Het bericht 'Boeren ontevreden over maatregelen ganzen verjagen' |
|
Gerard van den Anker (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Boeren ontevreden over maatregelen ganzen verjagen»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de schade aan gewassen door dieren, met name ganzen, zwanen en mezen, in de meeste provincies is toegenomen de afgelopen jaren?
Het klopt dat sinds de jaren ’90 de uitgekeerde schadebedragen gestegen zijn. De afgelopen vijf jaar schommelt het uitgekeerde schadebedrag rond de 24 miljoen euro. Van de getaxeerde schade wordt ca 85% veroorzaakt door verschillende soorten ganzen.
Kunt u bevestigen dat de maatregelen voor natuurherstel en -ontwikkeling onder andere als doel hebben om de biodiversiteit te vergroten?
Met het programma Natuur geeft het kabinet een stevige impuls aan natuurherstel- en verbetering door voor de periode 2021–2030 jaarlijks een bedrag te investeren in het versterken en intensiveren van het natuurbeleid, oplopend tot € 300 miljoen per jaar (totaal € 3 miljard). Met de middelen zullen versneld maatregelen worden genomen om de negatieve gevolgen van overmatige stikstofdepositie op de natuurkwaliteit te verminderen en de natuur en biodiversiteit te verbeteren.
Deelt u dan ook de verwachting dat het aantal dieren dat faunaschade veroorzaakt, waaronder ganzen, zwanen en mezen, ook de komende jaren zal toenemen als gevolg van de maatregelen voor natuurherstel- en ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Ganzenbeleid, evenals beleid voor natuurherstel en -ontwikkeling is een verantwoordelijkheid van provincies. Uitgangspunt bij dit beleid is het vinden van een balans tussen het bieden van voldoende bescherming en het voorkomen, bestrijden en vergoeden van schade.
Dankzij de combinatie van waterrijke gebieden, waar ganzen broeden en slapen, met eiwitrijke graslanden waar ganzen foerageren, is Nederland een aantrekkelijk land voor ganzen en andere watervogels. De precieze aard van schadeproblematiek kan per gebied sterk verschillen. De relatie tussen beheer, populatieontwikkelingen en optredende schade is bovendien complex. Naast ingrepen in het landschap, en andere vormen van beheer, waaronder verjaging en afschot, spelen ook veranderingen in klimaat, agrarisch landgebruik en migratiepatronen een belangrijke rol2. Om die redenen wordt bij natuurherstel en -ontwikkeling altijd gestreefd naar lokaal maatwerk, waarbij alle partijen, waaronder agrariërs, zo goed mogelijk worden betrokken.
Het is mijns inziens daarom niet in zijn algemeenheid te stellen dat maatregelen voor natuurherstel- en ontwikkeling zonder meer zullen leiden tot een toename van faunaschade.
Is de constatering juist dat er van de drie miljard euro die op dit moment beschikbaar is voor natuurherstel en -ontwikkeling, geen geld is uitgetrokken voor de vergoeding van faunaschade als gevolg van de maatregelen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 stel zijn de daar genoemde maatregelen en bijbehorende middelen bedoeld om de negatieve gevolgen van overmatige stikstofdepositie op de natuurkwaliteit te verminderen en de natuur en biodiversiteit te verbeteren. Hierbij zijn geen middelen voor faunaschade gereserveerd.
Bent u het ermee eens dat bij de maatregelen voor natuurherstel en -ontwikkeling een belangrijke rol is weggelegd voor de agrarische sector en hiervoor een stimulerend beleid voor agrariërs wenselijk/noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar bestaat volgens u die rol dan uit?
Onze agrariërs kunnen met natuurinclusieve kringlooplandbouw een belangrijke bijdrage leveren aan natuurherstel en -ontwikkeling. Denk bijvoorbeeld aan het verweven van landschapselementen (de zogenaamde groenblauwe dooradering) die versnippering van natuur tegengaat. Niet voor niets zet ik met de LNV-visie hierop in, onder andere met stimulerend beleid in de vorm van een omschakelprogramma (Kamerstuk 35 334, nr. 126).
Bent u het ermee eens dat in het kader van stimulerend beleid de maatregelen voor natuurherstel- en ontwikkeling, die het maatschappelijke belang dienen, niet voor rekening van de agrariërs mogen komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat waar deze maatregelen faunaschade tot gevolgen hebben voor agrariërs, zij daarvoor binnen de gebruikelijke kaders dienen te worden gecompenseerd.
Kunt u toelichten waarom faunaschade niet integraal is opgenomen in het budget voor natuurherstel en -ontwikkeling? Over welke onderzoeken naar faunaschade beschikt u?
Zoals ik in het antwoord bij vraag 5 toelicht is er geen directe relatie tussen natuurherstel en ontwikkeling en een toename van faunaschade.
Wanneer beschermde, inheemse diersoorten, zoals ganzen, zwanen en mezen, schade aan landbouwgewassen toebrengen, kunnen grondgebruikers in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. BIJ12 verzorgt het tegemoetkomingsproces namens de 12 provincies. Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, wordt van een grondgebruiker verwacht dat deze eerst zelf een redelijke inspanning pleegt om schade te voorkomen.
BIJ12, evenals individuele provincies, laat veelvuldig onderzoek uitvoeren naar faunaschade. Voor een overzicht verwijs ik u naar de website van BIJ12.
Tegemoetkomingen in faunaschade worden gefinancierd uit provinciale middelen. De hoogte van de uitgekeerde tegemoetkoming wordt bepaald met behulp van taxaties. De totale hoogte van de vergoedde faunaschade is dus gebaseerd op daadwerkelijk ondervonden opbrengstdervingen en staat los van maatregelen en budgetten voor natuurherstel en -ontwikkeling. Er zit geen plafond aan de tegemoetkomingen voor faunaschade aan landbouwgewassen.
Op welke manier bent u voornemens deze toenemende faunaschade te vergoeden en waar komen de financiële middelen vandaan?
Zie antwoord vraag 8.
De dwang op commerciële advocatuur om gesubsidieerde rechtsbijstand te gaan verlenen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel waardering heeft u voor sociaal advocaten, die al jaren gedwongen worden voor een te lage vergoeding hun belangrijke werk te doen?
Ik meen dat sociaal advocaten belangrijk werk verrichten met grote maatschappelijke waarde. Daarom is een van de hoofddoelen van de stelselvernieuwing om betere vergoedingen te bewerkstelligen voor advocaten en mediators die in het stelsel werkzaam zijn.
Was uw uitspraak tijdens het algemeen overleg over de gesubsidieerde rechtsbijstand op 20 januari jl. om de commerciële advocatuur te dwingen gesubsidieerde rechtsbijstand te gaan verlenen een doordacht plan of heeft u dat ter plekke als idee opgeworpen?1
Dit is niet iets nieuws. In de contourennota van 9 november 2018 heb ik reeds aangegeven dat de strikte waterscheiding in de advocatuur tussen sociaal advocaten en commerciële advocatenkantoren onwenselijk is en in het verleden ook anders was. Daarbij heb ik ook vermeld dat ik in gesprek ga met commerciële kantoren om te bezien op welke wijze zij bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van een meer duurzaam stelsel voor rechtsbijstand. Het uitgangspunt daarbij was en is een grotere solidariteit binnen de beroepsgroep en het in gezamenlijkheid invulling geven aan de toegang tot het recht van minder bedeelden. Hoewel op enkele plaatsen initiatieven zijn ontstaan, is een echte structurele toenadering tot nu toe uitgebleven. Dan is het niet vreemd dat ik een minder vrijblijvende aanpak ga verkennen.
Hoe duidt u de kritiek op die uitspraak van u, in het bijzonder in het licht van het uitblijven van forse structurele investeringen in de gesubsidieerde rechtsbijstand?2 3 4
Uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt dat ik vooral voor ogen heb dat de gehele advocatuur een bijdrage levert aan het stelsel. Ik wil met een minder vrijblijvende aanpak commerciële advocatenkantoren op de bestaande sociale advocatuur een aanvullende bijdrage laten leveren ten behoeve van een meer solidair stelsel. In mijn antwoord op vraag 4 ga ik nader in op wat die bijdrage kan behelzen.
Waarom denkt u zelf dat de commerciële advocatuur tot nu toe niet in de gesubsidieerde rechtsbijstand inspringt en wat heeft u daar de afgelopen jaren aan gedaan?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, zijn er al de nodige initiatieven ontstaan waarbij de commerciële advocatuur een bijdrage levert aan het stelsel. Zoals het samenwerkingsverband tussen Houthoff en Meesters aan de Maas waarbij stagiaires van Houthoff een bijdrage leveren aan de rechtsbijstand die wordt verleend door de toegevoegde advocaten van Meesters aan de Maas.
Daarnaast gaat de Raad voor Rechtsbijstand (Raad) met de innovatievoorziening van zesmaal € 1 mln. – waarvan € 2 mln. al is uitgetrokken voor de jonge aanwasregeling – innovatieve ideeën voor de samenwerking tussen commerciële kantoren en sociale advocatuur stimuleren. De Raad werkt hierbij samen met de NOvA, VSAN, commerciële kantoren, universiteiten en hbo’s.
De NOvA heeft oud-deken Walter Hendriks als kwartiermaker aangesteld die het komende jaar samen met commerciële kantoren de reeds ontstane initiatieven verder gaat uitbouwen en intensiveren.
Graag zou ik dergelijke initiatieven – die nu te sporadisch en op louter vrijwillige basis plaatsvinden – een steviger fundament willen geven ten behoeve van een meer solidair stelsel. De bijdrage vanuit de commerciële advocatenkantoren kan op meerdere manieren worden geleverd. Ik denk bijvoorbeeld aan een bijdrage in de infrastructuur van kantoren zoals het delen van kennis over bedrijfsvoering, het ter beschikking stellen van expertise, kennisdeling (o.a. door stages) of de inzet van innovatieve (ICT) systemen. Ook sluit ik niet uit dat een bijdrage in financiële vorm geleverd kan worden via bijvoorbeeld het oprichten van een fonds. Daarbij wil ik ook kijken hoe het in de landen om ons heen is georganiseerd. In België bijvoorbeeld is deelname aan de gesubsidieerde rechtsbijstand een verplicht onderdeel van de beroepsopleiding. Dit zou in een behoefte kunnen voorzien, aangezien advocaat-stagiaires van commerciële kantoren zo procedeerervaring kunnen opdoen en het meer solidariteit creëert binnen de beroepsgroep.
Hoe zou dwang of stimulans dat probleem oplossen?
Het probleem dat ik zie is dat de bijdrage vanuit de commerciële advocatuur aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand momenteel te vrijwillig en sporadisch wordt vormgegeven. Met een minder vrijblijvende aanpak wil ik bewerkstelligen dat commerciële advocaten meer dan nu het geval is hun steentje gaan bijdragen ten behoeve van de rechtshulp aan minder draagkrachtige en vaak ook kwetsbare rechtzoekenden.
In hoeverre denkt u überhaupt dat de expertise van de commerciële advocatuur aansluit op de behoeften van rechtszoekenden die aanspraak kunnen maken op de gesubsidieerde rechtsbijstand?
Ik wil niets afdoen aan het goede en belangrijke werk dat sociaal advocaten verrichten. Ik onderken dat het verlenen van rechtsbijstand aan de doelgroep van de Wet op de rechtsbijstand om andere kwaliteiten en vaardigheden vraagt dan advisering in een fusietraject of omtrent een merkenrechtelijk geschil. Dat neemt niet weg dat commerciële advocatenkantoren een waardevolle aanvulling kunnen leveren op de bestaande sociale advocatuur. Dit kan bijvoorbeeld door best practices en innovaties vanuit de commerciële praktijk te delen. Uit de enquête van de Raad voor Rechtsbijstand onder sociaal advocaten is ook gebleken dat sociaal advocaten bepaalde digitale kennissystemen niet gebruiken, onder meer vanwege hoge kosten. Door het ter beschikking stellen van dergelijke systemen door commerciële kantoren kan dit bijdragen aan de kwaliteit van de dienstverlening door sociaal advocaten. Desalniettemin voorziet ook het inzetten van stagiaires van commerciële kantoren in een wederzijdse behoefte, zoals blijkt uit het voorbeeld van Houthoff en Meesters aan de Maas genoemd in het antwoord op vraag 4.
Weet u eigenlijk na al die jaren wel wat het werk van sociaal advocaten inhoudt?
Ik meen dat ik me de afgelopen jaren een goed beeld heb kunnen vormen van het werk van sociaal advocaten.
Deelt u de mening dat de krimpende groep sociaal advocaten die al ervaring hebben met gesubsidieerde rechtsbijstand beter in staat zijn om rechtszoekenden die recht hebben op gesubsidieerde rechtsbijstand bij te staan dan commerciële advocaten die deze ervaringen missen? Op welke wijze wordt de kwaliteit van de geleverde gesubsidieerde rechtsbijstand hier beter van?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 2 en 6.
Wie wordt er nu uiteindelijk beter van dit plan, is dat de rechtszoekende (die mogelijk te maken krijgt met minder kwaliteit en specialisatie), is dat de sociaal advocaat (waarvoor nog minder zaken overblijven en de vergoeding onverminderd laag blijft) of is dat de commercieel advocaat (die hier kennelijk ook niet op zit te wachten)?
Mijns inziens alle drie, maar bovenal de rechtzoekende.
Moet de conclusie niet zijn dat helemaal niemand hier beter van wordt? Bent u bereid dit plan diep weg te stoppen en hier niet meer mee aan de slag te gaan?
Neen
De antwoorden op vragen van het lid Van Dam over de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland inzake de e-screener |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw beantwoording van mijn vragen over «Uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland inzake de e-screener»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel wapens er per 31 december 2020 in Nederland aangeboden zijn bij en behandeld zijn door de politie om gedeactiveerd te worden?
In Nederland dienen vuurwapens conform de technische specificaties van de EU-uitvoeringsverordening gedeactiveerd te worden. De politie is in Nederland, conform artikel 43 van de Wet wapen en munitie, aangewezen als bevoegde autoriteit voor de controle op het onbruikbaar maken (deactiveren) van vuurwapens en de afgifte van een certificaat. Het deactiveren van vuurwapens geschiedt niet door de politie, maar door een erkende wapenhandelaar die daarin is gespecialiseerd.
Sinds het operationeel gaan van de bevoegde autoriteit, omstreeks september 2019, tot en met 1 februari 2021 zijn er 182 vuurwapens aangeboden bij de politie. Hiervan zijn er 107 vuurwapens door de politie gecontroleerd en gecertificeerd (peildatum 1 februari 2021).
Hoeveel wapens zijn er vanuit Nederland naar het buitenland verzonden om gedeactiveerd te worden? Is hier de afgelopen jaren een toename in te zien? Heeft dit te maken met een capaciteitsgebrek bij de politie om wapens te deactiveren?
De korpschef meldt mij, na overleg met de douane, dat deze cijfers niet transparant te maken zijn. De douane verleent alleen exportvergunningen die zien op de beweging van vuurwapens naar buiten Nederland (de grensoverschrijding). De administratieve regels zijn erop ingesteld dat daarna het zicht op die wapens weg is, omdat ze dan onder het zicht komen van het ontvangende land.
Het bericht 'Proef met sneltesten voor studenten in Groningen op Zernike' |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Proef met sneltesten voor studenten in Groningen op Zernike»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht van het Dagblad van het Noorden.
Welk type sneltesten gaan gebruikt worden bij de pilot?
In de pilot op de Zernike Campus te Groningen wordt gebruik gemaakt van antigeensneltesten. Het gaat om de Abbott PANBIO COVID-19 Ag test. Gebaseerd op de huidige operationele snelteststraat kunnen er per dag maximaal 450 sneltesten worden afgenomen uitgaande van standaard openstelling tussen 09:00–16:30. Over de inrichting van alle pilots bent u reeds geïnformeerd in de bijlage «pilotoverzicht sneltesten in het mbo en ho» bij de Kamerbrief Stand van zaken COVID-19 van 23 februari jl2.
