Het artikel ‘Wilde theorieën’ over hoe sporen van amfetamine bij 23 mestfabrieken terechtkwamen’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wilde theorieën» over hoe sporen van amfetamine bij 23 mestfabrieken terechtkwamen»?1
Ja.
Hoe zeker bent u ervan dat er daadwerkelijk sprake is van de aanwezigheid van amfetamine?
Ik ben dit nagegaan bij de omgevingsdiensten. In opdracht van de omgevingsdiensten zijn bij 33 Noordelijke covergisters monsters genomen van het digestaat. Voor het analyseren van de monsters is de Wageningen Food Safety Research (WFSR) ingeschakeld. De amfetamine is na bemonstering van het digestaat van 23 covergisters aangetoond door middel van een gevalideerde analysemethode door WFSR.
Bent u bekend met de mogelijkheid dat in de mestvergister zelf een scheikundig proces plaatsvindt waardoor amfetaminetesten positief uitvallen zónder dat daadwerkelijk amfetamine aan mest is toegevoegd?
Ik ben niet bekend met deze mogelijkheid. Mij is wel bekend dat de betrokken ondernemers en diverse sectorpartijen deze hypothese als mogelijke oorzaak voor de gevonden amfetamine in het digestaat zien. Concrete aanwijzingen of onderzoeken hebben dit tot op heden niet aangetoond.
Indien u bekend bent met de in vraag 3 geopperde mogelijkheid, bent u bereid om hierover zo spoedig mogelijk duidelijkheid te geven zodat de desbetreffende mestvergisters weer kunnen opstarten en hier ook de onderzoeksinstructies van omgevingsdiensten op aan te passen?
De onderzoeken naar de oorzaken van de amfetamine in het digestaat lopen nog. Deze worden uitgevoerd in opdracht van de omgevingsdiensten en de bevoegde gezagen (gemeenten en provincies). Ik laat mij regelmatig informeren over de voortgang van de onderzoeken. Zodra de oorzaak bekend is, kunnen maatregelen worden getroffen om de aanwezigheid van amfetamine in de toekomst te voorkomen. Ik vind het om die reden van belang dat het onderzoek naar de herkomst zo spoedig mogelijk afgerond wordt.
Hoeveel mestvergisters zijn momenteel op non-actief gesteld, wat gebeurt er met de mest die zich momenteel in de vergisters bevindt en hoeveel mest kan hierdoor momenteel niet verwerkt worden?
Van de omgevingsdiensten heb ik te horen gekregen dat bij 23 covergisters amfetamine in het digestaat is aangetroffen. Het digestaat in de vergisters is door de toevoeging niet langer te gebruiken als meststof en is daarmee een afvalstof en moet als zodanig worden opgeslagen, afgevoerd en verwerkt. Hierbij geldt dat de Opiumwet van toepassing is vanwege de aangetroffen amfetamine. Amfetamine is een stof die genoemd is op Lijst I van de Opiumwet. Een dergelijke stof mag op basis van de Opiumwet onder meer niet verhandeld worden. De Opiumwet kent hierbij geen ondergrens, dus ook het verhandelen van stoffen met een lage concentratie aan amfetamine is verboden.
De omgevingsdiensten zijn het aanspreekpunt voor ondernemers. Zij kunnen daar terecht met vragen over afvoer, opslag en verwerking. Het is onbekend hoeveel mest nu niet verwerkt kan worden. De hoeveelheid mest die niet naar een covergister kan worden afgezet verschilt per getroffen bedrijf. Sommige bedrijven hebben voldoende opslag, waardoor de covergisters de afgelopen perioden nog in bedrijf zijn geweest. Bedrijven met een beperkte opslag hebben naar ik heb vernomen de aanvoer van dierlijke mest moeten minimaliseren of zelfs volledig stop moeten zetten.
Deelt u de mening dat het, juist nu sprake is van een mestoverschot door de derogatieafbouw, cruciaal is dat boeren hun mest kunnen afvoeren?
Het is te allen tijde belangrijk dat bedrijven met een mestoverschot op een verantwoorde manier hun mest kunnen afvoeren. Ik betreur het dan ook dat in covergisters amfetamine is aangetroffen waardoor de mogelijke afzet van mest aan de covergisters beperkt wordt. Het is daarom zaak om zo spoedig mogelijk de oorzaak te achterhalen, zodat maatregelen getroffen kunnen worden om de aanwezigheid van amfetamine te voorkomen.
Is er in Nederland voldoende verwerkingscapaciteit beschikbaar om de op non-actief gestelde mestvergisters op te kunnen vangen?
Afzet van dierlijke mest naar een covergister is niet de enige manier om mest af te voeren. Het is dus ook niet zo dat als de dierlijke mest niet kan worden afgezet naar een covergister, dit per definitie door een andere verwerker moet worden verwerkt. Export, afvoer naar opslag bij een andere landbouwer of intermediair of een andere manier van verwerken zijn opties om dierlijke mest op een waardevolle manier af te zetten. Ik heb geen signalen dat deze opties op dit moment ontoereikend zijn.
Wat is het effect van de op non-actief gestelde mestvergisters op de mestmarkt en kunt u een beschrijving geven van de ontwikkelingen op de mestmarkt door de derogatieafbouw?
De afbouw van de derogatie heeft een significant effect op de mestmarkt. Dit maakt dat de stikstof gebruiksruimte voor dierlijke mest afneemt en de druk op de mestmarkt toeneemt. Tot aan het voorjaar, waarbij de exacte periode afhangt van de mestsoort en grondsoort, mag er echter geen mest worden uitgereden in Nederland. Ook indien mest vergist wordt, moet het digestaat worden opgeslagen om in het voorjaar op het land uit te kunnen rijden. Op dit moment is het voor de vergisters die het betreft niet mogelijk om mest te exporteren. Voor de vergisters die normaal gezien de mest niet opslaan maar exporteren is er nu een probleem. Het is niet goed te zeggen in hoeverre dit een effect heeft of zal hebben op de mestmarkt.
Wanneer en hoe gaat u de motie van het lid Van Campen c.s. (Kamerstuknummer 33 037, nr. 468) uitvoeren die het kabinet verzoekt om zo spoedig mogelijk een maatschappelijke kosten-batenanalyses uit te voeren naar het verlies van derogatie en hierbij in ieder geval de economische en ecologische effecten in kaart te brengen?
De ecologische effecten van de afbouw van de derogatie, welke zijn onderzocht door Wageningen Environmental Research, zijn op 14 juli 2023 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2022/2023, 33 037, nr. 501). Zoals in de brief van 14 juli 2023 is aangegeven, worden de effecten van de derogatie in beeld gebracht binnen het project «Uitwerking bedrijfstypen duurzame landbouw», waarin door Wageningen UR onder andere de economische effecten van de derogatiebeschikking worden berekend. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek kort na het Kerstreces met de Kamer te kunnen delen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het nieuws dat Friesland kampt met vervoersarmoede door verschraald openbaar vervoer |
|
Jimmy Dijk |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen bus? Dan ook geen gelijke kansen»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Wat doet u om vervoersarmoede als gevolg van uitgekleed openbaar vervoer te bestrijden?
Vervoersarmoede wordt vaak niet alleen veroorzaakt door minder openbaar vervoer, maar door een samenspel van diverse factoren zoals persoonlijke factoren. Denk onder andere aan inkomen, wel/niet kunnen fietsen of autorijden, het hebben van een baan en gezondheid. Ook factoren uit het ruimtelijke systeem en het vervoersysteem zijn hier deels een oorzaak van.
Deze veelzijdige problematiek vraagt om gezamenlijke oplossingen door vele partijen. Om deze partijen bij elkaar te brengen heb ik twee keer een conferentie «Bereikbaarheid voor iedereen» georganiseerd. Deze vonden plaats op 6 maart en 13 november jl. Hier hebben de deelnemers vanuit overheden, vervoerders, maatschappelijke organisaties én ervaringsdeskundigen kennis met elkaar gedeeld en verdiept en elkaar geïnspireerd met goede voorbeelden.
Dit congres heb ik mede georganiseerd in het licht van de Mobiliteitsvisie 2050, waarin een belangrijk accent wordt gelegd op het basisrecht op de bereikbaarheid van vitaal-economische functies.
Een van de oplossingen om vervoersarmoede te verminderen kan mogelijk gevonden worden in innovatief publiek vervoer. Publiek vervoer betekent één systeem voor zowel de WMO als reguliere reiziger waarbij de provincie en alle Zeeuwse gemeenten samenwerken.
Bij publiek vervoer is er een basis van snelle OV-lijnen, zoals NS, Bus Rapid Transit (BRT) en Hoogwaardig OV (HOV) die volgens een dienstregeling rijden. De overige gebieden worden bediend met vraaggestuurd vervoer bestaande uit busjes, deelmobiliteit en carpoolinitiatieven. Dit zorgt voor een fijnmazig vervoersysteem dat tot dicht bij huis komt.
Zeeland gaat als eerste met dit nieuwe publieke vervoersysteem van start. Dit is met uw Kamer gedeeld in de MIRT-brief van 13 november jl.2
Verder maken we maken gebruik van het instrument Regiodeals om met diverse regio’s vervoersongelijkheid aan te pakken. Dit gebeurt door middel van bijvoorbeeld kennisuitwisseling, fietsstimulering, pilots met deelmobiliteit, smart mobility-oplossingen en hubs.
Daarnaast heeft uw Kamer met de moties Slootweg/Kuiken3, Bikker4, Grinwis5 en Krul6 ervoor gezorgd dat het regionaal openbaar vervoer structureel ondersteuning krijgt om het ov te versterken. Over de uitwerking van deze moties bent u 17 november jl. geïnformeerd.7
Vindt u ook, net als negen op de tien Nederlanders, dat buslijnen die minder intensief worden gebruikt niet geschrapt mogen worden?2
Ik ben van mening dat de overheid verantwoordelijk is om voor een passend vervoersaanbod te zorgen binnen de daarvoor beschikbare financiële middelen. Met de decentrale concessieverleners ben ik daarom op zoek naar passende vervoersopties middels innovatief publiek vervoer die ervoor zorgen dat de bereikbaarheid voor iedereen gewaarborgd kan worden, ook in gebieden waar de vervoersvraag laag is en een klassieke buslijn niet de meest efficiënte optie is.
Deelt u de mening dat er een landelijk aanvalsplan voor het OV moet komen om het verlies van 1500 bushaltes te compenseren en het voortbestaan van bedreigde buslijnen te verzekeren?3
Uw kamer heeft het afgelopen jaar de moties Slootweg/Kuiken10, Bikker11, Grinwis12 en Krul13 aangenomen ter ondersteuning van het regionaal openbaar vervoer. Daardoor komt er vanaf 2024 structureel € 300 mln. extra beschikbaar voor het regionaal ov. In mijn brief van 17 november heb ik aangegeven hoe ik samen met de sector werk aan de uitwerking daarvan. Dankzij deze impuls wordt de ov-sector in staat gesteld om het aanbod van het busvervoer de komende jaren te versterken. Daarbij dienen de decentrale concessieverleners ook rekening te houden met de gewijzigde vervoersvraag en de daarbij passende mobiliteitsopties. In het BO NOVB van 29 november jl. heb ik met de sector afgesproken om in het BO NOVB van februari 2024 te bespreken welke ambitie, inzet en monitoring wenselijk is nu er structureel extra middelen voor het regionaal ov beschikbaar zijn.
Zo ja, welke voorstellen kunt u hiervoor doen?
In mijn brief van 17 november heb ik aangegeven hoe ik samen met de sector werk aan uitwerking van de door u aangenomen moties Slootweg/Kuiken, Bikker, Grinwis en Krul.
Hoe kijkt u naar het idee om wettelijke bereikbaarheidsnormen in te stellen, waarmee een maximale afstand tot de eerstvolgende OV-halte voor alle bewoners van Nederland wordt gegarandeerd?
In het kader van de Mobiliteitsvisie werk ik aan de totstandkoming van bereikbaarheidsdoelen. Hierover ontvangt uw Kamer nog voor de begrotingsbehandeling van IenW een brief.
In de uitwerking van de bereikbaarheidsdoelen wordt onderzocht of het stellen van afstandsnormen een manier is om bereikbaarheidsdoelen vorm te geven. Ook wordt er gekeken of doelen (eventueel in de vorm van normen) op nationaal niveau voor alle regio’s/alle bewoners van Nederland moeten worden vastgesteld of dat per regio/gebied wordt gehecht aan andersoortige bereikbaarheidsdoelen.
Uw Kamer heeft een motie aangenomen waarin u de regering verzoekt bindende maximumnormen op te stellen voor de afstand van woonlocaties tot ov-haltes en deze normen op te leggen aan vervoersbedrijven.14 Deze motie loopt vooruit op de uitwerking van bereikbaarheidsdoelen. De uitvoering van de motie betrek ik graag bij de uitwerking van de bereikbaarheidsdoelen.
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitwerking van de toekomstige (bus)dienstregeling voor de provincie Friesland?
De ov-sector is momenteel bezig met het aanpassen van de vervoersplannen op de veranderde situatie ten gevolge van de moties Slootweg/Kuiken15, Bikker16, Grinwis17 en Krul18. Daarnaast zal vanaf eind 2024 het busvervoer overgaan naar een ander vervoersbedrijf. De provincie Fryslân werkt nu uit wat dit betekent voor hun vervoersplan en dienstregeling. Zij zullen hun nieuwe vervoersplan en dienstregeling daarna bekend maken.
Bent u bereid om bewoners en reizigers meer te betrekken bij besluiten over hun openbaar vervoer, bijvoorbeeld door hen instemmingsrecht te geven bij veranderingen in de dienstregeling?
De Wet Personenvervoer 2000 schrijft in artikel 31 de wijze voor hoe reizigersorganisaties worden betrokken bij de totstandkoming van veranderingen in de dienstregeling, tarieven en overige zaken in de concessie. Hiermee wordt de inspraak van bewoners en reizigers geborgd. In het Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (LOCOV) overleggen zes consumentenorganisaties zoals Vereniging Rover, Fietsersbond, ouderenbonden, enz. elke twee maanden met NS, ProRail en het Ministerie van IenW. Het LOCOV heeft wettelijk adviesrecht.
Daarnaast is de inrichting van het regionaal openbaar vervoer een verantwoordelijkheid van de provincies en vervoersregio’s en is het aan hen om inspraak boven op de eisen uit de Wet Personenvervoer 2000 vorm te geven. In de regionale vervoersconcessies is de betrokkenheid van de consumentenorganisaties geregeld via de ROCOV’s, de Reizigers Overleggen Consumentenbelangen Openbaar Vervoer. Hierin adviseren de consumentenorganisaties over het openbaar vervoer in de betreffende provincie of vervoersregio.
Is de 300 miljoen euro die de Tweede Kamer recent reserveerde voldoende om de voortdurende tariefstijgingen in het regionale openbaar vervoer te stoppen? Zo nee, hoeveel is er dan wel nodig?
De middelen die uw Kamer heeft aangeboden middels de moties Slootweg/Kuiken19, Bikker20, Grinwis21 en Krul22 bieden een goede ondersteuning aan de ov-sector voor de komende jaren. De tariefstijging van 11,7% die was voorgenomen voor 2024 is daarmee niet meer nodig. De tarieven worden vanaf 2025 weer op de gebruikelijke manier geïndexeerd. Toekomstige tariefstijgingen worden met deze € 300 mln. niet gecompenseerd.
Welke extra mogelijkheden ziet u om meer reizigers naar het OV te trekken door de prijzen van OV-tickets te verlagen of (deels) gratis te maken?
Met de middelen van de motie Bikker is het mogelijk om de tarieven van het regionaal ov in 2024 niet te laten toenemen. Daarnaast zijn er ook verschillende gemeenten en provincies die het ov voor specifieke doelgroepen (minima, kinderen, ouderen) gratis of goedkoper maken. Ik heb u daarover recent geïnformeerd.23 In hoeverre er ook landelijke initiatieven voor gratis of goedkoop ov wenselijk zijn, is gezien de budgettaire consequenties aan het volgende kabinet.
Wat kunt u doen tegen marktpartijen in het regionale openbaar vervoer die niet waarmaken wat ze beloven?
De provincies en vervoerregio’s hebben concessierelaties met vervoerders op basis waarvan trein- en busvervoer geleverd worden. Het aanbod aan vervoersdiensten en de tarieven worden vastgelegd in de concessies. Het is aan deze concessieverleners om te handhaven als vervoerders beloften niet nakomen. Concessieverleners kunnen boetebepalingen opnemen in hun concessies, en vervoerders beboeten als ze de concessievereisten niet naleven. Ik volg – vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke voor het openbaar vervoer – de ontwikkelingen in het regionale vervoer.
Welke mogelijkheden hebben provincies om eigen vervoersbedrijven op te richten?
Momenteel is het voor provincies wettelijk niet mogelijk om concessies onderhands te gunnen aan eigen vervoersbedrijven. Ik informeer uw Kamer binnenkort geïnformeerd over het toepasselijke (Europeesrechtelijke) wettelijke kader en de wijzigingen die nodig zouden zijn indien de Kamer dit mogelijk wenst te maken.
Hoe beschermt u het regionale openbaar vervoer tegen overnames door private partijen, nu regeringen in Duitsland en Italië hebben besloten om Nederlandse dochters van hun staatsbedrijven af te stoten?
De vraag verwijst naar de verkoop van Arriva door Deutsche Bahn. Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de vragen van de leden Dijk en Beckerman (beiden SP) en lid De Hoop (PvdA) verstuurd op 15 november jl.24, verwacht ik dat de overname van Arriva geen gevolgen zal hebben voor de openbaarvervoerdiensten die Arriva momenteel uitvoert in Nederland. Dit vanwege de hiervoor beschreven concessierelatie tussen concessieverlenende overheden en vervoerders. De inhoud van de concessies en de afspraken over het te bieden vervoer wijzigen met de overname niet. Daarom zie ik geen aanleiding om maatregelen te nemen. Met het oog op het belang van een stabiel en betrouwbaar openbaar vervoer blijf ik de overname van Arriva nauwgezet volgen.
De vraag verwijst ook naar de eventuele (gedeeltelijke) privatisering van de Italiaanse spoorwegen (Ferrovie dello Stato / FS), waar de media over berichtten. Officiële berichtgeving over het afstoten van Qbuzz is bij mij niet bekend. Als andere vervoerders door staatsbedrijven worden verkocht, zal ik mij daarover nader laten informeren en in gesprek treden met de betrokken concessieverlenende overheden om te bepalen of dit aanleiding geeft tot zorgen.
De problemen bij de commerciële ggz-instelling Mindler in Zweden |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht over de problemen bij de commerciële ggz-instelling Mindler in Zweden?1
Het bericht gaat in op de lengte van consulten, werkdruk en de financiële compensatie die de zorgaanbieder Mindler ontvangt binnen de context van het Zweedse zorgstelsel. Mijn verantwoordelijkheid gaat over geestelijke gezondheidszorg in de context van het Nederlandse zorgstelsel. Hieronder zal ik de vragen beantwoorden die u hierover heeft gesteld.
Hoeveel patiënten heeft Mindler in Nederland?
In het jaar 2022 stonden 3.601 unieke patiënten ingeschreven bij Mindler in Nederland, aan 3.566 patiënten is in dit jaar zorg verleend.2
Hoeveel omzet en winst behaalde Mindler de afgelopen jaren in Nederland?
Hieronder staan in een tabel de netto-omzet en het resultaat van Mindler in Nederland weergegeven in de jaren 2021 en 2022.3
Jaartal
Netto-omzet in euro’s
Resultaat na belastingen in euro’s
2021
1.180.597
– 2.946.478
2022
2.785.368
– 3.470.109
In hoeverre werkt Mindler ook in Nederland met consulten van tien minuten?
Voor de beantwoording van uw vraag is informatie ingewonnen bij Mindler in Nederland. Mindler geeft hierbij aan consulten van 45 en 30 minuten te hanteren, waarbij de keuze voor de lengte van het consult aan de psycholoog is. Daarnaast geeft Mindler aan te werken met adviesgesprekken en evaluatiegesprekken door een GZ-psycholoog van minimaal 15 minuten. In incidentele gevallen, bijvoorbeeld bij een cliënt in crisis, kan een 10 minuten consult worden geregistreerd. Mindler geeft hierbij aan dat hun werkwijze is ingericht conform het Landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ.4
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is als er vanuit financiële overwegingen wordt gewerkt met zeer korte consulten?
