Het bericht ‘Vreemdelingenadvocaten: 'Curaçao zet Venezolanen collectief uit’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vreemdelingenadvocaten: «Curaçao zet Venezolanen collectief uit»»?1
Ja.
Klopt het dat vreemdelingen op Curaçao collectief worden uitgezet naar Venezuela, terwijl een individuele beoordeling verplicht is? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, wat is er, volgens u, dan aan de hand?
In mijn brieven van 27 september jl. (Kamerstuk 29 653, I) en van 2 juli jl. (Kamerstuk 29 653, F) meldde ik dat de autoriteiten van Curaçao hebben medegedeeld dat vreemdelingen die worden aangetroffen zonder een geldige verblijfstitel afzonderlijk geïnterviewd worden over hun redenen van verblijf in Curaçao. Indien uit hun antwoorden blijkt dat zij mogelijkerwijs een beroep zouden kunnen doen op de artikel 3 EVRM-procedure, dan kunnen zij vervolgens een officieel verzoek indienen dat vervolgens individueel getoetst wordt. Indien vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel na te zijn gehoord geen aanvraag willen indienen, dan wel na individuele toetsing geen aanspraak maken op bescherming, dan kunnen zij door de autoriteiten van Curaçao teruggestuurd worden naar hun land van herkomst.
Ik deel de mening dat als de aangepaste procedure voor bescherming op grond van artikel 3 EVRM correct wordt nageleefd, het niet mogelijk moet zijn dat personen zonder individuele toetsing collectief worden uitgezet. Ik wil benadrukken dat de uitvoering van het migratiebeleid een landsaangelegenheid betreft. Het is niet aan de regering van Nederland, maar aan de rechterlijke macht in Curaçao om in eventueel voorkomende gevallen te beoordelen in hoeverre er zich onregelmatigheden voordoen bij een uitzetting.
Het klopt dat er in november 2019 in totaal 97 personen bij Curaçao door de Kustwacht zijn onderschept. De autoriteiten van Curaçao hebben aangegeven dat zij bij deze personen de hierboven beschreven werkwijze hebben toegepast. De autoriteiten van Curaçao hebben mij tevens laten weten dat 1 persoon een verzoek tot bescherming op grond van artikel 3 EVRM heeft ingediend. Verder hebben de autoriteiten van Curaçao medegedeeld dat 1 persoon was aangehouden wegens verdenking van een strafbaar feit. Volgens de autoriteiten van Curaçao zijn de overige 95 personen – na individuele beoordeling in november 2019 – teruggestuurd naar hun land van herkomst. Deze personen hebben geen verzoek tot bescherming op grond van artikel 3 EVRM ingediend en verbleven zonder geldige verblijfstitel op het eiland.
Deelt u de mening dat als de nieuwe Procedure voor bescherming op grond van artikel 3 EVRM correct wordt nageleefd, het niet mogelijk moet zijn dat mensen collectief worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in de afgelopen weken 97 mensen zijn onderschept, terwijl zij met bootjes probeerden Curaçao te bereiken? Klopt het dat hiervan 22 mensen een beroep op bescherming hebben gedaan? Waar zijn deze 22 mensen nu? Waar zijn de overige mensen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensen hebben er sinds begin 2019 in totaal vastgezeten in vreemdelingenbewaring in het Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou (SDKK)?
De autoriteiten van Curaçao hebben mij laten weten dat sinds het begin van 2019 tot en met 17 december 2019 er bij 523 personen de maatregel vreemdelingenbewaring is opgelegd en dat er op 16 december 2019 58 personen verbleven in de vreemdelingenbewaring bij het SDKK. De betreffende autoriteiten hebben mij medegedeeld dat aan advocaten op gezette tijden toegang tot de vreemdelingenbewaring bij het SDKK wordt verleend en de advocaten in staat worden gesteld juridische bijstand te verlenen aan de personen aan wie de maatregel vreemdelingenbewaring is opgelegd. Het kabinet acht het van belang dat in het kader van goed en deugdelijk bestuur de landen in het Koninkrijk de nodige werkprocessen hebben ingericht om de personen te informeren over hun rechtspositie en rechtsmiddelen. Volgens de autoriteiten van Curaçao is het voorlichtingsmateriaal over de procedure op dit moment enkel in het Nederlands beschikbaar en wordt dit op korte termijn vertaald in het Spaans, Engels en Papiaments. De vreemdelingen worden wel mondeling in het Spaans, Engels of Papiaments over de procedures door de verantwoordelijke autoriteiten geïnformeerd.
Hoeveel mensen zitten er momenteel in vreemdelingenbewaring? Hebben zij toegang tot juridische ondersteuning? Zo ja, op welke wijze worden vreemdelingen hierop gewezen? In welke talen is de tekst van de Procedure beschikbaar?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel minderjarigen zitten er momenteel vast? In hoeverre is er een speciale procedure voor minderjarige vreemdelingen? Zo nee, acht u dit noodzakelijk in het licht van internationale regels?
De autoriteiten van Curaçao hebben mij laten weten dat er geen minderjarigen verblijven in de vreemdelingenbewaring. Curaçao is gebonden aan het EVRM en dient – ook daar waar het gaat om minderjarige vreemdelingen – de hieruit voortvloeiende verplichtingen na te komen. De autoriteiten van Curaçao hebben aangegeven dat er voor de verantwoordelijke uitvoerende diensten over de bejegening, opvang en terugkeer van minderjarige vreemdelingen specifieke richtlijnen zijn.
Op welke wijze houdt het Koninkrijk toezicht op de vraag of Curaçao zich houdt aan zijn internationale verplichtingen? Kunt u bevestigen dat de nieuwe Procedure voor bescherming op grond van artikel 3 EVRM correct wordt nagevolgd en uitgevoerd?
Voor de reactie op het eerste gedeelte van deze vraag, verwijs ik u naar mijn brief van 27 september jl. (Kamerstuk 29 653, I). In deze brief ging ik uitgebreid in op de verhoudingen binnen het Koninkrijk. Het is aan de rechterlijke macht van Curaçao om in een voorliggend geval te toetsen in hoeverre de aangepaste procedure correct door de autoriteiten aldaar wordt nagevolgd en uitgevoerd.
Hoeveel mensen op Curaçao hebben een beroep gedaan op bescherming op grond van de nieuwe procedure? Hoeveel daarvan zijn er toegewezen? Hoe vaak is bezwaar, respectievelijk beroep, ingesteld? Hoeveel procedures lopen er nog?
De autoriteiten van Curaçao hebben mij laten weten dat sinds de aangepaste aanvraagprocedure in de zomer van 2019 door de Raad van Ministers werd aangenomen er 26 personen een beroep hebben gedaan op bescherming op grond van artikel 3 EVRM. Daarbij hebben de betreffende autoriteiten aangegeven dat deze 26 aanvragen nog in behandeling zijn. In de laatste drie maanden van 2019 zijn er 117 vreemdelingen door Curaçao uitgezet naar Venezuela.
Hoeveel vreemdelingen zijn er de laatste drie maanden uitgezet naar Venezuela?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat Nederlandse militairen helpen bij het beveiligen van migranten uit Venezuela?2
Defensie heeft van 27 november tot 30 november 2019 op incidentele basis uitvoering gegeven aan een verzoek tot militaire bijstand van het land Curaçao. In reactie op de vraag van het lid Van Raak (SP) tijdens de Regeling van Werkzaamheden op 28 november 2019 over hulp en bijstand kan ik u overigens melden dat het Nederlandse kabinet geen aanvullend verzoek om onderlinge bijstand (op grond van artikel 36 Statuut) van de regering van Curaçao heeft ontvangen.
Welke taken vervullen de Nederlandse militairen precies en waarom? Op welke juridische grondslag vervullen zij die taken?
Defensie heeft, onder het gezag van de regering van Curaçao, militaire bijstand geleverd in het kader van de handhaving van de openbare orde door te ondersteunen bij de bewaking en beveiliging van een tijdelijke opvanglocatie voor een recente groep aangehouden vreemdelingen. De juridische grondslag voor militaire bijstand is het koninklijk besluit (3 juli 1987) «Aanwijzingen inzake de inzet van de krijgsmacht in de Nederlandse Antillen & Aruba», in casu artikel 1, tweede lid.
Welke (juridische) gevolgen heeft het voor Nederland, indien zou blijken dat de uitzettingen juridisch niet correct zijn en Nederlandse militairen een bijdrage leveren aan het bewaken van migranten die worden uitgezet? Is dit risico afgewogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u inzicht geven in de afweging?
Voor het land Nederland zijn er in een dergelijk geval geen juridische gevolgen. Uitzetting en de handhaving van de openbare orde zijn aangelegenheden van het land Curaçao. Daarbij stelt niet de Nederlandse regering, maar de Raad van Ministers van het Koninkrijk der Nederlanden, formeel de krijgsmacht tijdelijk ter beschikking ten behoeve van militaire bijstand ter handhaving van de openbare orde. Deze militaire bijstand heeft Defensie onder het gezag van de regering van Curaçao verleend.
Bij iedere besluitvorming over militaire bijstand maakt Defensie een risico-inschatting. Er heeft tevens overleg met de lokale autoriteiten plaatsgevonden over de voorwaarden waaronder bijstand zou worden verleend, over de staat van de te bewaken en beveiligen locatie en de omstandigheden waaronder de tijdelijke opvang zou plaatsvinden. Zo is bijvoorbeeld geverifieerd of er sprake was van humane omstandigheden (voedsel, sanitair, bedden, etc.) en in hoeverre de opgevangen vreemdelingen toegang hadden tot juridische bijstand.
Zijn de verbeteringen van het mannenblok van het SDKK inmiddels afgerond? Zo nee, waarom niet? Wanneer verwacht u dat deze verbeteringen zijn afgerond?
De autoriteiten van Curaçao hebben mij eind 2019 laten weten dat in het eerste kwartaal van 2020 de laatste verbeteringen aan het mannenblok van de vreemdelingenbewaring bij het SDKK worden gerealiseerd. In het bijzonder gaat het hierbij om de bouw van een overdekte recreatiezaal. De betreffende verbeteringen werden mede bekostigd door de € 132.000 die Nederland beschikbaar stelde en welke toezag op de verbouwing en verbetering van het mannenblok in de vreemdelingenbewaring bij het SDKK.
Het bericht ‘DSW wil fusie Reinier de Graaf en Haga terugdraaien’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «DSW wil fusie Reinier de Graaf en Haga terugdraaien»?1
Allereerst vind ik het goed dat de zorgverzekeraar zich bekommert over het reilen en zeilen bij deze belangrijke zorgaanbieder en de dialoog aangaat met het ziekenhuisbestuur. De zorgverzekeraar heeft immers in het kader van zorginkoop en zorgplicht een belangrijke rol om te zorgen voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg. De zorg in de regio is naar mijn mening gebaat bij goede samenwerking tussen ziekenhuizen. De meest vergaande vorm van samenwerking is een fusie, maar ook minder vergaande samenwerkingsvormen zijn mogelijk. Ik kan niet beoordelen of een ontvlechting of juist een juridische fusie een grotere bijdrage zou leveren aan goede zorg. Ik acht het hierbij wel van belang dat een besluit tot een juridische fusie zorgvuldig wordt voorbereid, en op voldoende draagvlak kan rekenen van de verschillende stakeholders, waaronder zorgverzekeraars en de medische staf.
Bent u met DSW van mening dat de drie ziekenhuizen weer zelfstandig moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van DSW dat de fusie tussen de ziekenhuizen tot nu toe (ook zorginhoudelijk) niets heeft opgeleverd?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u een dergelijke fusie tussen de ziekenhuizen nog nodig, nu de Autoriteit Consument en Markt (ACM) recentelijk de regelgeving zo heeft geduid dat samenwerking tussen ziekenhuizen mogelijk is zonder te fuseren?
De ACM geeft al geruime tijd voorlichting over de mogelijkheden om samen te werken en de wijze waarop zij het toezicht op dergelijke samenwerkingen invult. De beleidsregel Juiste Zorg op de Juiste Plek is hier het meest recente voorbeeld van. De ACM levert hiermee een belangrijke bijdrage aan verdere bewustwording over de mogelijkheden tot samenwerking. Aangezien fusies doorgaans intensieve trajecten zijn die blijvende gevolgen hebben, ben ik er in principe voorstander van om te bekijken of dezelfde voordelen voor de zorg ook bereikt kunnen worden met minder vergaande vormen van samenwerking. Dit neemt niet weg dat fusies tussen zorgaanbieders in het veranderende zorglandschap in de toekomst nuttig of zelfs nodig kunnen zijn.
Wat is uw oordeel over het feit dat een zorgverzekeraar zich zo uitdrukkelijk mengt in een fusievoornemen tussen ziekenhuizen? Wat was het standpunt van zorgverzekeraar DSW toen 6 á 7 jaar geleden werd gestart met het fuseringsproces? Is dit standpunt veranderd? Zo ja, waarom?
Zoals reeds gesteld in het antwoord op vraag 1, 2 en 3, denk ik dat het goed is dat een zorgverzekeraar een visie heeft op de inrichting van de zorg in een bepaalde regio en hierover de dialoog zoekt met de betreffende zorgaanbieders. DSW heeft eerder twijfels geuit over de nut en noodzaak van de fusie. DSW heeft bij de aanvankelijke fusie tussen het HagaZiekenhuis en het Reinier de Graaf aangegeven weliswaar geen nadelen te zien bij de fusie, maar ook getwijfeld aan de noodzaak van een fusie om voordelen te behalen.2 Bij de toetreding van het LangeLand ziekenhuis tot de groep heeft DSW bij de ACM aangegeven dat de aanvankelijke fusie tot prijsstijgingen heeft geleid en het vermoeden uitgesproken dat ook deze concentratie zou leiden tot hogere prijzen bij het LangeLand ziekenhuis en dat de prikkel tot het leveren van betere en/of goedkopere diensten verdwijnt.3
Deelt u de mening van DSW dat deze voorgenomen fusie alleen maar leidt tot «problemen, gedoe en spanningen» en dat «die problemen en spanningen ten koste kunnen gaan van de patiëntenzorg»? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze problemen te voorkomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De drie ziekenhuizen zijn al enkele jaren bestuurlijk gefuseerd. De Reinier Haga Groep heeft desgevraagd aangegeven begin 2019 een onderzoek te zijn gestart naar de voor- en nadelen van juridische fusie. Gedurende dit proces heeft de medische staf van Reinier de Graaf in Delft het vertrouwen in de raad van toezicht van de Reinier Haga Groep opgezegd. De raad van bestuur heeft inmiddels met de raad van toezicht geconcludeerd dat er geen vruchtbare bodem is voor het voortzetten van een dergelijk onderzoek naar een juridische fusie. Deze juridische fusie komt er dus niet. Hoewel dit aangeeft dat de verkenning tot spanningen leidt, zou een dergelijke verkenning mijns inziens nooit mogen leiden tot een achteruitgang van de patiëntenzorg.
Kan DSW in principe een dergelijke (juridische) fusie tegenhouden? Zo ja, wat betekent dat voor de betrokken ziekenhuizen?
Een verzekeraar heeft geen directe zeggenschap over de Reinier Haga Groep en kan een dergelijke fusie formeel dan ook niet tegenhouden. Dit neemt echter niet weg dat een zorgverzekeraar een zeer belangrijke stakeholder en onderhandelingspartner is van de ziekenhuisgroep. Zoals reeds toegelicht acht ik het van belang dat dergelijke stakeholders goed en tijdig betrokken worden in een voornemen tot fuseren.
Wat is uw reactie op het feit dat specialisten hebben aangegeven tegen een tweede stap in de fusie (de juridische fusie) te zijn? Begrijpt u dat de medische staf het vertrouwen in de raad van toezicht heeft opgezegd? Vindt u dat er geluisterd moet worden naar de mening van de medische staf? Zo nee, waarom niet?
Het opzeggen van vertrouwen in de raad van toezicht is een fors signaal. Ik vind dat goed geluisterd moet worden naar de mening van stakeholders, niet in de laatste plaats die van de medische staf. Dat is nu ook gebeurd, doordat de raad van bestuur van de Reinier Haga Groep heeft besloten het vervolgonderzoek naar de juridische fusie niet voort te zetten.
Wat zijn de gevolgen als een volledige fusie tussen het Reinier de Graaf ziekenhuis, het Hagaziekenhuis en het Langelandziekenhuis toch doorgaat? Wat zijn de gevolgen van het terugdraaien van de reeds in gang gezette fusie? Wat zijn de gevolgen van het terugdraaien van de in gang gezette fusie specifiek voor het LangeLand Ziekenhuis? Zijn deze gevolgen wenselijk?
