Het uitgelekte plan voor de aanpak van de stikstofproblematiek. |
|
Frank Futselaar , Esther Ouwehand (PvdD), Laura Bromet (GL), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat bronnen rond het kabinet informatie hebben gelekt over de voorgenomen aanpak van de stikstofproblematiek?1 2
Ik heb kennisgenomen van de in uw vragen genoemde berichtgeving. Ik hecht eraan uw Kamer te informeren zodra de besprekingen met betrokken partijen hebben plaatsgevonden en de besluitvorming in het kabinet is afgerond. Dit was ten tijde van de genoemde berichtgeving nog niet het geval en ik betreur dat deze informatie in de media is verschenen.
Tegelijk met de beantwoording van deze schriftelijke vragen stuur ik uw Kamer ook een brief over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek waartoe het kabinet over heeft besloten. Het kabinet neemt met deze aanpak maatregelen om de natuur te versterken, de uitstoot van stikstof te verminderen, en de vergunningverlening verder op gang te brengen.
Deelt u de mening dat de Kamer eerst geïnformeerd moet worden over vorderingen op het stikstofdossier voordat de media worden ingelicht? Zo ja, hoe beoordeelt en verklaart u deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat informatie uitlekt naar de media alvorens de Kamer is geïnformeerd?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2, hecht ik eraan om uw Kamer zo spoedig mogelijk na besluitvorming in het kabinet te informeren. Hierbij richt het kabinet zich erop dat informatie niet eerder in de publiciteit komt te liggen dan bij uw Kamer.
Sinds wanneer is er een akkoord over een plan van aanpak?
Zoals gezegd ik het antwoord op vraag 2, heeft het kabinet vandaag de besluitvorming over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek afgerond. Hierover is uw Kamer meteen geïnformeerd.
Wanneer kan de Kamer de brief met de nieuwe stikstofplannen verwachten?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer kan de Kamer antwoorden op de Kamervragen over het delen van de aanpak van de stikstofcrisis met de Kamer verwachten?3
De beantwoording van deze schriftelijke vragen stuur ik uw Kamer vandaag tegelijk met de beantwoording van deze schriftelijke vragen toe.
Het artikel ‘De prijs van een kleine klas’. |
|
Peter Kwint , Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «De prijs van een kleine klas»?1
Ja.
In hoeverre wijkt het systeem Scholen voor Persoonlijk Onderwijs (SvPO) van de strikte scheiding tussen onderwijstijd en lestijd af van andere scholen? Klopt het dat op veel scholen het systeem voorkomt dat er een deel instructie is en een deel zelfstandig werken, maar dat dit zelfstandig werken wel onder lestijd valt en er niet minder wordt betaald?
Er zijn veel scholen waar een les deels bestaat uit instructie en deels uit andere werkvormen, zoals zelfstandig werken. Er zijn mij geen scholen bekend waar de docent voor het deel van de les dat leerlingen zelfstandig werken anders wordt beloond dan voor het deel van de les waar instructie wordt gegeven. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) beoordeelt deze beloningssystematiek niet.
Heeft de Inspectie van het Onderwijs deze lestijd- en onderwijstijdberekening goed in beeld? Hoe kijken zij hier tegenaan?
De inspectie is bekend met deze berekening van de SvPO-scholen. De tijd waarin de leerlingen onder begeleiding van een docent zelfstandig werken telt de SvPO als onderwijstijd. Leerlingen gaan bij SvPO-scholen vier volle dagen naar school en één dag in de week niet naar school. De inspectie is van oordeel dat deze verdeling in principe past binnen de ruimte die de wetgeving biedt.
Hebben de medezeggenschapsraden van de SvPO-scholen ingestemd met de definitie van onderwijstijd die het bestuur hanteert?
Het is mij niet bekend of de medezeggenschapsraden met de invulling van onderwijstijd hebben ingestemd. De inspectie neemt dit mee in het brede onderzoek naar de besturen en scholen van SvPO.
Wordt de digitale leeromgeving «Workbook» voldoende beveiligd, aangezien leerlingen dit systeem kunnen hacken? Wat betekent dit voor de privacygevoelige informatie die via datzelfde systeem wordt opgeslagen?
Of «Workbook» voldoende beveiligd is, is mij niet bekend. Wel bereiken de inspectie signalen van leraren en ouders dat «Workbook» gevoelig is voor fraude.
Ik vind het van belang dat alle besturen privacygevoelige informatie voldoende beschermen en volgens de algemene verordening gegevensbescherming zijn zij hiertoe ook verplicht. Als er sprake is van datalekken dient de school dat uit eigen beweging te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Acht u het wenselijk dat SvPO methodeboeken gebruikt die tien jaar of langer geleden zijn uitgegeven en dit rechtvaardigt door te stellen dat SvPO met de scores van leerlingen door de jaren heen een historische data-analyse kan maken om het lesmateriaal «evidence based» te verbeteren? Wat is de status van de nieuwe lesbundels, die volgens SvPO-oprichter Van Denderen in voorbereiding zijn?
Het staat besturen vrij om onderwijsmethodes te kiezen die zij vinden passen bij hun pedagogisch-didactische concept. Besturen krijgen financiële middelen van de overheid om in adequaat lesmateriaal te voorzien. Besturen en scholen zijn vrij in de besteding van die middelen. De inspectie ziet erop toe of het onderwijsaanbod toereikend is om kerndoelen, referentieniveaus en eindtermen te realiseren. Het lesmateriaal (dat kunnen methodes van uitgeverijen zijn, maar bijvoorbeeld ook eigen materiaal van docenten) is één van de elementen die hierbij een rol spelen. In het onderzoekskader van de inspectie staat dat er sprake moet zijn van «geschikte opdrachten».
Het is de inspectie niet bekend wat de status van de, volgens dhr. Van Denderen, in ontwikkeling zijnde nieuwe lesbundels is.
Hoeveel geld is er in de lumpsum door alle SvPO-scholen ontvangen voor lesmateriaal?
Alle besturen in het voortgezet onderwijs ontvangen voor de bekostiging van hun onderwijs een lumpsumbedrag gebaseerd op een gemiddelde bekostiging van € 8.500 per leerling per jaar (prijspeil 2019). Dit is één budget voor materiële en personele kosten, waarbij het aan het bestuur is om te bepalen hoe zij dat binnen de wettelijke kaders besteedt. De categorie lesmateriaal is tot nu toe als afzonderlijke categorie in het lumpsumbedrag gelabeld (2019: € 316,34 per leerling).
Per 1 oktober 2018 waren op de vijf scholen van Stichting voor Persoonlijk Onderwijs 1.299 leerlingen ingeschreven. Over het kalenderjaar 2019 is op grond van het aantal leerlingen op 1 oktober 2018 in totaal een bedrag van € 410.925,66 bij bovenbedoelde vijf scholen ontvangen voor lesmateriaal.
Hoe beoordeelt u het betalingsverzoek aan ouders door SvPO om 450 euro over te maken aan de school (waarvan 200 euro voor schoolspullen), zodat de schoolmaterialen voor hun kind op tijd aangeschaft kunnen worden, terwijl er gewerkt wordt met zeer verouderde lesmethoden die het klaslokaal niet verlaten?
De bijdrage die besturen vragen van ouders is vrijwillig. Het bestuur moet daarbij altijd vermelden dat de bijdrage vrijwillig is. Wanneer een bestuur er voor kiest om als onderdeel van de vrijwillige ouderbijdrage een bijdrage aan de ouders te vragen voor het gebruik van schoolmaterialen, zoals een atlas of laptop (gebruiksmaterialen die meerdere jaren meegaan), is het de keuze van de ouders om daar wel of niet aan mee te werken.
Echter op het moment dat ouders een overeenkomst tekenen met betrekking tot het betalen van een vrijwillige ouderbijdrage, ontstaat er wel de verplichting tot betaling van deze bijdrage (zie ook de beantwoording van vraag 9 hieronder).
De vrijwillige ouderbijdrage wordt steeds vaker gebruikt voor laptops, tablets of andere digitale leermiddelen. Dit is toegestaan. Maar ook hier geldt dat de ouderbijdrage vrijwillig is. Als het gebruik van een laptop of een tablet verplicht is op school, dan betekent dit niet dat de ouderbijdrage ook verplicht is. Dit betekent dat scholen voor een gratis alternatief moet zorgen, als ouders niet willen of kunnen betalen.
De wijze van totstandkoming van de door de ouders bij SvPO verschuldigde ouderbijdrage en de onderbouwing en hoogte hiervan is één van onderdelen die door de inspectie wordt betrokken bij de uitvoering van het aangekondigde brede onderzoek naar de besturen en scholen van Stichting voor Persoonlijk Onderwijs.
In hoeverre is de vrijwillige ouderbijdrage van 250 euro echt vrijwillig als erbij vermeld wordt dat het totale bedrag van 450 euro voor een bepaalde datum ontvangen moet zijn om de schoolspullen te bekostigen?2
Ouders kunnen niet verplicht worden gesteld om voor een bepaalde datum de vrijwillige ouderbijdrage over te maken. Dit zou in strijd zijn met het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage.
Op het moment dat ouders een overeenkomst tekenen met betrekking tot het betalen van een ouderbijdrage, ontstaat de verplichting tot betaling van deze bijdrage. Het bestuur kan eisen dat de verplichting tot betaling op enig moment wordt nagekomen. Het bestuur mag ouders vragen een overeenkomst te ondertekenen, maar ouders zijn daartoe niet verplicht.
Het niet betalen van de vrijwillige ouderbijdrage mag geen reden zijn voor uitsluiting van activiteiten die onder verantwoordelijkheid van de school worden georganiseerd, ook niet als ouders een overeenkomst getekend hebben met betrekking tot het betalen van de ouderbijdrage. De toelating tot een school mag niet afhankelijk worden gesteld van een andere dan een bij of krachtens de wet geregelde bijdrage.
De wijze van totstandkoming van de door de ouders verschuldigde ouderbijdrage en de onderbouwing en hoogte hiervan is één van onderdelen die door de inspectie wordt betrokken bij de uitvoering van het aangekondigde brede onderzoek naar de besturen en scholen van Stichting voor Persoonlijk Onderwijs.
Wat vindt u ervan dat het voor leerlingen lastig blijkt te zijn om over te stappen naar een andere school aangezien SvPO een afwijkende vakindeling hanteert?
In algemene zin vind ik dat leerlingen zo min mogelijk belemmeringen moeten ervaren bij de overstap naar een andere school. Het is belangrijk dat scholen transparant zijn over de specifieke inrichting van het onderwijs en mogelijke belemmeringen bij het overstappen naar een andere school. Ouders alsmede besturen die als zij-instromers leerlingen van SvPO-scholen opvangen geven in dit verband bij herhaling aan dat het aan deze transparantie ontbreekt. De inspectie heeft het bestuur van SvPO hier eerder op gewezen.6
Hoe is de medezeggenschap op de verschillende SvPO-scholen georganiseerd? Voldoen zij hiermee aan de Wet medezeggenschap op scholen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inspectie heeft in schooljaar 2017/2018 onderzoek gedaan naar de besturen en scholen van SvPO Kapelle, Hurdegaryp en Geldermalsen en in het voorjaar van 2019 bij SvPO Utrecht. Ten tijde van deze onderzoeken bestond op de SvPO-scholen een medezeggenschapscollectief waarin automatisch alle ouders, docenten en leerlingen zitting hadden en konden stemmen over voorgenomen besluiten van het bestuur. Daarnaast was er op de onderzochte scholen formeel ook een medezeggenschapsraad, maar die functioneerde niet.
De inspectie heeft bij de genoemde onderzoeken geconstateerd dat de medezeggenschapsraad niet was gevraagd om in te stemmen met voorgenomen besluiten aangaande de vaststelling van de schoolgids, het examenreglement, het programma van toetsing en afsluiting en het schoolplan. De inspectie heeft daarom geconcludeerd dat de medezeggenschap niet functioneert. Ze heeft hierover gerapporteerd en de besturen een herstelopdracht gegeven.7 Tevens heeft de inspectie mij geïnformeerd over het tekortschieten van het bestuur op dit punt. De inspectie onderzoekt in het najaar of deze tekortkoming is hersteld.
Is de vergoeding van directrice van SvPO correct volgens de Wet normering topinkomens (WNT) ingevuld?
De inspectie doet thans onderzoek naar de SvPO. Dit aspect wordt daarin meegenomen.
Wat vindt u ervan dat SvPO pronkt met zestien leerlingen per klas, maar dit ten koste gaat van onder andere personeelsbeleid en zorg voor leerlingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Besturen en scholen maken eigen afwegingen met betrekking tot het aantal leerlingen per klas. Ik verwacht van besturen en scholen dat zij de middelen die zij van de overheid ontvangen zo besteden dat alle leerlingen zich optimaal kunnen ontwikkelen. Besturen hebben daarbij de ruimte om eigen afwegingen te maken. Het is de taak van de inspectie om te onderzoeken of zowel het financieel beheer als de onderwijskwaliteit voldoen aan de wettelijke eisen.
Tijdens haar onderzoek bij SvPO Utrecht heeft de inspectie geconstateerd dat de ondersteuning van leerlingen beter moet. Het bestuur heeft hiervoor een aantal herstelopdrachten ontvangen. In het najaar zal de inspectie tijdens het herstelonderzoek vaststellen of de tekortkomingen op dit punt zijn opgeheven. Bij het brede onderzoek naar de besturen en scholen van SvPO in het najaar zal dit onderwerp ook bij andere SvPO-scholen worden meegenomen.
Acht u het wenselijk dat deze scholen worden gerund als bedrijven waarbij onder andere overhead wordt geminimaliseerd ten koste van personeel en leerlingen en de «bespaarde» middelen worden geïnvesteerd in gebouwen? Is dat hoe onderwijs er volgens u uit zou moeten zien? Is dat waar onderwijsgeld, opgebracht door ons allemaal aan uitgegeven zou moeten worden? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Bestuurders van onderwijsinstellingen moeten de lumpsumbekostiging besteden aan het verzorgen van onderwijs. Dit onderwijs dient te voldoen aan de wettelijke deugdelijkheidseisen. Binnen die kaders beschikt het bevoegd gezag over bestedingsvrijheid. Hij kan het budget naar eigen inzicht besteden op voorwaarde dat deze bestedingen niet onrechtmatig of ondoelmatig zijn. Als uit toezicht blijkt dat niet aan wettelijke voorschriften voldaan wordt, kan de bekostiging worden opgeschort, gecorrigeerd of stopgezet.
Een school besturen kan vanuit zowel onderwijskundig als bedrijfskundig perspectief. Deze perspectieven hoeven elkaar niet te bijten; zij zullen elkaar veelal versterken. Zo kan het een bestuur door op verstandige wijze de kosten voor overhead te reduceren, grotere financiële ruimte creëren voor het verzorgen van onderwijs.
Vermindering van overheadkosten kent echter wel grenzen. Zo heeft het bestuur als taak om zich te houden aan eisen van rechtmatigheid, zoals vastgelegd in wet- en regelgeving, aan afspraken binnen de eigen organisatie (bijvoorbeeld met de interne toezichthouder) en aan bindende afspraken binnen de sector.
Daarnaast heeft de interne toezichthouder van een onderwijsinstelling de wettelijke taak erop toe te zien dat het bestuur de verkregen rijksbekostiging rechtmatig en doelmatig besteedt. De interne toezichthouder dient zich hierover vervolgens in zijn jaarverslag te verantwoorden.
Conform de Wet op het Voortgezet Onderwijs moet het bevoegd gezag bestedingsrichtlijnen in acht nemen bij de besteding van de ontvangen rijksbekostiging.
Het voor personeels- en exploitatiekosten ontvangen bedrag (de lumpsumvergoeding) dient te worden aangewend voor de kosten van personeel en voor voorzieningen in de schoolexploitatie. In geval van een overschot op die bedragen, kan dat overschot worden aangewend voor voorzieningen in de huisvesting.
De voor voorzieningen in de huisvesting betaalde bedragen dienen door het bevoegd gezag zodanig te worden aangewend dat een behoorlijke en deugdelijke totstandkoming van deze voorzieningen is verzekerd. Indien na realisatie van deze huisvestingsvoorzieningen de bedragen niet volledig zijn aangewend, kan het resterende deel daarvan worden aangewend voor de kosten van personeel of voorzieningen in de exploitatie.
Neemt de Inspectie van het Onderwijs ook de verschillende financiële geldstromen mee in haar onderzoek naar het netwerk van SvPO-scholen? Zo nee, kan dit alsnog opgenomen worden in het onderzoek?3
Ja, de inspectie onderzoekt ook de geldstromen van de besturen en scholen van SvPO.
Neemt de Inspectie van het Onderwijs ook de wijze waarop de opstroom wordt gerealiseerd mee in haar onderzoek naar het netwerk van SvPO-scholen? Zo nee, kan dit alsnog opgenomen worden in het onderzoek?
Het behoort tot de standaardwerkwijze van de inspectie om de resultaten van scholen te analyseren. Eén van de indicatoren in het onderwijsresultatenmodel van de inspectie zet de op- of afstroom die scholen realiseren af tegen de voor de school geldende norm. De manier waarop de inspectie kijkt naar de resultaten is echter breder dan alleen die van een oordeel over op- of afstroom. De wijze waarop de resultaten bereikt worden én het bredere kader van onderbouwsnelheid, bovenbouwsucces en de cijfers voor het centraal examen worden door de inspectie in samenhang beschouwd bij het vellen van een oordeel over de resultaten van een school. De opstroom is dus één van de vier indicatoren die de inspectie in beschouwing neemt bij het beoordelen van de resultaten.
Het enkel kijken naar op- of afstroom geeft echter een eenzijdig en vertekend beeld van het succes van een school of onderwijssoort.
Wilt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Het bericht ‘Ctgb trekt proefontheffing Vertimec in’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ctgb trekt proefontheffing Vertimec in»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in hoe het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in eerste instantie tot de conclusie is gekomen dat het middel Vertimec gebruikt kon worden ter bestrijding van de eikenprocessierups en nu tot een andere conclusie is gekomen?
Het Ctgb had in eerste instantie een proefontheffing gegeven om te onderzoeken óf het middel als biocide kon worden ingezet ter bestrijding van de eikenprocessierups. Daarbij wordt een beperktere toets op neveneffecten gehanteerd dan bij een toelating, het betreft immers een proef op relatief kleine schaal om effectiviteit en neveneffecten te onderzoeken. Middelen met de actieve stof uit Vertimec zijn als biocide tot nu toe alleen toegelaten voor het bestrijden van organismen in gesloten, goed te definiëren ruimtes en kieren.
Na een interne evaluatie heeft het Ctgb besloten voor het buiten toedienen van dit middel in een eik, ook de kennis van milieuaspecten van Vertimec als gewasbeschermingsmiddel mee te wegen. Dat betekent dat nu breder is gekeken naar de gevolgen van het middel in het milieu, zoals naar andere organismen die leven in en bij de boom. Het Ctgb oordeelt dat die risico’s voor andere insecten en voor bijvoorbeeld foeragerende vogels te groot zijn. Die risico’s kunnen bij deze toepassing niet worden weggenomen met aanvullende voorschriften.
In hoeverre wordt normaal gesproken rekening gehouden met de gevolgen van het middel in het milieu bij de toelating van middelen, aangezien het Ctgb in dit artikel meldt dat daar nu breder naar gekeken is?
Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt gekeken naar de risico’s voor mens, dier en milieu, waaronder niet-doelwit organismen. In dit geval was geen sprake van een toelating maar van een proefontheffing. Een proefontheffing kan worden aangevraagd voor onderzoeksdoeleinden of om proeven te doen met een (nieuw) middel, bijvoorbeeld om de werkzaamheid te testen. Dit laatste zal het geval zijn wanneer de proef bedoeld is voor dossieropbouw in het kader van een toelatingsaanvraag. Het Ctgb kan voorwaarden verbinden aan de proef of kan deze verbieden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Op welke effecten wordt er op dit moment getoetst bij de toelating van middelen en hoe worden hierbij de cumulatieve effecten en de effecten voor volksgezondheid, dieren en planten meegenomen?
Middelen worden beoordeeld op effecten voor mens, dier en milieu. De beoordelingscriteria en datavereisten zijn geharmoniseerd in EU-verordeningen. Het gaat daarbij onder meer om korte- en langetermijneffecten op de mens, zowel toepasser, arbeiders, omstanders/passanten, omwonenden, waaronder kinderen, en de consument (via residuen op voedingsmiddelen), alsmede effecten op landbouwhuisdieren. Verder wordt er gekeken naar het gedrag en effect van de stof in het milieu, zoals afbraak/persistentie, uitspoeling en afspoeling en de effecten van blootstelling, waarbij onder meer de risico’s worden beoordeeld voor bijen, andere niet-doelwit geleedpotigen (o.a. nuttige insecten), niet-doelwit planten, waterorganismen (planten en dieren), en vogels en zoogdieren.
Bij de toetsingscriteria zijn veiligheidsmarges ingebouwd om rekening te houden met onzekerheden zoals cumulatieve effecten. Naarmate er meer bekend wordt over die onzekerheden, kunnen de criteria worden aangepast. Zo werkt de Europese Voedselautoriteit (EFSA) aan richtsnoeren voor het beoordelen van cumulatieve effecten van residuen van gewasbeschermingsmiddelen. Zodra die richtsnoeren Europees zijn vastgesteld, worden ze gebruikt door de toelatingsautoriteiten bij de beoordeling van aanvragen. Voor meer informatie over cumulatie en de motie van de leden Bromet en Dik-Faber (Kamerstuk 27 858, nr. 477) verwijs ik u naar mijn brief van 10 oktober 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 484).
Deelt u de mening dat er bij elke toelating breder gekeken moet worden naar de gevolgen voor het milieu, waarbij rekening gehouden wordt met gevolgen voor het hele ecosysteem en de volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er wordt bij elke toelating breed gekeken naar de gevolgen voor mens, dier en milieu. Het Ctgb heeft dit eigener beweging ook gedaan bij de proefontheffing in kwestie. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn het Ctgb de opdracht te geven altijd breder en met oog voor het hele ecosysteem en de volksgezondheid te kijken naar de effecten op het milieu bij de toelating van middelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ontwikkelingen op het gebied van seksuele gezondheid |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u overeenkomstig uw toezegging in uw brief (4 juli 2019) inmiddels onderzocht welke verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in het beoordelingstraject van lesmethoden op het gebied van seksuele gezondheid in het kader van de Gezonde School?1 Herinnert u zich uw toezegging (18 december 2019) om de Kamer in het voorjaar 2020 over de resultaten van dit onderzoek te informeren?2
Dit onderzoek wordt in juni aangeboden door Kwink Groep en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal u vervolgens daarover informeren.
Kunt u overeenkomstig uw toezegging tijdens het algemeen overleg Zwangerschap en geboorte (18 december 2019) de Kamer informeren over de wijze waarop de middelen worden besteed die dit en komend schooljaar zijn vrijgemaakt voor seksuele en relationele vorming, in het bijzonder «hoe de prijsopbouw is en welke kosten en welk deel van de middelen bij scholen terecht komt»?3 Welk deel van de middelen is vrij besteedbaar voor het inkopen van gastlessen en lespakketten?
U wordt in de brief waar in antwoord 1 naar wordt verwezen ook over dit punt geïnformeerd. Vooruitlopend daarop zal de Staatssecretaris van VWS daar in dit antwoord op ingaan.
Mevrouw Van den Berg en de heer Van der Staaij hebben inderdaad gevraagd naar het onderwijsaanbod en hoe de prijsstelling precies is. In zijn brief van 11 december 2019 heeft de Staatssecretaris van VWS aangegeven dat hij voor de komende twee schooljaren (2020/2021 en 2021/2022) per jaar € 7,1 miljoen beschikbaar stelt. Deels wordt het geld besteed aan het stimuleringsbudget aan scholen en deels ook aan de randvoorwaardelijke maatregelen die partijen hebben voorgesteld in het rapport van Kwink groep «Stimuleringsprogramma Seksuele en relationele vorming in het onderwijs». Voorbeelden van randvoorwaardelijke maatregelen zijn: het stimuleren van scholen om aandacht te besteden aan het thema, het vergroten van de vindbaarheid van het aanbod voor scholen, deskundigheidsbevordering van adviseurs, coördinatoren en trainers en het inbedden van het thema in de lerarenopleiding. Scholen kunnen een ondersteuningsbudget aanvragen van € 5.000 per schoollocatie. Zij kunnen hiervoor een erkende interventie betalen of andere facultatieve onderdelen, zoals een ouderaanbod, teamtraining docenten of bijvoorbeeld een theatervoorstelling. Zij zijn verplicht om uit dit budget een Gezonde School Coördinator aan te stellen. Deze moet uit het bedrag van € 5.000 worden betaald. De kosten voor deze coördinator lopen uiteen, afhankelijk van wie de Gezonde School hiervoor aanstelt. Daarnaast moet een school ook gebruik maken van een Gezonde School Adviseur van de GGD. Deze Gezonde School Adviseur hoeft niet uit het budget van € 5.000 betaald te worden. Voor dit stimuleringsbudget aan scholen wordt, inclusief de GS Adviseur € 3,25 miljoen per schooljaar besteed. In deze berekening wordt uitgegaan van 500 scholen. De kosten voor de organisatie van de Gezonde School komen neer op ongeveer € 1,1 miljoen per schooljaar. Dit zijn beheerkosten van de ondersteuning door ICT, ontwikkeling en organisatiekosten van de Gezonde School, van GGD GHOR Nederland en van de onderwijsraden. Ook vallen hieronder de kosten voor monitoring en evaluatie van de Gezonde School door het RIVM. De verhouding tussen de directe- en indirecte kosten komt daarmee op 74%/ 26%.
In onderstaand schema is het overzichtelijk weergegeven.
1
Kosten randvoorwaardelijke maatregelen
€ 2,7 miljoen
3
Kosten Stimuleringsbudget 500 scholen a € 5.000
€ 2,5 miljoen
4
Kosten Gezonde School Adviseurs
(komt de school direct ten goede)
€ 0,75 miljoen
5
Kosten organisatie Gezonde School
€ 1,1 miljoen
€ 7,1 miljoen per jaar (voor de schoolaren 2020/ 2021 en 2021/ 2022)
Welk deel van de middelen vrij besteedbaar is voor het inkopen van gastlessen en lespakketten is niet precies te zeggen. Scholen hebben namelijk de vrijheid om zelf invulling te geven aan de wijze waarop ze de € 5.000 ondersteuningsaanbod invullen. De PO-raad, VO-raad, de MBO-raad, Gezonde School, Rutgers, GGD GHOR NL en Stichting School en Veiligheid hebben in ieder geval aangegeven dat dit bedrag ruimschoots voldoende is voor scholen om dit thema binnen de school op te pakken. Uiteraard zal de Staatssecretaris van VWS het Stimuleringsplan monitoren en in de najaarsrapportage van het zevenpuntenplan u informeren over de uitkomsten hiervan.
Kunt u overeenkomstig uw toezegging tijdens genoemd AO de Kamer informeren over de wijze waarop in de praktijk daadwerkelijk sprake is van een gelijk speelveld voor aanbieders van educatie en voorlichting met betrekking tot seksuele gezondheid?
Daar heeft de Staatssecretaris van VWS tijdens het Algemeen Overleg van 18 december 2019 het volgende op geantwoord. Het is inderdaad belangrijk dat er een gelijk speelveld is tussen aanbieders. Dat is er ook. Op dit moment begeven aanbieders van educatie en voorlichting zich op een markt. Daarin zijn alle aanbieders zelf verantwoordelijk hun lespakketten onder de aandacht te brengen bij scholen, zodat scholen deze pakketten kunnen inkopen. Scholen kunnen dit betalen vanuit hun eigen budget of door ondersteuningsaanbod aan te vragen bij de Gezonde School. Aanbieders kunnen ook fondsen zoeken of sponsors die de (door) ontwikkeling van hun lespakket willen financieren. Dit gebeurt in de praktijk ook al. Vanuit de overheid financieren we geen aanbieders van lespakketten.
Het is ook belangrijk dat er een divers aanbod van lesmethoden is. Veldpartijen hebben aangegeven dat het aanbod van lespakketten voldoende is. De Staatssecretaris denkt ook dat dit zo is. Er zit zijns inziens voldoende aanbod bij vanuit verschillende levensbeschouwingen. Daarnaast blijkt uit de inventarisatie van het RIVM dat scholen geen behoefte hebben aan méér lespakketten, maar vooral behoefte hebben aan extra teamtrainingen. Dat hoeft niet ingevuld te worden door een nieuw lespakket.
Daarnaast blijkt ook uit de behoefteninventarisatie onder scholen van het RIVM, waarover de Kamer op 12 december 2019 (Kamerstuk 32 279, nr. 181) is geïnformeerd dat scholen graag meer informatie willen hebben over wat het aanbod eigenlijk is, waar ze uit kunnen kiezen en of er ook iets bij zit wat bij hun school past. Eén van de maatregelen die de Staatssecretaris daarom neemt, is stimuleren dat scholen een duidelijk beeld krijgen van het aanbod. Deze maatregel is onderdeel van de randvoorwaardelijke maatregelen die zijn aangekondigd in de eerdergenoemde brief van 12 december. Aan deze maatregelen wordt op dit moment gewerkt door de veldpartijen (Gezonde School, GGD GHOR NL, Stichting School en Veiligheid, PO-raad, VO-raad, Siriz, MBO raad en Rutgers). GGD'en laten zich momenteel bijvoorbeeld breed informeren door diverse aanbieders van interventies, zodat zij ook een breed aanbod kunnen adviseren aan scholen. Er is bijvoorbeeld eind januari een grote bijeenkomst geweest waarbij interventie-eigenaren en Gezonde School Adviseurs van GGD’en bij elkaar kwamen. De GGD-adviseurs weten dus steeds beter wat er op de markt speelt en kunnen scholen hierin adviseren. Ook worden scholen door GS-Adviseurs en de Gezonde School zelf gewezen op de lijst van erkende interventies.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris van VWS op 1 november 2018, naar aanleiding van een aangehouden motie-Dik-Faber/Slootweg over lesmethoden op het gebied van seksuele gezondheid (Kamerstuk 35 000 XIV, nr.4, in een brief (Kamerstuk 32 239, nr. 7)5 ngegeven dat hij extra geld vrij zal maken voor het ondersteunen van interventie-eigenaren, zodat zij gestimuleerd worden een interventie in te dienen bij het RIVM en het proces van erkenning bevorderd kan worden.
Is inmiddels al meer duidelijkheid over de staatssteuntoets naar de subsidiering van educatie en voorlichting met betrekking tot seksuele gezondheid? Kunt u conform uw toezegging tijdens het AO de Kamer informeren over de uitkomsten? Heeft de staatssteuntoets ertoe geleid dat er organisaties zijn die in 2020 (deels) niet meer worden gefinancierd vanuit subsidie door het Rijk?
In het AO Zwangerschap en geboorte van 18 december 2019 (Kamerstuk 32 279, nr. 192) heeft de Staatssecretaris toegezegd de Kamer in het eerste kwartaal van 2020 te informeren over de uitkomsten van de staatssteuntoets met betrekking tot de instellingssubsidie van Stichting Rutgers. Zoals in de brief van 12 december 2019 is aangegeven, begeeft het aanbod van lespakketten zich op een markt. In verband met staatssteunregels worden specifieke interventieaanbieders/lespakketten/preventielessen niet meer gesubsidieerd. Rutgers ontvangt met ingang van 2020 daarom geen subsidiegelden meer voor de doorontwikkeling en actualisering van de door hen ontwikkelde lespakketten. Bij activiteiten die zich richten op het ondersteunen van GGD-en bij het agenderen van seksuele vorming geldt dat Rutgers hierbij nadrukkelijk structurele seksuele vorming in zijn algemeenheid ondersteunt, en niet meer specifiek gericht is op het stimuleren van de implementatie van de door hen ontwikkelde lespakketten. De activiteiten rond het verzorgen van voorlichting op het gebied van seksualiteit voor het brede publiek via websites zijn door de Staatssecretaris van VWS als Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB) aangemerkt.
Hoe waarborgt u de continuïteit van de keuzehulpgesprekken voor de langere termijn? Deelt u de mening dat het wenselijk is aanbieders voor een langere periode te contracteren, mede om administratieve lastendruk voor aanbieders en het ministerie te beperken?
In principe worden partijen voor een langere periode gecontracteerd. De open house loopt namelijk tot 1 juni 2023. Partijen die zijn toegelaten hoeven niet steeds opnieuw in te schrijven. Ze moeten alleen wel blijven voldoen aan de eisen die zijn gesteld. Deze eisen worden ieder jaar geëvalueerd en aangepast. Dat gebeurt niet om de administratieve lasten te verhogen, maar om de open house financiering voor de zorgaanbieders zodanig in te richten dat zij er ook goed mee kunnen werken. Dit jaar worden bijvoorbeeld de mogelijkheden voor declaratie verruimd, zodat er meer ruimte is voor indirecte cliëntgebonden kosten. Ook is er een no-show tarief gekomen.
We zijn nu bijna een jaar op weg met dit financieringssysteem. De open house is erop gebaseerd om nieuwe aanbieders ieder jaar te kunnen laten toetreden, mits ze aan de eisen voldoen. De Staatssecretaris vindt het nu voorbarig om toezeggingen te doen voor een nieuw systeem na 2023.
Welke maatregelen heeft u genomen om, in het kader van het terugdringen van (herhaalde) abortussen, de samenwerking tussen de abortusklinieken en de keuzehulpaanbieders te verbeteren?
Het is van belang dat de vrouw die het afbreken van een zwangerschap overweegt, een weloverwogen keuze maakt, en goed geïnformeerd is over de (mogelijke) gevolgen van haar keuze alsook over andere oplossingen van de door de vrouw ervaren situatie. Om de zorgvuldigheid van de besluitvorming te waarborgen, stelt de Wet afbreking zwangerschap enkele eisen aan de inhoud van het gesprek tussen de vrouw en haar arts, waaronder het verstrekken van voorlichting over alternatieve oplossingen en anticonceptie. Conform de Richtlijn «Begeleiding van vrouwen die een zwangerschapsafbreking overwegen» van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen, worden vrouwen die meer professionele ondersteuning nodig hebben bij hun besluitvorming dan ook verwezen naar gespecialiseerde hulpverlening (bijvoorbeeld psycholoog) of instelling (keuzehulpaanbieders).
De abortusklinieken hebben in de loop der jaren een goed netwerk opgebouwd van gespecialiseerde hulpverleners en instellingen. In overleg met de betreffende vrouw vindt verwijzing plaats naar de organisatie die voor die vrouw het meest passend is.
Na de lancering van de website van het centraal informatiepunt, kunnen artsen, waaronder abortusartsen, ook hiernaar verwijzen. Ik zal de abortusklinieken te zijner tijd op deze mogelijkheid wijzen.
Ik ben van mening dat verdere maatregelen om de samenwerking tussen de abortusklinieken en de keuzehulpverleners te verbeteren niet nodig zijn.
Hoe draagt u zorg voor de beschikbaarheid en financiering van post-abortushulpverlening, om vrouwen die daar behoefte aan hebben te helpen bij de verwerking van hun abortus?
Het afbreken van een zwangerschap kan een ingrijpende gebeurtenis zijn voor vrouwen. Conform de Richtlijn «Nazorg bij zwangerschapsafbreking» van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen wordt dan ook aandacht besteed aan de emotionele verwerking. Wanneer er tijdens de nazorg aanwijzingen zijn dat de vrouw daar behoefte aan heeft, zoals bij reeds bestaande psychische problematiek, krijgt de betreffende vrouw informatie over de mogelijkheden om met een zorgverlener in de reguliere (geestelijke) gezondheidszorg te praten. Zo nodig vindt doorverwijzing voor passende hulp plaats. Deze doorverwijzing kan naar een huisarts zijn of de geestelijke gezondheidszorg. De huisarts, de Basis GGZ, de praktijkondersteuner GGZ of het Maatschappelijk Werk kan invulling geven aan de zorg die de betreffende vrouw nodig heeft. Ik ben van mening dat deze zorg, die bekostigd wordt op grond van de Zorgverzekeringswet, hiermee in voldoende mate beschikbaar is.
De 100 miljoen euro extra aan de WHO |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Klopt het dat Nederland 100 miljoen euro extra aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) geeft?1 Uit welk budget komt de door de WHO-directeur genoemde 100 miljoen van Nederland? Is dit een herallocatie van bestaande fondsen of zijn dit extra uitgaven?
Nee.
Zoals gemeld in mijn brief van 14 april jl. (Kamerstuk 33 625, nr. 293) heeft Nederland voor de internationale inzet voor het bestrijden van de coronacrisis in totaal 100 miljoen euro beschikbaar gesteld op de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Dit budget is gericht op preventie in de armste landen, het lenigen van humanitaire noden en de versterking van sociaaleconomische weerbaarheid en macro-economische stabiliteit van lage-inkomenslanden.
Voor preventie draagt Nederland 7,5 miljoen euro bij aan de Wereldgezondheidsorganisatie. U vindt de specifieke verdeling van de budgetten in de eerdergenoemde brief.
De inzet van het kabinet om per direct 100 miljoen euro vrij te maken voor de internationale strijd tegen COVID-19 is op 2 april jl. (Kamerstuk 21 501–04, nr. 228) aan uw Kamer gemeld.
Hierbij is uiteraard rekening gehouden met de aangenomen motie Van der Staaij c.s. (25 295 nr. 192), waarin het kabinet wordt gevraagd ernaar te streven dat de bestaande hulp en ondersteuning aan ontwikkelingslanden ook in de huidige omstandigheden wordt gehandhaafd en zo mogelijk uitgebreid, in het bijzonder waar het de gezondheidszorg en de voedselvoorziening betreft.
Wat is de precieze verdeling van de bestemming van de 100 miljoen die de WHO-directeur noemt? Gaat al het geld direct naar de WHO, of gaat het ook bilateraal naar andere landen? Hoeveel ervan gaat naar de ontwikkeling van een vaccin en hoeveel naar het bestrijden van het coronavirus in andere landen? Naar welke landen en/of organisaties gaat dit geld? Kunt u hiervan een zo specifiek mogelijk overzicht geven?
U vindt de precieze verdeling van de 100 miljoen euro die Nederland beschikbaar heeft gesteld voor de internationale inzet voor het bestrijden van de coronacrisis in mijn brief «Nederlandse inzet bestrijden coronacrisis ontwikkelingslanden» van 14 april jl. (Kamerstuk 33 625, nr. 293).
De aanvullende steun voor de WHO ten hoogte van EUR 7,5 miljoen zal bijdragen aan het Strategic Preparedness and Response Plan (SPRP) van de Wereldgezondheidsorganisatie. Dit plan is gericht op internationale coördinatie, nationale voorbereiding en respons, en onderzoek en innovatie om het virus te bestrijden. In de context van het SPRP is WHO tot op heden actief in 133 landen, voornamelijk lage- en middeninkomenslanden.
Wat is de ratio geweest achter de keuze om dit geld in het buitenland uit te geven en niet in Nederland?
