Een regeling voor kinderen van standrechtelijk geëxecuteerden in Indonesië |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Door «een trucje» hebben maar drie van de honderden kinderen van standrechtelijk geëxecuteerden nu recht op een vergoeding»?1
Ja.
Klopt het dat, vanwege de voorwaarden waaraan moet worden voldaan, enkel drie mensen in aanmerking komen voor de regeling voor kinderen van standrechtelijk geëxecuteerden in Indonesië? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Nee, hoeveel kinderen in aanmerking komen voor een vergoeding is op voorhand niet te zeggen. Iedereen die meent recht te hebben op de schadevergoeding die in de regeling wordt aangeboden kan een aanvraag indienen. Het openstellen van de regeling is bedoeld als een laagdrempelige methode voor kinderen die aanspraak hebben op een schadevergoeding. Niet iedereen die een claim indient voldoet aan de eisen in de regeling en niet iedereen komt daarmee in aanmerking voor een vergoeding. De rechtbank en het gerechtshof hebben met inachtneming van eerder door de Hoge Raad vastgestelde uitgangspunten geoordeeld dat kinderen en weduwen de Staat binnen een «redelijke termijn» aansprakelijk moeten stellen nadat zij wisten dat ze de Staat aansprakelijk konden stellen. De regeling sluit aan bij deze geldende rechtspraak. De individuele omstandigheden van de aanvragers zullen worden beoordeeld en getoetst aan de eisen die de regeling stelt2.
Klopt het dat de afgelopen jaren meer dan 500 kinderen van standrechtelijk geëxecuteerden in beeld zijn gekomen? Of bent u bekend met (veel) meer gevallen?
Ja, met de advocaat van meer dan 500 kinderen is begin 2017 de afspraak gemaakt dat de redelijke termijn voor deze kinderen, die zich op dat moment bij de Staat hebben gemeld, werd bevroren. Dat betekent dat ook deze kinderen een verzoek op grond van de regeling kunnen indienen. Vervolgens zullen de individuele omstandigheden van elke aanvraag worden beoordeeld en getoetst aan de eisen die de regeling stelt.
Het is niet bekend hoeveel meer gevallen er zijn. Van de meer dan 500 eerder gemelde kinderen, hebben er de afgelopen jaren 83 daadwerkelijk een claim ingediend. In 52 van deze gevallen is de claim ingetrokken. In 23 gevallen heeft de rechtbank geconcludeerd dat deze zijn verjaard, omdat zij te lang hebben gewacht met het indienen van een claim. Aan vier kinderen heeft de rechtbank een schadevergoeding toegekend. In twee zaken zijn de claims door de rechtbank niet bewezen geacht en in twee zaken loopt nog een procedure en zijn getuigenverhoren gelast.
Bent u bereid ruimere voorwaarden op te stellen zodat ieder kind van door Nederland geëxecuteerden in Indonesië onder de regeling voor een schadevergoeding kan vallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Klopt het dat voor andere groepen slachtoffers, zoals weduwen, strengere voorwaarden zijn opgesteld om onder de bestaande regeling te vallen? Zo ja, waar bestaan die uit?
Nee, de voorwaarden voor kinderen en weduwen zijn gelijk. De regelingen zijn bedoeld voor kinderen en weduwen die aanspraak hebben op een schadevergoeding en sluiten aan bij de geldende rechtspraak. In de tekst van de beide regelingen is de rechtspraak over de redelijke termijn nu expliciet opgenomen3.
Bent u bereid deze aanscherping van de voorwaarden terug te draaien, zodat ook elke weduwe van door Nederland geëxecuteerden in Indonesië onder de regeling voor een schadevergoeding kan vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5. Niet iedereen die een claim indient, komt in aanmerking voor een vergoeding. Onder de weduwenregeling zijn sinds 2013 in totaal 60 claims ingediend en aan 30 weduwen is een vergoeding toegekend. De regeling is nu voor de derde keer verlengd. Sinds de tweede verlenging in 2017 is één nieuwe claim ontvangen en deze is toegekend.
Het bericht ‘Ommelander Ziekenhuis in zwaar weer: 'ingrijpende maatregelen' dreigen’. |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ommelander Ziekenhuis in zwaar weer: «ingrijpende maatregelen» dreigen»?1
Het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) is een fusieziekenhuis van de voormalige ziekenhuizen in Winschoten en Delfzijl, dat per 1 juli 2018 een nieuwbouwlocatie in Scheemda heeft betrokken. Deze zomer is vastgesteld dat de strategie en het bedrijfsplan van het ziekenhuis bijstelling behoeven vanwege een aantal ontwikkelingen. Er is door betrokken partijen geconstateerd dat van acute financiële problematiek geen sprake is, maar dat bijstelling van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis nodig is om deze toekomstbestendig te maken.
De afgelopen tijd is er onder leiding van Gupta een analyse uitgevoerd naar de huidige en toekomstige positie van het OZG in het zorglandschap en hoe de financiële positie duurzaam kan worden verbeterd.
De betrokken zorgverzekeraars Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis zijn in nauw overleg met OZG over de continuïteit van het ziekenhuis. Samen met het OZG hebben zij gekeken naar de oorzaken van de problemen, als basis voor verdere bespreking van oplossingsrichtingen met de betrokken stakeholders. Het Ommelander Ziekenhuis heeft de zorgverzekeraars inzicht gegeven in haar bedrijfsvoering en de wijze waarop het ziekenhuis de begroting 2020 realiseert.
Het uitgangspunt dat de zorgverzekeraars hanteren is een financieel gezond ziekenhuis met kwalitatief goede zorg. De toegankelijkheid van de zorg is vanzelfsprekend onderdeel van de gesprekken, aldus de zorgverzekeraars. Zij hebben mij laten weten dat het OZG voor hen een strategische partner is voor de zorg voor hun verzekerden in de regio Noordoost-Groningen. Hun inzet is om duurzaam voldoende en kwalitatief goede zorg te borgen voor de inwoners van Oost-Groningen. De toegankelijkheid tot zorg mag voor verzekerden in deze regio nooit in het geding komen, aldus de zorgverzekeraars, en uiteraard onderschrijf ik dat.
OZG heeft mij laten weten dat het ervan overtuigd is dat het de komende periode tot oplossingen kan komen die zullen zorgen voor een duurzaam gezonde toekomst voor OZG, en dat hun medewerkers intussen met volle inzet aan een kwalitatief hoogwaardige en veilige zorg voor al hun patiënten werken.
Er ligt inmiddels een herstelplan met kostenbesparingen en verhoging van de inkomsten. Bij de laatste nog te nemen stappen spelen ook andere betrokken partijen (waaronder de banken en de provincie Groningen) een rol. De gesprekken tussen deze partijen en het Ommelander Ziekenhuis zijn eveneens gaande en zullen de komende weken voortgezet worden, met als doel een breed draagvlak te creëren voor het maatschappelijke belang van het Ommelander Ziekenhuis, zo lieten OZG en de zorgverzekeraars mij weten.
Het is goed dat OZG en de zorgverzekeraars (en andere financiers) nu met elkaar het gesprek voeren. Dit is ook primair waar dit gesprek moet worden gevoerd. De zorgaanbieder en zorgverzekeraars moeten samen onderhandelen over het zorgaanbod van OZG en de bijdrage die de zorgverzekeraars hiervoor betalen. De zorgverzekeraars moeten daarbij voldoen aan hun zorgplicht. Dat betekent onder meer dat er voldoende zorgaanbod voor hun verzekerden beschikbaar moet zijn en dat deze zorg voldoende toegankelijk moet zijn. In het bijzonder geldt dat de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) en acute verloskunde in Scheemda «gevoelig» zijn voor de zogenaamde «45 minuten-norm».2 OZG moet binnen de grenzen van de redelijkheid alle noodzakelijke medewerking verlenen opdat de zorgverzekeraars aan deze bereikbaarheidsnorm kunnen voldoen.3
De toezichthouders, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zijn door de zorgverzekeraars respectievelijk raad van bestuur van OZG geïnformeerd over de situatie. De NZa heeft mij laten weten dat er op dit moment geen sprake is van een zorgplicht risico, maar dat er voor de toekomst een aantal belangrijke keuzes gemaakt dient te worden om de zorg te kunnen waarborgen. De IGJ is door de raad van bestuur geïnformeerd over de keuzes op het gebied van de bedrijfsvoering die voorliggen, en over welke risico’s op termijn kunnen ontstaan. De IGJ heeft bij de raad van bestuur aangegeven op welke momenten zij in ieder geval verder geïnformeerd wil worden, en heeft toegelicht in welke gevallen de IGJ over de (financiële) situatie van ziekenhuizen contact opneemt met de NZa en het Ministerie van VWS (early warning systeem).
Op welk moment heeft het ziekenhuis u op de hoogte gesteld van de financiële problemen?
Het is in een situatie als deze vooral belangrijk dat de toezichthouders tijdig en volledig worden geïnformeerd. De NZa is in de zomer van 2020 door zorgverzekeraar Menzis geïnformeerd over de financiële situatie bij OZG, en spreekt Menzis periodiek over de actuele ontwikkelingen en de totstandkoming van het herstelplan. Menzis trekt in deze samen op met de andere grote zorgverzekeraars in de regio, Zilveren Kruis en Coöperatie VGZ. De IGJ is sinds begin 2020 op verschillende momenten door de raad van bestuur geïnformeerd over de achtergrond van de noodzaak om de strategie voor de komende jaren bij te stellen, onder meer tijdens een bezoek van de inspectie op 29 september 2020. De IGJ heeft aan de raad van bestuur toegelicht dat zij, op het moment dat de gesprekken met stakeholders onvoldoende voortgang zouden hebben, door de raad van bestuur geïnformeerd wilde worden waarna de inspectie contact zou kunnen opnemen met de NZa en het Ministerie van VWS. Het Ministerie van VWS is eind september door zorgverzekeraar Menzis geïnformeerd over het feit dat Menzis, VGZ en Zilveren Kruis met OZG in gesprek zijn over de financiële situatie van het ziekenhuis.
Klopt het dat het u vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog niet met het ziekenhuis om tafel zit? Waarom nog niet?
Er worden momenteel geen gesprekken tussen het ministerie en OZG gevoerd over de financiële situatie van het ziekenhuis. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is het primair aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om samen te onderhandelen over het zorgaanbod van OZG en de bijdrage die de zorgverzekeraars hiervoor betalen, en zijn de toezichthouders van de situatie op de hoogte.
Zou u bereid zijn om de beschikbaarheidsbijdrage van het ziekenhuis voor spoedzorg en verloskunde te verhogen? Zo ja, wat is uw voornemen? Zo nee, waarom niet?
Alle inwoners van Nederland moeten kunnen rekenen op acute zorg als zij dat nodig hebben. Dat betekent dat gevoelige ziekenhuizen onder bepaalde voorwaarden naast de betaling voor de behandelingen door de zorgverzekeraars een beschikbaarheidbijdrage kunnen ontvangen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om hun SEH en acute verloskunde open te kunnen houden.
De NZa is verantwoordelijk voor het vaststellen van een kostendekkende vergoeding voor de spoedeisende hulp. De NZa hanteert (op basis van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG en de uitgangspunten zoals vastgelegd in de aanwijzing van het Ministerie van VWS) drie criteria voor een toekenning en voor de hoogte van een beschikbaarheidbijdrage. Het is dan ook niet mogelijk om de beschikbaarheidbijdrage van een individueel ziekenhuis te verhogen.
Ik ben momenteel wel met de NZa en de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ) aan het onderzoeken of de afbakening van deze beschikbaarheidbijdrage ruimer zou moeten. Dit omdat, zoals mijn ambtsvoorganger u eerder heeft laten weten, er van meerdere ziekenhuizen signalen zijn gekomen dat de beschikbaarheidbijdrage spoedeisende hulp voor een gevoelig ziekenhuis niet toereikend is. Ik ontvang dit voorjaar van de NZa en NVZ een advies over of en hoe de aanpassing van de afbakening van de beschikbaarheidbijdrage spoedeisende hulp zou kunnen plaatsvinden, passend bij het nieuwe kwaliteitskader spoedzorgketen.
Klopt het dat de zorgverzekeraars wel om tafel zitten? In hoeverre zijn de zorgverzekeraars bereid het Ommelander Ziekenhuis te compenseren voor misgelopen inkomsten vanwege de coronacrisis?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, zijn zorgverzekeraars Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis in nauw overleg met OZG over de continuïteit van het ziekenhuis en de plannen die nu ontwikkeld worden.
Voor wat betreft de misgelopen inkomsten vanwege de coronacrisis geldt dat OZG net als andere ziekenhuizen gebruik kan maken van de continuïteitsbijdrage (CB) regeling, die deze zomer tussen de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) is afgesproken.
Deelt u de mening dat dit ziekenhuis erg belangrijk is voor de regio? Is uw inzet gericht op een volwaardig behoud van het ziekenhuis? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen u gaat zetten?
Ik vind het van groot belang dat er voor de inwoners uit de betreffende regio voldoende, toegankelijke zorg beschikbaar blijft. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven geldt in dit geval in het bijzonder dat de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) en acute verloskunde in Scheemda «gevoelig» zijn voor de zogenaamde «45 minuten-norm».4 Het is aan OZG om samen met de zorgverzekeraars te spreken over het zorgaanbod en de financiële vergoeding die daar tegenover staat. De IGJ en NZa houden toezicht en informeren mij indien nodig over de ontwikkelingen. Directe betrokkenheid van VWS is op dit moment dan ook niet aan de orde.
Een verkeerde inschatting in de vraag naar griepvaccinaties |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de oproep van de Europese Commissie van 15 juli jl.1 over onder andere het voorbereiden op het griepseizoen tijdens de coronapandemie en de schriftelijke vragen2 die u heeft beantwoord hieromtrent?
Ja
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 2 september jl: «Ervaringscijfers zijn dat doorgaans minder dan de helft van die groep zich ook daadwerkelijk laat vaccineren. Wij zijn ervan uitgegaan – dat willen we ook eigenlijk – dat veel meer mensen van die groep zich laten vaccineren»?3
Ja, dit was een uitspraak van de Minister van VWS gedurende dit debat.
Maken griepvaccins deel uit van de strategie van het indammen van het coronavirus?
Griepvaccins maken al lange tijd deel uit van de strategie om de kwetsbare personen in Nederland te beschermen tegen de soms ernstige gevolgen van een besmetting met het influenzavirus. Een grootschalige griepepidemie kan ook flinke impact hebben, zoals het coronavirus. In 2018 was er sprake van een zware griepepidemie in de winter. Tijdens deze epidemie overleden er 9.500 mensen meer dan anders. Daarnaast werden 900.000 mensen ziek, van wie er 16.000 opgenomen moesten worden in het ziekenhuis als gevolg van complicaties door de griep. De huidige situatie benadrukt het belang van griepvaccinatie. We houden echter rekening met een relatief mild griepseizoen. De maatregelen die we met elkaar nemen tegen het nieuwe coronavirus helpen ook de verspreiding van griep te verminderen. Dit zagen we ook op het zuidelijk halfrond, waar het griepseizoen mild geweest is.
Wat was uw inschatting dit voorjaar, na het uitbreken van het coronavirus, van het aantal benodigde griepvaccinaties voor het griepseizoen 2020/2021?
Het was erg lastig in te schatten wat de opkomst zou zijn. We vonden dat we hierbij niet konden steunen op de voorgaande jaren alleen en daarom is dit voorjaar ook een peiling onder de doelgroep gehouden. We hebben ruim extra vaccins ingekocht ten opzichte van vorig jaar, namelijk 520.000 extra vaccins. Het totaal aan ingekochte vaccins is daarmee 3,88 miljoen. Dat is voldoende voor een opkomst van rond de 60%, daar waar de opkomst de afgelopen jaren rond de 50% is geweest. Uit de genoemde peiling onder de doelgroep op dat moment zou dat voldoende zijn. Verder zijn er initiatieven geweest in de afgelopen maanden en lopen ook op dit moment nog initiatieven om aan nog meer extra vaccins te komen, zoals gezamenlijke inkoop vanuit de EU. De gezamenlijke inkoop van de EU heeft geen resultaat opgeleverd. Ten slotte is er nog steeds contact met leveranciers om te kijken of we nog aan extra vaccins kunnen komen, bijvoorbeeld omdat landen afzien van een partij vaccins. Door deze continue inspanning kan ik nu melden dat er half november nog tot maximaal 100.000 vaccins beschikbaar komen en uiterlijk half januari maximaal 140.000 vaccins.
Kunt u de berekeningen van de initiële inschatting van het aantal benodigde griepvaccins voor het griepseizoen 2020/2021 delen met de Kamer?
In januari – dus voor de coronacrisis – is een zogenaamde preliminary forecast (voorlopige bestelling) van 3,4 miljoen griepvaccins geplaatst door het RIVM. Dit aantal was 200.000 vaccins meer dan in 2019 is toegediend. De forecast is gebaseerd op de opkomst van afgelopen jaar, verwachte lichte groei van de doelgroep en de lichte stijgende trend in de opkomst. Het is de gangbare werkwijze om in januari een forecast te plaatsen en in maart een definitieve bestelling te plaatsen.
Wat is het verschil tussen deze inschatting en het aantal beschikbare griepprikvaccinaties, inclusief de extra 500.000 ingekochte griepvaccins?
Het verschil tussen de forcecast in januari en het totaal aantal ingekochte vaccins is 480.000 vaccins. Daarbovenop komen nog eens maximaal 240.000 vaccins die afgelopen weken extra zijn ingekocht, zoals ik in vraag 4 heb toegelicht. Het verschil is daarmee maximaal 720.000 t.o.v. de forecast in januari.
Nederland heeft 15% meer griepvaccinaties beschikbaar dan gebruikelijk, waarmee 60% van de doelgroep kan worden gevaccineerd, kunt u in een tabel een gedetailleerd overzicht geven van deze percentages van de andere Europese Landen?
Voor dit overzicht verwijs ik naar de tabel in de bijlage. Graag merk ik hierbij op dat de organisatie van de griepvaccinatie, de doelgroep en de opkomst van vorig jaar erg verschillen tussen de landen. Dat maakt vergelijken erg lastig. Daarnaast hebben veel landen informatie verschaft over hun streefpercentage en niet over de daadwerkelijk mogelijke opkomst, omdat ze de omvang van hun doelgroep niet in beeld hebben.
Had u meer extra griepvaccinaties willen inkopen, gelet op het feit dat u in het genoemde debat over het coronavirus van 2 september jl. aangaf dat de wereldmarkt is afgestruind om tot een extra aanschaf van 500.000 griepvaccins te komen? Zo ja, had u dan niet eerder moeten handelen? Zo ja, waarom heeft u dit niet gedaan?
