De werkwijze van taxateurs |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van De Nederlands Bank (DNB) «De kwaliteit en onafhankelijkheid van woningtaxaties»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat 95% van de taxaties op of boven de verkoopprijs plaatsvindt en er structureel te hoog getaxeerd wordt?
Het onderzoek «De kwaliteit en onafhankelijkheid van woningtaxaties» van DNB duidt op een systematische overwaardering van taxaties. Het feit dat relatief veel taxaties exact gelijk zijn aan de koopsom kan een signaal zijn dat de taxatiewaarde niet onafhankelijk tot stand komt, omdat de taxateur kennelijk van tevoren op de hoogte is van de koopsom. Het Financieel Stabiliteitscomité heeft op 5 maart 2019 de uitkomsten van het DNB-onderzoek besproken en concludeert dat de systematische overwaardering een prijsopdrijvend effect heeft, doordat prijsstijgingen niet worden geremd via de taxatiewaarde, en de werking van de LTV-limiet wordt ondermijnd. Vorig jaar heb ik u derhalve laten weten dat ik zorgen heb over de kwaliteit en onafhankelijkheid van fysieke woningtaxaties.2
Wat zijn zulke in de praktijk voor consumenten verplichte taxaties waard als ze niet onafhankelijk en van onvoldoende kwaliteit zijn terwijl ze toch vele honderden euro’s kosten?
Ik vind het belangrijk dat een taxatie kwalitatief goed en betrouwbaar is. Een hypothecaire lening mag sinds 2018 bij afsluiting maximaal 100 procent van de waarde van de woning bedragen. Kopers moeten er van uit kunnen gaan dat ze door een goede taxatie niet meer lenen dan verantwoord is en ze een goede objectieve waardebepaling van de woning hebben gekregen. Een kwalitatief goede en betrouwbare taxatie is essentieel voor een gezonde woningmarkt.
Wat vindt u ervan dat de branche zelf de taxaties toets via het NWII? Zou dat niet door onafhankelijke partijen gedaan moeten worden?
Het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI) is een onafhankelijk instituut zonder winstoogmerk dat rapporten van woningtaxaties van aangesloten taxateurs valideert. Tevens ziet het NWWI er op toe dat elke taxatie uniform en volgens duidelijke richtlijnen is opgesteld. Geldverstrekkers, intermediairs en consumenten krijgen zo heldere, objectieve en betrouwbare woningtaxaties die inzicht geven in de wijze waarop de getaxeerde waarde tot stand is gekomen. Gezien het feit dat het NWWI een onafhankelijke instituut is ben ik van mening dat de onafhankelijke toetsing voldoende geborgd is.
Waarom grijpt u niet in om óf te komen tot onafhankelijke taxaties óf te voorkomen dat mensen nodeloos op hoge kosten worden gejaagd door goedkopere taxaties óf het aantal nutteloze taxaties in de praktijk te verminderen?
De signalen van diverse partijen over zorgen over de kwaliteit en onafhankelijkheid van taxaties zijn voor mij aanleiding geweest om te verkennen of het anders inrichten van het taxatieproces ervoor kan zorgen dat er minder perverse prikkels in het systeem zitten. Hiertoe is een werkgroep ingesteld waarin ik samen met het Ministerie van Financiën, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), DNB en Nationale Hypotheek Garantie (NHG) momenteel opties onderzoek om de inrichting van het taxatieproces te veranderen. Over de uitkomsten van dit traject zal ik u later dit jaar nader informeren.
De sector heeft de afgelopen periode al een aantal stappen gezet en door middel van zelfregulering de kwaliteit en onafhankelijkheid van taxaties verbeterd. In 2015 is een centraal register opgericht voor vastgoedtaxateurs: het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT). Vaak wordt door kredietverstrekkers geëist dat taxateurs ingeschreven zijn bij het NRVT. Het NRVT werkt in samenwerking met onder andere brancheorganisaties en hypotheekverstrekkers aan een vernieuwd model taxatierapport dat voor alle taxateurs vanaf 2021 zal gelden. Aanpassingen in het modelrapport hebben onder andere betrekking op de energetische en bouwkundige staat van de woning. Taxateurs worden extra opgeleid om deze aspecten mee te nemen in de taxatie van de woning en aanbevelingen te doen over hoe de woning kan worden verbeterd en wat de kosten hiervan zijn. Daarnaast zijn met het NRVT afspraken gemaakt over het op korte termijn realiseren van strenger en intensiever toezicht en een reeks van kwaliteitsbevorderende maatregelen. Het betreft met name een beter risicoselectieproces gericht op het opsporen van ondermaats presterende taxateurs, intensivering van het risicogeoriënteerd toezicht en het verder ontwikkelen van het normenkader en sanctieladder. Ook zal het NRVT meer (field) audits afnemen waarin het werk van taxateurs wordt gecontroleerd. Zoals het er nu voor staat zullen de meeste van deze maatregelen voor het einde van het jaar gerealiseerd zijn. Ik blijf hierbij vinger aan de pols houden en zal u ook hierover later dit jaar nader informeren.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van mijn zijde waarin u stelt dat «Ik heb eerder aan uw Kamer gemeld dat ik modelmatig waarderen bij verantwoord gebruik zie als een goed alternatief voor een fysieke taxatie. Een belangrijk voordeel van een modelmatig bepaalde waarde is, naast de significant lagere kosten en (veel) kortere doorlooptijd, dat deze onafhankelijk wordt bepaald. De uitkomst van een modelmatig bepaalde waarde is niet te beïnvloeden door de betrokken partijen bij de aankoop van het huis. Ik verwacht dat een deel van de woningvoorraad op een verantwoorde manier modelmatig kan worden gewaardeerd.»?2
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Europese richtlijn? Klopt het dat deze Richtlijn taxaties op basis van modelberekeningen verbiedt?
Vorig jaar is in het consultatiedocument «Draft Guidelines on loan origination and monitoring» door de Europese Bankenautoriteit (EBA) nadere duiding gegeven aan hoe bancaire kredietverstrekkers om moeten gaan met het waarderen van onroerende goederen ten behoeve van het bepalen van het kapitaalbeslag zoals voorgeschreven in de Europese verordening kapitaalvereisten.4 In het document beschrijft EBA dat vanuit prudentieel oogpunt het gebruik van alleen een modelmatige waardering op het moment van het verstrekken van een krediet tekortkomingen kan creëren in het risicomanagement, omdat een betrouwbare waardebepaling van het onderpand niet is gegarandeerd. Deze richtsnoeren zijn op verzoek van de Europese Raad tot stand gekomen om de hernieuwde opbouw van niet-presterende leningen bij Europese banken te voorkomen. De conceptrichtsnoeren lieten geen ruimte voor enkel het gebruik van modelmatige waarderingen bij het verstrekken van hypothecair krediet. Omdat het kabinet vindt dat een modelmatige waardering onder bepaalde voorwaarden een goed alternatief kan zijn voor een fysieke taxatie, hebben de Minister van Financiën en ik gereageerd op het consultatiedocument.5
Op 29 mei jl. heeft EBA de definitieve richtsnoeren vastgesteld.6 Hoewel met deze richtsnoeren de erkenning van modelmatige waarderingen inderdaad wordt ingeperkt, is naar aanleiding van de reacties op de consultatie een zogenaamde hybride taxatie toegevoegd als mogelijkheid voor een woningtaxatie. Dit betreft een hybride taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt gecontroleerd. Indien de modelmatige waardering voldoende betrouwbaar is en aan bepaalde criteria voldoet7, kan deze controle van afstand worden uitgevoerd. Een bezoek aan de woning is hierbij dus niet altijd noodzakelijk. De taxateur is verantwoordelijk voor de waardebepaling van de woning. Banken zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de waardering van onderpanden. De richtsnoeren zullen 30 juni 2021 van kracht worden.
Bent u bereid voor Nederland een uitzonderingspositie te bedingen, zodat dit wel mogelijk wordt gemaakt? Zo ja, hoe groot acht u die kans van slagen?
EBA heeft de richtsnoeren vastgesteld die ter bevordering van prudente kredietverlening nadere duiding geven aan bepalingen in de Europese verordening kapitaalvereisten. De richtsnoeren richten zich tot toezichthouders en banken. Toezichthouders besluiten onafhankelijk of zij middels het «pas toe of leg uit» principe de richtsnoeren zullen toepassen in het toezicht, waarbij zij zich tot het uiterste dienen in te spannen om aan de richtsnoeren te voldoen.8 Voor de betreffende richtsnoeren over taxaties betreft dat in Nederland de Europese Centrale Bank (ECB) als toezichthouder op de systeemrelevante banken en DNB als toezichthouder op de minder significante of kleinere banken. DNB heeft mij desgevraagd laten weten dat ze de richtsnoeren zal toepassen in het toezicht. Ook de ECB zal de richtsnoeren toepassen in het toezicht.
Ten opzichte van de conceptrichtsnoeren, waarin geen enkele vorm van modelmatig waarderen werd erkend, is het een stap vooruit dat EBA naar aanleiding van reacties op het consultatiedocument heeft besloten om ruimte te geven voor een hybride taxatie. Ik ben van mening dat taxateur en model elkaar kunnen versterken. Op deze manier kunnen ook modellen voor waardebepaling zich verder ontwikkelen zodat er minder kans is op taxaties waarbij de consument het risico loopt op een verkeerde waardering. Het is nog niet bekend hoeveel een hybride taxatie zal gaan kosten. Dat zal waarschijnlijk meer zijn dan de kosten voor een modelmatige waardering omdat tussenkomst van een taxateur noodzakelijk is, maar minder dan de kosten voor een volledig fysieke taxatie omdat de taxateur de woning niet altijd hoeft te bezichtigen. Banken kunnen afhankelijk van het risico van de lening en de betrouwbaarheid van de modelwaarde variëren in de vorm en daarmee de kosten van een hybride taxatie.
Doordat modellen zich straks nog verder kunnen ontwikkelen, vind ik dat het op den duur weer mogelijk moet zijn om op een prudente wijze gebruik te maken van enkel een modelmatige waardering bij hypotheekverstrekking. De Minister van Financiën zal zich hier in Europa voor inzetten en dit meenemen in de bredere inzet in de onderhandelingen over de herziening van de Europese verordening kapitaalvereisten. Voor nu is de werkgroep modelmatige taxaties9 in gesprek met de sector om te kijken of de werkgroep mogelijk ondersteuning kan bieden bij het inrichten van dit nieuwe hybride taxatieproces, bijvoorbeeld met een kwaliteitsrichtlijn voor modelmatig waarderen10.
Is het waar dat modelmatige taxaties nog geen 10 procent kosten en ook nog eens betrouwbaarder kunnen zijn dan de huidige taxaties? Klopt het dat modelmatige taxaties voor enkele tientjes gedaan kunnen worden en de huidige taxaties, die dus onbetrouwbaar zijn, veelal 400–500 euro en meer kosten?
Een fysieke taxatie kost vaak rond de 400–500 euro, en modelmatige waardebepaling kost rond de 30 euro.11 Het onderzoek «De kwaliteit en onafhankelijkheid van woningtaxaties» van DNB duidt op een systematische overwaardering van taxaties. Het feit dat relatief veel taxaties exact gelijk zijn aan de koopsom kan een signaal zijn dat de taxatiewaarde niet onafhankelijk tot stand komt, omdat de taxateur kennelijk van tevoren op de hoogte is van de koopsom. Een modelmatige waardering komt onafhankelijk tot stand, de waarde is niet te beïnvloeden door de betrokken partijen bij de aankoop van het huis. Voor recent gebouwde en redelijke uniforme woningen kan een modelmatige taxatie dus betrouwbaarder zijn dan een fysieke taxatie. Dat betekent echter niet dat een modelmatige waardering per definitie betrouwbaarder is dan een fysieke taxatie. Een model kan bijvoorbeeld de onderhoudsstaat van de woning, mogelijke funderingsproblematiek of de energetische kwaliteit van de woning niet beoordelen. Voor veel woningen, met name unieke en relatief oude woningen, kan via een fysieke taxatie de waarde betrouwbaarder worden vastgesteld. Een hybride taxatie combineert de voordelen van een modelwaarde met de deskundigheid van een taxateur, waardoor in potentie een groot aantal woningen kan worden getaxeerd tegen lagere kosten dan een volledig fysieke taxatie.
Is het waar dat er in de taxatiebranche jaarlijks ongeveer 100 miljoen euro omgaat (250 duizend maal 400 euro)? Wat vindt u ervan dat deze rekening al jaren bij consumenten in de maag wordt gesplitst, terwijl de kwaliteit en onafhankelijkheid onder de maat zijn?
In 2019 zijn door het Kadaster ongeveer 375.000 hypotheken voor particulieren geregistreerd voor een totaalbedrag van ongeveer 123 miljard euro.12 Het registreren van een hypotheek kan voor het afsluiten van een hypothecaire lening voor de aankoop van een woning, het oversluiten van een bestaande hypothecaire lening naar een andere kredietverstrekker, of het ophogen van een bestaande hypothecaire lening als de hypotheekakte onvoldoende ruimte biedt voor deze ophoging bijvoorbeeld voor een verbouwing. Voor het afsluiten, oversluiten of ophogen van een hypotheek is een taxatie van de woning wettelijk verplicht. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat in 2019 ten minste 375.000 woningen zijn getaxeerd. Ik heb echter onvoldoende informatie over hoeveel fysieke of modelmatige taxaties er in 2019 zijn uitgevoerd om met zekerheid te zeggen wat dit betekent voor het totaalbedrag dat omgaat in de taxatiebranche.
Is het waar dat voor bijvoorbeeld het nemen van verduurzamingsmaatregelen ook vaak een nieuwe taxatie nodig is? Maakt dit de verduurzaming van woningen niet nodeloos duurder?
Wanneer een consument ervoor kiest om verduurzamingsmaatregelen te financieren door middel van het verhogen van een bestaand hypothecair krediet bij een bancaire kredietverstrekker, dan moet de woning opnieuw getaxeerd worden. Vaak zal dit kunnen door middel van de eerder beschreven hybride taxatie, een goedkoper alternatief dan een volledige fysieke taxatie.
Wanneer verduurzamingsmaatregelen worden getroffen bij de aankoop van een woning met een hypothecaire lening, dan is een taxatie al een verplicht onderdeel van het aankoopproces. Indien verduurzamingsmaatregelen worden gefinancierd met eigen middelen of met een consumptieve lening, dan is een taxatie niet verplicht.
Wat heeft u gedaan sinds het Financieel Stabiliteitscomité in maart 2019 heeft geoordeeld dat de taxaties onvoldoende betrouwbaar zijn?3
Zie het antwoord op vraag 5.
Herinnert u zich de in november 2018 aangenomen motie Nijboer die «het kabinet verzoekt om in gesprek te gaan met banken om ervoor te zorgen dat mensen minder geld kwijt zijn aan taxatierapporten?»4
Ja.
Wat zijn de geboekte resultaten tot nu toe?
In mijn brief van 13 maart 2019 heb ik uiteen gezet hoe ik invulling geef aan de motie van de heer Nijboer.15 De afgelopen jaren is door de sector ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van taxaties. Deze extra eisen hebben in sommige gevallen tot hogere kosten geleid. Gezien de zorgen over de onafhankelijkheid van taxateurs vind ik deze inzet op kwaliteit belangrijk. Een goede taxatie kost tijd, vergt deskundigheid en voldoende kennis van de lokale markt. Het lijkt niet realistisch om te verwachten dat de kosten van taxaties over de hele linie kunnen dalen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Tegelijkertijd kan een volledig fysieke taxatie wel degelijk een flinke kostenpost zijn voor de koper. De eerder beschreven hybride taxatie kan een goed en goedkoper alternatief zijn voor een volledig fysieke taxatie.
Een taxateur kan maatwerk bieden op het moment dat een woning afwijkt van bijvoorbeeld andere woningen in de omgeving. Ook biedt het taxatierapport mogelijkheden om consumenten te informeren over het verduurzamen van de woning. In het kader van het Klimaatakkoord wordt verder gesproken over hoe verschillende partijen in aankooppeten consumenten kunnen stimuleren om de woning te gaan verduurzamen.
Beseft u zich dat mensen nog elke dag honderden euro’s betalen voor taxatierapporten die in de praktijk niks waard blijken te zijn en alleen voor hogere kosten zorgen?
In bovenstaande antwoorden heb ik reeds aangegeven dat ik belang hecht aan goede taxaties zodat kopers niet meer lenen dan verantwoord is en ze een goede objectieve waardebepaling van de woning hebben gekregen. Onder leiding van het NRVT wordt een nieuw model taxatierapport ontwikkeld waarbij ook naar de bouwkundige staat en energetische prestaties van de woning wordt gekeken door inzicht te geven in de kosten van achterstallig onderhoud, de duurzaamheid en eventuele funderingsproblematiek. De taxatie is daarmee niet alleen van belang voor financieringsdoeleinden, maar verschaft de koper veel extra inzicht in de toekomstige kosten die een huis met zich mee gaat brengen.
Weet u hoeveel blikken verf en hoeveel rollen behang je kan kopen voor 500 euro?
Ik ben mij er van bewust dat bij de aanschaf van een koopwoning aanvullende kosten komen kijken, waaronder kosten voor het naar smaak aanpassen van de woning. Dat neemt niet weg dat een goede waardebepaling de consument kan beschermen tegen grotere financiële nadelen in de toekomst.
De berichtten ‘De Lugt' ‘Neonics-dossier bieten moet terug op tafel’ en ‘Ook Duitse bietentelers eisen derogatie neonics’? |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten: «De Lugt: «Neonics-dossier bieten moet terug op tafel» en «Ook Duitse bietentelers eisen derogatie neonics»?1 2
Ja.
Klopt het dat Frankrijk, vooruitlopend op Europees beleid, de toelating van neonicotinoïden in de suikerbietenteelt (gecoat bietenzaad) als een van de eerste lidstaten gestopt heeft en fel tegenstander was van het gebruik van neonicotinoïden?
Frankrijk was, net als Nederland, voorstander van de Europese voorstellen uit 2018 om verregaande restricties op te leggen aan drie neonicotinoiden om de gezondheid van bijen te beschermen. Daarnaast is in Frankrijk op 1 september 2018 een wet in werking getreden dat het gebruik van alle neonicotinoide-houdende gewasbeschermingsmiddelen verbiedt. Binnen deze wet bestond de mogelijkheid om tot 1 juli 2020 tijdelijke vrijstellingen te verlenen wanneer deze voldoen aan artikel 53 van de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009. Frankrijk heeft sinds 1 september 2018 tijdelijke vrijstelling verleend voor het gebruik van middelen op basis van de neonicotinoide acetamiprid in de teelt van knolraap, vijgen en hazelnoten.
Klopt het dat Frankrijk voornemens is het nationaal beleid te herzien en het parlement een derogatie voor het gebruik van gecoat bietenzaaizaad met neonicotinoïden voor te stellen voor een periode van drie jaar?
De Franse regering is voornemens om de eerdergenoemde wet aan te passen en de mogelijkheid om tijdelijke vrijstellingen te verlenen met enkele jaren te verlengen. Indien de aanpassing van de wet door het Franse parlement wordt aangenomen, zal de mogelijkheid bestaan om aanvragen in te dienen voor een tijdelijke vrijstelling van neonicotinoide-houdende middelen. Een dergelijke aanvraag zal in Frankrijk, net als in Nederland, worden beoordeeld op landbouwkundige noodzaak en op de risico’s van het gebruik.