De Reinier Haga Groep geeft desgevraagd aan, dat in juridische zin de stap van een bestuurlijk fusie naar een juridische fusie zou betekenen dat de huidige vier stichtingen (LangeLand ziekenhuis, Reinier de Graaf ziekenhuis, HagaZiekenhuis en Reinier Haga Groep) opgaan in één stichting: RHG. Dit zou ook betekenen dat er één begroting en één jaarrekening komt. Ook zou bij een juridische fusie sprake zijn van één werkgeverschap waarbij de werknemers in dienst komen van de stichting RHG. Het onderzoek naar de precieze gevolgen op medisch, financieel en organisatorisch is niet afgerond. De gevolgen van het opheffen van de bestuurlijke fusie zijn niet onderzocht. Bij een eventuele ontvlechting zouden in ieder geval sluitende afspraken moeten worden gemaakt over de gezamenlijke projecten in het algemeen en het LangeLand ziekenhuis en het Orthopedisch Centrum in het bijzonder. Hierbij spelen ook bestaande financiële verplichtingen een rol.
Wanneer wordt een definitief besluit met betrekking tot de fusering tussen de drie ziekenhuizen verwacht?
De Reinier Haga Groep is het onderzoek gestopt naar de voor- en nadelen van een juridische fusie. De raad van bestuur heeft geconstateerd dat van een vruchtbaar onderzoek geen sprake meer kan zijn. De raad van bestuur heeft mij laten weten zich nu te beraden op de vraag of en zo ja op welke terreinen en op welke wijze samenwerking verder moet worden vormgegeven. Een besluit tot een juridische fusie komt er dus niet.
Het bericht ‘IATA, slot op Schiphol kost Nederland banen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met artikel «IATA: slot op Schiphol kost Nederland banen»?1
Ja.
Mag de Kamer het onderzoek van de International Air Transport Association (IATA) ontvangen en kloppen de bevindingen dat het slot op Schiphol de Nederlandse luchtvaart zeker 10.000 banen zal kosten?
Het rapport »Netherlands Air Transport Regulatory Competitiveness Indicators» is opgesteld door IATA zonder verdere betrokkenheid van mijn ministerie. IATA heeft dit rapport op haar website gepubliceerd, u vindt het bijgevoegd bij deze brief. Voor het effect op de werkgelegenheid verwijs ik naar antwoord 3.2
Hoe realistisch is de waarschuwing van econoom Brian Pearce van de IATA dat, als er niets verandert aan het slot en het kunstmatige plafond op Schiphol met 500.000 vliegbewegingen, dit de Nederlandse economie in de loop der jaren in totaal 40.000 banen gaat kosten?
In het kader van de Luchtvaartnota heb ik gevraagd studies uit te voeren naar het economische belang van Schiphol en haar netwerk van verbindingen. Hierbij is verzocht ook de werkgelegenheid en toegevoegde waarde die samenhangen met Schiphol in beeld te brengen. Deze studies worden binnenkort aan de Kamer aangeboden.
Klopt de uitspraak van Pearce dat luchtvaart onderdeel is van de mondiale handel en dat Nederland als handelsland verbindingen nodig heeft, omdat anders de economie verslechtert?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u het bedrag dat de IATA noemt als bijdrage van de luchtvaart van 22 miljard euro aan de Nederlandse economie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe belangrijk is het dat een bedrijf zich kan ontwikkelen? Hoe ziet u de uitspraken van de zegsman die spreekt namens de KLM dat een bedrijf dat zich niet verder kan ontwikkelen ten dode is opgeschreven in de huidige mondiale concurrentieverhoudingen? Deelt het kabinet de zorgen van deze luchtvaartmaatschappij en de IATA?
In het artikel geeft de genoemde zegsman aan dat het voor KLM van belang is dat «het slot van Schiphol gaat». Zoals bekend wordt gewerkt aan besluiten over de verdere ontwikkeling van Schiphol. Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 7.
Op basis waarvan kan in 2021 groei plaatsvinden op Schiphol? Wanneer geeft u daar duidelijkheid over en is dat tijdig voor 2021?
Op 4 december 20193 heb ik uw Kamer laten weten dat ik u na het uitbrengen van het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek verder informeer over de uitwerking van het kabinetsbesluit over Schiphol op de middellange termijn.
Het werkdrukonderzoek Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) 2020 van FNV onder gevangenispersoneel |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de eerste uitkomsten van het werkdrukonderzoek van FNV? Komen deze uitkomsten voor u als een verrassing?1
Ik heb kennis genomen van de uitkomsten in het nieuwsbericht. De signalen van werkdruk zijn bekend. Ook uit eerdere onderzoeken, laatstelijk uit het advies van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) «Spanning in detentie», blijkt dat dit een belangrijke opgave is voor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Hoe verklaart u dat de werkdruk door medewerkers binnen DJI nog hetzelfde wordt ervaren als twee jaar geleden?
De FNV heeft een nieuwsbericht gepubliceerd over de uitgevoerde enquête. Ik ben nog in afwachting van de publicatie van het rapport van de FNV. Vooruitlopend daarop zijn, zoals gezegd, de signalen van een hoge werkdruk mij bekend. De personele bezetting binnen DJI is al langere tijd een uitdaging door het natuurlijk verloop en een krappe arbeidsmarkt. Daarnaast is er ook sprake van een toegenomen capaciteitsbehoefte, waarover ik uw Kamer ook heb geïnformeerd, waarvoor ook personeel beschikbaar moet zijn.2
DJI werkt hard aan het duurzaam verminderen van de werkdruk. Het is een belangrijk onderdeel van het convenant dat is afgesloten tussen DJI, de bonden en de centrale ondernemingsraad. Onontbeerlijk daarbij is dat de personele bezetting op orde is. Al lange tijd wordt er daarom volop geworven. Sinds mei 2017 is bij DJI ruim 3.000 fte aan nieuwe medewerkers ingestroomd. Ondanks de krappe arbeidsmarkt en natuurlijke uitstroom is de personele bezetting van DJI daardoor in 2019 met 450 fte gestegen. DJI doet er alles aan om nog meer personeel aan te trekken.
Naast werving investeert DJI in behoud van personeel met investeringen in vakmanschap door het aanbieden van opleidingen en door de aanpak van ziekteverzuim. In mijn beleidsreactie op het rapport van de RSJ «Spanning in detentie» ga ik hier voor het gevangeniswezen nader op in.
Trekt u het zich aan dat meer dan driekwart van het personeel aangeeft dat de werkdruk het afgelopen jaar is toegenomen? Zo ja, kunt u eens reflecteren op uw eigen rol bij deze verhoogde ervaren werkdruk?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, gezien het feit dat het personeel aangeeft dat het vele meerpersoonscelgebruik leidt tot hogere werkdruk, bereid om het beleid aangaande meerpersoonscelgebruik te herzien? Zo nee, waarom niet?
Meerpersoonscellen zijn een volwaardige detentiefaciliteit. Zij stellen DJI in staat flexibel in te spelen op ontwikkelingen in de bezetting. Tegelijkertijd zijn zij niet voor elke gedetineerde geschikt. Er wordt rekening gehouden met contra-indicaties.
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen van het lid Van Nispen ben ik mij ervan bewust dat er bij medewerkers en directeuren zorgen leven ten aanzien van het gebruik van meerpersoonscellen.3 Ik erken ook dat het extra aandacht vergt van het personeel om de plaatsing van gedetineerden in een meerpersoonscel in goede banen te leiden. Bij het bepalen van de benodigde personele inzet wordt dan ook gekeken naar het aantal gedetineerden en niet naar het aantal cellen. In geval van meerpersoonscelgebruik groeit het aantal personeelsleden mee met het aantal gedetineerden in de inrichting. De veiligheid van medewerkers en van gedetineerden staat altijd voorop. Toepassing van meerpersoonscelgebruik gebeurt verantwoord.
Bent u bereid de 100 miljoen euro die vanaf 2017 voor vier jaar was bedoeld, structureel te maken? Zo nee, waarom niet?
De 100 miljoen is bestemd voor een kwaliteitsimpuls in het personeelsbeleid voor de periode 2019–2021. We zijn nu halverwege het traject. Van belang is op de eerste plaats om met de nog gereserveerde middelen ook de komende twee jaar verder te werken aan het verbeteren en borgen van de veiligheid, kwaliteit en verantwoorde werkdruk van het personeel. Daarna zal afgewogen moeten worden of verdere investeringen nodig zijn.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen, aanvullend op het huidige beleid, om de werkdruk binnen de gevangenissen te verlagen en de veiligheid te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Een extra kliko voor plastic: meer scheiden is niet beter’ |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Een extra kliko voor plastic: meer scheiden is niet beter»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat uit dit artikel naar voren komt?
Ik herken een aantal zaken die in dit opiniestuk genoemd worden zoals de betrokkenheid van de burgers bij het scheiden van afval en dat het niet altijd makkelijk is om dit scheiden goed te doen. Daarnaast herken ik ook het beeld dat er werk gemaakt moet worden van kwaliteit van de afvalstromen en dat grondstoffen in de EU beter verwerkt moeten worden.
Bent u bekend met onderzoeken van onder andere Wageningen University & Research (WUR) die aangeven dat het daadwerkelijk zinnig hergebruik van huishoudelijke kunststof afval uit plastic verpakkingen, metalen verpakkingen en drinkpakken (PMD) blijft steken rond de 20 procent (bladzijde 60)?2 Bent u bekend met het voorstel «Raamovereenkomst Verpakkingen» zoals afgelopen vrijdag, 29 november 2019, aangenomen door de ledenvergadering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)? Is het ministerie partij bij dit nieuwe voorstel?
Ja, ik ben bekend met de onderzoeken van Wageningen University & Research (WUR).
Nederlands kunststof verpakkingsafval wordt op verschillende manieren ingezameld en gerecycled. De voorkomende routes zijn: bronscheiding van huishoudelijk verpakkingsafval, nascheiding van huishoudelijk verpakkingsafval, statiegeld en de inzameling van bedrijfsmatig verpakkingsafval. Volgens de WUR werd in 2014 25% van alle kunststofverpakkingen bij huishoudens gescheiden ingezameld. Daarvan werd 89% voor recycling aangeboden.3 Deze route zorgde daarmee in 2014 voor de recycling van 20 procentpunt van de totale hoeveelheid verpakkingen die op de markt kwam. In 2016 is dit aandeel volgens WUR gestegen naar 26 procentpunt. Deze stijging is volgens de WUR het gevolg van de brede PMD-inzameling.4 Samen met de andere inzamelroutes (nascheiding, statiegeld en bedrijfsafval) leidt dit opgeteld tot het totaalpercentage aan verpakkingen dat gerecycled wordt.
Wel wordt ook door de WUR geconstateerd dat in de periode 2014–2016 met de toegenomen PMD-inzameling ook de vervuiling in dit PMD is toegenomen. Dit zorgpunt wordt door de Raamovereenkomstpartijen (VNG, Stichting Afvalfonds Verpakkingen en Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) onderkend. De nieuwe afspraken hebben als doel dit op te lossen.
Is het ministerie betrokken geweest bij de ontwikkeling van dit voorstel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ja, ik ben bekend met de afspraken die gemaakt zijn tussen het verpakkend bedrijfsleven en de VNG.
De juridische en beleidsmatige basis voor het verpakkingenbeleid is vastgelegd in het Besluit beheer verpakkingen 2014 (hierna: Besluit). Dit Besluit stelt producenten van verpakte producten er verantwoordelijk voor zorg te dragen voor de gescheiden inname of de inname en nascheiding van de door hen in Nederland in de handel gebrachte verpakkingen. Daarnaast dienen producenten ervoor te zorgen dat de in het Besluit gestelde doelstellingen t.a.v. recycling worden gehaald. Stichting Afvalfonds Verpakkingen voert als collectief namens producenten de verantwoordelijkheden uit het Besluit uit.
In december 2018 is naar aanleiding van de tussenevaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen het platform ketenoptimalisatie (PKO) opgericht. Binnen het PKO is door de VNG en het Afvalfonds gewerkt aan de inrichting van het regiemodel voor de inzameling, sortering en recycling van PMD- verpakkingsafval. Met de afspraken die nu tussen de VNG en het verpakkend bedrijfsleven zijn gemaakt geven de producenten uitwerking aan de producentenverantwoordelijkheid die zij hebben. Het ministerie is op regelmatige basis geïnformeerd over de voortgang en de inhoud van de afspraken. Het ministerie is geen partij bij dit nieuwe voorstel.
Acht u het wenselijk dat gemeenten aan autonomie verliezen op de zeer zichtbare gemeentelijke taak van het inzamelen van afval?
Zie antwoord vraag 4.
Neemt de verwarring onder consumenten niet toe door ook niet-recyclebare verpakkingen bij het PMD te voegen? En wat is volgens u het hoofddoel van gescheiden inzameling bij de bron; de producentverantwoordelijkheid of circulariteit?
Gemeenten hebben een zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Met deze afspraken verandert er niets aan de gemeentelijke autonomie bij het inzamelen van afval.
De producentenverantwoordelijkheid maakt producenten verantwoordelijk voor de inzameling en recycling van verpakkingen en producenten betalen hiervoor de kosten. In de Raamovereenkomst is tussen gemeenten, het bedrijfsleven en het Rijk afgesproken dat gemeenten de ketenregie voeren over het kunststofverpakkingsafval. Dit betekent dat gemeenten naast inzameling sinds 2015 ook verantwoordelijk waren voor het sorteren en recyclen van kunststofverpakkingsafval. Hiervoor ontvingen zijn een ketenvergoeding van het verpakkend bedrijfsleven.
Naar aanleiding van de tussenevaluatie van de Raamovereenkomst bleek dat de kunststofverpakkingsketen niet effectief en efficiënt georganiseerd was en dat dit ook te maken had met de rolverdeling in de keten en de betaalde vergoedingen. Ik heb uw Kamer over de uitkomsten van de tussenevaluatie geïnformeerd op 10 maart 2018 (Kamerstuk 28 694, nr. 135). De VNG heeft n.a.v. de tussenevaluatie een peiling gehouden onder haar leden en daaruit bleek dat ongeveer 50% van de gemeenten de integrale ketenregie van inzameling, sortering en recycling, niet meer kon of wilde uitvoeren. De uitkomsten van de peiling zijn medebepalend geweest voor de afspraken die nu gemaakt zijn.
In de nieuwe afspraken wordt gemeenten een mogelijkheid geboden hun taak te beperken tot inzameling. De sortering en recycling van kunststofverpakkingsafval valt dan onder de regie van de producenten, die dit samen met andere ketenspelers organiseert. Om recht te doen aan de afspraken van de Raamovereenkomst wordt tot het einde van de overeenkomst gemeenten wel de mogelijkheid geboden om de regie te houden als ze dat willen.
Op de buitengewone ALV van de VNG op 29 november jl. hebben gemeenten in zeer ruime meerderheid (98,1%) ingestemd met de nieuwe afspraken.
Klopt het dat naast de 30 procent van het PMD dat direct naar de verbrandingsoven gaat nog eens zo’n 38 procent van het PMD als «mix plastics» naar Duitsland wordt geëxporteerd? En dat dit als uitval wordt beschouwd, maar wel meegeteld wordt als gerecycled? En klopt het dat deze uitval met het nieuwe voorstel nog toe zal nemen?
Belangrijk uitgangspunt bij de nieuwe afspraken is geweest dat stoorstromen, zijnde (plastic) afval dat echt leidt tot een problemen bij de sortering of leidt tot slechte kwaliteit recycling, buiten de ingezamelde stroom worden gehouden. Naast dit uitgangpunt moeten consumenten bediend worden met een begrijpelijk en eenduidig inzamelsysteem. Daarmee wordt ook voorkomen dat de verantwoordelijkheid om goed- en slecht-recyclebare verpakkingen tot in detail van elkaar te onderscheiden, bij goedwillende consumenten wordt neergelegd.
Het hoofddoel van beleid is een circulaire verpakkingsketen. De gescheiden inzameling en de producentenverantwoordelijkheid zijn daarvoor instrumenten. Door het verpakkend bedrijfsleven verantwoordelijk te maken de verpakkingenstroom breed in te zamelen, ontstaat een stimulans om voor alle verpakkingen in te zetten op recycling en het op de markt brengen van niet-recyclebare verpakkingen te minimaliseren. Het verpakkend bedrijfsleven stuurt op beter recyclebare verpakkingen door tariefdifferentiatie toe te passen.
Kunt u toelichten waarom PMD uitgangpunt moet worden, gelet op de cijfers genoemd bij vraag 8? Waar zit de milieuwinst, gelet op gepresenteerde analyse in bovengenoemd bericht?
Al het ingezamelde PMD wordt naar de sorteerders gebracht. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 wordt circa 89% van het ingezameld plastic gerecycled. De overige 11% betreft vocht en vuil en niet recyclebaar sorteerresidu. De recycling vindt plaats in Nederland en in omringende EU-lidstaten.
