar vierde jaarrapportage (van maart 2018). De JA zal de analyse beoordelen. Als daartoe aanleiding is, zal de JA met bepaalde jeugdhulpaanbieders en gemeenten in gesprek gaan.
Kunt u zich voorstellen dat het geen vertrouwen schept in uw optreden wanneer u onderzoek doen naar de financiële situatie van grote jeugdzorginstellingen onnodig acht, terwijl er telkens instellingen omvallen met ingrijpende impact op de levens van kwetsbare kinderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het faillietgaan van deze zoveelste jeugdzorginstelling in enkele maanden tijd eindelijk reden is tot het nemen van extra maatregelen? Zo nee, hoe legt u dit uit aan de kinderen die hun woonplek verliezen en voor de zoveelste keer andere medewerkers om zich heen krijgen?
Het is mij bekend dat de financiële situatie van bepaalde (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders zorgelijk is. De situatie bij deze aanbieders is verschillend. Ik herken het beeld niet dat in enkele maanden de zoveelste jeugdhulporganisatie failliet is gegaan. De Jeugdautoriteit is betrokken. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke. Zorgcontinuïteit is hierbij leidend.
Het opnieuw lekken van een Prinsjesdagplan |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid het Prinsjesdagplan over de zorgpremie niet alleen naar de krant, maar ook naar de Kamer te sturen?1
Ten aanzien van deze vragen kan ik niet anders dan in dezelfde lijn antwoorden als ik deed op de vragen met de kenmerken 2019Z15914, 2019Z16002 en 2019Z16156. Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Bent u bereid dit plan vóór vrijdag 6 september a.s. naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Het opnieuw lekken van een Prinsjesdagplan |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid het Prinsjesdagplan over het woonbeleid niet alleen naar de krant, maar ook naar de Kamer te sturen?1
Ten aanzien van deze vragen kan ik niet anders dan in dezelfde lijn antwoorden als ik deed op de vragen met de kenmerken 2019Z15914, 2019Z16002 en 2019Z16156. Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Bent u bereid dit plan vóór vrijdag 6 september a.s. naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Omwonenden niet blij met gang van zaken rondom Paddepoelsterbrug’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend het bericht «Omwonenden niet blij met gang van zaken rondom Paddepoelsterbrug»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de besluitvorming over een nieuwe tijdelijke brug zo lang op zich laat wachten?
Over het herstellen van de verbinding door een tijdelijke hoge fiets-voetgangersbrug heb ik met de gemeenten Groningen, Westerkwartier en het Hogeland en de provincie Groningen op 7 juni 2019 overeenstemming bereikt. Voor de realisatie van deze tijdelijke oplossing stel ik € 1,5 mln. ter beschikking.
Het realiseren van deze tijdelijke hoge fiets-voetgangersbrug kost echter tijd. De tijdelijke brug kan vanwege de ruimtelijke inpassing niet exact op de huidige locatie. Op basis van effectonderzoeken en in samenspraak met de omgeving, zoekt Rijkswaterstaat naar de beste locatie voor deze tijdelijke hoge brug. Nadat de locatie bepaald is, dienen er vergunningen aangevraagd te worden, moet de realisatie aanbesteed worden en vervolgens moet de brug gebouwd worden. Ik zet mij in om dit proces zo snel mogelijk te doorlopen.
Is het correct dat, wat mij tijdens gesprekken met omwonenden is verteld, in plaats van een tijdelijke brug ook een tijdelijke pont wordt overwogen? En zo ja, kunt u aangeven wanneer deze pont wordt gerealiseerd?
De regionale bestuurders hebben op 7 juni jl. gevraagd om te onderzoeken of het mogelijk is om in afwachting van de tijdelijke hoge fiets-voetgangersbrug, een veerpont te laten varen. Ik heb een onderzoek laten uitvoeren. Uit het onderzoek blijkt dat er twee locaties zijn waar een veerpont mogelijk is. Dit onderzoek heb ik eind augustus met de regionale bestuurders gedeeld. Ik ben in afwachting van hun reactie.
Wordt bij de besluitvorming ook een tijdelijke brug overwogen honderd meter van de eerdere locatie, zodat het voor de fietser bereikbaar blijft? Zo nee, waarom niet?