Kunt u aangeven (en zo nee, kunt u nagaan) wat de redenen zijn waarom er in Frankrijk gewijzigde inzichten zijn ontstaan en in hoeverre deze (gewijzigde) inzichten ook voor Nederland van toepassing zijn? Kunt u dit toelichten?
Het Franse voornemen om de wet aan te passen op het punt dat aanvragen voor tijdelijke vrijstellingen niet meer zijn toegestaan, is ingegeven door de gevolgen van het verbod op het gebruik van neonicotinoiden op de Franse bietensector. De wijziging zou het beoordelen van aanvragen weer mogelijk maken. Nederland heeft geen dergelijk verbod ingesteld en heeft zodoende de mogelijkheid om een tijdelijke vrijstelling aan te vragen voor een neonicotinoide-houdend gewasbeschermingsmiddel. Ik heb uw Kamer op 28 januari 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 443) over mijn besluit op een dergelijk verzoek.
Deelt u de mening dat nu Frankrijk, de grootste suikerbietenproducent van Europa, een derogatie voor de toelating gaat heroverwegen, dit ook in Nederland bespreekbaar zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
In Nederland bestaat al de mogelijkheid om een tijdelijke vrijstelling aan te vragen conform artikel 53 van de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009. In 2018 is een verzoek voor een neonicotinoide-houdend middel in de bietenteelt ingediend, waarop de NVWA en het Ctgb constateerden dat een veilig gebruik van het middel binnen de Nederlandse landbouwpraktijk niet mogelijk was. Hierop heb ik besloten om geen tijdelijke vrijstelling te verlenen (Kamerstuk 27 858, nr. 443). Wanneer een dergelijk verzoek opnieuw zou worden ingediend, zal ik mij wederom laten adviseren door de NVWA en het Ctgb.
Hoeveel landen in Europa hebben, bespreken of overwegen een vorm van derogatie voor het gebruik van gecoat bietenzaaizaad met neonicotinoïden, welke landen hebben reeds een derogatie en welke landen overwegen een derogatie of waar is er een roep om derogatie (graag een overzicht van de verschillende stadia in de besluitvorming indien er nog geen derogatie is afgegeven)?
Wanneer een lidstaat een tijdelijke vrijstelling verleent, dient deze de Europese Commissie en andere lidstaten hierover te informeren. Zodoende ben ik geïnformeerd over de tijdelijke vrijstelling van neonicotinoide-houdende middelen voor gebruik als coating op bietenzaad in Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Finland, Kroatië, Litouwen, Polen, Roemenië en Slowakije. Ik heb geen inzicht in welke lidstaten momenteel een tijdelijke vrijstelling overwegen en waar de besluitvorming nog niet is afgerond.
Kunt u aangeven of in met Nederland vergelijkbare landen in Noord-Europa (dus o.a. Frankrijk, Duitsland en België) waar de bietenteelt een belangrijke sector is, een gelijk speelveld bestaat en vindt u een gelijk speelveld belangrijk? Zo nee, waarom niet?
De toelatingssystematiek van gewasbeschermingsmiddelen is vastgelegd in Verordening (EG) 1107/2009 waarbij het creëren van een gelijk speelveld een van de uitganspunten is. Zo worden werkzame stoffen op EU-niveau beoordeeld en goedgekeurd. Het verlenen van tijdelijke vrijstellingen op nationaal niveau zorgt per definitie voor een ongelijk speelveld en dient daarom terughoudend te worden toegepast. Ik vind het belangrijk dat de mogelijkheid voor een tijdelijke vrijstelling bestaat wanneer er sprake is van een landbouwkundige noodsituatie en wanneer een veilig gebruik is aangetoond. De klimatologische situatie en plaag- en ziektedruk kan immers leiden tot specifieke locatie en seizoensgebonden noodsituaties. Een gelijk speelveld is in de basis echter geen onderdeel van de afweging om een tijdelijke vrijstelling te verlenen.
Bent u al in gesprek met de Nederlandse landbouwsector over de recente ontwikkelingen? Zo nee, bent u bereid om met de verschillende sectorpartijen in gesprek te gaan over een mogelijke verlening van derogatie? Zo nee, waarom niet?
Het staat partijen vrij om een aanvraag in te dienen voor een tijdelijke vrijstelling. Ik zal mij hierop, net als bij alle verzoeken tot tijdelijke vrijstelling, laten adviseren door de NVWA en het Ctgb. De aanvrager zal in de aanvraag moeten onderbouwen dat het middel veilig kan worden toegepast. Bij de aanvraag uit 2018 concludeerde het Ctgb dat dit binnen de Nederlandse landbouwpraktijk niet mogelijk was. Een nieuwe aanvraag zal dus nieuwe wetenschappelijke informatie moeten bevatten die aantoont dat een veilig gebruik mogelijk is.
Naar aanleiding van het vrijstellingsverzoek uit 2018 ben ik in overleg getreden met de sector over alternatieve mogelijkheden om de bietenvlieg in de teelt van suikerbieten te bestrijden. Hierop heeft de sector een verzoek ingediend voor tijdelijke vrijstelling van een alternatief middel zonder neonicotinoiden ter bestrijding van de bietenvlieg. Ik heb uw Kamer op 19 april 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 454) geïnformeerd dat ik een tijdelijke vrijstelling voor dit middel heb verleend. Op 14 april 2020 heb ik wederom een tijdelijke vrijstelling verleend voor dit alternatieve middel. Ik heb de sector inmiddels laten weten dat ik een nieuw verzoek tot tijdelijke vrijstelling van dit alternatieve middel, mits positief geadviseerd door de NVWA en het Ctgb, welwillend op zal pakken.
Kunt u in overleg met de verschillende sectorpartijen een beeld schetsen van de gevolgen voor de bietenteelt zoals deze nu aan de orde zijn (gevolgen van het ontbreken van gecoat zaad, de werkbare alternatieven of het ontbreken daarvan en mogelijke andere effecten zoals bijvoorbeeld luizendruk, aanwezigheid van virussen, milieuwinst) en de Kamer daarover voor de begrotingsbehandeling 2021 informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben binnen de werkgroep actuele vraagstukken van het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 met de sector in overleg over knelpunten binnen de gewasbescherming, waaronder ook de voorliggende knelpunten in de bietenteelt. Uit de landbouwkundige onderbouwing van de vrijstellingsaanvraag uit 2018 voor een neonicotinoide-houdend middel komt naar voren dat onvoldoende bestrijding van de bietenvlieg en bladluizen kan leiden tot een opbrengstverlies tot wel 50%. Dankzij acties vanuit de sector zelf (bijvoorbeeld op het gebied van preventieve maatregelen, monitoring en advisering) en het vrijgestelde alternatieve middel tegen onder andere de bietenvlieg en bladluizen (zie het antwoord op vraag 8) is de impact niet zo groot als gevreesd, maar is opbrengstverlies ook niet uit te sluiten. Binnen de werkgroep worden dan ook oplossingen besproken voor de korte, middellange en lange termijn. De inzet is dat op lange termijn door innovatie op het gebied van weerbare teeltsystemen, maatregelen en laagrisicomiddelen alternatieve vormen van bescherming tegen plagen in de teelt van suikerbieten beschikbaar komen.
Het artikel ‘Kinderopvang boos over uitstel toelating nieuwe Stint’? |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kinderopvang boos over uitstel toelating nieuwe Stint»?1
Ja.
Klopt het dat de veiligheidsbeoordeling van de bso-bus uitgesteld is, omdat de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) de onderzoeksmethode nog niet gereed heeft?
De ontwikkeling van de onderzoeksmethode ten behoeve van de doorontwikkeling van het kader voor bijzondere bromfietsen liep separaat van de aanvraag tot aanwijzing van de Stint-bus als bijzondere bromfiets. Op 16 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de recente beoordeling door de SWOV van het veiligheidsrapport. Dit heeft de SWOV gedaan op mijn verzoek omdat bij iedere aanvraag voor een aanwijzing als bijzondere bromfiets de SWOV om een aanvullend advies wordt gevraagd. Op basis van de uitkomsten hiervan is de SWOV de ruimte geboden om deze onderzoeksmethode te finaliseren zodat zij aan de hand daarvan een risico-inventarisatie kan uitbrengen over de veiligheid van het te beoordelen voertuig. Deze beoordeling door de SWOV is bindend voor een besluit over de aanvraag. Hiermee geef ik opvolging aan mijn toezegging aan uw Kamer in het debat over het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid2 dat onafhankelijke experts, zoals de SWOV, tijd en ruimte moeten krijgen om gedegen onderzoek uit te voeren. De methodiek is naar verwachtingbinnenkort in concept klaar om daarna te kunnen worden toegepast bij deze aanvraag. De SWOV is bezig met de voorbereidingen daarop. De beoordeling loopt dus gewoon door.
Wanneer was bij u bekend dat deze methode niet tijdig gereed zou zijn voor de toelating van de bso-bus?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat de aanvraag van de fabrikant al sinds oktober 2019 bij het ministerie ter beoordeling voorligt en tien maanden later nog steeds geen besluit is genomen over de toelating van het voertuig?
Alle partijen die betrokken zijn bij de aanvraagprocedure en beoordeling, zoals de onafhankelijke experts, handelen hierin voortvarend. Gedurende dat proces kan blijken dat aanvullende informatie of nadere analyse nodig is. Dat kost extra tijd. De fabrikant wordt regelmatig op de hoogte gehouden van de voortgang van de aanvraag en de vervolgstappen.
Begrijpt u de oproep van de kinderdagverblijven om een spoedige beoordeling van de bso-bus?
Ik begrijp de wens om de Stint-bus te gebruiken en heb hen dat ook laten weten in reactie op de brief die zij op 30 juli jl. aan het ministerie en in afschrift aan Uw Kamer stuurden. In hoofdlijn is de reactie dat ik mij houd aan het beleidskader voor de aanwijzing van bijzondere bromfietsen. Daarbij houd ik mij ook aan de toezegging aan Uw Kamer dat bij iedere aanvraag voor een aanwijzing als bijzondere bromfiets de SWOV om een aanvullend advies wordt gevraagd, (mede) over en naar aanleiding van het door de aanvrager in te dienen veiligheidsrapport en dat dit aanvullend advies bindend is voor de besluitvorming over het al dan niet aanwijzen van een voertuig als bijzondere bromfiets.
Tevens heb ik de sector nogmaals uitgenodigd om met elkaar het gesprek aan te gaan over het stimuleren van de sector om de afspraken die zijn gemaakt om de Stint-Bus veilig te gebruiken (het convenant) ook toe te passen bij de inzet van elektrische bakfietsen.
Wat is uw reactie richting de kinderdagverblijven?
Zie antwoord vraag 5.
Welke alternatieven, dan wel alternatieve vervoersmiddelen voor het vervoer van kinderen hebben kinderdagverblijven tot hun beschikking?
De alternatieve vervoermiddelen voor de Stint-bus zijn die vervoermiddelen die nu in gebruik zijn. Dit is aan de individuele kinderopvanglocaties zelf om te bepalen. Het vervoer kan variëren van lopen tot aan vervoer per bus.
Hebben deze alternatieve vervoersmiddelen dezelfde veiligheidsbeoordeling doorlopen als de bso-bus?
Zie antwoord vraag 7.
Herkent u de opmerking van de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK) dat de huidige alternatieven voor het vervoer van kinderen, zoals de elektrische bakfiets, onveiliger zijn dan de stint? Zo ja, deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet?
In de quick scan naar de veiligheid van elektrische bakfietsen3 is geconcludeerd dat het gebruik van elektrische bakfietsen veiliger is dan lopen of (los) fietsen en minder veilig is dan vervoer met auto’s of busjes. Ook zijn vooral de context van het gebruik en het verrichten van het juiste onderhoud van belang voor het veiligheidsniveau. Zaken die met betrekking tot het veilig gebruik van belang zijn, betreffen de rijvaardigheid van de bestuurder, in- en uitstaplocaties en het volgen van veilige routes. Juist daarom ben ik op zoek naar mogelijkheden om het veilige gebruik te verbeteren. Daarom heb ik richting de kinderopvangsector het aanbod gedaan om met elkaar het gesprek aan te gaan over hoe het veilig gebruik van elektrische bakfietsen kan worden versterkt.
Elektrische bakfietsen vallen op dit moment onder het juridische kader van de fiets. In het nieuwe nationale kader voor licht elektrische voertuigen ben ik aan het kijken of de aan elektrische bakfietsen gestelde eisen nog passend zijn bij het huidige gebruik in het huidige verkeer. Ik verwacht in het najaar Uw Kamer hierover meer duidelijkheid te kunnen bieden.
Acht u het realistisch dat de bso-bus voor het nieuwe schooljaar 2020/2021 op de weg toegelaten kan worden? Zo nee, welke datum acht u dan wel haalbaar?
Een besluit op de aanvraag inzake de Stint-Bus voor het nieuwe schooljaar acht ik, gelet op de termijn waarbinnen de SWOV haar advies verwacht uit te brengen, niet realistisch. Mijn streven is gericht op een besluit in het najaar.
Het bericht dat de brandweer een woonzorgcentrum moest koelen vanwege de hitte |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat de brandweer in actie moest komen om Woonzorgcentrum Wiemersheerd te koelen omdat bewoners vanwege de hittegolf met te hoge temperaturen op hun kamer zaten?1
Ik verwijs voor het antwoord op deze vragen naar mijn brief d.d. 15 juli 2019 «Airconditioning in verpleeghuizen» aan uw Kamer. Zoals in deze brief aangegeven stel ik voorop dat een aangename en prettige woonomgeving voor kwetsbare ouderen die in een verpleeghuis wonen, van groot belang is. Daar hoort wat mij betreft ook bij dat het binnenklimaat moet aansluiten bij de behoefte van de bewoners. Ook voor zorgverleners is het belangrijk dat zij hun werk kunnen doen in een prettige omgeving. Ik herhaal dat in de geldende wet- en regelgeving waarborgen zijn opgenomen voor een aangenaam woonklimaat in verpleeghuizen. Als airconditioning nodig is om dit vereiste woonklimaat te realiseren, dan dienen zorginstellingen deze voorziening aan te brengen. Er kunnen echter ook andere manieren zijn om dit doel te bereiken. Het is aan instellingen om hierin, samen met de cliëntenraad en de medewerkers, de goede keuzes te maken. De IGJ houdt hierop toezicht.
Uit de berichtgeving maak ik op dat de bewoners continu werden gemonitord en er volgens de brandweer in elk geval geen sprake was van een «acuut gevaarlijke situatie». Uit navraag bij de aanbieder zelf blijkt dat de temperatuur inderdaad te veel steeg, waarna zij maatregelen genomen hebben, zoals het regelen van extra ventilatoren en airconditioning waarmee de temperatuur in het woonzorgcentrum weer naar beneden gebracht kon worden.
Gaat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd onderzoek doen en interveniëren bij deze zorginstelling, zodat het woonklimaat zo snel mogelijk op orde wordt gebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u eerder al informeerde in mijn brief aan de Kamer van 15 juli 2019 «Airconditioning in verpleeghuizen», stelt, naast het Bouwbesluit 2012, waarin de eisen zijn opgenomen waaraan zorginstellingen moeten voldoen en die erop gericht zijn dat bewoners veilig en gezond kunnen wonen, ook het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg bij het thema «wonen en welzijn» eisen aan het wooncomfort in verpleeghuizen. Het kwaliteitskader schrijft voor dat bewoners moeten kunnen rekenen op een goede woonomgeving, waaronder ook een goede klimaatbeheersing te rekenen is. Het is aan instellingen zelf om hierin de goede keuzes te maken. De IGJ houdt toezicht op de veiligheid en kwaliteit van de zorg in verpleeghuizen door middel van het analyseren van gegevens en het afleggen van bezoeken. Wanneer de IGJ oordeelt dat de kwaliteit of veiligheid van zorg onvoldoende is, wordt gekeken naar de oorzaken en wordt indien nodig handhavend opgetreden. Wanneer klachten omtrent de woonomgeving van verpleeghuisbewoners of specifiek de klimaatbeheersing voorkomen, kan dat voor de IGJ aanleiding zijn om onderzoek te doen en te interveniëren. Over de warmte in het woonzorgcentrum heeft de inspectie geen meldingen gehad. Er is voor de inspectie geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat oudere mensen die vaak al heel kwetsbaar zijn in snikhete kamers moeten verblijven? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het toepassen van het Nationaal Hitteplan verplicht voor zorgaanbieders of zijn dit vrijblijvende adviezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het Nationaal Hitteplan maakt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) organisaties, professionals en vrijwilligers die zijn betrokken bij de zorgverlening aan ouderen en chronisch zieken extra alert op het feit dat het voor langere periode warm wordt. Zo kunnen zij passende maatregelen nemen om mensen goed te verzorgen tijdens de hitteperiode en negatieve gezondheidseffecten beperken. Het Nationaal Hitteplan is dus in feite een communicatieplan met als doel eenvoudige voorzorgsmaatregelen tijdig onder de aandacht brengen bij risicogroepen en hun directe omgeving, met name zorgverleners en vrijwilligers.
Herinnert u uw brief waarin uw aangaf dat er diverse waarborgen zijn in de wet- en regelgeving voor een aangenaam woonklimaat in verpleeghuizen? Hoe is het mogelijk dat er toch nog zorginstellingen zijn die geen goed woonklimaat hebben?2
Zoals al eerder aangeven, zijn aanbieders verantwoordelijk voor het organiseren van een goede woonomgeving. Als er aanleiding voor is kan de IGJ hier bij een aanbieder onderzoek naar doen en zo nodig interveniëren. Ook zorgkantoren kunnen met hun aanbieders het gesprek aan gaan over hoe zij een goede woonomgeving voor hun bewoners kunnen organiseren.
Het valt niet uit te sluiten dat extreme hitte in de zomer voor blijft komen. Het is dan belangrijk dat de waarborgen voor een aangenaam woonklimaat in verpleeghuizen, die er nu al zijn in wet en regelgeving, in de praktijk ook op de langere termijn behulpzaam blijven. Ik neem dit dan ook mee als onderwerp van gesprek in mijn reguliere overleggen met vertegenwoordigers van de aanbieders en met de zorgkantoren.
Gaat u besturen van zorginstellingen verplichten om hun woonklimaat op orde te hebben? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De financiële belangen van testlabs van medisch-microbiologen |
|
Lilian Marijnissen , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur d.d. 9 juni en het NRC-artikel «Hoe Nederland de controle verloor»?1 en2
Ja.
Erkent u dat er in de eerste maanden van de coronacrisis veel meer testcapaciteit aanwezig was dan benut is geweest, zoals beweerd wordt in de uitzending van Nieuwsuur?
In februari was het testbeleid gericht op personen die voldeden aan de casusdefinitie, waarin onder andere was opgenomen dat mensen met bepaalde klachten afkomstig uit bepaalde regio’s of landen met veel gevallen getest konden worden. Begin maart werd in het OMT geconstateerd dat er mogelijk een tekort aan testmaterialen zou kunnen ontstaan en op 12 maart jl. heeft het OMT geadviseerd tot een restrictief testbeleid vanwege de ervaring van veel laboratoria dat de levering van testmaterialen onzeker was als gevolg van de wereldwijde vraagexplosie. Laboratoria wilden bovendien voorkomen dat de testcapaciteit door te ruim te testen tekort zou schieten voor diagnostiek voor kritische zorg. In de loop van maart werden dankzij snelle validatie door het RIVM steeds meer laboratoria in staat gesteld te testen op het coronavirus. Op 29 maart jl. gaf de Taskforce Moleculaire diagnostiek aan dat er landelijk gesproken voldoende laboratoriumcapaciteit beschikbaar was om het testbeleid te verruimen. Daarom adviseerde het OMT op 30 maart jl. om het testbeleid per 6 april jl. te verruimen voor personeel en patiënten in alle zorgsectoren. Hierna is het testbeleid stapsgewijs verder verruimd.