Ik ben ermee eens dat het onwenselijk is als er enkel vanuit financiële overwegingen wordt gewerkt met zeer korte consulten. Een behandeling moet passen bij de klachten van een patiënt en voldoen aan de wet- en regelgeving en eisen met betrekking tot kwaliteit. Deze eisen zijn vastgelegd in de Wkkgz, waaraan iedere zorgaanbieder in Nederland dient te voldoen. Het is aan de zorgverlener om een inschatting te maken van de passende lengte van een consult, binnen de kaders van het ZPM.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is als commerciële bedrijven winst maken in de ggz? Zo ja, bent u bereid om winstuitkering in de ggz te verbieden? Zo nee, wat is volgens u precies het voordeel van het uitkeren van geld aan op winst beluste investeerders, dat eigenlijk bedoeld is om mensen met mentale problemen te helpen?
Het zorgbeleid is er op gericht dat de zorg betaalbaar is, van goede kwaliteit en toegankelijk voor iedereen die haar nodig heeft. Om hiervoor te zorgen moet onder andere worden voldaan aan de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wkkgz, de bepalingen rond het winstuitkeringsverbod in de Wtzi (dat ook geldt voor de intramurale ggz) en de bepalingen over bestuursstructuur zoals vastgelegd in de Wtza. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Nederlands Zorgautoriteit zien daarop toe.
Naar aanleiding van een door uw Kamer aangenomen motie van de leden Van den Berg en Dijk5 wordt onderzoek gedaan naar de omvang van private equity in diverse zorgsectoren en de invloed van private equity op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg. Dit onderzoek ziet ook op de ggz. Naar verwachting zullen de resultaten van het private equity onderzoek einde van het eerste kwartaal 2024 beschikbaar komen. Ik vind het van belang om eerst beter zicht te krijgen op de rol en het effect van private equity in de zorg om te bepalen of, en zo welke, nadere maatregelen gewenst zijn. Daarbij zal ik ook de mogelijkheid van een breder verbod op winstoogmerk betrekken.
Bent u het daarnaast ermee eens dat private equity financiering binnen de ggz onwenselijk is? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit aan te pakken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 ben ik van mening dat het belangrijk is om eerst beter zicht te krijgen op de rol en het effect van private equity in de zorg, om daarna te kunnen bepalen of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
De levering van JSF-onderdelen aan Israël |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Nederland blijft Israël F35-onderdelen leveren ondanks waarschuwing schending oorlogsrecht»?1
Er is na het uitbreken van de oorlog in Gaza geen besluit genomen om onderdelen aan Israël te leveren. Er is besloten om niet in te grijpen op een bestaande regeling die in het kader van Nederlandse deelname aan het F-35-programma is ingeroepen. Middels deze regeling worden onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht doorgeleverd naar gebruikers van de F-35, waaronder Israël.
Omdat er vanuit het European Regional Warehouse veel exporttransacties plaatsvinden is het exportcontroleproces gestroomlijnd. In 2016 is daarom de ministeriële Regeling Algemene vergunning NL009 ingesteld. Deze algemene vergunning regelt dat bedrijven, na eenmalige registratie, F-35-goederen kunnen doorleveren.
Uw Kamer wordt middels het jaarrapport exportcontrole strategische goederen geïnformeerd over de transacties onder de algemene vergunning NL009. Daarbij wordt ook aangegeven dat er transacties plaatsvinden naar Israël. Uw Kamer heeft dit rapport het meest recent in september 2023 ontvangen (Kamerstuk 2023D38918).
Is het juist dat u na het uitbreken van de oorlog in Gaza heeft besloten om onderdelen voor de F35 aan Israël te leveren? Om welke onderdelen en om welke bedragen gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat ambtenaren hebben gewaarschuwd dat hiermee mogelijk «ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht» worden begaan? Waarom heeft u hier niet naar geluisterd?
De ambtelijke advisering betrof de vraag of het kabinet middels ingrijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 de doorlevering van de F-35-onderdelen via het European Regional Warehouse aan Israël kan en wil stopzetten.
Er is besloten niet in te grijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009.
Dit besluit is genomen op basis van een integrale buitenlandspolitieke en veiligheidsafweging.
De F-35 is van groot belang voor Israël om te kunnen reageren op een mogelijke regionale escalatie van het conflict (dreigingen vanuit onder andere Iran, Syrië, Hezbollah) en heeft daarbij een afschrikwekkende werking in deze dreiging voor het voortbestaan van Israël. Door doorlevering van F-35-onderdelen aan Israël via het European Regional Warehouse te stoppen zouden er beperkingen opgelegd worden aan de mogelijkheid van Israël de toestellen in het kader van deze regionale dreigingen in te zetten. Alles afwegende is dit een ongewenst signaal aan Israël en de landen in de regio.
In algemene zin geldt dat het complex is om een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen zoals bombardementen. Dit geldt ook voor specifieke inzet van de F-35. In het ambtelijk advies is ook het risico op gebruik van Israëlische F-35-toestellen bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht meegenomen. Op basis van huidige informatie over de Israëlische F-35 inzet kan niet worden vastgesteld dat de F-35’s bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht zijn betrokken.
Daarnaast geeft Nederland via het European Regional Warehouse in Woensdrecht invulling aan langlopende afspraken binnen het F-35-programma die toezien op betrouwbare toelevering van onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn aan alle partners binnen het programma. Direct ingrijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 is waarschijnlijk mogelijk op basis van artikel 8 van die regeling, maar zou het ongewenste gevolg hebben dat de doorlevering van F-35-onderdelen naar alle F-35-partnerlanden die gebruik maken van het European Regional Warehouse aan een individuele vergunning wordt onderworpen. Het stopzetten van deze leveranties via ingrijpen op de Regeling algemene vergunning NL009 zou afbreuk doen aan de verwachtingen van alle F-35-partners en het belang een betrouwbare bondgenoot te zijn. Het zou ook een negatieve weerslag hebben op het Nederlandse aandeel in het F-35-programma omdat de positie van het European Regional Warehouse ter discussie zal komen te staan. Dit zou de inzetbaarheid van de Nederlandse F-35-vloot negatief beïnvloeden en kan gevolgen hebben voor de F-35-motorenonderhoudsfaciliteit die ook in Woensdrecht gesitueerd is. Het kan ook negatieve gevolgen hebben voor de deelname van Nederlandse bedrijven in het F-35-programma.
Voor de kabinetspositie ten aanzien van het bestaansrecht van Israël, het recht van Israël op zelfverdediging en het belang van naleving van het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht verwijzen wij u naar de beantwoording van het kabinet van het Schriftelijk Overleg Israël en de Palestijnse Gebieden (Kamerstuk 2023 D, nr. 46550).
Tot slot is op het moment niet duidelijk of Nederland in de context van afspraken over het F-35-programma de mogelijkheid heeft om in te grijpen in de doorlevering van goederen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse naar Israël. Het kabinet doet op het moment nader onderzoek.
Hoe kan deze levering de toets voor wapenexport hebben doorstaan, waarin staat dat Nederland geen vergunning afgeeft wanneer militaire goederen: «bijdragen aan mensenrechtenschendingen, interne repressie, internationale agressie of instabiliteit»?2
Voor exporttransacties onder algemene vergunningen geldt dat deze niet worden getoetst aan de acht criteria van het EU wapenexportbeleid. Omdat er vanuit het European Regional Warehouse veel exporttransacties plaatsvinden is het exportcontroleproces gestroomlijnd. In 2016 is daarom de ministeriële Regeling Algemene Vergunning NL009 ingesteld. Deze algemene vergunning regelt dat bedrijven, na eenmalige registratie, F-35-goederen kunnen doorleveren. Bedrijven registreren zich op basis van Amerikaanse documentatie die hun betrokkenheid in het F-35-programma bevestigt. Bedrijven hoeven na registratie niet voor elke transactie een individuele vergunning aan te vragen, maar kunnen voor onbepaalde tijd militaire goederen doorleveren binnen de kaders van het F-35-programma. Vanwege de aard van de Regeling algemene vergunning NL009 heeft het kabinet hier geen direct zicht op. Dit wordt pas inzichtelijk na rapportage over gerealiseerde transacties.
Uw Kamer wordt middels het jaarrapport exportcontrole strategische goederen geïnformeerd over de transacties onder de Regeling algemene vergunning NL009. Daarbij wordt ook aangegeven dat er transacties plaatsvinden naar Israël. Uw Kamer heeft dit rapport het meest recent in september 2023 ontvangen (Kamerstuk 22 054, nr. 396).
Waarom was u niet alert toen de douane bij u informeerde of u de goederen wilde blokkeren?
Het kabinet is zich vrijwel vanaf het begin van het conflict bewust geweest van de mogelijke doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël via het European Regional Warehouse. De besluitvorming over het mogelijk stopzetten van deze doorlevering kent vele elementen die alle meegewogen dienen te worden.
Op het moment van publicatie van het NRC-artikel was er nog geen besluit genomen. Daarnaast wilde het kabinet onderzoek doen naar de mogelijkheid en wenselijkheid om in te grijpen in de doorlevering van goederen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse naar Israël. Het onderzoeksproces naar de mogelijkheid is nog niet helemaal afgerond, onder andere omdat het overleg met bondgenoten behoeft. Desondanks is er een besluit genomen zoals weergegeven onder antwoord op vraag 3.
Waarom heeft u niet ingegrepen toen juristen u waarschuwden «dat er risico’s waren op schendingen van het oorlogsrecht, omdat Israël de F35’s gebruikt bij de grootschalige bombardementen op Gaza»?
Zie antwoord vraag 3.
Was het argument om alsnog akkoord te gaan, dat het blokkeren van de levering «grote schade» zou kunnen toebrengen aan de relatie met zowel Israël als de Verenigde Staten? Vindt u dit niet beschamend?
Voor de overwegingen om de doorlevering van onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht aan Israël niet te onderbreken verwijzen wij naar het antwoord op vraag 3.
Gaat u leveringen alsnog aan een «extra controle» onderwerpen, zoals NRC schrijft? Waarom doet u dit pas na publicatie in de media?
Nee, zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van hoogleraar Liesbeth Zegveld: «Nederland moet ervan uitgaan dat alles wat wordt geleverd wordt ingezet bij disproportionele luchtaanvallen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen burgers en Hamas-strijders. Nederland draagt willens en wetens bij aan oorlogsmisdaden»? Zo nee, waarom niet?
Nederland voert een zorgvuldig wapenexportbeleid. Een van de afwegingen daarbij betreft de vraag of er een duidelijk risico bestaat op het gebruik van de goederen bij het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht volgt geen reguliere wapenexporttoets voor doorlevering van militaire goederen die vallen onder de meerjarige algemene vergunning NL009. Voor het overige verwijzen wij u naar de beantwoording naar vraag 3 en 6.
Bent u bereid om wapenleveringen aan Israël – vanwege de enorme risico’s op medeplichtigheid aan mensenrechtenschendingen – per direct stop te zetten?
Nee, de doorlevering van F-35-onderdelen vanuit Nederland aan Israël betreft geen levering vanuit de Nederlandse overheid. Het gaat om doorlevering van onderdelen die Amerikaans eigendom zijn en die in het kader van de Nederlandse deelname aan het F-35-programma voor distributie aan alle Europese F-35-gebruikers in Woensdrecht liggen opgeslagen.
Voor de overwegingen om de doorlevering van Amerikaanse onderdelen vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht aan Israël niet te onderbreken verwijzen wij naar het antwoord op vragen 3 en 6.
Daar waar het gaat om individuele exporttransacties worden deze zorgvuldig getoetst aan de criteria van het Europese wapenexportcontrolebeleid. Andere EU-lidstaten toetsen individuele uitvoertransacties van militaire goederen ook aan deze criteria en navraag leert dat zij op basis van hun eigen afweging tot besluiten zijn gekomen om vergunningen zowel af als toe te wijzen.
Het bericht 'Nederland blijft Israel F-35 onderdelen leveren ondanks waarschuwing schending oorlogsrecht' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat dit kabinet goedkeuring heeft gegeven voor de levering van F-35 onderdelen aan Israël mid-oktober?1
Het kabinet heeft na het uitbreken van de oorlog in Gaza geen besluit genomen om onderdelen aan Israël te leveren. Er is besloten niet in te grijpen op een bestaande regeling die in het kader van Nederlandse deelname aan het F-35-programma is ingeroepen. Middels deze regeling worden onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht doorgeleverd naar gebruikers van de F-35, waaronder Israël.
Klopt het dat de Ministers van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deze goedkeuring hebben gegeven, ondanks de ambtelijke waarschuwingen dat hiermee mogelijk «ernstige schendingen van het humanitaire oorlogsrecht» worden begaan? Zo ja, kunt u aangeven waarom u deze waarschuwingen hebt genegeerd?
De ambtelijke advisering betrof de vraag of het kabinet middels ingrijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 de doorlevering van de F-35-onderdelen via het European Regional Warehouse aan Israël kan en wil stopzetten.
Er is besloten niet in te grijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009. Het kabinet is niet gehouden om de doorlevering van Amerikaanse F-35-goederen onder de algemene vergunning NL009 per individueel geval te toetsen aan de criteria van het Europees wapenexportbeleid, zoals bij een individuele vergunningaanvraag.
Dit besluit is genomen op basis van een integrale buitenlandpolitieke en veiligheidsafweging.
De F-35 is van groot belang voor Israël om te kunnen reageren op een mogelijke regionale escalatie van het conflict (dreigingen vanuit onder andere Iran, Syrië, Hezbollah) en heeft daarbij een afschrikwekkende werking in deze dreiging voor het voortbestaan van Israël. Door doorlevering van F-35-onderdelen aan Israël via het European Regional Warehouse te stoppen zouden beperkingen worden opgelegd aan de mogelijkheid van Israël de toestellen in het kader van deze regionale dreigingen in te zetten. Alles afwegende is dit een ongewenst signaal aan Israël en de landen in de regio.
In algemene zin geldt dat het complex is om een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen zoals bombardementen. Dit geldt ook voor specifieke inzet van de F-35. In het ambtelijk advies is het risico op gebruik van Israëlische F-35-toestellen bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht meegenomen.
Op basis van huidige informatie over de Israëlische F-35-inzet kan niet worden vastgesteld dat de F-35’s bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht zijn betrokken.
Daarnaast geeft Nederland via het European Regional Warehouse in Woensdrecht invulling aan langlopende afspraken binnen het F-35-programma die toezien op betrouwbare doorlevering van onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn aan alle partners binnen het programma. Direct ingrijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 is waarschijnlijk mogelijk op basis van artikel 8 van die regeling, maar zou het ongewenste gevolg hebben dat de doorlevering van F-35-onderdelen naar alle F-35 partnerlanden die gebruik maken van het European Regional Warehouse aan een individuele vergunning wordt onderworpen. Het stopzetten van deze leveranties via ingrijpen op de Regeling algemene vergunning NL009 zou afbreuk doen aan de verwachtingen van alle F-35-partners en het belang een betrouwbare bondgenoot te zijn. Het zou ook een negatieve weerslag hebben op het Nederlandse aandeel in het F-35-programma omdat de positie van het European Regional Warehouse ter discussie zal komen te staan. Dit zal de inzetbaarheid van de Nederlandse F-35-vloot negatief beïnvloeden en kan gevolgen hebben voor de F-35-motorenonderhoudsfaciliteit die ook in Woensdrecht gesitueerd is. Het kan ook negatieve gevolgen hebben voor de deelname van Nederlandse bedrijven in het F-35-programma.
Voor de kabinetspositie ten aanzien van het bestaansrecht van Israël, het recht van Israël op zelfverdediging en het belang van naleving van het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht verwijzen wij u naar de beantwoording van het kabinet van het Schriftelijk Overleg Israël en de Palestijnse Gebieden (Kamerstuk 2023 D, nr. 46550)
Tot slot is op het moment niet duidelijk of Nederland in de context van afspraken over het F-35-programma de mogelijkheid heeft om in te grijpen in de doorlevering van goederen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse naar Israël. Het kabinet doet op het moment nader onderzoek.
Had Nederland op dat moment al aanwijzingen dat Israël mogelijk schendingen van het internationaal recht had begaan, in het bijzonder door middel van de inzet van F-35s?
Voor de positie van het kabinet ten aanzien van de verplichtingen van Israël onder het internationaal recht verwijzen wij kortheidshalve naar de brief van het kabinet bij de beantwoording van het Schriftelijk Overleg Israël/ Palestijnse Gebieden (Kamerstuk 2023 D, nr. 46550).
In algemene zin geldt dat het zeer complex is om een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen zoals bombardementen. De reden is dat de benodigde specifieke informatie over de omstandigheden en afwegingen daartoe op dit moment ontbreekt. Daarnaast is er in te beperkte mate informatie over de wijze van oorlogsvoering van Hamas en hun infrastructuur in Gaza. Dit geldt ook voor specifieke inzet van de F-35. Op basis van huidige informatie over de Israëlische F-35-inzet kan niet worden vastgesteld dat de F-35’s bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht zijn betrokken.
Waarom hebt u de Tweede Kamer niet geïnformeerd over dit besluit, gezien de zwaarwegende ambtelijke waarschuwingen en het karakter van de levering?
Er is na het uitbreken van de oorlog in Gaza geen besluit genomen om onderdelen aan Israël te leveren. Er is besloten om niet in te grijpen op een bestaande regeling die in het kader van Nederlandse deelname aan het F-35-programma is ingeroepen. Middels deze regeling worden onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht gedistribueerd naar gebruikers van de F-35, waaronder Israël.
Overigens wordt uw Kamer middels het jaarrapport exportcontrole strategische goederen geïnformeerd over de transacties onder de Regeling algemene vergunning NL009. Daarbij wordt ook aangegeven dat er transacties plaatsvinden naar Israël. Uw Kamer heeft dit rapport het meest recent in september 2023 ontvangen (Kamerstuk 2023D38918).
Bent u bereid de levering van deze onderdelen te staken om te voorkomen dat Nederland medeplichtig wordt aan schendingen van het oorlogsrecht? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Wilt u, conform artikel 68 Grondwet, alle juridische adviezen die u hebt ontvangen over (mogelijke) schendingen van het internationaal recht door Israël sinds 7 oktober 2023 uiterlijk donderdag 9 november 2023 aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Om zo transparant mogelijk aan uw verzoek tegemoet te komen geven we u de volledige nota’s waarin u de juridische elementen aantreft evenals de andere elementen die hebben bijgedragen aan de brede afweging die ten grondslag ligt aan het genomen besluit.
Advisering over het internationaal recht vindt zowel mondeling als schriftelijk plaats. Sinds 7 oktober 2023 is er op diverse momenten mondeling overleg geweest over internationaalrechtelijke aspecten van het gewapend conflict tussen Hamas en Israël. De Directie Juridische Zaken van het ministerie heeft hierover voorts op 16 oktober 2023 een informatienota aan ons gestuurd. Deze nota is bijgevoegd. Tevens is een door ons gevraagde juridische appreciatie van een uitspraak van HV Borrell bijgevoegd. Daarnaast vindt binnen het ministerie besluitvorming plaats op basis van integrale advisering, waarin alle aspecten van een voorgenomen besluit bijeen worden gebracht in nota’s en in dossiers ten behoeve van overleggen. Van de integrale advisering over de doorlevering van F-35-onderdelen aan Israël maakt ook de internationaalrechtelijke appreciatie deel uit. Een tweetal nota’s over doorlevering van F-35-onderdelen via het European Regional Warehouse die juridische aspecten bevatten zijn bijgevoegd. De nota’s volgen elkaar op waarbij de tweede nota aanvullingen, verduidelijkingen en nuancering van de eerste bevat. Het besluit om niet in te grijpen op de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 is genomen op basis van de tweede nota. Ook is informatie gedeeld over de positie van andere landen en internationale organisaties over het conflict. Het naar buiten brengen van deze informatie kan de positie en diplomatieke betrekkingen van de Nederlandse staat schaden. Zie ook het antwoord op vraag 4 op de vragen van het lid Piri over de doorlevering van F-35-onderdelen via het European Regional Warehouse.
Kunt u de garantie geven dat de juridische dienst in volstrekte onafhankelijkheid en zonder overige ambtelijke bemoeienis haar adviezen rechtstreeks aan u kan uitbrengen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie in dit verband ook de kabinetsreactie op het rapport van de commissie van onderzoek inzake het Non Lethal Assistance (NLA) programma in Syrië (commissie Cammaert) van 20 december 2022 (Kamerstuk 32 623, nr. 322).
Bent u bereid met spoed deze vragen, de vragen van het schriftelijk overleg over de Situatie in Israël en Gaza d.d. 1 november jl., en de vragen van het schriftelijk overleg d.d. 7 november jl. in voorbereiding op de Raad Buitenlandse Zaken van 13 november 2023, te beantwoorden?
