Het bericht dat er in Zaandam een biomassacentrale zonder vergunning in gebruik is genomen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Omstreden biomassacentrale Zaandam gestart zónder vergunning: «Maar die komt er aan»»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom een biomassacentrale zonder vergunning in bedrijf genomen mag worden? Kunt u aangeven hoe lang een biomassacentrale zonder vergunning zou mogen draaien? Hoe wordt die periode bepaald?
Vanuit verschillende onderdelen van de regelgeving worden eisen gesteld aan het bedrijf Bio forte BV in Zaanstad:
De biomassacentrale wordt de warmtebron van een warmtenet dat 2.200 flatwoningen van warmte gaat voorzien. Als deze woningen overgaan op het warmtenet worden de gasketels in deze flats uitgeschakeld. De Wnb-vergunning kan alleen worden verleend indien de stikstofdepositie als gevolg van de biomassacentrale (meer dan) gecompenseerd wordt door de afname van de stikstofdepositie als gevolg van het afschakelen van de gasketels in vijf woongebouwen in Zaandam-Oost.
Bio Forte heeft daarom een aantal maatregelen bij de biomassa-installaties genomen die zorgen dat de verwachte uitstoot aan stikstofverbindingen (NOx en ammoniak) van de biomassacentrale zeer laag is.
De Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (Hierna: OD NHN) heeft daarop geoordeeld, dat de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden «Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske» niet toeneemt. Op basis van dat oordeel heeft de provincie Noord-Holland 27 januari 2020 een vergunning Wnb afgegeven voor de biomassacentrale.
De provincie Noord-Holland heeft aangeven dat de OD NHN op 6 december 2019 per mail aan Bio Forte BV heeft laten weten dat de OD NHN bezig was met het opstellen van een conceptbesluit Wnb voor Bio Forte BV, en dat er geen belemmeringen waren voor het afgeven van een natuurvergunning. Dit zicht op een vergunning was voor de OD NHN de reden om niet te handhaven toen Bio Forte BV. voor eigen rekening en risico ging testen. De wet biedt geen uitzondering voor proefdraaien.
Bevoegd gezag is de gemeente Zaanstad. Voor de bouw van de biomassacentrale in Zaanstad is in 2018 een omgevingsvergunning verleend. Vanwege de strengere stikstofeisen heeft de eigenaar van de biomassacentrale (Bio Forte) lopende de bouw, haar installaties aangepast om minder stikstof uit te stoten. Deze aanpassing in de installatie heeft ook een aanpassing in het ontwerp van het bouwwerk tot gevolg gehad, namelijk een andere plek voor de schoorstenen.
Deze aanpassing moet nog verwerkt worden door de gemeente in de omgevingsvergunning door middel van een revisievergunning. De gemeente Zaanstad heeft aangegeven dat het noodzakelijk was om te testen om te kunnen voldoen aan de garantietermijnen die overeengekomen zijn met de leveranciers van de installatie.
Vanwege de emissie-eisen in het Abm behoeft in principe geen omgevingsvergunning (milieu) te worden aangevraagd voor de emissies naar de lucht. Toch heeft gemeente Zaanstad gezien de locatie van de centrale via een zogeheten maatwerkbesluit het bedrijf, strengere eisen opgelegd met betrekking tot de uitstoot van de centrale. De centrale voldoet hieraan. Hierdoor wordt dan tevens ruimschoots voldaan aan de emissie-eisen uit het Abm.
Vanuit zowel het Abm, het maatwerkbesluit, als de Wnb gelden dus regels voor het uitstoten van stikstof.
Kunt u aangeven waarom het noodzakelijk is dat het proefdraaien gebeurt voordat de vergunning is afgegeven? Waarom kan er niet gewacht worden met opstarten tot er daadwerkelijk een vergunning is verleend?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op basis van welke wetgeving de vergunning wordt verleend? Op basis van welke wetgeving wordt de stikstofuitstoot van deze centrale vergund?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is aansprakelijk mocht de vergunning onverhoopt niet worden verleend?
De ondernemer is aansprakelijk.
Klopt het dat de vergunningverlening weer op gang kwam na het aannemen van de spoedwet Stikstof?
De provincie Noord-Holland heeft aangeven dat dit het geval is.
Is de bouw van biomassacentrales naar uw mening de gewenste invulling van de met pijn en moeite gerealiseerde stikstofreductie?
Omdat de centrale warmte levert aan omringende woningen kunnen gasketels afgeschakeld worden. Hierdoor is per saldo geen sprake van een toename van depositie in Natura 2000 gebieden.
Daarnaast voldoet de centrale in Zaandam aan de gestelde wettelijke eisen en is één van de schoonste biomassacentrales in zijn vermogenscategorie door moderne techniek.
Op korte termijn is het noodzakelijk om verschillende hernieuwbare energiebronnen, waaronder biomassa, te gebruiken om deels de doelstellingen te halen voor de energietransitie. Het kabinet werkt aan een integraal duurzaamheidskader voor alle soorten biomassa en alle toepassingen hiervan. Dit duurzaamheidskader beoogt het kader te zijn waarbinnen een duurzame productie en duurzame toepassing (inclusief fair share) voor biomassa wordt vormgegeven.
Is al bekend hoe de provincie gereageerd heeft op de door Mobilisation for the Environment ingediende zienswijze?
Er is een Nota van beantwoording zienswijzen opgesteld door de OD NHN, waarin o.a. de 16 zienswijzen van Mobilisation for the Environment op de natuurvergunning voor de Biomassacentrale van Bio Forte BV. worden beantwoord, zie bijlage2.
Is het naar uw mening verstandig om een biomassacentrale (met bijbehorende luchtvervuiling) te bouwen in de directe omgeving van een ziekenhuis, een middelbare school, sportvelden en een groot aantal woningen, zeker als dichtbij ook al een snelweg en een klaverbladknooppunt (A7/A8) liggen?
Het is aan de gemeente als bevoegd gezag om hierin een afweging te maken. Mede door de locatie van de centrale zijn er extra eisen opgelegd via het maatwerkbesluit voor de uitstoot.
Als onderdeel van het Schone Lucht Akkoord ben ik aan het kijken of wet- en regelgeving en vergunningseisen aangescherpt moeten worden. Daarmee wordt tevens invulling gegeven aan de motie van Bruins c.s. om voor biomassa-installaties met een vermogen van minder dan 15 MW een milieuvergunning opnieuw verplicht te stellen. Dit doe ik in overeenstemming met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Bent u bekend met wetenschappelijke studies die de schadelijke effecten van een verslechterde luchtkwaliteit aantonen, zoals bijvoorbeeld de studie die het verband aantoont tussen de luchtkwaliteit en het concentratievermogen van scholieren?2
Ik ben bekend met deze studies. Ik vind het dan ook belangrijk om me in te zetten voor schone lucht. Daarbij moet het kabinet uiteraard ook rekening houden met andere maatschappelijke opgaven.
Kunt u aangeven of er meer biomassacentrales in Nederland zijn die in gebruik zijn genomen zonder de benodigde vergunning? Zo nee, bent u bereid dit te inventariseren?
Ik heb geen informatie hierover. Vergunningverlening en handhaving is aan gemeenten en provincies als bevoegd gezag. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 4.
Op RVO.nl is een overzicht is gepubliceerd waar de huidige Biomassacentrales in Nederland staan:
Verwacht u dat het in de toekomst vaker zal voorkomen dat biomassacentrales zonder vergunning in gebruik worden genomen? Acht u dit wenselijk?
Zie voor de kaders waaraan centrales moeten voldoend het antwoord op vraag 4. Nieuwe centrales moeten voldoen aan de geldende wetgeving. Het bevoegd gezag ziet er op toe dat dit het geval is.
Kunt u aangeven of er meer biomassacentrales in Nederland gebouwd worden in de directe omgeving van ziekenhuizen, scholen, sportvelden, woningen en andere locaties waar luchtvervuiling extra ongewenst is? Zo ja, waar en wat gaat u daar aan doen?
Zie ook het antwoord op vraag 9. Het is primair aan gemeenten als bevoegd gezag om invulling te geven hieraan, binnen de gestelde wettelijke kaders. Hierbij ondersteund de rijksoverheid gemeentes, bijvoorbeeld bij het komen tot warmtetransitievisies.
In dit traject bepalen gemeenten hoe wijken die voor 2030 van het aardgas af gaan van warmte worden voorzien. In dit traject kunnen eventuele nieuwe biomassacentrale aan de orde komen.
Ik werk met EZK samen om de juiste kaders voor biomassacentrales te bepalen en gemeentes te informeren over mogelijkheden om zodanig te verduurzamen dat de luchtkwaliteit er het minst onder leidt.
Het bericht 'Wouter Bos over Invest-NL: voor minder dan 5 miljoen hoef je hier niet aan te kloppen' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wouter Bos over Invest-NL: voor minder dan 5 miljoen hoef je hier niet aan te kloppen»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Hoe duidt u de uitspraak van de directeur van Invest-NL dat ondernemers voor financiering van minder dan vijf miljoen euro niet bij Invest-NL hoeven aan te kloppen? Vindt u deze uitspraak geen valse start van het mooie initiatief dat Invest-NL is?
Laat ik voorop stellen: er is geen minimale investeringsdrempel voor Invest-NL.
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief over de start van Invest-NL van 16 januari jl. ligt de focus bij aanvang op de klimaat- en energietransitie en doorgroei van scale-ups daar waar financiering door de markt tekortschiet. De meeste partijen binnen dit focusgebied, die marktfalen bij financiering ondervinden, behoren tot het mkb. Ook beneden de € 5 miljoen zijn directe investeringen mogelijk. Invest-NL moet additioneel zijn aan het aanbod van marktpartijen en het reeds bestaande overheidsinstrumentarium en werkt samen met andere partijen, zoals regionale ontwikkelingsmaatschappijen. Met die focus is Invest-NL mijns inziens een waardevolle aanvulling op de bestaande financieringsmogelijkheden en het beschikbare instrumentarium voor het mkb.
Klopt het dat er een minimale financieringsdrempel van vijf miljoen euro ligt op financiering door Invest-NL en dat een midden- en kleinbedrijf (mkb), gegeven de verplichting dat bij een financieringsaanvraag een even zo hoog bedrag via andere wegen moet worden ingebracht, dus voor tenminste tien miljoen euro moet investeren om in aanmerking te komen voor financiering? Beschouwt u een dergelijke financieringsdrempel als een reële mogelijkheid voor het mkb om gebruik te maken van de kansen die Invest-NL biedt?
Nee, er is geen minimale investeringsdrempel voor Invest-NL.
Invest-NL heeft veel mogelijkheden om het mkb te bedienen; zowel binnen de financieringstak alsook de ontwikkeltak. Het overgrote deel van de financieringsaanvragen die Invest-NL op dit moment in de pijplijn heeft, is van mkb-bedrijven. In recent overleg heeft Invest-NL mij bovendien bevestigd dat het opzetten van mkb-fondsen met marktpartijen tot de mogelijkheden behoort. Vanuit zulke fondsen zouden daarin gespecialiseerde marktpartijen mede namens Invest-NL kleinere investeringen kunnen doen.
Deelt u de mening dat deze financieringsdrempel en voorwaarden tegen de unaniem aangenomen motie-Amhaouch/Veldman (Kamerstuk 28 165, nr. 292), en dus tegen de wens van de voltallige Kamer, ingaan «om Invest-NL in de uitvoering en organisatie zo vorm te geven dat het mkb reële mogelijkheden krijgt om gebruik te maken van de kansen die Invest-NL biedt»? Hoe legt u dit uit aan zowel de Kamer als het mkb?
Ik deel deze mening niet, want er is geen financieringsdrempel en de voorwaarden van Invest-NL, bijvoorbeeld marktfalen en additionaliteit, zijn in de wet opgenomen.
Het mkb is van groot belang voor de Nederlandse economie, en toegang tot financiering is essentieel om te kunnen ondernemen. Daar waar de markt knelpunten vertoont, is er een breed instrumentarium om het mkb te ondersteunen2. Aansluitend daarop is het van groot belang dat het mkb reële mogelijkheden krijgt om gebruik te maken van de kansen die Invest-NL biedt. Zoals aangegeven onder het antwoord op vraag 3 is er geen minimale investeringsdrempel en richt Invest-NL zich op dit moment grotendeels juist op projecten van mkb’s en scale-ups.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de directeur van Invest-NL niet te rijmen is met uw eigen toezegging in het plenaire debat over de Machtigingswet oprichting Invest-NL op 15 mei 2019, waarin u zei dat het mkb «een eigenstandig doel» is van Invest-NL en dat iedere mkb-ondernemer die een verantwoorde investering wil doen bij Invest-NL moet kunnen aankloppen? Deelt u de mening dat bij financiering uit Invest-NL niet financieringsdrempels, maar juist bijdragen aan maatschappelijke opgaves, die impact maken, leidend zouden moeten zijn?
Ik ben het met u eens dat het bijdragen aan de oplossing van maatschappelijke opgaves en het mkb eigenstandige doelen zijn voor Invest-NL. Dit komt ook tot uitdrukking in de doelstellingen en focus van de organisatie, waarin het maken van zoveel mogelijk impact leidend is als ook aan de vereiste van een positieve rendementsverwachting wordt voldaan. Daarbij zijn investeringen met een relatief kleine omvang toegestaan. Daarnaast bestaat er een instrumentarium van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat met onder andere de garantieregelingen en Qredits. Invest-NL heeft samenwerkingsafspraken met onder andere de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROMs), Techleap en de Kamer van Koophandel om partijen naar de juiste plek door te verwijzen.
Deelt u de mening dat deze uitspraak en de huidige wijze waarop Invest-NL haar taakstelling richting het mkb invult eveneens niet stroken met uw toezegging dat er «geen ondergrens is van Invest-NL», waarmee u destijds aangaf dat iedere mkb-ondernemer, ongeacht de hoogte van de financieringsaanvraag, voor financiering bij Invest-NL terecht moet kunnen?
Deze mening deel ik niet, omdat er geen ondergrens is van Invest-NL. Zie hiervoor de toelichting onder vraag 5.
Welke acties gaat u ondernemen richting Invest-NL, indachtig uw reactie op de oproep van het lid Amhaouch tijdens het plenaire debat over de Machtigingswet oprichting Invest-NL op 15 mei 2019 dat vijf miljoen euro geen bodem moet zijn, «(m)aar the crux of the matter is dat ik dat nou juist niet vanaf hier ga bepalen, maar dat ik dit, in antwoord op de verstandige vraag van de heer Amhaouch, ook onderdeel maak van de wetsgeschiedenis, en daarmee de directie op pad stuur»?
Samen met de Minister van Financiën als aandeelhouder ben ik voortdurend in overleg met de instelling over haar ontwikkeling en de plaats die Invest-NL heeft in het financieringslandschap. In de aanvullende overeenkomst die met Invest-NL is gesloten is ook «fondsen voor mkb-financiering» expliciet opgenomen als een van de investeringsdomeinen waarop de instelling zich kan richten, en in een recent overleg heeft Invest-NL dit nog bevestigd.
Deelt u de mening dat de randvoorwaarden waaronder het mkb in aanmerking kan komen voor financiering uit Invest-NL van dien aard moeten zijn, dat aanvullende financieringsinstrumenten overbodig zijn? Bent u derhalve bereid de huidige randvoorwaarden voor het mkb opnieuw tegen het licht te houden?
Zoals aangegeven is Invest-NL aanvullend op het bestaande instrumentarium; de organisatie versterkt dit juist doordat er bijvoorbeeld € 1,7 miljard risicokapitaal beschikbaar komt voor specifiek transitiedoeleinden en de groei van het mkb en scale-ups. Op deze terreinen is namelijk nog relatief beperkt aanbod van private financiering en van ondersteunend instrumentarium, dus kan Invest-NL daar een grote toegevoegde waarde bieden. Randvoorwaarden waaraan Invest-NL moet voldoen zijn dat de investeringen passen binnen de staatssteuncriteria, financiering in principe tegen marktconforme voorwaarden wordt verstrekt en dat er voldoende private investeerders meedoen. Dit zijn ten dele ook de randvoorwaarden die zijn gesteld door de Europese Commissie en CBS/Eurostat. Veel andere financieringsinstrumenten voor het mkb hebben geen positieve rendementseis of hebben juist een specifiek regionale focus, zoals de ROMs. Invest-NL heeft goede samenwerkingsafspraken om doubleringen te voorkomen en vormt door het eigen karakter een waardevolle aanvulling op de bestaande instrumenten. Ik zal de aangekondigde voortgangsrapportages en evaluaties benutten om randvoorwaarden bij te stellen waar dat nodig is.
Het bericht dat de Raad voor de Rechtspraak een schadevergoeding van een oud-rechter moet betalen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oud-rechter Westenberg moet advocaat Smit 1,4 miljoen euro betalen»?1 Wat is uw reactie op dit artikel?
Ja. Met de uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 21 januari 2020 is in hoogste feitelijke instantie vastgesteld welke kosten aan advocaat Smit moeten worden vergoed als gevolg van onrechtmatig handelen door de heer Westenberg en de Raad voor de rechtspraak.2 De vrijwaring die de Rechtspraak als werkgever destijds met de heer Westenberg is overeengekomen is rechtsgeldig, heeft een zeer ruime strekking en maakt geen voorbehouden. Daarom blijken er geen reële mogelijkheden te zijn om de kosten op de heer Westenberg te verhalen. Ik vind dit zeer ongelukkig.