Een deel van de recyclebare stroom, de zogenoemde mix-fractie, vindt zijn toepassing in diverse, vaak volumineuze objecten als pallets, verkeersbordvoetjes, wegbaanscheidingselementen, geluidswallen, tuin-palissades, etc. Hierbij wordt tropisch hardhout en/of cement vervangen. Verder hebben deze objecten levensduren die vaak de 40 jaar overschrijden, zonder behoefte aan onderhoud. Deze toepassing heeft daarom doorgaans een positief milieueffect en voldoet aan de geldende definitie van recycling. Ik zie geen reden deze stromen als verloren te beschouwen.
Wel hebben de nieuwe afspraken mede als doel te sturen op betere kwaliteit van recycling. o.a. door betere sortering mogelijk te maken waardoor de hoeveelheid mixed-plastic daalt en er meer mono-stromen (PE, PP en PET) overblijven.
Was het rapport Berenschot «Routekaart materiaalverduurzaming kunststof verpakking» van juli 20183, waarin onder andere wordt verwezen naar toenemende kosten voor inzamelen en sorteren alsmede afnemende kwaliteit door de invoering van PMD, bij u bekend op het moment dat een positief advies uitgebracht werd over het VNG-voorstel «Raamovereenkomst Verpakkingen» waarin PMD als uitgangspunt wordt voorgesteld?
Zoals in dit opiniestuk ook wordt aangehaald bestaat er bij de burger soms verwarring over welke verpakking in welke bak hoort. Ik streef ernaar dat afvalscheiding voor de burger eenvoudig en begrijpelijk wordt. In ongeveer 80% van de gemeenten met bronscheiding wordt verpakkingsafval nu via PMD ingezameld en dit heeft geleid tot een forse toename van de hoeveelheid ingezameld verpakkingsafval. Gemeenten hebben hier zelf voor gekozen. Bij het opstellen van de nieuwe afspraken was het ook de inzet van de gemeenten om PMD als uitgangpunt te nemen. Nu PMD-inzameling de standaard is, ontstaat eenduidigheid en hoeven consumenten ook niet uitgebreid geïnstrueerd te worden. Alle verpakkingen horen dan in de PMD-bak/zak. De enige uitzonderingen hierop zijn glas en oud-papier, stromen waarvan de consument al decennia gewend is ze te scheiden.
Bent u bekend met de analyse in dit rapport dat de doelstelling van het programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) in combinatie met hogere tarieven voor de restfractie leidt tot «afwijkend gedrag» (blz. 30) waarbij meer restafval in PMD terechtkomt?
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Bent u bekend met het rapport «Verbeteropties voor de recycling van kunststof verpakkingen» van de WUR waarin gesteld wordt dat de industrie een negatieve prikkel zal ondervinden bij inspanningen om sortering te verbeteren met het oog op circulariteit? Zo ja, waarom toont u zich alsnog voorstander van de overheveling van de regie van gemeenten naar de industrie, gelet op deze negatieve prikkel?
Zoals in mijn Kamerbrief van 9 oktober 2019 betreffende de voortgang van diverse initiatieven circulaire economie (Kamerstuk 32 852, nr. 96) gemeld, is mijn inzet voor huishoudelijk afval erop gericht om naast het verhogen van de afvalscheiding en het verminderen van de hoeveelheid restafval, de kwaliteit van de deelstromen verder te verbeteren.
PMD wordt op kosten van de producenten ingezameld en daarmee is de inzameling voor gemeenten en burger in principe gratis. Indien gemeenten de hoeveelheid restafval proberen af te remmen voor burgers kan dit een prikkel zijn om restafval bij het PMD te stoppen. Onderzoek van het Learning Centre Kunststof Verpakkingen6 heeft naar voren gebracht dat vervuiling in het PMD niet het gevolg is van de keuze voor PMD, maar het gevolg van de andere karakteristieken van het afvalinzamelsysteem: zoals de inzamelfrequentie, de hoogte van tarieven voor restafval of het al dan niet toepassen van omgekeerd inzamelen.
De nieuwe afspraken scheppen dan ook duidelijkheid tussen gemeenten en de overige ketenspelers over de toegestane vervuiling in het PMD. Indien een gemeente er niet in slaagt PMD volgens de afgesproken kwaliteit in te zamelen, is het aan deze gemeente ervoor te zorgen dat deze kwaliteit verbetert. Ook wordt door de Raamovereenkomstpartijen voor PMD ingezet op eenduidige inzameling en communicatie richting de consument.
Het bericht dat vluchtelingen worden uitgehongerd in Libië |
|
Joël Voordewind (CU), Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht over de zware omstandigheden voor vluchtelingen in Libië?1
Zoals vaker aan uw Kamer gemeld zijn de zware omstandigheden voor vluchtelingen en migranten in Libië zorgelijk. De situatie van migranten en vluchtelingen was al zeer nijpend, maar is zeker sinds het uitbreken van het geweld in april jl. verder verslechterd. Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Libië nauwgezet, onderhoudt intensief contact met UNHCR, IOM en andere (internationale) hulpverleners en vraagt in verschillende internationale overleggen aandacht voor de verslechterde humanitaire situatie en de noodzaak voor effectieve samenwerking binnen de internationale gemeenschap.
Klopt het dat de situatie in het verzamel- en vertrekcentrum van de UNHCR in Tripoli zo erbarmelijk is geworden dat het niet langer mogelijk is om vluchtelingen te evacueren?
UNHCR meldt2 dat het verzamel- en vertrekcentrum (Gathering and Departure Facility, GDF) zwaar overbevolkt is omdat de afgelopen maanden meerdere groepen migranten, vluchtelingen en asielzoekers zich toegang tot de locatie hebben verschaft. Een groot deel van deze mensen komt niet voor evacuatie in aanmerking doch weigert de locatie te verlaten. Dit bemoeilijkt het functioneren van het GDF als transitfaciliteit. Desalniettemin evacueert UNHCR nog steeds vluchtelingen uit Libië. Op 24 november zijn 117 vluchtelingen en asielzoekers geëvacueerd naar het Emergency Transfer Mechanism (ETM) Rwanda en op 28 november 43 vluchtelingen naar het ETM Niger. Een deel hiervan was afkomstig uit het verzamel- en vertrekcentrum in Tripoli.
Klopt het dat de vluchtelingen in het verzamel- vertrekcentrum geen eten meer krijgen zodat zij het centrum moeten verlaten? Zo nee, hoe zit het dan wel?
UNHCR heeft samen met andere VN-agentschappen en partners de migranten, vluchtelingen en asielzoekers ondersteund met humanitaire assistentie, waaronder warme maaltijden. Dit gaat nog steeds door. Wel meldt UNHCR dat de situatie niet langer houdbaar is en dat zij de hulpverlening deels verlegt van het GDF naar stedelijke centra. Als onderdeel hiervan gaat UNHCR de voedselcatering in de GDF in het nieuwe jaar uitfaseren. Het is belangrijk hierbij aan te tekenen dat het personen vrij staat om het GDF te verlaten en dat zij in stedelijke centra financiële ondersteuning van UNHCR kunnen krijgen waarmee ze in de eerste twee maanden in de eerste levensbehoeften en onderdak kunnen voorzien. UNHCR communiceert dit actief naar de personen die in het GDF verblijven.
Bent u via de UNHCR in staat noodhulp te verlenen om de situatie in het centrum te verbeteren?
Zoals hierboven uitgelegd kiest UNHCR er voor de hulpverlening te verleggen naar stedelijke centra, omdat door overbevolking het GDF niet naar behoren kan functioneren. Het kabinet heeft dit najaar additionele bijdragen aan UNHCR en IOM in Libië gegeven (resp. USD 3,9 mln. en USD 2,5 mln.) om de verslechterde humanitaire situatie van vluchtelingen en migranten het hoofd te bieden. Deze bijdragen worden o.a. ingezet voor evacuatie van kwetsbare vluchtelingen middels het nieuwe ETM Rwanda, cash assistentie aan vluchtelingen in stedelijke centra en opvang en vrijwillige terugkeer van migranten.
Bent u bereid steun te geven aan de evacuatie van de meest kwetsbare vluchtelingen naar veilige gebieden?
Zoals uw Kamer bekend, hervestigt Nederland, als onderdeel van het bestaande quotum, vluchtelingen via het Emergency Transit Mechanisme (ETM) in Niger en steunt Nederland IOM bij de vrijwillige terugkeer van migranten in Libië naar hun landen van herkomst.
Bent u bereid als Nederland een aandeel te nemen door een deel van deze vluchtelingen te hervestigen en andere EU-landen op te roepen hetzelfde te doen? Zo ja, wat kunnen wij concreet verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat slechts 6 op de 10 Nederlanders weten wat de termen ‘budget’, ‘inflatie’ en ‘rente’ betekenen |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het «European Payment Report 2019»1 en het bericht «Vier op de tien Nederlanders hebben te weinig financiële basiskennis»?2
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik benadruk daarbij wel dat het niet alleen gaat om financiële kennis, maar juist ook om vaardigheden en gedrag. Weten is nog geen doen.
Deelt u de mening in het report dat de verbetering van financiële geletterdheid («financial literacy») van cruciaal belang is om consumenten te helpen de financiële complexiteit en daarmee samenhangende stress waarmee zij zich geconfronteerd voelen, te beheersen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Daarom ben ik er voorstander van dat in het onderwijs voldoende aandacht is voor goed omgaan met geld. Het is daarom goed dat in de voorstellen voor de actualisatie van het onderwijscurriculum ook ruimte is gemaakt voor het bevorderen van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren. De kabinetsreactie op de voorstellen is deze maand aan de Kamer verzonden door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs; hierover wordt in het nieuwe jaar het gesprek gevoerd.3
Hiernaast dient de Week van het geld als aanjager om het gehele jaar door regelmatig aandacht te besteden aan leren omgaan met geld. Ik geef zelf ook iedere maand een gastles, om die continuïteit te stimuleren.
Verstandige financiële keuzes leren maken draagt bij aan economische zelfstandigheid als volwassene. Ook juich ik het toe dat volwassenen zich blijven verdiepen in geldzaken, bijvoorbeeld door gebruik te maken van informatie van het Nibud en Wijzer in geldzaken.
Hoe beoordeelt u de 11e plaats (van de 24) op de score financiële geletterdheid? Bent u tevreden met deze plaats? Zo ja, waarom?
Ik ben niet tevreden, maar ook niet zo verrast door de uitkomsten van het «European consumer payment report» van Intrum. Uit eerdere internationale onderzoeken (zoals OESO-rapporten uit 2017) bleek dit al. Bijvoorbeeld het OESO-PISA rapport4 uit 2017: daaruit bleek dat 19% van de Nederlandse vijftienjarigen te weinig vaardigheden had om alledaagse financiële beslissingen te nemen, en 18% net voldoende (samen 37%). Dit benadrukt het belang van financiële geletterdheid in het onderwijscurriculum en het stimuleren van financiële vaardigheden buiten schooltijd, zoals thuis en op het werk.
Hoe beoordeelt u het feit dat gemiddeld 69 procent van de Europeanen vindt dat zij of hij een adequate (47 procent) ofwel excellente (22 procent) financiële opleiding heeft gehad en derhalve geëquipeerd zou zijn om dagelijkse financiële beslissingen te nemen? Hoe ziet u dit gegeven het feit dat 37 procent niet in staat was om financiële basistermen (zijnde budget, credit score, jaarlijks kostenpercentage, variabele rente en inflatie) te koppelen aan de correcte definities?
Ook uit eerdere onderzoeken blijkt dat er een verschil is tussen de financiële vaardigheden die mensen denken te hebben, en de kennis die in een test wordt gemeten.
In 2017 verscheen bijvoorbeeld een OESO-rapport over financiële geletterdheid van volwassenen, waaruit bleek dat in veel landen (waaronder Nederland) mensen hun financiële kennis overschatten. Mogelijk zijn de gestelde vragen (over rente, inflatie, kredietscore etc.) niet voor iedereen van dagelijks belang, en hebben mensen een ander beeld bij wat je hoort te weten/kunnen als het gaat om geldzaken.
Ook in het Nibud rapport «Financiële problemen» dat eind 2018 verscheen5, bleek dat mensen zichzelf soms overschatten of hun financiële problemen onderschatten.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat 38 procent van de Nederlanders van mening is dat zij of hij een excellente financiële opleiding heeft gehad terwijl 40 procent van de Nederlanders niet in staat is om financiële basistermen (zijnde budget, credit score, jaarlijks kostenpercentage, variabele rente en inflatie) te koppelen aan de correcte definities? Ziet u dit als een risico? Zo nee, waarom niet?
Het versterken van financiële vaardigheden is van groot belang. Het draagt bij aan weerbare huishoudens, maar staat niet op zichzelf. Naast mijn inspanning om financiële vaardigheden onderdeel te laten uitmaken van het onderwijscurriculum, zorg ik daarom ook voor consumentenbescherming op de financiële markten. Zo is bij complexe financiële producten (zoals hypotheken, arbeidsongeschiktheidsverzekeringen), wanneer deze worden afgesloten zonder voorafgaand advies door een gediplomeerd adviseur, een kennis- en ervaringstoets ingevoerd. Bij het afsluiten van hypothecaire- of consumentenkredieten worden consumenten beschermd doordat er, in samenwerking met Nibud, leennormen zijn vastgesteld. Via het Actieplan Consumentenkeuzes wil ik stimuleren dat partijen in de financiële markten hun keuzeomgevingen en dienstverlening zo inrichten dat ze consumenten helpen bij financieel gezond gedrag (zie vraag 10 en verder).
Wie is, volgens u, verantwoordelijk voor de financiële opleiding van mensen?
Naar mijn mening is dit een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ik denk dat het goed is als mensen via meerdere routes hun financiële vaardigheden kunnen vergroten, zowel in hun jeugd als later. Dat blijkt ook uit het onderzoek van Intrum: daar worden diverse voorlichtingsbronnen genoemd zoals ouders/familie/ vrienden, scholen, internet, media, banken en financieel adviseurs.
Ouders spelen een belangrijke rol bij kennis, vaardigheden en het geven van goede voorbeelden. Dat blijkt ook uit het Nibud onderzoek «geldzaken in de praktijk» van april 2019. Mensen die het goede voorbeeld meekregen, omdat hun ouders goed met geld konden omgaan en dit aan hun kinderen leerden, vertonen verantwoord aankoopgedrag. Het helpt dus als kinderen van hun ouders leren om geen impulsaankopen te doen, om eerst te kijken of ze voldoende geld hebben voordat ze iets kopen, en om prijzen te vergelijken. Niet alle ouders zijn echter financieel onderlegd.
Onderwijs over geldzaken is belangrijk om kinderen ook op financieel gebied gelijke kansen te geven, ongeacht hun achtergrond. Het Nibud heeft leerdoelen opgesteld, die aangeven wat kinderen en jongeren bij verschillende leeftijden zouden moeten kennen en kunnen als het gaat om geldzaken. De leerdoelen sluiten aan bij de competenties voor omgaan met geld voor volwassenen, en bij het raamwerk dat de OECD heeft opgesteld om de kennis en vaardigheden te meten op het gebied van financiële geletterdheid binnen het PISA programma (Programme for International Student Assessment).
De Nibud-leerdoelen en -competenties zijn als volgt in te zetten:
Een deel van de Nederlanders is niet of nauwelijks «financieel redzaam», bijvoorbeeld door laaggeletterdheid of andere omstandigheden. Daarom is het belangrijk dat mensen weten wie hen kan helpen als ze het zelf niet kunnen. Hiervoor wordt samengewerkt met o.a. gemeenten, sociaal-maatschappelijke organisaties en landelijke schuldhulpinitiatieven.
Ook is het belangrijk dat mensen toegang hebben tot betrouwbare websites over geldzaken, zoals die van het Nibud en Wijzer in geldzaken. Daarnaast is goede informatie door financiële instellingen en adviseurs van belang, op het moment dat mensen financiële keuzes maken.
Verder kunnen werkgevers een rol spelen bij het financieel fit houden van werknemers, bijvoorbeeld door informatie te verstrekken over de pensioenregeling, attent te zijn op loonbeslagen en andere signalen van geldzorgen. Om werkgevers daarbij te ondersteunen is de website www.financieelfittewerknemers.nl gemaakt.
Kunt u aangeven in hoeverre u een verantwoordelijkheid voor zichzelf ziet, per genoemde bron van financiële opleiding van «European Payment Report 2019»3, om deze financiële opleiding te verbeteren? Zou u per bron kunnen aangeven welke stappen u op dit moment onderneemt om de financiële opleiding vanuit deze bron te verbeteren?