Hoeveel testen zullen er naar schatting per dag afgenomen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u meer details geven over hoe de pilot zal worden ingericht en uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het RIVM dat de PCR-test op dit moment de «gouden standaard» is met een technische/analytische sensitiviteit van 96–99,5%?
De PCR-test is tot op heden de meest betrouwbare test om de aanwezigheid van het SARS-CoV-2 virus aan te tonen.
Wat is de technische/analytische sensitiviteit van de te gebruiken sneltesten?
De sensitiviteit van de Abbott PANBIO COVID-19 Ag test is 91,4% (94,1% voor monsters met Ct-waarde < 33). De specificiteit van de test is 99,8%3.
Uitgaand van de technische/analytische sensitiviteit van de sneltesten en het geplande aantal af te nemen testen per dag, hoeveel vals-positieve en vals-negatieve testuitslagen worden verwacht bij deze pilot?
Uitgaande van een geschatte dagelijkse testcapaciteit van 450 zal het geschatte aantal personen met een vals-negatieve testuitslag 0,22 per dag en het geschatte aantal personen met een vals-positieve testuitslagen 0,85 per dag zijn.
Wat is de consequentie als iemand positief test? Worden deze studenten dan fysiek uitgesloten van het maken van het tentamen?
Als een student een positieve sneltestuitslag ontvangt, wordt deze verwezen naar de GGD. Hen wordt dringend geadviseerd zich via een PCR-test laten testen op de aanwezigheid van het coronavirus. In deze groep kan (in beperkte gevallen) een vals-positieve sneltestuitslag zijn gegeven. Blijkt de PCR-test ook positief, dan gelden vanzelfsprekend de quarantaineregels die vanuit het kabinet worden opgelegd. Heeft de student of medewerker voorafgaand aan de onderwijsactiviteiten een negatieve PCR-test, kan zij hieraan fysiek deelnemen. Is de uitslag van de PCR-test niet tijdig bekend, is deze ook positief, of laat deze student of medewerker zich niet testen via de GGD, geldt dat er alternatieven beschikbaar zijn voor het fysieke tentamen. Deze kan op een later tijdstip of online worden gedaan. De onderwijsinstellingen zorgen ervoor dat de student geen last ondervindt van een positieve sneltest en treffen waar mogelijk voorzorgsmaatregelen.
Wanneer een student fysiek wordt uitgesloten van het maken van het tentamen, wordt er dan rekening mee gehouden dat deze student digitaal kan meedoen aan het tentamen, inclusief wellicht eventuele reistijd van de terugreis?
Zie antwoord vraag 8.
Welke concrete maatregelen worden genomen om fysieke besmetting als gevolg van vals-negatieve uitslagen te voorkomen?
In de pilots wordt er gewerkt binnen de geldende veiligheidsregels. Dit betekent ook dat de anderhalve meter maatregel in de pilots blijft gelden, behalve op plaatsen waar hiervoor reeds een uitzondering geldt (zoals: praktijkonderwijs voor contactberoepen). Daarnaast wordt er enkel gebruik gemaakt van gevalideerde (snel)testen of methodieken die door experts zijn opgezet, aangevuld met bestaande brancheprotocollen met daarin aanvullende maatregelen (zoals looproutes, spatschermen en mondkapjes). Op deze wijze blijft de veiligheid van iedere student en medewerker gewaarborgd en kan onder gecontroleerde omstandigheden geëxperimenteerd worden met sneltesten in het mbo, hbo en wo.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte houden van tussentijdse bevindingen van het onderzoek door de Aletta Jacobs School of Public Health over de veiligheid en uitvoering tijdens tentamens, de verspreiding van het coronavirus, het gedrag en de juridische, technische en logistieke aspecten van de pilot?
Zoals aangegeven in de brief van 23 februari worden alle pilotregio’s gevraagd om op 1 mei resultaten op te leveren. De Tweede Kamer zal daarom in de loop van het tweede kwartaal nader worden geïnformeerd over de kennis die is opgedaan.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Het bericht ‘Schrikbarend veel misbruik van ADHD-medicatie onder Nederlandse studenten’. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schrikbarend veel misbruik van ADHD-medicatie onder Nederlandse studenten»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Bent u ook geschrokken van deze conclusies? Bent u, in tegenstelling tot de resultaten uit het eerdere onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, het wel eens met de resultaten uit dit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen, oftewel dat studenten medicatie gebruiken om de academische prestaties te verbeteren, zonder daarvoor een medische indicatie te hebben? Indien u zich geen zorgen maakt over deze conclusies of het niet eens bent met deze resultaten, vernemen deze leden ook wat voor u een grens is waarna u zich wel zorgen gaat maken en erkent dat er een probleem is?
In antwoord op eerdere Kamervragen over de berichten «Prestatiedruk in het hoger onderwijs leidt tot misbruik ADHD-medicatie’en «Braindrug modafinil is populair onder studenten»2 heeft mijn voorganger vooral gewezen op de representativiteit van het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam voor de studenten in de rest van Nederland. Ook heeft mijn voorganger gewezen op de monitor van het Trimbos Instituut naar de mentale gezondheid en het middelengebruik onder studenten. De monitor moet meer inzicht geven in de aard en omvang van het (oneigenlijk) gebruik van deze zogenoemde prestatie verhogende (recept-)geneesmiddelen. De resultaten van de monitor komen medio 2021 beschikbaar. Tegelijkertijd ontvang ik signalen vanuit het veld over de groeiende groep die deze middelen om de verkeerde redenen gebruikt. Ik wil deze signalen niet naast me neerleggen en ga hier in de komende maanden goed naar kijken. Ik betrek hierbij de resultaten van de monitor van het Trimbos Instituut. Als de uitkomst geen geruststellend beeld oplevert, ben ik bereid over te gaan tot actie om de ongewenste ontwikkeling af te remmen.
Wat zijn de conclusies met betrekking tot middelengebruik uit het onderzoek naar mentale gezondheid opgezet door Het Trimbos Instituut en GGD GHOR Nederland, in samenwerking met het RIVM? In hoeverre hebben deze resultaten al geleid tot aanvullende maatregelen met betrekking tot oneigenlijk middelengebruik onder studenten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u naar aanleiding van deze resultaten alsnog bereid stappen te zetten, zodat studenten zelf goede voorlichting krijgen over de gevaren van zogenaamde «studiedrugs», aangezien het zelfs tot psychoses en een plotselinge dood kan leiden? Zo ja, wat gaat u concreet doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Maakt u zich ook zorgen dat illegale aanbieders van medicatie websites in het buitenland registeren, zodat ze tussen de mazen van de wet vallen en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugdhier geen zeggenschap over heeft? In welke landen worden deze websites met name geregistreerd? Hoe verlopen de bilaterale contacten met het desbetreffende land om ervoor te zorgen dat die websites alsnog offline gehaald worden? Welke andere mogelijkheden zijn er om dit soort websites offline te kunnen halen?
Illegale aanbieders kunnen overal ter wereld hun domeinnaam registeren. Ook kunnen ze kiezen om de inhoud van hun website overal ter wereld bij een dienstverlener op een server onder te brengen. In een dergelijk geval heeft IGJ hier geen zeggenschap over en beschikt zij dus niet over formele mogelijkheden om op te treden tegen de houder van de website. Het is mij niet bekend in welke landen geneesmiddelenwebsites met name worden geregistreerd. De IGJ onderhoudt op dit moment geen reguliere contacten met toezichthouders in andere landen over dit soort websites. IGJ neemt al jaren deel aan een jaarlijkse wereldwijde actie tegen illegale handel in geneesmiddelen in Interpol-verband (Operatie PANGEA). In het kader daarvan informeren autoriteiten elkaar over websites met illegaal aanbod van geneesmiddelen. Dit leidde tot inbeslagnemingen en arrestaties en op basis daarvan werden meerdere websites geblokkeerd. De jaarlijkse publiciteit over deze campagne droeg bij aan bewustwording over de risico’s van illegale aanbod en handel. In 2020 heeft IGJ zich gericht op de illegale aanbod en handel in Covid-19 gerelateerde geneesmiddelen.
Het verdwijnen van Vietnamese alleenstaande kinderen uit de COA-opvang |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat twee van de kinderen onder de 39 mensen die op 23 oktober 2019 in Essex dood werden aangetroffen in de koelcontainer van een mensensmokkelaar, vijf maanden lang in de Nederlandse beschermde opvang hebben verbleven?
De gebeurtenis in Essex is een uiterst ernstige zaak met een hartverscheurende afloop. Na een grootschalig Europees onderzoek zijn er in de Essex-zaak veroordelingen geweest voor mensensmokkel.
In Nederland zal gereflecteerd worden op deze zaak en zal worden bezien welke mogelijke lessen hier uit getrokken kunnen worden.
De problematiek van minderjarige Vietnamese vreemdelingen die verdwijnen uit de opvang is al langer in de migratieketen bekend. Zoals aan uw Kamer gemeld per brief van 23 maart 2020 worden amv’s bij wie op voorhand een risico op verdwijning bestaat, vanwege bijvoorbeeld een reëel vermoeden dat zij slachtoffer zijn van mensenhandelaren, in de beschermde opvang geplaatst. Vietnamese minderjarigen worden in Nederland standaard in de beschermde opvang geplaatst. In de beschermde opvang vinden extra maatregelen en toezicht plaats om de amv’s binnen de opvang te beschermen tegen personen met kwade bedoelingen. Tevens wordt in de beschermde opvang gebruik gemaakt van een multidisciplinaire risicoanalyse van de kwetsbaarheden van de betreffende amv’s. De beschermde opvang is echter een besloten en niet een gesloten opvangvorm. Ondanks de inzet die door medewerkers wordt gepleegd om dit te voorkomen, kan een amv uit de beschermde opvang vertrekken.
Conform deze standaardwerkwijze zijn ook de twee genoemde jongens in de beschermde opvang geplaatst. Het klopt dat zij hier ongeveer vijf maanden hebben verbleven. Het klopt ook dat de twee door de politie zijn gevolgd toen zij de opvang verlieten. Naar aanleiding van een verdenking mensensmokkel is ervoor gekozen om een observatieteam (OT) van de politie in te zetten om zicht te krijgen op de bewegingen van de jongens en op degenen die zich daarbij mogelijk schuldig zouden maken aan mensensmokkel. Het OT is de jongens in het kader van de grensoverschrijdende observatie, gevolgd tot een adres in België. Op basis van de standaardprocedure grensoverschrijding is hiervoor contact opgenomen met de Belgische autoriteiten. De verdenking mensensmokkel was gericht tegen een niet bekend persoon (NN01) en gebaseerd op signalen van mensensmokkel zoals het feit dat één van de jongens eerder deel uitmaakte van een groep gesmokkelde personen die werd aangetroffen in Hoek van Holland en de veronderstelling dat het aannemelijk was dat na eventueel vertrek uit de beschermde opvang hij hulp zou krijgen van een ander of anderen. De Belgische politie liet weten dat het adres in België niet bekend stond als mensensmokkeladres of anderszins. Een concrete verdenking tegen een persoon is niet ontstaan. Omdat er op dat moment geen concrete wetenschap van mensensmokkel was, is er volgens de politie en het OM geen sprake geweest van doorlaten (ex artikel 126ff Sv). Daarnaast zijn de jongens steeds onder controle gehouden/geweest van het Nederlandse observatieteam waarna in afstemming het initiatief is overgedragen aan de Belgische autoriteiten.
Klopt het dat de betreffende twee kinderen door de politie zijn gevolgd nadat zij de opvang hadden verlaten, maar dat de politie uiteindelijk niet heeft ingegrepen om de taxi van de twee kinderen te stoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom de politie niet heeft aangenomen dat het hier om strafbare mensenhandel ging, waarop het juridische doorlaatverbod van toepassing is?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat voor een verdenking van mensenhandel in het geval van minderjarigen het waarnemen van dwang geen vereiste is?
In algemene zin geldt inderdaad dat voor mensenhandel jegens een minderjarige niet is vereist dat door de dader dwang is toegepast (artikel 273f, eerste lid, onderdeel 2⁰, van het Wetboek van Strafrecht). In dat geval is wel vereist dat de dader de bedoeling heeft gehad om een ander uit te buiten of door een derde te laten uitbuiten. Bij vervolging ter zake van mensenhandel is het aan de rechter om te beoordelen of mensenhandel in het gegeven geval wettig en overtuigend is bewezen.
Wordt bij het doen van aangifte van mensensmokkel door een minderjarige automatisch uitgegaan van mensenhandel, op basis waarvan een B8-vergunning kan worden verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mensensmokkel en mensenhandel zijn twee verschillende delicten, al kunnen ze in combinatie voorkomen. Mensensmokkel is het helpen van mensen waardoor zij zich illegaal toegang tot of doorreis door een land kunnen verschaffen. Migranten kiezen en betalen hier doorgaans zelf voor. Mensensmokkel is een misdaad tegen de staat. Mensenhandelis het werven, vervoeren, overbrengen, opnemen of huisvesten van mensen, met gebruik van dwang (in brede zin) en met het doel die mensen uit te buiten. Dat hoeft niet grensoverschrijdend te gebeuren. De (beoogde) uitbuiting is de kern van mensenhandel. Het is daarmee een misdaad tegen de persoon.
Bij de geringste aanwijzing dat sprake is van mensenhandel biedt de politie of KMar aan het vermoedelijke slachtoffer bedenktijd aan in de zin van paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire, waarna het slachtoffer de mogelijkheid krijgt om aangifte te doen van mensenhandel. Wanneer aangifte wordt gedaan van mensenhandel stuurt de politie of KMar de kennisgeving hiervan door aan de IND, de IND merkt deze kennisgeving ambtshalve aan als een aanvraag tot het verlenen van een B8-vergunning.
Hoe vaak is sinds de door u nieuw ingevoerde werkinstructies inzake Vietnamese AMV’s (alleenstaande minderjarige vreemdelingen) het vertrek van een AMV door een voogd als vertrek met bekende bestemming aangemerkt, waardoor de politie stopt met onderzoeken? Erkent u dat hierdoor mogelijk onderzoeken worden stopgezet die van groot belang kunnen zijn voor het oprollen van mensenhandel? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit herken ik niet. De nieuwe werkafspraken tussen politie/AVIM, COA, Nidos en de DT&V, waar uw Kamer bij brief van 23 maart 2020 over is geïnformeerd, hebben tot doel om vast te leggen, wie, wat, wanneer moet doen als geconstateerd wordt dat een minderjarige is vertrokken uit de opvang, waaronder de beschermde opvang. Ze zien niet specifiek op Vietnamese amv’s. In de werkafspraken is de mogelijkheid opgenomen dat een amv, naast vertrokken met onbekende bestemming, ook kan worden aangemerkt als vertrokken naar een bekende bestemming. Hier is sprake van indien de amv afwezig is uit zijn of haar gebruikelijke omgeving, maar de verblijfplaats bekend is bij de voogd en er bij de voogd vertrouwen is dat het goed gaat met de pupil en de zorg is overgenomen door ouders of derden (bijv. een instelling). Dit gebeurt enkele keren per jaar. Amv’s ten aanzien van wie twijfels bestaan over zijn of haar veiligheid zullen niet worden aangemerkt als met bekende bestemming vertrokken.
Wordt bij een vermoeden dat een Vietnamese AMV op korte termijn mogelijk de beschermde opvang wil verlaten direct de politie geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onderneemt de politie hierop meteen actie door de opvang in de gaten te houden en AMV’s te volgen? Zo nee, waarom niet?
Medewerkers van de beschermde opvang zijn alert op signalen die kunnen duiden op het voornemen van een amv om de beschermde opvang te verlaten. De beschermde opvang heeft korte lijnen met de politie en signalen die mogelijk duiden op een verdwijning worden met de politie gedeeld.