Ja, ik had meer griepvaccins in willen kopen en daar is mijn inzet ook continu op gericht geweest. Er zijn maar een paar griepvaccinfabrikanten ter wereld. De productie van griepvaccins vergt 5 à 6 maanden. Er kan dus nu niet zomaar worden bijgemaakt. Bovendien wordt er nu gewerkt aan productie voor het zuidelijk halfrond voor het volgende griepseizoen. Wij hebben in januari een preliminary forecast gedaan en in maart hebben we de vaccins daadwerkelijk besteld. In april en mei hebben we bijgekocht wat mogelijk was. Met de leveranciers houden we nauw contact voor het geval er nog partijen vrijkomen waar bijvoorbeeld andere landen van afzien. Dit heeft al tot resultaat geleid, zie het antwoord op vraag 4. Maar andere landen hebben ook tekorten en benaderen ons ook.
Was u, toen u in het debat over het coronavirus van 2 september jl. aangaf dat de doelgroep voor de griepvaccinatie mensen met een kwetsbare gezondheid en mensen ouder dan 60 jaar is, al op de hoogte van de mogelijkheid dat het aantal ingekochte griepvaccins mogelijk onvoldoende zou zijn? Zo ja, waarom heeft u niet tijdens dat debat aangegeven dat de doelgroep mogelijk aangepast zou moeten worden? Zo nee, wanneer bereikte u het bericht dat het aantal ingekochte griepvaccins niet toereikend zou zijn?
Er was begin september geen aanleiding om aan te nemen dat het aantal ingekochte vaccins onvoldoende zou zijn. Daarna werd steeds meer duidelijk dat er sprake was van een tweede coronagolf, waarbij niet bekend was welk effect dit zou hebben op het halen van de griepprik. Het RIVM monitort sinds de start van de griepvaccinatie begin oktober zo goed mogelijk de ontwikkelingen om indien nodig tijdig bij te kunnen sturen. Omdat de griepvaccinatie loopt tot begin december en er een wisselend beeld is bij de huisartsenpraktijken (de een houdt over en de ander heeft een tekort), was het bij de start van de vaccinatiecampagne heel lastig te voorspellen of het aantal vaccins zou uitkomen of niet. Omdat het in de week voorafgaand aan 17 oktober duidelijk werd dat de opkomst hoger was dan verwacht, heeft het RIVM, in overleg met VWS, op 17 oktober een maximum op het aantal door huisartsen te bestellen vaccins gezet, is huisartsen gevraagd om in geval van onvoldoende beschikbare vaccins na de eerste ronde voorrang te geven aan de risicogroepen en 70-plussers en om bij tekorten te rade te gaan bij collegapraktijken. Ik ben 23 oktober door het RIVM geïnformeerd over het feit dat er rekening mee moet worden gehouden dat de vraag de beschikbare vaccins overstijgt en toen kreeg ik ook het advies om maatregelen te treffen. Mijn besluit hierover heb ik zo snel mogelijk genomen en, heb ik na het afstemmen en klaarzetten van benodigde communicatie, op 27 oktober bekend gemaakt. Het is nog steeds onduidelijk of er daadwerkelijk sprake zal zijn van een tekort of dat we uiteindelijk toch iedereen kunnen bedienen. Daar weten we meer over eind november, als de meeste huisartsen hun spreekuren hebben afgerond en we de definitieve balans kunnen opmaken.
Kunt u een tijdlijn geven van wanneer u opdracht heeft gegeven voor de inkoop van extra griepvaccins, wanneer deze inkoop gestart is en wanneer de extra griepvaccins geleverd zijn?
Op 30 maart jl. heeft het RIVM advies gegeven over het aantal in te kopen vaccins. Dit is de standaard werkwijze. Het RIVM adviseerde 3,6 miljoen vaccins in te kopen. Dit was 200.000 extra ten opzichte van de preliminary forecast in januari. Op 30 maart heeft VWS akkoord gegeven om dit aantal vaccins te bestellen. Op 22 april jl. gaf het RIVM aan dat er nog 180.000 extra vaccins besteld konden worden. Op 22 april heeft VWS hier akkoord op gegeven. Op 19 mei heeft VWS RIVM verzocht om waar mogelijk nog extra aanvullend vaccin in te kopen, om optimaal voorbereid te zijn. Daarop heeft het RIVM de hand weten te leggen op 100.000 extra vaccins, waarmee nu een totaal van 3,88 miljoen vaccins beschikbaar is. Daarmee zijn 480.000 vaccins meer gekocht dan in de forecast van januari aangekondigd en in totaal 520.000 extra vaccins ten opzichte van vorig jaar. Zoals ook gemeld in mijn antwoord op vraag 4, is er op 30 oktober door vrijkomende partijen nog de hand gelegd op een partij van maximaal 100.000 extra vaccins die half november geleverd worden en maximaal 140.000 vaccins die uiterlijk half januari geleverd worden.
Kunt u alle correspondentie, van 1 maart jl. tot en met nu, tussen het RIVM en uw ministerie, over de (voorbereiding op) de griepvaccinatie, delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 Grondwet?
Ik kan de correspondentie met uw Kamer delen, maar dit lukt niet binnen de door u gestelde termijn voor beantwoording van deze vragen. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 10 waarin ik uiteenzet wat er tussen het RIVM en mij vanaf maart en nu is gebeurd. De informatie is in deze vraag verwerkt.
Zijn er voor de huidige doelgroep, kwetsbaren en mensen ouder dan 70 jaar, wel voldoende vaccins beschikbaar? Zo ja, waar baseert u deze uitspraak op en kunt u berekeningen hieromtrent de Kamer doen toekomen?
Ik verwacht met de maatregel die ik op 27 oktober heb genomen voldoende vaccins beschikbaar te houden voor deze doelgroep. Dit hangt wel af van de mate waarin de gezonde 60–69-jarigen gehoor geven aan de oproep. Dat is lastig te voorspellen. Huisartsen hebben de meeste uitnodigingen al verstuurd.
Het is op dit moment lastig in te schatten wat het precieze effect van de prioritering gaat zijn. Daarvoor moeten we veel aannames doen. Van de groep mensen van 60 tot en met 69 jaar heeft naar schatting ruim 1,3 miljoen geen medische indicatie voor de griepprik4. Stel dat van de gezonde 60+-ers 50% zou willen opkomen (40% is volgens de monitor 2019 normaal) en de helft daarvan is ook al daadwerkelijk gevaccineerd, dan zijn er (0,5 x 0,5 x 1.342.500 =) ongeveer 335.600 mensen al gevaccineerd van deze groep. Dat opgeteld bij de verondersteld al gevaccineerde 70-plussers en mensen met een medische indicatie (1.723.000) is ongeveer 2.058.600. Er zijn 3.880.000 vaccins ingekocht. Er zijn dan dus nog (3.880.000 – 2.058.600 =) ongeveer 1.821.400 vaccins over om te zetten.
We schatten dat van de mensen van 70 jaar en ouder en mensen met een medische indicatie nog ca 2,5 mln de afweging moet maken om al dan niet de griepprik te halen. We hebben dan voldoende voor ongeveer 74% van deze groep. Met name voor de groep mensen met een medische indicatie onder de 60 jaar (1,9 miljoen mensen in totaal) zou dit opkomstpercentage veel hoger liggen dan de opkomst voor die groep in de afgelopen jaren, namelijk 32%. Tegelijkertijd veronderstelt dit dat de gezonde 60+-ers ook gehoor geven aan de oproep om af te zien van de griepprik. Daar staat tegenover dat we de afgelopen weken nog extra vaccins hebben kunnen kopen. Er liggen dan ook veel veronderstellingen aan deze cijfers ten grondslag.
Hoe beoordeelt u de situatie dat kwetsbare mensen die zijn opgeroepen en die zich meldden bij het vaccinatiepunt in sporthal De Kers te Hoorn onverrichter zake huiswaarts moesten keren omdat de vaccins op waren?4 Acht u het verantwoord méér kwetsbare mensen op te roepen dan er vaccins in huis waren? Hoe ziet u dit in het licht van de oproep (die zeker geldt voor kwetsbare mensen) om zoveel mogelijk thuis te blijven en alleen voor noodzakelijke afspraken de deur uit te gaan? Wat doet u om dit in het vervolg te voorkomen?
Het is heel vervelend om mensen te moeten teleurstellen. Ieder jaar nodigen huisartsen meer mensen uit dan er vaccins zijn. Ze baseren zich daarbij op de opkomst van het jaar ervoor. Er is nog nooit een tekort geweest. De inkoop is gebaseerd op de verwachte opkomst, omdat de overgebleven griepvaccins na de campagne vernietigd moeten worden (ieder jaar is de samenstelling van de vaccins anders) en het ongewenst is om belastinggeld te verspillen.
Het is uiteraard van groot belang dat mensen in de huidige coronapandemie veilig hun vaccinatie kunnen halen en om die reden heeft het Nationaal Huisartsen Genootschap een aanvullende praktijkhandleiding opgesteld. We zien dat huisartsen zeer creatief zijn geweest in het ervoor zorgen dat de mensen zo veilig mogelijk een prik kunnen halen. Dat is over het algemeen heel goed gegaan en positief ontvangen door de patiënten. Natuurlijk zijn er altijd uitzonderingen. Ook in de komende weken zullen de huisartsenpraktijken er alles aan doen om conform de maatregelen de mensen te vaccineren. Gezien de grote aantallen en de overige zorg die huisartsen moeten leveren is het niet mogelijk het op een andere manier te organiseren. Als iedereen zich aan de maatregelen houdt die de huisartsen treffen, kan iedereen de prik veilig halen.
Kunt u, aangezien er nu een aanpassing is in de doelgroep van griepvaccinaties en de inschatting van het aantal benodigde griepvaccins verandert, een tijdlijn geven van de momenten dat de inschatting van het aantal benodigde griepvaccins is aangepast?
In het antwoord op vraag 10 heb ik u uiteen gezet hoe ik het benodigde aantal vaccins heb ingeschat en daarop heb ingekocht. Het aantal benodigde vaccins is altijd afhankelijk van de opkomst. Door middel van een enquête onder een deel van de huisartsen wordt een schatting van de opkomst door het RIVM dit jaar bijgehouden. Omdat deze hoger bleek dan verwacht, heeft het RIVM eerst in overleg met VWS op 17 oktober de (na)bestellingen voor vaccins door huisartsen gemaximeerd op 114% van het jaar daarvoor. Ook is aan huisartsen gevraagd om, wanneer ze in afwachting zijn van de levering van de nabestelling en nog maar beperkt aantal vaccins hebben, voorrang te geven aan de mensen die de meeste baat zullen hebben bij een vaccinatie en bij tekorten te rade te gaan bij collegapraktijken. Dit bleek op 23 oktober toch niet voldoende. In overleg met de huisartsen is landelijk beleid opgesteld hoe om te gaan met het mogelijke tekort. Afgelopen dinsdag 27 oktober heb ik daarom gezonde 60–69 jarigen opgeroepen niet aan de oproep van hun huisarts gehoor te geven. Daarmee hoop ik dat er voldoende overblijft voor de meest kwetsbaren: de mensen met een medische indicatie en de 70-plussers. Mochten er dan nog vaccins over zijn dan kunnen de 60–69 jarigen zich alsnog melden.
Wat is de rol van het Ministerie van VWS bij de inkoop van extra griepvaccins tijdens deze coronacrisis aangezien het ministerie ook de inkooprol heeft genomen bij beschermingsmiddelen, testcapaciteit en beademingsapparatuur?
Het RIVM koopt in opdracht van VWS de griepvaccins jaarlijks in en adviseert VWS over de in te kopen aantallen en over mogelijkheden van extra inkoop. Dit is de werkwijze bij de inkoop van alle vaccinaties die vanuit de rijksoverheid aan Nederlanders worden aangeboden.
Kunt u deze vragen beantwoorden ieder afzonderlijk en vóór de behandeling van de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor 2021?
Ja.
Het uitblijven van een covid-19-bonus voor zorgprofessionals in Caribisch Nederland |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat zorgprofessionals in Caribisch Nederland niet in aanmerking komen voor de bonus die wél aan hun collega’s in Europees Nederland wordt toegekend?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, de subsidieregeling bonus zorgprofessionals Covid-19 die de zorgbonus in Europees Nederland mogelijk maakt, is niet van toepassing in Caribisch Nederland. Toch wil het kabinet ook zijn waardering uitspreken voor de zorgprofessionals die in Caribisch Nederland een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd met hun inzet voor patiënten en cliënten met COVID-19 en/of met hun bijdrage aan de strijd tegen COVID-19. Daarom wordt er op dit moment gewerkt aan een werkwijze om een zorgbonus van $ 1.000 netto voor zorgprofessionals in Caribisch Nederland mogelijk te maken.
Kunt u aangeven hoeveel zorgverleners in Caribisch Nederland in aanmerking zouden kunnen komen voor de bonus als de Europees-Nederlandse regeling voor Caribisch Nederland van toepassing is? Om hoeveel geld gaat het dan precies?
De subsidieregeling bonus zorgprofessionals Covid-19 en de bijbehorende handreiking laten de beoordeling welk personeel in aanmerking komt voor een zorgbonus aan de zorgaanbieder, omdat deze het best zicht heeft op de geleverde inspanningen van de zorgprofessionals en daarmee de aangewezen instantie is om te beoordelen of er sprake is geweest van een uitzonderlijke prestatie en of voldaan wordt aan de overige vereisten. Ook voor Caribisch Nederland kan het Ministerie van VWS niet in die beoordeling treden.
Waarom komen zorgverleners in Caribisch Nederland niet in aanmerking voor deze bonus? Kunt u precies aangeven waarin de onvermoeibare inzet van zorgprofessionals in Caribisch Nederland heeft verschild van die van hun collega’s hier? Bent u het met mij eens dat er eigenlijk geen enkele aanleiding is om deze bonus aan Caribische zorgprofessionals te ontzeggen? Zo nee, waarom niet en staat dit niet op gespannen voet met het uitgangspunt van een gelijkwaardige behandeling van burgers in Europees en Caribisch Nederland?
Ook de zorgprofessionals in Caribisch Nederland is het kabinet erkentelijk voor hun inzet en flexibiliteit in de strijd tegen de introductie en verdere verspreiding van het Covid-19-virus. Daarom wil het kabinet een zorgbonus van $ 1.000 netto verstrekken aan zorgprofessionals in Caribisch Nederland als blijk van waardering voor deze inzet. De periode die gehanteerd zal worden loopt van 1 maart tot en met 31 december 2020, in tegenstelling tot de subsidieregeling voor Europees Nederland die de periode 1 maart tot 1 september 2020 beslaat. Tot 1 september 2020 is de introductie van het virus in Caribisch Nederland relatief beperkt gebleven. Half september vonden daarentegen uitbraken plaats op Bonaire en Sint Eustatius. Door een ruimere periode te hanteren, kunnen werkgevers ook de inzet van zorgprofessionals tijdens deze uitbraken wegen voor de toekenning van een zorgbonus. De wijze waarop de middelen beschikbaar worden gesteld wordt nog nader uitgewerkt. De kleinschaligheid van de eilanden en het feit dat het ministerie zelf de zorgverzekeraar is, maakt dat, anders dan in Nederland, het verstrekken van de zorgbonus binnen de contractuele afspraken tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder geregeld kan worden.
Bent u alsnog bereid om de bonus óók aan zorgprofessionals in Caribisch Nederland toe te kennen, als blijk van grote waardering en erkentelijkheid voor hun bijdrage aan de strijd tegen de verdere verspreiding van het covid-19-virus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Olieplatform verbrijzelt koraalrif op Curaçao – en daarna werd het stil” |
|
Tjeerd de Groot (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Olieplatform verbrijzelt koraalrif op Curaçao – en daarna werd het stil»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Heeft de regering van Curaçao gevraagd om assistentie vanuit Nederland om onderzoek te doen naar de schade aan het koraal en de aansprakelijkheid van de veroorzaker van de schade? Zo ja, op welke manier gaat u Curaçao hierin ondersteunen? Zo nee, bent u bereid deze assistentie aan te bieden?
Er is via de vertegenwoordiging van Nederland op Curaçao contact geweest met de regering van Curaçao over het onderzoek en het verloop daarvan. Er is geen assistentie gevraagd aan Nederland. Volgens het Curaçaose Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur is een onderzoek gaande. Assistentie is te overwegen mocht de regering van Curaçao een verzoek indienen.
Heeft u er bij de regering van Curaçao op aangedrongen om het onderzoek snel openbaar te maken en zo nodig juridische stappen te ondernemen om de schade te verhalen?
Nee, het is een aangelegenheid van de Curaçaose regering.
In 2017 heeft een soortgelijk incident plaatsgevonden; welke wijzigingen hebben er sindsdien plaatsgevonden in de voorschriften omtrent scheepvaartveiligheid om dit soort incidenten in de toekomst te voorkomen?2
Er zijn nog geen wijzigingen in de voorschriften voor scheepvaartveiligheid doorgevoerd. Het Curaçaose Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur heeft aangegeven dat zij de zaken onderzoeken en stellen op basis daarvan een plan van aanpak op. Dat onderzoek loopt nog. De aard van de incidenten verschilt: in 2017 was sprake van schade door het slepen van het anker en kabels. In 2019 draaide de wind onverwacht van richting (wat zeer uitzonderlijk is) waardoor de normaal gesproken rustige zuidkust zeer ruw werd en het platform hard en snel naar de kust duwde. Het platform gebruikte toen de ankers bij wijze van noodrem om niet op de kust te slaan.
Bent u voornemens er bij de regering van Curaçao op aan te dringen om zo nodig betere voorschriften op te stellen? Bent u bereid om hierbij eventueel assistentie te verlenen?
Mocht de regering van Curaçao een verzoek hiertoe indienen, dan ben ik bereid om te kijken of assistentie verleend kan worden.
Liggen er nog andere boorplatformen in de buurt waarbij er een aannemelijk risico is op schade aan het koraal?
Bij mijn weten is dat op dit moment niet het geval.
Wat is de voortgang van het herstel van het koraal dat beschadigd is bij het incident in 2017 en het incident in 2019?
Carmabi, het maritiem onderzoeksinstituut op Curaçao, heeft mede op verzoek van de regering van Curaçao gekeken naar de schade en daar een assessment op gemaakt. Daarover heb ik vernomen dat de schade uit 2017 ernstig is en de kans op herstel klein. De getrokken sporen maken het moeilijk voor het rif om weer aan elkaar te groeien. Onmogelijk is het niet, maar het zal tientallen jaren duren voor de «wonden» aan het rif heel langzaam kunnen dichtgroeien, en zeker is dat niet.
De schade uit 2019 is nagenoeg onherstelbaar. Het olieplatform heeft een zeer groot deel van het rif weggeslagen, waardoor het rif niet meer aan elkaar kan groeien. De ondergrond is niet langer geschikt voor het koraal, want het kan niet op die bodem groeien. Herstelwerkzaamheden zijn nagenoeg onmogelijk.
