Een voormalige vruchtbaarheidskliniek in Oosterbeek |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Misschien wel 150 kinderen van één vader; arts in Oosterbeek had eigen vruchtbaarheidskliniek»?1
Ja
Welke wet- of regelgeving bestond er in de jaren ’70 en ’80 met betrekking tot vruchtbaarheidsklinieken of andere vormen van georganiseerd zaaddonorschap? Was een kliniek zoals die in het bericht genoemd wordt naar de toenmalige juridische maatstaven legaal? Zo nee, waarom niet?
De Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting is in 2004 in werking getreden. Voor die tijd bestond nog geen specifieke wetgeving rond het gebruik van en de registratie van donoren van ei- en zaadcellen.
Er zijn geen aanwijzingen dat de kliniek in Oosterbeek naar de toenmalige juridische maatstaven niet legaal was.
Welke juridische en praktische mogelijkheden zijn er voor de kinderen die in deze kliniek zijn verwekt om hun donorvader te vinden?
De administratie van deze vruchtbaarheidskliniek ontbreekt, zodat het niet mogelijk is op basis daarvan te achterhalen welke donoren in deze kliniek hebben gedoneerd. Om die reden zijn er geen juridische mogelijkheden voor de donorkinderen die in de vruchtbaarheidskliniek in Oosterbeek zijn verwekt om hun donor te vinden. Het enige wat overblijft is de gratis inschrijving in de Fiom KID-DNA databank. Donoren van voor 2004 kunnen zich ook gratis inschrijven. Op deze manier kunnen donorkinderen en donoren met elkaar worden gematcht. Ook kunnen donorkinderen, indien zij dit wensen, mogelijk met eventuele halfbroers en -zussen worden gematcht. Wanneer donorkinderen of donoren vragen hebben over dit onderwerp kunnen zij terecht bij Fiom.
Kunnen deze kinderen hun dna-profiel in de Fiom KID-DNA Databank laten opnemen om hun dna met dat van een donor te laten matchen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Wat kunt u in het kader van uw actieplan ondersteuning donorkinderen doen om kinderen die in deze kliniek zijn verwekt en hun vader zoeken te helpen?
Zie antwoord vraag 3.
Het racisme tijdens de voetbalwedstrijd FC Den Bosch – Excelsior |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat was uw reactie op de uitlatingen richting Excelsior-speler Ahmad Mendes Moreira tijdens de voetbalwedstrijd FC Den Bosch–Excelsior op 17 november 2019?
Racisme en discriminatie horen niet thuis in de sport en op de tribunes. De uitlatingen richting Excelsior-speler Ahmad Mendes Moreira zijn onacceptabel.
Bent u op de hoogte van de reactie die FC Den Bosch in eerste instantie heeft gegeven op de gebeurtenissen tijdens de wedstrijd? Wat vindt u van deze initiële reactie van FC Den Bosch als gevolg van de gebeurtenissen?
Ja. Die reactie was uiterst ongelukkig. Daags erna heeft FC Den Bosch na gesprekken met de spelersgroep en andere betrokkenen het boetekleed aangetrokken en aangegeven diep geschrokken te zijn. Voor zover ik heb begrepen doet de club verder onderzoek naar wat er feitelijk is gebeurd en zal ze alles in het werk stellen om de personen die zich schuldig hebben gemaakt aan dit grensoverschrijdend gedrag te achterhalen en te straffen. Ook komt de club met een actieplan om misstanden grondig aan te pakken en uit te bannen.
Bent u het eens met de stelling dat dat buiten deze gebeurtenissen, racisme, discriminatie en homofobie bredere problemen zijn binnen de sport?1
Het is de realiteit dat wij nooit alle gebeurtenissen kunnen voorkomen, maatschappelijke issues als racisme, discriminatie en homofobe uitingen komen ook op en rond het sportveld voor. Het realiseren van een positieve sportcultuur vergt een lange adem en is een verantwoordelijkheid van alle betrokkenen: sporters, coaches, vrijwilligers, scheidsrechters, ouders, supporters en de overheid.
Heeft u cijfers over wat de omvang is van racisme, discriminatie, antisemitisme en homofobie binnen de sport?
Uit de monitor van het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» (VSK) 2017 en 2018, welke jaarlijks aan u toegestuurd, bleek als volgt:
In 2016 is 9% van de sporters van 15 jaar of ouder geconfronteerd met discriminatie (op grond van sekse, handicap, religie, huidskleur, homoseksualiteit, cultuur).
In 2018 heeft 12% van het arbitrerend kader in de sportwereld te maken gehad met discriminatie vanwege huidskleur, 14% met discriminatie vanwege cultuur of religie en 5% procent met discriminatie vanwege homoseksualiteit en 15% met vrouwonvriendelijk gedrag. Van het sporttechnisch kader heeft 6% in 2018 te maken gehad met discriminatie vanwege huidskleur, 8% met discriminatie vanwege cultuur of religie, 4% met discriminatie vanwege homoseksualiteit en 15% met vrouwonvriendelijk gedrag. Van het bestuurlijk kader heeft 6% in 2018 te maken gehad met discriminatie vanwege huidskleur, 7% met discriminatie vanwege cultuur of religie, 2% met discriminatie vanwege homoseksualiteit en 10% met vrouwonvriendelijk gedrag.
Wat heeft u op het moment als beleid om racisme, discriminatie, antisemitisme en homofobie te voorkomen en tegen te gaan in de sport?
De sportsector werkt al jaren aan een veilig sportklimaat. Het beleid heeft dan ook als focus dat iedereen overal met plezier veilig kan sporten. Racisme, discriminatie, antisemitisme en homofobie horen daar niet in thuis. Belemmeringen vanwege iemands etnische achtergrond, seksuele geaardheid, geloofsovertuiging of sociale positie moeten worden weggenomen. Een dergelijk klimaat vergt een lange adem die zorgvuldig moet worden opgebouwd door sporters, bestuurders, trainers, coaches, ouders en supporters. De afgelopen jaren heb ik hiervoor het actieplan «Naar een veiliger Sportklimaat» ondersteund. Ik bouw daar op voort en ondersteun de komende jaren de sportsector financieel om te zorgen dat sportverenigingen structureel aandacht hebben voor een positieve sportcultuur.
Ik licht hier twee specifieke voorbeelden toe.
Het project «Ons voetbal is voor iedereen» van de KNVB heeft als doel om een positieve sportcultuur en inclusie te bevorderen en discriminatie tegen te gaan. Het project zal onder meer een campagne kennen die zich zal gaan richten op de volledige achterban van de KNVB.
Daarnaast de Alliantie Gelijkspelen (welke ik samen met de Minister van OCW ondersteun), die tot doel heeft het realiseren van een open, veilig en prettig team- en verenigingsklimaat voor LHBTI-ers in de sport. Dat doen ze onder meer door workshops te geven aan jeugdtrainers en jeugdcoaches van Betaald Voetbal Organisaties (BVO’s), door in bondsopleidingen waaronder die van de KNVB aandacht te hebben voor diversiteit en het omgaan met verschillen én door zichtbaarheidsacties met de regenboog aanvoerdersbanden.
Eind januari kom ik samen met mijn ambtsgenoten van J&V en SZW en de KNVB met een aanvalsplan om racisme en discriminatie in de sport nog beter te bestrijden.
Wat is het doel van uw torentjesoverleg met betrekking tot racisme in de sport met verschillende partijen, waaronder Ahmad Mendes Moreira, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), de bondscoach en de aanvoerder van het Nederlands Elftal, Virgil van Dijk?2 Wanneer zal dit torentjesoverleg plaatsvinden? Wat verwacht u als consequenties voor uw beleid met betrekking tot racisme en discriminatie? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Op 28 november heb ik bij de KNVB in Zeist met direct betrokkenen en de KNVB, de Minister-President en de Minister van Justitie en Veiligheid gesproken. In dit gesprek heb ik richting Ahmad Mendes Moreira mijn empathie en richting scheidsrechter Laurens Gerrets mijn waardering voor zijn optreden uitgesproken. Voorts hebben we gezamenlijk afspraken gemaakt om racisme en discriminatie in de sport beter te bestrijden. Tijdens het wetgevingsoverleg sport van 2 december jl. heb ik aan uw Kamer toegezegd u hierover na 31 januari te informeren.
Bent u bekend met voorbeelden uit andere landen van oplossingen tegen racisme binnen de sport? Bent u bijvoorbeeld bekend met een app waarmee racisme kan worden gemeld door supporters in Engeland en wat vindt u hiervan?3
Ja, als onderdeel van het aanvalsplan zal gekeken worden hoe een anonieme meldingsapp ook in Nederland geïmplementeerd kan worden.
Bent u op de hoogte van het artikel «Moreira doet geen aangifte en wacht onderzoek KNVB naar racisme af»?4
Ja
Heeft de KNVB volgens u voldoende strafmogelijkheden? Klopt het dat FC Den Bosch de mogelijkheid heeft om een levenslang stadionverbod op te leggen aan de supporters die zich hebben misdragen?5
De KNVB kan in dit geval een landelijk stadionverbod opleggen. De termijn van een stadionverbod wordt bepaald op basis van de «Richtlijn termijn stadionverbod». Op basis van deze richtlijn staat voor het beledigen van een groep c.q. het verspreiden van discriminatoire uitlatingen een stadionverbod van 60 maanden.
FC Den Bosch heeft de mogelijkheid om op lokaal niveau een persoon een levenslang stadionverbod op te leggen. Dit lokale stadionverbod geldt in principe alleen voor de thuiswedstrijden van FC Den Bosch.
Klopt het dat er tijdens de sinterklaasintocht in 's-Hertogenbosch, FC Den Bosch-supporters zich al hebben misdragen?6 Zijn er toen maatregelen genomen tegen deze supporters?
Voorafgaand aan de intocht van Sinterklaas in ’s-Hertogenbosch hebben zowel voor- als tegenstanders van zwarte piet bij de gemeente aangegeven gebruik te willen maken van hun demonstratierecht. Onder de pro-zwarte piet demonstranten bevonden zich ook supporters van FC Den Bosch. Het gedrag van de demonstranten gaf geen aanleiding tot strafrechtelijk optreden en/of andere maatregelen.
Daar waar u heeft aangegeven dat de KNVB meer moet doen tegen racisme en u heeft voorgesteld dat zij eventueel punten in mindering zouden kunnen nemen bij clubs waar dit gebeurt, vind u dit proportionele maatregelen om racisme te bestrijden?7
In een brief aan de KNVB heeft mijn ambtsgenoot van Justitie en Veiligheid opgeroepen tot meer actie, en noemde daarbij enkele voorbeelden waaronder de puntenaftrek. In het aanvalsplan komen we met gerichte maatregelen om racisme en discriminatie te bestrijden.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat u een leidende rol kunt spelen in het uitspreken tegen weerzinwekkend racisme en het bij elkaar brengen van partijen die naar middelen zoeken om racisme uit te roeien?
Ja, ik heb mijn afschuw uitgesproken en daarop volgend het initiatief genomen om partijen bij elkaar te brengen en samen te zoeken naar effectieve maatregelen om racisme en discriminatie te bestrijden. Het tegengaan van racisme en discriminatie is echter niet iets van de overheid of van de sportsector alleen, maar vraagt een verantwoordelijkheid van iedereen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het feit dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd geweigerd in Marokko |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wist u dat uw collega, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet welkom was voor een bezoek aan haar ambtsgenoot in Marokko?1
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft tijdens de tweede termijn van de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid op 21 november reeds gemeld dat zij niet door Marokko is geweigerd. Ook is gemeld dat de Staatssecretaris zo snel als mogelijk naar Marokko afreist als er zicht is op een afspraak.
Waarom was uw collega niet welkom?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat de relatie met Marokko «problematisch» is? Waarom?
De relatie tussen Nederland en Marokko kent een lange historie en de wederzijdse belangen zijn substantieel. Niet alleen migratie en terugkeer maar ook consulaire zaken, handel en investeringen, justitie- en politiesamenwerking en de strijd tegen terrorisme zijn onderdeel van deze bilaterale relatie. Een dergelijke relatie kent logischerwijs ook onderwerpen die de betrekkingen ingewikkeld kunnen maken. Op specifiek het onderwerp van terugkeer zijn helaas nog weinig resultaten geboekt. Zowel de Minister van Buitenlandse Zaken als de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bespreken in contacten met de Marokkaanse autoriteiten de mogelijkheden tot voortgang op dit dossier.
Deelt u de mening dat deze weigering zeer ongepast was? Wat heeft u hiertegen ondernomen?
Zie ook het antwoord op vraag 1 en 2.
Er is direct na de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid telefonisch contact geweest tussen de Staatssecretaris en de Marokkaanse ambassadeur. Zoals bekend heeft de afspraak tussen de Staatssecretaris en de Marokkaanse ambassadeur van 5 december jl. niet kunnen plaatsvinden.
Marokko en Nederland delen de wens om in gesprek te blijven over de hele breedte van de relatie, migratie en terugkeersamenwerking zijn daarvan een belangrijk onderdeel. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft kortgeleden nog met zijn Marokkaanse ambtgenoot over de brede relatie gesproken en afgesproken daarover in gesprek te blijven. Dat traject wordt vervolgd.
Daarnaast wordt gewerkt aan het plannen van een afspraak voor een bezoek van de staatsecretaris aan haar Marokkaanse ambtgenoot.
Hoe gaat de regering gesprekken met Marokko over terugkeer van «veiligelanders» weer opstarten?
Er is geregeld dialoog tussen Nederland en Marokko op verschillende niveaus over migratie in brede zin en specifiek over terugkeersamenwerking. Terugkeer vormt een belangrijk onderwerp van gesprek waarbij constant wordt ingezet om resultaten te boeken. Ook in de contacten van de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Marokkaanse ambtgenoot is terugname door de Marokkaanse autoriteiten van Marokkaanse onderdanen die geen rechtmatig verblijf hebben, een belangrijk onderwerp van gesprek.
Het bericht ‘Oorzaak gezocht bij capaciteitsproblematiek ziekenhuizen: Stijging sterfte rond geboorte baby’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Oorzaak gezocht bij capaciteitsproblematiek ziekenhuizen: Stijging sterfte rond geboorte baby»?1
Op basis van de informatie die ik heb ontvangen herken ik het verband tussen de stijging van de sterftecijfers van baby’s rondom de geboorte en de capaciteitsproblematiek van ziekenhuizen niet. Zoals te lezen in het statement van het College Perinatale Zorg (CPZ), wat geschreven is naar aanleiding van hetzelfde bericht uit de Telegraaf, zijn de gelegde verbanden tussen capaciteitsproblematiek enerzijds en sterftecijfers anderzijds op basis van de nu bekende gegevens niet te maken. Daarnaast blijkt ook niet uit de cijfers en analyses van Perined dat capaciteitsproblematiek de oorzaak is voor de stagnatie van de daling van de perinatale sterftecijfers.
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 25 november jl. heb aangegeven, blijkt uit de cijfers en de duiding van Perined dat de risico’s vooral zitten bij een laag geboortegewicht en/of te vroeggeboren baby’s.
Vindt u het ook een onwenselijke ontwikkeling dat na een periode van een sterke daling van het aantal baby’s dat sterft rond de geboorte in ons land, er volgens de laatste cijfers sprake is van een lichte stijging?
In mijn Kamerbrief van 25 november jl. heb ik u geïnformeerd over het perinatale sterftecijfers van 2018. Uit deze cijfers blijkt dat de daling van de sterftecijfers is gestagneerd. Dit vind ik een ongewenste ontwikkeling. De inzet van mij en partijen in de geboortezorg is er dan ook op gericht de sterftecijfers verder terug te dringen. Uit de duiding van Perined blijkt dat ingezet moet worden op het terugdringen van een laag geboortegewicht en/of te vroeg geboren baby’s en op verdere versteviging van de integrale geboortezorg. Daarnaast valt het op dat in de groep vrouwen met een langere zwangerschapsduur (41+ weken) ook een lichte stijging te zien is van de perinatale sterfte. Het CPZ zal dit punt in samenspraak met de partijen nader bekijken. Ik roep de partijen in de geboortezorg op hun verantwoordelijkheid te nemen en op korte termijn tot eenduidige afspraken en beleid te komen op basis van de laatste stand van de wetenschap.
Acties die ik onderneem om de sterftecijfers te laten dalen zijn:
Verder heb ik in mijn brief van 25 november ook aangekondigd dat ik aanvullend onderzoek door het RIVM laat uitvoeren. Met dit onderzoek wil ik beter zicht krijgen op verdere verbetermogelijkheden. Ik zal uw Kamer in het najaar van 2020 informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Ziet u, net als de samenwerkende organisaties in de geboortezorg, de capaciteitsproblematiek bij de ziekenhuizen als een oorzaak voor deze ontwikkeling? Zo nee, wat is volgens u dan de oorzaak? Zo ja, wat gaat u doen om deze capaciteitsproblematiek op korte termijn op te lossen?
Voor de oorzaken van deze ontwikkeling verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 aangeef blijkt uit het statement van het CPZ dat gelegde verbanden tussen capaciteitsverbeterpunten enerzijds en sterftecijfers anderzijds op basis van de nu bekende gegevens niet te maken zijn.