Worden de kosten nu definitief niet teruggevorderd door de Raad voor de rechtspraak, nu duidelijk is dat de oud-rechter ongelijk had en zelfs gelogen heeft?2
Als gezegd in het antwoord op vraag 1 blijken er geen reële mogelijkheden te zijn om de kosten op de heer Westenberg te verhalen. Als (voormalig) werkgever heeft de Rechtspraak eigen wettelijke bevoegdheden, waarin ik (nu artikel 42 vierde lid van de Wet rechtspositie rechterlijk ambtenaren niet van toepassing is) niet kan treden. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat de schadevergoeding en kostenveroordeling door de Raad worden gedragen. De Raad heeft lering getrokken uit deze zaak en heeft mij verzekerd dat het toekennen van een dergelijke vrijwaring eenmalig was.
Gaat u er bij de Raad voor de rechtspraak op aandringen de vrijwaring van kosten van oud-rechter Westenberg terug te draaien nu onherroepelijk vast is komen te staan dat de oud-rechter schade heeft toegebracht aan de betreffende raadsman?3
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt al sinds 2011 aan de Kamer geantwoord dat de beslissing over het dragen van de kosten en het eventueel terugvorderen aan de Raad voor de rechtspraak is, en dat dit steeds niet «aan de orde» is? Wat is nu uw antwoord op deze vraag, nu dit wel «aan de orde» is? Wat vindt u nu van de ontstane situatie?
Zolang de zaak onder de rechter was en niet onherroepelijk over de aansprakelijkheid en een schadevergoeding was beslist, was de vraag over het dragen en eventueel terugvorderen van kosten niet aan de orde. Zoals hiervoor aangegeven heeft de Raad voor de rechtspraak nu geoordeeld dat aan de verleende vrijwaring geen rechtsgevolg kan worden ontzegd en dat daarmee alle kosten door de Raad voor de rechtspraak worden gedragen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 vind ik de gang van zaken zeer ongelukkig.
Wat betekent dit volgens u voor het aanzien van de rechtspraak?
Deze zaak, een gerechtelijke procedure van meer dan tien jaar waarin vast is komen te staan dat de heer Westenberg onwaarheid heeft gesproken met hoge kosten tot gevolg, is niet goed voor het aanzien van de rechtspraak.
Het bericht ‘Ouders die thuis voor ernstig ziek kind zorgen, krijgen minder geld’ |
|
John Kerstens (PvdA), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ouders die thuis voor ernstig ziek kind zorgen, krijgen minder geld»?1
Ja.
Is de wetgeving omtrent het voor vergoeding via een persoonsgebonden budget (pgb) in aanmerking komen voor door ouders te verrichten (medische) handelingen zoals bijvoorbeeld het verwisselen van een katheter of het verzorgen van een infuus veranderd?
Nee, wet- en regelgeving voor wat betreft het Zvw-pgb niet is gewijzigd. De Bestuurlijke afspraken Zvw-pgb 2019 tot 2022 (ondertekend door ZN, V&VN, Per Saldo en VWS) vormen tezamen met de wet- en regelgeving rond het Zvw-pgb en de pgb-reglementen van verzekeraars, het kader voor de uitvoering van pgb’s. Verzekeraars hebben in hun reglementen voor 2020 wel de bewoordingen over de inzet van het (cliënt)netwerk (voorheen genoemd: «gebruikelijke zorg»2) bedoeld te verduidelijken. De inhoud van het artikel in de reglementen is ten opzichte van 2019 niet gewijzigd, zo hebben zorgverzekeraars ons laten weten.
Verzekeraars hebben aangegeven dat de gekozen bewoordingen een vertaling zijn van de aanspraak waar je op uit komt wanneer je het verpleegkundig proces doorloopt. De bewoordingen zijn bovendien gebaseerd zijn op de beroepsnorm (het Normenkader uit 2014 en het Begrippenkader Indicatieproces uit 2019) van V&VN. Het uitgangspunt is en blijft dat zorg vanuit een pgb aan dezelfde voorwaarden ten aanzien van de aanspraak verpleging en verzorging in de eigen omgeving moet voldoen als zorg in natura. De passage is helpend bedoeld voor de wijkverpleegkundigen om standvastig te kunnen zijn richting aanvragers en om kwalitatief beter te indiceren. De beroepsgroep heeft inmiddels toegezegd de beroepsnormen waar nodig te verhelderen voor de kindzorg thuis. Bijvoorbeeld op het gebied van inzet van het (cliënt)netwerk (voorheen: gebruikelijke zorg). De aanvullingen of wijzigingen zullen, zoals dat gebruikelijk is bij beroepsnormen, vóór publicatie ter advisering worden voorgelegd aan de betrokken partijen in de kindzorg en wijkverpleging. Uiterlijk 1 mei a.s. zal dit document gepubliceerd worden.
Op basis van de regelementen kan echter niet geconcludeerd worden dat álle zorg die door het (cliënt)netwerk wordt geleverd per definitie niet meer vergoed kan worden vanuit een pgb. Immers: «bovengebruikelijke» zorg kan vergoed worden vanuit het pgb, ook aan ouders, in het geval dat zij optreden als informele zorgverleners (op basis van het informele tarief).
Hoe waardeert u de inzet van ouders die ervoor kiezen hun ernstig zieke kind zo veel mogelijk thuis te laten opgroeien en daarbij méér dan de gebruikelijke zorg (zoals bijvoorbeeld aan- en uitkleden, tanden poetsen, in bad doen en verschonen) verlenen? Vindt u ook dat het, óók gelet op de grote personeelstekorten in de zorg, te prijzen is dat ouders dat doen? Kunt u zich voorstellen dat het voor het kind in kwestie fijn is thuis (in de gezinssituatie) te kunnen (ver-)blijven en verzorgd en verpleegd te worden?
In deze krappe arbeidsmarkt hebben we alle zorgverleners hard nodig. Ik heb veel waardering voor alle zorgverleners die goede zorg leveren; zorg van goede kwaliteit, doelmatig, rechtmatig. Of ze nu formeel of informeel zijn. Ouders verlenen in dit geval zorg in de hoedanigheid van informele zorgverleners. En daar heb ik waardering voor. En het spreekt voor zich dat het mooiste is als een kind goede zorg in zijn eigen veilige thuisomgeving kan ontvangen. Ik vind het daarbij ook van belang dat bij kinderen met zorgbehoeften waarbij zelfstandig(er) worden mogelijk is, dit ook door de zorgverleners gestimuleerd wordt.
Hoe waardeert u de handelwijze van Kinderthuiszorg dat van de ene op de andere dag eigenstandig besloten heeft de onder vraag 2 bedoelde medische handelingen te beschouwen als «gebruikelijke zorg» die niet voor vergoeding in aanmerking komt?
Ik heb gezien dat deze handelwijze aan KinderThuisZorg toegeschreven wordt. Het is echter de kinderverpleegkundige (en dus niet de zorgaanbieder) die in beeld brengt wat de zorgbehoefte is van een kind in de thuissituatie. Zij doet dat vanuit haar professionele autonomie, kennis en kunde, los van de aanbieder waar ze werkt. Zij kijkt daarbij niet alleen naar handelingen, zoals dat onder de AWBZ gebruikelijk was, maar volgt het verpleegkundig proces. Het aantal uren zorg dat opgenomen wordt in het zorgplan en/of in de aanvraag pgb, dient, mits geïndiceerd conform de beroepsstandaarden en -normen, verleend en vergoed te worden uit de Zorgverzekeringswet, mits de zorg doelmatig en rechtmatig is. Het is een misverstand dat er van de een op de andere dag zaken gewijzigd zijn. Ik benadruk nogmaals dat het uitgangspunt is dat zorg vanuit een pgb aan dezelfde voorwaarden ten aanzien van de aanspraak verpleging en verzorging in de eigen omgeving moet voldoen als zorg in natura. Dat betekent ook dat er altijd moet worden gekeken naar welke zorg door het eigen (cliënt)netwerk kan worden geleverd. Maar dit betekent niet dat álle zorg die door het eigen (cliënt)netwerk wordt geleverd per definitie niet meer vergoed mag worden vanuit een pgb. Zorg waarvan het logisch is dat deze door ouders wordt geleverd, omdat die zorg bijvoorbeeld ook geleverd moet worden aan een kind dat niet ziek is (of bijvoorbeeld meeloopt in het normale patroon van dagelijkse zorg) behoort niet onder de aanvraag pgb of het zorgplan te vallen. Maar «bovengebruikelijke» zorg kan worden vergoed vanuit het pgb, ook aan ouders, in het geval dat zij optreden als informele zorgverleners (op basis van het informele tarief).
VWS is met de beroepsgroep V&VN in overleg om te kijken naar onverklaarbare praktijkvariatie bij indicatiestellingen (bij wijkverpleging in het algemeen en bij kindzorg in het bijzonder). Met zorgverzekeraars zijn we in overleg om te kijken of naar duidelijkere informatieverstrekking.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat niet alleen de Belangenvereniging Intensieve Kindzorg en Per Saldo, maar ook de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland uitdrukkelijk afstand nemen van de handel- en (klaarblijkelijke) zienswijze van Kinderthuiszorg als onder vraag 3 bedoeld?
Ik heb de berichten gezien die dateren van april 2019 dat Per Saldo en V&VN afstand genomen hebben van een reader die blijkbaar destijds gepubliceerd was via een website van kinderverpleegkundigen.
Bent u op de hoogte van het feit dat ouders in het geval van het verrichten van de hier aan de orde zijnde handelingen 23 euro per uur ontvangen terwijl de kosten van Kinderthuiszorg zelf voor dergelijke handelingen bijvoorbeeld 80 tot 100 euro per uur bedragen? Wat vindt u hiervan?
Het pgb heeft nooit de bedoeling gehad om te dienen als inkomen, maar is bedoeld voor het inkopen van zorg. Het klopt dat informele zorgverleners vanuit een pgb maximaal 23,52 euro per uur vergoed krijgen. Dat geldt dus ook voor ouders die als informele zorgverlener zorg verlenen aan hun kind. Dit tarief voor informele zorg staat opgenomen in de Regeling Zorgverzekeringswet.
Voor formele zorg gelden andere tarieven. Het is aan verzekeraars om te bepalen welke tarieven zij hanteren voor de formele zorg. (Zorgverzekeraars contracteren geen pgb-aanbieders.) Hierbij gelden de maximum tarieven van de NZa.
Het informele tarief vanuit het pgb is niet te vergelijken met het maximum tarief voor gespecialiseerde verpleging voor zorg in natura. Aan zorg in natura worden ook andere eisen gesteld vanuit andere wet- en regelgeving, met name op het gebied van kwaliteit en opleiding.
Wat vindt u van het feit dat er blijkbaar verschil van inzicht en dus ook behandeling is tussen ziektekostenverzekeraars?
Verzekeraars hebben, binnen de door de wet- en regelgeving en de bestuurlijke afspraken gestelde kaders, vrijheid om beleid te maken. Daarmee kan de verzekeraar maatwerk bieden. Dat vind ik goed. Het is wel van groot belang dat hierbij de gemaakte afspraken worden nageleefd. VWS blijft dit nauwlettend volgen, en spreekt partijen aan op het moment dat zij zich niet aan de afspraken houden. Overigens is het niet zo dat de verzekeraar over de indicatiestelling gaat.
De kinderverpleegkundige is degene die in beeld brengt wat de zorgbehoefte is van een kind in de thuissituatie, waarbij de hele gezinssituatie moet worden meegewogen. Overigens gaat het altijd om de indicatiestelling voor de aanspraak verpleging en verzorging in de eigen omgeving (in het algemeen) en niet om een indicatie voor specifiek pgb of uren voor informele/formele zorgverleners.
Bent u bereid u sterk te maken voor het met behulp van een pgb voor vergoeding in aanmerking blijven komen van de hier aan de orde zijnde handelingen?
Het uitgangspunt is dat zorg vanuit een pgb aan dezelfde voorwaarden ten aanzien van de aanspraak verpleging en verzorging in de eigen omgeving moet voldoen als zorg in natura. Bij de indicatiestelling staat niet de leveringsvorm centraal, noch de handelingen. Bij de indicatiestelling voor Zvw wordt gekeken naar verpleging en verzorging. De kinderverpleegkundige is als zorgprofessional verantwoordelijk voor de indicatiestelling voor «zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden» en voor het bepalen van de in dat kader noodzakelijke zorg.
Zorg waarvan het logisch is dat deze door ouders wordt gegeven, omdat die zorg ook gegeven moet worden aan een kind dat niet ziek is, behoort niet onder de te vergoeden zorg te vallen. Maar «bovengebruikelijke» zorg kan worden vergoed vanuit het pgb, ook aan ouders, in het geval dat zij optreden als informele zorgverleners (op basis van het informele tarief).
Bent u op de hoogte van het feit dat op het adres van Kinderthuiszorg nog méér dan tien andere (zorg-)BV’s staan ingeschreven? Is dat gebruikelijk? Vindt u dat wenselijk?
KinderThuisZorg heeft mij desgevraagd laten weten dat het is gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw waar nog meer organisaties en bedrijven gevestigd zijn waardoor er meerdere (zorg)bedrijven op dit adres ingeschreven staan. KinderThuisZorg zelf bestaat uit een holding met daaronder vier BV’s. Daarmee heeft KinderThuisZorg ondersteunende en nevenactiviteiten, zoals vastgoedbeheer en de exploitatie van een kinderzorghotel, afgescheiden van haar zorgactiviteiten. In algemene zin vind ik dat geen ongebruikelijke of onwenselijke werkwijze.
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun interne bedrijfsvoering. Daarbij moet een gekozen ondernemingsrechtelijke constructie altijd in dienst staan van de maatschappelijke doelstelling van een zorgorganisatie: het verlenen van kwalitatief goed en veilige zorg aan patiënten. Met het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders kunnen de Inspectie Gezondheidszorg Jeugd en de Nederlandse Zorgautoriteit zorgaanbieders hier in de toekomst beter op aanspreken. Bijvoorbeeld door het introduceren van extra eisen aan het interne toezicht, het voorkomen van belangenverstrengeling en aanvullende voorwaarden rond het uitkeren van dividend.
Het bericht ‘Zorginstelling Woerden dreigt gehandicapt stel uit elkaar te halen: Het is mensonterend’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht: «Zorginstelling Woerden dreigt gehandicapt stel uit elkaar te halen: Het is mensonterend»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vindt u ervan dat van de 26 mensen met een fysieke handicap die in Reinaerde Woerden wonen er zeven mensen weg moeten, dat zij voor 1 februari 2020 moeten verhuizen en dat dit een dag voor kerst is medegedeeld?
Ik begrijp dat het voor de bewoners heel ingrijpend is om uit hun vertrouwde sociale omgeving te moeten verhuizen en dat dit voor de mensen zelf, hun omgeving en hun zorgverleners pijnlijk is. Eind vorig jaar heeft Reinaerde aangegeven dat zij op een locatie in Woerden de verpleegkundige en medische zorg voor zeven cliënten op de langere termijn niet op het benodigde niveau kon blijven bieden. Het lukte onder meer in onvoldoende mate geschikte verpleegkundige zorg aan te bieden. Het gaat hier onder andere om beademingszorg.
Reinaerde voelde zich genoodzaakt de zorg van deze zeven zorgintensieve cliënten over te dragen naar andere zorgaanbieders en is daarom op zoek gegaan naar andere plekken waar de benodigde zorg wel kan worden geboden. Na een intensieve zoektocht met samenwerkingspartners bleek het helaas niet mogelijk de benodigde zorg in de nabijheid te realiseren. Daarom is naar plekken elders in het land gezocht. Het vertrek van twee medewerkers met een verpleegkundige achtergrond (per 1 februari 2020) maakt dat de zorg op korte termijn moet worden overgedragen.
Alle zeven betrokken bewoners hebben twee of meer mogelijkheden elders voorgelegd gekregen waar de voor hen benodigde zorg wel kan worden geboden. Zij hebben nu allen perspectief op een plek die aansluit bij hun specifieke ondersteuningsbehoefte.
Wat vindt u ervan dat mensen die al jaar en dag in Woerden wonen en daar hun sociale netwerk en mantelzorgondersteuning hebben nu een aanbod krijgen voor Appelscha, Ruinerwold of Almelo: meer dan 150 kilometer verder?
Ik vind het primair van belang dat deze zorgintensieve cliënten de medische en verpleegkundige zorg krijgen die aansluit bij hun specifieke ondersteuningsvraag. Dat is ook de intentie van Reinaerde en de reden van de verhuizing. Helaas bleek het niet mogelijk de zorg voor deze cliënten in de nabijheid van Woerden te realiseren. Gelukkig zijn er elders wel mogelijkheden gevonden, onder andere in Ermelo, Zeist en Katwijk. Geen van de cliënten hoeft naar Friesland, Drenthe of Overijssel te verhuizen.
Wat vindt u ervan dat één persoon nog geen aanbod heeft gekregen, maar op 1 februari wel weg moet zijn?
Reinaerde heeft mij laten weten dat aan alle cliënten twee of meer mogelijkheden zijn voorgelegd. Vijf cliënten hebben inmiddels een keuze kunnen maken. Met twee cliënten zijn hierover nog gesprekken gaande. Tot aan de verhuizing wordt voor alle cliënten overbruggingszorg geregeld.