Het is een gedeeld belang om de pandemie en bijkomende crisis effectief en mondiaal te bestrijden door de medische en sociaaleconomische weerbaarheid van ontwikkelingslanden nu te verbeteren. Wij zijn zo succesvol als de zwakste schakel in de wereldwijde medische keten. Nu adequaat bijdragen aan COVID-19 bestrijding in de meeste kwetsbare landen, is een directe investering in het beheersbaar maken van de mondiale virusverspreiding, en het voorkomen van verdere instabiliteit, armoede en irreguliere migratie. Nederland heeft een open economie. De effecten van COVID-19 in de wereld waaronder in ontwikkelingslanden zijn dus ook mede bepalend voor economisch herstel in Nederland en Europa.
Bent u bekend met het artikel «Cliniclowns krijgen veel meer betaald dan verpleegkundigen»?2 Is dit nog steeds het geval?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Deelt u de mening dat het uitermate wrang is dat er nu tot 100 miljoen Nederlands belastinggeld naar het buitenland stroomt voor «fysieke en mentale gezondheid», maar dat Nederlandse verpleegkundigen intussen vaak een benedenmodaal inkomen hebben?
Het is niet correct dat er 100 miljoen euro wordt ingezet voor «fysieke en mentale gezondheid» in ontwikkelingslanden.
Hoeveel geld zou het kosten om in Nederland het niveau van testfaciliteiten als in Zuid-Korea op te zetten?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Hoeveel zou het kosten om de draagkracht van de Nederlandse intensive care binnen nu en een jaar naar 3.000 IC-bedden inclusief personeel te brengen, waarbij de kwaliteit van de zorg op het hoogste niveau ligt?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Is het kabinet bereid om deze 100 miljoen niet aan de WHO of anderszins in het buitenland uit te geven, maar dit geld te besteden aan het structureel uitbreiden van de IC-capaciteit in Nederland, aan betere lonen voor zorgmedewerkers in Nederland en aan het massaal uitbreiden van de testcapaciteit in Nederland? Zo nee, waarom acht het kabinet de zorg in het buitenland belangrijker dan de zorg in Nederland? Hoe ziet het kabinet de verhouding tussen zijn verantwoordelijkheid tegenover de Nederlandse bevolking ten opzichte van eventuele internationale verantwoordelijkheden?
Het kabinet dient altijd het Nederlands belang. De EUR 100 miljoen is bedoeld voor de meest kwetsbare landen, ten behoeve van preventie, humanitaire hulp en sociaaleconomische weerbaarheid. Hierboven is reeds toegelicht dat dit bijdraagt aan de internationale bestrijding van COVID-19 en daarmee aan de bestrijding van het virus in Nederland. Het kabinet heeft voor de bestrijding van de coronacrisis in Nederland tientallen miljarden beschikbaar gesteld.
Het is een gedeeld belang om de pandemie en bijkomende crisis effectief en mondiaal te bestrijden door de medische en sociaaleconomische weerbaarheid van ontwikkelingslanden nu te verbeteren. Via verschillende organisaties draagt Nederland hier aan bij. De Nederlandse bijdrage is gegrond in het besef dat adequaat bijdragen aan COVID-19 bestrijding in de meeste kwetsbare landen een directe investering is in het beheersbaar maken van de mondiale virusverspreiding, en het voorkomen van verdere instabiliteit, armoede en irreguliere migratie.
Nederland heeft een open economie. Wij zijn daarmee zo succesvol als de zwakste schakel in de wereldwijde medische keten. De effecten van COVID-19 in de wereld waaronder in ontwikkelingslanden zijn dus ook mede bepalend voor economisch herstel in Nederland en Europa.
De diverse krantenartikelen waarnaar wordt verwezen zijn bekend. Bij een crisis van deze omvang hoort een grondige evaluatie achteraf, zoals ook is gebeurd na de Ebolacrisis. Het kabinet steunt vanzelfsprekend een brede evaluatie van de internationale coronabestrijding, zoals de standaardprocedure voorschrijft.
Ten aanzien van Taiwan zijn het kabinet en de EU van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen participeren in multilaterale fora, overigens zonder daarbij lidmaatschap van Taiwan te bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn.
Is het kabinet het ermee eens dat het Nederlands belang altijd op de eerste plaats dient te staan?
Zie antwoord vraag 8.
Is het kabinet het eens met de mening dat de WHO het Chinese belang om de ernst van het coronavirus te bagatelliseren in januari en februari lijkt te hebben laten prevaleren boven het internationale belang om het coronavirus zo snel mogelijk te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt het kabinet hieruit?
Zie antwoord vraag 8.
Als het kabinet deze 100 miljoen dan toch in het buitenland wil uitgeven, waarom heeft het ervoor gekozen om dat deels of geheel via de WHO te doen? Als hier geen sprake van is, waarom is deze uitgave dan met de WHO gecoördineerd?
Zie antwoord vraag 8.
Is er een relatie tussen de keuze van de Verenigde Staten om voorlopig geen geld meer aan de WHO te doneren en de keuze van Nederland om 100 miljoen te doneren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het bericht «Australië eist openheid over oorsprong en aanpak coronacrisis»?3
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de zorgen omtrent de vooringenomenheid van de WHO ten gunste van China? Bent u bereid om tegen de WHO kritiek uit te spreken op het feit dat de WHO de Chinese aanpak van het coronavirus in januari en februari is blijven prijzen, terwijl al duidelijk was dat China vooral de verspreiding van informatie over het virus heeft geprobeerd in te dammen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de WHO erop aan te spreken dat Taiwan voortaan op een respectvolle manier dient te worden behandeld, als gelijkwaardige gesprekspartner?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid Australië te steunen in het verzoek om een onafhankelijk onderzoek naar de mondiale aanpak van de coronacrisis, dat niet zou worden uitgevoerd door de WHO?
Zie antwoord vraag 8.
Aan welke WHO-adviezen heeft Nederland zich wel gehouden en aan welke WHO-adviezen niet?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u het commentaar van de Australische regering dat het succesvol is geweest in de bestrijding van het coronavirus omdat het WHO-adviezen terzijde heeft geschoven? Zijn er achteraf WHO-richtlijnen waarvan u denkt dat Nederland ze beter niet had kunnen naleven?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid deze vragen voor aanvang van het plenaire debat over de coronacrisis op woensdag 22 april te beantwoorden?
Ja.
De opschorting van het Wob-verzoek van Pieter Klein. |
|
Steven van Weyenberg (D66), Nevin Özütok (GL), Bart Snels (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Op welke grond heeft u het verzoek krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek) van Pieter Klein opgeschort?1
De behandeling van het Wob-verzoek van Pieter Klein is opgeschort wegens een situatie van overmacht. De Algemene wet bestuursrecht biedt daarvoor een wettelijke grondslag. Op grond van deze wet kan ik de termijn voor het geven van een besluit op een aanvraag, in dit geval een Wob-verzoek, opschorten gedurende de periode dat ik door overmacht niet in staat ben om een beslissing te nemen. Als gevolg van de uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden waarin mijn ministerie verkeert in verband met de bestrijding van de coronacrisis en de in dat kader door het kabinet getroffen maatregelen was het niet mogelijk om tijdig een beslissing te nemen op het verzoek. Het kunnen uitoefenen van de noodzakelijke werkzaamheden met het oog op de crisisbeheersing vereist immers de onverdeelde aandacht van de medewerkers van het RIVM en de betrokken beleidsdirecties van mijn ministerie.
Is het op dit moment feitelijk onmogelijk om Wob-verzoeken te behandelen door uw ministerie?
Om misverstand te voorkomen: uitsluitend de bij mijn ministerie ingediende Wob-verzoeken die verband houden met het coronavirus worden momenteel niet in behandeling genomen. Wob-verzoeken over andere, niet corona gerelateerde, onderwerpen worden gewoon door mijn ministerie behandeld.
Met de Wob-verzoeken over het coronavirus wordt informatie opgevraagd die aanwezig is bij de medewerkers werkzaam bij het RIVM en de betrokken beleidsdirecties van mijn ministerie. Deze medewerkers richten momenteel hun volledige aandacht op hun werkzaamheden in het kader van de bestrijding van het coronavirus. Dit vergt al een uiterste inzet van de betrokken medewerkers. Zij zijn om deze reden niet in staat om de gevraagde informatie te verzamelen zonder dat dit ten koste gaat van hun werkzaamheden ter bestrijding van de crisis. Het verzamelen en aanleveren van de gevraagde informatie over het coronavirus zou op dit moment een onredelijke extra belasting voor de betrokken beleidsdirecties en het RIVM inhouden en bovendien ten koste kunnen gaan van de vereiste inzet voor het uitoefenen van de noodzakelijke werkzaamheden met het oog op de crisisbeheersing.
Tegelijkertijd is de Wob als controlemiddel ten opzichte van de overheid van groot belang. Het is hierom dat er op mijn ministerie momenteel maatregelen worden getroffen voor een efficiënte wijze van afdoening van verzoeken over het coronavirus, waarbij de ambtenaren die werken aan de bestrijding van het coronavirus zoveel als mogelijk kunnen worden ontlast. Een aanzienlijk deel van de gevraagde informatie bevindt zich onder meer in hun e-mailboxen. Om de relevante informatie beschikbaar te maken, zonder dat dit tot extra werklast voor hen leidt, dienen de nodige maatregelen op het gebied van ICT te worden genomen. Voorts zal extra personele capaciteit moeten worden ingezet om de grote hoeveelheid documenten te kunnen beoordelen in het kader van de Wob. Ik verwacht hiervoor tot uiterlijk 1 juni de tijd nodig te hebben. Ik ben daarom voornemens om Wob-verzoeken afkomstig van de media ten aanzien van het coronavirus vanaf die datum weer in behandeling te nemen.
Deelt u de mening dat controle van de macht slechts op zeer uitzonderlijke grond buiten werking kan worden gesteld? Zo ja, in welke situatie is dat dan? Zo nee, waarom niet?
Nee, controle van de macht dient niet buiten werking te zijn. Hiervoor is openbaarheid en transparantie door de overheid van groot belang. De Wet openbaarheid van bestuur dient het belang van openbaarheid en transparantie en vormt een zeer belangrijk instrument voor de burger om het door de overheid gevoerde beleid te kunnen controleren en haar daarvoor ter verantwoording te roepen. Uitsluitend in geval van een zeer uitzonderlijke situatie kan een bestuursorgaan met een beroep op overmacht de beslistermijn voor Wob-verzoeken opschorten. Daarbij geldt dat een dergelijke opschorting niet langer duurt dan strikt noodzakelijk en dat gedurende deze periode de nodige maatregelen worden getroffen om de verzoeken op een zo kort mogelijke termijn alsnog in behandeling te nemen.
Ik hecht eraan te benadrukken dat met het momenteel tijdelijk niet in behandeling kunnen nemen van corona gerelateerde Wob-verzoeken door mijn ministerie geen onaanvaardbare schending wordt gemaakt op het met de Wob gediende belang van openbaarheid en transparantie. Op dit moment wordt immers op andere wijzen recht gedaan aan het belang van openbaarheid en transparantie, opdat het kunnen controleren van de overheid mogelijk blijft. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat een vitale beroepsgroep als de journalistiek haar werk te allen tijde zou moeten kunnen doen? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Ja. De persvrijheid, als onderdeel van de vrijheid van meningsuiting, is onmisbaar voor een democratische samenleving en van fundamenteel belang voor het voeren van een maatschappelijk en politiek debat. Journalisten hebben, als publieke waakhond, het recht op informatie van de overheid. De Wob is een belangrijk instrument voor journalisten om deze informatie te verkrijgen en enkel bij hoge uitzondering lukt het nu tijdelijk niet om de corona gerelateerde Wob-verzoeken in behandeling te nemen. Gedurende deze periode is door middel van de dagelijkse berichtgeving vanuit het RIVM, het tenminste wekelijks uitvoerig schriftelijk en via technische briefings informeren van de Tweede Kamer, het afleggen van verantwoording aan het parlement in zijn controlerende taak en het houden van persconferenties tevens recht gedaan aan het belang van een goede uitoefening van de journalistiek. Onder meer via deze kanalen wordt de meest recente informatie over het coronavirus en de (maatregelen ter voorkoming van) de verspreiding van het virus met het publiek gedeeld. Tevens wordt veel informatie via de website van de rijksoverheid openbaar gemaakt. Het voorgaande laat evenwel onverlet dat de Wob voor de journalistiek een belangrijk instrument is om haar werk te kunnen uitoefenen.
Op welke wijze staan bezwaar en beroep open tegen bovengenoemd besluit?
Indien de indiener van een Wob-verzoek zich niet kan vinden in mijn besluit tot opschorting van de beslistermijn, staat de mogelijkheid open van het instellen van een beroep bij de rechtbank wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het Wob-verzoek. Daartoe heeft de indiener twee opties. De eerste optie is het indienen van een bezwaarschrift bij mijn ministerie wegens het uitblijven van een beslissing op het Wob-verzoek. Tegen de daarop te nemen beslissing kan vervolgens een beroep bij de rechtbank worden ingesteld. De tweede optie is het indienen van een ingebrekestelling bij mijn ministerie. Bij het uitblijven van een beslissing staat na twee weken eveneens beroep bij de rechtbank open.
de voorwaarden voor steun aan bedrijven |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «Booking houdt hand op in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat Booking.com de afgelopen jaren voor miljarden eigen aandelen inkocht / dividenden uitkeerde aan aandeelhouders?
Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de hoeveelheid dividenden die zij uitkeren. Het kabinet heeft de Kamer op 1 mei jl. geïnformeerd over het afwegingskader en de daarbij behorende uitgangspunten voor de voorwaarden bij steun aan individuele bedrijven. Daarbij is van belang dat alle betrokkenen hun bijdrage leveren aan de steunverlening voordat de overheid als «lender of last resort» eventueel bijspringt. Ook bent u geïnformeerd over het uitgangspunt dat daar waar risico’s voor de belastingbetaler zich voordoen, het logisch is om toekomstige waardecreatie bij bedrijven ook ten goede te laten komen aan de samenleving. Tot slot is het kabinet van mening dat zeker moet worden gesteld dat steun aan individuele bedrijven wordt aangewend voor behoud van de economische activiteiten die van belang zijn voor Nederland. Dit uitgangspunt verdraagt zich gedurende de staatssteun in de regel niet met uitkeren van dividenden en bonussen, inkoop van eigen aandelen en/of ruime ontslagvergoedingen voor het (top)management, bij bedrijven die steun hebben ontvangen. Bovendien wordt van bedrijven expliciet verwacht zich te houden aan het kabinetsbeleid, de normen en wetgeving zoals op fiscaal, milieu en arbeidsrechtelijk terrein te respecteren.
Wat vindt u ervan dat bedrijven die aandeelhouders en bestuurders vorstelijk belonen vooraan staan als er staatshulp wordt geboden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke voorwaarden verbindt u aan de geboden staatssteun?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er geen sprake kan zijn van ontslagen als er gebruik wordt gemaakt van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), gezien het feit dat deze regeling immers bedoeld is om werkgelegenheid in getroffen sectoren te behouden?
De NOW is een subsidiemaatregel en biedt de werkgever een tegemoetkoming in de loonkosten. Het doel van de NOW is behoud van werkgelegenheid. Werkgevers committeren zich eraan om gedurende de tijd waarvoor subsidie wordt verstrekt geen verzoek om ontslag wegens bedrijfseconomische redenen bij UWV in te dienen. De werkgever houdt zijn werknemers, inclusief degenen die op een flexibel contract werken, zo veel mogelijk in dienst en betaalt hun lonen zoveel mogelijk door. Tegelijkertijd kan de overheid ook in deze tijd niet op de stoel van de werkgever gaan zitten en de afwegingen in de bedrijfsvoering overnemen. Ontslagen kunnen namelijk – ondanks de tegemoetkoming in de loonkosten – onder omstandigheden toch onoverkomelijk zijn om de continuïteit van een onderneming te garanderen. Het blijft daarom – ook indien van de NOW gebruik gemaakt wordt – mogelijk om ontslagen te realiseren, bijvoorbeeld met wederzijds goedvinden of door het indienen van een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen bij UWV.
Wel stimuleert de vormgeving van de regeling dat werknemers zo veel mogelijk in dienst worden gehouden en dat lonen zoveel mogelijk worden doorbetaald. Indien de werkgever die subsidie ontvangt toch een aanvraag indient voor ontslag wegens bedrijfseconomische redenen wordt de subsidie gekort. Daarbij geldt de volgende berekening: het loon van de werknemer(s) voor wie de ontslagaanvraag wordt ingediend, wordt eerst verhoogd met 50% en vervolgens wordt dat bedrag in mindering gebracht op de loonsom waarvoor subsidie ontvangen wordt. En mocht blijken dat de loonsom in de periode maart tot en met mei is gedaald ten opzichte van de loonsom van januari, dan wordt het subsidiebedrag ook lager.
Bent u bereid de steun aan Booking.com te onthouden als de topman volhardt in zijn plannen om staatsteun uit te keren?
Zoals hiervoor is aangegeven, is het uitgangspunt voor het kabinet dat de overheid een lender of last resort is. Dat betekent dat eerst alle betrokkenen (volgens het bail-in principe, zie het afwegingskader dat de Kamer op 1 mei jl. heeft ontvangen) gevraagd zullen worden bij te dragen aan mogelijke oplossingen voordat de overheid steun verleent en met belastinggeld eventueel bijspringt. Omdat het belangrijk is dat overheidssteun wordt gebruikt voor behoud van de economische activiteiten van het bedrijf, verdraagt overheidssteun zich gedurende de staatssteun in de regel niet met uitkeren van bonussen en/of dividenden, met inkoop van eigen aandelen en/of met ruime ontslagvergoedingen voor het (top)management.
Hoeveel gebruik heeft Booking.com de afgelopen jaren gemaakt van fiscaal aantrekkelijke regels, zoals de expatregeling en de innovatiebox? Wat heeft het dat bedrijf opgeleverd?
Door de wettelijke fiscale geheimhoudingsplicht kan het kabinet geen uitspraken doen over de fiscale positie van een individuele belastingplichtige als Booking.com.2 Om die reden kan het kabinet zich dus ook niet uitlaten over de vraag of een individueel bedrijf gebruik heeft gemaakt van bijvoorbeeld de expatregeling of de innovatiebox en zo ja, wat dit dat bedrijf heeft opgeleverd.
Doet Booking.com via belastingconstructies aan belastingontwijking? Zo ja, waarom is als voorwaarde aan de regelingen van de overheid niet gesteld dat bedrijven die dat doen geen aanspraak maken op geld van de belastingbetalers?
In het noodpakket banen en economie zijn diverse maatregelen opgenomen. Hierbij staat voorop om ondernemers zo snel mogelijk hulp te bieden. Er zijn bij de tot nu toe genomen maatregelen geen specifieke fiscale voorwaarden gesteld. Door de wettelijke fiscale geheimhoudingsplicht kan het kabinet geen uitspraken doen over de fiscale positie van een individuele belastingplichtige als Booking.com.3 Echter, in zijn algemeenheid kan het kabinet opmerken dat het reeds vanaf het begin van de kabinetsperiode tot doel heeft gesteld om belastingontwijking aan te pakken, zoals ook beschreven in onder meer de Fiscale Beleidsagenda4 en nader uitgewerkt in de brief van mijn ambtsvoorganger van 23 februari 2018.5 In dat kader heeft het kabinet diverse maatregelen genomen die reeds in werking zijn getreden of binnen afzienbare tijd in werking zullen treden. Enkele voorbeelden hiervan betreffen de implementatie van de bepalingen uit ATAD16 en ATAD27, de herziening van de rulingpraktijk8 en de invoering van een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s per 1 januari 2021.9 Daarnaast lopen er diverse nationale onderzoeken zoals de onderzoeken naar de toepassing van de deelnemingsvrijstelling en het arm’s lengthbeginsel in bepaalde situaties en worden de aanbevelingen van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals10 bestudeerd om naar verwachting deze zomer met een kabinetsreactie te komen. Ook in internationaal verband blijft het kabinet zich inzetten om internationale belastingontwijking verder aan te pakken. In dit verband steunt het kabinet bijvoorbeeld het werk dat binnen de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het Inclusive Framework on Base Erosion and Profit Shifting wordt gedaan aan een herziening van het internationale belastingsysteem. Specifiek wordt gesproken over maatregelen met betrekking tot winsttoerekening in het kader van de digitaliserende economie (pijler 1) en over maatregelen om een minimumniveau van winstbelasting bij multinationals te waarborgen (pijler 2).11 Omdat als gevolg van de coronacrisis een forse krimp van de economie wordt verwacht, is het nog belangrijker dat het belastingstelsel evenwichtig is. De maatregelen tegen belastingontwijking die door het kabinet zijn genomen en (in internationaal verband) nog worden onderzocht, dragen hieraan bij.