Het kabinet heeft de genoemde vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Omstreden activiteiten van FMO in Nicaragua |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederland was de grootste bilaterale financier van de private sector in 2022»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat de leningen en deelnemingen van de FMO in Nicaragua gedurende het afgelopen jaar zijn toegenomen en nu een recordbedrag van US$ 120.5 miljoen vertegenwoordigen?
Nee, ik heb van FMO vernomen dat het totaalbedrag van FMO aan leningen en deelnemingen in Nicaragua het afgelopen jaar is afgenomen van EUR 171 miljoen naar EUR 161 miljoen.
Hoe verhoudt zich de Nederlandse bijdrage aan private sectorontwikkeling tot de bijdragen van andere bilaterale donoren (Duitsland, VS, Noorwegen) en tot die vanuit multilaterale financiële instellingen (Banco Centroamericano de Integración Económica (BCIE), Inter American Development Bank (IADB), International Finance Corporation (IFC))?
Volgens de websites van de ontwikkelingsbanken van de genoemde landen zijn hun bijdragen2 aan private sector ontwikkeling in Nicaragua EUR 166 miljoen3 vanuit Duitsland, EUR 118,4 miljoen4 vanuit de VS en EUR 51 miljoen5 vanuit Noorwegen. Volgens de websites van de genoemde multilaterale financiële instellingen zijn deze bijdragen EUR 77,3 miljoen6 vanuit de International Finance Corporation (IFC) en EUR 66 miljoen7 vanuit de Central American Bank for Economic Integration (CABEI/BCIE). De bijdrage vanuit de Inter-American Development Bank Group (IADB) is EUR 447,7 miljoen.8
Op welke wijze wordt er nu vanuit de Nederlandse overheid toezicht gehouden op de FMO-portefeuille in Nicaragua (conform art 8.1.1. van de samenwerkingsovereenkomst) en deelt u de mening dat dit toezicht verscherpt dient te worden?
FMO opereert op afstand van de Staat, maar binnen de kaders en randvoorwaarden die de Staat en FMO hebben afgesproken, bijvoorbeeld in de Overeenkomst tussen de Staat en FMO en de criterianota. Als beleidsverantwoordelijk departement ziet het Ministerie van Buitenlandse Zaken erop toe dat FMO zich houdt aan deze kaders en randvoorwaarden. Zo legt de criterianota vast dat FMO strenge en internationaal geaccepteerde standaarden, richtlijnen en principes hanteert, zoals de UN Guiding Principles on Business and Human Rights op het gebied van mensenrechten. FMO heeft mij laten weten dat ze de mensenrechtenrisico’s beoordeelt voorafgaand aan iedere investering. Als vast onderdeel van de contractuele afspraken tussen FMO en een hoge-risico klant wordt een Milieu- en Sociaalactieplan opgesteld, waarin eventuele mensenrechtenrisico’s van het project worden benoemd en waarin afspraken worden vastgelegd over hoe deze risico’s gemitigeerd dienen te worden. Zoals vastgelegd in de criterianota wordt het Ministerie van Buitenlandse Zaken door FMO geïnformeerd bij incidenten of misstanden.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en FMO zijn de afgelopen jaren ook in een dialoog over de situatie in Nicaragua in relatie tot FMO’s portefeuille. Zo wordt regelmatig gesproken over de politieke context, mensenrechtensituatie en de activiteiten van FMO. Daarnaast heeft FMO recent een aanvullend onderzoek gedaan naar mogelijke relaties tussen haar investeringen en de Nicaraguaanse overheid. Ik heb van FMO vernomen dat uit dit onderzoek geen signalen kwamen over mogelijke relaties tussen haar klanten en de Nicaraguaanse overheid. FMO heeft in dit onderzoek niet alleen met betrokkenen bij investeringen gesproken, maar ook met onafhankelijke derden om zo volledig mogelijk en zorgvuldig geïnformeerd te worden. Tevens heb ik van FMO vernomen dat ze de laatste jaren vooral heeft geïnvesteerd in bestaande klanten om risico’s te minimaliseren.
Tegelijkertijd blijft er ruimte voor verdere verbetering, zoals ook gesteld in de meest recente FMO-evaluatie en de beleidsreactie hierop.9 Het kabinet blijft in gesprek met FMO over deze verbeteringen, biedt waar mogelijk ondersteuning en spreekt FMO aan wanneer het van mening is dat FMO onvoldoende voortgang boekt. Dit is ook meegenomen in de dialoog over de nieuwe strategie van FMO, waarbij FMO haar IMVO-beleid verder heeft aangescherpt, bijvoorbeeld door het meenemen van contextuele risico’s in haar investeringsanalyse.
Hoe verhouden de omvangrijke FMO-leningen en -deelnemingen zich tot het gegeven dat Nicaragua in november 2022 eenzijdig de diplomatieke betrekkingen met Nederland verbroken heeft?
De eenzijdige verbreking van diplomatieke relaties op 30 september 2022 betekende dat het diplomatieke contact tussen de Nicaraguaanse en Nederlandse regeringen werd verbroken. Dit heeft geen directe invloed gehad op de leningen en deelnemingen van FMO.
Het kabinet steunt het beleid van FMO om te blijven investeren in Nicaragua, omdat juist in complexe omgevingen duurzame bedrijvigheid gericht op ontwikkelingsimpact zonder partijen als FMO nauwelijks tot stand komt. Wel brengt opereren in een fragiele contact extra IMVO en financiële verantwoordelijkheid met zich mee. Intensief contact tussen FMO en ambassades, alsook intensief monitoren van ontwikkelingen, zijn hierbij van groot belang. FMO brengt de risico’s in fragiele contexten zo vroeg, zo veel en zo fundamenteel mogelijk in kaart en, als een investering verantwoord wordt geacht, neemt het alle redelijke maatregelen om restrisico’s te mitigeren. Daarnaast blijft FMO haar IMVO-beleid constant aanscherpen op basis van geleerde lessen.
Is u bekend dat 7 bestuursleden van de werkgeversorganisatie COSEP – waaronder de voorzitter en vicevoorzitter – de afgelopen jaren langdurig gevangen hebben gezeten en dat meerdere van hen ontdaan zijn van hun nationaliteit en hun bezittingen?
Ja, het is mij bekend dat de mensenrechtenschendingen in Nicaragua ook vertegenwoordigers van de private sector betreffen, zoals de genoemde bestuursleden van COSEP.
Deelt u de opvatting dat Nicaraguaanse ondernemers weinig tot geen politieke speelruimte hebben om zich publiekelijk uit te spreken over de wenselijkheid van de omvangrijke FMO-steun aan de particuliere sector in hun land?
Helaas worden ondernemers in Nicaragua beperkt om zich publiekelijk uit te spreken over politieke zaken in het algemeen. Wel heb ik van FMO vernomen dat ze in haar recente onderzoek (zie beantwoording vraag 4) gesproken heeft met haar klanten en diverse andere partijen, waaronder andere investeerders, over de lokale situatie. Ook heeft FMO gesprekken gevoerd met Nicaraguanen woonachtig buiten Nicaragua, omdat zij zich mogelijk vrijer kunnen uitspreken over de situatie in het land.
In het algemeen raadpleegt FMO lokale organisaties alvorens investeringen worden gedaan, zodat signalen van de lokale bevolking worden meegewogen. Om de contextuele risico’s in kaart te brengen spreekt FMO indien nodig ook met ondernemers. Ook publiceert FMO, afhankelijk van het risicoprofiel van de klant, dertig of zestig dagen voor contractering de voorgenomen investering op haar website en wordt de reactie van partijen hierop meegewogen in de investeringsbeslissing. Tevens heeft FMO in 2022 een regionaal kantoor geopend in Costa Rica, gericht op Latijns-America en de Caraïben, om nog meer in te zetten op samenwerking met organisaties ter plaatse om zo het begrip van de lokale context te vergroten. Daarbij staan de ambassade en FMO met regelmaat in contact over de lokale situatie in Nicaragua.
Wordt met zo’n prominente financiële bijdrage aan het bedrijfsleven in Nicaragua en het ontbreken van een concrete mensenrechtenparagraaf in de overeenkomsten van FMO met de betreffende particuliere ondernemers geen fout politiek signaal afgegeven aan de Nicaraguaanse autoriteiten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 steunt het kabinet de activiteiten van FMO in Nicaragua, omdat FMO juist in complexe omstandigheden een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van de private sector. Het kabinet vindt het belangrijk om het bedrijfsleven en de lokale bevolking te blijven steunen.
Ik heb van FMO vernomen dat mensenrechten integraal zijn geborgd in iedere fase voorafgaand aan een investering. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 beoordeelt FMO de mensenrechtenrisico’s voor iedere investering. Als vast onderdeel van de contractuele afspraken tussen FMO en een hoge-risico klant wordt een Milieu- en Sociaalactieplan opgesteld, waarin de mensenrechtenrisico’s van het project worden benoemd en waarin afspraken worden vastgelegd over hoe deze risico’s gemonitord en gemitigeerd dienen te worden.
Bent u bereid om bij FMO aan te dringen op uiterste terughoudendheid bij het aangaan van nieuwe leningen of deelnemingen in Nicaragua?
Het ministerie is doorlopend in dialoog met FMO over de situatie in complexe landen, waaronder Nicaragua. Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven speelt FMO juist in uitdagende omstandigheden een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de private sector en daarom steunt het ministerie FMO’s aanwezigheid in Nicaragua. Daarbij blijft het van essentieel belang dat FMO risico’s goed en tijdig in kaart brengt bij voorgenomen financieringen en bestaande risico’s monitort bij lopende financieringen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heb ik tevens van FMO vernomen dat ze uit terughoudendheid de laatste jaren vooral heeft geïnvesteerd in bestaande klanten om risico’s te minimaliseren.
Deelt u de opvatting dat het besluit in 1998 van de Nederlandse regering – Kok-II – om FMO beleidsmatig op afstand te zetten, bijgeschreven kan worden in de inmiddels lange lijst van mislukte neoliberale beleidsmaatregelen?
Ik deel de opvatting niet dat het beleidsmatig op afstand zetten van FMO geen goed besluit is geweest, want de herstructurering in 1991 verbeterde de (financiële) beheersbaarheid voor de staat en maakte groei van de portefeuille van FMO mogelijk en creëert daarmee een grotere ontwikkelingsimpact. Ook is het niet aannemelijk dat er minder risico’s zouden zijn wanneer FMO als een onderdeel van de staat zou opereren, of dat deze risico’s in dat geval beter zouden kunnen worden gemonitord. Het is nadrukkelijk ook in het belang van FMO zelf om risico’s zo goed mogelijk in kaart te brengen. Daarnaast gelden strenge en specifieke vereisten vanuit het toezicht van DNB op FMO.
Het bericht ‘De schrik zit erin bij moslims in Culemborg: ‘We willen extra beveiliging’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Ben u bekend met dit bericht?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op dit bericht?
Ik vind het ernstig om te horen dat sinds het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden meer moslims zich onveilig voelen. Ik keur de vernieling van het gebedshuis met de sterkst mogelijk bewoording af. Alle Nederlanders moeten er zeker van kunnen zijn dat ze, zo gewenst, hun geloof in veiligheid kunnen belijden. Er is geen plaats voor haat in Nederland en dus ook niet tegen moslims.
Kunt u bevestigen dat een man met een hamer de ramen van deze moskee heeft ingeslagen?
Zoals bekend wordt geen informatie gegeven die betrekking heeft op een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u toelichten wat de motieven van de dader zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat dit haatmisdrijf een gevoel van onveiligheid creëert onder de islamitische gemeenschap?
Of in dit specifieke geval sprake is van een vernieling met mogelijk discriminatoir aspect zal uit het opsporingsonderzoek moeten blijken. Ongeacht het motief kan ik me heel goed voorstellen dat dergelijke incidenten zorgen voor gevoelens van onveiligheid.
Kunt u bevestigen dat het zo niet langer kan en dat moskeeën in Nederland beveiliging nodig hebben?
Ik vind het van groot belang dat moskeeën gespaard blijven van zorgen over hun veiligheid en concrete bedreigingen. Indien nodig worden door het lokaal bevoegd gezag passende beveiligingsmaatregelen getroffen op basis van dreiging en risico. Bij het nemen van deze maatregelen moet in het oog gehouden worden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Ik heb er alle vertrouwen in dat het lokale gezag daar waar nodig passende maatregelen treft. Op dit moment is er geen aanleiding om extra algemene beveiligingsmaatregelen te financieren.
Gaat u geld vrij maken om moskeeën te laten beveiligen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om dit soort incidenten te voorkomen?
Het is van belang dat al het mogelijke wordt gedaan om incidenten te voorkomen en in te grijpen wanneer deze zich voordoen. Een klimaat van angst en intimidatie richting moslims, of andere gelovigen, is onacceptabel. Ik sta voor een land waarin eenieder in vrijheid zichzelf kan zijn, ongeacht levensovertuiging, etniciteit of geslacht. Indien er sprake is van strafbare feiten kan een onderzoek worden gestart door het Openbaar Ministerie. Daar waar er concrete dreigingen zijn, wordt de bedreiger waar mogelijk opgespoord en vervolgd en treffen de lokale gezagen de benodigde beveiligingsmaatregelen. Veel gemeenten werken daarnaast samen met de politie en gebedshuizen om de veiligheid rondom gebouwen te verbeteren. De Handreiking Veilige moskee en het handboek veiligheid religieuze instellingen ondersteunen lokale overheden en moskeeën hierbij. In het handboek staan concrete aanbevelingen die religieuze instellingen kunnen doorvoeren.
Hoeveel soortgelijke haatmisdrijven hebben er al plaatsgevonden het afgelopen jaar?
Haatmisdrijf is geen term die de politie en antidiscriminatievoorzieningen hanteren. Hier kunnen om die reden geen cijfers over worden verstrekt.
Wel kan uit het landelijke rapport Discriminatiecijfers 20222 opgemaakt worden dat de politie in 2022 173 incidenten van Godsdienstdiscriminatie heeft geregistreerd, waarvan 93 procent (161 incidenten) ziet op moslimdiscriminatie. Antidiscriminatievoorzieningen hebben 299 meldingen van discriminatie op grond van godsdienst ontvangen. In 77 procent van deze meldingen ging het om discriminatie van moslims. Bij overige categorisering (vernieling, bedreiging, geweldpleging e.d.) is in de rapportage geen verder onderscheid gemaakt naar de achtergrond van de slachtoffers, zodat daaruit geen conclusies getrokken kunnen worden.
Hoeveel moskeeën vragen om beveiliging maar krijgen dit niet?
Zoals hierboven aangegeven is de veiligheid van moskeeën een lokale verantwoordelijkheid. Ik kan daarom geen inhoudelijk antwoord geven op deze vraag.
Is het aantal meldingen van moskeeën en islamitische instellingen over veiligheidsrisico’s toegenomen sinds 7 oktober 2023?
Er zijn geen cijfers over het aantal meldingen van moskeeën en islamitische instellingen over veiligheidsrisico’s.
Kunt u verklaren waarom het aantal meldingen van moslimhaat, volgens Meld Islamofobie, is toegenomen?
Voor zover het om een recente toename zou gaan, wordt daarvoor op de website van Meld Islamofobie geen verklaring gegeven. Ook een publicatie uit 20193 geeft geen eenduidige verklaring of verklaringen waar moslimhaat aan te wijten is. Wel wordt aangegeven dat er gediscrimineerd wordt als iemand duidelijke kenmerken van het moslim-zijn, zoals het dragen van een hoofddoek, vertoont. Een andere factor die genoemd wordt zijn uitspraken van politici en mediaberichtgeving over moslims en de Islam, wat zich weer vertaalt in het politieke en maatschappelijke discours over deze onderwerpen.
Wat gebeurt er met meldingen van moskeeën over veiligheidsrisico’s?
Na een melding is het aan het lokale gezag om te beoordelen of maatregelen getroffen dienen te worden. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen moet in het oog worden gehouden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Het lokale gezag is het beste gepositioneerd om hier een keuze in te maken.
Wat denkt u dat dit incident voor invloed heeft op de kinderen die in het weekend koranlessen en doordeweeks huiswerkbegeleiding krijgen in deze moskee? Of met de kinderen die normaal in de speeltuin van deze moskee spelen maar die dit nu niet meer durven?
Alle kinderen moeten veilig kunnen spelen en hun lessen kunnen volgen, zonder vrees voor geweld. Dat geldt voor alle kinderen ongeacht hun levensovertuiging. Dat dit incident kan zorgen voor gevoelens van onveiligheid kan ik me heel goed voorstellen. Ik vind het onacceptabel dat kinderen hierdoor niet meer durven buiten te spelen. Bekladding en vernieling van gebedshuizen gaat alle perken te buiten en moet hard worden bestraft.
Deelt u de mening van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme over dat de beveiliging van islamitische gebedshuizen al langer tekortschiet en dat de overheid niet slaagt in een «gelijke monniken gelijke kappen»-aanpak?
De veiligheid van moskeeën is een lokale verantwoordelijkheid. Lokaal kan de beste inschatting gemaakt worden of op basis van dreiging en risico aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen moeten worden. Ik heb er alle vertrouwen in dat het lokaal bevoegd gezag daar waar nodig deze maatregelen treft en deel de mening niet dat de beveiliging van islamitische gebedshuizen tekort zou schieten. Dat laat onverlet dat ik begrip heb voor de zorgen die er zijn. De ontwikkelingen in Israël hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarnaast heeft de NCTV in een brief op 7 oktober 2023 aan alle burgemeesters gevraagd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Bent u van plan om over te gaan in een gelijke monniken gelijke kappen aanpak en de beveiliging van moskeeën op te schroeven?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u van mening dat de beveiliging van moskeeën en islamitische instellingen opgeschroefd moet worden?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u, net als de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme ook een toename van antimoslimsentimenten? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?
Uit de meerjarenoverzichten van het reeds hierboven in het antwoord op vraag 9 aangehaalde rapport4 blijkt dat de categorieën ras/herkomst en godsdienst/levensovertuiging van de specifieke discriminatiefeiten in de afgelopen vier jaar weinig fluctuatie hebben vertoond. Het meest recente onderzoek op deze thematiek5 bevat geen meerjarencijfers, zodat over ontwikkelingen door de tijd heen geen uitspraken kunnen worden gedaan.
Wat is er gebeurd met de motie Van Baarle2 waarin de regering wordt gevraagd om te onderzoeken welke maatregelen gemeenten nemen ten aanzien van de veiligheid van islamitische instellingen en te bewerkstellingen dat praktijken ten aanzien van de beveiliging van islamitische instellingen onder gemeenten wordt verspreid?
Aan de genoemde motie van het lid Van Baarle is de volgende invulling gegeven. Zoals in antwoord op vragen 6 en 7 is aangegeven treft het lokaal bevoegd gezag passende beveiligingsmaatregelen bij islamitische instellingen op basis van dreiging en risico. Hierbij wordt afgewogen of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Hierdoor kunnen maatregelen per gemeente verschillend zijn, zonder dat dit iets afdoet aan de benodigde weerstand. Daarbij heb ik er alle vertrouwen in dat het lokale gezag daar waar nodig de passende maatregelen treft. Ik zie daarom geen meerwaarde in het in kaart brengen van welke maatregelen door gemeenten worden getroffen.
Naast de beveiligingsmaatregelen die het lokaal bevoegd gezag waar nodig treft, worden met de handreiking «Veilige Moskee» en het handboek «Veiligheid religieuze instellingen» gemeenten en religieuze instellingen door middel van kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden ondersteund om zelf en in samenwerking met de politie aan de slag te gaan met veiligheidsaspecten. De handreiking en het handboek zijn goede afstemming met de Denktank veiligheid moskeeën (waarin vertegenwoordigers van verschillende moskeeën deelnamen) ontwikkeld en in 2017 en 2018 onder alle gemeenten verspreid. Gekoppeld hieraan zijn er voor moskeeën regionale bijeenkomsten georganiseerd. Verder heeft het Ministerie van SZW in 2022–2023 rondom spanningen en polarisatie het traject (pilot) advisering moskeeën opgezet, waarin zeven gemeenten en achttien moskeeën verschillende gesprekken met elkaar hebben gevoerd, met als doel om de samenwerking te versterken en te verduurzamen om zo bij spanningen rondom aangekondigde demonstraties en of bedreigingen en vernielingen in gezamenlijkheid op te trekken. Zaken die de veiligheid raken worden op lokaal niveau door de politie opgepakt. De uitkomsten van het traject advisering moskeeën worden in een handelingsperspectief «samenwerking gemeenten en moskeeën in tijden van spanningen en polarisatie» verwerkt. Deze handreiking zal begin volgend jaar worden aangeboden aan zowel gemeenten als moskeeën. Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan.
Het artikel 'Gelekte documenten bewijzen tot nu toe onbekende connecties tussen Rusland en de PVV' |
|
Laura Bromet (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gelekte documenten bewijzen tot nu toe onbekende connecties tussen Rusland en de PVV»?1
Ja.