Wat vindt u ervan dat de locatie van Reinaerde in Appelscha zich vooral richt op ouderen met psychogeriatrische problematiek, terwijl de cliënten van Reinaerde locatie Woerden dertigjarigen zijn met een fysieke beperking?
Ik deel het uitgangspunt dat er zoveel mogelijk moet worden gekeken naar een woonplek die zo goed mogelijk aansluit bij de doelgroep. Voorop staat echter dat deze zorgintensieve cliënten de medische en verpleegkundige zorg krijgen die aansluit bij hun specifieke ondersteuningsvraag. Het bleek helaas niet mogelijk de zorg voor deze cliënten in de nabijheid van Woerden te realiseren. Maar geen van de cliënten hoeft naar Friesland, Drenthe of Overijssel te verhuizen.
Klopt het dat de locatie Ruinerwold een zorgboerderij is op afstand van het dorp, terwijl in Woerden deze cliënten op rij-afstand met de rolstoel van het winkelcentrum wonen en dat zelfs het stadscentrum voor de meesten van hen bereikbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u het uitgangspunt dat als er gekeken moet worden naar een passende vervolgplek voor deze specifieke doelgroep, dit aan moet sluiten bij de doelgroep (jonge mensen met een fysieke beperking) en dat de tijd moet worden genomen een passende plek te zoeken en/of te bieden?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u al een reactie op de brief van de gemeente Woerden d.d. 19 november 2019 naar aanleiding van het besluit dat de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de procedurevergadering van 4 december jl. heeft genomen?
Ik heb kennisgenomen van de zorgen die door de gemeente in deze brief zijn geuit over de verhuizing en het zoekproces naar een goede plek voor de betrokken bewoners. Ook heb ik kennisgenomen van de reactie van Reinaerde op deze brief. Ik kan mij vinden in de reactie en handelwijze van Reinaerde. Samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd heb ik de ontwikkelingen intensief gevolgd en ben ik met verschillende betrokken partijen in overleg gegaan.
eHerkenning |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wilt u zo spoedig mogelijk alle eerdere vragen over eHerkenning beantwoorden aangezien wij ernstige twijfels hebben over de juridische basis onder de verplichtstelling?
Uw vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord, maar vergden vanwege de diverse aspecten van dit onderwerp en de samenhang met andere Kamervragen de nodige voorbereidingstijd.
Klopt het dat voor buitenlandse bedrijven/stichtingen/verenigingen de aanvraag van eHerkenning onmogelijk is, ook als ze Nederlands personeel hebben waarvoor Nederlandse sociale lasten worden ingehouden, aangezien zij niet staan ingeschreven bij de Nederlandse Kamer van Koophandel?
Een aanvraag voor eHerkenning is binnen het huidige stelsel niet mogelijk als een organisatie niet is ingeschreven in het Handelsregister. De meeste buitenlandse bedrijven/stichtingen/verenigingen zijn ingeschreven in het Handelsregister of zijn in de gelegenheid om zich in te schrijven. Buitenlandse bedrijven en organisaties met personeel in Nederland zullen veelal omzet en een vestiging in Nederland hebben. Deze categorie kan zich inschrijven in het Handelsregister en dus ook eHerkenning aanvragen. De overige buitenlandse bedrijven/stichtingen/verenigingen moeten gebruik maken van een fiscaal dienstverlener.
Klopt het dat in de volgende situatie door de nieuwe regeling de vereniging nu genoodzaakt is een duur boekhoudpakket aan te schaffen of een bureau in te huren voor een handeling die vroeger slechts vijf minuten per maand in beslag nam: «Een Nederlander verricht enige advieswerkzaamheden bij een vereniging zonder winstoogmerk, gevestigd te Antwerpen. Daarvoor krijgt hij een bescheiden salaris. Hij is bovendien boven de 65, waardoor de maandelijkse afdracht aan sociale lasten meestal € 3 bedraagt (tweemaal per jaar € 6). Hij is de enige Nederlandse werknemer.»?
Het klopt dat deze vereniging geen gebruik kan maken van Mijn Belastingdienst zakelijk. De Belastingdienst heeft gevraagd of gebruik kan worden gemaakt van software of een fiscaal dienstverlener.
Is de wijze waarop eHerkenning geregeld gaat worden niet strijdig met het Europese gelijkheidsbeginsel? Moeten in de EU gevestigde ondernemingen/stichtingen/verenigingen door de Nederlandse Belastingdienst voor hun Nederlandse werknemers niet op dezelfde wijze behandeld worden als in Nederland gevestigde ondernemingen/stichtingen/verenigingen? Kunt u dit toelichten?
eHerkenning is een in de Europese Unie erkend eID-middel waarmee Nederlandse ondernemers met hun eHerkenningsmiddel binnenkort ook bij Europese dienstverleners kunnen inloggen. Ondernemers uit andere lidstaten kunnen ook met een EU-erkend eigen nationaal inlogmiddel bij Nederlandse overheidsdienstverleners inloggen. Er is dus een gelijk speelveld en dus geen sprake van een schending van het Europese gelijkheidsbeginsel. Een en ander is wettelijk geregeld in de eIDAS-Verordening1, die stapsgewijs verder wordt geëffectueerd wanneer meer lidstaten hun nationale middel Europees laten erkennen. Het ontsluiten van digitale dienstverlening aan ondernemers die in de Europese Unie zijn gevestigd is daarnaast aan verordeningen zoals de Dienstenrichtlijn2 en de Single Digitale Gateway3 gebonden waarmee het opwerpen van extra barrières die ongelijkheid met zich zouden kunnen brengen, wordt voorkomen.
Kunt u aangeven hoe kerkgenootschappen, wiens bestuurders niet bij de Kamer van Koophandel staan ingeschreven, gebruik kunnen maken van eHerkenning?
Er is een procedure samen met de kerkgenootschappen ontwikkeld waarbij kerkgenootschappen zonder de identiteit van de bestuurder worden ingeschreven in het Handelsregister en de bestuurder op vertrouwelijke wijze wordt vastgesteld. Deze blijkt echter niet voor alle kerkgenootschappen even goed werkbaar. De procedure wordt daarom in overleg met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) zo spoedig mogelijk nog aangepast.
Welke groep ondernemingen zit in de restcategorie van 60.000 ondernemingen die niet in het handelsregister staan ingeschreven? Kunt u per categorie aangeven hoe groot die is en welk handelingsperspectief zij hebben?1
Er zijn ongeveer 540 organisaties die geen eHerkenningsmiddel kunnen krijgen om de aangifte loonheffingen of vennootschapsbelasting te doen. Deze groep heeft daarover in november een brief ontvangen. Hen is gevraagd een commercieel administratiepakket aan te schaffen of de aangifte uit te besteden aan een fiscaal adviseur. Het aantal van 60.000 omvat de restgroep voor de aangifte omzetbelasting voor het geval dat eHerkenning vereist zou worden voor de aangifte omzetbelasting. Echter, voor het doen van aangifte omzetbelasting is de gangbare inlogmethode beschikbaar (gebruikersnaam en wachtwoord); eHerkenning is hiervoor nu niet vereist.
Samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken – als stelselverantwoordelijke voor eHerkenning – Kamer van Koophandel en de erkende eHerkenning leveranciers is gezocht naar oplossingen. Voor een aanzienlijk deel van de bekende groepen is een oplossing mogelijk. Zoals ook in onze brief van 29 januari jl. geschetst, wordt er gewerkt aan zowel tijdelijke als een structurele oplossing voor deze groepen. De Minister van BZK en ik informeren uw Kamer op korte termijn meer in detail over deze oplossingen en wanneer deze beschikbaar komen.
Wat is de logica om eHerkenning verplicht te stellen voor pensioen-bv’s en stamrecht-bv’s? Zou het niet veel logischer zijn geweest de eigenaar van zo’n bv de mogelijkheid te geven om met tweetrapsauthenticatie bij DigiD in te loggen en aangifte te laten doen?
DigiD geldt als een overheidsbreed geaccepteerd inlogmiddel voor natuurlijke personen. Daarbij kan het gaan om particulieren die hun aangifte inkomstenbelasting doen maar ook om zzp'ers die voor hun eenmanszaak hun belastingzaken willen regelen. Rechtspersonen zoals bv's en stichtingen zijn geen natuurlijk persoon en kunnen daarom geen gebruik maken van DigiD. Zij kunnen gebruik maken van eHerkenning. De Belastingdienst volgt daarmee het kabinetsbeleid om voor ondernemers één sleutel te hanteren voor communicatie met de overheid: eHerkenning. De Belastingdienst heeft er bewust voor gekozen om inloggen met DigiD voor eenmanszaken mogelijk te houden: dit betreft een heel grote groep belastingplichtigen die voor geen andere overheidsorganisatie dan de Belastingdienst kwalificeert als ondernemer (voor de omzetbelasting). Denk hierbij aan particulieren die btw-aangifte moeten doen voor restitutie van btw over zonnepanelen of vanwege beperkte verkoop via internet. Voor deze kleine ondernemers die alleen voor omzetbelasting aangifte moeten doen, is het aanschaffen van eHerkenning een onevenredig geavanceerde en dure oplossing.
In de casus van de pensioen-bv en stamrecht-bv handelt degene die inlogt niet als natuurlijke persoon, maar als vertegenwoordigingsbevoegde van een rechtspersoon. Die vertegenwoordigingsbevoegdheid moet geverifieerd worden in het Handelsregister. Deze check is dan ook een essentieel onderdeel van het uitgifteproces van bedrijfsmiddelen zoals eHerkenning. Bij DigiD gebeurt dit niet. Per natuurlijke persoon kan er slechts één eenmanszaak geopend worden, waardoor per definitie duidelijk is dat de natuurlijk persoon ook bevoegd is te handelen namens zijn eenmanszaak.
Kunt u aangeven welke professionele administratiesoftware beschikbaar is en wat daarvan de kosten zijn voor zeg een kleine onderneming, een kerkgenootschap, een al opgeheven bv waarvoor nog een keer aangifte gedaan moet worden, gegeven de volgende tekst op de website van de Belastingdienst: eHerkenning geldt niet voor werkgevers die hun loonaangifte uitbesteden of gebruikmaken van professionele administratiesoftware.»?2
Er zijn veel verschillende aanbieders van administratie- en aangiftesoftware die de mogelijkheid bieden om belastingaangifte te doen. De tarieven voor gebruik van deze software zijn zeer divers en sterk afhankelijk van dienstenpakket dat door de softwareleverancier wordt aangeboden. De Belastingdienst heeft geen zicht of invloed op de prijsstelling.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er in het tactisch en strategisch beraad behoorlijke zorgen zijn over het niet beschikbaar zijn van eHerkenning (bij een provider of bij meerdere providers) waardoor ondernemers niet kunnen inloggen bij de overheid en bijvoorbeeld geen belastingaangifte kunnen doen, niet kunnen inschrijven bij een openbare aanbesteding of geen e-Cert kunnen krijgen bij de NVWA – waardoor verse producten niet ingevoerd en uitgevoerd kunnen worden?
De essentie van eHerkenning is juist om zo min mogelijk kwetsbaar te zijn voor verstoringen. Het is opgezet als stelsel met meerdere aanbieders, waardoor de kans op onbeschikbaarheid van het gehele stelsel erg klein is. Ook kunnen overheidsinstanties voor zeer (tijd)kritische diensten kiezen om een back-up makelaar te contracteren en kunnen klanten ervoor kiezen een back-up inlogmiddel aan te schaffen. Voor «normale» diensten is dit niet nodig.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Belastingdienst hebben in de interbestuurlijke Taskforce eHerkenning aandacht gevraagd voor de gevolgen van eventuele momenten van onbeschikbaarheid van eHerkenning en de consequenties voor diensten zoals TenderNed en e-Cert. Er is toen besloten opdracht te geven tot een onafhankelijk (extern) onderzoek naar de (on)beschikbaarheid van eHerkenning en mogelijke oplossingen.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek naar de (on)beschikbaarheid van eHerkenning, waartoe in juni 2019 bij het strategisch en tactisch beraad is besloten, gestart is en wat daarvan de uitkomsten zijn? Kunt u het onderzoek met de Kamer delen?
Er is een begeleidingscommissie voor het onderzoek ingericht. Deze heeft de onderzoeksvragen recent verder aangescherpt. De opdracht wordt op korte termijn gegund. Een eerste (concept)rapportage wordt rond mei 2020 verwacht. Ik zal de uitkomsten daarvan met uw Kamer delen.
Kunt u de calamiteitentest over het niet beschikbaar zijn van eHerkenning die bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) gedaan is, aan de Kamer doen toekomen? Wat waren de resultaten van die test?
Het stuk dat in de taskforce eHerkenning is behandeld, treft u bijgaand aan6. Het memo gaat in op de resultaten van een oefening bij RvO. Het gaat in op een aantal aandachtspunten en mogelijke oplossingen. Om redundantie in te bouwen, wordt ook op de optie van een eigen middel als back-up genoemd.
Heeft u ook een calamiteitentest bij de Belastingdienst gedaan naar wat de gevolgen zijn als eHerkenning van een provider voor wat langere tijd niet beschikbaar is? Kunt u de uitkomsten van de test aan de Kamer doen toekomen? Indien zo’n test niet gedaan is, wat is daarvan dan de reden?
Voor de invoering van eHerkenning is door de Belastingdienst geen calamiteitentest gedaan. Een oplossing die vanuit het stelsel wordt aangereikt voor mogelijke onbeschikbaarheid van een provider is het contracteren van een tweede provider als back-up. Deze maatregel heeft de Belastingdienst genomen.
De Belastingdienst heeft samen met RVO verzocht om een breed onderzoek naar de (on)beschikbaarheid van makelaar- en middelen leveranciers. Ook is gevraagd om te onderzoeken of en hoe de bestaande afspraken omtrent incident management versterkt kunnen worden, zodat iedere partij in de keten invulling kan geven aan zijn verantwoordelijkheid op het moment dat dat nodig mocht zijn. De Belastingdienst zal op basis van de uitkomsten van het stelsel brede onderzoek naar de (on)beschikbaarheid van eHerkenning eventueel aanvullende tests uitvoeren en zo nodig extra maatregelen nemen.
Is er een eis om minimaal zeg 99,9% in de lucht te zijn als provider van eHerkenning? Zo ja, wat is die eis en wat gebeurt er als daaraan niet voldaan wordt? Zo nee, waarom is het dan acceptabel dat de overheid niet bereikbaar is?
In het Afsprakenstelsel eHerkenning is een eis van 99,2% beschikbaarheid opgenomen. Als de toegelaten leveranciers deze normen niet zouden halen, kan Agentschap Telecom als toezichthouder handhavend optreden richting de desbetreffende leverancier(s).
Deelt u de mening dat gezien het feit dat er geen duidelijke wettelijke basis is voor eHerkenning en het feit dat een aantal zaken nog niet is opgelost, het wenselijk is om het oude portaal van de Belastingdienst/zakelijk nog in de lucht te houden?
Deze mening deel ik niet. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen op 17 december 2019 is er sprake van een wettelijke basis voor het gebruik van eHerkenning om gegevens adequaat te beveiligen.7
Het oude portaal van de Belastingdienst blijft open voor btw-aangifte. Er is nog geen datum vastgesteld waarop wordt overgegaan naar het nieuwe portaal. Voor de groep ondernemers die nog geen eHerkenningsmiddel kan aanvragen, omdat zij niet ingeschreven zijn in het Handelsregister, is toegezegd dat de Tweede Kamer voor de zomer over de aanpak wordt geïnformeerd met tussenrapportages.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 31 januari beantwoorden (wanneer het oudere portaal eruit zou gaan) en in ieder geval ook 24 uur voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Digitale Overheid?
In verband met de zorgvuldigheid van de beantwoording, waarvoor ook nadere afstemming met de Minister van BZK noodzakelijk was, is het niet haalbaar gebleken om deze vragen één voor één en voor 31 januari 2020 te beantwoorden.
Het bericht dat de prijs van elektriciteit van snelladers wordt verhoogd naar 79 cent/kWH voor passanten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Matthijs Sienot (D66), Eppo Bruins (CU), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van Ionity, dat de prijs van elektriciteit van snelladers verhoogt naar 79 cent/kWh voor passanten, waardoor het volledig laden van een elektrische auto zeker drie tot vijf keer duurder wordt?1 2
Ja.
Tegen welke prijs koopt Ionity elektriciteit in (ongeveer) en tegen welke prijs verkoopt zij deze elektriciteit? Wat is de brutowinstmarge?
Voor welke prijs Ionity zijn elektriciteit inkoopt valt niet precies te zeggen. De inkoopprijs van elektriciteit hangt af van de specifieke situatie en bestaat uit verschillende componenten waaronder de groothandelsprijs, energiebelasting en nettarieven.
Ionity heeft in de beginfase een introductietarief gehanteerd van € 8,– per laadsessie. Vanaf 31 januari 2020 gaan zij voor gast-laadsessies een prijs hanteren van € 0,79/kWh. Dit is dus het «gast»-tarief voor mensen zonder laadpas of speciaal abonnement. Voor mensen met een abonnement bij bepaalde aanbieders kunnen veel lagere tarieven per kWh gelden.
Over de brutowinstmarge valt niets te zeggen. Zo zijn er kosten voor onder andere personeel, onderhoud, afschrijving, energiebelasting, huur aan het Rijksvastgoedbedrijf en kosten voor de (aanleg van) de snellaad infrastructuur. In deze opkomende markt van het snelladen zien we een groeiende groep aanbieders en toenemende concurrentie. Aanbieders moeten grote investeringen doen om tot de markt toe te treden.