Hoe kijkt u aan tegen de steun aan bedrijven die door «private equity» partijen zijn volgehangen met schulden? Stelt u voorwaarden aan de steun, zoals behoud van werkgelegenheid, een verbod op uitkeringen aan aandeelhouders en een eigen bijdrage van kapitaalverschaffers?
Het kabinet beoordeelt van geval tot geval de steunverzoeken van individuele bedrijven. Hierbij wordt meegewogen hoe de andere stakeholders, incl. de eigen kapitaalverschaffers, delen in de risico’s en welke bijdrage ze leveren voordat de overheid eventueel aanvullend bijspringt. De voorwaarden die het kabinet hieraan wil stellen zijn onlangs met de Kamer gedeeld. Het kabinet vindt dat overheidssteun zich in de regel niet verdraagt met het uitkeren van bonussen en dividenden, het inkopen van eigen aandelen en/of met ruimte ontslagvergoedingen van het (top-)management. Daar waar de steun aantrekkelijke mogelijkheden biedt om grote stappen te maken, bijvoorbeeld op het gebied van werkgelegenheid, kunnen aanvullende afspraken worden gemaakt.
Hoe voorkomt u dat in goede tijden aandeelhouders de winst opstrijken en in slechte tijden de overheid en werknemers voor de rekening opdraaien?
Bedrijven zijn belangrijk omdat ze banen creëren, innovatie aanjagen en het verdienvermogen van Nederland vergroten. Hiervan profiteren meer stakeholders dan enkel de aandeelhouders. In slechte tijden en onvoorziene crisissen zoals de huidige COVID-19 crisis die van uitzonderlijke aard en impact is, verleent de overheid tijdelijke steun en pas nadat alle andere betrokkenen ook hebben bijgedragen aan de steun. Hierbij kijken we op de eerste plaats hoe de partijen die normaliter de hoogste rendementen halen en dus het meeste risico lopen ook in grotere mate dan de overige stakeholders lasten dragen van de redding van het bedrijf. Het is dus niet zo dat enkel de overheid zal bijdragen.
Deelt u de mening dat deze crisis aanleiding geeft de fiscaal voordelige constructies waarvan grote bedrijven gebruikmaken tegen het licht te houden en aangepast moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het vervallen van de AOW-partnertoeslag tijdens de coronacrisis |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de AOW-partnertoeslag niet mag vervallen wanneer de jongere partner vanwege het coronavirus tijdelijk weer aan het werk gaat?1
Ja.
Bent u bereid om hiervoor een tijdelijke coulanceregeling te treffen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ook bij de SVB zijn vragen binnengekomen over de gevolgen voor de partnertoeslag als een jongere partner van een AOW-gerechtigde in verband met de coronacrisis weer in de zorg is gaan werken. Naar aanleiding hiervan heb ik de SVB verzocht in het geval een jongere partner van een AOW-gerechtigde als gevolg van de coronacrisis (meer) is gaan werken in een cruciaal beroep en deze werkzaamheden langer dan drie maanden voortduren, af te wijken van de huidige beleidsregels en het recht op partnertoeslag na de beëindiging van de werkzaamheden te laten herleven. Deze versoepeling van het beleid is van toepassing zolang de noodmaatregelen van het kabinet in het kader van de COVID-19 pandemie (zoals de NOW) van kracht zijn.
Het vergeten hoekje van Opwierde |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de situatie van de Wethouder Huismanlaan, de Secretaris Holscherlaan, de A. T. Voslaan en een gedeelte van de even nummers van de burgemeester Klauckelaan in Appingedam? Wat is daarop uw reactie?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Mijn reactie heb ik verwerkt in onderstaande antwoorden.
Welke factoren zijn verantwoordelijk voor de onduidelijkheid die deze mensen nog altijd hebben?
Het kabinet acht het van belang dat bewoners zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen. Om die reden is de opname- en beoordelingscapaciteit verhoogd naar 4000 per jaar zodat bewoners sneller duidelijkheid hebben. De woningen in de genoemde straten in Appingedam zijn reeds opgenomen en zullen dit jaar beoordeeld worden zodat ook de bewoners van deze woningen duidelijkheid hebben. Deze woningen hebben een licht verhoogd risicoprofiel (P90).
Na het besluit om de gaswinning in het Groninger veld zo snel mogelijk te beëindigen is op advies van onder meer de Mijnraad en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) (Kamerstuk 2018D37413) besloten om over te gaan op een risicogerichte aanpak. In het kader van de risicogerichte aanpak is prioriteit gegeven aan woningen met een verhoogd risicoprofiel (P50). De gemeente is verantwoordelijk voor de prioritering van de opgave in hun gemeente met in achtneming van het risicoprofiel en draagt samen met de NCG zorg voor de communicatie richting de bewoner.
Wat gaat u doen voor deze groep mensen, die na jaren geduldig te hebben gewacht, nu snel willen weten wat er gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie heeft u ondernomen na de woorden van de Minister-President, tijdens zijn bezoek op 11 maart 2020, dat de overheid ervoor moet zorgen dat mensen niet het gevoel hebben dat ze door vertraging en onduidelijke structuren tussen de wielen van de staat terechtkomen?
De in uw vraag aangehaalde woorden van de Minister-President sluiten aan bij de inhoud van het Versnellingspakket dat op 23 januari 2020 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 33 529, nr. 718). Onderdeel van het Versnellingspakket zijn maatregelen om de keuzemogelijkheden voor regie van de bewoner-eigenaar te vergroten. Bovendien is zoals in vraag 2 vermeld de opname- en beoordelingscapaciteit opgeschroefd naar 4000 per jaar zodat bewoners sneller duidelijkheid hebben.
Hoe verklaart u de uitspraak van de wethouder Usmany in Appingedam dat er is aangedrongen bij het Rijk voor een gebiedsgerichte aanpak, maar dat het Rijk daar niet voor gekozen heeft? Hoe legt u de verantwoordelijkheid van gemeenten daarbij uit?2
Op basis van adviezen van de Mijnraad en het SodM is in overleg met de regio in 2018 overgestapt op een risicogerichte aanpak van de versterking. Dit was noodzakelijk omdat in de gebiedsgerichte aanpak de meest risicovolle huizen niet als eerste aan de beurt kwamen. Gemeenten hebben de mogelijkheid om gebiedsgericht te werk te gaan zolang daarbij rekening wordt gehouden met de risicogerichte aanpak. In de planvorming is daarmee ruimte om huizen met een lager risicoprofiel eerder in te plannen voor opname en beoordeling, waar dit de samenhang met andere plannen binnen de gemeente of het draagvlak voor de versterking ten goede komt. Op deze wijze is invulling gegeven aan het in uw vraag genoemde advies van het SodM. Gemeenten stellen binnen deze kaders een plan van aanpak op met daarin de prioritering van de uitvoering en dragen zorg voor de communicatie daarover naar de bewoners. In overleg met de bewoners van de betreffende woningen wordt vervolgens een opname gedaan die uiteindelijk resulteert in een beoordeling. Die beoordeling wijst uit of een woning daadwerkelijk versterkt dient te worden en zo ja welke maatregelen nodig zijn. De gemeente Appingedam heeft in haar plan van aanpak al geanticipeerd op eventuele versterking door wisselwoningen te reserveren voor het geval uit de beoordelingen zou blijken dat dat nodig is. De adressen en inwoners van de straten die u in vraag 1 noemt zijn dus niet vergeten.
Herinnert u zich dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) in reactie op de versterkingsaanpak van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) stelde dat ondanks het niet voldoen aan een perfecte volgorde van risicoprioritering een aanpak met draagvlak te verkiezen is omdat de tijdigheid van de algehele versterkingsopgave absolute prioriteit heeft? Hoe is in deze buurt aan deze oproep gehoor gegeven?3
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is in deze buurt rekening gehouden met het advies van de Mijnraad dat lokaal moet worden bezien welke clustering van gebouwen daar zo goed mogelijk bij aansluit, maar het ook leidt tot hanteerbare projecten en uitlegbaar is naar bewoners?4
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verklaart u dat in de nieuwste plannen voor deze «vergeten» buurt, de «drive-in»-woningen zijn opgenomen, zonder dat bewoners daarvan op de hoogte zijn? Wat gaat hier met de overige woningen gebeuren?
Zie antwoord vraag 5.
Van hoeveel buurten in het gehele aardbevingsgebied is bekend dat ook daar mensen al langere tijd geduldig wachten op een plan, maar waar nog niets van bekend is?
Op het dashboard van de NCG is te zien wat de totale werkvoorraad is, hoeveel woningen zijn opgenomen, beoordeeld en uitgevoerd. Bewoners kunnen met vragen over de versterking contact opnemen met het versterkingspunt van de NCG in de buurt of de NCG bellen. Bewoners uit het versterkingsprogramma kunnen daarnaast altijd terecht bij hun bewonersbegeleider.
Welke actie is er ondernomen na de vraag van de burgemeester van Delfzijl in november 2019 om duidelijkheid te verschaffen over de zuidkant van de Zandplatenbuurt?
Het beoordelingsproces van de adressen in de zuidkant van de Zandplatenbuurt loopt momenteel. Parallel aan dit traject wordt reeds overleg gevoerd door de gemeente, de NCG, de betrokken woningcorporaties en BZK in hoeverre mogelijkheden zijn voor gebiedsontwikkeling.
Wat vindt u van de verschillende manieren waarop de versterkingsoperatie in Opwierde, maar breder ook in het gehele aardbevingsgebied, wordt aangepakt? Hoe gaat u aan de ongelijkheid een einde maken?
Op dit onderwerp ben ik ingegaan in de beantwoording van de vragen van de leden Dik-Faber en Van der Graaf (Kamerstuk 2020D14814).
Hoe gaat u bewoners die al zo lang wachten compenseren?
Mijn inzet is gericht op het zo snel mogelijk verbeteren van de veiligheid in Groningen. Daarbij is het streven om de bewoners zo snel mogelijk, maar ook zorgvuldig en volledig, duidelijkheid te geven over de veiligheidssituatie van hun woning. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 kan voor bewoners van huizen met een licht verhoogd risicoprofiel (P90) – in lijn met de risicogerichte prioritering – gelden dat zij langer op uitsluitsel moeten wachten dan bewoners van huizen met een verhoogd risicoprofiel (P50). Bovendien is vorig jaar besloten om de opname en beoordelingscapaciteit te vergroten.
De vergunningverlening aan Vattenfall voor de bouw van een biomassacentrale in Diemen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bouw biomassacentrale kan doorgaan»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie Vattenfall heeft aangevraagd voor de biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet?
De centrale waaraan gerefereerd wordt, heeft een subsidiebeschikking ontvangen in de najaarsronde van de SDE+ in 2019. Over de uitkomsten hiervan is de Kamer op 24 juni geïnformeerd (kenmerk 2020D25815). De relevante informatie over deze en andere subsidiebeschikkingen, waaronder het maximale subsidiebedrag, is zoals gebruikelijk gepubliceerd op www.rvo.nl.
Mocht u geen uitspraak kunnen doen over de hoogte van de subsidie vanwege bedrijfsbelangen, kunt u dan ingaan op de balans tussen de openbaarheid van bestuur en het beschermen van bedrijfsbelangen? Is die balans naar uw mening momenteel juist?
Zie antwoord vraag 2.
Is er al een beslissing genomen aangaande de subsidieaanvraag? Kunt u aangeven wanneer deze genomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds een besluit genomen de subsidie toe te kennen.
In het geval dat er nog geen beslissing is genomen over de subsidieaanvraag, kunt u dan de uitspraak van de rechter in de rechtszaak van Mobilisation for the Environment (MOB) tegen de biomassacentrale in Diemen en het nog te publiceren Duurzaamheidskader Biomassa meenemen in uw beslissing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u bereid bent om een tijdelijke stop af te kondigen op de bouw van nieuwe biomassacentrales terwijl de heroverweging van de subsidie en het bredere biomassa beleid plaatsvindt, zoals u aangeeft in uw antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Raan?2 Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet gaat niet over de bouw van biomassacentrales. Het kabinet besluit wel over de subsidie voor het gebruik van duurzame biomassa. In het kader van de uitvoering van de motie Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 554) worden er in ieder geval in de najaarsronde van de SDE++ in 2020 (nu gepland voor 24 november tot 17 december) geen nieuwe subsidiebeschikkingen afgegeven voor warmteproductie door verbranding van houtige biomassa middels installaties met een vermogen < 5 MWth.
Vindt u het nog verantwoord om subsidies af te geven aan biomassacentrales die aan dezelfde duurzaamheidseisen moeten voldoen voor het te stoken hout3, overwegende de aangenomen motie-Koffeman c.s. in de Eerste Kamer van 12 november 2019 (Kamerstuk 35 300, O) om voorlopig geen subsidies meer af te geven voor het bijstoken van hout?
Het kabinet heeft eerder al aangekondigd geen nieuwe subsidie te zullen geven voor de bij- en meestook van duurzame biomassa in kolencentrales. Deze categorie is sinds 2018 niet meer opengesteld in de SDE+-regeling. De regering ziet de motie Koffeman c.s., waarin wordt gevraagd om op zo kort mogelijke termijn alle voorgenomen subsidies voor hout-bijstook in kolencentrales stop te zetten, dan ook als een bevestiging van bestaand beleid. Ook geeft het kabinet uitvoering aan de motie Sienot c.s. door geen nieuwe subsidie beschikbaar te stellen voor het gebruik van vaste houtige biomassa voor de productie van uitsluitend elektriciteit.
Kunt u gegeven het feit dat het Duurzaamheidskader Biomassa nog ontvangen moet worden, de maatschappelijke onrust over biomassa groeit en het feit dat de emissienormen voor centrales in 2022 aangepast worden, nogmaals uitleggen waarom u het niet nodig vindt om nu een moratorium op subsidie voor biomassa af te kondigen?
Ik ben bekend met de algemene discussie over het gebruik van duurzame biomassa, en de specifieke casus van de centrale in Diemen. De biomassacentrale in Diemen voldoet aan de wettelijke voorwaarden en over de bouw zijn afspraken gemaakt tussen het betrokken bedrijf en de verantwoordelijke bevoegde instanties. Het Rijk speelt hierbij verder geen rol. De eigenaar heeft momenteel zelf besloten de bouw uit te stellen en te wachten op het duurzaamheidskader.
Ten aanzien van de bredere discussie over biomassa leven er in de samenleving verschillende zorgen. Het duurzaamheidskader dat het kabinet binnenkort aan uw Kamer zal aanbieden is bedoeld om zorgen rond de duurzaamheid en de verschillende toepassingen van biomassa te adresseren. Zoals ik eerder in deze beantwoording heb aangegeven, geeft het kabinet uitvoering aan de motie Sienot c.s. over het gebruik van vaste houtige biomassa voor energietoepassingen. Er wordt geen nieuwe subsidie beschikbaar gesteld voor de productie van uitsluitend elektriciteit en er wordt in de najaarsronde van de SDE++ in 2020 geen subsidie gegeven voor installaties met een vermogen < 5 MWth. Het kabinet zal bovendien, uitgaande van de tijdige beschikbaarheid van de concrete emissie-eisen, borgen dat installaties voor de verbranding van vaste houtige biomassa die in 2021 SDE++-subsidies aanvragen al aantoonbaar moeten voldoen aan de verwachte aanscherping van de emissie-eisen voor installaties tussen de 0,5 en de 50 MWth, die in 2022 van kracht moet worden. Tot slot zal ik op korte termijn het duurzaamheidskader voor biomassa aan uw Kamer aanbieden, dat ingaat op het tijdpad voor de beëindiging van de subsidiering van warmteproductie met vaste houtige biomassa, en zal ik een uitfaseringsstrategie maken voor 2021 waarin ik op hoofdlijnen toelicht hoe het gebruik van vaste houtige biomassa voor warmte moet worden afgebouwd.
Erkent u dat de bouw van de biomassacentrale in Diemen als controversieel wordt beschouwd door de maatschappij? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vind u van de grote weerstand bij lokale overheden, zoals de gemeenten Diemen, Gooise Meren, Weesp en stadsdeel Oost (Amsterdam), omtrent de mogelijke komst van een biomassacentrale in Diemen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zich in te zetten voor een (tijdelijke) stop op de bouw van de biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het niet verschaffen van deze duidelijkheid tot onzekerheid leidt bij de bevolking? Zo ja, hoe gaat u de ongerustheid wegnemen?
Dat mensen onzeker zijn zolang ergens nog geen duidelijkheid over is, geloof ik zonder meer. De uitvoering van de klimaatopgave tot 2050 kent nog vele onzekerheden, die gaandeweg, aan de hand van nieuwe inzichten zullen worden verhelderd. Het kabinet is van mening dat houtige biomassa nog enige tijd noodzakelijk is voor het realiseren van de klimaatopgave en de transitie naar een circulaire economie. Daarbij hanteert het kabinet als uitgangpunt dat alle biomassa die in Nederland gebruikt wordt duurzaam moet zijn, dat het gebruik ervan op termijn zo hoogwaardig en beperkt mogelijk is, en dat luchtkwaliteitseffecten zoveel als mogelijk worden beperkt.
Het afsluiten van Nederlandse betaalrekeningen van Nederlanders buiten Nederland. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat u schreef in uw brief van 28 oktober jl. dat er op dat moment geen signalen waren «dat er meerdere banken zijn die bankrekeningen van Nederlanders die in het buitenland wonen, waaronder Nederlandse expats, hebben opgeheven» maar dat u aandacht zou blijven houden «voor de ontwikkelingen op dit gebied»1?
Ja.
Kunt u de «ontwikkelingen op dit gebied» nader toelichten, gegeven de recente berichten dat banken Nederlandse klanten buiten Europa lozen2?
Met ontwikkelingen op dit gebied bedoel ik dat er banken zijn die hun ondernemersstrategie en risicobereidheid herijken en op basis daarvan bankrekeningen van Nederlanders die in het buitenland wonen hebben gesloten. Banken bepalen zelf hun ondernemersstrategie en gewenst risicoprofiel. Zij moeten zich daarbij houden aan de geldende wet- en regelgeving. Er zijn nog verschillende banken die wel bankrekeningen aanbieden aan Nederlanders die in het buitenland wonen. Ik blijf in gesprek met banken over de hierboven genoemde ontwikkelingen rond de toegang van Nederlanders in het buitenland tot dienstverlening van banken.
Hoeveel Nederlanders, zijnde mensen met de Nederlandse nationaliteit, wonen buiten Nederland? Kunt u hierbij aangeven hoeveel er binnen de EU, binnen de Europese Economische Ruimte (EER, inclusief Zwitserland), buiten de EU en buiten de EER (inclusief Zwitserland) wonen?