Elf jaar geleden is op initiatief van het Ministerie van Financiën het platform Wijzer in geldzaken opgericht, om de krachten te bundelen als het gaat om financiële vaardigheden. Het programmabureau is gevestigd in het Ministerie van Financiën. In de stuurgroep zitten het Nibud, de koepels van banken/ verzekeraars/pensioenfondsen en toezichthouders AFM en DNB. Bij de verschillende projecten (zoals de week van het geld, lesmaterialen, pensioenen, financieel fitte werknemers e.d.) wordt ook samengewerkt met andere organisaties. De komende jaren zal Wijzer in geldzaken zich daarbij meer gaan richten op financieel kwetsbare groepen, zoals laaggeletterden en het MBO.
Kijkend naar de «bronnen» die in het Intrum-rapport worden genoemd, worden al verschillende acties ondernomen waaraan steeds meer organisaties meedoen; zie ook het antwoord op vraag 6. In aanvulling daarop:
Ziet u, gezien de uitkomsten op de score financiële geletterdheid en de bronnen van financiële opleidingen, redenen om per bron de aanpak te intensiveren?
Er worden al veel acties ondernomen en steeds meer organisaties doen mee; zie het antwoord op vraag 7.
Gegeven de huidige financiële geletterdheid, welke gedragsinzichten uit de rapportage «Rijk aan gedragsinzichten: editie 2019» wilt u inzetten en versterken om mensen te helpen de financiële complexiteit te beheersen?4
Ook op website van Wijzer in geldzaken wordt gebruik gemaakt van gedragsinzichten. De website is opgebouwd rondom life events en bevat veel checklists en korte tools (bv. samenwoontool, ZZP-tool, pensioentool). Daarmee krijgen mensen snel inzicht in hun eigen situatie en ontvangen ze concrete tips voor actie. De gedragsinzichten zullen ook worden gebruikt om meer mensen te stimuleren om een buffer op te bouwen.
Tot slot wordt veel aandacht besteed aan het meten van de effectiviteit van de interventies. Uit onderzoeken8 blijken de volgende factoren essentieel bij het vergroten van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren:
Ook wordt het materiaal van (partners van) Wijzer in geldzaken aan effectiviteitsmetingen onderworpen9. Daaruit blijkt dat financiële educatie inderdaad werkt als je je aan deze onderzoeksinzichten houdt.
Herinnert u zich uw Actieplan Consumentenkeuzes en begeleidende brief5 waarin u schrijft dat «de theoretische opvatting van een rationeel denkende en handelende mens, in veel situaties in de praktijk echter niet op gaat»? Kunt u aangeven in welke situatie de theoretische opvatting van een rationeel denkende en handelende mens wel op gaat?
Op mogelijk uitzonderlijke situaties na hebben mensen niet de tijd, motivatie en kennis om te komen tot optimaal afgewogen en geïnformeerde financiële beslissingen. Onderzoek leert dat mensen beperkt rationeel handelen.
Kunt u, het liefst per initiatief uit de brief6, aangeven welke (concrete) doelstellingen geformuleerd zijn?
De 11 initiatieven in het Actieplan zijn de verantwoordelijkheid van 22 partijen, uit de financiële sector, consumentenorganisaties en kennisinstituten, en zij hebben hiervoor concrete onderzoeksplannen uitgewerkt. Deze partijen doen meer dan de wetgeving van ze vraagt en zij zoeken net als ik naar vernieuwende manieren om de keuzeomgeving voor consumenten beter in te richten. Dit is dan ook de overkoepelende doelstelling. In de Kamerbrief is per initiatief benoemd welke consumentenkeuzes zij willen faciliteren. De initiatieven omvatten vaak experimenten en de uitkomsten daarvan zijn niet zeker. Door meer te testen, door kennisinstituten, consumentenorganisaties en financiële sector met elkaar te verbinden, en partijen uitkomsten met elkaar te laten delen wil ik verbetering en vernieuwing ten behoeve van consumenten versnellen. Bij positieve resultaten, waarbij onderzoek laat zien dat consumentenkeuzes daadwerkelijk worden gefaciliteerd, kan een partij deze kennis toepassen in product- en dienstenaanbod aan consumenten.
Een voorbeeld is het onderzoek van Vereniging Eigen Huis, Nibud en Universiteit van Leiden naar het activeren van klanten met aflossingsvrije hypotheken middels e-mail. Als de resultaten luiden dat bepaalde boodschappen aanslaan en consumenten helpen om aanpassingen door te laten voeren aan de aflossingsvrije hypotheek, dan kunnen zij dit toepassen in hun werkwijze. Ook kunnen andere banken of financieel adviseurs gebruik maken van deze inzichten.
Welke doelstellingen heeft u voor uzelf geformuleerd aangaande het Actieplan Consumentenkeuzes? Zijn deze doelstellingen SMART, ook wel specifiek, meetbaar, actiegericht, realistisch en tijdgebonden? Zo niet, bent u bereid deze doelstellingen alsnog dusdanig te formuleren?
Mijn doelstelling is om vernieuwing en verbetering in de financiële keuzeomgevingen van consumenten aan te jagen door toepassing van gedragsinzichten. Dit wil ik bereiken door kennisinstituten, consumentenorganisaties en financiële sector aan elkaar te verbinden. Zij werken onderzoeksplannen uit, starten samenwerkingen, en delen uitkomsten met elkaar. Als blijkt dat consumenten geholpen zijn door het initiatief, dan zullen initiatiefnemers dit aanbieden aan consumenten. Denk bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van een applicatie waarmee spaargedrag wordt bevorderd.
De doelstelling om te verbinden en aan te jagen lijkt vooralsnog geslaagd en realistisch. Veel partijen zijn actief aan de slag gegaan. Cijfermatig is het beeld dat er 11 initiatieven starten of gestart zijn en dat 22 partijen aan de slag gaan. Daarnaast zijn er nadat ik de Kamerbrief heb verstuurd, veel nieuwe partijen die zich hebben aangemeld om mee te werken aan het Actieplan. Dit zijn bijvoorbeeld banken, fintechs en financieel adviseurs die consumenten beter willen bedienen, en daarnaast nieuwe kennisinstituten die recente gedragskennis willen delen en willen experimenteren. Elk kwartaal komen deze partijen bij elkaar. Zij pitchen dan nieuwe ideeën, werken samen onderzoekplannen uit, geven updates over de uitvoering van plannen en delen uitkomsten van onderzoek. Ten aanzien van het tijdpad geldt dat partijen die reeds deelnamen bij de aftrap een concreet onderzoeksplan moesten hebben en daar uiterlijk eerste kwartaal 2020 mee starten.
Klopt het dat de enige rol die u voor zichzelf ziet in het Actieplan Consumentenkeuzes is het «zoveel mogelijk faciliteren door partijen te verbinden waar en wanneer dat nuttig is, kennis te laten uitwisselen waar en wanneer dat zinvol is en er zorg voor dragen dat resultaten in het netwerk worden gedeeld, zodat er van elkaar kan worden geleerd»? Zo nee, wat gaat u concreet nog meer doen? Zo ja, denkt u dat deze aanpak afdoende is, gegeven het «European Payment Report 2019»?
Het Actieplan is onderdeel van een bredere aanpak; waarin ik ook inzet op wettelijke bescherming van consumenten waar misstanden zijn, aanjagen van betere keuzeomgevingen voor financieel gezond gedrag en op financiële educatie voor de basiskennis. Op dat laatste ben ik in de antwoorden hierboven ingegaan. Waar problemen zijn zal ik maatregelen treffen, denk bijvoorbeeld aan de flitskredieten waardoor kwetsbare consumenten in problemen raakten. Hiermee wil ik bijdragen aan de brede schuldenaanpak. Hierover heb ik u recent bij brief geïnformeerd.12 Ten slotte wordt gewerkt aan verbetering van het dienstverleningsdocument waarmee consumenten financiëledienstverleners met elkaar kunnen vergelijken.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden voor het algemeen overleg Financiële markten van 15 januari 2020?
Ja.
De kranslegging op het oorlogskerkhof te Margaten |
|
Martijn van Helvert (CDA), Henk Krol (50PLUS) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht van 1Limburg van 1 december jl., waarin wordt vermeld dat de kransen die op oorlogsgraven in Margaten worden gelegd, gemaakt van de balsemzilverspar uit Amerika, slechts 72 uur op de graven mogen liggen?1
Ja.
Klopt het dat de kransen van de balsemzilverspar een speciale betekenis hebben voor de herdenking van de gevallen soldaten?
Een kranslegging is over het algemeen een plechtige gebeurtenis en heeft daarmee een belangrijke symbolische betekenis voor nabestaanden maar is ook belangrijk voor de Nederlandse samenleving. De mooie traditie van de krans van balsemzilverspar kende ik persoonlijk niet maar wordt in Amerika wel al jaren toegepast omdat het voor nabestaanden belangrijk is.
Klopt het dat de kransen, die door families van soldaten in Amerika worden gemaakt en speciaal door Delta Cargo zijn overgevlogen, na 72 uur weggehaald moeten worden? Zo ja, klopt het dat dit te maken zou hebben met EU-importregels in verband met schadelijke organismen die mogelijk op het hout van de kransen zouden kunnen zitten? Zo nee, waarom moeten de kransen dan na 72 uur weggehaald worden?
Ja dit klopt. Bij de import van planten en plantaardig materiaal gelden Europese en nationale regels2. Deze regels dienen ter bescherming van onder andere landbouwgewassen, biodiversiteit en ecosystemen in de Europese Unie. Het importeren van levende plantdelen van balsemzilverspar is in beginsel verboden. Op de balsemzilverspar uit de Verenigde Staten kunnen verschillende soorten schadelijke organismen voorkomen (waaronder diverse rupsen/vlindersoorten en schimmels) die ernstige schade kunnen toebrengen aan Europese bomen uit de dennenfamilie en andere houtige planten. Eitjes van diverse insectensoorten kunnen achterblijven en later uitkomen hetgeen grote schade kan veroorzaken aan bossen in Nederland en de EU.
Bij inspecties van de kransen is een dode larve van een insect aangetroffen. Deze larve wordt nader onderzocht in een laboratorium om te bepalen welke soort het betreft. Voorzichtigheid is daarom gepast. Omdat de kransen niet binnen maar buiten worden geplaatst is het risico op verspreiding van schadelijke organismen groter. Het is dan ook niet zonder reden dat de organisatie die bij de import is betrokken in de aanvraag een periode van 72 uur heeft opgenomen. De periode is bewust kort gehouden om het risico op verspreiding te minimaliseren. Nederland heeft deze aanvraag bij uitzondering toegekend.
Klopt het dat bij de oorlogsgraven in Normandië (Frankrijk) deze kransen wel mogen blijven liggen, terwijl ze aldaar te maken hebben met dezelfde EU-importregels?
De vergunning die door de Franse autoriteiten bij uitzondering is verstrekt gaat er ook vanuit dat de kransen binnen drie dagen worden verwijderd en vernietigd. Dit is ook conform de aanvraag van de organisatie uit de Verenigde Staten.
Bent u het met de indieners eens dat deze periode wel heel kort is en geen eer doet aan de inzet van de gevallen soldaten die voor onze bevrijding hun leven gaven, en bij de nabestaanden tot onbegrip leidt?
Zoals hiervoor aangegeven is de periode mede vastgesteld op basis van de aanvraag door de organisatie uit de Verenigde Staten en passend gezien de fytosanitaire risico’s.
Begrijpt u dat het hier gaat om een traditie die in Amerika al jaren bestaat voor de daar aanwezige 2,2 miljoen oorlogsgraven, dat het de bedoeling was deze traditie in Nederland ook op te starten, en dat dit initiatief nu in de kiem wordt gesmoord?
Ik realiseer me dat een dergelijke traditie bijzonder is. De wetgeving met betrekking tot de bescherming van de plantgezondheid is er echter niet zonder reden. Per 14 december 2019 is het Europese fytosanitaire stelsel verder aangescherpt. Dit is nodig om de Europese landbouw en biodiversiteit te beschermen. Zoals hierboven gemeld, is de betreffende vergunning bij uitzondering toegekend en is er tijdens inspecties aanwezigheid van insecten vastgesteld. Bij een eventuele nieuwe aanvraag volgend jaar zal een nieuwe risico analyse moeten worden gemaakt. Het is dus niet zeker of een dergelijke ontheffing volgend jaar opnieuw kan worden verleend. De betreffende organisatie is daarom reeds geadviseerd gebruik te maken van plantmateriaal van Europese bodem.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat in de toekomst de kransen tot 2 januari van het jaar daarop mogen blijven liggen, bijvoorbeeld door het maken van afspraken met de producent, de vervoerder, de importeur, de douane, de gemeente, hoveniers, enzovoort?
Gezien de strikte regelgeving en de risico’s dient Nederland behoedzaam om te gaan met het toepassen van uitzonderingen. Desgewenst ga ik graag in gesprek met de initiatiefnemers hoe we op alternatieve wijze aan de wensen rond Amerikaanse kransleggingstradities tegemoet kunnen komen.
Het artikel ‘GGZ Nederland vraagt NZa in te grijpen bij zorgverzekeraars’ |
|
Kelly Regterschot (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsartikel: «GGZ Nederland vraagt NZa in te grijpen bij zorgverzekeraars»?1
Ja.
Vindt u het terecht dat GGZ Nederland een handhavingsverzoek heeft ingediend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over de onderhandelingen van een aantal zorgverzekeraars betreffende de acute ggz in 2020 en kunt u uw standpunt toelichten?
Ik heb mij om een helder beeld van de feiten te krijgen gewend tot de NZa.
Van de NZa heb ik begrepen dat GGZ Nederland (GGZ NL) op 25 november 2019 een handhavingsverzoek heeft ingediend. Het is niet aan mij om over de juistheid van het indienen van handhavingsverzoeken uitspraken te doen.
Op grond van de Regeling transparantie zorginkoopproces Zorgverzekeringswet zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars in het kader van het inkoopproces gehouden voldoende beschikbaar te zijn voor vragen en opmerkingen van zorgaanbieders en om tijdig te reageren hierop. GGZ NL stelde zich op het standpunt dat voornoemde regeling was overtreden.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft op 12 december 2019 tussen betrokken partijen, ZN en GGZ NL, een gesprek plaatsgevonden. Op 13 december 2019 heeft GGZ NL vervolgens het handhavingsverzoek ingetrokken. Na intrekking van het handhavingsverzoek is de behandeling van het verzoek door de NZa beëindigd. De NZa heeft daarmee geen besluit genomen op het handhavingsverzoek en geen standpunt ingenomen over in hoeverre zorgverzekeraars de regeling daadwerkelijk zouden hebben overtreden.
Ik begrijp dat er inmiddels voor alle 28 regio’s aanvragen ter vaststelling van het budget voor de acute ggz zijn ingediend. Daarmee kan de nieuwe bekostiging in de praktijk zijn beslag krijgen.
Bij het intrekken van het handhavingsverzoek hebben beide partijen geconstateerd dat het nodig is om het contracteerproces door een onafhankelijke derde te laten evalueren. Deze evaluatie zal in februari 2020 starten.
Klopt het dat tussen zorgverzekeraars en ggz-instellingen niet of nauwelijks onderhandeld is en wat is uw standpunt hierover? Bent u voornemens om partijen bij elkaar te brengen om de zorg voor patiënten weer centraal te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de mening dat geen enkele patiënt gebaat is bij het verschijnen van dit soort artikelen? Hoe kan in uw visie dit in de toekomst vermeden worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de bewering van GGZ Nederland dat er zes weken niets is gebeurd bij de zorgverzekeraars nadat op 1 oktober 2019 alle offertes waren ingediend? Zo ja, deelt u deze mening? Afhankelijk van uw mening hierover, wat vindt u hiervan en kunt u aangeven of dit leidt tot een risico bij de zorgplicht van de zorgverzekeraars?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat een zorgplafond een correct instrument is om de zorgkosten binnen de perken te houden en kunt u uw mening hierover toelichten?
Budgetplafonds zijn onderdeel van de reguliere wijze van contractering in de zorg. Ze laten de zorgplicht van verzekeraars onverlet.
Het bericht 'Turkse appartementen gebouwd met Nederlandse zorgmiljoenen: gemeente onderzoekt rol 47 Utrechters' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turkse appartementen gebouwd met Nederlandse zorgmiljoenen: gemeente onderzoekt rol 47 Utrechters»?1
Ja.