Wat is uw reactie op de stelling «het capaciteitsprobleem lijkt zich niet meer te beperken tot poliklinische bevallingen, maar breidt zich uit naar zwangere vrouwen met hogere risico’s. Er zijn signalen dat soms ook zwangeren met medische indicatie niet terecht kunnen in het ziekenhuis. Het grootste probleem lijkt het tekort aan obstetrie- en gynaecologieverpleegkundigen te zijn»?
Voor mij staat voorop dat vrouwen die moeten bevallen kunnen rekenen op goede verloskundige zorg. Alle ziekenhuizen hebben een systeem om capaciteit «achter de hand te houden» zodat een zwangere vrouw die acuut verloskundige zorg nodig heeft altijd in het ziekenhuis terecht kan. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft mij laten weten dat zij geen meldingen heeft ontvangen dat capaciteitsproblemen hebben geleid tot een calamiteit.
Wel heeft zij signalen ontvangen dat er soms situaties zijn dat een verloskundige meerdere telefoontjes moet plegen voor zij een bevalplek kan vinden voor een vrouw zonder acute hulpvraag, doordat ziekenhuizen vol liggen of een tijdelijke opnamestop hanteren. Het is onwenselijk dat verloskundigen meerdere telefoontjes moeten plegen voor zij een bevalplek hebben. In de ROAZ regio’s wordt daarom gewerkt aan goede samenwerkingsafspraken. Het gaat daarbij ook om inzicht hebben op regionaal niveau in de drukte op de acute zorgafdelingen, zodat partijen in de acute zorgketen hier o.a. via het ROAZ gepast regionaal beleid op kunnen maken.
Verder raamt het Capaciteitsorgaan per ziekenhuis, regionaal en landelijk wat de opleidingsbehoefte is aan gespecialiseerde verpleegkundigen. Dit doen zij ook voor de obstetrie- en gynaecologieverpleegkundigen. Vervolgens bepalen ziekenhuizen zelf hoeveel gespecialiseerde verpleegkundigen ze gaan opleiden. Ziekenhuizen hebben de afgelopen jaren ervoor gekozen om het advies van het Capaciteitsorgaan niet (volledig) op te volgen, waardoor de tekorten verder hebben kunnen oplopen. Vanuit het Ministerie van VWS is er altijd op aangedrongen dat ziekenhuizen meer opleiden. VWS heeft ziekenhuizen zelfs aangemoedigd om meer dan het advies van het Capaciteitsorgaan op te leiden en VWS heeft hiervoor ook kostendekkende financiering (beschikbaarheidbijdrage) beschikbaar gesteld. Mede in het licht van deze ervaring uit het verleden is in het Hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg de ambitie opgenomen dat ziekenhuizen in 2021 volgens het advies van het Capaciteitsorgaan gaan opleiden, dit geldt onder andere voor neonatologieverpleegkundigen en obsteterieverpleegkundigen.
Staat volgens u de toegankelijkheid en de kwaliteit van acute geboortezorg onder druk? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Omdat duizenden bedrijven geen natuurvergunning hebben weten we niet hoeveel stikstof de industrie uitstoot’ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Omdat duizenden bedrijven geen natuurvergunning hebben weten we niet hoeveel stikstof de industrie uitstoot»?1
Ja.
Is er bekend hoeveel bedrijven in heel Nederland geen vergunning voor gebiedsbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet hebben? Zo nee, kunt u opdracht geven aan de provincies om te onderzoeken om hoeveel bedrijven dit gaat?
De emissies van alle sectoren, dus ook van de industrie, zijn bekend door Emissieregistratie. Hiervoor wordt geen gebruik gemaakt van gegevens uit vergunningen.
Het is niet bekend hoeveel bedrijven er ten onrechte geen vergunning hebben in het kader van de Wet natuurbescherming. Of een vergunning noodzakelijk is, hangt af van bedrijfsspecifieke en locatie specifieke kenmerken. Het is in eerste instantie aan bedrijven zelf om de inschatting te maken of een vergunning aangevraagd moet worden. De provincies zijn in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor vergunningverlening, toetsing en handhaving. Zij voeren deze taken uit op basis van hun prioriteiten en de beschikbare capaciteit.
Ik deel uw mening dat vergunningverlening, toezicht en handhaving noodzakelijk zijn.
Deelt u de mening dat voor het draagvlak voor maatregelen tegen te hoge stikstofuitstoot, cruciaal is dat alle sectoren, dus ook de industrie, worden getoetst op hun impact op de natuur en zijn voorzien van een natuurvergunning waar nodig?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren hoe het komt dat zoveel, vaak grote bedrijven geen natuurvergunning hebben aangevraagd? Bent u van mening dat er voldoende aandacht is geweest bij vergunningverlenende instanties voor benodigde natuurvergunningen voor bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een belangrijke verklaring voor het feit dat een deel van de bedrijven, zowel groot als klein, geen vergunning heeft, is dat een vergunning niet altijd noodzakelijk is. Er geldt onder andere geen vergunningplicht voor het aspect stikstof als de betreffende activiteit geen depositie veroorzaakt of al bestond op de referentiedatum van het Natura 2000-gebied en sindsdien ongewijzigd is voortgezet.
Daarnaast zijn er ook agrarische en industriële bedrijven zonder vergunning, omdat hun activiteit ten tijde van het PAS was vrijgesteld van vergunningplicht. Dit was het geval als de stikstofdepositie de toenmalige grenswaarde van maximaal 1 mol/hectare/jaar niet overschreed. Totdat een voorziening voor collectieve legalisering van gerealiseerde meldingen is getroffen zal, zoals aangegeven in mijn brief van 27 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 163), geen actieve handhaving plaatsvinden. De initiatiefnemers die in het kader van de vrijstellingsregeling een melding hebben gedaan of een meldingsvrije activiteit ontplooiden, hebben immers te goeder trouw gehandeld. In mijn brief van 16 december 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 25) ben ik hier nader op in gegaan.
Kunt u nagaan bij de provincies hoe de controles op de Wet Natuurbescherming zijn uitgevoerd? Kunt u nagaan hoe het komt dat er onvoldoende gehandhaafd wordt op het ontbreken van de natuurvergunning voor industriële activiteiten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Is er zonder deze natuurvergunningen voldoende in beeld wat de impact is op de natuur van de uitstoot van stikstofoxide door de industriesector? Kunt u uw antwoord toelichten?
De impact van de uitstoot van stikstofdioxide door de industrie is goed in beeld door luchtkwaliteitsmodellen, zoals AERIUS. Deze modellen geven een beeld van de stikstofdepositie in de natuur, onder meer uitgesplitst per sector. De bijdrage van de sector industrie aan de stikstofdepositie in Nederland bedroeg in 2018 1% van de totale depositie.2 De luchtkwaliteitsmodellen maken gebruik van de emissiegegevens van Emissieregistratie. Gegevens uit de natuurvergunning worden hier niet voor gebruikt.
De uitstoot van de industriesector is bekend voor een groot aantal individuele bedrijven. Bedrijven zijn verplicht hun emissiecijfers te rapporteren via het elektronisch Milieujaarverslag, als de emissie boven een vastgestelde drempel uitkomt (10 ton voor NOx). Dit betreft honderden bedrijven, die samen zorgen voor 87% van de jaarlijkse Nederlandse industriële NOx-emissie. Ook van de bedrijven die de resterende 13% van de industriële NOx-emissie veroorzaken zijn de emissiegegevens in beeld. Deze emissies onder de rapportagedrempel worden niet exact per bedrijf geregistreerd, maar afgeleid uit gegevens als het energieverbruik en de productie-index van de bedrijven. Het totaal van deze emissies is ook bekend, doordat gegevens over de precieze hoeveelheid totaal verstookte brandstof geleverd worden door het CBS.
Deelt u de mening dat de rapportage van volledige uitstoot kan bijdragen aan een beter beeld van de uitstoot van stikstof en mogelijke fluctuaties daarvan door de jaren heen? Bent u in het licht daarvan bereid om de huidige norm aan te passen, die stelt dat er pas boven de 10 ton aan uitstoot van NOx en ammoniak hoeft te worden gerapporteerd in het milieujaarverslag, hetgeen gelijk staat aan de uitstoot van vijf gemiddelde melkveehouderijen?
De Emissieregistratie levert een voldoende nauwkeurig beeld van de NOx-uitstoot door de industrie. Met de rapportagedrempel van 10 ton NOx per jaar wordt 87% van de NOx-emissies nauwkeurig bepaald en de resterende 13% met aanzienlijke nauwkeurigheid. Verlaging van de rapportagedrempel zou leiden tot een verhoging van het percentage van 87%, maar levert naar de inschatting van de Emissieregistratie nauwelijks een verbetering op van de robuustheid van de cijfers. De door Nederland gehanteerde rapportagedrempel van 10 ton voor NOx is reeds lager dan de drempel van 100 ton die in de EU E-PRTR verordening staat.
Het bericht ‘Geheime diensten morren over nieuwe toezichthouder’ |
|
Paul Smeulders (GL), Kathalijne Buitenweg (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geheime diensten morren over nieuwe toezichthouder»?1
Ja.
Klopt het dat de AIVD en de MIVD ongelukkig zijn met de assertieve manier waarop de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) opereert? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe is dit beeld ontstaan?
Ruim anderhalf jaar geleden is de TIB geïntroduceerd als toetsingscommissie die voorafgaand aan de uitoefening van bijzondere bevoegdheden door de AIVD en MIVD de door de verantwoordelijke Ministers verleende toestemming op rechtmatigheid beoordeelt.
In sommige gevallen is er discussie over de reikwijdte van de toets van de TIB. Bij brief van 2 juli 2019 (Kamerstuk 29 924, nr. 186) informeerde ik uw Kamer meest recentelijk over het samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevoerde gesprek met de TIB en de CTIVD inzake hun rechtseenheidsbrieven, waarbij ook de strekking van de rechtmatigheidstoets door de TIB aan de orde is gekomen. In het gesprek is vast komen te staan dat de verschillen van inzicht inzake de rechtmatigheidstoets door de TIB in de praktijk overbrugbaar zijn.
De TIB speelt een belangrijke rol in het autorisatieproces met betrekking tot de inzet van bijzondere bevoegdheden door de diensten. Het onafhankelijke en scherpe oordeel komt de kwaliteit van het werk van de diensten ten goede.
Klopt het dat er regelmatig «discussiepunten» zijn tussen de diensten en de TIB? Zo ja, waar gaan deze «discussiepunten» over en welke «discussiepunten» keren regelmatig terug? Zo nee, hoe kan het dat dit beeld bij de TIB is ontstaan?
In sommige gevallen is er discussie over de reikwijdte van de toets of het toetsingskader van de TIB. De diensten zijn namens mij bijvoorbeeld in gesprek met de TIB over geautomatiseerde data-analyse (GDA) om te komen tot een toepassing van GDA die recht doet aan zowel de strekking van de wet als aan de operationele uitvoeringspraktijk.
Klopt het dat de AIVD van mening is dat de TIB erg gedetailleerd naar de aanvragen kijkt, terwijl de AIVD van mening is dat er slechts een marginale toets zou moeten plaatsvinden? Zo ja, waarom? Zo, nee wat gaat u doen om dit beeld bij de TIB weg te nemen?
Conform de wet is de toets van de TIB een bindende toets op rechtmatigheid, waarbij naar de noodzaak, proportionaliteit, subsidiariteit en gerichtheid van de voorgenomen inzet van een bijzondere bevoegdheid wordt gekeken. Zoals tijdens de parlementaire behandeling van de Wiv 2017 is bevestigd, is de toets van de TIB géén marginale toets. Hierover bestaat geen onduidelijkheid.
Klopt het dat het nooit de bedoeling is geweest van de wetgever dat de TIB slechts marginaal toetst en dat dit ook in strijd is met jurisprudentie van het Europees Hof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de oorzaak dat de AIVD (en de MIVD) hier anders over lijkt te denken?
Zoals tijdens de parlementaire behandeling van de Wiv 2017 is bevestigd, is de toets van de TIB géén marginale toets. Hierover bestaat geen onduidelijkheid.
Klopt het dat de diensten van mening zijn dat de TIB vaak doorvraagt naar technische details? Zo ja, waarom?
De wet biedt de TIB de mogelijkheid om vragen te stellen en om aanvullende informatie te verzoeken wanneer de TIB dit noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van haar taak. Het doorvragen bij een door de Minister verleende toestemming voor de inzet van een bijzondere bevoegdheid hoort er bij en gebeurt dan ook met enige regelmaat. Hier kunnen ook vragen bij zitten die zien op de technische aspecten van de inzet van de desbetreffende bijzondere bevoegdheid. De gevraagde informatie wordt dan conform de wettelijke verplichting aan de TIB verstrekt.
Klopt het dat de AIVD soms lang wacht met het nadere onderzoek van data die bij een bulkhack zijn vergaard? Zo ja, hoe beoordeelt u de zorg van de TIB op dit specifieke punt? Kunt u hierbij ook aangeven hoe beoordeeld wordt hoelang data redelijkerwijs zonder nader onderzoek ter beschikking van de diensten kan blijven?
De diensten zijn op grond van de Wiv 2017 verplicht om met behulp van bijzondere middelen verworven gegevens zo spoedig mogelijk op relevantie te beoordelen. Voor gegevens die zijn verworven via een hack – de bevoegdheid tot het binnendringen in een geautomatiseerd werk ex artikel 45 van de Wiv 2017 – geldt voor deze relevantiebeoordeling een maximale termijn van één jaar, met een mogelijkheid tot eenmalige verlenging van zes maanden. Bij het uitvoeren van deze relevantiebeoordeling zijn aard, omvang en complexiteit van de verworven gegevens van invloed op de termijn waarbinnen deze toets kan worden uitgevoerd. Dat neemt niet weg dat deze zo snel mogelijk moet plaatsvinden. Dit volgt ook uit de goede taakuitvoering van de diensten, immers de gegevens worden verworven voor actuele onderzoeken en een spoedige evaluatie van de verworven gegevens is van belang om tijdig dreigingen voor de nationale veiligheid te onderkennen.
Deelt u de mening van de TIB dat het bij het beoordelen van een hack relevant is om te weten of de data die hierbij worden verzameld mogelijk worden gedeeld met een of meer buitenlandse diensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat de diensten dit voortaan bij hun aanvraag moeten vermelden? Zo nee, waarom niet?
Op 20 juni jl. is met de TIB en de CTIVD gesproken over de reikwijdte van de rechtmatigheidstoets. In dit gesprek is afgesproken dat, indien de diensten bij het doen van een verzoek om toestemming voor de inzet van een bijzondere bevoegdheid aan de Minister reeds het oogmerk hebben om gegevens te delen met buitenlandse diensten, dit in het verzoek wordt gemeld en – indien de toestemming is verleend – dit door de TIB in de rechtmatigheidstoets kan worden betrokken.
Snapt u dat de TIB, om geautomatiseerde data-analyse goed te snappen, precies moet kunnen weten wat de werkwijze van de diensten is? Zo nee, waarom niet?
In artikel 36, eerste lid, van de Wiv 2017 is bepaald wat ter toetsing aan de TIB dient te worden voorgelegd en daarmee het object van de rechtmatigheidstoets definieert, namelijk: het aan de toestemming ten grondslag liggende verzoek alsmede het door de Minister genomen besluit. Het gaat hier ingevolge artikel 32, tweede lid, van de wet, waarin de toetsingstaak van de TIB is geregeld, om een toets op rechtmatigheid.
De wet biedt de TIB de mogelijkheid om vragen te stellen en om aanvullende informatie te verzoeken wanneer de TIB dit noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van haar taak. De diensten hebben in dit kader ook meerdere keren gesproken met de TIB over GDA.
Klopt het dat de diensten vinden dat de TIB zich teveel met de werkwijze van de diensten bemoeit? Zo nee, hoe gaan de diensten deze indruk bij de TIB wegnemen?
Zoals al in de antwoorden op bovenstaande vragen is gesteld, heb ik samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de TIB gesproken over de reikwijdte van de rechtmatigheidstoets. Hierbij is vastgesteld dat de verschillen van inzicht inzake de rechtmatigheidstoets in de praktijk overbrugbaar zijn.
Klopt het dat de AIVD (en de MIVD) graag een beroepsmogelijkheid zou willen wanneer de TIB een aanvraag om een bevoegdheid in te zetten afwijst? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zoals ik uw Kamer informeerde bij brief van 12 november jl. (Kamerstuk 34 588, nr. M) zal de hele inrichting, de functie en de plek van de TIB in het bestel worden betrokken in de evaluatie van de Wiv 2017 die uiterlijk 1 mei 2020 van start gaat. Dit ook tegen de achtergrond van het vraagstuk van ministeriële verantwoordelijkheid. Ik wil en kan niet vooruitlopen op deze evaluatie.