Op welke wijze kan momenteel worden gecontroleerd of giften uit het buitenland niet via derden alsnog bij politieke partijen of politici terechtkomen?
Sinds 1 januari 2023 is het voor politieke partijen verboden om giften van niet-Nederlanders te ontvangen. Giften van Nederlanders uit het buitenland zijn nog wel toegestaan. Per 1 januari 2024 moeten politieke partijen bij alle giften die zij van een rechtspersoon ontvangen ook de uiteindelijk belanghebbende(n) van die rechtspersoon inzichtelijk maken. De controle hierop vindt plaats door de accountant, die over de financiële jaarstukken van politieke partijen een goedkeurende verklaring moet afgeven. De Auditdienst Rijk (ADR) controleert jaarlijks een selectie van accountantsverklaringen van politieke partijen.
Valt uit te sluiten dat op deze wijze het verbod op het ontvangen van giften uit het buitenland voor politieke partijen en politici wordt omzeild?
Het verbod op het ontvangen van giften van niet-Nederlanders is pas op 1 januari 2023 in werking getreden. Bij de verantwoordingsstukken over 2023, die partijen voor 1 juli 2024 moeten indienen, is dit verbod dus voor het eerst van kracht. De praktijk zal moeten uitwijzen of de omzeiling van dit verbod een reële mogelijkheid is. Als de regels uit de Wfpp worden overtreden, ben ik als toezichthouder op de Wfpp bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Als dit niet het geval is, hoe beoordeelt u de effectiviteit en doeltreffendheid van de huidige regelgeving om beïnvloeding vanuit het buitenland door middel van het verstrekken van financiële giften te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de voortgang op de toezegging dat een redteam-test zou worden uitgevoerd om de effectiviteit van de regels in de Wet financiering politieke partijen te toetsen en eventuele lacunes te ontdekken?
Tijdens het commissiedebat van 18 januari 2023 en het tweeminutendebat Bestuurlijke organisatie, democratie en verkiezingen van 25 januari 2023 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezegd om een penetratietest uit te laten voeren rondom de Wfpp. Momenteel wordt deze test door een onafhankelijke partij uitgevoerd. Naar verwachting zal ik nog dit jaar de beschikking krijgen over de resultaten.
Valt het uit te sluiten dat in het verleden giften uit het buitenland zijn gedaan aan politieke partijen, bijvoorbeeld uit Rusland?
Op 17 maart 2022 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken uw Kamer de brief «Verzoek om overzicht giften uit de Russische Federatie aan Nederlandse politieke partijen» toegezonden. Uit de vanaf 1 mei 2013 jaarlijks openbaar gemaakte overzichten van giften en schulden van politieke partijen blijkt geen directe gift of schuld uit de Russische Federatie.2 In dezelfde brief benadrukt de Minister van Binnenlandse Zaken tegelijk dat niet valt uit te sluiten dat politieke partijen, neveninstellingen en/of kandidaten via een tussenpersoon giften uit dit land hebben ontvangen. Vanaf 1 januari 2023 is het politieke partijen niet meer toegestaan om giften van niet-Nederlands te ontvangen.
Op welke wijze is opvolging gegeven aan het advies dat de Raad van State heeft uitgebracht naar aanleiding van de motie Klaver c.s. over onderzoek naar financiering uit Rusland?
De motie Klaver c.s. verzoekt het Presidium om op korte termijn de Algemene Rekenkamer te vragen om te onderzoeken of en, zo ja, op welke wijze politieke partijen, politici en belangenorganisaties in Nederland vanaf 2014 zijn gefinancierd (financieel of in natura) met geld uit de Russische Federatie of met geld van Russische (rechts)personen3. Naar aanleiding van de motie Klaver c.s. heeft het Presidium van de Tweede Kamer een voorlichting gevraagd aan de Raad van State. De Raad van State concludeert dat verschillende instanties onderzoek kunnen doen naar de binnenlandse en buitenlandse financiering van politieke partijen en kandidaten: de Minister van BZK geflankeerd door de Ctfpp (de huidige situatie); de Kiesraad; de Algemene Rekenkamer; en een nieuw op te richten onafhankelijke instantie.4 In de concept Wet op de politieke partijen (Wpp), die in consultatie is geweest en begin 2024 zal worden aangeboden aan de Raad van State, is gekozen voor deze laatste optie. Dit is in lijn met de motie-Arib c.s.5 die oproept tot het opnemen van een onafhankelijke toezichthouder in de Wet op de politieke partijen.
Welke instantie acht u heeft meest geschikt om onderzoek uit te voeren naar op welke wijze politieke partijen, politici en belangenorganisaties in Nederland door buitenlandse (rechts)personen worden gefinancierd (zowel financieel als in natura)?
Zie antwoord op vraag 7. Voor zover belangenorganisaties onder de reikwijdte van het wetsvoorstel transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo) vallen, geldt het volgende. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen krijgen de burgemeester – in het kader van handhaving van de openbare orde – en het openbaar ministerie – bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd, dan wel of het bestuur naar behoren wordt gevoerd – de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een maatschappelijke organisatie gericht navraag te doen naar donaties en, als deze substantieel blijken, verdere navraag te doen naar de persoon van de donateur. De Wtmo wordt niet van toepassing op politieke partijen, hiervoor geldt de Wet financiering politieke partijen.
Bent u van mening dat een dergelijk onderzoek naar giften uit het buitenland in het verleden van belang is, mede in het licht van de hierboven aangehaalde berichtgeving in relatie tot het huidige conflict tussen Rusland en Oekraïne?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 verbiedt de Wet financiering politieke partijen sinds 1 januari 2023 het ontvangen van giften van niet-Nederlanders. Op basis van de Wet financiering politieke partijen zie ik geen aanleiding tot het starten van een onderzoek door mijn ministerie.
Bent u bereid om dit onderzoek, waartoe wordt opgeroepen in de motie Klaver c.s. en die met een ruime Kamermeerderheid is aangenomen, alsnog te laten uitvoeren?
Zoals in antwoord op vraag 7 wordt weergegeven bevat de motie Klaver c.s. een verzoek aan het Presidium van de Tweede Kamer. Het is dan ook aan het Presidium van de Tweede Kamer om uitvoering te geven aan deze motie.
Het bericht 'Liften kapot, roltrappen stuk: station Breda blijft ook voor Arwen (18) hardnekkige problemen houden' |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hoe luidt uw reactie op het nieuwsbericht «Liften kapot, roltrappen stuk: station Breda blijft ook voor Arwen (18) hardnekkige problemen houden»1?
Ik ben van de situatie op de hoogte en ik betreur uiteraard dat deze reiziger al langer te maken heeft met deze vervelende situatie. Deze reiziger, net als ieder ander die in een dergelijke situatie belandt, mag ervan uitgaan dat liften en roltrappen goed functioneren en dat storingen zoveel als mogelijk beperkt worden in tijd en omvang. Het is belangrijk dat er lering wordt getrokken uit deze situatie.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot (het versnellen van) het herstel van kapotte liften? Kunt u aangeven waarom dit probleem hardnekkig blijft voortduren ondanks de veelvuldige aandacht van de Kamer?
ProRail is verantwoordelijk voor het beheer en hiermee ook voor de reparatie van liften op stations. In mijn antwoorden van 18 september 2023 op Kamervragen over een gestrande reiziger met een beperking heb ik uw Kamer geïnformeerd dat van het totaal aantal liften van circa 430 er de laatste maanden gemiddeld 13 liften per maand langer dan een week in storing waren. Dit aantal is dit kwartaal inmiddels gedaald naar een gemiddelde van 10 liften die langer buiten werking waren dan een week. Dit betekent een verdere daling ten opzichte van het aantal liften die langer buiten werking waren in de zomer van 2022, toen het gemiddelde op 15–20 liften lag.
Bij ProRail is er bijzondere aandacht voor langdurige storingen en herhaalstoringen aan liften. Er zijn momenteel drie partijen die het onderhoud aan de liften plegen, waarbij één partij voldeed en blijft voldoen aan de beschikbaarheidsnormen die ProRail heeft ingesteld. Met de andere twee partijen is een intensief verbetertraject opgestart om de beschikbaarheidsnormen spoedig omhoog te krijgen. De tussentijdse resultaten van dit verbetertraject zijn over het algemeen positief en zullen bijdragen aan het verminderen van liftstoringen. Dit verbetertraject komt bovenop de maatregelen die ik u eerder heb toegestuurd in het antwoord van 18 september 2023 op Kamervragen. Vanzelfsprekend blijft mijn ministerie hier ook met ProRail over in gesprek, het is belangrijk dat deze problemen zo snel mogelijk afnemen.
Zijn er prestatieafspraken gemaakt met ProRail rondom de liften? Zo ja, worden deze afspraken behaald? Zo nee, wat zijn dan de consequenties? Zo nee, bent u bereid een dergelijke prestatieafspraak alsnog met ProRail te maken?
In de beheerconcessie van de hoofdspoorweginfrastructuur die in 2015 voor een periode van tien jaar is verleend aan ProRail zijn afspraken gemaakt in het kader van het programma toegankelijkheid. Een belangrijk onderdeel hiervan is het prestatiegebied reisgemak, waaronder het borgen van de toegankelijkheid van transfervoorzieningen van stations zoals liften en perrons voor personen met een auditieve, visuele of motorische beperking valt. Ik heb regulier contact met ProRail om de stand van zaken met betrekking tot dit prestatiegebied te bespreken. ProRail heeft mij verder medegedeeld dat zij prestatiecontracten heeft met de onderhoudspartijen. Deze bevatten onder andere Kritieke Prestatie-Indicatoren (KPI’s) zoals beschikbaarheid en urgentietijden van de liften. Indien de normen niet worden gehaald kan afhankelijk van het contract een malus of boete aan de onderhoudspartij worden opgelegd. De focus ligt echter op een constructieve samenwerking met de onderhoudspartijen. ProRail denkt op die wijze betere resultaten te bereiken.
Kunt u de Kamer periodiek rapporteren over het aantal liften dat langdurig en/of frequent buiten gebruik is, bijvoorbeeld telkens tijdig voorafgaand aan de halfjaarlijkse commissiedebatten Spoor?
Ik ga met ProRail in overleg hoe we de informatievoorziening over liftstoringen kunnen organiseren zodat deze voorziet in de behoefte van de verschillende belanghebbenden. Overigens heb ik uw Kamer bij brief van 19 december 20222 over de stand van zaken betreffende de toegankelijkheid van het openbaar vervoer ook hierover geïnformeerd. Tevens blijf ik met ProRail in gesprek of gegevensverstrekking ook mogelijk is op andere categorieën met betrekking tot storingen.
Wat is de stand van zaken van de door ProRail aangegeven verbetervoorstellen? Hoe staat het met de inspanningen om liften te repareren met gebruik van onderdelen uit oude liften? Hoe staat het met de aan te leggen voorraad reserveonderdelen? Kunt u aangeven of deze maatregelen reeds effect sorteren? Kunt u aangeven of dit geleid heeft tot een daling van het aantal langdurig kapotte liften en/of frequent kapotte liften?
In de antwoorden d.d. 18 september 2023 op Kamervragen heb ik uw Kamer geïnformeerd over een aantal verbetervoorstellen waaraan ProRail werkt om het aantal liftstoringen te verminderen. In mijn contact met ProRail merk ik dat ProRail dit hoog opneemt en hiermee aan de slag is gegaan. Zo zijn de levertijden van enkele onderdelen recentelijk verbeterd, maar blijken deze levertijden voor andere onderdelen lastiger terug te brengen naar het oude niveau. Wat betreft de maatregel om voorraden van cruciale onderdelen aan te leggen, kan ik uw Kamer mededelen dan de onderhoudspartijen waarmee ProRail samenwerkt strategische voorraden van onderdelen hebben aangelegd. Echter, voor sommige oudere installaties die te maken hebben met een diversiteit aan onderdelen blijft het lastig om een dergelijke voorraad aan te leggen.
Ik merk hierbij op dat een groot deel van de langdurige storingen optreedt door oorzaken van buitenaf. Zoals ik u informeerde in mijn Kamerbrief van 19 december neemt ProRail reeds maatregelen om storingen door wateroverlast en vandalisme te verminderen. Op dit moment vindt de uitrol van camera’s, gericht op liften, plaats op een vijftiental stations en is er een project opgezet om specifieke maatregelen te nemen tegen wateroverlast op stations met de liften die de meeste hinder ondervinden. Zoals in mijn antwoord op uw vraag 2 meegedeeld is zichtbaar dat deze maatregelen hebben geleid tot een daling van het aantal langdurige liftstoringen. Een soortgelijke daling is tevens te zien voor storingen bij roltrappen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het monitoringssysteem in alle liften, waarmee een liftstoring vrijwel direct wordt gedetecteerd? Is de verwachte inwerkingtreding van dit monitoringssysteem per eind 2022 gehaald? Kan deze informatie over liftstoringen beschikbaar worden gemaakt in de reisplanner, zodat reizigers al bij het plannen van hun reis worden geïnformeerd over een eventuele defecte lift? Kunt u aangeven wanneer dit gerealiseerd kan worden?
ProRail geeft aan dat zij hard aan het werk is om het proces rondom het monitoringssysteem van liften te bespoedigen. Zo zijn er recent technische onderdelen aangebracht aan het systeem en wordt er op dit moment gewerkt aan het verhogen van de betrouwbaarheid en volledigheid van de informatie uit het monitoringssysteem. De vrijgave van de data aan DOVA, het samenwerkingsverband van alle decentrale ov-autoriteiten, wordt eind 2023 verwacht. Hierna start er een nieuwe fase waarin ProRail en vervoerders in samenwerking met belangenorganisaties die mensen met een beperking vertegenwoordigen en ervaringsdeskundigen onderzoeken hoe deze data kan worden omgezet in betekenisvolle (reis)informatie. Op basis van de huidige inzichten wordt verwacht dat het mogelijk is om reizigers eind 2024 dynamisch inzicht te bieden in de status van de werking van een lift.
Hoe staat het met het programma toegankelijkheid van ProRail, waarin is opgenomen dat alle perrons initieel op hoogte gebracht moeten worden zodat een zelfstandige instap in de trein voor zoveel mogelijk mensen mogelijk is? Hoeveel perrons in Nederland zijn inmiddels op hoogte gebracht? En hoeveel perrons in Nederland zijn op dit moment verzakt? Hoe vaak wordt er gemeten of perrons nog op hoogte liggen?
In mijn antwoorden van 18 september 2023 op Kamervragen heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het programma toegankelijkheid bij ProRail. Ik vul daarbij aan dat binnen het programma toegankelijkheid alle perrons worden nagelopen op mogelijke verzakkingen. Op dit moment dienen op 42 van de 404 stations één of meerdere perrons nog op hoogte gebracht te worden. De perrons op deze stations dienen vóór 2030 op hoogte te zijn gebracht door de beheertak van ProRail.
Verder is dit proces op alle andere stations inmiddels voltooid. Uiteraard is de zelfstandige instap voor mensen met een beperking niet alleen afhankelijk van de hoogte en afstand van het perron, maar ook van het type materieel waarmee de vervoerder rijdt.
ProRail geeft aan dat zij elk station in principe driejaarlijks meten op toegankelijkheidskenmerken, waarbij de frequentie van meten hoger wordt naarmate de kans op verzakken bij een station groter is. ProRail meet de toegankelijkheid op verschillende plekken op een perron. Perrons zijn namelijk gemiddeld 300 meter lang. Als één punt buiten norm is, kan het nog steeds zo zijn dat de rest van het perron op hoogte is. Een antwoord in perrons zou dus een vertekend beeld geven. ProRail meet de toegankelijkheid op hoogte en afstand tot het materieel op 440.279 plekken waarvan er op dit moment ongeveer 19% (84.322) buiten de norm van een afwijking van enkele centimeters zijn.
Kunt u aangeven welke planning er gemaakt is voor het opnieuw op hoogte brengen van het aantal verzakte perrons in Nederland? Heeft u afspraken met ProRail gemaakt op welke termijn een verzakt perron weer op hoogte gebracht moet zijn, zodat er geen achterstand meer ontstaat in het op hoogte brengen van perrons? Zo nee, bent u dan bereid om hier afspraken over te maken?
Ik kan uw Kamer verzekeren dat ProRail het belangrijk vindt dat de perrons op hoogte worden gebracht en dat zij hier ook naar handelt. Ook bespreekt mijn ministerie dit regelmatig in de stuurgroep van het programma toegankelijkheid samen met ProRail. Perronherstel is sinds 2021 een reguliere onderhoudstaak bij ProRail en tevens ook onderdeel van de eerdergenoemde beheerconcessie binnen het programma toegankelijkheid.
Er zijn drie mogelijke oorzaken die een zelfstandige instap niet mogelijk maken, naast het materieel van de vervoerder dat nog niet passend is. Er kan een verzakking in het perron optreden, een verzakking in het spoor, óf een combinatie van beiden. Voor perronherstel zijn vaak treinvrije periodes (TVP’s) nodig om veilig te kunnen werken aan het perron of spoor. Deze zijn niet altijd zomaar beschikbaar. Deze TVP’s worden altijd in afstemming ingepland met de desbetreffende vervoerder(s). Op het gebied van spoorherstel vindt nu een inhaalslag plaats. De opgelopen achterstand is daarmee naar verwachting in 2026 weggewerkt. In principe wordt het spoor of perron zo snel mogelijk hersteld na analyse van de meting. Voor perronherstel wordt dat (mede) bepaald door de beschikbaarheid van TVP’s. Voor spoorherstel is het streven om dat binnen zes maanden na analyse uitgevoerd te hebben.
Herinnert u zich de zinsnede dat «de uitwerking van deze afspraken voor de reiziger al op kortere termijn merkbaar zal zijn»?2 Is het in dat kader mogelijk om, zeker nu door meer partijen samengewerkt wordt aan de toegankelijkheid van het openbaar vervoer, hierover met regelmaat, ook gezamenlijk, op hoofdlijnen te informeren vanuit het perspectief van de reiziger? Kunt u aangeven welke merkbare verbeteringen inmiddels zijn behaald?
Uw Kamer zal in de toekomst, zoals in de afgelopen periode, periodiek schriftelijk worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Hierin zullen wij uw Kamer blijven informeren over de laatste ontwikkelingen en de merkbare verbeteringen voor een toegankelijker openbaar vervoer. Recente ontwikkelingen zijn onder andere te vinden op het gebied van het onderzoek op grond van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet (FvW). Dit onderzoek zal spoedig met uw Kamer gedeeld worden. Hierin is onderzocht wat de financiële implicaties zijn van het uitvoeren van enkele artikelen uit het Bestuursakkoord. Met de onderzoeksresultaten kunnen wij verdere stappen zetten in het realiseren van een toegankelijker openbaar vervoer voor iedereen.
Beleid voor mensen met een beperking |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is om te luisteren naar de mening van mensen met een verstandelijke beperking? Zo ja, wordt er door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op toegezien dat dit overal gebeurt?
Ja. Ik vind het heel belangrijk dat er wordt geluisterd naar de mening van mensen met een verstandelijke beperking. Dat is ook niet altijd een eigen keus van partijen. Er zijn soms regels voor. Die regels zijn vastgelegd in de wet. Ze schrijven voor wanneer er naar de mening van mensen met een beperking móet worden geluisterd. Zo hebben sommige besluiten van een zorginstelling de goedkeuring van de cliëntenraad nodig. Naast regels in de wet maken landelijke partijen soms extra afspraken over het luisteren naar de mening van mensen met een verstandelijke beperking. Zo is afgesproken dat bewoners van een instelling regelmatig hun mening kunnen geven over de kwaliteit van de zorg en ondersteuning. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd let erop dat mensen en organisaties in de zorg zich houden aan die regels en afspraken.
Hoe betrekt u zelf de mening van mensen met een verstandelijke beperking bij uw beleid?
Mensen met een verstandelijke beperking moeten hun stem kunnen laten horen over de plannen van mijn ministerie. Vaak gebeurt dat door een organisatie die opkomt voor mensen met een beperking. Die organisaties krijgen van mij ieder jaar geld. Daarmee kunnen ze hun werk makkelijker doen. Voor mensen met een verstandelijke beperking zijn dat bijvoorbeeld LFB, KansPlus, Vereniging dit Koningskind, Sien en koepelorganisatie Ieder(in).