Ik beschik niet over informatie over hoeveel personen met de Nederlandse nationaliteit buiten Nederland wonen. Een database van de OECD laat zien dat er in 2018 ongeveer 700 duizend mensen met de Nederlandse nationaliteit in een ander OECD land woonden.3 Een database van Eurostat geeft weer dat er in 2019 ongeveer 300 duizend Nederlanders met een leeftijd tussen de 15 en 65 werkten in een ander EU-land dan Nederland.4
Klopt het dat banken op dit moment wettelijk gezien rekeningen van Nederlanders buiten de EU mogen opzeggen, ook al is dit hun enige Nederlandse betaalrekening waar zij regelmatig gebruik van maken zonder dat zij iets kwalijks hebben uitgevoerd, dat wil zeggen dat zij niet voldoen aan sub a, b, d, e en f van artikel Artikel 4:71i lid 1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft)3?
In uw vraag verwijst u naar de eisen uit de Wet op het financieel toezicht (Wft), op basis waarvan een basisbetaalrekening kan worden opgezegd. Op grond van de richtlijn betaalrekeningen hebben banken in Nederland de plicht om op aanvraag een basisbetaalrekening in euro’s aan te bieden aan consumenten die rechtmatig in de Europese Unie verblijven. Banken moeten een basisbetaalrekening opzeggen als er niet wordt voldaan aan de eisen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft).
In het geval van een «gewone» betaalrekening zijn banken niet verplicht om rekeningen van bepaalde klanten in stand te houden. Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie en het door hen gewenste risicoprofiel. Op basis daarvan stemmen banken hun klantenbestand af. Hierbij spelen veel verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals de door banken gewenste risicobereidheid. Dit betekent dat zij in beginsel de vrijheid hebben om zich te richten op die klantengroepen die zij vanwege hun strategie het meest opportuun achten. Het kan dus zo zijn dat een bank een internationale focus hanteert of juist besluit zich in de activiteiten te richten op de Nederlandse of Europese markt.
De bank moet bij opzegging van bankrekeningen voldoen aan de wet- en regelgeving en de jurisprudentie die op dit gebied bestaat. Dit houdt onder andere in dat de bank een belangenafweging moet maken die volgt uit het samenkomen van de belangen van de bank tot opzegging en de gerechtvaardigde belangen van de klant bij voortzetting van de dienstverlening. Ook staat in artikel 2 lid 1 van de algemene bankvoorwaarden (ABV) dat de bank bij opzegging van een rekening een zorgplicht heeft en deze jegens de klant in acht dient te nemen. Deze zorgplicht wordt in de jurisprudentie gespecificeerd.
Kunt u aangeven welke nadelige gevolgen verbonden zijn aan het opzeggen van de enige Nederlandse betaalrekening voor verschillende groepen Nederlanders buiten de EU, zoals alleenstaande expats, expats met een gezin en gepensioneerden?
De nadelen van het opzeggen van de Nederlandse bankrekening voor Nederlanders buiten de Europese Unie hangen onder meer af van de arbeids- en/of gezinssituatie van het individu en van het land waar dit individu woonachtig is. In het algemeen geldt voor mensen die buiten de Europese Unie wonen dat het hebben van een bankrekening bij een Nederlandse bank het contact met private en publieke instanties kan vergemakkelijken.
Een andere reden voor het aanhouden van bankrekeningen bij Nederlandse banken door Nederlanders die woonachtig zijn buiten Nederland is ten behoeve van het onderbrengen van vermogen. Het Nederlandse financiële stelsel en de Nederlandse banken worden als relatief veilig ervaren. Doordat een gedeelte van de banken de ondernemersstrategie en het risicoprofiel herijkt, kan het zijn dat deze personen over moeten stappen naar een andere bank. Klanten van wie de rekening gesloten wordt, kunnen in beginsel over stappen naar een andere (Nederlandse) bank. Het is vervolgens aan elke individuele bank zelf om te bepalen of zij een specifieke klant accepteert.
Kunt u toelichten wat een basisbetaalrekening precies inhoudt? Van welke bancaire diensten (zoals internetbankieren) kan hierbij allemaal gebruikgemaakt worden en welke bancaire diensten zijn uitgesloten?
Eén van de doelstellingen van de Europese betaalrekeningen richtlijn is om de toegankelijkheid tot het betalingsverkeer voor consumenten te verbeteren. Op grond van de richtlijn hebben banken de plicht om op aanvraag een basisbetaalrekening in euro’s aan te bieden aan consumenten die rechtmatig in de Europese Unie verblijven. Dit geldt ongeacht de nationaliteit of woonplaats van de consument en ongeacht enige andere grond als bedoeld in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De basisbetaalrekening is ook beschikbaar voor consumenten zonder vast adres.
Een basisbetaalrekening is een betaalrekening met basisfuncties waar geen roodstand op mogelijk is. Met een basisbetaalrekening kan een consument dus reguliere betalingshandelingen verrichten, net als bij een normale betaalrekening. Een basisbetaalrekening omvat de diensten, genoemd in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn betaalrekeningen, voor zover de aangezochte bank die diensten ook aanbiedt aan consumenten die een andere betaalrekening dan een basisbetaalrekening aanhouden bij de betreffende bank. Zo kan de gebruiker van een basisbetaalrekening onder andere geld storten, binnen de Europese Unie contant geld opnemen aan het loket of bij geldautomaten tijdens of buiten de openingstijden van de bank en betalingstransacties zoals een SEPA-incasso uitvoeren. Bij een betalingstransactie gaat het om transacties met een betaalkaart, waaronder ook begrepen online betalingen en overmakingen zoals doorlopende overmakingsopdrachten.
Bent u bekend met Franse «Code monétaire et financier» Article L312–14?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat op basis van het voornoemde wetsartikel het niet alleen mogelijk is voor iedere Unieburger om een (basis)betaalrekening bij een Franse bank te openen maar dat dit artikel tevens het recht van een (basis)betaalrekening bij een Franse bank geeft aan Franse burgers buiten Frankrijk en buiten de EU?
In het Franse wetsartikel is er inderdaad een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt voor Franse burgers die buiten de Europese Unie verblijven om een (basis)betaalrekening te openen bij een Franse bank. Uit navraag bij het Franse Ministerie van Financiën blijkt dat deze bepaling al sinds 1984 is opgenomen in de Franse wetgeving. Deze bepaling volgt dus niet uit de implementatie van het recht op een basisbetaalrekening onder de richtlijn betaalrekeningen.
Kunt u toelichten wat de verschillen zijn tussen de Nederlandse basisbetaalrekening en de Franse basisbetaalrekening, zoals verwoord in Article D312–5 van de eerdergenoemde «Code monétaire et financier»5?
In de richtlijn betaalrekeningen is opgenomen dat lidstaten op hun grondgebied gevestigde banken de verplichting kunnen opleggen om de diensten van een basisbetaalrekening uit te breiden tot diensten die op basis van gebruikelijke praktijk op nationaal niveau voor consumenten als essentieel worden beschouwd.
In Nederland is in de Wft opgenomen dat een basisbetaalrekening de diensten omvat, zoals genoemd in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn betaalrekeningen, voor zover de aangezochte bank die diensten ook aanbiedt aan de consumenten die een andere betaalrekening dan een basisbetaalrekening aanhouden bij de betreffende bank.8
In Frankrijk is in artikel D312–5 van de Code monétaire et financier opgenomen welke diensten de basisbetaalrekening omvat. Mijn indruk is dat deze diensten grotendeels overeenkomen met de diensten die zijn opgenomen in de Nederlandse wetgeving. De Franse betaalrekening bevat daarnaast ook basisfuncties voor het verwerken van cheques en het leveren van een Relevé d’Identité Bancaire (RIB).
Kunt u toelichten wat precies de rol van la Banque de France is in Article L312–1? Welke (juridische) belemmeringen zijn er kijkend naar het toekennen van eenzelfde rol aan De Nederlandsche Bank?
Mijn beeld van de rol van de Banque de France in Article L312–1 is dat de Banque de France een bank aanwijst die een basisbetaalrekening dient aan te bieden. Als in Frankrijk de aanvraag van een betaalrekening wordt geweigerd, dan dient de bank na de beslissing, schriftelijk en onder opgaaf van redenen en kosteloos een certificaat van weigeren van het openen van de rekening aan de consument mede te delen. Mijn indruk is dat de bank de consument (alleen natuurlijke personen) op de hoogte stelt van dat er, door de bank zelf, een verzoek kan worden ingediend bij de Banque de France om een bank aan te wijzen, in de buurt van de woonplaats van de persoon, of een andere plaats naar keuze. Deze aangewezen bank dient een basisbetaalrekening voor de consument te openen. Mijn indruk is dat de door de Banque de France aangewezen bank verplicht is om de consument een basisbetaalrekening aan te bieden. De aangewezen bank moet de rekening openen binnen drie werkdagen na ontvangst van alle benodigde documenten. Met instemming van de gebruiker worden er afspraken gemaakt over het gebruik van de rekening. De brancheorganisatie voor de bankensector moet een toegankelijkheidsprotocol opstellen, waarin het aangeeft hoe banken de benodigde informatie met de Banque de France uitwisselen, en welke informatie beschikbaar moet zijn voor de klant. De Autorité de controle prudentiel et de résolution (ACPR, de toezichthoudende instantie binnen de Banque de France) houdt toezicht op naleving van dit protocol.
Ik zie geen toegevoegde waarde van de werkwijze van de Banque de France ten opzichte van de werkwijze zoals deze in Nederland is vastgelegd in de Wft. In Nederland kan een consument ingevolgde de Wft zelf een basisbetaalrekening aanvragen bij iedere in Nederland gevestigde bank. De bank moet consumenten die legaal in de Europese Unie verblijven op aanvraag toegang geven tot een betaalrekening met basisfuncties, tenzij niet aan de geldende voorwaarden wordt voldaan, waaronder de eisen van de Wwft. Ook in Frankrijk zal de door de Banque de France aangewezen bank een basisbetaalrekening moeten weigeren als er niet voldaan wordt aan de anti-witwasregelgeving. Dit volgt uit de geïmplementeerde richtlijn betaalrekeningen en de vierde en vijfde anti-witwasrichtlijn.
Beschikt u over informatie over hoeveel Nederlandse banken per jaar uitgeven aan kosten in het kader van (aanvullende) cliëntonderzoeken van Nederlandse (basis)rekeninghouders buiten de Europese Unie, als gevolg van paragrafen 2.1 en 2.3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme6? Zo niet, bent u bereid om banken om deze informatie te vragen?
Het Ministerie van Financiën beschikt niet over die informatie. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) blijkt dat banken de kosten van cliëntonderzoeken en andere kosten die gemaakt worden om wet- en regelgeving na te leven niet onderverdelen tussen verschillende typen rekeninghouders. Het is dus niet inzichtelijk hoeveel Nederlandse banken per jaar uitgeven aan kosten van rekeninghouders van Nederlanders die buiten de Europese Unie wonen.
Zijn er mogelijkheden om (aanvullende) cliëntonderzoeken voor Nederlanders buiten de EU door banken gezamenlijk te laten uitvoeren? Welke (juridische) belemmeringen zijn er hierbij?
De Wwft schrijft voor dat een bank cliëntenonderzoek verricht ten aanzien van haar (aspirant)klanten. Een uitgangspunt hierbij is dat instellingen onderling geen informatie over klanten mogen uitwisselen, tenzij de klant hier toestemming voor geeft of er een wettelijke grondslag is. Andere relevante uitgangspunten zijn dat de instelling zelf verantwoordelijk is voor de uitvoering van het cliëntenonderzoek, de risicobeoordeling van de klant en het melden van ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland. De instelling is immers de partij die het contact met de klant heeft een hier een zakelijke relatie mee aangaat en zodoende de beste positie heeft om te voorkomen dat de dienstverlening wordt gebruikt voor witwassen of het financieren van terrorisme. Ook dient de toezichthouder altijd de instelling aan te kunnen spreken op de getroffen maatregelen ten aanzien van aan klant.
Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat instellingen gegevens kunnen uitwisselen om beter te kunnen voldoen aan hun poortwachtersfunctie. De banken zijn op dit moment bezig met het opzetten van een KYC-utility, waarin op basis van toestemming cliëntdossiers gedeeld kunnen worden. Daarnaast is ter uitvoering van het plan van aanpak witwassen10 wetgeving in voorbereiding waarmee gegevensdeling, zonder voorafgaande toestemming van de klant, wordt vergemakkelijkt. Ten eerste wordt het mogelijk voor banken om het monitoren van transacties gezamenlijk uit te voeren. Daarnaast wordt gegevensuitwisseling vergemakkelijk in het kader van het cliëntenonderzoek bij een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering. Overigens blijven met deze wetswijzigingen de hierboven genoemde uitgangspunten in stand.
Beschikt u over informatie over hoeveel Nederlandse banken per jaar uitgeven aan totale kosten, dus inclusief eventuele vergunningen, fysieke aanwezigheid en (aanvullende) cliëntonderzoeken, voor het in stand houden van (basis)betaalrekeningen voor Nederlanders buiten de EU? Zo nee, bent u bereid om banken om deze informatie te vragen? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over die informatie. Uit navraag bij de NVB blijkt dat banken de kosten van cliëntonderzoeken en andere kosten die gemaakt worden om wet- en regelgeving na te leven niet onderverdelen tussen verschillende typen rekeninghouders. Het is dus niet inzichtelijk hoeveel Nederlandse banken per jaar uitgeven aan kosten van rekeninghouders van Nederlanders die buiten de Europese Unie wonen.
Deelt u de mening, zoals verwoord op de site en in het Convenant Basisbetaalrekening7, dat om te kunnen meedoen in de maatschappij iedere volwassene een eigen betaalrekening nodig heeft?
Ik vind het belangrijk, dat ter voorkoming van sociale en financiële uitsluiting, iedereen toegang heeft tot een betaalrekening. Om die reden is het recht op een basisbankrekening ook wettelijk vastgelegd in de Wft. Met de implementatie van de richtlijn in de Wft is het recht op een basisbetaalrekening voor een groot deel van de doelgroep van het Convenant Basisbetaalrekening wettelijk geregeld.
Denkt u dat een Nederlandse (basis)betaalrekening een belangrijke bijdrage levert aan de blijvende betrokkenheid van Nederlanders buiten de EU met Nederland? Zo nee, waarom niet?
In principe is het aan een ieder die buiten de Europese Unie woont om te bepalen of en hoe diegene betrokken wil blijven bij Nederland. Dit zou kunnen via een (basis)betaalrekening, maar dit kan ook op andere manieren zoals via sociale media en internet.
Wat zijn de voor- en nadelen van ofwel (1) het wettelijk verankeren van het recht op een Nederlandse (basis)betaalrekening voor Nederlanders, ook buiten de EU, door een aanpassing van artikel Artikel 4:71f van de Wft, ofwel (2) het afschaffen van de mogelijkheid van banken om de (basis)betaalrekening van Nederlanders buiten de EU eenzijdig op te zeggen, door een aanpassing van Artikel 4:71i lid 1 sub c van de Wft?
Banken baseren hun klantenbestand op een door de bank gewenste ondernemersstrategie en door hun gewenste risicoprofiel. Banken moeten zich daarbij houden aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de Wwft. Een bank die diensten verleent aan klanten die buiten de eigen lidstaat wonen moet voldoen aan de in dat land geldende wet- en regelgeving. De buitenlandse regelgeving kan (extra) eisen stellen aan buitenlandse partijen die diensten verlenen aan inwoners van dat land. Binnen EU-lidstaten geldt een sterk geharmoniseerd regelgevend kader. Buiten Europa is dit anders. Het goed naleven van deze lokale wet- en regelgeving brengt risico met zich mee voor bank. De bank maakt zelf een afweging tussen bestaande kader van wet- en regelgeving en de door de bank gewenste risicobereidheid. Een bank kan ook besluiten zich te willen richten op klanten die in Nederland en Europa wonen. Al deze factoren worden door de bank gewogen en op basis daarvan bepaalt een bank hun klantenbestand.
Bij de richtlijn betaalrekeningen heeft de Europese Commissie er voor gekozen om het recht op een basisbetaalrekening alleen te laten gelden voor consumenten die rechtmatig in de Europese Unie verblijven en niet voor Europese Unie-burgers die buiten de Europese Unie wonen. Door het wettelijk verankeren van het recht op een Nederlandse basisbetaalrekening voor Nederlanders die buiten de Europese Unie wonen, zijn banken verplicht om op aanvraag voor die personen ook een basisbetaalrekening te openen, tenzij niet aan de geldende voorwaarden wordt voldaan, waaronder de eisen van de Wwft. Het opnemen van een verplichting om een basisbetaalrekening aan te bieden aan Nederlanders buiten de Europese Unie dan wel een verbod om een betaalrekening van die klanten te beëindigen, neemt niet weg dat ook dan aan de eisen van de Wwft moet worden voldaan en ook dan een dergelijke rekening om die reden zou moeten kunnen worden beëindigd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijkheid om Nederlanders buiten de EU de wettelijke mogelijkheid te geven tot een (basis)betaalrekening? Zo ja, kunt u dit onderzoek in het vierde kwartaal van 2020 aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen toegevoegde waarde in een onderzoek naar de mogelijkheid om Nederlanders buiten de EU wettelijk de mogelijkheid te geven tot een (basis)betaalrekening. Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie en het door hen gewenste risicoprofiel. Klanten van wie de rekening gesloten wordt, kunnen nu in beginsel overstappen naar een andere bank. Het is vervolgens aan elke individuele bank zelf om te bepalen of zij een specifieke klant accepteert. Wel blijf ik de ontwikkelingen rond de toegang van Nederlanders in het buitenland tot dienstverlening van banken in de gaten houden. Ik blijf daarom periodiek in gesprek met de banken. Ook breng ik het onderwerp onder de aandacht bij de Europese Commissie.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.
De (woning)bouw ten tijde van de Coronacrisis |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Orderinstroom bouw daalt met een kwart»?1
Ja.
Kunt u een onderbouwde inschatting maken in welke mate de orderinstroom voor specifiek de woningbouw afneemt?
Het is onzeker hoe de gevolgen van de Coronacrisis voor de economie als geheel en de bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Door de grote onzekerheid over de diepte van de economische crisis bestaat het risico dat mensen terughoudender worden bij het kopen van een woning en beleggers en ontwikkelaars terughoudender worden met investeringen. Tijdens de vorige crisis hebben we gezien dat de effecten van een economische neergang op de bouw groot kunnen zijn en lang kunnen doorwerken. De gevolgen van een crisis worden niet direct heel duidelijk zichtbaar in de bouwsector, maar kunnen op termijn hard aankomen. Een belangrijke les uit de analyse naar de cycliciteit van de woningmarkt is dat het van groot belang is om niet te wachten met maatregelen totdat de bouwproductie stilvalt. Daarom heb ik op 20 mei jl. maatregelen aangekondigd die erop gericht zijn dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd.2 Deze maatregelen hebben tot doel dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouw en verduurzaming niet worden uitgesteld. Dit moet er uiteindelijk voor zorgen dat er zo min mogelijk banen verloren zullen gaan. Naast de reeds aangekondigde maatregelen blijf ik niet stilzitten en houd de vinger aan de pols.
Wat is uw reactie op dit zorgelijke signaal, mede gezien het grote woningtekort van honderdduizenden woningen dat er reeds vóór de Coronacrisis was?
In een tijd waarin het woningtekort met 4,2% historisch hoog is, is het belangrijk dat de bouw ten tijde van de Coronacrisis op gang wordt gehouden. De bouw ondervindt, net als vele sectoren, hinder van de contactbeperkende maatregelen. Daarnaast heeft de economische neergang een potentieel grote impact op de bouwproductie en werkgelegenheid in de sector. Ook is voor kwetsbare groepen zoals daklozen en arbeidsmigranten de urgentie van goede huisvesting nog verder toegenomen vanwege het besmettingsgevaar van corona.