Afhankelijk van de melding, kan de politie bepalen waartoe ze gemachtigd is om actie te ondernemen. Niet elk plotseling vertrek hoeft te maken te hebben met mensensmokkel of -handel. Als er concrete indicaties zijn die onderzocht kunnen worden op het gebied van mensensmokkel, dan wel mensenhandel, zal respectievelijk de KMar, dan wel de politie nader onderzoek doen en bezien welke maatregelen kunnen worden ingezet.
Bent u bekend met het feit dat de op 23 oktober 2019 dood aangetroffen mensen in de koelcontainer van een vrachtwagen hadden betaald voor wat door de mensenhandelaren als «VIP-reis» werd verkocht? Bent u het er mee eens dat alle mogelijke inspanningen moeten worden verricht om dit soort schurken in de gevangenis te krijgen? Zo ja, welke concrete stappen heeft u hierin gezet, of gaat u nog zetten?
Hetgeen gebeurd is, is zeer ernstig met een verschrikkelijke afloop. Er is door betrokken instanties hard gewerkt, zowel nationaal als internationaal, om deze zaak te onderzoeken en de daders te vervolgen.
Direct nadat het Essex-drama bekend werd, heeft het Nederlandse Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) onderzocht of, en zo ja in welke mate, er linken zijn met Nederland. Het EMM heeft de informatievragen vanuit het buitenland (en dus ook het Verenigd Koninkrijk) beantwoord en ook ongevraagd andere informatie gedeeld welke mogelijk van waarde was voor het ESSEX onderzoek. Nederland heeft geen zitting genomen in het Joint Investigation Team (JIT) omdat er geen sprake was van zicht op medeverdachten of strafbare feiten ten aanzien van het feit gepleegd in Nederland.
Inmiddels heeft de Britse justitie veroordelingen uitgesproken met betrekking tot mensensmokkel tegen meerdere verdachten waaronder een aantal personen waarover Nederland informatie heeft gedeeld met het Verenigd Koninkrijk.
Heeft u in de nieuwe werkinstructies rondom Vietnamese AMV’s expliciet geregeld dat Vietnamese AMV’s proactief en met oog voor de psychische gesteldheid van de kinderen moeten worden benaderd om ze uit te leggen welke bescherming ze in Nederland kunnen krijgen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Nee, hier is al oog voor in de begeleiding binnen de beschermde opvang.
In de beschermde opvang gelden beschermingsmaatregelen die tot doel hebben om verdwijningen zoveel mogelijk tegen te gaan. De vrijheidsbeperkende beschermingsmaatregelen van de amv worden gedurende het verblijf gefaseerd verruimd. Ondertussen krijgen amv’s intensieve begeleiding om hun weerbaarheid te vergroten. Ook krijgen zij voorlichting over mensenhandel en/of mensensmokkel.
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven zien de werkafspraken niet specifiek op Vietnamezen en niet op de begeleiding van amv’s in de opvang.
Op welke manier wordt samengewerkt met de regering en opsporingsdiensten van het Verenigd Koninkrijk om het mensenhandelnetwerk rond Vietnamese AMV’s op te rollen? Tot welke resultaten heeft dit tot nu toe geleid?
In algemene zin wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de collega’s in het Verenigd Koninkrijk op beleidsniveau samengewerkt op het gebied van mensenhandel.
De problematiek van de fenomenen mensensmokkel en mensenhandel is groter dan alleen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Vandaar ook dat samenwerking en informatie-uitwisseling bij de bestrijding van de mogelijke internationaal opererende criminele netwerken op Europees niveau plaatsvindt in het kader van EMPACT, ondersteund door Europol. Binnen EMPACT THB is er ook een nieuw programma dat zich richt op het onderwerp Vietnamese THB. Nederland is samen met Duitsland en Spanje projectleider van dit programma. Op operationeel niveau vindt ook samenwerking plaats, indien hier aanleiding voor is (zoals bijv. de zaak Essex), vanuit onder andere de politie en de KMar.
Zie verder ook het antwoord onder 8.
Ongeregeldheden in Urk |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het gezamenlijk persbericht van de gemeente Urk, politie en openbaar ministerie «Zeer verontwaardigd zijn we over de gebeurtenissen»1 en het bericht «Brandstichting bij testlocatie Urk «grote schok» voor GGD»2 en herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorgangers op vragen van het lid Marcouch (PvdA) van alweer tien jaar geleden over rellen en vernielingen in Urk?3
Ja.
Deelt ook u de mening dat hetgeen in Urk is voorgevallen, niet alleen strafbaar is, maar ook blijk geeft van een verwerpelijke minachting van de inzet en opofferingen van professionals en burgers in de strijd tegen de corona-pandemie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat dit gewelddadig gedrag, de vernielzucht en de brandstichting onacceptabel zijn. En ik vind het betreurenswaardig dat mensen met hun gedrag het risico van verdere verspreiding van het virus vergroten. Bovendien zijn professionals hard nodig voor de strijd tegen corona en dienen zij dit ongehinderd te kunnen doen. Geweld tegen wie dan ook, en in het bijzonder tegen mensen met een publieke taak, is volstrekt onacceptabel.
Hoe komt het dat, nadat er ook recent al ongeregeldheden in Urk waren, en ondanks de aanwezigheid van extra politie en de Mobiele Eenheid, het toch zo uit de hand kon lopen?
De burgemeester is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is niet aan mij als Minister om daar in te treden.
Naar aanleiding van de ongeregeldheden heeft de gemeenteraad van Urk onderling gesproken over zijn eigen rol ten aanzien van openbare orde en veiligheid. De mogelijke oorzaak van de ongeregeldheden kwam daar (nog) niet aan de orde. De raad heeft zijn vertrouwen uitgesproken in de aanpak van de burgemeester en het college.
Heeft u contact opgenomen met de burgemeester van Urk over hetgeen voorgevallen is en wat er moet gebeuren om herhaling te voorkomen? Kunt u hem met raad en daad bijstaan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en gaat u dat alsnog doen?
Wanneer burgemeesters behoefte hebben aan ondersteuning of advies rond de bestuurlijke aanpak bij maatschappelijke onrust of vragen over hun persoonlijke veiligheid, kunnen zij terecht bij de Minister van BZK. In gevallen van intimidatie of bedreiging van een burgemeester wordt altijd persoonlijk contact met hem of haar opgenomen, zo ook met de burgemeester van Urk. Op 1 februari jl. heeft de Minister van BZK daarnaast een kort bezoek gebracht aan Urk en heeft zij gesproken met onder meer de burgemeester en de politie over de gebeurtenissen van de afgelopen dagen en de betrokkenheid van ouders bij het inperken van onrust. Naar aanleiding van de ongeregeldheden heb ook ik meermaals contact gehad met de burgemeester van Urk. Op 4 februari jl. is daarnaast gesproken met de burgemeester van Urk en een aantal andere burgemeesters over geleerde lessen en mogelijk handelingsperspectief bij maatschappelijke onrust.
Tegelijkertijd is het van belang dat op basis van de urgente behoeften bezien wordt wie daarvoor het beste de benodigde expertise en advies kan leveren. Voor advies over crisisbeheersing kan een burgemeester zich bijvoorbeeld ook wenden tot het Nederlands Genootschap van Burgemeesters worden. Daarnaast kan het Ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust gevraagd worden voor advies. In dit netwerk zijn, onder coördinatie van het Ministerie van BZK, tevens de Ministeries van JenV, SZW en de VNG vertegenwoordigd.
Zijn er afdoende politiemensen of andere ordehandhavers in Urk om herhaling te voorkomen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe gaat u voor versterking zorgen?
Het is aan de burgemeester om te beoordelen of er voldoende politiemensen of andere ordehandhavers op Urk aanwezig zijn om herhaling te voorkomen. Indien dat niet het geval is kan deze om extra politieondersteuning vanuit de eenheid of bijstand vanuit andere eenheden vragen, zoals in dit geval ook is gebeurd.
Ik heb vernomen van de burgemeester dat al geruime tijd op Urk stevig wordt ingezet op handhaving door de politie, boa’s en gemeentelijk toezichthouders. Boa’s en gemeentelijk toezichthouders worden ingezet met specifieke aandacht voor de handhaving van de coronamaatregelen. De inzet van boa’s en gemeentelijk toezichthouders wordt afgestemd met de politie. Als de situatie ergens onrustig wordt, neemt de politie het over. Per maandag 25 januari kunnen boa’s domein I, onder voorwaarden, handhaven op de avondklok.
Echter, volgens de burgemeester is het mobiliseren van de samenleving het grootste goed en dat lijkt op Urk te slagen. Door de eigen inzet van de inwoners ontstaat er meer draagvlak in de samenleving om ongeregeldheden te voorkomen. Het exces van 23 januari lijkt niet exemplarisch.
In het weekend van 28 en 29 januari was het, mede door de inzet van politie maar zeker de inwoners voorop, zeer rustig.
Het gebrek aan voortgang in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zorgen van de Veengroep uit Siddeburen?
Ja.
Herkent u dat er op tal van terreinen enorme vertragingen zijn en beloftes niet worden nagekomen?
De schadeafhandeling en de versterkingsoperatie waren jarenlang in handen van NAM. Onvoldoende voortgang in beide operaties was één van de redenen waarom het Rijk heeft besloten deze operaties van NAM over te nemen. Voor schadeafhandeling geldt dat er een versnelling heeft plaatsgevonden, inmiddels komen er rond de 1.000 schademeldingen per week binnen bij het IMG en wordt 71% procent van de meldingen binnen een half jaar afgehandeld. Naast de afhandeling van deze fysieke schade heeft het IMG ook voort gemaakt met de andere vormen van schade zoals schade door waardedaling. Voor de versterkingsoperatie geldt dat er belangrijke afspraken zijn gemaakt, maar er ook nog veel moet gebeuren om de belofte van duidelijkheid en perspectief van bewoners volledig in te lossen. Voor de aanleg van glasvezel in Siddeburen geldt dat de operatie langer duurt dan vooraf aan bewoners gecommuniceerd. Rodin Broadband Groningen BV (hierna Rodin), het bedrijf dat werkt aan dit project, heeft laten weten via de regionale media dat de bewoners in het buitengebied van Siddeburen nog dit jaar worden aangesloten.
Snapt u dat bij bewoners de moed steeds verder in de schoenen zakt? Waarom heeft u het zover laten komen?
De problematiek in Groningen kan van bewoners veel vragen, dit wordt ook geconstateerd in het laatste rapport van Gronings Perspectief. Het kabinet neemt deze zorgen serieus. Ik hecht er echter ook aan om te benadrukken dat er ook enkele lichtpuntjes zichtbaar zijn, bijvoorbeeld op het gebied van schadeafhandeling: bewoners die schade melden bij het IMG hebben na deze ervaring meer vertrouwen in de instanties in Groningen en de doorlooptijd van een schademelding is de afgelopen periode enorm afgenomen, inmiddels wordt ruim 71% van de schademeldingen binnen zes maanden afgehandeld. Dit sluit aan bij de positieve beoordeling die schademelders het IMG na afloop geven, gemiddeld een 7.9. Daarnaast is er met het bestuurlijk akkoord financiële ruimte gemaakt voor de noodzakelijke verbeteringen. Dit ziet onder andere toe op de mogelijkheid om kwetsbare bewoners meer te helpen. Er is budget vrijgemaakt voor sociale en emotionele ondersteuning en is er een budget van 50 mln. beschikbaar gesteld om schrijnende situaties snel aan te kunnen pakken.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat mensen schades niet meer melden en de problemen domweg negeren (met als risico dat deze alleen maar groter worden)?
Het is bekend dat de schadeafhandeling onder de NAM niet goed verliep en dat dat sporen heeft achtergelaten in het vertrouwen van Groningers met schade. Dat is mede de reden dat de schadeafhandeling in handen van de overheid is gekomen. Met de oprichting van het IMG is de schadeafhandeling verbeterd en versneld. Een stuwmeer aan meldingen is weggewerkt, langlopende complexe schades worden afgehandeld en het reguliere proces is zodanig ingericht dat het sneller en soepeler gaat. Dit werpt inmiddels zijn vruchten af: schademelders beoordelen het IMG gemiddeld met een 7.9. Dat neemt niet weg dat er bewoners blijven die schades wellicht niet (meer) melden. Om deze groep alsnog zo veel mogelijk te bereiken heeft het IMG maatregelen doorgevoerd, zoals het instellen van mobiele steunpunten. Om signalen vroegtijdig te signaleren is het IMG bovendien doorlopend in gesprek met de maatschappelijke organisaties, vangnetten (Stut & Steun, Commissie Bijzondere Situaties) en regionale overheden.
Klopt het dat de beloofde glasvezelaanleg jaren vertraging heeft opgelopen?
Het klopt inderdaad dat de aanleg van snel internet naar de circa 14.000 zogenaamde «witte adressen»1 in de dunbevolkte gebieden van de provincie Groningen binnen het project «Snel Internet Groningen» vertraging heeft opgelopen. Het project komt voort uit de gelijknamige subsidieregeling, waarvoor in 2017 door de provincie Groningen een tender was uitgeschreven. Voor de regeling hebben de provincie Groningen, de Nationaal Coördinator Groningen en de Economic Board Groningen samen 40 miljoen euro beschikbaar gesteld (30 miljoen lening en 10 miljoen subsidie). In de regeling waren diverse voorwaarden opgenomen, waaronder de eis dat alleen «witte adressen» deel uitmaken van het project en de gemeenten in het aardbevingsgebied als eerste van snel internet moesten worden voorzien. Verder moest het project binnen twee jaar worden voltooid. De tender is destijds gewonnen door het bedrijf Rodin. De aanpak van Rodin is erop gericht om de adressen in het buitengebied te voorzien van snel internet via glasvezel of een draadloze verbinding.
Aanvankelijk had de aanleg in 2019 moeten zijn afgerond, maar door diverse oorzaken heeft de aanleg vertraging opgelopen. Rodin heeft inmiddels via de regionale media laten weten dat de bewoners in het buitengebied van Siddeburen nog dit jaar worden aangesloten en er momenteel met man en macht aan wordt gewerkt om dat te realiseren2. Ook geeft het bedrijf aan contact te hebben met de doelgroep in het gebied. Volgens de planning op de website van Rodin moet het snelle internet in mei van dit jaar in Siddeburen, maar ook in de rest van de gemeenten in het Groningse aardbevingsgebied, zijn aangelegd3. De provincie Groningen heeft regelmatig contact met Rodin over de voortgang van het project.
Overigens zijn er in de afgelopen jaren ook andere partijen in de provincie Groningen actief geworden met de aanleg van snel internet (via glasvezel) in de buitengebieden van de provincie, waardoor bepaalde gebieden inmiddels zijn of worden voorzien van snel internet door deze partijen.
Wat is de oorzaak van die vertraging?
De provincie Groningen heeft laten weten dat de vertraging onder meer is veroorzaakt door krapte op de aanneemmarkt als gevolg van sterk gewijzigde marktomstandigheden. Aanvankelijk was Rodin van plan om grote aannemers te contracteren voor de aanleg van het snelle internet in de provincie Groningen. Echter, omdat meer in het algemeen grote marktpartijen weer volop zijn gaan investeren in de aanleg van glasvezel en daarbij gebruik maken van deze grote aannemers, ontstond er een tekort aan grote aannemers om te voorzien in de aanlegcapaciteit. Daarop heeft Rodin besloten het project uit te laten voeren door regionale aannemers die ieder een deel van de werkzaamheden uitvoeren. Dit heeft extra tijd gekost. Daarnaast heeft ook Covid-19 een vertragend effect gehad op de aanlegwerkzaamheden, onder meer als gevolg van beperkingen bij aansluitwerkzaamheden in woningen en de toegenomen complexiteit bij het op afstand doorlopen van een vergunningstraject met gemeenten. Voorgenoemde ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat de aanleg van snel internet minder snel is gegaan dan verwacht en ook minder snel dan in een eerdere fase door betrokken organisaties is gecommuniceerd.