Mijn beleid voor mensen met een beperking heb ik opgeschreven in verschillende plannen. Eén van die plannen is de Toekomstagenda: zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking. Voor de uitwerking van de Toekomstagenda zijn werkgroepen opgericht. In een werkgroep zitten mensen van verschillende landelijke organisaties. Ook van organisaties van en voor mensen met een verstandelijke beperking. Iedere werkgroep bespreekt een onderwerp dat belangrijk is voor mensen met een beperking. Bijvoorbeeld de zorg voor mensen met een ingewikkelde zorgvraag. Of hoe we met technologie, zoals apps en robots, mensen met een beperking kunnen helpen om zelfstandiger te worden en meer dingen zelf te beslissen. Een ander plan voor mensen met een beperking gaat over het VN-verdrag Handicap. Dat plan noemen we de Nationale Strategie. Daaraan hebben organisaties van of voor mensen met een verstandelijke beperking meegewerkt.
Daarnaast vind ik het belangrijk om ervaringsdeskundigen zelf bij de uitvoering van mijn plannen te betrekken. Ook dat gebeurt op verschillende manieren. Ik praat bijvoorbeeld met de «spiegelgroep Onbeperkt meedoen». Dat zijn acht ervaringsdeskundigen die in hun eigen leven bijna iedere dag tegen drempels aanlopen. Zij denken met mij mee hoe we die drempels in de samenleving verder kunnen weghalen.
Als het gaat om plannen over zorg en ondersteuning, vind ik dat mensen met een beperking niet alleen horen mee te praten. Zij moeten ook gewoon mee kunnen doen. Daarom worden verschillende projecten van de Toekomstagenda uitgevoerd door organisaties van en voor mensen met een beperking. Zij krijgen daarvoor extra geld.
Herkent u de signalen dat er steeds minder ruimte is voor activiteiten en uitjes vanwege personeelstekorten en het wegvallen van fondsen en stichtingen? Bent u het ermee eens dat het juist voor mensen met een verstandelijke beperking belangrijk is om mee te doen in de samenleving en dat activiteiten buiten de instelling of woongroep daar belangrijk voor zijn?
Ik vind het voor iedereen belangrijk om mee te doen in de samenleving, ongeacht waar je woont of wat je beperking is. Iedereen op zijn of haar eigen manier. Dat geldt dus ook voor mensen met een verstandelijke beperking die in een instelling of woongroep wonen. Ik hoor in het land dat zorgaanbieders van instellingen en woongroepen te maken hebben met personeelstekorten. Hoe ze daarmee omgaan is verschillend. Maar ze zorgen er allemaal voor dat bewoners een zinvolle dag hebben en naar werk of dagbesteding kunnen gaan. En gelukkig lukt het veel zorgaanbieders nog steeds om daarnaast extra activiteiten en uitjes te organiseren. Er zijn ook andere organisaties die over geld beschikken om activiteiten te organiseren, zoals fondsen. Omdat dat geen officiële zorgaanbieders zijn, vallen zij buiten de onderwerpen waarvoor ik als Minister verantwoordelijk ben. Ik weet dan ook niet wat zij doen, en of ze ophouden te bestaan.
Klopt het dat feesten zoals het Witte Bedjes Sinterklaasfeest en het concert van «Maak de Droom Waar» in de afgelopen jaren zijn weggevallen? Zijn er meer van dit soort initiatieven die zijn gestopt? Weet u de oorzaken daarvan?
Feesten zoals de Witte Bedjes Sinterklaasfeest en het concert van «Maak de Droom Waar» zijn niet door mijn ministerie georganiseerd. Dat betekent dat het buiten de onderwerpen valt waarvoor ik als Minister verantwoordelijk ben. Er kunnen in het land heel veel feesten worden georganiseerd in dorpen en steden. Daar heb ik niet allemaal zicht op. Ik weet dus ook niet of sommige van die feesten niet zijn doorgegaan. Mijn ambtenaren hebben voor het beantwoorden van deze vraag contact opgenomen met de Stichting Welzijn Gehandicapten Nederland (SWGN). Zij hebben ons verteld dat het concert «Maak de Droom Waar» niet door kon gaan omdat de Jaarbeurs in Utrecht momenteel wordt verbouwd. De plek waar het feest ieder jaar plaatsvindt, is dit jaar dus niet beschikbaar. Ook hoorde SWGN dat mensen die het concert misschien wilden bezoeken, dat dit jaar nog spannend vinden. Dat komt door het coronavirus. Daarom hebben ze besloten het concert dit jaar in een kleinere vorm aan te bieden binnen de instellingen. Ze denken dat het concert volgend jaar weer door zal gaan.
Wat kunt u doen om te zorgen dat er weer meer activiteiten plaatsvinden voor mensen met een verstandelijke beperking?
Ik wil ervoor zorgen dat mensen met een verstandelijke beperking kunnen deelnemen aan álle uitjes en feesten die worden georganiseerd in het land. De samenleving hoort gewoon toegankelijk te zijn voor mensen met een beperking. Met de Nationale Strategie werk ik dat uit. Toegankelijke vrijetijdsbesteding – activiteiten en uitjes – valt daar ook onder.
Welke subsidies zijn er de afgelopen 10 jaar beschikbaar geweest voor het organiseren van uitjes voor mensen met een (verstandelijke) beperking? Wat waren de resultaten van die subsidies?
Een subsidie is een geldbedrag. Subsidies kunnen worden gegeven door een overheidsorganisatie zoals een ministerie, provincie of gemeente. Ze kunnen ook worden gegeven door een particuliere organisatie die niet bij de overheid hoort. Iedere organisatie heeft eigen regels voor het geven van subsidie. Ik weet niet welke organisaties in Nederland de afgelopen 10 jaar geld hebben gegeven voor het organiseren van uitjes.
Welke subsidies zijn vanuit het Rijk beschikbaar voor het organiseren van uitjes voor mensen met een (verstandelijke) beperking? Als subsidies zijn verdwenen, wat is daar dan de reden voor?
Het geven van extra geld (subsidies) voor het organiseren van uitjes voor mensen met een beperking hoort niet bij de taken van een ministerie. Voor mijn ministerie geldt dat het verantwoordelijk is voor het organiseren van goede zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking. Bij goede zorg hoort ook dat er voldoende momenten zijn om te ontspannen. Ik geef wel extra geld aan organisaties voor mensen met een beperking om bijeenkomsten te organiseren. Bijvoorbeeld de SamenSterkdagen. Die gaan over hoe je voor jezelf kunt opkomen. Ook wordt er over belangrijke onderwerpen informatie gegeven.
Met de Nationale Strategie wil ik drempels in de samenleving weghalen voor mensen met een beperking. Zodat iedereen die dat wil kan meedoen aan alle activiteiten, feesten of festivals. Ik hoop dat iedereen dat straks normaal vindt.
Wilt u de antwoorden op deze vragen in zo duidelijk mogelijke taal formuleren zodat het voor iedereen begrijpelijk is?
Ja.
De dreigende sluiting van de huisartsenposten in het VUmc en het Erasmus MC |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op de berichten over de dreigende sluiting van de huisartsenposten in het VUmc en het Erasmus MC?1 2
Een eventuele sluiting van een zorgvoorziening, in dit geval een huisartsenpost (HAP), zal altijd impact hebben op het lokale zorgaanbod. Tegelijk zien we dat de druk op de zorg en op het beschikbare zorgpersoneel sterk toeneemt, ook in de toekomst. Het is dus verstandig dat HAP’s goed nadenken over de optimale inzet van het beschikbare aanbod, zodat goede toegankelijkheid en kwaliteit van zorg kan worden geboden.
Aanbieders van acute zorg in een regio werken in een keten. Keuzes over de inrichting van één van de acute zorgvoorzieningen in de keten, hebben daardoor effect op andere aanbieders. Daarom vind ik het van groot belang dat bij voorgenomen sluitingen de procedure uit het Uitvoeringsbesluit Wkkgz (AMvB acute zorg) en Uitvoeringsregeling Wkkgz wordt gevolgd, waarin onder andere de verplichting is opgenomen om een continuïteitsplan op te stellen en te bespreken in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). Het verplicht de zorgaanbieder om met andere zorgaanbieders en zorgverzekeraars een zorgvuldige afweging te maken over de continuïteit in de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de acute zorg in de regio en om gemeenten en inwoners goed en tijdig te betrekken bij deze afweging. Dat neemt niet weg dat het voorstelbaar is dat er situaties voorkomen waarbij gemeenten en inwoners zich niet voldoende betrokken voelen, ondanks dat de zorgaanbieder zich wel degelijk heeft ingespannen om hen op een goede manier te betrekken. De uiteindelijke uitkomst van de procedure kan daarnaast, ondanks alle inspanningen, anders zijn dan betrokkenen wensen.
Ziet u hoe het sluiten van de Spoedeisende Hulp (SEH) in het VUmc nu leidt tot sluiting van andere afdelingen? Bent u zich ervan bewust dat dit ook dreigt te gebeuren in streekziekenhuizen waar de SEH verdwijnt?
De spoedeisende hulp (SEH) van het Amsterdam UMC, locatie VUmc, krijgt een andere invulling maar verdwijnt niet. Patiënten die vanwege hun onderliggende aandoening al bekend zijn op locatie VUmc (gezien de op die locatie geconcentreerde specialismen) kunnen daar ook in de toekomst gewoon terecht voor een acuut probleem. Alleen patiënten die nog niet bekend zijn op locatie VUmc kunnen daar in de toekomst niet meer terecht bij een acuut probleem. Zij zullen zich dan moeten presenteren op de SEH van de locatie AMC. Dit heeft nagenoeg geen invloed op de aanwezige afdelingen/specialismen op locatie VUmc.
Verder zie ik dat streekziekenhuizen die nu aan het nadenken zijn over de toekomst van hun SEH, in het algemeen niet zozeer overwegen om de spoedzorg volledig af te stoten, maar om het huidige aanbod om te vormen tot een voorziening voor laagcomplexe acute zorg, met daarbij afspraken met andere zorgaanbieders in de regio voor hoogcomplexere patiënten. Bij dergelijke bewegingen is ook samenwerking met onder meer de HAP juist van belang.
Hoe reageert u op de kritiek van sommige Rotterdamse huisartsen dat sluiting van de huisartsenpost daar zal leiden tot meer onnodige drukte op de SEH?
Veruit de meeste patiënten die mogelijk zorg nodig hebben in de avond, nacht of weekend, bellen naar de HAP. Wanneer zij voor een spoedconsult moeten langskomen, worden zij verwezen naar de daarvoor bestemde HAP’s in Rotterdam-Noord of -Zuid, of vlakbij Rotterdam (in Spijkenisse of Capelle aan de IJssel) en niet naar de zogenaamde satelliet-post in het Erasmus. Die is daar ook niet op ingericht. Voor deze patiënten verandert er dus niets bij een eventuele sluiting van de HAP in het Erasmus MC.
Daarnaast zijn er de zelfverwijzers, mensen die op eigen gelegenheid naar het Erasmus MC komen. Wanneer zij niet op de SEH van het ziekenhuis hoeven te worden geholpen, kunnen zij nu op de HAP terecht als het nodig is. Goed hierbij te vermelden dat dit om een relatief klein deel gaat. Ik heb van Huisartsenposten Rijnmond begrepen dat er in 2022 2% van het totaal aantal patiënten door de HAP in het Erasmus MC is behandeld, de overige 98% bij de vier andere HAP’s. De eventuele sluiting van de HAP in het Erasmus MC zal voor deze groep betekenen dat indien nodig, zij op een veilige manier naar de HAP in Rotterdam-Noord worden doorgeleid. Huisartsenposten Rijnmond heeft hier afspraken over gemaakt met de SEH van het Erasmus MC. Voor sommige patiënten zoals bijvoorbeeld sociaal kwetsbare mensen zal de SEH zelf de zorg organiseren. Dit betreft ongeveer 5% van de gevallen.
Welke stappen bent u bereid te zetten om te voorkomen dat deze huisartsenposten verdwijnen?
Partijen kunnen zelf goede afwegingen maken over de inrichting van het spoedzorglandschap, zij kennen de lokale situatie het best. Eventuele wijzigingen in het aanbod zullen in samenhang moeten worden bezien met de gehele spoedzorgketen, zodat zorg van goede kwaliteit kan worden geleverd en deze ook voor iedereen goed toegankelijk blijft. Er zijn daarbij duidelijke procedures omschreven die hierbij gevolgd dienen te worden, zoals ik ook heb aangegeven in het antwoord op vraag 1.
Het bericht 'Provincie stond jarenlang toe dat Tata-fabriek kankerverwekkende stoffen lekte' |
|
Kiki Hagen (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u het ermee eens dat het schokkend is dat de provincie in de jaren 80 al weet had van de hoge mate van kankerverwekkende uitstoot van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (paks) door Tata Steel en vervolgens een convenant heeft afgesloten waar expliciet in staat opgenomen dat hier geen actie op hoeft te worden ondernomen («KF2: Geen nieuwe deuren/handhaving»)? Was hier een wettelijke basis voor en hoe beoordeelt u dit handelen van de provincie?1
Ik heb voor het antwoord op deze vraag contact gelegd met de provincie Noord-Holland. De provincie is niet nagegaan hoe de afweging in de jaren 80 precies is gemaakt om bepaalde maatregelen wel en andere niet in het betreffende convenant op te nemen. Hiervoor is uitgebreid archiefonderzoek nodig, en dit zal niets veranderen aan het feit dat deze maatregel eerder niet en later wel is genomen. De provincie en het ministerie willen tijd en energie te steken in wat wij vandaag kunnen doen om de gezondheid verder te verbeteren. Ik kan daarom hier geen oordeel over geven en zie ook geen reden om deze afweging nu nog te reconstrueren.
Kunt u een reconstructie geven van de totstandkoming van het besluit in 1988 om Tata steel niet te verplichten om de lekkende ovendeuren van kooksgasfabriek 2 te vervangen? Tot hoeveel extra uitstoot van paks en andere schadelijke stoffen heeft het besluit geleid om in 1988 geen nieuwe ovendeuren voor Kookgasfabriek 2 af te dwingen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Het is op dit moment onbekend hoeveel minder PAK zou zijn uitgestoten als de ovendeuren eerder waren vervangen.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat er ruim twintig jaar heeft gezeten tussen de eerste constatering van grote kankerverwekkende uitstoot door Tata en het moment dat de deuren van de kooksgasfabriek 2 werden vervangen? Kunt u aangeven welke ontdekkingen er eind jaren 90 zijn gedaan waardoor de provincie Noord-Holland tot een andere conclusie kwam dan eind jaren 80?
Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 later te nemen. Het zou ook kunnen dat het indertijd niet mogelijk was om deze maatregel met het wettelijk instrumentarium af te dwingen. Hoe dit in het verleden precies is gegaan, is niet duidelijk. Ik heb geen zicht op «ontdekkingen» van eind jaren 90. Om dit precies na te gaan is archiefonderzoek nodig; dit zal echter niets veranderen aan het feit dat deze maatregel eerder niet en later wel is genomen.
Het beperken van uitstoot en aandacht voor de gezondheid rond Tata Steel heeft vandaag de dag terecht veel aandacht bij de provincie Noord-Holland, de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) en bij mijn ministerie. Dat vind ik goed. Ik vind het belangrijk om onze tijd en energie te steken in wat wij vandaag kunnen doen om de gezondheid verder te verbeteren. Archiefonderzoek naar de totstandkoming van een maatregel die reeds is gerealiseerd past daar in mijn optiek niet bij.
Kunt u het interne document en het convenant dat destijds (1988) is gesloten waaraan wordt gerefereerd in het artikel alsnog openbaar maken? En kunt u daarbij aangeven hoeveel van de destijds geconstateerde negen «structurele» overtredingen staan opgenomen in dat convenant en hoeveel van deze overtredingen vandaag de dag nog steeds spelen?
Zowel de provincie Noord-Holland als mijn ministerie hebben dit document nog niet aangetroffen in het archief. Zodra deze documenten zijn aangetroffen, zal ik deze alsnog aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u een totaaloverzicht geven van alle afspraken (vergunningen, convenanten etc.) die tussen de jaren 70 en vandaag zijn gesloten/gemaakt tussen provincie/gemeenten/Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) en Tata Steel?
Alle huidige vergunningen zijn in te zien via een GIS-viewer: https://gisviewer.odnzkg.nl/index.php?@TataSteel.
Per werkeenheid kan worden ingezien welke voorschriften voor die desbetreffende installatie gelden. Ik beschik niet over een historisch totaaloverzicht van alle afspraken die ooit tussen de Rijksoverheid, Provinciale en gemeentelijke overheid met Tata Steel zijn gemaakt.
Bent u, overwegende dat u in antwoord op eerdere schriftelijke vragen aangeeft dat zonder archiefonderzoek geen conclusies kunnen worden getrokken over de vraag of er sprake is geweest van een nalatige overheid, bereid om alsnog archiefonderzoek uit te voeren en de resultaten hiervan met de Kamer te delen?2
Nee. In het verleden zijn in de context van de toen geldende wet- en regelgeving en de toen heersende maatschappelijke opvattingen bepaalde keuzes gemaakt. Door de jaren heen zijn wettelijke voorschriften en vergunningen aangescherpt en zijn er meerdere maatregelen genomen om de uitstoot te verminderen. De in het artikel genoemde vergunning over de deuren van Kooksfabriek 2 is daar een voorbeeld van.
Met een archiefonderzoek kan wellicht in meer detail worden weergegeven hoe overwegingen zijn gemaakt en hoe die door de tijd heen veranderen. Dit leidt echter niet tot andere of nieuwe mogelijkheden om de leefomgeving in de IJmond vandaag de dag schoner en gezonder te maken. Ik vind het belangrijker om onze tijd en middelen in te zetten voor maatregelen waar we nu en in de toekomst iets aan hebben.
Waar is uw volgende uitspraak in de beantwoording van de schriftelijk vragen op gebaseerd: «Over het algemeen zijn de activiteiten van Tata voor het maken van staal en daarmee de uitstoot van emissies binnen de wettelijke normen.»? Bent u het ermee eens dat dit geenszins overeenkomt met de lopende lasten onder dwangsom? Geldt deze uitspraak ook voor de kookgasfabriek 2?
Tata Steel heeft een uitgebreide vergunning die uit veel verschillende onderdelen bestaat. Aan de meeste onderdelen van deze vergunning voldoet Tata Steel. Dat laat onverlet dat er ook overtredingen van de vergunning zijn. Daar wordt door het bevoegd gezag op toegezien en op gehandhaafd. Bijvoorbeeld met het huidige verscherpt toezicht op de Kooksgasfabrieken.
Bent u het ermee eens dat bij een fabriek die structureel haar vergunningen overtreedt en blijvend kankerverwekkende stoffen uitstoot de vergunning moet kunnen worden ingetrokken?
Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Noord-Holland, bij overtredingen handhavend op te treden. Of en wanneer de stap gezet moet worden om een vergunning in te trekken is ook aan het bevoegd gezag. Ik heb uw Kamer eerder al geïnformeerd over het onderzoek dat in dit kader door de OD NZKG wordt uitgevoerd bij de Kooksgasfabrieken3. De uitkomst van dit onderzoek wordt in het eerste kwartaal van 2024 verwacht.
Het advies van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI) over de Wet open overheid (Woo) |
|
Nicole Temmink |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wanneer komt het kabinet met een reactie op het rapport en de adviezen van het ACOI over de Woo?1
Er is een invoeringstoets uitgevoerd op de Wet open overheid (Woo). Hierin is het onderzoek van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI) onder journalisten over de toegang tot overheidsinformatie meegenomen. Ik vraag de regeringscommissaris Informatiehuishouding en het ACOI te reflecteren op de Woo-invoeringstoets en een advies uit te brengen naar aanleiding hiervan (voorzien Q1 2024). De belangrijkste inzichten en aanbevelingen uit dit onderzoek van het ACOI zullen bij de kabinetsreactie op de Woo-invoeringstoets en bijbehorende adviezen betrokken worden. Deze kabinetsreactie is voorzien in de eerste helft van 2024.
Hoe reageert u op het feit dat 89 procent van journalisten weinig tot geen vertrouwen heeft in de overheid om zorgvuldig Woo-verzoeken af te handelen?
Dit is een zorgelijk signaal dat aansluit bij de constatering dat veel Woo-verzoeken buiten de wettelijke of afgesproken termijn worden afgehandeld. Voor de uitvoering van de controlerende taak van journalisten is de toegang tot overheidsinformatie van essentieel belang. Journalisten moeten daarom kunnen rekenen op een zorgvuldige en tijdige afhandeling van Woo-verzoeken. Het is dan ook een taak van alle bestuursorganen om hieraan te werken.
Er is door een extern bureau een invoeringstoets op de Woo uitgevoerd. Met deze Woo-invoeringstoets moet specifieker in kaart worden gebracht op welke punten het openbaarheidsbeleid in Nederland precies vastloopt en welke aanvullende maatregelen moeten worden genomen om dit te verbeteren.
