Het rapport 'Nitrogen deposition around dairy farms: spatial and temporal patterns' |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het rapport «Nitrogen deposition around dairy farms: spatial and temporal patterns», waaruit bleek dat ongeveer 90 procent van de uitgestoten stikstof in hogere luchtlagen van de atmosfeer terecht komt en elders neerslaat?1
Ja.
Zo ja, kunt u dan toelichten, in het kader van de wetenschappelijke conclusies in dat rapport, hoe u, met het aanwijzen van Derogatievrije Zones rondom Natura 2000-gebieden, invulling geeft aan het doel van een bufferzone rondom Natura 2000-gebieden, het beschermen tegen een teveel aan stikstofdepositie?
In de Kamerbrief over de implementatie van de derogatiebeschikking (Kamerstuk 33 037, nr. 521) heb ik toegelicht op welke wijze ik ben gekomen tot het aanwijzen van derogatievrije zones rondom Natura 2000-gebieden. Ik heb aan Wageningen Environmental Research (WEnR) advies gevraagd wat op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis en onderzoeken een realistische breedte is voor een derogatievrije zone rond een Natura 2000-gebied waarin de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden. Dit advies van WEnR is toegevoegd in de bijlage bij de Kamerbrief. In het advies wordt bij de geraadpleegde referenties het door u aangehaalde wetenschappelijke rapport genoemd en is dus gebruikt om tot het advies te komen («Nitrogen deposition around dairy farms: spatial and temporal patterns. Ecosystem and Landscape Dynamics, Institute of Biodiversity and Ecosystem Dynamics, University of Amsterdam»).
Kunt u uitleggen dat als zowel de bron als de hoeveelheid van de depositie onbekend is en derhalve ook de effectiviteit van deze opgelegde beperking aan individuele boeren, hoe u de instelling van deze derogatievrije zones rechtvaardigt?
De invoering van de derogatievrije zones volgt direct uit de derogatiebeschikking is noodzakelijk om te voldoen aan de voorwaarden vanuit de derogatiebeschikking.
In het bovengenoemde advies van WEnR is op basis van beschikbare kennis en onderzoek beoordeeld wat een realistische afstand van een Natura 2000-gebied is waarbij kan worden vastgesteld dat een verminderde uitstoot van stikstof door veldemissies vanaf een bron effect heeft op de depositie in het naburige Natura 2000-gebied. Dit draagt bij aan de opgave die er ligt om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te verminderen.
Uit het door u aangehaalde wettenschappelijke rapport blijkt overigens niet dat de hoeveelheid stikstofdepositie in een natuurgebied op grotere afstand onbekend is of dat die depositie niet te relateren is aan een bron. In de Kamerbrief van de Minister voor Natuur en Stikstof van 29 september 20232 wordt specifiek ingegaan op dit onderwerp.
Bent u bekend met de resultaten van het rapport «Significant contributions of combustion-related sources to ammonia emissions» gepuliceerd op 22 december 2022 op Nature Communications, waar melding wordt gemaakt van een ontwikkelde isotopenmethode waardoor de bron van stikstofdepositie kan worden vastgesteld?2
Ja.
Bent u bereid deze isotopenmethode toe te laten passen zodat onomstotelijk de bron van de stikstofdepositie, humaan, dierlijk, of afkomstig van verbrandingsprocessen, wordt vastgesteld? Zo ja, bent u dan bereid de instelling van derogatievrije zones uit te stellen tot onomstotelijk vaststaat dat de (bemesting door de) grondeigenaar de oorzaak is van het niet halen van de kritische depositiewaarden (KDW’s)? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. Op 5 december 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanwijzing van de derogatievrije zones rondom Natura 2000-gebieden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om dit aan te passen, bijvoorbeeld met de isotopenmethode. Wel blijf ik met interesse de wetenschappelijke ontwikkelingen volgen. Nieuwe inzichten worden waar mogelijk en relevant meegenomen in toekomstige beslissingen.
Deelt u de mening dat er aan de grondeigenaren een disproportionele last wordt opgelegd nu niet is vast te stellen wie de bron is van de stikstofdepositie in de door u ingestelde mestvrije zones?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 is met de huidige methodiek goed vast te stellen wat de herkomst is van de stikstofdepositie in de natuur.
Waarom baseert u opnieuw zijn maatregelen op het model-AERIUS, nu onomstotelijk vast is komen te staan dat AERIUS niet voldoet voor de vaststelling van stikstofdepositie van individuele bronnen?
Deze conclusie deel ik niet. AERIUS is het best beschikbare instrument en gaat uit van actuele wetenschappelijke kennis en inzichten.
Gaat u de gedupeerde grondeigenaren/pachters compenseren voor de schade die ontstaat door zijn mestbeperkingen die een wetenschappelijke grond missen?
Voor derogatiebedrijven bestaat de mogelijkheid gebruik te maken van de Subsidieregeling Behoud grasland. Bedrijven in de derogatievrije zones die niet meer gebruik kunnen maken van derogatie, komen in aanmerking voor een hogere vergoeding, omdat de hoogte van de subsidie afhankelijk is van de vermindering van de hoeveelheid plaatsingsruimte.
Waarom verwerkt u de nieuwste (ge-peerreviewde) wetenschappelijke methodes/rapporten en uitkomsten niet in uw beleid?
Zie het antwoord op vraag 2. Het door u genoemde onderzoek is gebruikt bij de advisering over het aanwijzen van derogatievrije zones rondom Natura 2000-gebieden.
Waarom voert u deze bemestingsbeperkingen in «bufferzones» in, terwijl u daarmee overduidelijk de wetenschap negeert? Hoe rechtvaardigt u deze onwetenschappelijk en niet-onderbouwde keuzes?
Voor de aanwijzing van derogatievrije zones is gebruik gemaakt van de beschikbare wetenschappelijke kennis en onderzoeken.
Hoe kan het dat de nutriënten verontreinigde (NV)-gebieden in de noordelijke kleischil zijn aangewezen, terwijl de natuurlijke achtergrondwaarden in de bodem al hoger zijn dan de normwaarden?
Voor de aanwijzing van verontreinigde KRW-oppervlaktewaterlichamen wordt gekeken naar de oordelen van de waterschappen over de kwaliteit van het water voor onder andere totaal fosfor (P) en totaal stikstof (N) op basis van de zomergemiddelden waarden conform de protocollen die hiervoor zijn voorgeschreven in het kader van de KRW-systematiek. De gebruikte normen zijn afgeleid door de waterschappen en vastgesteld door de provincies. Als nutriënten in de achtergrondbelasting een natuurlijke oorzaak hebben, dan is er voor de waterschappen (en provincies) ruimte om dat te verwerken in hun doelen voor waterkwaliteit in de stroomgebiedbeheerplannen.
Waarom zijn NV-gebieden aangewezen op basis van 13 jaar oude data?
In de Kamerbrieven van 20 december 2023 (Kamerstuk 33 037, nr. 525) en van 22 december 2023 (Kamerstuk 33 037, nr. 526) heb ik toegelicht welke data ik heb gebruikt voor de aanwijzing van de NV-gebieden voor 2024 en 2025 en de reden waarom ik de betreffende data heb gebruikt.
Kunt u aangeven hoeveel er in de afgelopen 13 jaar is bemest op Vlieland?
Ik kan niet aangeven hoeveel er in de afgelopen jaren is bemest op Vlieland. Op Vlieland zijn in ieder geval geen agrarische bedrijven actief.
Kunt u ook aangeven hoe het kan dat er, terwijl er niet op Vlieland wordt bemest, daar toch sprake van een NV-gebied kan zijn?
Vlieland is niet aangewezen als NV-gebied.
Klopt het dat Nederland mag afwijken van een Europese Unie (EU)-richtlijn, indien de sociaal economische impact op het gebied en haar inwoners buitenproportioneel is?
Soms laat een richtlijn expliciet ruimte voor het meewegen van sociaaleconomische omstandigheden bij de op grond van de richtlijn te nemen maatregelen. Er bestaat echter geen ruimte om op basis van sociaaleconomische omstandigheden af te wijken van de Nitraatrichtlijn of derogatiebeschikking die gebaseerd is op de Nitraatrichtlijn. Wel zullen lidstaten bij de keuze van maatregelen in een op te stellen actieprogramma ter uitvoering van de Nitraatrichtlijn de sociaaleconomische impact van maatregelen meewegen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Alle vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
De verlaagde GLB-premies |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u van mening dat een verlaging met een kwart van de basispremie en voor de betalingen voor de ecoregeling ten opzichte van eerdere bedragen, bijdraagt aan het herstellen van een «betrouwbare overheid»? Zo ja, waarom vindt u dat?1
De bekendmaking van de voorlopige tarieven voor de basisinkomenssteun en de aanvullende herverdelende inkomenssteun hebben helaas tot de nodige onrust geleid. De communicatie hierover is onvoldoende duidelijk geweest, ik betreur dat. Het is cruciaal dat boeren kunnen rekenen op de overheid en op het GLB als instrument om ze te ondersteunen in de transitie. Boeren rekenen daarbij ook op een deelbetaling van de GLB inkomenssteun in december.
De voorlopige tarieven maken de uitbetaling van een deel van de basispremie in december van dit jaar mogelijk. De voorlopige tarieven zijn lager dan de later vast te stellen definitieve tarieven. In de meeste gevallen volgt dus nog een nabetaling. De voorlopige tarieven zijn lager dan verwacht vanwege de hogere inschrijving voor zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling, en om het risico op terugvorderingen te beperken.
Zoals ik in mijn brief van 16 november (Kamerstuk 28 625, nr. 354) aan uw Kamer heb gemeld, is het nog niet mogelijk om definitieve tarieven vast te stellen omdat er nog te veel onzekerheid bestaat over de definitieve getallen.
Kunnen er, gelet op de koopkrachtontwikkelingen van 2023 en voor het jaar 2024 mogelijk andere compensatiemaatregelen worden getroffen om deze verpletterende daling in Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)-subsidies voor boeren op te vangen?
Het definitieve beeld moet nog bepaald worden. In het voorjaar van 2024 stel ik de definitieve tarieven vast. Het feit dat er meer hectares zijn aangevraagd, maakt dat het beschikbare EU-budget over meer hectares verdeeld moet worden. Dat leidt tot lagere tarieven. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november (Kamerstuk 28 625, nr. 354) en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de maatschappelijke diensten te belonen.
Bent u van mening dat de verlaging van hectarepremies boeren aanmoedigt om nog verder te verduurzamen of an sich te kiezen voor een carrièrepad als (jonge) boer?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Bij jonge boeren merk ik de animo voor verduurzaming nog het meest. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw. De subsidies van het GLB zijn er juist voor bedoeld om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Ik kan mij voorstellen dat verlaging van tarieven niet aanmoedigt, daarom doe ik mijn uiterste best om te zoeken naar mogelijkheden om boeren alsnog voor de maatschappelijke diensten te belonen.
Deelt u de mening dat het voorlopige tarief voor aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers (2.500 euro) slechts een druppel op de hete plaat is en dat de agrarische sector snakt naar een betrouwbare overheid die boeren vertrouwen, zekerheid en eerlijke verwachtingen geeft? Zo ja, waarom kiest u er dan voor om telkens te kiezen voor onvoorspelbaar beleid?
