De veroordeling van Catalaanse politici en protestleiders |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de veroordeling en de rechtsgang tegen negen Catalaanse politici en protestleiders door de Spaanse staat?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven hoe de veroordeling van de twee protestleiders – omdat zij opriepen tot vreedzaam protest – zich verhoudt tot artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin de vrijheid op protest geregeld is, en artikel 10 van het EVRM waarin de vrijheid van meningsuiting is vastgelegd?2 3
Wat is uw reactie op het oordeel van International Commission of Jurists (ICJ) dat de veroordeling van de negen Catalaanse leiders in strijd is met mensenrechten? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Vindt u het verstandig om de wens tot meer autonomie via juridische weg – en uiteindelijk lange celstraffen – te bestrijden? Steunt u bijvoorbeeld de oproep van voetbalclub FC Barcelona om dit conflict via een politieke dialoog op te lossen?5 Kunt u uw antwoorden toelichten?
Erkent u dat het een lidstaat van de Europese Unie niet past om in strijd met de mensenrechten te handelen? Zo ja, wat gaat u ondernemen richting uw Spaanse collega?
Bent u bereid om de Spaanse regering op te roepen een politieke dialoog aan te gaan? Zo neen, waarom niet?
Milieucriminaliteit |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe waarborgt u dat er bij de regionale eenheden van de politie voldoende kennis aanwezig is over milieucriminaliteit en bijzondere wetten die daarmee samenhangen?
Bij de politie zijn in elke eenheid (inclusief de landelijke eenheid) milieurechercheteams (350 fte) en informatierechercheurs (47 fte) ingericht die zich, samen met de bijzondere opsporingseenheden van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Inspectie Leefomgeving & Transport, richten op de aanpak van milieucriminaliteit. Naast deze recherchecapaciteit zijn er in elk basisteam milieuagenten (taakaccenthouders) actief (400 fte) en heeft de politie een milieuexpertisecentrum (5 fte), ondergebracht bij de landelijke eenheid. Deze milieuspecialisten worden hiervoor speciaal opgeleid binnen de Politieacademie. De Politieacademie kent, naast korte bijscholingstrajecten, vier opleidingstrajecten, te weten de module Milieuagent, de module milieu-informatie, de module Milieurechercheur en de opleiding Recherchekundige met afstudeerrichting Milieucriminaliteit.
In 2018 is er binnen de milieurechercheteams een traject gestart om te komen tot een professionele standaard voor iedere milieurechercheur.
Kunt u per regionale eenheid benoemen of die kennis voldoende beschikbaar is voor de basisteams en de diensten in die regionale eenheid? Indien er onvoldoende kennis beschikbaar is, kunt u dan de knelpunten benoemen?
De beschikbare kennis is per politie-eenheid gemiddeld hetzelfde. De regionale eenheden weten voldoende mensen met vakkennis over milieucriminaliteit voor de politie te behouden. De expertfuncties binnen de milieuteams in de regionale eenheden en de landelijke eenheid zijn overeenkomstig het daarvoor opgestelde personele formatieplan.
Slagen regionale eenheden er in om mensen met vakkennis over milieucriminaliteit binnen de politie te houden door ze een concurrerend salaris te bieden via bijvoorbeeld de Expertfuncties? Kunt u uw antwoord onderbouwen door per regionale eenheid aan te geven hoeveel Expertfuncties van het type A, B, C en D zijn vervuld als het gaat om milieucriminaliteit?
Zie antwoord vraag 2.
Welk beeld heeft u op dit moment van de illegale vogelvangst in Nederland? Kunt u uw antwoord onderbouwen met cijfers?
De controle op het vangen van vogels ligt sinds 2017 bij de provincies, daarom zal ik hier geen beeld of cijfers voor gegeven.
Kunt u per regionale eenheid uiteenzetten wat de surveillancecapaciteit is om stroperij en het illegaal ringen van vogels te handhaven? Acht u dit voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u er aan doen?
De politie werkt samen met de buitengewone opsporingsambtenaren van de natuurorganisaties en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Signalen van stroperij worden binnen het milieuopsporingsproces behandeld en kunnen leiden tot opsporingsonderzoeken of interventies op lokaal niveau. Zodra er sprake is van signalen die wijzen op stroperij kan hier via het lokale driehoeksoverleg aandacht voor gevraagd worden.
Kunt u vanaf 2017 tot nu per jaar cijfermatig uiteenzetten hoe vaak er een aanhouding heeft plaats gevonden voor het vissen naar paling zonder vergunning?
Aanhoudingen naar aanleiding van het vissen zonder vergunning op specifiek paling worden door de politie niet als zodanig geregistreerd. De registratie-systemen maken het daardoor niet mogelijk om een overzicht te geven van het aantal aanhoudingen voor het vissen naar paling zonder vergunning of voor het vissen met vergunning buiten het gebied waar de vergunning geldig was.
Kunt u dat eveneens doen voor aanhoudingen waar er wél sprake was van een vergunning, maar dat de betreffende vergunning geen betrekking had op het gebied waar de visser is aangehouden voor het vissen naar paling?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe groot schat u het risico in dat door een gebrek aan toezicht u een noemenswaardig aantal misstanden in de stroperij – waaronder palingstropen en illegale vogelvangst – niet signaleert?
Omdat stropen een vorm van haalcriminaliteit is, is de kans groter dat misstanden niet worden gesignaleerd dan bij vormen van criminaliteit waarbij er een slachtoffer is dat melding of aangifte doet.
Hoe vaak is er het afgelopen jaar door controle illegaal afval op transport naar het buitenland aangetroffen op grond van de groene-lijstprocedure, terwijl autoriteiten in kennis hadden moeten worden gesteld op basis van de kennisgevingsprocedure van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA)?
De regie op controles op illegaal afvaltransporten naar het buitenland ligt bij de Inspectie Leefomgeving & Transport, die samenwerkt met de dienst Infra van de politie. Hiervoor is een gezamenlijke regiegroep ingericht, het TIEC (Transport Informatie Expertise Centrum).
Het afgelopen jaar (2019) zijn er eenentwintig transporten aangetroffen waarvoor niet aan kennisgevingsplicht volgens de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) was voldaan. In 2018 waren dit zevenenveertig transporten en in 2017 betrof het eenendertig transporten zonder kennisgeving. Bovendien zijn er tien transporten aangetroffen waarvoor een verbod geldt voor export naar het land van bestemming. In 2018 waren dit er acht en in 2017 betrof het zeven transporten waarvoor een verbod geldt.
De Inspectie Leefomgeving & Transport treedt in geval van een illegaal transport of een transport zonder kennisgeving op conform haar handhavingsstrategie.
Kunt u voor de afgelopen drie jaren per jaar benoemen hoe vaak deze vorm van fraude is aangetroffen?
Zie antwoord vraag 9.
Welke vormen van subsidiefraude komen er in de milieucriminaliteit het meest voor? Kunt u uw antwoord met cijfers van de bij u bekende gevallen onderbouwen?
Het milieudomein beslaat een grote hoeveelheid bedrijfstakken met specifieke (milieu)wetten en -voorschriften. Deze milieuregelgeving bevat ook veel subsidieregelingen. In theorie kan met iedere subsidieregeling gefraudeerd worden.
Door het Openbaar Ministerie is in lopende strafzaken geconstateerd dat onder andere gefraudeerd wordt met subsidies met betrekking tot covergisting, subsidies in de veehouderij en GMO-subsidies (Gemeenschappelijke marktordening).1 Er zijn geen exacte cijfers te geven over het aantal subsidiefraudezaken die verband houden met milieucriminaliteit, omdat het geen apart registratiekenmerk betreft.
Hoeveel gevallen van mestfraude zijn er sinds 2017 bij u bekend als het gaat om overtreding van de meststoffenwet en valsheid in geschrifte? In hoeveel van die gevallen is er voorts ten onrechte subsidie ontvangen als het gaat om (co-)vergisting?1
Mestfraude komt veelal binnen via toezicht of het Team Criminele Inlichtingen. Voor de uitvoering van de SDE+-regeling ontvangt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit inspectierapporten voor zover deze van invloed zijn op de subsidieverlening voor duurzame energie. Dit heeft geleid tot correcties op twee SDE-beschikkingen in/over 2016, geen correcties in/over 2017 en (voorlopig) vijf correcties op SDE-beschikkingen in/over 2018. Deze correcties zijn deels nog in de fase van definitieve afhandeling of zijn onderdeel geworden van bestuursrechtelijke procedures.
Het Openbaar Ministerie behandelt jaarlijks tussen de 150 en 200 strafzaken die verband houden met mestfraude. Mestfraude is in zichzelf geen in de wet opgenomen strafbaar feit, maar het formeel-juridische strafbare karakter van mestfraude kan zich uiten in de vorm van de overtreding van verschillende milieuwetten, waaronder de meststoffenwet, of door valsheid in geschrifte.
Er zijn vier vormen van mestfraude te onderscheiden.
Fraude met covergisting. Dit is een proces waarbij mest en andere organische stoffen (co-materiaal) worden vergist ter opwekking van energie. Fraude kan zich voordoen als stoffen worden gebruikt die niet zijn toegestaan als co-materiaal, of als meer dan 50% van het totale aandeel van het vergiste materiaal uit co-materialen bestaat en het digestaat uit dit proces wordt gebruikt als mest.
Fraude met de aan- en afvoer van mest en drijfmest. Uit onderzoeken blijkt dat er wordt gefraudeerd met het ophalen, transporteren, afleveren, bemonsteren, wegen en verantwoorden van mest. Het doel hiervan is de mestafzetkosten te drukken. Worden meer (dierlijke) meststoffen op landbouwgrond gebruikt dan toegestaan, dan wordt daarover (indien dit wordt geconstateerd) een bestuurlijke boete geheven door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Daarnaast worden meststromen bewust versluierd om bestuurlijke boetes van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit te ontlopen. Er lopen diverse strafrechtelijke onderzoeken.
Fraude in de melkveesector. Deze verschijningsvorm is rond 25 januari 2018 in het nieuws gekomen als «meerlingfraude». Dat is onjuiste registratie van kalveren ter ontduiking van het fosfaatrechtenstelsel. Het Openbaar Ministerie krijgt hiervoor jaarlijks tientallen proces-verbalen aangeleverd.
Fraude met dierrechten. Kort gezegd houdt deze vorm van fraude in: meer koeien, varkens of kippen houden dan volgens de betreffende wet in verband met de fosfaatproductie is toegestaan. Het Openbaar Ministerie doet jaarlijks tientallen zaken en zet hierbij ook in op ontnemingsvorderingen die fors kunnen zijn. Verkrijging van dierrechten is erg kostbaar en daarom is frauderen hiermee al snel een lucratieve business.
Hoe gaat die subsidiefraude in zijn werk? Op welke manieren wordt er toezicht gehouden en controle uitgeoefend op het gebruik van die subsidie?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, de Kamer geïnformeerd over subsidiefraude in de brief van 11 juli 2019.3 Dit naar aanleiding van berichtgeving in de media over deze vorm van fraude. Als bijlage bij die brief is ook de Kabinetsreactie op een bestuurlijk signaal van het Landelijk Informatie en Expertise Centrum meegestuurd. In dit al eerder gepubliceerde bestuurlijk signaal, het rapport «Covergisting: duurzame energie of afvallozing?», hebben de handhavingsdiensten hun ervaringen over fraude bij covergisting weergegeven. In de subsidiefraudebrief is aangegeven dat een deel van het bestuurlijk signaal niet openbaar is gemaakt omdat kwaadwillenden gebruik zouden kunnen maken van in de bestuurlijke signalen gesignaleerde leemtes in opsporingsgevoelige informatie. Om die reden wil ik ook in deze beantwoording niet dieper op de fraude ingaan dan reeds is gedaan in genoemde brief van 11 juli jl. In die brief is daarnaast aangegeven hoe toezicht en controle op het gebruik van subsidies plaatsvinden en is ingegaan op de wijze waarop de samenwerking tussen Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en andere handhavingspartners is geïntensiveerd.
Toezicht bij covergisters wordt uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Er vinden controles plaats op de voeding van de vergisters, waarbij gekeken wordt of er tenminste 50% dierlijke mest wordt gebruikt en welke afval- en reststoffen er gebruikt zijn. De tijdigheid, volledigheid en juistheid van dit logboek is een belangrijk inspectiepunt. Er wordt getoetst of de gebruikte stoffen passen binnen de categorieën zoals genoemd in Bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Indien het zogenaamde G-lijst stoffen betreft, moet de vergister een recente analyse laten zien, welke moet borgen dat de normen voor zware metalen en organische microverontreinigingen niet worden overschreden. Zo nodig kan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, bij twijfel, monsters van de stoffen nemen en ter analyse aan het referentielaboratorium van Wageningen Food Safety Research zenden.
Per 2019 is in de SDE+- subsidievoorwaarden opgenomen dat aan de meststoffenwetgeving dient te worden voldaan. Bij het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden kan de subsidie worden bijgesteld of zelfs worden stopgezet. Door de SDE+- subsidievoorwaarden te koppelen aan de meststoffenwetgeving kan door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ook een efficiëntere risicoanalyse gemaakt worden op basis waarvan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit de mogelijkheid heeft om meer gericht bedrijfscontroles uit te voeren. Producenten die voor de productie van duurzame energie gebruik maken van biomassa, zijn voor grote installaties op basis van de GVO-regeling verplicht een jaarlijkse biomassaverklaring te laten opstellen door een accountant. Door bovengenoemde wijzigingen kunnen accountants nu beter controleren of de verhouding aan biomassaproducten die producenten inzetten in hun covergistingsinstallaties volgens de richtlijnen is.
Wat gebeurt er met de subsidies die door de overheid zijn verstrekt, indien een bedrijf wordt verdacht en/of veroordeeld vanwege een milieudelict? Worden deze stopgezet en teruggevorderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen drie jaar voorgekomen en hoeveel subsidie is daadwerkelijk teruggevorderd? Is het juridische kader om subsidies te stoppen en terug te vorderen, naar uw oordeel afdoende? Zo nee, welke stappen gaat u nemen om dat te veranderen?
Voor wat betreft de SDE+-regeling worden bij afwijkingen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland correcties toegepast op de SDE-beschikkingen (zie ook het antwoord op vraag 12). Dat betekent dat naar aanleiding van NVWA-rapporten wordt vastgesteld of er sprake is van een lagere subsidiabele energieproductie of een andere categorie in de SDE-regeling. Er kan ook sprake zijn van fraude of vermoedens van fraude. In dat geval wordt de onterecht uitbetaalde subsidie teruggevorderd. Op dit moment zijn er geen fraudezaken voor covergisting bekend.
Kunt u enig inzicht geven in de omvang van de milieuschade als gevolg van mestfraude en illegale verwerking van afvalstoffen? Welke mogelijkheden heeft u en wat doet u om deze schade aan te pakken?
De milieuschade als gevolg van de fraude bij covergisting is eerder in beeld gebracht in het kader van de evaluatie «Nut en risico's van covergisting»4, die werd uitgevoerd door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet, samen met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant, de Technische Commissie Bodem en diverse diensten van de toenmalige ministeries van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu. De evaluatie gaf aan dat, als het beleid wordt nageleefd, er geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor mens, dier en milieu. Het rapport constateerde ook dat er incidenteel restmaterialen zijn gebruikt die niet zijn toegestaan, maar dat leidde volgens de deskundigen niet tot grote milieuproblemen.