Het ENCO rapport |
|
Tom van der Lee (GL), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat het uw verantwoordelijkheid is om voor het verzenden van rapporten aan de Kamer te toetsen op doelmatigheid en of de aannames stroken met het bestaande beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om zo veel als mogelijk openheid van zaken te geven over hoe deze belangrijke voorwaarden zijn bewaakt bij de totstandkoming van het ENCO-rapport?1
In het licht van de motie heb ik gevraagd aan ENCO om een literatuurstudie uit te voeren over stand van zaken in het buitenland en internationale onderzoeken van het International Energy Agency (IEA), het Kernenergieagentschap van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-NEA), het Massachusetts Institute of Technology (MIT), het Internationaal Atoomenergie Agentschap van de Verenigde Naties (IAEA) e.d. te betrekken bij hun studie. Voor het later gevraagde aanvullende hoofdstuk was de opdracht om op een transparante wijze te rapporteren en om eventuele afwegingen met betrekking tot de gekozen parameters inzichtelijk te maken. ENCO heeft gekeken naar de levelised costs of electricity (LCOE) en de systeemkosten voor een land als Nederland, ENCO is niet gevraagd om het nationale beleid te evalueren of door te rekenen. Ik ben gaarne bereid om openheid van zaken te geven. Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u alle nota’s en memo’s die betrekking hebben op dit rapport en de totstandkoming ervan met de Kamer delen, dit gezien de vele vragen over onder meer de kwaliteit en onafhankelijkheid van het ENCO-rapport, en het feit dat kritische aannames niet stroken met het huidige kabinetsbeleid?
Over dit rapport en de totstandkoming zijn inmiddels 4 verzoeken in het kader van de Wet Openbaarheid van bestuur ingediend. Deze wet schrijft een zorgvuldige procedure voor om rekening te houden met bedrijfsvertrouwelijkheid (als het bedrijfs- en fabricagegegevens betreft), met persoonsgegevens met het oog op het voorkomen van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, met reputatieschade en met intern beraad voor zover het persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren betreft.
Aan belanghebbenden wordt vervolgens hun zienswijze gevraagd over de wijze waarop de overheid in documenten, die hen aangaan, rekening heeft gehouden met bovenstaande belangen, waarna de overheid een besluit neemt.
Deze procedure zal ik ook hier volgen voor de door u gevraagde stukken. Nadat de procedure zorgvuldig is doorlopen, zal ik de stukken aan uw Kamer zenden.
Kunt u inzicht geven in de opdrachtomschrijving uit de offerte voor de studie van Kalavasta/Berenschot, aangezien u in de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen stelt dat de studie niet tot doel had om uitspraken te doen over de kosten van nucleaire energie in het energiesysteem?
In mijn antwoorden van 4 juni jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 502) op eerdere vragen heb ik geantwoord dat het doel van de variantenstudie binnen het Europese scenario van Kalavasta/Berenschot niet was om te bepalen of kernenergie een optie is en tegen welke kosten. Het doel van de studie was het bepalen van de impact op de energie-infrastructuur. Dit laatste gebeurt in het vervolg van de integrale infrastructuurverkenning 2030–2050 (II3050), zoals die wordt uitgevoerd door Gasunie, TenneT en de regionale netbeheerders.
In de opdrachtomschrijving voor Kalavasta/Berenschot stond het volgende; «De opdracht is om de scope van de II3050 studie te vergroten met de introductie van nieuwe generatie kerncentrales als variant in één van de scenario’s. De uitwerking is niet zozeer een studie naar de merites van kernenergie zelf, maar naar de effecten van het meenemen van kernenergie in het grotere CO2-vrije energiesysteem in 2050, als een «wat-als» verkenning.
Kunt u toelichten waarom geen toetsing heeft plaatsgevonden op de gehanteerde aanname in het ENCO-rapport, aangezien u bij de vorige antwoorden op onze vragen over dit onderwerp onduidelijk bleef waarom bij het ENCO-rapport niet gelet is op het verschil in de gewenste ontwikkeling van hernieuwbare elektriciteit in het klimaatakkoord (ongeveer 70% elektriciteit uit zon en wind in 2030), waarvoor u verantwoordelijk bent, en de gehanteerde aanname in het ENCO-rapport (50% in 2040)? Hoe is het mogelijk dat er geen rekenschap is gegeven van dit belangrijke afgesproken streven? Is hier door u een controle op uitgevoerd? Is hier op uw ministerie discussie over geweest? Wilt u eventuele memo’s en andere communicatie delen die over dit rapport zijn gewisseld?
Het kabinet staat nog altijd achter de doelen van het Klimaatakkoord. In mijn brief van 3 november 2020 (Kamerstuk 35 167, nr. 29) heb ik aangegeven, dat ENCO in zijn voorzichtige benadering rekent met 50% zon en wind, maar in de gevoeligheidsanalyse in de bijlage ook ter illustratie met 75% zonne- en windenergie in 2040.
Uit die gevoeligheidsanalyse blijkt, dat bij dat hoge percentage variabele bronnen het beeld voor kernenergie gunstiger wordt, omdat de systeemkosten van zon en wind dan onevenredig stijgen. Die conclusie is in lijn met andere internationale organisaties zoals het IEA, OECD-NEA en het IAEA.
Zie verder ook het antwoord op vraag 2; alle correspondentie en alle stukken, die betrekking hebben op het ENCO-rapport worden openbaar gemaakt.
Erkent u dat in het onderzoek gerekend is met een scenario met 75% hernieuwbare elektriciteit, waarbij kernenergie géén rol speelt? Zo ja, waarom stelt u in uw eerdere antwoorden van 25 september dat in dát scenario kernenergie gunstiger uitkomt, terwijl het dan dus helemaal geen rol speelt?
In zijn voorzichtige benadering rekent ENCO met 50% zonne- en windenergie in 2040 maar in de gevoeligheidsanalyse laat ENCO in figuur A12 in de bijlage ter illustratie ook zien wat de systeemkosten zijn bij 75% zonne- en windenergie. In lijn met internationaal onderzoek van OESO-NEA, IAEA en IEA laat die figuur ook voor een «gewone» kerncentrale en voor een small modular reactor (SMR) zien, dat bij een hoger percentage variabele bronnen het beeld voor kernenergie gunstiger wordt, omdat de systeemkosten van het opwekken van zonne- en windenergie dan onevenredig stijgen.
Bent u bereid om nu wel antwoord te geven op de vraag of u het onwenselijk vindt dat regionale en lokale politici, met dit onderzoek in de hand, de optie van kernenergie op tafel leggen om daarmee Regionale Energie Strategie (RES)-besluiten over zonnepanelen en windmolens – voor het jaar 2030 – voor zich uit te schuiven, terwijl kernenergie pas een rol kan spelen na 2030 en zonne- en windenergie op land hoe dan ook ontwikkeld moet worden conform de afspraken in het klimaatakkoord?
Uitgangspunt voor het kabinet zijn de afspraken uit het Klimaatakkoord. ENCO heeft modelberekeningen gemaakt om aan te tonen hoe groot het effect van een toename van variabele bronnen als zon en wind op de systeemkosten is voor een land als Nederland in 2040. Zoals het ENCO-rapport ook laat zien, beschouwen alle grote internationale organisaties voor de aanpak van het klimaatprobleem kernenergie niet als concurrent van zon en wind, maar complementair daaraan door de leveringszekerheid en het regelbaar vermogen.
Wind- en zonne-energie blijven noodzakelijk om te komen tot een duurzame energievoorziening, zowel in 2030 als in 2050. Ik ben het met de vraagstellers eens dat nieuwe kerncentrales pas een rol kunnen spelen na 2030. Om de doelen van het Klimaatakkoord voor 2030 te halen zijn nieuwe kerncentrales, gezien de tijd die het kost om een nieuwe kerncentrale te realiseren, momenteel niet in beeld. De doelen van het kabinet ten aanzien van wind en zon voor 2030 worden dus ook niet gewijzigd. Voor de periode na 2030 kan kernenergie mogelijk een rol vervullen.
Hoe verklaart u dat in dit rapport gebruik is gemaakt van verouderde investeringskosten voor zonne- en windenergie, waarmee wordt afgeweken van de al bestaande beleidspraktijk voor het vaststellen van SDE++-subsidiebedragen waarbij wél gebruik gemaakt wordt van de meest actuele investeringskosten volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Erkent u dat daarmee met dit rapport wordt afgeweken van het beleid dat nu al wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Erkent u dat daarmee ook de kosten voor zonne- en windenergie in dit rapport veel hoger uitvallen dan ze nu al in werkelijkheid zijn? Zo nee, waarom niet?
ENCO heeft voor een land als Nederland aansluiting gezocht bij uitgangspunten en bij economisch gevalideerde parameters, die andere internationale organisaties gebruiken en die zo min mogelijk door beleid, subsidies of verwachtingen zijn beïnvloed. De consequentie is dat daardoor niet voor alle kostencomponenten exact is aangesloten bij parameters, die voor andere doeleinden zijn opgesteld, zoals bij parameters die het PBL recent heeft vastgesteld voor de SDE++ of bij recente parameters bijvoorbeeld uit tenders voor wind op zee.
Hiernaast gaat ENCO voor de parameters voor zon en wind in 2040 uit van de gemiddelde parameters uit het jaar 2030, omdat niet alle installaties die er in 2040 staan ook in dat jaar nieuw worden gebouwd, en omdat zon- en windinstallaties een gemiddelde levensduur hebben van 25 jaar.
Uit het rapport van ENCO volgt echter ook dat die mogelijk hogere parameters voor de kosten van zonne- en windenergie waar ENCO mee gerekend heeft, voor de conclusie van het rapport niet doorslaggevend zijn. ENCO komt tot de conclusie dat voor de totale kosten (in het rapport de adaptedLCOE genoemd) de systeemkosten bij zon- en windenergie dermate hoog zijn, dat zelfs bij een halvering van de investeringskosten voor zon en wind waar ENCO mee gerekend heeft, de businesscase voor kernenergie nog steeds positief kan zijn wanneer rekening wordt gehouden met de systeemkosten.
Ziet u ook dat het vreemd is dat de auteur van het rapport, ENCO, zelf schrijft dat de door hen geciteerde systeemkosten slechts een indicatie zijn die niet zonder meer op een ander land kunnen worden toegepast, maar dat de onderzoekers daarna wel concluderen dat stroom uit kernenergie qua systeemkosten goedkoper is dan stroom uit wind- en zonne-energie? Zo nee, waarom niet? Hoe weerlegt u dat dit een voorbarige conclusie is van de opstellers van het rapport?
ENCO concludeert dat, gecorrigeerd voor systeemkosten, kernenergie een complementaire rol kan spelen aanvullend aan zon- en windenergie en succesvol zou kunnen worden ingezet om een stabiel en betrouwbaar netwerk te behouden, maar daar geldt wel een aantal voorwaarden bij. ENCO heeft voor het jaar 2040, gelet op alle onzekerheden de berekende bedragen niet als harde feiten neergezet, maar als een visualisatie/indicatie voor de Nederlandse situatie.
Bent u het eens dat de kostenposten voor de eindberging van het nucleaire afval en de risicopremie voor als er iets misgaat, waarbij de samenleving voor bijna de gehele kosten opdraait, ook meegenomen zou moeten worden bij een systeemkostenvergelijking?
Ja. In het ENCO-rapport zijn de kosten voor afvalmanagement en verzekeringen echter niet opgenomen als onderdeel van de systeemkosten, aangezien de kosten voor eindberging van radioactief afval en de kosten voor de verzekeringspremie onderdeel uitmaken van de normale bedrijfskosten van een kerncentrale.
Deze kosten zijn daarom al door ENCO meegenomen in de kostenvergelijking in bijlage 1. Hier staat ook dat voor dit rapport de kosten voor ontmanteling voor de duidelijkheid apart zijn berekend als kostenpost in de LCOE.
Is er sprake geweest van een onderhandse gunning van het onderzoek aan adviesbureau ENCO? Zo ja, waarom is er niet voor gekozen, zoals ook gebruikelijk is, om een aantal (minimaal drie) inschrijvers een offerte in te laten dienen?2
Zoals ik in mijn brief van 3 november heb aangegeven, zijn bij de selectie van ENCO de regels gevolgd die hier voor gelden. Dat betekent dat de inhoudelijke invulling van een projectaanvraag gebeurt door de verantwoordelijke beleidsafdeling. De offerte-aanvraag en de goedkeuring van de offerte doet de afdeling, die voor inkoop van materiele en immateriële zaken op mijn ministerie verantwoordelijk is en daarbij de comptabele regels toepast die daarvoor gelden. In dit geval bleef de initiële opdracht qua budget onder de grens waarbij meerdere offertes aangevraagd dienen te worden.
Waarom is gekozen voor het Weens adviesbureau ENCO om de rol van kernenergie in het toekomstig energiesysteem door te berekenen, terwijl uitgerekend de hoofdauteur B. Tomic zelf stelt dat het bureau geen ervaring heeft met het modelleren van energiesystemen?3
De Volkskrant schrijft in het betreffende artikel dat de heer Tomic, «principal consultant» is van ENCO en «niet per se is gespecialiseerd in het elektrisch systeem» en dat hij niet «elk detail van de prijsvorming van elektriciteit» zelf had doorgerekend.
De offerteaanvraag aan ENCO was ook niet erop gericht om energiesystemen te modelleren en de rol van kernenergie in het toekomstig energiesysteem door te berekenen, maar om een literatuurstudie te laten doen en in tweede instantie om de LCOE uit te rekenen en systeemkosten nader in beeld te brengen.
In een webinar van Foratom (de Europese nucleaire brancheorganisatie) wordt de Nederlandse consultant M. van der Borst, voorzitter van de Dutch Nuclear Society, betrokken bij de klimaatsceptische website De Groene Rekenkamer en voormalig directeur van kerncentrale Borssele, genoemd als de tweede auteur van het ENCO rapport, klopt dat?4
Voor het uitvoeren van de motie Yeşilgöz-Zegerius Agnes Mulder (Kamerstuk 35 167, nr. 15) is door medewerkers van het ministerie contact gezocht met deskundigen uit het veld waaronder van (voormalige) medewerkers van de TU-Delft en NRG. Zij hebben ons geattendeerd op ENCO. Vervolgens zijn enkele rapporten bij ENCO opgevraagd en heeft ENCO tevens enkele curricula vitae van mogelijke auteurs en deskundigen opgestuurd. Dat gaf inzicht in de deskundigheid van de bij ENCO betrokken experts.
Gelet op de vragen die aan ENCO zijn gesteld vind ik het verstandig en belangrijk dat ENCO deskundigen heeft ingeschakeld die veel kennis hebben op nucleair terrein. Ik heb eerder aangegeven (BBR / 20275741) dat ENCO daarbij zelf gaat over de inzet van zijn experts, dat ik daar geen invloed op kan en wil hebben, en dat het mijns inziens het verstandigst is om het debat over de toekomstige energiemix te voeren op basis van de inhoud van onderzoeksrapporten, en niet op basis van opvattingen over het cv van onderzoekers.
Is er intern een inhoudelijke kwalitatieve vergelijking gemaakt tussen de resultaten van eerdere onderzoeken (die wetenschappelijk zijn gereviewd) en het recente ENCO-onderzoek? Zo ja, kunt u de interne schriftelijke communicatie daaromtrent openbaar maken?
Ja. Zie het antwoord op vraag 2.
Is er intern een toets geweest op de kwaliteit van het rapport, waarbij de gehanteerde methode (een literatuurstudie waarbij niet is uitgegaan van de meest actuele inzichten) kritisch is bekeken in relatie tot het doel van het onderzoek: inzicht krijgen in de ontwikkeling van een betaalbaar, betrouwbaar en schoon energiesysteem voor de toekomst? Zo ja, zijn daarbij de aannames over bijvoorbeeld prijzen voor hernieuwbare energie en kernstroom vergeleken met de huidige marktprijzen? Kunt u eventuele interne nota’s en e-mails tussen u en betrokken ambtenaren hierover openbaar maken?
Het doel was niet inzicht krijgen in de ontwikkeling van een betaalbaar, betrouwbaar en schoon energiesysteem voor de toekomst. De aanleiding voor het onderzoek was het uitvoeren van een motie van Yeşilgöz-Zegerius en Agnes Mulder (Kamerstuk 35 167, nr. 15) uit juni 2019 waarin gevraagd is onderzoek te doen naar de mogelijke rol van kernenergie in de energiemix en daarbij de kosten en voorwaarden van de bouw van nieuwe kerncentrales in andere landen in beeld te brengen.
Zoals u kunt zien in de lijst met referenties, hebben de auteurs van ENCO recente (inter)nationale onderzoeken betrokken bij hun studie. Voor het rapport is uitgegaan van de meest actuele inzichten en economisch gevalideerde parameters die andere internationale organisaties gebruiken. Op basis hiervan hebben de auteurs hun afwegingen gemaakt en op een transparante wijze met referenties de gekozen parameters verantwoord. Deze parameters kunnen verschillen van parameters, die andere onderzoekers hebben gebruikt voor andere doelen met daardoor andere inzichten.
De aannames over prijzen van hernieuwbare energie zijn niet doorslaggevend voor de conclusies van ENCO, zoals al is aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 en 7. Zie verder het antwoord op vraag 2 wat betreft het openbaar maken van interne nota’s en e-mails.
Bent u bereid om bij de review op het rapport van ENCO, die de vaste Kamercommissie van Economische Zaken en Klimaat heeft aangevraagd, ook te laten kijken naar de leveringszekerheid en beschikbaarheid van uranium en de invloed hiervan op de prijsontwikkeling?
De leveringszekerheid en beschikbaarheid van uranium is juist één van de voordelen van kernenergie in vergelijking met conventionele bronnen als olie en gas en een CO2-arme elektriciteitsproductie. De invloed van leveringszekerheid en beschikbaarheid van uranium op de prijsontwikkeling van kernenergie is gering. In het rapport van ENCO staat dat kernenergie gekenmerkt wordt door hoge investeringen enerzijds en lage brandstofkosten anderzijds. Met andere woorden, de invloed van de kosten van uranium op de prijsontwikkeling van kernenergie is klein. Uit tabel 5 in het ENCO-rapport betreffende de breakdown van de kosten van kernenergie is bijvoorbeeld af te leiden dat de brandstofkosten van een kerncentrale maar een zeer beperkt deel uitmaken van de totale kosten van de installatie.
Ik heb reeds toegezegd dat alle relevante onderdelen van de businesscase voor kernenergie zullen worden betrokken bij de marktconsultatie, en dat kan ook gelden voor de leveringszekerheid, beschikbaarheid en prijsontwikkeling van uranium.