Heeft u gezien dat de rechtbank het zeer aannemelijk noemt dat de frauderende broers hun bedrijf enkel en alleen hebben opgericht om te frauderen met zorggeld en dat zij zes jaar lang geen beroep meer mogen uitoefenen in de zorg? Worden deze broers geregistreerd in het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat heb ik gezien. Ik ben bezig met het voorbereiden van een wetsvoorstel, dat er voor zorgt dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten gegevens over fraudeurs in het Waarschuwingsregister Zorgfraude kunnen registreren.2 Het streven is dit wetsvoorstel eind tweede kwartaal 2020 aan de Tweede Kamer te verzenden. Voor registratie in het Waarschuwingsregister Zorgfraude moet er sprake zijn van de gerechtvaardigde overtuiging van fraude en aan de overige vereisten voldaan zijn die nog worden opgesteld in wet- en regelgeving en een protocol. Op grond van het thans in voorbereiding zijnde wetsvoorstel zouden de broers opgenomen worden in het Waarschuwingsregister Zorgfraude.
Het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn is een register dat momenteel wordt beheerd door koepelorganisatie RegioPlus, waarin aangesloten zorgaanbieders medewerkers kunnen registreren die grensoverschrijdend gedrag (diefstal, mishandeling, seksueel grensoverschrijdend gedrag) richting cliënten vertonen. Fraude is volgens het protocol van het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn geen grond voor registratie.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat mensen die helemaal geen zorg nodig hebben toch een persoonsgebonden budget (pgb) hebben ontvangen? Bent u van mening dat deze frauderende budgethouders het onterecht ontvangen zorggeld tot op de laatste cent moeten terugbetalen? Zo nee, waarom niet?
Geld voor de zorg moet naar de zorg. Dit betekent dat de frauderende budgethouders en zorgaanbieders het ten onrechte ontvangen zorggeld terug moeten betalen. De betrokken partijen (zie het antwoord op vraag 4 en 5) zijn daar ook mee bezig. Uit de vonnissen is niet af te leiden dat er geen PGB-zorg nodig was. Er is zorg verleend, zij het (veel) minder zorg dan was toegekend. De vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren is niet meer te beantwoorden.
Wat gebeurt er met het appartementencomplex in Turkije?
De gemeente en het zorgkantoor zullen alles in het werk moeten stellen om de ten onrechte verstrekte middelen terug te vorderen. De gemeente Utrecht heeft een team van vier medewerkers samengesteld die zich hier mee bezig gaat houden. Andere afdelingen binnen de gemeente kunnen erbij worden betrokken als de situatie daarom vraagt. In eerste instantie gaat de gemeente op grond van het bestuursrecht de bedragen proberen terug te vorderen. Als betaling uitblijft, dan kan de gemeente met een dwangbevel tot terugvordering overgaan. Zilveren Kruis is aan het onderzoeken wat de meeste kans van slagen heeft. Het strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie naar tientallen cliënten of hun vertegenwoordigers loopt daarnaast nog steeds. Lopende het onderzoek kan het OM geen mededelingen doen over de middelen die het inzet jegens verdachten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat 6,5 miljoen euro aan zorggeld terugkomt?
Zie antwoord vraag 4.
Om fraude met persoonsgebonden budget tegen te gaan is het trekkingsrecht ingevoerd; heeft deze fraude onder dit trekkingsrecht plaatsgevonden?
De periode waarop de fraude betrekking heeft loopt van 2014 tot 2018. De fraude valt voor een deel onder de AWBZ-tijd en voor een deel onder het trekkingsrecht. Ik zal de Kamer informeren over de verdere uitkomsten van het onderzoek.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de verdere uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De stand van zaken met betrekking tot transgenderzorg |
|
Nevin Özütok (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen over de onverminderd lange wachttijden in de transgenderzorg en over het feit dat u, noch de kwartiermaker tot nu in staat bent om de problemen in de transgenderzorg op te lossen?1
Ik deel uw zorgen over het feit dat de wachttijden in de transgenderzorg nog steeds erg lang zijn. Ik had met u graag gezien dat de wachttijden nu al een stuk korter zouden zijn. Het terugdringen van de wachttijden is echter geen eenvoudige opgave. De wachttijden in de transgenderzorg hebben onder meer te maken met de beschikbare capaciteit in termen van (gespecialiseerd) personeel en faciliteiten, maar ook met de enorme stijging in de vraag naar transgenderzorg. Tussen december 2018 en juni 2019 (in 6 maanden tijd) is de vraag naar transgenderzorg met 10,1% toegenomen, en tussen juni 2019 en oktober 2019 (in 4 maanden tijd) zelfs met 11,7% (Kamerstuk 31 016, nr. 257). Er is niet één oplossing voor de verschillende (oorzaken van) wachttijden aan te geven. Er is ook niet één partij die hier alleen aan zet is. Uiteraard streef ik ernaar dat de wachttijden voor transgenderzorg in de toekomst binnen de Treeknormen komen te liggen. Wanneer dit het geval kan zijn, kan ik gelet op de complexiteit van de opgave echter niet aangeven.
Dat betekent echter niet, dat er niets gebeurt en dat wij niet in staat zijn om de wachttijden terug te dringen. In 2020 neemt de capaciteit van transgenderzorg wederom toe. De behandelcapaciteit (eerste intake) stijgt in 2020 bij vrijwel alle aanbieders en ook de capaciteit van de endocrinologische zorg zal in 2020 flink toenemen ten opzichte van de huidige capaciteit. Ook komen er in 2020 nieuwe aanbieders van transgenderzorg bij: het Radboudumc start naar verwachting begin 2020 met endocrinologische zorg voor jongeren en er komen enkele nieuwe aanbieders van chirurgische genderzorg bij. Maar ik ben het met de kwartiermaker eens dat er meer nodig is om snel voldoende verbetering van de wachttijden te zien. In dat kader doet de kwartiermaker in zijn brief verschillende aanbevelingen.
Ik heb er vertrouwen in dat het opvolgen van deze aanbevelingen zal bijdragen aan het verkorten van de wachttijden in de transgenderzorg. In mijn Kamerbrief (Kamerstuk 31 016, nr. 257) heb ik zorgverzekeraars, gemeenten, zorgaanbieders en belangenorganisaties opgeroepen om voortvarend aan de slag te gaan met de aanbevelingen van de kwartiermaker. Het commitment dat ik het afgelopen jaar bij de partijen in het veld heb gezien, geeft mij het vertrouwen dat iedereen bereid is om daarvoor zijn uiterste best te doen.
Maar daar laat ik het niet bij. Samen met Zorgverzekeraars Nederland heb ik de opdracht aan de kwartiermaker verlengd. Met het inzicht dat wordt geboden door de inzet en rapporten van de kwartiermaker kunnen wij met elkaar de aanpak nog meer aanscherpen en beter richten. De kwartiermaker zal binnenkort onder meer een advies uitbrengen over hoe de transgenderzorg zich op de (middel-)lange termijn moet ontwikkelen, en daarbij ook aandacht besteden aan de verwachte ontwikkeling van de vraag en capaciteit van het aanbod. Ook zal hij samen met zorgaanbieders en zorgverzekeraars werken aan het zichtbaar verlagen van de wachttijden en wachtlijsten, en de voortgang op dit punt blijven monitoren. In dat kader zal hij de zorgverzekeraars de komende tijd onder meer vragen om individueel te rapporteren hoe zij uitvoering geven aan de aanbevelingen van de kwartiermaker uit zijn laatste voortgangsbrief (Kamerstuk 31 016, nr. 257). In de voortgangsbrief van de kwartiermaker die voor de zomer zal volgen, zal hij over de resultaten hiervan rapporteren. Op verzoek van mijn collega, de Minister van VWS, zal de kwartiermaker tevens een aanjagende rol vervullen bij het verkorten van de wachttijden voor GGZ-zorg voor jonge transgenders, waarvoor de verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt. De NZa zal de inspanningen van de zorgverzekeraars met betrekking tot transgenderzorg de komende periode intensiever gaan monitoren om te kijken of zij daadwerkelijk voldoende inspanningen plegen om de wachttijden te verkorten.
Wanneer verwacht u dat de wachttijden wel binnen de Treeknormen liggen, aangezien u «geen garanties kan geven dat de wachttijden binnen afzienbare termijn binnen de Treeknormen liggen»?
Zie antwoord vraag 1.
Welk meetbaar doel voor het verkorten van wachttijden en indicatiestelling streeft u na? Wanneer wilt u dit bereikt hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat gezorgd worden voor meer maatwerk in de transgenderzorg, een behoefte die blijkt uit het onderzoek van de kwartiermaker?
Een van de aanbevelingen van de kwartiermaker transgenderzorg is de behoefte aan meer maatwerk in het aanbod van zorg. Hierbij kan gedacht worden aan een korter psychologisch traject in het zorgproces. Maar het gaat ook om meer specifieke aandacht voor de behoeften van de groep non-binaire personen en om de behoefte aan nazorg. In het advies voor de langere termijn dat de kwartiermaker begin 2020 zal uitbrengen zal nader ingegaan worden op dit punt. TNN en Transvisie pleiten al geruime tijd voor decentralisering van de transgenderzorg en meer zeggenschap van de transgender persoon over de benodigde zorg. Uiteraard moeten bovenstaande ontwikkelingen passen in de zorgstandaarden, het medische beleid van de zorgaanbieders zelf alsmede wettelijke voorschriften (WGBO). De kwartiermaker zal zorgaanbieders in het voorjaarsoverleg vragen aan te geven hoe zij de zorg zo vormgeven dat de wens van meer maatwerk door hen wordt ingevuld.
Kunt u aangeven in hoeverre er wordt gekeken naar lessen uit het buitenland met betrekking tot transgenderzorg en hoe deze worden en/of zijn overgenomen?
Tijdens het seminar over de toekomst van de Transgenderzorg welke is gehouden op 27 november 2019 zijn ook voorbeelden van internationale ervaringen met betrekking tot transgenderzorg aan de orde geweest. Er is gesproken over het Callen-Lorde Community Health Center in New York (kliniek voor innovatieve transgenderzorg) en de ervaringen met transgenderzorg in IJsland. De lessen uit het buitenland geven input om na te denken over de transgenderzorg over een paar jaar. In het advies over de toekomst van de transgenderzorg dat de kwartiermaker begin 2020 zal uitbrengen, zullen ook lessen uit het buitenland worden meegenomen.
Hoe wordt precies opvolging gegeven aan de aanbevelingen van de kwartiermaker dat zorgverzekeraars en patiëntenorganisaties meer overzicht kunnen geven over de zorg die beschikbaar is en welke zorg vergoed wordt? Wie gaat zorgdragen dat dit ook echt gebeurt? Hoe zal dit gebeuren?
Transvisie biedt al sinds jaar en dag op haar website uitgebreide informatie over de vergoeding van behandelingen (https://www.transvisie.nl/transitie/algemeen/zorgverzekering/). Ook staat daar een overzicht van de bekende gespecialiseerde aanbieders van transgenderzorg (https://www.transvisie.nl/transitie/volwassenen/behandelaars/). Naast deze aanbieders zijn bij het Informatiepunt van Transvisie ook enkele kleinere aanbieders bekend, waar op maat naar verwezen wordt. Deze informatie wordt actueel gehouden op basis van signalen uit de community en contacten uit de belangenbehartiging.
In 2018 is het initiatief genomen om te komen tot een online sociale kaart waarmee zorgaanbieders, dienstaanbieders en contactgroepen gevonden kunnen worden. Het idee achter die sociale kaart is dat zorgaanbieders (of hun beroepsverenigingen) zelf deze informatie beheren, onder regie van Transvisie. In 2019 hebben enkele zorgaanbieders en beroepsverenigingen interesse getoond hieraan mee te werken. De financiering voor de eerste versie van die sociale kaart is rond en de implementatie staat gepland voor 2020. De financiële middelen hiervoor worden vanuit OC&W beschikbaar gesteld.
Ook voeren zorgverzekeraars en Transvisie regelmatig overleg over ervaren knelpunten in de vergoedingen van transgenderzorg. Het voornaamste knelpunt zit in vergoedingen voor behandelingen in het buitenland. Zorgverzekeraars hebben dit in voorkomende gevallen verduidelijkt en waar nodig zaken aangepast. Transvisie gebruikt deze informatie om hun achterban goed te kunnen informeren.
Verder zal de kwartiermaker zoals ik reeds heb aangegeven de zorgverzekeraars vragen individueel te rapporteren hoe zij uitvoering geven aan de aanbevelingen van de kwartiermaker uit de laatste voortgangsbrief van 26 november 2019 (Kamerstuk 31 016, nr. 257), inclusief de roep om betere informatievoorziening. In de voortgangsbrief van de kwartiermaker die voor de zomer zal volgen, zal hij over de resultaten hiervan rapporteren.
Wanneer komt er een nieuw behoefte- en ervaringenonderzoek zoals de kwartiermaker adviseert, specifieker dan «over een paar jaar»? Bent u bereid dit in 2020 of 2021 weer uit te voeren?
Transgenderzorg is relatief nieuwe zorg die sterk in ontwikkeling is.
Het Kennisinstituut Medisch Specialisten (KiMS) heeft eind november de «Kwaliteitsstandaard somatische transgenderzorg» gepubliceerd. Deze standaard beschrijft waaraan goede transgenderzorg moet voldoen. Spreiding van zorg, toename van ervaring bij een bredere groep zorgverleners of nieuw onderzoek kan leiden tot andere inzichten. Het is dan ook van belang dat deze standaard frequent op actualiteit beoordeeld wordt. Uitgangspunt is om 2 jaar na autorisatie van deze standaard een evaluatie uit te voeren in hoeverre de aanbevelingen uit de standaard daadwerkelijk in de praktijk worden toegepast/opgevolgd. Deze evaluatie vormt dan tegelijkertijd de start van het onderhoudsproces.
Ik denk dat het goed is wanneer de uitkomsten van het nieuwe patiëntenonderzoek kunnen worden meegenomen bij de evaluatie van de zorgstandaard. Daarom ben ik voornemens om in 2021 opdracht te geven voor een nieuw patiëntenonderzoek.
Waarom is er minder gebruik gemaakt van de Subsidieregeling borstvergroting voor transgenders, zoals in de Najaarsnota 2019 is vermeld? Ligt dit aan het lage aantal operaties? Blijft dit subsidiebudget beschikbaar voor mensen die in 2020 of later pas geholpen worden door de lange wachttijden?2
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld kende het budgettaire beslag van de subsidieregeling onzekerheden, mede omdat niet bekend was hoeveel transgenders er precies zijn in Nederland, en hoeveel daarvan gebruik zouden maken van deze regeling (Kamerstuk 29 689, nr. 832). Op basis van een schatting van de jaarlijkse toename van het aantal transvrouwen in Nederland (geschat op zo’n 1000 transvrouwen) en de inschatting dat 70% van deze transvrouwen deze operatie ondergaat, is ingeschat dat het benodigde budgettair beslag 2,8 miljoen euro per jaar was. Omdat daarnaast werd verwacht dat er sprake zou zijn van een «inhaalslag» van transvrouwen die wachtten op de inwerkingtreding van de regeling, is het budgettair beslag voor 2019 en 2020 vastgesteld op 4,2 miljoen euro per jaar.
In de loop van 2019 is gebleken dat er minder subsidies zijn aangevraagd dan bij het opstellen van de regeling was ingeschat. Daarop is het budget dat in 2019 voor deze subsidieregeling beschikbaar is bij de 2e suppletoire begroting verlaagd naar 717.000 euro.
Naar aanleiding van uw vraag heb ik contact gehad met Transvisie. Transvisie gaf aan dat uit het recente patiëntenonderzoek (Kamerstuk 31 016, nr. 257) blijkt dat 32% van de transvrouwen die aan het onderzoek hebben meegewerkt een borstvergroting heeft ontvangen of nog wil. Zo’n 18% weet dit (nog) niet en ongeveer 50% heeft hier geen behoefte aan. Wat de subsidieregeling betreft gaf Transvisie aan dat deze regeling wellicht nog niet voldoende bekend is onder transvrouwen, en dat de organisatie via sociale media vaker de regeling onder de aandacht zal brengen. Ook gaf Transvisie aan dat de procedure van aanvragen mogelijk een reden kan zijn dat er minder gebruik gemaakt wordt van de subsidieregeling. Transvisie heeft reeds informatie op de website staan over het aanvragen van de subsidie (https://www.transvisie.nl/subsidieregeling-voor-borstvergroting-gepubliceerd-in-de-staatscourant-van-30-januari-2019/). In overleg met Transvisie zal ik de komende tijd bekijken of er aanleiding is om de informatie over de regeling op de websites van de rijksoverheid nader te verduidelijken.
Overigens is voor 2020 wederom 4,2 miljoen euro per jaar beschikbaar en voor volgende jaren tot einde looptijd subsidieregeling 2,8 miljoen per jaar.
Begrijpt u dat door uw taakopvatting over uw «activerende rol» waarbij u partijen blijft aansporen, het idee ontstaat dat u het oplossen van de wachtlijsten als een inspanningsverplichting ziet, en niet als een resultaatverplichting? Deelt u de mening dat de problemen onder uw verantwoordelijkheid opgelost moeten worden?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 1,2 en 3.