Het Europese GLB-kader en het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB is vastgesteld voor de periode 2023–2027. Dit geeft voor een langere periode helderheid wat dit beleid beoogt op het gebied van inkomenssteun voor jonge boeren en de aanvullende regelingen. In het NSP hebben we afgesproken dat de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers wordt afgebouwd. Jonge landbouwers die onder het vorige GLB aanspraak konden maken op de aanvullende inkomenssteun, krijgen deze in de huidige periode gewoon uitbetaald totdat de standaardperiode van vijf jaar is volgemaakt, juist vanwege stabiliteit in beleid en vertrouwen in de overheid.
Ter vervanging van het afbouwen van deze vorm van inkomenssteun komt een nieuwe regeling die jonge boeren ondersteunt bij bedrijfsovername. Deze is meer gericht op verduurzaming en het moment van overname. Er is in het NSP jaarlijks een hoger bedrag voor jonge boeren gereserveerd dan in het vorige GLB. De nieuwe vorm van steun aan jonge boeren, de vestigingssteun, betreft een bedrag van 25.000 euro per jonge landbouwer vanuit EU-budget gefinancierd. In mijn brief van 19 september (Kamerstuk 30 252, nr. 128) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn inzet om 100 miljoen euro aan het steuninstrument toe te voegen. De exacte hoogte van de bedragen moet nog worden bepaald. De voorwaarden van de regeling zullen voor openstelling met uw Kamer gedeeld worden. De openstelling is voorlopig voorzien in het tweede kwartaal van 2024.
Hoe heeft Nederland in Brussel onderhandeld over de verdeling van fondsen binnen het GLB? Wat waren voor Nederland onze «troeven» om in te zettten en waarom heeft Nederland niet met een hardere vuist op tafel geslagen om de Nederlandse, agrarische belangen te waarborgen en een groter deel van de subsidiepot toe te eigenen?
De verdeling van de fondsen binnen het GLB waren onderdeel van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 van de Europese Unie. Uw Kamer is daarover destijds per brief geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1574) en heeft op 25 februari 2021 het Eigenmiddelenbesluit van de Europese Unie goedgekeurd. Nederland ontvangt een evenredig deel van de Europese landbouwfondsen. Binnen het budget dat aan Nederland is toegewezen, zijn in het Nationaal Strategisch Plan keuzes gemaakt over de inzet van middelen.
Lidstaten kunnen, zoals Frankrijk, met nationale middelen aanvullende financiering beschikbaar stellen voor de agrarische sector om bij te dragen aan de doelen van het GLB. Dat gaat dan om maatregelen in de zogenaamde tweede pijler. De basisinkomenssteun en de ecoregeling vallen beide onder de eerste pijler. Zoals ik in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december heb aangegeven, staat het GLB niet toe dat het budget van de eerste pijler wordt aangevuld met nationale middelen. Toch ben ik met de Europese Commissie in gesprek over welke mogelijkheden er wel zijn om boeren te compenseren die hebben meegedaan met de ecoregeling.
Heeft Nederland in Brussel «gefaald» op het gebied van de toekenning van GLB-subsidies, gezien het feit dat de Europese Commissie tegelijkertijd 500 miljoen euro aan Franse boeren belooft? Hoe is dit Frankrijk wél gelukt en Nederland niet? Wat is hier misgegaan?2
Zie antwoord vraag 5.
De gevolgen van het aalverbod op vissen met de ankerkuil in grote wateren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is de veronderstelling juist dat het aalverbod ook van toepassing is op vissen met de ankerkuil in grote wateren als de Eems-Dollard, de Waddenzee en de Westerschelde, terwijl hier geen sprake is visserij op de aal en ook niet van bijvangst van aal?1
Op basis van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 20232 is de aalvisserij in de kustwateren, waaronder de Eems-Dollard, de Waddenzee en de Westerschelde, gesloten voor zes maanden. Hierbij is er enige ruimte voor de lidstaten om die periode zelf te bepalen, rekening houdend met het migratiepatroon van aal. In de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 20243 is dit ook bepaald. In Nederland is de gesloten periode op basis hiervan vastgesteld op 1 september tot 1 maart en nationaal opgenomen in de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Op grond van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2023 is het in de gesloten periode verboden om op aal te vissen of aal onbedoeld mee te vangen. In de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2024 is het weliswaar niet meer verboden aal onbedoeld mee te vangen, maar moeten lidstaten wel alle redelijke inspanningen leveren om incidentele bijvangst van aal zo veel mogelijk te beperken en waar mogelijk uit te bannen. Gebruik van een vistuig in de gesloten aalperiode kan dus alleen worden toegestaan als uit onderzoek duidelijk is dat hiermee geen aal kan worden gevangen, of hooguit als incidentele bijvangst. Daarom zijn alle vistuigen die bedoeld zijn om op aal te vissen, of die geschikt zijn om aal onbedoeld mee te kunnen vangen in die periode in de Nederlandse wateren verboden. Dit geldt ook voor de ankerkuil.
Waarom is het aalverbod in de Uitvoeringsregeling visserij op alle typen ankerkuil van toepassing verklaard, terwijl de ankerkuil die gebruikt wordt in het rivierengebied door het aanbrengen van onder meer inkelingen aangepast is op de aalvisserij en de ankerkuil die gebruikt wordt in onder meer de Eems-Dollard, Waddenzee en Westerschelde dergelijke inkelingen niet heeft en niet geschikt is voor aalvangst?
In de visserijregelgeving is slechts één type ankerkuil gedefinieerd en dat is de ankerkuil die is opgenomen in artikel 32a van de Uitvoeringsregeling visserij als aalvistuig. Er is geen definitie van een ankerkuil specifiek voor het gebruik in de kustwateren waar geen aal mee kan worden (bij)gevangen.
Klopt het dat bij het vissen met de ankerkuil tijdens het Wageningen Marine Research project (Eems, Waddenzee) hoegenaamd geen aal is (bij)gevangen?2
Het project waar u op doelt is onderdeel van een lopend onderzoek met als doel om kennis over pelagische soorten te verzamelen. In deze specifieke toepassing van de ankerkuil waarbij dit vistuig hoog in de waterkolom wordt toegepast, in combinatie met de specifieke locaties waar dit onderzoek is uitgevoerd, wordt inderdaad nauwelijks aal bijgevangen. Maar als dit vistuig op een andere wijze wordt toegepast dan in het specifieke onderzoek, of op andere locaties in de Waddenzee dan kan wel bijvangst van aal plaatsvinden. Daarom mag dit vistuig niet worden gebruikt in de gesloten periode voor aalvisserij en is nog specifiek onderzoek nodig om te komen tot een ankerkuil met specificaties waarbij in alle toepassingen aalvangst slechts als incidentele bijvangst mogelijk is.
Klopt het dat Duitse visserijbedrijven de ankerkuil zonder inkelingen wel mogen gebruiken, terwijl sprake is van dezelfde Europese aalverordening, omdat de regelgeving zich in Duitsland richt op het niet mogen (bij)vangen van aal?3
In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven hoe in Nederland de gesloten periode voor aal is geregeld. Ook voor Duitsland geldt op dezelfde wijze als in Nederland de regelgeving dat geen visserij mag plaatsvinden in de gesloten periode waarbij aal kan worden gevangen. Deze bepaling, die EU breed van toepassing is, heeft zowel betrekking op gerichte vangst van aal als op bijgevangen aal. De regelgeving ziet dus op het niet mogen vangen van aal, waarbij in Nederland is bepaald dat als vistuigen meer dan incidenteel aal kunnen bijvangen deze vistuigen dan niet gebruikt mogen worden. Wanneer echter uit onderzoek blijkt dat bijvangst slechts incidenteel kan plaatsvinden dan kan dit vistuig wel worden toegepast. Mogelijk geldt dit in de Duitse visserijsituatie voor de ankerkuil.
Is de veronderstelling juist dat de Europese aalverordening gebruik van ankerkuilen zonder inkelingen, waarmee in principe geen aal kan worden (bij)gevangen, tijdens de gesloten periode voor de aalvisserij niet verbiedt?
De Aalverordening ((EU) nr. 1100/20076) bevat geen verboden voor bepaalde vistuigen. Op grond van deze verordening hebben lidstaten sinds 2009 nationale aalbeheerplannen opgesteld. In het Nederlandse aalbeheerplan is een gesloten periode voor aalvisserij ingesteld door hiervoor een verbod op het gebruik van aalvistuigen in deze periode in te stellen. Daarnaast is op grond van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2023 voor kustwateren en het zeegebied een verbod op zowel de vangst als bijvangst van aal van toepassing. In Nederland is dit verbod ingevuld door aan te sluiten op het reeds langer van toepassing zijnde verbod op het gebruik van aalvistuigen op grond van de Aalverordening, omdat met deze vistuigen hoe dan ook aal kan worden gevangen, hetzij als hoofdvangst, hetzij als bijvangst. Als met onderzoek kan worden onderbouwd dat een vistuig zodanig kan worden aangepast dat aalvangst met dit vistuig nauwelijks meer mogelijk is dan kan dit vistuig worden toegestaan in de gesloten periode. Hiervoor is dan een wetenschappelijke onderbouwing nodig en ook de regelgeving zal hier dan op moeten worden aangepast. Voor de ankerkuil ben ik voornemens om hiervoor onderzoek te starten.
Bent u bereid op kortst mogelijke termijn de regelgeving zo aan te passen dat onderscheid wordt gemaakt tussen de genoemde typen ankerkuil, waarbij ruimte wordt geboden voor genoemde ankerkuilen zonder inkelingen (in de kustwateren en zeearmen) en waarbij in principe geen aal kan worden bijgevangen, dan wel dat hiervoor ontheffingen worden afgegeven?
Het is op grond van de EU-verordeningen inzake vangstmogelijkheden en de Uitvoeringsregeling zeevisserij alleen mogelijk om een aangepaste ankerkuil toe te staan in de gesloten periode voor aal, als er geen aal mee kan worden (bij)gevangen of dat deze vangst verwaarloosbaar is. Als aal kan worden bijgevangen met de ankerkuil, zou het toestaan van dit vistuig niet in overeenstemming zijn met de verplichting van lidstaten uit de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2024 om redelijke inspanningen te leveren om incidentele bijvangst van aal zo veel mogelijk te beperken en waar mogelijk uit te bannen. Een specifiek aangepaste ankerkuil voor andere soorten dan aal zal daarom goed omschreven en gedefinieerd moeten worden. Onderzoek is nodig om tot een zodanige omschrijving en een hierbij horende onderbouwing te komen waaruit blijkt dat met de aangepaste ankerkuil geen (bij)vangst van aal meer kan plaatsvinden. Een belangrijke voorwaarde is daarbij ook dat het toezicht en de handhaving van het gebruik van dit vistuig in de gesloten periode uitvoeringstechnisch haalbaar moet zijn. Ik wil mij in het komend jaar er voor inzetten dat de mogelijkheden hiervoor binnen de gestelde kaders worden onderzocht en uitgewerkt.