Hoe verklaart u dat het Landelijk Coördinatieteam Diagnostische Keten ook concludeert dat er veel minder tests zijn gedaan dan er capaciteit was en dit volgens hen te wijten is geweest aan «beleid»?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de belangrijkste reden voor het niet benutten van de aanwezige capaciteit van de grote testlabs in de eerste maanden van de coronacrisis?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u de grote gevolgen die het niet benutten van de volledige testcapaciteit heeft gehad voor de veiligheid van zorgverleners en hun patiënten?
Er golden in die periode andere beschermende maatregelen voor zorgverleners en patiënten. Bij koorts diende zorgpersoneel thuis te blijven, bij lichte klachten diende men tijdelijk werkzaamheden zonder patiëntencontact uit te voeren, of diende men persoonlijke beschermingsmiddelen te dragen. In alle gevallen vond overleg plaats met de werkgever ter voorkoming van risico’s. Voor patiënten gold dat in zorginstellingen waar op een afdeling twee besmettingen werden
geconstateerd direct de gehele afdeling in quarantaine genomen. Verder is het onverstandig om een één op één relatie tussen het wel of niet testen en de veiligheid van zorgverleners en patiënten te leggen.
Bent u op de hoogte of er sprake is van een financieel belang bij de medisch-microbiologische labs bij het zoveel mogelijk uitvoeren van testen in hun eigen labs? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe dit zit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Ik kan mij niet vinden in de suggestie dat genoemde laboratoria een eventueel belang bij het uitvoeren van testen een rol hebben laten spelen in de advisering over de inzet van testcapaciteit. Ik ga er vanuit dat alle betrokken spelers zich naar eer en geweten hebben ingezet en hebben willen inzetten voor een zo adequaat mogelijke bestrijding van het virus. Ik verwacht van alle nieuwe laboratoria in Nederland die zich hebben laten valideren voor diagnostiek voor Covid-19 dat medische professionaliteit en de bereidheid om bij te dragen aan de bestrijding van de crisis voorop staat.
Kunt u toelichten welke gevolgen deze eventuele financiële belangen hebben gehad in het betrekken van de grote labs bij het testen?
In het begin van de pandemie is de diagnostiek in Nederland uitgerold volgens een reeds bestaand netwerk van opschalingslaboratoria. Het netwerk is opgezet om in situaties met een initieel beperkte hoeveelheid kennis en materialen en een afwezig of beperkt aanbod van goed gevalideerde testen, toch een snelle en kwalitatief hoogstaande uitrol van de noodzakelijke diagnostische capaciteit en expertise in Nederland te faciliteren. De opschaling (uitrol van diagnostiek) gebeurt in verschillende fasen, waarbij de mate van opschaling afhankelijk is van het verwachtte beloop van een uitbraak: 1) Implementatie, validatie diagnostiek bij RIVM en een tweede centraal expertise centrum (Erasmus MC). 2) Uitrol naar de eerste ring, de zogenaamde opschalingslaboratoria. Dit waren er 13 begin maart 2020. 3) Uitrol naar overige medisch microbiologische laboratoria. Om die reden is gestart met het inzette van testen bij medisch-microbiologische laboratoria en zijn later grotere laboratoria aangesloten. Zie verder ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Alle laboratoria die covid-19 diagnostiek uit willen voeren, moesten zich dus hiervoor laten valideren door het RIVM. In maart, april en mei zijn bestaande contracten tussen zorginstellingen en GGD’en en de hen bekende regionale laboratoria gebruikt voor de analyse van testen, en deze volstonden om te kunnen voorzien in de toenmalige vraag. Het Landelijk Coördinatiecentrum Diagnostische Keten coördineert sinds 1 juni jl. de toewijzing van teststromen aan de verschillende laboratoria, zodanig dat de hoeveelheid afgenomen testen vanuit GGD’en matcht met de capaciteit van de betrokken laboratoria. Inmiddels is de testvraag zodanig toegenomen dat steeds meer gevalideerde laboratoria worden benut.
Hoe beoordeelt u het dat medisch-microbiologen bij voorkeur hun eigen labs willen inzetten voor het testen? Op welke manier is daarmee de capaciteit van de grote labs onderbenut gelaten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft deze opstelling van medisch-microbiologische labs eraan bijgedragen dat de beschikbare testcapaciteit in Nederland niet voldoende is benut? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan het dat het Outbreak Management Team (OMT) adviseerde om terughoudend te testen vanwege schaarste, die er volgens de grote labs niet was? Kunt u dit toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Is er door medisch-microbiologen in het OMT op enige manier gestuurd op testen via de medisch-microbiologische labs?
Ik heb geen zitting in het OMT en ik kan dan ook geen uitspraken over sturing binnen het OMT doen.
Het bericht ‘EU-hof: Amerikaanse privacybescherming onvoldoende’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-hof: Amerikaanse privacybescherming onvoldoende»?1
Ja.
Klopt het dat organisaties in de EU reeds per 20 juli 2020 geen persoonsgegevens meer kunnen doorgeven aan de VS op grond van het privacy shield?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten en geldt dit ook voor financiële instellingen?
Het Hof van Justitie heeft in de zaak C-311/18 («Schrems II») het besluit van de Europese Commissie om op basis van het zogeheten Privacy Shield persoonsgegevens aan de VS te kunnen doorgeven, ongeldig verklaard. Dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden van organisaties, waaronder financiële instellingen, om persoonsgegevens aan de VS te kunnen doorgeven. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 8.
Wat is het verschil tussen overeenkomsten volgens het privacy shield en modelcontractbepalingen? Klopt het dat modelcontractbepalingen wel AVG-proof zijn in tegenstelling tot een overeenkomst rond het privacy shield?3
Op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is gegevensverkeer met derde landen zoals de VS alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Daarbij is van belang dat de verwerking van gegevens in het derde land EU-burgers vergelijkbare waarborgen biedt als zij in de EU zouden hebben. De Europese Commissie kan besluiten dat een land of een sector in een land een passend beschermingsniveau waarborgt, zoals zij met betrekking tot de VS in het Privacy Shield, een adequaatheidsbesluit ten aanzien van het gegevensbeschermingsniveau in de VS in de zin van artikel 45 AVG, had gedaan.
Als er ten aanzien van een derde land geen adequaatheidsbesluit is, zijn er ook andere mogelijkheden om gegevens uit te wisselen. Bij een doorgifte op grond van modelcontractbepalingen, worden tussen de gegevensexporteur en importeur bepaalde standaard contractuele waarborgen opgenomen. Het verschil is dus dat in het ene geval besloten wordt dat een land of sector waarborgen biedt, en in het andere geval waarborgen contractueel zijn vastgelegd.
Het Hof heeft zich uitgesproken over het Privacy Shield, dat naar zijn oordeel onvoldoende waarborgen kent en om die reden ongeldig is verklaard. De modelcontractbepalingen van de Europese Commissie kunnen volgens het Hof nog steeds «AVG-proof» zijn, doch daarvoor zal wel vereist zijn dat de contractbepalingen een beschermingsniveau waarborgen dat in grote lijnen overeenkomt met het niveau dat binnen de EU wordt gewaarborgd en dat nationale regelingen de naleving van die contractbepalingen niet opzij kunnen zetten. Zo nodig dienen de gegevensexporteur en de ontvanger van de gegevens aanvullende waarborgen te treffen. De gezamenlijke Europese privacy toezichthouders werken samen aan handvatten om bedrijven en organisaties te helpen welke aanvullende maatregelen zij zouden kunnen treffen om een passend beschermingsniveau te waarborgen. Deze richtsnoeren worden in oktober verwacht. Voor meer informatie, verwijs ik naar mijn brief van 1 oktober 2020, in reactie op de brief van NL-digital over de gevolgen van Schrems II.
Kan de VS een met de EU, gelijkwaardig beschermingsniveau van persoonsgegevens op alle niveaus in de praktijk waarborgen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het Hof heeft zijn oordeel dat het Privacy Shield onvoldoende waarborgen bevat voor EU- burgers, onderbouwd met een verwijzing naar de rol die opsporings- en inlichtingendiensten in de VS kunnen spelen nadat doorgifte had plaats gevonden, en de verplichtingen die deze diensten kunnen opleggen aan organisaties die in de VS persoonsgegevens van EU-burgers verwerken. Ook zijn er naar het oordeel van het Hof onvoldoende rechtsmiddelen beschikbaar voor EU-burgers om zich tegen overheidsoptreden in de VS te verzetten. Met andere woorden; de rechtsbescherming in de VS is niet adequaat omdat men er o.a. niet, zoals in Nederland, naar de rechter kan stappen. Hoewel er wel een ombudsman is aangesteld in de VS, is dit naar het oordeel van het Hof onvoldoende en geen alternatief.
Het arrest van het Hof heeft tot gevolg dat thans niet kan worden uitgegaan van de beschermingswaarborgen voor persoonsgegevens die voor generieke verstrekking vereist zijn. Wel is de Europese Commissie op dit moment in gesprek met de VS met het oog op het nemen van een nieuw adequaatheidsbesluit ter reparatie van de door het Hof geconstateerde gebreken in het Privacy Shield.
Het is ingewikkeld om een snelle oplossing voor het ongeldig verklaarde Privacy Shield te bieden. Sinds Schrems II kan niet langer gezegd worden dat persoonsgegevens in de VS voldoende beschermd worden en veilig zijn. Verwerkingsverantwoordelijken dienen betrokkenen hierover duidelijk te informeren.
Welke (praktische) gevolgen heeft het nietig verklaren van de Privacy Shield-overeenkomst door het Europese Hof voor het doorgeven van persoonsgegevens van «accidental Americans» door Nederlandse banken aan de Amerikaanse Belastingdienst (IRS) met betrekking tot de wet naleving belastingplicht buitenlandse rekeningen (FATCA)?
De uitwisseling van persoonsgegevens van US Persons (waaronder «Accidental Americans») met de VS ten behoeve van belastingheffing vindt plaats op grond van Artikel 30 van het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten, en specifiek op grond van het Verdrag tussen Nederland en de VS tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en de tenuitvoerlegging van de FATCA (NL IGA). Financiële instellingen verstrekken geen gegevens rechtstreeks aan de IRS, de uitwisseling van informatie vindt plaats op overheidsniveau. Gegevens worden verstrekt onder de voorwaarde van een geheimhoudingsplicht voor de ontvanger. Het Global Forum on Transparancy and Exchange of Information for Tax Purposes (GF) beoordeelt periodiek of landen voldoen aan de eisen van gegevensbescherming en geheimhouding. De VS heeft op dat gebied in onafhankelijke peer reviews (2011 en 2018) van het GF optimaal gescoord. Dit geeft de Minister van Financiën geen aanleiding om te veronderstellen dat de VS geen adequate gegevensbescherming biedt als het gaat om het uitwisselen van persoonsgegevens op basis van de NL IGA.
Klopt het dat informatie van organisaties, instellingen en politieke partijen, zonder verdere (handels)relaties met de VS, gedeeld wordt met de VS alleen omdat de tekeningsbevoegdheid ligt bij een Nederlands persoon met ook een Amerikaanse nationaliteit (US person)? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het oordeel van het Hof ziet op alle gevallen waarin dataverkeer tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten persoonsgegevens bevat. Wanneer organisaties, om welke reden ook, dergelijke data met de VS willen delen, dan zal voldaan moeten worden aan de voorwaarden van de AVG. Binnen de EU gevestigde personen die mede de Amerikaanse nationaliteit houden, vallen bij hun werkzaamheden onder de werking van de AVG.
Op welke manier wordt een US person die tekeningsbevoegd is voor een Europese/Nederlandse organisatie, instelling of politieke partij beschermd door Europese en/of Nederlandse regelgeving?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn in de EU juridisch gevestigde bedrijven, organisaties, instellingen of politieke partijen, waarbij een US person tekeningsbevoegd is, voldoende beschermd voor het doorgeven van rekeninggegevens of privacygevoelige informatie aan de VS? Zo ja, kunt u uitgebreid toelichten welke informatie wel en welke niet met de VS kan worden gedeeld alleen omdat de tekeningsbevoegdheid ligt bij een US person? Zo nee, waarom niet?
De waarborgen die de AVG biedt, gelden voor alle in de vraag genoemde entiteiten, ongeacht de nationaliteit van de aan hen verbonden personen. Welke precieze informatie op dit moment wel en niet kan worden gedeeld, zal afhangen van de aard van de gegevens en de omstandigheden rondom de verstrekking.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat organisaties, instellingen en politieke partijen erop gewezen worden dat indien een US person tekeningsbevoegd is, deze informatie gedeeld wordt met de VS?
Als persoonsgegevens gedeeld worden met de VS, moeten organisaties dit kenbaar maken aan betrokkenen. Indien sprake is van onrechtmatige verstrekking van gegevens aan de VS, dan is een melding of klacht bij de AP de geëigende weg om een onderzoek in gang te zetten. Het Hof heeft geoordeeld dat de toezichthoudende autoriteit verplicht is om onrechtmatige doorgifte op te schorten of te verbieden als blijkt dat de bescherming van de gegevens niet kan worden gewaarborgd. Bij aangelegenheden die ook andere lidstaten raken, zal afstemming plaatsvinden met de toezichthoudende autoriteiten van andere Europese landen, die samenkomen in de European Data Protection Board (EDPB). De AP beschikt over een eigen repertoire aan bevoegdheden, daaronder begrepen het opleggen van een bestuurlijke boete, wanneer strijdig met de AVG wordt gehandeld. Als de AP tot een dergelijke conclusie komt, dan laat ik mij daarover graag door de AP informeren. Aan de hand daarvan zal ik vervolgens bezien in hoeverre Nederland op Europees niveau kan bijdragen aan een oplossing.
Het bericht ‘Chaos bij taskforce asielaanvragen’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chaos bij taskforce asielaanvragen»?1
Ja.
Hoeveel mensen zijn er door de taskforce aangenomen? Hoeveel mensen moeten er nog aangenomen worden om op volle sterkte te komen? Hoe verloopt dit proces? Wanneer verwacht u dat de taskforce op volledige sterkte is? Is dit volgens planning? Zo nee, hoe komt het dat de planning niet is/wordt gehaald? Welke maatregelen neemt u om zo snel mogelijk wel op volledige sterkte te komen?
In mijn brief van 7 september jl.2 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd. Medewerkers die de Taskforce bemensen komen uit verschillende organisaties. Vanaf de start van de Taskforce werken IND-medewerkers mee aan de opdracht. Momenteel worden ongeveer 180 IND-medewerkers ingezet voor de Taskforce. Daarnaast ondersteunen ongeveer 20 medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Taskforce en zetten zo’n 30 medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zich in. Per 1 september verrichten ongeveer 250 uitzendkrachten werkzaamheden voor de Taskforce. Het gaat daarbij om administratieve handelingen, werkvoorbereiding, horen en het voorbereiden van concept-beslissingen. Deze werkzaamheden worden onder begeleiding van ervaren IND-medewerkers uitgevoerd.
Hoeveel mensen zijn er sinds de extra financiering voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om mensen aan te nemen aangenomen?2 Hoeveel mensen moeten er nog aangenomen worden? Hoe verloopt dit proces? Wanneer is de IND op volledige sterkte zoals beoogd? Is deze termijn volgens planning? Zo nee, hoe komt het dat de planning niet is/wordt gehaald? Welke maatregelen neemt u om zo snel mogelijk wel op volledige sterkte te komen?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van november 2019 heb ik u geïnformeerd over uitbreiding van de capaciteit4. Bij het schrijven van die brief is uitgegaan van de bezetting die nodig zou zijn om in de zomer van 2021 weer binnen de wettelijke termijnen te gaan beslissen. In maart jl. heb ik besloten een Taskforce in te richten om de voorraden bij de IND weg te werken, de doorlooptijden te versnellen en de omvang van de dwangsommen in te dammen. Daarmee heeft een verandering plaatsgevonden in de uitgangspunten zoals deze voor de berekeningen van afgelopen november zijn gehanteerd. De Taskforce heeft een groot aantal externen (ca 250 fte) aangetrokken om haar opdracht uit te voeren.
De IND blijft inzetten op het op orde brengen en houden van het personeelsbestand. De directie Asiel en Bescherming is gegroeid van 1338 fte in oktober 2019 naar ca. 1500 fte in juli 2020. Daarnaast start nog een aantal medewerkers in september 2020, waarmee de netto personele groei sinds oktober 2019 uitkomt op ca. 200 fte. Bij de reguliere begrotingsmomenten worden de ramingen voor asieluitgaven, waaronder de IND-productie, bijgesteld. Periodiek herijkt de IND welke capaciteit noodzakelijk is op basis van met name de prognoses in de instroom en de voorraadontwikkeling.
Herkent u de zorgen en klachten die in de berichtgeving worden geuit door advocaten en asielzoekers over onduidelijke communicatie? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het essentieel is om asielzoekers van duidelijke en voldoende communicatie te voorzien, gelet op de onzekerheid waarin zij verkeren als het gaat om hun asielverzoek en dat het hierbij ook belangrijk is dat er duidelijk en tijdig over proces en planning richting advocaten wordt gecommuniceerd? Wat gaat u doen om de communicatie te verbeteren? Herkent u de signalen dat de organisatie van de taskforce zo te wensen over laat dat aangeworven mensen duimen zitten te draaien?
De Taskforce is met veel urgentie ingericht en kende bij aanvang opstartproblemen, niet in de laatste plaats veroorzaakt door de gevolgen en beperkingen door COVID-19. De opstartproblemen lagen daarnaast op het organisatorisch vlak, de werving en het opleiden van een groot aantal nieuwe medewerkers alsmede de dienstverlening5. De opstartproblemen zijn en worden inmiddels aangepakt. Mede op basis van de signalen die de Taskforce heeft ontvangen, zijn maatregelen genomen om de communicatie richting de asielaanvrager en externe partners te verbeteren. Belangrijke verbeteringen zijn het openstellen van een algemeen informatienummer voor advocaten en de instelling van een algemeen e-mailadres zodat de Taskforce beter bereikbaar is.
Klopt het dat kansrijke zaken van asielzoekers door de taskforce worden doorgeschoven naar de verlengde asielprocedure (VA) vanwege gebrek aan capaciteit? Zo nee, wat is er dan aan de hand? Indien dit klopt, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is, en bovendien in strijdt met uw eigen voornemen om «kansrijke asielzaken projectmatig op te pakken» om ze «niet nog langer dan nodig [te] hoeven [laten] wachten op een beslissing» omdat «deze groep mensen vaak al lang [heeft] moeten wachten op een besluit», wat u destijds zelf ook «onwenselijk» noemde?3
Indien het niet mogelijk blijkt de zaak in de 8-daagse AA-procedure af te ronden, wordt de zaak in de verlengde asielprocedure behandeld. Het komt voor dat zaken wegens capaciteitsproblemen naar de verlengde asielprocedure worden gestuurd. De Taskforce streeft ernaar ook deze zaken zo snel mogelijk af te doen.