Kunt u toezeggen dat de review op het rapport vóór het rondetafelgesprek over kernenergie gepubliceerd wordt, zodat deze daarbij betrokken kan worden door de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan ik niet toezeggen. Ik heb tijdens het notaoverleg van 7 oktober aangegeven dat ik de meerwaarde van een review van een literatuuroverzicht beperkt acht. Je kunt stellen dat ENCO voor een groot deel van hun rapport een review heeft gedaan van openbare overzichtsrapporten van internationale organisaties zoals OESO-NEA, IAEA en IEA.
Wel kan ik toezeggen de vragen en zorgen over dit rapport en de eerdere rapporten mee te nemen in de uitvoering van motie van Dijkhoff c.s. over de marktconsultatie (Kamerstuk 35 570, nr. 11).
Kunt u elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden, waarbij daadwerkelijk wordt ingegaan op alle aangesneden kritiek- en zorgpunten? En wilt u naast de antwoorden ook alle gevraagde stukken uiterlijk drie dagen voor de begrotingsbehandeling Economische Zaken en Klimaat aan de Kamer verzenden (conform art. 68 van de Grondwet)?
Ik heb u vóór de begrotingsbehandeling een brief doen toekomen waarin ik reeds op hoofdlijnen op uw vragen ben ingegaan (Kamerstuk 35 167, nr. 29). Conform uw verzoek heb ik de vragen afzonderlijk beantwoord.
Het bericht ‘Onafhankelijk onderzoek pro-kernenergie blijkt van oud directeur Borssele’ |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «onafhankelijk onderzoek pro-kernenergie blijkt van oud directeur Borssele»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat een van de auteurs van het ENCO-rapport over kernenergie voormalig directeur is van de kerncentrale in Borssele en huidig voorzitter is van een organisatie die de belangstelling voor nucleaire techniek wil bevorderen?
De betreffende auteur was zo’n 10 jaar geleden betrokken bij de kerncentrale en sindsdien niet meer. Gelet op de vragen die aan ENCO zijn gesteld vind ik het verstandig en belangrijk dat ENCO deskundigen heeft ingeschakeld die veel kennis hebben op nucleair terrein. Ik ben niet van mening dat dit feit de onderzoeksresultaten in een ander perspectief plaatst.
Wist u wie de auteurs waren van het ENCO-rapport bij de opdrachtverlening of toen het met de Kamer werd gedeeld? Zo ja, heeft die wetenschap een rol gespeeld in de keuze voor de uitvoerder van het onderzoek? Zo nee, waarom achtte u dit geen relevante informatie?
Voor het uitvoeren van de motie Yeşilgöz-Zegerius / Agnes Mulder (Kamerstuk 35 167, nr. 15) is door medewerkers van het ministerie contact gezocht met deskundigen uit het veld waaronder van (voormalige) medewerkers van de TU-Delft en NRG. Zij hebben ons geattendeerd op ENCO. Vervolgens zijn enkele rapporten bij ENCO opgevraagd en heeft ENCO tevens enkele curricula vitae van mogelijke auteurs en deskundigen opgestuurd. Dat gaf inzicht in de deskundigheid van de bij ENCO betrokken experts.
Bent u ook van mening dat een dergelijke belangenverstrengeling de wetenschappelijk waarde van het rapport ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Volgens mij is belangenverstrengeling hier niet aan de orde. Onafhankelijkheid, onpartijdigheid, deskundigheid en objectiviteit zijn verschillende dingen. ENCO selecteert zijn experts op de te beantwoorden vragen. Verder wordt ENCO door diverse andere landen ingezet, ook door landen die kritisch staan ten opzichte van nucleaire energie. ENCO werkt bijvoorbeeld al bijna 25 jaar voor de Oostenrijkse overheid die tegen kernenergie is.
Deelt u de mening dat de twijfels van verschillende Kamerfracties over de onafhankelijkheid van het ENCO-rapport aanleiding zijn om het rapport te laten beoordelen door een onafhankelijke partij, zoals het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de twijfels over de onafhankelijkheid en over de inhoud van het ENCO-rapport niet. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 4.
ENCO is gevraagd om een literatuurstudie te doen en zich daarbij te baseren op openbare wetenschappelijke rapporten en documenten van internationale instituties zoals bijvoorbeeld het International Energy Agency (IEA), het Kernenergieagentschap van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-NEA), het Massachusetts Institute of Technology (MIT), het Internationaal Atoomenergie Agentschap van de Verenigde Naties (IAEA). Aanvullend hieraan is ook een hoofdstuk gewijd aan LCOE (Levelised Costs of Electricity) voor bronnen van elektriciteit en de systeemkosten voor een land als Nederland.
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is de motie Dijkhoff c.s. aangenomen. Deze motie verzoekt de regering om een marktconsultatie te houden onder welke voorwaarden marktpartijen bereid zijn te investeren in kerncentrales in Nederland, te onderzoeken welke publieke ondersteuning daarvoor nodig is en te verkennen in welke regio’s er belangstelling is voor de realisering van een kerncentrale. De marktconsultatie zal worden uitgevoerd door een externe partij/consultant. Ik vind het belangrijk dat daarbij alle relevante rapporten, waaronder van ENCO en van andere organisaties worden betrokken.
Bent u bereid afstand te nemen van het ENCO-rapport? Zo nee, waarom niet?
Mede gelet op bovenstaande antwoorden zie ik geen reden om afstand te nemen van het rapport. Discussie over de inhoud van het rapport vind ik prima, want wetenschappers moeten elkaar kritisch blijven bevragen.
Het bericht 'Ophef over lokale quota voor huisvesting arbeidsmigranten' |
|
Steven van Weyenberg (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ophef over lokale quota voor huisvesting arbeidsmigranten»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat gemeenten eigen regels maken, waaronder het instellen van quota, om de huisvesting van arbeidsmigranten te beperken? Wat vindt u van de lezing van jurist en immigratierecht onderzoeker Gerrie Lodder en hoogleraar Europees Migratierecht Tesseltje de Lange van de Radboud Universiteit dat dit in strijd is met Europees recht, omdat volgens de Europese Verordening voor het vrije verkeer van werknemers «alle rechten en voordelen van nationale werknemers inzake huisvesting» voor alle werknemers in de EU gelden», en specifiek beleid gericht op de beperking van huisvesting van arbeidsmigranten daarmee dus in strijd is? Kunt u in uw antwoord toelichten waarom u het hiermee eens of oneens bent? Gaat u de gemeenten aanspreken op hun beleid? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten mogen hun eigen beleid maken en eigen regels formuleren. Vanzelfsprekend moeten ook gemeenten zich houden aan de Europeesrechtelijke kaders. De huisvesting van arbeidsmigranten beperken door middel van het instellen van quota die specifiek op deze groep gericht zijn, staat op gespannen voet met het vrij verkeer van Unieburgers dat geen onderscheid naar nationaliteit toestaat. Daarnaast geniet een werknemer die onderdaan is van een lidstaat en die op het grondgebied van een andere lidstaat is tewerkgesteld, alle rechten en alle voordelen die aan de nationale werknemers inzake huisvesting zijn toegekend2. Vanuit de ministeries van SZW en BZK zal contact opgenomen worden met de VNG.
Hoe verhoudt dit lokale beleid zich in bredere zin tot het Europese recht op gelijke behandeling van alle werknemers en zelfstandigen in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de problemen omtrent de huisvesting van arbeidsmigranten die wel degelijk bestaan, op deze manier niet fatsoenlijk worden opgelost en een andere manier hiervoor gevonden moet worden? Wat kan u nog meer doen om bestaande problemen op te lossen, zonder de mogelijkheden voor arbeidsmigranten en hun werkgevers onnodig te beperken wanneer zij zich netjes aan de regels houden?
Ik ben van mening dat de door gemeente gebruikte vorm van een quotum voor arbeidsmigranten niet de oplossing biedt voor de problematiek rondom de huisvesting. Deze aanpak zal een tekort daarin alleen maar in hand werken en kan bovendien ook zorgen voor waterbedeffecten.
Om het tekort in huisvesting aan te pakken, zet de Minister van BZK in op regionale afspraken en regionaal beleid voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Met provincies wordt samen gekeken hoe zij hun coördinerende rol kunnen pakken. Hiernaast zet de Minister van BZK in op het realiseren en stimuleren van meer huisvesting voor arbeidsmigranten via de woondeals en regiodeals, de stimuleringsaanpak flexwonen, korting op de verhuurderheffing voor tijdelijke woningen en de 50 miljoen euro voor de huisvesting van kwetsbare doelgroepen die deze zomer beschikbaar is gesteld in het kader van het doorbouwplan. Voor arbeidsmigranten worden met de 50 miljoen euro ca. 4.700 woningen/woonplekken gerealiseerd.3 Voor 2021 wordt opnieuw 50 miljoen euro vrijgemaakt.4
Welke rol kan de Commissie Roemer, die advies geeft over de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten, nog spelen om de bestaande problematiek op een verstandige manier op te lossen, zonder de mensen die zich aan de regels houden te belemmeren?
Het advies van het Aanjaagteam van 30 oktober jl. geeft ook een aantal aanbevelingen voor meer en betere huisvesting voor arbeidsmigranten. Daarbij worden ook een aantal partijen aangesproken. Ook in het eerste advies van het Aanjaagteam zijn op dit punt een aantal aanbevelingen gedaan. Het kabinet is hiermee aan de slag en zal medio december daarover de TK informeren.
De export van plasticafval en gesjoemel met recyclingdoelstellingen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Plasticafval: hoe een Nederlands dropzakje kon eindigen in een Turkse berm»?1
Ja.
Hoeveel kilo plasticafval is er in 2019 naar Turkije geëxporteerd en hoeveel procent was dat ten opzichte van de totale hoeveelheid Nederlands plasticafval?
Volgens de voorlopige cijfers van het CBS is in 2019 34 kton plastic afval uit Nederland naar Turkije geëxporteerd. Dat was ongeveer 2% van de totale hoeveelheid plasticafval in Nederland.
Klopt het dat export van plasticafval naar Turkije verzesvoudigd is in de laatste twee jaar? Klopt het ook dat de ILT geen zicht heeft op de hoeveelheid plasticafval die via Duitsland en België wordt geëxporteerd? Deelt u de mening dat het van groot belang is om zicht te hebben op wat er met ons plasticafval gebeurt? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving van de NRC toont het belang van goed zicht op de hele verwerkingsketen van ons afval. In onderstaande tabel ziet u de bij het CBS beschikbare gegevens over de Nederlandse export van plastic afval naar Turkije.
Totale hoeveelheid export plastic afval van Nederland naar Turkije:
2016
2017
2018
2019
Export plastic afval naar Turkije (in kton)
1,5
5
16
34
Voor het plastic afval, dat op de OESO groene lijst staat, is geen EVOA-kennisgeving vereist en dit ongevaarlijk afval mag zonder registratie de EU-binnengrenzen passeren. Voor België en Duitsland gelden dezelfde EVOA-regels als voor Nederland als het gaat om de export. Pas op het moment dat de EU-buitengrens wordt gepasseerd, is aangifte bij de douane vereist. Het is aan de douane van de betreffende lidstaat om bij deze buitengrens toezicht te houden.
Mag plasticafval niet alleen geëxporteerd worden als het op een milieuverantwoorde wijze verwerkt kan worden in het land van bestemming? Hoe is het mogelijk dat de export van niet-recyclebaar plastic dan toch plaatsvindt en dat hierdoor de Turkse vuilnisbelten en natuur vol liggen met Nederlands plasticafval?
Zoals in de antwoorden aan de leden Ziengs (VVD) en Von Martels (CDA) uiteen is gezet, is export van plastic afval naar Turkije uitsluitend toegestaan ten behoeve van een «handeling van nuttige toepassing», zijnde recycling of verbranding met energieterugwinning. De ILT verifieert risicogericht bij de autoriteit in het land van bestemming of de ontvanger/verwerker over de vereiste vergunningen beschikt. Nederland heeft echter geen mogelijkheden in Turkije toezicht te houden op de daadwerkelijke nuttige toepassing ter plaatse. Tevens is er contact tussen de ILT en de Turkse autoriteiten om in samenwerking te bezien hoe risico’s kunnen worden teruggedrongen. Ook in Turkije scherpt men de regels aan. Uiteraard betreur ik de door de NRC in beeld gebrachte situatie zeer en is het onacceptabel dat Nederlands plastic eindigt in een Turkse berm.
Op welke wijze wordt er op dit moment gecontroleerd of er niet-recyclebaar plastic wordt geëxporteerd naar landen buiten de EU? Waar liggen de knelpunten en wat doet u om die knelpunten op te lossen?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Hoe kan het dat er weinig zicht is op de afvalstromen van bedrijven, kantoren, supermarkten en fabrieken die buiten het vergoedingensysteem van het Afvalfonds vallen? Op welke wijze wordt er toezicht gehouden door de ILT op deze afvalstromen? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de afvalmarkt nauwelijks wordt gereguleerd? Zo nee, waarom niet?
Bij de export van plastic afval en het toezicht daarop wordt geen onderscheid gemaakt tussen bedrijfsafval en via gemeentes ingezameld afval.
Plastic verpakkingen die vrijkomen bij bedrijven, vallen op dit moment nog buiten de vergoedingenstructuur van de producentenverantwoordelijkheid. Zoals ik aan heb gegeven in de Kamerbrief Beleidsmaatregelen voor een circulaire verpakkingsketen (Kamerstuk 28 694, nr. 136) ga ik de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van verpakkingen verbreden met verpakkingen die bij bedrijven vrijkomen. Daarmee wordt het de verantwoordelijkheid van de producenten om een gesloten en transparante keten te organiseren en jaarlijks verslag te doen over de wijze waarop de verpakkingen gerecycled of hergebruikt zijn. Ook voor deze afvalstromen spreek ik met het Afvalfonds en andere ketenpartijen af dat deze binnen de EU worden gerecycled en niet naar buiten de EU worden geëxporteerd. Ik zal dit ook in de verslagleggingsregelgeving opnemen. Ik zie het verbreden van de producentenverantwoordelijkheid als een deel van de oplossing om deze bedrijfsmatige afvalstroom beter in het zicht te krijgen.
Wat vindt u ervan dat Nederland eraan bijdraagt dat de kustlijn bij Adana met een dagelijkse vervuiling van 31 kilo plasticafval per kilometer volgens het Wereld Natuur Fonds momenteel de meest verontreinigde kustlijn van het mediterrane gebied is? Deelt u de mening dat hier zo snel mogelijk iets aan moet gebeuren?
Uiteraard betreur ik de door de NRC in beeld gebrachte situatie zeer. Zoals in voorgaande antwoorden uiteen is gezet, is het exporteren van recyclebaar plastic afval naar Turkije toegestaan, maar het is vanzelfsprekend niet de bedoeling dat hierdoor elders milieuproblemen ontstaan. Ik ben van mening dat wij binnen de EU zelf in staat moeten zijn ons eigen afval op een hoogwaardige manier te verwerken. De berichtgeving van de NRC over de zeer onwenselijke situatie in Turkije sterkt mij hierin.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat landen buiten de EU worden opgezadeld met ons plasticafval en daar vervolgens niet meer vanaf komen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat wij binnen de EU zelf in staat moeten zijn ons eigen afval op een hoogwaardige manier te verwerken.
Ik hecht er wel aan te benadrukken dat Nederland afhankelijk is van internationale regelgeving en verdragen, zoals de EVOA en het Verdrag van Bazel en dat Nederland deze afspraken niet eenzijdig kan aanscherpen. Echter, wanneer de export van een afvalstroom binnen geldende internationale regels is toegestaan, en een ontvangend land, zoals in dit geval Turkije, aangeeft de afvalstroom te willen ontvangen met het beoogde doel deze te recyclen, dan is er geen mogelijkheid dit transport tegen te houden. Zoals in bovenstaande antwoorden is uiteengezet, maakt Nederland zich hard voor aanscherping van de internationale regels en neemt het daartoe initiatief.
Deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent voor de optimale verwerking van onze afvalstromen in zowel het binnenland als het buitenland en dat u deze rol op dit moment onvoldoende vervult? Zo nee, waarom niet?
Ik ben verantwoordelijk voor het stellen van de nationale wettelijke kaders voor afvalverwerking, zoals die zijn opgenomen in de Wet Milieubeheer, het Landelijke Afvalbeheerplan en verschillende regelingen voor uitgebreide producenten-verantwoordelijkheid, en het toezicht daarop. Tevens ben ik verantwoordelijk voor de Nederlandse inbreng in internationale regelgeving en voor het Nederlandse toezicht op die internationale regelgeving. Wanneer de verwerking van Nederlandse afvalstromen plaatsvindt op manieren die maatschappelijk als onwenselijk worden gezien, mag van mij worden verwacht dat ik alle mogelijkheden die ik heb benut om de nationale en internationale wettelijke kaders aan te scherpen dan wel het toezicht daarop te verbeteren. In het antwoord op voorgaande vragen heb ik mijn nationale en internationale inzet voor bijvoorbeeld de verdere aanscherping van de uitgebreide producenten verantwoordelijkheid, van de EVOA en van het Verdrag van Bazel uiteengezet.
Deelt u de mening dat er een Europees exportverbod moet komen op plastic afval om te voorkomen dat er steeds nieuwe wegen worden gezocht om afval buiten Europa te dumpen en om de recycling binnen Europa te stimuleren?
Zoals in de antwoorden op bovenstaande vragen uiteengezet ben ik van mening dat wij binnen de EU zelf in staat moeten zijn ons eigen afval op een hoogwaardige manier te verwerken. Ik zet mij ervoor in om internationale regelgeving en verdragen, zoals de EVOA en het Verdrag van Bazel aan te scherpen. Nederland heeft zich hard gemaakt voor de aanscherping van de regels voor internationale transporten van plastic afval onder het Verdrag van Bazel, zodat vanaf 2021 alleen nog schoon en eenvoudig te recyclen plastic afval als groene lijst afval, dus zonder EVOA-kennisgeving, uit de EU mag worden geëxporteerd. Ik hecht er wel aan te benadrukken dat Nederland internationale regelgeving en verdragen niet eenzijdig verder kan aanscherpen. Een volledig exportverbod voor plastic afval is op dit moment niet haalbaar.
Bent bekend met het bericht «Verstoppertje spelen met gerecycled plastic»?2
Ja.
Klopt het dat Nederlands plasticafval dat in het buitenland gestort of verbrand wordt – de meest laagwaardige vormen van verwerking – meetelt in de recyclingstatistieken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe lang was u zich hier al van bewust en hoe rijmt u dat met uw circulaire ambities?