Kunt u reageren op deze quote van een journalist «Ambtenaren doen steeds meer buiten Woo-kaders om (niets via email of apps bijvoorbeeld). Daarnaast zijn ambtenaren steeds maar bezig hun politieke bazen uit de wind te houden. Dat wordt belangrijker geacht dan openbaarheid en transparantie.»? Wat gaat u doen om transparantie en openbaarheid boven de politieke status van bewindspersonen te plaatsen?
Ik herken mij in algemene zin niet in het beeld dat ambtenaren steeds meer buiten de kaders van de Woo om doen en dat zij vooral bezig zijn hun bewindspersonen uit de wind te houden. Ambtenaren werken hard aan het realiseren van een opener overheid. Wel erken ik dat verzoekers, zoals journalisten, te vaak te laat de informatie ontvangen waar ze recht op hebben.
Openbaarheid moet los staan van de politieke status van bewindspersonen. Het is verontrustend dat uit het onderzoek naar voren komt dat dit beeld bestaat bij journalisten. Dit is dan ook een aanmoediging om, in overleg met journalisten en gebruikmakend van de resultaten van eerdergenoemde Woo-invoeringstoets, te kijken hoe we het beter kunnen doen.
Wat vindt u ervan dat 69 procent van journalisten die ervoor kiezen om geen Woo-verzoeken in te dienen die keuze maken vanwege de te lange doorlooptijd van de afhandeling?
Wanneer journalisten afzien van het indienen van Woo-verzoeken in verband met een (te) lange doorlooptijd, dan is dit niet in lijn met de bedoeling van de wet. De Woo verankert het recht op toegang tot overheidsinformatie voor eenieder als essentieel onderdeel van onze democratische rechtsstaat. Hierbij hoort het (eenvoudig) kunnen indienen van Woo-verzoeken en op tijd de gevraagde overheidsinformatie ontvangen. Laatstgenoemde blijkt helaas vaak nog niet goed te gaan.2 Om deze reden blijf ik, samen met individuele bestuursorganen, hard werken aan het verbeteren van de doorlooptijden van Woo-verzoeken.
Hoe kijkt u naar quotes uit het onderzoek van journalisten als «het lijkt soms of iedere vorm van voorlichting gericht is op het verbergen van informatie», en «bij alle verzoeken die ik nu heb lopen, zijn de termijnen overschreden en zijn stukken niet geleverd waarvan ik weet dat ze in het bezit zijn van de desbetreffende organisatie»? Deelt u de mening dat er een cultuur van tegenwerking en geheimhouding bestaat bij de ministeries?
Ik betreur het dat het onderzoek van het ACOI constateert dat journalisten een cultuur van tegenwerking en geheimhouding ervaren bij ministeries. Journalisten hebben een belangrijke controlerende taak in onze rechtsstaat en zijn belangrijke gebruikers van de Woo. Mede hierom vind ik het goed dat het ACOI een dergelijk onderzoek heeft uitgevoerd. Als stelselverantwoordelijk bewindspersoon voor het openbaarheidsbeleid vind ik het essentieel dat bestuursorganen zoveel mogelijk openbaarheid betrachten bij de uitvoering van hun taken en zich daarbij houden aan bestaande wet- en regelgeving.
Gelet op de huidige afhandelingstermijnen van Woo-verzoeken, kan ik mij voorstellen dat het gevoel bestaat dat er mogelijk onvoldoende prioriteit wordt gegeven aan de afhandeling van Woo-verzoeken. En alhoewel er op het gebied van cultuur en gedrag zeker nog stappen te zetten zijn, zie ik tegelijkertijd ook veel ambtenaren die hard werken om alle werkzaamheden, waaronder het openbaar maken van informatie, goed en zorgvuldig uit te voeren. Mede als gevolg van de huidige staat van de informatiehuishouding en de omvang en complexiteit van een deel van de verzoeken is het niet eenvoudig om (bepaalde) Woo-verzoeken snel af te handelen. Het uitvoeren van de Woo vergt op dit moment dan ook veel tijd, capaciteit en financiële middelen van bestuursorganen. Verschillende ministeries zijn momenteel bezig met het uitbreiden van de capaciteit om Woo-verzoeken af te handelen. Daarnaast zijn andere maatregelen nodig voor verbeteringen. Het is daarom van belang dat de knelpunten van zowel informatieverzoekers als uitvoerders door een extern bureau in kaart worden gebracht in het kader van de Woo-invoeringstoets, waarna verdere stappen gezet kunnen worden om de knelpunten te verbeteren.
Hoe reageert u op de claim van Follow the Money dat de cultuur van wantrouwen tegenover journalisten is gegroeid? Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat ministeries journalisten serieus nemen?2
De uitkomsten uit het onderzoek onder journalisten zijn voor mij een indicatie dat er nog een wereld te winnen is rondom het wederzijdse vertrouwen tussen journalisten en bestuursorganen. Een gebrek aan vertrouwen is niet bevorderlijk bij de uitvoering van de Woo. Ik vind het daarom van belang dat partijen meer en vroegtijdiger met elkaar in gesprek gaan, onder andere over de afhandeling van een Woo-verzoek. Dit zal naar mijn verwachting er niet alleen voor zorgen dat een verzoeker sneller de informatie ontvangt waar hij naar op zoek is en de uitvoeringslast voor bestuursorganen verlagen, maar ook het wederzijds begrip en vertrouwen tussen journalistiek en de overheid verbeteren.
Daarnaast zie ik het ook als mijn verantwoordelijkheid om het wederzijds vertrouwen en de relatie tussen journalistiek en de overheid te versterken. Daarvoor zijn zichtbaarheid en dialoog van belang. In dat kader zijn we vanuit mijn ministerie daarom gestart met het meer in gesprek gaan met gebruikers van de Woo, waaronder journalisten. Deze gesprekken maken inzichtelijk waar journalisten in de praktijk tegenaanlopen en waar zij verbeterpunten zien. Daarnaast is een invoeringstoets op de Woo uitgevoerd, waarin de ervaringen en perspectieven van journalisten en andere gebruikers van de Woo zijn meegenomen.
Kunt u een overzicht geven van hoe de afhandelingen van Woo-verzoeken bij de ministeries nu verloopt? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de situatie bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waar al sinds augustus geen WOO-besluiten meer zijn gepubliceerd? Kunt u daarbij aangeven hoeveel personeelskosten hiermee gemoeid zijn?
Vanaf dit jaar rapporteren we jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR) over de afhandeling van Woo-verzoeken.4 Deze rapportage wordt jaarlijks in mei op verantwoordingsdag aangeboden aan uw Kamer. In deze rapportage wordt onder andere per ministerie gerapporteerd over hoeveel Woo-verzoeken er in een jaar zijn ontvangen, hoeveel er binnen en buiten de wettelijke of afgesproken termijn zijn afgehandeld en hoeveel er nog openstaan.
De afhandeling van informatieverzoeken is complex en verschilt per ministerie. In een eerdere Kamerbrief heeft de toenmalige Minister van BZK uiteengezet hoeveel verschillende rollen te onderscheiden zijn bij de afdoening van een Woo-verzoek en dat voor veel van de betrokken ambtenaren het afhandelen van Woo-verzoeken niet geldt als hun enige kerntaak.5 Hierdoor is het tot dusver niet mogelijk om een overzicht te geven van de hoeveelheid personeelskosten die gemoeid zijn met de afhandeling van Woo-verzoeken.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) publiceert Woo-besluiten met betrekking tot Covid-19 en bijbehorende documenten sinds begin september 2023 op een nieuw platform: www.open.minvws.nl. Documenten op dit platform zijn individueel toegankelijk en doorzoekbaar op zoektermen.6 Ik heb geen zicht op het aantal Woo-besluiten dat zij hierop publiceren. Niet-corona gerelateerde Woo-besluiten publiceert VWS via www.minvws.nl.
Welke stappen gaat u zetten om de afhandeling van Woo-verzoeken te verbeteren en het vertrouwen van journalisten in de openbaarheid van de overheid te herstellen?
Er ligt een grote opgave voor alle ministeries en voor BZK als stelselverantwoordelijk ministerie om de afhandeling van Woo-verzoeken te verbeteren. Het is duidelijk dat de Woo-termijnen vaak niet worden gehaald, en deze situatie moeten we verbeteren. Door de jaarlijkse rapportage in de JBR hebben we vanaf dit jaar inzicht in hoe het ervoor staat met de afhandeling van Woo-verzoeken per ministerie. Zoals aangegeven in eerdere antwoorden is door middel van de Woo-invoeringstoets gewerkt aan een inventarisatie van knelpunten voor gebruikers en uitvoerders van de Woo met daarbij concrete aanbevelingen voor geconstateerde knelpunten. Het ACOI en de regeringscommissaris Informatiehuishouding worden gevraagd om hierop te reflecteren en te komen met een advies voor de knelpunten van openbaarmaking op verzoek. Op grond hiervan zal er een kabinetsreactie volgen, waarin maatregelen aangekondigd worden om de toegang tot overheidsinformatie te verbeteren. Tot slot treden we vanuit mijn ministerie meer in dialoog met de journalistiek, onder andere om beter zicht te krijgen op hoe zij de Woo en de afhandeling van Woo-verzoeken ervaren. Ook deze input en de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport van het ACOI zullen betrokken worden bij de kabinetsreactie.
De aanslag op Thierry Baudet in Gent |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Op welk moment (tijdstip) heeft u kennisgenomen van de aanslag op Thierry Baudet in Gent?
Ik ben op diezelfde donderdagavond 26 oktober 2023 over de aanval op de heer Baudet geïnformeerd.
Heeft u na de aanslag in Gent contact opgenomen met de Belgische autoriteiten? Zo ja, op welk moment (tijdstip) en wat heeft dit contact opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Diezelfde avond nog heeft de Nederlandse ambassadeur contact gehad met de rector van de Universiteit van Gent en met de burgemeester van Gent. Zij hebben allebei de aanval stevig veroordeeld. Voorts is door de Nederlandse politie via de Belgische liaison informatie opgevraagd over de feiten en omstandigheden van de aanslag.
Hoe beoordeelt u het feit dat de dader, een 33-jarige Oekraïner, minder dan 24 uur na de aanslag weer is vrijgelaten? Hoe staat dit, in uw ogen, in verhouding tot het ruim zes maanden in voorarrest plaatsen van Max van den B., de man die Sigrid Kaag bij haar huis intimideerde?
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over beslissingen die zijn genomen door de Belgische autoriteiten, noch over individuele zaken.
Heeft u contact opgenomen met de Belgische autoriteiten om te achterhalen welke veiligheidsrisico’s gepaard (zouden) gaan met de vrijlating van de dader? Zo ja, op welk moment (tijdstip)? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om in te gaan op een individuele casus. Wat ik wel kan aangeven is dat er vanuit de Nederlandse politie contact is geweest met de Belgische autoriteiten.
Is er zicht op waar de dader zich nu bevindt? Kunt u uitsluiten dat de dader momenteel vrij in Nederland rondloopt?
Als Nederlandse overheid beschikken we niet over informatie over de verblijfplaats van betrokkene. Vanwege het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie is het niet uit te sluiten dat deze persoon zich in Nederland bevindt.
Is er door Nederland een onderzoek gestart naar hoe het heeft kunnen gebeuren dat een Nederlandse oppositiepoliticus het slachtoffer is geworden van een aanslag? Zo ja, wat is de voortgang van het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op aangelegenheden die individuele beveiligingssituaties betreffen.
Verwijt u de Belgische autoriteiten nalatigheid, doordat zij met massale politie-aanwezigheid sterk de indruk hebben gewekt garant te staan voor de veiligheid van Baudet, terwijl zij in de praktijk niets voor hem hebben betekend en mogelijk zelfs de persoonlijke beveiliging van Baudet op het verkeerde been hebben gezet? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de sterke samenwerking, die van professionaliteit getuigt, vertrouw ik erop dat de Belgische autoriteiten zich maximaal hebben ingezet.
Bent u het ermee eens dat een dergelijke aanslag op een Nederlandse oppositiepoliticus, zeker gezien wat er met Pim Fortuyn is gebeurd, nóóit meer mag plaatsvinden?
Daar ben ik het absoluut mee eens. Dit is onacceptabel. Woorden bestrijd je met woorden. Nooit met geweld.
Hoe beoordeelt u de uitspraak «nee tegen fascisme, nee tegen poetinisme» door de dader tijdens de aanslag? Wat zegt deze uitspraak, in combinatie met de achtergrond van de Oekraïense dader, volgens u over zijn motieven?
Het is niet aan mij om uitspraken van individuen te interpreteren en nader te duiden.
Ziet u een mogelijk verband tussen de aanslag op Baudet en het feit dat hij, vanwege zijn standpunt om de Nederlandse wapenleveranties aan Oekraïne te stoppen en aan te sturen op vrede, op de beruchte Oekraïense «vijandenlijst» van Myrotvorets staat? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te speculeren over een mogelijk verband tussen de aanval op de heer Baudet en zijn standpunten over de Nederlandse steun aan Oekraïne.
Veroordeelt u het feit dat Baudet op de lijst van «vijanden van Oekraïne» staat vanwege zijn politieke overtuigingen?
De organisatie Myrotvorets is een organisatie die los staat van de Oekraïense autoriteiten of het leiderschap. In algemene zin ben ik van mening dat elke volksvertegenwoordiger vrij moet zijn om zijn politieke overtuigingen te delen.
Bent u bereid om tot het uiterste te gaan om Baudet van deze «vijandenlijst» af te krijgen en zo zijn vrijheid van meningsuiting als democratisch gekozen volksvertegenwoordiger te waarborgen?
Het gaat om een «vijandenlijst» die is opgesteld door een organisatie die los staat van de Oekraïense autoriteiten of het leiderschap. Het is niet aan mij om hier actie op te ondernemen.
Bent u bereid om in bilateraal overleg met Oekraïne, dat de laatste tijd veelvuldig plaatsvindt, erop aan te dringen dat Zelensky en zijn kabinet zich ten volste inspannen om Baudet van de «vijandenlijst» te krijgen?
Er is in dit geval sprake van een organisatie in Oekraïne die los staat van de Oekraïense autoriteiten of het leiderschap. Het is niet aan mij of het kabinet om het functioneren van een organisatie in Oekraïne aan de kaak te stellen in bilaterale gesprekken met president Zelensky of andere leden van zijn kabinet. Andersom zouden wij dat ook niet accepteren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en, gezien de urgentie van dit onderwerp, zo spoedig mogelijk beantwoorden (uiterlijk op vrijdag 3 november)?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Een aanvullende randvoorwaarde over het invaren van pensioenen in het coronaherstelfonds |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bij niet invaren kan Nederland honderden miljoenen EU-steun mislopen» uit Pensioenpro dd. 30 oktober 2023?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet voor het verkrijgen van de volledige aanspraak van miljarden uit het EU-coronaherstelfonds als extra voorwaarde heeft opgenomen dat er in 2026 een goedgekeurd invaarbesluit moet zijn voor het pensioen van 66% van de actieve deelnemers en pensioengerechtigden?
Tijdens de behandeling van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) is aan de Eerste Kamer toegezegd om de transitieperiode te verlengen tot 1 januari 2028. Voor een meerderheid van de Eerste Kamer was dit een belangrijke voorwaarde om met de Wtp te kunnen instemmen. Met de langere transitieperiode is een zorgvuldige transitie mogelijk en hier hecht ik aan. Tijdens het debat met de Eerste Kamer is gevraagd wat de consequenties zouden zijn voor het herstel- en veerkrachtplan (HVP). Ik heb destijds aangegeven dat met de Europese Commissie in overleg zou worden getreden over de mogelijke gevolgen voor het HVP.
Op 30 mei 2023 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet toekomst pensioenen. Hierop volgend (28 juni jl.) heeft een eerste overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie. In eerste instantie om te bezien wat de gevolgen zijn van de toezegging aan de Eerste Kamer in relatie tot de afspraken in het HVP. Daaruit bleek dat door de verlenging van de transitieperiode in strikte zin niet meer kon worden voldaan aan de eerder gemaakte afspraken in het HVP. De looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (HVF) liep namelijk niet meer in lijn met de duur van de pensioentransitie. Waar deze eerder gelijktijdig liepen, is dat met verlenging van de pensioentransitie (tot uiterlijk 1 januari 2028) niet meer het geval. De HVF-verordening vereist dat alle HVF-betalingen uiterlijk in 2026 plaatsvinden en dat voorafgaand aan de uitbetaling zeer strenge Europese verantwoording op de rechtmatige besteding van deze gelden heeft plaatsgevonden. Door verlenging van de pensioentransitie is door de Europese Commissie niet te concluderen of de pensioenhervorming in 2026 is voltooid.
Er moest daarom een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds afgemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
Aan de hand van verschillende overleggen met de Europese Commissie van juni tot en met oktober is uiteindelijk gekozen om de verlenging van de transitieperiode in te passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming.
Dat heeft geleid tot het toevoegen van een doelstelling, waarmee recht wordt gedaan aan het realiseren van de initiële HVP-afspraken binnen de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit én de verlengde transitieperiode van de stelselherziening, zoals die aan de Eerste Kamer is toegezegd. De toegevoegde doelstelling betreft een operationalisering van de reeds gemaakte afspraken in het HVP. In het oorspronkelijke HVP, dat in samenspraak met de Tweede Kamer tot stand is gekomen, was namelijk het volgende al vastgelegd:
«Deze overgangsperiode duurt niet langer dan 31 december 2026. Gedurende deze periode worden de nodige stappen ondernomen om bestaande pensioencontracten te wijzigen en pensioenactiva uit hoofde van bestaande pensioenovereenkomsten over te dragen naar het nieuwe systeem.»
Daarmee was het invaren van bestaande pensioenen altijd al doelstelling binnen het HVP, waarop de Europese Commissie zou oordelen. Bij het beoordelen van de mijlpalen en doelstellingen betrekt de Europese Commissie namelijk ook de toelichting van de maatregel. Dit betreft een integraal onderdeel van de beoordeling. De toegevoegde doelstelling verandert hier dus niets aan.
Voor de volledigheid merk ik op dat om aanspraak te maken op de volledige voor Nederland gereserveerde middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit (hierna: HVF) alle 133 mijlpalen en doelstellingen behaald dienen te worden. Eén daarvan is inderdaad dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt). Er zijn nog drie andere mijlpalen die betrekking hebben op de pensioenhervorming (inwerkingtreding van de wet, indienen van transitieplannen en indienen van implementatieplannen). In een Kamerbrief over de financiële risico’s van demissionaire status van het kabinet en de daarop mogelijk volgende controversieel verklaringen bent u geïnformeerd over de kortingsmethodologie die de Europese Commissie kan toepassen als er sprake is dat één of meerdere mijlpalen of doelstellingen van het herstel- en veerkrachtplan (hierna: HVP) niet (tijdig) zijn behaald.2
Kunt u aangeven wanneer het kabinet heeft besloten tot deze extra randvoorwaarde?
Er is niet zo zeer één moment geweest waarop dit is besloten. Na de instemming van de Eerste Kamer is er contact geweest met de Europese Commissie. Vervolgens hebben er vanaf juni tot en met oktober meerdere overleggen plaatsgevonden. In eerste instantie om te bezien wat de gevolgen zijn van de toezegging aan de Eerste Kamer in relatie tot de afspraken in het HVP, en vervolgens met als doel de verlenging van de transitieperiode in te passen in de reeds afgemaakte afspraken in het HVP.
Het overleg over de aanpassing heeft uiteindelijk parallel plaatsgevonden met de wijziging van het HVP om het hoofdstuk over REPowerEU aan te vullen. Pas eind september is uit informele gesprekken met de Europese Commissie gebleken dat zij konden instemmen met de nadere operationalisering in de toegevoegde doelstelling. De uitkomst is formeel pas vastgesteld door de Ecofinraad, dit vond op 17 oktober 2023 plaats toen werd ingestemd met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Kunt u aangeven hoe deze extra randvoorwaarde in de stukken van de Raad van de Europese Unie terecht is gekomen?
Zie antwoord 3.
Kunt u aangeven waarom het kabinet heeft besloten tot deze extra randvoorwaarde en hierbij precies aangeven waar de oorspronkelijke randvoorwaarden over pensioen knelden?
In de afspraken met de Europese Commissie met betrekking tot de pensioenhervorming in het kader van het Nederlandse HVP stond dat de transitieperiode niet langer zou duren dan tot 31 december 2026 (de facto1 januari 2027).3 Vanwege de toezegging aan de Eerste Kamer om de transitieperiode te verlengen tot 1 januari 2028, kon niet meer voldaan worden aan de eerder gemaakte afspraken met de Europese Commissie. Om te voorkomen dat de Europese Commissie zou oordelen dat er niet meer aan de Europese vereisten van het HVP voldaan zou worden, namelijk het niet adequaat dekken van de landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester, en dat Nederland hierdoor middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen, is er binnen de bestaande afspraken een nadere operationalisering geformuleerd.