De wenselijkheid van politieke peilingen vlak voor verkiezingen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe reflecteert u op de invloed die de verschillende politieke peilingen in de aanloop naar de verkiezingen van 22 november 2023 op de betreffende verkiezingen hebben gehad? Kunt u een tijdlijn en een impactanalyse geven met betrekking tot de invloed van de peilingen op de afgelopen verkiezingen, de maatschappelijk en politieke dynamiek in de samenleving en de daarbij behorende uiteenzetting van de gevolgtrekkingen die daaruit kunnen voortvloeien?
Het staat peilbureaus vrij om peilingen uit te voeren in de aanloop naar een verkiezing en media staat het vrij om daarover te berichten. In Nederland kennen we geen wettelijke regulering van peilingen of berichtgeving daarover. Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de invloed van peilingen op de recente Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023.
De impactanalyse en tijdlijn die worden gevraagd zijn met de beschikbare gegevens niet te geven door het kabinet.
Welke invloed denkt u dat de plotselinge stijging van zetels voor de PVV in de peilingen heeft gehad op de publieke beeldvorming en het stemgedrag van de kiezers in Nederland in de laatste dagen voor de verkiezingen? Erkent u dat politieke peilingen en plotselinge verschuivingen in de peildata kiezers ertoe kunnen bewegen om hun stemkeuze aan te passen en/of «strategisch» te stemmen op de partij waarvan de peilingen aangeven dat die de grootste zal worden?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. Uit dat onderzoek zijn er een aantal effecten waar te nemen. In de eerste plaats het bandwagon effect. Dat houdt in dat kiezers vaker op een partij stemmen die in peilingen op winst staat. Door dit effect kunnen peilingen zichzelf bevestigen. Het bandwagon effect is lastig te meten, maar volgens een experimenteel onderzoek uit 2013 kwamen onderzoekers uit op een verschil van 2 tot 3 zetels bij een partij op basis van het bandwagon effect.1 Het is echter moeilijk te bepalen of er een effect is geweest bij de afgelopen verkiezing en zo ja hoe groot het effect is geweest. Daarnaast identificeert de literatuur ook het horse race effect. Daarbij stemmen kiezers strategisch op wie de grootste partij kan worden om zo samenstelling van coalitie en keuze Minister-President te beïnvloeden. Het strategisch stemmen dat voortkomt uit het horse race effect is aanzienlijk groter. Zo bleek uit de Ipsos exit poll dat 17% van de deelnemers aan de Tweede Kamerverkiezingen 2023 strategisch hadden gestemd.2 Het is echter niet te bepalen of dit specifiek door peilingen komt, of andere factoren meespelen. In de literatuur is wel ook aandacht voor het mogelijk positieve belang van peilingen als kennisinstrument voor kiezers om zich te informeren bij de oriëntatie van hun keuze. Peilingen maken daarmee onderdeel uit van het landschap van nieuwsgaring en nieuwsverstrekking voor kiezers. De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de media zelf en is geen taak van de overheid. Het is aan de kiezer zelf om te bepalen op welke wijze en op basis van welke informatiebronnen zij tot hun keuze komen.
Deelt u de mening dat politieke peilingen grote invloed uitoefenen op de maatschappelijke beeldvorming en daarmee samenhangend met het stemgedrag van kiezers, het zogenaamde «bandwagon-effect», omdat zij zich laten leiden door het beeld dat in de politieke peilingen wordt geschetst, maar dat dat beeld niet noodzakelijkerwijs representatief is voor het echte politieke speelveld in de maatschappij en bovendien vaak ook niet onafhankelijk en op ondoorzichtige wijze tot stand komt?
De Rijksoverheid heeft geen zicht op de wijze waarop peilingen tot stand komen aangezien dat een aangelegenheid van de peilbureaus zelf is. Het is de rol van de media, en niet van de overheid, om te wegen of de peilingen methodologisch juist zijn. Echter moet er op vertrouwd worden dat de peilbureaus en de media op een zorgvuldige wijze omgaan met het maken van en berichten over peilingen.
Zo ja, is het dan wat u betreft wenselijk dat er vlak voor verkiezingen nog politieke peilingen worden gehouden, aangezien dit de onafhankelijkheid van het stemgedrag en daarmee de vrije keuze van de kiezer in gevaar brengt? En is het überhaupt wenselijk dat er in tijden van verkiezingen politieke peilingen worden gehouden, die onvermijdelijk leiden tot beïnvloeding van de bevolking?
Er zijn geen voornemens om peilingen te reguleren. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat kiezers zelf in staat zijn om een afweging te maken over waar ze op gaan stemmen. Daarbij kunnen zij zich op meerdere manier laten informeren. Bijvoorbeeld door middel van het kijken van debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s of het bekijken van peilingen.
Worden de peilmethodes en de uitslagen van de politieke peilingen op enigerlei wijze aan een bepaalde vorm van toetsing en controle onderworpen, om te bepalen hoe accuraat de methodieken en de uitslag van deze peilingen zijn en indien dat niet het geval is, hoe kunnen kiezers dan beoordelen of zij zich terecht of onterecht hebben laten beïnvloeden en/of adviseren?
De Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus zelf om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Kiezers kunnen zich bij het uitbrengen van de hun stem baseren op veel verschillende kanalen. Bijvoorbeeld debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s en het bekijken van peilingen. Het vervolgens aan de kiezer zelf om een keuze te maken om de partij te kiezen die het dichtst bij de eigen ideeën staat.
Bent u zich ervan bewust dat het in verschillende Europese landen, waaronder Luxemburg, Frankrijk, Italië en Cyprus verboden is om vlak voor verkiezingen nog peilingen te doen, teneinde ervoor te zorgen dat kiezers een echt onafhankelijke keuze kunnen maken? Waarom is dit in Nederland niet het geval en zou een dergelijke maatregel in ons land niet ook moeten worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan op de hoogte dat er landen zijn die anders omgaan met politieke peilingen. Tegelijkertijd zijn er natuurlijk ook landen die net als Nederland geen beperkingen aan peilingen stellen. Het kabinet heeft geen voornemens een dergelijke maatregel in te voeren. Het is aan de peilbureaus om de afweging te maken om peilingen uit te voeren en deze te publiceren. Het is vervolgens aan de media om te beoordelen of ze hierover berichten. Daarnaast kan de kiezer uiteraard zelf de afweging maken of hij zijn stem (mede) baseert op deze peilingen.
Is er data en/of zijn er analyses beschikbaar over de invloed van politieke peilingen op verkiezingsuitslagen, van de afgelopen tien jaar? Zo ja, welke trends zijn er zichtbaar en welke conclusies kunnen daaruit worden getrokken?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. In de literatuur is aandacht voor: de aard, omvang en mogelijke gevolgen van veronderstelde effecten. De veel gesignaleerde trends heb ik beschreven in het antwoord op vraag 2. Uit het wetenschappelijk onderzoek komt geen eenduidig positief of negatief beeld naar voren. Ook omdat het in de praktijk nauwelijks mogelijk is om de invloed van peilingen te isoleren van persoonlijke kenmerken en het gebruik van andere informatiebronnen waarmee de kiezer uiteindelijk tot zijn of haar autonome keuze komt.
Op welke manier zijn de politieke peilingen de afgelopen tien jaar veranderd en wat is daarvan de invloed geweest op verkiezingen en de uitslagen daarvan?
Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de veranderingen in en invloed op de verkiezingsuitslag van politieke peilingen in de laatste tien jaar. Daarnaast heeft het Ministerie van BZK ook geen analyse gedaan van de politieke peilingen en de effecten daarvan in afgelopen tien jaar. Derhalve kan hier geen analyse van worden gegeven.
Is bekend welke politieke peiling het meeste invloed heeft gehad op de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 en wat hiervan de oorzaak was? Zo nee, gaat u dit in kaart brengen?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing op 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te verrichten. Dat is er in gelegen dat er geen voornemens zijn om peilingen te reguleren.
Is van alle peilbureaus bekend of en welke connecties er zijn met politieke partijen en/of organisaties gelieerd aan en/of betrokken bij de politiek en op welke manier die invloed uitoefenen op de peilingen van specifieke verkiezingen?
Zoals geantwoord op eerdere vragen van het lid Van Haga, ingezonden op 23 oktober 2023, met kenmerk 2023Z18066, is de peiling van Ipsos/EenVandaag van publieke omroep AVROTROS de enige peiling die vanuit de Rijksoverheid bekostigd wordt. De Rijksoverheid oefent geen enkele invloed op uit op de peilingen van Ipsos/EenVandaag, in bredere zin op de programma’s van de publieke omroep of op andere peilingen.
Hoe reflecteert u op de impact van politieke peilingen vlak voor verkiezingen op het gelijke speelveld voor grote en kleine politieke partijen? Erkent u dat kleine en/of nieuwe partijen makkelijk benadeeld raken door peilingen vlak voor de verkiezingen, omdat deze veel kiezers richting grotere/bekende partijen met een hoog voorspeld aantal zetels zullen doen bewegen?
Er is naar mening van het kabinet een gelijk speelveld voor alle partijen. Het staat media vrij te berichten over de verkiezingen en de standpunten van de verschillende partijen. Het is te zien dat bepaalde partijen meer aandacht krijgen in het publieke debat in aanloop naar een verkiezing. Echter betekent dat niet dat andere grote of kleinere partijen geen gelijk speelveld meer hebben. Er zijn verschillende manieren om als politieke partij kiezers te informeren over de standpunten van een partij, bijvoorbeeld ook via social media of flyeren in het land.
Erkent u dan ook dat politieke peilingen vlak voor de verkiezingen kunnen worden ingezet om kleinere partijen uit de race te prijzen en hoe wordt erop toegezien dat politieke peilingen hiervoor niet worden gebruikt door belangengroepen?
Zie antwoord 11. De Minister van BZK heeft geen invloed op de wijze waarop peilingen tot stand komen en de Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Ik ben ervan overtuigd dat de peilbureaus daar zorgvuldige keuzes in maken en er niet op uit zijn om politieke partijen te bevoordelen danwel benadelen door middel van hun peiling.
Kunt u in kaart brengen op welke manier de politieke peilingen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de media hebben beïnvloed, die vervolgens in hun uitingen een bias ontwikkelden voor partijen die hoog stonden in de peilingen, of juist partijen die in de peilingen op een gering aantal zetels stonden negatief hebben belicht en daarmee het stemgedrag van de kiezers hebben beïnvloed? Kunt u ook een analyse geven van de manier waarop politieke peilingen de afgelopen tien jaar de media hebben beïnvloed, de banden van de media met peilbureaus en wat de impact daarvan was op verkiezingsuitslagen? Indien een dergelijke analyse er niet is, bent u dan bereid dit te gaan onderzoeken?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de exacte invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te verrichten. Het kabinet hecht eraan dat peilbureaus en media zelf kunnen bepalen op welke wijze zij verslag doen van een verkiezing.
Bent u voornemens om, nu de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de invloed van politieke peilingen op de verkiezingsuitslag onomstotelijk duidelijk hebben gemaakt, na te gaan denken over politieke maatregelen om politieke peilingen in verkiezingstijd te reguleren, aan banden te leggen, of wellicht zelfs helemaal te verbieden?
Het kabinet heeft geen voornemens om een voorstel voor het reguleren van peilingen in te dienen.