Bent u van plan om met een voorstel voor een wettelijke beroepsmogelijkheid voor de diensten te komen? Zo ja, waarom en wanneer? Zo nee, deelt u de mening van de TIB dat de diensten «soms ook gewoon hun verlies moeten nemen en moeten erkennen dat een verzoek niet wordt toegestaan»? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht graag de evaluatie van de Wiv 2017 af waarin de inrichting, functie en plek van de TIB in het bestel zal worden betrokken, een en ander tegen de achtergrond van het vraagstuk van ministeriële verantwoordelijkheid.
Indien de TIB van oordeel is dat een toestemming niet rechtmatig is verleend, geven de diensten uiteraard gevolg aan dit oordeel.
Vindt u het gezichtsverlies als een verzoek door de TIB wordt afgewezen dat u zelf wel had goedgekeurd? Zo nee, bestaat die indruk wel bij de AIVD?
Nee. Deze indruk bestaat ook niet bij de AIVD. De TIB maakt een zelfstandige, onafhankelijke afweging. Uiteraard wil ik een negatief rechtmatigheidsoordeel van de TIB over een door mij verleende toestemming wel zoveel mogelijk vermijden.
Deelt u de mening dat het, gelet op de diverse kritische rapporten van de CTIVD over de uitvoering van de nieuwe bevoegdheden uit de Wiv 2017 door de veiligheidsdiensten, juist van elementair belang is dat het TIB op assertieve en doorvragende wijze haar toezichtstaak vervult? Zo nee, waarom niet?
De TIB speelt in het stelsel van toetsing en toezicht een belangrijke rol. Het onafhankelijke en scherpe oordeel komt de kwaliteit van het werk van de diensten ten goede. Tegelijkertijd is het goed om te benadrukken dat de rol van de TIB een wezenlijk andere rol is dan die van de CTIVD. De TIB toetst de verleende toestemmingen voor de inzet van bijzondere bevoegdheden in de autorisatiefase, voorafgaand aan de inzet. De CTIVD is belast met toezicht op de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid, zowel tijdens als na afloop hiervan. De bevoegdheden van de CTIVD hebben daarbij naar hun aard een ruimer bereik.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Gevangenis Pointe Blanche: The Devil’s Rock van Sint Maarten' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gevangenis Point Blanche: The Devil’s Rock van Sint Maarten»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden die u gegeven hebt op mijn vragen over het bericht «Dagelijkse rechten geschonden inzake het gevangeniswezen op Sint Maarten»?2 Wordt u nog steeds op gezette tijden over diverse ontwikkelingen geïnformeerd en wordt er gemonitord of Sint Maarten zich aan de gemaakte afspraken houdt?
Ja, ik kan mij deze antwoorden herinneren en kan u melden dat ik nog altijd op gezette tijden word geïnformeerd over de diverse ontwikkelingen. Tevens wordt nog steeds gemonitord of Sint Maarten zich aan de gemaakte afspraken houdt.
Kunt u aangeven welke ontwikkelingen zich in en ten aanzien van de Pointe Blanche-gevangenis sinds de beantwoording van de vragen in september hebben voorgedaan? Kunt u daarbij betrekken de inhoud van het bericht zoals weergegeven in de aanhef van deze vragen (zie 1) en kunt u daarbij betrekken het bericht in het Antilliaans Dagblad van zaterdag 9 november 2019 «Situatie in gevangenis «explosief»»? Klopt het dat onlangs de mariniers bij herhaling in de gevangenis zijn ingezet en kunt u uitleggen waarom de bijstand van die mariniers noodzakelijk was?
Het gevangeniswezen op Sint Maarten blijft een punt van zorg. Bekend is dat de gedetineerden sinds oktober jl. tot begin december staakten in verband met de (leef)omstandigheden in de gevangenis. Eind oktober weigerden de gedetineerden terug te keren naar hun cellen, hetgeen ertoe geleid heeft dat het Land Sint Maarten, door tussenkomst van de Gouverneur, een verzoek om militaire bijstand heeft gedaan aan de Minister van Defensie. De bijstand behelsde de inzet van een bewaking- en beveiligingseenheid van het Korps Mariniers voor het bewaken en beveiligen van de buitenring van de gevangenis, gecombineerd met een doorzoeking van cellen, ter ondersteuning van het Korps Politie Sint Maarten. De inzet heeft plaatsgevonden van 26 oktober t/m 2 november jl. en is eenmaal met een week verlengd t/m 9 november.
Met Sint Maarten wordt elke 2 weken gekeken naar de voortgang van de afgesproken verbetermaatregelen. Op basis daarvan moet ik helaas concluderen dat de voortgang nog altijd (te) veel tijd in beslag neemt. De belangrijkste ontwikkeling van de afgelopen periode betreft de voltooiing van de tweede vleugel van de jeugdinrichting (Miss Lalie Center). Ook worden sinds deze zomer nieuwe medewerkers getraind voor de gevangenis die hun opleiding binnenkort zullen afronden en wordt momenteel de laatste hand gelegd aan de plaatsing van het nieuwe buitenhekwerk en de nieuwe toegangspoort. Het is van belang dat Sint Maarten zich blijft inzetten voor een spoedige afwikkeling van de afgesproken verbetermaatregelen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft de regering van Sint Maarten daarom op 5 november jl. per brief nogmaals gewezen op het belang om voortvarend uitvoering te geven aan de afgesproken verbetermaatregelen. Samen met de Minister voor Rechtsbescherming heb ik de nieuwe interim--regering hier op maandag 25 november jl. per videoconference zelf ook op gewezen.
In hoeverre geven de ontwikkelingen zoals die zich in en ten aanzien van de gevangenis voordoen vertrouwen in een gunstige afronding van de supervisie waaronder het Koninkrijk der Nederlanden door de Raad van Europa is geplaatst? Kunt u aangeven hoe dit traject loopt?
Vooropgesteld wordt dat de uitspraak van het Europees Hof in de zaak Corallo zag op de staat van het cellencomplex bij het politiebureau van Philipsburg. Zoals bekend, is op 9 april 2019 namens Sint Maarten een actieplan ingediend bij het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Hierin staat beschreven welke renovatiewerkzaamheden Sint Maarten realiseerde en welke verdere maatregelen worden voorzien. Het is aan de Raad van Europa om te bepalen of het actieplan en de uitgevoerde werkzaamheden kunnen leiden tot afronding van de supervisie. Het Koninkrijk is nog in afwachting van de appreciatie van het actieplan door het Execution Department van het secretariaat van het Comité van Ministers, die begin 2020 wordt verwacht. Daarbij zullen mogelijk nadere aanwijzingen worden gegeven voor de informatie die nodig is om aan de EHRM-uitspraak in de zaak Corallo te voldoen.
Wordt door enig gerecht in Caribisch Nederland dan wel op Aruba, Curaçao of Sint Maarten ter beschikking stelling (TBS) opgelegd? Bestaan er voorzieningen voor TBS-gestelden in dit deel van het Koninkrijk? Wordt er gebruik gemaakt van TBS-faciliteiten in Nederland? Indien er geen TBS-faciliteiten bestaan voor veroordeelden in het Caribisch deel van het Koninkrijk, op welke wijze wordt de maatregel dan geëxecuteerd en op welke wijze keren deze mensen terug in de samenleving?
Curaçao, Aruba en Sint Maarten (hierna: de landen) hebben sinds enkele jaren de mogelijkheid tot het opleggen van de tbs-maatregel opgenomen in hun respectievelijke Wetboeken van Strafrecht3. De landen zijn zelf verantwoordelijk voor de rechtshandhaving en behoren de noodzakelijke voorzieningen te treffen.
De geestelijke gezondheidszorg in de landen is op dit moment beperkt in haar mogelijkheden. Voor zover wij hebben vernomen, is in de landen een enkele keer een tbs-maatregel opgelegd. Bij de executie wordt geen gebruik gemaakt van voorzieningen in Europees Nederland. De verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de maatregel ligt bij de landen zelf.
De tbs-maatregel leent zich, in verband met het karakter van de behandeling, niet voor tenuitvoerlegging in Europees Nederland. Dit omdat de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel voorziet in een fasering (verlof), resocialisatie en doorzorg/nazorg, hetgeen van belang is voor een veilige en gefaseerde terugkeer van de tbs-gestelde in het normale maatschappelijke verkeer. Ten aanzien van Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) bestaat geen mogelijkheid om een tbs-maatregel op te leggen. Wel wordt gewerkt aan het organiseren van adequate forensische zorg op Bonaire.
Het bericht ‘Loonkloof tussen man en vrouw verder gegroeid: gat van 175 euro in het bedrijfsleven’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Loonkloof tussen man en vrouw verder gegroeid: gat van 175 euro in het bedrijfsleven»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u ervan dat vrouwen de afgelopen twee jaar nog weer wat minder zijn gaan verdienen dan mannen?
De resultaten van het Nationaal Salaris Onderzoek (NSO) van Intermediair en Nyenrode zijn teleurstellend omdat zij een indicatie vormen dat de loonkloof in Nederland zich niet sluit en juist mogelijk weer groter wordt. De loonkloof die het NSO laat zien is het onverklaarbare loonverschil tussen mannen en vrouwen, namelijk de «gecorrigeerde loonkloof». De gecorrigeerde loonkloof is het loonverschil waarbij er voor achtergrondkenmerken – waarvan bekend is dat ze sterk samenhangen met beloning – is gecorrigeerd, om de lonen zo vergelijkbaar mogelijk te maken. Achtergrondkenmerken die hierbij relevant zijn, zijn onder andere sector, arbeidsduur (voltijd/deeltijd), opleiding en werkervaring. Het is lastig te zeggen wat de oorzaken zijn van de gecorrigeerde loonkloof en op basis van het onderzoek is niet te zeggen waar dit verschil vandaan komt en in hoeverre er sprake is van beloningsdiscriminatie. Van beloningsdiscriminatie weten we dat dit meestal onbewust gebeurt en niet moedwillig.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceert elke twee jaar in opdracht van het Ministerie van SZW een rapport met een onderzoek naar beloningsverschillen. De laatste meting staat in de «Monitor loonverschillen mannen en vrouwen 2016»2, die in november 2018 is gepubliceerd. Ik verwacht eind 2020 een nieuwe Monitor. Dit onderzoek laat door de afgelopen jaren een afname zien van de gecorrigeerde loonkloof, al stagneert deze afname in het meest recente tijdvlak. Ik ben benieuwd naar de uitkomsten van de nieuwe Monitor in 2020 en of ook daarin de stagnering doorzet of zelfs weer omslaat in een groei van de loonkloof. Mocht dit zo zijn dan benadrukt dit de urgentie van extra inzet om de loonkloof te verkleinen alleen maar meer.
Klopt het dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen vooral is gegroeid tussen mannen en vrouwen jonger dan 36 jaar?
Uit een vergelijking van het NSO van 2017 met het NSO van 2019 komt naar voren dat de loonkloof bij mannen en vrouwen jonger dan 36 jaar licht is gegroeid.
Volgend jaar publiceert het CBS het tweejaarlijkse rapport naar de loonkloof bij de overheid en het bedrijfsleven. CBS hanteert andere methodieken. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Bent u bereid om ook zelf opdracht te geven tot het jaarlijks monitoren van de (gecorrigeerde) loonkloof?
De loonkloof wordt, sinds 2008, iedere twee jaar gemeten door het CBS. De laatste meting staat in de «Monitor loonverschillen mannen en vrouwen 2016», die in november 2018 is gepubliceerd. Het volgende rapport wordt eind 2020 gepubliceerd. Een tweejarige monitor biedt voldoende inzicht in de omvang van de loonverschillen en in de meerjarige trend.
Klopt het dat vrouwen gemiddeld genomen ook nog eens meer uren werken dan waarvoor zij betaald krijgen, terwijl dat bij mannen niet het geval is?2
Het NSO stelt onder andere dat vrouwen meer extra uren werken bovenop hun reguliere werkweek dan mannen. Het NSO vergelijkt daarvoor de mediane contractuele arbeidsduur van respondenten met de mediaan van het daadwerkelijk gewerkte aantal uren.
Het CBS houdt cijfers bij over de mate van overwerken van werknemers4. Overwerken wordt door het CBS als volgt gedefinieerd: «Er is sprake van overwerken wanneer iemand meer uren werkt dan contractueel overeengekomen». De meest recente cijfers van het CBS stellen dat 70% van de mannelijke werknemers en 64% van de vrouwelijke werknemers weleens overwerkt. 33% van de mannelijke werknemers en 27% van de vrouwelijke werknemers werkt regelmatig over. Deze cijfers suggereren dat mannen vaker overwerken dan vrouwen.
Het verschil tussen de CBS-cijfers en het NSO kan op een aantal manieren worden verklaard. De twee onderzoeken hebben bijvoorbeeld een andere steekproef. Daarnaast telt het CBS het aantal individuele werknemers dat overwerkt, terwijl het NSO twee medianen met elkaar vergelijkt. De verdeling van contractuele- en daadwerkelijke arbeidsduren – die voor vrouwen sterker gespreid is dan voor mannen, omdat de meeste mannen in voltijd werken – heeft daardoor invloed op de vergelijking.
Kunt u een inschatting geven van de bijdrage van de verschillende oorzaken van de loonkloof, zoals het hoge aandeel parttime werk, het mogelijk slechter onderhandelen door vrouwen, zwangerschapsdiscriminatie, het feit dat in sectoren waar veel vrouwen werken gemiddeld de beloning lager ligt, of het denken in stereotypen over leiderschap?3
Het is moeilijk te zeggen wat de exacte bijdrage is van de verschillende oorzaken van de loonkloof die u noemt, aangezien dit een complex samenspel van verschillende factoren is. Ik zal hieronder een uiteenzetting maken van wat we al weten over de door u aangedragen oorzaken van de loonkloof.
Wat betreft het hoge aandeel parttime werk in Nederland, verwacht ik begin 2020 het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Deeltijd, waarbij de motieven en de factoren die ertoe leiden dat veel vrouwen parttime werken, uitgebreid onderzocht worden.
Diverse onderzoeken, waaronder de «Monitor loonverschillen mannen en vrouwen 2016», laten zien dat vrouwen vaker werken in sectoren waar de beloning gemiddeld lager ligt, zoals het onderwijs en de zorg. Bij het berekenen van de gecorrigeerde loonkloof wordt dan ook altijd gecorrigeerd voor sector, aangezien dit een van de achtergrondkenmerken is waarvan we weten dat die sterk samenhangt met beloning.
Recente onderzoeken6 laten zien dat vrouwen ongeveer even vaak als mannen onderhandelen over het salaris, maar dat mannen dit 25% vaker toegekend krijgen dan vrouwen. Dit onderscheid komt waarschijnlijk niet voort uit moedwillige discriminatie, maar is vaak onbedoeld en eerder het gevolg van onbewuste stereotype beeldvorming over vrouwen.
Het is onduidelijk wat de invloed van zwangerschapsdiscriminatie en het denken in stereotypen op de loonkloof is, aangezien het een moeilijk te kwantificeren construct is. Er zijn mij dan ook geen onderzoeken bekend die dit in samenhang met de loonkloof hebben onderzocht. Stereotype beeldvorming over mannen en vrouwen wordt weleens aangedragen als een verklaring voor het resterende onverklaarde loonverschil (gecorrigeerde loonkloof), maar hard bewijs hiervoor ontbreekt.
Deelt u de analyse van de hoogleraar psychologie Van Muijen dat de loonkloof een grote hobbel vormt om van de «parttimecultuur» af te komen?4
Het is een complex vraagstuk, waar geen eenduidig antwoord op te geven is. In Nederland is het «anderhalfverdienersmodel» veelgebruikt, waarbij het vaak de vrouw is die parttime werkt. Dit komt mede door het gegeven dat arbeid- en zorgtaken nog veelal ongelijk verdeeld zijn tussen de man en vrouw, waardoor de arbeidsparticipatie van vrouwen geremd wordt. Dit draagt bij aan de parttime cultuur. Zoals blijkt uit het NSO en andere onderzoeken is de zorg voor kinderen nog vaak primair een vrouwenaangelegenheid en zijn het vaak vrouwen die besluiten minder te werken. Of dit komt door de loonkloof is lastig te zeggen. Een lager loon kan invloed hebben op de beslissing van een vrouw om minder te werken. Als ze minder verdient dan haar partner, kan het makkelijker zijn voor de vrouw om meer zorgtaken thuis op te pakken en minder te gaan werken na het krijgen van een kind dan voor haar partner. Andersom weten we juist ook weer dat het gegeven dat vrouwen vaker in deeltijd werken hun carrièrekansen belemmert en daarmee de (ongecorrigeerde) loonkloof vergroot. Om vrouwen gelijke kansen te bieden, moeten aanpak van de loonkloof en maatregelen gericht op het stimuleren van meer uren werken dus in samenhang worden bezien.
Wat heeft u het afgelopen jaar ondernomen om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te dichten? Wat hebben deze maatregelen opgeleverd?
Het dichten van de (ongecorrigeerde) loonkloof begint bij het bieden van gelijke kansen, stimulerend arbeidsmarktbeleid en emancipatoir beleid. Zo verlaagt dit kabinet de lasten op arbeid, breidt het geboorteverlof voor partners uit en investeert in de kinderopvang, onder andere om te stimuleren en mogelijk te maken dat vrouwen met (jonge) kinderen meer uren gaan werken.