Nederlandse miljardensubsidies voor Amerikaanse pelletfabrieken |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pelletfabrieken in North Carolina gesteund met Nederlandse miljarden»?1
Ja.
Hoe hebt u, met uw volle verstand, kunnen besluiten om met miljarden Nederlands belastinggeld pelletfabrieken in de Verenigde Staten te ondersteunen? Hoeveel geld is hier precies mee gemoeid?
Inzet van het kabinet is de meest kosteneffectieve technieken om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Daartoe bestaat een regeling die de meest kosteneffectieve subsidieaanvragen honoreert: de SDE+. Gebruik van duurzame houtpellets voor elektriciteit- en warmteproductie is hiervan een uitkomst, naast andere kosteneffectieve technieken. Geïmporteerde houtpellets – die niet alleen uit de Verenigde Staten geïmporteerd worden – komen op dit moment in aanmerking voor maximaal 3,6 miljard euro subsidie.
Denkt u werkelijk dat het, zoals u het zelf noemt, «duurzaam» is om met behulp van Nederlands belastinggeld Amerikaanse bomen te kappen, te versnipperen, helemaal de oceaan over te vervoeren en vervolgens in Nederlandse biomassacentrales te verbranden? Bent u ertoe bereid hier direct mee te kappen?
Het kabinet is van mening dat duurzame biomassa noodzakelijk is in de energietransitie en de overgang naar een circulaire economie. Daarbij gelden strenge eisen voor wat duurzame biomassa is. Bij de bepaling van de duurzaamheid wordt ook rekening gehouden met de CO2-uitstoot die vrij mag komen bij het transport.
Deelt u de mening dat het pure misleiding is dat u door het verbranden van Amerikaans hout de CO2-uitstoot in Nederland omlaag probeert te krijgen, aangezien zoals u zelf hebt gezegd de uitstoot van biomassa niet meetelt voor de nationale emissies?
Nee, ik deel die mening niet. Op het moment dat wordt geborgd dat de gebruikte houtpellets duurzaam zijn, is de internationale afspraak redelijk dat de uitstoot meetelt waar het hout wordt gewonnen en niet bij de toepassing ervan.
Deelt u de mening dat de klimaatellende met de dag weerzinwekkender en geldverslindender wordt?
Nee, ik deel deze mening niet.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk volledig te stoppen met biomassa en elke andere vorm van klimaatbeleid en hier geen cent meer aan uit te geven?
Nee, ik ben hier niet toe bereid.
Het bericht dat forensische zorginstellingen onvoldoende gefinancierd worden |
|
Michiel van Nispen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat drie tbs-klinieken naar de rechter zijn gestapt om hogere tarieven af te dwingen?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Waarom zijn volgens u de onderhandelingen over prijsafspraken mislukt met de drie tbs-klinieken?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) koopt de forensische zorg in. DJI doet dat transparant en zorgvuldig. De algemene beginselen van het aanbestedingsrecht en behoorlijk bestuur zijn hierop van toepassing. Er moet daarbijsprake zijn van een gelijke behandeling. Dat betekent dat DJI gedurende de inkoopprocedure niet met individuele aanbieders in gesprek kan over de hoogte van tarieven. Er is dus geen sprake geweest van onderhandelingen over prijsafspraken. De tarieven die landelijk worden gehanteerd door DJI zijn gebaseerd op de maximale tarieven zoals vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza).
Erkent u dat de afgelopen jaren de financiering voor de forensische zorginstellingen niet evenredig is meegestegen met de kosten en dit ook het komende jaar weer het geval zal zijn? Zo nee, waarom niet?
De forensische zorg is van groot belang voor de veiligheid van onze maatschappij. Het is belangrijk dat dat voor een reëel tarief gebeurt, zodat de veiligheid van patiënten, behandelaars en samenleving gewaarborgd blijft. In Nederland worden de maximumtarieven in de zorg vastgesteld door een onafhankelijke marktmeester, de NZa. De NZa heeft de tarieven vastgesteld op basis van de uitkomsten van een groot opgezet kostenonderzoek in de ggz en forensische zorg. Hier is sinds het voorjaar van 2018 samen met de branche aan gewerkt. De NZa kijkt terug naar eerdere uitgaven, in dit geval uit 2017, om op basis daarvan (geïndexeerde) maximumtarieven voor de komende jaren vast te stellen.
Klopt het dat er wachtlijsten zijn bij de drie aangehaalde tbs-klinieken? Zo ja, hoe groot is het probleem en hoe reëel is de dreiging dat, wanneer er niet meer geld bijkomt voor de drie klinieken, er geen uitvoering gegeven kan worden aan verplichte tbs-behandelingen?
Het door drie aangehaalde zorgaanbieders aangespannen kort geding is gericht tegen de tarieven in de overige forensische zorg. Hieronder vallen niet de forensisch psychiatrische centra (FPC’s) waar patiënten met tbs-dwangverpleging worden geplaatst, maar wel de forensisch psychiatrische klinieken (FPK’s) waar, naast justitiabelen met andere strafrechtelijke titels, ook tbs-patiënten kunnen worden ondergebracht.
Er is inderdaad sprake van een toenemende vraag naar FPC-capaciteit voor tbs met dwangverpleging; momenteel zijn er ruim 50 wachtenden voor een plek in een FPC. Deze omstandigheid staat los van de huidige discussie over de tarieven, maar wordt veroorzaakt door een stijging van het aantal tbs-opleggingen door de rechter.
Dit betekent niet dat opgelegde tbs-maatregelen niet worden uitgevoerd. Zolang tot tbs met dwangverpleging veroordeelde personen moeten wachten op een plek in een kliniek, verblijven zij in een penitentiaire inrichting alvorens te worden overgeplaatst voor de start van de behandeling. Zij wachten de beschikbare plek dus niet in vrijheid af, ongeacht het aantal beschikbare capaciteit in de klinieken.
Klopt het dat het ministerie tarieven hanteert die onder de prijs liggen die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft vastgesteld? Zo ja, waarom hanteert het ministerie die lagere tarieven? Zo nee, kunt u dit nader onderbouwen?
De tarieven die DJI landelijk hanteert volgen voor het overgrote deel de maximumtarieven die de NZa heeft vastgesteld. Hiervoor heb ik extra geld vrijgemaakt. Hierop zijn drie uitzonderingen:
Voor ambulante forensische zorg en de verblijfszorg, bijvoorbeeld beschermd wonen, worden afslagen gehanteerd. Voor ambulante zorg is deze afslag ten opzichte van de voorgaande jaren overigens verlaagd van 6% naar 4,1%. Dat betekent dat DJI 4,1% minder dan het maximumtarief betaalt voor dit type zorg. Hierbij is wel geïndexeerd.
De tarieven voor de langdurige verblijfszorg maakten geen onderdeel uit van het uitgevoerde kostprijsonderzoek.2 Deze tarieven zijn alleen geïndexeerd. Op deze geïndexeerde tarieven worden dezelfde afslagen toegepast als in voorgaande jaren.
Voor de klinische zorg en behandeling wordt een zogenaamde geïntegreerde maximum dagprijs gehanteerd. Hier zijn verblijf, behandeling en dagbesteding in opgenomen. Deze drie onderdelen beïnvloeden elkaar namelijk tot op zekere hoogte. Als een zorgaanbieder bijvoorbeeld meer inzet op de dagactiviteiten, betekent dit dat zij minder sociotherapeuten op de groep nodig heeft. Met deze dagprijs heeft een meerderheid van de aanbieders de afgelopen jaren goede en veilige zorg kunnen bieden. Voor DJI is de geïntegreerde maximum dagprijs een manier om zorgvuldig met de beschikbare middelen om te gaan. De maximum dagprijs is tijdig aan aanbieders gecommuniceerd zodat zij hier, indien nodig, op kunnen anticiperen.
Deze afslagen zijn van belang voor het creëren van kostenbewustzijn bij zorgaanbieders.
Hoe verklaart u dat de NZa een verlaging heeft voorgesteld van de tarieven voor forensische zorg eerder dit jaar, terwijl het gehele forensische veld aan heeft gegeven dat de voorgestelde tarieven niet toereikend zijn om alle kosten te kunnen dekken?
De branches hebben een bezwaarprocedure bij de NZa gestart tegen de hoogte van de tarieven. Het is het niet aan mij om daarover te oordelen. Of de tarieven stijgen of dalen is per productgroep en verblijfsintensiteit verschillend. Sommige vallen hoger uit, andere lager.
Bent u bereid de verantwoordelijkheid te dragen voor de toenemende risico’s voor medewerkers en de gehele samenleving die voortvloeien uit de onderfinanciering van de forensische zorgsector?
Ik herken het beeld van onderfinanciering niet. In 2018 heb ik met de sector een meerjarenovereenkomst gesloten ten behoeve van de kwaliteit en veiligheid. De afgelopen jaren is het totale budget voor de forensische zorg gestegen van € 822 mln in 2018 tot naar verwachting € 864 mln in 2020. Daarnaast zijn de afslagen op klinische zorg inmiddels nagenoeg verdwenen en op ambulante behandeling aanzienlijk verlaagd. Daarbij is veiligheid niet alleen een kwestie van geld. In de meerjarenovereenkomst zijn er daarom ook afspraken gemaakt over het aantrekken van personeel, het terugdringen van administratieve lasten en het opleiden van forensisch personeel.
Bent u bereid de NZa-tarieven met 10% te verhogen en te stoppen met het gebruik van kortingen (afslagen) in de gehele forensische zorgsector? Zo nee, waarom niet?
Nee. De NZa maakt het mogelijk om in individuele gevallen bovenop het maximumtarief een hoger tarief tot maximaal 10% te bieden. Dit instrument is bedoeld voor individuele gevallen en niet als generieke verhoging van de tarieven. Daarvan wordt ook op die wijze gebruik gemaakt door DJI. Zorgaanbieders komen voor een verhoging van het tarief in aanmerking als zij zich inzetten op het terrein van innovatie en kwaliteit of voor zeer complexe casuïstiek. Zo kunnen zorgaanbieders tijdelijk een hoger tarief ontvangen voor bijvoorbeeld de implementatie van een nieuwe werkwijze ter bevordering van de kwaliteit of voor justitiabelen met zeer complexe problematiek waarvoor aantoonbaar extra inspanningen vereist zijn.
Voor de vraag over het gebruik van afslagen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
De berichten ‘Zelfs grote bedrijven hebben geen natuurvergunning, dus weten we niet hoeveel stikstof in de natuur terechtkomt’ en ‘Uitstoot van Gelderse bedrijven onbekend’ |
|
Cem Laçin , Frank Futselaar |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Zelfs grote bedrijven hebben geen natuurvergunning, dus weten we niet hoeveel stikstof in de natuur terechtkomt» en «Uitstoot van Gelderse bedrijven onbekend»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat naar schatting duizenden (grote) bedrijven niet over natuurvergunningen beschikken, zoals benodigd conform de Wet natuurbescherming?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een bedrijf niet over een natuurvergunning beschikt. Er geldt onder andere geen vergunningplicht voor het aspect stikstof als de betreffende activiteit geen depositie veroorzaakt, of al bestond op de referentiedatum van het Natura 2000-gebied en sindsdien ongewijzigd is voortgezet. Daarnaast zijn er bedrijven zonder vergunning, omdat hun activiteit ten tijde van het PAS was vrijgesteld van vergunningplicht. Maar er zijn ook bedrijven waarop dit niet van toepassing is en die toch geen natuurvergunning hebben. De emissies van bedrijven zonder natuurvergunning zijn wel in beeld. De emissies van de verschillende sectoren worden bepaald door Emissieregistratie. Gegevens uit de natuurvergunning worden hier niet voor gebruikt. De uitstoot van de industriesector is bekend via het jaarlijks elektronisch Milieujaarverslag. Voor bedrijven die niet verplicht zijn om een elektronisch Milieujaarverslag te leveren, omdat de emissie onder de rapportagedrempel blijft, worden de emissies afgeleid uit gegevens als het energieverbruik en de productie-index van de bedrijven. Het totaal van deze emissies is ook bekend, doordat gegevens over de precieze hoeveelheid totaal verstookte brandstof geleverd worden door het CBS.
Hoe heeft deze situatie volgens u kunnen ontstaan en in hoeverre is dit toe te schrijven aan tekorten op het gebied van handhaving en inspectie?
Het is in eerste instantie aan bedrijven zelf om de inschatting te maken of een vergunning aangevraagd moet worden. De provincies zijn in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor vergunningverlening, toetsing en handhaving. Zij voeren deze taken uit op basis van hun prioriteiten en de beschikbare capaciteit.
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 zijn niet alle bedrijven vergunningplichtig voor het aspect stikstof. Daarnaast zijn er bedrijven zonder vergunning, omdat hun activiteit ten tijde van het PAS was vrijgesteld van vergunningplicht. Dit was het geval als de stikstofdepositie de toenmalige grenswaarde van maximaal 1 mol/hectare/jaar niet overschreed. Totdat een voorziening voor collectieve legalisering van gerealiseerde meldingen is getroffen zal, zoals aangegeven in mijn brief van 27 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 163), geen actieve handhaving plaatsvinden. De initiatiefnemers die in het kader van de vrijstellingsregeling een melding hebben gedaan of een meldingsvrije activiteit ontplooiden, hebben immers te goeder trouw gehandeld. In mijn brief van 16 december 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 25) ben ik hier nader op in gegaan.
Deelt u de mening dat het terugbrengen van de stikstofuitstoot een gemeenschappelijke taak is van bedrijven, veehouderijen, overheden en inwoners, waarbij van alle partijen een inspanning dient te worden gevraagd? Zo ja, wat gaat u doen om deze lasten eerlijk te verdelen?
Ja, ik ben van mening dat dit een gemeenschappelijke taak is. In mijn brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32670–167) heb ik een gebiedsgerichte aanpak geschetst. Dit sluit aan op het gegeven dat de herkomst van stikstofdepositie per gebied anders is. De keuze welke maatregel in welk gebied het beste past, is afhankelijk van een aantal factoren. Hierbij worden ook de adviezen van het Adviescollege Stikstofproblematiek betrokken. De afweging vindt plaats op basis van de effectiviteit, de kosten, de gevolgen voor de leefbaarheid, de juridische houdbaarheid, de uitvoerbaarheid en de politieke weging.
Hoe verklaart u het verschil tussen de provincie Brabant, waar pakweg een kwart tot een derde van de bedrijven niet over een vergunning beschikte, en de provincie Gelderland, waar maar liefst driekwart een vergunning bleek te missen?
In de provincies Noord-Brabant en Gelderland is een andersoortige set bedrijven bekeken, die op een ander moment is beoordeeld met het toen geldende juridische kader. Dit verklaart de verschillen in het aandeel bedrijven zonder vergunning. Noord-Brabant heeft risicogericht ieder jaar een set bedrijven bekeken, die mogelijk vanwege ligging en activiteiten een natuurvergunning nodig had. Noord-Brabant heeft in haar controles rekening gehouden met de toen geldende vrijstellingen van de vergunningplicht onder het PAS.
In Gelderland is een overzicht gegeven van alle bedrijven, waarvoor de provincie het bevoegd gezag voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is. Het Gelderse overzicht is opgesteld na de uitspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de vrijstellingen van de vergunningplicht onder het PAS onrechtmatig zijn geweest. Bedrijven die gebruik maakten van deze vrijstellingen zijn door Gelderland meegenomen in het aantal bedrijven dat niet beschikt over een natuurvergunning.
Zijn u naast «stikstofprovincies» Brabant en Gelderland meer provincies bekend die gedurende de afgelopen jaren onderzoek hebben laten verrichten naar de aanwezigheid van natuurvergunningen bij bedrijven?
Er zijn geen andere, afgeronde onderzoeken bekend naar de aanwezigheid van natuurvergunningen bij bedrijven.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle bedrijven die vergunningplichtig zijn aan deze plicht gaan voldoen?
Het is aan de betreffende bevoegde instanties, in het algemeen de provincies, om de aanpak van vergunningverlening, toezicht en handhaving een beleidsmatige focus te geven. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de Kamer op korte termijn een overzicht per provincie te verstrekken van de dekkingsgraad aan natuurvergunningen bij bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoeveel bedrijven er ten onrechte geen vergunning hebben in het kader van de Wet natuurbescherming. Of een vergunning noodzakelijk is, hangt af van bedrijfsspecifieke en locatiespecifieke kenmerken. Deze zijn niet op voorhand bekend. Daarom beschikken de provincies, die in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor vergunningverlening zijn, niet over een overzicht van bedrijven die ten onrechte geen natuurvergunning hebben.
Hoe vaak controleren provincies op de aanwezigheid van natuurvergunningen, welke omgevingsdiensten zijn hiervoor verantwoordelijk en bestaat hier een wettelijke controletermijn voor?