Vindt u niet dat bewoners in Groningen, en zeker die bewoners die in het aardbevingsgebied wonen, snel moeten profiteren van de economische stimuleringsmaatregelen, zoals de aanleg van snel internet? Waarom gebeurde dat nog niet? Dit duurt zo toch eindeloos en schaadt het vertrouwen?
Ik ben het eens met de stelling dat Groningers snel moeten profiteren van de economische stimuleringsmaatregelen. Voor een herstel van vertrouwen is het belangrijk dat dit zo spoedig mogelijk gebeurt.
De verhuizing van een huisartsenpost naar Roosendaal |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tholen geschokt ook de huisartsenpost verhuist naar Roosendaal»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Ik begrijp dat wijzigingen in het zorgaanbod van acute zorg tot zorgen leidt bij mensen en dat het voorgenomen besluit om de huisartsenpost in Bergen op Zoom naar Roosendaal te verplaatsen onrust veroorzaakt bij de bewoners die gebruik maken van deze huisartsenpost. Daarnaast onderken ik het belang van een goede fysieke bereikbaarheid van acute zorg. Ik acht het daarom van belang dat besluitvorming over wijzigingen in het zorgaanbod van acute zorg op een goede manier verloopt en dat voor het nemen van een definitief besluit een aantal processtappen zorgvuldig worden doorlopen, waaronder vroegtijdige consultatie van bewoners, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Ik heb van de stichting Huisartsenposten West-Brabant vernomen dat er inmiddels met de meeste externe stakeholders gesprekken hebben plaatsgevonden. Gesprekken met inwoners van de verzorgingsgebieden van de huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal zijn vanwege Covid-19 uitgesteld, maar zullen alsnog plaatsvinden voordat er een definitief besluit wordt genomen. Het is uiteindelijk aan de stichting Huisartsenposten West-Brabant en de huisartsen in de regio, in samenspraak met de betreffende zorgverzekeraar(s) en binnen de normen gesteld voor toegankelijkheid en bereikbaarheid, om na het volgen van een zorgvuldig besluitvormingsproces keuzes te maken met betrekking tot hun zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren.
Wat vindt u ervan dat uw ambtsvoorganger in het debat van 13 juni 2018 stelde dat er vroeg in het besluitvormingsproces en voor er een definitief besluit genomen wordt, alle partijen betrokken moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de handelwijze van Huisartsenkring West Brabant zich tot artikel 8a.4 van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) acute zorg?
Ik heb van de IGJ vernomen dat er nog geen melding is gemaakt van de voorgenomen verhuizing van de huisartsenpost in Bergen op Zoom naar Roosendaal, maar dat de casus hen wel bekend is. Gezien de voorgenomen verhuizing pas in 2025 zal plaatsvinden en ik van de stichting Huisartsenposten West-Brabant heb vernomen dat zij zullen handelen naar de concept AMvB acute zorg, ga ik ervanuit dat de instelling aan zijn verplichtingen uit de concept AMvB gaat voldoen.
Kunt u uiteen zetten welke partijen tot dusverre bij de besluitvorming over de verhuizing van de huisartsenpost naar Roosendaal betrokken zijn?
Van de stichting Huisartsenposten West-Brabant heb ik vernomen dat vóór het definitieve besluit over het verhuizen van de huisartsenpost in Bergen op Zoom naar Roosendaal gesprekken worden aangegaan met diverse externe stakeholders. Burgemeesters en wethouders van Bergen op Zoom, Tholen, Hoogerheide/Woensdrecht, en Steenbergen zijn in januari 2020 reeds geïnformeerd, en ook de zorgverzekeraars en de belangrijkste samenwerkingspartners in de regio zijn vroegtijdig geïnformeerd. Onder de te betrekken stakeholders vallen ook (vertegenwoordigers van) bewoners van het werkgebied van de huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal, waarbij ook de inwoners van Tholen zullen worden meegenomen. Vanwege Covid-19 is besloten om de gesprekken met de bewoners van het werkgebied van de huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal, die gepland stonden voor afgelopen zomer, uit te stellen. Deze zullen op een later moment alsnog plaatsvinden.
Zijn of worden de inwoners van Tholen gezien als een «betrokken partij»?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn de inwoners van Tholen voldoende meegenomen in de besluitvorming om de huisartsenpost te verhuizen naar Roosendaal? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is er in het besluitvormingsproces voldoende meegewogen wat de consequenties zijn als men ‘s avonds of in het weekend naar de huisartsenpost in Roosendaal moet gaan?
Ik heb van de stichting Huisartsenposten West-Brabant vernomen dat responstijden en bereikbaarheidstijden worden meegewogen in het besluitvormingsproces. Ik heb daarnaast van de NZa vernomen dat er door het RIVM een bereikbaarheidsanalyse is uitgevoerd. Hieruit blijkt dat, in de mogelijke toekomstige situatie, 97,8% van de inwoners van het verzorgingsgebied van de huidige huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal binnen 30 minuten rijtijd per personenauto de post kan bereiken. De gehanteerde norm dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een huisartsenpost moet kunnen bereiken wordt dus in de huidige en in de mogelijke toekomstige situatie gehaald. Specifiek voor de inwoners van Tholen geldt dat de reistijd vanaf Tholen in de mogelijke toekomstige situatie met 2 minuten wordt verlengd.
Is er overleg geweest met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over de verhuizing van de huisartsenpost naar Roosendaal en bereikbaarheid en aanrijtijden?
Zie antwoord vraag 8.
Valt de aanrijtijd voor auto’s nog binnen de 30 minuten-norm zoals beschreven op de website www.volksgezonheidenzorg.info?2
Zie antwoord vraag 8.
Is dit besluit dat de huisartsenkring West Brabant nu genomen heeft, definitief? Waarom wel? Waarom niet?
Ik heb van de stichting Huisartsenposten West-Brabant vernomen dat er vooralsnog sprake is van een voorgenomen besluit en dat het definitieve besluit formeel genomen wordt nadat alle gesprekken met de diverse externe stakeholders hebben plaatsgevonden, waaronder de uitgestelde gesprekken met de (vertegenwoordigers van) bewoners binnen het werkgebied van de huisartsenposten in Bergen op Zoom en Roosendaal.
Wat vindt u van de argumentatie van de Huisartsencoöperatie West-Brabant dat de verhuizing nodig is om de beste zorg te kunnen garanderen, gezien uit de statistieken blijkt dat huisartsenposten vier miljoen keer acute zorg verlenen los van de zorg die een Spoedeisende Hulp (SEH)-post levert?3
Binnen de normen gesteld voor toegankelijkheid en bereikbaarheid is het aan de stichting Huisartsenposten West-Brabant en de huisartsen in de regio, in samenspraak met de betreffende zorgverzekeraar(s) om keuzes te maken met betrekking tot hun zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren en om de veiligheid en kwaliteit van de geleverde zorg te borgen. Ik vind het echter van belang dat besluitvormingsprocessen die raken aan de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg zorgvuldig verlopen en dat betrokken partijen in de regio op een goede manier worden geïnformeerd en meegenomen in de overwegingen op basis waarvan besluiten worden genomen.
Een oud-ambassadeur van Soedan die in verband is gebracht met een ernstig terreurplan |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre bent u op de hoogte van het feit dat de oud-ambassadeur van Soedan in Nederland, gelinkt wordt aan een terreurzaak in de VS?1 2
Hiervan ben ik op de hoogte.
Klopt het dat de oud-ambassadeur, de heer Sirajuddin Hamid Yousif, van 2010 tot en met 2013 ambassadeur was in Den Haag? Wat was de reden voor zijn vertrek in 2013?
Dit klopt. De ambassadeur vertrok in 2013 omdat zijn termijn afliep.
Waren er bij het aantreden van de heer Sirajuddin Hamid Yousif in 2010 al aanwijzingen bij Nederland bekend voor zijn betrokkenheid bij het plan om het VN-hoofdkantoor op te blazen?
De benoeming van een ambassadeur gebeurt door de zendstaat, maar de beoogd ambassadeur kan pas beginnen als het gastland met deze benoeming ingestemd heeft, door het verlenen van agrément. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt voorafgaand aan de agrémentsverlening of er zwaarwegende redenen zijn om geen agrément te verlenen.
Vanwege de waarde die wordt gehecht aan vertrouwelijkheid in de bilaterale relatie met landen kan ik echter alleen in algemene zin de procedure uiteenzetten die gevolgd wordt bij agrémentaanvragen. Ik kan niet op individuele casus ingaan. Immers, het verlenen dan wel weigeren van agrément betekent een oordeel over de mogelijkheid van een persoon om geloofwaardig als ambassadeur te functioneren. Dat is een zware beslissing, waar in het geval van weigering bijna per definitie verschil van mening met de zendstaat over ontstaat. Om dergelijke discussies effectief te kunnen voeren, is het belangrijk dat landen er van op aan kunnen dat deze discussie in vertrouwen tussen beide landen gevoerd wordt en niet in de openbaarheid komt.
Hebben de Nederlandse inlichtingendiensten deze man wel gescreend voordat hem toestemming werd verleend hier als ambassadeur te werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft de screening gefaald?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de oud-ambassadeur – die een genocideplegend regime vertegenwoordigde – zelf onderzocht voor het moment van aantreden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat iemand die al in 1993 betrokken was bij terreur, en als een haas uit de VS vertrok toen het hem te heet onder de voeten werd, jaren later de diplomatieke status kreeg in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Is Nederland door de VS over de terreurplannen en betrokkenheid van de oud-ambassadeur geïnformeerd en is er bewijs gedeeld? Zo ja, kunt u dan exact aangeven op welke momenten?
In verband met de vertrouwelijkheid in de bilaterale relatie met landen kan ik geen mededeling doen over mogelijke informatie die is verkregen van andere landen.
Deelt u de mening dat de screening van deze oud-ambassadeur destijds hopeloos heeft gefaald temeer uit openbare bronnen al bekend was van zijn betrokkenheid bij de Soedanese terreurplannen?3
Die mening deel ik niet. Als gesteld in het antwoord op vraag drie tot en met zes, voorafgaand aan de agrémentverlening wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken nagegaan of er zwaarwegende redenen zijn om geen agrément te verlenen. Als die zwaarwegende redenen er niet zijn, dan wordt agrément verleend. Over de overwegingen om in individuele gevallen al of niet agrément te verlenen worden geen mededelingen gedaan.
Klopt het dat de oud-ambassadeur is geridderd tot de Orde van Oranje-Nassau of anderszins is onderscheiden? Zo ja, kunt u dit onmiddellijk ongedaan maken en hem op de nationale terrorismelijst plaatsen?
De oud-ambassadeur is destijds benoemd in de Orde van Oranje-Nassau.
Een benoeming ongedaan maken is slechts onder één voorwaarde mogelijk. Volgens de Wet instelling van de orde van Oranje-Nassau, artikel 11 lid 2, vervalt een onderscheiding indien degene aan wie de onderscheiding is verleend, onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar. Dit is niet het geval.
Plaatsing op de nationale sanctielijst terrorisme is niet aan de orde. De toepassing van een nationale bevriezingsmaatregel is territoriaal beperkt en wordt buiten het grondgebied van Nederland alleen toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen. Vanwege deze beperking gaat de Minister van Buitenlandse Zaken slechts over tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien sprake is van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, meer in het bijzonder indien aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Voor de oud-ambassadeur ontbreken dergelijke aanknopingspunten.
Kunt u daarnaast uitleggen met welke motivatie de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken de oud-ambassadeur c.q. terrorist heeft voorgedragen voor een onderscheiding?
Het decoreren van ambassadeurs is een instrument dat tussen landen wereldwijd wordt gebruikt in het kader van diplomatiek verkeer. Om in aanmerking te komen voor een decoratie bij vertrek uit Nederland moet een ambassadeur aan de volgende voorwaarden voldoen:
Er moet reciprociteit zijn met het land waartoe de vertrekkende ambassadeur behoort. Met andere woorden: de Nederlandse ambassadeur ontvangt bij vertrek uit het desbetreffende land ook een onderscheiding.
De ambassade moet te ’s-Gravenhage zijn gevestigd.
De ambassadeur moet tenminste drie volle jaren in Nederland geaccrediteerd zijn geweest en gedurende deze periode zijn woonplaats te ’s-Gravenhage of omliggende gemeenten hebben gehad.
De oud-ambassadeur voldeed aan deze voorwaarden.
Waarom is de Kamer niet eerder geïnformeerd over deze ernstige terreurverdenking en falende screening?
Zie het antwoord op de vragen 3 t/m 8.
Kunt u ervoor zorgen dat de oud-ambassadeur nooit meer voet zet op Nederlandse bodem en hij direct opgepakt en uitgezet wordt als hij hier toch verschijnt?
Zoals uw Kamer bekend is, ga ik niet in op individuele zaken. In het algemeen geldt dat toegang tot en verblijf in Nederland wordt geweigerd aan personen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Dit geldt ook voor personen die ten behoeve van weigering gesignaleerd staan in het Schengen Information System of nationale opsporingsregisters. Gevaar voor de openbare orde blijkt doorgaans uit strafrechtelijke veroordelingen; gevaar voor de nationale veiligheid kan worden gebaseerd op informatie van veiligheidsdiensten of andere gezaghebbende bronnen. Of dit aan de orde is, wordt individueel getoetst aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden uit het betrokken dossier en kan niet op voorhand vastgesteld worden.
Bent u bereid de huidige diplomaten van Soedan aan een extra screening te onderwerpen?
Naar mijn mening zal een extra screening geen toegevoegde waarde hebben. Overigens wordt, conform het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, slechts een beperkt aantal beoogde benoemingen, waaronder die van ambassadeur, van tevoren aan de gaststaat voorgelegd.
Het herleven van een studieschuld na afronding van een WSNP |
|
Renske Leijten , Frank Futselaar , Jasper van Dijk |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom mensen met een door een wettelijke schuldsanering (WSNP) traject stopgezette studieschuld per brief te horen krijgen dat ze weer moeten gaan aflossen?1
De terugbetaling van de reguliere studieschuld wordt gedurende een Wsnp-traject bevroren. De inning van de reguliere termijnen wordt stopgezet en debiteuren hoeven geen afbetalingen te doen. Eventuele achterstallige schuld wordt wel in het Wsnp-traject gesaneerd.
Op het moment dat mensen uit een Wsnp-traject komen wordt de terugbetaling van de reguliere studieschuld weer opgestart. Zij worden hier op dat moment per brief van op de hoogte gesteld. Ik begrijp echter dat een dergelijke brief onverwachts kan komen en als zeer vervelend kan worden ervaren door de mensen die net een heel Wsnp-traject hebben doorlopen.
Dit geldt des te meer wanneer nog geen rekening is gehouden met het inkomen van de debiteur en de termijnbetalingen nog erg hoog kunnen zijn. Doordat de inning van de reguliere studieschuld een periode is bevroren, is de periode waarin nog betaald dient te worden verkort. De schuld is echter op hetzelfde niveau blijven staan, waardoor het bedrag per maand om die schuld af te betalen hoger uitvalt. Of iemand dat bedrag daadwerkelijk kan betalen, hangt af van zijn inkomen.
Bij een deel van de debiteuren wordt automatisch de draagkracht berekend en in dit bedrag meegenomen. Bij debiteuren die vóór 2009 voor het eerst studiefinanciering ontvingen wordt dit echter niet automatisch berekend, maar moet de draagkrachtmeting worden aangevraagd. Daardoor kan het zijn dat er in eerste instantie een veel hoger bedrag wordt gecommuniceerd dan uiteindelijk betaald dient te worden als de draagkracht is vastgesteld. In de brief wordt naar de draagkrachtmeting verwezen, maar dit zal in het vervolg nog duidelijker worden aangegeven.