De aanpak van beloningsdiscriminatie is tevens onderdeel van het Implementatieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018 – 20218, waar ik de Kamer op 22 november over heb geïnformeerd. Hierin staan verschillende maatregelen genoemd die erop gericht zijn de loonkloof tussen mannen en vrouwen te dichten. Zo bevorder ik dat ondernemingsraden en personeelsfunctionarissen met het onderwerp aan de slag gaan. Hierbij kan het vergroten van de transparantie van beloningsystemen helpen. In de campagne «Verderkijkers», waarin wordt samengewerkt met BNR-nieuwsradio item de Ondernemersdesk Inclusiviteit, is ook aandacht voor het onderwerp. Daarnaast werk ik ook nauw samen met de Minister van OCW om de loonkloof sneller te laten afnemen. Die subsidieert de activiteiten van Women Inc., om vrouwen en werkgevers bewust te maken van de loonkloof, waaronder de campagne #15procentminder op Equal Pay Day en de Gelijk Loon Check die werkgevers kunnen gebruiken. De Stichting van de Arbeid heeft toegezegd haar checklist gelijke beloning te updaten.
Deelt u ook de analyse dat de oplossing van het dichten van de loonkloof niet bij de vrouw ligt, maar in het bedrijfsleven? Dat het probleem wordt opgelost als bedrijven hun salarisstructuur inzichtelijk maken en salarissen gelijktrekken?5
Werkgevers hebben een grote rol en verantwoordelijkheid in het terugdringen van de loonkloof. Transparantie is daarvoor een belangrijk aspect. Het effect van het in beeld brengen van de verschillen zal bijdragen aan bewustwording bij bedrijven en werknemers. Ook zal dit een gesprek binnen bedrijven en in de maatschappij op gang brengen.
De leden Ploumen, Özütok, Jasper van Dijk en Van Brenk werken aan indiening van het initiatiefwetsvoorstel «Wet gelijke beloning van vrouwen en mannen». Ik wacht indiening van het wetsvoorstel af, en zal vervolgens een standpunt bepalen.
Vooruitlopend hierop ben ik samen met de Stichting van de Arbeid en andere betrokken organisaties actief met dit onderwerp bezig, waarbij we onder andere inzetten op het delen en toepassen van goede praktijken over hoe het gesprek hierover op gang kan worden gebracht, en welke maatregelen het beste werken.
Kunt u een overzicht geven van internationale voorbeelden voor wetgeving om de loonkloof te dichten, zoals bijvoorbeeld in IJsland, Duitsland en Verenigd Koninkrijk? Is er al iets te zeggen over de werking in de praktijk, gezien het feit dat een deel van de wetgeving van recente datum is?
In andere Europese landen zijn transparantiemaatregelen ingevoerd. Veelal gaat het hierbij om een verplichting om looninformatie te publiceren. Deze uitgevraagde looninformatie verschilt per land, maar bestaat vaak uit verschillende loonkloof-statistieken zoals het gemiddelde en de mediane uurloon van beide geslachten, waaronder de landen die u noemt.
Er zijn mij – met uitzondering van IJsland – geen landen bekend waar er sancties staan op het hebben van beloningsverschillen. Aangezien de wetgeving in de meeste Europese landen vrij recent is – zoals u zelf zegt – zijn er mij ook geen evaluaties bekend over de werking van dergelijke maatregelen. Transparantiemaatregelen lijken wel bij te dragen aan de bredere maatschappelijke discussie over de loonkloof in betreffende landen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Achterstandsscholen die zich bevinden in fijnstofgebieden |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht«Onderzoek: de lucht is vuiler op achterstandsscholen»?1
Ja.
Bent u bekend met het begrip «fijnstofscholen»?
Dit begrip heb ik gelezen in het artikel van OneWorld en De Groene Amsterdammer, maar verder gebruik van deze term is mij niet bekend. Het lijkt te gaan om scholen die gevestigd zijn in een «fijnstofzone», een term uit het artikel die gebruikt wordt voor gebieden die onder de Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit vallen. Deze richtlijn wijkt af van het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, doordat het besluit zich beperkt tot locaties waar de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden. Beide richtlijnen hebben alleen betrekking op nieuwe locaties en substantiële uitbreidingen van bestaande locaties, en hebben geen betrekking op bestaande bestemmingen. Landelijk wordt niet gesproken van «fijnstofzones» en ook niet van «fijnstofscholen».
Wat vindt u ervan dat de ouders van kinderen die op een dergelijke fijnstofschool zitten, niet weten dat er sprake is van een fijnstofprobleem?
Er zijn mij geen gegevens bekend over de kennis van fijnstofproblematiek bij ouders. Informatie over de luchtkwaliteit per gebied wordt door het RIVM jaarlijks gepubliceerd in de vorm van luchtkwaliteitskaarten. Deze kaarten worden als onderdeel van de Atlas Leefomgeving gepubliceerd.2 Het onderwerp krijgt zeker bestuurlijke aandacht. Op gemeentelijk niveau uit dit zich bijvoorbeeld in de Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit.
Deelt u de mening dat de basisscholen die in een fijnstofgebied gelegen zijn, voorlichting dienen te geven aan de ouders van kinderen over de gevaren van fijnstof en de manieren waarop de school hiermee omgaat?
Ik vind het belangrijk dat de luchtkwaliteit rondom scholen goed is. Scholen zijn hier niet altijd van op de hoogte en kunnen daarom ouders niet goed informeren. Het is aan gemeenten om schoolbesturen te informeren over de luchtkwaliteit en gezondheidseffecten, en maatregelen te treffen om blootstelling aan lokale bronnen te verminderen.
Deelt u de mening dat het bewustzijn van de gevaren van fijnstof voor kinderen op scholen en bij schoolbesturen laag is? Zo ja, welke maatregelen wilt u dan nemen om dit probleem op te lossen? Zo nee, waar baseert u dit op?
Het is mij niet bekend in hoeverre schoolbesturen op de hoogte zijn van de gevaren van fijnstof. De expertise over de gezondheidseffecten van luchtkwaliteit is belegd bij de regionale GGD’en. Zij adviseren daarover aan allerlei partijen, waaronder scholen.
Bent u bekend met het feit dat bij een op de vijf kinderen met astma in Nederland de ziekte gerelateerd is aan luchtvervuiling door het verkeer en dat in geen enkel ander Europees land dat aantal zo hoog is?
Ja, dit cijfer is afkomstig uit The Lancet Planetary Health.3 De Nederlandse score ligt relatief hoog, wat mede veroorzaakt wordt door de hoge bevolkingsdichtheid.
Deelt u de mening dat de gezondheid van kinderen lijdt onder de onwetendheid en laksheid van de scholen? Zo nee, waarom niet?
Schone lucht is een collectieve opgave. Het kabinet heeft de ambitie om, samen met decentrale overheden, de luchtkwaliteit voor iedereen te verbeteren; dus ook bij scholen. Deze doelstelling is opgenomen in het Schone Lucht Akkoord.4
Het Schone Lucht Akkoord streeft naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit waarbij wordt toegewerkt naar de WHO advieswaarden in 2030. Doel van het akkoord is minimaal 50% gezondheidswinst uit binnenlandse bronnen te realiseren in 2030 ten opzichte van 2016.
Erkent u schone lucht als een individueel recht voor iedereen?
Zie antwoord onder vraag 7.
Bent u bekend met het bericht dat 16 van de 26 fijnstofscholen in Amsterdam «achterstandsscholen» zijn? Zo ja, wat vindt u ervan dat het probleem onevenredig veel «achtergestelde» kinderen treft?
Er bestaan in Nederland onderwijsachterstanden. Gemeenten en scholen kunnen aanspraak maken op rijksgelden om onderwijsachterstanden tegen te gaan. Op basis van de onderwijsachterstandenindicator van het CBS ontvangt ongeveer de helft van de basisscholen in Nederland hier in meer of mindere mate geld voor.
Uit navraag bij de gemeente Amsterdam is gebleken dat op het moment van het onderzoek vijf basisscholen voorzien waren van F9-filters. Onder deze vijf bevonden zich ook scholen met een (volgens de CBS onderwijsachterstandenindicator) relatief hoge achterstandsscore.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat, voordat de gemeente Amsterdam scholen begon te subsidiëren, zeven «achterstandsscholen» in fijnstofzones helemaal geen filtersysteem hadden in hun schoolgebouw, terwijl «niet-achterstandsscholen» wel allemaal een filtersysteem hadden?
Zie antwoord onder vraag 9.
Deelt u de mening dat de oneerlijke verdeling van de hoeveelheid luchtvervuiling op scholen te maken heeft met de welvaart waarin de kinderen leven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord onder vraag 9.
Ook de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft budget ter beschikking gesteld aan gemeenten om gezondheidsachterstanden aan te pakken.
Vindt u dat er sprake is van structurele ongelijkheid als je als grondslag de gezondheidsverschillen neemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord onder vraag 9 en 11.
Bent u bekend met de berichtgeving dat leerlingen van een montessorischool in Amsterdam zich verplicht moeten huisvesten in de «achterstandsschool» de Rosaschool, die zich bevindt in een fijnstofgebied, en dat de gemeente hierdoor een F9-filterinstallatie heeft geïnstalleerd in de Rosaschool, er geld vrijkomt voor het opknappen van de lokalen, er een subsidie van 70.000 euro voor een nieuw groen plein komt, en dat de gemeente ook het schooldeel van 50.000 euro heeft betaald?
Ja.
Deelt u de mening dat het een kwalijke zaak is dat bovengenoemde investeringen in de Rosaschool pas gedaan zijn sinds bekend is dat de nieuwe leerlingen van deze montessorischool zich hier zullen vestigen? Zo ja, vindt u dat er sprake is van ongelijke behandeling van leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam is aangegeven dat er plannen in ontwikkeling waren om de Rosaschool op korte termijn te verhuizen naar een andere plek. In afwachting hiervan heeft de school besloten om onderhoud uit te stellen. Op het moment dat duidelijk werd dat de verhuisplannen niet op korte termijn zouden worden gerealiseerd, is alsnog besloten de filters te installeren. Dit viel samen met het besluit om hier leerlingen van de montessorischool tijdelijk te huisvesten.
Kunt u aan de Kamer doen toekomen wat voor maatregelen er worden genomen bij de bestaande basisscholen die gevestigd zijn in een fijnstofgebied?
Zie antwoord onder vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat onderhoud aan de filters cruciaal is voor het wegfilteren van ongezond fijnstof en dat een groot deel van de basisscholen helemaal geen onderhoud verricht aan de filters? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het is van belang om goed onderhoud te plegen en regelmatig filters te vervangen. De GGD adviseert scholen en gemeenten hier ook over.
Deelt u de mening dat fijnstoffilters en groene pleinen door het Rijk gefinancierd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het past niet in de huidige structuur van het stelsel om scholen en gemeenten specifiek te financieren voor fijnstoffilters en groene pleinen. Het is aan schoolbesturen en gemeenten om zelf een afweging te maken in de inzet van de beschikbare budgetten. Ook hebben verschillende provincies en gemeenten subsidies beschikbaar om groene schoolpleinen te realiseren.
Het integraal verwerken van klimaatlessen in het Italiaanse onderwijs |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u de berichten «Italy’s Students Will Get a Lesson in Climate Change. Many Lessons, in Fact»1 en «Nieuw vak op Italiaanse scholen: Klimaatles»?2
Ja, van die berichten hebben wij kennis genomen.
Kunt u een inhoudelijk overzicht verschaffen van de Italiaanse plannen om vanaf volgend schooljaar in alle leerjaren lessen te organiseren over de klimaatcrisis en duurzaamheid?
We hebben op hoofdlijnen kennis genomen van de voornemens van de Italiaanse regering met betrekking tot duurzaamheidseducatie. We hebben begrepen dat er in Italië wettelijk een duurzaamheidsopdracht voor het onderwijs is vastgesteld.3 Deze zal naar verluidt de komende periode verder vertaald worden naar concrete leerdoelen. Dit zou gebeuren in het kader van een bredere curriculumherziening, waarbij duurzaamheid één van de thema’s is.
In hoeverre heeft de voorgenomen inhoud van de Italiaanse klimaatlessen al een plaats in het huidige Nederlandse onderwijs?
Wat precies de voorgenomen inhoud van «de» Italiaanse klimaatlessen is, is ons niet bekend, ook omdat de concrete (formele) leerdoelen nog niet lijken te zijn uitgewerkt. Het Italiaanse Ministerie van Onderwijs (Ministero dell'Istruzione dell'Università e della Ricerca, afgekort MIUR) geeft op haar website aan dat hierbij thema’s aan de orde zouden kunnen komen als persoonlijk en collectief welzijn, het aannemen van een verantwoorde levensstijl, strijd tegen klimaatverandering en het bouwen aan inclusieve, rechtvaardige en vreedzame samenlevingen.4 Deze kwesties zouden volgens de informatie op de website kunnen worden behandeld in een mondiaal, wetenschappelijk en internationaal gedeeld perspectief, met aandacht voor de principes van ecologische, sociale en economische duurzaamheid. Dergelijke thema’s komen ook in het Nederlandse onderwijs aan de orde, bijvoorbeeld bij het burgerschapsonderwijs, bij maatschappijleer en bij (natuurwetenschappelijke) vakken als natuurkunde en aardrijkskunde.
In de voorstellen die zijn ontwikkeld in het kader van de integrale verbetering van het curriculum voor het funderend onderwijs (curriculum.nu) wordt een aantal maatschappelijke thema’s als vakoverstijgend thema aangemerkt, waaronder duurzaamheid, gezondheid, technologie en globalisering. Een onderwerp als klimaat is daar ook onderdeel van.
Ook in het kader van natuur- en milieueducatie en duurzaamheidseducatie zoals onder meer door Nederlandse programma’s als DuurzaamDoor en de daaraan gelieerde coöperatie «Leren voor Morgen» worden aangeboden zijn er «klimaatlessen» beschikbaar voor scholen die ervoor kiezen om daarmee aan de slag te gaan.
Welk deel van de voorgenomen inhoud van de Italiaanse klimaatlessen zou nieuw zijn voor het Nederlandse onderwijs?
Het thema klimaat is onderdeel van zowel het formele curriculum als van lesmethodes van vakken als natuurkunde, aardrijkskunde en NLT (Natuur, Leven en Technologie). Er wordt ook aandacht aan besteed in veel additionele lesmaterialen van zowel uitgevers, NME-diensten als NGO’s. Dergelijke materialen zijn bruikbaar voor scholen, en veel scholen maken er dan ook gebruik van. Aangezien nog onbekend is hoe de voorgenomen voor te schrijven onderwijsinhoud in Italië er uit komt te zien, is het ook niet in te schatten in hoeverre dit nieuw zou zijn voor het Nederlandse onderwijs. Duurzaamheid en aandacht voor het klimaat zijn echter zeker geen nieuwe thema’s in het onderwijs in Nederland.
Op welke wijze gaat Italië de voorgenomen klimaateducatie in de praktijk integreren in het hele curriculum?
Dat is ons niet bekend.
Klopt het dat Italië een commissie heeft aangesteld, met daarin o.a. Kate Raworth, om als «peerreviewer» te kijken naar het curriculum? Zo nee, hoe zit het dan?
Dit is ons niet bekend.
Hoe verhouden de Italiaanse plannen zich tot de inhoud en het proces van de Nederlandse curriculumherziening?
De Nederlandse curriculumherziening (curriculum.nu) staat los van genoemde Italiaanse plannen. Onderwijs- en curriculumbeleid is immers een nationale verantwoordelijkheid, zowel voor wat betreft de beoogde onderwijsinhoud als het proces om daartoe te komen. In Nederland hebben we er in het kader van curriculum.nu voor gekozen de leraar via ontwikkelteams aan zet te laten zijn. In de bouwstenen die diverse ontwikkelteams hebben ontwikkeld, hebben duurzaamheid en het klimaat een nadrukkelijke plek gekregen. Over de status van deze voorstellen en de vervolgstappen is uw Kamer op 9 december 2019 geïnformeerd.5
Erkent u dat duurzaamheid in het onderwijs een basisvoorwaarde is om succesvol te kunnen werken aan een leefbare planeet en een groene economie voor nu, later, hier en elders? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad essentieel dat alle leerlingen hierover in het onderwijs leren. Daarom is dit ook een onderdeel van het huidige curriculum, en komt duurzaamheid als thema terug in de bouwstenen van curriculum.nu, die de komende periode zullen worden uitgewerkt.
In hoeverre is in het proces van de Nederlandse curriculumherziening gewerkt met de strekking van de aangenomen motie-Ouwehand, die oproept om te onderzoeken hoe duurzame ontwikkeling op integrale wijze in het Nederlandse onderwijs gefaciliteerd zou kunnen worden?3
In de voorstellen van curriculum.nu is nadrukkelijk aandacht voor duurzaamheid in het curriculum. Met de introductie van de doorsnijdende thema’s als duurzaamheid, technologie, globalisering en gezondheid in de voorstellen, welke vanuit meerdere vakdisciplines kunnen worden belicht, wordt met de voorstellen ook aansluiting gevonden bij de Sustainable Development Goals die in 2015 zijn vastgesteld door de Verenigde Naties.