Nee, alleen plastic afval dat bij een recycler voor recycling wordt aangeboden telt op dit moment mee als gerecycled. Deze manier van het meten van recycling is op EU-niveau vastgelegd. Deze meetmethode voor recycling wordt met ingang van 2021 aangescherpt, mede op aandringen van Nederland. Ik heb uw Kamer hierover in mijn kamerbrief Beleidsmaatregelen voor een circulaire verpakkingsketen (Kamerstuk 28 694, nr. 136) geïnformeerd. Daarbij heb ik ook inzicht gegeven in de uitval na het huidige meetpunt. Uw Kamer heeft naar aanleiding van deze brief op 9 oktober 2020 vragen gesteld in een schriftelijk overleg (Kamerstuk 28 694, nr. 136). Ik zal u de antwoorden op deze vragen parallel doen toekomen.
Klopt het dat de Nederlandse recyclingstatistieken zijn gebaseerd op het gewicht van het gesorteerde plasticafval voordat het gerecycled is en dat er na die eerste stap nog verder gesorteerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Nederlands plastic afval wordt na inzameling gesorteerd. Bij deze sortering wordt restafval verwijderd. Voor de recyclingstatistieken worden balen gesorteerd plastic geteld die voor recycling worden aangeboden. Daarbij wordt gecorrigeerd voor nog in de balen aanwezig vocht en vuil. Dit huidige meetpunt voor recycling is vastgelegd in Europese regelgeving.
Het is bekend dat er na dit meetpunt nog uitval van plastic is. Daarom heeft Nederland ook aangedrongen op het aanscherpen van de EU-meetmethode. In de nieuwe door de EU aangescherpte manier van meten moet het recyclingpercentage aanvullend gecorrigeerd worden voor verliezen die er in voorbereiding op het recyclingproces bij de recycler optreden. Deze nieuwe meetmethode gaat vanaf 2021 in. Ik heb uw Kamer in de Kamerbrief Beleidsmaatregelen voor een circulaire verpakkingsketen (Kamerstuk 28 694, nr. 136) geïnformeerd over het aanscherpen van de meetmethode. Daarbij heb ik transparant onderbouwd dat gemeten volgens de nieuwe meetmethode het Nederlandse recycling percentage voor kunststofverpakkingen tussen de 35 en 39 procent bedraagt.
Klopt het ook dat er in de gesorteerde balen plastic nog veel vocht en vuil zit, waardoor het gewicht van gerecycled plastic wordt overschat? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt ook in de huidige manier van meten gecorrigeerd voor in de balen aanwezig vocht en vuil.
Klopt het ook dat Nederland plasticafval exporteert zonder te corrigeren voor alles wat in het buitenland niet gerecycled wordt? Klopt het dat het geëxporteerde plasticafval dus altijd als gerecycled materiaal telt, omdat in theorie plasticafval enkel geëxporteerd mag worden indien het in het land van bestemming gerecycled wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is het mogelijk dat dit wordt meegerekend als er dusdanig weinig zicht is op wat er met het plasticafval gebeurt in het land van bestemming, zoals de Turkse casus laat zien?
Nederland rapporteert conform de EU-meetmethode plastic afval dat bij een recycler wordt aangeboden. Ik kan niet toezien op daadwerkelijke recycling in andere landen, dat is aan de autoriteiten van die landen. Wel verifieert de ILT risicogericht bij de autoriteit in het land van bestemming of de ontvanger/verwerker over de vereiste vergunningen beschikt. Ik ben van mening dat het belangrijk is om goed zicht te hebben op de hele verwerkingsketen van afval en dat wij binnen de EU zelf in staat moeten zijn ons eigen afval op een hoogwaardige manier te verwerken. Dit was een belangrijke reden om in te zetten op het aanscherpen van de bestaande indeling van plastic afval op de groene lijst van de OESO, overeenkomstig de recente aanscherping binnen het Verdrag van Bazel. De berichtgeving van de NRC over de zeer onwenselijke situatie in Turkije sterkt mij hierin.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er op deze wijze gesjoemeld wordt met de recyclingcijfers? Zo nee, waarom niet? Brengen de nieuwe Europese rekenregels voor plastic verpakkingen hier verandering in of blijft deze praktijk in stand?
Het beeld dat er gesjoemeld wordt met recyclingcijfers deel ik niet: de vastgelegde meetmethode wordt gevolgd. Dat er na het huidige meetpunt nog uitval plaatsvindt, is al langer bekend. Daarom heb ik er ook in Europa voor gepleit dat de recyclingcijfers rekening moeten houden met uitval na het huidige meetpunt en een reëel beeld moeten geven van de hoeveelheid gerecycled plastic die daadwerkelijk in nieuwe producten wordt toegepast. De aangescherpte nieuwe Europese rekenregels bieden hiervoor een oplossing.
Hoe lang wist u al dat er valse claims werden gemaakt en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de plasticrecyclingcijfers op orde zijn?
De formulering dat er valse claims worden gemaakt, deel ik niet: de vastgelegde meetmethode wordt gevolgd. Nederland rapporteert conform de EU-meetmethode plastic afval dat bij een recycler wordt aangeboden. Het is bekend dat er na dit meetpunt nog uitval van plastic is. Daarom heeft Nederland ook aangedrongen op het aanscherpen van de EU-meetmethode. In de nieuwe door de EU aangescherpte manier van meten moet het recyclingpercentage aanvullend gecorrigeerd worden voor verliezen die er in voorbereiding op het recyclingproces bij de recycler optreden. Deze nieuwe meetmethode gaat vanaf 2021 in. Ik heb uw Kamer in de Kamerbrief Beleidsmaatregelen voor een circulaire verpakkingsketen (Kamerstuk 28 694, nr. 136) geïnformeerd over het aanscherpen van de meetmethode. Daarbij heb ik transparant onderbouwd dat gemeten volgens de nieuwe meetmethode het Nederlandse recycling percentage voor kunststofverpakkingen tussen de 35 en 39 procent bedraagt.
Hoe kan men vertrouwen hebben in het recyclingbeleid als de cijfers én het toezicht niet op orde zijn? Op welke wijze gaat u het maatschappelijk draagvlak voor plastic scheiden – en de circulaire economie in het algemeen – vergroten nu het wantrouwen groeit?
Het kabinet heeft de ambitie dat Nederland in 2050 volledig circulair is. Nederland zet zich ervoor in op een goede wijze plastic te recyclen en daarover te rapporteren. Ik ben daarbij ook open over de uitdagingen die de plastic keten nog kent. Ik heb uw Kamer daar onlangs nog over geïnformeerd in de Kamerbrief Beleidsmaatregelen voor een circulaire verpakkingsketen (Kamerstuk 28 694, nr. 136). Het beeld dat de recyclingcijfers en het toezicht niet op orde zijn, herken ik niet. Nederland rapporteert conform de EU-meetmethode plastic afval dat bij een recycler wordt aangeboden. Het is bekend dat er na dit meetpunt nog uitval van plastic is. Daarom heeft Nederland ook aangedrongen op het aanscherpen van de EU-meetmethode.
Naar aanleiding van de NRC-berichtgeving hecht ik er waarde aan te benadrukken dat in de nieuwe manier van meten alleen de hoeveelheid gerecycled plastic die daadwerkelijk in nieuwe producten wordt toegepast, meetelt. Plastic granulaat dat ongebruikt opgeslagen wordt, telt in tegenstelling tot wat in de NRC wordt gesteld, in de nieuwe meetmethode niet mee. Ik zal daarop toezien.
Wat is uw oordeel over het feit dat het Afvalfonds valse claims maakt over de hoeveelheid gerecyclede plastic verpakkingen? Bevestigt dat het oordeel van velen dat het fonds van u te veel vrijheid geniet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zoals hierboven uiteengezet rapporteert het Afvalfonds conform de bestaande EU-brede meetmethode. Het beeld dat er valse claims worden gemaakt door het Afvalfonds herken ik niet en doet mijn inziens ook geen recht aan de inzet van het Afvalfonds om conform geldende meetmethode, een zo volledig mogelijke rapportage op te stellen. De cijfers van het Afvalfonds worden door de ILT getoetst. De ILT heeft de afgelopen jaren geen opmerkingen gemaakt bij de rapportages van het Afvalfonds. Ook Rijkswaterstaat checkt en gebruikt de cijfers van het Afvalfonds voor de Nederlandse rapportage aan Brussel.
Alhoewel de overheid (of het Afvalfonds) nooit ieder stuk plastic afval tot in detail kan volgen, is het belangrijk is dat de recyclingcijfers een reëel beeld geven van de hoeveelheid daadwerkelijk gerecycled plastic. Ik heb in Europa voor gepleit dat de recyclingcijfers rekening moeten houden met uitval na het huidige meetpunt en een reëel beeld moeten geven van de hoeveelheid gerecycled plastic die daadwerkelijk in nieuwe producten wordt toegepast. De aangescherpte nieuwe Europese rekenregels bieden hiervoor een oplossing.
Nu deze nieuwe meetmethode er ook daadwerkelijk is gekomen, wil dat zeggen dat het Afvalfonds vanaf 2021 in hun rapportages zal moeten corrigeren voor de verliezen die na het huidige meetpunt nog plaatsvinden. Ik heb de ministeriële regeling hiervoor in voorbereiding.
Klopt het dat een kwart tot de helft van het plasticafval van Nederlandse huishoudens moeilijk te verwerken is en dat ruwweg een derde de verbrandingsoven in gaat?
Al het bij Nederlandse huishoudens ingezamelde plastic verpakkingsafval wordt naar de sorteerders gebracht waar vocht, vuil en niet recyclebaar restafval worden verwijderd. Daarna wordt het voor recycling aangeboden. Uit onderzoek naar de nieuwe methode blijkt dat er daarbij 22 tot 30 procent uitval is.
In EU-verband wordt in het kader van het nieuwe circulaire economie actieplan ingezet dat in 2030 alle verpakkingen herbruikbaar of recyclebaar zijn. Aanvullend daarop heb ik afspraken over de beperking van het gebruik van plastic gemaakt in het Nederlandse en Europese Plastic Pact.
Heeft u actie ondernomen sinds onderzoekers van de Wageningen Universiteit in december 2019 concludeerden dat de daadwerkelijke recycling van verpakkingen een kwart lager ligt dan wat er gerapporteerd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het rapport van de Wageningen Universiteit is in opdracht van het ministerie gemaakt om de gevolgen van de reeds in EU-regels opgenomen nieuwe meetmethode voor Nederland in kaart te brengen. Ik heb uw Kamer het rapport doen toekomen, als bijlage bij mijn Kamerbrief (Kamerstuk 28 694, nr. 136).
Heeft u actie ondernomen sinds de Algemene Rekenkamer vorig jaar concludeerde dat het beleid voor preventie en hergebruik van plastics grotendeels ontbreekt en dat te veel bruikbaar plastic wordt verbrand, omdat alleen verpakkingen worden gerecycled? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten en bent u voornemens om de plasticrecyclingdoelen breder te trekken dan alleen verpakkingen?
Op dit moment vindt 40 procent van het plastic dat gebruikt wordt in Nederland zijn toepassing in verpakkingen en andere eenmalige kunststofproducten. Gezien dit eenmalig gebruik is de levenscyclus van dit plastic kort en daarmee vormt deze stroom een belangrijk aandeel van het plastic afval. Mijn beleid is erop gericht preventie en hergebruik te stimuleren en producenten verantwoordelijk te houden voor de verwerking van het plastic afval dat ontstaat. In mijn Kamerbrief Beleidsmaatregelen voor een circulaire verpakkingsketen ben ik ingegaan op het beleid om hergebruik van plastic verpakkingen verder te stimuleren. Daarnaast volgen uit de Single-Use Plasticsrichtlijn maatregelen om het gebruik van plastic aan de voorkant af te remmen. Ik wil met nieuwe wetgeving voor kunststofproducten voor eenmalig gebruik en de implementatie van de Single-Use Plastics richtlijn vooral inzetten op preventie en het stimuleren van hergebruik. In het kader van het reduceren van het gebruik van wegwerpproducten overweeg ik verschillende opties om hergebruik te stimuleren of zelfs verplichten. Ik zal hierop terugkomen in het kader van de implementatie van de Single-Use Plastics richtlijn en mijn bredere inzet op het terugdringen van wegwerpplastic.
De overige 60 procent van het plastic wordt met name toegepast in de auto-industrie, in de elektrotechnische industrie, in de textiel en in de bouw. Voor deze sectoren wordt ingezet op sector gerichte circulaire beleidsmaatregelen, waaronder ook regelingen voor uitgebreide producenten verantwoordelijkheid, waarin wordt voorzien in doelstellingen voor deze stromen.
Deelt u de mening dat er veel meer moet gebeuren om deze grote problemen bij de bron aan te pakken door de plasticproductie en -consumptie drastisch omlaag te brengen en door verplicht te stellen dat alle overige plastic verpakkingen en producten altijd recyclebaar zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u hier echt werk van maken?
In mijn Kamerbrief Beleidsmaatregelen voor een circulaire verpakkingsketen, ben ik ingegaan op het beleid om hergebruik van plastic verpakkingen verder te stimuleren. Daarnaast volgen uit de Single-Use Plastics richtlijn maatregelen om het gebruik van plastic aan de voorkant af te remmen. In EU-verband wordt in het kader van het nieuwe circulaire economie actieplan ingezet dat in 2030 alle verpakkingen herbruikbaar of recyclebaar zijn. Aanvullend daarop heb ik afspraken over de beperking van het gebruik van plastic gemaakt in het Nederlandse en Europese Plastic Pact.
Ben u voorstander van een fundamentele aanpassing van de essentiële eisen in de Europese PPWD-richtlijn om ervoor te zorgen dat circulair ontwerp van verpakkingen de norm wordt?
Ja. Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief (Kamerstuk 28 694, nr. 136). Nederland sluit zich tevens aan bij de EU inzet de essentiële eisen zo aan te scherpen dat uiterlijk in 2030 alle verpakkingen recyclebaar of herbruikbaar zijn.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat?
Bij deze heb ik aan uw verzoek voldaan.
De mogelijke sluiting van de huisartsenpost in Venray |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten dat de huisartsenpost in Venray mogelijk moet sluiten?1
Ja.
Klopt het dat huisartsen in Venray zelf de huisartsenpost juist open willen houden?
Er is door Cohesie verkent hoe de spoedzorg in de regio Noord-Limburg zo kan worden georganiseerd dat de continuïteit en kwaliteit het meest gewaarborgd is voor de toekomst. Een optie die Cohesie daarbij heeft onderzocht is het sluiten van de huisartsenpost in Venray. Op dit moment ligt er een voorgenomen besluit om de huisartsenpost in Venray te sluiten. Cohesie gaat nu in een proces van zorgvuldige afstemming met partijen om uiteindelijk tot een definitief besluit te komen. Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren is ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen in de regio. Het is aan hen om hier samen in goed overleg uit te komen. Ik heb dan ook geen inzicht in de wensen van iedere individuele huisarts in de regio.
Is er overleg geweest met ketenpartners zoals huisartsen, wijkverpleegkundigen, kraamverzorgers en anderen die onmiddellijk gevolgen van een sluiting van de de huisartsenpost kunnen ervaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst van dat overleg?
Ik begrijp dat mensen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg, zeker als dit acute zorg betreft. Op 9 november heeft Cohesie bekend gemaakt dat er een voorgenomen besluit ligt om de huisartsenpost in Venray te sluiten. Het is belangrijk dat er een aantal processtappen zorgvuldig wordt doorlopen voordat er een definitief besluit wordt genomen. Daarom heeft mijn voorganger een concept algemene maatregel van bestuur (AMvB) «Acute Zorg» opgesteld. De concept AMvB schrijft de processtappen voor die waarborgen dat bij een voorgenomen opschorting of beëindiging van het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie er geen knelpunten in de acute zorg ontstaan. Voorbeelden van processtappen zijn vroegtijdige melding bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Nederlandse Zorgautoriteit, consultatie van bewoners, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders en het opstellen van een continuïteitsplan, waarin wordt omschreven hoe, gezien de omstandigheden, op zorgvuldige wijze de continuïteit van de zorg voor cliënten wordt geborgd. Zoals mijn voorgangers ook in andere gevallen hebben benadrukt, is het ook vooruitlopend op het in werking treden van de AMvB (beoogd per 1 januari 2022) de bedoeling dat alvast volgens de lijn van de AMvB wordt gehandeld
Is er overleg geweest met betrokken inwoners en bestuurders in de regio? Zo nee, waarom niet? Zo ja wat was de uitkomst van die overleggen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u onze mening dat de ervaringen van de coronacrisis juist laten zien dat goede acute zorg dichtbij voor alle Nederlanders van het grootste belang is?
Ik vind het belangrijk dat acute zorg toegankelijk is. De norm voor toegankelijkheid is ingevuld door het veld met responstijden en bereikbaarheidstijden. De bereikbaarheidsnorm is dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een huisartsenpost moet kunnen bereiken. Het RIVM heeft op verzoek van Cohesie een bereikbaarheidsanalyse gemaakt voor de huisartsenpost in Noord-Limburg. Zij hebben onderzocht of in de mogelijke toekomstige situatie voldaan wordt aan deze bereikbaarheidsnorm voor de huisartsenposten. Het RIVM heeft geconcludeerd dat, in de mogelijke toekomstige situatie, 99,9% van de inwoners van het samengenomen verzorgingsgebied binnen 30 minuten rijtijd per personenauto de huisartsenpost Venlo kan bereiken.
Hoeveel patiënten komen er nu bij de huisartsenpost in Venray? Kunt u een overzicht per dag in de week geven?
De huisartsenpost in Venray heeft een verzorgingsgebied van 81.800 inwoners. Hoeveel van deze mensen gebruik maken van de huisartsenpost in Venray is mij niet bekend. Zorgaanbieders beschikken zelf over deze gegevens en kunnen deze gebruiken bij besluitvorming.
Zijn de aanrijtijden voor inwoners naar de huisartsenpost in Venray berekend? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de uitkomst?
Het RIVM stelt dat op dit moment alle inwoners van het verzorgingsgebied van de post in Venray binnen 30 minuten rijtijd per personenauto hun huisartsenpost kunnen bereiken. Zoals gezegd heeft het RIVM daarnaast geconcludeerd dat, in de mogelijke toekomstige situatie, 99,9% van de inwoners van het samengenomen verzorgingsgebied binnen 30 minuten rijtijd per personenauto de huisartsenpost in Venlo kan bereiken.
Wat is de verdeling bij ziekenhuisopnames tussen opname in het ziekenhuis in Boxmeer en opname in het ziekenhuis in Venlo?
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Zorgaanbieders beschikken zelf over deze gegevens en kunnen deze gebruiken bij besluitvorming.
Het bericht dat het verdwijnen van spoedeisende hulpen funest is voor kleinere ziekenhuizen |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat volgens de burgemeester uit Winterswijk en anderen het verdwijnen van spoedeisende hulpen funest is voor kleinere ziekenhuizen en zij bezwaar maken tegen deze plannen uit de houtskoolschets?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Het artikel beschrijft dat spoedeisende hulpposten worden geconcentreerd in grotere ziekenhuizen en legt daarbij een relatie met de houtskoolschets acute zorg.