De locatie van de tijdelijke hoge fiets-voetgangersbrug is afhankelijk van diverse factoren zoals de samenstelling van de grond en oever, de inpassingsruimte, de effecten op natuur en landschap en de wensen van de omgeving. Pas nadat de effecten zijn onderzocht en bewoners hebben mee kunnen praten over de locatie, wordt de locatie bepaald.
Kunt u toelichten welke veiligheidsafweging er gemaakt is voor het wel of niet plaatsen van een tijdelijke brug?
De hoofdvaarweg Lemmer – Delfzijl ter hoogte van de Paddepoelsterbrug kent een hoog risicoprofiel waardoor de kans op aanvaringen groot is. De infrastructuur is afwijkend ten opzichte van de rest van de vaarweg, de brug is afwijkend ten opzichte van de andere bruggen, de massa van de brug is laag ten opzichte van de schepen die passeren, er is geen volledig detectiesysteem van naderende schepen aanwezig en de brug is slecht zichtbaar doordat de contouren van de brug «wegvallen» in de omgeving.
Bij de afweging op welke wijze de verbinding tijdelijk te herstellen, heb ik gekeken naar een oplossing die het risicoprofiel zo veel mogelijk verlaagt en tevens de fietsers en voetgangers zo veel mogelijk tegemoet komt. Een tijdelijke fiets-voetgangersbrug op 9,10 meter over de volledige overspanning van de vaarweg past daar het beste bij. Daarnaast worden de oude brugdelen verwijderd en het kanaal over 400 meter verbreed.
Wanneer start de besluitvormingsprocedure voor de aanleg van een definitieve nieuwe brug?
Voor het bepalen van de structurele oplossing wordt het reguliere MIRT-proces doorlopen zoals is afgesproken in het BO MIRT najaar 2018.
In de MIRT-verkenning wil ik een oplossing zoeken voor zowel het scheepvaartverkeer als het kruisend verkeer van voetgangers en fietsers. In het bestuurlijk overleg MIRT van het najaar 2019 wil ik samen met de regionale bestuurders de aanpak voor de MIRT-verkenning Paddepoelsterbrug vaststellen, waarna de MIRT-verkenning zal starten. Het voorkeursalternatief zal in het tweede kwartaal van 2021 zijn vastgesteld, waarna de planuitwerkingsfase start.
Is het vertrekpunt voor de besluitvormingsprocedure, voor de nieuwe brug, de planstudie die in 2015 is afgerond? Of bent u voornemens om een nieuwe planstudie uit te voeren voor de komst van een nieuwe brug?
Vanuit de doelstelling voor veiligheid van de scheepvaart, wordt het noodzakelijk geacht dat de beweegbare bruggen op het Van Starkenborghkanaal uniform zijn in overspanning en doorvaarthoogte, in lijn met de eerder vervangen beweegbare bruggen bij Dorkwerd, Aduard en Zuidhorn. De in 2015 uitgevoerde planstudie van de provincie Groningen is daarmee niet actueel meer en is niet als bestuurlijk voorkeursalternatief vastgesteld. De reden is dat het destijds voorgestelde voorkeursalternatief een te lage doorvaarthoogte en een te beperkte overspanning kent.
Op welke wijze gaat u de omwonenden, gemeente en provincie betrekken bij de verdere besluitvormingsprocedure?
Bij elk MIRT-project wordt er een omgevingsproces opgestart waarin bewoners, belangenorganisaties en overheden mee kunnen denken over de afwegingen en mogelijke oplossingen.
De BIG-II |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Ben u op de hoogte van de uitkomst van de enquête van NU»91, waarin 76 procent van de ondervraagden heeft aangegeven functiedifferentiatie niet in de wet te willen regelen? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja. Ongeveer 3000 personen hebben gereageerd op de enquête van NU»91. De enquête geeft een beeld van de wensen van een deel van de beroepsgroep. Tegelijkertijd constateer ik dat er in het BIG-register bijna 190.000 verpleegkundigen geregistreerd zijn. Hiermee kan ik niet aannemen dat de resultaten van voornoemde enquête een één-op-één-afspiegeling zijn van de wensen van de totale beroepsgroep van verpleegkundigen.