Het artikel 'NAM: 'Laatste aardgas uit velden halen, is niet voor meer ruimte afvalwater oliewinning'' |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «NAM: «Laatste aardgas uit velden halen, is niet voor meer ruimte afvalwater oliewinning»»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Wat zijn de exacte redenen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) om de aardgaswinning in Zuidoost-Drenthe, met name in de velden van Dalen, Oosterhesselen, Schoonebeek, en Nieuw-Amsterdam, opnieuw op te starten?
De NAM heeft op 31 oktober 2022 het verzoek om instemming met de actualisatie van het winningsplan ZO-Drenthe Zuur ingediend. De reden die de NAM aangeeft voor de actualisatie van het geldende winningsplan is de verlengde levensduur van de gasvelden Dalen DC, Dalen ZEZ2C, Oosterhesselen ZEZ2C en Emmen-Nieuw Amsterdam ZEZ2C tot en met 2030. De velden van Schoonebeek vallen niet onder het winningsplan ZO-Drenthe Zuur.
In hoeverre heeft het heropstarten van de aardgaswinning te maken met de behoefte aan bergruimte voor het afvalwater uit de oliewinning? Is er sprake van een direct verband tussen deze twee activiteiten? Kunt u aangeven of deze motivatie in lijn is met het beleid en de doelstellingen van de overheid met betrekking tot de energietransitie en duurzaamheid?
De NAM legt in het winningsplan ZO-Drenthe Zuur geen verband tussen de aardgaswinning en eventuele bergruimte ten behoeve van andere winningen zoals de oliewinning. De aardgaswinning ZO-Drenthe Zuur staat dan ook op zichzelf. Aardgas is in de transitie naar duurzame energie nog steeds nodig en dit is een onderdeel van het klimaatbeleid.2 Daarbij geldt als uitgangspunt dat Nederlandse gaswinning onder het niveau van de binnenlandse aardgasvraag blijft.
Kunt u bevestigen hoe u op de hoogte bent gesteld van het voornemen van de NAM om de aardgaswinning in Zuidoost-Drenthe, met name in de velden van Dalen, Oosterhesselen, Schoonebeek en Nieuw-Amsterdam, opnieuw op te starten?
De NAM heeft op 31 oktober 2022 het verzoek om instemming met de actualisatie van het winningsplan ZO-Drenthe Zuur ingediend.
Wat is uw reactie op de zorgen van de gemeenten Emmen en Coevorden, evenals de provincie, die aangeven zich «overvallen» te voelen door dit plan? Kunt u aangeven welke stappen u overweegt te nemen om de betrokken partijen te betrekken bij het besluitvormingsproces?
Ik vind het vervelend dat de gemeenten Emmen en Coevorden zich overvallen voelen. Bij de besluitvorming over het winningsplan ZO-Drenthe Zuur worden partijen op verschillende manieren betrokken. Op 31 augustus 2023 heeft EZK een bijeenkomst georganiseerd met de decentrale overheden. De NAM was hier ook bij aanwezig. Tijdens de bijeenkomst zijn vragen van de decentrale overheden beantwoord. Aldaar is afgesproken elkaar op te zoeken bij vragen of zorgen. In het ontwerpbesluit betrek ik de adviezen van de decentrale overheden. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbesluit organiseer ik een informatiemarkt op locatie.
Hoe beoordeelt u de bezwaren van Stop Afvalwater Schoonebeek, met name de zorgen over de mogelijke gevolgen van gestapelde mijnbouw en de ruimte voor afvalwaterinjectie in de gasvelden?
Gas- en oliewinning kunnen bodemdaling veroorzaken. In een winningsplan moet zowel de bodemdaling ten gevolge van dat winningsplan, als de bodemdaling door andere winningen worden aangegeven. Het advies van TNO en SodM over deze bodemdaling betrek ik in mijn besluit. Bij dit winningsplan is geen sprake van waterinjectie in de gasvelden van ZO-Drenthe Zuur.
Wat is uw standpunt met betrekking tot de zorgen van Stop Afvalwater Schoonebeek over de capaciteit van het gasveld Schoonebeek om het afvalwater uit de oliewinning te absorberen?
Op dit moment is geen sprake van onvoldoende capaciteit. Mocht in de toekomst toch blijken dat er onvoldoende capaciteit is, dan zal de NAM aanvullende capaciteit moeten zoeken en daarvoor een vergunning moeten aanvragen. Ook dan zal daar alleen een vergunning verleend worden als dat veilig en verantwoord mogelijk is. Dit is geen onderdeel van het winningsplan ZO-Drenthe Zuur en voor zover mij bekend heeft NAM daar ook geen voornemens toe.
Het artikel vermeldt dat de gemeenten Emmen en Coevorden vrezen dat de NAM mogelijk de bijna lege gasvelden in Dalen, Oosterhesselen en Nieuw-Amsterdam verder wil leegmaken om ruimte te creëren voor de injectie van afvalwater; kunt u aangeven welke maatregelen u overweegt te nemen om mogelijke negatieve gevolgen te voorkomen?
Een aanvraag voor de injectie van afvalwater is niet aan de orde voor de gasvelden Dalen DC, Dalen ZEZ2C, Oosterhesselen ZEZ2C en Emmen-Nieuw Amsterdam ZEZ2C. Mocht een dergelijke aanvraag in de toekomst, hoewel momenteel niet voorzien, toch ingediend worden, dan zal deze volgens de dan geldende wet- en regelgeving beoordeeld moeten worden. Veiligheid van omwonenden staat daarbij voorop. Het Staatstoezicht op de Mijnen adviseert mij over de mogelijke gevolgen voor de veiligheid van mens en milieu en de adequaatheid van de risicobeheersing.
De gemeente Emmen en het provinciebestuur verzetten zich tegen het heropstarten van het gasveld onder Nieuw-Amsterdam vanwege de toegenomen bodemdaling en schademeldingen; kunt u aangeven welke maatregelen u overweegt te nemen om de zorgen over bodemdaling en mogelijke schade aan te pakken? Hoe wordt het voorzorgsprincipe en nee, tenzij principe gewaarborgd?
In de adviezen van de decentrale overheden is een onderzoek3 naar schademeldingen in Nieuw-Amsterdam door bodemdaling en ongelijkmatige zetting vermeld. Dit onderzoek wijst uit dat de schademeldingen in het gebied niet door mijnbouw lijken te komen. TNO en SodM schrijven in hun adviezen dat de toekomstige gaswinning door de voorliggende wijziging van het winningsplan tot een halve millimeter extra bodemdaling zal leiden. Alle andere bodemdaling door mijnbouwactiviteiten in het gebied is veroorzaakt door gaswinning die al heeft plaatsgevonden, of wordt veroorzaakt door andere winningen zoals Schoonebeek. Mede door na-ijleffecten en de effecten van deze andere activiteiten gaat de NAM uit van 6 cm extra bodemdaling in het winningsplan ZO-Drenthe Zuur ten opzichte van het vorige winningsplan. In het ontwerpbesluit met de wijziging van het winningsplan zal ik aandacht hebben voor de zorgen die leven in het gebied. Ik stem alleen in met het winningsplan als dit veilig en verantwoord kan.
Wat is uw reactie op het standpunt van Coevorden dat vraagt om een «stappenplan» in geval van aardbevingen en het bespreken van de opbrengsten van nieuwe aardgaswinning met de NAM?
Indien in een gasveld een beving plaatsvindt, meet het seismische meetnetwerk van het KNMI de magnitude en de locatie van de beving. Daarna kan worden bepaald of de beving werd veroorzaakt door gaswinningsactiviteiten.
In het seismisch risicobeheersplan van de NAM is een stappenplan vastgelegd voor acties en communicatie naar aanleiding van een beving. Hierin wordt onder andere vastgelegd bij welke magnitude van een beving de NAM een rapportage op moet stellen en productiemaatregelen moet overwegen. SodM beoordeelt die rapportage en de voorgestelde maatregelen en kan hierop handhaven.
Het delen van de opbrengsten van aardgaswinning is momenteel geen onderdeel van het afwegingskader om tot een besluit te komen. Zoals benoemd in de brieven aan de Tweede Kamer van 20 januari 20234 en 15 juni 20235 over de contourennota voor de aanpassing van de Mijnbouwwet, wil ik de mogelijkheden verkennen om de lusten en lasten van mijnbouwactiviteiten anders te verdelen. Een onderzoek dat in dit kader is uitgevoerd deel ik met een korte duiding zo spoedig mogelijk met uw Kamer.
Kunt u aangeven welke invloed de heropstart van de aardgaswinning in Zuidoost-Drenthe heeft op de totale verwachte bodemdaling, zoals aangegeven door de NAM?
TNO en SodM schrijven in hun adviezen dat de toekomstige gaswinning door de voorliggende wijziging van het winningsplan tot een halve millimeter extra bodemdaling zal leiden.
Welke maatregelen overweegt u te nemen om ervoor te zorgen dat het besluitvormingsproces en de uitvoering van de aardgaswinning in lijn zijn met de belangen van de betrokken gemeenten, provincies en de bredere doelstellingen van duurzame energie en milieu?
Ik volg de gebruikelijke procedure waarin de decentrale overheden advies uitbrengen. Gezien de zomervakantie heb ik de provincie, het waterschap, en de gemeenten gedurende een ruimere periode dan normaal in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen: van 24 juli 2023 tot 6 oktober. Voor de gemeenten heb ik deze termijn op hun verzoek nog verlengd tot eind oktober. SodM en TNO hebben ook advies uitgebracht.
SodM heeft een wettelijke opdracht mij te adviseren over de veiligheid en de nadelige gevolgen voor mens en milieu. Deze adviezen zijn voor mij leidend. Ik wijs in dit kader naar het in de contourennota (Kamerstuk 32 849, nr. 214) vastgelegde uitgangspunt dat de binnenlandse gasproductie de Nederlandse vraag naar gas niet overschrijdt. Het milieu maakt als toetsingsgrond onderdeel uit van het nog op te stellen ontwerpbesluit met het winningsplan. Ik betrek de adviezen van de decentrale overheden bij het ontwerpbesluit.
Kunt u op dit artikel reflecteren met een specifieke focus op het voorzorgsprincipe en het nee, tenzij principe?
In voorgaande antwoorden heb ik uitgelegd hoe ik op basis van de wet omga met deze en andere aanvragen voor wijziging van een winningsplan. Dat staat los van de wensen voor nieuw beleid die zijn vastgelegd in de contourennota (Kamerstuk 32 849, nr. 214). Ik wil een nationaal programma voor duurzaam gebruik van de diepe ondergrond opstellen, dat vooraf duidelijk maakt waar welke activiteit mag plaatsvinden en onder welke voorwaarden. De keuze welke mijnbouwactiviteiten in welke gebieden mogen plaatsvinden komt tot stand in een maatschappelijke dialoog op nationaal niveau en wordt vastgelegd in het kader van het aangekondigde programma voor duurzaam gebruik van de diepe ondergrond. Door voorafgaand aan de verschillende activiteiten met elkaar in gesprek te gaan en afspraken te maken ontstaat meer zekerheid rond mijnbouwactiviteiten. Dit is het doel van het nee, tenzij principe.
Zijn er nog mogelijkheden voor omwonende om nee te zeggen tegen het heropstarten van gaswinning? Zo ja, welke?