Is het u opgevallen dat de aanbieders van snelladers allemaal hun tarieven zeer fors verhoogd hebben de afgelopen maanden en jaren?
Het is mij niet opgevallen dat alle aanbieders van snelladers hun tarieven zeer fors hebben verhoogd in de afgelopen maanden en jaren. Gekeken naar de grootste aanbieders in Nederland zien we dat zij eind 2016 hogere tarieven hanteerde. Bij Allego kostte snelladen € 0,50 per minuut, en Fastned hanteerde € 0,79/kWh. Begin 2017 veranderde Allego de prijs voor snelladen in € 0,69/kWh en verlaagde Fastned het tarief naar € 0,59/kWh. Drie jaar later zijn dit nog steeds de tarieven voor gast-laadsessies. Voor mensen met een abonnement bij bepaalde aanbieders kunnen veel lagere tarieven per kWh gelden.
In deze jaren waarin de tarieven gelijk zijn gebleven is er juist een hoogwaardiger snellaadnetwerk ontstaan in Nederland. De netwerken zijn gegroeid en de snelheden en vermogens zijn verhoogd.
Bent u bereid om in samenwerking met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) een onderzoek te laten doen naar marktmacht en kartelvorming bij de aanbieders van snelladers?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is een onafhankelijke toezichthouder. Zij gaat zelf over haar prioriteiten en heeft mij laten weten verscherpte aandacht te hebben voor de sector. De ACM doet geen uitspraken over eventuele specifieke onderzoeken die zij doet in het kader van marktmacht of kartelvorming.
Gaat het zo zijn dat de overheid op allerlei manieren elektrisch rijden stimuleert en subsidieert (via de belasting op personenauto's en motorrijwielen (bpm), motorrijtuigenbelasting (mrb), bijtelling, etc.) en dat private partijen excessieve monopoliewinsten gaan maken?
Nee, dat is niet de bedoeling en daar lijkt in de markt van het snelladen ook geen sprake van te zijn. Zie ook de antwoorden vraag 2 en 3. Vanuit ACM wordt er op toegezien dat bedrijven eerlijk concurreren en worden consumentenbelangen beschermd.
Bent u bereid een maximumprijs voor snelladers en voor laadpalen in te voeren? Of ziet u andere manieren om ervoor te zorgen dat consumenten niet met extreem hoge prijzen geconfronteerd worden?
Elektrisch rijden wordt het nieuwe normaal, en uiteindelijk moet het laden van je auto net zo makkelijk zijn als het laden van je mobiele telefoon. Daarbij hoort dat de tarieven helder en transparant moeten zijn.
Samen met regionale overheden, netbeheerders en het bedrijfsleven zetten we daarom in op een groei van de laadinfrastructuur in Nederland. Een uitgangspunt bij deze uitrol van laadinfrastructuur is om dit zoveel mogelijk aan de markt te laten, waarbij marktpartijen zich vanzelfsprekend dienen te houden aan de wettelijke kaders van bijvoorbeeld het mededingings- en consumentenrecht. Een goede marktwerking is hierbij belangrijk. Voor de markt van het snelladen is er sprake van een open markt met concurrentie. Zie hiervoor ook de bovenstaande antwoorden. En zoals gezegd heeft de ACM verscherpte aandacht voor de sector.
Het instellen van een maximumprijs voor laadpalen – al dan niet langs de snelweg – is dan ook (nog) niet aan de orde.
Bent u bereid om bij het veilen van nieuwe locaties langs snelwegen voor laadpalen een maximumprijs in te voeren, die aanbieders in rekening mogen brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Het interview ‘Politiechef Anja Schouten: Er moet een eerste hulp bij onbegrepen gedrag komen’ en het opinieartikel ‘Laat de politie geen zorgtaken uitvoeren’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u de berichtgeving «Politiechef Anja Schouten: «Er moet een eerste hulp bij onbegrepen gedrag komen»1 en het opinieartikel «Laat de politie geen zorgtaken uitvoeren»?2
Ja.
Herkent u het signaal dat het aantal E33-meldingen («verward gedrag») niet alleen te verklaren is vanuit de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Zo ja, hoe duidt u dit fenomeen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het signaal dat het aantal E33-meldingen niet alleen te verklaren is vanuit de geestelijke gezondheidszorg. De term «verward» in relatie tot de E33-meldingen is een containerbegrip, er ligt geen diagnose aan ten grondslag. Het zegt ook niets over de aard en de ernst van de problematiek. Achter het begrip «verward gedrag» gaat een veelheid aan problemen schuil: van dementie en middelengebruik tot (ernstige) psychiatrische aandoeningen.
Onderschrijft u de conclusie van politiechef Schouten dat de multi-problematiek rondom «verward gedrag» niet vanzelf overgaat? Zo ja, hoe ziet uw ideale aanpak er uit om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is beschreven, is de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep met diverse problematiek. De complexiteit en veelzijdigheid van de problematiek van personen met verward gedrag vragen om het langdurig leveren van maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van de persoon in kwestie en anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorg- en ondersteuningsaanbod. De aanpak voor personen met verward gedrag kan dus per regio en per gemeente verschillen. Er bestaat dan ook niet één ideale aanpak om dit probleem aan te pakken. Graag verwijs ik ook naar de brief met de stand van zaken van de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen die ik op 10 december 2019 naar uw Kamer stuurde.3
Wat vindt u van de conclusie van Onno Hoes, voormalig voorzitter van het Schakelteam Personen met verward gedrag, dat het kabinet te weinig doet en ook de aanbevelingen onvoldoende opvolgt rondom deze problematiek? Kunt u een jaarlijks overzicht delen met de Kamer betreffende het aantal meldingen van personen met verward gedrag sinds 2011?
De conclusie van de heer Hoes deel ik niet. Zoals in de beleidsreactie op de eindrapportage van het Schakelteam staat, vergt dit vraagstuk een lange adem.4 Er wordt op landelijk niveau, maar ook in de regio’s hard gewerkt aan de implementatie van een goed werkende persoonsgerichte aanpak voor personen met verward gedrag. In voornoemde brief die ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid op 10 december 2019 aan de Tweede Kamer heb gestuurd, staat beschreven wat er tot op heden is gebeurd en wat er nog gaat gebeuren als het gaat om de implementatie van de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen, waaronder de groep personen met een hoog veiligheidsrisico. Bij genoemde brief is ook de rapportage Stand van het Land gevoegd, waaruit blijkt dat aan alle 9 bouwstenen voor de aanpak van verward gedrag in alle regio’s wordt gewerkt. Hieruit blijkt ook dat in het merendeel van gemeenten en regio’s burgemeesters en wethouders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de aanpak van personen met verward gedrag. De rapportage signaleert dat er in regio’s en gemeenten verbindingen zijn tussen de ondersteuning van mensen met verward gedrag, de implementatie van de Wet verplichte ggz, de Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang en de doorontwikkeling van de zorg- en veiligheidshuizen. Waar gemeenten aangeven behoefte te hebben aan ondersteuning bij het leggen van verbindingen, kan deze ondersteuning worden geboden door de regioadviseurs die namens de ministeries van VWS, JenV, BZK en de VNG actief zijn in het land om vraaggericht te ondersteunen.
In onderstaande tabel treft u het overzicht aan van het aantal meldingen dat door de politie is geregistreerd onder de code E33 (betreft een registratie van een incident van overlast door een verward persoon) over de periode 2011–2019. Deze cijfers zeggen niets over het unieke aantal personen. Het gaat om een diverse groep personen met een veelheid aan problemen; van dementie tot een ernstige psychiatrische aandoening. De aantallen meldingen worden jaarlijks gepubliceerd op www.data.politie.nl.
Jaar
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Aantal door de politie geregistreerde incidenten E33
40.419
44.569
52.167
59.596
66.022
74.934
83.607
90.633
99.623
Bent u van mening dat het kabinet voldoende actie onderneemt om de multi-problematiek rondom «verward gedrag» aan te pakken? Zo ja, wat is uw streefcijfer en binnen welke termijn? Zo nee, wat gaat u ondernemen?
Graag verwijs ik hierbij naar het antwoord op vraag 4 en, nogmaals, naar de aan de Tweede Kamer, op 10 december 2019 gestuurde brief over de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen,5 waarin ook staat aangegeven wat de ambitie is op dit onderwerp in de komende periode.
Wat vindt u van de oplossingsrichting om zogenoemde «veiligheidshuizen» te stimuleren om personen met gevaarlijk verward gedrag integrale hulp te bieden? Deelt u de zorg van de politiechef dat deze samenwerkingsverbanden onder druk staan vanwege onvoldoende financiële middelen bij gemeenten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De groep personen met ernstig verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico kenmerkt zich door steeds terugkerende (psychiatrische) problematiek en justitiecontacten. Dit is in principe geen financieel vraagstuk, maar cruciaal is dat zorgwekkende signalen vroegtijdig worden gezien, gemeld en opgepakt en dat deze personen langdurig worden gemonitord.
Doordat deze groep vaak pendelt tussen het zorg- en veiligheidsdomein is er behoefte aan een integrale multidisciplinaire persoonsgerichte aanpak waarbij ruimte is voor daadkracht, maatwerk en creativiteit.
Eén van de speerpunten van de ministeries van JenV en VWS is het verbeteren van de lokale en regionale aanpak van deze groep en het terugdringen van daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s. In de zorg- en veiligheidshuizen wordt vanuit een netwerksamenwerking met partners uit de verschillende domeinen de regie en coördinatie belegd op complexe domeinoverstijgende casuïstiek. Daarnaast is het van belang dat het aanbod van voorzieningen, zoals wonen, werk, inkomen, dagbesteding en zorg aansluit bij de doelgroep. Vanuit het Ministerie van JenV is de afgelopen jaren de ontwikkeling van de integrale persoonsgerichte aanpak voor deze doelgroep bij de zorg- en veiligheidshuizen reeds actief gefaciliteerd en gestimuleerd en dit wordt gecontinueerd in 2020. Inmiddels is het thema in elk zorg- en veiligheidshuis belegd.
Wat vindt u van de oplossingsrichting dat iedere regio een opvangplek moet hebben voor «eerste hulp bij onbegrepen gedrag»? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze opvangplekken te bewerkstelligen? Zo nee, bent u ten minste bereid dit verder te onderzoeken?
Zoals eerder is aangegeven, is de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep met diverse problematiek. Vanwege de diversiteit van de problematiek is het belangrijk om maatwerk te bieden en bij een melding per persoon te bekijken waar behoefte aan is. Wanneer een burger of instantie een melding maakt, dient er daarom een goede triage te worden uitgevoerd. De triage dient om te bepalen welke hulp en/of ondersteuning passend is. Hiervoor zijn verschillende reguliere mogelijkheden beschikbaar die naar aanleiding van de triage ingezet kunnen worden, zoals spoedeisende hulp, acute psychiatrische hulpverlening of maatschappelijke opvang. In eerdergenoemde brief van 10 december jl.6 staat dat onze ambitie voor 2020 is om bij iedere melding waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek, een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden.
We onderschrijven het belang van samenwerking tussen partijen, zoals tussen de politie en ggz-deskundigen, bij het uitvoeren van een goede triage. Het is echter aan de partijen in de regio om te bekijken op welke manier ze deze samenwerking willen vormgeven. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde in het verder verkennen van de oplossingsrichting dat iedere regio een opvangplek moet hebben voor «eerste hulp bij onbegrepen gedrag». Dit is slechts een van de mogelijkheden, ter keuze van de betreffende regio.
Wat vindt u van de suggestie om in iedere meldkamer een ggz-deskundige te laten plaatsnemen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten hoe andere landen in onze omgeving omgaan met meldingen van verward gedrag?
Het is in zijn algemeenheid niet mogelijk om iets te zeggen over de aanpak in andere landen. Elk land kent zijn eigen praktijk, wetgeving en aanpak. Daarnaast is het in kaart brengen van de aanpak in de landen in onze omgeving complex; dit vraagt zeer veel tijd en onderzoek.
Deelt u de mening dat een integrale landelijke aanpak op dit probleem ontbreekt?
De complexiteit van de problematiek van personen met verward gedrag vraagt om maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van de persoon in kwestie en anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorg- en ondersteuningsaanbod. Dit betekent dus dat de aanpak voor personen met verward gedrag per regio en per gemeente kan verschillen. Eén landelijke aanpak zou ook geen recht doen aan de complexiteit van de problematiek en onvoldoende ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Overigens sluit dit ook aan bij het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag en het eerdere advies van de heer Van der Vlist. Ook zij stellen dat op lokaal en regionaal niveau de oplossing ligt. We blijven de regio’s en de gemeenten vanuit onze brede verantwoordelijkheid ondersteunen, we moedigen hen aan om van elkaar te leren en stimuleren het uitwisselen van best practices.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één uitgebreid beantwoorden?
Ja
Het artikel ‘Animo voor test baarmoederhalskanker stagneert’ |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Animo voor test baarmoederhalskanker stagneert»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar het afnemende percentage van vrouwen dat zich laat onderzoeken op baarmoederhalskanker? Deelt u de mening dat dit een zorgelijke trend is?
Het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker levert een bijdrage aan het terugdringen van ziekte en sterfte bij vrouwen. Ik vind het dan ook belangrijk dat vrouwen kunnen deelnemen aan dit bevolkingsonderzoek.
Met mijn brief van 20 december 2019 heb ik u de monitor baarmoederhalskanker toegestuurd en in de bijbehorende brief ben ik ingegaan op het bereik van bevolkingsonderzoek.
De deelnamepercentages over de laatste jaren waren 60,3% in 2016, 56,9% in 2017 en 57,6% in 2018. Uitgangspunt bij het bevolkingsonderzoek is dat deelname een vrije keuze is. Ik vind een daling in de deelname zorgelijk wanneer die veroorzaakt wordt door onnodige belemmeringen om deel te nemen. Voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker is het overigens wel van belang om in het oog te houden dat vrouwen die klachten hebben ook buiten het bevolkingsonderzoek om gescreend worden. Hierdoor ligt het beschermingsniveau aanzienlijk hoger dan de deelnamegraad aan het reguliere bevolkingsonderzoek, namelijk 75,1% in 2016, 72,3% in 2017 en 71,7% in 2018.
Is er onderzoek gedaan naar de beweegredenen van vrouwen om zich niet te laten onderzoeken? Zo ja, wat zijn voor vrouwen redenen om zich niet vrijwillig te melden voor het onderzoek, en zich bijvoorbeeld pas te laten testen na het krijgen van klachten? Zo nee, waarom niet?
De waargenomen daling is aanleiding geweest om in 2019 een doelgroepenonderzoek uit te laten voeren om zicht te krijgen op eventuele belemmeringen voor vrouwen om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek. Het doelgroepenonderzoek inventariseert motieven van vrouwen om al dan niet deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek en belemmeringen die deelname in de weg staan. Voorlopige resultaten laten zien dat de meeste vrouwen het bevolkingsonderzoek kennen en dat zij hier ook belang aan hechten. De intentie om deel te nemen is hoog. De meest genoemde concrete redenen om niet deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek is dat het uitstrijkje vervelend lijkt, met angst voor gêne en pijn. Daarnaast wordt aangegeven «dat het er niet van komt» en dat men bang is voor de uitslag.
Wat doet het kabinet op dit moment aan voorlichting over baarmoederhalskanker?
Meisjes en vrouwen krijgen voorlichting over baarmoederhalskanker wanneer zij worden uitgenodigd voor de HPV-vaccinatie en het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Daarnaast biedt de website van het RIVM informatie over baarmoederhalskanker (www.bevolkingsonderzoekbaarmoederhalskanker.nl, https://www.rivm.nl/hpv-humaan-papillomavirus, https://rijksvaccinatieprogramma.nl/vaccinaties/hpv). Op dit moment wordt de website van het RIVM vernieuwd om deze nog gebruikersvriendelijker te maken.
De zelftest is nu alleen via DigiD aan te vragen; wat is de gedachte daarachter en zien vrouwen de aanvraag via DigiD als een drempel?
De zelfafnameset kan door alle vrouwen worden aangevraagd per telefoon, post, email of online. Online aanvragen lopen via het cliëntportaal «Mijn bevolkingsonderzoek». Voor het inloggen in het cliëntportaal wordt DigiD gebruikt omdat het cliëntportaal toegang biedt tot persoonlijke gegevens. Voor de andere manieren van aanvragen is geen DigiD nodig.
Hoe zou het kabinet de aanvraag van de zelftest laagdrempeliger kunnen maken?
Het aanvragen van de zelfafnameset is in 2019 vergemakkelijkt. Er zijn diverse kanalen beschikbaar om de zelfafnameset aan te vragen en vrouwen ontvangen deze direct na de aanvraag (zie ook het antwoord op vraag 5).
Een andere mogelijkheid om het gebruik van de zelfafnameset toegankelijker te maken is bijvoorbeeld deze actief aan vrouwen toe te sturen. Op dit moment wordt onderzocht of, hoe en wanneer deze werkwijze in het bevolkingsonderzoek kan worden vormgegeven. De uitvoering brengt aanzienlijke vraagstukken met zich mee, die nog tijd vergen om op te lossen.