Wel constateer ik dat deze enquête een ander beeld geeft dan het standpunt dat NU»91 op 5 juni 2019 namens haar leden heeft ingenomen. Immers, op die datum onderschreef NU»91 het advies van de commissie Meurs en de bijbehorende overgangsregeling, weke overgangsregeling deel uitmaakte van het concept wetsvoorstel.
Bent u ervan op de hoogte dat zorginstellingen, anticiperend op de Overgangsregeling bij het concept-wetsvoorstel BIG-II, al vacatures voor regieverpleegkundige hebben uitgezet, waar mbo-opgeleiden niet voor in aanmerking komen?
Ik heb gezien dat er vacatures voor de functie regieverpleegkundige zijn opengesteld. De instroomeisen variëren daarbij. Sommige werkgevers vragen een hbo-opgeleide verpleegkundige, andere werkgevers vragen een verpleegkundige die mbo-, inservice- dan wel hbo- is opgeleid.
Wat vindt u ervan dat verpleegkundigen zonder een hbo-diploma niet op deze vacatures kunnen solliciteren en daardoor lager ingeschaald kunnen worden als ze van baan willen wisselen?
Het voorgestelde beroep van regieverpleegkundige zou binnen de kaders van het wetsvoorstel BIG II naast het nu al bestaande beroep van verpleegkundige komen. Van de regieverpleegkundige wordt iets extra’s gevraagd, ten opzichte van het beroep van verpleegkundige. Het is aan de werkgevers om vervolgens inhoud te geven aan de functies die gecreëerd worden binnen zorginstellingen. Als voor bepaalde werkzaamheden in een bepaalde setting hbo werk- en denkniveau is vereist, is het aan werkgevers om dat uit te vragen in vacatures. Dat niet iedere werknemer voor de vacature in aanmerking komt, betekent niet vanzelfsprekend dat ze lager ingeschaald worden als ze van baan wisselen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Zorgmedewerkers zeggen weer vaker baan op en zijn weer vaker ziek»2 en dat in 2018 15,8 procent van het personeel in de zorg van baan is gewisseld? Zo ja, bent u zich ervan bewust dat een deel van deze 15,8 procent door de onrust over de Overgangsregeling bij het concept-wetsvoorstel BIG-II de zorg nu zal verlaten?
Ik heb kennisgenomen van het bericht «Zorgmedewerkers zeggen weer vaker baan op en zijn weer vaker ziek». De cijfers uit het bericht, waaronder de 15,8 procent, komen uit de Barometer Nederlandse gezondheidszorg 2018 van Ernst & Young. Het beeld van een hoog ziekteverzuim en hoge uitstroom is helaas herkenbaar. Juist in tijden van personeel is het belangrijk om ervoor te zorgen dat ze hun werk goed en met plezier kunnen doen. Het behoud van personeel is dan ook één van de prioriteiten binnen het actieprogramma Werken in de Zorg.Op verzoek van uw Kamer ontvangt u separaat een uitgebreidere reactie op het rapport van Ernst & Young.
Deelt u de mening dat, overwegende dat de Overgangregeling bij het concept-wetsvoorstel BIG-II blijkbaar niet breed wordt gedragen en dat er nu al negatieve gevolgen voelbaar zijn, de regeling per direct ingetrokken moet worden?
Zoals ik al eerder heb aangekondigd zie ik het wetsvoorstel rondom de regieverpleegkundige in de huidige vorm niet vliegen. Op dit moment is prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan aan het verkennen welke stappen in dit traject nu wenselijk zijn. Elementen die hierbij aan bod komen zien op de vraag of een wetsvoorstel nodig is, of een CAO-afspraak, of eventueel kwaliteitsstandaarden of dat er andere stappen wenselijk zijn. Ik wacht de resultaten van deze verkenning af en zal dan bezien hoe om te gaan met het concept wetsvoorstel BIG II en op welke wijze ik een rol kan en wil spelen in het vervolgtraject dat partijen voor ogen zien. Ik verwacht het advies van prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan begin oktober 2019.