Wanneer ik een ontwerpbesluit heb genomen, wordt dit inclusief alle stukken ter inzage gelegd. Ongeveer twee weken later organiseer ik een informatiemarkt op locatie. Ter plekke kunnen mensen zich laten informeren over de plannen en zij kunnen ook een zienswijze laten optekenen. Omwonenden en andere inwoners kunnen tijdens de terinzagelegging ook een zienswijze insturen. De zienswijzen worden verwerkt in een besluit, dat ook weer ter inzage wordt gelegd en waartegen beroep bij de Raad van State mogelijk is.
Wat is nu de stand van zaken met betrekking tot Schoonebeek? Zijn daar lessen uit getrokken met betrekking tot het participatietraject die u nu toepast bij de nieuwe gaswinning in Zuidoost-Drenthe?
Hoewel het gebiedsproces in Schoonebeek nog niet is afgerond, zal de eerste fase begin 2024 worden geëvalueerd. Het doel van deze evaluatie is deels om terug te kijken op het doorlopen proces, maar is nadrukkelijk ook bedoeld om te leren van de ervaringen. De resultaten van de evaluatie worden voor de zomer verwacht en zullen met uw Kamer worden gedeeld. Deze lessen gebruik ik om tot richtsnoeren te komen voor participatie bij concrete projecten en gebiedsprocessen rondom mijnbouwactiviteiten. Eventuele aanpassingen in wet- en regelgeving neem ik mee in de herziening van de Mijnbouwwet, zoals beschreven in de Kamerbrief van 15 juni 2023 over de contourennota voor de aanpassing van de Mijnbouwwet.
Het persbericht ‘Griffierechten verlaagd’ om een verhoging van de griffierechten aan te kondigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Waarom probeert u een lichte verhoging (indexering) van de griffierechten in een nieuwsbericht van de rijksoverheid («Griffierechten verlaagd») te verkopen als een verlaging van de griffierechten?1
De griffierechten worden in 2023 niet geïndexeerd en in 2024 voor een klein deel (met circa 1,83%). De reguliere indexering voor 2023 en 2024 zou anders bij elkaar 15,33% zijn geweest. Hiermee zijn de griffierechten circa 13,5% lager dan dat ze waren geweest als de indexeringen over 2023 en 2024 wel volledig zouden worden doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen ingezet.
Het is toch zo dat de beloofde verlaging van de griffierechten met 25% al niet door zou gaan, louter vanwege financiële redenen; omdat er geld nodig was op het Ministerie van JenV en er andere keuzes zijn gemaakt dan het verbeteren van de toegang tot het recht door het «toegangskaartje» tot de rechtszaal betaalbaarder te maken? Is nu de beperkte indexatie (verhoging) en het intrekken van het wetsvoorstel tot verlaging van de griffierechten de reden van dit persbericht en Kamerbrief?
In mijn brief van 27 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het bedrag dat beschikbaar is voor het verlagen van de griffierechten, en daarmee het percentage waarmee de griffierechten kunnen worden verlaagd, naar aanleiding van de voorjaarsnota is verlaagd en dat de manier waarop het beste uitvoering kon worden gegeven aan de verlaging van de griffierechten, ook gelet op de tussentijdse indexeringen, nog werd bekeken. In mijn Kamerbrief van 1 december jl. geef ik aan hoe ik hier uitvoering aan geef.2 Er is voor gekozen om ook de samenleving door middel van het persbericht hierover actief te informeren. Alhoewel de verlaging minder groot is dan oorspronkelijk beoogd, zijn de tarieven voor rechtzoekenden circa 13,5% lager dan dat ze anders waren geweest. Dit is een aanzienlijk verschil.
Wie heeft dit persbericht geschreven? Hoe vindt u zelf dat deze gekozen communicatielijn («Griffierechten verlaagd») te kenschetsen is? Toont dit niet wederom aan dat er te veel communicatiemedewerkers op uw ministerie zijn, die soms meer bezig zijn met beeldvorming dan met feiten delen?
In het persbericht wordt beoogd op een kernachtige wijze de technische systematiek toe te lichten van de verlaging van de griffierechten via de indexering van de griffierechten en de achtergrond hiervan, zoals in de brief van 1 december jl. aan uw Kamer uiteengezet.
Vindt u dat u met deze demping van de indexering (dus een lichte verhoging) van de griffierechten voldoende heeft bijgedragen aan het betaalbaarder en toegankelijker maken van de rechtsgang? Zo niet, welke maatregelen kunnen we nog verwachten? Kunt u in ieder geval scenario’s of doorgerekende alternatieven met de Kamer delen zodat dat betrokken kan worden in de besluitvorming?
Met de jaarlijkse indexering worden de tarieven van de griffierechten aangepast aan de ontwikkeling van het prijspeil (uitgedrukt als de wijziging van de consumentenprijsindex). Het niet indexeren voor 2023 en het gedeeltelijk doorvoeren van de indexering voor 2024 betekent voor rechtzoekenden dat de griffierechten structureel circa 13,5% lager uitkomen – en daarmee beter betaalbaar zijn – dan wanneer de indexeringen (volledig) waren doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen uitgetrokken.
In mijn brief van 1 december jl. heb ik uitgelegd dat wanneer deze financiële middelen waren aangewend om via een wetsvoorstel de griffierechten met 13,5% te verlagen, de indexeringen voor 2023 en 2024 alsnog volledig zouden moeten worden doorgevoerd. Het uiteindelijke effect voor rechtzoekenden zou voor beide opties, 13,5% verlagen via het (gedeeltelijk) afzien van indexeren of via een wetsvoorstel, hetzelfde zijn.
De verlaging van de griffierechten is één van de maatregelen om toegang tot het recht te versterken. Daarnaast heb ik een aanpak versterking toegang tot het recht ontwikkeld die breder is dan de verlaging van de griffierechten. De inzet is erop gericht de toegang tot het recht te versterken langs drie pijlers (1. informatie, 2. advies en ondersteuning en 3. beslissing van een neutrale instantie). De aanpak bestaat uit het nemen van concrete maatregelen om de toegang tot het recht te versterken en de ontwikkeling van een lange termijn aanpak en visie op toegang tot het recht. Naast het verlagen van de griffierechten door het (gedeeltelijk) afzien van de indexering van de griffierechten voor 2023 en 2024, zien nieuwe maatregelen onder andere op een betere informatievoorziening, het structureel maken van de startbijdrage mediation, een verkenning naar het vereenvoudigen van procesregels en procedures en aanvullende financiering voor herstelrecht en de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC). Er wordt, naast de structureel € 27 miljoen die wordt ingezet voor de verlaging van de griffierechten, structureel € 3 miljoen ingezet voor de aanpak versterking toegang tot het recht, waaruit ook de hiervoor genoemde maatregelen worden gefinancierd. Voor een uitgebreide toelichting op de aanpak en een financiële onderbouwing verwijs ik naar mijn brief van 27 juni jl. over toegang tot het recht3 en de brief voortgangsbrief toegang tot het recht van 20 december jl.4
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel verlaging griffierechten is een aantal scenario’s aan de orde geweest, namelijk om:
De verspreiding van misinformatie door Pfizer over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin en het daarna verhullen van die informatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over de aanklacht tegen Pfizer over het verspreiden van misinformatie over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin en het daaropvolgende achterhouden van die informatie1?
Ja.
Hoe reflecteert u op de aantijgingen tegen Pfizer, die stellen dat de vaccinproducent niet had kunnen claimen dat het COVID-19 vaccin «95% effectiviteit» bood tegen infectie met het SARS-COV-2 virus, terwijl er geen data bestond om die stelling te staven en de data die er wel was slechts tot twee maanden na injectie mogelijke bescherming liet zien?
De effectiviteit van 95% is in lijn met de eerste bevindingen van onder andere het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) ten tijde van goedkeuring van het eerste COVID-19-vaccin van Pfizer.
Kunt u verklaren welke informatie over de effectiviteit van de COVID-19 vaccins de Nederlandse overheid/het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport/het kabinet op welk moment precies had, gebaseerd op welke data en van welke bronnen en of de Nederlandse overheid er bij het uitrollen van de vaccinatiestrategie en campagnes van op de hoogte was dat er eigenlijk (nog) weinig te zeggen viel over de effectiviteit van de COVID-19 vaccins, zowel op het gebied van het voorkomen van infectie, als transmissie?
Bij de inrichting van de vaccinatiecampagne en de communicatie over de effectiviteit van de COVID-19-vaccinaties is altijd gebruik gemaakt van wetenschappelijke literatuur en adviezen van onder andere het EMA, het CBG en het RIVM. Deze informatie is ook altijd publiek toegankelijk.
Waarom heeft de Nederlandse overheid altijd met grote stelligheid de informatie over de effectiviteit van de COVID-19 vaccins van de vaccinproducenten overgenomen, terwijl er nauwelijks data was om deze claims te onderbouwen en de data die er was minimaal was? Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid deze informatie, die weinig meer behelsde dan hypotheses en aannames, als harde, wetenschappelijke feiten heeft gepresenteerd aan het volk, in plaats van eerlijk te zijn over de minimale wetenschappelijke onderbouwing van de weinige informatie die voorhanden was?
Het is onjuist dat de Nederlandse overheid met grote stelligheid de informatie over de effectiviteit van de COVID-19-vaccinaties van de vaccinproducten zou hebben overgenomen. De overheid baseert zich op adviezen van onder andere het EMA en het CBG. Deze adviezen omvatten een nauwkeurige analyse van de op dat moment beschikbare wetenschappelijke informatie.
Heeft de Nederlandse Staat de claims van Pfizer over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin op enigerlei wijze laten toetsen door onafhankelijke, wetenschappelijke partijen, alvorens deze informatie in te zetten voor de vaccinatiestrategie? Zo nee, waarom niet en vindt u dat niet opmerkelijk, aangezien de grote stelligheid van de informatie van vaccinproducenten op zijn minst discutabel was op grond van de geringe ervaring met klinische trials van de vaccins en de daadwerkelijke bevolkingsbrede inzet ervan?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 4.
Indien de Nederlandse overheid in het geheel niet op de hoogte was van de valse claims mbt de effectiviteit van het COVID-19 vaccin van in ieder geval Pfizer, wat is uw reactie nu u daar wel kennis van heeft genomen en op welk moment heeft de Nederlandse overheid daar kennis van genomen? Gaat u naar aanleiding van deze kennis actie ondernemen tegen Pfizer en zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom verbindt u hieraan geen consequenties?
Ik deel niet het beeld dat er valse claims over de effectiviteit van het coronavaccin van Pfizer zouden zijn verspreid. Zoals meermaals aangegeven in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga), zijn de keuzes voor inrichting van de COVID-19-vaccinatiecampagne gebaseerd op wetenschappelijke adviezen. Ik zie geen reden om actie te ondernemen tegen Pfizer.
Bent u voornemens de informatie die door zowel Pfizer als door de rijksoverheid over de effectiviteit van de COVID-19 vaccins is gecommuniceerd actief aan de burger te rectificeren en het Nederlandse volk voor te lichten over de werkelijke effectiviteit van de COVID-19 vaccins? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen reden om informatie te rectificeren. De vaccinaties hebben een bewezen positief effect gehad op de bestrijding van het coronavirus.