Gaat het kabinet aanvullende acties nemen om het percentage vrouwen dat zich laat onderzoeken op baarmoederhalskanker te verhogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 20 december 2019 heb aangegeven is de inzet van het kabinet dat vrouwen op basis van betrouwbare informatie een goede afweging kunnen maken om wel of niet deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek. Een hoog bereik als zodanig is niet het doel. In vervolg op het doelgroepenonderzoek wordt nagegaan hoe we belemmeringen om deel te nemen kunnen wegnemen.
Van belang is ook om op te merken dat de WHO het initiatief heeft genomen tot een wereldwijde eliminatie van baarmoederhalskanker. In vervolg hierop werken diverse partijen in Nederland samen aan bewustwording bij de doelgroep van het belang van preventieve interventies als HPV-vaccinatie, baarmoederhalskankerscreening en stoppen met roken, bijvoorbeeld in de beweging Nederland HPV Kankervrij en in het Nationaal Preventieakkoord.
Het bericht ‘Gehandicapte mag werkbonus nog steeds niet houden, Kamerleden boos’ |
|
Helma Lodders (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van de leden Nijkerken-de Haan en Aukje de Vries d.d. 4 april 2019 over een Facebookbericht dat de heer Van Steenbergen de bonus van zijn werkgever in verband met zijn 12,5 jarig werkjubileum moest inleveren bij het UWV omdat deze verrekend moest worden met zijn Wajong-uitkering?1 2
Ik heb kennisgenomen van het genoemde bericht en kan mij goed voorstellen dat het wrang kan overkomen dat iemand een eenmalige beloning na jarenlange inzet voor een werkgever moet inleveren. Ik begrijp de verontwaardiging die daarover is ontstaan.
Deelt u de mening dat voor deze specifieke groep mensen heel zuur is dat ze deze bonus niet mogen houden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het mogelijk de Wet op de loonbelasting 1964 aan te passen voor specifiek deze doelgroep? Wat zijn de verdere consequenties van deze genoemde wetswijziging?
Bij het opstellen van de lagere regelgeving met betrekking tot onder andere het al dan niet verrekenen van extra’s zoals een bonus of gratificatie (Algemeen inkomensbesluit en Regeling samenloop) is de keuze gemaakt, mede omwille van eenvoud en uniformiteit, om voor de uitleg van een aantal begrippen aan te sluiten bij de Wet op de Loonbelasting 1964 (Wet LB 1964). Dit kan als gevolg hebben dat als sprake is van loon volgens de Wet LB 1964, dit loon gelet op de voornoemde lagere regelgeving wordt verrekend met de Wajonguitkering. In dat licht ligt het niet voor de hand om de Wet LB 1964 aan te passen enkel en alleen om deze verrekeningsmethodiek aan te passen. De Wet LB 1964 regelt de heffing van de loonbelasting en is niet het geëigende instrument om een wijziging te bewerkstelligen op een terrein dat geen betrekking heeft op de loonbelasting.
Zo nee, bent u bereid om conform motie Nijkerken-de Haan/Peters3 ook voor de Wajongers te inventariseren welke alternatieve stappen er gezet kunnen worden om deze groep te helpen en de Kamer hierover in het eerste kwartaal te informeren?
Naar aanleiding van een soortgelijke casus heb ik in de beantwoording van de vragen van de leden Nijkerken-de Haan en Aukje de Vries (beiden VVD)4 in het voorjaar van 2019 een verkenning aangekondigd om extra’s (zoals een bonus of gratificatie) boven het maandinkomen niet te verrekenen met de inkomensondersteuning. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de verkenning van opties om extra’s (zoals een bonus of gratificatie) boven het maandinkomen niet te verrekenen met de inkomensondersteuning5.
In de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten zijn de regels voor inkomensondersteuning voor mensen in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 opgenomen. Als een Wajonger inkomen uit arbeid ontvangt, wordt het inkomen door UWV verrekend met de uitkering conform de regels voor inkomensondersteuning waar de betrokkene onder valt. In lagere regelgeving (Algemeen inkomensbesluit en Regeling samenloop) is vastgelegd welke inkomensbestanddelen UWV moet verrekenen met de uitkering. In de meest voorkomende gevallen bepaalt het loon in de zin van de Wet LB 1964 het inkomen, omdat voornoemde lagere regelgeving aansluit bij het loonbegrip zoals opgenomen in de Wet LB 1964.
Een eenmalige verstrekking bij ten minste 12,5 jaar in dienst is loon in de zin van de Wet LB 1964 en valt daarmee onder het inkomensbegrip zoals dat in het Algemeen inkomensbesluit en de Regeling samenloop is opgenomen. Dat betekent dat UWV dergelijke uitkeringen moet verrekenen met de Wajong-uitkering. Om voor de Wajong af te wijken door extra’s boven het maandinkomen vrij te stellen, moet UWV onder meer kunnen beschikken over betrouwbare gegevens over de feitelijke hoogte van deze extra’s. Dit is momenteel niet mogelijk, omdat in de aangifte loonheffingen geen onderscheid wordt gemaakt in het vaste loon en eventuele extra’s. Dit is ook niet het geval als er op de eenmalige uitkering de tabel voor bijzondere beloning van toepassing is.
Hierdoor ontbreken bij UWV betrouwbare gegevens over de feitelijke hoogte van de extra’s. Dergelijke gegevens kunnen alleen verkregen worden door het inrichten van een handmatig proces waarbij werkgevers en Wajongers informatie aan UWV doorgeven. Een dergelijk proces brengt handhavings- en frauderisico’s met zich mee, omdat de ontvangen gegevens niet gecontroleerd kunnen worden.
Met de in het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong voorgestelde geharmoniseerde inkomensregeling behouden Wajongers bij het ontvangen van extra’s boven het maandinkomen in ieder geval minimaal 30 procent. Dit geldt voor alle Wajongers die na inwerkingtreding van het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong te maken krijgen met de nieuwe regels voor inkomensondersteuning. Voor de Wajongers die in het kader van de garantieregeling een uitkering ontvangen ter hoogte van het garantiebedrag, geldt dat zij eenmalige beloningen volledig kunnen behouden. Bij een (tijdelijke) toename van het inkomen door bijvoorbeeld een extra bovenop het maandinkomen blijft dit garantiebedrag namelijk van toepassing.
Overigens biedt de Wet LB 1964 nu reeds de mogelijkheid om te voorkomen dat vergoedingen en verstrekkingen van invloed zijn op een Wajong-uitkering. De werkgever heeft namelijk de keuze om vergoedingen en verstrekkingen aan haar werknemers ten laste van de zogenaamde vrije ruimte van de werkkostenregeling te brengen, voor zover dat gebruikelijk is. In dat geval wordt de uitkering niet tot het relevante loon van de Wajonggerechtigde gerekend en vindt in dit geval geen verrekening met de uitkering plaats. De Belastingdienst gaat er in ieder geval vanuit dat vergoedingen en verstrekkingen van maximaal € 2.400 per persoon per jaar gebruikelijk zijn.
De toegang tot en het gebruik van archieven van het Rode Kruis voor wetenschappelijk onderzoek |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de recente overdracht van oorlogsarchieven van het Rode Kruis aan het Nationaal Archief ernstige belemmeringen opwerpt voor het raadplegen ervan voor wetenschappelijk onderzoek? Zo ja, klopt dit bericht?1
Ja, ik ken het bericht. Zie voorts het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u ervan dat wetenschappers, maar ook instellingen zoals het Herinneringscentrum Westerbork en het Joods Cultureel Kwartier Amsterdam, worden gehouden aan zeer strikte voorwaarden? Klopt het dat de door het Nationaal Archief gestelde voorwaarden voortvloeien uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Zo ja, wat is dan de betekenis van het uitgangspunt dat de AVG niet aan wetenschappelijk bronnenonderzoek in de weg mag staan?
De AVG staat de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens met het oog op wetenschappelijk (of historisch) onderzoek toe, mits passende maatregelen worden genomen ter bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokken personen. In artikel 24 van de Uitvoeringswet AVG (UAVG) zijn de voorwaarden opgenomen waaronder wetenschappelijk of historisch onderzoek kan worden uitgevoerd. Zo is het verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens te verwerken niet van toepassing, indien verwerking noodzakelijk is met het oog op wetenschappelijk of historisch onderzoek, het onderzoek een algemeen belang dient, het vragen van uitdrukkelijke toestemming aan de betrokkene onmogelijk is of een onevenredige inspanning kost en bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen, dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. Deze voorwaarden maken onderzoek mogelijk, waarbij tevens recht wordt gedaan aan het fundamentele recht op bescherming van persoonsgegevens van betrokken personen.
Deelt u de mening dat voor wetenschappelijk onderzoek in beginsel geen andere eisen en voorwaarden mogen worden gesteld dan strikt noodzakelijk? Zo ja, bent u bereid om in overleg met het Nationaal Archief (en vergelijkbare instellingen) op korte termijn de toegang tot archieven te versoepelen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Andere voorwaarden dan de minimale voorwaarden, genoemd in artikel 24 UAVG, worden dan ook niet gesteld. Binnen deze voorwaarden zie ik voldoende mogelijkheden voor onderzoekers, instituten, nabestaanden en andere belangstellenden om wetenschappelijk of historisch onderzoek uit te voeren met gebruikmaking van de oorlogsarchieven.
Ten aanzien van Herinneringscentrum Kamp Westerbork en het Joods Cultureel Kwartier zal het Nationaal Archief de bestaande afspraken tussen deze organisaties en het Nederlandse Rode Kruis over de toegang tot een aantal digitale collecties voortzetten na de formele overdracht van deze archieven aan het Nationaal Archief. Deze overdracht zal naar verwachting in mei van dit jaar een feit zijn.
Voorts heeft het Nederlandse Rode Kruis afspraken gemaakt met enkele individuele onderzoekers over de toegang tot digitale collecties ten behoeve van hun onderzoek. Deze afspraken gelden tot het einde van dit jaar, met de verwachting dat deze onderzoeken voor die tijd zullen zijn afgerond. Deze afspraken zullen door het Nationaal Archief na de genoemde overdracht op dezelfde basis worden gewaarborgd.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van nabestaanden om via wetenschappelijk onderzoek en via wetenschappelijk onderzoekers informatie te krijgen van groot belang is voor de herinnering aan de slachtoffers? Zo ja, kunt u zich dan voorstellen dat een gefundeerd antwoord door de wetenschappers alleen kan worden gegeven als zij gemakkelijke toegang hebben tot de relevante archieven?
Die mening deel ik en ik zet me dan ook in voor toegang tot de archieven, overeenkomstig het belang dat nabestaanden en/of onderzoekers hierbij hebben. Ook na de overdracht van de oorlogsarchieven van het Nederlandse Rode Kruis waarborgt het Nationaal Archief binnen de kaders van de UAVG de mogelijkheid tot het verkrijgen van informatie. Zie voorts het antwoord op vraag 3.
Agrarische panden |
|
Jan Middendorp (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herkent u het beeld dat pachters van agrarische hoeven grote zorgen en veel onzekerheden ervaren over de in sommige gevallen erbarmelijke staat van hun hoeve? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zet u zich in om deze zorgen weg te nemen?
Deelt u de mening dat 130 klachten op een totaal van 164 hoeven1, voldoende reden moet zijn om alles op alles te zetten om daadwerkelijk zo snel als mogelijk over te gaan op herstelwerkzaamheden voor al deze hoeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting?
Vindt u zich, gezien datgene geschetst in vraag 1 en 2, een goede rentmeester?
«In januari 2020 worden de inspecties voltooid en een plan van aanpak afgerond»; wanneer wordt er nu daadwerkelijk begonnen met de herstelwerkzaamheden aangezien het Rijksvastgoedbedrijf eerder heeft aangegeven de onderhoudsinspecties eind 2018 al rond te willen hebben?
Kunt u toelichten hoe de Grondkamer aan pachters te kennen geeft op welke manier het verzoek kan worden gedaan de pachtprijs te herzien? Hoeveel pachters van specifiek deze 164 hoeven hebben de afgelopen jaren daadwerkelijk een herzieningsverzoek ingediend bij de Grondkamer? En wat waren de uitkomsten van deze herzieningsverzoeken?
Op de website van de grondkamers is aangegeven op welke manier pachters een verzoek kunnen indienen voor herziening van de pachtprijs.4 Pachters dienen een verzoekschrift bij de grondkamers in te dienen (zie: artikel 19 lid 1 Uitvoeringswet grondkamers). Op genoemde website van de grondkamers is daarvoor een modelformulier beschikbaar. In het afgelopen jaar hebben drie pachters van het Rijksvastgoedbedrijf een herzieningsverzoek ingediend bij de Grondkamer. In één geval leidde dit tot een voorlopig oordeel, waarin de pachtprijs naar beneden is bijgesteld. Een definitieve uitspraak wordt op korte termijn verwacht. De andere twee zijn nog onderhanden.
Bent u bekend met de recente uitspraak van de Grondkamer over een geschil over de hoogte van de pachtnorm tussen een Flevolandse pachter en het Rijksvastgoedbedrijf?2
Ja.
Wat zegt deze uitspraak over de pachtnormen nu blijkt dat er in deze specifieke zaak door de Grondkamer alleen nog maar naar de doelmatigheid van de hoeve is gekeken en nog niet naar de staat van de hoeve terwijl dit gebouw al ongeveer 70 jaar niet is gerenoveerd? Zijn de pachtnorm en de systematiek om deze te berekenen nog wel adequaat en actueel gezien de vergelijkbare staat van een groot aantal pachthoeven en deze uitspraak van de Grondkamer? Zo ja, graag een toelichting? Zo nee, waarom niet?
De pachtnormen als zodanig staan op basis van de uitspraken van de Grondkamer niet ter discussie. De pachtregelgeving biedt ruimte om bij het taxeren rekening te houden met achterstallig onderhoud en bedrijfseconomische veroudering. Dit betreft de staat van de hoeve en gaat dan ook verder dan de doelmatigheid van de hoeve. De doelmatigheid van bedrijfsgebouwen kan door achterstallig onderhoud worden beïnvloed als bijvoorbeeld door een lekkend dak de opslag van producten en/of het stallen van machines niet goed mogelijk is. Voorts houden de Grondkamers rekening met bedrijfseconomische veroudering. Voorbeelden zijn te kleine toegangsdeuren voor moderne machines of een inefficiënte indeling van het bedrijfsgebouw. Bij de pachttaxatie van woningen wordt rekening gehouden met eventueel achterstallig groot onderhoud als het woongenot hierdoor nadelig wordt beïnvloed, zoals bij vochtproblemen. Voor agrarische woningen wordt door de Grondkamer een puntensysteem gehanteerd. De pachtwetgeving voorziet in maatwerk en daarom acht ik de systematiek adequaat en actueel.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de betrokkenen naar aanleiding van de uitspraak van de Grondkamer? Erkent u dat de uitspraak van de Grondkamer voor andere pachters terecht reden geeft ook naar de Grondkamer te stappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Het Rijksvastgoedbedrijf is reeds in gesprek met de belangenbehartigers van de pachters en en over de procedures bij de grondkamers in het algemeen met de grondkamers. Op voorhand kan ik naar aanleiding van de laatste uitspraak van de Grondkamer geen conclusies trekken voor andere pachters, omdat de situatie per hoeve verschilt.
Komt de 1,6 miljoen euro die extra wordt vrijgemaakt voor de aanpak van achterstallig onderhoud bovenop de structurele 0,5 miljoen en de eenmalige 1,3 miljoen die op dit moment beschikbaar zijn voor de onderhoudswerkzaamheden?
Op dit moment is voor onderhoud van de pachtboerderijen € 0,5 miljoen structureel op de begroting beschikbaar. In 2019 is dit budget eenmalig met € 1,3 miljoen verhoogd. De in de vraag genoemde € 1,6 miljoen herken ik niet.
Kunt u een inschatting geven van de raming voor de totale kosten van het onderhoud? En kunt u, als de definitieve raming bekend is, dit zo spoedig mogelijk met de Kamer delen?
De huidige inschatting van de totale kosten bedraagt rond de € 24 miljoen om de onderhouds- en asbestsaneringswerkzaamheden uit te kunnen voeren. De financiering hiervan is onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming.
Is de wijze waarop het beleid met betrekking tot het onderhoud van de hoeven vergelijkbaar met de andere onderhoudstaken en onderhoudsniveaus van gebouwen in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Nee, het onderhoud van de hoeven en het onderhoud van gebouwen in eigendom van het Rijk is onvergelijkbaar. Het Rijksvastgoedbedrijf is conform de algemene pachtvoorwaarden verantwoordelijk voor het onderhoud aan, met name, de schil van het gebouw. Dit is een andere verantwoordelijkheid dan de verantwoordelijkheid voor gebouwen in eigendom en in beheer van het Rijksvastgoedbedrijf.
Kunt u een toelichting geven op de uitgangspunten van het behoud van de hoeven op basis van strategische gronden? Heeft dit specifiek te maken met hoeven, de gronden of beide?
Op twee manieren kunnen de agrarische gronden én hoeven bijdragen aan de realisatie van publieke doelen. In de eerste plaats kunnen agrarische gronden in de toekomst een andere planologische bestemming krijgen. Dit zijn de zogenoemde strategische gronden. In de tweede plaats kunnen agrarische gronden die vrij van (erf)pacht komen, worden aangewend als compensatiegrond voor agrarische ondernemers die elders in het land hun bedrijf moeten verlaten vanwege publieke doelstellingen, bijvoorbeeld vanwege de stikstofproblematiek. Voor bedrijfsverplaatsingen zijn zowel de gronden als de hoeven noodzakelijk. Mijn beleid ten aanzien van strategische gronden heb ik u uiteengezet in de Kamerbrief van 18 oktober 2018 inzake actualisatie van het beleid voor agrarisch gronden van de Staat6.