De milieuschade door andere mogelijke vormen van illegale afvalverwerking hangt af van het type afval en allerlei omstandigheden. Kennis over de schade door dumping van afval van de productie van drugs zit bij provincies en gemeenten. Illegale transporten van afgedankte elektrische apparaten naar ontwikkelingslanden kunnen aldaar tot milieu en gezondheidsschade leiden. De Nederlandse overheid heeft de taak om de illegale transporten tegen te gaan. Elektronisch afval is een van de prioriteiten in het toezicht door de Inspectie Leefomgeving & Transport.
De aanpak van milieuschade in Nederland is over het algemeen een zaak voor de gemeente of provincie. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor maatregelen tegen verontreiniging van regionaal oppervlaktewater.
Heeft u voldoende grip op de handelaren in afvalstoffen waarvan de administratie van fabrieken «vaak niet in overeenstemming [is] met de werkelijkheid»? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en welke stappen wil u gaan zetten om dit te verbeteren?2
In 2016 is er een bestuurlijk signaal opgesteld rond de covergistings-problematiek. Dit signaal is in 2018 door het Landelijk Informatie en Expertise Centrum naar de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Justitie en Veiligheid, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Economische Zaken en Klimaat. Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording bij vraag 13.
Klopt het dat stropers steeds vaker gebruik maken van luchtdrukwapens met een schotkracht van meer dan 80 joule waarvoor geen vergunningplicht geldt? Kunt u uw antwoord onderbouwen aan de hand van een trendbeschrijving door middel van cijfers?
Hiervan zijn geen cijfers voorhanden, net zomin als een landelijke trendbeschrijving. Dit is mede een gevolg van het ontbreken van een vergunningplicht.
Wat is de huidige stand van zaken als het gaat om het wetgevingstraject voor het wijzigen van de Wet wapen en munitie (Wwm) zodat er een vergunningplicht gaat gelden voor luchtdrukwapens met een schotkracht hoger dan 80 joule?3
Een concept voor een wetsvoorstel met nadere eisen aan het bezit van zware lucht-, gas of veerdrukwapens bevindt zich in de afrondende fase. Kern van dit wetsvoorstel is om dergelijke wapens met een schotkracht van meer dan 80 joule vergunningplichtig te maken. Voor het bezit hiervan gelden dan dezelfde regels als voor vuurwapens. Ik verwacht dit voorstel op korte termijn in consultatie te kunnen brengen.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat er nu geen vergunningplicht bestaat voor lucht-, gas- en veerdrukwapens waarvan de kinetische mondingsenergie die van verboden vuurwapens overschrijdt?4
Zie antwoord vraag 18.
Ziet u daarin een risico? Kunt u uw antwoord op recente feiten en cijfers baseren over veiligheidsincidenten met lucht-, gas- en veerdrukwapens?
In de brief aan de Tweede Kamer van 13 april 2016, Kamerstukken 33 033, nr. 18,8 heeft de toenmalig staatsecretaris van Justitie en Veiligheid voor wat betreft het aantal incidenten getallen genoemd. Deze waren gebaseerd op schattingen en betroffen de periode 2011–2015. In deze brief is ook uitleg gegeven over de beslissing om voor zwaardere luchtdrukwapens een vergunningplicht in te voeren.
De recente door het Nederlands Forensisch Instituut geregistreerde aantallen zijn:
Jaar
Aantal luchtdruk-incidenten
Aantal incidenten met gewonden
Aantal gewonden
Aantal incidenten zonder gewonden
2015
102
10
10
11
2016
68
5
5
11
2017
80
6
19
5
2018
63
4
4
5
2019 tot nu toe
53
5
5
11
totaal
366
30
43
43
Het «Aantal schietincidenten zonder gewonden» betreft het aantal incidenten waarbij wel (bewust) op mensen is geschoten maar waarbij geen verwondingen zijn gemeld.
Alleen in 2017 zijn er meerdere incidenten geweest waarbij meerdere gewonden per incident werden geregistreerd.
Welke mogelijkheden ziet u om de politie vast te laten stellen dat een luchtdrukwapen een schotkracht heeft van meer dan 80 joule om zo de bij u in voorbereiding zijnde wetgeving te kunnen gaan handhaven?
De politie beschikt niet over de mogelijkheid om vast te stellen of een luchtdrukwapen een schotkracht heeft van 80 joule of meer. De opgave van de fabrikant over het aantal joules kan gezien worden als leidraad, maar geeft geen zekerheid dat het betreffende luchtdrukwapen dit aantal joules afgeeft. Door slijtage op door aanpassingen kan dat minder of meer zijn dan opgegeven. Het Nederlands Forensisch Instituut kan de schotkracht vaststellen door middel van een technisch onderzoek.
Klopt het dat de politie op dit moment afgaat door het opgegeven aantal joules door de fabrikant? Zo nee, hoe handhaven ze dan wel? Zo ja, acht u dit voldoende?
Zie antwoord vraag 21.
Waarom maakt de politie geen gebruik van test- en meetapparatuur om de schotkracht te meten?
De politie beschikt niet over apparatuur om de schotkracht te meten. Schotkrachtmetingen van vuurwapens worden onder andere door het Nederlands Forensisch Instituut gedaan. Aangezien voor luchtdrukwapens (nog) geen schotkrachtgrens geldt, is er op dit moment geen aanleiding of reden voor de politie om over test- en meetapparatuur voor dit doel te beschikken.
Het bericht ‘Subsidie nachttrein verstoort de markt’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Subsidie nachttrein verstoort de markt»?1
Ja.
Bent u het met de stelling eens dat een gelijk speelveld in het spoorvervoer van fundamenteel belang is? Kunt u dit toelichten?
Ja. Een gelijk speelveld zorgt er in een markt van verschillende aanbieders voor dat de reiziger een optimaal product geboden wordt voor een goede prijs. Vervoerders moeten onder gelijke voorwaarden toegang krijgen tot het spoor. Daarom is er een marktanalyse uitgevoerd met als doel om te onderzoeken welke partijen binnen welke termijn de nachttrein kunnen herintroduceren in Nederland. Uit deze analyse bleek dat alleen NS/ÖBB op korte termijn (dienstregeling 2021) deze vervoerdienst kan aanbieden.
Kunt u toelichten hoe in uw keuze voor de beoogde subsidie voor ÖBB NightJet van 6,7 miljoen euro geborgd is dat deze non-discriminatoir is, zoals geadviseerd in de marktstudie van de Rebel Groep?
Om de nachttrein op korte termijn al te herintroduceren is gekozen voor een tweeledige aanpak met een tijdelijke subsidiering van alleen NS, terwijl tegelijkertijd met andere geïnteresseerde partijen gewerkt wordt aan een non-discriminatoire regeling. Het marktonderzoek van Rebel2 laat zien dat op de termijn waarin NS/ÖBB in staat zijn een proef te starten, geen andere partij te verwachten is die dit kan doen. Open toegang aanbieders moeten minimaal 18 maanden voorafgaand aan de dienstregeling capaciteit aanvragen bij ProRail en bij ACM melden dat zij toegang willen tot het Nederlandse spoor. Bovendien moet het materieel van een nieuwe toetreder – indien dit materieel nog niet rijdt op de Nederlandse spoorweginfrastructuur – toegelaten worden tot het spoor in Nederland (door ERA of ILT). Ook wanneer een non-discriminatoire regeling was getroffen zouden dergelijke stappen nog steeds doorlopen moeten worden. Op basis van de marktanalyse van Rebel zal een open toegang aanbieder daarmee op zijn vroegst vanaf 2023/2024 in staat zijn om de nachttrein te herintroduceren. NS en ÖBB kunnen sneller (vanaf dienstregeling 2021) de nachttrein herintroduceren. Dat kunnen zij echter niet zonder tijdelijke subsidie. Die subsidie betreft enkel een overbruggingssubsidie. Als onderdeel van de tweeledige aanpak wordt met andere partijen het gesprek gevoerd om te kijken welke mogelijkheden zij zien om de nachttrein, mogelijk ook vanuit andere bestemmingen naar NL, terug te brengen.
Kunt u, ter aanvulling daarop, toelichten hoe geborgd is dat deze subsidie geldt als overbruggingssubsidie, zoals ook geadviseerd is in de markstudie van de Rebel Groep?
De beoogde subsidie aan NS voor het doortrekken van de ÖBB Nightjet is bedoeld als een overbruggingssubsidie tot andere partijen de nachttrein in Nederland kunnen gaan rijden. Volgens het marktonderzoek zal dat niet voor 2023/2024 gebeuren.
In hoeverre is het eerlijk dat de eventuele aanloopverliezen van ÖBB dan wel NS door subsidie zijn afgedekt en zij direct winst kunnen gaan maken, terwijl andere nieuwe toetreders wél aanloopverliezen moeten dragen?
NS kan subsidie krijgen ter dekking van het exploitatietekort dat kan ontstaan door de doortrekking van de nachttrein met het traject dat onder de concessie voor het hoofdrailnet valt. Deze subsidie zal, als compensatie voor het exploitatietekort, binnen de kaders van de PSO-verordening moeten worden verstrekt. NS is als concessiehouder voor het hoofdrailnet de enige partij die binnen de kaders van de PSO-verordening een dergelijke compensatie kan ontvangen.
Parallel aan de proef met NS/ÖBB wordt ook met andere geïnteresseerde partijen besproken wat er gedaan kan worden om hen te stimuleren om Nederland als bestemming voor een nachttrein te kiezen. Op die manier wordt ook aan andere partijen met concrete plannen een kans geboden om, mogelijk ook vanuit andere bestemmingen en, al dan niet met mijn hulp, de nachttrein naar Nederland te brengen.
Hoe past deze subsidie binnen de visie in het Derde Spoorwegpakket, waarin gesteld wordt dat het «het nationale beleid [...] is gebaseerd op zo min mogelijk overheidsbemoeienis met het internationale personenvervoer, dit wordt hoofdzakelijk beschouwd als een commerciële aangelegenheid» en binnen de visie in het Vierde Spoorwegpakket waarin wordt gesteld «De marktpijler opent de interne markt voor binnenlandse personenvervoerdiensten per spoor (...) in de lidstaten door het recht op toegang tot de spoorweginfrastructuur te introduceren»?
Met het Derde Spoorwegpakket kregen vervoerders het recht op toegang tot de spoorweginfrastructuur per 2010 om diensten aan te bieden voor het internationale personenvervoer per spoor. In het Vierde Spoorwegpakket is dit recht op toegang uitgebreid naar het nationale personenvervoer per spoor. Beide pakketten laten de mogelijkheid ongemoeid voor lidstaten om het personenvervoer per spoor via een concessie vorm te geven, mits de regels van de PSO-verordening in acht worden genomen. Lidstaten kunnen daartoe overgaan als een vervoersdienst niet of niet in afdoende mate tot stand komt of door de markt wordt opgepakt en de lidstaat het wel van belang vindt dat de dienst aangeboden wordt. Uit de studie van het KiM3 blijkt dat in veel landen van Europa de nachttreinen gesubsidieerd worden door de nationale overheden. Dit betreft echter uitsluitend binnenlands vervoer in het kader van een openbaredienstverplichting (PSO) onder EU-regelgeving
Er is onderzocht of een open toegang verbinding mogelijk is, maar dit blijkt op korte termijn niet mogelijk. Als overbrugging is daarom gekozen voor een proef met NS/ÖBB inclusief subsidiering van maximaal het netto financieel effect.
Wat is de specifieke motivatie geweest voor de keuze van de vervoerders die mee zijn genomen in het onderzoek van de Rebel Groep?
Rebel heeft in haar marktonderzoek gebruik gemaakt van een selectie van partijen. Deze selectie is tot stand gekomen op basis van een marktanalyse waarmee de meest waarschijnlijke partijen die een nachttrein naar Nederland zouden kunnen/willen exploiteren in dit onderzoek betrokken zijn. Daarvoor is gekeken naar welke partijen in Nederland of buurlanden actief zijn, of zij signalen hebben afgegeven de Nederlandse markt te willen bedienen en of zij actief zijn op een (inter)nationale «open toegang markt». Daarbij is zorggedragen dat zowel partijen die al nachttreinen rijden in Europa, als nationale vervoerders, als nieuwe toetreders en bestaande commerciële vervoerders zijn gesproken. De selectie is daarmee niet uitputtend, maar wel representatief, zodat de conclusies van het rapport een goed beeld schetsen van de huidige markt.
In hoeverre kan er gesproken worden van een compleet onderzoek als een aanzienlijk aantal partijen hier niet bij betrokken is geweest, daar in het onderzoek wordt gesteld dat «de scope en tijdspanne van het onderzoek maakt dat wij geen uitputtend marktonderzoek uitgevoerd hebben»?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u de noodzaak van subsidie voorafgaand aan uw besluit op enige manier objectief laten toetsen? En waarom is er gekozen voor de herintroductie van de nachttrein in zee te gaan met de enige partij die stelt dat subsidie noodzakelijk is?
In eerdere brieven aan uw Kamer over dit onderwerp4 zijn de ambities geschetst ten aanzien van het internationaal spoorvervoer voor reizigers en de nachttrein in het bijzonder. Ook is aangegeven dat met partijen het gesprek gevoerd werd over dit onderwerp en meer specifiek het gesprek met NS/ÖBB en het door hen ingebrachte voorstel. Desondanks hebben andere partijen geen concrete plannen aangeboden voor het herintroduceren van de nachttrein in Nederland, met of zonder subsidie. Bij de nadere uitwerking van de afspraken met NS wordt ook geborgd dat de uiteindelijke subsidiering nooit meer zal bedragen dan het netto financieel effect. Dat is immers onder de concessie niet toegestaan als gevolg van de Europese PSO-verordening. Oftewel, als het exploitatietekort kleiner blijkt dan verwacht, zal ook minder subsidie gegeven worden.
Indien subsidie noodzakelijk wordt geacht, zou dan niet gekozen moeten worden voor de laagst mogelijke subsidie? Heeft u andere vervoerders gevraagd of zij voor eenzelfde of een lager subsidiebedrag bereid zijn een nachttrein aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn beantwoording van de vragen 3, 5, 7 en 9.
Het bericht dat Breda willens en wetens in strijd met de wet voorwaarden verbindt aan het afgeven van een briefadres |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Breda willens en wetens in strijd met de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) voorwaarden verbindt aan het afgeven van een briefadres?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat ook in afwachting van de in voorbereiding zijnde aangescherpte wet, gemeenten vanuit de Wet BRP de plicht hebben tot inschrijving?2
Ja, de plicht van gemeenten tot inschrijving is al opgenomen in de Wet BRP. Met de wetswijziging die in gang gezet is, wordt alleen geëxpliciteerd dat gemeenten verplicht zijn een burger ambtshalve te registreren op een briefadres indien betrokkene geen woonadres heeft en zelf ook geen aangifte doet of kan doen van een briefadres.