Wat vindt u ervan dat Pfizer actief werk heeft gemaakt van het onderdrukken van informatie en personen die de onjuiste claims over de effectiviteit van het COVID-19 vaccins probeerden te ontkrachten en te toetsen? Heeft Pfizer ook actief geprobeerd om de Nederlandse overheid aan te zetten tot het censureren van dergelijke informatie en personen? Zo ja, op welke manier en is hieraan gehoor gegeven? Met welke (bewinds)personen/departementen binnen de Nederlandse overheid heeft Pfizer hierover contact gehad?
Er is geen sprake van de gesuggereerde onderdrukking door Pfizer.
Zijn er afspraken gemaakt tussen Pfizer en de Nederlandse overheid over de informatievoorziening met betrekking tot de effectiviteit van het COVID-19 vaccin en zo ja, welke afspraken waren/zijn dat, onder welke voorwaarden en door wie zijn die afspraken gemaakt?
Nee, daar zijn geen afspraken over gemaakt.
Indien er afspraken zijn gemaakt tussen Pfizer en de Nederlandse Staat over de informatievoorziening en verspreiding over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin, gelden deze afspraken dan op dit moment nog steeds en worden deze nog steeds actief geïmplementeerd, ondanks de nieuwe kennis? Zo ja, waarom en erkent u dan dat de Nederlandse overheid daarmee actief desinformatie verspreidt?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Is er contact geweest van de Nederlandse overheid met Pfizer over de valse claims die de producent heeft gedaan over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin? Zo ja, wat heeft dat contact behelst en wie was binnen de Nederlandse overheid degene die dit contact heeft onderhouden?
Nee, hierover is geen contact geweest.
Is de Nederlandse Staat voornemens om Pfizer aan te klagen voor de valse claims met betrekking tot effectiviteit van het COVID-19 vaccin en het vervolgens onderdrukken van de juiste informatie hierover? Zo nee, waarom niet? Vindt u niet dat zowel de Nederlandse Staat als de bevolking recht heeft op gerechtigheid voor de misleiding door Pfizer, die op verschillende fronten schadelijke gevolgen heeft gehad voor zowel de maatschappij als het individu?
Nee, ik zie hier geen reden toe.
Bent u van mening dat de Nederlandse overheid door Pfizer is misleid?
Nee, ik deel die mening niet.
Hoe reflecteert in het licht van deze informatie op de door de Nederlandse Staat overgenomen aansprakelijkheid voor vaccinatieschade door COVID-19 vaccins?
Bent u voornemens om personen met mogelijke/waarschijnlijke vaccinatieschade vanaf nu beter te faciliteren en ondersteunen, nu u weet dat deze mensen onder de valse voorwendselen van Pfizer een medische behandeling hebben ondergaan die hen potentieel ernstige schade heeft berokkend, welke het directe gevolg is van misleiding die door de Nederlandse overheid is gefaciliteerd? Zo nee, waarom niet? Voelt u zich hiervoor niet verantwoordelijk?
Welke mogelijkheden zijn er om de kosten als gevolg van vaccinatie- en nevenschade, zowel voor de maatschappij als voor het individu, middels de overheid op Pfizer te verhalen?
Gaat u namens de Nederlandse overheid excuses aanbieden voor het actief verspreiden van onjuiste informatie over de effectiviteit van COVID-19 vaccins en het censureren en demoniseren van personen en informatie die deze informatie ontkrachtten? Zo nee, waarom niet?
Ik werp de suggestie dat er vanuit de overheid zou zijn gecensureerd en gedemoniseerd verre van mij.
De voortgang van de onderhandelingen over de Europese Natuurherstelverordening en het voornemen van de regering om daarmee in te stemmen |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Welke bezwaren van Nederland uiteengezet in het BNC-fiche zijn er nu weggenomen gezien het feit dat u in uw brief van 24 november jongstleden schrijft dat «de politieke weging van het kabinet nu (is) om in te stemmen met de Natuurherstelverordening»?
In de brief van 8 december jl. met kenmerk 2023Z19876 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de bereikte versoepelingen op prioriteiten zoals benoemd in het BNC-fiche. Het belangrijkste bezwaar in het BNC-fiche betrof het als resultaatsverplichting vormgegeven verslechteringsverbod in het Commissievoorstel. In het voorlopig akkoord is het verslechteringsverbod afgezwakt naar een inspanningsverplichting, die in de Nederlandse situatie beter uitvoerbaar is. Daarbij is het verslechteringsverbod nu toepasbaar op significante verslechtering in plaats van op elke mate van verslechtering. Verder kan verslechtering op nationaal niveau in plaats van op het niveau van elke betreffende locatie worden vastgesteld hetgeen saldering mogelijk maakt. Daarmee laat het voorlopig akkoord nu meer ruimte voor het realiseren van andere maatschappelijke opgaven. Verder is in de bovengenoemde brief ingegaan op de andere prioriteiten uit het BNC-fiche waar het betreft versoepelingen ten opzichte van het Commissievoorstel. Daarbij gaat het om de herstelopgave van mariene habitattypen en stedelijke ecosystemen en om de vernatting van veengronden. Voor een meer uitgebreide uitleg wordt de Tweede Kamer verwezen naar deze brief.
In hoeverre is deze flexibiliteit nu mogelijk in de aangepaste verordening gezien het feit dat u in de brief noemt dat er voor het uitvoeren van het kabinetsbeleid ruimte en flexibiliteit nodig is bij de uitvoering van de Natuurherstelverordening?
In het voorlopig akkoord is aan meerdere zorgen van Nederland tegemoetgekomen. Meer ruimte en flexibiliteit bij de Nederlandse prioriteiten is met het voorlopig akkoord bereikt op alle prioriteiten, behalve op de middellange en lange termijn hersteldoelen. Het verslechteringsverbod kan nu flexibeler worden toegepast om de redenen die hierboven uiteen zijn gezet. De omvang van de herstelopgave voor mariene habitattypen kan nu op nationaal niveau worden bepaald en er is een nauwere aansluiting tussen de verplichtingen van de Natuurherstelverordening en die van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Bij het herstel van stedelijke ecosystemen moet nu na 2030 een stijgende trend van het aandeel stedelijk groen worden bereikt in plaats van het behalen van uitgewerkte kwantitatieve hersteldoelen zoals in het Commissievoorstel. Bij de doelen van de vernatting van veengronden is ruimte en flexibiliteit bereikt door een begripsomschrijving die vernatting niet in termen van het te bereiken waterpeil van vernatting definieert, maar als een proces. Daarnaast kan bij vernatting van veengronden nu rekening worden gehouden met lokale en nationale omstandigheden, zoals bij het in Nederland op gronden aangehouden variabel peilbeheer.
Welke risico’s ziet u voor vertraging of belemmering voor woningbouw, de aanleg van infrastructuur, de transitie van de landbouw en visserij en de energietransitie, als gevolg van de gewijzigde verordening?
De Nederlandse inzet is er op gericht geweest om deze risico's zoveel mogelijk te beperken. In het voorlopig akkoord zijn de artikelen over het verslechteringverbod zodanig aangepast dat sprake is van inspanningsverplichtingen en wordt in een toelichtende overweging verduidelijkt dat deze moeten worden gelezen als een inspanningsverplichting. Ook is toegevoegd dat bij invulling van de verplichting tot 2030 prioriteit mag worden gegeven aan Natura 2000-gebieden. Deze bepaling biedt tot 2030 enige ruimte in de toepassing van herstel van natuur op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn buiten Natura 2000-gebieden waardoor vooralsnog minder natuur onder de reikwijdte van het verslechteringsverbod (als inspanningsverplichting) valt. Echter, ook een inspanningsverplichting voor het verslechteringsverbod zal neerkomen op een opgave. Er zullen immers reële maatregelen moeten worden getroffen om verslechtering tegen te gaan – ook buiten Natura 2000-gebieden – maar er is niet direct sprake van een overtreding wanneer ondanks die maatregelen toch verslechtering zou optreden. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 is het verslechteringsverbod ook in een aantal andere opzichten verder versoepeld, waaronder het vaststellen van verslechtering op nationaal niveau in plaats van op het niveau van elke betreffende locatie, hetgeen saldering mogelijk maakt. Dit komt neer op een belangrijke versoepeling voor de Nederlandse uitvoeringspraktijk, omdat dit de benodigde ruimte geeft aan het realiseren van andere maatschappelijke opgaven en het ontplooien van (economische) activiteiten in de fysieke ruimte.
Ook met de doorgevoerde aanpassingen is niet op voorhand uit te sluiten dat er belemmeringen zullen optreden in bovengenoemde sectoren. In algemene zin valt op te merken dat het niet mogelijk is natuur significant te herstellen zonder dat er enige nadelige gevolgen optreden bij andere maatschappelijke opgaven. Tegenover deze uitdagingen staan verwachte positieve neveneffecten op andere milieu en natuuropgaven binnen de fysieke leefomgeving. Verder bevordert natuurherstel van landbouwecosystemen de gewenste landbouwtransitie. Ook het door de Natuurherstelverordening gevraagde herstel van de natuurlijke populaties van bestuivers draagt daaraan bij, zoals dit herstel eveneens in het belang van de voedselvoorziening is. De implementatie biedt ook mogelijkheden om de belangen van natuurherstel, hernieuwbare energie en het onderhoud en de aanleg van infrastructuur aan elkaar te koppelen. De door de Natuurherstelverordening gevraagde stijgende trend voor stedelijk groen en de boomkroonbedekking is in het belang van het tegengaan van hittestress en het vasthouden van water in stedelijke gebieden, hetgeen ook weer een volksgezondheidsbelang is en bijdraagt aan klimaatadaptatie.
Aan welke zorgen en voorstellen van de Nederlandse onderhandelingsinzet, in het BNC-fiche dan wel elders ingebracht, is in de nieuwe tekst niet tegemoetgekomen? Graag met een toelichting op de verwachte gevolgen.
De tijdgebonden hersteldoelen voor herstelmaatregelen van habitattypen voor de middellange en lange termijn (2040 en 2050) maken deel uit van het voorlopig akkoord. De Nederlandse inzet was om deze termijnen pas op een later moment vast te stellen, wanneer de haalbaarheid daarvan beter in kaart zou kunnen worden gebracht. Helaas was vanaf het begin van de onderhandelingen duidelijk dat Nederland op dit punt noch vanuit het EP noch vanuit de Raad op steun kon rekenen.
Invulling van deze doelen zal voor alle lidstaten, waaronder Nederland, een grote opgave zijn. Er zal aanvullend op de quick-scan Impact EU-Verordening Natuurherstel (bijlage bij Kamerstuk 33 576, nr. 3679) nog verder inzicht moeten komen in het benodigde beleid en de budgettaire consequenties voor de hersteldoelen, met name voor de opgave voor 2040 en 2050. Want hoewel de doelen kunnen worden gezien als een concretisering van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR), die tevens aansluiten op een aantal andere milieu en natuurdoelen waar Nederland aan gebonden is, ontstaat met dit voorstel het tijdspad waarbinnen dit bereikt moet worden. Het tijdsgebonden 2050-doel is overigens in lijn met het eerder met de Tweede Kamer gedeelde streefdoel (Kamerstuk 26 407, nr. 130) van 100% doelbereik van de VHR in Nederland.