Ik onderschrijf dat toegankelijkheid tot de acute zorg van groot belang is.
De houtskoolschets acute zorg beschrijft een perspectief op een nieuwe inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap. Het is bedoeld als een richtinggevend discussiedocument. De houtskoolschets bouwt op zes pijlers: het voorkomen van acute zorg, regionale zorgmeldkamers voor niet levensbedreigende acute zorg, meer acute zorg thuis, integrale spoedposten, hoogcomplexe of levensbedreigende acute zorg en traumacentra. Ik vind het van groot belang dat de uiteindelijke inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap kan rekenen op draagvlak bij betrokkenen. Daarom is er een consultatietraject gestart. Alle betrokkenen en belangstellenden kunnen tot 1 januari aanstaande reageren. Nadat ik de reacties heb ontvangen zal ik die reacties bundelen, samenvatten en aanbieden aan uw Kamer. Ik streef ernaar dit voor het verkiezingsreces te doen. Daarna zal een aantal onderwerpen uit de houtskoolschets nader moeten worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld spoedposten. Dit zal samen met partijen gedaan worden die zijn betrokken bij de acute zorg. Definitieve besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
Deelt u de mening dat met het uitkleden van ziekenhuizen zij hun belangrijke functie niet meer kunnen vervullen? Waarom wel of niet?
De houtskoolschets beschrijft dat uitsluitend de hoog-complexe acute zorg geconcentreerd zal worden om de beste kwaliteit te borgen. Het overgrote deel van de acute zorg kan nog steeds lokaal, dichtbij de patiënt, verleend worden. Het is dan ook niet per definitie de bedoeling dat er minder locaties komen waar acute zorg geleverd kan worden, het kan zelfs zijn dat er meer locaties met acute zorg komen. De precieze uitwerking volgt en besluitvorming hierover is aan het nieuwe kabinet.
Deelt u de mening dat nabijheid van een ziekenhuis een belangrijke rol speelt in het bepalen van de kwaliteit van zorg en ook een factor is die hierin dient te worden meegenomen? Waarom wel of niet?
In de houtskoolschets staat dat het uitgangspunt is dat de bereikbaarheid van acute zorglocaties gelijk blijft aan wat nu het geval is of zelfs beter wordt.
Deelt u de mening dat de nabijheid van een ziekenhuis een belangrijke sociaaleconomische rol speelt bij de aantrekkelijkheid van een stad of dorp? Waarom wel of niet?
De aantrekkelijkheid van een stad of dorp wordt door veel verschillende factoren bepaald. De nabijheid van bepaalde zorgvormen kan daarbij ook een rol spelen. Het is nog te vroeg om het beeld uit de houtskoolschets te vertalen voor concrete situaties. Diverse onderwerpen uit de houtskoolschets moeten eerst nader worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Dat doe ik samen met partijen die betrokken zijn bij de acute zorg. De eerste stap is dat we zorgvuldig kijken naar de reacties die ik in het kader van de consultatie ontvang. Definitieve besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
Deelt u de mening dat juist tijdens de coronacrisis alle ziekenhuizen hun meerwaarde hebben aangetoond en dit het extra onverantwoord maakt om juist nu spoedeisende hulpen en intensive care afdelingen te laten verdwijnen? Waarom wel of niet?
In alle ziekenhuizen wordt ontzettend hard gewerkt om zorg te verlenen aan alle COVID-19 patiënten en reguliere patiënten. Het is het van belang om de inrichting van de (acute) zorg toekomstbestendig te maken zodat we voor de toekomst de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van acute zorg voor iedereen kunnen blijven garanderen.
Bent u het ermee eens dat een volwaardig basis ziekenhuis inclusief spoedeisende hulp zowel voor Winterswijk en omgeving, als Doetinchem en omgeving cruciaal is voor de kwaliteit en beschikbaarheid van de zorg in de Achterhoek? Zo neen, waarom niet?
Voor mij is het belangrijk dat er goede zorg wordt geleverd in de regio. Hoe de zorg er in de regio uitziet is aan de raad van bestuur van de ziekenhuizen in Winterswijk en Doetinchem. De interim bestuursvoorzitter van Santiz heeft op 3 juli 2020 aangegeven dat de Santiz-ziekenhuizen per 1 januari 2021 zullen defuseren. Zij is momenteel bezig met de ontvlechting van beide ziekenhuizen. De ziekenhuizen verwachten ook zelfstandig de huidige (kwaliteit van) zorg te kunnen blijven bieden. In het rapport van de verkenner staat beschreven dat rekening gehouden moet worden met de landelijke ontwikkelingen en dat samenwerking in de regio nodig is.
Koude werkplekken in het onderwijs |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Leraren in opstand tegen onveilige en koude werkplek»?1
Ja.
Klopt het beeld dat in het artikel geschetst wordt dat leraren vaak in de kou moeten lesgeven?
Schoolbesturen hebben vanuit goed werkgeverschap de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige en prettige werkomgeving. Voor een goed binnenklimaat is het belangrijk te zorgen voor voldoende luchtverversing. Hoe en wanneer het verstandigst gelucht kan worden is handzaam beschreven in de Handreiking optimaal ventileren in scholen op www.lesopafstand.nl/ventilatie.
Voldoet volgens u een dergelijke koude werkplek aan de wettelijke verplichtingen omtrent de arbeidsomstandigheden? Zo nee, welke consequenties zou dit volgens u moeten hebben?
Werkplekken dienen in overeenstemming te zijn met de Arbowet. Als uit de RI&E of signalen van werknemers blijkt dat koude een risico vormt voor de gezondheid, moet de werkgever maatregelen nemen. Bij de keuze van de juiste maatregelen kan de werkgever gebruik maken van een arbocatalogus (voorzover over dat risico, in de van toepassing zijnde catalogus, afspraken zijn gemaakt) en/of zich laten bijstaan door een deskundige.
Vanaf wanneer kunnen scholen een aanvraag indienen voor de Specifieke Uitkering Doorbouwplan Scholen (SUDS), zodat zij daarmee het schoolgebouw kunnen aanpassen aan de wettelijke ventilatienormen?
De Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUViS-regeling) wordt per 1 januari 2021 opengesteld voor aanvragen door gemeenten. Dat laat onverlet dat schoolbesturen nu al met hun gemeenten in gesprek kunnen gaan over nodige ventilatiemaatregelen en verdeling van cofinancieringskosten.
Deelt u de mening dat schoolbesturen van scholen die niet aan de wettelijke ventilatienormen voldoen per direct hierin verbeteringen moeten doorvoeren en niet pas als het geld uit de SUDS beschikbaar komt?
Ja, maar ik verwacht niet het onmogelijke van scholen. In aanloop naar het openstellen van de SUViS-regeling roep ik schoolbesturen op om in gesprek te gaan met hun gemeente om gezamenlijk naar korte en lange termijn oplossingen te zoeken. De SUViS-regeling is nadrukkelijk bedoeld om bij te dragen aan het acuut verbeteren van de ventilatie omstandigheden en daarmee het binnenklimaat van schoolgebouwen. De regeling staat toe dat projecten met een start vanaf 1 oktober 2020 in aanmerking kunnen komen voor deze subsidie.
In antwoord op eerdere schriftelijke vragen geeft u aan dat het RIVM geen onderzoek doet naar UV-C en ionisatie met betrekking tot COVID-19.2 Waarom onderzoekt het RIVM dit niet aangezien wij uit het veld vernemen dat er verschillende wetenschappelijke studies aantonen dat dit een bewezen innovatie is? Bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken c.q. om daarnaar te laten kijken?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om het RIVM opdracht te geven om onderzoek te doen naar UV-C bestraling of ionisatie in relatie tot COVID-19. Het ECDC concludeert in haar ventilatie update van 10 november 2020 dat er beperkt bewijs is van het effect van desinfectie installaties op de overdracht van SARS-CoV-2. Het is op dit moment nog steeds onduidelijk of aerosolen, waar ionisatie en UV-C bestraling op gericht zijn, een relevante rol spelen bij de overdracht van het virus. Meerdere universiteiten en kennisinstituten doen onderzoek naar de verspreiding van aerosolen en/of de aerogene verspreiding van SARS-CoV-2 in een ruimte. Het RIVM volgt deze ontwikkelingen nauwlettend. Indien daartoe aanleiding is, zal het advies over de ventilatienormen worden herzien.
Momenteel ligt de nadruk vooral op het versterken en verbeteren van de ventilatie binnen scholen. Om scholen te ondersteunen is de hierboven genoemde handreiking beschikbaar. Daarnaast is er advies op maat mogelijk via het Kenniscentrum Ruimte OK.
Mocht blijken dat er op bepaalde scholen problemen blijven bestaan, dan kan gericht gezocht worden naar innovatieve manieren om lucht te desinfecteren.
Nordrhein-Westfalen gaat subsidies uitgeven voor de aankoop van luchtreinigers, waaronder ook voor klaslokalen.3 Is het bedrag van 360 miljoen euro dat u beschikbaar hebt gesteld, ook beschikbaar voor het aanschaffen van luchtreinigers? Zo nee, waarom niet?
De middelen die beschikbaar worden gesteld voor ventilatie, zien op het bekostigen van maatregelen om de luchtverversing in een schoolgebouw aan de normen uit het Bouwbesluit en aanvullende richtlijnen te laten voldoen. Dat voorziet niet in het bekostigen van specifieke luchtreinigers.
Bent u bereid om een pilot uit te laten voeren met het gebruik van UV-licht en/of filters tegen verspreiding van het coronavirus in een afgesloten ruimte, zoals een klaslokaal?
Zoals aangegeven bij antwoord 6 is op dit moment onduidelijk of aerosolen een relevante rol spelen bij de overdracht van SARS-CoV-2. Daarom heeft ook een pilot met UV-C bestraling en/of filters geen toegevoegde waarde.
Kinderboerderijen, boerencampings en zorgboerderijen die Q-koortsregels schenden |
|
Jaco Geurts (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen kinderboerderijen, boerencampings en zorgboerderijen vorig jaar niet aan de regels voldeden om Q-koorts te voorkomen?1
Het is van groot belang dat eenieder zich houdt aan de regels die zijn gesteld ter voorkoming van een uitbraak van Q-koorts. Dit is zowel in het belang van volksgezondheid als van diergezondheid. De NVWA is dit jaar een intensief communicatietraject gestart om deze bedrijven te wijzen op het belang van naleving van de regels die zijn gesteld.
Kunt u aangeven of er de afgelopen jaren een toe- of afname is van het aantal publieksbedrijven dat zich niet aan de regels houdt?
De controles bij publieksbedrijven vinden plaats bij circa 10% van het totaal aantal publieksbedrijven. De laatste 4 jaar schommelt het percentage naleving tussen de 43 en 55%. Er is geen duidelijke trend waarneembaar; wel is duidelijk dat ruim de helft van de tekortkomingen administratief van aard zijn.
Kunt u aangeven op basis van wat voor vermoedens van fouten de 87 publieksbedrijven in 2019 zijn bezocht?
In 2019 zijn 52 bedrijven ad random geselecteerd, 18 bedrijven zijn geïnspecteerd naar aanleiding van een aankondiging van activiteiten, zoals lammetjesaaidagen, en 17 bedrijven zijn geïnspecteerd naar aanleiding van een melding dan wel op initiatief van een inspecteur.
Klopt het dat in 2019 slechts 11 herinspecties zijn uitgevoerd? Hebben deze herinspecties ook bij publieksbedrijven plaatsgevonden, of alleen bij professionele bedrijven?2
Het klopt dat er in 2019 11 herinspecties zijn uitgevoerd; 7 bij publieksbedrijven en 4 bij professionele bedrijven.
Op welke wijze controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) of een publieksbedrijf na een waarschuwing of boete daadwerkelijk de geconstateerde tekortkoming heeft aangepakt, aangezien blijkbaar niet alle bedrijven een herinspectie krijgen?
De NVWA controleert, in voorkomende gevallen, via een herinspectie of de geconstateerde tekortkoming is verholpen. Bij bepaalde tekortkomingen (bijvoorbeeld te late meldingen) of indien de tekortkoming tijdens de inspectie wordt verholpen, is een herinspectie niet nodig.
Moeten publieksbedrijven aantonen dat zij de dieren alsnog hebben ingeënt voordat zij weer bezoekers mogen toelaten? Zo ja, op welke wijze tonen zij dit aan?
Ja. Indien publieksbedrijven niet voldoen aan de vaccinatieplicht, mogen zij geen bezoek toelaten zolang de vaccinatie niet alsnog heeft plaatsgevonden.
Juiste en volledige vaccinatie wordt aangetoond door middel van een melding in het I&R-systeem en onderbouwd met visite-brieven en facturen van de dierenarts die de vaccinatie heeft uitgevoerd.
Het bericht ‘NBBU en SoloPartners dringen er bij zorginstellingen op aan de zorgbonus voor uitzendkrachten en zzp’ers alsnog ter beschikking te stellen' |
|
Kelly Regterschot (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) over de zorgbonus voor zzp’ers en flexwerkers?1
Ja.
Klopt het dat GGZ Nederland «een richtlijn voor zijn leden heeft geschreven waarin staat dat de zorgbonus niet aan uitzendpersoneel en zzp’ers in de zorg zal worden uitbetaald»? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Naar aanleiding van een technisch advies van de Nederlandse ggz aan haar leden was de indruk ontstaan dat de Nederlandse ggz tegen een zorgbonus voor zzp’ers en uitzendkrachten zou zijn. Dat was echter niet de bedoeling van de Nederlandse ggz.
De Nederlandse ggz heeft grote waardering voor iedere professional die zich in corona-tijd heeft ingezet, ongeacht of het een vaste medewerker, een uitzendkracht of een zzp’er is. Zij vindt het dan ook spijtig en onnodig dat dit beeld ontstaan is. Vanaf het begin heeft de Nederlandse ggz gepleit voor een ruimhartige toekenning van de bonus. De Nederlandse ggz heeft haar leden daarop ook expliciet nog geadviseerd om, voor zover zij dat niet al hadden gedaan, alsnog aanvragen te doen voor zzp’ers en uitzendkrachten.
De grote waardering voor iedere professional die zich in corona-tijd heeft ingezet in de zorg sluit aan bij mijn insteek van de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Deze is erop gericht om alle zorgprofessionals die in verband met COVID-19 een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd, ongeacht hun contractvorm, in aanmerking te laten komen voor een bonus.
Bent u het ermee eens dat het voor het ontvangen van de zorgbonus niet uit zou moeten maken via welk type contract of opdracht zorgmedewerkers hebben gewerkt?
Ja. Daartoe is het in de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 ook nadrukkelijk mogelijk gemaakt dat er door zorgaanbieders ook voor mensen op een deeltijdcontract of voor derden, zoals zzp’ers en uitzendkrachten, een bonus kan worden aangevraagd. Het gaat immers niet om de contractvorm, maar om een extra waardering van zorgprofessionals in verband met uitzonderlijke inzet tijdens de eerste uitbraak van COVID-19.
Kunt u zich herinneren dat u in debatten2 heeft toegezegd dat de zorgbonus ook beschikbaar is voor medewerkers in de zorg die tijdens de coronacrisis hard gewerkt hebben, maar niet in dienst zijn van een zorginstelling?
Ja.
Hoe expliciet heeft u bij zorginstellingen en -werkgevers aangegeven dat zij ook voor zorgmedewerkers die niet via een dienstverband bij hen werken een zorgbonus aan kunnen vragen?
Zowel in de toelichting op de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, als in de met sociale partners besproken «Handreiking Bonus zorgprofessionals COVID-19» staat nadrukkelijk dat ook derden zoals uitzendkrachten en zzp’ers in aanmerking kunnen komen voor een bonus. Ook op de website van de organisatie Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen van het Ministerie van VWS – die de subsidieregeling uitvoert – staat bij de vragen en antwoorden expliciet opgenomen dat ook derden tot de groep zorgprofessionals behoren waarvoor zorgaanbieders een bonus kunnen aanvragen.
Ook tijdens het invullen van de aanvraag, hebben zorgaanbieders gezien dat ze ook voor de voor hen werkende zorgprofessionals die niet in loondienst waren, een bonus aan kunnen vragen.
Hoeveel zorginstellingen hebben zorgbonussen aangevraagd voor medewerkers die niet op hun loonlijst staan?
De afhandeling van de subsidieaanvragen voor de bonusregeling draait op volle toeren. Inmiddels is meer dan driekwart van de aanvragen afgehandeld.
In de «stand van zakenbrief COVID-19»3 van 8 december 2020 bent u door het kabinet over de cijfers na driekwart afgehandelde aanvragen geïnformeerd.
Uit extrapolatie van de cijfers bij ruim driekwart afgehandelde aanvragen, volgt dat ongeveer een derde van het totale aantal zorgaanbieders dat een aanvraag heeft gedaan, dat ook voor derden heeft gedaan. Tezamen hebben deze ongeveer 3.500 aanbieders voor een kleine 100.000 derden een subsidieaanvraag gedaan, om ook deze groep een netto zorgbonus van 1.000 euro te kunnen uitkeren.
De definitieve cijfers worden de komende weken opgemaakt.
Voor hoeveel zorgmedewerkers is de zorgbonus aangevraagd? Hoeveel van deze medewerkers zijn in dienst van een zorginstelling en hoeveel werken als uitzendkracht, als zzp’er of met een andere vorm van contract of opdracht?
Zoals ik hierboven al aangaf, draait de afhandeling van de subsidieaanvragen voor de bonusregeling op volle toeren. Inmiddels is dus meer dan driekwart van de aanvragen afgehandeld; in de «stand van zakenbrief COVID-19»4 van 8 december 2020 bent u door het kabinet over de cijfers na driekwart afgehandelde aanvragen geïnformeerd.
Op basis van extrapolatie van de op peildatum 30 november jl. afgehandelde ruim driekwart van de aanvragen, zien we dat er subsidie is aangevraagd voor circa 1,1 miljoen werknemers en voor bijna 0,1 miljoen derden. De definitieve cijfers worden de komende weken opgemaakt.
Bent u bereid er bij zorgaanbieders stevig op aan te dringen dat zij voor al die zorgmedewerkers die niet op hun loonlijst staan, maar wel hard hebben gewerkt tijdens de eerste golf van de coronacrisis, alsnog de toegezegde zorgbonus aanvragen?
Het aanvraagloket voor de subsidieregeling is inmiddels gesloten. Voor die tijd heb ik zorgaanbieders meermaals opgeroepen om vooral een aanvraag in te dienen en daarbij ook de zorgprofessionals die niet op de loonlijst staan mee te nemen.