Kunt u toelichten hoe het behoudt van hoeven op basis van het mogelijk inzetten in de toekomst van een verkoop tegen een marktconforme grondvergoeding voor de strategische opgaven valt te rijmen met de huidige hoge te verwachten ramingen voor de noodzakelijke en achterstallige herstelwerkzaamheden van de 164 hoeven?
153 hoeven zijn strategisch.
Ontvangen signalen van het afsluiten van een zwijgcontract |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw brief van 19 maart 2019 waarin u aangeeft dat voor het eind van 2019 een wetsvoorstel voor een verbod op zwijgcontracten binnen de zorg in consultatie zou gaan?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat «Overeenkomsten waarin afspraken zijn opgenomen, die een belemmering vormen voor openheid en transparantie in de zorg, [...] dan ook [...] verboden [moeten worden]»?2
Ja.
Ontvangt u ook nog steeds signalen over zwijgcontracten, ook al is volstrekt duidelijk dat dit onwenselijk en ongepast is en daarnaast openheid en transparantie binnen alle vormen van jeugdhulp en de jeugdbeschermingsketen tegengaat? Zo ja, hoeveel signalen over het bestaan van zwijgcontracten binnen de jeugdhulpsector en jeugdbeschermingsketen heeft u ontvangen na publicatie van uw brief van 19 maart 2019?
In de periode van april 2016 tot en met mei 2017 heeft de inspectie een onderzoek gedaan naar aard en omvang van vaststellingsovereenkomsten met onwenselijke bepalingen in het zorgdomein. Zowel de IGJ als de toenmalige Minister van VWS hebben destijds mensen die een dergelijke overeenkomst hebben ondertekend meermaals opgeroepen deze te melden bij de IGJ. Tijdens dit onderzoek heeft de IGJ 55 meldingen ontvangen, bij 8 daarvan bleek sprake te zijn van vaststellingsovereenkomsten met ongewenste afspraken.4
Sinds dat onderzoek in 2017 zijn nog 11 meldingen binnengekomen, waaronder de melding over Jeugdbescherming Gelderland waarover wij eerder vragen hebben beantwoord (2019Z01632). Bij géén van deze meldingen bleek sprake van een vaststellingsovereenkomst met ongewenste afspraken.
Naast genoemde meldingen heeft de inspectie verschillende signalen en vragen ontvangen, waarbij het in het merendeel van de gevallen ging om de vraag of gemaakte afspraken naar het oordeel van de inspectie ongewenst waren. Ook in de casus Samen Veilig Midden Nederland/Veilig Thuis Utrecht heeft de inspectie een signaal ontvangen, zie ook het antwoord op vraag 7.
Hoeveel meldingen over zwijgcontracten zijn in 2019 gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op grond van de door het IGJ gehanteerde definitie, waarbij wordt gesproken van een ongewenste inhoud als verplicht zwijgen, afzien van een gang naar de tuchtrechter, afzien van aangifte bij politie of openbaar ministerie om strafrechtelijke vervolging te ontlopen, afzien van melden bij de inspectie of afzien van inschakelen van de media, onderdeel is van de overeenkomst?3 Hoeveel meldingen over zwijgcontracten zijn in 2018 en 2017 gedaan bij de IGJ?
Zie antwoord vraag 3.
Bij hoeveel Veilig Thuis organisaties is het gebruik van een zwijgcontract gebruikelijk? Hoe vaak is binnen Veilig Thuis organisaties gebruik gemaakt van een zwijgcontract?
Naast het signaal over Veilig Thuis Utrecht heeft de IGJ geen andere signalen over mogelijke zwijgcontracten bij Veilig Thuis organisaties ontvangen.
Hoelang bent u al bekend met het bestaan van zwijgcontracten binnen alle vormen van jeugdhulp en de jeugdbeschermingsketen?
Het is het Ministerie van VWS sinds een paar jaar bekend dat zwijgcontracten over incidenten in de zorg voorkomen. In 2016 hebben de IGJ en de toenmalige Minister van VWS mensen die een dergelijke overeenkomst hebben ondertekend meermaals opgeroepen deze te melden bij de IGJ.
Hoeveel keer heeft u naar aanleiding van ontvangen signalen over het afsluiten van zwijgcontracten actie ondernomen? Zijn stappen ondernomen om deze contracten te ontbinden? Zo ja, welke stappen?
De IGJ heeft in 2017 in acht zaken vastgesteld dat sprake was van ongewenste afspraken. In de zaken van na 2012 heeft de inspectie het bestuur hierop aangesproken en een waarschuwing gegeven. Deze waarschuwing is ook schriftelijk gegeven. In de zaken van voor 2012 heeft de inspectie de zorgaanbieder een brief gestuurd waarin stond dat zij zich moet onthouden van het maken of aanbieden van ongewenste afspraken.
In de casus Samen Veilig Midden Nederland/Veilig Thuis Utrecht ontving de IGJ van Samen Veilig Midden Nederland/Veilig Thuis Utrecht in afstemming met de gemeente Utrecht een geanonimiseerde vaststellingsovereenkomst om te beoordelen of hier sprake was van een overeenkomst die onder de definitie van een zwijgcontract valt. De IGJ trad in overleg met het bestuur van Samen Veilig Midden Nederland/Veilig Thuis Utrecht over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Naar de mening van de IGJ bevatte één alinea de kenmerken die wezen op een zwijgcontract. Samen Veilig Midden Nederland/ Veilig Thuis Utrecht heeft de betrokken familie aangeboden het betreffende artikel volledig te laten vervallen. De familie is daarmee akkoord gegaan. In de huidige vorm bevat de overeenkomst naar het oordeel van de IGJ geen kenmerken van een zwijgcontract.
Wanneer gaat het wetsvoorstel voor een verbod op zwijgcontracten in consultatie? Kunt u de actuele planning delen met de Kamer?
Het ontwerp van het wetsvoorstel is bijna afgerond. Het wetsvoorstel wordt zeer binnenkort in consultatie gebracht, via www.internetconsultatie.nl. Ik streef ernaar het wetsvoorstel kort na de zomer van 2020 aan Uw Kamer aan te bieden.
Bent u bereid om – los van het finaliseren van een wetsvoorstel – zo snel mogelijk het gesprek aan te gaan met organisaties binnen de jeugdhulp en jeugdbeschermingsketen om duidelijk te maken dat het afgelopen moet zijn met zwijgcontracten?
In het kader van het wetsvoorstel en straks de implementatie ervan ben en blijf ik met het veld in gesprek over de ongewenstheid en ongepastheid van zwijgcontracten. Daarbij blijft de IGJ aandacht vragen voor dit onderwerp en roept zij op om in voorkomende gevallen zwijgcontracten bij de IGJ te melden.
Het manifest van Lijm de Zorg |
|
Kelly Regterschot (VVD), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het Manifest van Lijm de Zorg dat vandaag, 20 januari 2020, in het NRC stond?1
Ja, dat manifest is mij op 20 januari aangeboden door de initiatiefnemers. Ik heb op dezelfde dag met hen gesproken en -samen met de Minister van VWS- op 4 februari nogmaals.
Deelt u de mening dat nog te vaak mensen met een complexe problematiek, die behandeld zouden moeten worden in de geestelijke gezondheidszorg (ggz), vastlopen in het systeem en daardoor niet (op tijd) de zorg krijgen die ze nodig hebben?
Zoals ik al in het Algemeen Overleg van 29 januari jl. heb aangegeven, deel ik die mening. Om deze reden heb ik op 5 februari overleg gevoerd met zorgverzekeraars en zorgaanbieders en heb ik hen gevraagd een plan te maken om het zorgaanbod voor de complexe doelgroep te borgen. Ik heb met de zorgverzekeraars en de zorgaanbieders afgesproken dat zij binnen vier weken hun plan opleveren. Dat wil zeggen dat ik uiterlijk op 4 maart hun plan ontvang. Kort daarop wil ik dit met hen bespreken. Ik zal het plan, voorzien van mijn duiding, zo snel mogelijk daarna met uw Kamer delen.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen u heeft ontvangen in het afgelopen jaar (2019) over personen die vastgelopen zijn in het systeem, waarbij onderscheid gemaakt wordt naar personen, instanties, overheden, politie en dergelijke?
VWS krijgt via verschillende kanalen meldingen binnen van mensen die vastlopen in hun zoektocht naar passende zorg in de ggz. Bijvoorbeeld via publieksvoorlichting, brieven aan VWS (zowel op papier, via de contactpagina op internet of via social media), via bewindslieden en Tweede Kamerleden.
VWS ondersteunt deze mensen dan in hun zoektocht. VWS registreert de meldingen, maar maakt hierin geen uitsplitsing naar personen, instanties, overheden, politie en dergelijke. Ook wordt er geen precieze uitsplitsing gemaakt naar zorgvorm. In 2019 zijn, naast de reguliere (ggz) zorgvragen, er in totaal ruim 350 complexe zorgvragen in behandeling genomen, hiervan betreffen het naar schatting tussen de 70 en de 130 complexe zorgvragen die betrekking hebben op de ggz. In algemene zin kan ik stellen dat het overgrote deel van de meldingen komt van de persoon die de casus betreft, naasten van deze persoon, of een zorgverlener die bij de persoon betrokken is.
Kunt u een inschatting maken van het aantal personen dat acuut hulp nodig heeft, maar nergens terecht kan? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren?
Mensen die zich in een acute psychische crisis bevinden, moeten altijd snel hulp kunnen krijgen. De eerste die hier aan zet is, zijn de crisisdiensten. Sinds 1 januari van dit jaar is de rol van de crisisdiensten verstevigd en is de bekostiging gebaseerd op beschikbaarheid. Gedurende de eerste 72 uur is eveneens als dat nodig is, het crisisbed in de specialistische vervolgzorg gefinancierd. Voor de beoordeling die door de crisisdienst plaatsvindt, bestaan geen of alleen zeer korte wachttijden (om de beoordeling uit te voeren). Dit is eerder gebleken uit de rapportage van de NZa (Kamerstuk 29 689 nr. 677). Ik realiseer mij dat deze wachttijd natuurlijk wel anders ervaren kan worden door de patiënt/cliënt en/of betrokken hulpverleners die deze beoordeling wil laten uitvoeren. De snelheid waarmee de crisisdienst de beoordeling uitvoert, is gebaseerd op de urgentiegraad (vastgelegd in de Triagewijzer, als onderdeel van de generieke module Acute psychiatrie). Voor patiënten die zich in een veilige omgeving bevinden (bij naasten die de patiënt kunnen bijstaan) geldt bijvoorbeeld een lagere urgentiegraad dan voor iemand die zich in een onveilige situatie bevindt. Voor de meest urgente situatie geldt een urgentiegraad om binnen een uur te beoordelen.
Met deze stap verwacht ik dat een aantal belangrijke knelpunten in de acute ggz is opgelost. Naar aanleiding van het debat tijdens het eerdergenoemde AO GGZ, is de motie Diertens c.s. aangenomen om onderzoek te doen naar de beschikbaarheid van de crisisopvang en het regionale aanbod van crisisopvang en uw Kamer te informeren over de aanrijtijden en beschikbaarheid van plekken bij de crisisdiensten in de regio’s. Ik heb aangegeven deze motie te willen uitvoeren door aan te sluiten bij de monitor die in het kader van de implementatie van de generieke module Acute psychiatrie zal worden uitgevoerd. Deze monitor zal zowel kwantitatieve als kwalitatieve informatie bevatten. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van deze monitor informeren.
Welke stappen heeft u ondernomen om het aantal vastgelopen personen omlaag te brengen?
In het AO GGZ heb ik u al laten weten dat ik een aantal stappen zet om te zorgen dat ook mensen met een complexe zorgvraag sneller een passende behandelplek vinden:
Bent u bekend met het experiment dat bij Arkin (ggz-instelling in Amsterdam) is uitgerold, het zogenaamde «Arkin Ontregelt»?2
Ja. In het Actieplan (Ont)Regel de Zorg (Kamerstuk 29 515 nr. 424) is één van de actiepunten dat er experimenteerruimte moet komen voor innovatieve werkwijzen die leiden tot meer patiëntgerichte, kwalitatief betere en meer doelmatige zorg. Arkin heeft in het voorjaar van 2018 vervolgens zelf het initiatief genomen om een experiment uit te werken door op een andere manier dan nu het geval is te laten zien dat ze in control zijn en goede kwaliteit van zorg leveren. Arkin heeft hiervoor steun gevraagd aan VWS. Het experiment is vervolgens samen met zorgverzekeraar Zilveren Kruis en de NZa uitgewerkt. Het voldoet hiermee aan de wensen en vereisten van alle betrokken partijen.
Nu bij Arkin met een experiment is aangetoond dat door het terugbrengen van administratieve werkzaamheden, meer tijd en aandacht besteed kan worden aan patiënten met multiproblematiek, wat voor stappen onderneemt u om dit breder uit te rollen?
De aanpak van het experiment van Arkin en Zilveren Kruis betreft naast het anders vormgeven van tijdschrijven en registratie, ook een verandering van cultuur. Een experiment als dat van Arkin en Zilveren Kruis is niet zomaar één op één als een soort mal te gebruiken door andere ggz-aanbieders. Ggz-aanbieders kunnen in overleg en met instemming van hun zorgverzekeraar(s) bepalen of zij eraan toe zijn om een dergelijk experiment te starten. De uitkomsten van het experiment van Arkin en Zilveren Kruis zijn zo positief dat ik mij maximaal inzet om dit breder te verspreiden. Dit doe ik op twee manieren, namelijk:
Ik zal deze drie elementen nader toelichten:
Bent u bereid de zogenaamde minutenregistratie bij de Minister van VWS bespreekbaar te maken in relatie tot het experiment «Arkin Ontregelt» en dat tevens mee te nemen in de verdere uitrol van dit experiment over de volle breedte van de ggz-sector?
Het experiment van Arkin en Zilveren Kruis is mede voortgekomen uit het Actieplan (Ont)Regel de zorg. Dit Actieplan heb ik samen met de Minister van VWS en de Minister voor Medische Zorg en Sport gepresenteerd. Het Actieplan is voor alle «zorgsectoren». U kunt ervan uitgaan dat de resultaten van het experiment binnen en buiten VWS gedeeld worden en waar dat kan toegepast. Ten aanzien van een bredere uitrol in de ggz verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7.
Hoe lang duurt het nog voordat u een centraal meldnummer naar buiten brengt en communiceert, zoals reeds bij de overdracht van het Schakelteam in 2018 als dringend advies is aangegeven?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 oktober 2019 (Kamerstuk 25 424 nr. 486) zal het Landelijk Meldnummer niet-acuut, naar verwachting, komend voorjaar in gebruik worden genomen, met als uiterste datum 1 juli 2020. Er wordt gewerkt aan een goede communicatiecampagne, zodat het Landelijk Meldnummer niet-acuut bekendheid krijgt en duidelijk is in welke gevallen het nummer kan worden gebeld. De landelijke campagne is voorzien voor het najaar, zodat na de start van het nummer de regionale meldpunten voldoende geëquipeerd zijn om de verwachte hoeveelheid telefoontjes te kunnen verwerken.
Op welke manier en binnen welk tijdspad evalueert u de Wet verplichte ggz (Wvggz) voor het eerst en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De Wvggz bepaalt dat de eerste wetsevaluatie binnen twee jaar na inwerkingtreding aan beide Kamers wordt gezonden. Ik ben gestart met de voorbereidingen in overleg met de sector. De Wvggz wordt gelijktijdig met de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) geëvalueerd en de voorbereidingen daarop lopen gezamenlijk. De wetsevaluatie van de Wvggz wordt uitgevoerd door een externe, onafhankelijke partij. De evaluatie van de Wet forensische zorg wordt gelijktijdig in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid uitgevoerd door het WODC, waarbij ook aandacht is voor het schakelartikel 2.3 van de Wfz.
De evaluatie van de Wvggz richt zich op de manier waarop de Wvggz geïmplementeerd is en welke verbeteringen eventueel nodig zijn. Daarbij is aandacht voor de kosten en de ervaringen van patiënten, zorgverleners en andere bij de uitvoering van de wet betrokken organisaties. De ketenpartners monitoren proces- en getalsmatig hoe de praktische uitvoering van de wet verloopt. Bij de evaluatie wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van bestaande informatie. Uiteraard worden ook de aangenomen moties en gedane toezeggingen aan beide Kamers met betrekking tot de evaluatie van (de uitvoering van) de Wvggz meegenomen.
Zoals ik uw Kamer tijdens het mondelinge vragenuur van 19 november 2019 (Handelingen II 2019/20, nr. 25), heb toegezegd, houden we voortdurend de vinger aan de pols. Als er aanleiding is om de wet op een onderdeel te wijzigen, zodat de uitvoering er van verbetert, zullen we dat doen en niet wachten tot de evaluatie na twee jaar.
Het op te stellen milieueffectrapport voor Schiphol |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat op dit moment wordt gewerkt aan een concept van het milieueffectrapport (MER) voor Schiphol behorend bij Luchthavenverkeerbesluit (LVB-1) voor de situatie bij 500.000 vliegbewegingen?