In hoeverre zijn de oorspronkelijke randvoorwaarden nu aangepast en hoe hebben de aangepaste voorwaarden in combinatie met de nieuwe extra voorwaarden nu meer ruimte gegeven?
De afspraak dat de transitieperiode niet langer zou duren dan tot 31 december 2026 (de facto1 januari 2027) is losgelaten door de Europese Commissie. Om toch voldoende zekerheid te bieden dat de hervorming wel daadwerkelijk geïmplementeerd zal worden binnen de looptijd van de HVF, is afgesproken dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt).
Herinnert u zich de brief op 4 juli 20232 aan de Tweede Kamer over de voortgang van de implementatie van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP), waarin staat dat het mogelijk is om in uitzonderlijke gevallen de nationale HVP’en te wijzigen indien er sprake is van objectieve omstandigheden die tot bijstelling nopen en dat dit het geval is voor drie maatregelen die in de brief opgesomd staan, maar waarbij pensioen niet genoemd is?
Ja.
Herinnert u zich nog de passage uit een gewijzigd «herstel- en veerkrachtplan» ingediend bij de Europese Commissie op 6 juli 20233: «Nederland heeft uitgelegd dat één maatregel niet langer volledig haalbaar is binnen het tijdsbestek van de bij Verordening (EU) 2021/241 ingestelde herstel- en veerkrachtfaciliteit («de faciliteit») vanwege een onvoorziene piek in de werklast van de instanties die verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van pensioenfondsen bij de uitvoering van de hervorming, terwijl aanzienlijke tekorten aan arbeidskrachten in Nederland het moeilijker maken om de administratieve capaciteit op te voeren. Dit betreft maatregel C4.1 R3 (Hervorming pensioenstelsel tweede pijler) van component 4 (Versterk arbeidsmarkt, pensioen en toekomstgericht onderwijs). Op basis hiervan heeft Nederland verzocht om de beschrijving van de maatregel te wijzigen en een extra streefdoel toe te voegen»?
Ja. Na instemming met de Wet toekomst pensioenen in de Eerste Kamer in mei 2023, waarbij werd toegezegd tot het verlengen van de transitieperiode, is Nederland in overleg getreden met de Europese Commissie om de verlenging van de transitieperiode in te passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming. Daarbij is door de Europese Commissie aangegeven dat er sprake moet zijn van objectieve omstandigheden die het behalen van de oorspronkelijke afspraken onmogelijk maken (cf. art. 21 HVF-verordening). Begin juli was Nederland nog in gesprek met de Europese Commissie over de onderbouwing van de objectieve omstandigheden. Er kon op dat moment nog niet van worden uitgegaan dat de genoemde objectieve omstandigheden zouden worden geaccepteerd als grond voor het wijzigingen van de bestaande afspraken over de pensioenhervorming in het HVP.
Deze worden uiteindelijk door de Europese Commissie beoordeeld. De uitkomst van het overleg met de Europese Commissie was dus nog niet bekend toen uw Kamer werd geïnformeerd over de Nederlandse REPowerEU-inzet [voetnoot Kamerbrief 4 juli]. Dat is uiteindelijk pas formeel vastgesteld toen de Ecofinraad op 17 oktober 2023 instemde met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Kunt u aangeven waarom de Kamer, met inachtneming van de brief van 4 juli 2023 en het gewijzigd «herstel- en veerkrachtplan», niet is geïnformeerd over de extra randvoorwaarde ten aanzien van pensioen? Deelt u de mening dat u de Kamer hierover had moeten informeren voordat u dit aan de Europese Commissie had voorgelegd? Waarom heeft u dat niet gedaan?
Zoals in eerdere antwoorden is toegelicht, is er een proces geweest van enkele maanden, wat uiteindelijk heeft geleid tot de nadere operationalisering in de toegevoegde doelstelling. Op 4 juli lag er nog geen afgesproken voorstel dat gedeeld kon worden met de Kamer. Op dat moment waren er nog gesprekken over de impact op de initiële afspraken van het HVP, hoe een eventuele operationalisering zou moeten luiden en de vereisten voor de onderbouwing. Voor Nederland is daarbij het uitgangspunt geweest dat wordt aangesloten bij de bestaande afspraken in het HVP, in relatie tot de Wet toekomst pensioenen en de verlenging van de transitieperiode waarmee een zorgvuldige transitie mogelijk is.
Aan de hand van verschillende overleggen met de Europese Commissie van juni tot en met oktober is uiteindelijk gekozen om de verlenging van de transitieperiode in te passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming. Dat heeft geleid tot het toevoegen van een doelstelling, waarmee recht wordt gedaan aan het realiseren van de initiële HVP-afspraken binnen de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit én de verlengde transitieperiode van de stelselherziening, zoals die aan de Eerste Kamer is toegezegd. De toegevoegde doelstelling betreft een operationalisering van de reeds gemaakte afspraken in het HVP.
Uiteindelijk was de uitkomst pas bekend toen de Ecofinraad op 17 oktober 2023 instemde met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Realiseert u zich dat de extra randvoorwaarde betekent dat 66% van de bestaande toegezegde vaste uitkeringen voor actieve deelnemers en reeds gepensioneerden omgezet moet worden naar persoonlijke pensioenvermogens waaruit voortaan een variabele uitkering resulteert? Er staat immers «de in deze besluiten vastgelegde invaardatum valt uiterlijk op 1 januari 2027».
Dat is niet het geval. De toegevoegde doelstelling betreft een nadere operationalisering van de eerdere afspraken. Hiermee wordt geen verplichting gecreëerd voor sociale partners en pensioenfondsbesturen, zoals wordt gesuggereerd in de vraag. De pensioenhervorming zoals geformuleerd in de Wet toekomst pensioenen, waarbij invaren het uitgangspunt is, is opgenomen in het HVP. Hier is met uw Kamer over gedebatteerd in mei 2022.
Vervolgens is uw Kamer in juni 2022 geïnformeerd over de definitieve ingezonden versie.6 In het oorspronkelijke HVP is al opgenomen dat er sprake is van het overdragen van de pensioenen naar het nieuwe pensioenstelsel. Daarover was het volgende opgenomen:
Bij het beoordelen van de mijlpalen en doelstellingen betrekt de Europese Commissie ook de toelichting van de maatregel (zoals bovenstaand geciteerd). Dit betreft een integraal onderdeel van de beoordeling. Invaren was hiermee altijd al onderdeel van het HVP. De toevoeging van de doelstelling verandert hier dus niets aan en ziet vooral op het feit dat de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit niet meer in lijn is met de duur van de pensioentransitie. Waar deze eerder gelijktijdig liepen, is dat met verlenging van de pensioentransitie (tot uiterlijk 1 januari 2028) niet meer het geval. De HVF-verordening vereist namelijk dat alle HVF-betalingen uiterlijk in 2026 plaatsvinden en dat voorafgaand aan de uitbetaling zeer strenge Europese verantwoording op de rechtmatige besteding van deze gelden heeft plaatsgevonden. Door verlenging van de pensioentransitie is door de Europese Commissie niet te concluderen of de pensioenhervorming in 2026 is voltooid. Er moest daarom een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds afgemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
Bent u zich ervan bewust dat een besluit tot invaren een bevoegdheid is van de sociale partners en pensioenfondsbesturen en dus niet van het kabinet?
Ja, ik ben bekend met de vormgeving van de Wet toekomst pensioenen.
De doelstelling in het HVP verandert die bevoegdheid niet. Om aanspraak te kunnen maken op de middelen gaat het er bij deze doelstelling om dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt). Uiteindelijk blijft het de bevoegdheid van de sociale partners en pensioenfondsbesturen of zij ervoor kiezen om de bestaande pensioenaanspraken- en rechten in te varen naar het nieuwe pensioenstelsel.
Kunt u aangeven waarom het kabinet niet als randvoorwaarde heeft opgenomen dat 66% van de nieuwe pensioenopbouw in het nieuwe stelsel plaatsvindt? In plaats van het 66% invaren, aangezien sociale partners ook het besluit kunnen nemen om niet in te varen en zelfs als zij een voorgenomen besluit hebben om in te varen, de toezichthouder dat besluit alsnog kan blokkeren?
De decentrale verantwoordelijkheid voor een evenwichtige pensioentransitie blijft bij sociale partners en pensioenfondsen. Zij besluiten hoe zij de transitie vormgeven. Dit wordt niet aangepast.
De toegevoegde doelstelling betreft een nadere operationalisering van de eerder gemaakte afspraken in het HVP. Ik heb mij daarbij verhouden tot drie uitgangspunten, de Wet toekomst pensioenen, welke met een brede meerderheid door het parlement is aangenomen, het oorspronkelijke HVP en de toezegging aan de Eerste Kamer voor een verlengde transitieperiode.
De randvoorwaarde zoals in de vraag geformuleerd zou een aanpassing van de afspraken betreffen, waarbij het de vraag is of Nederland daarmee nog aanspraak maakt op de Europese middelen.
Kunt u aangeven waar die 66% op is gebaseerd?
Bij toevoeging van de doelstelling is het uitgangspunt geweest dat er voldoende zekerheid kan worden geboden bij het laatste betaalverzoek van Nederland aan de Europese Commissie over de mate waarin de pensioenhervorming is behaald. Tegelijkertijd is daarbij vastgesteld dat niet alle pensioenfondsen zullen beogen om uiterlijk per 1 januari 2027 in te varen, dat volgt logischerwijs uit het additionele transitiejaar. Er is gepoogd om een balans te vinden tussen zo veel mogelijk zekerheid enerzijds en een realistische inschatting anderzijds, op basis van de huidige beoogde invaardata van de grootste pensioenfondsen. Die balans is uiteindelijk gevonden op 66%.
Indien het ABP geen invaarbesluit voor die datum neemt, kan de 66% dan nog gehaald worden? Zo ja, hoe dan?
De deadline voor het indienen van een invaarbesluit ligt op 1 juli 2025. Vervolgens heeft DNB zes maanden (en twee keer drie maanden verlenging) om het invaarbesluit te beoordelen. Als ABP niet zou invaren, of niet tijdig een invaarbesluit indient, is 66% formeel nog steeds haalbaar. Volgens cijfers van DNB7 vormt ABP ongeveer 23% van het totaal, gekeken naar deelnemers en pensioengerechtigden.
Realiseert u zich dat het ABP nu al gepland staat per 2027, ofwel buiten de nu afgesproken deadline voor 2026?4 en dat wellicht andere fondsen ook een langere voorbereidingstijd nodig zullen hebben.
De doelstelling kijkt naar de goedgekeurde invaarbesluiten en de daarin opgenomen beoogde overstapdata. Het moment van invaren ligt logischerwijs na de goedkeuring van het invaarbesluit, maar met de doelstelling wordt dus specifiek gekeken naar de invaarbesluiten en de bijbehorende beoogde overstapdata (en niet zo zeer naar bewijs van het daadwerkelijke invaren).
Specifiek geldt dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) moet op te maken zijn dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt). Als het invaarbesluit van ABP in mei 2026 wordt goedgekeurd, en daarmee is behaald dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per 1 januari 2027 of al eerder is overgestapt naar het nieuwe pensioenstelsel, dan is de doelstelling behaald.
Hoe denkt u de door de Kamer gewenste zorgvuldige voorbereiding op de overgang naar een nieuw stelsel te kunnen garanderen als er op deze manier extra druk komt op een snelle overgang?
Een zorgvuldige pensioentransitie is voor mij zeer belangrijk. Dat heb ik tijdens de debatten over de Wet toekomst pensioenen ook uitgesproken. Met de Eerste Kamer is aanvullend specifiek besproken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om een zorgvuldige pensioentransitie te borgen. Dit betreft het aanstellen van de regeringscommissaris die onafhankelijk advies aan mij uitbrengt over de voortgang van de transitie en die het delen van goede voorbeelden en kennisuitwisseling binnen de sector aanjaagt. Ook heb ik toegezegd dat er tussentijds weegmomenten komen waarbij de voortgang in de gaten gehouden wordt. Het eerste weegmoment zal bij de voortgangsbrief medio 2024 plaatsvinden, het tweede weegmoment begin 2025. Eventuele aanpassingen in de transitietermijnen en in het bestaande wettelijke kader naar aanleiding van knelpunten die uit de monitoring en de advisering van de regeringscommissaris naar voren komen, zullen dan ook zo spoedig mogelijk opgepakt moeten worden. Tot slot is afgesproken dat de transitiedata uit de Wet toekomst pensioenen worden overgeheveld naar een algemene maatregel van bestuur, waarbij de pensioentransitie wordt verlengd naar 1 januari 2028.9 Daarmee is een zorgvuldige pensioentransitie mogelijk.
Zoals eerder aangegeven (zie ook antwoord 2) moest er vanwege de langere transitieperiode een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds gemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
De nadere operationalisering zorgt ervoor dat het HVP weer in lijn is met de afspraak voor een langere transitieperiode waarmee een zorgvuldige transitie mogelijk blijft. Voor de volledigheid merk ik op dat de decentrale verantwoordelijkheid van sociale partners en pensioenfondsen met betrekking tot de pensioentransitie ongewijzigd blijft. Ik ben hoe dan ook niet voornemens te treden in deze decentrale verantwoordelijkheden.
Realiseert u zich dat Nieuw Sociaal Contract vindt dat er instemmingsrecht voor deelnemers dient te zijn op het invaarbesluit en dat deze nieuwe voorwaarde ertoe leidt dat als deelnemers (zoals gepensioneerden) niet instemmen met het omzetten van hun pensioenrechten de staat dan honderden miljoenen misloopt uit het coronaherstelfonds?
Ik heb mij bij de nadere operationalisering van de doelstelling verhouden tot drie uitgangspunten, de Wet toekomst pensioenen, welke met een brede meerderheid door het parlement is aangenomen, het oorspronkelijke HVP en de toezegging aan de Eerste Kamer voor een verlengde transitieperiode.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de voorwaarde voor het coronaherstelfonds gewijzigd wordt, in die zin dat 66% van de besluiten over invaren genomen moet zijn voor 1 januari 2028 en dat het besluit ook negatief kan zijn, namelijk niet invaren?
Een dergelijke doelstelling zou niet in lijn zijn met het oorspronkelijke HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen. Ik vind het niet opportuun om hiervan af te wijken.
Herinnert u zich dat u de lijst met juridische adviezen over invaren (en de openbaarmaking van die adviezen) aan de Kamer zou sturen in november? Kunt u deze aan de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen toevoegen?5
Ja dat herinner ik mij. Ik heb aangegeven een lijst te zullen opstellen met de interne en externe schriftelijke adviezen die sinds 2010 zijn gegeven over invaren. Voor de interne adviezen ga ik daarbij uit van (beslis)nota’s van ambtenaren aan mij en mijn ambtsvoorgangers. Per advies zal ik vervolgens bekijken of alle informatie openbaargemaakt kan worden of dat bepaalde onderdelen niet gedeeld kunnen worden vanwege het belang van de Staat.
Ook heb ik aangegeven, vanwege het bijbehorende zeer omvangrijke uitzoekwerk, te streven de uitkomst van de inventarisatie met u te kunnen delen in november. Voor dit moment kan ik u mededelen dat de inventarisatie nog gaande is en dat ik hoop dit in november met u te kunnen delen.
Kunt u deze vragen een voor een en ten minste een week voor de Tweede Kamerverkiezingen beantwoorden?
De vragen zijn zo veel mogelijk een voor een en binnen de reguliere termijn die geldt voor Kamervragen beantwoord.
Het opnieuw verlengen van de gedoogperiode voor de garnalenvisserij op de Waddenzee en de Noordzeekust zone |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Welk perspectief denkt u te bieden met het wederom verlengen van de gedoogperiode, aangezien er vanuit de sector op wordt gewezen dat het verlengen van de gedoogperiode geen perspectief biedt voor de lange termijn?
De leverantie- en installatietijden van de katalysatoren belemmeren momenteel in praktische zin de ingezette verduurzaming. Met de langere periode van gedogen biedt ik de vissers extra ruimte om die verduurzaming toch door te zetten, juist ook door met de gecontinueerde visserij voldoende inkomsten voor die investering te genereren.
Ik wil in de loop van 2024 vervolgens overgaan op besluitvorming op de vergunningaanvragen.
Mij is bekend dat deze visserijsector van diverse kanten nog andere bedreigingen voor haar bedrijfsvoering en bestaansrecht ziet. Mede in dat verband werkt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, samen met de sector en betrokken natuurorganisaties, aan een Toekomstperspectief Garnalenvisserij voor de langere termijn.
Wanneer verwacht u een definitief antwoord te kunnen geven op het verzoek vanuit de visserij waarin wordt verzocht om de visserij onder bestaand recht te laten vallen?
Ik heb reeds eerder inhoudelijk aangegeven op welke wijze de garnalenvissers eventueel een beroep op een bestaand recht zouden kunnen onderbouwen. Zonder daarbij te kunnen garanderen dat een dergelijk beroep juridisch ook stand zou kunnen houden.
Tot op heden is vanuit deze visserijsector nog geen dusdanige juiste danwel volledige documentatie aangeleverd om een beroep op een bestaand recht te kunnen doen. Uiteraard blijft het de individuele vissers vrij staan om hierop gecontinueerd inzet te plegen.
Verwacht u dat er een juridisch houdbare route is om de visserij onder bestaand recht te laten vallen?
Ik moet en wil hierop flinke slagen om de arm houden; dat is de sector ook bekend. Eerder berichtte ik uw Kamer over de voorziene juridische houdbaarheid op 11 mei 2023 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2564).
Het bericht 'Dit gebeurt er met die 30 miljoen ‘vergeten’ euro's op oude ov-chipkaarten' |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dit gebeurt er met die 30 miljoen «vergeten» euro's op oude ov-chipkaarten»?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Wat vindt u ervan dat het bedrijf Translink binnenkort bijna 36 miljoen euro aan tegoeden van reizigers toevoegt aan het eigen vermogen?
Translink voegt geen tegoeden toe aan het eigen vermogen. Dit geld is van de reizigers en staat gereserveerd op een aparte bankrekening. Tot 5 jaar na het verlopen van de kaarten wordt dit beheerd door Translink. Als een anonieme OV-chipkaart na vijf jaar verloopt, heeft de kaarthouder nog vijf jaar na de vervaldatum de mogelijkheid om het niet-gebruikte saldo terug te vragen. Saldo dat na deze wettelijke verjaringstermijn nog steeds op een verlopen anonieme OV-chipkaart staat, kan niet meer worden teruggevraagd en vervalt aan Translink als uitgever van de OV-chipkaart. Voor de besteding van dit geld zijn in 20172 in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) afspraken gemaakt met overheden, reizigersorganisaties en OV-bedrijven, waarbij de niet opgenomen tegoeden ten gunste van de reiziger worden besteed.
Het geld wordt gebruikt voor drie overeengekomen doelen:
De verantwoording over de besteding van dit geld is jaarlijks terug te lezen in de jaarverslagen van Translink.
Is bij u bekend hoeveel geld Translink de afgelopen jaren specifiek heeft uitgegeven aan de informatievoorziening aan reizigers om tegoeden op te vervallen ov-chipkaarten terug te vragen? Zo ja, bent u het ermee eens dat er te weinig bekendheid wordt gegeven, door Translink, aan de mogelijkheid om geld van ov-chipkaarten terug te vragen?
Translink en de OV-bedrijven zetten zich in om mensen aan te sporen hun niet-gebruikte saldo op anonieme OV-chipkaarten terug te vragen. Dit is de afgelopen jaren onder meer gedaan door in voertuigen en in en om stations hiervoor campagne te voeren. Translink en de OV-bedrijven hebben de kosten daarvan niet in rekening gebracht ten laste van deze gelden. Ze zijn dan ook niet opgenomen in de rapportage over de bestedingen van het vrijgevallen overgebleven saldo. Het exacte bedrag is mij niet bekend.
Campagnes leverden in de praktijk niet het gehoopte resultaat (een serious-requestactie in samenwerking met 3FM leverde uiteindelijk bijvoorbeeld maar € 8.000,– op). Daarom is in 2020 marktonderzoek uitgevoerd om te kunnen achterhalen hoe kaarthouders met een anonieme OV-chipkaart het beste kunnen worden geholpen om hun geld terug te krijgen. Dit heeft nieuwe inzichten opgeleverd, waaronder de «OV-chipkaart.nl herinneringsservice» op www.ov-chipkaart.nl. Na registratie krijgt de reiziger drie dagen voordat de kaart verloopt een e-mail die de reiziger op het terugvragen van het nog op de kaart staande saldo attendeert. Aanmelden voor deze e-mailservice blijft altijd de keuze van de reiziger.