Is Breda naar uw mening ook één van de gemeenten die de regels onjuist hanteert, evenals u dat eerder constateerde bij onder andere Rotterdam, Weert en Vlissingen?3
Breda kiest er naar eigen zeggen bewust voor om een kleine groep zorg mijdende daklozen dichtbij en in beeld te houden door de inschrijving in de BRP aan te houden. Hoe goed bedoeld ook, aanhouden van inschrijving om die reden is niet toegestaan. De wet kent op dit onderwerp een dwingend regime waarvan niet bij beleidsregel mag worden afgeweken. Beleidsregels en/of interne werkafspraken mogen het recht (en plicht) van inschrijving zelf niet aantasten.
Bent u bereid om Breda aan te spreken op het stellen van bovenwettelijke eisen bij het afgeven van een briefadres, zoals u dat eerder deed bij andere gemeenten?
Ik heb de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens contact laten opnemen met de gemeente Breda. Daarnaast heb ik de gemeente Breda er per brief op gewezen dat zij handelen in strijd met de wet.
Het bericht ‘Protestmars in Beverwijk om geweld jongerenbende’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Protestmars in Beverwijk om geweld jongerenbende»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de problematiek rondom de zogenoemde Pilotenbende in de Pilotenbuurt van Beverwijk?
Ja.
Kunt u aangeven hoe lang de problematiek rondom de Pilotenbende in Beverwijk al speelt en wat de situatie exact is?
Sinds het najaar van 2018 is er in Beverwijk overlast door vandalisme, bedreigingen en intimidatie door een groep jeugdigen. De groep jeugdigen wordt in de media de Pilotenbende genoemd naar de wijk Pilotenbuurt. Hier staat de school waar de eerste incidenten plaats hebben gevonden. Inmiddels staat de problematiek echter los van de Pilotenwijk en komen de 60 tot 80 jongeren uit zowel Beverwijk als Heemskerk.
Dit kabinet zet in op de zorg voor een veilige woonomgeving en het bestrijden van overlast. Het is dan ook buitengewoon kwalijk en onacceptabel dat buurtgenoten erg veel last ervaren van het gedrag van deze jongeren. De vernielingen, bedreigingen en intimidatie zorgen voor een onveilige woonomgeving en dit is onwenselijk.
De gemeente heeft mij aangegeven dat zij alle mogelijke middelen hebben ingezet om de jongeren aan te pakken. Er zijn camera’s geplaatst, er is een samenscholingsverbod ingesteld en er zijn gebieds- en contactverboden opgelegd.
Ook de politie en het Openbaar Ministerie hebben tegen de jongeren opgetreden. Er is extra handhaving ingezet en er is vervolging ingesteld. Met als resultaat dat de overlast is verminderd, maar nog niet voorbij is. De gemeente Beverwijk, Heemskerk, de politie en het OM blijven zich inzetten om de overlast zo snel mogelijk te beëindigen.
Bent u het eens met de mening dat het onacceptabel is dat tientallen jongeren, al langere tijd, beroofd en mishandeld worden door deze bende en dat omwonenden hun kinderen ‘s avonds niet meer over straat durven te laten gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven waar het aan ligt dat de politie in Beverwijk aangeeft moeite te hebben met de aanpak van de Pilotenbende en hoe dit opgelost kan worden?
Ik heb van de korpschef begrepen dat het in de media geschetste beeld niet wordt herkend door de politie. De politie heeft meerdere verdachten – waaronder een aantal jeugdigen – opgespoord en hun dossier overgedragen aan het openbaar ministerie. Een deel van deze verdachten is inmiddels veroordeeld of wordt vervolgd. De politie blijft aangiften en meldingen van strafbare feiten en overlast onderzoeken.
Daarnaast zet de politie actief in op de ondersteuning en begeleiding van het burgerparticipatie initiatief dat in het kader van extra toezicht in de wijk is opgezet. De politie werkt daarbij samen met (o.a. handhavers van) de gemeente Beverwijk en het openbaar ministerie.
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de burgemeester van Beverwijk voor meer ondersteuning? Zo ja, welke acties heeft u hier concreet op ondernomen? Zo nee, bent u bereid om contact op te nemen met de burgemeester van Beverwijk om te kijken op welke manier ervoor gezorgd kan worden dat inwoners van Beverwijk zich weer vrij en veilig kunnen bewegen in hun eigen buurt?
Op dit moment doen zowel de politie als de gemeente er alles aan om de intimidaties, vernielingen en bedreigingen tegen te gaan. Hoewel het hier om een lokale verantwoordelijkheid gaat van de lokale driehoek, vindt er reeds overleg plaats tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de gemeente Beverwijk over hulp bij de verdere aanpak. Zoals gezegd wordt er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat de inwoners van Beverwijk zich weer veilig kunnen bewegen in hun eigen buurt.
Bent u van mening dat een integrale persoonsgerichte daderaanpak, zoals bijvoorbeeld het Top600 programma zoals we kennen uit Amsterdam, hier een bijdrage kan leveren? Zo ja, hoe kan een dergelijk programma met spoed opgezet worden in de Pilotenbuurt in Beverwijk? Zo nee, waarom niet en wat zijn volgens u dan opties voor Beverwijk?
De problematiek rondom de jongeren, die vaak minderjarig zijn, dient in een groter verband gezien te worden en heeft ook te maken met de sociale omgeving waarin de jongeren zich bevinden. In Beverwijk is daarom reeds een integrale, dadergerichte aanpak van kracht zoals de Top600 uit Amsterdam.
In samenwerking met de gemeente Heemskerk wordt er gebruik gemaakt van een persoonsgerichte aanpak waarbij de daders en de families van de daders in beeld zijn. In het kader van deze aanpak zet de gemeente in op een sociale aanpak in samenwerking met lokale partners, zoals het Veiligheidshuis en de scholen, en is er een meldpunt jeugdoverlast ingesteld.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden gezien de onhoudbare situatie voor veel inwoners van de Pilotenbuurt in Beverwijk?
Ja.
De (on)toegankelijkheid van speeltuinen voor kinderen met een beperking |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gehandicapt kind moet ook mee kunnen spelen»?1
Ja.
Herinnert u zich de toezegging die u deed tijdens het algemeen overleg Gehandicaptenbeleid / Fokuswonen / Doelgroepenvervoer / Valys op 24 mei 2018, dat u zich hard zou maken zodat de helft van de gemeenten een toegankelijke speeltuin zou hebben?2
Ik heb in dat debat toegezegd dat ik graag met gemeenten in gesprek zou gaan over hoe zij ervoor kunnen zorgen dat meer gestimuleerd wordt dat kinderen met een beperking mee kunnen doen in een speeltuin. Ik heb daarbij aangegeven dat gemeenten lokale inclusieagenda’s hebben of daaraan werken, waarmee invulling wordt gegeven aan de lokale implementatie van het VN-verdrag en dat spelen daarin een plek hoort te hebben.
Hoeveel procent van de Nederlandse gemeenten heeft op dit moment een toegankelijke speeltuin? Hoe groot was dat percentage eind 2017 en eind 2018?
Cijfers hierover zijn niet (landelijk) beschikbaar.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan uw toezegging tijdens het eerder genoemde algemeen overleg?
Welke extra stappen gaat u zetten nu uit het bericht blijkt dat meer nodig is om de ambities te realiseren, temeer nu de schrijvers van het bericht ervoor pleiten dat uiterlijk in 2025 in alle gemeenten zeker één inclusieve speeltuin is waar ook kinderen met een beperking kunnen spelen? Bent u bereid de Kamer over deze geïntensiveerde aanpak te informeren?
De gevolgen van het cao-akkoord VVT voor de continuïteit van zorg |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
In hoeverre verwacht u dat thuiszorgorganisaties in de financiële problemen kunnen komen of zelfs failliet kunnen gaan ten gevolge van het cao-akkoord in de sector VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg)?1 2
In het kader van het OVA-convenant kijkt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op hoofdlijnen of cao-afspraken meerjarig binnen de (raming van de) overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) passen. Dit vanwege het risico dat cao-afspraken anders ten koste gaan van het voorzieningenniveau. Voor de recente cao-afspraken tussen Actiz en de bonden heb ik becijferd dat dit het past.
Voor wat betreft de precieze invulling van de afspraken is het aan cao-partijen om hierover te onderhandelen. Ik ga ervanuit dat zij uiteindelijk samen tot een evenwichtig eindresultaat komen en tevens de betaalbaarheid van de gemaakte afspraken zullen wegen. Dat laat onverlet dat er altijd zorgorganisaties kunnen zijn die in de financiële problemen komen door samenloop van omstandigheden.
Wat kunnen de gevolgen van het cao-akkoord zijn voor de medewerkers van kleinere thuiszorgorganisaties, wanneer het cao-akkoord algemeen verbindend wordt verklaard?
Indien de afspraken worden vastgelegd in een cao kunnen cao-partijen verzoeken cao-bepalingen algemeen verbindend te verklaren. Door algemeenverbindendverklaring (avv) gaan de cao-bepalingen gelden voor alle werkgevers en werknemers die vallen onder de werkingssfeer van de cao. De avv’de afspraken uit de cao – bijvoorbeeld met betrekking tot salarisverhogingen en meer en grotere vaste contracten – zouden dan ook gaan gelden voor medewerkers van thuiszorgorganisaties die niet rechtstreeks, door middel van lidmaatschap van een werkgeversorganisatie, aan de cao zijn gebonden.
Voor welk deel van de verplegenden en verzorgenden geldt dat zij werken bij kleinere zorgorganisaties, die naar de mening van brancheorganisatie Zorgthuisnl in de problemen gaan komen?3
Ik beschik niet over informatie over het aandeel van de verplegenden en verzorgenden dat werkt bij kleinere organisaties, die naar mening van brancheorganisatie Zorgthuisnl in de problemen gaan komen.
Op welke manier kunnen werkgevers volgens u de 0.93% hogere loonkosten ten gevolge van het naar voren halen van de dertiende maand, gaan opvangen? Voor welke organisaties verwacht u dat zij dit niet kunnen opvangen?
Het is aan organisaties zelf om te bezien hoe zij binnen hun bedrijfsvoering het eerder verhogen van het opbouwpercentage van de eindejaarsuitkering financieel kunnen opvangen. Ik heb geen zicht op welke organisaties dit niet zouden kunnen opvangen.
Denkt u ook dat het nodig zal zijn extra geld beschikbaar te stellen om de continuïteit van thuiszorg te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om op grond van de recent gesloten nieuwe cao VVT te veronderstellen dat de continuïteit van de thuiszorg op dit moment in het geding is. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1 en 4.
Bent u bereid indien nodig extra geld beschikbaar te stellen om continuïteit van de thuiszorg te garanderen? Zo ja, wanneer geeft u hier duidelijkheid over? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 5, zie ik geen reden om te veronderstellen dat de continuïteit van de thuiszorg op dit moment in het geding is. Indien continuïteit van ondersteuning op grond van de Wmo 2015 op enig moment in het geding komt, is het primair aan gemeenten om in te grijpen. Zij dienen op grond van de Wmo 2015 zorg te dragen voor continuïteit van zorg.
In onze Kamerbrief over de doorontwikkeling van het beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen4 heb ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beschreven in welke gevallen wij een rol voor onszelf zien bij zorginstellingen in financiële problemen. Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering en de inkopende partijen (bij de Wmo 2015 zijn dat de gemeenten) hebben zorgplicht. Als een aanbieder financiële problemen heeft moet hij samen met de gemeente en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Bemoeienis vanuit VWS is daarbij normaal gesproken niet nodig en niet aan de orde. Wanneer het echter gaat om een aanbieder waarvan het wegvallen grote maatschappelijke impact zou hebben, en partijen er niet in slagen om tot een passende oplossing te komen, dan kan regie vanuit VWS nodig zijn. Wij roepen iedereen dan aan tafel en spreken hen aan op hun verantwoordelijkheid. Zo nodig kunnen we partijen ondersteunen bij het opstellen van een herstructureringsplan of een plan voor gecontroleerde overdracht van zorg aan andere aanbieders. In zeer uitzonderlijke situaties, en onder strikte voorwaarden, kunnen wij ook een financiële bijdrage leveren aan de uitvoering van dat plan. Van zo’n situatie kan sprake zijn als:
De continuïteit van cruciale zorg in het geding is of als er acute risico’s dreigen voor de kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg, én
Partijen de problemen niet redelijkerwijs zelf kunnen oplossen, én
Andere ondersteuning vanuit VWS onvoldoende soelaas biedt.
Zoals hierboven ook aangegeven is van dit alles op dit moment geen sprake. Coördinatie of financiële steun door VWS zijn dan ook niet aan de orde.
Kunt u c.q. kunnen gemeenten de benodigde (thuis)zorg continueren als organisaties daadwerkelijk «omvallen» en bent u bereid in dezen een coördinerende rol te vervullen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat na inwerkingtreding van de nieuwe cao de AmvB (algemene maatregel van bestuur) reële prijs Wmo 2015 onverkort wordt toegepast (zodat de overeengekomen loonsverhogingen in de tarieven worden doorvertaald), gelet ook op de penibele financiële positie waarin veel gemeenten verkeren?
De AMvB reële prijs Wmo 2015 is in juni 2017 in werking getreden. Gemeenten die voor het leveren van een voorziening door een aanbieder na 1 juni 2017 een aankondiging van een overheidsopdracht in het kader van de Wmo 2015 hebben gedaan, moesten daarbij de AMvB reële prijs Wmo 2015 toepassen. Om gemeenten en aanbieders te ondersteunen bij de implementatie van de AMvB reële prijs is eind 2017 een regiegroep reële prijs in het leven geroepen. Deze regiegroep heeft tot eind 2018 diverse ondersteunende producten voor gemeenten en aanbieders vervaardigd. Tevens zijn vanuit de regiegroep in die periode diverse signalen van vermeende onjuiste toepassing van de AMvB reële prijs onderzocht. De eindrapportage van de bij de regiegroep betrokken onafhankelijke deskundige heb ik uw Kamer op 24 juni 2019 toegestuurd.5 Met de werkzaamheden die vanuit de regiegroep reële prijs zijn uitgevoerd, is stevig geïnvesteerd in een zorgvuldige invoering van de AMvB reële prijs.
Het is nu aan gemeenten om zorgvuldig uitvoering (te blijven) geven aan de AMvB reële prijs. Indien er een twijfels ontstaan over een juiste toepassing van de AMvB reële prijs is het primair aan de gemeenteraad om haar controlerende rol te pakken. In het geval dat een gemeente en een aanbieder niet tot overeenstemming komen over een vraagstuk ten aanzien van de uitvoering van de AMvB reële prijs, kan men zich in gezamenlijkheid wenden tot de Geschillencommissie Sociaal Domein.
Om breed te bezien hoe de AMvB reële prijs wordt uitgevoerd en welke effecten de toepassing van de AMvB reële prijs heeft, laat ik een meerjarig evaluatieonderzoek uitvoeren. De eerste rapportage vanuit dit evaluatieonderzoek heb ik uw Kamer op 24 juni 2019 toegestuurd.6 De tweede rapportage vanuit dit onderzoek verwacht ik uw Kamer in januari 2020 te kunnen toesturen. De eindrapportage vanuit het onderzoek wordt in het tweede kwartaal van 2020 opgeleverd.
De patiëntenstop van Zilveren Kruis-verzekerden bij ziekenhuisgroep ZGT |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Patiëntenstop ZGT Almelo en Hengelo voor patiënten Zilveren Kruis»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «MST Enschede heeft geen ruimte voor extra patiënten van Zilveren Kruis»?2
Ja.