Daarnaast zorg ik er met de op 20 mei jl. aangekondigde maatregelen voor dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd.
Deelt u de mening dat gezien de woningnood Nederland zich eigenlijk geen stagnatie van de bouw kan veroorloven en dat het van het allergrootste belang is om zowel het aanbod als de vraag op peil te houden?
Een stagnatie van de woningbouwproductie kunnen we ons inderdaad niet permitteren. Het op gang houden van de bouw is een gezamenlijke opgave. Gelukkig ervaar ik een grote bereidheid van de sector om te werken aan een gezamenlijke aanpak. Daarom hebben we er met het protocol «Samen veilig doorwerken» allereerst voor gezorgd dat de bouw op een veilige manier door kan gaan.3 Ook is met medeoverheden, de bouw- en technieksector, banken en brancheverenigingen de verklaring «Samen doorbouwen aan Nederland» opgesteld.4 Hiermee hebben we met elkaar afgesproken om alles op alles te zetten om aan de grote vraag naar woningen te voldoen, de verduurzamingsopgave van de bestaande bouw uit het Klimaatakkoord door te laten gaan. De partijen hebben afspraken gemaakt over het door laten gaan of versnellen van investeringen, vergunningverlening en aanbestedingen. Zo willen zij voorkomen dat bouwprojecten vertragen of stil komen te liggen.
Daarnaast bevat het doorbouwpakket maatregelen die erop gericht zijn dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd en dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouw en verduurzaming niet worden uitgesteld. Door het laten doorgaan en zo mogelijk versnellen van investeringen vanuit verschillende overheidspartijen, het wegnemen van obstakels bij procedures en planvorming door in te zetten op extra capaciteit bij gemeenten, het naar voren halen van middelen van de woningbouwimpuls en door de bouw van huisvesting voor kwetsbare groepen te versnellen kunnen we realiseren dat er tijdens de Coronacrisis wordt doorgebouwd. Ook ga ik bestuurlijke afspraken met gemeenten en woningcorporaties maken om te zorgen dat er wordt doorgebouwd. En tot slot geef ik een extra stimulans opdat particulieren verduurzamingsmaatregelen niet uitstellen.
Deze maatregelen zijn aanvullend op het beleid gericht op versnellen aanpak woningtekort5 en gericht op de problematiek voor de korte termijn. Het is onzeker hoe gevolgen van de Coronacrisis voor de economie als geheel en de bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Naast de maatregelen die met het doorbouwpakket zijn aangekondigd, onderzoeken ik nader of en zo ja welke verdere maatregelen nodig zijn om de bouw te kunnen laten doorbouwen.
Deelt u de conclusie van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat de terugval met name te verklaren valt vanuit onzekerheid over de toekomst? Welke andere oorzaken van de terugval ziet u?
Ik herken het beeld dat potentiële huizenkopers zich in financieel onzekere tijden niet willen committeren aan een nieuwbouwwoning waardoor de bouw daarvan niet van de grond komt. Gezien de huidige Coronacrisis en de prognoses van onder meer het EIB is de kans aanzienlijk dat er dit jaar (2020) en volgend jaar (2021) inderdaad minder dan 75.000 woningen worden gebouwd. Bij het uitbreken van de Coronacrisis heb ik daarom direct met het Ministerie van I&W en alle maatschappelijke partners de «Gemeenschappelijke verklaring: Samen doorbouwen aan Nederland» ondertekend. Daarnaast draag ik bij aan het op peil houden van de woningbouwproductie middels de woningbouwimpuls, het Expertteam Woningbouw en het lostrekken van specifieke projecten. Bovenop deze trajecten ben ik in nauw overleg met alle partijen van de Woonagenda en de Woondeals om aanvullend te kijken wat nodig is om de bouwproductie duurzaam op gang te houden.
Ook de stikstofproblematiek leidt tot terugval in de vergunningverlening. Voor veel bouwbedrijven is het aanvragen van een Natuurvergunning voor woningbouwprojecten nieuw. Het kabinet zet zich in om dit probleem aan te pakken. Zo zijn vorig jaar drie maatregelen aangekondigd waarvan de opgeleverde stikstofruimte – na afroming ten behoeve van natuurherstel – met voorrang wordt ingezet voor de woningbouw en zeven MIRT-projecten. Met de structurele aanpak stikstof die uw Kamer op 24 april jl. heeft ontvangen, heeft het kabinet verdere stappen gezet om dit probleem aan te pakken.6
Wat vindt u van het idee van fondsvorming voor zaken zoals het kopen van te bouwen woningen, investeringen in gebiedsontwikkeling, het op peil krijgen van ambtenarencapaciteit bij gemeenten en provincies, het versnellen van de woningbouwproductie en het op peil houden van kredietverlening aan ontwikkelaars en woningbouwers? Kunt u uw antwoord per onderdeel toelichten?
Kunt u uiteenzetten welke mogelijkheden het Rijk reeds benut om anticyclisch bouwen aan te jagen, en zo een bouwcrisis te voorkomen?
Cycliciteit is inherent aan het karakter van de woningmarkt. De woningmarkt is een voorraadmarkt, hetgeen betekent dat het aanbod in geringe mate kan reageren op ontwikkelingen in de vraag. Het vergroten van de woningvoorraad kost tijd, gemiddeld zo’n tien jaar. Dat betekent dat bij een stijging van de vraag er op korte termijn nog niet direct een stijging van het aanbod plaatsvindt. De afgelopen financiële crisis heeft ons geleerd dat de woningmarkt sterk cyclisch kan zijn: de woningbouwproductie is sterk teruggevallen en huizenprijzen zijn sterk op en neer gegaan. Omdat ik streef naar een stabielere woningmarkt, heb ik op 18 februari jl. mijn aanpak uiteengezet hoe ik met andere partijen het inlopen van het woningtekort ga versnellen.
Deze aanpak komt bovenop de al eerder aangekondigde Woningbouwimpuls van € 1 miljard en de korting op de verhuurderheffing. Hiermee komen meer woningen in de komende jaren beschikbaar, vooral voor lage- en middeninkomens, waaronder meer dan 80.000 woningen waarvoor aanvragen zijn ingediend op basis van de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Nieuwbouw 2020. Woningbouwcorporaties kunnen een stabiliserende rol spelen in de woningbouwproductie. Ongeacht de stand van de economie blijft de vraag naar betaalbare huurwoningen bestaan. Wanneer corporaties in een economische neergang blijven investeren in woningbouw kunnen zij de terugval in de woningbouwproductie – en de daarmee gepaard gaande negatieve gevolgen, zoals een uitloop aan personeel – beperken. Verder blijkt uit de interdepartementale analyse die ik op 20 mei jl. naar uw Kamer heb gestuurd dat het belangrijk is om de woningbouwproductie aan te laten sluiten bij de lange termijn woningbehoefte.7 De analyse wijst op het belang om partijen te faciliteren om in crisistijd door te blijven bouwen. Daartoe zijn middelen voor extra flexpools die gemeenten ondersteunen bij de vergunningverlening en andere procedures een onderdeel van de reeds aangekondigde doorbouwmaatregelen.8
Zoals ik heb aangegeven bij vraag 6 (d) heb ik ook middelen uit de woningbouwimpuls naar voren gehaald zodat er in 2020 50 miljoen euro extra beschikbaar is en er nog sneller meer betaalbare huizen voor starters en middeninkomens kunnen worden gebouwd. Tevens heb ik ingezet op het vergroten en versnellen van de woningbouwproductie middels de Woondeals die ik heb gesloten met een aantal regio’s die op de langere termijn de grootste bouwopgave hebben. Ook het verkorten van procedures kan helpen om de woningbouw in de toekomst sneller toe te laten nemen na een crisis. Daar draagt de Omgevingswet aan bij.
Welke mogelijkheden ziet u, voor zover dat nog niet gebeurt, om de inzet uit te breiden met:
Wanneer wordt de Wet maatregelen middenhuur ingevoerd, die immers reeds door de Eerste Kamer behandeld is?
De Wet maatregelen middenhuur bestaat uit twee delen: een aanpassing van de Huisvestingswet en een aanpassing van de Woningwet. De aanpassing van de Huisvestingswet is reeds enige tijd in werking getreden en daar wordt ook al gebruik van gemaakt door gemeenten.
Om de wijziging van de Woningwet te effectueren is ook een wijziging van de onderliggende AMvB nodig. Dit betreft het conceptbesluit waarin de markttoets wordt vervangen door een marktverkenning. Deze is echter vanwege verscheidene vragen en moties vanuit uw Kamer, vooralsnog niet aan de Raad van State aangeboden. Naar aanleiding van de vragen over de werking van de marktverkenning tijdens het Algemeen Overleg op 12 december jl., heb ik toegezegd een brief te sturen ter verduidelijking. Ervan uitgaande dat deze brief eventuele onduidelijkheden wegneemt, kan het conceptbesluit voor advies aan de Raad van State aangeboden worden. Bij een voorspoedige voortgang in het wetgevingsproces zou het voorstel na de zomer in werking kunnen treden.
Hoe stelt de rijksoverheid zich op wanneer als gevolg van de coronacrisis (ziekteverzuim, problemen met de aanvoer van materialen etc.) bouwprojecten vertraging oplopen, wordt hierin redelijkheid betracht?
Waar de Coronacrisis aantoonbaar leidt tot knelpunten binnen projecten handelt de rijksoverheid doortastend vanuit het perspectief best for project. Daarbij stelt de rijksoverheid zich redelijk en billijk op richting de opdrachtnemer. Het Rijksvastgoedbedrijf en Rijkswaterstaat hanteren hierbij de volgende uitgangspunten:
Deze aanpak is in lijn met hetgeen Staatssecretaris Knops (BZK) en Minister van Nieuwenhuizen (I&W) hebben afgesproken met de brancheorganisaties. Onderdeel van deze afspraken is de redelijke en flexibele opstelling die de rijksoverheid verwacht van de marktpartijen, richting opdrachtgever en naar andere bedrijven in de keten. Deze aanpak is met medeopdrachtgevers gedeeld en wordt door een groeiend aantal opdrachtgevers toegepast.
Herkent u signalen dat bij transformaties (bijvoorbeeld een kantoorpand dat wordt omgezet naar woningen) binnen zes maanden moet worden door-geleverd om de vrijstelling overdrachtsbelasting te behouden, maar door de coronacrisis deze termijn te krap is? Bent u bereid deze termijn te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de doorverkoopfaciliteit is om de overdrachtsbelasting te beperken voor situaties van verkrijgingen binnen zes maanden van dezelfde onroerende zaak door verschillende verkrijgers. Er zijn mij geen signalen bekend dat transformaties door de Coronacrisis de termijn van zes maanden niet hebben kunnen halen. Overigens duurt het transformeren van een kantoorpand naar woningen doorgaans langer dan zes maanden. Dergelijke transformaties vallen altijd buiten de reikwijdte van de doorverkoopfaciliteit. Daarom ontbreekt op dit moment de noodzaak de voor de faciliteit gestelde termijn te versoepelen.
Herkent u signalen dat procedures voor bezwaar en beroep aanzienlijke vertraging oplopen doordat de rechterlijke macht vanwege de coronacrisis noodzakelijkerwijs focust op zwaardere strafzaken? Wat kunt u hierin betekenen?
Ik heb geen gegevens over vertraging bij bezwaarprocedures. Daar ligt in elk geval geen relatie met de rechterlijke macht, omdat die in dat stadium nog niet betrokken is. Wat betreft de beroepszaken heb ik geen aanwijzingen dat op dit moment minder bestuursrechtelijke zaken worden afgedaan ten faveure van het aantal strafrechtelijke zaken of dat bestuursrechters worden ingezet voor het afdoen van strafzaken. Voor de toekomst kan niet worden uitgesloten dat extra rechters voor de behandeling van strafzaken moeten worden ingezet om de achterstanden weg te werken. Die inzet zou ten koste kunnen gaan van andere rechtsgebieden, waaronder Bestuursrecht. De Rechtspraak heeft in de Algemene regeling zaaksbehandeling en meer specifiek in de Tijdelijke regeling Bestuursrecht regels gesteld welke zaken worden afgedaan en hoe zij worden afgedaan.
Klopt het dat sommige huizenbouwers sinds het uitbreken van de coronacrisis met regelmaat contracten aanpassen, waarbij aansprakelijkheid voor een langere bouwtijd en hogere bouwkosten al bij voorbaat worden uitgesloten? Wat vindt u van deze praktijk? Op welke manier kunt u woningkopers in deze situatie wijzen op hun rechten?
Ik heb op dit moment geen signalen van onrechtmatig aanpassen van contracten door bouwers of ontwikkelaars. Vereniging Eigen Huis ondersteunt woningkopers en fungeert daarbij vaak als eerste vraagbaak. Wanneer ik concrete aanwijzingen heb van dergelijke signalen, dan ben ik natuurlijk bereid deze nader te onderzoeken.
Welke mogelijkheden ziet u om kopers te ondersteunen, bijvoorbeeld middels het uitbreiden van de Nationale Hypotheek Garantie? Klopt het dat mensen die gebruik maken van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) ook gebruik kunnen maken van hypotheek-leenmogelijkheden, aangezien deze regeling er op gericht is dat mensen hun baan behouden?
De maximale kostengrens voor een woning met NHG is € 310.000. Voor woningen waarbij energiebesparende voorzieningen worden getroffen is de kostengrens 6% hoger, namelijk € 328.600. Deze grens sluit aan bij de doelgroep van NHG, namelijk: lage- en middeninkomens. Ook in economisch minder goede tijden zal NHG deze kopers bescherming blijven bieden tegen betalingsproblemen en restschulden. Huishoudens met al een bestaande NHG-hypotheek die door de Coronacrisis onvrijwillig werkloos worden of te maken krijgen met een substantiële inkomstenderving kunnen terugvallen op de zekerheden die NHG biedt. NHG heeft de voorwaarden aangepast zodat kredietverstrekkers bij hypotheken met NHG gemakkelijker uitstel van betaling kunnen geven.
Bij mensen die gebruik maken van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en een hypotheek of lening willen aangaan, zal gekeken worden of het inkomen voldoende bestendig en de woonlasten voldoende betaalbaar zijn, zodat zij ook in de toekomst de hypotheek of lening kunnen betalen. Het doel hierbij is dat verantwoorde financiering mogelijk blijft voor de koper. NHG heeft met een groot deel van de markt een uniforme aanpak hiertoe ontwikkelt door een corona vragenlijst voor hypotheekaanvragen op te stellen. De vragenlijst biedt koper en hypotheekadviseur extra ruimte om aan te geven waarom een aanvraag verantwoord is. Daarmee wordt voorkomen dat kopers die in getroffen branches werkzaam zijn per definitie geen toegang krijgen tot de hypotheekmarkt.
Wat vindt u van het pleidooi voor een Zesde Nota Ruimtelijke Ordening door Peter Boelhouwer, hoogleraar woningmarkt TU Delft (NRC, Hoe de overheid zelf de woningnood creëerde, 16 april). Vindt u dat de Nationale Omgevingsvisie voldoende richtinggevend is en een snelle woningbouwproductie kan aanjagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brieven over het versnellen van de aanpak van het woningtekort9 en over regie en keuzes in het nationaal omgevingsbeleid (NOVI)10 heb ik de lijnen uitgezet voor een concrete aanpak voor het terugdringen van het woningtekort, zowel kwantitatief als kwalitatief en met aandacht voor de betaalbaarheid. Eerder zijn in de Woondeals al afspraken gemaakt over de plancapaciteit en hebben partijen gezamenlijk locaties aangewezen die een substantiële bijdragen leveren aan de bouwopgave. Daarbij gaat het zowel om de versnelling op de korte termijn, als om grotere gebiedsontwikkelingen voor de langere termijn. Het betreft zowel binnenstedelijke verdichtingslocaties als transformatielocaties en uitleglocaties. Sommige locaties vallen zowel onder de versnellingslocaties als onder de gebiedsontwikkelingen. In de nadere uitwerking van de NOVI en de verstedelijkingsstrategieën zullen deze gebieden worden meegenomen.
In het debat over de Ontwerp NOVI in de Tweede Kamer in november 2019 en in aansluiting daarop in de Bestuurlijke Overleggen MIRT van november 2019 is door de toenmalige Minister voor Milieu en Wonen aangegeven dat de ronde voorjaars-BO’s MIRT (gehouden juni 2020) meer in het teken komt te staan van de uitvoering van de NOVI onder een nieuwe naam: de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving. De aanleiding voor de verbreding van het BO is dat de transitieopgaven zoals genoemd in de NOVI om een bredere afweging en aanpak vragen, waaronder de (versnelling van de) woningbouw. Belangrijk onderdeel van de agenda van deze BO’s Leefomgeving vormt de uitwerking van de regionale verstedelijkingsstrategieën. In deze strategieën wordt door regio en Rijk samen in lijn met de nationale verstedelijkingsstrategie uit de NOVI een gezamenlijke strategie opgesteld voor realisatie van voldoende woningen, werklocaties en voorzieningen in het juiste tempo, dit in relatie tot bereikbaarheid en andere opgaven zoals de kwaliteit van het landschap, energietransitie en klimaatadaptatie.
Het bericht ‘Nederland faalde zelf bij aanschaf foute mondkapjes’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland faalde zelf bij aanschaf foute mondkapjes»?1
Klopt het dat Putian Jinli LAISI Clothing Weaving Co, fabrikant van de mondkapjes waar het hier om gaat, (destijds) niet gecertificeerd was om medische mondkapjes, zoals besteld, te maken? Heeft u dat destijds gecheckt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Indien genoemde onderneming niet gecertificeerd was, waarom heeft u destijds dan toch besloten daarmee in zee te gaan?
Is er voor de aanschaf van de bewuste partij mondkapjes contact geweest met de Chinese overheid om te verifiëren of de onderneming in kwestie een geschikte partner was voor de aanschaf van de benodigde mondkapjes en/of is daar op andere wijze onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de mondkapjes in kwestie niet eerder dan na doorlevering door u aan bijvoorbeeld ziekenhuizen zijn getest? Was dat toen gebruikelijk? Is dat nog steeds de werkwijze?
Wat had u anders kunnen of moeten doen om te voorkomen dat van een zending van 1,3 miljoen mondkapjes maar liefst bijna de helft (600.000) niet voldeed aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen?
Zijn er naast de hier aan de orde zijnde mondkapjes de afgelopen maand ook andere zendingen hulpmiddelen afgekeurd? Zo ja, om welke hoeveelheden gaat het dan en wat waren daar de redenen voor?
Is het aankoop- en leveringsproces van medische hulpmiddelen inmiddels zodanig vormgegeven dat alleen deugdelijke middelen worden geleverd? Op welke wijze?
Het bericht ‘Onderzoek: Met hyperloop binnen half uur van Amsterdam naar Brussel’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onderzoek: Met hyperloop binnen half uur van Amsterdam naar Brussel», waarin wordt beschreven dat met de aanleg van een hyperloopverbinding de reistijd tussen Amsterdam en Brussel tot minder dan een half uur verkort kan worden?1
Ja.
Ziet ook u kansen om op termijn een hyperloopverbinding tussen Amsterdam en Brussel te realiseren? Zo ja, kunt uiteenzetten hoe snel zo’n verbinding gerealiseerd kan worden op basis van het onderzoek uitgevoerd door de provincie Noord-Holland?
Nee, niet op korte of middellange termijn. Er liggen al verschillende verbindingen zoals de HSL-Zuid en er moet nog veel ontwikkeld worden voordat de eerste persoon met de hyperloop kan reizen. Zie voor verdere toelichting ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten hoe het staat met het opzetten van de hyperlooptestbaan in de provincie Groningen?