Eén van de uitgangspunten van curriculum.nu is het bevorderen van vakinhoudelijke samenhang. Zonder het belang van afzonderlijke schoolvakken ter discussie te willen stellen, menen we dat het meerwaarde biedt om ook de inhoudelijke samenhang tussen die vakgebieden te laten zien. Daarmee kan de samenhang en de onderlinge afhankelijkheid van verschillende wereldwijde thema’s, zoals die in de social development goals aan de orde komen (bijvoorbeeld duurzaamheid, rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid, gezondheid en welzijn, economische groei, klimaatverandering, migratie, burgerschap), in het onderwijs meer inzichtelijk gemaakt worden. Leerlingen leren daardoor dat keuzes op het ene terrein (zowel van samenlevingen in het geheel, als van groepen in die samenleving en van individuen – inclusief henzelf), consequenties hebben op verschillende terreinen. De bouwstenen die zijn en worden ontwikkeld in het kader van curriculum.nu, en de verdere uitwerking daarvan in de komende periode, kunnen leraren ondersteunen bij het inzichtelijk maken van deze inhoudelijke samenhang.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van de stappen die, sinds het aannemen van de motie-Ouwehand in 2014, zijn gezet in de richting van het integraal faciliteren van duurzame ontwikkeling en klimaateducatie in het Nederlandse onderwijs?
De motie-Ouwehand betrof het onderzoeksrapport «Duurzaamheid in het onderwijs» van het Groene Brein. Het stimuleren van duurzaamheid in verschillende onderwijsgeledingen vindt plaats in een interdepartementaal programma DuurzaamDoor. Daaronder worden diverse netwerken uit het onderwijs zelf, die zich in zetten voor de thematiek van duurzaamheid, ondersteund. Dat kan gaan om symposia, studiedagen, workshops van en voor leerkrachten en docenten, zoals bijvoorbeeld in het netwerk Duurzaam MBO of Duurzame Pabo. Het kan ook gaan om het (laten) ontwikkelen van additionele lesmaterialen, projecten en excursies in gezamenlijkheid tussen scholen, NGO’s en NME-diensten. De ondersteuning hiervan is belegd bij het programma DuurzaamDoor, dat subsidie verstrekt aan een netwerk van dergelijke onderwijsinitiatieven onder de naam «Coöperatie Leren voor Morgen», waarin deze netwerken met onderwijspartijen samen hun eigen regie voeren. Daarnaast worden middels ICT-applicaties/toepassingen/instrumenten als Groen Gelinkt en (Groen) Kennisnet good practices en voorbeeldmaterialen ontsloten ter inspiratie. Toetsing op kwaliteit is hierbij onderdeel van het proces. Uitgangspunt is dat scholen er zelf voor kunnen kiezen met dergelijke materialen aan de slag te gaan, omdat de daarin voorgestelde werkwijze bijvoorbeeld past bij hun onderwijsvisie, thema’s waar ze aan werken of de interesses en behoeften van hun leerlingen.
Kunt u, met het oog op de aangenomen motie-Van Raan over een toezichthoudende rol voor de onderwijsinspectie bij onderwijselementen georganiseerd door bedrijven, aangeven hoe u eventuele ondermijning van op wetenschappelijke inzichten gebaseerde klimaat- en duurzaamheidseducatie gaat voorkomen?4
Gezien de vrijheid van onderwijs en van meningsuiting, de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren, past de regering terughoudendheid bij het geven van een oordeel over de wijze waarop scholen invulling geven aan hun onderwijs en de leermiddelen en (ook buitenschoolse) voorzieningen die zij daarbij benutten. Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting ouders en leerlingen – en ook richting de maatschappij in den brede – aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met leermiddelen en leersituaties, bijvoorbeeld via de medezeggenschapsraad. Van «ondermijning van op wetenschappelijke inzichten gebaseerde klimaat- en duurzaamheidseducatie» mag dan uiteraard ook geen sprake zijn. Wij hebben trouwens geen signalen dat hiervan sprake zou zijn.
Leraren hebben de eerste verantwoordelijkheid om kritisch met (eventueel ook door derden aangeboden) lesmateriaal om te gaan. Een vaksectie of schoolleiding kan uiteraard ook besluiten geen gebruik te maken van «onderwijselementen georganiseerd door bedrijven» indien zij twijfels hebben over de objectiviteit en juistheid daarvan. Daarnaast kunnen ouders en leerlingen kwesties via de vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad bij het schoolbestuur aankaarten, en zijn er klachtenregelingen.
Het bericht 'Groene banen illusie – TNO blijkt te optimistisch te zijn geweest over effecten klimaatakkoord' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groene banen illusie – TNO blijkt te optimistisch te zijn geweest over effecten klimaatakkoord»?1
Wat vindt u ervan dat TNO – na een klacht – haar onderzoeksconclusies heeft moeten aanpassen, omdat het Klimaatakkoord op de lange termijn niet 39.000 tot 71.000 banen oplevert, maar zo goed als nul?
Het valt te waarderen dat TNO interne procedures heeft waardoor de klacht serieus is opgepakt en dat TNO er vervolgens ook consequenties aan verbonden heeft.
Hoe kan het dit pas na een klacht boven water komt? Hoe kan het dat we door TNO voor de gek worden gehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat «het Klimaatakkoord als banenmachine» volksverlakkerij is?
Nee, ik deel die mening niet. Het onderzoek van TNO maakt wel duidelijk dat er verschil kan zijn tussen de positieve werkgelegenheidseffecten op korte- en middellange termijn en de neutrale (zowel geen positieve als negatieve) effecten op de werkgelegenheid op de lange termijn.
Deelt u conclusie dat het Klimaatbeleid vooral onzinnig en onbetaalbaar is? Wanneer komt u tot inkeer en trekt u het Klimaatakkoord door de shredder?
Nee, die conclusie deel ik niet. Uit vele analyses blijkt dat het klimaatbeleid zinnig, haalbaar en betaalbaar is.
Het bericht dat de lucht op achterstandsscholen vuiler is |
|
Peter Kwint , Cem Laçin |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat vindt u van de conclusie van het onderzoek van OneWorld en De Groene Amsterdammer dat kinderen op achterstandsscholen ongezondere lucht inademen?1
Het kabinet vindt schone lucht van levensbelang.2 Daarom werken we met het Schone Lucht Akkoord, samen met decentrale overheden, aan het verbeteren van de buitenluchtkwaliteit voor iedereen. Daarnaast werken we samen met decentrale overheden aan het, waar nodig en wenselijk, versterken van het beleid rondom kwetsbare bestemmingen zoals scholen. Ik vind het belangrijk dat kinderen onderwijs krijgen in een gezonde en veilige omgeving.
Waar ik niet in mee kan gaan is de algemene conclusie zoals geschetst in de vraagstelling. Gemeenten en scholen kunnen geld krijgen om risico’s op onderwijsachterstanden bij kinderen tegen te gaan. Op basis van de onderwijsachterstandenindicator van het CBS ontvangt ongeveer de helft van de basisscholen in Nederland hier in meer of mindere mate geld voor.
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam geeft de gemeente aan dat zij zich niet herkent in de feitelijke constateringen en het verband dat in het artikel wordt gelegd.
Hoeveel fijnstofzones zijn er op dit moment in Nederland en waar bevinden deze zones zich? En wordt periodiek opnieuw bekeken waar deze zones liggen?
In het onderzoek van OneWorld en de Groene Amsterdammer wordt de term «fijnstofzone» gebruikt voor gebieden die onder de Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit vallen. Deze richtlijn wijkt af van het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, doordat het besluit zich beperkt tot locaties waar de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden. Beide richtlijnen hebben alleen betrekking op nieuwe locaties en substantiële uitbreidingen van bestaande locaties, en hebben geen betrekking op bestaande bestemmingen. Het RIVM brengt jaarlijks met metingen en rekenmodellen de luchtkwaliteit voor geheel Nederland in kaart. De term «fijnstofzone» wordt niet gebruikt. Er zijn geen cijfers bekend over de hoeveelheid en ligging van gebieden die onder de Amsterdamse Richtlijn of het Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit vallen.
Hoeveel scholen (basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal basisonderwijs en middelbaar onderwijs) staan in een fijnstofzone? En waar staan deze scholen specifiek?
Er zijn mij geen landelijke gegevens bekend over de fijnstofconcentratie per school.
Hoeveel van deze «fijnstofscholen» blijken achterstandsscholen te zijn op basis van de achterstandsscores van het CBS, zoals ook in het artikel wordt aangehaald? Waar staan deze scholen specifiek?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoeveel van het aantal fijnstofscholen in totaal hebben een fijnstofinstallatie om de lucht te filteren? En hoeveel van die scholen hebben een luchtfilteringssysteem met een F9-filter? En hoe is dit specifiek voor achterstandsscholen?
Er zijn mij geen landelijke gegevens bekend van scholen met een luchtfilteringssysteem. Het is aan scholen en gemeenten om te zorgen voor optimale onderwijshuisvesting.
Heeft elke gemeente waar zich een fijnstofzone bevindt, een subsidieregeling voor scholen om hun tegemoet te komen in de kosten voor een luchtfilteringssysteem? Zo ja, hoe zien deze regelingen eruit en zijn deze volgens u voldoende? Zo nee, welke gemeente(n) niet en waarom niet?
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam is aangegeven dat de gemeente de installatie van fijnstoffilters grotendeels subsidieert, evenals het regulier vervangen van de filters. Het is mij niet bekend in hoeverre andere gemeenten subsidies hebben voor luchtfilters, want er is geen landelijke registratie van subsidieregelingen voor luchtzuiveringssystemen bij scholen.
Bent u het ermee eens dat het verhaal in het artikel over «hoe de kinderen van hoogopgeleide ouders opeens wél schone lucht kregen» goed weergeeft hoe segregatie in ons onderwijs er in de praktijk uitziet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam is aangegeven dat er plannen in ontwikkeling waren om de Rosaschool op korte termijn te verhuizen naar een andere plek. In afwachting hiervan heeft de school besloten om onderhoud uit te stellen. Op het moment dat duidelijk werd dat de verhuisplannen niet op korte termijn zouden worden gerealiseerd, is alsnog besloten de filters te installeren. Dit viel samen met het besluit om hier leerlingen van de montessorischool tijdelijk te huisvesten.
Vindt u het rechtvaardig en acceptabel dat het uitmaakt waar je naar school gaat of je al dan niet schone lucht inademt, en dat hieraan sociaaleconomische ongelijkheid ten grondslag ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord onder vraag 1.
Daarbij is vanuit de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap budget beschikbaar om onderwijsachterstanden tegen te gaan. Ook de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft budget ter beschikking gesteld aan gemeenten om gezondheidsachterstanden aan te pakken. Daarnaast hebben verschillende gemeenten een geïntegreerde aanpak om de verschillen in gezondheid en levensverwachting te verminderen.
Vindt u dat het tijd is om concrete maatregelen te nemen tegen segregatie in ons onderwijs, omdat segregatie steeds verder toeneemt, met alle gevolgen van dien, waaronder gezondheidsverschillen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
We hebben in de afgelopen jaren een toenemende segregatie naar sociaaleconomische status (ses) in het onderwijs gezien.3 De belangrijkste verklaring voor schoolsegregatie is woonsegregatie.4 Op lokaal niveau hebben gemeenten en schoolbesturen de verantwoordelijkheid om afspraken te maken over het tegengaan van onderwijsachterstanden. De Inspectie van het Onderwijs heeft naar aanleiding van de motie Van Dijk geïnventariseerd hoe gemeenten hier uitvoering aan geven.5 Dit rapport is onlangs vastgesteld en wordt binnenkort aan uw Kamer toegezonden.
Bent u bereid om schoolbesturen van scholen die in een fijnstofzone liggen of daartegenaan, in te lichten over fijnstof, over de gevolgen daarvan voor kinderen en personeel en over welke mogelijkheden er zijn om de aanwezigheid van fijnstof binnen de school te beperken? Zo nee, waarom niet?
Momenteel werk ik aan een wetsvoorstel waarin de verplichting voor gemeenten is opgenomen om een meerjarig Integraal Huisvestingsplan (IHP) op te stellen. Ik ben in overleg met de PO-Raad, VO-raad en VNG over hoe bij het vaststellen van het IHP rekening kan worden gehouden met de gezondheidsaspecten van kinderen en personeel op scholen. Ik zie geen toegevoegde waarde van een aparte campagne gericht op de aanpak van fijnstof op scholen.
Bent u tevens bereid op landelijk niveau maatregelen te nemen, zodat kinderen en onderwijspersoneel niet langer in klaslokalen ongezonde lucht met fijnstof inademen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 10.
Het bericht ‘Boeren moeten het ontgelden, waterschapsbelasting omhoog’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van omroep Flevoland van 28 oktober jongstleden getiteld «Boeren moeten het ontgelden, waterschapsbelasting omhoog»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van een stijging van de waterschapsbelasting met bedragen van 500 euro of meer?
Waterschappen hebben de autonome bevoegdheid om de hoogte van de waterschapsbelasting vast te stellen. De belastingverordeningen met daarin de tarieven worden vastgesteld door middel van democratische besluitvorming in de algemene besturen van de waterschappen. Waterschappen zijn bij uitstek in staat om met het oog op de lokale belangen en opgaven de hoogte van de waterschapsbelasting vast te stellen.
De Unie van Waterschappen geeft aan dat waterschappen in verband met klimaatverandering meer moeten investeren, onder andere om dijken en watersystemen tijdig aan te passen. Deze extra investeringen zijn een belangrijke oorzaak van de gemiddelde verhoging van de waterschapsbelastingen voor huishoudens en bedrijven in 2020 van 3,6% ten opzichte van 2019. Voor agrariërs pakt de stijging wat hoger uit, naar verwachting gemiddeld 6% over heel Nederland. Dit komt vooral door een uitspraak van de Hoge Raad.
Wat vindt u van een stijging met 7,3%? Hoe denkt u dat dit overkomt? Kunt u zich indenken dat een dergelijke lastenstijging vrij onrechtvaardig voelt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u meer zeggen over het specifieke juridische proces waar de Hoge Raad nu een uitspraak in heeft gedaan en waar geen hoger beroep meer mogelijk is?
De uitspraak van de Hoge Raad heeft betrekking op de watersysteemheffing van Waterschap Zuiderzeeland. Deze belasting dient tot dekking van de kosten die het waterschap maakt voor het beheer van het watersysteem.
De Waterschapswet geeft regels voor het toedelen van de kosten aan de groepen belastingplichtigen van een waterschap. Via de systematiek, vastgelegd in deze wet, komen de kostenaandelen voor de ingezetenen, de eigenaren van gebouwde onroerende zaken, de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken en de eigenaren van natuurterreinen tot stand. Het kostenaandeel per categorie wordt via maatstaven verdeeld over de belastingplichtigen binnen de categorie. De uitspraak van de Hoge Raad speelt zich af binnen de categorie «eigenaren ongebouwde onroerende zaken». Binnen deze categorie heeft het waterschapsbestuur de bevoegdheid om voor verharde openbare wegen binnen een bepaalde bandbreedte een hoger tarief vast te stellen dan volgt uit de hoofdregels voor het toedelen van de kosten. Tot nu toe werden bij de verharde wegen ook gerekend aanpalende onverharde delen. Dat laatste heeft de Hoge Raad nu gecorrigeerd. In de bedoelde uitspraak oordeelt de Hoge Raad dat tot de verharde openbare weg niet zijn te rekenen de bij een weg behorende onverharde delen, zoals bermen en bermsloten. De consequentie daarvan is dat het extra verhoogde tarief voor verharde oppervlakten nu over minder hectares oppervlakte kan worden geheven, met als gevolg dat de derving daarvan automatisch wordt verdeeld over de niet verharde oppervlakten, te weten landbouwgrond, bouwgrond en andere grond, teneinde kostendekkend te blijven binnen de categorie. Daarmee blijft de berm ten laste komen van dezelfde eigenaar, maar wel tegen een lager tarief per hectare dan voorheen en gelijk aan het (vernieuwde) tarief voor alle andere percelen «ongebouwd».
Het is dus niet zo dat door deze uitspraak specifiek agrariërs moeten betalen voor de onverharde delen van de weg.
De Hoge Raad verwijst in de uitspraak naar de parlementaire geschiedenis van de bepaling. Hieruit blijkt dat een belangrijke reden voor de geboden mogelijkheid tot zogenoemde tariefdifferentiatie is dat de verharde oppervlakten van wegen hoge piekafvoeren van hemelwater kunnen veroorzaken, waarvoor een grote capaciteit van het watersysteem nodig is. Voor de onverharde delen gaat dit niet op.
Waaruit zou blijken dat in plaats van wegbeheerders voortaan agrariërs moeten betalen voor gebruik van onverharde bermen?
Zie antwoord vraag 4.
Geldt deze uitspraak voor heel Nederland?