Wat betekent dit voor de patiënten van Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) die verzekerd zijn bij Zilveren Kruis?
Dit betekent dat patiënten die bij Zilveren Kruis verzekerd zijn en die zich tussen 14 oktober en 31 december 2019 melden bij ZGT met een nieuwe electieve, planbare zorgvraag worden doorverwezen naar Zilveren Kruis voor zorgbemiddeling. Er wordt dan in overleg met de verzekerde een alternatieve zorgaanbieder gezocht, die de benodigde zorg kan leveren binnen de Treeknorm. Dit kan soms betekenen dat de reistijd voor verzekerden beperkt toeneemt.
Deze tijdelijke, remmende maatregel is in afstemming met Zilveren Kruis tot stand gekomen. Patiënten die reeds in behandeling zijn bij ZGT kunnen gewoon terecht bij het ziekenhuis. Acute zorg en geboortezorg zijn uitgezonderd van deze maatregel en ook verzekerden met een restitutiepolis kunnen bij ZGT terecht.
Vindt u het ook onwenselijk dat patiënten die verzekerd zijn bij Zilveren Kruis niet langer terecht kunnen bij ZGT? Kunt u een toelichting geven?
Nee, dat vind ik niet onwenselijk. Bij de beantwoording van eerdere Kamervragen3 en in een commissiebrief4 heb ik aangegeven dit te zien al onderdeel van het normale proces. Ik vind het goed dat zorgverzekeraars afspraken maken met ziekenhuizen over de inhoud van zorg, maar ook over de kosten. ZGT en Zilveren Kruis hebben geconstateerd dat de zorgvraag groter is dan de afspraken die gemaakt zijn, en gezamenlijk besloten tot een patiëntenstop over te gaan. Dat leidt ertoe dat de zorg betaalbaar blijft. Zolang de patiënt maar goed geïnformeerd is en zorg krijgt.
Voor alle duidelijkheid, het gaat dus niet om alle verzekerden, maar om Zilveren Kruis verzekerden die tussen 14 oktober en 31 december 2019 worden doorverwezen met een nieuwe electieve zorgvraag.
Vindt u het ook oneerlijk dat dit zal leiden tot extra wachttijden voor patiënten die verzekerd zijn bij Zilveren Kruis? Kunt u een toelichting geven?
Ook bij een dergelijke maatregel geldt nog steeds de zorgplicht en proberen partijen binnen de Treeknormen te blijven. Zilveren Kruis heeft aangegeven er naar te streven om te voldoen aan de normen voor wachttijden.
Wat kunt u doen voor de gedupeerde patiënten die verzekerd zijn bij Zilveren Kruis?
Ik ben het niet eens met de stelling dat patiënten gedupeerd zijn. Dit is onderdeel van de polis die ze hebben afgesloten. Natuurlijk is het van groot belang dat verzekerden met een nieuwe niet-spoedeisende zorgvraag worden doorverwezen naar Zilveren Kruis voor zorgbemiddeling. Zilveren Kruis zoekt dan in overleg met de verzekerde naar een alternatieve zorgaanbieder, die de benodigde zorg kan leveren binnen de Treeknorm.
Hoe vindt u het dat de gedupeerde patiënten die verzekerd zijn bij Zilveren Kruis niet kunnen worden overgenomen door Medisch Spectrum Twente (MST) Enschede? Waar kunnen patiënten dan terecht?
Dit is niet helemaal correct. Zilveren Kruis heeft met MST Enschede een overeenkomst in 2019 en deze overeenkomst bevat een zogenoemde «doorleverplicht» voor patiënten uit het eigen adherentiegebied. MST heeft aangegeven voor alle patiënten beschikbaar te zijn vanuit hun regionale functie. MST merkt wel dat patiënten die anders naar ZGT waren gegaan, zich nu bij hen melden. MST is bezig het aantal patiënten waar het om gaat, in kaart te brengen. MST en Zilveren Kruis zijn hierover in constructief overleg.
Welke gevolgen heeft dit voor de kwaliteit van de zorg voor deze patiënten die zijn verzekerd bij Zilveren Kruis?
In sommige gevallen kan de reistijd voor verzekerden beperkt toenemen. De kwaliteit en veiligheid van zorg is niet in het geding, omdat er voldoende zorgaanbieders in de omgeving van Almelo en Hengelo zijn die voldoen aan de kwaliteitseisen.
Bent u bereid om met ZGT en MST in gesprek te gaan om op zoek te gaan naar een andere oplossing waarbij patiënten niet gedupeerd worden? Zo ja, op welke termijn verwacht u met het ziekenhuis in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik bij eerdere casussen al heb aangegeven is dit een zaak tussen partijen. Hierbij houd ik de situatie wel in de gaten en laat mij informeren door de betrokken ziekenhuizen en verzekeraar. De NZa kijkt daarbij of aan de zorgplicht wordt voldaan.
Maakt u zich zorgen over het vaker voorkomen van patiëntenstops voor bepaalde groepen verzekerden, aangezien dit niet de eerste groep patiënten is die te maken krijgt met een patiëntenstop en verzekerden van VGZ eerder hetzelfde lot troffen bij het Ikazia Ziekenhuis in Rotterdam en Zuyderland Ziekenhuis in Sittard en Geleen? Hoe gaat u dat voorkomen?
Ik maak me niet direct zorgen, maar ben wel waakzaam. Ik houd goed in de gaten wat er gebeurt als er een omzetplafond wordt bereikt en er patiëntenstops ontstaan. Het is inderdaad dit jaar al een paar keer gebeurd, het kan nog vaker voorkomen en in het verleden is het al vele malen voorgekomen. Voor mij staat het belang van de patiënt voorop. Deze moet weten wat voor polis hij of zij heeft afgesloten en moet goed bemiddeld worden als een dergelijke situatie zich voordoet.
Het bericht 'Burgemeesters op de bres voor kortebaandraverijen' |
|
Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Burgemeesters op de bres voor kortebaandraverijen»?1
Ja.
Hoeveel kortebaandraverijen zijn er in Nederland? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen tien jaar over de ontwikkeling van het aantal kortebaandraverijen in Nederland?
De Bond van Harddraverijverenigingen en -Stichtingen in Nederland (hierna Kortebaanbond) behartigt de belangen van alle organisaties van zogenoemde kortebaandraverijen: drafwedstrijden over een sprintafstand van circa 300 meter, veelal gehouden op een speciaal afgezet en ingericht stuk openbare weg. Er vinden verdeeld over Nederland jaarlijks circa 28 kortebaandraverijen plaats, vaak als onderdeel van een groter programma (feestweek, dorpsfeest en dergelijke). Wij beschikken niet over het gevraagde overzicht van de ontwikkelingen in de afgelopen tien jaar.
Hoeveel van deze kortebaandraverijen zijn immaterieel erfgoed? Bent u zich ervan bewust dat kortebaandraverijen belangrijk zijn voor het behouden van de waarden en functies voor de betrokken gemeenschap? Zo nee, waarom niet?
De draverijen in Stompwijk, Medemblik en Voorschoten zijn opgenomen in de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed in Nederland. Meer aanvragen zijn in voorbereiding.2 Het kabinet is zich bewust van de waarde van immaterieel erfgoed voor de gemeenschap en voert een actief beleid in het op eigentijdse wijze behouden en ontwikkelen ervan. Het samenstellen van een inventaris immaterieel erfgoed is een verplichting van het Unesco-verdrag inzake de bescherming van immaterieel cultureel erfgoed, waarvan Nederland partij is. Dat iets op de inventaris is opgenomen wil zeggen dat de erfgoedgemeenschap de cultuuruiting erkent als immaterieel erfgoed en de kennis en vaardigheden die erbij horen wil doorgeven aan volgende generaties. Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland beheert de inventaris. De inventaris komt via een bottom up procedure tot stand en is van, voor en door het veld van de erfgoedgemeenschappen.
Deelt u de mening dat de kortebaandraverijen omwille van deze wetswijziging niet mogen omvallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Aan deze vraag ligt de veronderstelling ten grondslag dat de inkomsten van de organisaties van de jaarlijkse 28 kortebaandraverijen zozeer worden aangetast door deze wetswijziging dat het niet meer mogelijk zal zijn om deze draverijen te organiseren. De wetswijziging zal naar verwachting op een indirecte wijze een daling van de inkomsten tot gevolg hebben die per organisatie verschillend kan uitpakken.
Hoe zijn de gesprekken met de kortebaandraverij verlopen die u tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 20192 heeft toegezegd en waarover u de Kamer voor 1 april zou informeren? Hoeveel gesprekken hebben er plaatsgevonden en wat waren de uitkomsten van de gesprekken?
Ik heb de Kamer over deze gesprekken geïnformeerd in mijn brief van 4 april 2019.4 Er hebben, ook daarna, verschillende gesprekken plaatsgevonden zowel tussen de NDR, de Kortebaanbond en ZE-Betting en de drie meestbetrokken ministeries (Financiën, VWS en Justitie en Veiligheid) als van de NDR met NOC*NSF. In deze gesprekken komen verschillende aspecten aan de orde zoals de hoogte van de verplichte afdracht en de route en hoogte van een eventuele compensatie. Deze gesprekken zijn nog niet afgerond. Inzet is om de budgettaire inpassing van een compensatie in de voorjaarsnotabesluitvorming te regelen. Daarmee is nog voldoende tijd tot de inwerkingtreding van de wijzigingen in de kansspelbelasting naar verwachting per 1 januari 2021. Ook de sector heeft nog tijd om zich hierop aan te passen.
Bent u op de hoogte van de negatieve neveneffecten van de Wet Kansspelen op afstand (Wet KOA) op het voortbestaan van de op vrijwilligers draaiende organisaties van kortebaandraverijen?
Ja.
Klopt het dat de kortebaandraverijsector al voor de invoering van de wet KOA bij u aan de bel trok over mogelijk desastreuze gevolgen voor de sector? Zo ja, wat heeft u met deze zorgen gedaan? En op welke manier heeft u bepaalde zorgen bij de sector weg kunnen nemen? Zo nee, hoe verklaart u dan de signalen die hierover zijn ontvangen?
De Kortebaanbond heeft zich in het najaar 2018 gemeld vanwege de zorg over de gevolgen van het wetsvoorstel Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen en met het oog op mogelijke compensatie. Deze bond is direct uitgenodigd om deel te nemen aan de lopende gesprekken met ZE-betting (voorheen: Sportech/Runnerz) en de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport (NDR) met de meestbetrokken ministeries.
Kloppen de berichten dat de enige aanbieder van weddenschappen op kortebaandraverijen, Runnerz, twijfelt over het blijven aanbieden van deze weddenschappen? Zo ja, bent u in gesprek met Runnerz en op welke manier zet u zich in voor het voortbestaan van de kortebaandraverij in Nederland? Zo nee, waarom is dit niet het geval?
In de gesprekken met ZE-betting, de NDR en de Kortebaanbond is dit ook wel aan de orde gekomen. In de reactie van ZE-Betting en van de Kortebaanbond in de internetconsultatie op de ontwerpRegeling kansspelen op afstand en Uitvoeringsregeling kansspelen is hierover niets opgemerkt.
Wat zijn de consequenties als er geen oplossing komt voor de sector?
De jaarlijkse begroting – de hoogte van de inkomsten en uitgaven – is (sterk) verschillend per organisatie van een kortebaandraverij. De afdrachten van ZE-Betting aan de Kortebaanbond zijn een deel van de inkomsten van de organisaties van de 28 kortebaandraverijen, naast sponsorwerving, contributies van verenigingsleden en in sommige gevallen entree- of pachtgelden. Van deze inkomsten worden betaald prijzengeld en reisvergoedingen voor deelnemers, fokpremies, de kosten van het inhuren van de NDR voor wedstrijdleiding en toezicht op de integriteit van de sport, maar daarnaast ook voor de fysieke inrichting van de wedstrijdvoorzieningen zoals baanaanleg, afzettingen en wegomleidingen die men aan de lokale overheid verplicht is op grond van verleende vergunningen en tal van andere kosten die specifiek samenhangen met de inrichting van een tijdelijke sportaccommodatie op een afgezet stuk openbare weg.
Toeschouwers hebben de gelegenheid een gokje te wagen op de prestaties in de kortebaandraverij. De wetswijziging zal vermoedelijk in lagere afdrachten uitmonden waardoor organisaties op zoek moeten naar mogelijkheden om andere inkomsten te verhogen of uitgaven te verlagen. Van de inzetten op de weddenschappen op kortebaandraverijen wordt nu circa 75% uitgekeerd aan de spelers.5 Een lager uitkeringspercentage dan 75 zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat onder de streep voldoende resteert voor het op peil houden van de afdrachten.
Daarnaast geldt, zoals vermeld in het antwoord op vraag 5, dat de gesprekken over de route en hoogte van mogelijke compensatie nog niet zijn afgerond.
Bent u bereid zich maximaal in te spannen om te komen tot een werkbare oplossing met betrekking tot het voortbestaan van de sector?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt implementatie op 1 juli 2020 van de Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen, zoals werd verwacht in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel3, gehaald?
Nee. De implementatie van de Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen is te verwachten per 1 januari 2021.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden en voor het eerste wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2020 op 28 oktober?
Aan dit verzoek is voor zover mogelijk voldaan. Verzending van de antwoorden voor het eerste wetgevingsoverleg is niet mogelijk gebleken.
Leegloop en braindrain in Oost-Europa |
|
Jasper van Dijk , Eppo Bruins (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de waarschuwing in het rapport van de Wereldbank dat het vertrek van hoger opgeleiden de economische ontwikkeling van een flink aantal Europese landen bedreigt?1
In het rapport wijst de Wereldbank op leegloop en braindrain als een nadelig effect van arbeidsmigratie. Tegelijkertijd wijst de Wereldbank er op dat het vergemakkelijken van migratie een van de meest effectieve instrumenten is om armoede en ongelijkheid in de wereld te bestrijden. Om die reden noemt de Wereldbank het grote belang van passende flankerende maatregelen bij arbeidsmigratie, zowel in de landen van herkomst als in de landen van bestemming.
Als bepaalde landen gedurende langdurige periodes last hebben van emigratie en verlies van geschoolde arbeid is er volgens de Wereldbank meestal sprake van structurele onderliggende problemen. Het lost dan weinig op om migratie te beperken. De remedie zal eerder gezocht moeten worden in het verbeteren van de governance en het versterken van de publieke instituties in de landen van herkomst.
Deelt u de mening dat (grootschalige) emigratie landen sociaaleconomisch en maatschappelijk kan ontwrichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat rijke landen profiteren van de investeringen van armere landen in de opleiding van hun mensen, wanneer deze na hun opleiding naar de rijkere landen vertrekken?
Het vrij verkeer van werknemers en hun familie is een fundamenteel recht in de Europese Unie, en ook de Wereldbank wijst er op dat het beperken van vormen van migratie geen antwoord is op de problemen waarmee sommige lidstaten te maken hebben. Lidstaten, maar uiteraard ook landen van buiten de EU, zijn vrij om hun eigen arbeidsmarktbeleid in te richten, en het zo voor hun eigen burgers aantrekkelijker te maken om te blijven. Het is van belang dat alle lidstaten zich structureel inzetten om de sociaaleconomische omstandigheden en levensomstandigheden van hun burgers te verbeteren.