Klopt het dat asielzoekers soms niet kunnen worden bijgestaan door hun eigen advocaat? Zo ja, hoe komt dit? Deelt u de mening dat ernaar gestreefd zou moeten worden dat asielzoekers zoveel mogelijk door hun eigen advocaat ondersteund worden?
Er zijn zaken bekend waarbij de vreemdeling niet wordt bijgestaan door de advocaat die hij zelf heeft gekozen. In beginsel is dit niet wenselijk, het recht op vrije advocaatkeuze is immers een groot goed. Bij verhindering van de advocaat is het aan de betreffende advocaat zelf om een vervanger te regelen of aan de Raad voor Rechtsbijstand te verzoeken een andere advocaat te regelen.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de dossiers die de taskforce aanlevert? Hoe waarborgt de taskforce dat alle dossiers zo volledig en zorgvuldig mogelijk worden afgeleverd, zodat dit later in het proces niet voor vertraging kan zorgen? Ziet u hier nog verbeterpunten? Zo ja, welke?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 7 september jl. heb aangegeven, kunnen nieuwe maatregelen afwijken van de huidige werkwijze waardoor spanning kan ontstaan met de kwaliteitsvereisten en de dienstverlening. Ik kan niet genoeg benadrukken dat de uitvoering van de opdracht door de Taskforce op geen enkele wijze afbreuk mag doen aan de kwaliteit van de besluiten.
Daarnaast verwijs ik u naar de informatie hiervoor waarin wordt beschreven dat alle definitieve besluiten worden genomen door bevoegde IND-medewerkers.
Ten aanzien van de nieuw aangestelde medewerkers die werkzaamheden uitvoeren als horen en opstellen van (concept)-beslissingen, geldt dat zij worden begeleid door ervaren medewerkers van de IND. Een intern systeem van leren en bijsturen, zorgt ervoor dat medewerkers die het gehoor afnemen direct feedback krijgen op de verslagen van de gehoren die zij aanleveren. Specifiek bij schriftelijk horen zal steekproefsgewijs worden bekeken of de kwaliteit voldoet.
De tijdens de persconferentie de dato 6 augustus 2020 aangekondigde aanvullende maatregelen voor studenten- en studieverenigingen. |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Kunt u uitleggen waarom er wezenlijk verschillende maatregelen worden getroffen ten opzichte van introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen (de zogeheten «gezelligheidsverenigingen») enerzijds en introductieactiviteiten van studieverenigingen en studentensportverenigingen anderzijds?
Het kabinet wilde maatregelen nemen om het toenemende aantal besmettingen onder jongeren te beperken en voorzag daarbij een specifiek risico met de organisatie van alle introductieactiviteiten voor nieuwe studenten van mbo, hbo en wo aan het begin van het nieuwe studiejaar. Het kabinet heeft daarom besloten die bijeenkomsten zoveel mogelijk te verbieden en alleen onder strikte voorwaarden fysieke bijeenkomsten mogelijk te maken als die bijeenkomsten gericht waren op studie of sport.
Na overleg met het Veiligheidsberaad op 17 augustus jl. is besloten om ook studentenverenigingen de gelegenheid te geven om kleinschalige fysieke introductiebijeenkomsten te organiseren (mits deze gericht zijn op kennismaking, sport, studie, er geen alcohol wordt gedronken en activiteiten niet plaatsvinden tussen 22:00 en 6:00). Voor activiteiten bij studentenverenigingen geldt dat deze eerst goedgekeurd dienen te worden door de onderwijsinstelling of de veiligheidsregio.
Kunt u uitleggen waarom er tijdens activiteiten van studieverenigingen en studentensportverenigingen kennelijk minder kans bestaat op verspreiding van COVID-19 dan tijdens activiteiten van algemene studentenverenigingen?
Tijdens alle bijeenkomsten is er een risico op besmetting. Het kabinet heeft ervoor gekozen een beperkt risico te accepteren voor kleinschalige bijeenkomsten gericht op kennismaking, studie en sport, omdat het kabinet dit belangrijke activiteiten vindt voor aankomende studenten.
Kunt u uitleggen waarom het verspreidingsrisico onder eerstejaarsstudenten met de leeftijd van achttien jaar kennelijk groter is dan het verspreidingsrisico onder middelbare scholieren met diezelfde leeftijd, welke in groepsverband les krijgen en activiteiten verrichten in vaak slecht geventileerde lokalen en waarbij de afstand van anderhalve meter dikwijls niet haalbaar is?
Het is niet zo dat het risico om besmet te raken ineens sterk toeneemt als iemand van 18 jaar van het voortgezet onderwijs doorstroomt naar vervolgonderwijs. Bij de infectieziektebestrijding kijken we echter ook naar groepsgerichte maatregelen, waarmee we niet elk risico op besmetting uitsluiten, maar de grootste risico’s. De start van het nieuwe studiejaar met veel introductiebijeenkomsten acht het kabinet zo’n groot risico.
Ziet u in dat de aanvullende maatregelen voor onduidelijkheid en onbegrip bij studenten kunnen zorgen, daar er wezenlijk geen onderscheid valt te maken tussen activiteiten van algemene studentenverenigingen enerzijds en activiteiten van studie- en studentensportverenigingen anderzijds?
Ja. Het kabinet heeft inmiddels besloten algemene studentenverenigingen meer mogelijkheden te bieden.
Bent u bereid de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen wel doorgang te laten vinden, indien betreffende verenigingen vooraf een uitgebreid veiligheidsprotocol kunnen overleggen? Indien nee, waarom niet?
Inmiddels heb ik na overleg met de voorzitters van de veiligheidsregio’s besloten om kleinschalige bijeenkomsten van studentenverenigingen mogelijk te maken, mits zij aan dezelfde strikte voorwaarden voldoen als de andere introductiebijeenkomsten voor nieuwe studenten.
Deelt u de mening dat het beter is om introductieactiviteiten volgens een gecontroleerd protocol te laten plaatsvinden dan ongecontroleerd? Indien ja, heeft u het risico meegewogen dat jongeren mogelijk toch zelf iets gaan organiseren, maar dan buiten het zicht van de overheid?
Ja, dat heeft het kabinet meegewogen. In geval van excessen, zouden de veiligheidsregio’s op basis van de huidige noodverordeningen ook mogelijkheden hebben om op te treden tegen andere bijeenkomsten waar onvoldoende wordt gelet op de veilige afstand en de hygiënemaatregelen.
Heeft u overwogen om de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen toch doorgang te laten vinden, met diezelfde restricties als bij de introductieactiviteiten van studie- en studentensportverenigingen? Indien nee, waarom niet? Indien ja, waarom heeft u dan toch besloten de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen in het geheel te verbieden?
Naar aanleiding van het overleg met de voorzitters veiligheidsregio’s op 17 augustus jl. heb ik besloten om ook studentenverenigingen de mogelijkheid te bieden om kleinschalige bijeenkomsten te organiseren gericht op kennismaking, studie en sport, mits de bijeenkomsten zijn geaccordeerd door een onderwijsinstelling of veiligheidsregio, er geen alcohol genuttigd wordt bij de bijeenkomsten en de bijeenkomsten niet plaatshebben tussen 22.00 en 06.00u. De studentenverenigingen kunnen daarvoor een ontheffing aanvragen bij de veiligheidsregio.
Het bericht ‘Haast geboden met ventilatie op scholen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Michel Rog (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haast geboden met ventilatie op scholen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het relevant is dat ventilatie-bepalingen (om het coronavirus onder controle te houden) voor scholen en andere instellingen en organisaties bekend zijn voor 1 september 2020?
Er zijn geen aparte ventilatiebepalingen om het coronavirus onder controle te krijgen, de algemene eisen die reeds altijd van kracht waren gelden ook nu. Dat betekent dat een ventilatiesysteem minimaal moet voldoen aan de eisen die in het Bouwbesluit genoemd worden. Dit houdt in dat instanties zorg moeten dragen dat hun gebouw voldoet aan de eisen in het Bouwbesluit en zo nodig moeten aanpassen wanneer dit niet het geval is.
Voor gebouwbeheerders is van belang dat het ventilatiesysteem voldoende moet worden onderhouden;
Het ventilatiesysteem moet op een juiste wijze worden gebruikt. Daarbij zijn instructies voor personeel nodig;
Als er tussenwanden of -schotten in een ruimte worden geplaatst, kan dit de oorspronkelijke goede functie van het systeem verstoren;
Als het systeem niet voldoet moet het dus aangepast worden of de bezettingsgraad moet omlaag;
Bij twijfel dient een onafhankelijk expert geraadpleegd worden;
Ook dient recirculatie binnen 1 ruimte vermeden te worden. Het RIVM adviseert uit voorzorg om recirculatie van lucht in ruimtes die gedurende langere tijd door meerdere personen worden gebruikt te vermijden.
De betrokken ministeries (VWS en BZK) hebben op rijksoverheid.nl deze informatie beschikbaar gesteld via (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/openbaar-en-dagelijks-leven/ventilatie-in-gebouwen).
Het RIVM houdt doorlopend nieuwe wetenschappelijke onderzoeken en inzichten in de gaten en richtlijnen worden regelmatig aangepast als daar aanleiding toe is. Naar aanleiding van vragen vanuit het Ministerie van VWS en voortschrijdende wetenschappelijke inzichten op basis van (recente) literatuur en adviezen van de ECDC over ventilatie, heeft het RIVM op 28 juli de adviezen over ventilatie aangepast.
Kunt u aangeven hoeveel scholen nu nog niet voldoen aan de nieuwste Bouwbesluit-eisen met betrekking tot ventilatie?
Er worden geen gegevens verzameld of bijgehouden over de ventilatie van schoolgebouwen. Het voldoen aan bouwregelgeving en andere relevante richtlijnen is een verantwoordelijkheid van schoolbesturen zelf, eventueel in samenspraak met de gemeente.
Om schoolbesturen te ondersteunen bij deze verantwoordelijkheid is er een Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen opgericht. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd. Ook hebben de sectorraden een handreiking voor scholen opgesteld. Tot slot is op de website www.weeropschool.nl informatie ten behoeve van scholen gepubliceerd en is een helpdesk ter beschikking gesteld.
Wij blijven het onderwijsveld informeren omtrent de actuele aanbevelingen van het RIVM, die worden gepubliceerd op de website van het RIVM en van de rijksoverheid.
Welke maatregelen hebben het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de Belastingdienst en ministeries zelf genomen met betrekking tot ventilatie?
Onder verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf worden voor de rijkspanden per pand een gebruiksplan opgesteld. Sinds de aanpassing van de richtlijnen door het RIVM wordt daarbij het gebruik van ruimten waarin sprake is van ventilatie door recirculatie van lucht binnen één ruimte een gebruiksbeperking opgenomen in de pandplannen. Voor de langere termijn wordt een onderzoek opgestart naar aanvullende maatregelen passend bij specifieke recirculatie systemen.
Kunt u aangeven wanneer de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over ventilatie van de leden Van den Berg, Peters, Bergkamp en Diertens aan de Kamer worden gezonden, waarover u op 31 juli 2020 een uitstelbrief heeft gezonden?2
Ik streef ernaar de antwoorden op deze vragen uiterlijk 12 september aan uw Kamer toe te sturen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het coronavirus van 12 augustus 2020?
Helaas is dat niet gelukt. Vanwege een zorgvuldige beantwoording heeft dit meer tijd in beslag genomen.
Foltering en honger in vrouwenkampen in Noord-Korea na gedwongen terugkeer vanuit China |
|
Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Foltering en honger in vrouwenkampen N-Korea»?1
Ja.
Heeft u eveneens kennis genomen van het recente rapport over Noord-Korea van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties?2
Ja.
Kunt u toelichten op welke schaal en welke wijze Noord-Koreaanse vrouwen die tijdens een verblijf in China worden opgepakt en teruggestuurd, in detentiecentra te maken krijgen met onder meer foltering, belediging, verkrachting, ondervoeding, dwangarbeid en gedwongen abortus?
Het is lastig om betrouwbare informatie uit Noord-Korea te verkrijgen. Dit geldt zeker voor de situatie in detentiekampen. Het recente rapport van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten van de VN is een goed onderbouwde publicatie over de verschrikkelijke situatie in de detentiecentra. Uit het rapport komt een zeer verontrustend beeld naar voren, dat helaas de zorgen bevestigt die het kabinet al langer heeft.
Het rapport is onder andere gebaseerd op gedetailleerde verklaringen van 100 Noord-Koreaanse vrouwen die in de periode 2009–2019 in Noord-Koreaanse detentiecentra hebben gezeten na door China te zijn gedeporteerd. Het kabinet acht de bevindingen van het rapport betrouwbaar en gaat er, mede op basis van het rapport, vanuit dat genoemde mensenrechtenschendingen in de detentiecentra op grote schaal plaatsvinden.
Deelt u de mening van de VN-onderzoekscommissie dat de grote schaal waarop dit type geweld wordt toegepast de conclusie rechtvaardigt dat in Noord-Korea sprake is van «misdaden tegen de menselijkheid» – zeker bezien in samenhang met andere vormen van systematisch geweld en onderdrukking, bijvoorbeeld tegen christelijke minderheden?
Ja, het kabinet is van mening dat in Noord-Korea sprake is van misdaden tegen de menselijkheid. Het rapport van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten van de VN bevestigt dit. Uit de gedetailleerde verklaringen van de Noord-Koreaanse vrouwen blijkt onder andere dat het onderhouden van contacten met christelijke groepen in het buitenland door Noord-Korea wordt beschouwd als een vorm van verraad. Dit kan leiden tot strenge straffen waarbij sprake is van ernstige mensenrechtenschendingen.
Ondersteunt u de oproep aan China en andere landen om Noord-Koreaanse migranten nooit terug te sturen naar hun land van herkomst vanwege de mensenrechtenschendingen aldaar? Hoe geeft u dit concreet vorm in de dialoog met China en andere relevante landen?
Ja. Het kabinet is bezorgd over het lot van Noord-Koreanen die door China en andere landen worden teruggestuurd. Landen worden in de jaarlijkse, door de EU geïnitieerde, resoluties van de Mensenrechtenraad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN), over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, nadrukkelijk opgeroepen zich aan het principe van non-refoulement te houden en Noord-Koreaanse vluchtelingen humaan te behandelen. Deze zorgen worden ook in de (beperkte) contacten tussen Nederland en Noord-Korea gemeld. Zowel Nederland als de EU hebben China in bilaterale contacten aangesproken op het principe van non-refoulementen toegang van UNHCR bepleit. De problematiek wordt door Chinese autoriteiten ontkend.
Hoe bevordert Nederland in internationaal verband de bescherming van Noord-Koreaanse vrouwen tegen overbevolking van gevangenissen, uithongering, fysiek geweld (verkrachting en gedwongen abortussen) en op welke wijze komt Nederland op voor betere gezondheidszorg en toegang tot eerlijke rechtspraak?
Het kabinet besteedt in EU- en VN-verband en bilateraal aandacht aan de mensenrechtensituatie in Noord-Korea.
Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) en de VN-Mensenrechtenraad vragen diverse landen, waaronder Nederland, ieder jaar aandacht voor de mensenrechtensituatie in Noord-Korea. In 2019 riep Nederland in het kader van de Universal Periodic Review Noord-Korea op om een einde te maken aan foltering en slechte behandeling in gevangenkampen en detentiecentra, maar het land heeft de aanbeveling afgewezen.
In 2017 en 2018 steunde Nederland met een bescheiden financiële bijdrage een VN-project gericht op de bescherming van seksuele en reproductieve rechten van vrouwen in Noord-Korea. Nederland roept Noord-Korea ook bilateraal op de mensenrechtensituatie te verbeteren. De mensenrechtenproblematiek wordt echter ontkend door het Noord-Koreaanse regime en vormt voor hen dus nauwelijks onderwerp van gesprek. Dit maakt het aangaan van een betekenisvolle dialoog uiterst lastig.
Ziet u de noodzaak en mogelijkheden tot het (verder) intensiveren van de Nederlandse inspanningen om deze misstanden en misdaden tegen te gaan, onder meer in samenwerking met bondgenoten als de Verenigde Staten en Zuid-Korea, en tevens in EU- en VN-verband?
Het kabinet constateert dat de mensenrechtensituatie in Noord-Korea de laatste jaren aanhoudend zorgelijk is. De internationale gemeenschap zal zich uit moeten blijven spreken tegen misstanden in Noord-Korea en voor de universaliteit van mensenrechten.
Er is reeds een scala aan maatregelen ingezet, zoals een Onderzoekscommissie, Accountability-commissie en de oprichting van een kantoor van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten voor Noord-Korea in Seoul, Zuid-Korea. Daarmee is het land de laatste jaren onderwerp geworden van sterke internationale aandacht. Niettemin blijft er altijd noodzaak te kijken naar andere mogelijkheden. Dit zal het kabinet ook actief blijven doen.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Wilt u toelichten in hoeverre en onder welke voorwaarden binnen de kaders van het internationale recht genoemde en soortgelijke mensenrechtenschendingen, die te kwalificeren zijn als «misdaden tegen de menselijkheid», grond en legitimatie kunnen zijn voor een internationale (gewapende) interventie tegen Noord-Korea, ook wanneer een mandaat van de VN-Veiligheidsraad (VNVR) zou ontbreken omdat bepaalde (permanente) leden van de VNVR een dergelijke interventie vetoën?
Binnen het internationaal recht is het verbod op interstatelijk geweldgebruik, zoals neergelegd in artikel 2, lid 4, van het Handvest van de Verenigde Naties, het uitgangspunt. Erkende uitzonderingen op dit verbod zijn een autorisatie van de VN Veiligheidsraad op basis van hoofdstuk 7 van het VN-Handvest, en nationale zelfverdediging conform artikel 51 van het VN-Handvest. Het plegen van mensenrechtenschendingen, ook wanneer deze kunnen worden gekwalificeerd als misdrijven tegen de menselijkheid, vormen onder het bestaande internationaal recht geen rechtsgrond voor militaire interventie zonder autorisatie van de VN-Veiligheidsraad. Voor een nadere toelichting zij verwezen naar de kamerbrief over «alternatieve volkenrechtelijke mandaten» (kamerstuk 32 623, nr. 110).
Het bericht ‘Camping kreeg duizenden UWV-brieven voor onbekende Polen: ‘Dit is gewoon uitkeringsfraude’ en 'Massale uitkeringsfraude op camping' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Camping kreeg duizenden UWV-brieven voor onbekende Polen: «Dit is gewoon uitkeringsfraude» en «Massale uitkeringsfraude op de camping»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichten?
Het beeld dat uit de berichtgeving naar voren komt is onwenselijk. Om die reden heb ik contact opgenomen met UWV om te vragen wat de feitelijke situatie is.
Wat is er gebeurt na de eerste/eerdere meldingen vanuit het recreatiepark dat zij wekelijk tientallen brieven ontvangen gericht aan mensen die niet verblijven op de camping/het park de Kanthoeve? Welke actie heeft het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van de melding genomen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe kan het zijn dat de situatie zich al naar verluidt zeven jaar voortduurt? Welke acties en overleggen tussen UWV en de camping/vereniging van eigenaren hebben plaatsgevonden in de afgelopen zeven jaar om dit uit te zoeken en te stoppen?
Op recreatiepark De Kanthoeve staan 350 huisjes met allemaal een huisnummertoevoeging, waardoor die elk een eigen (post)adres hebben. Er is dus geen sprake van één adres. Op het park wonen veel uitkeringsgerechtigden. Hoewel de meeste communicatie met klanten digitaal verloopt, verstuurt UWV ook brieven. Dit gebeurt óf op verzoek van de klant of omdat sommige processen (nog) niet digitaal zijn ingericht.