Er wordt door Schiphol Group gewerkt aan een MER om de milieueffecten van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol (NNHS) met een maximum van 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar in beeld te brengen. In de brieven van 15 oktober 20191 en 4 december 20192 bent u reeds geïnformeerd dat door het wegvallen van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) aanvullend depositie- en natuuronderzoek nodig is om uiteindelijk te komen tot een LVB-1. Op dit moment wacht ik op de resultaten van dit door Schiphol Group uit te voeren onderzoek.
Klopt het dat het laatste formeel vastgestelde LVB voor Schiphol stamt uit 2002?
De laatste wijziging van het LVB is in werking getreden op 1 november 2018. Belangrijk onderdeel van deze wijziging was het instellen van een maximum aantal nachtvluchten handelsverkeer van 32.000 vliegtuigbewegingen. Deze beperking opgelegd aan luchthaven Schiphol maakte onderdeel uit van de adviezen van de heer Alders. Daarnaast geldt dat in de uitspraak over het handhavingsverzoek met betrekking tot Schiphol dat het Ministerie van LNV, als bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming, heeft gekregen ook wordt gekeken naar welk laatst vastgestelde LVB als referentiejaar zou moeten gelden. Zoals aangegeven in de brief van 15 oktober3 kan ik nu niet vooruitlopen op de reactie van het Ministerie van LNV.
Welke referentiesituatie en referentiedatum worden gekozen in het thans te ontwikkelen concept-MER Schiphol ten behoeve van LVB-1?
De keuze voor de referentiesituatie hangt samen met de te onderzoeken milieueffecten, waarbij als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de effecten van de voorgenomen activiteit hiermee realistisch en conservatief in beeld dienen te worden gebracht. In de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) voor de milieueffectrapportage «Nieuw Normen- en Handhavingsstelsel» Schiphol is de referentiesituatie als volgt beschreven: «de situatie zoals deze zonder de beoogde wijziging van de wet- en regelgeving zou zijn, oftewel: de situatie waarbij het huidige stelsel met grenswaarden in handhavingspunten wordt voorgezet». In de referentiesituatie wordt de beschikbare milieuruimte binnen de nu geldende regels maximaal benut. Voor meer achtergrond verwijs ik u naar het NRD4.
Bent u het met mij eens dat de referentiesituatie die gekozen moet worden binnen het concept-MER voor LVB-1 de situatie moet zijn ten tijde van het laatste formeel vastgestelde LVB uit 2002? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord onder 3.
Bent u het met mij eens dat de referentiedatum voor de toename van de stikstofdepositie die gekozen moet worden binnen het concept-MER voor LVB-1 in ieder geval nooit na 2004 kan liggen, aangezien vanaf 2004 de verplichtingen ten gevolge van de Habitatrichtlijn in werking zijn getreden en er sinds 2004 geen nieuwe MER noch LVB heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Specifiek voor de effecten van het vliegverkeer op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstofdepositie mocht destijds in de systematiek van het PAS voor de referentiesituatie uitgegaan worden van de stikstofdepositie die in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 ten hoogste werd veroorzaakt. Met het wegvallen van het PAS zal er een nieuwe berekening gemaakt worden van de stikstofdepositie als gevolg van het vliegverkeer van Schiphol. Hierbij geldt, zoals hierboven ook staat aangegeven, dat het te hanteren referentiejaar voor deze berekening onderwerp is van het handhavingsverzoek met betrekking tot Schiphol dat het Ministerie van LNV, als bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming, heeft gekregen. Zoals aangegeven kan ik hier niet op vooruitlopen.
Bent u het met mij eens dat het op te stellen concept-MER voor LVB-1 alle milieueffecten moet bevatten van de toename sinds de situatie op 26 november 2002 (de vaststellingsdatum van het meest recente LVB) tot de gewenste voorgenomen activiteit (500.000 vliegbewegingen)? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn eerdere beantwoording onder 3 en 5. De NRD en de Nota van Antwoord op de zienswijzen en het advies van de Commissie voor de m.e.r. over deze NRD geven inzicht in de reikwijdte en detailniveau van de milieueffecten die in beeld moeten worden gebracht in het MER NNHS Schiphol.
Het manifest van Lijm de zorg |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het manifest van Lijm de Zorg?1
Ja.
Deelt u de mening dat nog te vaak jongeren met een complexe en acute hulpvraag of hun ouders vastlopen in het systeem en daardoor niet de zorg krijgen die ze nodig hebben? Zo ja, hoeveel signalen heeft u in 2019, 2018 en 2017 ontvangen van jongeren of hun ouders die vast zijn gelopen in het systeem?
Ik vind dat jongeren met weinig voorkomende en/of complexe casuïstiek nog te vaak niet op tijd de juiste hulp krijgen. Via verschillende kanalen ontvang ik dergelijke signalen, van ouders, jongeren of professionals die zijn vastgelopen in het systeem.
Signalen van jongeren of hun ouders die vast zijn gelopen in het systeem zijn het meest evident in de complexe casuïstiek die bij mij binnenkomt. In 2019 zijn er ruim 100 complexe jeugdcasussen binnengekomen en opgepakt door VWS medewerkers. Het is niet bekend hoeveel signalen er in 2017 en 2018 zijn binnengekomen. Dit komt doordat het huidige registratiesysteem van complexe zorgvragen in de loop van 2018 in gebruik is genomen. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) heeft in 2019 meer dan 100 complexe casussen opgepakt, hierin zit deels overlap met zaken die door VWS medewerkers zijn opgepakt.
Kunt u een inschatting maken van het aantal jongeren dat acuut hulp nodig heeft, maar nergens terecht kan? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren?
Het aantal jongeren dat acuut hulp nodig heeft is heel divers en laat zich lastig afbakenen. Waar het om gaat is dat kinderen die acuut hulp nodig hebben dit zo snel mogelijk krijgen. Gemeenten zijn hier verantwoordelijk voor. Als er niet meteen een passende plek beschikbaar is, moet er overbruggingszorg worden geregeld.
Tegelijkertijd vind ik dat we jongeren die bepaalde vormen van specialistische hulp nodig hebben en het gemeentelijke niveau overstijgen onvoldoende in beeld hebben. Daarom heb ik opdracht gegeven voor een inventarisatie naar het beschikbare aanbod voor gesloten en open driemilieuvoorzieningen op bovenregionaal niveau. Ook loopt een onderzoek naar de doelgroep van de expertisecentra gespecialiseerde jeugdhulp. De expertisecentra gespecialiseerde jeugdhulp krijgen in de toekomst de taak om de vraag van en het aanbod voor jongeren met complexe problematiek in de regio inzichtelijk te maken. En vervolgens te zorgen voor een passend aanbod voor een jongere met complexe problematiek in de regio.
Welke stappen heeft u ondernomen om het aantal vastgelopen jongeren omlaag te brengen?
Voor jongeren waar het niet voor lukt om samen met de gemeente passende hulp te vinden, zijn in elke jeugdregio regionale expertteams jeugd opgericht. Deze expertteams pakken complexe zorgvragen uit hun regio op en zoeken samen met gemeenten en aanbieders naar een passende oplossing. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) heeft een speciale ambassadeur oppakken en leren van complexe casuïstiek aangesteld, die ondersteunt in de ontwikkeling van de regionale expertteams en waar zij naar kunnen opschalen als het hen zelf niet lukt om een complexe zorgvraag op te lossen.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, ben ik daarnaast bezig met de inrichting van expertisecentra gespecialiseerde jeugdhulp. Ik wil dat jongeren met weinig voorkomende en/of complexe problematiek tijdig de juiste hulp ontvangen. De centra krijgen een functie in het organiseren van (ambulante) hulp en/of plekken voor deze jongeren, het geven van advies bij het vastlopen in een casus en het (door) ontwikkelen van kennis en expertise bij complexe casuïstiek.
Deelt u de mening dat een veelvoud aan hulploketten niet voldoet maar juist bijdraagt aan de onduidelijkheid wie de verantwoordelijkheid heeft bij een complexe en acute hulpvraag? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om vastgelopen jongeren de hulp te bieden die ze nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat jongeren en ouders met een complexe en acute hulpvraag weten waar zij terecht kunnen, worden geholpen en niet zonder handelingsperspectief komen te zitten.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van passende hulp, op dit gebied hebben zij de doorzettingsmacht. Waar passende hulp niet van de grond komt, zijn regionale expertteams ingericht om casuïstiek op te pakken. Ik ondersteun gemeenten en de regionale expertteams hierin, onder andere door de eerdergenoemde inzet van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd. Het OZJ kan door gemeenten en expertteams ingeschakeld worden wanneer het hen niet lukt om passende hulp te organiseren.
Voor vragen of advies bij het organiseren van zorg kunnen jongeren en ouders terecht bij het Juiste Loket. Bij het Juiste Loket is geen doorzettingsmacht belegd, gemeenten hebben doorzettingsmacht om passende hulp te organiseren. Wanneer iemand contact opneemt met het Juiste Loket en bij de gemeente of regionaal expertteam geen passende hulp heeft gevonden, dan wil ik dat deze persoon wordt doorverwezen naar VWS waar complexe zorgvragen worden opgepakt. VWS denkt vervolgens zo concreet mogelijk met de melder mee, en indien nodig gaan we met verschillende partijen in gesprek om te kijken wat er precies aan de hand is en wie aan zet is om actie te ondernemen. Als dat vervolgens niet tot een passende oplossing leidt, neemt VWS (met toestemming van de melder) contact op met desbetreffende partij en vragen we hen contact op te nemen met de melder om te komen tot een oplossing. Dit gebeurt desnoods tot het niveau van de Raad van Bestuur, wethouder of andere bestuurlijk verantwoordelijke2.
Klopt het dat er vele verschillende instanties zijn die bijdragen aan het doorsturen van hulpvragen waarbij een jongere met complexe en acute problemen van het spreekwoordelijke kastje naar de muur gestuurd wordt, zoals bijvoorbeeld blijkt op de site van de rijksoverheid waar men naar maar liefst acht verschillende instanties verwijst?2 Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om dit te voorkomen?
Er zijn vele verschillende instanties die ouders en jongeren met een hulpvraag ondersteunen en hen op bepaalde momenten doorsturen. Dit kan in sommige gevallen leiden tot het gevoel dat men van het spreekwoordelijke kastje naar de muur gestuurd wordt. Ik vind het van belang dat er duidelijkheid komt voor de ouders en jongeren in kwestie, wanneer zij contact opnemen met het Juiste Loket of naar informatie zoeken op de website van de rijksoverheid. Wat mij betreft moeten het Juiste Loket en de website van de rijksoverheid de benodigde helderheid creëren in de zoektocht naar passende hulp. Op de website rijksoverheid.nl wordt daarom een aparte pagina gecreëerd voor het persoonlijk overzicht «Mijn kind heeft zorg nodig: wat moet ik regelen?». Met dit persoonlijk overzicht bundelen we alle overheidsinformatie voor «mijn kind heeft zorg nodig». Eén handig overzicht op maat met alle regelingen, rechten en plichten voor ouders in deze situatie.
Bent u bereid om te bezien of de verschillende hulploketten terug te brengen zijn tot bij voorkeur één loket waarbij bij een vastgelopen hulpvraag één persoon de regie en verantwoordelijkheid krijgt met voldoende doorzettingsmacht (in samenspraak met de verantwoordelijke gemeente) om een doorbraak te forceren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om bij een eventueel herinrichten van de vele hulploketten de ervaringen van jongeren die zijn vastgelopen in het systeem of hun ouders te betrekken?
Het is van belang dat er duidelijkheid is voor jongeren en ouders met een hulpvraag waar zij terecht kunnen en dat we leren van de ervaringen van jongeren en ouders die zijn vastgelopen in het systeem. Om deze reden wordt voor rijksoverheid.nl uitgebreid onderzoek gedaan onder ouders in deze situatie. De uitkomsten van deze onderzoeken worden gebruikt voor het eerdergenoemde persoonlijk overzicht «Mijn kind heeft zorg nodig: wat moet ik regelen?». De regionale expertteams hebben als doel om te leren van complexe zorgvragen, zodat in de regio een passend hulpaanbod georganiseerd kan worden. De landelijke ambassadeur oppakken en leren van complexe casuïstiek ondersteunt de expertteams hierbij. Bij de organisatie en inrichting van de expertisecentra gespecialiseerde jeugdhulp worden ook de ervaringen meegenomen van jongeren en hun ouders die zijn vastgelopen in het systeem.
Herinnert u zich uw toezegging gedaan tijdens het WGO Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V 2020 van 18 november 2019 om aan de hand van enkele individuele casussen de Kamer te informeren en uit te werken hoe voorkomen wordt dat mensen van het kastje naar de muur worden gestuurd?3
Ja.
Wanneer kan de Kamer de toegezegde reactie verwachten? Bent u bereid de beantwoording van bovengenoemde vragen daarin mee te nemen?
De toezegging uit het WGO Onderdeel Jeugd is afgedaan met de VWS-brede Kamerbrief5 over complexe zorgvragen van 17 februari 2020.
De Bilateral Investment Agreement tussen de EU en Taiwan |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Klopt het dat de Europese Unie en Taiwan in gesprek zijn om te komen tot een investeringsovereenkomst (Bilateral Investment Agreement)?
Er wordt niet onderhandeld tussen de EU en Taiwan over een investeringsovereenkomst. De Commissie heeft geen mandaat van de Raad om te onderhandelen en heeft hier ook geen voorstel toe gedaan.
Wat is de stand van zaken van deze gesprekken? Is inmiddels de formele procedure hiertoe gestart en zo nee, wat is daar de reden voor?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is sprake van invloed vanuit Chinese zijde op de totstandkoming van deze investeringsovereenkomst tussen de EU en Taiwan? Welke signalen hierover zijn bij u bekend en hoe duidt u deze?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe groot de handelsstroom en wederzijdse investeringen tussen zowel de EU en Taiwan als tussen Nederland en Taiwan momenteel zijn? In welke sectoren vinden hierbij de meeste economische betrekkingen en wederzijdse investeringen plaats?
De EU exporteerde in 2018 voor 21,4 miljard euro aan goederen naar Taiwan en importeerde voor 30,4 miljard euro aan goederen. Belangrijke exportcategorieën betreffen chemische en farmaceutische producten, (telecom)apparatuur en machines en transportmiddelen. Belangrijke importcategorieën zijn machines, transportmiddelen en (telecom)apparatuur. In 2017 exporteerde de EU voor 6,8 miljard euro aan diensten naar Taiwan en importeerde voor ruim 3,4 miljard euro aan diensten uit Taiwan. In 2017 investeerde de EU 21,2 miljard euro in Taiwan, en Taiwan 3,8 miljard euro in de EU. De meeste EU-investeringen gaan naar productie van elektronische onderdelen en chemicaliën en de financiële en verzekeringssector. Taiwan investeert voornamelijk in de financiële en verzekeringssector in de EU.
Nederland exporteerde in 2018 voor ruim 4,1 miljard euro aan goederen en diensten naar Taiwan en importeerde voor ruim 3,7 miljard euro aan goederen en diensten uit Taiwan. De import en export bestaan voor het grootste deel uit machines, elektronica, onderdelen en hightech producten. Volgens data van de Investment Commission van Taiwan, investeerde Nederland in 2018 en 2019 respectievelijk ruim 3,5 miljard USD en 2,3 miljard USD in Taiwan (respectievelijk circa 3 en 2 miljard euro). De investeringen vonden plaats met name op het gebied van de productie van (elektronische) onderdelen en financiële dienstverlening. Op zijn beurt investeerde Taiwan in 2018 en 2019 respectievelijk ruim 1,1 miljard USD en 4,9 miljoen USD in Nederland (respectievelijk circa 0,9 miljard en 4,3 miljoen euro). Deze investeringen vonden met name plaats op het gebied van productie en groot- en detailhandel.
Op welke wijze dragen naar uw mening economische betrekkingen met Taiwan bij aan diversificatie van handelsstromen tussen de EU en Aziatische landen en aan een stevige relatie tussen de EU en Azië?
Het economisch belang voor Europa en Nederland zit met name in Taiwan als afzetmarkt voor high-tech en dan specifiek in chip-/IC-fabricage. Voor Nederlandse bedrijven is Taiwan een van de belangrijkste afzetmarkten van chipfabricage-apparatuur. Daarnaast zijn de Europese en Nederlandse investeringen in Taiwan in de offshore windindustrie sterk groeiende. Er zijn nu zo’n tien Nederlandse bedrijven betrokken bij projecten, met een totale orderwaarde van tegen de 1 miljard euro. Taiwan draagt dus in belangrijke mate bij aan het versterken van de Europese en Nederlandse handelsbelangen in de sectoren marine engineering en high-tech.
Bent u het eens dat een investeringsovereenkomst tussen de EU en Taiwan voor beide zijden een stap in de goede richting zou zijn, zowel economisch als geopolitiek? Zo nee, waarom niet?
Uit de intensieve investeringsbetrekkingen tussen zowel de EU en Taiwan als tussen Nederland en Taiwan blijkt een groot wederzijds vertrouwen in de instituties en rechtssystemen aan beide zijden. Het kabinet ziet daarom geen dringende noodzaak om er bij de Commissie op aan te dringen om onderhandelingen met Taiwan over een investeringsovereenkomst te starten.