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse (kennis)economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie en zijn essentieel voor de continuïteit in bepaalde sectoren.2 Dit geldt zowel voor hoog- als laagopgeleide arbeidsmigranten in verschillende sectoren. Zodoende profiteert Nederland van migranten die hierheen komen om te werken.
Dat laat onverlet dat we binnen de EU oog moeten hebben voor mogelijk nadelige gevolgen van arbeidsmigratie. De EU heeft dan ook omvangrijk programma’s om de economie te stimuleren in regio’s met een achterstand.
Bent u het ermee eens dat de meer welvarende West-Europese landen niet moeten meewerken aan het vertrek van werknemers wanneer in het land van oorsprong grote aantallen vacatures zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat onderneemt de EU tegen leegloop en braindrain in Oost-Europa? Deelt u de mening dat dit probleem bovenaan de agenda moet komen te staan?
Leegloop en braindrain zijn serieuze problemen die ook in EU-verband aandacht verdienen. Op dit moment bestaat er geen gecoördineerde Europese inzet op dit gebied, maar duidelijk is wel dat als braindrain in een groeiend aantal lidstaten als een ernstig probleem wordt gezien, ook op Europees niveau verkend moet worden hoe aan deze uitdaging het hoofd geboden kan worden. Het onderwerp staat regelmatig op de agenda en dat zal de aankomende tijd zo blijven. Lidstaten zouden elkaar hierin kunnen ondersteunen, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van incentives en programma’s om te bevorderen dat arbeidsmigranten naar het land van herkomst terugkeren. Ook de Wereldbank wijst hierop in zijn studie.
Erkent u dat, wanneer Noord-Macedonië en Albanië toetreden tot de EU, in die landen de leegloop eveneens zal toenemen?
In Noord-Macedonië en Albanië is momenteel sprake van een relatief grote uitstroom van veelal jonge mensen. De hervormingen die plaatsvinden in het kader van EU-integratie dragen bij aan de versterking van de instituties en economische ontwikkeling in Noord-Macedonië en Albanië. Het perspectief voor een toekomst in eigen land wordt hierdoor vergroot.
Juicht u het toe dat de bevolking van Roemenië, een van de armste landen van de EU, in 2018 kromp met 129.000 mensen, terwijl het aantal Roemenen tussen 2012 en 2018 in Italië toenam met 42%, in Nederland verdubbelde en in Duitsland verdriedubbelde?
Zoals hierboven al aangegeven is het vrij verkeer een fundamenteel recht en kent het ook grote voordelen. Arbeidsmobiliteit kan verschillende redenen hebben. Een belangrijke oorzaak van arbeidsmobiliteit is dat de sociaaleconomische verschillen tussen EU-lidstaten aanzienlijk zijn. Daarom vind ik het belangrijk dat de Europese Unie blijft inzetten op opwaartse sociaaleconomische convergentie om de veerkracht van de economieën van lidstaten, hun sociaaleconomische prestaties en hun leefomstandigheden te verbeteren, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief over de toekomst van de sociale dimensie van de EU.3
Daarnaast kunnen lidstaten met tekorten op de arbeidsmarkt als gevolg van vertrekkende arbeidskrachten, adequaat beleid ontwikkelen om het voor werknemers aantrekkelijker te maken in het land van herkomst te blijven.
In dit kader zal het kabinet inzetten op de versterking van het Europees Semester, onder meer door het gericht onderling vergelijken van de beleidsinspanningen (doelen, instrumenten en resultaten) van lidstaten («benchmarking») en vormen van beleidsintervisie tussen lidstaten («peer review»). Ook de effectieve benutting van de middelen uit de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen) zoals het Europees Sociaal Fonds kan een belangrijke bijdrage leveren aan opwaartse sociaaleconomische convergentie. Tevens draagt de inzet van het kabinet om de koppeling tussen het Europese Semester en de benutting van Europese middelen te versterken hieraan bij.
Erkent u dat het vrij verkeer van werknemers grote nadelen heeft als gevolg van de grote welvaartsverschillen tussen de EU-lidstaten? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 7.
Het fiscaal aftrekken van de kosten voor het telen van eigen cannabis |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eigen cannabis op voorschrift fiscaal aftrekbaar»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de kosten van eigen teelt cannabis aftrekbaar zijn als de cannabis door de dokter is voorgeschreven?
De uitspraak van de Hoge Raad is van de belastingkamer en ziet op de aftrekbaarheid van uitgaven voor specifieke zorgkosten. In deze zaak was de vraag aan de orde of de cannabis op voorschrift van een arts was verstrekt. Dit voorschrift is een voorwaarde om een farmaceutisch hulpmiddel in aftrek te kunnen brengen. Bij deze fiscale vraag is een oordeel omtrent de legaliteit van de cannabis in kwestie als zodanig niet aan de orde.
De Wet inkomstenbelasting 2001 heeft als kader (art. 6.17, eerste lid, onderdeel c) dat farmaceutische hulpmiddelen die op voorschrift van een arts worden verstrekt aftrekbaar zijn als specifieke zorgkosten. In deze zaak staat vast dat de arts had geconstateerd dat zijn patiënt, die lijdt aan de ziekte van Crohn, geen baat had bij via de apotheek te verstrekken medicinale cannabis en dat deze arts had ingestemd met het gebruik van door de patiënt zelf gekweekte cannabis. Daarmee was in ieder geval aan de voorwaarde «op voorschrift van een arts» voldaan.
Zoals ik in antwoorden op eerder gestelde Kamervragen2 over dit onderwerp heb aangegeven is verstrekking van medicinale cannabis via de apotheek bijna altijd toereikend. In zoverre is in deze zaak sprake van een uitzonderingssituatie.
De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat het begrip «verstrekt» een verdergaande betekenis heeft dan dat het farmaceutische hulpmiddel voorgeschreven is door een arts. De Belastingdienst zal, zoals het gebruikelijk is te doen, vanaf de datum van de uitspraak van de Hoge Raad deze wetsuitleg van de Hoge Raad toepassen voor de kosten van zelfgekweekte cannabis voor medicinale doeleinden.
Wat zijn de consequenties van deze uitspraak voor het huidige beleid rondom de thuiskweek van cannabis?
De uitspraak van de Hoge Raad betreft zoals aangegeven een fiscale kwestie en geen strafzaak. Om die reden heeft deze uitspraak geen gevolgen voor het strafvorderlijk beleid ten aanzien van de teelt van cannabis.
Verder vind ik het belangrijk om te benadrukken dat cannabis die thuis geteeld wordt echt iets anders is dan medicinale cannabis. Het huidige beleid ten aanzien van medicinale cannabis verandert niet op grond van deze uitspraak.
Zoals ik ook in mijn eerdere antwoorden over medicinale cannabis heb aangegeven, kan het gebruik van cannabis, dat niet via de apotheek wordt verkregen, schadelijk zijn voor de gezondheid doordat het niet gecontroleerd is
geteeld en dus niet van constante en farmaceutische kwaliteit is. Daarnaast kan het een risico voor de gezondheid opleveren als een contra-indicatie niet wordt opgemerkt.
Medicinale cannabis is momenteel in vijf variëteiten beschikbaar. Elk van deze variëteiten is van constante en farmaceutische kwaliteit zodat de arts en patiënt er zeker van kunnen zijn dat de gebruikte variëteit steeds dezelfde inhoudsstoffen en sterkte bevat en vrij is van pesticiden en andere schadelijke stoffen. Het verstrekken via de apotheek is ook van belang om te controleren dat het niet intervenieert met eventuele andere geneesmiddelen die de patiënt gebruikt.
Cannabisolie mag iedere bereidingsapotheek in Nederland maken als magistrale bereiding. De apotheken die dit momenteel al doen, zijn in staat om alle soorten verhoudingen te bereiden die de arts, in overleg met de patiënt, voorschrijft.
Voor wat betreft de mogelijke consequenties van de uitspraak op het huidige beleid rondom thuis telen van cannabis verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoe staat deze uitspraak van de Hoge Raad in verhouding tot het gegeven dat thuis gekweekte cannabisplanten voor medicinale doeleinden door de politie na meldingen of tips nog vaak geruimd worden?
De uitspraak van de Hoge Raad verandert niets aan het feit dat het telen van cannabis op grond van de Opiumwet is verboden. Van «thuis telen voor medicinale doeleinden» kan binnen het kader van de Opiumwet geen sprake zijn. Het telen voor medicinale doeleinden kan alleen als daartoe een ontheffing is verleend door de Minister van VWS. Dat is bij thuisteelt niet het geval. Bezit, handel, verkoop en productie van cannabis is strafbaar. Echter, binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM), worden vijf planten of minder gezien als een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik en wordt er in principe niet vervolgd. Als de politie al dan niet bij toeval vijf of minder planten aantreft zal de politie deze planten in de regel wel in beslag nemen. De uiteindelijke beslissing om in een zaak al dan niet te vervolgen is aan de officier van justitie.
Bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak lokale driehoeken op te roepen af te spreken niet te handhaven bij maximaal 5 cannabisplanten als er een doktersverklaring aanwezig is?
Ik zie geen aanleiding om een dergelijke oproep te doen. Het is aan de lokale driehoeken om prioriteiten te stellen in de opsporing en vervolging, ook als het gaat om handhaving van de Opiumwet. Zij doen dit binnen de landelijke richtlijnen die worden gegeven door de Aanwijzing Opiumwet en de richtlijn Strafvervolging Opiumwet. Ook kan de driehoek afspraken maken over de inzet van bestuursrechtelijke instrumenten, zoals 13b Opiumwet. Het is niet aan mij om op te treden in deze lokale afspraken.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Bergkamp over onderzoek naar de werking van medicinale cannabis en de motie-Bergkamp over onderzoek onder kinderen met epilepsie?2
Het Bureau Medicinale Cannabis (BMC) heeft in overleg met mij een aantal onderzoeksvragen geformuleerd. ZonMW schrijft hiervoor een onderzoeksprogramma en de verwachting is dat ZonMW dit programma nog dit jaar openbaar maakt en (onderzoeks)instellingen zich kunnen inschrijven hiervoor.
Het kennis- en expertisecentrum SEIN heeft samen met BMC een onderzoeksvoorstel geschreven voor translationeel onderzoek naar het effect van cannabis op patiënten met een ernstige vorm van epilepsie. Het onderzoeksvoorstel is in de tweede beoordelingsronde afgevallen. Op dit moment zijn SEIN en BMC in overleg over de vervolgstappen om het onderzoek toch doorgang te laten vinden.
Racistische uiting bij de Universiteit Leiden |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van het Leidsch Dagblad waarin duidelijk wordt dat er opnieuw sprake is van racisme binnen de Universiteit Leiden?1
Ik ben bekend met het bericht.
Klopt het dat de Universiteit geen consequenties, anders dan «gesprekken» verbindt aan degenen die de racistische leus hebben opgetekend? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft de universiteit ondernomen om de daders op te sporen en welke consequenties heeft zij hen opgelegd?
De Universiteit Leiden heeft mij aangegeven diverse gesprekken te hebben gevoerd om de toedracht in beeld te krijgen. Uit deze gesprekken is een student naar voren gekomen die heeft verklaard verantwoordelijk te zijn geweest voor de tekst op het schrijfbord. Geconfronteerd met de consequenties van zijn actie, heeft de student spijt betuigd. Naast de gevoerde gesprekken zijn betrokken studieverenigingen en studenten verplicht gezamenlijk deel te nemen aan een trainingstraject dat dialoog, gedragsverandering en het bevorderen van een inclusieve leeromgeving als doel heeft.
Hoe verklaart u dat racisme nu voor de derde keer op rij de kop opsteekt bij deze universiteit? Wat heeft de universiteit in de tussentijd gedaan om dit tegen te gaan?
Het is zorgelijk dat deze en eerdere incidenten in korte tijd bij de Universiteit Leiden hebben plaatsgevonden. De Universiteit Leiden heeft aangegeven naar aanleiding van deze en van eerdere incidenten bij alle studenten en studieverenigingen inclusiviteit en omgangsvormen bespreekbaar te hebben gemaakt. Ter voorkoming van ontoelaatbaar gedrag is daarnaast na een eerder incident tijdens álle colleges voor studenten binnen de betrokken faculteit aandacht besteed aan omgangsvormen en gedragscodes. In deze gedragscodes is aandacht voor racisme en discriminatie. Daarnaast heeft de universiteit vertrouwenspersonen en een ombudsfunctionaris die aanspreekpunten zijn voor onder meer ongewenst gedrag. De universitaire «diversity officer» heeft als taak het bevorderen van diversiteit en een inclusieve leer- en werkomgeving. Tenslotte ontwikkelt de universiteit bij de campus in Den Haag een centraal punt waar studenten met vragen over inclusiviteit terecht kunnen en waar zij meldingen kunnen doen in geval van racisme en discriminatie.
Wat vindt u dat universiteiten moeten ondernemen om racisme tegen te gaan? Bent u bereid naar aanleiding van dit incident een publiek statement af te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik neem in algemene zin afstand van iedere racistische uiting op een universiteit. Instellingen hebben een verantwoordelijkheid om alle vormen van discriminatie, waaronder nadrukkelijk ook racisme, tegen te gaan. Universiteiten mogen racisme niet accepteren en dienen passende maatregelen te treffen als er sprake is van racistisch handelen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Universiteit Leiden over het bespreekbaar maken en aanpakken van racisme? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Universiteit Leiden heeft publiekelijk afstand genomen van het incident en heeft aangetoond dit onderwerp serieus te nemen. De universiteit heeft onderzocht wat er is voorgevallen en heeft passende maatregelen getroffen. Ik zie geen reden om nader in gesprek te gaan.
Grote misstanden in de uitvaartzorg |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de misstanden bij uitvaartondernemingen waarbij onder meer lichamen bij hoge temperaturen buiten de koeling, of zelfs bij mensen thuis, worden bewaard, kisten worden omgeruild en mensen in het buitenland tegen goedkopere tarieven worden gecremeerd?1
Ik ben bekend met de berichtgeving in de Telegraaf van 10 oktober jl. en de aflevering van Undercover Nederland van 13 oktober jl., waarin deze omstandigheden besproken zijn en te zien waren.
In hoeverre zijn dit soort misstanden in strijd met de wet op de lijkbezorging?
De Wet op de lijkbezorging (Wlb) regelt in artikel 18 lid 1 dat de lijkbezorging geschiedt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene. De plaats van de crematie en de keuze van de kist zijn bij uitstek aspecten van de uitvaart waarbij dit principe zwaar weegt. Tussen de nabestaanden die de opdracht geven tot crematie en de ondernemer die de uitvaart regelt, is primair sprake van een overeenkomst van opdracht naar regulier burgerlijk recht. Afspraken over de lijkbezorging die hierin zijn gemaakt, moeten worden nagekomen. De Wlb regelt niet expliciet de omstandigheden waaronder lichamen van overledenen bewaard en vervoerd mogen worden. Hiervoor moet worden teruggevallen op ongeschreven zorgvuldigheidsnormen. Als opzettelijk lichamen zo worden behandeld dat zij beschadigd worden, is het mogelijk denkbaar dat sprake is van een strafbaar feit op grond van artikel 350 Wetboek van Strafrecht.