Een deel van de poststukken is verkeerd bezorgd doordat bij een deel van de adressen de huisnummertoevoeging ontbrak of door fouten in de adressering van de post. Hoeveel dit er zijn is niet meer precies te achterhalen. UWV heeft in totaal circa 10.000 poststukken verstuurd aan de verschillende adressen op dit recreatiepark in de afgelopen vijf jaar. Het overgrote deel van de deze poststukken waren geadresseerd aan de individuele huisjes, maar een ruwe schatting wijst op circa 400 brieven waarbij de huisnummertoevoeging niet bekend was. Deze zijn in de centrale postbus van de camping beland. De grote hoeveelheid huisjes, die alleen door een huisnummertoevoeging te onderscheiden zijn, maakt de postbezorging kwetsbaar.
Het bestuur heeft aangegeven telefonisch contact te hebben gezocht en ongeveer een jaar geleden brieven te hebben afgegeven bij UWV WERKbedrijf in Helmond. UWV geeft aan dat het niet meer te achterhalen is welke opvolging aan de telefonische meldingen en het bezoek gegeven is.
Inmiddels is UWV in overleg getreden met het bestuur van het recreatiepark. UWV heeft op 10 augustus jl. een bezoek gebracht om de problematiek te bespreken.
In de afgelopen periode heeft UWV geregeld contact gehad met het bestuur over retourpost.
Wat is de aard van de brieven die worden verstuurd aan het adres van de camping? Betreft dit hetzelfde soort brieven of uitkeringsaanvragen of zit er verschil in de aard van de brieven?
Hoewel de meeste communicatie van UWV met uitkeringsgerechtigden digitaal verloopt, verstuurt UWV ook brieven. Dit gebeurt óf op verzoek van de klant of omdat sommige processen (nog) niet digitaal zijn ingericht.
In het algemeen verstuurt UWV dan ook verschillende type brieven. Voorbeelden zijn brieven over het toesturen van de maandelijkse inkomstenopgave, afwijzing of juist toekenning van een uitkeringsaanvraag, uitnodigingen voor een gesprek, of geautomatiseerde brieven, zoals betaalspecificaties. Eén uitkeringsgerechtigde of burger die een uitkering heeft aangevraagd kan zodoende meerdere brieven per maand ontvangen.
Is hoeverre is het bij het UWV al bekend of de brieven daadwerkelijk gericht zijn aan mensen die niet woonachtig zijn in Nederland?
In eerste aanleg gaat UWV altijd uit van de gegevens in de BRP. Op dit moment is het overgrote deel van de uitkeringsgerechtigden van UWV op deze camping ingeschreven als ingezetene in de registratie van de BRP. Dit houdt in dat van hen een adres op de camping in de BRP als Nederlands woonadres geregistreerd staat. De BRP kent echter een registratie ingezetenen en een registratie niet-ingezetene. Een klein deel van de klanten is geregistreerd als niet-ingezetene. Van hen is alleen een buitenlands woonadres in de BRP opgenomen. Daarom registreert UWV voor deze groep het verblijfadres zoals opgegeven door de uitkeringsgerechtigde. In het geval van verblijf op de camping is het dan de verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om ook de huisnummertoevoeging op te geven.
Controle op de juistheid van de adresregistratie in de BRP is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Via de centrale terugmeldvoorziening BRP of risico-adressen van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) ontvangen gemeenten signalen over mogelijke onjuiste adresregistraties. Het is vervolgens aan de gemeente om een controle ter plaatse te doen. UWV meldt adressen waar gerede twijfel over bestaat via de centrale terugmeldvoorziening BRP aan de desbetreffende gemeente en neemt actief deel aan LAA. Over de maatregelen die genomen zijn om het adressenbeleid van UWV strakker in te richten heb ik uw Kamer op 1 oktober 2018 geïnformeerd2.
In hoeverre is het bij het UWV al bekend of er daadwerkelijk sprake is van fraude in deze gevallen?
Het kan zijn dat meerdere uitkeringsgerechtigden geregistreerd staan op een adres dat onderdeel uitmaakt van bijvoorbeeld een recreatiepark. Dat hoeft niet per definitie te wijzen op misbruik van uitkeringsgelden, maar kan wel aanleiding zijn voor onderzoek naar mogelijk misbruik.
Eind 2018 is de Inspectie SZW naar aanleiding van een interne fraudemelding bij UWV een strafrechtelijk onderzoek gestart naar een tussenpersoon. Aan deze tussenpersoon waren onder andere uitkeringsgerechtigden gekoppeld met adressen op het park. Over dit – lopende – onderzoek kan ik in het belang van het onderzoek geen verdere mededelingen doen. Gedurende de looptijd van het strafrechtelijke onderzoek kon UWV, vanwege mogelijke verstoring van het strafrechtelijke onderzoek, geen bestuursrechtelijk onderzoek doen. Op 1 april 2020 heeft de Officier van Justitie de Inspectie SZW, nog voorafgaand aan de afronding van het strafrechtelijk onderzoek, toestemming gegeven om de onderzoeksinformatie met UWV te delen, zodat UWV een bestuursrechtelijk onderzoek kon opstarten naar die uitkeringen die gelinkt kunnen worden aan de tussenpersoon. Doel is om te onderzoeken of hier sprake is van misbruik en zo nodig actie te ondernemen. UWV kan, omdat er sprake is van een lopend onderzoek, nog geen informatie verstrekken in hoeverre er sprake is van fraude. Het onderzoek wordt naar verwachting begin volgend jaar afgerond De eventuele handhavingsuitkomsten van het onderzoek zullen verwerkt worden in de cijfers met overtredingen, zoals verblijf buiten Nederland, in het jaarverslag van UWV die uw Kamer ontvangt.
Zoals aangegeven vormde een interne fraudemelding aanleiding voor strafrechtelijk onderzoek naar een tussenpersoon. Aan deze tussenpersoon waren onder andere uitkeringsgerechtigden gekoppeld met adressen op het park. Daarnaast kwam in diezelfde periode het recreatiepark ook naar voren bij een eerste selectie in het kader van het handhavingsonderzoek Meerdere uitkeringen op één adres, omdat meerdere uitkeringen op de gehele locatie van het park voorkwamen. Deze selectie was niet terecht, omdat zoals eerder is aangegeven de locatie bestaat uit vele adressen, vergelijkbaar met een woonwijk, en er dus geen sprake was van meerdere uitkeringen op één aders. Daarnaast is vanwege het eerder genoemde strafrechtelijke onderzoek van de Inspectie SZW dit adres uit de selectie van het bestuursrechtelijk onderzoek door UWV gehaald.
Uit het krantenbericht blijkt dat het UWV al «geruime tijd» onderzoek zou doen naar mogelijke uitkeringsfraude. Kunt u aangeven wat de status is van het onderzoek? Wanneer is het onderzoek afgerond en wordt de kamer over de resultaten geïnformeerd?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het UWV kent een systematiek van het verzamelen van signalen/meldingen van mogelijke fraude en vervolgens onderzoeken en opsporen daarvan. Is dit signaal vanuit de camping opgepakt? Zo ja, welke stappen zijn daarna doorlopen en hoe kan het dan dat dit zo lang nog voortduurt? Zo nee, hoe kan het dat dit signaal niet is opgepakt of de betreffende afdeling heeft bereikt? Wat zijn de acties om zo nodig dit proces te verbeteren?
Op het moment dat er een externe of interne melding van potentieel misbruik wordt gedaan, treedt er een proces in werking bij UWV. Dit proces is beschreven in de signaleringsbrief die op 29 juni jl. aan uw Kamer is aangeboden3. Vanuit het bestuur van De Kanthoeve is geen formele melding van potentieel misbruik ingediend. De melding door het bestuur betrof onjuiste postbezorging. Bij vermoeden van potentieel misbruik had dit signaal bij medewerkers van UWV echter wel kunnen leiden tot een interne melding.
Overigens is er, zoals uit het antwoord op vraag 7 blijkt, wel onderzoek gedaan naar aanleiding van een interne melding naar een tussenpersoon met een link naar uitkeringsgerechtigden op het park.
Welke vervolgstappen en actie gaat u en/of het UWV nemen om dit uit te zoeken en op te lossen? Op welke wijze informeert u de Tweede Kamer over de voortgang daarvan?
Met betrekking tot de fraude aanpak van UWV ben ik tevreden. Via de Stand van de Uitvoering informeer ik uw Kamer hier halfjaarlijks over. Met het nemen van de maatregelen is al de juiste weg ingeslagen. Dat wordt ook onderstreept door de resultaten van het handhavingsonderzoek Meerdere uitkeringen op één adres. Er is een inventarisatie gemaakt van alle adressen met drie of meer lopende WW-uitkeringen in combinatie met een RNI-registratie. Op basis van deze inventarisatie zijn in vier opeenvolgende tranches alle uitkeringen op in totaal 104 adressen onderzocht. Aan de 104 adressen kunnen 920 klanten worden gekoppeld, waarvan er 820 in aanmerking zijn gekomen voor nader onderzoek. Resultaat van het totale onderzoek is dat bij 30% van de onderzochte klanten regelovertreding is geconstateerd, met een totaalbedrag van € 1,5 miljoen aan boetes en terugvorderingen4. Daarnaast heeft de Inspectie SZW een strafrechtelijk onderzoek gestart naar aanleiding van een interne melding bij UWV. Op fraudealertheid bij medewerkers wordt blijvend ingezet en is in de afgelopen jaren vergroot.
In het algemeen ben ik tevreden met de wijze waarop UWV retourpost afhandelt. In verreweg de meeste gevallen betreft het één adres met één huisnummer. In dit geval betrof het echter een adres van een recreatiepark dat onderverdeeld is in 350 adressen door middel van een huisnummertoevoeging. Dat valt echter niet op in het proces van de retourpost. Ik zal zodoende UWV vragen hier scherp op te zijn.
Het vrijkomen van glasscherven en andere brokstukken uit zonnepanelen bij hevige brand |
|
Agnes Mulder (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Weilanden vol glas van zonnepanelen na hevige brand: nieuw probleem voor milieudiensten»?1
Ja.
Klopt het dat niemand op dit moment de oplossing weet voor het probleem waarbij glasscherven en andere brokstukken bij een hevige brand vrijkomen uit zonnepanelen en vervolgens neerslaan op omringende weilanden en andere gronden? Klopt het dat ook niemand daarover nog heeft nagedacht?
Iedere hevige brand leidt tot verspreiding van deeltjes. Dat is bij zonnepanelen niet anders. Dit neemt niet weg dat de incidenten van de afgelopen maanden, waar bij branden specifiek deeltjes vrijkwamen uit zonnepanelen, niet eerder voorgekomen zijn. Hierdoor is het de vraag of dit een significant risico betreft en hoe hiermee om dient te worden gaan. Ik ben van mening dat onderzoek naar de mogelijke effecten van brand op zonnepanelen kan bijdragen aan de benodigde duidelijkheid over dergelijke branden.
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gaat brandexperimenten uitvoeren met zonnepanelen. Het doel van deze experimenten is de samenstelling van de rook en de stoffen die in deze rook aanwezig zijn te onderzoeken. Het is op dit moment nog niet bekend of de kans op het vrijkomen van deeltjes bij dergelijke branden groter is bij een bepaald type panelen. Wellicht kan het onderzoek van het RIVM daar meer inzicht in geven. Verder loopt er bij het RIVM in het kader van hun strategisch onderzoeksprogramma een onderzoekproject (DIRECT) naar duurzaam en veilig ontwerp van zonnestroominstallaties, waarbij ook wordt gekeken naar stoffen in zonnepanelen.
Ik zal, in overleg met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, aan de hand van de onderzoeken van het RIVM bezien of er eventueel vervolgstappen nodig zijn.
Is het duidelijk welke mogelijke schadelijke effecten de verspreiding van glasscherven en andere brokstukken van zonnepanelen bij een hevige brand kan hebben voor de gezondheid van mens en dier? Om welke effecten gaat het hier en hoe kunnen deze zoveel mogelijk worden verminderd?
In 2019 heeft het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) een verkenning van de veiligheidsrisico's als gevolg van de energietransitie gepubliceerd2. Daarin hebben zij ook melding gemaakt van de gezondheidsrisico's van branden met zonnepanelen. In zonnepanelen bevinden zich verschillende stoffen. Bij brand kunnen toxische verbrandingsproducten vrijkomen, grotendeels stoffen die ook bij gebouwbranden vrijkomen, waarmee bij de brandbestrijding rekening moet worden gehouden. Een gevaar voor de omgeving door schadelijke stoffen vanwege brandende PV-panelen wordt in de door verkenning aangehaalde onderzoeken van het IFV uitgesloten. De experimenten die vanuit het RIVM worden uitgevoerd, kunnen mogelijk meer duidelijkheid bieden welke stoffen bij een brand vrijkomen.
Indien (glas)splinters worden gegeten door landbouwhuisdieren, zouden die mogelijk effect kunnen hebben op hun gezondheid. Zo is bekend dat het eten van kleine metaaldeeltjes (stukjes ijzerdraad, spijkers etc.) bij koeien een zogenaamd «scherp-in» kan veroorzaken. Dit kan leiden tot een ontsteking van de maagwand. Dit geldt niet alleen voor (glas)splinters van zonnepanelen, maar van alle splinters die door branden kunnen vrijkomen. Indien er glassplinters op akkerbouwgrond terecht komen en er mogelijke risico’s zijn dat deze direct via landbouwproducten of via de dieren in het voedsel terecht kunnen komen, ligt de verantwoordelijkheid voor het voorkomen hiervan bij de landbouwer. Een ondernemer moet immers ervoor zorgen en aantonen dat het voedsel veilig is. Overigens zijn er verder in de productieketen verschillende kwaliteitsborgen die moeten voorkomen dat de consument aan vreemde voorwerpen, waaronder glassplinters, wordt blootgesteld.
Is dit een probleem dat speelt bij specifieke typen zonnepanelen dan wel wijze van bevestiging van panelen of is de kans op het vrijkomen van brokstukken en glasscherven bij brand even groot voor elk type paneel?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn of worden er protocollen ontwikkeld voor het omgaan met dergelijke (loods)branden, waarbij glasscherven en andere brokstukken van zonnepanelen vrijkomen?
Diverse partijen hebben uitvoerende verantwoordelijkheden met betrekking tot branden en de gevolgen hiervan. Het IFV zal bezien of er een aanvullende aanbeveling nodig is voor de brandbestrijding, en of het behulpzaam is om die op te nemen in een protocol. Dit gebeurt in nauw overleg met betrokken en belanghebbende partijen, zoals deskundigen in veiligheidsregio's, het RIVM, omgevingsdiensten en de NVWA.
Deelt u de mening van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord dat er voor dit probleem een landelijke oplossing gevonden moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u daar gestalte aan geven en welke partijen zullen daarbij worden betrokken?
Zie antwoord vraag 5.
Is of wordt dit onderwerp ook besproken tijdens de gesprekken die u voert met de verzekeringssector in verband met de onverzekerbaarheid van zonnepanelen op daken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer denkt u de Kamer te kunnen informeren over de uitkomsten?
Nee, dit probleem is niet besproken tijdens de ronde tafel met verzekeraars en de zonnesector. De problemen met betrekking tot de verzekerbaarheid van panelen komen voort uit de brandveiligheid van de panelen en de installatie zelf. De loodsbranden in Moerbeek waar in het artikel over gesproken wordt, zijn niet ontstaan in de panelen en de panelen waren in die gevallen dus ook niet de oorzaak van de brand.
Het aanbestedingsplan van de Politie Nederland voor Push-to-Talk dienst |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het aanbestedingsplan van de politie Nederland voor een Push-to-Talk dienst?1
Ja.
Kunt u uitleggen of deze aanbesteding primair bedoeld is om als «»vangnet»» te fungeren voor het geval dat het nieuwe C2000 netwerk niet meer functioneert? Of betekent deze aanbesteding dat er structurele problemen zijn met het nieuwe C2000 netwerk, zo ja, welke dan precies?
Zoals gebruikelijk bij systemen van een dergelijke aard zijn alle gebruikers van C2000 verplicht te voorzien in een back-up voor het geval het gebruik van het netwerk niet mogelijk is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan mobiele telefonie, of aan een app die het gebruik van een C2000-portofoon simuleert. Eind vorig jaar hebben de disciplines, onder leiding van de Landelijke Meldkamersamenwerking (LMS), uitgesproken te streven naar een gezamenlijke fall-backoptie voor C2000. Het project om te komen tot een fall-back voor C2000 is gestart. De onderliggende stappen worden in het multidomein afgestemd en geaccordeerd. Deze aanbesteding heeft geenszins te maken met de restproblematiek in het vernieuwde spraaknetwerk.
Kunt u aangeven welke problemen er precies ervaren worden met het nieuwe C2000 communicatienetwerk? Ervaren alle hulpdiensten die gebruik maken van het netwerk dezelfde problemen of kan dit verschillen per hulpdienst?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd heeft vooral de politie te maken met de resterende verbindingsproblematiek.2 Voor een uitgebreide toelichting op de stand van zaken van het vernieuwde spraaknetwerk verwijs ik u naar de brief over het netwerk die ik uw Kamer, zoals ik vorige maand heb toegezegd,3 vandaag doe toekomen.
Hoe vaak komt het gemiddeld voor dat er geen of slechte onderlinge communicatie mogelijk is middels het nieuwe C2000 netwerk? Is dit meer of minder dan verwacht? Is dit meer of minder dan bij het oude C2000 netwerk?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in een kaart geografisch weergeven waar in Nederland structurele dekkingsproblemen met het C2000 netwerk worden ervaren? Kunt u daarbij ook aangeven waar vroeger, in het oude C2000 netwerk, de dekkingsproblemen zaten?
Zoals elk mobiel netwerk heeft het C2000-netwerk te maken met gebieden waar de dekking minder goed is. Onder andere als gevolg van nieuwe bebouwing zullen er altijd nieuwe dekkingsissues ontstaan. Voor het oplossen van deze dekkingsissues is met alle hulpverleningsdiensten de zogeheten Dekkingsissuesprioriteringsprocedure (DIPP) vastgesteld. Door middel van deze procedure worden dekkingsissues op objectieve wijze gerangschikt op basis van incidentregistratie en risicoanalyse, wat resulteert in de zogenoemde DIPP-lijst. Er is jaarlijks budget gereserveerd om de meest urgente dekkingsissues op te lossen. Dit is onderdeel van regulier beheer en de DIPP-lijst is mede daardoor continu aan verandering onderhevig.
Deze dekkingsproblemen staan in beginsel los van de verbindingsproblematiek die nog voorkomt in het vernieuwde spraaknetwerk. Zoals ik uw Kamer vandaag infomeer met mijn brief over het C2000-netwerk doen die zich op verschillende plekken door het land voor.
Indien u vraag 5 om moverende veiligheidsredenen niet openbaar kunt beantwoorden, bent u dan bereid deze kaart met geografische aanduidingen waar het nieuwe en oude C2000 netwerk qua dekking te wensen overlaat, vertrouwelijk ter inzage bij de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe en op welke termijn bent u van plan de dekkingsproblemen op te lossen? Uit welke financiële middelen zal dat gedaan worden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Diplomaten uit de bocht’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Diplomaten uit de bocht»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Het bevat geen informatie die mij nog niet bekend was.