Het bevoegd gezag bepaalt de inzet op toezicht en handhaving. Dit verschilt per provincie. Er gelden geen wettelijke verplichtingen voor termijnen of controles.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het handhavingsverzoek dat milieuorganisatie Mobilisation for the Environment (MOB) is gestart inzake het ontbreken van een natuurvergunning voor Schiphol?
Naar aanleiding van het van MOB ontvangen handhavingsverzoek is aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en aan de SchipholGroup de mogelijkheid geboden om daarop een zienswijze in te dienen. Beide hebben daar gebruik van gemaakt. De zienswijzen zijn ontvangen op 4 december respectievelijk 28 november jl. Deze zienswijzen worden nu bestudeerd en meegenomen in de besluitvorming op het handhavingsverzoek. Aan MOB is meegedeeld dat het besluit op het handhavingsverzoek uiterlijk 1 april 2020 zal worden genomen, zo mogelijk eerder.
Hoe is het gesteld met de aanwezigheid van natuurvergunningen bij de andere (grote) mainports en luchthavens in Nederland?
Voor beantwoording van de vragen over de aanwezigheid van natuurvergunningen bij de luchthavens van nationale betekenis verwijs ik naar informatie van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in de brief van 15 oktober 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 698), de antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht «Schiphol is niet de enige: ook 5 andere Nederlandse vliegvelden missen natuurvergunning» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 540) en de antwoorden op aanvullende schriftelijke vragen over dit bericht (d.d. 9 december 2019).
Wat betreft de mainports zijn met name de in de Rotterdamse haven gevestigde bedrijven aan te merken als inrichtingen als bedoeld in de Wabo. Deze inrichtingen dienen te beschikken over verschillende vergunningen, waaronder een omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag voor de afgifte van deze vergunning is de DCMR, de gezamenlijke uitvoeringsdienst van de provincie Zuid-Holland en vijftien gemeenten in de regio Rijnmond en Goeree-Overflakkee. In het kader van een aanvraag voor een omgevingsvergunning op grond van de Wabo beziet de DCMR of voor de voorgenomen activiteit ook een natuurvergunning benodigd is. Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) is namens de provincie Zuid-Holland verantwoordelijk voor het verlenen van ontheffingen en vergunningen bij natuuraspecten. Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) voert namens de provincie Zuid-Holland toezicht en handhaving uit voor de Wet natuurbescherming. OZHZ en ODH controleren al enkele jaren of bedrijven over een natuurvergunning dienen te beschikken. Hierbij zijn ook de andere omgevingsdiensten in Zuid-Holland betrokken. Dit heeft ertoe geleid dat al veel bedrijven (zowel agrarisch als industrie) een natuurvergunning hebben aangevraagd. Door de PAS-uitspraak heeft dit tijdelijk stil gelegen, maar deze controles worden spoedig hervat.
De veiligheid van het 5G netwerk |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU poised to send warning to China on 5G» van Bloomberg?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de beoordeling van de leveranciers van 5G infrastructuur ook moet kijken naar de nationale wetgeving in het land waar de leverancier vandaan komt, en dan met name of daar bepalingen in staan die de leverancier kunnen dwingen tot het delen van data met de lokale autoriteiten? Zo ja, kan de aanwezigheid van dergelijke bepalingen reden zijn om de leverancier niet goed te keuren? Zo nee, waarom niet?
In het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie2, zoals dat op 5 december 2019 is gepubliceerd, wordt geregeld dat aanbieders van openbare elektronische communicatie netwerken of -diensten in Nederland de verplichting kan worden opgelegd om in de kritieke onderdelen van hun netwerken louter gebruik te maken van producten of diensten van anderen dan de daarbij genoemde, voor die kritieke onderdelen uitgesloten, leveranciers. Daarbij gelden krachtens dit besluit als criteria voor het uitsluiten van leveranciers, dat bekend is of gronden zijn te vermoeden dat de genoemde leveranciers de intentie hebben om Nederlandse telecomnetwerken te misbruiken of te laten uitvallen, dan wel dat zij nauwe banden hebben met of onder invloed staan van een partij met die intentie.
Zoals toegelicht bij het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie zijn deze criteria in lijn met de overwegingen die het kabinet hanteert bij de beoordeling van risico’s ten aanzien van onder meer spionage door statelijke actoren, zoals die zijn vermeld in de brief aan de Tweede Kamer over C2000.3 Dat betekent dat bij de beoordeling van bovengenoemde leveranciers ook wordt gekeken naar de wetgeving van het land waaruit de leverancier afkomstig is, en meer in het bijzonder of deze wetgeving de leverancier verplicht om (bv. in de vorm van het moeten delen van data) samen te werken met de overheid van dat land.
Bent u het eens met de risicobeoordeling van de Europese Unie (EU) dat ook delen van het netwerk buiten de kern, zoals het Radio Access Network (RAN), moeten worden bestempeld als «hoog risico» voor spionage en sabotage en worden de extra veiligheidseisen ook van toepassing op het RAN? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse providers al investeren in Chinese technologie in dit deel van het netwerk, terwijl de extra veiligheidseisen nog niet zijn afgekondigd? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Economische Veiligheid heeft in de nationale risicoanalyse op basis van de te beschermen belangen en de actuele dreiging kritieke onderdelen geïdentificeerd in de huidige telecomnetwerken. De lijst met kritieke onderdelen is als vertrouwelijk geclassificeerd en kan ik daarom niet met u delen.
In samenwerking met de telecomaanbieders wordt een structureel proces ingericht. Deze structurele aanpak maakt het mogelijk om adaptief te kunnen reageren op veranderingen in de dreiging of ontwikkelingen in de telecomnetwerken. Op die manier kunnen ook de telecomnetwerken in de toekomst beschermd worden tegen de dreiging.
Nederland heeft actief bijgedragen aan de totstandkoming van de Europese risicoanalyse, die zich richt op het toekomstige 5G netwerk, en de bevindingen zijn in lijn met en complementair aan de bevindingen van de Nederlandse Taskforce Economische Veiligheid.
De telecomaanbieders zijn geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet neemt. De telecomaanbieders blijven ook bij de nadere uitwerking hiervan nauw betrokken en het is daarbij aan deze partijen om bij hun investeringen hier rekening mee te houden.
Zullen alle delen van 5G die beoordeeld worden als «hoog risico» ook expliciet zo worden benoemd? Of klopt het, zoals de Minister van Justitie en Veiligheid suggereerde tijdens het algemeen overleg over nationale veiligheid en crisisbeheersing van 14 november jl. dat dit niet bekend kan worden gemaakt vanwege redenen die samenhangen met nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat het 5G netwerk in de Europese Unie moet zijn gegrond op de basiswaarden van de EU, zoals mensenrechten, de rechtsstaat en het beschermen van privacy? Zo ja, worden deze principes meegenomen in de beoordeling van leveranciers? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij alle telecommunicatienetwerken is het belangrijk dat ook bij 5G-netwerken de randvoorwaarden zijn geborgd. De Telecommunicatiewet, waarin de Europese richtlijnen op het gebied van telecommunicatie en e-privacy zijn geïmplementeerd, biedt deze borging op tal van onderwerpen, waaronder de privacy, vertrouwelijkheid, veiligheid en integriteit. Deze regels richten zich tot de openbare aanbieders van elektronische communicatienetwerken en -diensten. Zij zijn op grond van artikel 11a.1 van de Telecommunicatiewet verplicht passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om de risico’s voor de integriteit en veiligheid van hun netwerken en -diensten te beheersen. Het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie, dat hierop is gebaseerd, biedt de mogelijkheid om telecomaanbieders daarbij te verplichten in de kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten en diensten van vertrouwde leveranciers. Zoals hierboven ook in het antwoord op vraag 2 vermeld, zal het criterium bij de beoordeling van leveranciers zijn of zij zelf de intentie hebben om Nederlandse telecomnetwerken te misbruiken of laten uitvallen, dan wel nauwe banden hebben met of onder invloed staan van een partij met die intentie. Bij misbruik valt te denken aan spionage: ongeoorloofde toegang tot communicatiegegevens, zowel verkeersgegevens als inhoud van communicatie. Daarnaast zijn de aanbieders uiteraard ook gehouden aan de privacyregels in de Telecommunicatiewet en de Algemene verordening gegevensbescherming. Verder zijn er ook algemenere kaders zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.»
Kunt u zich vinden in de laatste aanbeveling van de EU risicobeoordeling dat de EU en haar lidstaten bij de uitrol van het 5G-netwerk ook rekening moeten houden met de ontwikkeling van de eigen industriële capaciteit op het gebied van 5G? Zo ja, hoe bent u van plan om deze aanbeveling op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om het vraagstuk van industriële capaciteit voor 5G te bezien in een bredere context van innovatiebeleid, omdat dit vraagstuk ook op andere terreinen speelt. Om de transitie naar een duurzame en digitale economie te kunnen maken is een stevig innovatiebeleid nodig. Gezamenlijk optrekken binnen de EU zal ontwikkeling van sleuteltechnologieën en onderzoek en innovatie in het algemeen bevorderen. Ook het versterken van de Europese interne markt heeft onze blijvende prioriteit. Hierbij is het vooral belangrijk om uit te blijven gaan van onze eigen economische waarden. Open markten zorgen ervoor dat onze bedrijven concurrerend en innovatief zijn en leveren nieuwe producten en diensten op voor consumenten, tegen redelijke prijzen. Binnen de interne markt zijn strenge mededingingsregels en politiek onafhankelijk toezicht nodig voor het beschermen van de belangen van de consument en het faciliteren van eerlijke concurrentie. Over de aspecten waarop een eventuele stimulering van de eigen 5G industriële capaciteit plaatsvindt en de mate waarin dat dan gebeurt wordt nog in EU-verband besproken.
De actieve promotie van de controversiële paspoortprofessor Kochenov door de Rijksuniversiteit Groningen |
|
Renske Leijten , Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) tot op heden nog niet is gestart met het onderzoek naar de mogelijke belangenverstrengeling van hoogleraar Kochenov?1
Het onderzoek is gestart. Met de beantwoording op 30 oktober 2019 van vragen van de leden Futselaar en Leijten over het aangekondigde onderzoek naar hoogleraar Kochenov en nadien bij brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 5 november 2019 (Kamerstuk 30 573, nr. 177) is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek dat de Rijksuniversiteit (RUG) uitzet naar mogelijke belangenverstrengeling.
Uit informatie van de RUG maak ik op dat medio oktober 2019 een onafhankelijke externe voorzitter is aangesteld en een adviesbureau is aangezocht om dit onderzoek te doen. Eveneens is in oktober 2019 een eerste onderzoeksopzet opgesteld. Deze opzet is aan de Inspectie van het Onderwijs voorgelegd. Medio november is gestart met het dossieronderzoek. De eerste afspraak met heer Kochenov heeft plaatsgevonden in december 2019.
Erkent u, gezien de serieuze verdenkingen van belangenverstrengeling vanwege advies aan de Maltese regering over de verkoop van paspoorten en een mogelijke dubbelrol met een adviesbureau over aanschaf van paspoorten, dat niet alleen zorgvuldigheid maar ook snelheid geboden is bij dit onderzoek?
Ik vind dit een serieuze aangelegenheid en ik begrijp dan ook de kennelijke wens van de leden. Zorgvuldigheid staat echter voorop, dat maakt dat oplevering helaas niet sneller kan. Na oplevering van het onderzoeksrapport – naar verwachting in eerste kwartaal 2020 – zal de Rijksuniversiteit Groningen zich moeten verhouden tot de onderzoeksresultaten en eventueel maatregelen nemen. Zoals eerder aangekondigd heb ik de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om de bevindingen van het onderzoek te beoordelen.
Vindt u het ook vreemd dat de RuG geen onderzoek is gestart, maar wel actief onderzoeken van Kochenov deelt op de website en Twitter van de RuG?2
Zoals bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven vindt er wel degelijk een extern onafhankelijk onderzoek naar onder meer de naleving van de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden Nederlandse universiteiten en de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 plaats. Ik heb er kennis van genomen dat de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de RUG via haar website en sociale media overzichten deelt van publicaties in media van onderzoekers verbonden aan de faculteit, waaronder ook van de heer Kochenov. De wijze waarop de universiteit activiteiten van haar medewerkers kenbaar maakt is aan de instelling. Dat naar een specifieke medewerker een onderzoek wordt verricht doet aan dit uitgangspunt niet af. Laat onverlet dat ik er begrip voor had gehad als er een andere afweging was gemaakt met betrekking tot opnemen van de activiteiten van de heer Kochenov in het overzicht van publicaties.
Vindt u het wenselijk dat onderzoeken van Kochenov worden gepromoot, terwijl er nota bene juist een onderzoek door de RuG naar Kochenov zou moeten lopen over belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 3.
Is het wenselijk om onderzoeken te promoten van personen die, op basis van serieuze en onderbouwde verdenkingen, worden verdacht van het schenden van de ethische code voor onderzoekers?3
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u het idee dat de RuG de ernst van de situatie juist inschat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik heb geen reden te veronderstellen van het College van Bestuur van de RUG de ernst van de situatie niet juist inschat.
Bent u bereid, ook in lijn met de toezegging op eerdere Kamervragen van de SP hierover, in gesprek te gaan met de RuG over de ongewenstheid van de promotie rondom onderzoek van Kochenov en het feit dat niet alleen zorgvuldigheid maar ook snelheid geboden is bij het onderzoek naar mogelijke belangenverstrengeling? Kunt u de Kamer hierover informeren?
De wijze waarop universiteiten activiteiten van hun medewerkers kenbaar maken is aan de instellingen. Ten aanzien van de voortgang en zorgvuldigheid van het onderzoek naar mogelijke belangenverstrengeling is er eveneens geen aanleiding om met de RUG in gesprek te gaan. Bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven dat de onderzoeksopzet door de RUG is voorgelegd aan de inspectie. Het bestuur van de instelling is volgens mijn waarneming doordrongen van de ernst van de situatie en de noodzaak om zo spoedig mogelijk te kunnen reageren op een door haar geïnitieerd zorgvuldig uitgevoerd extern onafhankelijk onderzoek.
Bent u bereid een eigen onderzoek naar belangenverstrengeling te starten, als de RuG blijft talmen met een eigen onderzoek? Zo ja, wanneer is dat wat u betreft nodig? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording bij vraag 1 aangegeven is er een onderzoek gestart. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek en het oordeel van de inspectie over dit onderzoek af.
De berichten ‘Puinhoop bij Arnhems verpleeghuis; inspectie grijpt in’ en ‘All Day moet cliënten van Dunya Zorggroep na twee maanden alweer overdragen aan goede zorgpartij’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Puinhoop bij Arnhems verpleeghuis; inspectie grijpt in» en «All Day moet cliënten van Dunya Zorggroep na twee maanden alweer overdragen aan goede zorgpartij»?1 2
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Op welke wijze is bij het overdragen destijds van cliënten en patiënten van Dunya Zorggroep naar All Day M.O. door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of de zorgverzekeraar proactief bezien dan wel getoetst of daarmee de kwaliteit en continuïteit van zorg aan betrokkenen was gewaarborgd? Is daarbij bijvoorbeeld beoordeeld of een concreet kwaliteitsplan aanwezig was respectievelijk of dat van voldoende niveau was?
Aan Dunya Woonzorg is op 19 augustus 2019 een aanwijzing gegeven om binnen de gestelde termijn van één maand de zorg te verbeteren. Op 20 september 2019 heeft de inspectie Dunya Woonzorg bezocht om te toetsen of aan de aanwijzing was voldaan. De inspectie kwam tot de conclusie dat het niet langer verantwoord was dat Dunya Woonzorg zorg verleende. Voordat de inspectie een nieuwe aanwijzing kon opleggen waarin Dunya Woonzorg werd verplicht de zorg zorgvuldig over te dragen, heeft Dunya Woonzorg zelf, zonder de inspectie en/of de zorgverzekeraar hierover actief te informeren, haar cliënten overgedragen aan organisatie All Day. De inspectie werd voor een voldongen feit geplaatst. Uit inspectieonderzoek naar All Day bleek dat de bestuurder van All Day de zorg van Dunya Woonzorg had overgenomen, terwijl de kwaliteit van zorg nog steeds niet op orde was en zonder een concreet plan om de kwaliteit op orde te krijgen. De IGJ heeft daarom All Day op 13 november 2019 een aanwijzing gegeven om de cliënten binnen twee weken op zorgvuldige wijze over te dragen aan een zorgaanbieder die naar het oordeel van de inspectie goede zorg verleent.
Wat is de standaard werkwijze in gevallen waarin cliënten en patiënten na ingrijpen van de inspectie moeten worden overgedragen aan een andere zorgverlener? Wordt er alvorens dat feitelijk gebeurt getoetst om kwaliteit en continuïteit van zorg, en daarmee de cliënt- en patiëntveiligheid, te waarborgen? Wiens verantwoordelijkheid is dat?