Bent u bereid er bij de commissie op aan te dringen de formele onderhandelingen met Taiwan zo snel mogelijk te starten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Miljoenen aan rechten weggegeven voor ‘illegale’ koeien: ‘Overheid levert een wanprestatie’' |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen aan rechten weggegeven voor «illegale» koeien: «Overheid levert een wanprestatie»?1
Ja.
Klopt de bewering dat miljoenen euro's aan fosfaatrechten onterecht zijn verstrekt? Zo ja, hoe lang is deze informatie reeds bekend bij uw ministerie?
Ik kan deze bewering niet bevestigen. De fosfaatrechten zijn toegekend overeenkomstig de Meststoffenwet. Het wordt mij uit het stuk niet duidelijk waar de genoemde aantallen op zijn gebaseerd.
In hoeverre is hier sprake van onterechte staatssteun?
Het fosfaatrechtenstelsel is ingevoerd om te voorkomen dat het fosfaat- en stikstofplafond voor de melkveehouderij worden overschreden. De aanleiding was de overschrijding van het fosfaatplafond in 2015. In de Meststoffenwet is vastgelegd dat fosfaatrechten worden toegekend op basis van de hoeveelheid melkvee die veehouders op 2 juli 2015 hadden. De Europese Commissie heeft het stelsel van fosfaatrechten zoals vastgelegd in de Meststoffenwet goedgekeurd. De fosfaatrechten zijn toegekend overeenkomstig de bepalingen uit de Meststoffenwet en er is zodoende geen sprake van ongeoorloofde staatssteun.
Wat is de reden dat uw ministerie heeft geweigerd om antwoord te geven op de vragen van de Gelderlander?
Er is geen sprake van een weigering van het geven antwoorden. De betreffende journalist heeft drie dagen voor publicatie contact opgenomen met het ministerie en heeft ervoor gekozen te publiceren voordat mijn ministerie heeft kunnen reageren op alle vragen en veronderstellingen.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over deze misstanden?
Er is geen sprake van misstanden. De fosfaatrechten zijn toegekend overeenkomstig de Meststoffenwet.
Is u bekend hoe deze fouten tot stand zijn gekomen? In hoeverre spelen personeelstekorten bij de provincies en bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierbij een rol?
De veronderstellingen uit het artikel staan los van de handhavingscapaciteit van de NVWA, omdat het controleren van het aantal dieren dat mag worden gehouden op basis van de Natuurbeschermingswet-/milieuvergunning geen taak is van de NVWA.
Is er sprake van een kennistekort ten aanzien van fosfaatregelgeving bij overheidsinstanties? Zo ja, wat gaat u er aan doen om dat weg te nemen?
RVO.nl en de NVWA zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en controle van het fosfaatrechtenstelsel. Er is bij deze organisaties voldoende kennis aanwezig ten aanzien van fosfaatregelgeving voor het uitvoeren van deze taak.
Hoe gaat u voorkomen dat deze fouten vaker worden gemaakt?
De toekenning van fosfaatrechten is gebaseerd op het aantal gehouden dieren op de peildatum. De veehouder is verantwoordelijk voor het beschikken over de benodigde vergunningen. Bij de toekenning is ervan uitgegaan dat veehouders die melkvee houden daar ook de benodigde vergunningen voor hebben. Daarop heeft geen extra controle plaatsgevonden. Dit is geen fout, maar een bewuste afweging vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid. De invoering van het fosfaatrechtenstelsel was een omvangrijke operatie en een bijkomende controle van alle benodigde vergunningen (NB-wet, milieu, RO, etc.) en de bijbehorende afstemming met de verschillende overheden hadden voor een extreem grote uitvoeringslast gezorgd.
Vormen de onterechte verstrekkingen een bedreiging voor het fosfaatplafond?
Ook in het geval dat er fosfaatrechten zouden zijn toegekend aan dieren waarvoor de vergunning niet op orde was, is er nog altijd sprake van dieren, die in 2015 gehouden werden en door de productie van mest bijdroegen aan de overschrijding van het fosfaatplafond.
Het fosfaatrechtenstelsel is er juist op gericht een overschrijding van dit plafond te voorkomen.
Bent u bereid om de Kamer een overzicht te verschaffen van het aantal veehouders dat onterecht fosfaatrechten heeft gekregen? Zo ja, kunt u daarbij tevens specificeren om welke bedragen het gaat?
De controle op de Natuurbeschermingswet- en andere milieuvergunningen is een taak van de provincies en gemeentes. Ik kan uw Kamer daarom nu geen overzicht verschaffen van het aantal dieren dat alle veehouders op basis van de de verschillende benodigde vergunningen mochten houden.
Vindt u dat de foutief verstrekte rechten ingevorderd dienen te worden? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Zoals hierboven al aangegeven zijn de fosfaatrechten uitgegeven overeenkomstig de Meststoffenwet. Er is zodoende geen sprake van foutief verstrekte rechten. Het is de verantwoordelijkheid van een veehouder om in het bezit te zijn van de vergunningen die nodig zijn voor de dieren die hij houdt. De verantwoordelijke bestuurslaag controleert hierop.
Hoeveel veehouders zijn gedupeerd doordat zij te weinig rechten hebben gekregen? In hoeverre maken zij aanspraak op compensatie?
Het artikel in de Gelderlander gaat over veehouders die geen vergunning zouden hebben voor het aantal dieren dat zij houden en zodoende meer fosfaatrechten zouden hebben gekregen. Er is in deze kwestie geen sprake van veehouders die te weinig rechten hebben gekregen, aangezien iedere veehouder fosfaatrechten toegekend heeft gekregen op basis van het aantal dieren dat hij hield op de peildatum. Er is zodoende ook geen sprake van gedupeerden of compensatie.
Het bericht dat 23 ouderen hun huis kwijtraken door een commerciële overname |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat vindt u van het oordeel van Ontzorgd Wonen dat het pand ongeschikt is voor 24-uurszorg? Is u bekend op welke analyse dit oordeel stoelt?1
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op kwalitatief goede en veilige zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de instelling om de randvoorwaarden voor goede en veilige zorg te creëren. De IGJ heeft de bestuurder van Ontzorgd Wonen gesproken. Tijdens dit gesprek gaf de bestuurder aan dat het pand niet langer geschikt is voor het verlenen van zorg en dat deze grondig gerenoveerd moet worden voor de cliënten met een (steeds complexere) zorgvraag. Zo zijn er geen tilliften, antisliptegels, beugels etc. in de woning aanwezig en is de draaicirkel (voor bijvoorbeeld rolstoelen) tevens te klein. De eigenaar van het pand en Ontzorgd Wonen zijn niet tot overeenstemming gekomen over een renovatie. De IGJ vindt het besluit van de bestuurder in deze situatie te volgen en ik heb geen reden om aan dit oordeel van de IGJ te twijfelen. Dat neemt niet weg dat ik, zoals ik in de antwoorden op uw eerdere vragen2 aangaf, ook begrijp dat de verhuizing voor deze ouderen een ingrijpende gebeurtenis was. Ik vind het dan ook zeer vervelend dat de ouderen in deze situatie terecht zijn gekomen.
Heeft de inspectie onderzoek gedaan naar de geschiktheid van het pand om 24-uurszorg te leveren? Wat was het oordeel van de inspectie daarover?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Ontzorgd Wonen zonder overleg met de bewoners is gestopt met het betalen van de huur aan Coltavast, terwijl de bewoners wel netjes de huur betaalden? Acht u het juridisch houdbaar dat Ontzorgd Wonen is gestopt met het betalen van de huur?
In deze kwestie was er een overeenkomst tussen Ontzorgd Wonen en Coltavast waarbij Ontzorgd Wonen huur verschuldigd was aan Coltavast. De details van deze overeenkomst ken ik niet. Zoals in het krantenbericht stond, heeft er op 9 oktober een rechtszaak plaatsgevonden tussen de vastgoedeigenaar, Coltavast, en de huurder, Ontzorgd wonen. Uit het bericht maak ik op dat de rechter het niet juridisch houdbaar vond dat Ontzorgd Wonen stopte met het betalen van de huur.
De bewoners hebben een huurovereenkomst afgesloten met Ontzorgd Wonen. Zij betalen huur voor het gebruik van de woning. Als zij beschikking hebben over hetgeen is vastgelegd in hun contract met Ontzorgd wonen hebben zij de huur niet ten onrechte betaald. Dat hun verhuurder geen huur heeft betaald aan de vastgoedeigenaar (zijn/haar verhuurder), doet daaraan niets af.
Hebben de bewoners recht op teruggave van de huur nu blijkt dat Ontzorgd Wonen maandenlang geen huur heeft betaald?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat Ontzorgd Wonen fatsoenlijk en zorgvuldig heeft gehandeld, nu de bewoners op stel en sprong hebben moeten verhuizen? Heeft de onbehoorlijke termijn waarbinnen de verhuizing plaats moest vinden mogelijk gevolgen voor de gezondheid?
Zoals ik in de antwoorden op uw eerdere vragen schreef, vind ik het heel vervelend dat deze ouderen in deze situatie terecht zijn gekomen. Om mij in de situatie te verdiepen heb ik contact opgenomen met de verschillende betrokken partijen, te weten Coltavast, Ontzorgd Wonen, het zorgkantoor ZilverenKruis, de IGJ en de gemeente Utrecht. Uit deze contacten, artikelen in het AD en een uitzending van het televisieprogramma Radar van 2 december 2019 blijkt dat het een complexe situatie is. Daarnaast is er een conflict geweest tussen de vastgoedbezitter, Coltavast, en de zorgaanbieder, Ontzorgd Wonen, wat tot een rechtszaak heeft geleid. Dit maakt dat ik terughoudend ben in mijn oordeel omdat ik niet wil treden in de beoordeling van de rechter en niet alle details ken.
Voor de mensen met een Wlz indicatie geldt dat vooral van belang was dat hun zorg werd gecontinueerd. Ontzorgd Wonen heeft de IGJ geïnformeerd hoe zij de continuïteit van zorg borgt tot de laatste cliënt is overgedragen aan een andere zorgaanbieder of aan een andere locatie. Ontzorgd Wonen heeft aangegeven dat een deel van de bewoners naar een andere locatie van Ontzorgd Wonen is verhuisd; hun nieuwe appartement is opgeknapt (gesausd en vloer gelegd). De bewoners die naar een zorgaanbieder (in Utrecht) zijn gegaan hebben een verhuisvergoeding ontvangen. In de hoogte van het bedrag is Ontzorgd Wonen geadviseerd door de NZa. Álle bewoners konden gebruik maken van een verhuisservice. Van de IGJ heb ik begrepen dat Ontzorgd Wonen, binnen de mogelijkheden die er waren, elke cliënt van een passende plek heeft voorzien.
De bewoners die zonder Wlz indicatie in de Keizershof woonden, konden ervoor kiezen in de Keizershof te blijven wonen, zoals ik ook beschreef in de antwoorden op uw eerdere vragen3. Echter zou het aantal voorzieningen wel afnemen en de mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben, zouden zo nodig wel een nieuwe zorgaanbieder moeten zoeken. Voor deze groep geldt de reguliere huurwetgeving.
Een verhuurder kan een huurder in dat geval dwingen (tijdelijk) te verhuizen in het geval van een renovatie. De huurder heeft dan recht op een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten van minimaal € 6.095. Ook heeft de huurder in dat geval recht op inspraak op grond van de Wet op het Overleg Huurders Verhuurder.
Welke rechten en plichten hebben bewoners bij gedwongen verhuizing? Hebben zij recht op inspraak? Op welke termijn dienen zij geïnformeerd te worden? Hebben zij recht op een verhuisvergoeding? Heeft Ontzorgd Wonen overeenkomstig gehandeld?
Zie antwoord vraag 5.
Nieuwe berichten van belangenverstrengeling en corruptie in het falende Europese Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) |
|
Frank Futselaar , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «In Tsjechië lijkt de EU wel een pinautomaat voor oligarchen»1? Hoe beoordeelt u de beschuldiging dat de Tsjechische premier Babiš zijn rijkdom en zijn macht met belastinggeld vanuit de hele Europese Unie verwierf?
Ja. Ik vind deze beschuldiging zorgwekkend en vind het van belang dat dit door de Europese Commissie wordt uitgezocht.
Klopt het dat er elk jaar tientallen miljoenen euro’s via Brussel naar Agrofert, een van de grootste werkgevers in Tsjechië, stromen? Bent u op de hoogte van het feit dat premier Babiš ooit de enige bestuurder was? Hoe beoordeelt u het feit dat Babiš vanuit die hoedanigheid, de beheerders en de andere vier begunstigden – onder wie zijn twintig jaar jongere vrouw en zijn persoonlijke advocaten – kon ontslaan, en die de trusts kon opheffen?
Het is van groot belang dat de implementatie en uitvoering van het GLB in alle EU-lidstaten op rechtmatige wijze gebeurt. Als er signalen zijn dat dit mogelijk niet het geval zou zijn, moet daarop geacteerd worden, zowel door de betrokken lidstaat als ook door de Europese Commissie. De Commissie is inmiddels een onderzoek begonnen naar de rechtmatigheid van de verstrekte subsidies. Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen waarnaar onderzoek nog lopende is.
Deelt u de mening dat een ooit goedbedoeld EU-systeem van landbouwsubsidies en cohesiefondsen een walhalla is geworden voor een selectief gezelschap politiek gehaaide ondernemers? Bent u op de hoogte van het feit dat de Commissie er geen NRC-vragen over wil beantwoorden?
Ik deel deze mening niet. Ik ben er niet van op de hoogte dat de Europese Commissie hier geen vragen van NRC over zou willen beantwoorden.
Klopt de aantijging van NRC dat de overheid aldaar onderzoek tegenhoudt? Wat bent u van plan hier aan te doen?
Het kabinet heeft hierover geen informatie. Mocht het zo zijn dat de Tsjechische overheid onvoldoende meewerkt, dan liggen de taak en de bevoegdheid om hier stappen tegen te ondernemen bij de Europese Commissie.
Kloppen de conclusies van de New York Times in haar onderzoek naar Europese landbouwsubsidies, waarin wordt gesteld dat het pijnlijk is dat alle luiken dichtgaan na het ontvangen van de landbouwsubsidies?2
Ik deel uw mening niet, maar onderstreep wel het belang van goede controle op de rechtmatigheid van de Europese uitgaven. Daar is de Europese Commissie verantwoordelijk voor en zij heeft daarvoor ook de juiste instrumenten.
Deelt u de mening dat de recente berichtgeving over het oppakken in Italië van 94 maffialeden, omdat ze jarenlang gefraudeerd hebben met Europese landbouwsubsidies, ten overvloede aantoont dat de Europese Unie compleet tekortschiet in de controle op fraude omtrent Europese landbouwsubsidies?3
Zie antwoord vraag 5.
Is volgens u de Europese Commissie, de distributeur en controleur van al dat subsidiegeld, überhaupt in staat de besteding goed te controleren?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat van de 60 miljard euro die jaarlijks aan Europese landbouwsubsidie wordt uitgegeven, 80 procent terechtkomt bij 20 procent van de boerenbedrijven?4 Wat is uw mening hierover?
In het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 19 maart 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1098) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de analyse van de verdeling van inkomenstoeslagen over landbouwbedrijven in de EU. De verdeling wordt vooral bepaald door het aantal hectares per landbouwbedrijf en lidstaat-specifieke elementen zoals historische referenties en gekoppelde betalingen. Ik ben voorstander van een maximering van de inkomenssteun per bedrijf, zoals ook door de Europese Commissie voorgesteld bij de lopende herziening van het GLB, waardoor minder steun bij (hele) grote bedrijven terecht komt.
Wat vindt u van de stelling uit het NRC-artikel dat de EU-landbouwsubsidies de markt kapotgemaakt hebben voor kleine boeren? Kunt u dit toelichten?
Ik steun die stelling niet. Het GLB kan juist worden ingezet om de positie van kleine gezinsbedrijven te versterken, bijvoorbeeld via maximering van de steun per bedrijf en het stimuleren van samenwerking. Het kabinet zet hierop in.
Bent u, gezien het duidelijke falen van het huidige beleid omtrent de Europese landbouwsubsidies, bereid zich in Europees verband in te zetten voor een drastische hervorming van het landbouwbeleid met een inzet op een veel kleiner budget en een eerlijke verdeling van de middelen?
Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd over de Nederlandse positie van de omvang van het volgende meerjarig financieel kader (MFK), zoals vastgelegd in de kabinetsappreciatie van het MFK-voorstel van de Europese Commissie (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349). Nederland zet, mede in het licht van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk, in op een kleiner MFK en is daarom voorstander van een substantiële bezuiniging op het GLB en cohesiefondsen om ruimte te creëren voor nieuwe prioriteiten en om bij te dragen aan een financieel houdbare begroting. De onderhandelingen hierover worden gevoerd in de Raad Algemene Zaken en in de Europese Raad. Nederland is, zoals bekend, voorstander van plafonnering van de landbouwsteun aan bedrijven.
Kunt u een indicatie geven hoeveel kleiner het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zou moeten worden en wat de inzet van het kabinet zal zijn in samenhang met de lopende debatten over de nieuwe Europese meerjarenbegroting?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid zich in de onderhandelingen voor het GLB te blijven inzetten voor een maximum aan uit te keren landbouwsubsidie per persoon/bedrijf? Deelt u de mening dat dit bedrag in principe niet hoger dan een modaal inkomen zou moeten kunnen liggen, omdat het in de praktijk doorgaans om subsidie in de vorm van inkomenssteun gaat?
Zie antwoord vraag 10.