Het is voor Nederland van belang om de komende periode zorgvuldig in beeld te brengen wat de verordening op deze elementen specifiek van Nederland vraagt en welke keuzemogelijkheden Nederland daarbinnen heeft. Over die invulling en de haalbaarheid daarvan wil Nederland in gesprek blijven met de Europese Commissie zodat nadere uitwerking zoveel mogelijk inpasbaar is in de Nederlandse situatie.
In welke gevallen wordt een individuele toets alsnog noodzakelijk gezien het feit dat u in uw brief aangeeft dat «Ook met een inspanningsverplichting kan niet in alle gevallen worden uitgesloten dat voorafgaand aan een project een individuele toets nodig kan zijn»? Graag een toelichting op dit punt.
In de brief van 24 november jl. (Kamerstuk 21501–08, nr. 915) is aangegeven dat ook met een inspanningsverplichting niet in alle gevallen kan worden uitgesloten dat voorafgaand aan een project een individuele toets nodig kan zijn. Dit hangt samen met de uitzonderingsbepalingen op het verslechteringsverbod. Die uitzonderingsgronden bieden ruimte om voor sommige situaties verslechtering toe te kunnen staan, bijvoorbeeld voor overmachtssituaties en verslechtering veroorzaakt door klimaatverandering, maar ook – onder voorwaarden – voor projecten van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of aan die voorwaarden wordt voldaan, is het niet uit te sluiten dat een individuele toets van de gevallen waarin een beroep wordt gedaan op de uitzonderingsgrond noodzakelijk is. De manier waarop een nadere toetsing zal moeten plaatsvinden van nieuwe ontwikkelingen die een verslechterend effect zouden kunnen hebben, wordt bij het opstellen van het nationaal natuurherstelplan verder uitgewerkt. In de Nederlandse situatie is niet op voorhand uit te sluiten dat in bepaalde gevallen toetsing via een vergunningprocedure zal moeten plaatsvinden. Hierbij moet worden opgemerkt dat er voor ontwikkelingen met significant negatieve effecten binnen Natura 2000-gebieden al een verslechteringsverbod bestaat op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn, dat is omgezet in nationale wetgeving en in de uitvoeringspraktijk op verschillende manieren kan worden geïnstrumenteerd.
Mede door de Nederlandse inzet is aan de afwijkingsmogelijkheden op het verslechteringsverbod een uitzonderingsgrond toegevoegd voor installaties voor hernieuwbare energie en voor plannen en projecten die uitsluitend ten behoeve van de nationale defensie zijn bestemd. Verder kunnen lidstaten bepalen dat plannen en projecten die uitsluitend ten behoeve van de nationale defensie zijn bestemd, worden geacht van hoger openbaar belang te zijn. Voor de toepassing van artikel 4, leden 8 en 8a, en artikel 5, leden 8 en 8a, kunnen de lidstaten dergelijke plannen en projecten ook vrijstellen van de eis dat er geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn. Wanneer deze vrijstelling wordt toegepast moet de betrokken lidstaat, voor zover redelijk en uitvoerbaar, maatregelen nemen om de effecten op de habitattypen te beperken.
Klopt het dat de haalbaarheid van die doelen voor Nederland momenteel niet in kaart zijn? Wat zijn de gevolgen als blijkt dat die doelen voor Nederland later niet haalbaar blijken, maar de verordening wel wordt aangenomen?
Een aantal opgaven lijkt in redelijke mate aan te sluiten bij bestaande doelen en staand en voorgenomen beleid. Dit geldt bijvoorbeeld voor de doelen die aansluiten op (Europese) wet- en regelgeving en internationale verdragen die al van toepassing zijn, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Kaderrichtlijn Water, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en het CBD (Convention on Biological Diversity).
Meerdere doelen uit de verordening zijn in het voorlopig akkoord verder versoepeld in vergelijking met het Commissievoorstel. Met de Quick Scan, gebaseerd op een oudere tekst en reeds met de Tweede Kamer is gedeeld, is een begin gemaakt de gevolgen voor Nederland beter in kaart te brengen. De Impact Assessment, verwacht in het eerste kwartaal van 2024, zal nadere informatie over de uitvoeringspraktijk geven.
Wel zal het zeer uitdagend voor Nederland zijn om aan de herstelopgaven voor de middellange en lange termijn op het land (artikel 4, leden 1 en 2) te voldoen, gegeven het voorgestelde tijdpad en de beperkte ruimte in een dichtbevolkt land met andere belangrijke maatschappelijke opgaven zoals woningbouw en de energietransitie.
Nu het zeer aannemelijk is dat de Natuurherstelverordening in de eerste helft van 2024 van kracht zal worden zal een begin moeten worden gemaakt met het in kaart brengen van de herstelopgave. Hiertoe wordt nu gewerkt aan een impact assessment. Op basis van de uitkomsten hiervan zal meer precies dan nu het geval is moeten blijken welke doelen in de Natuurherstelverordening bij staand beleid haalbaar blijken te zijn en voor welke doelen een beleidshiaat bestaat. Bij de verplichting om habitattypen te herstellen mag tot 2030 prioriteit worden gegeven aan Natura 2000-gebieden, waarmee in bepaalde gevallen buiten Natura 2000-gebieden enige ruimte blijft bestaan om pas na 2030 aan natuurherstel te beginnen. In elk geval is nu al duidelijk dat de middellange en lange termijn doelen (2040 resp. 2050) neerkomen op een grote opgave, gelet op de huidige staat van de Nederlandse natuur en de neerwaartse trend van de biodiversiteit. Verder zal bij het opstellen van het door de Natuurherstelverordening verplichte nationaal natuurherstelplan meer gedetailleerd worden beoordeeld waar en wanneer herstelmaatregelen moeten worden uitgevoerd, waarbij rekening mag worden gehouden met economische, sociale en culturele vereisten en met bevolkingsdichtheid. In de loop van het proces van het opstellen van dit plan zal ook meer gedetailleerd moeten blijken of daadwerkelijk sprake is van zeer uitdagende doelen in de uitvoeringspraktijk.
Kunt u aangeven welke ruimte daar nu is en welke gevolgen die ruimte heeft voor de sector, gezien het feit dat met de gewijzigde tekst Nederland volgens u de benodigde maximale ruimte heeft om zelf een passende invulling te geven aan de mate van vernatting op gedraineerde veengronden?
Met de tekst van het voorlopig akkoord is nu in vergaande mate flexibiliteit geboden met betrekking tot vernatting van veengronden. In de Algemene Oriëntatie is een nieuwe begripsomschrijving van vernatting van veengronden opgenomen ten opzichte van het Commissievoorstel. Deze nieuwe begripsomschrijving definieert vernatting als een proces om te komen tot een nattere bodem, zonder hier een specifiek niveau van het waterpeil aan te koppelen. Daarnaast is in de Algemene Oriëntatie een nieuw artikellid opgenomen dat lidstaten de flexibiliteit biedt om bij de uitvoering rekening te mogen houden met lokale en nationale omstandigheden. In de Nederlandse situatie met gronden waarvoor een gevarieerd peilbeheer wordt gehanteerd, is dit een belangrijke toevoeging. De volgens het voorlopig akkoord te realiseren arealen zijn naar verwachting haalbaar met de Nederlandse inzet voor het vernatten van veengebieden. Die inzet komt voort uit het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342) zoals verwoord in de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) van 13 juli 2020 over de inzet en maatregelen in de veenweidegebieden (Kamerstuk 32 813 nr. 562). De inzet van het kabinet voor vernatting is ook verwoord in de brief van de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de rol van water en bodem bij toekomstige besluitvorming over ruimtelijke ordening («Water en Bodem sturend», Kamerstuk 27 625, nr. 592). Hierin zijn richtinggevende principes opgenomen met betrekking tot het vernatten van veenweidegebieden. De verplichtingen zoals opgenomen in de Natuurherstelverordening betreffen een inspanningsverplichting met mogelijkheden tot afwijking. Deze verplichtingen zijn gericht op de nationale overheid en niet op individuele agrarische ondernemers of andere belanghebbenden waarvoor in de verordening vrijwillige deelname het uitgangspunt blijft als het gaat om het vernatten van landbouwgronden.
Bent u bereid om, net als de Vlaamse regering, eerst een impactanalyse uit te voeren van de aangepaste Natuurherstelverordening om beter zicht te krijgen op de mogelijke gevolgen en pas na zicht te hebben op de impact een besluit te nemen en voor te leggen om met de gewijzigde verordening in te stemmen(of juist niet)?
Het kabinet heeft eerder een ambtelijke verkenning (bijlage bij Kamerstuk 22 112, nr. 3655) en een Quick Scan (bijlage bij Kamerstuk 33 576, nr. 3679) laten uitvoeren naar de mogelijke gevolgen van de ontwerpNatuurherstelverordening voor de Nederlandse uitvoeringspraktijk. Op dit moment wordt gewerkt aan een vervolg middels een impact assessment. Conform het BNC-fiche is dit bedoeld om de gevolgen voor de uitvoeringspraktijk verder in kaart te brengen. Hoewel additionele informatie uit het impact assessment voor wat betreft de nationale uitwerking van de Natuurherstelverordening nodig is, spelen andere overwegingen rondom het voor- of tegenstemmen een prominentere rol in de afweging van het kabinet, zoals ook uiteengezet in de brief van 8 december jl. De uitkomst van de impact assessment kan hoofdzakelijk worden gezien als een vereiste voor de start van de uitwerking van het nationaal natuurherstelplan.
Wilt u, mede gezien de demissionaire status van het kabinet, de verstrekkende gevolgen van uw besluit voor Nederland en de nieuwe politieke samenstelling van de Kamer, afwachten tot de nieuwe Kamer een oordeel kan vormen voordat u een positie inneemt in Brussel?
Het kabinet heeft in Brussel bij de bespreking van het voorlopig akkoord een parlementair voorbehoud gemaakt, zodat in Brussel duidelijk is dat de Tweede Kamer de mogelijkheid heeft zich uit te spreken over de Nederlandse stem.
Daarbij moet worden opgemerkt dat het kabinet geen invloed heeft op de agenda van het Europees parlement en van de Raden, welke laatste worden opgesteld door het Voorzitterschap. Wel zal ik de Tweede Kamer informeren wanneer het Voorzitterschap de Natuurherstelverordening voor adoptie agendeert in een Raad, naar verwachting op z’n vroegst eind januari of februari, zodat u voor die tijd een oordeel kunt vormen als Tweede Kamer.
Tot slot is het van belang te benoemen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de Nederlandse stem verschil maakt in de definitieve stemverhoudingen in de Raad. De Nederlandse stem heeft daarmee met name signaalwerking met betrekking tot de verbeteringen van de tekst vanuit de Nederlandse inzet bezien. Met tegenstemmen of onthouden van stemming geven we het signaal af dat we alleen tevreden zijn als we alles krijgen. Daarmee zetten we onszelf in toekomstige Brusselse onderhandelingen buitenspel.
Kunt u deze vragen één voor één en voor 14 december 2023 beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het geplande schriftelijke overleg?
Ja.