Na overleg met DUO is dan ook besloten om niet langer uitsluitend per brief aan te kondigen dat de inning wordt herstart. Als de draagkracht nog niet kan worden vastgesteld, omdat er geen inkomensgegevens beschikbaar zijn of kunnen worden opgevraagd door DUO, zal DUO voor het versturen van de brief persoonlijk contact opnemen met de debiteur. Ook zal DUO de brief aanpassen zodat het voor debiteuren duidelijker wordt wat de gevolgen zijn van de herstart van de terugbetalingsverplichting. In de brief wordt het daardoor duidelijker dat als er na het Wsnp-traject nog een (hoge) schuld bij DUO openstaat, de debiteur nooit méér terug hoeft te betalen dan hij op basis van zijn inkomen kan dragen.
Erkent u dat mensen die in een schuldsanering traject hebben gezeten meerdere jaren op een totaal minimum hebben moeten leven? Zo ja, kunt u zich voorstellen dat een brief met hervatting van afbetaling als een bom inslaat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) afspraken te maken hoe om te gaan met het herleven van oude schulden als mensen uit een WSNP-traject komen om de menselijke maat te hanteren en mensen bijvoorbeeld te bellen voordat ze een brief krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren hoe DUO een maandbedrag aankondigt dat voor een normaal inkomen totaal onhaalbaar is om te betalen? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen hoe het werkt met een studieschuld en een WSNP-traject? Waarom zitten studieschulden niet in het traject voor een «schone lei»?
De Wsnp kan een oplossing bieden voor achterstallige, direct opeisbare schulden. Nog niet opeisbare studieschulden worden niet meegenomen in de sanering (Faillisementswet artikel 299a).
De reden hiervoor is dat de aard van de studieschulden anders is. Het gaat bij studieschulden om een lening die over een looptijd van 15 tot 35 jaar mag worden afbetaald en alleen als het inkomen daarvoor toereikend is. Ook wordt de resterende studieschuld na afloop van deze termijn kwijtgescholden. De Wsnp ziet alleen toe op de sanering van achterstallige termijnen.
Het is goed om op te merken dat de brief die via Twitter werd gedeeld nog los stond van de hersteloperatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire, waarin – na verzending van die brief – ook is besloten om over te gaan tot kwijtschelding van publieke schulden van gedupeerden. Voor de laatste stand van zaken over de hersteloperatie verwijs ik u naar de Kamerbrief2 en verdere correspondentie van uw Kamer met de Staatssecretaris van Financiën.
Ziet u mogelijkheden om de gevolgen van het niet kunnen aflossen tijdens een WNSP-traject te verzachten voor mensen die na het traject weer moeten aflossen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om het doorlopen van rente stop te zetten gedurende een WSNP-traject? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rente-opbouw gedurende de looptijd van het Wsnp-traject wordt al opgeschort. Daarnaast zijn er nog andere stappen ingebouwd om de gevolgen van het niet kunnen aflossen van de studieschuld te verzachten. Zo wordt de tijd die mensen in een Wsnp-traject zitten niet opgeteld bij de totale loopduur van de lening. Wanneer mensen het Wsnp-traject afronden is er dus een korte looptijd voor dezelfde schuld. Door de draagkrachtregeling hoeft de oud-student nooit meer te betalen dan op basis van zijn inkomen mogelijk is. De kans is daardoor groot dat een deel van de schuld aan het einde van de looptijd wordt kwijtgescholden.
Het bericht ‘Wederom groot aantal geneesmiddelentekorten' |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie zoals geschetst door de apothekersorganisatie over wederom een groot aantal geneesmiddelentekorten?1
Ja.
Wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Geneesmiddelentekorten zijn al jarenlang een hardnekkig, wereldwijd probleem. De jaarcijfers 2020 van Farmanco zijn mij sinds 21 januari bekend. Het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten (hierna: het Meldpunt) heeft in januari gewerkt aan diens eindrapportage van 2020. Deze is inmiddels gedeeld met uw Kamer2.
In de afgelopen jaren zagen we ieder jaar een significante toename van het aantal meldingen. Dit jaar waren er door de coronacrisis aanvullende zorgen over de beschikbaarheid van geneesmiddelen, vanwege een wereldwijd toegenomen vraag naar bepaalde geneesmiddelen en onzekerheden over de geneesmiddelenvoorziening door signalen over lockdowns en verminderde productiecapaciteit. Desondanks zien we dit jaar een afvlakking van de groei van het aantal meldingen bij Farmanco en bij het Meldpunt.
Er wordt langs verschillende actielijnen gewerkt aan het aanpakken van tekorten. 3 Europese samenwerking is belangrijk om de complexe oorzaken van geneesmiddelentekorten te adresseren. Zo wordt door de Europese Commissie – mede op aandringen van Nederland – onderzoek gedaan naar de afhankelijkheden van Europa en de oorzaken van (toenemende) geneesmiddelentekorten. Deze resultaten worden september 2021 verwacht en bieden de basis voor maatregelen op Europees niveau. Nationaal werken we zoveel mogelijk aan het adresseren van de gevolgen van geneesmiddelentekorten, onder andere door de werkzaamheden van het in 2017 opgerichte Meldpunt en de samenwerking in de werkgroep geneesmiddelentekorten. Met de uitwerking van de ijzeren voorraad worden de voorraden in de keten verhoogd. Met meer voorraad kunnen problemen die ontstaan beter overbrugd worden.
Welke maatregelen heeft u genomen sinds u hiervan op de hoogte bent gebracht? Welke aanvullende maatregelen gaat u nog nemen en wanneer?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zijn er nog geen significante stappen gezet richting het opzetten van een extra voorraad geneesmiddelen?
De uitwerking van de ijzeren voorraad kent verschillende vraagstukken die nadere uitwerking behoeven. Financiering is daar een van, maar niet de enige. Zo hebben zowel enkele veldpartijen als uw Kamer mij gevraagd om bij de uitwerking van de ijzeren voorraad rekening te houden met de Europese ontwikkelingen en maatwerk toe te passen (geen one-size-fits-all benadering voor alle geneesmiddelen).4 Ik breng daarom op dit moment in kaart op welke wijze andere Europese landen hun voorraadbeleid ingericht hebben. Maatwerk is nodig omdat sommige geneesmiddelen zich niet lenen voor een voorraad van vijf maanden, bijvoorbeeld door korte houdbaarheid.
Klopt de conclusie dat dit komt door gesteggel over prijzen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de aandacht voor de coronacrises inderdaad geleid tot minder aandacht voor tekorten aan geneesmiddelen en waarom is de Kamer hier niet actief over geïnformeerd?
Nee, er is juist sprake van verhoogde aandacht voor het voorkomen en opvangen van geneesmiddelentekorten. Deze aandacht is deels gericht geweest op mogelijke geneesmiddelentekorten als gevolg van de coronacrisis. Zowel het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten, de veldpartijen als de overheid zijn sinds het begin van de coronacrisis extra alert wegens een wereldwijd toegenomen vraag naar bepaalde geneesmiddelen (bijvoorbeeld de geneesmiddelen waarmee patiënten op de IC worden behandeld) en signalen over kwetsbaarheden van de keten door verminderde productiecapaciteit en lockdowns. Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over de aanvullende maatregelen die zijn ingezet om geneesmiddelentekorten als gevolg van de covid-19 crisis zoveel als mogelijk te voorkomen.5 Hierdoor zijn grote problemen rondom de beschikbaarheid uitgebleven.
Zijn er signalen bekend over complicaties die zijn opgetreden bij patiënten door gebrek aan geneesmiddelen? Zo ja, over welke aantallen gaat dit dan?
Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen de meldingen die Farmanco en het Meldpunt ontvangen en een situatie waarin er sprake is van een tekort. In 99% van de gevallen is er gelukkig een oplossing voor de patiënt. In de meeste gevallen kan een patiënt overgezet worden op een geneesmiddel met dezelfde werkzame stof, bijvoorbeeld van een ander merk, of kunnen met toestemming van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd alternatieven uit het buitenland worden ingezet.
Alhoewel er geen calamiteiten zijn gemeld, kunnen geneesmiddelentekorten in sommige gevallen wel degelijk vervelende consequenties hebben voor patiënten. Denk hierbij aan het tekort in 2017 aan het geneesmiddel Thyrax (schildklierhormoon). In de uitzonderlijke gevallen waarbij geen alternatief kon worden gevonden is in nauw overleg met de beroepsgroep besloten wat de beste oplossing was. Dat is per geval verschillend.
Zo worden er bijvoorbeeld afspraken gemaakt om een geneesmiddel beperkt voor te schrijven, bijvoorbeeld alleen voor de patiënten die niet overgezet kunnen worden naar een ander middel. Er kan ook met apothekers afgesproken worden om tijdelijk kleinere hoeveelheden aan patiënten mee te geven. Sinds 2017 heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen circa 13 keer een dergelijke maatregel gepubliceerd.
De natuurvergunning van Groningen Airport Eelde |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Groningen Airport Eelde een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming heeft uit 2009? Is dit de momenteel geldende natuurvergunning?
Ja.
Kunt u bevestigen dat u het bevoegde gezag bent voor deze natuurvergunning?
Ja.
Kunt u bevestigen dat monitoringsplannen voor de omliggende natuurgebieden als voorwaarden zijn opgenomen in die vergunning?
Ja.
Kunt u bevestigen dat op basis van dat plan monitoringsrapporten opgesteld moeten worden? Bent u daar ook verantwoordelijk voor?
Ja, de monitoring diende overeenkomstig het goedgekeurde monitoringsplan opvolgend gedurende vijf jaren te worden uitgevoerd. Ik ben sinds 2010 het hierin bevoegde gezag en heb het monitoringsplan goedgekeurd. Ook de opvolgende monitoringsrapporten moesten aan mij worden toegezonden. Ik ga hier in mijn antwoord op de vragen 5 en 6 verder op in.
Kunt u bevestigen dat wanneer op grond van de genoemde monitoringsrapporten blijkt dat de betreffende vliegbewegingen de instandhoudingsdoelen van de omliggende Natura 2000-gebieden in gevaar brengen, er nadere voorschriften aan de natuurvergunning kunnen worden gesteld? Is hier reden toe geweest?
In de vergunning is als voorschrift opgenomen dat nadere voorschriften kunnen worden gesteld wanneer uit de monitoring blijkt dat de betreffende extra vliegbewegingen de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar brengen. Er is evenwel geen reden geweest om nadere voorschriften te stellen. Ik licht dat hierna verder toe.
De vergunde bestaande situatie bij het verlenen van de vergunning is in 2011 met een T0-meting in kaart gebracht. In 2011 was de vergunde uitbreiding nog niet gerealiseerd. Het rapport heb ik bijgevoegd1.
De opvolgende monitoring, die zag op de uitbreiding, heeft echter uiteindelijk niet plaatsgevonden omdat de hoeveelheid vliegbewegingen na afgifte van de vergunning juist is afgenomen ten opzichte van de bestaande (vergunde) situatie. Die bestaande situatie is vastgelegd in bovengenoemde T0-meting. Hierdoor bleek het dan ook niet noodzakelijk om eventuele negatieve effecten van een toename te monitoren na afgifte van de vergunning uit 2009.
Kunt u de monitoringsrapporten die opgesteld zijn naar aanleiding van deze natuurvergunning met de Kamer delen, ook indien deze opgesteld zijn door de gedeputeerde staten van Drenthe of Groningen?
Zie antwoord vraag 5.
Stemmen per brief |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Stemmen per brief kan voorkomen dat de verkiezingsdag zich ontpopt als superspread-event»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de meest recente inzichten en verwachtingen omtrent het coronavirus erop duiden dat de risico’s op besmettingen tijdens de verkiezingsdagen ook groter dreigen te worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het stemmen per brief voor kiezers van 70 jaar en ouder wordt geregeld in de wijziging van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 (hierna: Tijdelijke wet). De Tijdelijke wet is op 17 december 2020 in de Tweede Kamer behandeld en aansluitend door de Tweede Kamer aangenomen.
In het debat over het wetsvoorstel is zeer uitvoerig stilgestaan bij de redenen die ten grondslag liggen aan de keuze om alleen kiezers van 70 jaar en ouder de mogelijkheid te geven per brief te stemmen. Ook in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag is daar uitleg over gegeven.
De regering heeft niet overwogen om briefstemmen voor alle kiesgerechtigden mogelijk te maken. Briefstemmen voor iedereen is naar de overtuiging van de regering onwenselijk. Briefstemmen kent immers de nodige nadelen. Zo zijn het stemgeheim en de stemvrijheid niet op dezelfde wijze te waarborgen als in het stemlokaal, net als dat het geval is bij het stemmen per volmacht, waarbij kiezers hun stemgeheim moeten prijsgeven aan de volmachtnemer. Net als bij de verhoging van het aantal volmachten van twee naar drie in de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 (hierna: Tijdelijke wet) is het bij het stemmen per brief zaak de risico’s af te wegen tegen het feit dat deze alternatieve manieren van stemmen (per brief of per volmacht) een vangnet zijn voor degenen die anders niet kunnen of willen stemmen in het stemlokaal.2 Omdat het stemgeheim en de stemvrijheid niet op dezelfde wijze zijn te waarborgen als in het stemlokaal, moet er een dringende noodzaak zijn om briefstemmen voor iedereen mogelijk te maken. Die dringende noodzaak ontbreekt naar de overtuiging van de regering.
Alleen de kiezers van 70 jaar en ouder zijn volgens het RIVM generiek extra kwetsbaar voor het coronavirus. Bij alle andere kiezers is niet voor de gemeenten te bepalen wie wel en wie niet tot de risicogroepen behoort. Zou dus de mogelijkheid worden gecreëerd om alle kiezers die extra kwetsbaar zijn per brief te laten stemmen dan betekent dat de facto dat alle kiezers per brief kunnen stemmen en die stap wil het kabinet om de hiervoor aangegeven redenen niet nemen.
Daar komt bij dat het mogelijk maken van briefstemmen voor alle kiezers niet haalbaar is binnen de huidige termijnen van de Kieswet. Bepalend voor wat binnen de huidige termijnen mogelijk is, is de tijd die zit tussen de dag dat de kandidatenlijsten onherroepelijk worden en de dag van de stemming.
Voor het stemmen in de stemlokalen zijn maatregelen getroffen in de Tijdelijke wet. Al die maatregelen zijn erop gericht dat het stemmen in de stemlokalen op een veilige manier kan verlopen. Kiezers lijken daar ook vertrouwen in te hebben, zoals blijkt uit het onderzoek dat I&O Research in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de afgelopen twee weken heeft gedaan. De uitkomsten van dat onderzoek heb ik 27 januari 2021 aan de Tweede Kamer gezonden.