Tegen een uitspraak van de Hoge Raad staan geen rechtsmiddelen meer open. De uitspraak van de Hoge Raad geldt voor alle waterschappen in Nederland. De effecten op de tarieven verschillen echter per waterschap. Die zijn afhankelijk van de mate waarin van de tariefdifferentie gebruik wordt gemaakt, het aantal hectaren waarop de uitspraak van toepassing is en de aantallen hectares waarover de kosten worden verdeeld.
Bent u op de hoogte van het feit dat in veel gemeenten agrariërs juist onderhoud verzorgen aan de bermen en daar regelmatig vanuit de gemeenten of waterschappen vergoedingen voor krijgen? Wat vindt u van die werkwijze? Is dat niet een mooie oplossing? Wordt dat initiatief, waarbij er een win-win is, niet doorkruist door deze uitspraak? Blijft het uitvoeren van werk door boeren nog wel logisch als ze er vervolgens ook een rekening voor krijgen?
Ik ben hiervan op de hoogte. De vergoedingsregelingen hebben echter geen relatie met het belastingstelsel. De vergoedingen zijn dus ook niet van invloed op de hoogte van de belasting die een agrariër aan het waterschap moet betalen. Het verzorgen van het onderhoud van de bermen maakt niet dat de agrariërs belastingplichtig worden voor deze bermen. De uitspraak van de Hoge Raad doorkruist de huidige praktijk dan ook niet.
De eigenaar van de berm moet nog steeds de waterschapsbelasting betalen. De uitspraak van de Hoge Raad zorgt alleen voor een andere lastenverdeling tussen de verschillende belastingplichtigen binnen de categorie «overig ongebouwd».
Welke wetswijziging zou dit ongedaan maken? Bent u bereid hier nader naar te kijken en de Kamer hierover te informeren?
De rechtvaardiging van het toepassen van hogere tarieven voor verharde openbare wegen is de extra capaciteit die nodig is om wateroverlast door hogere piekafvoeren van hemelwater van de verharde oppervlakten te voorkomen. Het wettelijk mogelijk maken van het toepassen van tariefdifferentiatie op tot bij de weg behorende onverharde delen ligt niet voor de hand, omdat dit argument hiervoor niet geldt.
In december a.s. bepaalt de Ledenvergadering van de Unie van Waterschappen hoe er verder gegaan wordt met het proces en onderzoek naar verbeteringen van de waterschapsbelastingen. De belasting van wegen in de watersysteemheffing maakt naar alle waarschijnlijkheid onderdeel uit van dit onderzoek. De waterschappen zullen mij over hun besluitvorming informeren. Nadat ik een officieel advies heb ontvangen informeer ik uw Kamer.
De berichten ‘Italian banks rush to profit from ECB negative rates’ en ‘Italiaanse banken lenen extra miljarden uit noordelijke landen’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Italian banks rush to profit from ECB negative rates»1 en «Italiaanse banken lenen extra miljarden uit noordelijke landen»?2
Ja.
Kunt u de cijfers bevestigen dat Italiaanse banken «gebruikmaken van de negatieve rentestanden» en dat veel noordelijke banken al op hun limiet zitten en daarom daar niet gebruik van kunnen maken?
De artikelen in het FD en FT zijn naar aanleiding van een speech die het ECB directielid Benoît Cœuré hield op 11 november.3 In deze speech geeft hij een overzicht van de ontwikkelingen op de interbancaire markten van de VS en de EU, in relatie tot overtollige reserves in het systeem. Daarbij besteedt hij ook aandacht aan het effect van de recent door de ECB aangekondigde tiering maatregel op deze markten. Op 12 september 2019 kondigde de ECB aan dat banken een vrijstelling krijgen van negatieve rente op hun overtollige reserves tot een grenswaarde van zes keer de waarde van hun minimale reserveverplichtingen bij de centrale bank, de zogenaamde tiering. Banken met overtollige reserves boven de grenswaarde van tiering kunnen deze in principe uitlenen – op de interbancaire markt – aan banken die nog ruimte hebben tot de grenswaarde om gebruik te maken van de vrijstelling, de zogenaamde arbitragemogelijkheid.
Directielid Cœuré wijst in dit kader onder andere op het feit dat de Italiaanse bankensector op geaggregeerd niveau nog circa 40 miljard euro aan ruimte over had terwijl in landen als Duitsland, Frankrijk en Nederland op geaggregeerd niveau voldoende reserves aanwezig zijn om de 0% rente volledig te benutten. In zijn speech gaat directielid Cœuré ook in op het effect van de tiering maatregel op de Europese interbancaire markt. Daarbij geeft hij aan dat er een verschuiving – tussen banken binnen de landsgrenzen, en op geaggregeerd niveau over de landsgrenzen – van overtollige reserves heeft plaatsgevonden na aankondiging van de maatregel.
De primaire doelstelling van tiering is volgens de ECB het ondersteunen van het monetaire transmissiekanaal. Hierbij hebben alle banken in de eurozone dezelfde vrijstelling (tot 6 keer de waarde van hun minimumreserveverplichtingen aan overreserves). Banken die meer reserves aanhouden (over het algemeen noordelijke banken) kunnen dus makkelijker de volledige vrijstelling benutten. De banken met reserves onder de grenswaarde van tiering moeten eerst nog extra reserves aantrekken om de volledige vrijstelling te benutten.
Wat vindt u van het feit dat Italiaanse banken in deze mate gebruikmaken van een arbitragemogelijkheid die wordt geboden doordat banken uit de eurozone zijn vrijgesteld van de negatieve depositorente van de Europese Centrale Bank (ECB)? Welke mogelijkheden heeft de ECB om dit tegen te gaan?
Het is aan de banken zelf om binnen de prudentiële kaders hun financieringsmix te bepalen. Deze prudentiële kaders zijn de afgelopen jaren versterkt. Zo dienen banken ten behoeve van de liquiditeitsdekkingsratio (LCR) voldoende liquide middelen aan te houden om liquiditeitsuitstromen het hoofd te kunnen bieden en zijn de vereisten voor interbancaire liquiditeit strenger dan centrale bank liquiditeit. Bovendien is het in dit kader relevant op te merken dat de grensoverschrijdende interbancaire lenigingen die directielid Cœuré in zijn speech noemt op basis van onderpand (secured) plaatsvinden in de zogenaamde repomarkt. Dit verkleint het tegenpartijrisico. Tiering is een beleidsinstrument van de ECB waar alle banken voor een gelijke hoeveelheid reserves gebruik van kunnen maken. Ik hecht er dan ook aan om te benadrukken dat de ECB onafhankelijk moet kunnen bepalen welke beleidsinstrumenten zij inzet om aan haar mandaat te voldoen.
Vindt u dat banken, uit Italië of elders, gebruik zouden moeten kunnen maken van dergelijke arbitragemogelijkheden?
Als gevolg van tiering kan het voor banken met reserves onder de grenswaarde van zes keer de waarde van hun minimale reserveverplichtingen bij de centrale bank aantrekkelijk zijn om liquiditeit aan te trekken en tegen 0% rente bij de ECB te stallen. De stijging van de reporentes heeft ongeveer een week geduurd. Inmiddels liggen reporentes weer net boven of net onder de depositorente van -0,50%. De reporentes zijn gedaald omdat er steeds meer instellingen bereid waren om geld uit te zetten via de repomarkt. Een groter aanbod aan geld betekent dat de rente, de prijs van geld, daalt. De arbitragemogelijkheid heeft hierdoor geen grote impact op de geldmarkt gehad.
Het is aan de ECB om te bepalen of de gevolgen van tiering disproportioneel zijn en of aanpassing van het tieringstelsel nodig is. In algemene zin heeft de ECB aangegeven dat het wenselijk is dat banken gebruik maken van tiering omdat dit de monetaire transmissie kan verbeteren. De manier waarop de banken hiervan gebruik maken is voor de ECB van secundair belang.
Wat zijn de effecten van de introductie van het tieringstelsel op deze arbitragemogelijkheden? Vindt u het wenselijk dat, klaarblijkelijk, door de opzet van het tieringstelsel arbitragemogelijkheden gecreëerd worden?
In de praktijk spelen hier meerdere factoren een rol waarbij het aan de banken zelf is om de risico’s in te schatten en om binnen de prudentiële kaders de optimale financieringsmix te vinden. De arbitragemogelijkheid is het gevolg geweest van de verschillende hoeveelheden reserves die banken beschikbaar hadden op het moment dat tiering werd ingevoerd. Tiering is een monetair beleidsinstrument van de ECB. Het is dan ook aan de ECB zelf om te beslissen over de wenselijkheid van tiering.
Valt uit deze ontwikkeling nu af te leiden dat zuidelijke Europese banken een (oneerlijk) voordeel ervaren uit het introduceren van het tieringsysteem en het verdere aangekondigde onconventionele monetaire beleid? Vindt u het redelijk dat de Italiaanse banken hier gebruik van kunnen maken, maar veel noordelijke banken niet, omdat ze al op hun limiet zitten?
Nee, uit deze ontwikkeling valt niet af te leiden dat zuidelijke Europese banken een (oneerlijk) voordeel ervaren uit het introduceren van het tieringsysteem. Onder het tieringsysteem wordt voor alle banken eenzelfde hoeveelheid reserves uitgezonderd van de negatieve rente (6 maal de waarde van hun minimale reserveverplichtingen). Juist de banken wier reserves volledig gevrijwaard zijn van negatieve rentes (vooral in de noordelijke landen) profiteren van de maatregel. Deze banken betalen nu op die reserves geen negatieve rente meer. Door de arbitragemogelijkheid kunnen banken met reserves onder de grenswaarde van tiering ook gebruik maken van tiering zonder dat dit ten koste gaat van het voordeel van de banken met reserves boven de grenswaarde van tiering. Daarbij geldt bovendien dat voor het aantrekken van de reserves, de banken met ruimte een premie betalen aan de banken zonder ruimte.
Wat zijn de (macro-economische) gevolgen van deze ontwikkeling en de stappen van de Italiaanse bankensector? Wat zijn de risico’s die daaraan verbonden zitten voor de eurozone als geheel, dan wel voor de noordelijke eurolanden en Nederland?
In de praktijk spelen hier meerdere factoren een rol, en de precieze effecten zijn moeilijk in te schatten. Zoals eerder vermeld lijkt de arbitragemogelijkheid niet een hele grote impact te hebben gehad. Allereerst omdat de ruimte van circa 40 miljard euro die er was voor vrijstelling van negatieve rentes in Italië niet in verhouding staat tot het totaal aan liquiditeit op de geldmarkt. Daarnaast is de arbitragemogelijkheid snel weggewerkt omdat banken met extra overtollige reserves zijn ingestapt. Dit proces is onderdeel van een efficiënte werking van de geldmarkt en zorgt er voor dat de arbitrage van korte duur is. Het is ook van belang om in acht te nemen dat de risico’s worden beperkt door het gebruik van onderpand.
De afgelopen jaren zijn er vele stappen gezet om ervoor te zorgen dat de Europese banken beter bestand zijn tegen een nieuwe crisis. Alhoewel de Europese bankensector over de hele linie winstgevend is, worden sommige banken geconfronteerd met structurele uitdagingen. De oplossingen voor deze uitdagingen liggen in de eerste plaats bij banken zelf. Als het banken niet lukt om met oplossingen te komen, zijn er in het kader van de bankenunie afspraken gemaakt hoe hier mee om te gaan.
Wat betekent dit voor de stabiliteit van de Italiaanse economie, de stabiliteit van de Italiaanse bankensector en de stabiliteit van de eurozone?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u dat aanvullende stappen of gesprekken noodzakelijk zijn? Zo ja, welke en gaat u die stappen nemen? Zo nee, waarom niet?
Tiering is een beleidsinstrument van de ECB en de ECB moet onafhankelijk kunnen bepalen welke beleidsinstrumenten zij wil inzetten om aan haar mandaat te voldoen.
Het terugtrekken van het Openbaar Ministerie (OM) uit een strafzaak wegens ‘belangen die beschermd moeten worden’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «OM trekt zich om mysterieuze redenen terug uit strafzaak naar zware vechtpartij Groesbeek»?1
Dat de vervolging in de desbetreffende strafzaak niet kan worden voortgezet, is bepaald onbevredigend. Over de redenen kan in dit bijzondere geval helaas geen nadere opheldering worden gegeven zonder de noodzakelijke bescherming van zwaarwegende belangen in gevaar te brengen.
Vindt u dat het zomaar kan dat het OM zichzelf niet ontvankelijk laat verklaren in een strafzaak, die draait om een veroordeling in eerste aanleg voor poging tot doodslag tot maandenlange gevangenisstraffen, zonder te zeggen waarom en zonder dat het gerechtshof hierover kan oordelen?
Het feit dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) zich genoodzaakt voelt om in deze zaak het gerechtshof te verzoeken het OM niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging acht ik, maar ook het OM zelf, bepaald onbevredigend. Dit gebeurt ook slechts bij zeer hoge uitzondering. Dat het OM geen openheid kan geven over de redenen daarvoor wordt direct ingegeven door de noodzaak om zwaarwegende belangen te beschermen. Zie daarover verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen is aan de samenleving en het slachtoffer in het bijzonder, omdat de verdachten nu alsnog vrijuit gaan, maar ook omdat nu onduidelijk blijft wat hier fout is gegaan?
Het OM heeft mij geïnformeerd dat in de desbetreffende strafzaak een probleem is gerezen waardoor de bewijsvoering niet voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld op grond van het Wetboek van strafvordering en EVRM. Dit probleem kon niet worden hersteld zonder dat zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen die bescherming verdienen zouden worden geschaad. Aangezien deze belangen nog steeds spelen kan door mij ook geen nadere uitleg worden gegeven over de onderliggende redenen; die belangen zouden door de uitleg direct worden geschaad.
Om wat voor «belangen» gaat het hier die «beschermd» moeten worden? Wie toetst of de redenering van het OM te rechtvaardigen is, dat het beschermen van deze belangen zwaarder weegt dan het informeren van het gerechtshof en de samenleving?
Zie mijn beantwoording bij vraag 3. Normaliter vindt de inhoudelijke toetsing plaats door de rechter. In het onderhavige geval heeft er geen inhoudelijke toetsing door de rechter plaats kunnen vinden, omdat het OM aan de rechter heeft verzocht het OM niet-ontvankelijk te verklaren in deze zaak omdat «belangen spelen die beschermd» moeten worden. Het OM heeft aangegeven de thematiek van deze casus te zullen inbrengen in de Reflectiekamer, zodat daarvan geleerd kan worden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De artikelen ‘Doe iets, anders is het wachten op de volgende dode’ en ‘We laten verwarde personen te lang vrijlopen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwsartikelen «Doe iets, anders is het wachten op de volgende dode»1 en «Kabinet doet te weinig om overlast door verwarde personen te voorkomen»? 2
Ja.
Welke lessen zijn getrokken uit de verschrikkelijke incidenten die in deze artikelen worden beschreven?
In de artikelen worden verschillende incidenten aangehaald. Ieder incident is treurig, in de eerste plaats voor slachtoffers en betrokkenen, en vormt voor ons aanleiding om scherp te kijken naar de huidige praktijk. Allereerst is het goed om op te merken dat de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep is met diverse problematiek. In deze groep zitten onder andere mensen met dementie, mensen met psychosociale problemen of een verstandelijke beperking en mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen. Het is ook belangrijk om te benadrukken dat het grootste deel van de groep personen met verward gedrag niet gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen en geen overlast veroorzaakt.
Op 10 december jl. is de brief «stand van zaken persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen» naar de Kamer gestuurd.3 In deze brief beschrijven we de stand van zaken rond de aanpak voor kwetsbare personen, waar de groep personen met een hoog veiligheidsrisico onderdeel van uit maakt. In de brief wordt geschetst waar we de komende tijd op gaan inzetten. Zo is met de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die per 1 januari 2020 in werking is getreden, een belangrijke stap gezet in de informatiedeling. Overal in het land is invulling gegeven aan de beoordelingsfunctie, zodat mensen sneller kunnen worden doorgeleid naar de juiste vormen van hulp en begeleiding. Ook krijgen familie en naasten onder de nieuwe wet meer mogelijkheden tot inspraak. Daarnaast is de samenwerking tussen partners in de zorg- en veiligheidsketen verbeterd doordat ggz-aanbieders aansluiten bij het overleg dat gevoerd wordt binnen de Zorg- en Veiligheidshuizen. De afgelopen periode is tevens hard gewerkt om ervoor te zorgen dat in ieder Zorg- en Veiligheidshuis het thema personen met verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico is belegd. Het in beeld krijgen en houden van deze groep is daarbij een prioriteit. In 2020 zetten we alles op alles zodat de persoonsgerichte aanpak voor de groep personen met een hoog veiligheidsrisico volledig landelijk is geïmplementeerd.
Kortom, we doen ons best om herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen. Hierbij analyseren we wat er gebeurd is en treffen we waar nodig maatregelen. Desondanks kunnen we nooit uitsluiten dat er zich in de toekomst weer een incident zal voordoen.