Ziet u, binnen de huidige regeling – die bijna afloopt – nog mogelijkheden om te voorkomen dat deze flexwerkende en zelfstandige zorgmedewerkers geen bonus krijgen? Zo nee, kunt u aangeven op welke manier flexwerkenden en zzp'ers alsnog voor deze bonus in aanmerking komen bij de tranche van 2020?
Met het oog op berichtgeving over instellingen die meer tijd nodig hadden om hun aanvraag voor derden af te ronden, heb ik het loket langer opengesteld. Daarmee hebben zorgaanbieders voldoende tijd gekregen om ook voor derden een aanvraag in te dienen en te zorgen dat ook voor flexwerkenden en zzp’ers die aan de voorwaarden uit de subsidieregeling voldoen een bonus kon worden aangevraagd.
Het bericht 'Patiënt betaalt prijs voor plannen Zorginstituut' |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënt betaalt prijs voor plannen Zorginstituut»?1
Omdat de meerwaarde niet is aangetoond, wordt hooggebergtebehandeling sinds het ingaan van het standpunt van het Zorginstituut op 10 december 2019, niet langer vergoed. De wetenschappelijke studie waar in het artikel aan gerefereerd wordt, moest de meerwaarde van deze behandeling aantonen in vergelijking met longrevalidatie (op zeeniveau) in Nederland. Het standpunt van het Zorginstituut is voornamelijk gebaseerd op basis van de uitkomsten van deze studie, die najaar 2018 is afgerond. De claim van de onderzoekers was dat hooggebergtebehandeling beter is dan longrevalidatie in Nederland (op zeeniveau). Omdat de twee patiëntengroepen in de studie teveel van elkaar verschilden, is dit echter niet vast te stellen. Longrevalidatie wordt nog steeds vergoed via de basisverzekering. Ten aanzien van hooggebergtebehandeling, reken ik erop dat partijen alert zijn en blijven op nieuwe studies over de effectiviteit van hooggebergtebehandeling bij ernstig refractair astma. Op basis daarvan kunnen partijen besluiten het Zorginstituut te vragen een nieuw standpunt in te nemen.
Erkent u dat de uitspraak van de voorzitter van Zorginstituut Nederland dat de hooggebergtebehandeling niet effectiever is dan longrevalidatie in Nederland feitelijk onjuist is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de onrust die is ontstaan na de beoordeling van het Zorginstituut die botste met de overheersende mening van longartsen en in strijd is met resultaten van een mede op haar eigen verzoek verricht onafhankelijk onderzoek waaruit bleek dat de hooggebergtebehandeling juist voor een sterkere en langdurige verbetering zorgde?
Het Zorginstituut heeft de afgelopen tien jaar samen met de relevante veldpartijen een traject doorlopen. Het Zorginstituut werkt daarbij volgens vastgelegde werkwijzen. Het Zorginstituut heeft over het proces om te komen tot dit standpunt zorgvuldig verslag gedaan, hetgeen aan uw Kamer is verzonden.2 Ook heeft het Zorginstituut een evaluatie door een onafhankelijk bureau toegezegd naar het proces rondom de totstandkoming van het standpunt hooggebergtebehandeling. Long Alliantie Nederland, longartsenvereniging NVALT en longpatiëntenverenigingen zijn gevraagd om input te leveren op de onderzoeksopdracht en zitting te nemen in de begeleidingscommissie. Tot slot wordt de duiding van hooggebergtebehandeling door het Zorginstituut betrokken bij de Kaderwetevaluatie die focust op de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Zorginstituut. Ik verwacht dat het proces daarmee voldoende geëvalueerd is.
Hoe staat het met de evaluatie van het Zorginstituut waartoe uw voorganger besloot?
De vijfjaarlijkse kaderwetevaluatie, waarin de doelmatigheid en doeltreffendheid van het Zorginstituut wordt geëvalueerd, verwacht ik rondom het kerstreces aan uw Kamer te kunnen toezenden.
Wat vindt u ervan dat deze situatie nog niet heeft geleid tot een bescheidener opstelling van het Zorginstituut, getuige recente uitspraken dat voor 50 procent van de zorg in het basispakket de wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt?
Het klopt dat voor een groot deel van alle zorg in het zogenoemde «open systeem» van het basispakket de effectiviteit maar beperkt bewezen is. Dat heb ik in eerdere Kamerbrieven ook aangegeven. Om hierin verandering te brengen, bestaan er verschillende programma’s, zoals Zorgevaluatie en Gepast Gebruik, Zinnige Zorg en verscheidene ZonMw-programma’s. Ik vind het de verantwoordelijkheid voor alle partijen om zich in te zetten om de kennis over de effectiviteit van behandelingen te vergroten en deze te implementeren in de praktijk. Naast professionals, zorgaanbieders, patiënten en zorgverzekeraars, heeft ook het Zorginstituut hier een rol in.
Het Zorginstituut is een zelfstandig bestuursorgaan dat conform de in de Zvw toebedeelde taken handelt. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, wordt op dit moment de vijfjaarlijkse kaderwetevaluatie naar het functioneren van het Zorginstituut uitgevoerd, waarin de doelmatigheid en doeltreffendheid van het Zorginstituut geëvalueerd wordt.
Wat gaat u doen om de hooggebergtebehandeling toegankelijk te houden voor patiënten met ernstig astma? Bent u bereid om de op 19 december 2019 met algemene stemmen aangenomen kamermotie Van Gerven c.s. uit te voeren?2
Over de uitvoering van de motie Van Gerven c.s. heb ik u reeds geïnformeerd.4 Ten aanzien van de beschikbaarheid van longrevalidatiezorg voor mensen met ernstig refractair astma, verwijs ik u naar mijn brief van 6 november jongstleden.5 Hiervan is voldoende aanbod. De NZa ziet toe op de zorgplicht van verzekeraars, en daarmee de borging van de continuïteit van longrevalidatiezorg.
De documentaire ‘De laatste sociaal advocaten’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de documentaire «De laatste sociaal advocaten»?1 Wat is in algemene zin uw reactie hierop?
Ja. De documentaire geeft een goed beeld van de belangrijke rol die sociaal advocaten vervullen en het diverse werkveld waarin zij met veel toewijding werken. Daarnaast geeft het inzicht in de veelsoortige problematiek van hun cliënten.
Heeft u veel waardering en respect voor het belangrijke werk van sociaal advocaten? Hoe uit dat zich?
Sociaal advocaten oefenen, ondanks de zwaarte en de uitdagingen, een vak uit van grote maatschappelijke waarde. Met de gecombineerde maatregelen van de stelselvernieuwing zetten we in op een betere vergoeding voor advocaten en mediators die in het stelsel werkzaam zijn. De inspanningen om het stelsel van rechtsbijstand bij de tijd te brengen liggen niet enkel op het financiële vlak. In de stelselvernieuwing werken we samen aan verbetering van de kwaliteit van de geboden rechtshulp en geven we innovatie ruim baan. Ook stimuleren we de instroom van jonge advocaten in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand met een subsidie voor de kosten van de beroepsopleiding. De subsidieregeling van de Raad voor Rechtsbijstand start per 1 december aanstaande.
Erkent u dat sociaal advocaten cliënten bij staan, die zonder deze deskundige en juridische bijstand vaak niet in staat zouden zijn om hun recht te halen?
Wanneer mensen met een kleine beurs voor de oplossing van hun problemen een sociaal advocaat nodig hebben, dan is de toegang hiertoe geborgd, nu en in de toekomst.
Hoeveel sociaal advocaten zijn de afgelopen jaren gestopt met dit werk? Hoeveel sociaal advocaten zijn de afgelopen jaren minder op toevoegingsbasis gaan werken? Hoe wordt dit alles in de gaten gehouden?
De Raad voor Rechtsbijstand houdt de in- en uitstroom van rechtsbijstandverleners (waaronder advocaten) in het stelsel bij. In 2018 werkten 7.072 advocaten op toevoegingsbasis. Tussen 2018 en 2019 zijn 723 advocaten uit het stelsel uitgestroomd en zijn er 534 advocaten in het stelsel ingestroomd. Dit betekent per saldo een afname van 189. In 2019 werkten 6.883 advocaten op toevoegingsbasis.
Hoe wordt in de gaten gehouden hoe lastig het is voor mensen die een sociaal advocaat zoeken om deze nog te kunnen vinden?
De commissie Wolfsen heeft berekend dat er binnen het stelsel voor zo’n 3.750 advocaten werkaanbod is, dus van een nijpend tekort is geen sprake. Om er zicht op te houden dat er voldoende aanbod is van sociaal advocaten, monitort de Raad voor Rechtsbijstand het aantal ingeschreven advocaten en de spreiding daarvan. Daarnaast laat ik me voeden door signalen die het Juridisch Loket en de Nederlandse Orde van Advocaten aan mijn ministerie doorgeeft. Met de stelselvernieuwing, waarmee de eerste lijn verbreed wordt, wil ik die monitoring verder verscherpen zodat hierop nog beter zicht ontstaat. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat er juridische ongelukken kunnen gebeuren als mensen niet op tijd de noodzakelijke bijstand van een sociaal advocaat krijgen?
Het is bekend dat mensen die er niet zelf uit kunnen komen en niet op tijd de noodzakelijke bijstand ontvangen, verder in de problemen kunnen komen. Daarom wil ik met de stelselvernieuwing door verbreding van de eerste lijn, betere informatievoorziening en juiste doorverwijzing passend bij de hulpvraag van de rechtzoekende, vroegtijdig de juiste route naar een oplossing bieden aan de burger. Zie tevens het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraken uit de documentaire: «Je hebt in de sociaal advocatuur wel een flinke dosis idealisme nodig. Er staan voor een aantal zaken een aantal punten en die corresponderen met een aantal uren. Maar het aantal uren stemt niet overeen met het werk dat je aan een zaak hebt. Maar ik kan moeilijk tegen een klant zeggen «zoek het effe lekker zelf uit». Dus dan zit je wel soms voor Jan met de korte achternaam werkzaamheden te verrichten.»?
In het Regeerakkoord is opgenomen dat het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand binnen de bestaande budgettaire kaders wordt herzien, langs de lijnen van de commissies-Wolfsen en -Van der Meer. Binnen de stelselvernieuwing hebben we oog voor de conclusie van de commissie-Van der Meer dat de vergoedingen voor toevoegingen in veel gevallen niet meer passen bij de tijd die eraan wordt besteed. Daarom zal de financiële ruimte die ontstaat door de maatregelen van de herziening binnen de bestaande budgettaire kaders worden gebruikt om de vergoedingen in het stelsel te verhogen. De doorrekeningen van de stelselvernieuwing laten zien dat het geheel aan maatregelen van de modernisering ruimte biedt voor een vergoeding voor advocaten die 10 tot 20% hoger is dan de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraken uit de documentaire: «Het komt heel vaak voor dat als je het gaat omrekenen dat je misschien voor 20 euro per uur gewerkt hebt. En daar moet natuurlijk dan ook nog de huur van kantoor en administratie van betaald worden. En dat is een beetje de opdracht van Justitie: Bezuinigingen. Het ministerie zit op de gedachte van de privatisering, het inschakelen van verzekeraars en aanbesteden. Die denken: probeer mensen weg te houden van advocaten en de rechter, dat kost alleen maar geld. Als het zo door gaat dan zou de sociaal advocatuur kunnen verdwijnen en daarmee verdwijnt dan die extra expertise.»
De stelselvernieuwing is noch een bezuinigingsoperatie noch een privatisering. In de stelselvernieuwing staan de burger en zijn hulpvraag centraal en wordt hij of zij door een versterkte eerste lijn geholpen aan bij die hulpvraag passende dienstverlening. Ook de tweedelijns rechtsbijstand door advocaten kan deel uitmaken van die passende dienstverlening. Bij die vernieuwing houden we vast aan de bestaande budgettaire kaders, er gaat geen euro af.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraken uit de documentaire: «Je kan er niet omheen draaien, we hebben in deze maatschappij nu eenmaal juridische problemen. Ook al wil je dat ze dan niet juridisch genoemd worden. Maar er zijn regels, dan moet er iemand zijn die die regels snapt en de mensen helpt die die regels niet helemaal snappen.»
Daar ben ik het mee eens. In het nieuwe stelsel wordt de hulpvraag van de burger centraal gesteld. Gaat het dan om een juridische hulpvraag die door een advocaat moet worden beantwoord, dan zal dat ook in het nieuwe stelsel door een advocaat worden gedaan.
Hoe kijkt u er nu zelf op terug dat gedurende uw ambtstermijn, in deze regeerperiode, het grote probleem van de te lage vergoedingen niet is opgelost, terwijl vanaf het eerste moment het rapport van de commissie Van der Meer op uw bureau lag?
De inzet van de stelselvernieuwing is altijd geweest: meer oplossingen en minder procedures. Met de oogst van de maatregelen van de stelselvernieuwing moet geld beschikbaar komen voor hogere vergoedingen, wanneer blijkt dat voor de aanpak van die problemen de inzet van rechtshulp in de tweede lijn nodig is. Zoals ik al eerder heb aangegeven is met een stelselvernieuwing tijd gemoeid. Ondertussen doen we wat nodig is. Zo is er voor 2020 en 2021 jaarlijks € 36,5 miljoen beschikbaar gesteld voor een tijdelijke toelage voor advocaten in het stelsel van € 10,88 (excl. btw) per toevoegingspunt. Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Wanneer kreeg u in de gaten dat de vergoedingen voor sociaal advocaten niet op een redelijk niveau liggen? Hoe kan het dan dat daar nauwelijks iets aan veranderd is? Waarom laat u goed opgeleide professionals jarenlang zonder redelijke vergoeding hun werk doen voor zoiets belangrijks als de toegang tot het recht, een fundament van onze rechtsstaat?
In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet het stelsel van rechtsbijstand zal vernieuwen langs de lijnen van de rapporten van de commissies Van der Meer en Wolfsen. De commissie Van der Meer heeft in 2017 onderzocht of de forfaits nog passen bij de gemiddelde tijdsbesteding. De conclusie van de commissie was dat dit voor veel rechtsgebieden niet meer het geval is, waardoor een punt niet meer overeenkomt met een uur werken. De maatregelen van de stelselvernieuwing bieden binnen de budgettaire kaders ruimte voor een vergoeding voor advocaten die 10 tot 20% hoger is dan de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer. Om de transitie naar het vernieuwde stelsel mogelijk te maken krijgen advocaten daarnaast in de jaren 2020 en 2021 een tijdelijke toelage van € 10,88 per toevoegingspunt. Zie verder het antwoord op vragen 7 en 10.
KLopt het dat u eerder heeft erkend dat met name in het personen- en familierecht het verlenen van rechtshulp op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand niet meer lonend is en er een nijpend tekort aan dit soort rechtshulp door gespecialiseerde advocaten dreigt te ontstaan? Bent u bereid specifiek voor deze groep sociaal advocaten op korte termijn een verhoging van de vergoedingen te realiseren? Zo nee, waarom niet?
De commissie Van der Meer heeft geconstateerd dat de vergoedingen op het terrein van het personen- en familierecht het meeste achterblijven. Dat is de reden dat ik bij de vernieuwing van het stelsel van rechtsbijstand prioriteit heb gegeven aan echtscheidingszaken. Zo heb ik de Raad voor Rechtsbijstand deze zomer opdracht gegeven om te starten met de ontwikkeling van rechtshulppakketten en dat allereerst te doen voor echtscheidingen. Daarnaast is onder de Subsidieregeling Stelselherziening Rechtsbijstand een aantal innovatieve projecten gehonoreerd en gestart, waaronder een tweetal projecten rondom echtscheidingen. Een nijpend tekort aan gespecialiseerde advocaten is nog niet aan de orde. Zie tevens het antwoord op de vragen 5, 10 en 11.
Wat bent u van plan nog deze regeerperiode specifiek iets te doen aan de nijpende situatie in het personen- en familierecht?
Zie het antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening dat als wetgeving in een bepaald rechtsgebied verandert, waardoor zaken complexer worden voor de juridische praktijk, dit zich zou moeten vertalen naar hogere vergoedingen ten behoeve van de sociale advocatuur, namelijk een hoger aantal punten per zaak? Erkent u dat dit nu juist voor het personen- en familierecht zou moeten gelden, omdat in dat rechtsgebied bij uitstek geldt dat veel is veranderd maar nooit iets is bijgekomen, waardoor juist hier de vergoedingen enorm uit de pas lopen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Daarom is het inmiddels ook kabinetsbeleid om bij nieuwe of gewijzigde wetgeving de impact op het beroep op rechtsbijstand in beeld te brengen en de kosten daarvan door te berekenen aan het verantwoordelijke departement.
KLopt het dat eerder is besloten de vergoedingen voor een periode van twee jaar iets te verhogen, maar inmiddels is ook de periode waarin de stelselherziening zou moeten zijn afgerond verlengd? Wanneer verwacht u dat het stelsel uiteindelijk herzien zal zijn en dat dit de besparingen oplevert die volgens u nodig zijn om de advocaten een hogere vergoeding uit te keren? Erkent u dat dit niet reeds in 2022 zal zijn? Deelt u dan de mening dat het goed zou zijn als nu al duidelijkheid zou komen over het in ieder geval verlengen van deze regeling tot na 2022, omdat het ondenkbaar zou zijn de vergoedingen in 2022 terug te draaien naar het nog lagere oude niveau?
Het vernieuwde stelsel moet op 1 januari 2025 volledig in werking zijn getreden. Dit betekent niet dat er tot die tijd niets gebeurt: de overgang naar het vernieuwde stelsel vindt geleidelijk plaats. De komende periode wordt – onder andere in pilots – gewerkt aan prototypes van rechtshulppakketten die uiteindelijk in de plaats zullen komen van de huidige toevoegingen. Met deze rechtshulppakketten zullen meer dan nu integrale oplossingen worden geboden voor (deels) juridische problemen. Per rechtsgebied zullen beproefde concepten ook al voor 1 januari 2025 in de plaats kunnen komen van de huidige toevoegingen in dat rechtsgebied. Zo wordt geleidelijk en per rechtsgebied de overstap gemaakt naar de nieuwe systematiek van rechtshulppakketten. De middelen die hierdoor vrijkomen zullen – binnen het bestaande budgettaire kader – worden gebruikt voor hogere vergoedingen voor de aanbieders van rechtshulp in het stelsel. Om de transitie naar het vernieuwde stelsel mogelijk te maken ontvangen advocaten in de jaren 2020 en 2021 een tijdelijke toelage van € 10,88 per toevoegingspunt. Het is aan een volgend kabinet om te bezien wat daarna nodig is.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk, en in ieder geval voor de behandeling van de begroting Justitie en Veiligheid, te beantwoorden?
Ja, met dien verstande dat in het antwoord op vraag 13 is verwezen naar de beantwoording van vraag 12.