Deelt u de mening dat het uiterst onbevredigend is dat diplomaten zo vaak betrokken zijn bij verkeersdelicten en andere strafbare feiten terwijl zij niet aangepakt kunnen worden wegens hun immuniteit?
Wat betreft verkeersovertredingen heb ik in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 35 300 V, nr. 68, d.d. 10 juni jl.) verslag gedaan van de resultaten die het op 1 mei 2019 ingevoerde systeem in het eerste jaar heeft opgeleverd. Zo is het totale aantal verkeersovertredingen van voertuighouders met een bijzonder kenteken in de periode mei 2019 t/m april 2020 met 51,8% afgenomen ten opzichte van het aantal verkeersovertredingen in de periode mei 2018 t/m april 2019.
Het aantal overige strafbare feiten, begaan door diplomaten (i.c. medewerkers van ambassades, consulaten en internationale organisaties die over een vorm van immuniteit beschikken) is laag, afgezet tegen de omvang van de populatie,
Dat betekent niet dat strafbare feiten gepleegd door diplomaten geen gevolgen zouden moeten hebben; integendeel, juist vanwege de bijzondere positie van deze personen zorgen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Openbaar Ministerie voor een goede opvolging, zoals uiteengezet in mijn Kamerbrief van 20 maart 2018 (Kamerstuk 34 775 V).
Waarom is slechts vier keer gevraagd om opheffing van de immuniteit? Wat houdt «een laatste waarschuwing» in de praktijk precies in?
In principe heeft het mijn voorkeur om een strafbaar feit normaal te vervolgen. Het is niet altijd eenvoudig vast te stellen of er op het moment dat een strafbaar feit begaan wordt, sprake is van immuniteit. Het komt met enige regelmaat voor dat nader onderzoek oplevert dat dit niet het geval was, waarna normaal vervolgd kan worden. Waar wel sprake is van immuniteit, dient om opheffing van immuniteit gevraagd te worden. Dit gebeurt altijd in overleg met het OM. Er zijn echter ook gevallen waarin het effectiever kan zijn om niet om opheffing van de immuniteit te vragen, maar andere maatregelen – zoals in de hierboven genoemde Kamerbrieven beschreven – te nemen. Het besluit hoe naar aanleiding van een strafbaar feit te handelen hangt af van een aantal factoren, waaronder de soort en zwaarte van het strafbare feit, de bewijsbaarheid van het strafbare feit, de kans op opheffing van immuniteit en de ook bij normale burgers van toepassing zijnde overwegingen van het OM met betrekking tot de opportuniteit van de vervolging. Een laatste waarschuwing houdt in dat aan de ambassadeur van het betreffende land wordt meegedeeld dat indien de betrokken diplomaat nog een keer een vergelijkbaar strafbaar feit begaat, een verzoek om terugtrekking zal volgen.
Is er eigenlijk geen sprake van klassenjustitie, als diplomaten niet aangepakt worden voor gepleegde feiten waarvoor gewone mensen wel bestraft worden? Zo nee, waarom niet volgens u? Hoe wordt deze onrechtvaardigheid, de internationale verdragen in acht nemend, zoveel mogelijk voorkomen?
De afspraken over de immuniteit van diplomaten zijn internationaalrechtelijk vastgelegd en waarborgen het onafhankelijk functioneren van diplomaten in het gastland. Dit is voor Nederlandse diplomaten in het buitenland ook van belang. Zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 is het niet zo dat diplomaten niet aangepakt worden voor gepleegde feiten waarvoor gewone mensen wel bestraft worden. De in de hierboven genoemde Kamerbrieven beschreven wijze van opvolging van strafbare feiten biedt voldoende instrumenten hiervoor.
Hoe wordt de verkeersveiligheid in de praktijk gewaarborgd, als diplomaten niet verplicht kunnen worden mee te werken aan een blaastest?
Wanneer een opsporingsambtenaar een strafbaar feit constateert waarbij een persoon betrokken is die zegt dat hij/zij immuniteit heeft, dan wordt gehandeld overeenkomstig de Handleiding Immuniteit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Indien de betrokkene aangeeft niet mee te willen werken, wordt door de politie geen voorlopig ademonderzoek afgenomen aangezien afdwingen mogelijk in strijd is met de toepasselijke verdragen. Wel wordt wanneer er mogelijk sprake is van immuniteit proces-verbaal opgemaakt. Zeker indien de politie vermoedt dat alcohol van invloed is geweest op het rijgedrag van betrokkene, zal de kwestie op passende wijze door politie, het OM en het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden opgevolgd binnen de kaders van de verdragen, veelal in samenspraak met de ambassade of internationale organisatie. Indien een diplomaat op heterdaad wordt betrapt op het plegen van een strafbaar feit en/of een zeer gevaarlijke situatie of acuut levensgevaar ontstaat, treedt de politie op om de situatie te beëindigen. Als er bijvoorbeeld sprake is van rijden onder invloed belet de politie de diplomaat om verder te rijden.
Worden slachtoffers altijd gecompenseerd en wordt de schade altijd vergoed, door de individuen of de landen/organisaties waardoor zij zijn uitgezonden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vragen van de heer Van Nispen, d.d. 26 september 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 234), hebben buitenlandse diplomaten en medewerkers van internationale organisaties de Nederlandse wet- en regelgeving te respecteren, inclusief de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM). Mocht een auto niet verzekerd zijn, dan kan het slachtoffer, op grond van artikel 25, lid 1, sub b, WAM naar het Waarborgfonds Motorverkeer. Het Waarborgfonds Motorverkeer zal de door deze auto veroorzaakte schade dan vergoeden. Op grond van art. 27 lid 1, sub b, WAM, heeft het fonds vervolgens een recht van verhaal op de bezitter of kentekenhouder van de auto. Indien er een probleem is rond de vergoeding van schade met betrekking tot een door een diplomaat veroorzaakt ongeval, kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken de desbetreffende ambassade of internationale organisatie hierop aanspreken. Mij zijn over de periode van het artikel echter geen gevallen bekend waarbij het ministerie een verzoek heeft ontvangen om een ambassade of internationale organisatie aan te spreken op het feit dat geen schadevergoeding betaald wordt.
Hoe vaak wordt er na een zogeheten notificatiebrief vrijwillig betaald? Wat gebeurt er als er niet tot betaling wordt overgegaan?
Graag verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 10 juni 2020 inzake dit onderwerp (Kamerstuk 35 300 V).
Waarom wordt niet meer vrijgegeven uit welke landen de diplomaten komen die de regels hebben overtreden? Bent u bereid dat alsnog te doen en een overzicht te verstrekken van de openstaande bedragen per ambassade of internationale organisatie? Zo nee, waarom niet?
Het vrijgeven uit welke landen de diplomaten komen die de regels hebben overtreden moet een doel hebben. Een dergelijke prikkel kan zinvol zijn indien er sprake is van structurele disproportionele aantallen overtredingen en de betreffende organisatie niet op een andere manier aan te sporen is tot meewerken aan verbetering. «Naming and shaming» kan dan mogelijk alsnog de betreffende organisatie aansporen om sterker in te zetten op gedragsverbetering van de medewerkers. Voor de overtredingen die ter kennis van mijn ministerie komen, zou dit met name het geval kunnen zijn bij verkeersovertredingen. Het aantal andere strafrechtelijke incidenten is hiervoor te klein (zie mijn antwoord op vraag2. Ten aanzien van verkeersovertredingen geldt dat, zoals uiteengezet in mijn brief aan uw Kamer van 10 juni 2020 (Kamerstuk 35 300 V) de resultaten van het huidige systeem positief zijn, mede als gevolg van de medewerking van ambassades en Internationale Organisaties. Een prikkel in de vorm van publicatie van de namen van landen ligt derhalve op dit moment niet voor de hand en zou zelfs tot verminderde medewerking kunnen leiden.
Het bericht dat een camping 20.000 UWV-brieven voor onbekende Polen ontvangen heeft. |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Camping kreeg al 20.000 UWV-brieven voor onbekende Polen: «Dit is gewoon uitkeringsfraude»» en «Massale uitkeringsfraude op camping»?1
Ja.
Komt het vaker voor dat er duizenden brieven naar één adres gestuurd worden, zoals in dit bericht in zeven jaar tijd circa 20.000 brieven? Zo ja, hoe vaak komt dit voor en wat is daarvoor de verklaring? Zo nee, waarom is dit niet eerder opgemerkt bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV)?
Nee, dat is niet gebruikelijk In dit geval was er geen sprake van één adres, maar van een recreatiepark met 350 huisjes, met allemaal een huisnummertoevoeging en dus een eigen (post)adres. Een deel van de poststukken is verkeerd bezorgd doordat bij een deel van de adressen een huisnummertoevoeging ontbrak en door fouten in de adressering van de post. Hoeveel dit er zijn is niet meer precies te achterhalen UWV heeft in totaal circa 10.000 poststukken verstuurd aan de verschillende adressen op dit recreatiepark in de afgelopen vijf jaar. Het overgrote deel van deze poststukken is geadresseerd aan de individuele huisjes, maar een ruwe schatting wijst op circa 400 brieven waarbij de huisnummertoevoeging niet bekend was. Deze zijn in de centrale postbus van de camping beland. De grote hoeveelheid huisjes, die alleen door een huisnummertoevoeging te onderscheiden zijn, maakt de postbezorging kwetsbaar.
Klopt het dat door bestuursleden van camping De Kanthoeve meermaals melding is gemaakt bij het UWV dat er een grote hoeveelheid brieven aan voor hun onbekende personen binnenkwam? Hoe vaak is een dergelijke melding bij het UWV binnengekomen?
Zie antwoord vraag 4
Welke actie heeft het UWV ondernomen naar aanleiding van de meldingen van camping De Kanthoeve dat er grote hoeveelheden brieven voor onbekende personen binnenkwamen? Hoe kan het dat er na zeven jaar nog steeds brieven blijven binnenkomen?
Er zijn in de afgelopen jaren meerdere poststukken retour gemeld voor een adres op het recreatiepark De Kanthoeve. Deze zijn volgens de reguliere route door UWV opgepakt. Dit heeft bij UWV echter niet geleid tot de constatering dat er sprake was van onderliggende problematiek.
Het bestuur heeft aangegeven telefonisch contact te hebben gezocht en ongeveer een jaar geleden brieven te hebben afgegeven bij UWV WERKbedrijf in Helmond. UWV geeft aan dat het niet meer te achterhalen is welke opvolging aan de telefonische meldingen en het bezoek is gegeven.
Inmiddels is UWV in overleg getreden met het bestuur van het recreatiepark. UWV heeft op 10 augustus jl. een bezoek gebracht om de problematiek te bespreken. In de afgelopen periode heeft UW geregeld contact gehad met het bestuur over retourpost.
Zoals toegelicht bij vraag 2, is er sprake van een recreatiepark met 350 huisjes c.q. adressen. Hier wonen meerdere uitkeringsgerechtigden. Het verzenden van post naar deze uitkeringsgerechtigden zal nodig blijven. Het is zodoende niet volledig uit te sluiten dat post centraal binnen zal blijven komen als de huisnummertoevoeging ontbreekt of een fout in de adressering wordt gemaakt.
Staan de geadresseerde Polen en andere Oost-Europeanen ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) op het adres van deze camping? Zo ja, wanneer is gecontroleerd of deze personen ook daadwerkelijk op dat adres wonen? Zo nee, waarom gebruikt het UWV niet de gegevens uit de BRP bij het toekennen van uitkeringen?
In eerste aanleg gaat UWV altijd uit van de gegevens in de BRP. Op dit moment is het overgrote deel van de uitkeringsgerechtigden van UWV op dit recreatiepark ingeschreven als ingezetene in de registratie van de BRP. Dit houdt in dat van hen het adres van het recreatiepark in de BRP als Nederlands woonadres geregistreerd staat. De BRP kent echter een registratie ingezetenen en een registratie niet-ingezetenen (RNI). Een klein deel van de klanten is geregistreerd als niet-ingezetene. Van hen is alleen een buitenlands woon of verblijfadres in de BRP opgenomen. Daarom registreert UWV voor deze groep het verblijfadres zoals opgegeven door de uitkeringsgerechtigde. In het geval van verblijf op het recreatiepark is het dan de verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om ook de huisnummertoevoeging op te geven.
Controle op de juistheid van de adresregistratie in de BRP is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Via de centrale terugmeldvoorziening BRP of risico-adressen van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) ontvangen gemeenten signalen over mogelijke onjuiste adresregistraties. Het is vervolgens aan de gemeente om een controle ter plaatse te doen. UWV meldt adressen waar gerede twijfel over bestaat via de centrale terugmeldvoorziening BRP aan de desbetreffende gemeente en neemt actief deel aan LAA. Over de maatregelen die genomen zijn om het adressenbeleid van UWV strakker in te richten heb ik uw Kamer op 1 oktober 2018 geïnformeerd2. In het antwoord op vraag 12 ga ik hier uitgebreider op in.
Heeft het UWV de gemeente Gemert-Bakel op de hoogte gesteld van mogelijke fraude via valse inschrijvingen in de BRP? Zo ja, wanneer heeft het UWV dit gedaan?
Zoals bij antwoord 5 is aangegeven meldt UWV normaliter bij twijfel over een adres dit aan de gemeenten via de centrale terugmeldvoorziening van de BRP.
In dit geval was er geen twijfel over de juistheid van de adressen van de ingezetenen, maar is er wel in informerende zin contact geweest met de gemeente Gemert-Bakel naar aanleiding van de berichtgeving in de media.
Zijn er uitkeringen verstrekt aan buitenlandse personen die deden voorkomen op het adres van deze camping te wonen? Zo ja, om hoeveel personen en hoeveel uitkeringen gaat het en wat is het totale bedrag hiervan? Welke uitkeringen (Werkloosheidswet, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, et cetera.) betreft dit precies?
Heeft het UWV geconstateerd dat in deze gevallen sprake is van oneigenlijk gebruik en/of misbruik? Zo ja, hoeveel of weinig tijd heeft het gekost om dat te kunnen constateren? Zo nee, wat is dan de conclusie van deze vreemde gang van zaken?
In hoeveel gevallen zijn uitkeringen aan buitenlandse personen die op het adres van deze camping (zeggen te) wonen stopgezet?
Bij hoeveel buitenlandse personen die op het adres van deze camping (zeggen te) te wonen is een uitkering teruggevorderd? Hoeveel van het uitgekeerde bedrag is inmiddels daadwerkelijk teruggevorderd?
Zijn er boetes geheven en is aangifte gedaan in de gevallen waar oneigenlijk gebruik en/of misbruik is geconstateerd? Wat is de status hiervan?
Zijn er meer campings of andere adressen, waarop meerdere mensen een uitkering aangevraagd hebben? Wat doet het UWV om te voorkomen dat via zo’n adres uitkeringsfraude wordt gepleegd?
Sinds eind 2018 heeft UWV een reeks maatregelen in gang gezet om uitkeringsfraude tegen te gaan, waaronder fraude gerelateerd aan adressen. Zo heeft UWV vanaf eind 2018 tot april 2020 onderzoek verricht naar meerdere uitkeringen op één adres. Ook heeft UWV risicomodellen ontwikkeld waarmee intensiever gehandhaafd kan worden op een aantal fraudefenomenen, waaronder ongeoorloofd verblijf buiten Nederland tijdens een uitkering. Ik heb u over de ontwikkeling en voortgang van deze risicomodellen geregeld geïnformeerd3. Het risicomodel «Verblijf buiten Nederland» stelt UWV in staat om mogelijke regelovertredingen te detecteren en laat in de ontwikkelfase goede resultaten zien. Verder zijn er meerdere maatregelen genomen om het adressenbeleid te verbeteren, zoals ik in mijn brief van 11 februari 20194 ook aan uw Kamer heb gemeld. Onderdeel daarvan waren het opschonen van de adresregistratie, het terugmelden van adressen bij gerede twijfel, het uitsluiten van de registratie van meerdere adressen, deelname aan LAA en de transitie van inschrijving als niet-ingezetene naar ingezetene bevorderen.
Daarnaast heeft UWV meerdere maatregelen ingezet om de fraudealertheid te vergroten. Dat het strafrechtelijk onderzoek van de Inspectie SZW in dit specifieke geval is voortgekomen uit de melding van oplettende medewerkers is een positief voorbeeld hiervan.
Ten slotte zijn SZW en UWV in gesprek over verruiming van schorsingsmogelijkheden, zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 28 juni jl.5, waarbij er ook gekeken wordt naar de situatie dat uitkeringsgerechtigden ondanks meerdere oproepen onbereikbaar blijven voor vragen in het kader van handhavingsonderzoek.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als mensen jarenlang kunnen frauderen met uitkeringen, zonder dat het wordt opgemerkt? Bent u het ook met de VVD eens dat door dit soort praktijken het maatschappelijk draagvlak voor uitkeringen voor arbeidsmigranten nog sterker onder druk komt te staan?
Fraude met uitkeringen is onacceptabel. Het ondermijnt het draagvlak van ons sociale zekerheidstelsel. Om die reden heeft UWV in samenwerking met mijn ministerie de afgelopen jaren meerdere maatregelen opgezet om fraude aan te pakken. In mijn antwoord op vraag 12 ga ik in op enkele van deze maatregelen. De aanpak is intensief, maar levert goede resultaten op. Eén van de maatregelen die hieraan heeft bijgedragen is het verhogen van de fraude alertheid bij medewerkers. Deze alertheid was dan ook de aanleiding voor de Inspectie SZW om een strafrechtelijk onderzoek op te zetten.
Deelt u de mening dat het UWV veel alerter zou moeten zijn op signalen van (grootschalige) fraude, zoals die van camping De Kanthoeve? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het UWV dergelijke signalen actief zoekt en/of opvolgt?
Zie antwoord vraag 13.
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van de geconstateerde problemen op deze camping?
In de antwoorden op de vragen 12, 13 en 14 heb ik aangegeven welke maatregelen zijn genomen, waarmee al de juiste weg is ingeslagen. Hoewel de situatie op dit specifieke park een andere is, geldt dit in het algemeen ook voor het handhavingsonderzoek Meerdere uitkeringen op één adres. Dat laten de resultaten tot nog toe zien. Er is een inventarisatie gemaakt van alle adressen met drie of meer lopende WW-uitkeringen in combinatie met een RNI-registratie. Op basis van deze inventarisatie zijn in vier opeenvolgende tranches alle uitkeringen op in totaal 104 adressen onderzocht. Aan de 104 adressen kunnen 920 klanten worden gekoppeld, waarvan er 820 in aanmerking zijn gekomen voor nader onderzoek. Resultaat van het totale onderzoek is dat bij 30% van de onderzochte klanten regelovertreding is geconstateerd, met een totaalbedrag van € 1,5 miljoen aan boetes en terugvorderingen6.
Wat de adressering en retourpost betreft, is duidelijk dat het bestuur van De Kanthoeve zich onvoldoende gehoord voelde. UWV betreurt dat en heeft inmiddels concrete afspraken gemaakt om het probleem naar tevredenheid op te lossen. Zo zal UWV zorgdragen dat als er post voor een uitkeringsgerechtigde retour wordt gestuurd, onderzoek volgt. De komende periode heeft UWV wekelijks contact met het bestuur.
In het algemeen ben ik tevreden met de wijze waarop UWV retourpost afhandelt. In verreweg de meeste gevallen betreft het één adres met één huisnummer. In dit geval betrof het echter een adres van een recreatiepark dat onderverdeeld is in 350 adressen door middel van een huisnummertoevoeging. Dat valt echter niet op in het proces van de retourpost. Ik zal zodoende UWV vragen hier scherp op te zijn.