Het vervoeren van het lichaam van overledenen naar het buitenland is op zichzelf geen misstand. Dit is toegestaan op grond van de Overeenkomst inzake het vervoer van lijken, mits dat met een laissez-passer gebeurt. De regeling daarvoor heeft concreet vorm gekregen in artikel 11 Besluit op de lijkbezorging. Overtreding van deze regeling is strafbaar gesteld in de wet.
Is het waar dat de branchevereniging tegen dit soort praktijken met lege handen staat?
Een branchevereniging kan zelf regels stellen over hoe zij wil optreden tegen leden die niet aan de gestelde standaarden c.q. interne regels voldoen. Zij kunnen daarnaast actief voorlichten over welke uitvaartondernemers zijn aangesloten en een keurmerk hebben. Dat kan nabestaanden helpen bij hun keuze voor een uitvaartondernemer. Daarnaast kan een branchevereniging indien zij vermoedens heeft van een handelen in strijd met de wet dat altijd melden bij de politie of als signalering meegeven aan mijn ministerie, afhankelijk van de aard van het vermoeden.
Deelt u de mening dat dit soort misstanden laat zien dat het in de uitvaartbranche ontbreekt aan voldoende regulering? Zo nee, waarom niet?
De uitvaartbranche bestaat voor het overgrote deel uit personen die zich met hart en ziel inzetten om een waardige en respectvolle uitvaart c.q. lijkbezorging van de overledene te organiseren. De recente berichtgeving in het Telegraaf-artikel en de uitzending van Undercover in Nederland betroffen één ondernemer. De BGNU stelde dit nog nooit te hebben meegemaakt. Tegelijkertijd bevestigt deze berichtgeving het belang om dergelijke misstanden te voorkomen. Daarover ben ik reeds met de branche in gesprek en zal ik binnenkort ook met uw Kamer over komen te spreken.
Wat gaat u doen om dit soort misstanden te voorkomen en te kunnen bestraffen?
Ik ben al enige tijd met de sector in overleg over manieren om misstanden te voorkomen, zoals ook aangekondigd in mijn Kamerbrief van januari (Kamerstuk 30 696, nr. 44). Zo nodig kunnen de conclusies daarvan, zowel ten aanzien van toezicht als strafbaarstellingen, betrokken worden bij de wetswijziging die in voorbereiding is. Voor zover mogelijk kom ik in mijn brief in november ook hierop terug.
Het artikel ‘Duurzaamheid blijft ondergeschoven kind bij aanbestedingen in de bouw’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Jessica van Eijs (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Duurzaamheid blijft ondergeschoven kind bij aanbestedingen in de bouw»?1
Ja.
Bent u eens met de constatering dat duurzaamheid nog een te kleine rol speelt in de aanbesteding van bouwprojecten van publieke instellingen?
Het klopt dat uit de genoemde analyse[1] 2 blijkt dat in circa een kwart van de aanbestedingen prestatie-belonende gunningscriteria zijn toegepast. Een gunningsbeslissing wordt echter genomen op basis van een geheel van opdrachtspecificaties, geschiktheidseisen, selectiecriteria, uitsluitingsgronden en gunningscriteria. Bij al deze criteria en eisen kan duurzaamheid een rol spelen. Eerdere onderzoeken en evaluaties laten zien dat overheden duurzaamheid bijvoorbeeld in hoge mate als eis opnemen[2] 3. Geen duurzame gunningscriteria betekent dus niet automatisch geen duurzame aanbesteding. Dit miskent niet het belang dat alle overheden hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor duurzaam aanbesteden. Voor de rijksoverheid is dit aanleiding geweest voor het opstellen van een nieuwe inkoopstrategie voor de inkoop van het Rijk, gericht op duurzaam, sociaal en innovatief inkopen. Met deze strategie wil het kabinet – in lijn met de motie Özütok[3] 4 – ervoor zorgen dat inkopen met impact een opdracht wordt van de gehele Rijksorganisatie.
Deelt u de grote zorg dat indien duurzaamheid het ondergeschoven kind blijft bij aanbestedingen in de bouw, de kans gering is dat Nederland in 2050 energieneutraal en klimaatbestending is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het beeld dat het niet vanzelf gaat. Daarom zetten we hier vol op in. In het Klimaatakkoord zijn met veel verschillende partijen afspraken gemaakt over hoe we in Nederland de klimaattransitie willen aangaan.
In de GWW-sector (grond-, weg- en waterbouw) hebben opdrachtnemers en inkopers van de aangesloten decentrale overheden de aanpak Duurzaam GWW opgesteld. Deze helpt om in zes stappen te komen tot een duurzame aanbesteding. Om andere overheden te stimuleren om in 2019 en 2020 CO2-reducerende en circulaire maatregelen (zoals het toepassen van gerecycled beton of asfalt) te nemen bij hun GWW-werken heeft het kabinet € 10 miljoen beschikbaar gesteld uit de Urgenda-middelen.
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) draagt bij aan de kabinetsdoelstellingen voor duurzaamheid en ontwikkelt routekaarten voor zijn verschillende vastgoedportefeuilles in het kader van het Klimaatakkoord. De Routekaart voor de portefeuille Rijkskantoren is afgerond en voor het zomerreces aan uw Kamer aangeboden als onderdeel van de brief over het Regionaal Ontwikkelprogramma (ROP)5. Daarnaast creëert het RVB ruimte in de aanbestedingen om vernieuwende oplossingen toe te passen via het principe learning by doing.
Deelt u de mening dat wanneer circulariteit onvoldoende mee wordt genomen in publieke aanbestedingen, het doel dat de Nederlandse overheid en haar gemeenten om daadwerkelijk circulair in te kopen in 2030 niet wordt gehaald? Zo ja, op welke wijze stimuleert u circulair bouwen bij aanbestedingen op zowel nationaal niveau als gemeentelijk niveau? Zo nee, waarom niet?
Circulariteit moet inderdaad voldoende worden mee genomen om het doel te halen, in de brief van BZK en IenW6 is toegelicht hoe dat wordt aangepakt vanuit overheden. De inzet van het Rijk op het punt van circulariteit blijkt uit de kabinetsreactie op de transitieagenda’s7: het Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat en ProRail zullen actief hun inkoopkracht inzetten voor circulaire innovaties. De ambitie is dat zij vanaf 2030 al hun opdrachten circulair gaan aanbesteden. Dit betekent dat volgens circulaire principes wordt uitgevraagd. Het hoofdwatersysteem en (vaar)wegennet van Rijkswaterstaat en de rijkskantorenportefeuille worden uiterlijk in 2030 circulair beheerd. Hierin is ook de samenwerking opgenomen om regionale CE-strategieën op te stellen, onder andere wat betreft circulair aanbesteden van gebouwen en infrastructuur.
Het Ministerie van BZK doet een impuls van € 1 miljoen via de AKCI (subsidieregeling Advies bij Klimaatneutraal en Circulair Inkopen) richting mede-overheden voor ondersteuning bij circulair aanbesteden, specifiek voor de bouw.
Bent u van mening dat er momenteel te veel barrières zijn voor aanbestedende diensten om duurzaam te bouwen waardoor het nu inefficiënt en onrendabel is? Zo ja, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het duurzaam bouwen gemakkelijker en goedkoper zal worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De Aanbestedingswet 2012 biedt juist verschillende mogelijkheden om duurzaamheid mee te nemen in aanbestedingen. Zo schreef ik in het antwoord op vraag 2 over duurzame gunnings- en selectiecriteria en een groene uitvraag in het bestek. Voorbeelden zijn een duurzaam gunningscriterium dat een hogere score toekent bij een lagere CO2-emissie. Sinds 2016 is het ook mogelijk om te gunnen op basis van de laagste levenscycluskosten, waarbij een overheid rekening houdt met de duurzaamheid van een product en externe milieukosten. Als gevolg hiervan wordt het juist heel rendabel om duurzaam te bouwen, want dan kunnen bijvoorbeeld toekomstige energiebesparingen worden mee gewogen in de beoordeling. Daarnaast stuurt de Aanbestedingswet 2012 aan op gunning op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding en niet de laagste prijs. Bij de beste prijs-kwaliteitverhouding beoordeelt de opdrachtgever zowel de kwaliteit als de prijs van de inschrijving. Specifiek in de bouw is het gebruik van de laagste prijs als gunningscriterium dan ook aan het afnemen de afgelopen jaren; van 18% in 2016 en 2017 naar 14% in 2018.
Deelt u de mening dat het juist belangrijk is dat Nederlandse publieke instellingen bij aanbestedingen van bouwprojecten voldoende rekening houden met duurzaamheid, om zo een goed voorbeeld te zijn voor ook de private instellingen?
Ja, die mening deel ik.
Welke stappen onderneemt u om papier en praktijk ten aanzien van het certificaat van de zogeheten «CO2-Prestatieladder», waarover bedrijven vaak beschikken en die laat zien dat zij zich bewust zijn van hun CO2-uitstoot, meer met elkaar in lijn te brengen, aangezien zo’n certificaat niet precies laat zien wat ze doen om hun uitstoot te reduceren?
De CO2-prestatieladder is ontwikkeld door overheid en bedrijfsleven samen en wordt beheerd door de Stichting Klimaatvriendelijk Aanbesteden & Ondernemen (SKAO). Bedrijven die gecertificeerd zijn op de ladder zijn zich niet alleen bewust van hun CO2-uitstoot, maar hebben hun eigen CO2-uitstoot in kaart gebracht en moeten doorlopend acties ondernemen om deze te blijven reduceren. Wanneer opdrachtnemers een project gegund hebben gekregen met de CO2-Prestatieladder dan zijn ze ook verplicht om op projectniveau voorstellen aan opdrachtgever te doen voor CO2-reductie. Deze kunnen door opdrachtgever in overweging worden genomen. Marktpartijen worden hierop gemonitord door een certificerende instelling. Het certificaat laat zien dat het bedrijf hieraan voldoet. Daarmee zijn papier en praktijk met elkaar in lijn.
Deelt u de constatering dat de Milieukostenindicator (MKI) en de Milieuprestatieberekening Gebouw (MPG) serieuze middelen zijn om de duurzaamheid bij aanbestedingen te verhogen? Zo ja, vindt u dat meer bouwprojecten van publieke instellingen moeten gaan werken met een MKI en/of MPG? Zo nee, waarom niet?
Ja, de MKI en de MPG zijn beide serieuze instrumenten om de duurzaamheid te verhogen. In essentie gaat het om de inzet van één instrument, dat voor de GWW-sector uitmondt in een MKI die kan worden gebruikt bij duurzame aanbestedingen en voor gebouwen in de MPG (milieuprestatie van gebouwen). Door toepassing van een uniforme uitvraag ontstaat marktvolume en investeringsperspectief voor de markt. Sinds 1 januari 2018 is als basisniveau voor nieuwe woningen en kantoren een milieuprestatie-eis van 1 opgenomen in de bouwregelgeving. De Minister BZK en de Staatssecretaris van IenW hebben aangekondigd dat de wettelijke eis stapsgewijs strenger wordt om de milieuprestatie van gebouwen te vergroten[1]. Het RVB past in de uitvoeringspraktijk bij het aanbesteden van nieuwbouw kantoren maximaal 0,9 als eis toe en gaat de komende tijd projecten doen met een steeds lagere eis. In 2030 moet het maximaal 0,5 zijn. Dit is in lijn met aankondiging van de Minister BZK in de brief van 8 oktober jl. Rijkswaterstaat past al sinds 2010 de milieukostenindicator toe als gunningscriterium en heeft deze toepassing sindsdien verbreed naar steeds meer aanbestedingen, waarbij het gunningcriterium zwaarder is gaan meewegen. Vanaf 2020 zal bovendien een maximale MKI-waarden per ton asfalt als eis in contracten worden opgenomen. De toepassing van MKI bij infra aanbestedingen is onderdeel van de Green Deal Duurzaam GWW en wordt sindsdien bij steeds meer publieke tenders in de infrastructuur gebruikt.
Zou u meer informatie kunnen geven over hoe het staat met de uitvoering van de motie-Schonis c.s. (Kamerstuk 35 000 A, nr. 120) over duurzame innovatieve technieken bij infrastructurele projecten?
Rijkwaterstaat onderzoekt momenteel de mogelijkheden van toepassing van duurzame innovatieve technieken zoals Smart Maintenance. Er worden in dit kader meerdere pilots en experimenten uitgevoerd. Naar verwachting zijn tussenresultaten van deze pilots en experimenten beschikbaar op de in de motie aangegeven termijn van 1 januari 2020.
Voordat echter tot opschaling en bredere toepassing in infrastructurele werken kan worden overgegaan moeten financiële en operationele consequenties in beeld zijn gebracht. Tenslotte zal in overleg met de sector worden bepaald met welke snelheid deze technieken standaard en geharmoniseerd in aanbesteding kunnen worden uitgevraagd.
De laatste stand van zaken rondom de aanschaf van tweeduizend bodycams |
|
Niels van den Berge (GL), Monica den Boer (D66), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u zich het bericht herinneren van de politie op 24 april 2019 waarin werd gesteld dat er tweeduizend bodycams aangeschaft zouden worden?1
Ja.
Is de aanbestedingsprocedure in gang gezet? Zo ja, is er al een leverancier in beeld en welke? Zo nee, waarom zijn reeds een half jaar later nog geen wezenlijke stappen gezet?
Ja, de aanbesteding is in gang gezet. De doorlooptijd van de aanbestedingsprocedure is negen tot twaalf maanden. Nu duidelijk is voor welk doel de politie de bodycam zal inzetten, is er meer nodig dan alleen de feitelijke inkoop van bodycams. Zo is gebleken dat het effect dat met de inzet van de bodycams nagestreefd wordt, slechts kan worden gerealiseerd indien de beheerorganisatie, de opleidingen, de technische voorzieningen en de lokale begeleiding allemaal op orde en in samenhang georganiseerd zijn. Dat betekent dat er naast de aanbestedingsprocedure ook organisatorische aanpassingen nodig zijn.
Wanneer verwacht u dat de tweeduizend bodycams zijn aangeschaft en operationeel inzetbaar zijn?
De verwachting is dat eind 2020 alle bodycams (in fasen) aangeschaft en operationeel inzetbaar zijn. De start van de operationele inzet is mede afhankelijk van de planning van de opleidingen en de inrichting van de beheerorganisatie. Vooruitlopend op de aanbesteding heeft de politie mij laten weten dat er 376 bodycams operationeel inzetbaar zijn. Deze bodycams zijn, binnen de grenzen van een eerder raamcontract, aangeschaft ten behoeve van de proeftuinen. Deze bodycams zullen na de aanbesteding geheel worden vervangen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Sander Flight getiteld «Evaluatie pilot bodycams Politie Eenheid Amsterdam 2017–2018» waaruit blijkt dat het dragen van bodycams de veiligheid verbetert?
Ja. De pilot bodycams in de eenheid Amsterdam heeft laten zien dat het dragen van de bodycam op zichzelf niet zozeer de veiligheid verbetert, maar dat het dragen van de bodycam effect heeft op het gedrag van zowel de burger als de politiemedewerker. Het gebruik van de bodycam versterkt het de-escalerend vermogen van de politieambtenaar. Politiemedewerkers die een bodycam dragen, voelen zich veiliger. Uit de pilot blijkt dat er minder agressie en geweld wordt gebruikt tegen politieambtenaren die uitgerust zijn met een bodycam.