Deelt u de mening dat het stemmen per brief niet alleen voor kwetsbare groepen maar voor alle kiezers het risico op besmetting bij de verkiezingen wegneemt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gezien de toenemende risico’s op besmetting uw eerdere bezwaren tegen het verruimen van de mogelijkheid tot briefstemmen voor kiezers beneden de 70 jaar in een ander perspectief zijn komen te staan? Zo ja, bent u dan alsnog van plan om briefstemmen voor grotere groepen van kiezers mogelijk te maken en voor wie dan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
De aangifte tegen de voorzitter van SchuldenLabNL wegens witwaspraktijken. |
|
Mahir Alkaya , Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Was u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie onderzoek doet naar de rol van oud-minister van Financiën Zalm toen u besloot deze tot voorzitter van SchuldenLabNL te benoemen?1
Het SchuldenlabNL is een onafhankelijk stichting die is opgericht door de heer Zalm. Diverse private en publieke organisaties, waaronder gemeenten, uitvoeringsorganisaties, banken, verzekeraars en departementen werken samen om bewezen effectieve schuldenaanpakken landelijk op te schalen. Het kabinet heeft geen enkele bemoeienis met het benoemen van de heer Zalm als voorzitter alsmede met de benoeming van andere leden van het bestuur van SchuldenlabNL. Zij ontvangen geen vergoedingen van het Rijk. Ik heb begrepen dat het bestuur van SchuldenlabNL onbezoldigd is. Wel werkt Toeslagen samen met publieke en private partijen met expertise op het gebied van schuldhulpverlening, zoals SchuldenlabNL. Dit soort samenwerking is voor Toeslagen zeer waardevol.2
Zal een daadwerkelijke vervolging door het OM gevolgen hebben voor diens aanstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kwam u bij het idee om een oud-bankdirecteur tot «boegbeeld» van de schuldhulpverlening te maken? Is het voor u bezwaarlijk geweest dat banken enkel en alleen bestaan om te verdienen aan schulden, gemaakt door burgers en bedrijven, en dat hun directeuren er dus baat bij hebben dat burgers schulden aangaan? Zo ja, waarom heeft u dan toch de keuze op hem laten vallen? Zo nee, welke criteria hanteert u dan voor het aanstellen van «boegbeelden» van maatschappelijk zeer grote problemen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke vergoedingen ontvangen de voorzitter en andere leden van SchuldenLabNL?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft om de oud-minister van Financiën die de privatisering van talrijke overheidsorganisaties finaliseerde boegbeeld te maken van de schuldenindustrie, terwijl deze voormalige publieke organisaties de grootste schuldeisers van het land zijn?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven, is SchuldenlabNL een onafhankelijke stichting.
Deelt u de mening dat u geen «oproep» aan deze schuldeisers hoefde te doen om soepel om te gaan met de schulden van gedupeerden in de toeslagenaffaire als deze privatisering nooit had plaatsgevonden? Zo ja, denkt u dat het aanstellen van Zalm als voorman van de schuldhulpverlening in het licht hiervan de meest voor de hand liggende is geweest?
Nee die mening deel ik niet. Op dit moment wordt alles in het werk gesteld om voor de ouders een oplossing te bewerkstelligen. Ik ben in gesprek met de publieke en private schuldeisers om te komen tot een oplossing.
Had de oproep aan private schuldeisers voorkomen kunnen worden als het neoliberale privatiseringsbeleid niet was gevoerd doordat de Nederlandse staat, net als bij de Belastingdienst, had kunnen besluiten schulden af te schrijven?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen op het moment dat private schuldeisers niet meewerken, of het nu om de toeslagen of om andere schulden gaat? Hoe gaat u in het bijzonder om met de rol van financiële instellingen als deze niet voldoen aan uw oproep, terwijl deze met miljarden staatssteun zijn geholpen en waardoor oud-minister Zalm een van zijn eerdere baantjes kreeg? Deelt u de mening dat er een grote kans is dat er sprake zal zijn van publieke lasten en private baten?
De ouders die geraakt zijn door de toeslagaffaire verdienen een schone lei, zodat zij zonder schulden en met geld uit de compensatie een nieuwe start kunnen verwezenlijken. Om ervoor te zorgen dat ouders na de herstelbetaling écht een nieuwe start kunnen maken en hierbij snelheid kan worden gemaakt, ben ik in overleg met publieke en private schuldeisers om tot een oplossing voor deze ouders te komen. Zie hiervoor ook de vijfde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag van 1 februari jl.3
Bent u bereid een meer geloofwaardig voorzitter voor SchuldenLabNL te zoeken?
Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen 1 tot en met 4, het kabinet heeft geen rol in de benoeming van het bestuur van SchuldenLabNL.
De wijze waarop verzekeringsartsen omgaan met de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en de beleidsdocumenten van het UWV omtrent ME/CVS |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op onderhands meegestuurde casuïstiek?1
Dank voor het toesturen van de casuïstiek. Ik besef dat beoordelingen van verzekeringsartsen en beslissingen van UWV een grote impact kunnen hebben op het leven van mensen. Ik vind het dan ook goed en belangrijk dat Nederland zorgvuldige procedures kent voor onder andere bezwaar, beroep en tuchtrecht. Het past mij niet om nader in te gaan op deze individuele casus.
Bent u van mening dat verzekeringsartsen in hun medische rapportages met betrekking tot mensen met myalgische encefalomyelitis / chronisch vermoeidheidssyndroom (ME/CVS) de aanbevelingen van de Gezondheidsraad mee moeten wegen in hun oordeel?
De aanbevelingen van de Gezondheidsraad komen grotendeels overeen met de multidisciplinaire CBO-richtlijn «Diagnose, behandeling, begeleiding en beoordeling van patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)» uit 2013. Deze richtlijn is de leidraad voor de verzekeringsarts die een beoordeling uitvoert bij deze aandoening. Wel geeft de Gezondheidsraad, anders dan de hiervoor vermelde richtlijn CVS, aan dat voortschrijdend medisch inzicht heeft geleerd dat CGT en GET niet langer een voor alle patiënten geschikt te achten vorm van behandeling vormt. Dit inzicht is ook door UWV in haar beleid overgenomen: het volgen van CGT of GET is voor uitkeringsgerechtigden met ME/CVS niet langer zonder meer verplicht voor het tonen van voldoende herstelgedrag. Het is vervolgens aan de verzekeringsarts van UWV om in iedere situatie een individuele sociaal-medische beoordeling te verrichten, om daarmee recht te doen aan ieders individuele beperkingen en mogelijkheden.
Bent u van mening dat verzekeringsartsen in hun medische rapportages met betrekking tot mensen met ME/CVS de beleidsdocumenten van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) mee moeten wegen in hun oordeel?
Ja. De beleidsdocumenten van UWV vormen de grondslag van het beleid dat bij een sociaal-medische beoordeling gehanteerd dient te worden. Dit beleid is er op gericht om beoordelingen rechtmatig uit te voeren, volgens de geldende wetenschappelijke standaarden. Het gaat bij de beleidsdocumenten onder andere om documenten die in algemene zin aangeven binnen welke kaders een sociaal-medische beoordeling uitgevoerd moet worden, en aan welke kwaliteitsstandaarden moet worden voldaan. Daarnaast gaat het om medisch inhoudelijke stukken, zoals de in reactie op vraag 2 beschreven richtlijn CVS.
Kunnen verzekeringsartsen de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en/of de beleidsdocumenten van het UWV naast zich neerleggen en de standpunten van hun eigen vereniging laten prevaleren? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
In beginsel dienen de beleidsdocumenten, zoals hierboven beschreven, als richtsnoer voor sociaal-medische beoordelingen. Voor zover het daarbinnen gaat om richtlijnen heeft een verzekeringsarts altijd de mogelijkheid om hier, indien medisch noodzakelijk, beargumenteerd van af te wijken. Het is in dat geval dus van belang dat de verzekeringsarts goede redenen heeft om van de handelwijze uit de richtlijn af te wijken en dat de verzekeringsarts deze goed beschrijft en onderbouwt.
Ik vind deze werkwijze wenselijk, omdat een richtlijn nooit kan voorzien in alle mogelijk voorkomende gevallen. Verzekeringsartsen moeten, omdat iedere persoon en iedere situatie verschillend is, de mogelijkheid hebben om onderbouwd af te wijken van de algemeen gestelde kaders.
Bent u bekend met het antwoord van uw voorganger op onze eerdere schriftelijke vragen over ME/CVS? Hoe oordeelt u, met inachtneming van dit antwoord, over de werkwijze van de verzekeringsarts in onderhands meegestuurde casus?2
Daar ben ik mee bekend. Zoals beschreven in reactie op vraag 1 past het mij niet om nader op deze individuele casus in te gaan.
Wat is uw oordeel over het punt dat de Nederlandse Vereniging van Geneeskundige Adviseurs in particuliere Verzekeringsartsen (GAV) en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en de beleidsdocumenten van het UWV niet heeft overgenomen? Bent u van mening dat zij dit wel zouden moeten doen? Zo ja, bent u bereid te komen tot een nadere afstemming en een gelijk standpunt aangaande ME/CVS tussen de Gezondheidsraad, het UWV, de GAV en de NVVG?
Het standpunt van de beroepsverenigingen is aan deze verenigingen zelf. Het is niet aan mij om hierover te oordelen. UWV zoekt waar mogelijk de verbinding en afstemming met haar stakeholders, waaronder de relevante beroepsverenigingen.
Voor ME/CVS heb ik, net als drie patiëntenorganisaties, Zorginstituut Nederland verzocht om de ontwikkeling van de Kwaliteitsstandaard ME/CVS op de Meerjarenagenda te plaatsen. Het Zorginstituut heeft besloten deze verzoeken te honoreren. Dat betekent dat de betrokken organisaties – wetenschappelijke verenigingen, patiëntenorganisaties, zorgverzekeraars en UWV – tot 1 oktober 2021 de tijd hebben om te bepalen of zij de nieuwe conceptrichtlijn van NICE voor ME/CVS geschikt vinden voor overname in Nederland. Is dat niet het geval, dan kunnen deze organisaties besluiten een nieuwe richtlijn (of modules daarvan) te gaan ontwikkelen. De nieuwe richtlijn kan vervolgens in de plaats komen van de nu geldende richtlijn CVS uit 2013, zoals beschreven in reactie op vraag 2. Ook de GAV en de NVVG zijn dus bij dit traject betrokken.
Het bericht dat zorginstelling ’s Heeren Loo de zorg in Zeeland centraliseert |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «’s Heeren Loo centraliseert zorg»1 en «Dwingt ’s Heeren Loo mensen te verhuizen?»2?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kent u de geschiedenis van zorginstelling Arduin, de voorganger van ’s Heeren Loo, en de ambitie om mensen met een beperking door middel van deïnstitutionalisering volwaardig mee te laten doen aan de samenleving op het gebied van wonen, werk, onderwijs en alle andere terreinen?
Net als Arduin in het verleden, streeft ook ’s Heeren Loo er naar om mensen met een beperking, zoveel als mogelijk is, volwaardig mee te laten doen aan de samenleving op het gebied van wonen, werk, onderwijs en alle andere terreinen. Ook onderschrijft ’s Heeren Loo het VN-verdrag Handicap. Ik deel daarmee niet de opvatting van de Provinciale Chronisch zieken- en Gehandicaptenorganisatie Zeeland dat hier sprake is van een stap terug.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft eind 2018, begin 2019 verschillende brieven3 naar uw Kamer verstuurd over kwaliteits- en veiligheidsissues bij Arduin, de financiële problemen bij Arduin en de daarmee gepaard gaande bedreiging van de continuïteit van de gehandicaptenzorg in Zeeland. Het bestuur van Arduin heeft eind 2018 geconstateerd dat de verschillende problemen samen zodanig waren dat dringend hulp nodig was van buitenaf. ’s Heeren Loo, een landelijk opererende gehandicaptenzorgorganisatie, heeft Arduin bijgestaan om een continuïteitsplan op te stellen en is later ook gefuseerd met Arduin. Dat plan is besproken met vertegenwoordigers van CZzorgkantoor, de Nederlandse Zorgautoriteit, het Waarborgfonds voor de Zorgsector, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, ING en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het continuïteitsplan voorziet in het op orde brengen van de kwaliteit van zorg, een investering in medewerkers (zowel in aantal als in deskundigheidsniveau), het op orde brengen van de bedrijfsvoering en een herinrichting van de huisvesting. Ook de cliëntenraad is betrokken bij het continuïteitsplan en heeft daarmee ingestemd. Alle huisvestingsplannen worden bovendien voorgelegd aan de cliëntenraad.
De visie van Arduin, waarin mensen zeer verspreid wonen (groepsgroottes van 3 tot 6 personen of nog kleiner) stamt nog uit de tijd van de AWBZ. De cliëntenpopulatie in de Wlz is door de jaren heen steeds ouder en zwaarder geworden. De Wlz-cliënten zijn allen blijvend aangewezen op permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Velen van hen hebben ernstige (meervoudige) beperkingen en/of gedragsproblematiek. In de Wlz kunnen cliënten kiezen uit verschillende leveringsvormen. Naast zorg in een instelling kunnen cliënten ook kiezen voor zorg in de vorm van een pgb, mpt of vpt. In de bekostiging is er geen verschil tussen tarieven voor kleinschalige en grootschalige zorgverlening. Kleinschalige zorgverlening is ook binnen de Wlz mogelijk, maar zowel financieel als ook uit het oogpunt van kwaliteit en veiligheid (zowel voor de cliënt als zijn omgeving) kunnen er grenzen zijn aan hetgeen kleinschalig georganiseerd kan worden. Indien cliënten met een Wlz-indicatie zelfstandig willen wonen is vaak naast professionele hulp inzet van de omgeving (familie en mantelzorgers) noodzakelijk.
’s Heeren Loo kiest in haar plan voor het anders organiseren van de kleinschaligheid door deze te concentreren op enkele locaties. Er is daarbij sprake van kleinschaligheid binnen een groter geheel. Door woningen te groeperen in een woonkern ontstaan meer mogelijkheden om de begeleiding van de cliënten overdag goed te organiseren en alle cliënten een zinvolle dagbesteding te bieden. Dit draagt bij aan de kwaliteit van zorg. De woonkernen bestaan uit meerdere bij elkaar gelegen eengezinswoningen en worden gesitueerd aan de randen van de stad, waardoor bewoners gebruik kunnen maken van alle voorzieningen van de stad en daarmee maximaal kunnen participeren in de samenleving. In zo’n woonkern kunnen ook de nachtzorg, veiligheid en nabijheid goed georganiseerd worden. Met het continuïteitsplan wordt ook voorkomen dat cliënten tot ver buiten de regio zouden moeten verhuizen en van nabijheid van naasten geen sprake meer zou zijn.
Deelt u de opvatting dat dit uitgangspunt geheel strookt met die van het, door Nederland in 2016 geratificeerde, VN-verdrag Handicap?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van de Provinciale Chronisch zieken- en Gehandicaptenorganisatie Zeeland dat de overgang van kleinschalig wonen in een bekende omgeving, naar grote complexen een stap terug is in de tijd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de gedwongen verhuizing zich verhoudt tot artikel 19 van het VN-verdrag Handicap, waarin Nederland het gelijke recht erkent van alle personen met een handicap om in de maatschappij te wonen met dezelfde keuzemogelijkheden als anderen, en zich hiermee committeert aan doeltreffende en passende maatregelen om het personen met een handicap gemakkelijker te maken dit recht ten volle te genieten en volledig deel uit te maken van, en te participeren in de maatschappij? Kunt u ook aangeven hoe u waarborgt dat personen met een handicap de kans hebben, op voet van gelijkheid met anderen, vrijelijk hun verblijfplaats te kiezen, alsmede waar en met wie zij leven, en niet verplicht zijn te leven in een bepaalde leefregeling?
Vooropgesteld, ik vind het realiseren van kwalitatief goede zorg en veiligheid geen stap terug in de tijd. ’s Heeren Loo streeft ernaar om mensen met een beperking zoveel als mogelijk is volwaardig mee te laten doen aan de samenleving op het gebied van wonen, werk, onderwijs en alle andere terreinen.
Ik verwacht dat de kwaliteit en veiligheid van zorg en huisvesting met de plannen van ’s Heeren Loo in de toekomst beter zullen zijn. Dat neemt niet weg dat voor individuele cliënten de huisvestingsplannen stress met zich mee kunnen brengen. Verhuizen is tenslotte een ingrijpende gebeurtenis. Ik vertrouw erop dat ’s Heeren Loo als professionele organisatie alles in het werk stelt om deze stress zoveel mogelijk te reduceren. In mijn gesprek met ‘s Heeren Loo is mij duidelijk geworden dat met alle bewoners en hun verwanten gesprekken worden gevoerd over hun woonwensen. Daarbij wordt rekening gehouden met de wensen van mensen om zo veel als mogelijk is in hun eigen gemeenschap te kunnen wonen.