Het opleggen van de maatregel om cliënten over te dragen, is zeer ingrijpend. Deze maatregel wordt alleen opgelegd als de inspectie ernstige risico’s voor de veiligheid en kwaliteit van zorg constateert. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor een zorgvuldige overdracht van cliënten. De IGJ toetst of sprake is van continuïteit en veiligheid van zorg. De zorg dient te worden overgedragen aan een nieuwe zorgaanbieder die volgens de IGJ goede zorg verleent. Het zorgkantoor is vanuit zijn zorgplicht nauw betrokken bij de overdracht van de cliënten. De situatie dat de cliënten in aanloop naar een maatregel worden overgedragen zonder dat de IGJ en/of de zorgverzekeraar worden betrokken is uitzonderlijk.
Mocht een toets als hiervoor bedoeld niet standaard plaatsvinden, wilt u er dan voor zorgdragen dat dat wèl gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat kunt u zeggen over de opstelling en handelwijze van Dunya Zorggroep (die al meerdere keren met de IGJ in aanraking c.q. aanvaring kwam) in dezen?
De kwaliteit en veiligheid van zorg dient voor een zorgaanbieder voorop te staan. Gelet op de aanwijzing die de inspectie aan All Day heeft gegeven, is door Dunya Woonzorg niet gezorgd voor een overdracht naar een goede zorgaanbieder. Deze handelwijze vind ik onaanvaardbaar.
Hoe wordt gewaarborgd dat Dunya Zorggroep c.q. haar (voormalige) bestuurder, met zoals aangegeven een geschiedenis van aanvaringen met IGJ en zorgverzekeraar waarbij de veiligheid van cliënten en patiënten meermaals in gevaar is geweest, in de toekomst niet opnieuw in de zorg activiteiten ontplooit? Biedt de huidige regelgeving in dit opzicht voldoende mogelijkheden? Als dat niet het geval is, bent u dan tot extra regelgeving bereid?
Ik vind dat cliënten moeten kunnen rekenen op goede kwaliteit van zorg. De huidige Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) waarborgt de kwaliteit van zorg momenteel onvoldoende.
Het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), dat door uw Kamer is aangemeld voor plenaire behandeling, introduceert een meldplicht en een vergunningplicht. Met de meldplicht komen alle nieuwe zorgaanbieders voor de aanvang van de zorgverlening in beeld bij de IGJ. Dit stelt de inspectie in staat om waar nodig eerder maatregelen te nemen als in de praktijk blijkt dat een nieuwe zorgaanbieder niet aan de voorwaarden voor goede zorg voldoet. Daarbij zijn aan de Wtza-vergunning meer weigerings- en intrekkingsgronden verbonden dan aan de huidige WTZi-toelating, zoals kwaliteitseisen uit de Wkkgz. Daarbij verwacht ik dat zorgverzekeraars en zorgkantoren bij de contractering van zorg kritisch zullen zijn.
In mijn brief van 25 november jl. heb ik u geïnformeerd over de hoofdlijnen en planning van het nog op te stellen wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders dat tot doel heeft de IGJ en NZa extra handvatten te geven om zorgaanbieders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige bedrijfsvoering. Gezien de complexiteit en impact van deze maatregelen is gekozen voor een apart wetstraject dat voortbouwt op de Wtza. Een onderdeel van dit wetsvoorstel is de uitbreiding en inrichting van de Wtza-vergunning om aanbieders die de verkeerde intenties hebben of eerder de fout in zijn gegaan beter te kunnen weren, door aanvullende weigering- en intrekkingsgronden. Daarbij wordt onder andere gedacht aan het weigeren of intrekken van de vergunning vanwege kortgezegd eerdere gedragingen ten aanzien van kwaliteit of integriteit van bepaalde bij de zorgaanbieder betrokken personen.
Wat betekent het feit dat Dunya Zorggroep naar eigen zeggen op eigen verzoek failliet wordt verklaard voor eventuele vorderingen op Dunya Zorggroep of bijvoorbeeld door Dunya Zorggroep nog niet voldane eventuele dwangsommen? Bent u van mening dat maximaal ingezet moet worden op het voorkómen van het via een zelfgekozen faillissement benadelen van zorgverzekeraars dan wel premiebetalers en/of de overheid? Welke mogelijkheden heeft u daartoe?
Ik heb vernomen dat Dunya Woonzorg op 27 november jl. door de rechtbank failliet is verklaard. Het is nu aan de curator om de schuldeisers, waaronder de zorgverzekeraars, zo veel als mogelijk te vergoeden uit de failliete boedel. Het is daarnaast de taak van de curator om onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Als blijkt dat het handelen van de bestuurder(s) heeft bijgedragen aan het faillissement, kan de curator besluiten de bestuurder(s) persoonlijk aansprakelijk stellen voor het faillissementstekort.
Ook wanneer een zorgaanbieder ervoor kiest om zelf faillissement aan te vragen is het altijd aan de rechter om te beoordelen of een faillissementsaanvraag wordt ingewilligd. Een aanvrager moet kunnen aantonen dat structureel niet meer aan betalingsverplichtingen kan worden voldaan. In het geval van Dunya Woonzorg heeft de rechter besloten om het faillissement uit te spreken.
Het handhaven van de stakingsacties door sociaal advocaten in januari 2020 |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Piketacties niet van de baan: «Hoezo is iedereen ineens zo tevreden»»?1
Ja.
Kunt u zo snel mogelijk na het sluiten van de deadline op 1 december 2019 aangeven hoeveel sociaal advocaten zich alsnog hebben aangemeld voor de piketdienst, na het sluiten van de oorspronkelijke deadline?
Uit informatie van de raad voor rechtsbijstand blijkt dat inmiddels ongeveer 1850 advocaten één of meer dagen beschikbaar zijn voor piketdiensten in de eerste twee weken van januari. Dit aantal is voldoende om veruit de meeste piketdiensten op de normale wijze uit te voeren. Zie daarover ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u zo snel mogelijk na het sluiten van de deadline op 1 december 2019 aangeven hoeveel sociaal advocaten hun staking in januari 2020 handhaven?
De raad voor rechtsbijstand registreert niet hoeveel advocaten staken. Voor het maken van de piketroosters vraagt de raad voor rechtsbijstand advocaten aan te geven of ze beschikbaar zijn of niet. Naar eventuele redenen van niet-beschikbaarheid wordt niet gevraagd.
Kunt u in kaart brengen wat de gevolgen zijn van de gehandhaafde staking door sociaal advocaten en zo snel mogelijk na het sluiten van de deadline op 1 december 2019 de Kamer daarover informeren?
Nadat de NOvA en de specialisatieverenigingen hadden aangegeven dat wat hen betreft de aangekondigde piketacties en verhinderacties van de baan waren hebben veel advocaten zich alsnog aangemeld voor het vervullen van piketdiensten in de eerste twee weken van januari. Op een paar uitzonderingen na kan de raad voor rechtsbijstand de piketroosters op de normale manier vullen. Voor het enkele (zeer lokale) uitzonderingsgeval treft de raad voor rechtsbijstand maatregelen, zodat rechtsbijstand ook op die plekken verzekerd is. De raad houdt mij hierover geïnformeerd.
Kunt u bevestigen dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in Marokko niet welkom is om met de ambtsbekleder die daar over gaat te praten over de terugkeer van uitgeprocedeerde Marokkanen?1
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft tijdens de tweede termijn van de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid op 21 november reeds gemeld dat zij niet door Marokko is geweigerd. Ook is gemeld dat de Staatssecretaris zo snel als mogelijk naar Marokko afreist als er zicht is op een afspraak.
Kunt u aangeven welke reden de Marokkaanse autoriteiten hebben gegeven voor het weigeren van een gesprek met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid? Zo nee, waarom is hier geen navraag over gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Welke inspanningen onderneemt u om te zorgen dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid alsnog op korte termijn in gesprek kan met de Marokkaanse ambtsbekleder die het betreft over de terugname van uitgeprocedeerde Marokkaanse staatburgers?
Er is direct na de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid telefonisch contact geweest tussen de Staatssecretaris en de Marokkaanse ambassadeur. Zoals bekend heeft de afspraak tussen de Staatssecretaris en de Marokkaanse ambassadeur van 5 december jl. niet kunnen plaatsvinden.
Marokko en Nederland delen de wens om in gesprek te blijven over de hele breedte van de relatie, migratie en terugkeersamenwerking zijn daarvan een belangrijk onderdeel. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft kortgeleden nog met zijn Marokkaanse ambtgenoot over de brede relatie gesproken en afgesproken daarover in gesprek te blijven. Dat traject wordt vervolgd.
Daarnaast wordt gewerkt aan het plannen van een afspraak voor een bezoek van de staatsecretaris aan haar Marokkaanse counterpart.
Ondertussen worden de contacten over de terugname door de Marokkaanse autoriteiten van Marokkaanse onderdanen die geen rechtmatig verblijf hebben, die geregeld op verschillende niveaus tussen Nederland en Marokko plaatshebben, voortgezet.
De artikelen 'Duitse spaarder betaalt al negatieve rente' en 'Deutsche Bank gaat negatieve rente doorrekenen' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de artikelen «Duitse spaarder betaalt al negatieve rente»1 en «Deutsche Bank gaat negatieve rente doorberekenen»?2
Ja.
Bent u ook van plan een dergelijke enquête te laten uitvoeren door De Nederlandsche Bank (DNB) voor de Nederlandse banken, zoals de enquête van de Bundesbank waaruit deze gegevens komen?
De Bundesbank maakt gebruik van de zogeheten «MFI-rentestatistieken».3 Uit deze statistieken volgt maandelijks het gewogen gemiddelde rentepercentage voor girale deposito’s van niet-financiële bedrijven en huishoudens. Op basis hiervan doet de Bundesbank uitspraken over de relatieve spreiding van negatieve rente op deposito's van niet-financiële bedrijven en huishoudens.4 Deze statistieken worden ook ingezameld door DNB en zijn ook terug te vinden op de website van de Europese Centrale Bank (ECB).5
Hoe staat het met de gesprekken met de Nederlandse banken over een eventuele invoering van een negatieve rente voor spaarders door Nederlandse banken?
Banken gaan over hun eigen prijsbeleid en over hun eigen verklaringen daarover. Bij het algemeen overleg effecten van het ECB-beleid op 24 september 2019 heb ik uw Kamer toegezegd om in gesprek te gaan met banken. Parallel aan deze beantwoording heb ik u een brief gestuurd waarin ik voldoe aan deze toezegging. In die brief ga ik in op de indrukken die ik uit de gesprekken en uit de publieke uitingen van de bestuursvoorzitters van banken heb gekregen.
Maken de statements van ABN AMRO en Rabobank, dat spaarders geen rente hoeven te betalen over hun spaargeld, en van Rabobank, dat expliciet aangeeft geen garantie te kunnen geven voor de toekomst, deel uit van uw gesprekken of zijn ze daar een tussenresultaat van?3
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat in Duitsland de nood veel hoger is dan in Nederland om een negatieve rente door te berekenen aan spaarders, omdat de banken er daar in doorsnee veel slechter voorstaan?
Op basis van de MFI-rentestatistieken uit het antwoord op vraag 2 valt niet te stellen dat in Duitsland de nood om een negatieve rente door te rekenen aan spaarders veel hoger is dan in Nederland (zie ook cijfers in figuur 1).
Een stresstest beoordeelt de financiële weerbaarheid van een bank door het simuleren van financiële schokken. De EU-brede stresstest vond voor het laatst plaats in 2018 en besloeg 48 banken.7 Op basis van de resultaten van de 2018 stresstest kan niet gesteld worden dat Nederlandse banken «er in doorsnee beter voorstaan dan Duitse banken».
Figuur 1: Gewogen gemiddelde rentepercentages girale deposito’s
Bron: ECB
In 2020 voert EBA de volgende EU-brede stresstest uit. Deze start in januari en de resultaten zullen bekend worden in juli. Wanneer uit een stresstest blijkt dat een bank onvoldoende kapitaal heeft, dan zal de bank extra kapitaal moeten aantrekken om weer te voldoen aan de kapitaaleisen. Duitse banken moeten net als Nederlandse banken voldoen aan de minimumkapitaaleisen. Dit zorgt ervoor dat banken een buffer hebben om slechtere tijden te doorstaan. Banken moeten te allen tijde aan de prudentiële eisen voldoen. Het is aan de toezichthouders om die eisen vast te stellen en daarop toe te zien.
Is dat, i.e. dat Nederlandse banken er in doorsnee beter voorstaan dan Duitse banken, ook het beeld uit de stresstest voor banken zoals de Europese Centrale Bank (ECB) deze uitvoert? Zo nee, kunt u uitleggen hoe dat komt?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de brandbrief van de Consumentenbond met het verzoek om in Nederland een verbod op negatieve rente in te voeren?4
In de eerdergenoemde brief die ik de Kamer parallel stuur, ga ik uitgebreid in op mijn overwegingen bij een negatieve spaarrente en een mogelijk verbod daarop.
Wat is uw opvatting over de theorie van Jean Pierre Mustier, president van de European Banking Federation, dat het doorrekenen van negatieve rente ertoe leidt dat vermogende klanten meer risico gaan nemen, waardoor het beleid van de ECB maximaal gaat doorwerken in de economie?
In een recent artikel stelde de president van de Europese Bankenfederatie dat wanneer banken negatieve rentes doorrekenen aan bedrijven en vermogende klanten, het beleid van de ECB maximaal doorwerkt in de economie.9 Het is aan de ECB om te beslissen welke beleidsmaatregelen ze neemt om haar mandaat van prijsstabiliteit te bewerkstelligen, en daarbij de doorwerking van de maatregelen naar de bredere economie en daarmee de inflatiedynamiek in de eurozone in ogenschouw te nemen. Tegelijk stelde de president van de Europese Bankenfederatie ook dat hij vindt dat banken voorzichtig moeten omgaan met particuliere klanten die tot en met € 100.000 op hun spaarrekening hebben staan.
Klopt het dat de Duitse bankensector de laatste jaren miljarden euro’s naar de ECB heeft gebracht, maar dat de bereidheid om dat te doen afneemt? Zo ja, klopt het dat ook bij de Nederlandse banken de bereidheid daartoe afneemt?
Banken dienen voldoende liquide middelen aan te houden om liquiditeitsuitstromen het hoofd te kunnen bieden. Een veilige manier voor banken om liquide middelen aan te houden, is gelden stallen bij de centrale bank middels zogeheten centralebankreserves. Het Eurosysteem heeft in de afgelopen jaren voor ca. EUR 2.500 miljard aan reserves in omloop gebracht. Circa EUR 2.000 miljard hiervan is terecht gekomen bij commerciële banken. Voor de financiële crisis bedroegen de reserves die commerciële banken aanhielden bij de centrale bank ca. EUR 200 miljard. De reserves kennen momenteel een lage vergoeding.
De hoeveelheid reserves van de Duitse en Nederlandse bankensector is iets gedaald dit jaar, maar vergeleken met andere lidstaten in de Eurozone houden banken in Duitsland en Nederland nog steeds relatief veel gelden aan in reserves. In Duitsland is de totale hoeveelheid gestalde gelden gedaald van ca. EUR 700 miljard begin mei van dit jaar naar EUR 620 miljard begin september. Voor Nederland is er sprake van een kleine stijging sinds mei dit jaar van ca. EUR 186 miljard naar EUR 190 miljard.
Een lagere rente bij de ECB over de depositofaciliteit maakt andere investeringen relatief aantrekkelijker. Banken maken continu een afweging tussen het aanhouden van liquide middelen enerzijds en rendement anderzijds. Het Eurosysteem monitort nauwgezet of banken voldoende liquide middelen aanhouden zodat banken niet in liquiditeitsproblemen terechtkomen.
Klopt het dat banken in België, Frankrijk, Italië en Griekenland niet rekenen met een negatieve rente, noch voor kleine spaarders, noch voor grote spaarders?
Banken gaan zelf over hun prijsstelling. Hoe zij deze invullen moet wel passen binnen hun productvoorwaarden en voldoen aan toepasselijke wet- en regelgeving. Het gewogen gemiddelde rentepercentage voor girale deposito’s van huishouders is volgens de MFI-rentestatistieken in geen van de in vraag 10 en 11 genoemde Eurozonelanden negatief. Tussen landen zijn – net als tussen banken – renteverschillen mogelijk, ook binnen een monetaire unie.
Kunt u uitleggen waarom spaarders in Denemarken en Duitsland wel te maken hebben met een negatieve rente en spaarders in België, Frankrijk, Italië en Griekenland niet, aangezien er toch één monetaire unie en één munt is?
Zie antwoord vraag 10.