Uit een reeks onderzoeken2, die in lijn liggen met elkaar, wordt geconcludeerd dat er, om het de-escalerend effect te bereiken, bijzondere aandacht nodig is voor organisatorische en psychologische begeleiding van de politieambtenaar die de bodycam draagt. Alleen dan wordt het gewenste resultaat behaald. Dit maakt tevens duidelijk waarom er een zorgvuldige voorbereiding van deze implementatie nodig is.
Deelt u niettemin de mening dat er zéér heldere wettelijke richtlijnen noodzakelijk zijn om niet alleen de privacy van agenten maar ook de privacy van burgers te waarborgen bij de operationele inzet van bodycams?
Ja. De wettelijke grondslag voor de inzet van de bodycams en het verkrijgen van de bodycam opnames is gelegen in artikel 3 van de Politiewet. De verwerking van de opnames vindt plaats op basis van de Wet politiegegevens. Deze wettelijke grondslag is verder uitgewerkt in het Inzetkader Bodycams.3 De gebruikers van de bodycam en hun collega’s worden geïnstrueerd in het toepassen van het Inzetkader en de privacyaspecten die hierin zijn opgenomen.
Om te bereiken dat alleen opnames worden bewaard die nodig zijn voor de normale taakuitvoering van de politie, heeft de politie een extra beperking opgelegd. Die beperking houdt in dat binnen 28 dagen nadat de bodycam is gebruikt, moet zijn vastgesteld of de opname noodzakelijk is voor het doel waarvoor ze is verkregen. Alle vastgelegde opnamen die niet als zodanig worden aangemerkt worden binnen die termijn vernietigd. De politie heeft in het Inzetkader ook benoemd hoe moet worden om gegaan met de privacy van politiemedewerkers en hierover instemming gekregen van de centrale ondernemingsraad.
Zodra de definitieve keuze voor de technische infrastructuur achter de nieuwe bodycams is vastgesteld en de keuze voor de inrichting van de beheerorganisatie duidelijk is, wordt er tevens een nieuwe gegevensbeschermingseffectbeoordeling4 opgesteld.
In het eerste halfjaarbericht politie van 20195 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het juridisch kader dat de politie nu gebruikt en de mogelijkheid dat dit moet worden aangevuld. Ik laat dat op dit moment onderzoeken en zal uw Kamer in het tweede halfjaarbericht politie van 2019 informeren over de uitkomst van dat onderzoek. Mocht het nodig zijn om het juridisch kader aan te vullen, dan kan dat gevolgen hebben voor de doorlooptijd van de aanbestedingsprocedure.
Ziet u een rol weggelegd voor de operationele inzet van de bodycam om etnisch profileren tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De politie voelt al jaren de noodzaak om actie te ondernemen tegen etnisch profileren. De bodycam zal daar niet voor worden ingezet. In mijn antwoord op vraag 4 gaf ik aan dat ervoor is gekozen om de bodycam in te gaan zetten ter versterking van het de-escalerende vermogen van de politiemedewerker. Het Inzetkader bodycams, de afweging in welke situatie een politiemedewerker zal worden uitgerust met een bodycam, de instructie van de dragers, enz. is gericht op het inzetdoel «versterking de-escalerend vermogen».
De politie heeft er voor gekozen om etnisch profileren terug te dringen aan de hand van bewustwording via het basispolitieonderwijs, trainingen en door instructie van de politiemedewerkers. Eind 2017 heeft de politie het Handelingskader Proactief controleren6 7 gepresenteerd. In dit handelingskader wordt onder andere uitgelegd hoe politiemensen burgers op objectiveerbare gronden selecteren voor een controle, hoe belangrijk een goede uitleg is en hoe de politie de staande gehouden mensen goed kan bejegenen. Ook staat erin dat het belangrijk is om te reflecteren op de uitgevoerde controle: is het goed gegaan?
Wordt de Nationale ombudsman geraadpleegd bij de implementatie van de bodycam, aangezien deze al eerder het ministerie adviseerde betreffende het gebruik van de bodycam? Zo ja, kunt u toelichten hoe de Ombudsman precies zal worden betrokken? Zo nee, waarom niet?
In het eerste halfjaarbericht politie van 20198 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek van de Nationale ombudsman naar het gebruik van bodycams door de politie. De Nationale ombudsman heeft in 2017 een verkennend onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van bodycams door de politie. De bevindingen zijn ter harte genomen en zijn verwerkt in het definitieve Inzetkader Bodycams.
De Nationale ombudsman heeft mij destijds laten weten geen nieuw onderzoek te starten. Wel geeft de Ombudsman aan de ontwikkelingen te blijven volgen en vragen te zullen stellen als zij daartoe aanleiding zien. De politie neemt periodiek zelf het initiatief om de Nationale ombudsman te informeren over haar vorderingen en over aanpassingen in het Inzetkader.
Het functioneren van het tbs-stelsel |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in tbs-kliniek Hoeve Boschoord incidenten bewust worden afgeschaald om maar niet negatief in beeld te komen als tbs-kliniek en dus ook niet door de overheid beperkt te worden in het aantal behandelplekken en financiële middelen vanuit de overheid? Acht u deze gang van zaken denkbaar? Kunt u uitsluiten dat dit in de praktijk zo gaat in deze en andere klinieken?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Als wat er gesuggereerd wordt klopt, dan is dat bijzonder ernstig en kwalijk. Ik vind het daarom goed dat Hoeve Boschoord de Inspectie van Justitie en Veiligheid (IJenV) heeft gevraagd nader onderzoek te doen. De IJenV is direct een oriëntatie gestart en beoordeelt spoedig in hoeverre nader onderzoek nodig is. Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat hier sprake is van een landelijk probleem.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid op dit moment, in het kader van haar themaonderzoek, onderzoek doet naar o.a. de tbs-behandelduur en de hieraan gekoppelde financiële normering? Zo ja, wanneer wordt dit onderzoek afgerond? Welke andere onderzoeken naar het tbs-stelsel lopen er op dit moment?
De IJenV is inderdaad bezig met een thematisch onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden.
In mijn brief van 27 mei 2019 heb ik aangegeven dat ik onder andere wil kijken naar het terugbrengen van de gemiddelde tbs-behandelduur, de hieraan gekoppelde financiële normering en de invulling van de verloffasering.2 Ik heb de IJenV gevraagd die punten te agenderen binnen dit onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden. De IJenV heeft mij laten weten dat te doen.
Omdat de IJenV het belangrijk vindt dat er overkoepelend wordt gekeken, neemt zij voor het onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden de relevante bevindingen uit haar toezichtsactiviteiten mee. De Inspectie heeft aan mij laten weten dit onderzoek in het voorjaar van 2020 aan mij te willen aanbieden, zodat haar bevindingen mede richting kunnen geven aan de aangekondigde visieontwikkeling van het programma Forensische Zorg.
Er lopen geen andere onderzoeken naar het tbs-stelsel op dit moment.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of de behandelduur onder druk staat doordat klinieken een boete krijgen als patiënten langer dan 8 jaar behandeld worden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of door klinieken doelbewust, vanuit financiële overwegingen, wordt ingegrepen in de behandeling van cliënten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of incidenten door klinieken bewust worden afgeschaald om maar niet negatief in beeld te komen en als gevolg daarvan financiering vanuit de overheid mis te lopen, doordat bijvoorbeeld het aantal behandelplekken door de overheid wordt beperkt? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of behandelaren zich belemmerd voelen in het uitvoeren van de juiste en adequate behandeling van patiënten door financiële prikkels die in het huidige tbs-stelsel zitten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Als het antwoord op voorgaande vragen nee is, dus als bovenstaande suggesties en onderzoekswensen niet worden onderzocht, en niet betrokken kunnen worden bij lopend onderzoek, bent u dan bereid hiernaar een afzonderlijk onderzoek uit te laten voeren?
Ik wil niet vooruitlopen op de bevindingen van het lopende onderzoek van de IJenV en zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren. Indien de bevindingen op specifieke thema’s aanleiding geven tot vervolgonderzoek, wil ik daar uiteraard naar kijken.
De 500 banen die verloren raken bij drie ziekenhuizen |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «500 banen weg bij ziekenhuizen in Groningen en Drenthe»?1
Ja.
Wat vindt u van de berichtgeving dat 500 banen zullen verdwijnen bij drie ziekenhuizen verbonden aan de Treant Zorggroep?
In het voorjaar van 2018 zijn diverse partijen in Drenthe en Zuidoost Groningen begonnen met een plan om de ziekenhuiszorg in de regio te kunnen borgen. Ik heb u op verschillende momenten geïnformeerd over de plannen. Op 29 oktober jl. heb ik u een brief gestuurd, naar aanleiding van een toezegging in het Algemeen Overleg (AO) ambulancezorg en acute zorg op 3 oktober jl. (Kamerstuk 29 247, nr. 294)
De plannen betreffen onder meer een wijziging van het zorgaanbod op de locaties Hoogeveen en Stadskanaal van de Treant Zorggroep. Dit brengt grote veranderingen met zich mee. Dit geldt ook voor het personeel. Dat is niet makkelijk, zeker niet als dit gepaard zou gaan met ontslagen. Inmiddels heeft Treant met de vakbonden gesproken en zijn de gedwongen ontslagen van tafel. Dat neemt niet weg dat voor veel medewerkers een onzekere en moeilijke periode aanbreekt. Ik verwacht van Treant hiermee zeer zorgvuldig om te gaan. Ik hecht er veel belang aan dat mensen snel een concreet perspectief krijgen op een vervolgstap – binnen of buiten de organisatie.
Wat vindt u ervan dat gedwongen ontslagen niet worden uitgesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het volstrekt de omgekeerde wereld is dat personeel (gedwongen) ontslagen wordt in de zorg, terwijl in de zorg juist meer menselijke maat nodig is? Zo nee, waarom niet?
De uitdagingen waar de partijen in de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen voor staan zijn niet uitsluitend, en zelfs in belangrijke mate niet, financieel van aard. Het klopt dat de ziekenhuizen in de regio bij ongewijzigd beleid in toenemende mate financiële problemen verwachten, maar daarnaast kampt de zorg in de regio nog met verschillende andere belangrijke uitdagingen. De zorgvraag verandert als gevolg van de vergrijzing, en er worden hogere eisen gesteld aan de kwaliteit van zorg. Er is schaarste aan gespecialiseerd verplegend personeel en specialisten. Complexere zorg verplaatst naar de grotere, gespecialiseerde ziekenhuizen binnen en buiten de regio. Voor Treant geldt een afname van het aantal patiënten op de spoedeisende hulpen in Hoogeveen en Stadskanaal. Dat maakt het nog moeilijker om gespecialiseerd personeel aan te trekken, en door te gaan in de huidige vorm.
Met deze aanpak willen de betrokken partijen een antwoord bieden op de vraag hoe de toegang tot ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen toekomstbestendig te houden. Daarbij is juist oog voor de menselijke maat.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat ziekenhuispersoneel wordt ontslagen, terwijl het geld bij zorgverzekeraars, de farmaceutische industrie en fabrikanten van medische hulpmiddelen tegen de plinten klotst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat soortgelijke ontslagen voortvloeien uit Rijksbeleid, alsmede uit bezuinigingen op de zorg en het aantrekken van de broekriem door middel van hoofdlijnenakkoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de financiële situatie van de betreffende ziekenhuizen en bent u bereid tot steun over te gaan indien er sprake is van financiële problemen?
Zoals de Minister en Staatssecretaris voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik ook hebben aangegeven in de brief «Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen» van 11 oktober jl.2, kan betrokkenheid van VWS aan de orde zijn op het moment dat een dreigend faillissement zou leiden tot acute risico’s voor de veiligheid, kwaliteit en continuïteit van de patiëntenzorg. Dat is hier niet het geval.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het zorgpersoneel in de betreffende ziekenhuizen ondersteund en begeleid wordt bij het ontslag en de zoektocht naar ander werk?
Het is belangrijk dat Treant en de andere ziekenhuizen het personeel ondersteunt en begeleidt richting ander werk. En dat doen ze. Dit betekent dat tijdelijke contracten niet worden verlengd en medewerkers die via natuurlijk verloop, waaronder pensioen, vertrekken niet automatisch worden vervangen.
Treant wil een transitiepool inrichten voor medewerkers die, waar nodig, op een andere plaats in de organisatie kunnen worden ingezet. Treant werkt aan een vrijwillige vertrekregeling, onder andere om medewerkers te stimuleren om de overstap te maken naar een andere werkplek in de zorg. Daarnaast zijn er afspraken met de omliggende ziekenhuizen over het overnemen van personeel. Dit is ook van belang voor deze ziekenhuizen die, vanwege de verwachte toename van het aantal patiënten, meer personeel nodig hebben.
Het streven van Treant is om uiterlijk in april 2020 alle medewerkers duidelijkheid te kunnen geven over wat de reorganisatie voor hen betekent, en welke mogelijke stappen er zijn.
Met het Actieprogramma Werken in de Zorg zet ik er samen met de Minister en Staatssecretaris van VWS op in dat zoveel mogelijk mensen een nieuwe – of in dit geval hernieuwde – toekomst kunnen vinden in de zorg. Mensen kunnen – ook nu al – terecht op www.ontdekdezorg.nl voor meer informatie over vacatures en opleidingen. Mensen die meer persoonlijke begeleiding willen, kunnen hiervoor terecht een regionale werkgeversvereniging in hun eigen regio. We stellen bovendien 420 miljoen euro beschikbaar voor werkgevers om nieuwe medewerkers extra scholing te kunnen bieden.
De reden van de vertraging bij de evaluatie van het Transparantieregister Zorg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom is de evaluatie van het Transparantieregister Zorg nog niet naar de Kamer gezonden, terwijl u die heeft toegezegd voor «in de zomer van 2019»?
De evaluatie van het Transparantieregister Zorg loopt op dit moment nog en wordt door het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) uitgevoerd. De evaluatie neemt helaas meer tijd in beslag dan gepland was. Dit is de reden waarom ik de resultaten van de evaluatie nog niet naar de Tweede Kamer heb gezonden.
In antwoord op eerdere Kamervragen (antwoord op vraag 16 en 17) die het lid Ploumen (PvdA) heeft gesteld over mogelijke beïnvloeding bij het opstellen van richtlijnen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018 – 2019, nr. 2939) heb ik de Tweede Kamer laten weten dat ik de resultaten in het najaar verwacht. Helaas duurt de vertraging nog wat langer. Het evaluatieonderzoek bevindt zich nog niet in een afrondende fase; de analyse van de data – met name uit de sector van de medische hulpmiddelen – en het schrijven van het rapport zijn nog gaande. Gezien deze fase waarin het evaluatieonderzoek zich nu bevindt, kan ik helaas niet toezeggen dat ik de resultaten voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS naar de Tweede Kamer kan zenden. Ik hoop en verwacht dit wel voor het kerstreces te kunnen doen.
Heeft u de Kamer op de hoogte gesteld van de vertraging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In welk stadium bevindt het evaluatie-onderzoek zich nu?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe luidt de onderzoeksvraag en hoe luiden de deelvragen?
De onderdelen waarop de evaluatie van het Transparantieregister Zorg gericht moet zijn, zijn bij amendement in de wet opgenomen (Wet BIG).