Naast cliënten die opzien tegen de verhuizing zijn er ook vele cliënten en vertegenwoordigers die vol verlangen uitzien naar een nieuwe woonomgeving.
Met cliëntenvertegenwoordigers heeft ’s Heeren Loo ook een busreis georganiseerd naar een van de nieuwe bouwlocaties om mensen zoveel als mogelijk vroegtijdig mee te nemen in de planvorming.
Overigens heeft ’s Heeren Loo eerder gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van het College voor de Rechten van de Mens en is men ook bereid om in gesprek te treden met de Provinciale Chronisch zieken- en Gehandicaptenorganisatie Zeeland.
Kunt u aangeven hoe deze teruggang in de tijd zich, op basis van artikel 4 van het betreffende VN-verdrag, verhoudt tot de algemene plicht van Nederland om zicht te houden op elke handeling of praktijk die onverenigbaar is met dit verdrag en te waarborgen dat de overheidsautoriteiten en -instellingen handelen in overeenstemming met dit verdrag?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe u, in uw contacten met ’s Heeren Loo over hun voornemen, gevolg gaat geven aan de hierboven genoemde verdragsverplichtingen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u in algemene zin garanderen dat, waar het gaat over de rechten van mensen met een beperking, deze rechten centraal staan, in plaats van de «gezonde financiële organisatie» van de betrokken zorginstelling?
Zie antwoord vraag 5.
Het delen van een Europees advies over de Tozo. |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat de Europese Commissie aan twee leden van het MoveS-netwerk, bestaande uit deskundigen op het gebied van intra-EU-mobiliteit, om een advies over de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) heeft gevraagd? Indien u dit niet weet, bent u bereid dit na te gaan?
De Europese Commissie heeft in de zomer van 2020 een advies gevraagd van het MoveS-netwerk. De Europese Commissie heeft het advies op verzoek van SZW beschikbaar gesteld en heeft ingestemd met openbaarmaking.
Het advies bestaat uit twee opinies die dateren uit respectievelijk juni en juli 2020 en die de Europese Commissie mij geanonimiseerd heeft verstrekt. Volgens de Europese Commissie kunnen de opinies nadrukkelijk niet worden gezien als haar stellingname in de discussie met Nederland over de Tozo. Dit blijkt ook uit het feit dat de Commissie de opinies niet heeft gevolgd.
Immers, de Europese Commissie heeft in de brief van 10 november 2020, die eerder is gedeeld met uw Kamer, laten weten dat zij het Nederlandse standpunt deelt dat de tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud op grond van de Tozo geen socialezekerheidsuitkering is in de zin van Verordening 883/2004, maar een sociale bijstandsuitkering die is uitgesloten van het bereik van voornoemde Verordening.
Wel heeft de Commissie aanvullende vragen gesteld over de vraag of het niet-exporteren van de Tozo een belemmering is voor de vrijheid van vestiging.
Bent u bereid dit advies op te vragen en met de Kamer te delen? Zo nee, welk belang verzet zich daartegen?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u uw zienswijze op het advies geven?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer ontvangt de Kamer de antwoorden op de schriftelijke vragen over de Tozo voor grensondernemers, ingezonden op 18 december 2020?1
De antwoorden op deze Kamervragen zijn 28 januari 2021 verstuurd en door uw Kamer ontvangen.
Signalen vanuit de Industriecoalitie m.b.t. de regelingen Leven Lang Ontwikkelen (LLO). |
|
Hilde Palland (CDA), Eppo Bruins (CU), Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de «industriecoalitie» (Bouwend Nederland, FME, Koninklijke Metaalunie en Techniek Nederland) bij uw beide ministeries heeft aangeklopt voor verbeteringen in de LLO-regelingen? Zo ja, in hoeverre bent u op de hoogte van de signalen en oplossingsrichtingen?
De samenwerkende ministeries op het terrein van LLO – de ministeries van SZW, EZK en OCW – zijn in gesprek met sociale partners, O&O-fondsen en sectoren waaronder Bouwend Nederland, FME, Koninklijke Metaalunie en Techniek Nederland, over de invulling van de crisismaatregelen op het gebied van van-werk-naar-werk en leven lang ontwikkelen (LLO).
Herkent u de signalen dat relevante regelingen (sectorale maatwerk, stimulering praktijkleren en intersectorale omscholingsregelingen) nogal versnipperd zijn georganiseerd? Herkent u ook dat deze regelingen vooral opgezet zijn ten behoeve van overschotsectoren, terwijl juist de tekortsectoren behoefte hebben aan toegankelijke van-werk-naar-werkregelingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bestaande LLO-regelingen beter aansluiten op de tekortsectoren?
Zoals is toegelicht in de Kamerbrief van 23 september 20201 zet het kabinet in op de ondersteuning bij het behoud en vinden van nieuw werk via verschillende regelingen. Het uitgangspunt is dat mensen, afhankelijk van hun positie en behoefte, ondersteuning kunnen krijgen. Een gebundelde regeling zou onvoldoende tegemoetkomen aan de verschillende omstandigheden waarmee mensen op dit moment op de arbeidsmarkt worden geconfronteerd. De regelingen uit het derde steunpakket zijn grotendeels complementair aan elkaar. Om de bekendheid van de regelingen te vergroten wordt er een informatieportaal ingericht waarbij de informatie over de regelingen wordt toegespitst op het individu, de werkgever en vertegenwoordigers binnen sectoren.
NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk van SZW (€ 71,5 miljoen) is met name gericht op sectoren die grote gevolgen ondervinden van de huidige crisis op de arbeidsmarkt en grote aantallen werkenden moeten ondersteunen en begeleiden bij bij- en omscholing en bij het vinden van ander werk. De regeling biedt de mogelijkheid aan overschotsectoren om samen met tekortsectoren een subsidieaanvraag in te dienen om mensen te begeleiden naar sectoren waar werkgelegenheid is.
Voor sectoren met een tekort aan technisch- en ICT-personeel is een andere regeling beschikbaar die aansluit op NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk. De regeling Omscholing naar krapteberoepen van EZK (€ 37,5 miljoen) voorziet in een tegemoetkoming van omscholingstrajecten voor nieuwe instroom in de techniek en ICT. Bij omscholing richting techniek en ICT zijn veelal omvangrijkere scholingstrajecten nodig. Om die reden voorziet deze regeling in een hogere subsidie dan NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk, namelijk maximaal € 3.750 subsidie bij een traject van minimaal € 7.500. De regeling van EZK is door individuele werkgevers aan te vragen.
Naast de twee genoemde regelingen voor sectoren en werkgevers zitten er in het steunpakket verschillende maatregelen gericht op de ondersteuning van het individu. Via NL leert door met inzet van ontwikkeladvies zijn sinds afgelopen zomer 70.000 ontwikkeladviezen beschikbaar gesteld, aanvullend aan ontwikkeladviezen die vanuit werkgevers en sectoren beschikbaar worden gesteld. Via NL leert door met inzet van scholing worden in 2020 en 2021 tussen de 120.000 en 160.000 kosteloze scholingsactiviteiten aangeboden via opleiders. Daarnaast worden het budget van de regeling Tel mee met taal, gericht op basisvaardigheden, en het scholingsbudget WW verhoogd.
Mensen die met werkloosheid bedreigd worden of recent werkloos zijn geraakt en onvoldoende geholpen zijn met beschikbare dienstverlening kunnen terecht bij de regionale mobiliteitsteams. Door samenwerking tussen sociale partners, UWV en de gemeenten wordt de verbinding gelegd tussen de relevante regelingen op sectoraal en individueel niveau, en aanvullende individuele ondersteuning geboden bij het vinden van nieuw werk.
Heeft u overwogen om voor de sector techniek-bouw een specifiek (sector)plan te laten maken, gebaseerd op de positieve leerpunten uit de vorige crisis? Zo ja, wat is daarvan de status? Zo nee, waarom niet?
Via NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk kunnen sectoren vanaf maart 2021 een aanvraag indienen voor subsidie van ondersteuning, begeleiding en scholing. Het is aan sectoren zelf om plannen te maken en een aanvraag in te dienen.
Op welke manier sluiten de opleidingsbehoeften en het -aanbod van techniek en bouw aan het een-loket-principe, ofwel hét regionale loket (de regionale mobiliteitsteams)? Hoe zorgt u ervoor dat deze aansluiting efficiënt en effectief is?
De scholingsbehoefte bij de overstap naar ander werk is afhankelijk van de individuele situatie waarin de aard van eerdere werkervaring en eerder genoten scholing van bepalende invloed zijn. Bekend is dat bij een overstap tussen beroepsgroepen omvangrijke scholingstrajecten nodig kunnen zijn. De regeling Omscholing naar krapteberoepen van EZK voorziet in een aanzienlijke tegemoetkoming van de scholingskosten bij omscholing naar techniek- en ICT-beroepen.
Momenteel wordt er met een aantal tekortsectoren verkend op welke manier de rijksoverheid een bijdrage kan leveren bij het optimaliseren van de toeleiding en instroom naar tekortsectoren.
Vanuit de samenwerking tussen onder andere werkgevers- en werknemersorganisaties in de regionale mobiliteitsteams kunnen overschot- en tekortsectoren op elkaar aansluiten. Om de overgang naar een tekortsector te ondersteunen voorzien de regeling NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk en de aanvullende dienstverlening door regionale mobiliteitsteams in begeleiding en scholing. Daarnaast voorzien de regeling omscholing naar krapteberoepen van EZK en verschillende sectorale regelingen voor bijvoorbeeld de zorg of het onderwijs in subsidie van omscholingskosten en begeleiding op de werkvloer. Om de overgang van overschot- naar tekortsectoren nog verder te ondersteunen, lopen er gesprekken of en hoe de infrastructuur kan worden gefaciliteerd om begeleiding aan de instroom in tekortsectoren te bieden. Bijvoorbeeld via de ontwikkeling van loopbaanpaden kan de overgang naar tekortsectoren worden vergemakkelijkt.
Herkent u de signalen dat opschaling van regionale leerloopbaanpaden moeilijk te realiseren is, onder andere doordat sectoren niet kunnen inschatten voor hoeveel en welke ontwikkelpaden geld nodig is terwijl, ze dat wel moeten doen om gebruik te kunnen maken van de regelingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat opschaling makkelijker wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Herkent u de signalen dat sommige individuele deelnemers meerdere (overlappende) trajecten achter elkaar moeten doen voor ze aan het werk kunnen? Bent u bereid om matching eerder in de trajecten te laten realiseren om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat vernieuwende (modulaire) opleidingsmogelijkheden geen gebruik kunnen maken van de subsidieregeling NL leert door? Wat is de reden om die van deze subsidie uit te sluiten? Bent u bereid te kijken hoe vernieuwende opleidingsmodules wel aansluiting kunnen vinden bij NL leert door, juist om de aansluiting tussen scholing en behoeften in de arbeidsmarkt te verbeteren?
Het klopt niet dat vernieuwende opleidingsmogelijkheden per definitie niet in aanmerking komen voor NL leert door. Het kan wel zo zijn dat specifieke scholingsactiviteiten niet in aanmerking komen. De twee regelingen NL leert door gericht op scholing (NL leert door met inzet van scholing en NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk) bieden ruime mogelijkheden voor het volgen van scholing, waaronder modulair onderwijs. Wel zijn er in beide regelingen voorwaarden opgenomen om de kwaliteit en arbeidsmarktrelevantie te kunnen garanderen. Het hangt af van het soort scholing of deze in aanmerking komt voor subsidie via de genoemde regelingen. Vooralsnog zijn er geen signalen bekend dat relevante vernieuwende scholingsactiviteiten niet in aanmerking komen voor financiering vanuit NL leert door.
Hoe is de verhouding mbo-hbo in van-werk-naar-werktrajecten in de verschillende regio’s? Klopt het dat (potentiële) werkgevers huiverig zijn voor omscholers op hbo-niveau omdat deze naar verhouding te veel tijd en budget kosten en de regelingen daar onvoldoende in voorzien? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat werklozen in overschotsectoren alsnog gestimuleerd worden zich om te scholen naar een tekortsector?
Uit onderzoek blijkt dat de bereidheid onder werkgevers om in scholing te investeren maar beperkt verschilt tussen opleidingsniveaus.2 Er is een lichte voorkeur om in middelbaar opgeleiden te investeren in verhouding tot laag- en hoogopgeleiden. Waarschijnlijk speelt hierin mee dat een aanzienlijk deel van de middelen die bij werkgevers en O&O-fondsen beschikbaar zijn voor scholing en ontwikkeling bestemd zijn voor functiegerichte scholing, terwijl scholing voor hoger opgeleiden vaker gericht is op generieke ontwikkeling van vaardigheden. In aanvulling op de private financiering van scholing en ontwikkeling worden er via het derde steunpakket publieke middelen beschikbaar gesteld die door zowel laag-, middelbaar als hoogopgeleiden zijn te gebruiken voor passende scholing. Door middel van evaluatie zal worden gevolgd in hoeverre verschillende groepen van de regelingen gebruik maken.
Deelt u de mening dat er te weinig modulair opleidingsaanbod beschikbaar is dat aansluit bij enerzijds grote groepen mensen met een overschotberoep en anderzijds bij de behoeften uit de tekortsectoren? Wat gaat u doen om te zorgen dat meer mensen gebruik gaan maken van van-werk-naar-werk-trajecten en zich naar tekortberoepen laten omscholen?
Er bestaan ruimschoots (korte) scholingsmogelijkheden die leren combineren met werken in de praktijk, zoals bbl of de mkb-route in het hbo. Zo is er veel mogelijk als het gaat om scholing naar tekortberoepen en worden diverse scholingstrajecten door meerdere opleiders aangeboden. Wel zien we inderdaad dat formele opleidingen voor volwassenen nog niet altijd flexibel genoeg zijn doordat ze onvoldoende rekening houden met vaardigheden en kennis die je al hebt en vaak minder goed te combineren zijn met werk en bijvoorbeeld zorgtaken doordat opleidingen niet tijd- en plaats-onafhankelijk kunnen worden gevolgd.
We stimuleren zowel in het hoger onderwijs (via de zogenoemde experimenten leeruitkomsten) als in het middelbaar beroepsonderwijs (via het flexibel beroepsonderwijs in de derde leerweg) publieke bekostigde en niet publiek bekostigde instellingen om (al dan niet gezamenlijk in samenwerkingsverbanden) flexibele scholingstrajecten voor formele opleidingen te ontwikkelen. De extra ruimte voor flexibilisering die in het experiment leeruitkomsten wordt geboden in het hoger onderwijs zal worden verankerd in de wet. Na verankering in de wet kunnen alle instellingen een flexibele invulling van hun leertrajecten aanbieden waarbij leeruitkomsten centraal staan en de student in samenspraak met de opleiding bepaalt hoe hij of zij werkt aan de leeruitkomsten en die vervolgens aantoont.
Daarnaast wordt gewerkt aan het mogelijk maken van flexibele deelname aan ho-opleidingen in het experiment flexstuderen en vervolgens structureel. Dit is ook voor werkenden van belang, om studie, werk en privéleven goed om elkaar af te kunnen stemmen.
In het middelbaar beroepsonderwijs zijn mbo-certificaten (met civiel effect) geïntroduceerd, gekoppeld aan keuzedelen en onderdelen van opleidingen met een zelfstandige betekenis op de arbeidsmarkt. In het hoger onderwijs zijn certificaten ook mogelijk, maar zonder civiel effect.
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag twee, is er een breed pakket aan complementaire maatregelen om mensen te stimuleren en financieel te ondersteunen gebruik te maken van-werk-naar-werk-trajecten en omscholingstrajecten naar tekortberoepen.