In 2018 is de eindrapportage «Op weg naar een persoonsgerichte aanpak» gepresenteerd, kunt u aangeven welke acties u sindsdien heeft ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre hebben gemeentes en regio’s deze aanpak verder geïmplementeerd en geborgd?
Gemeenten en regio’s zijn aan de slag gedaan met de implementatie en borging van de aanpak. Onlangs is de rapportage «Stand van het land» aan uw Kamer toegestuurd.4 Deze rapportage beschrijft de stand van zaken wat betreft de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen op basis van de negen bouwstenen van het Aanjaagteam op regionaal en gemeentelijk niveau. De rapportage laat zien dat op alle 9 bouwstenen5 voor de aanpak van verward gedrag veel gebeurt in de regio’s. Dat is goed om vast te stellen, maar tegelijkertijd blijkt uit de rapportage dat er behoefte is aan ondersteuning bij het (blijven) leggen van de verbinding tussen de verschillende (beleids)trajecten. Die ondersteuning wordt nu geboden door het Verbindend Landelijk Ondersteuningsteam (VLOT) en door de door VLOT aangestelde regioadviseurs.
Welke acties zijn er tot nu toe ondernomen om de gegevensuitwisseling te verbeteren zoals het schakelteam «Personen met verward gedrag» heeft aanbevolen? Zo ja, wat is het resultaat van deze acties en welke acties kunnen wij nog verwachten?
Zoals geantwoord bij vraag 2 en 3 hebben we aangegeven dat met de Wvggz extra mogelijkheden worden gecreëerd voor informatiedeling. In aanvulling hierop wijzen we op het handvat gegevensdeling en privacy in het zorg- en veiligheidsdomein. Dit handvat wordt geactualiseerd aan de hand van nieuwe ontwikkelingen, zoals de nieuwe Europese privacywet, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de gewijzigde wetgeving naar aanleiding van de invoering van de Europese Richtlijn Gegevensbescherming Opsporing en Vervolging. Thans wordt een addendum voorbereid in verband met de komst van onder andere de Wvggz en de Wet Zorg en Dwang.
De afgelopen periode zijn ook de trainingen gecontinueerd en verder uitgebreid. Voor de Zorg- en Veiligheidshuizen is er de training gegevensdeling voor procesregisseurs, beleidsmedewerkers en juristen verzorgd. Volgend jaar wordt aanvullend een train-de-trainer programma gegevensdeling en privacy voor de Zorg- en Veiligheidshuizen gestart. In aanvulling hierop wordt gestart met een Leergang voor procesregisseurs Zorg- en Veiligheidshuizen om het vak van procesregisseur verder te professionaliseren.
Voor het eerste kwartaal 2020 staat de introductie van een app gepland voor professionals om te helpen bij het beantwoorden van de vraag of er informatie mag worden gedeeld. Met het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam wordt een Privacy Impact Assessment uitgevoerd op het Advies- en Triage Punt om juridisch onderbouwd een goed toestandsbeeld te kunnen krijgen van een casus/situatie. Tenslotte is het interdepartementale (wets)traject Uitwisseling persoonsgegevens en privacy (UPP) gestart.6 Dit traject werkt aan verduidelijking van het juridisch kader in situaties waarin de gemeente, samen met mogelijk betrokken partijen, nog moet verkennen of sprake is van meervoudige problematiek en of (domeinoverstijgende) samenwerking noodzakelijk is.
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de realisatie van het publieksnummer voor verwarde personen, dat 24/7 bereikbaar is zoals ook is aanbevolen in de rapportage? Kunt u een concrete datum noemen wanneer het nummer opengesteld wordt?
Zoals aangegeven in de genoemde brief van 10 december jl. wordt hard gewerkt aan de vormgeving van het landelijk meldnummer dat kan doorschakelen naar regionale meldpunten voor niet-acute situaties. Wij vinden dit belangrijk omdat het de toegankelijkheid vergroot tot een laagdrempelige voorziening die burgers in staat stelt om hun zorgen over het gedrag van naasten of anderen te melden. Zoals eerder gecommuniceerd, bij brief van 10 oktober jl.7, zal het landelijk meldnummer naar verwachting in het voorjaar van 2020 gereed zijn.
Hoe worden burgemeesters momenteel ondersteund in het nemen van een snel, maar ook zorgvuldig besluit in geval van een acute situatie met een verwarde persoon waarbij diegene wellicht in bewaring gesteld moet worden?
Op dit moment wordt in acute situaties een persoon met verward gedrag (doorgaans) beoordeeld door de crisisdienst van de GGZ, of als de persoon al is opgenomen in een instelling door de dienstdoende arts, van die instelling. Beoordeeld wordt of de betrokkene een acuut gevaar vormt voor zichzelf, derden of zijn omgeving en of het gevaar voortvloeit uit een stoornis van de geestesvermogens alsmede of een opname in een instelling noodzakelijk is om het gevaar weg te nemen. Als aan alle voornoemde voorwaarden wordt voldaan en de betrokkene wil niet worden opgenomen, dan stelt de arts een geneeskundige verklaring op en dient een aanvraag tot inbewaringstelling (IBS) in bij de burgemeester. Op basis van de geneeskundige verklaring besluit de burgemeester om al dan niet een IBS af te geven.
Met inwerkingtreding van de Wvggz krijgt de burgemeester naast een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater ook de beschikking over de relevante politiegegevens en justitiële gegevens van de betrokkene. Die gegevensuitwisseling vindt zo veel mogelijk digitaal plaats, zodat de burgemeester snel over de relevante informatie beschikt die nodig is om zorgvuldig een besluit te kunnen nemen. De burgemeester dient bovendien de betrokkene, indien mogelijk, te horen, alvorens hij besluit een crisismaatregel te nemen. Hiermee beschikt de burgemeester over meer informatie om een gewogen besluit nemen. Dit versterkt de mogelijkheid voor de burgermeester om een goede afweging te maken betreffende de situatie en de veiligheid van de patiënt, naasten en de samenleving.
Bent u het ermee eens dat het zorgwekkend is dat het aantal incidenten met verwarde personen ten opzichte van 2011 ruim verdubbeld is? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u sindsdien getroffen en bent u bereid te treffen? Zo nee, waarom niet?
Het is goed om op te merken dat de stijging waaraan u refereert de stijging van het aantal E33-meldingen van een persoon met verward gedrag betreft (de zogenoemde E33-melding). Een melding is niet automatisch een incident, het is goed dat wij ons dit realiseren. Dat neemt niet weg dat de stijging van het aantal meldingen een zorgelijke ontwikkeling is. Daarbij moet in ogenschouw genomen worden dat het soort meldingen dat onder de code E33 wordt geregistreerd zeer divers is.
De meldkamer heeft te maken met een groeiend aantal meldingen over een zeer diverse groep, waarvan – we kunnen het niet genoeg benadrukken – het grootste deel níet gevaarlijk is voor zichzelf of anderen of overlast veroorzaakt en die juist ondersteuning en zorg nodig heeft.
De komende tijd blijven we dan ook in zetten op het stimuleren van gemeenten en hun partners om daadwerkelijk regie te voeren en zicht te krijgen op deze kwetsbare personen waarbij het uitgangspunt moet zijn om vroegtijdig te signaleren en indien nodig politie én zorg hand in hand te laten samenwerken om verdere escalatie te voorkomen. Ook voor de nadere uitwerking op dit punt verwijzen wij graag naar onze eerder brieven die aan uw Kamer toegezonden zijn.
Bent u het ermee eens dat de politie vooral bezig moet zijn met het vangen van boeven, in plaats van met mensen met een zorgbehoefte? Zo ja, hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat de politie zich kan richten op haar kerntaken in plaats van op de 90.000 incidenten rond verwarde personen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de zorgtaken weer bij zorginstellingen komen te liggen? Zo nee, waarom niet?
Personen met verward gedrag die geen strafbaar feit hebben gepleegd en geen veiligheidsrisico opleveren, horen niet bij de politie thuis maar hebben een zorgbehoefte. In de brief van 10 december jl. is de ambitie voor 2020 uitgesproken om bij iedere melding in de meldkamer waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden. We zien op de meeste plekken al verbetering als het gaat om het inrichten van een beoordelingsfunctie en het opvangen van kwetsbare personen in een passende omgeving. Daarnaast moeten goede afspraken worden gemaakt over passend vervoer voor personen met verward gedrag. Zoals op 10 december aan uw Kamer gemeld is, wordt over dat laatste in februari 2020 de tussenbalans opgemaakt. Hierover wordt u zo spoedig mogelijk daarna geïnformeerd. Het is van groot belang dat wordt ingezet op het tijdig en adequaat herkennen van signalen en deze op te pakken zodat de situatie niet escaleert, zie ook onze antwoorden op vraag 4. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen.
Klopt het dat gemeentes er allemaal verschillende aanpakken ten aanzien van verwarde personen op na lijken te houden? Ziet u mogelijkheden om met een landelijke aanpak voor verwarde personen te komen? Zo ja, welke maatregelen bent u hier bereid voor te treffen? Zo nee, waarom niet?
De hierboven geschetste complexiteit van de problematiek vraagt om maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van de persoon in kwestie, maar anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorgaanbod. Het klopt dus dat de aanpak voor personen met verward gedrag per regio en per gemeente kan verschillen. Eén landelijke aanpak zou ook geen recht doen aan de complexiteit van de problematiek en onvoldoende ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Overigens sluit dit ook aan bij het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag en het eerder advies van de heer Van der Vlist. Ook zij stellen dat op lokaal en regionaal niveau de oplossing ligt. Uit de rapportage «Stand van het land» (zie ook onze antwoorden op vraag 4) blijkt gelukkig ook dat er lokaal en regionaal veel gebeurt. We blijven dit vanuit onze brede verantwoordelijkheid ook ondersteunen.
De sluiting van een afdeling in het OLVG Oost door personeelstekort |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuis OLVG Oost sluit verpleging oncologie om personeelstekort»?1
Ja.
Hoe vindt u het dat een afdeling moet sluiten als gevolg van een personeelstekort?
Op 11 december sluit de verpleegafdeling hematologie & oncologie in het OLVG locatie Oost. Vanaf 1 december zullen geen nieuwe patiënten meer worden opgenomen in het OLVG Oost. Het gaat, aldus OLVG, om een klein deel van de totale oncologische zorg die het ziekenhuis biedt. Namelijk de klinische zorg voor patiënten onder behandeling van een internist-oncoloog/ hematoloog. De dagbehandeling en de polikliniek blijven wel gevestigd in het OLVG Oost. Patiënten die worden opgenomen kunnen voortaan terecht in het OLVG locatie West. Patiënten kunnen hier de zorg ontvangen die zij gewend zijn te krijgen van het ziekenhuis.
Ik heb vernomen dat het OLVG een zorgvuldige overgang tussen de twee locaties voor zowel de patiënt als het personeel heeft ingeregeld. Patiënten zijn persoonlijk geïnformeerd door het ziekenhuis. Het OLVG heeft er bewust voor gekozen om per 1 december geen nieuwe patiënten meer op te nemen, zodat weinig tot geen van de huidige patiënten hoeven te verhuizen naar de andere locatie. Binnen een straal van 10 km kan dezelfde zorg door dezelfde aanbieder worden geleverd. De kwaliteit van zorg blijft hiermee gewaarborgd. Desalniettemin betekent dit zowel voor de patiënt als voor het personeel een grote verandering waarmee zorgvuldig dient te worden omgegaan.
Welke gevolgen zal de sluiting van de afdeling hebben voor patiënten van de verpleegafdeling Hematologie & Oncologie van het OLVG locatie Oost?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen zal de sluiting hebben voor de kwaliteit van zorg voor patiënten hematologie en oncologie in de omgeving van Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voorafgaand aan de sluiting geïnformeerd? Zo ja, hebt u voorafgaand stappen ondernomen om sluiting te voorkomen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De zorgverzekeraar heeft zorgplicht en is daarmee verantwoordelijk voor het leveren van toegankelijk en kwalitatief goede zorg. Bij het sluiten van een afdeling zullen zij eerst gezamenlijk met de zorgaanbieder, in dit geval het OLVG, kijken of aan de zorgplicht voldaan kan worden. Patiënten die verpleegd moeten worden op de afdeling hematologie & oncologie kunnen terecht bij het OLVG locatie West. Ik heb daarom niet eerder signalen over de sluiting ontvangen.
Verwacht u dat op korte termijn ook in andere ziekenhuizen afdelingen moeten sluiten als gevolg van een tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen? Zo ja, hebt u al concrete signalen ontvangen en kunt u deze toelichten?
In de brief «De toekomst van de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen2» van 2 oktober jl. heb ik aangegeven dat Treant de SEH in Stadskanaal per 1 oktober 2019 ’s nachts, van 22.00 uur tot 8.00 uur, sluit. De redenen hiervoor zijn dat op de locatie Stadskanaal ’s nachts een zeer gering aantal patiënten kwam en dat het, daarmee samenhangend, met een tekort aan gespecialiseerd personeel kampt. Daarnaast is Treant voornemens om de ziekenhuislocatie van Treant in Hoogeveen per 6 april 2020 om te vormen tot een weekziekenhuis en de SEH om te vormen tot een basisspoedpost voor niet-levensbedreigende situaties. Deze SEH-locatie zal per 6 april zeven dagen per week van 8.00 tot 23.00 open zijn.
Er zijn mij geen andere signalen bekend dat op korte termijn afdelingen in andere ziekenhuizen moeten sluiten. Veranderingen in het ziekenhuislandschap zijn echter onvermijdelijk. Ik vind het ook belangrijk dat zorginstellingen nadenken over hoe zij hun patiënten op de lange termijn de juiste zorg op de juiste plek kunnen blijven bieden.
Bent u bekend met de extra problemen die ziekenhuizen in onder meer Amsterdam ervaren bij het aantrekken van gespecialiseerde verpleegkundigen door de krapte op de woningmarkt? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan over maatregelen om deze doelgroep te helpen?
In gemeenten met een gespannen woningmarkt kan het lastig zijn voor mensen met een middeninkomen, waaronder verpleegkundigen, om een betaalbare woning te vinden. Daarom spant de Minister voor Milieu en Wonen zich in om het aanbod van betaalbare woningen te vergroten. Dit gebeurt onder andere via de Nationale Woonagenda 2018–2021 en woondeals met de regio’s met de meest gespannen woningmarkt, waaronder Amsterdam. Op Prinsjesdag heeft het kabinet een woningbouwimpuls3 van 2 miljard euro aangekondigd om de bouw van betaalbare woningen te stimuleren en maatregelen voor een beter functionerende woningmarkt. Gemeenten hebben daarnaast verschillende mogelijkheden om specifiek te sturen op het aanbod van betaalbare (middenhuur)woningen of sociale koopwoningen. Tegelijkertijd kunnen zij bij grote schaarste aan betaalbare woningen de huisvestingsverordening gebruiken om woningen toe te wijzen aan een bepaalde doelgroep.
In Amsterdam is reeds ervaring opgedaan met het met voorrang toewijzen van woningen aan zorgpersoneel. Hiervoor heeft Sigra4 samen opgetrokken met de Amsterdamse Federatie voor Woningcorporaties, woningbouworganisatie Wonam en de gemeente Amsterdam. Na eerste positieve ervaringen in een pilot is er een voorrangsregeling gekomen voor medewerkers die werkzaam zijn in jeugdzorg, thuiszorg, zorginstellingen of ziekenhuizen in Amsterdam. Dit goede voorbeeld zou in andere regio’s met tekorten aan zorgpersoneel navolging kunnen krijgen.
Bent u het ermee eens dat betere arbeidsvoorwaarden van belang zijn voor het aantrekkelijk maken en houden van de sector en daarmee bij het terugdringen van het personeelstekort in de zorg? Zo ja, bent u bereid om daarvoor extra middelen vrij te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Werknemers in de zorg doen waardevol werk en het is belangrijk dat daar goede arbeidsvoorwaarden tegen overstaan. Jaarlijks zijn extra middelen beschikbaar voor stijgende loonkosten en prijzen. Dit jaar gaat dit om 1,7 miljard euro voor de hele zorgsector. Hoe zich dit vertaalt in concrete loonstijging wordt door sociale partners afgesproken in cao’s. In de cao kunnen naast de afspraken over loon ook afspraken gemaakt worden over onder andere de contractvorm en omvang, werktijden en scholing en opleiding. Het is belangrijk dat de werkgevers en medewerkers gezamenlijk invulling geven en goede afspraken maken over dit soort zaken.
Met het actieprogramma Werken in de Zorg5 zetten we stevig in om voldoende medewerkers aan te trekken en te behouden. Dit doen we onder andere met een regionale aanpak, gesteund met 420 miljoen euro voor scholing van medewerkers. U bent geïnformeerd over het actieprogramma en u hebt de eerste twee voortgangsrapportages6 ontvangen. Voor het einde van het jaar ontvangt u de derde voortgangsrapportage.
Het toenemende aantal huishoudens dat de energierekening niet meer kan betalen |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het aantal mensen dat energierekening niet kan betalen dreigt te verdubbelen»?1
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ruim 650.000 huishoudens hun maandelijkse energierekening niet of nauwelijks kunnen betalen?