Sinds half oktober 2023 is het proces rond saldo retour vragen verder vereenvoudigd waardoor dit via www.ov-chipkaart.nl nu volledig digitaal kan gebeuren.
De recente publiciteit na het krantenartikel in het Algemeen Dagblad3 over overgebleven saldo op OV-chipkaarten heeft kortstondig effect gehad op het aantal verzoeken tot teruggave. Een ruime week na de publiciteit was het aantal verzoeken volgens Translink vrijwel terug op het gebruikelijke niveau na een piek van één dag.
Klopt het dat vorig jaar 5 miljoen euro van vergeten ov-kaarten door Translink uitgegeven is, waarvan 4,1 miljoen euro ging naar ict-activiteiten van Translink zelf?
De ICT-activiteiten waar het krantenartikel aan refereert, zijn initiatieven die zijn ontplooid in het kader van afspraken over de besteding van deze restsaldi. In dit geval innovaties in het kader van OV-betalen om het reizen met en betalen in het openbaar vervoer nog gemakkelijker en plezieriger te maken, zoals investeringen in OVpay. In 2022 is hieraan € 4,1 miljoen besteed. Alle bestedingsdoelen zijn terug te vinden in de jaarverslagen van Translink4.
Is het juist dat er ook 80.000 euro overgemaakt is naar de Linda Foundation? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Er is geen geld overgemaakt naar de Linda Foundation. Wel zijn in 2019, 2020 en 2021 door Translink anonieme OV-chipkaarten met saldo beschikbaar gesteld aan de Linda Foundation, om gezinnen die in zware financiële problemen zitten rond de feestdagen een steuntje in de rug te geven. Het gaat daarbij om mensen die door hun financiële situatie geen of beperkt toegang hebben tot het OV.
Hier wordt geld van reizigers, dat na de wettelijke termijn van 5 jaar na de vervaldatum van de OV-chipkaart vrijvalt, besteed aan reizigers. Het saldo op de verstrekte kaarten is ook daadwerkelijk gebruikt om te reizen met het OV. Het geld vloeit door te reizen met deze OV-chipkaarten terug in het openbaar vervoer. Dit is in lijn met de afspraken met het NOVB. Deze bestedingen zijn terug te vinden in het jaarverslag van Translink.
Hoeveel geld werd er uitgegeven aan nieuwe initiatieven om het geld terug te krijgen bij de rechtmatige eigenaren?
Nieuwe initiatieven om het geld terug te krijgen bij de rechtmatige eigenaren vallen onder de eerste van de in antwoord 2 genoemde doelen. In 2022 is € 20.000,– uitgegeven aan dit doel. De bedragen voor de verschillende doelen zijn ieder jaar terug te lezen in het jaarverslag van Translink.
Bent u ermee bekend dat in het verleden afspraken zijn gemaakt binnen het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB), met instemming van de consumentenorganisaties? Zo ja, zijn de gedane uitgaven conform deze afspraken?
Zoals gemeld bij vraag 2 ben ik bekend met de afspraken uit het NOVB hierover. De uitwerking daarvan is in lijn met deze afspraken en worden jaarlijks verantwoord door Translink in haar Jaarverslag.
Klopt het dat de drie specifieke thema's ter besteding van overgebleven niet-saldi niet nader zijn uitgewerkt? Zo ja, wilt u zo snel mogelijk in het NOVB afspreken dat consumentenorganisaties moeten instemmen met de besteding van de middelen en niet alleen met de thema's?
Dit klopt. De huidige afspraken werken echter naar behoren.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de ov-reiziger de kas van het bedrijf Translink blijft spekken?
De overgebleven tegoeden komen niet ten goede van Translink. Zoals genoemd in antwoord 2 wordt dit geld uitgegeven ten gunste van de reiziger zoals afgesproken in NOVB-verband.
Het artikel ‘Het CBR weet al jaren van fraude bij theorie-examens. Het doet bijna niks tegen “turbo-opleiders”, wel tegen klokkenluiders’ |
|
Nicole Temmink |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe lang is het CBR al bekend met deze vorm van fraude vanuit «turbo-opleiders», die gestolen lesmateriaal en theorie-examens gebruiken om de juiste antwoorden bij leerlingen in te stampen?
Opleiders van het theorie-examen doen al decennialang pogingen om vragen van het CBR te achterhalen, zodat ze deze kunnen gebruiken in hun cursussen. Het CBR neemt voortdurend nieuwe maatregelen om fraude te voorkomen en aan te pakken. Tegelijkertijd zoeken en vinden kwaadwillende opleiders nieuwe manieren om deze maatregelen weer te omzeilen.
Herkent u het gevaar van niet goed-opgeleide automobilisten?1
Een automobilist mag pas rijden in een personenauto na het behalen van rijbewijs B. Hiervoor moet zowel het theorie-examen als het praktijkexamen succesvol worden afgelegd. Welke opleiding deze persoon hiervoor kiest, is in Nederland vrij. Als opleidingen onder de maat zijn, kan dat ertoe leiden dat kandidaten niet examengereed zijn en dan niet slagen voor de examens. De examens bij het CBR voorkomen dat automobilisten aan het verkeer deelnemen, terwijl zij (nog) niet aan de afgesproken eisen voldoen. Het CBR vervult daarmee de rol van poortwachter tot het verkeer. Er zijn geen aanwijzingen dat deze werkwijze niet goed functioneert.
In het kader van de uitwerking van Advies Roemer «Van rijles naar rijonderwijs» worden voorbereidingen getroffen voor het nog beter integreren van theoretische kennis in de praktijkopleiding van de leerling waardoor de leerling beter geëquipeerd is als beginnende bestuurder.
Overigens is er geen sprake van een plicht tot het volgen van een opleiding voor zowel het praktijk- als het theoriegedeelte. Een kandidaat kan zonder een opleiding te hebben gevolgd zowel een theorie- als praktijkexamen bij het CBR reserveren.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die vanuit het CBR zijn genomen om clandestiene praktijken vanuit «turbo-opleiders» tegen te gaan?
Fraudepreventie en fraude-aanpak vormen een van de topprioriteiten van het CBR. Het aantal maatregelen dat het CBR heeft genomen om fraude te voorkomen en aan te kunnen pakken is bijzonder groot:
De aanpak van fraude buiten de examenlocaties bijzonder lastig voor het CBR. Het CBR heeft geen toezichtrol met betrekking tot opleiders voor het rijbewijs (praktijk en theorie) en heeft ook geen bevoegdheden om controles uit te voeren bij opleiders om bijvoorbeeld na te gaan of er gebruik wordt gemaakt van examenmateriaal van het CBR.
De investeringen in de maatregelen om fraude aan te pakken stijgen jaar op jaar. Om die reden heeft het CBR in de tariefstelling voor 2024 onlangs bekendgemaakt genoodzaakt te zijn een fraudetoeslag van € 3,50 in te voeren voor het theorie-examen. Dit om een deel van de toegenomen kosten te dekken.
Heeft het CBR niets gedaan met het bewijs dat werd aangeleverd door de genoemde uitgeverijen?
Het CBR heeft gehandeld op het signaal van de uitgevers. De aangeleverde stukken waren tweeledig: enerzijds betrof het opnames gemaakt bij theorie-opleiders, waar te zien zou zijn dat gebruik werd gemaakt van CBR-examenvragen in de cursus of training. Anderzijds betrof het opnames gemaakt bij twee theorie-examens bij het CBR in de examenzaal om aan te tonen dat het mogelijk was op die manier theorie-examenvragen te bemachtigen. Het CBR heeft gekeken wat er mogelijk was op basis van deze aangeleverde opnames. Het bleek echter dat het CBR geen juridische stappen kon zetten richting de theorie-opleiders, omdat de aangeleverde opnames op een onrechtmatige manier waren verkregen. Wel was het aanleiding voor het intensiveren van de fraude-aanpak en voor aanvullende maatregelen (zoals genoemd in het overzicht bij antwoord 3).
Daarnaast hadden de opnames die gemaakt waren tijdens de examens van het CBR voldoende aanknopingspunten voor het CBR om met behulp van eigen onderzoek de identiteit van de vermoedelijke dader vast te kunnen stellen. Tegen deze persoon is aangifte gedaan.
Waarom worden personen die in bezit waren van bewijs en dat ook aanleverden bij het CBR voor de rechter gesleept? Is dit in strijd met de Wet bescherming klokkenluiders?
Het is onjuist dat het CBR de personen die het bewijs aanleverden voor de rechter zou hebben gedaagd. Het CBR verkreeg het bewijs van twee uitgevers die daarbij hadden samengewerkt met een recherchebureau. Tegen geen van deze partijen is aangifte gedaan. Het gaat in deze zaak overigens niet om klokkenluiders als bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders.
Wel heeft het CBR aangifte gedaan tegen de persoon die opnames bij de examens van het CBR had gemaakt zoals vermeld in het antwoord op vraag 4. Dat was immers een strafbaar feit. Het betrof een persoon die een eigen «turbo-opleiding» aanbood en op zijn website destijds ook adverteerde dat hij beschikte over «de originele vraagstelling van het CBR». De aangifte is vervolgens geseponeerd door het Openbaar Ministerie vanwege onvoldoende bewijs. Omdat het CBR van mening was dat het aangeleverde bewijs zeer overtuigend was, heeft het CBR een klacht op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering ingediend. De rechter heeft het CBR daarbij in het gelijk gesteld. Zodoende dient het Openbaar Ministerie alsnog de zaak aan te brengen bij de rechtbank.
Deelt u de mening dat het vervolgen van klokkenluiders door een zelfstandig bestuursorgaan met een publieke taak andere klokkenluiders de moed ontneemt om zelf meldingen te maken van onrecht? Hoe gaat u deze schade herstellen?
Er is zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 geen aangifte gedaan tegen degenen die naar het CBR zijn gestapt met bewijsmateriaal (in de vraag de klokkenluiders genoemd), noch zijn zij vervolgd. Zoals reeds vermeld in het antwoord op vraag 5 gaat het hier niet om klokkenluiders zoals bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders.
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat opleiders gestolen lesmateriaal en examens gebruiken om bij leerlingen de correcte antwoorden in te stampen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voert momenteel met het CBR, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Openbaar Ministerie overleg om te bezien welke mogelijkheden er zijn om de aanpak van examenfraude verder uit te breiden.
Deelt u de mening dat opleiders die bewezen hebben gefraudeerd, moeten worden geweerd uit de rijles-branche? Zo ja, hoe gaat u dit bereiken?
Fraude moet zeker worden aangepakt. In het antwoord op vraag 3 is vermeld welke maatregelen het CBR heeft genomen ter preventie van fraude. Daarnaast doet het CBR altijd aangifte als iemand wordt betrapt op frauduleuze praktijken.
Het per direct invoeren van een asielstop en stoppen met de voorrang van statushouders op woningen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat alle locaties voor de opvang van asielzoekers vol zitten?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absorptievermogen bereikt is? Zo ja, wilt u niet meer opvangplekken en opnieuw beroep doen op gemeenten, maar per direct een asielstop invoeren? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven van hoe u dit gaat doen?
Het demissionaire kabinet is van mening dat vreemdelingen die asielbescherming behoeven die ook moeten kunnen krijgen. Daarnaast beletten internationale verdragen en Europees recht om een asielstop in te voeren. Mensen die vluchten voor oorlog en geweld horen volgens de wet bescherming te krijgen. Op dit moment zijn er onvoldoende reguliere asielopvangplaatsen. Dat betekent dat wij een beroep blijven doen op gemeenten om reguliere asielopvangplaatsen te leveren, zodat iedereen die daar recht op heeft kan worden voorzien van opvang.
Het demissionaire kabinet beschouwt de instroom niet als een gegeven, maar zet actief in op het verkrijgen van meer grip op migratie. Zo zet het kabinet zich al geruime tijd in voor meer grip op de aankomsten, zowel binnen als buiten de EU. Het doel is om migratie naar Nederland zoveel mogelijk gestructureerd te laten verlopen, ongewenste migratiebewegingen zoveel mogelijk te beperken en het draagvlak voor migratie in onze samenleving te behouden en te versterken.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat statushouders keer op keer de schaarse woningen innemen, terwijl de eigen mensen voor het verkrijgen van een huis jarenlang op wachtlijsten moeten staan? Zo ja, wilt u naast een asielstop, ook per direct stoppen met de voorrang die statushouders krijgen bij de toekenning van een woning? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven van hoe u dit gaat doen?
Het kabinet heeft als prioriteit gesteld om de beschikbaarheid van woningen in Nederland serieus te vergroten. Dat zal ertoe leiden dat beschikbaarheid van koop- en huurwoningen voor iedereen verbetert. Tegelijkertijd is het van belang om statushouders tijdig te huisvesten. Gemeenten hebben een wettelijke taak om dat te realiseren. Tijdige huisvesting is belangrijk, want alleen zo kunnen statushouders goed integreren en participeren in onze samenleving. Over de manier waarop gemeenten invulling geven aan de wettelijke taak, beslissen zij zelf. Gemeenten mogen dus ook zelf bepalen of zij statushouders aanmerken als urgentiecategorie.
De integratie en participatie verlopen slechter als statushouders niet of niet tijdig gehuisvest worden. In een dergelijk geval is het zo dat statushouders ook langer dan de afgesproken 14 weken na vergunningverlening in de opvang van het COA verblijven. Dat is gezien de schaarse capaciteit van asielzoekerscentra niet wenselijk. Er is daarom vanuit verschillende opzichten belang bij het tijdig huisvesten van statushouders. Provincies hebben dan ook de taak om toezicht te houden op het tijdige huisvesten van statushouders door gemeenten.
Het bericht 'Europese regio’s Oost-Nederland en Noordrijn-Westfalen versterken economische banden voor innovatie en duurzaamheid' |
|
Yvonne Bijenhof (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europese regio’s Oost-Nederland en Noordrijn-Westfalen versterken economische banden voor innovatie en duurzaamheid»?1
Ja, het is voor mij bekend dat de grensregio’s Oost-Nederland en Noordrijn-Westfalen intensiever gaan samenwerken om innovaties te versnellen voor een duurzame toekomst. Dit is een aanvulling op mijn inzet als coördinerend bewindspersoon voor de regio’s aan de grens en de grensoverschrijdende samenwerking.
Bent u ermee bekend dat Twente op vier centrale thema’s (energie, medische technologie, digitalisering en circulaire economie) investeert in grensoverschrijdende samenwerking met Duitsland, in specifiek de regio Noordrijn-Westfalen?
Ja, op 1 november jl. ondertekende ik samen met de partners van het Rijk en de Regio de Regio Deal Twente II. Met de Regio Deal Twente II wordt een stevige impuls gegeven aan de realisatie van de ambitie van de regio Twente om de brede welvaart in Twente te vergroten. Bij de Kamerbrief over de aanbieding vierde tranche Regio Deals (TK 2023–0000667173) vertel ik u over de Regio Deal Twente II.
In de beschreven aanpak van de Regio Deal worden de kansen van de bestaande grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden ingezet, om zo de kansen van de 360 graden regio maximaal te benutten, onderlinge relaties worden versterkt en inhoudelijke clusters worden verbonden. Basis daarvoor vormt het sinds 2021 bestaande Memorandum of Understanding die Twente Board heeft samen met Oost NL en IHK Nord Westfalen.
In het convenant van deze Regio Deal staan vier thema’s centraal voor het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking met Noordrijn-Westfalen: energie (batterijen/waterstof), medische technologie, digitalisering en circulaire economie. De vier centrale thema’s passen dan ook bij de ambities en de aanpak van Rijk en Regio, bijvoorbeeld bij het verduurzamen en ontwikkelen van een bedrijfslocatie. Bedrijfslocaties worden ingezet als proeftuinen voor verduurzaming, met focus op het verduurzamen van de energievoorziening. Hierbij worden de kansen benut door aan te sluiten bij de transities die nodig zijn in relatie tot het landelijk gebied, biodiversiteit, circulariteit en klimaatadaptie.
Wat is de status van het Technologie- en Innovatiepact?
Het Nederlands-Duitse Innovatie en Technologie Pact is in januari 2021 ondertekend door VNO-NCW, de Nederlandse Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Nederlandse Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BZ) enerzijds en de Duitse Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Duitse Industriefederatie BDI anderzijds. Daarmee hebben Nederland en Duitsland gezamenlijk verklaard in te zetten op een versterkte samenwerking ten behoeve van een duurzame toekomst. De keuze is gemaakt om de focus te leggen op de thema’s: energietransitie, gezondheidstransitie, duurzame mobiliteit en smart industry. Sinds de oprichting komt het publiek (ambtelijk)- private Steering Committee van het Pact periodiek bijeen om de uitwerking van de gekozen thema’s met concrete activiteiten invulling te geven – dat zal ook in 2024 weer gaan gebeuren. Tevens vindt er ook regelmatig politiek overleg plaats met Duitsland in het kader van het Pact. Zo heeft Minister Adriaansens bijvoorbeeld op 17 april 2023 deelgenomen aan het Dutch-German Innovation Pact Diner tijdens de Hannover Messe, met deelname van ca 70 NL-DUI high-level vertegenwoordigers.
Hoe kunnen grensregio’s die bottom-up vanuit eigen initiatieven invulling geven aan deze samenwerking, gelinkt worden aan en/of onderdeel worden van het pact, en zo bijdragen aan ambities van het kabinet?
Bottom-up initiatieven kunnen invulling geven aan deze samenwerking via bijvoorbeeld de contacten met en inzet van de Regionale Ontwikkeling Maatschappijen (ROM’s). De afgelopen maanden is er overleg geweest tussen EZK, BZ en vertegenwoordigers van de ROM’s om te bezien hoe de internationaliseringsactiviteiten van de ROM’s, waaronder die naar Duitsland, zo veel als mogelijk in lijn gebracht kunnen worden met het internationaliseringsbeleid van EZK en BZ. [zie. verder vraag 6]
Op welke wijze betrekt het kabinet deze voorbeelden van grensoverschrijdende samenwerking in gesprekken met de deelstaat Noordrijn-Westfalen en de centrale Duitse overheid? Zijn deze voorbeelden bijvoorbeeld onderdeel van Duits-Nederlandse regeringsconsultaties? Zo nee, waarom niet?
Duitsland en Nederland delen een lange grens en zijn economisch nauw met elkaar verbonden. Grensoverschrijdende samenwerking figureert dan ook prominent in alle bilaterale overleggen tussen de Nederlandse en Duitse regering, zowel op federaal niveau als op dat van de deelstaten met de regionale partners en het Ministerie van BZK. Economische gespreksthema’s, staan hier regelmatig op de agenda.
Centraal in de afgelopen editie van de regeringsconsultaties van maart 2023 met Duitsland stonden o.a. innovatie en de brede energiesamenwerking. Nederlandse bedrijven, waaronder het MKB, en de Nederlandse kennisinstellingen zijn goed gepositioneerd om bij te dragen aan het oplossen van technologische uitdagingen in Duitsland, zowel in de toeleveringsketen van de hightech-productie als bij grootschalige toepassingen van bijvoorbeeld groene waterstof. Voor meer details wijs ik u graag op de Verklaring die Duitsland en Nederland na afloop van de regeringsconsultaties overeenkwamen.2 Deze grensoverschrijdende samenwerking komt verder uitgebreid aan bod in de economische missie over groene waterstof naar Noordrijn-Westfalen die plaatsvond op 14 & 15 november 2023, parallel aan het Uitgaand Werkbezoek van Zijne Majesteit de Koning, eveneens naar Noordrijn-Westfalen en over groene waterstof op 14 november 2023.
Op welke wijze kan dit Technologie- en Innovatiepact het programma «Regio’s aan de grens» versterken dan wel mede vormgeven in de uitvoering?
Met het programma «Regio’s aan de grens» zet ik in op sterke regio’s waar het goed wonen, werken en leven is via gebiedsgerichte instrumenten zoals Regio Deals, aandacht voor passend rijksbeleid, grensoverschrijdende samenwerking en kennis en innovatie.
Het Nederlands-Duitse technologie -en Innovatiepact is een goed voorbeeld waarmee de samenwerking en handelsrelatie tussen Nederland en Duitsland voor een duurzame toekomst wordt versterkt. Hiermee kunnen kansen in de regio’s aan de grens met inzet op energie, medische technologie, digitalisering en circulaire economie bij de grensoverschrijdende samenwerking worden verzilverd.
Een op elkaar afgestemde inzet vanuit het kabinet in de regio’s aan de grens is van belang. Ik zie het als mijn taak om regio’s en departementen bij elkaar te brengen waar dat gevraagd wordt en nodig is.