Deelt u de mening dat stimulering van LLO en van-werk-naar-werk van cruciaal belang zijn, zeker nu, en dat we zoveel mogelijk mensen uit overschotsectoren moeten stimuleren en faciliteren om aan het werk te gaan in tekortsectoren? Zo ja, op welke manier gaat u de genoemde drempels wegnemen?
In reactie op de huidige crisis op de arbeidsmarkt ziet het kabinet een belangrijke rol weggelegd voor scholing, ontwikkeling en van-werk-naar-werk om de overgang van overschot- naar tekortsectoren te bevorderen. Met de onder vraag 1 genoemde regelingen wordt hieraan bijgedragen. Zoals onder vraag 6 geschreven wordt met een aantal overschotsectoren verkend hoe de instroom van werkzoekenden in goede banen kan worden geleid.
De situatie in Oeganda |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten van Reuters1 en Africa News2 over het blokkeren van alle vormen van sociale media in Oeganda rond de presidentiële verkiezingen?
Ja.
Kunt u bevestigen dat social media in Oeganda is afgesloten tijdens de verkiezingsperiode? Geldt dat voor de conventionele media?
Op 12 januari jl. werden alle sociale media kanalen in Oeganda geblokkeerd. Op 13 januari jl., een dag voor de verkiezingen, volgde een totale internetblokkade.
Sinds maandag 18 januari komen internetverbindingen weer langzaam op gang.
Sociale media kanalen zijn officieel nog steeds afgesloten en alleen bereikbaar met een VPN verbinding. De blokkade gold niet voor conventionele media zoals radio, televisie en de krant.
Kunt u aangeven of sociale media weer toegankelijk is nu de verkiezingen voorbij zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een schets geven van de veiligheidssituatie in Oeganda? In hoeverre bestaat volgens u het gevaar dat de situatie kan escaleren naar gewapend conflict?
De situatie in Oeganda is al maandenlang gespannen en bijzonder zorgelijk. Het grootschalig geweld van 18 en 19 november waarbij bij protesten rond de arrestatie van oppositiekandidaat Robert Kyagulanyi, alias Bobi Wine, ten minste 54 doden vielen, was voor Oeganda ongebruikelijk. Op verkiezingsdag (14 januari jl.) en rondom het bekendmaken van de uitslag op 16 januari jl. bleef grootschalig geweld uit, waarbij de stevige inzet van veiligheidsdiensten ongetwijfeld een belangrijke rol heeft gespeeld.
Vooralsnog blijft de situatie gespannen, met name door het feit dat Wine langdurig onder huisarrest stond en het feit dat de verkiezingsuitslag onder andere door hem wordt betwist. Er bestaat een reële kans op hernieuwde geweldsincidenten. Echter, het risico op escalatie naar gewapend conflict lijkt vooralsnog klein, hoewel niet volledig uit te sluiten. Dat heeft vooral te maken met het feit dat Wine zijn achterban tot dusver nadrukkelijk heeft opgeroepen geen geweld te gebruiken.
Kunt u aangeven welke organisaties en welke landen in Oeganda optreden als bemiddelaars en kunt u in het bijzonder de rol van de Afrikaanse Unie daarin aangeven?
Er zijn geen specifieke bemiddelingsinitiatieven bekend. Ook de Afrikaanse Unie heeft voor zover bekend geen bemiddelende rol op zich genomen. De Afrikaanse Unie nam wel met een beperkte missie de verkiezingen waar (zie ook het antwoord op vraag 14).
Wat voor steun levert Nederland aan Oeganda en in hoeverre staat de Nederlandse steun aan Oeganda op de tocht op het moment dat de vrijheid van meningsuiting dusdanig wordt gekort doordat online communicatie wordt geblokkeerd door de Oegandese overheid?
Nederland financiert diverse programma’s in Oeganda via centrale fondsen (bijvoorbeeld via RVO, Strategische Partnerschappen Beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld en Stichting Nuffic) en via aan de Nederlandse ambassade in Kampala gedelegeerde fondsen. Sectoren waarin programma’s ondersteund worden zijn o.a. veiligheid en rechtsorde (o.a. gericht op versterking van de justitiële keten), sociale vooruitgang (zoals vrouwenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, versterking maatschappelijk middenveld), voedselzekerheid en private sector ontwikkeling. Het totale Nederlandse OS-programma dat in Oeganda wordt gefinancierd bedraagt in 2021 ruim € 91 miljoen waarvan € 39 miljoen aan de ambassade gedelegeerde fondsen.
Een groot aantal van deze programma’s wordt via Nederlandse maatschappelijke organisaties uitgevoerd, veelal in samenwerking met lokale maatschappelijke organisaties. Er zijn ruim 40 Nederlandse organisaties actief in Oeganda, waaronder SNV, RVO, Agriterra, en Simavi.
Slechts een klein gedeelte van de Nederlandse financiering in Oeganda (€ 3 miljoen voor veiligheid en rechtsorde) loopt direct via de overheid. Nederland is gecommitteerd aan de bovengenoemde programma’s en denkt, net als in andere landen, voortdurend na over de meest efficiënte en effectieve vorm van samenwerking, mede in het licht van de veranderende context.
Wat voor steun levert de EU aan Oeganda en in hoeverre is de EU bereid om in dialoog te treden met de Oegandese regering over deze sociale media blokkade, het eerlijk verlopen van de verkiezingen en de veiligheidssituatie in het land?
Vanuit het 11e Europees Ontwikkelingsfonds was voor de periode 2014–2020 € 558 miljoen aan EU steun voor Oeganda beschikbaar. Deze steun richt zich met name op de sectoren «inclusieve groene economie» (€ 360 miljoen aan projecten op het terrein van transport en infrastructuur, voedselzekerheid en landbouw) en «goed bestuur» (€ 148 miljoen aan projecten, o.a. op het terrein van management van overheidsmiddelen). Daarnaast is er € 25 miljoen vrijgemaakt voor ondersteuning van het maatschappelijk middenveld. Naast de steun uit het EOF ontvangt Oeganda ook bijdragen uit andere EU fondsen zoals het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF, ruim € 112 miljoen), het Instrument for Democracy and Human Rights, het DCI Global Public Goods and Challenges Programme, de Global Climate Change Alliance en het Instrument contributing to Stability and Peace. Er is nog niet bekend hoeveel fondsen er beschikbaar zullen zijn voor verschillende actoren in Oeganda onder het Meerjarige Financiële Kader 2021–2027. De programmering van fondsen onder het NDICI (Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale samenwerkingsinstrument) zal in de loop van dit jaar zijn beslag krijgen.
De EU onderhoudt een reguliere politieke dialoog met de Oegandese autoriteiten waarbij onder andere het buitensporig optreden van de veiligheidsdiensten aan de orde is gesteld. De afgelopen periode is bovendien via lokale EU-verklaringen en verklaringen van Hoge Vertegenwoordiger Borrell aandacht gevraagd voor het buitensporige geweld, de krimpende ruimte voor de media en het maatschappelijk middenveld en het belang van transparante en vreedzame verkiezingen. Nederland zal zich er in EU-verband voor inspannen dat de genoemde onderwerpen hoog op de agenda van de EU-dialoog met Oeganda blijven staan.
Kunt u aangeven hoe het gesteld is met het maatschappelijk middenveld in het monitoren van de verkiezingen en het voorzien van tegengeluiden?
De vergaande beperkingen op de ruimte voor het maatschappelijk middenveld om onder andere de verkiezingen te monitoren zijn reden tot grote zorg.
Vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers zijn in aanloop naar de verkiezingen herhaaldelijk lastig gevallen of geïntimideerd. Dit betrof ook partnerorganisaties van Nederlandse maatschappelijke organisaties. Bankrekeningen werden bevroren en er was sprake van een inval in het kantoor van een lokale organisatie die de verkiezingen waarnam. Het volledige gebrek aan toegang tot sociale media, een moeizaam accreditatieproces en de afsluiting van het internet hadden vergaande en negatieve impact op de mogelijkheden voor waarnemers vanuit het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van politieke partijen om de verkiezingen waar te nemen. Zie ook de beantwoording, op 26 januari jl., van de op 13 januari jl. ingezonden Kamervragen van het lid Van den Hul over de zorgelijke ontwikkelingen voor het maatschappelijk middenveld in Oeganda in aanloop naar de verkiezingen (kenmerk 2021D03341).
Klopt het dat het buitenlandse NGO’s en journalisten onmogelijk wordt gemaakt accreditatie in het land aan te vragen? Zo ja, wat heeft Nederland gedaan om dit aan te kaarten bij de Oegandese overheid?
Het accreditatieproces voor zowel NGO’s als journalisten werd in aanloop naar de verkiezingen bemoeilijkt. In de tweede week van december presenteerde de Uganda Media Councilnieuwe vereisten voor de internationale pers. Vóór 31 december dienden de journalisten eenVerklaring Omtrent Gedragvan Interpol aan te leveren. Ook werden accreditatieverzoeken van een flink aantal buitenlandse NGO’s geweigerd of genegeerd.
Via verklaringen met gelijkgezinden (o.a. de EU, de Partners for Democracy and Governance en de Media Freedom Coalition) en via bilaterale gesprekken heeft Nederland de Oegandese autoriteiten opgeroepen ruimte te bieden voor vrije pers en het maatschappelijk middenveld. Ook heeft de ambassade in Kampala een aantal Nederlandse journalisten ondersteund tijdens het accreditatieproces.
Kunt u aangeven welke Nederlandse organisaties actief zijn in Oeganda en welke programma’s er lopen, gefinancierd door de Nederlandse overheid?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de positie van oppositiekandidaat Bobi Wine en het feit dat hij de bevolking heeft opgeroepen de verkiezingsuitslag niet te accepteren?
Wine is voorzitter van het National Unity Platform (NUP) en de belangrijkste en meest prominente oppositiekandidaat die met name onder de Oegandese jeugd veel steun geniet. Met zijn aansprekende imago speelt hij een prominente rol op sociale media maar ook via de internationale pers. In aanloop naar de verkiezingen werd Wine al meerdere malen gearresteerd, meestal in verband met het niet respecteren van de COVID-19 maatregelen. Hij en zijn directe omgeving hebben te maken gehad met reële bedreigingen, intimidatie en geweld.
Volgens de nationale verkiezingscommissie behaalde Wine tijdens de verkiezingen 34,83% van de stemmen, waarmee hij als enige kandidaat enigszins in de buurt kwam van zittend president Museveni, die 58,64% van de stemmen behaalde. Wine heeft direct na de verkiezingen aangegeven de uitslag via de rechter aan te zullen vechten. Hij heeft daarvoor tot 31 januari de tijd. Wine riep zijn aanhang tegelijkertijd op geen geweld te gebruiken, hetgeen zeker van belang is geweest voor de stabiliteit in het land.
Sinds verkiezingsdag stond Wine onder huisarrest en werd zijn huis bewaakt door militairen, volgens de autoriteiten in verband met de nationale en zijn eigen veiligheid. Wine had bovendien geen toegang tot zijn partijgenoten. Het door Wine aangekondigde formele aanvechten van de verkiezingsresultaten werd door het huisarrest bemoeilijkt. Tijdens een briefing door de Minister van Buitenlandse zaken op 20 januari is door de EU navraag gedaan naar de situatie van Wine. Het Oegandese Hooggerechtshof oordeelde op 25 januari dat het huisarrest van Wine onrechtmatig was en dat hij ofwel zou moeten worden vrijgelaten of, als daar reden voor is, formeel zou moeten worden gearresteerd. De ambassade was als waarnemer aanwezig bij deze zitting. Op 26 januari trokken de veiligheidsdiensten zich terug van het huis van Wine.
De Nederlandse ambassadeur in Kampala bracht, samen met een aantal vertegenwoordigers van gelijkgezinde landen en de EU, op 4 februari jl. een bezoek aan Wine en een aantal partijleiders van het NUP.
Kunt u bovendien bevestigen dat Bobi Wine in zijn huis onder militair toezicht staat en dus feitelijk in gevangenschap zit?
Zie antwoord vraag 11.
Wat heeft Nederland gedaan en wat kunt u doen om de zaak van de heer Opiye, de mensenrechtenadvocaat die probeerde de zaak van een alliantie uit het maatschappelijk middenveld die was opgericht om de verkiezingen te monitoren (NEW-U) die is opgedoekt door de autoriteiten en de banktegoeden van twee NGO's die betrokken waren die zijn bevroren, te verdedigen en nu in de kerstvakantie is opgepakt wegens vermeende geld-witwaspraktijken, zo eerlijk mogelijk te laten verlopen?
Het is van groot belang dat mensenrechtenverdedigers wereldwijd hun werk kunnen doen, ook in aanloop naar verkiezingen. Nederland bespreekt dit onderwerp in zowel EU-verband als bilateraal regelmatig met de Oegandese autoriteiten.
Daarnaast volgt Nederland de ontwikkelingen rondom de heer Opiyo op de voet. Op 23 december sprak Nederland via een gezamenlijke verklaring van de Partners for Democracy and Governance Group(PDG) zorgen uit over zijn arrestatie en die van drie andere mensenrechtenverdedigers. In die verklaring werd ook het belang van een eerlijk proces benadrukt. Een medewerker van de ambassade in Kampala was als waarnemer aanwezig tijdens het verhoor van Opiyo op 30 december. De ambassade was aanwezig bij het verhoor op 28 januari. De volgende hoorzitting staat gepland voor 2 maart, de ambassade zal daar weer bij aanwezig zijn.
Is er, gezien het feit dat de EU ervoor heeft gekozen om geen verkiezingswaarnemers te sturen, wel een waarnemingsmissie geweest vanuit de VN of een andere internationale organisatie? Zo ja, wat is hun oordeel over het verloop?
Het is niet geheel juist om te stellen dat de EU er niet voor gekozen heeft om een officiële waarnemingsmissie te sturen. De autoriteiten zijn niet ingegaan op het aanbod van een waarnemingsmissie. Nederland nam onder leiding van de EU op verkiezingsdag wel deel aan de lokale «diplowatch», waar in totaal 63 EU-diplomaten aan deelnamen. Tijdens de verkiezingen werden bijna 500 internationale waarnemers toegelaten, o.a. van de Afrikaanse Unie (AU), de Intergovernmental Authority on Development (IGAD) en de Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC). Lokale vertegenwoordigers van de VN waren beperkt present als waarnemer. Vanuit de AU was slechts een kleine afvaardiging van de Democracy and Elections Assistance Unit(DEAU) tijdens de verkiezingsdag in Kampala ter plaatse. De AU heeft nog geen commentaar gegeven op de verkiezingsresultaten en de beschuldigingen van fraude. IGAD en de EAC hebben de verkiezingen omschreven als transparant en vreedzaam.
Welke inspanningen kan de Nederlandse regering leveren om, individueel of in samenwerking met de EU, in dialoog te treden met de Oegandese regering om ervoor te zorgen dat deze situatie niet zal escaleren?
De dialoog tussen de EU en de Oegandese regering is op dit moment voor verbetering vatbaar. Het is van belang om samen met de Oegandese autoriteiten te werken aan het wegnemen van wantrouwen en onbegrip. In samenwerking met de EU en gelijkgezinden spant Nederland zich in om die dialoog te versterken. Daarnaast probeert Nederland via gezamenlijke verklaringen en bilaterale gesprekken een verdere escalatie van de veiligheidssituatie te voorkomen. Voor het voorkomen van een escalatie van de situatie moet overigens niet alleen met de regering worden gesproken, maar is het ook van belang contact te behouden met de oppositie en het maatschappelijk middenveld.
[1] Reuters, 12 januari 2021, «Uganda orders all social media to be blocked – letter», https://www.reuters.com/article/us-uganda-election-social-media/uganda-orders-all-social-media-to-be-blocked-letter-idUSKBN29H1E7
[2] Africa News, 12 januari 2021, «Uganda blocks social media ahead of tense election», https://www.africanews.com/2021/01/12/uganda-blocks-social-media-ahead-of-tense-election//