Zoals u weet heeft in 2017 de toenmalige Minister een onderzoek naar hyperloop laten doen door TNO en dit aan uw Kamer gezonden. Sindsdien heb ik steeds het standpunt ingenomen dat een investering in de verdere ontwikkeling van een hyperloop-concept grotendeels door private partijen gedaan zou moeten worden. Samenwerking tussen internationale hyperlooppartijen onderling en bijvoorbeeld potentieel leveranciers en aannemers kan daarbij ook bijdragen. Het gaat om grote investeringen waarbij interoperabiliteit vanaf de start belangrijk is. Een hyperloop werkt alleen wanneer er in Europa hetzelfde systeem gebruikt wordt. Wij hebben ons als Nederland daarom ook hard gemaakt voor standaardisering- en certificeringscomités op EU-niveau. Die zijn er mede door onze inspanning gekomen.
Ambtelijk zijn er sindsdien door IenW en EZK gezamenlijk twee overleggen met mogelijke partners en investeerders in een hyperloop-ecosysteem gehouden. Tot dusverre heeft dat nog niet geleid tot voldoende commitment om ook een bijdrage vanuit het Rijk te rechtvaardigen. Insteek is om na een nieuwe ronde van gesprekken over mogelijkheden en omvang van private investeringen in een ecosysteem rond een testtraject in Groningen in de komende maanden te bezien of dit die situatie verandert.
Bent u het ermee eens dat de hyperloop op termijn een goed alternatief voor korteafstandsvluchten in Europa kan bieden? Zo ja, ziet u mogelijkheden om een tijdpad te geven voor het aanleggen van een hyperloopverbinding van Amsterdam naar andere Europese steden?
Het is prematuur om daarover uitspraken te doen. Hyperloop lijkt een aantrekkelijk systeem, ook met het oog op reductie van CO2 en de verduurzaming van lange afstand transport, maar is nog verre van realiteit.
Een gevaarlijke situatie in asielzoekerscentra door tekort aan hulpmiddelen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gevaarlijke situatie» in asielzoekerscentra door tekort aan hulpmiddelen»?1
Ja.
Is het waar dat er in ruim de helft van de Nederlandse asielzoekerscentra onvoldoende beschermingsmiddelen voorhanden zijn «in de vorm van mondkapjes, handschoenen en desinfectiemiddelen die het personeel moeten beschermen tegen het coronavirus» en dat er te weinig mogelijkheden tot quarantaine zijn? Zo ja, hoe komt dat en wat betekent dat voor het gevaar dat medewerkers en asielzoekers lopen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Medewerkers van het COA leven bij het uitoefenen van hun werkzaamheden nauwgezet de richtlijnen van het RIVM na. Onder de COA bewoners is het bewustzijn van de Corona maatregelen hoog. Daardoor wordt de kans op besmetting voor zowel bewoners als medewerkers zo veel mogelijk beperkt. Alleen in uitzonderlijke gevallen is het gebruik van beschermingsmiddelen nodig. bijvoorbeeld omdat een bewoner in quarantaine is geplaatst en voorzieningen verstrekt moeten worden.
Beschikbaarheid van voldoende beschermingsmiddelen is in Nederland in meer algemene zin een knelpunt geweest in de achterliggende periode. Het COA heeft alles in het werk gesteld om toch voldoende beschermingsmiddelen ter beschikking te stellen aan medewerkers voor het geval zich omstandigheden voordoen waarbij dit noodzakelijk is. Het COA is erin geslaagd om een bestelling mondkapjes te plaatsen. Deze zijn eind april ontvangen en aan alle locaties geleverd.
Wat betreft de mogelijkheden voor quarantaine verwijs ik naar mijn brief van 17 april jl.2 Elke COA-locatie heeft een lokaal draaiboek gemaakt met daarin aandacht voor het inrichten van quarantaineplekken op de locaties. Op een aantal locaties is het mogelijk om (een beperkt aantal) quarantaineplekken in te richten. Er zijn echter ook locaties waar geen, of slechts één quarantaineplek beschikbaar kan worden gemaakt. De verschillen tussen locaties worden bepaald door lokale omstandigheden, waaronder de bebouwing, de bezetting op locatie en in mindere mate de samenstelling van de bewonerspopulatie.
Als verblijf op de huidige locatie niet mogelijk is, wordt in overleg met GGD en de veiligheidsregio gezocht naar een alternatief. Een treffend voorbeeld van dergelijke samenwerking betreft de oplossing die recent is gevonden voor de met corona besmette bewoners van AZC Sneek en hun huisgenoten. Zij zijn vanaf 13 mei overgebracht naar de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp. Deze circa 60 personen verbleven op deze locatie in quarantaine tot 25 mei jl. Inmiddels zijn de bewoners gelukkig hersteld en teruggekeerd naar AZC Sneek.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat er bij gebrek aan voldoende beschermingsmiddelen en quarantaine mogelijkheden gevaarlijke situaties in asielzoekerscentra voor medewerkers en asielzoekers ontstaan? Zo ja, wat heeft u gedaan en wat gaat u doen om te voorkomen dat asielzoekerscentra brandhaarden voor het coronavirus worden? Zo nee, waarom niet?
Naast het naleven van de richtlijnen van het RIVM heeft het COA, samen met GZA en GGD, protocollen opgesteld over hoe moet worden omgegaan met een (vermoeden van) besmetting. Het COA stelt alles in het werk om besmetting en verspreiding van het COVID-19 virus te voorkomen. Zoals hierboven al aangegeven hebben COA-locaties inmiddels mondkapjes ontvangen voor gebruik in uitzonderlijke gevallen. Ik volg de situatie op de COA-locaties nauwgezet en heb er alle vertrouwen in dat de getroffen maatregelen op dit moment adequaat zijn.
Kunt u de samenvatting van het genoemde onderzoek onder bijna 50 locatiemanagers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers voorzien van uw reactie naar de Kamer sturen?
Het onderzoek waar u op doelt betreft een intern monitoringsinstrument dat is bedoeld om goed zicht te houden op hetgeen op COA-locaties speelt. Het COA heeft alle locaties gevraagd om een enquête in te vullen. Uit de eerste enquête bleek dat de sfeer voor de bewoners gemiddeld een 7,1 werd gegeven. De sfeer voor medewerkers werd iets hoger beoordeeld en was gemiddeld 7,5. De drie grootste knelpunten die uit het onderzoek naar voren kwamen, betreffen het tekort aan beschermingsmiddelen, het tekort aan quarantaineplekken en de zwakke wifi-verbinding.
Ik verwijs naar de beantwoording op vragen 2 en 3 wat betreft mijn reactie op de eerste twee knelpunten. Specifiek ten aanzien van het derde knelpunt laat ik weten dat het COA, in samenwerking met de provider, waar mogelijk zowel de bandbreedte als de wifi-capaciteit heeft uitgebreid. Daarbij merk ik op dat voor COA-locaties, net als voor alle locaties in Nederland, geldt dat dekking van meerdere factoren afhankelijk is, te weten de lokaal beschikbare bandbreedte, gebouwtype, afstanden binnen de locatie, gebruikte materialen in het gebouw, verstoringen door andere randapparatuur etc.
Wanneer werd de uitkomst van dit onderzoek bekend en wat heeft u sindsdien concreet gedaan om het tekort aan beschermingsmiddelen op te lossen en om te zorgen voor betere quarantaine mogelijkheden?
Ik verwijs naar de beantwoording op vragen 2 t/m 4 wat betreft het onderzoek en getroffen maatregelen.
Hoeveel asielzoekers bevinden zich op dit moment in quarantaine en bij hoeveel is besmetting met het corona- virus vastgesteld?
Het COA vangt ongeveer 27.000 personen op. Per 15 juni waren in totaal 41 personen positief getest op het Corona virus (waarvan 28 bewoners van de locatie Sneek).
Hoeveel medewerkers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) vertonen symptomen van corona of is een besmetting vastgesteld?
Het COA heeft geen centrale registratie van medewerkers met symptomen van besmetting met het COVID-19 virus dan wel met vastgestelde besmettingen. Ik kan u echter wel melden dat er op dit moment geen sprake is van bovengemiddeld ziekteverzuim onder medewerkers van het COA.
Problemen voor sociale ondernemingen met de NOW |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers in mindere mate voor de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) in aanmerking komen vanwege de gehanteerde definitie van «omzet»?1
Nee, ook sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers komen in aanmerking voor de NOW.
Vindt u het terecht dat sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers (loonkosten)subsidies bij hun omzet moeten meetellen?
Ja.
Erkent u dat sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers het omzetverlies van 20% hierdoor minder snel bereiken?
Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers worden niet anders behandeld dan andere bedrijven en instellingen bij de beoordeling van het omzetverlies voor de NOW. Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers moeten net als andere bedrijven en instellingen, rijksbijdragen, subsidies en andere baten meetellen voor het omzetbegrip. Dat geldt voor alle instellingen die in aanmerking willen komen voor de NOW. Dit voorkomt dubbele financiering.
Bent u bereid inkomsten uit (loonkosten)subsidie niet mee te tellen bij het vaststellen van de mate van omzetverlies voor de NOW? Zo nee, welke andere oplossing stelt u voor?
Wat is de stand van zaken van uw gesprek met Cedris over dit onderwerp?
Bent u bereid een specifieke compensatieregeling te maken voor sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers?
Rechtspraak in de tijden van de coronacrisis |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Strafrechtspraak kan ook in crisis weer snel op orde zijn»1 en «De rechtspraak werkt hard door om haar maatschappelijke opdracht te vervullen»?2
Ja.
Deelt u de mening dat gezien de essentiële rol van de rechtspraak binnen onze rechtsstaat, zij zo veel mogelijk haar maatschappelijke opdracht zou moeten blijven vervullen in deze tijden, mits dat veilig kan?
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak dat ondanks dat 80% van het aantal zaken de afgelopen drie weken wel is afgedaan, het niet kunnen houden van fysieke zittingen problematisch is, met name voor het straf-, jeugd- en familierecht?
Zoals wij in onze brief van 23 april jl. hebben geschreven is in de democratische rechtsstaat het houden van openbare terechtzittingen van essentieel belang. Een langdurige en vergaande beperking van het houden van de fysieke zittingen staat op gespannen voet met de beginselen van de rechtsstaat. Tegelijkertijd is er de verantwoordelijkheid om de verspreiding van het virus tegen te gaan. In het besluit om vanaf 11 mei weer meer fysieke zittingen te houden en daarbij prioriteit te geven aan straf-, jeugd- en familierecht is een goede balans gevonden, die recht doet aan de verschillende belangen.
Bent u bereid hiervoor samen met de Raad voor de Rechtspraak, de politie, het openbaar ministerie (OM) en de advocatuur met spoed naar een oplossing te zoeken en verschillende scenario’s uit te werken om fysieke zittingen mogelijk te maken, bijvoorbeeld in een «1,5-meter-zittingszaal», waarbij uiteraard rekening wordt gehouden met vraagstukken rond wachtruimtes, toegangscontroles en het niet kunnen vervoeren van gedetineerden? Kunt u hier de Kamer zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zeven dagen, over informeren? Zo nee, hoe snel kan dat wel?
Er is voortdurend met de genoemde organisaties aan oplossingen gewerkt. In onze brief van 23 april jl hebben we gemeld dat de Rechtspraak vanaf 11 mei weer meer fysieke zittingen zou gaan houden en dat daartoe de gerechtsgebouwen en werkprocessen coronaproof zijn gemaakt.
Welke gevolgen hebben de door het coronavirus genomen maatregelen voor de doorlooptijd van zaken? Hoe denkt u de opgelopen achterstanden te gaan wegwerken?
Zaken waarvan de behandeling niet schriftelijk of met ondersteuning van audio-visuele middelen kan plaatsvinden, lopen vertraging op. Dat doet zich in alle rechtsgebieden voor, maar met name in het strafrecht. De afgelopen weken zijn de meeste reguliere zittingen strafrecht uitgesteld. Daarbij gaat het om duizenden zaken per week. De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie (OM) zijn en blijven in overleg over het beperken en terugdringen van achterstanden. Zoals hiervoor aangegeven, hebben de Rechtspraak en het OM maatregelen getroffen om in de gerechtsgebouwen corona-proof te kunnen werken en weer meer zittingen te kunnen houden. Daarmee is vanaf 11 mei gestart en dit zal binnen de mogelijkheden waarin dit verantwoord kan, verder worden uitgebouwd. De aandacht gaat nu uit naar het weer zo veel mogelijk kunnen behandelen van zaken. Uiteraard wordt ook al na gedacht over hoe opgelopen achterstanden kunnen worden ingehaald, maar daarvoor kunnen wij op dit moment nog geen plan presenteren. Zodra daarover meer duidelijk is zullen wij uw Kamer nader informeren.
Wat is uw reactie op het voorstel van de voorzitter van het College van procureurs-generaal om, eventueel op afstand via videoverbinding, in de avond en in het weekend zittingen te gaan organiseren? Ziet u dit als een mogelijke oplossing om de onwenselijke toename van achterstanden weg te werken? Wordt hierover ook het overleg met de advocatuur gevoerd?
In onze brief van 23 april jl. hebben we aangegeven dat er de mogelijkheid is om gerechtsgebouwen ook buiten kantoortijden te openen en zittingen te houden. Daarmee kan de capaciteit vergroot worden. Het is aan de gerechten hieraan in afstemming met alle partijen van de keten invulling te geven.
Wat is uw reactie op het voorstel van strafrechter Janssen om als noodoplossing tijdelijk toe te staan dat de politierechter in plaats van een maximum gevangenisstraf van één jaar, maximum twee jaar kan opleggen, waardoor er een capaciteitstoename voor dit soort kleine zittingen kan ontstaan?
Wij staan open voor goede suggesties om de capaciteitsproblematiek het hoofd te bieden. De genoemde suggesties betreffen vrij ingrijpende veranderingen in de bevoegdheid van de politierechter en de werkwijze van de meervoudige kamer, die ook wetswijziging vergen. De voorstellen worden besproken binnen en tussen de betrokken ketenorganisaties. Mocht daaruit de onderbouwde wens naar voren komen dat een aanpassing van de wettelijke regeling in de lijn van de in vraag 7 en 8 genoemde voorstellen wenselijk is en deze tijdelijk kan bijdragen aan spoedige en zorgvuldige afdoening van strafzaken, dan zullen wij een dergelijk voorstel op zijn merites beoordelen.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om de rechtspraak ook tijdelijk de bevoegdheid te geven om een meervoudige politierechter in te voeren met een maximum gevangenisstraf van drie jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen hebben de genomen maatregelen (waardoor minder zaken behandeld worden) voor de financiering van het OM en de rechtspraak, gezien de financieringssystematiek die gedeeltelijk is gebaseerd is op het aantal zaken?
Het bekostigingssysteem van de Rechtspraak biedt voldoende ruimte om in te spelen op bijzondere omstandigheden zoals deze zich nu voordoen. Artikel 21 van het Besluit financiering rechtspraak 2005 bevat een hardheidsclausule, die de mogelijkheid biedt om maatwerk te leveren bij een dreigend negatief vermogen dan wel een ingrijpende wijziging van omstandigheden met aantoonbare gevolgen voor de productie. Besluitvorming over de hardheidsclausule vindt in beginsel plaats aan het einde van het jaar, wanneer de productie en bijbehorende financiële gevolgen over geheel 2020 helder zijn. De ontwikkelingen in productie en bijbehorende financiële gevolgen volgt de Minister voor Rechtsbescherming op de voet en hierover blijft hij met de Raad in gesprek. Op de hardheidsclausule is ook in het verleden vaker een beroep gedaan, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende instroom was om een afgesproken productie te leveren waardoor een negatief eigen vermogen dreigde.
Voor het OM geldt dat het bekostigingssysteem nog niet in de volle omvang operationeel is. Zoals u eerder bericht in de brief van 9 april jl. resteert er een belangrijke aanpassing aan de systemen om te zorgen dat de productie betrouwbaar en volledig kan worden ontsloten vanuit de bronsystemen. Pas daarna kan ook worden afgerekend op de productie. Dit is op dit moment nog niet het geval. Mocht dit wel het geval zijn geweest, dan geldt voor het OM dezelfde procedure als bij de Rechtspraak en kan er een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule in het bekostigingssysteem.
Welke extra kosten gaat het afhandelen van opgelopen achterstanden met zich mee brengen? Kunt u dit uitsplitsen naar rechtspraak, OM en advocatuur? Hoe gaat u deze kosten betalen?
Of het wegwerken van opgelopen achterstanden extra geld zal kosten valt op dit moment niet te zeggen. Dat is mede afhankelijk van de maatregelen die worden getroffen. De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie zijn en blijven in overleg over het beperken en terugdringen van achterstanden.
In zijn algemeenheid geldt dat de omvang van het productievolume jaarlijks wordt bijgesteld. Zoals hierboven toegelicht kan in bijzondere omstandigheden een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule, artikel 21 van het Besluit financiering rechtspraak 2005.
Bent u bereid te bekijken hoe, na inwerkingtreding van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, initiatieven om schuldenaren in contact te brengen met de schuldhulpverlening via de rolzitting zo veel mogelijk doorgang kunnen vinden, zodat een groep kwetsbare schuldenaren niet nodeloos wordt geraakt door het gemis aan een fysieke rolzitting? Hoe wordt gewaarborgd dat mensen met schulden in deze situatie niet dieper in de problemen komen maar ook nu hulpverlening krijgen? Worden hiertoe maatregelen genomen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
De rechtbanken zullen, wanneer door een gedaagde mondeling gereageerd wordt, deze zeker zo nodig doorverwijzen naar een schuldenfunctionaris van het gerecht of de schuldhulpverlening van de betreffende gemeente. De rechtbanken zien dat ondanks het gemis aan een fysieke kantonrolzitting veel gedaagden telefonisch of per e-mail reageren naar aanleiding van de brief die zij die op de voet van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid door de deurwaarders bij de dagvaarding ontvangen. Ook in dat contact kan schuldhulpverlening aan de orde komen. Verder wordt hard gewerkt aan het weer mogelijk maken van het houden van fysieke kantonrolzittingen.
Bent u voornemens om positieve ervaringen die nu worden opgedaan, zoals bijvoorbeeld met videobellen in bepaalde omstandigheden, te handhaven in de toekomst? Zo ja, welke?
Het is belangrijk om te leren van de ervaringen die worden opgedaan met de maatregelen die zijn opgenomen in de Tijdelijke wet COVID-19 JenV. Afhankelijk van deze ervaringen kan worden bezien of bepaalde maatregelen, met name wanneer deze zich toespitsen op het gebruik van moderne communicatietechnieken zich wellicht lenen voor permanente toepassing. In voorkomend geval zal daartoe uiteraard een regulier wetgevingsproces worden bewandeld. Op een later moment zullen wij samen met de Rechtspraak en andere partijen in de keten de verschillende werkwijzen evalueren.
De uitspraak van de Raad van State die zegt dat mijnschade niet verjaard is |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad van State over de verjaring van mijnschade in Limburg?1 2
Zoals aangegeven in mijn brief3 van 10 juli 2019 streef ik in het geval van verjaringszaken naar een oplossing waarbij enerzijds de burger recht wordt gedaan, ook na de verjaringstermijn, en waarbij anderzijds de rechtszekerheid voor bedrijven niet uit het oog wordt verloren. Schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten (hierna: mijnbouwschade) aan woningen moet hersteld worden, en tegelijkertijd is het rechtvaardig dat de aansprakelijkheid van een individueel bedrijf niet tot in de oneindigheid voortduurt, zoals dat nergens het geval is in het maatschappelijke en economische verkeer in Nederland.