De chaos bij de IND-taskforce die de achterstallige asielzaken moet afdoen |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chaos bij taskforce die onder grote druk duizenden achterstallige asielaanvragen moet afhandelen?»1
Ja.
Klopt het dat dossiers van de taskforce incompleet zijn, gehoren op het laatste moment worden afgezegd en telefoontjes en mails onbeantwoord blijven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 7 september jl. 2 betreffende de voortgang van de Taskforce en de doorlooptijden bij de IND.
Conform de toezegging en de motie Van Ojik3 heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw schriftelijke vragen betrokken. In de brief is onder andere aangegeven dat de Taskforce met veel urgentie is ingericht en bij aanvang opstartproblemen kende, niet in de laatste plaats veroorzaakt door de gevolgen en beperkingen door COVID-19. De opstartproblemen lagen daarnaast op het organisatorisch vlak, de werving en het opleiden van een groot aantal nieuwe medewerkers alsmede de dienstverlening4. De opstartproblemen zijn en worden inmiddels aangepakt.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met de uitspraak dat dit «opstartproblemen» zijn en kunt u in cijfers uw stelling onderbouwen dat deze opstartproblemen inmiddels «grotendeels opgelost» zijn? Zo nee, waarop baseert u deze uitspraken dan?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de chaotische werkwijze van uw taskforce asielzoekers veel additionele stress oplevert?
Ik kan me het onbegrip en ongenoegen van de lang-wachtende asielaanvragers voorstellen. Echter, het oplossen van de problematiek bij de IND en het wegwerken van de liggende voorraden door de Taskforce is een grote prioriteit die uiteindelijk in het belang is van alle asielzoekers.
De aanvragen van na 1 april 2020 worden behandeld en beslist binnen de wettelijke termijn waardoor het lange wachten op een beslissing tot het verleden behoort.
Klopt het dat de werkwijze van uw taskforce soms als resultaat heeft dat advocaten hun cliënten niet goed kunnen bijstaan? Zo ja, acht u dit acceptabel?
Er zijn zaken bekend waarbij de vreemdeling niet wordt bijgestaan door de advocaat die hij zelf heeft gekozen. In beginsel is dit niet wenselijk, het recht op vrije advocaatkeuze is immers een groot goed. Bij verhindering van de advocaat is het aan de betreffende advocaat zelf om een vervanger te regelen of aan de Raad voor Rechtsbijstand te verzoeken een andere advocaat te regelen. Belangrijke verbeteringen zijn het openstellen van een algemeen informatienummer voor advocaten en de instelling van een algemeen e-mailadres zodat de Taskforce beter bereikbaar is.
Staat u er voor in dat uw taskforce beslissingen maakt op basis van volledige en kloppende dossiers?
Ja. Volledige en kloppende dossiers zijn de basis voor een zorgvuldig besluit.
Klopt het dat de taskforce relatief eenvoudige zaken wegens «capaciteitsproblemen» doorschuift naar de verlengde asielprocedure? Zo ja, is dit in uw ogen waar de verlengde asielprocedure voor is bedoeld?
Indien het niet mogelijk blijkt de zaak in de 8-daagse AA-procedure af te ronden, wordt de zaak in de verlengde asielprocedure behandeld. Het komt voor dat zaken wegens capaciteitsproblemen naar de verlengde asielprocedure worden gestuurd. De Taskforce streeft ernaar ook deze zaken zo snel mogelijk af te doen.
Hoeveel asielaanvragen van de 14.000 achterstallige zaken zijn op het moment van uw antwoord op deze vragen inmiddels afgedaan?
Op 1 september jl. waren ruim 4.000 zaken afgedaan. Voor verder informatie verwijs ik u naar mijn brief van 7 september jl. over de voortgang van de Taskforce.
Kunt u ondubbelzinnig bevestigen dat op de 14.000 achterstallige asielaanvragen nog voor het einde van het jaar op kwalitatieve wijze is beslist? Zo nee, bent u bereid om aanvullende maatregelen te nemen om dit doel alsnog te halen?
Met de ontwikkeling en implementatie van een aantal aanvullende maatregelen door de Taskforce, die ik in mijn brief van 7 september jl. nader heb toegelicht, is een versnelling van afhandeling van aanvragen voorzien vanaf september. Inzet daarbij is onverkort het aanpakken van alle zaken van de Taskforce voor het einde van het jaar.
De termijntweewekentermijn die gehanteerd wordt bij informatieverzoeken aan belastingplichtigen |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom de Belastingdienst wel in de media heeft gereageerd op de Kamervragen van het lid Omtzigt, maar er geen informatie naar de Kamer is gestuurd?1
Naar aanleiding van de Kamervragen die het lid Omtzigt aan mij heeft gericht zijn er in de media vragen gesteld. Op deze vragen vanuit de media is tijdens het reces gereageerd door een woordvoerder van de Belastingdienst. Sommige vragen van het lid Omtzigt behoefden iets meer uitzoekwerk, waardoor mijn volledige reactie op zich moest laten wachten.
Op welke wijze worden ouders, die de stuipen op het lijf is gejaagd, geïnformeerd dat ze langer de tijd hebben om de informatie aan te leveren?
Ouders, die eind juni (96.000 ouders) of half juli (30.000 ouders) een vraagbrief hebben ontvangen en daarop niet hebben gereageerd, hebben op of rond 5 september 2020 een rappelbrief ontvangen met het verzoek om alsnog de jaaropgave te versturen en het formulier in te vullen. In deze brief wordt, gezien de situatie, een reactietermijn van drie weken gehanteerd. De medewerkers van de Belastingtelefoon informeren de ouders hierover desgevraagd, zoals opgenomen in de reeds bestaande instructie. Deze werkwijze is niet anders dan voorgaande jaren. Gezien de hoeveelheid vragen over de brief en het responspercentage in vergelijking tot eerdere jaren was er geen noodzaak om over te gaan tot aanvullende maatregelen. Om de ouders die nog in onzekerheid zaten over dit proces in te lichten, heb ik recentelijk gezorgd dat zij ook via de website2 hierover geïnformeerd worden.
Erkent u dat het onnodig veel stress bij ouders en kosten bij de Belastingdienst oplevert als dit soort zaken via publieke ophef, in plaats van via goede interne controle, wordt opgelost? Hoe gaat dit in de toekomst voorkomen worden?
Elk jaar wordt in juni in twee tranches een uitvraagbrief verzonden naar een deel van de ouders met kinderopvangtoeslag. De vraagbrief wordt verzonden indien de informatie van de aanvraag van de ouders niet overeenkomt met de gegevens die Toeslagen heeft ontvangen van de kinderopvang-organisatie of indien geen informatie van de kinderopvang-organisatie is ontvangen. Ouders wordt gevraagd het aantal afgenomen kinderopvang-uren in te vullen en de jaaropgave van de kinderopvang mee te sturen.
In de afgelopen jaren zijn de vraagbrieven drie tot vier weken eerder verzonden dan in 2020. Dat een deel van deze brieven onverhoopt tijdens de zomervakantieperiode is verstuurd heeft te maken met de afweging om ouders in de Coronaperiode niet te noodzaken zich buitenshuis te bewegen als gevolg van informatieverzoeken. Dit zou in tegenspraak zijn met het verzoek van de regering om zoveel mogelijk thuis te blijven, waardoor gewacht is met verzending. Het weer opstarten van het proces van grootschalige informatie-uitvraag heeft enkele weken doorlooptijd gekost omdat dit zorgvuldig ingepland moet worden. Door de vertraging is de tweede zending op een ongelukkig moment, namelijk in de zomervakantie van regio Noord en regio Zuid, op de mat gevallen.
De in de brief vermelde reactietermijn was in al die jaren gelijk, namelijk twee weken.
In de afgelopen jaren heeft zo’n 80% van de ouders op de eerste vraagbrief gereageerd, ongeveer 20% heeft een rappelbrief ontvangen. Op de vraagbrief van dit jaar heeft ook zo’n 80% van de ouders gereageerd.
Ik heb uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Start hersteloperatie kinderopvangtoeslag van 20 augustus 2020 aan het lid Lodders toegezegd binnenkort te komen met een voorstel voor een invulling van reactie- en rappeltermijnen. Ik neem daarin het vraagstuk van de schoolvakanties mee.
Daarnaast wil ik opmerken dat Toeslagen verwacht dat vanaf toeslagjaar 2020 het aantal uit te sturen brieven aanzienlijk zal afnemen. Door de wijziging van de Regeling Wet Kinderopvang (onderdeel van Verbeterprogramma Kinderopvangtoeslag) zijn kinderopvangorganisaties per 1 januari 2020 verplicht om maandelijks gegevens met betrekking tot de genoten opvang aan te leveren. Hierdoor zal de situatie dat Toeslagen géén gegevens heeft ontvangen van de organisaties, zoals nu het geval was over 2019, nauwelijks meer voorkomen en kunnen eventuele afwijkingen eerder geconstateerd en gecorrigeerd worden. Bij de definitieve toekenning zal dit tot een beperking van het aantal informatieverzoeken en als logisch gevolg een beperking van de hoeveelheid terugvorderingen moeten leiden.
Erkent u dat het niet waar is dat het door de corona-uitbraak komt dat deze brieven aan het begin van de zomervakantie, met een korte reactietijd, zijn gestuurd, maar dat dit al jaren gebeurt? Zo neen, hoe verklaart u dan dat mensen melden dat ze vorig jaar dezelfde behandeling hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ook bij informatieverzoeken bij de inkomstenbelasting korte reactietermijnen gelden? Bijvoorbeeld als iemand wordt gevraagd bewijsstukken te sturen in verband met ziektekosten? Zo neen, kunt u uitsluiten dat dit gebeurt?
Voor de inkomensheffing wordt veel gebruik gemaakt van de ICT-service Oscar. Als een behandelaar met deze service een vraagbrief aanmaakt, dan geeft Oscar een reactietermijn mee van drie weken. Reageert een burger niet binnen deze termijn dan is het gebruikelijk om na een week een rappelbrief te sturen waarin een termijn wordt meegegeven van twee weken. Reageert de burger ook niet op de rappelbrief dan wordt na een week een vooraankondiging tot afwijking van de aangifte verstuurd met een reactietermijn van twee weken. Deze termijnen zijn gebaseerd op een oude handreiking uit 2003. De behandelaar kan afwijken van deze reactietermijnen ten gunste van de burger. In de ICT-service GDC waarmee ook brieven voor de IH worden aangemaakt, wordt geen reactietermijn meegegeven. De behandelaar vult zelf een uiterste reactiedatum in.
De mogelijkheid om zelf een datum in te vullen biedt de gelegenheid tot maatwerk. Zo wordt voor vragen aan buitenlandse belastingplichtigen veelal een langere termijn in acht genomen dan drie weken. Ook kan zo rekening worden gehouden met de omstandigheden waarin een burger zich bevindt. Voor vragen over ziektekosten wordt standaard de ICT-service Oscar gebruikt. Hierbij wordt dus een eerste reactietermijn van drie weken meegegeven.
Is het mogelijk dat mensen die een bepaalde code achter hun burgerservicenummer (BSN) hebben staan, bijvoorbeeld duidend op «systeemfraude», kortere reactietijd wordt gegeven als er informatie wordt opgevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verergering van de situatie in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de grote onvrede in tal van dorpen over het volstrekte gebrek aan vooruitgang met de versterking van gebouwen?
Dat de vooruitgang van de versterking door de bewoners op de voet wordt gevolgd, kan ik goed begrijpen. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) rapporteert via het dashboard over de voortgang van de versterkingsoperatie. Op de website van NCG zijn de cijfers tot en met 31 juli 2020 te zien. Er is met name bij opnames een achterstand opgelopen. NCG doet er alles aan om die in te halen en de bestuurlijk afgesproken doelstellingen te behalen.
Beseft u zich dat mensen die een inspectie hebben gehad gedurende een of meerdere dagen veelal zes à acht man of vrouw over de vloer kregen die het hele huis omkeerden, gaten in muren boorden, 3D-scans maakten etc? Snapt u dat dit een behoorlijke impact heeft gehad?
Ik onderken dat een opname een ingrijpende gebeurtenis kan zijn. Gebruikelijker is dat twee tot drie mensen een opname uitvoeren. Het kan echter voorkomen dat er ontgraven moet worden ten behoeve van funderingen en het maken van 3D-scans waardoor er meer personen aanwezig zijn.
De bewonersbegeleider bespreekt de activiteiten met de bewoner op basis van het conceptopnameplan. Sinds de ingang van de coronamaatregelen is het aantal mensen die een opname uitvoeren gemaximeerd tot twee personen.
Waarom hebben mensen nog steeds geen inzicht in de rapportages die daarover zijn gemaakt? Hebt u ook voorbeelden gehoord van mensen waar deze inspecties al ruim twee jaar geleden plaatsvonden en nog altijd op een rapport wachten? Hoe is dit mogelijk?
Tijdens het Algemeen Overleg van 21 maart 2019 is als toezegging genoteerd dat de Minister van EZK in overleg zal gaan met de NCG over wanneer de inspectierapporten kunnen worden gedeeld.
Op 21 mei 2019 heeft de Minister van EZK per brief geïnformeerd over de uitvoering van de toezegging en de motie van lid Nijboer ((Kamerstuk 32 849, nr. 169) waarin is verzocht ervoor te zorgen dat iedereen van wie het huis is geïnspecteerd de beoordeling van de inspectie ter inzage kan krijgen. In de brief is het volgende opgenomen: «Als bewoners een opname hebben gehad hebben zij het recht om de resultaten daarvan te krijgen. Bewoners kunnen dus een rapport opvragen bij NCG. Zij kunnen zich met een verzoek hiertoe wenden tot het versterkingspunt in de buurt.» (Kamerstuk 33 529, nr. 612). Bewoners kunnen inzicht krijgen in inspectierapporten mits hier een aanvraag voor is gedaan. Inspectierapporten beschrijven de bouwkundige aspecten van een pand. Aan de hand hiervan berekent een ingenieursbureau de aardbevingsbestendigheid en eventueel te nemen maatregelen. Een inspectierapporten mondt uit in het versterkingsadvies (VA). Een opname an sich geeft geen inzicht in de veiligheid van een gebouw. Inspectierapporten worden om die reden niet actief met bewoners gedeeld.
Er kunnen twee redenen zijn waarom mensen na de opname nog geen versterkingsadvies hebben ontvangen. Op advies van de Mijnraad en het SODM worden gebouwen met het hoogste risicoprofiel het eerst aangepakt. Een adres met een laag risicoprofiel kan opgenomen zijn maar de beoordelingen worden eerst ingezet op de adressen met het hoogste risicoprofiel. De gemeente bepaalt deze volgorde in het lokale plan van aanpak. Bewoners kunnen bij de hun toegewezen bewonersbegeleider van NCG of gebiedsregisseur van de eigen gemeente informeren of en wanneer hun adres is opgenomen in de gemeentelijke plannen van aanpak. Daarnaast hebben de ingenieursbureaus te maken gehad met een tekort aan mensen met een technische achtergrond waardoor er een beperkte capaciteit was om panden te beoordelen. De beoordelingscapaciteit is dit jaar verhoogd naar 4.000 beoordelingen.
Beseft u zich dat zonder inspectierapport het vaak onmogelijk is huizen verder te verbeteren en versterken, terwijl deze er zienderogen op achteruit gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw toezegging in 2019 dat iedereen die een inspectie heeft gehad, inzage krijgt in het rapport (voor zover het er is)? Hoe is het mogelijk uit gesprekken met verschillende mensen in Woltersum blijkt dat die nog altijd niet over het rapport beschikken? Waarom bent u de toezegging die u deed in het algemeen overleg niet nagekomen? Bent u bereid dit onmiddellijk alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer krijgen de mensen aan de Kollerijweg eindelijk hun versterkingsadvies? Wanneer krijgen de andere Woltersumers hun inspectierapporten en/of adviezen?
De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 8 en 10 zijn ontvangen en worden de laatste week van augustus met de eigenaren besproken. De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 4 en 6 zijn door de NCG ontvangen en zijn op 17 augustus jl. besproken met de eigenaren. NCG heeft de overige 16 bewoners uit Woltersum die de toezegging hebben gekregen dat ze voor de zomer 2020 een versterkingsadvies zouden ontvangen inmiddels per brief geïnformeerd over wanneer de NCG het versterkingsadvies van hun adres verwacht. Andere woningen in Woltersum zitten in verschillende fasen van het versterkingsproces.
Bent u ervan op de hoogte dat in Ten Post vertraging is opgetreden bij het project, waarin 27 huiseigenaren sloop en nieuwbouw plegen mede vanwege allerhande bureaucratisch gesteggel, zoals het terugkomen op afspraken dat het zogenaamde A deel van de vergoeding ook voor het B deel mag worden gebruikt, maar ook bijvoorbeeld dat heel gedetailleerd wordt geoordeeld over de kosten van nieuwe keukens, badkamers etc? Waarom zijn mensen gegeven de schade niet vrij in de keuzes om hun nieuwe huizen te bouwen? Waarom is het zo lastig als mensen bijvoorbeeld een duurdere keuken en minder dure badkamer willen of vice versa?
Bij één project (29 eigenaren) in Ten Post wordt enige vertraging voorzien. De geselecteerde aannemer heeft een voorlopig ontwerp gemaakt. Bij dit voorlopig ontwerp hoort een begroting die – voordat verder gegaan kan worden – goedgekeurd moet worden door NCG. NCG heeft inmiddels de begroting van de aannemer ontvangen en beoordeelt deze op dit moment. Als gevolg hiervan kan de aannemer na de bouwvakvakantie met de eigenaren in gesprek over het voorlopig ontwerp.
De kostenopzet van een advies bestaat uit een A- en B-deel. Het A-deel bestaat uit twee delen: het hoofdgebouw en bijgebouwen (aanbouw, dakkapellen e.d. die door de eigenaar zijn gemaakt). Het B-deel beslaat de afwerkingen van wanden en vloeren, keuken- en badkamerinrichting, et cetera. In principe zijn de budgetten bedoeld voor de specifiek maatregelen waarvoor ze gecalculeerd zijn. Er kan in bepaalde situaties budget overgeheveld worden. Bijvoorbeeld als een bewoner drie slaapkamers heeft, maar ervoor kiest om in de nieuwe woning twee slaapkamers te nemen. Dan kan het geld voor de afwerking van de slaapkamer gebruikt worden voor bijvoorbeeld een dakkapel of duurdere afwerking in de badkamer.
Bent u ermee bekend dat veel huizen en boerderijen in het zogenaamde buitengebied, zoals bijvoorbeeld aan de Washuisterweg in Ten Boer, veel schade hebben en mensen zich zorgen maken maar beleidsmatig tussen wal en schip geraken?
Ik ben hier niet mee bekend. Navraag bij het IMG leert dat alle aanvragen voor schadevergoeding door het IMG in behandeling worden genomen, ongeacht de ligging binnen het effectgebied. Het IMG hanteert binnen het effectgebied het bewijsvermoeden op basis van het advies van het Panel van Deskundigen. De huizen in Ten Boer zijn gelegen in het effectgebied. Op de website van het IMG is meer informatie en een kaart aangaande dit effectgebied te vinden.
In hoeverre worden funderingen en de grondgesteldheid nu betrokken bij de versterkingsadviezen?