De evaluatie dient zich te richten op de doeltreffendheid en (bedoelde en onbedoelde) effecten van het Transparantieregister Zorg.
De onderzoeksvragen en de deelvragen van de eerste evaluatie luiden voor de geneesmiddelensector als volgt:
Is het Transparantieregister Zorg doeltreffend? Onder «doeltreffendheid» wordt – in ieder geval – verstaan:
of de wijze waarop het Transparantieregister Zorg (op basis van zelfregulering) is opgezet voldoende effectief is dat de informatie in het register volledig, actueel en juist kan zijn. De eerste evaluatie moet antwoord geven op de vraag of het Transparantieregister Zorg doeltreffend is en – indien nodig – wat er moet gebeuren om de doeltreffendheid te vergroten.
of de wijze waarop het Transparantieregister Zorg kan worden geraadpleegd voldoende effectief is (gebruiksvriendelijkheid en toegankelijk).
De gehele sector medische hulpmiddelen deed pas in 2018 voor het eerst opgave in het Transparantieregister Zorg. De onderzoeksvragen voor de medische hulpmiddelensector zijn dan ook gericht op de eerste ervaringen van de sector medische hulpmiddelen met het register en met het wettelijk verbod op gunstbetoon, dat sinds 1 januari 2018 voor deze sector geldt.
De onderzoeksopzet van het IVM richt zich op deze onderzoeksvragen en bestaat uit interviews, enquêtes, praktijktesten en steekproeven in het Transparantieregister Zorg.
Het IVM houdt de ontvangen reacties bij in het kader van het evaluatieonderzoek.
Uit navraag bij het IVM is gebleken dat alle koepelorganisaties die benaderd zijn voor het evaluatieonderzoek, input hebben geleverd. Gezien de omstandigheid dat het evaluatieonderzoek nu nog gaande is, zijn deze koepelorganisaties nu niet in antwoord op deze vraag vermeld.
Met deze informatie acht ik voldaan te hebben aan uw vragen naar de onderzoeksvragen en onderzoeksopzet.
Kunt u tenminste de onderzoeksopzet naar de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen zijn tot nu toe gezet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke respons is tot nu toe ontvangen? Van wie?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet er nu nog precies gebeuren, wat is de planning en wanneer wordt de definitieve evaluatie verwacht?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toezeggen dat de evaluatie vóór de begrotingsbehandeling VWS aan de Kamer kan worden gezonden? Zo nee waarom niet en waarom kan een en ander niet bespoedigd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze eenvoudige vragen vóór 16 oktober 2019 te beantwoorden? Zo nee waarom niet?
Met de beantwoording van deze vragen voldoe ik aan uw verzoek om deze vragen te beantwoorden voor 16 oktober 2019.
Het blog ‘Andere tijden voor de rechtsbescherming’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het blog «Andere tijden voor de rechtsbescherming»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het blog.
Wat is uw reactie op het feit dat advocaten de eerste twee weken van 2020 massaal niet beschikbaar zullen zijn voor piketdiensten? Wat zijn volgens u hier de juridische, organisatorische en praktische gevolgen van? Trekt u dit zich aan? Waarom heeft u het zo ver laten komen?
Ik betreur de actie van de advocatuur die feitelijk neerkomt op een staking in de eerste twee weken van 2020. Voor de stelselherziening rechtsbijstand waarin het belang van de rechtzoekende centraal staat, is goede samenwerking namelijk onmisbaar. Graag zou ik samen met de advocatuur onze energie stoppen in het samen bouwen aan een toekomstbestendig stelsel.
Door de staking kunnen rechtzoekenden, waaronder ook kwetsbare mensen, niet op de gebruikelijke wijze van rechtsbijstand gebruik maken. Waarschijnlijk ontstaan hierdoor vertragingen, lopen doorlooptijden op en gaat zittingscapaciteit verloren. Ook hindert het mogelijk opsporingsonderzoeken als verdachten zonder rechtsbijstand niet kunnen worden gehoord. Ik breng op dit moment de potentiële gevolgen van de staking in beeld samen met onder meer de politie, het OM, de IND, de rechtspraak en de Raad voor rechtsbijstand (hierna: Raad). Ook bespreek ik met hen manieren om de gevolgen zoveel mogelijk te ondervangen.
De prioriteit voor de inzet van advocaten die wél voor het strafpiket beschikbaar zijn in de eerste twee weken van januari ligt bij de zwaardere zaken, omdat daar de potentiële gevolgen van het ontbreken van rechtsbijstand maatschappelijk het grootst zijn. Ik ben met de betrokken ketenorganisaties in gesprek om zoveel als mogelijk is te voorkomen dat (kwetsbare) rechtzoekenden de dupe worden van de staking en de strafrechtketen in deze periode zo goed mogelijk kan functioneren.
Deelt u nog steeds de mening dat sociaal advocaten nu geen redelijke vergoeding krijgen, zoals eerder herhaaldelijk door u geuit? Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen die hieraan de afgelopen 20 jaar hebben bijgedragen?
Ik ben nog steeds van mening dat er op rechtsgebieden die de Commissie Van der Meer noemt een scheefgroei is ontstaan tussen de gemiddelde tijdsbesteding en de voor die categorieën vastgestelde puntenaantallen. De door de commissie geconstateerde scheefgroei doet zich tamelijk breed binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand voor, maar er zijn wel relevante verschillen te duiden tussen de diverse rechtsgebieden. Met name bij sommige zaken in het personen- en familierecht is de scheefgroei groot. Dit leidt voor sociaal advocaten die veel zaken doen op die rechtsgebieden niet meer tot een redelijke vergoeding.
Over de afgelopen twintig jaar zijn de volgende begunstigende en beperkende maatregelen van invloed geweest op de vergoeding:
Samenvattend is er een onderscheid te maken tussen de maatregelen die in werking traden voor 2008 en de maatregelen die na de start van de economische crisis zijn genomen. De maatregelen die vanaf de crisis zijn genomen waren ingegeven door de taakstellingen die in de crisisperiode ook in andere sectoren zijn ingezet, zoals het stopzetten van de jaarlijkse indexering.
In de jaren voorafgaand aan de crisis werden maatregelen genomen die tot effect hadden dat de aanwas van advocaten en mediators in het stelsel toenam. Het feit dat toevoegingszaken een vaste bron van inkomsten voor advocaten is lijkt hierbij een rol te spelen.
Kunt u uitleggen dat zelfs de meest ervaren en gespecialiseerde sociaal advocaten € 108 per punt (en dus niet per uur!) ontvangen, terwijl zelfs stagiaires van het kantoor van de Landsadvocaat meer betaald krijgen (€ 165 uurtarief) en de de Landsadvocaat wel € 384 per uur ontvangt?2
Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand enerzijds en de inzet van de landsadvocaat anderzijds zijn twee in hun aard verschillende zaken.
Het stelsel van rechtsbijstand voorziet in een subsidie voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald tarief. Gelet op artikel 42a Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden. De rechtsbijstand die de Staat afneemt van de landsadvocaat is geen subsidie. Het tarief dat we aan de landsadvocaat betalen kent een andere juridische basis, namelijk een overeenkomst tot opdrachtgeving.
Kunt u uitgebreid ingaan op de serieuze kanttekeningen die bij uw argumenten worden geplaatst over de stijging van de kosten (de uitgaven voor toevoegingen zijn sinds 2012 juist fors afgenomen), dat uw vergelijking met andere rechtsstelsels mank gaat (vergeleken met andere landen staat Nederland rond de 20ste plaats als je kijkt naar de totale uitgaven voor rechtspleging) en dat de enige relevante vraag nu zou moeten zijn of in Nederland voor een sociaal advocaat een billijk inkomen haalbaar is?
Nederland staat, in vergelijking met andere rechtsstelsels, met een jaarlijkse uitgave aan rechtsbijstand van € 27,42 per hoofd van de bevolking in de top van de 41 onderzochte landen staat. Dit blijkt uit het rapport van de Raad van Europa, European judicial systems, Efficiency and quality of justice, CEPEJ 2018. Als wordt gekeken naar het vergelijkende onderzoek over rechtsstelsels als geheel dan geeft dat een vergelijkbaar beeld. In het rapport (grafiek3 is te zien dat Nederland op de zevende plaats staat als het gaat om de totale algemene overheidsuitgaven aan rechtspleging per inwoner.
Het bedrag dat op de Rijksbegroting bestemd is voor rechtsbijstand blijft in deze kabinetsperiode onveranderd, en internationaal gezien dus relatief hoog. Toch staat de houdbaarheid van het systeem onder druk. Hoewel er de afgelopen tijd jaren zijn geweest waarin minder toevoegingen zijn afgegeven dan het jaar ervoor (bijvoorbeeld in 2014, 2015 en 2017), is er over de langere termijn een stijging van het aantal toevoegingen met 42% in 17 jaar zichtbaar. Tegen die achtergrond heb ik contouren geschetst voor modernisering van het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Het kabinet wil de oorzaken van de stijging van het aantal toevoeging bij de kern aanpakken én een stap zetten in het verbeteren van vergoedingen voor de advocatuur in de toevoegingenpraktijk. Opgave is om dit binnen het huidige budget te realiseren. De doorrekening van de maatregelen uit de contourenbrief laat zien dat het geheel aan maatregelen van de modernisering een verhoging van de vergoeding van advocaten mogelijk maakt. Deze verhoging bedraagt tussen de 10% en 20% ten opzichte van de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het blog?3
Wij willen tempo maken met de stelselherziening, juist vanwege de noodzaak om tot betere vergoedingen te komen. Door het samenspel aan maatregelen die ik neem om het stelsel te herzien ontstaat er ruimte voor een betere beloning voor advocaten die werken in het stelsel. Zoals aangegeven bij vraag 5, bedraagt de verhoging tussen de 10% en 20% ten opzichte van de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
De transformatie komt op stoom. Maar een stelselherziening van deze omvang is complex en vraagt om zorgvuldigheid, niet in de minste plaats omdat het gaat over kwetsbare rechtzoekenden. Zorgvuldigheid vraagt tijd. Dat neemt niet weg dat ik de urgentie voel om snel veranderingen door te voeren.
De Nederlandse Orde van Advocaten heeft mij in hun brief d.d. 4 september jl. bericht over de acute nood bij de sociale advocatuur.
Bovendien is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen 2019 de motie Jetten (D66) en Segers (CU) aangenomen die vraagt om het in beeld brengen waar de nood het hoogst is en te bezien welke maatregelen daar op korte termijn genomen kunnen worden. Ik breng op dit moment in kaart hoe ik uitvoering ga geven aan deze motie. Een verhoging van het punttarief binnen het huidige stelsel is daarbij om twee redenen geen optie. In de eerste plaats maakt een dergelijke verhoging het stelsel niet duurzamer en beter beheersbaar. Daarnaast schrijft het regeerakkoord voor dat ik een nieuw stelsel invoer binnen de bestaande budgettaire ruimte. Ik kijk dus, bij voorkeur in overleg met de advocatuur, naar andere mogelijkheden om de hoogste nood op korte termijn te lenigen dan een verhoging van het punttarief.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en ruim voorafgaand aan het Algemeen Overleg gesubsidieerde rechtsbijstand op 7 november te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Streep door gehate wet over rol verpleegkundigen’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Streep door gehate wet over rol verpleegkundigen», naar aanleiding van uw brief naar de Kamer waarin u uw gesprekken over het wetsvoorstel BIG-II terugkoppelt?1 2
Ja.
Bent u het ermee eens dat nu u de vraag of en zo ja, op welke wijze functiedifferentiatie er komt (terecht) aan verpleegkundigen en werkgevers overlaat, het niet zo kan zijn dat (individuele) werkgevers daar eenzijdig toe overgaan?
Zoals gemeld beoogde het wetsvoorstel om een onderscheid te maken tussen de mbo- en de hbo-verpleegkundige in de Wet BIG. De betrokken partijen (V&VN, Boz, FNV, CNV en NU’91) wilden hiervoor een wettelijke regeling en gaven toen niet de voorkeur aan het onderscheid via een alternatieve weg, zoals CAO-afspraken of kwaliteitsstandaarden. Uiteindelijk bleken de achterbannen van de betrokken partijen toch kritisch over de route van het wetsvoorstel en de voorgenomen overgangsregeling. Dat heeft geleid tot het «on hold» zetten van het wetsvoorstel. Inmiddels is de wettelijke regeling definitief van tafel, wegens het ontbreken van draagvlaak hiervoor. Afgezien daarvan staat het werkgevers vrij om, in samenspraak met de medezeggenschap, ontwikkelingen binnen hun functiegebouw te verkennen en wijzigingen door te voeren binnen hun functiegebouw. Dat gebeurt al jaren in verschillende vormen, onder andere via proeftuinen. Ik ga er daarbij vanuit dat werkgevers hun werknemers nauw betrekken bij de ontwikkelingen van het functiegebouw. Zie ook het artikel van Zorgvisie over functiedifferentiatie in het ETZ-ziekenhuis (d.d. 14 oktober 2019).
Bent u het ermee eens dat het nu evenmin zo kan zijn dat een onderzoek naar functiedifferentiatie (waarvoor door u maar liefst vijf miljoen euro wordt uitgetrokken) kan plaatsvinden zonder betrokkenheid van verpleegkundigen?
Het wetenschappelijk onderzoek van de NVZ, NFU, Erasmus Universiteit, Hogeschool Utrecht, Spaarne Gasthuis, Radboud UMC en UMC Utrecht, vindt plaats met nauwe betrokkenheid van verpleegkundigen. De meeste betrokken onderzoekers zijn zelf verpleegkundige. In een belangrijk deel van het onderzoek zullen zij met verpleegkundigen en andere betrokkenen in de praktijk in gesprek gaan over vragen als: hoe kunnen we ieders capaciteiten maximaal benutten, hoe kunnen verpleegkundigen meer invloed krijgen op hun beroepsbeoefening, hoe kunnen verpleegkundigen worden ondersteund bij het uitoefenen van verpleegkundig leiderschap en het verder uitdenken en vormgeven van gedifferentieerd werken in de verpleging en hoe kunnen de loopbaanmogelijkheden worden verbeterd?
Bent u bereid zowel werkgevers die nu al (eenzijdig) over willen gaan dan wel overgegaan zijn op functiedifferentiatie terug te fluiten, als ook niet tot het onder 3. bedoelde onderzoek over te gaan, dan wel dat onderzoek stop te zetten tot daarover overeenstemming is bereikt tussen verpleegkundigen en werkgevers?
Zoals ik eerder heb aangegeven gaan werkgevers, in samenspraak met de medezeggenschap, over de totstandkoming en de opbouw van de functiegebouwen. Er bestaan al jaren op verschillende plekken initiatieven om naar de behoefte van de desbetreffende organisaties verbeteringen aan te brengen in de functies. Dat is ook belangrijk om de inzet van alle werknemers te laten aansluiten op de benodigde werkzaamheden en verbetering van de (toekomstige) zorgverlening van de cliënt. Ook het stopzetten van het onderzoek is mijns inziens niet aan de orde. Zoals aangegeven bij vraag 3 vindt het onderzoek plaats met nauwe betrokkenheid van verpleegkundigen.
Wilt u het onder 4. gevraagde met spoed doen zodat geen onomkeerbare stappen worden gezet?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 4.