In overleg met de provincie Limburg en het Calamiteitenfonds heb ik het afgelopen jaar gewerkt aan een oplossing waarbij de mijnbouwschade wordt hersteld vanuit een publiek voorgefinancierd fonds. Het uitgangspunt daarbij was dat alle mijnbouwschade in Limburg is verjaard, waardoor de mijnbouwbedrijven, hun rechtsopvolgers en het Waarborgfonds niet meer aangesproken konden worden voor de verjaarde mijnbouwschade in Limburg.
De Raad van State (ABRvS) heeft in de genoemde uitspraak aangegeven het einde van de steenkolenwinning niet wordt gezien als de aanvangsdatum voor de verjaringstermijn. De ABRvS heeft in de betreffende casus aangegeven dat bij onzekerheid over het tijdstip van het ontstaan van de schade en een voortdurende schadeoorzaak de verjaringstermijn pas aanvangt zodra de schadeveroorzakende gebeurtenis is opgehouden te bestaan. In dit geval kon niet worden uitgesloten dat de schadeveroorzakende gebeurtenis minder dan dertig jaar geleden is opgehouden te bestaan. Daarmee is niet bewezen dat de vordering tot schadevergoeding is verjaard. Dit betekent dat die vordering nog in rechte kan worden afgedwongen.
Hoewel deze uitspraak slechts ziet op deze concrete casus, kan de uitspraak gevolgen hebben voor vergelijkbare schadegevallen in Limburg. Dit heeft tot gevolg dat de beoogde uniforme oplossing via een zogenoemd Verjaringsfonds complexer is geworden. In het voormalige mijnbouwgebied zal nu voor vergelijkbare schadegevallen, overeenkomstig de concessies van destijds, het desbetreffende mijnbouwbedrijf, diens rechtsopvolger(s) of het Waarborgfonds aansprakelijk zijn.
Ik beraad mij op dit moment op de gevolgen van de uitspraak voor de afhandeling van mijnbouwschade. Mijn insteek daarbij blijft ongewijzigd. Ik vind dat bij alle gedupeerden de mijnbouwschade aan een woning hersteld moet worden, ook na de verjaringstermijn. Ik zal in de komende maanden met de belanghebbenden hierover in gesprek gaan om te komen tot een goede oplossing.
Binnen welke termijn gaat u de schade vergoeden uit het Waarborgfonds nu er van verjaring geen sprake is?
De uitspraak wordt uitgevoerd door een schadevergoeding en een vergoeding voor de proceskosten te betalen. Er is opdracht gegeven om deze vergoedingen te betalen. Daarnaast zal ik conform de uitspraak binnen 12 weken een nieuw besluit nemen op de beslissing op bezwaar over de vergoeding van de waardevermindering van de woningen.
Kunnen de woningeigenaren per ommegaande een bedrag voor periodieke controle van hun huizen verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u binnen twaalf weken de vergoeding van waardevermindering bepalen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het Waarborgfonds nog voldoende gevuld met private gelden? Zo nee, hoe gaat u dat aanvullen?
Ja, het Waarborgfonds is voldoende gevuld om de vergoedingen conform de uitspraak te betalen.
Het Waarborgfonds is ingesteld in 2003. Het is destijds gevuld door mijnbouwbedrijven uit de olie-, gas- en zoutsector. De mijnbouwbedrijven zijn wettelijk verplicht (Mijnbouwwet artikel 135, vierde lid) om het fonds aan te vullen. De regelgeving omtrent het Waarborgfonds wordt op dit moment geëvalueerd omdat niet alle op land actieve mijnbouwbedrijven nu bijdragen aan het fonds.
Hoe en wanneer zijn huizenbezitters met schade de afgelopen anderhalf jaar op de hoogte gehouden, zoals in de aangenomen motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 261) werd verzocht? Hoe gaat u dat naar aanleiding van deze uitspraak doen?
De Technische commissie bodembeweging (Tcbb) heeft conform de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 261) de acht voorlopige adviezen opnieuw onderzocht en heeft een groot deel van de desbetreffende panden opnieuw bezocht. De Tcbb is een onafhankelijke commissie en behandelt de schademeldingen zelfstandig. De commissie heeft de schademelders per brief geïnformeerd over de uitkomsten van hun onderzoek. De uitspraak heeft geen gevolg voor de causaliteit van de schade. Het is aan de Tcbb of aan de toekomstige Commissie Mijnbouwschade om aan te geven of in deze gevallen de uitspraak gevolgen heeft voor het eventuele schadebedrag.
Hoe regelt u tijdig een Commissie Mijnbouwschade die zich over de claims in Limburg gaat buigen, zoals u in uw brief van 20 december 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 155) beschrijft?
Ik streef ernaar om op 1 juli 2020 de Commissie Mijnbouwschade van start te laten gaan. Ik verwacht deze termijn te halen. De commissie zal beginnen met het behandelen van mijnbouwschade ten gevolge van de aanleg en exploitatie van mijnbouwwerken in de zogenoemde «kleine gasvelden» en waarschijnlijk ook met de zoutwinning. De afhandeling van schade door de voormalige steenkolenwinning en geothermie zullen daarna aan de taken van de commissie worden toegevoegd. Ik streef ernaar dat beide vormen van schadeafhandeling nog dit jaar ondergebracht worden bij de Commissie Mijnbouwschade. Tot die tijd blijven de Tcbb en de Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade het loket voor schadeafhandeling voor schade in Limburg.
Wat gaat u doen voor andere gedupeerden die niet bij deze zaak betrokken waren, maar ook schade hebben door mijnbouwactiviteiten in Limburg?
Ik streef ernaar om een uniforme afhandeling van mijnbouwschade in Limburg te organiseren. Ik wil niet dat mensen met mijnbouwschade blijven zitten en ik wil daarbij ook recht doen aan de rechtszekerheid van bedrijven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft de uitspraak van ABRvS gevolgen voor het inrichten van de schadeafhandeling ten gevolge van de voormalige steenkolenwinning in Limburg. In de komende maanden zal ik overleg voeren met de betrokken partijen om een goede oplossing te vinden. Tot die tijd blijft het Calamiteitenfonds Mijn(water)schade actief zodat de urgente gevallen waarbij de veiligheid in het geding is, kunnen worden aangepakt.
Gaat u regelen dat dit ook voor de rest van het land geldt? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik beraad mij op dit moment op de gevolgen van deze uitspraak voor de andere mijnbouwsectoren in ons land. De situatie in Limburg is anders dan in de rest van ons land. Dit komt omdat de mijnbouw in Limburg reeds lange tijd geleden is gestaakt en omdat in de periode daarna is uitgegaan van het verjaren van mijnbouwschade na een periode van dertig jaar na beëindiging van de activiteit. De andere mijnbouwsectoren zullen moeten onderzoeken of deze uitspraak gevolgen heeft voor hun activiteiten.
Bent u bereid de verjaringstermijn af te schaffen en de wet hierop aan te passen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor het afschaffen van de verjaringstermijn bij mijnbouwschade zie ik geen aanleiding. Verjaringstermijnen dienen het belang van de rechtszekerheid: aansprakelijke personen moeten niet tot in de eeuwigheid met een vordering kunnen worden geconfronteerd. Dit belang van rechtszekerheid is groot. Voor schade door mijnbouw is de verjaringstermijn dertig jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Deze termijn is al langer dan de algemene verjaringstermijn voor rechtsvorderingen tot schadevergoeding, deze bedraagt namelijk twintig jaar. Na het verstrijken van deze termijn weegt het maatschappelijk belang van de rechtszekerheid zwaarder dan het individuele recht op schadevergoeding. ABRvS concludeert dat ook bij mijnbouwschade sprake kan zijn van een voortdurende gebeurtenis die de schade veroorzaakt en een voortdurende schade. In dit geval is niet vast te stellen wanneer voor het eerst enige schade is ontstaan, en is er ook niet één moment aan te wijzen waarop de schade ontstaat en waarop dus de verjaringstermijn begint te lopen. In haar uitspraak geeft de ABRvS aan dat de verjaringstermijn pas dan begint te lopen, als de gebeurtenis waardoor de schade wordt veroorzaakt, is opgehouden te bestaan. Met deze uitleg is gewaarborgd dat gedupeerden met schade door mijnbouwactiviteiten hun recht op schadevergoeding geldend kunnen maken.
Gaat u er zorg voor dragen dat mijnbouwbedrijven voortaan verplicht worden een fonds te vullen, onder publiek beheer, om te voorkomen dat huizenbezitters jarenlang moeten strijden de schade vergoed te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beoordeling van de schade zal in de toekomst door de Commissie Mijnbouwschade worden uitgevoerd. De Commissie Mijnbouwschade krijgt de taak om de schadebeoordeling en de afhandeling op een onafhankelijke, rechtvaardige en uniforme wijze te laten verlopen.
Ik wil, net als bij de kleine velden, met de bestaande mijnbouwmaatschappijen een overeenkomst sluiten waarin zij zich committeren aan de adviezen van de Commissie Mijnbouwschade en dus tot uitbetaling of herstel van de schade overgaan indien geadviseerd. Als het mijnbouwbedrijf niet meer bestaat dan zal de mijnbouwschade vergoed moeten worden uit het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Voor gevallen waarin sprake is van verjaring wordt gekeken naar het inrichten van een fonds om de mijnbouwschade te herstellen. De recente uitspraak van ABRvS wordt daarbij betrokken.
Is er een tijdpad bekend van het traject naar de start van onafhankelijke schadeafhandeling?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht ‘Onbegrijpelijke concurrentie rond abortus’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onbegrijpelijke concurrentie rond abortus»?1
Ja.
Klopt het dat buitenlandse vrouwen op dit moment nog steeds toegang hebben tot Nederlandse abortusklinieken? Waarom wordt dit met het oog op besmettingsrisico’s niet onmogelijk gemaakt?
Alle abortusklinieken in Nederland zijn open. De abortushulpverlening in Nederland gaat dan ook in deze omstandigheden door en is toegankelijk. Deze toegankelijkheid geldt ook buitenlandse vrouwen die ondanks de maatregelen in het land van herkomst gelegenheid zien om naar Nederland te komen.
Overigens blijkt uit een rondgang van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat het aandeel buitenlandse vrouwen is afgenomen.
Welke maatregelen hebben abortusklinieken genomen om besmetting met het coronavirus te voorkomen?
Alle klinieken hebben de adviezen van het RIVM overgenomen en opgenomen op hun website. Het aantal fysieke consulten wordt tot het noodzakelijk minimum beperkt. Waar mogelijk, wordt gebruik gemaakt van beeldbellen. Er vinden momenteel geen inloopspreekuren plaats.
Omdat het nemen van beschermende maatregelen tijd vraagt, wordt meer behandeltijd per vrouw uitgetrokken. Klinieken zijn in verband hiermee langer of meer dagen open. Er is meer rust in de kliniek en er zijn minder mensen tegelijk aanwezig.
Overweegt u, of heeft u op enig moment overwogen, om de capaciteit (personeel, beschermingsmiddelen, etc.) van de abortusklinieken in te zetten in de strijd tegen het coronavirus?
Nee. Abortushulpverlening gaat ook in deze omstandigheden door. Het betreft noodzakelijke zorg die niet uitgesteld kan worden en zorg die ook niet door een andere sector overgenomen kan worden. Het aantal vrouwen met een verzoek tot zwangerschapsafbreking is ongewijzigd. Het is dus van groot belang dat de capaciteit van de abortusklinieken behouden blijft voor de abortushulpverlening. De zorgvuldigheid van de besluitvormingsprocedure en de kwaliteit van de abortuszorg staan daarbij nog steeds voorop.
Klopt het dat diverse abortusklinieken op dit moment geen spreekuur meer houden? Hoe wordt gewaarborgd dat nog steeds het gesprek wordt gevoerd over de keuze (voor alternatieven) voor abortus?
Het klopt dat er geen inloopspreekuren meer gehouden worden. Vrouwen moeten een afspraak voor een consult maken. Recentelijk heb ik besloten dat het eerste consult met een arts – waarna de beraadtermijn gaat lopen – zoveel mogelijk telefonisch en bij voorkeur met beeldverbinding mag plaatsvinden. Deze maatregel geldt uitsluitend gedurende deze pandemie en dient ter bescherming van zowel de vrouw in kwestie als van de medewerkers in de abortuskliniek.
Tijdens dit consult met de arts krijgt de vrouw alle voorlichting die voor haar noodzakelijk is om de zorgvuldigheid van haar besluitvorming te kunnen waarborgen.
Na de beraadtermijn zal de vrouw zich voor de uiteindelijke behandeling naar de kliniek moeten begeven, alwaar zij wederom zal spreken met een arts. Ook in dit gesprek voorafgaand aan de behandeling wordt, ook in deze omstandigheden, het weloverwogen karakter van de beslissing als ook het vrijwillig nemen van deze beslissing getoetst.
Erkent u dat de coronacrisis geen reden vormt om bestaande abortuswet- en regelgeving niet in acht te nemen, waaronder de bedenktijd?
Ja. Ook tijdens de coronacrisis geldt de Nederlandse wet- en regelgeving.
Kunt u bevestigen dat de huidige omstandigheden voor u geen aanleiding vormen om de abortuspil vrij verkrijgbaar te stellen?
Ja. Recentelijk heeft hierover een procedure plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter. Volledigheidshalve verwijs ik naar die uitspraak2.
Welke maatregelen heeft u genomen opdat ook onder de huidige omstandigheden hulp kan worden geboden aan onbedoeld zwangere vrouwen, zoals huisvesting, materiële of financiële ondersteuning?
De keuzehulpgesprekken voor onbedoeld zwangere vrouwen kunnen – ondanks de coronacrisis – gewoon plaatsvinden via ICT-mogelijkheden. Ook is het mogelijk dat – mocht een vrouw toch graag een face to face gesprek krijgen op locatie – dat organisaties dit kunnen organiseren binnen de regels die nu gelden, zoals 1,5 meter afstand.
Huisvesting die wordt geboden aan zwangere vrouwen is belegd bij gemeenten. Organisaties die deze hulp bieden, krijgen hier vaak via de maatschappelijke opvang van gemeenten geld voor. Gemeenten zijn op dit moment bezig te kijken naar de gevolgen van de coronacrisis voor zorgorganisaties en zullen passend compenseren als dat nodig blijkt.
Welke gevolgen hebben de coronamaatregelen voor het Zevenpuntenplan onbedoelde (tiener)zwangerschappen,2 zoals activiteiten van de GGD-en, gastlessen op scholen en keuzehulpgesprekken?
Ik verwijs voor het onderdeel keuzehulpgesprekken naar het antwoord op vraag 8.
Ten aanzien van de opleiding Keuzehulp kunnen de trainingen die gepland waren in juni niet plaatsvinden. Dit wordt nu doorgeschoven naar juli of september. Alles wat online aangeboden kan worden, gebeurt wel online.
Voor het centraal informatiepunt geldt dat de planning van mei niet kan worden gehaald. De training van de centralisten kan op dit moment niet worden gegeven. Die is nu naar augustus verschoven. De website van het informatiepunt is in mei wel gereed, maar de lancering hiervan wordt in augustus gedaan, evenals de campagne over dit informatiepunt.
Het Toetsingspanel Keuzehulp kan op dit moment ook de werkzaamheden door corona niet goed uitvoeren. De verwachting is dat een deel van het rapport daarom later wordt uitgevoerd dan gepland.
Ten aanzien van de gastlessen op scholen heeft deze coronacrisis natuurlijk ook impact. Scholen zullen op dit moment de gastlessen waarschijnlijk niet inplannen, gezien het feit dat kinderen thuis zijn. Het is natuurlijk wel mogelijk gastlessen te geven via ICT-mogelijkheden, maar de verwachting is dat scholen op dit moment prioriteit geven aan andere taken. Dat is een kwestie van overmacht. Het geld dat scholen hebben aangevraagd voor het huidige schooljaar 2019/2020 om op dit thema activiteiten uit te voeren, kan wat de Staatssecretaris van VWS betreft worden ingezet zodra de maatregelen rondom corona voor scholen weer worden versoepeld.
De plannen die de Staatssecretaris van VWS heeft ingezet rondom het Stimuleringsplan onderwijs voor de komende twee schooljaren (2020/2021 en 2021/2022) worden desalniettemin verder voorbereid. Er hebben ook nu al 211 scholen een aanvraag ingediend voor het ondersteuningsaanbod Relaties & Seksualiteit voor het schooljaar 2020/ 2021. Dat betekent dat deze gelden ingezet kunnen worden vanaf september als het nieuwe schooljaar begint. Daar is de Gezonde School met alle relevante partijen nu ook de voorbereidingen voor aan het treffen en tot nu toe verwacht de Staatssecretaris van VWS dat in september scholen en GGD’en hiermee aan de slag kunnen.
Politieke gevangenen in Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkey to free thousands of prisoners due to coronavirus pandemic»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije vanwege de verspreiding van het coronavirus tienduizenden gevangenen vrijlaat, maar dat een uitzondering wordt gemaakt voor politieke gevangenen?
Turkije heeft besloten in totaal ongeveer 90.000 gevangenen vrij te laten. Deze (tijdelijke) vrijlating heeft twee doeleinden: voorkomen van verspreiding van het coronavirus in de gevangenissen, en tegelijkertijd ook het verlichten van de druk op overvolle gevangenissen. Er worden uitzonderingen gemaakt voor verschillende categorieën gevangenen, waaronder hen die zijn veroordeeld onder de anti-terreur wetgeving.
Hoe beoordeelt u het dat allerlei gevangenen worden vrijgelaten om gezondheidsredenen, maar de regeling niet geldt voor politieke gevangenen die sowieso al ten onrechte opgesloten zijn?
Het is goed dat er nu met het oog op de verspreiding van het Coronavirus iets wordt gedaan aan de overvolle gevangenissen in Turkije, zoals maatschappelijke organisaties ook aangeven.
De Europese Commissie heeft zorgen uitgesproken over het uitsluiten van personen die vastzitten op basis van een voorarrest of vanwege niet-gewelddadige misdrijven, zoals advocaten, journalisten, politici, en mensenrechtenverdedigers. Het Kabinet onderschrijft dit.
Hoe verhoudt het vasthouden van mensen om hun mening zich tot het internationaal recht? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op uitspraken van nationale en internationale hoven over vrijlating van een aantal specifieke politieke gevangenen in Turkije?
De vrijheid van meningsuiting is verankerd in het internationaal recht. Het is om die reden dat Nederland in het kader van de UPR Turkije heeft opgeroepen het uiten van kritiek niet te bestraffen en gerelateerde wetsartikelen waarvan een te brede toepassing de vrijheid van meningsuiting inperkt te decriminaliseren. Zoals bekend is aanpassing van de brede definitie van terrorisme in de Turkse anti-terreurwetgeving ook een voorwaarde in het EU-visumliberalisatieproces.
Bovendien dient Turkije zich als lid van de Raad van Europa te houden aan uitspraken van het EHRM. De EU roept Turkije dan ook regelmatig op om zich te houden aan de principes van het EVRM.
Hoeveel politieke gevangenen heeft Turkije nu en hoe verhoudt dat zich tot 2016, in de periode vóór de mislukte coup?
Sinds de couppoging van 2016 is een groot aantal arrestaties verricht en is het aantal gevangenen in Turkije toegenomen. Het kabinet kan echter niet met zekerheid vaststellen in hoeveel gevallen het personen betreft die om politieke redenen vastzitten. Betrouwbare cijfers daarover zijn niet beschikbaar.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Turkse ambtsgenoot om erop aan te dringen dat juist ook politieke gevangenen worden vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
Nederland kaart de mensenrechtensituatie in Turkije, waaronder de vrijheid van meningsuiting, regelmatig en op alle niveaus aan en zal dit blijven doen, ook in Europees en internationaal verband.