Funderingen en grondgesteldheid worden voor zover relevant voor seismisch gedrag van het object altijd meegenomen in de versterkingsadviezen. Volgens de NPR moeten de funderingen beoordeeld worden met lokale grondgegevens. Funderings- en/of grondonderzoek wordt uitgevoerd wanneer tijdens de bureaustudie in het opnameproces wordt geconstateerd dat voor de beoordeling noodzakelijke informatie over grond- en/of funderingsopbouw ontbreekt en niet via andere bronnen beschikbaar is.
Bent u bereid om met de gemeente ervoor te zorgen dat er fatsoenlijk funderings- en grondonderzoek plaatsvindt op basis waarvan individuele toekomstplannen voor de huizen en boerderijen kunnen worden gemaakt en deze publiek te financieren?
Er wordt door kennisinstituten als TNO en door de betrokken ingenieursbureaus in opdracht van mijn ministerie en uitvoeringsorganisatie NCG veel aandacht besteed aan gedegen funderings- en grondonderzoek. Bij huizen en boerderijen wordt bij de uitgebreide opnames gedegen funderingsonderzoek uitgevoerd, inclusief destructief onderzoek (onderzoek in bestaande fundering), met daarbij behorende uitgebreide technische rapportages die door de NCG worden gereviewed. Waar technisch mogelijk wordt lichter validatie-onderzoek uitgevoerd.
Begrijpt u dat de vertragingen die telkens optreden funest kunnen zijn voor het draagvlak om eindelijk veilige huizen te krijgen en dat mensen er ook mentaal steeds meer onder lijden? Wat gaat u daaraan doen? Hoe gaat u voorkomen dat spanningen binnen dorpsgemeenschappen oplopen?
Ik begrijp goed dat bewoners willen weten waar zij aan toe zijn. Dit inzicht willen we bewoners zo snel mogelijk bieden. Dat is de reden dat in het bestuurlijk overleg van 23 januari jl. het Versnellingspakket is overeengekomen. In het Versnellingspakket staat onder meer een aantal maatregelen waarmee de versterkingsopgave wordt versneld zoals bijvoorbeeld de praktijkvariant, de typologieaanpak en de bouwimpuls (Zie Kamerstuk 33 529, nr. 718). Naast de versnelling worden bewoners door deze maatregelen centraal gesteld in de versterkingsopgave door ze beter te betrekken.
Beseft u dat het desastreus is als mensen met steun van de gemeente en de Nationaal Coördinator Groningen allerhande toekomstplannen ontwikkelen als daar vervolgens weer op wordt teruggekomen, of zaken op losse schroeven komen te staan, zoals in Woltersum? Wat gaat u doen om dorpen en mensen niet helemaal in de prut te laten wegzakken?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom was het met de aanpak van het coronavirus wel mogelijk om in een vloek en een zucht tientallen miljarden beschikbaar te stellen en op te treden en is het in Groningen acht jaar na Huizinge nog zo’n onvoorstelbare puinhoop?
Zoals vermeld in de beantwoording van de vragen van het schriftelijk overleg van 15 april (Kamerstuk 33 529, nr. 745) heeft het kabinet de afgelopen jaren grote stappen gezet om de veiligheid in Groningen te verbeteren en het geschade vertrouwen van de inwoners in de overheid te herstellen. De winning uit het Groningenveld wordt zo snel als mogelijk volledig beëindigd en met de versterkingsoperatie, het Versnellingspakket en het wetsvoorstel Versterken wordt de bouwkundige veiligheid van huizen in het gebied zo snel als mogelijk op norm gebracht waarbij alles wat nodig is voor de veiligheid integraal wordt vergoed. Daarnaast zijn aanvullende middelen beschikbaar gesteld voor bijvoorbeeld het NPG en specifieke projecten zoals 1588, het scholenprogramma, het erfgoedprogramma en het zorgprogramma. Ook zijn recentelijk extra middelen voor Opwierde beschikbaar gesteld.
Het bericht ‘'Terrorbuurman' slaat opnieuw toe, Kees D. zorgt dagelijks voor angst en overlast’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Terrorbuurman» slaat opnieuw toe, Kees D. zorgt dagelijks voor angst en overlast»1
Ja.
Klopt het dat meerdere aangiftes zijn gedaan tegen de heer D. maar dat op basis daarvan geen actie wordt ondernomen? Wat is daarvan de reden?
Nee, er zijn bij de politie geen aangiften bekend. Verder doen ik, zoals gebruikelijk, geen uitspraken over individuele zaken.
Klopt het dat de rechter bij zijn uitspraak ambulante zorg heeft opgelegd maar dat de heer D. deze weigert? Wat is de normale gang van zaken als een gerechtelijk vonnis niet wordt uitgevoerd? Wie dient dan actie te ondernemen?
Zoals gezegd kan ik geen uitspraken doen over individuele zaken. Wel merk ik op dat – indien door de rechter bijzondere voorwaarden zijn opgelegd – de reclassering toezicht houdt op de naleving daarvan. In het geval dat een onder toezicht gestelde zich niet houdt aan de hem opgelegde voorwaarden, kan de reclassering het Openbaar Ministerie (OM) verzoeken een vervolgbeslissing te nemen. Het OM beslist vervolgens of de zaak aan de rechter wordt voorgelegd en kan dan besluiten de rechter te vragen om het voorwaardelijke deel van de straf alsnog ten uitvoer te leggen. De rechter beslist vervolgens of er een sanctie volgt, zoals bijvoorbeeld de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de straf.
Wat vindt u ervan dat mensen zijn ondergedoken omdat ze bedreigd zijn en dat een opgelegd contactverbod niet wordt nageleefd, maar dat de gemeente zegt niets te kunnen doen?
In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat, indien de politie of reclassering een overtreding constateert van een gerechtelijk contactverbod, het OM hierover wordt geïnformeerd. Zoals toegelicht onder vraag 3 beslist het OM vervolgens of de zaak aan de rechter wordt voorgelegd. Zo ja, dan beslist de rechter op zijn beurt of een sanctie volgt, zoals bijvoorbeeld de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de straf. De gemeente heeft hierin geen rol.
Deelt u de mening dat in dit soort situaties in de geestelijke gezondheidszorg beter geluisterd moet worden naar mensen uit de omgeving van betrokkene? Is dat met Thijs H. en Abdallah A. niet evident geworden?
In zijn algemeenheid geldt dat het van belang is dat familie en naasten voldoende inspraak hebben bij de zorg van hun naaste. Om deze reden hebben familie en naasten met de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die per 1 januari 2020 in werking is getreden, meer mogelijkheden tot inspraak en betrokkenheid gekregen. Dit zowel bij de voorbereiding en de uitvoering als bij de beëindiging van verplichte zorg. Ook kan eenieder, zoals een bezorgde buurtbewoner, een melding doen bij de gemeente om de mogelijke noodzaak voor gedwongen zorg te onderzoeken. Dit kan leiden tot een verkennend onderzoek naar de persoon in kwestie. Zie ook ons antwoord op vraag 8.
Ik vind het echter ook van groot belang dat naasten en omwonenden hun zorgen op een laagdrempelige wijze kenbaar kunnen maken en dat op basis hiervan gehandeld wordt. We merken echter dat naasten of omwonenden vaak (nog) niet weten waar ze in dit soort gevallen met hun zorgen over een kwetsbaar en/of verward persoon terecht kunnen. Daarom is per 1 juli 2020 het Landelijk Meldnummer niet-acuut beschikbaar, met het telefoonnummer 0800–1205. Dit telefoonnummer is bedoeld voor het op een laagdrempelige wijze delen van zorgen over kwetsbare en/of verwarde personen. Het landelijk nummer schakelt door naar de regio. Op basis van de melding kan door het regionale of gemeentelijke meldpunt worden onderzocht of en, zo ja, welke hulp kan worden ingezet om de persoon, waarover zorgen bestaan, te helpen. Dat is van belang, omdat zodoende de juiste zorg voor een kwetsbaar persoon in de eigen regio wordt opgepakt.
Deelt u de mening dat het opkopen van een huis door de gemeente het vermijden van een probleem is in plaats van het oplossen? Wat was overigens de werkelijke waarde van het huis?
Het is aan de betreffende gemeente om te beslissen welke acties en stappen het beste passend zijn in een dergelijke situatie. Het is daarbij niet gebruikelijk om gedetailleerd in te gaan op een individuele casus.
Deelt u de mening dat het niet kan zijn dat gedrag waarbij iemand zich niet aan de wet houdt, beloond wordt?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat in dit geval alle mogelijkheden van dwangzorg en zonodig opname in een kliniek opgepakt moeten worden? Kunt u aangeven welke wegen daartoe in dit geval bewandeld kunnen worden?
In de eerste plaats moet iedereen de zorg krijgen die hij of zij nodig heeft, laat dat duidelijk zijn. Gedwongen zorg behoort daarbij ook tot het palet aan mogelijkheden dat onderzocht kan worden en, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, als uiterst middel ingezet kan worden. Ik kan, zoals eerder aangegeven, niet ingaan op deze specifieke casus, maar schetsen hieronder wel de wettelijke mogelijkheden en de wegen die hierbij bewandeld kunnen te worden.
Wat betreft gedwongen zorg kennen we op dit moment de Wet verplichte ggz (Wvggz) en de Wet forensische zorg (Wfz). Beide bieden de mogelijkheid om gedwongen zorg aan een persoon met een psychische stoornis te op te leggen. Daarnaast is er voor personen met een psychogeriatrische aandoening, zoals dementie, of een verstandelijke beperking de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd). Voor deze doelgroepen is dit het wettelijke kader voor het toepassen van gedwongen zorg. Hieronder ga ik in op de twee wetten die relevant zijn indien er sprake is van een psychische aandoening zoals in de betreffende casus, de Wvggz en de Wfz.
De Wvggz biedt instrumentarium om verplichte zorg te kunnen verlenen aan een betrokkene die vanwege zijn psychische stoornis (dreigend) ernstig nadeel voor zichzelf of anderen veroorzaakt indien er geen mogelijkheden (meer) zijn om vrijwillige zorg te verlenen. De officier van justitie kan ambtshalve of op verzoek van een geneesheer-directeur, een beroepsmatig zorgverlener, een forensische zorgaanbieder of een ambtenaar van de politie een verzoekschrift voor een zorgmachtiging voorbereiden. Ook kan eenieder, zoals een bezorgde buurtbewoner, een melding doen bij de gemeente om de mogelijke noodzaak voor gedwongen zorg te onderzoeken. Dit kan leiden tot een verkennend onderzoek.
Als het college van burgemeester en wethouders na een dergelijk verkennend onderzoek tot de conclusie komt dat de noodzaak tot verplichte zorg aangewezen is, kan het een verzoek indienen bij de officier van justitie. Vervolgens kan de officier van justitie de procedure in gang zetten, hetgeen ten slotte kan leiden tot de afgifte van een zorgmachtiging door de rechter. Hierbij moet vanzelfsprekend voldaan worden aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid. Overigens geldt dat in een crisissituaties de burgemeester de bevoegdheid heeft om een crisismaatregel op te leggen, op grond waarvan verplichte zorg, zoals een opname, kan worden verleend. Een dergelijke crisismaatregel kan door de rechter worden verlengd en aansluitend daarop kan ook een zorgmachtiging worden afgegeven.
Ook is het mogelijk om via de Wfz – als onderdeel van een (voorwaardelijke) straf of maatregel – gedwongen zorg op te leggen. De strafrechter kan daarbij verschillende vormen van zorg opleggen, zoals ambulante zorg met behandeling, begeleiding en dagbesteding, beschermd wonen met begeleiding en ondersteuning, of klinische zorg, waarbij de dader behandeld en opgenomen wordt in een instelling. De strafrechter kan met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, een zorgmachtiging opleggen.
Het bericht ‘Mondkapjesplicht in grote steden’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoe verhouden de lokale experimenten met mondkapjes zich tot artikel 10 van de Grondwet? Kunt u bij uw antwoord ingaan op het advies van de Raad van State van 25 mei 2020 en de kritiek geuit in de media door drie hoogleraren?1 2
Verschillende veiligheidsregio’s kampen met bijzondere uitdagingen als het gaat om de naleving van de COVID-maatregelen en de handhaving daarop. Er bestaat een bredere behoefte bij veiligheidsregio's om te experimenten met gedragsinterventies. Veiligheidsregio’s krijgen – binnen de kaders van de wetgeving – de ruimte om lokaal te verkennen welke oplossingen bijdragen. Amsterdam en Rotterdam hebben aangegeven grote knelpunten te ervaren op een aantal drukke plekken in de stad. Jongeren en toeristen houden zich vaak niet aan de geldende anderhalvemeternorm. Deze veiligheidsregio’s doen daarom vanaf 5 augustus een experiment met een mondkapjesplicht op bijzondere plekken. Dit geeft de mogelijkheid om ervaringen op te doen en zo in ogenschouw te nemen wat de gedragseffecten zijn van een dergelijke maatregel. De gedragsunit van de RIVM kan daar een bijdrage aan leveren.
In tegenstelling tot het genoemde standpunt van de hoogleraren, meent het kabinet dat gelet op de bijzondere situatie waarin we ons bevinden bij uitzondering het inzetten van deze noodverordeningen tijdelijk mogelijk is. In het advies van de Raad van State van 25 mei 2020 kan steun worden gevonden voor dit standpunt. Uiteraard is motivering van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit van maatregelen steeds vereist. Dit gaat dan om een goede motivatie naar tijd en plaats, op basis van de lokale ontwikkelingen rond gedragingen van de bewoners en bezoekers. Om de situatie met de noodverordeningen zo kort mogelijk te laten bestaan heeft het kabinet het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen covid-19 ingediend.
Hoe borgt u dat bij de invulling van de lokale experimenten artikel 10 van de Grondwet wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u over de lokale experimenten overleg gevoerd met politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak? Zo ja, hoe kijken zij aan tegen een eventuele lokale verplichting om mondkapjes te dragen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat alsnog te doen?
De lokale experimenten zijn een initiatief van voorzitters van veiligheidsregio’s, waarvoor het kabinet ruimte heeft geboden. Aangezien het lokale experimenten betreft, is het aan de veiligheidsregio’s om over de handhaving overleg te voeren. De veiligheidsregio’s hebben de experimenten besproken in de driehoek dan wel het beleidsteam en hebben zich juridisch laten adviseren over de vormgeving van de experimenten.
Is het de bedoeling dat een eventuele lokale verplichting tot het dragen van een mondkapje wordt bedreigd met een (strafrechtelijke) sanctie als deze verplichting niet wordt nageleefd? Zo ja, welke sanctie?
De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben het dragen van een mondkapje opgenomen in noodverordeningen. Zij willen verkennen of een mondkapjesplicht op specifieke drukke plekken een bijdrage kan leveren in het beter kunnen naleven van de anderhalvemeternorm. Het is dus nadrukkelijk een aanvulling op de anderhalvemeternorm, en komt daarvoor niet in de plaats. Overtreding hiervan is strafbaar (artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht). Op schending van de mondkapjesplicht staat een boete van 95 euro. De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben bestuursrechtelijke mogelijkheden om hun noodverordeningen te handhaven (artikel 34 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben aangegeven in de eerste periode mensen te zullen aanmoedigen een mondkapje te dragen of anders vragen het gebied te verlaten.
Acht u een lokale mondkapjesverplichting handhaafbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom gaat u dan samen met de veiligheidsregio’s een verplichting uitwerken? Hoe verhoudt een verplichting tot het dragen van een mondkapje zich tot de anderhalve meter regel? Wordt er bij het dragen van een mondkapje nog gehandhaafd op die regel?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de houdbaarheid van een eventueel opgelegde sanctie bij de strafrechter? Kunt u daarbij ook ingaan op het gegeven dat inmiddels (mogelijk) geen sprake meer is van een absolute noodsituatie, maar de wetgever de mogelijkheid heeft (gehad) om te voorzien in een solide juridische basis en de rechter daarom wellicht kritischer zal kijken naar een verplichting tot het dragen van een mondkapje?
Gelet op de uitzonderlijke situatie waarin we ons bevinden vinden wij het aanvaardbaar dat de deze noodverordeningen tijdelijk worden toegepast. Om deze situatie zo kort mogelijk te laten bestaan heeft het kabinet het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen covid-19 ingediend. Het is niet aan de regering om te treden in de eventuele beoordeling van de sanctie door de rechter.
Deelt u de mening dat het ongelukkig is dat mensen mogelijk kunnen worden beboet voor een overtreding die wellicht later geen stand houdt bij de rechter, terwijl die rechter momenteel ook nog eens moeizaam is te bereiken?3
Gelet op de uitzonderlijke situatie waarin we ons bevinden vinden wij het aanvaardbaar dat deze noodverordeningen worden toegepast. In Nederland is de rechtsbescherming adequaat geregeld en bestaat de mogelijkheid om tegen een boete verzet aan te tekenen. Het OM beoordeelt alle door politie en BOA’s uitgeschreven processen-verbaal en weegt in elk individueel geval zorgvuldig of de zich voorgedane situatie aanleiding geeft tot het opleggen van een boete vanwege overtreding van de noodmaatregelen. Voorafgaand aan het opleggen van een boete wordt vastgesteld of er een strafbaar feit is gepleegd en wordt de schuld vastgesteld. Indien mensen het niet eens zijn met de uitgevaardigde strafbeschikking kan men verzet aantekenen bij de kantonrechter. Vervolgens is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de strafbeschikking rechtmatig is opgelegd, waarbij rekening zal worden gehouden met de omstandigheden van het geval. Door het uitbreken van het coronavirus heeft de rechtspraak noodgedwongen het aantal terechtzittingen moeten beperken. In eerste instantie (vanaf 17 maart jl. tot 11 mei jl.) werden alleen (zeer) urgente zaken behandeld, vanaf 11 mei jl. heeft de Rechtspraak weer zo veel mogelijk zaken opgepakt. De Rechtspraak en het OM spannen zich beide in om vóór 1 september 2020 een
aantal verzetszaken tegen corona-strafbeschikkingen bij de kantonrechter aan te brengen. Het OM maakt in dat kader een representatieve selectie van deze verzetszaken.
Hoe gaat u de burger uitleggen dat u vanuit gezondheidsperspectief geen reden ziet om een niet-medisch mondkapje te dragen, maar dat dit – onder omstandigheden – toch wordt verplicht? Vindt u de behoefte om te experimenteren voldoende grond voor een verplichting? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
We hebben er begrip voor dat zij willen experimenteren om op specifieke plekken met een mondkapjesplicht het gedrag van mensen te beïnvloeden zodat de anderhalvemeternorm beter wordt nageleefd en zo de verspreiding van het virus beperkt wordt. We willen allen graag weten hoe aanvullende maatregelen een bijdrage kunnen leveren aan gedragsbeïnvloeding.
Waarom kiest u niet voor een oproep om, op sommige plekken, vrijwillig een mondkapje te dragen, zoals ook de aanbeveling om regelmatig de handen te wassen berust op vrijwilligheid?
Het staat iedereen vrij om vrijwillig een mondkapje te dragen. Daarbij roepen we nadrukkelijk op dat mensen zich goed laten informeren over het correct gebruiken van die mondkapjes. De voorzitters van de veiligheidsregio’s geven aan dat toeristen en jongeren zich juist minder laten leiden door de geldende norm. Op hele drukke plekken is handhaving op de anderhalve meter dan lastig. Het experiment is erop gericht om te kijken of een mondkapjesplicht een positieve invloed kan hebben op de gedragsbeïnvloeding en daarmee een goede aanvulling is op de genomen maatregelen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk 11 augustus 2020 beantwoorden?
Ja.