Voor het kabinet staat in het Klimaatakkoord voorop dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Dat betekent dat de huishoudportemonnee zoveel mogelijk wordt ontzien en dat een evenwichtige verdeling van lasten tussen huishoudens en bedrijven wordt bereikt.
Het kabinet heeft daarom in het Klimaatakkoord maatregelen getroffen die de effecten van het energie- en klimaatbeleid op huishoudens beperken. De lasten van de Opslag Duurzame Energie (ODE) worden verschoven van huishoudens naar bedrijven, bedrijven betalen voortaan 67 procent van de ODE-rekening in plaats van de helft. Ook is de vaste belastingvermindering fors verhoogd. Dit houdt in dat de huishoudportemonnee met de maatregelen in de energiebelasting vanaf 2020 in belangrijke mate wordt ontzien. Voor de periode na 2021 is er sprake van een beperkte stijging in de energiebelastingen. Het kabinet geeft deze maatregelen zo vorm dat de laagste en midden-inkomensgroepen hiervan relatief het meest profiteren. De doorrekening van het Klimaatakkoord van 1 november jl. door het CPB bevestigt dit beeld.
Het rapport van onderzoeksbureau Ecorys waar het artikel naar verwijst dateert van februari 2019. De lastenverlichtende maatregelen voor huishoudens uit het Klimaatakkoord zijn hierin nog niet meegenomen.
Deelt u de conclusie dat de almaar stijgende energielasten een direct gevolg zijn van uw eigen klimaat- en energiebeleid en u huishoudens daarmee de energiearmoede in stort?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van onderzoeksbureau Ecorys dat de groep «energiearme» huishoudens de komende tien jaar verder zal toenemen (naar 1,5 miljoen huishoudens in 2030) als direct gevolg van uw besluit om alle woningen van het gas af te halen?
Nee, die conclusie deel ik niet. De ambitie van het Klimaatakkoord is 1,5 miljoen bestaande woningen via de wijkgerichte aanpak aardgasvrij te maken en 234.000 woningen buiten de wijkgerichte aanpak onder handen te nemen.
Deze ambitie wil het kabinet samen met alle betrokken partijen stap-voor-stap realiseren. Het Klimaatakkoord bevat een breed pakket aan maatregelen om de transitie haalbaar en betaalbaar te houden. Zo wordt bijvoorbeeld de ISDE voor kleine duurzame warmte opties na 2020 verlengd en wordt de ISDE uitgebreid naar isolatie.
Daarnaast zijn er bijvoorbeeld afspraken gemaakt met woningcorporaties over het verduurzamen van sociale huurwoningen en introduceert het kabinet aantrekkelijke leningsvoorwaarden voor verduurzaming van particulieren via het warmtefonds. Bovendien bevordert het kabinet kostenreductie bij installatiebedrijven, aannemers en de energiesector via meerjarige innovatieprogramma’s.
Het kabinet hanteert verder als het uitgangspunt dat steeds meer huishoudens de kosten voor verduurzaming van de woning via een lagere energierekening kunnen terugverdienen. Om dat te bereiken moeten de kosten van verduurzamingsmaatregelen omlaag door innovatie en opschaling en moet de inrichting van de energiebelasting de omschakeling naar duurzame warmteopties gaan ondersteunen. Daarnaast zijn er subsidies en aantrekkelijke financieringsopties nodig om investeringen aantrekkelijk en rendabel te maken.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal uw Kamer op korte termijn over deze punten informeren in separate brieven over financiering en ontzorging van eigenaar-bewoners en over innovatie en kostenreductie in de bouw.
Deelt u de conclusie van Ecorys dat, ondanks dat steeds meer huiseigenaren isolerende maatregelen nemen in een poging de energielasten te doen dalen, de totale lasten (met bijna 17%) zullen toenemen?
Het rapport van onderzoeksbureau Ecorys dateert van februari 2019. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Deze maatregelen zijn hierin nog niet meegenomen. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Uit het rapport van het PBL Meten met twee maten uit december 2018 blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent.
Het kabinet houdt een vinger aan de pols en volgt de ontwikkeling van de energierekening. Daarbij beschouwt het kabinet het inkomensbeleid integraal en weegt het jaarlijks alle plussen en minnen in de koopkrachtbesluitvorming. De ontwikkeling van de energierekening wordt via de inflatie ook meegenomen in de koopkrachtberekeningen.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is, maar door uw beleid voor velen een onbetaalbaar luxeproduct is geworden? Wat gaat u doen aan deze toenemende energiearmoede?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kunt u met droge ogen blijven volhouden dat de energietransitie voor iedereen behapbaar en betaalbaar zou zijn? Bent u ertoe bereid het schrappen van de gasaansluitplicht terug te draaien, de energierekening echt te verlagen en direct te stoppen met uw klimaat- en duurzaamheidswaanzin?
Zie antwoord vraag 5.
De aanpak van seksuele intimidatie in het openbaar vervoer |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Seksuele intimidatie in het OV: de «treinrukker» is overal»?1
Ja.
Kent u meer berichten van seksuele intimidatie in het openbaar vervoer of beschikt u over onderzoeksgegevens hierover? Zo ja, wat is de aard en de omvang van dit probleem?
Er zijn geen onderzoeken bekend die de aard en omvang van het probleem specifiek binnen het openbaar vervoer schetsen. Navraag bij vervoerders levert op dat zij circa 200 incidenten met betrekking tot seksuele intiminidatie geregistreerd hebben in het afgelopen jaar. Het gaat hierbij om seksuele intimidatie in de breedste zin van het woord inclusief verbale intimidatie, schennispleging en aanranding. Wanneer er melding wordt gemaakt van seksuele intimidatie in het vervoer, zal de vervoerder het incident registreren en afhankelijk van de situatie, de politie inschakelen of op een andere manier opvolging geven aan het incident. Omdat incidenten niet altijd gemeld worden, of omdat de reiziger direct aangifte doet bij de politie, is het beeld bij de vervoerders mogelijk niet compleet.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde psycholoog dat het voor daders van genoemde delicten moeilijk is om daar uit zichzelf mee te stoppen? Zo ja, welke hulp is er voor dergelijke zedendelinquenten beschikbaar?
Zie antwoord bij vraag 4.
Deelt u de mening dat behandeling van deze zedendelinquenten doorgroei naar ernstigere seksuele delicten kan voorkomen? Zo ja, welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
De in het artikel beschreven delicten zijn in mijn optiek ernstige delicten, die op zichzelf – nog los van mogelijke doorgroei naar ernstigere seksuele delicten – het noodzakelijk maken om zo snel mogelijk in te grijpen. Er bestaan diverse vormen van hulp die in het kader van een gevangenisstraf, een tbs-maatregel of in het kader van bijzondere voorwaarden kunnen worden ingezet voor zedendelinquenten.
Juist door vroegtijdig te interveniëren kan recidive en doorgroei naar ernstigere seksuele delicten worden voorkomen. Een juiste behandeling vergt maatwerk. Wat voor de ene zedendelinquent een effectieve behandeling is, hoeft dat niet te zijn voor de ander. De inzet van gestructureerde risicotaxatie, waarmee zicht wordt gekregen op het recidiverisico, kan een belangrijke rol spelen om de meest passende mate van zorg en/of beveiliging te bepalen. Bij het antwoord op vraag 5 ga ik hier nader op in.
Deelt u de mening dat genoemde zedendelinquenten niet pas na een aantal delicten behandeld zouden moeten worden maar dat eerdere behandeling kan bijdragen aan het voorkomen van recidive? Zo ja, wat moet er gebeuren om eerdere behandeling mogelijk te maken en bent u voornemens dat te doen? Kan dit aspect worden meegenomen bij de aangekondigde herziening van de zedentitel van het wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven kan vroegtijdig interveniëren bijdragen aan het voorkomen van recidive. Er bestaan vanuit het strafrecht al diverse mogelijkheden voor behandeling, ook na een eerste delict. Dit kan bijvoorbeeld via een bijzondere voorwaarde die wordt verbonden aan een (deels) voorwaardelijke straf of aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Bij zwaardere delicten kan ook uit de pro Justitia-rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) naar voren komen dat behandeling nodig is, bijvoorbeeld in het kader van een (voorwaardelijke) tbs-maatregel. Een aanvulling daarop is mijns inziens niet nodig.
Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen wat de meest passende straf is en of, en zo ja welke, voorwaarden daaraan worden verbonden. Het is om die reden van belang dat al bij het advies van de reclassering en/of het NIFP een juiste inschatting wordt gemaakt van het risico dat iemand opnieuw de fout in gaat, zodat de rechter op een juiste manier wordt geadviseerd. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM) in het rapport «Gewogen Risico» gebruiken de reclassering en het NIFP bij zedendelinquenten inmiddels waar mogelijk een risicotaxatie-instrument toegespitst op zedendelinquenten (de SSA).2 Op die wijze krijgt de rechter vanuit hun adviezen voldoende zicht op de noodzaak om behandeling op te leggen. Zoals toegezegd tijdens het debat naar aanleiding van het rapport over Michael P. worden de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van het rapport «Gewogen Risico» geëvalueerd.3 De Minister voor Rechtsbescherming verwacht uw Kamer hierover te informeren in het voorjaar van 2020.
De in het artikel beschreven delicten zijn ernstig en hebben grote impact op slachtoffers. Op dit moment biedt het Wetboek van Strafrecht geen zelfstandige bescherming tegen seksueel intimiderend gedrag in de openbare ruimte, terwijl dit gedrag door veel mensen als schadelijk en strafwaardig wordt ervaren. In mijn brief aan uw Kamer van 22 mei 2019 heb ik dan ook, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, mijn voornemen aangekondigd om seksuele intimidatie in het Wetboek van Strafrecht als nieuwe strafbaarstelling op te nemen.4 Hiermee wordt een duidelijk signaal afgegeven dat het seksueel intimideren van anderen in de openbare ruimte niet acceptabel is en bestraffing verdient. Deze nieuwe strafbaarstelling maakt het naar verwachting eenvoudiger voor slachtoffers om aangifte te doen van seksueel grensoverschrijdend gedrag waarmee zij in de openbare ruimte – waaronder in het openbaar vervoer – worden geconfronteerd.
Het boek ‘Moordsporen, op zoek naar de waarheid achter cold cases’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Chris van Dam (CDA), Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA), Lilian Helder (PVV), Maarten Groothuizen (D66), Niels van den Berge (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bereid kennis te nemen van het boek «Moordsporen, op zoek naar de waarheid achter cold cases»?1
Ik ben door mijn ambtenaren over de inhoud van het boek ingelicht.
Wat is in algemene zin uw reactie op zaken waarin mogelijke ongerijmdheden zijn gevonden of twijfel is blijven bestaan over de ware toedracht van overlijdens? Deelt u in algemene zin de mening dat het belangrijk is voor het vertrouwen in de opsporing dat zo min mogelijk twijfel blijft bestaan over de waarheid achter mogelijk niet adequaat onderzochte zaken, niet alleen voor de waarheidsvinding maar ook voor de rouwverwerking van nabestaanden?
Ja, de Minister voor Rechtsbescherming en ik hebben in onze brief van 16 januari 20192 onderkend dat de twijfel bij nabestaanden over de oorzaak van het overlijden van hun naaste kan leiden tot veel onzekerheid en onrust. Het is van groot belang dat de vragen van nabestaanden beantwoord worden en dat zij helderheid verkrijgen over de doodsoorzaak van hun dierbare. Dat is niet alleen een belang van de nabestaanden, maar ook een belang van de samenleving als geheel, alsmede in het belang van de opsporing indien er vermoedens zijn van mogelijke strafbare feiten.
Wat is uw reactie op de stelling in het boek dat in de opsporing lang niet altijd ruimte is voor kritiek, dat de signalen van klokkenluiders lang niet altijd op prijs worden gesteld, dat opsporingsinstanties niet transparant genoeg zouden zijn en meer zouden kunnen doen om van fouten te leren? Welke ruimte ziet u hier voor verbeteringen?
Het is van groot belang om van fouten te leren. Het realiseren van een cultuur waarin fouten worden besproken is één van de doelstellingen van de Ontwikkelagenda opsporing. De politie heeft geconstateerd dat het realiseren van de ontwikkeling in de opsporing meer eigenaarschap in de operatie vereist. De politie en OM hebben bij iedere eenheid een veiligheidsthema gekozen waarop het lerend vermogen binnen de recherche een impuls krijgt.
In het halfjaarbericht politie najaar 2019 heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet van de politie om een divers, inclusief en veilig werkklimaat te bevorderen.3 Ik heb daarbij aangegeven welke verschillende loketten binnen de politie aanwezig zijn waar medewerkers terecht kunnen met een klacht of vraag, afhankelijk van het soort klacht.
Bij de arrondissementsparketten zijn regionale reflectiekamers ingesteld en op landelijk niveau is er een landelijke reflectiekamer. In complexere onderzoeken (dus ook bij levensdelicten en/of andere ernstige strafbare feiten) worden te nemen beslissingen in het opsporingsonderzoek besproken met andere – niet bij de zaak betrokken – officieren van justitie en politiefunctionarissen zijn. Tegenspraak en reflectie hebben hiermee een formeel karakter gekregen door middel van het ter discussie stellen van hypothesen en beslissingen, hiermee wordt tunnelvisie voorkomen. De recherche officier van justitie heeft – samen met de kwaliteitsofficier van justitie – de rol om gebruikmaking van de reflectiekamer te bevorderen.
Per 1 januari 2020 is bij de politie in aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen voor het melden en afhandelen van interne klachten en misstanden een ombudsfunctionaris aangesteld. Hierover heb ik u in mijn brief van 20 december jl. nader geïnformeerd.4 De ombudsfunctionaris is onafhankelijk en heeft meerdere rollen. Naast informeren, adviseren, kan zij onderzoek (laten) doen naar meldingen over bejegening van medewerkers en leidinggevenden, alsmede over de sociale veiligheid in de organisatie, zoals discriminatie, pesten en andere grensoverschrijdende omgangsvormen. De ombudsfunctionaris adviseert direct aan de korpschef en kan naar aanleiding van het onderzoek aanbevelingen aan hem doen.
Bent u bereid specifiek kennis te nemen van de beschrijving van de zaak Larissa Dumont, een jonge vrouw die met een doorgesneden hals dood werd aangetroffen in haar manege? Deelt u de mening dat het zeer onbevredigend is dat deze zaak door de politie en het openbaar ministerie (OM) destijds niet beschouwd werd als misdrijf en nu nog steeds niet, maar waar allerlei getuigen en deskundigen inmiddels zeer serieuze kanttekeningen bij plaatsen, maar er geen serieuze stappen worden gezet om andere scenario’s en een mogelijk misdrijf nader te onderzoeken?
Indien nabestaanden na het overlijdensonderzoek twijfels hebben over de conclusies daarvan, kunnen zij deze kenbaar maken aan de officier van justitie. Deze kan vervolgens nader onderzoek laten verrichten, als de van nabestaanden verkregen informatie daartoe aanleiding geeft. Er loopt op dit moment een pilot second opinion in Noord-Holland. Deze pilot ziet erop om twijfel bij nabestaanden over de conclusie van het OM over de doodsoorzaak zoveel mogelijk weg te nemen. In de pilot zal een andere officier van justitie samen met de politie het dossier en het te verrichten onderzoek herbezien.
In het geval het OM wel een strafrechtelijk onderzoek heeft ingesteld en het onderzoek volgens het OM te weinig aanknopingspunten heeft opgeleverd voor vervolging, kunnen nabestaanden een review aanvragen conform de aanwijzing Review (tweede beoordeling) van het OM.
Als uiterste middel bestaat er voor de gevallen waarin nabestaande vermoeden hebben van een misdrijf reeds een (wettelijke) voorziening om beklag te doen over het niet opsporen van een delict. Op grond van artikel 12 Wetboek van strafvordering kunnen belanghebbenden een klacht indienen wanneer een officier van justitie het besluit heeft genomen een delict niet of niet-verder te vervolgen. Als een opsporingsinstantie na aangifte beslist om geen opsporing te verrichten, kunnen nabestaanden – alvorens een dergelijke artikel-12-klacht in te dienen – aan de officier van justitie een bevestiging vragen dat (ook) niet zal worden vervolgd. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is een nieuwe procedure ontworpen waarin het niet-opsporen wel reden kan zijn voor een klacht bij het gerechtshof, zij het nadat daartegen eerst een klacht is ingesteld bij de officier van justitie en die negatief heeft beslist.
Wat is uw reactie op het voorstel van advocaat Job Knoester om een onafhankelijke commissie op te richten, een loket waar nabestaanden mogelijk niet adequaat onderzochte zaken kunnen aanmelden waarna experts (zoals advocaten, (oud)rechercheurs, officieren van justitie en rechters, wetenschappers) deze zaken onder de loep kunnen nemen, zodat onafhankelijk en objectief onderzoek (als second opinion) plaatsvindt? Bent u bereid er over na te denken een dergelijk loket in te richten, vanwege het belang dat het voortbestaan van ernstige twijfel over de waarheid zoveel mogelijk voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.