De toenemende agressie richting zorgmedewerkers en anderen door de coronamaatregelen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeroen Bosch Ziekenhuis begint campagne tegen corona-agressie»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat zorgmedewerkers in toenemende mate geconfronteerd worden met verbale agressie en intimidatie op de werkvloer? Zo ja, speelt deze problematiek ook in andere ziekenhuizen dan het Jeroen Bosch Ziekenhuis?
Ik herken de signalen uit het Jeroen Bosch Ziekenhuis. Hoewel ik niet over recente cijfers beschik, is agressie op veel plekken het gesprek van de dag. Het kwam ook geregeld terug tijdens de bezoeken en gesprekken die ik de afgelopen weken aan ziekenhuizen heb gebracht.
Bent u het ermee eens dat het onaanvaardbaar is dat zorgverleners, die in deze tweede golf opnieuw dag en nacht voor ons klaar staan, slachtoffer worden van agressie in welke vorm dan ook?
Ik begrijp dat het verplaatsen van een patiënt of het beperken van bezoekuren kan leiden tot teleurstelling en frustratie van familieleden en naasten. Maar deze emoties mogen nooit gepaard gaan met agressie tegen zorgmedewerkers. Dit is te allen tijde onaanvaardbaar.
Beschikt u over aanwijzingen en/of gegevens dat bedoelde agressie leidt tot het uitvallen van vaak toch al oververmoeide zorgverleners waardoor de zorg nòg meer onder druk komt te staan? Deelt u de mening dat ook dàt onaanvaardbaar is?
Ik beschik niet over gegevens dat bedoelde agressie leidt tot het uitvallen van zorgverleners. Ik kan me echter wel voorstellen dat dit gebeurt. Ik deel de mening dat ook dit onaanvaardbaar is.
Ziet u voor het kabinet c.q. uzelf een rol weggelegd bij het beteugelen en voorkomen van dergelijk onacceptabel gedrag richting zorgverleners (en anderen die de maatregelen tegen corona uitvoeren)?
Ik ga de ondersteuning aan zorgmedewerkers en zorgwerkgevers intensiveren met een branchegerichte aanpak voor veilig werken in de zorg. Er is brede steun van sociale partners voor een branchegerichte aanpak, zo bleek in een bestuurlijk overleg hierover op 2 november jl. Deze aanpak is gericht op preventie en ondersteuning en bescherming van medewerkers. De eerste stap is het in kaart brengen van de behoefte van zorgverleners zelf als het gaat om ondersteuning. Deze peiling geeft input om heel gericht, en op basis van behoefte, nieuwe en bestaande aanpakken tegen agressie verder te brengen en op te schalen. Voor een effectieve aanpak wil ik goed aansluiten op succesvolle initiatieven. Ik kijk daarom goed wat in afzonderlijke branches nodig is en al loopt. De ziekenhuizen kennen bijvoorbeeld de aanpak «Veilige Zorg» en de gehandicaptenzorg «In dialoog».
Ik heb daarnaast met de Minister van Justitie en Veiligheid afgesproken dat we samen optrekken waar het gaat om agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak. Zo heeft de Minister van JenV recent een taskforce tegen agressie en geweld tegen hulpverleners in het leven geroepen. Deze taskforce richt zich in ieder geval op het vergroten van de bewustzijn dat agressie en geweld tegen hulpverleners niet acceptabel is. We zien in de zorg dat de stap om aangifte te doen vaak nog groot is. Ook hierop hebben de Minister van JenV en ik afgesproken de samenwerking te zoeken om tot verbetering te komen daarin.
Ongeacht dit alles, wil ik benadrukken dat het gesprek over agressie met collega’s en leidinggevenden, en het aanspreken van patiënten, cliënten en hun naasten op agressief gedrag, vooral ook moet plaats vinden op de werkplek. Een zorgverlener moet zich veilig voelen om agressie ter sprake te brengen, en zich gesteund voelen door de organisatie wanneer agressief gedrag plaatsvindt.
Bent u bereid het op te nemen voor zorgverleners (en bedoelde andere werknemers) door bijvoorbeeld in een landelijke publiekscampagne (nog eens) duidelijk te maken dat agressie op welke manier dan ook richting zorgverleners en anderen absoluut onaanvaardbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
De verkoop van paspoorten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het feit dat de Europese Commissie een formele infractieprocedure is begonnen tegen Malta en Cyprus over de «golden passport schemes» van die drie landen?1
Ja.
Kunt u aangeven of het schema van Curaçao, waarbij investeerders na vijf jaar het Nederlandse paspoort kunnen aanvragen, voldoet aan de eisen van de Europese Commissie? Kunt u dat antwoord toelichten?2
De betreffende eisen van de Europese Commissie3 zijn niet van toepassing op Curaçao. Daarnaast is het staatsburgerschap een Koninkrijkaangelegenheid. Curaçao beslist daar niet zelf over en tijdelijk verblijf op Curaçao geeft daar niet automatisch recht op.
Hoeveel mensen hebben de afgelopen jaren deelgenomen aan het programma in Curaçao?
Curaçao kan een eigen beleid voeren over het tijdelijk verblijf op het eigen grondgebied. Het is aan de Curaçaose regering om daarover verantwoording af te leggen.
Kunt u een overzicht geven van de golden passport en golden visa schema in het Koninkrijk der Nederlanden?
Er bestaat in het Koninkrijk geen regeling waarbij het staatsburgerschap verkregen kan worden bij het doen van een investering. Aan naturalisatie zijn strenge eisen verbonden. Er moet bijvoorbeeld sprake zijn van vijf jaar onafgebroken toelating (verblijfsrecht) en hoofdverblijf. Tevens dient sprake te zijn van toelating voor een permanent verblijfsdoel.
Wel bestaan er in het gehele Koninkrijk regelingen waarbij investeerders onder voorwaarden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 voert Curaçao, net als Sint Maarten, Aruba en Nederland, een eigen vreemdelingen- en migratiebeleid. Ten aanzien van de verblijfsregelingen in Europees en Caribisch Nederland kan ik het volgende melden:
Europees Nederland
Over de verblijfsregeling voor investeerders heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer eerder geïnformeerd.4
Caribisch Nederland
De regeling voor investeerders staat een maximaal verblijf van 120 dagen per jaar toe. Dat is per definitie onvoldoende om in aanmerking te komen voor het staatsburgerschap (dat vijf jaar onafgebroken hoofdverblijf vereist).
Pensionado’s en renteniers kunnen een verblijfsvergunning krijgen voor de duur van een jaar. Deze kan jaarlijks verlengd worden. Er bestaat dus de mogelijkheid na vijf jaar onafgebroken hoofdverblijf een naturalisatieverzoek in te dienen.
Hoeveel mensen wonen in Nederland, met een paspoort dat zij via Malta, Cyprus of Bulgarije gekocht hebben? Heeft u speciale zorgen over deze groep mensen?
Burgers uit deze lidstaten mogen zich op grond van de richtlijn vrij verkeer overal binnen de Unie bewegen en vestigen. Van hen die zich in Nederland hebben gevestigd is niet bekend op welke wijze zij aan hun staatsburgerschap zijn gekomen.
Voor wat betreft de speciale zorgen over deze groep mensen verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 november 20195. Daarin is vermeld dat het zorgelijk is indien de Maltese regeling (en ook van andere lidstaten met vergelijkbare paspoortregelingen) risico’s oplevert voor de (nationale) veiligheid en de openbare orde in andere EU-lidstaten.
Kunt u deze vragen een voor en binnen drie weken beantwoorden?
In verband met de afstemming tussen betrokken departementen en het land Curaçao vindt de beantwoording later plaats dan verzocht.
Het bericht ‘Utrecht moet vervoer naar islamitische school in Amsterdam betalen’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Utrecht moet vervoer naar islamitische school in Amsterdam betalen» en de uitspraak van de Raad van State?1 2
Ja.
Klopt het dat het wettelijk kader stelt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school? Zo ja, wat wordt precies verstaan onder «dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school»?
Artikel 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs geeft aan dat burgemeester en wethouders van een gemeente een regeling opstellen op basis waarvan ouders een vergoeding krijgen voor vervoerskosten indien hun kind door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer is aangewezen. Deze regeling eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders van de leerling berustende keuze van een school.
De dichtstbijzijnde school is de school die past bij de religieuze of levensbeschouwelijk overtuiging van de ouders en die tevens het gewenste onderwijs kan bieden. Het is niet toegestaan dat de regeling ouders dwingt een dichterbij gelegen school te kiezen.
Op welke manier binnen het wettelijk kader rondom leerlingenvervoer wordt er rekening gehouden met de prestaties van de school waartoe leerlingen worden vervoerd?
De prestaties van een school zijn in de Wet op het voortgezet onderwijs niet genoemd als mogelijke voorwaarde van een door burgemeester en wethouders op te stellen regeling voor vervoerskosten.
Het is aan de ouders te bepalen welke school hun voorkeur heeft. Of die school in een andere gemeente is of dat de inspectie van het onderwijs intensief toezicht houdt op die school is niet relevant. Het gaat om de dichtstbijzijnde school van hun religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging. Ik acht het niet wenselijk dit recht van ouders te beperken door specifieke kwaliteitseisen aan scholen te stellen. Het is aan de inspectie van het onderwijs om vast te stellen of een school aan de wettelijke eisen voldoet en bij tekortkomingen herstelopdrachten te geven.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat leerlingen uit andere gemeentes worden vervoerd naar scholen die onder verscherpt toezicht staan van de Inspectie van het Onderwijs, zoals in onderhavige casus van het Cornelius Haga Lyceum?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat de kosten voor het vervoeren van leerlingen naar scholen waarvan de kwaliteit ondermaats is, worden vergoed door gemeenschapsgeld?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat de kosten voor het vervoeren van leerlingen naar scholen die, uit rapporten van de Inspectie van het Onderwijs schadelijk opereren met betrekking tot onder andere zijn leerlingen, vergoed worden door gemeenschapsgeld?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het met de mening eens dat het welzijn van leerlingen en de kwaliteit van het onderwijs topprioriteit moeten zijn en dat we niet met overheidssubsidies leerlingen moeten aanmoedigen om naar scholen te gaan die kwalitatief ondermaats presteren of waarvan de Onderwijsinspectie heeft vastgesteld dat die scholen schadelijk opereren met betrekking tot zijn leerlingen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om het wettelijk kader voor de «dichtstbijzijnde voor de leerlingen toegankelijke school» aan te scherpen? Zodat nieuwe vervoersaanvragen voor scholen, die «zeer zwak» scoren bij de Inspectie van het Onderwijs of scholen die volgens de Inspectie schadelijk opereren, niet meer worden gehonoreerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar is geen aanleiding toe. Het is ouders niet aan te rekenen dat een school op enig moment zeer zwak is. Ik wil niet treden in hun schoolkeuze. Het is mijn verantwoordelijkheid dat een zeer zwakke school zich binnen een jaar verbetert en, indien de school daar niet in slaagt, te overwegen of beëindiging van de bekostiging gewenst is.
Voedselhulp in Nederland als gevolg van groeiende armoede |
|
Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Rode Kruis in Nederland voedselhulp gaat opstarten om mensen van voedsel te voorzien?1
Het kabinet zet zich – samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties – in om financiële problemen zoveel mogelijk te voorkomen en terug te dringen. Helaas kan dit niet altijd voorkomen worden. Er staat gelukkig een goede infrastructuur in Nederland om mensen in armoede en met schulden te ondersteunen en dak- en thuisloze mensen te helpen, met een belangrijke rol voor gemeenten en maatschappelijke organisaties. Het kabinet heeft in de afgelopen jaren actief geïnvesteerd in de aanpak van armoede en schulden, onder meer via de brede schuldenaanpak en de ambities kinderarmoede. In aanvulling hierop heeft het kabinet in het licht van de coronacrisis extra middelen beschikbaar gesteld voor de aanpak van armoede en schulden (Kamerstuk 24 515, nr. 569).
Is het niet ronduit beschamend dat na tien jaar premier Rutte voedselhulp van het Rode Kruis nodig is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat onderneemt u om de naar schatting 25.000 mensen te bereiken die voedselhulp nodig hebben, maar buiten de criteria van de voedselbank vallen?
Gemeenten hebben een belangrijke rol in het ondersteunen van mensen wanneer zij kampen met financiële problemen. Gemeenten hebben dan ook de mogelijkheid om maatwerk te bieden en personen, die buiten de criteria van de voedselbank vallen, te ondersteunen. Het Rode Kruis geeft voor een belangrijk deel voedselhulp aan vreemdelingen zonder recht op verblijf. Die groep wordt in principe niet ondersteund door de voedselbanken. Vreemdelingen zonder recht op verblijf zijn uitgesloten van sociale voorzieningen maar hebben op basis van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wel recht op bed, bad en brood wanneer zij in een situatie van extreme armoede verkeren. Zij kunnen in Nederland in verschillende gemeenten terecht bij een (pilot) Landelijke Vreemdelingen Voorziening.
Hoeveel draagt u bij aan de noodzakelijke voedselhulp via het Rode Kruis, dan wel via voedselbanken? Welk bedrag hiervan komt vanwege corona bovenop het budget van vorig jaar?
Het Rode Kruis en de voedselbanken ontvangen voor het bieden van noodzakelijke voedselhulp geen financiële ondersteuning vanuit de rijksoverheid. Veel gemeenten bieden deze ondersteuning wel. Het kabinet heeft in het kader van de corona crisismaatregelen aan Voedselbanken Nederland eenmalig een subsidie van vier miljoen euro als vangnet voor het calamiteitenfonds beschikbaar gesteld, mochten de middelen in hun calamiteitenfonds niet toereikend zijn. De Staatssecretaris heeft de Kamer op 16 november jl. nader geïnformeerd over de stand van zaken bij de voedselbanken en de bereidheid van het kabinet om de eerder toegekende vier miljoen euro subsidie uit te breiden met ESF+ middelen en gezamenlijk met Voedselbanken Nederland een aanpak te ontwikkelen die past bij de verwachte toename van de problematiek.
Bent u bereid structurele maatregelen te nemen om armoede en dakloosheid te voorkomen, zoals het afschaffen van de kostendelersnorm, minder onzekere contracten, een hoger sociaal minimum en een hoger minimumloon?
Het kabinet is niet voornemens de kostendelersnorm af te schaffen. Wel is het onderzoek van Significant APE (zie het antwoord op vraag 6) aanleiding voor het kabinet, zoals in de kabinetsreactie op het onderzoek is aangegeven, om te verkennen of het mogelijk is de kostendelersnorm anders vorm te geven. Dit rekening houdend met de huidige financiële kaders en de uitgangspunten dat werken moet lonen, dat stapeling van meerdere bijstandsuitkeringen op één woonadres ongewenst is en dat er schaalvoordelen zijn omdat woonkosten gedeeld kunnen worden. Het kabinet denkt daarbij aan een situatie waarbij voor de hoofdbewoner betaling van de vaste woonkosten gewaarborgd is. De verkenning wordt zo snel mogelijk uitgevoerd en het kabinet streeft ernaar uw Kamer over de uitkomsten begin 2021 te informeren.
Met de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) heeft het kabinet stappen gezet om te zorgen dat tijdelijk werk daadwerkelijk tijdelijk wordt ingezet. De rapporten van de commissie Regulering van Werk en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) laten zien dat het kabinet de laatste jaren in de goede richting beweegt, door in een gelijktijdige beweging de verschillen tussen vaste en flexibele contractvormen te verkleinen. Uw Kamer heeft onlangs de kabinetsreactie op beide rapporten ontvangen (Kamerstuk 29 544, nr. 1028). Het kabinet zal de komende maanden voorbereidingen treffen die het volgende kabinet in staat stelt om de aanbevelingen uit de rapporten verder ter hand te nemen.
Het kabinet is bekend met de uitkomsten van het FNV-onderzoek waarin een verhoging van het minimumloon naar 14 euro bruto per uur wordt voorgesteld. Afhankelijk van de normale arbeidsduur in de betreffende sector zou dit een verhoging van het minimumloon met 30 tot 40 procent betekenen. Door de samenhang van het minimumloon met de uitkeringshoogten in de sociale zekerheid, waaronder bijvoorbeeld de bijstand, AOW en Anw, heeft een dergelijke maatregel een zeer omvangrijk budgettair effect dat volgens het CPB4 oploopt tot 24,7 miljard euro. Het CPB wijst verder op negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid in varianten waarbij minimumloon en socialezekerheidsuitkeringen worden verhoogd. De effecten lopen bij verdergaande verhogingen meer dan evenredig op, tot een verlies van werkgelegenheid van -3,5 procent bij een minimumloonverhoging met 40 procent.
Het kabinet hecht waarde aan een zorgvuldige afweging tussen de inkomenszekerheid van WML-verdieners enerzijds en de effecten die de hoogte van het WML heeft op sociale zekerheidsuitgaven en werkgelegenheid anderzijds. Mede in het licht van de forse effecten van de coronacrisis op bedrijvigheid en de arbeidsmarkt acht het kabinet een forse verhoging van het WML op dit moment niet opportuun. Het kabinet blijft de hoogte en werking van het minimumloon echter wel kritisch bekijken. Zo houdt het kabinet de inkomenspositie van werkenden aan de basis van het loongebouw goed in de gaten. Ook heeft het kabinet het CPB verzocht een nadere analyse te doen naar verdere economische en maatschappelijke effecten van een minimumloonverhoging. Denk hierbij aan de effecten op de lonen boven het wettelijk minimumloon, op economische groei en het risico op armoede van werkenden die het minimumloon verdienen. De uitkomsten van dit onderzoek worden voor het einde van dit jaar verwacht. Een verhoging van het WML wordt ook betrokken bij de uitwerking van alternatieven voor het toeslagenstelsel, in voorbereiding op de aankomende formatie. Gelet op de mogelijke omvang van een eventuele stelselherziening ligt het in de rede dat de brede discussie over inkomensbescherming via minimumloon, het sociaal minimum en toeslagen, en de vormgeving van het stelsel door het volgende kabinet wordt gevoerd. De opbrengst van de genoemde onderzoeken maakt het mogelijk het debat hierover met kennis van zaken te voeren.
Gaat u nu eindelijk het beloofde onderzoek naar de Kamer sturen over de relatie tussen de kostendelersnorm en dakloosheid?2
Het onderzoek van Significant APE is met kabinetsreactie op 6 november jl. (Kamerstuk 34 325, nr. 199) aan de Kamer aangeboden. Zie ook het antwoord op vragen 5, 7 en 8 hierna.
Kent u het onderzoek van de FNV, waaruit blijkt dat 72 procent van de Nederlanders voorstander is van een verhoging van het minimumloon?3
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat een (forse) verhoging van het minimumloon en de uitkeringen direct leidt tot een afname van de armoede in Nederland? Zo ja, waar wacht u nog op?
Zie antwoord vraag 5.