Kunt u verder reflecteren op het antwoord dat u gaf over de brief van 3 oktober 2022 waarin stond dat het inschrijftarief met 15 euro wordt verhoogd?1
In de kamerbrief van 3 oktober 20223 heb ik toegezegd invulling te geven aan de Kamerbrede motie, over aanpassing van de aanbestedingsvoorwaarden voor gerechtstolken om het schrappen van de voorrijkosten te ondervangen4, door de ondergrens van de aanbesteding met 15 euro te verhogen. Dit betreft het tarief dat inschrijvers minimaal dienen af te geven (inschrijftarief) in de tolkaanbesteding voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. Deze verhoging is tot stand gekomen om te voorkomen dat de tolken die voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak (gaan) werken financieel nadeel ondervinden van het schrappen van de voorrijkosten. In het schriftelijk overleg van 24 juni 20225 ben ik nader ingegaan op de afschaffing van de voorrijkosten. De verhoging van het inschrijftarief van de aanbesteding voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak is gebaseerd op het gemiddelde tarief aan voorrijkosten die door deze organisaties werden uitbetaald voor de tolkuren op locatie. Deze verhoging zorgt ervoor dat de individuele tolk in gesprek met de intermediair/het tolkbureau een positie heeft om tot een passende en hogere vergoeding te komen voor de tolkopdrachten van het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak. Graag benadruk ik dat de verhoging van het inschrijftarief enkel van toepassing is voor tolkdienstverlening voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak.
Kunt u een inschatting geven welk deel van deze verhoging bemiddelaars ten goede komt en welk deel daadwerkelijk bij tolken terecht komt?
Een dergelijke inschatting is niet te maken. Het is de bedoeling dat de 15 euro verhoging tot uiting komt in het uurtarief waar de tolken en intermediairs over kunnen onderhandelen. Gezien de uurtarieven nog niet beschikbaar zijn, is het niet mogelijk om in te schatten welk deel van dit uurtarief bij de intermediairs terecht komt en welk deel bij de tolken.
In de aanbesteding voor de tolkopdrachten van het OM/de Rechtspraak is wel de voorwaarde opgenomen dat de voorrijkosten voor tolkopdrachten op locatie onderdeel zijn van de uurvergoeding. De vergoeding van deze kosten komt tot uiting in de beoogde uurvergoeding voor tolken. Ondanks dat het verrekenen van voorrijkosten een nieuwe situatie betreft, vertrouw ik erop dat zelfstandig ondernemende tolken met de intermediair een passende uurvergoeding blijven afspreken. Bij deze passende uurvergoeding is rekening gehouden met de voorrijbewegingen voor de opdrachten bij het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak.
De aanbesteding van de tolkopdrachten voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak is inmiddels gegund aan twee verschillende intermediairs. De eerste overeenkomst is onlangs geïmplementeerd, de andere overeenkomst gaat naar verwachting van start in februari 2024.
Zodra dienstverlening volledig is geïmplementeerd en de gegevens hierover beschikbaar zijn, worden de vergoedingen, die intermediairs aan zelfstandig ondernemende tolken betalen, inzichtelijk. Hierdoor ontstaat een beeld van de tarieven die in de markt worden uitbetaald aan de tolken, waarover ik uw Kamer op geaggregeerd niveau informeer met de jaarlijkse brief over de monitoring van de tolk- en vertaaldiensten.
Wat vindt u ervan dat de bemiddelingsbedrijven de mogelijkheid hebben om de € 15 extra voor zichzelf te houden, terwijl deze verhoging tot doel had gerechtstolken niet langer te benadelen wegens hun bijzondere positie?2
In de aanbestedingen van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak wordt nadrukkelijk vastgesteld dat de overeengekomen uurprijs altijd is opgebouwd uit alle (directe en indirecte) kostencomponenten. In deze kostencomponenten zijn de voorrijkosten opgenomen. Het verhogen van het inschrijftarief met 15 euro in de tolkaanbesteding voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak heeft als doel om te compenseren voor het wegvallen van de voorrijkosten en een passende uurvergoeding te bewerkstelligen voor opdrachten op locatie. Om deze reden verwacht ik dat tolkbureaus en de tolken voor deze dienstverlening een hogere uurvergoeding overeenkomen voor de dienstverlening op locatie voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. De meerkosten voor tolkbureaus zijn op deze wijze gedekt.
Als na de implementatie en de monitoring blijkt dat de ophoging van het inschrijftarief in de onderhavige aanbesteding niet zorgt voor een hogere vergoeding voor de tolken (die opdrachten op locatie uitvoeren voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak), zullen tolkbureaus door mijn ministerie actief gestuurd worden op het uitbetalen van een bij de dienstverlening passende vergoeding aan de betreffende tolken.
Een hogere uurvergoeding voor tolken die voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak werk op locatie verrichten, staat los van de aanvullende kilometervergoeding (van 0,77 euro) die zij ontvangen voor dienstverlening op locatie.
Bent u het eens dat de uitwerking van de voorgenomen maatregelen er niet toe zouden mogen leiden dat de gerechtstolken straks aanzienlijk minder betaald zullen krijgen dan in de oude situatie?
Ja, daar ben ik het mee eens. De voorgenomen maatregelen zouden er niet toe moeten leiden dat tolken minder betaald krijgen in de nieuwe situatie. Tolken die opdrachten uitvoeren in de Rechtspraak/voor OM behoren een gepaste vergoeding te krijgen, aangezien zij van belang zijn voor de rechtspleging en de rechtsgang. De stelselherziening van de tolk- en vertaaldienstverlening ziet erop toe dat er sprake is van marktwerking. Deze wijziging is er juist op gericht dat de positie van de zelfstandig werkende tolk verbeterd kan worden. Daarbij is het van belang dat de individuele tolk met de intermediair in vrijheid afspraken kunnen maken over de voorwaarden (waaronder de vergoeding) waarvoor zij het werk verrichten van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. Het is aan de individuele tolk om te onderhandelen en te komen tot een gepaste vergoeding. Door middel van het hogere inschrijftarief is beoogd de tolk in de gelegenheid te stellen om een stevigere positie te krijgen de afspraken die zij maken over een hogere uurvergoeding.
Kunt u ingaan op het signaal dat ons heeft bereikt dat sommige gerechtstolken in plaats van een verdiende loonsverhoging juist moeten rekenen op een verlaging van hun tolkenvergoeding van 67,3 procent bij OM-tolkdiensten van bijvoorbeeld 31 minuten? Zo nee, hoeveel gaan ze er dan op achteruit?
Het is van belang om signalen te ontvangen van alle partijen in het stelsel van de tolk- en vertaaldiensten, zodat we op de hoogte blijven van de stelselontwikkeling. Daarvoor staan we in contact met de beroepsvertegenwoordigers. Ondanks dat de aanbesteding van de tolkdiensten bij het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak is ondertussen gegund, is nog geen informatie beschikbaar over de vergoeding aan de zelfstandig ondernemende tolken van opdrachten bij OM/de Rechtspraak. Hierdoor kan (nog) niets gezegd worden over de ontwikkeling van de vergoeding aan deze groep tolken. Het uurtarief komt immers, zoals in bovenstaande antwoorden tevens vermeld, tot stand tussen onderhandelingen met de individuele ondernemende tolk en de intermediair.
Bent u het eens met de stelling dat de nieuwe vergoedingsontwikkelingen zeer nadelig kunnen zijn voor tolken die bijvoorbeeld diensten doen van net iets meer dan 30 minuten?
De verwachting is dat tolken in de nieuwe situatie voor diensten op locatie van het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak een hoger uurvergoeding overeenkomen met het tolkbureau. Er is, vanaf februari 2024, sprake van een andere situatie waarbij de aanbesteding van de tolkopdrachten van het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak volledig geïmplementeerd is.
Door te gaan werken met tolkbureaus kunnen tolken het werk dat zij voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak verrichten ook combineren met het werkaanbod dat zij via het tolkbureau aangeboden krijgen voor andere overheidsorganisaties. Ook deze situatie verschilt ten opzichte van de huidige werkwijze. Daarnaast refereer ik graag naar de beantwoording op vraag 3, 4 en 5.
Klopt het dat er plannen zijn om de OM-tolkendiensten in de toekomst telefonisch te laten plaatsvinden?
Na contact met het Openbaar Ministerie kan ik benadrukken dat de bovenstaande stelling niet klopt. Alleen bij hoge uitzondering wordt er via telefonische of video verbinding vertolkt. Dit gebeurt bijvoorbeeld als een tolk vlak voor de opdracht annuleert.
Deelt u de zorg dat de geplande verhoging van € 43,89 naar € 55 met afschaffing van de voorrijkosten een grote teruggang in inkomsten voor de gerechtstolken kan betekenen?
Door de genomen maatregelen in de nieuwe aanbestedingen van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak verwacht ik juist hogere uurvergoedingen voor dienstverlening op locatie. Dit mede door de verhoging van het inschrijftarief van 15 euro, waardoor de tolk in de gelegenheid is om een hoger uurtarief te vragen. Ik heb beoogd om de tolk te beschermen voor een nadelig financieel effect door het inschrijftarief voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak te verhogen met 15 euro. Op deze manier kunnen tolken het wegvallen van de voorrijkosten met een hogere uurvergoeding compenseren. Daar komt bij dat het minimumtarief vanaf 1 januari 2024 geïndexeerd is naar 59,53 euro.
Deelt u de zorgen over de positie van gerechtstolken op de arbeidsmarkt? Zo ja, welke maatregelen treft u voor het behoud en werven van nieuwe gerechtstolken?
Ik kan een deel van de zorg begrijpen gezien de stelselherziening. Het stelsel van de tolkdienstverlening is in ontwikkeling. De tolken, tolkbureaus en opdrachtgevers zijn in toenemende mate afhankelijk van elkaar om het werk te verrichten. De nieuwe systematiek dient zich immers nog te bewijzen in opzichte van de overheidsopdrachten voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak.
De zorg over de positie van de tolken deel ik echter niet. In het nieuwe stelsel is sprake van zelfstandig ondernemende tolken en tolkbureaus. Deze partijen in het stelsel werken, soms individueel maar in toenemende mate met elkaar, in een markt waarin de positie op basis van vraag en aanbod van gevraagde expertise tot stand komt. Op basis hiervan kunnen betere voorwaarden tot stand komen met verantwoordelijkheid voor ieders eigen deel van de overheidsopdracht.
In de doelstellingen van het programma «Tolken in de Toekomst» is in het bijzonder aandacht besteed aan het borgen van de goede en onafhankelijke positie van de tolken, waaronder tolken die werken in de rechtsgang. Door de keuzevrijheid die zij hebben om via verschillende contractpartijen in aanmerking te komen tot het werk van de overheid, ontstaat voor hen een betere positie richting de markt van tolkbureaus. Ik hoor ook positieve geluiden over de positie van de tolk en de onderhandelingsmogelijkheden over voorwaarden.
Afhankelijk van vraag en aanbod zal door de markt, al dan niet in samenwerking met de overheid, gericht acties ondernomen worden voor behoud van voldoende gekwalificeerde tolken. In de Kamerbrief van 11 december 20237 noemde ik de interventies, in het kader van het vergroten van het aantal registertolken in het Register voor beëdigde tolken en vertalers.
Kunt u reflecteren op wat deze voorgenomen uitwerking kan doen met de toegang tot het recht als steeds minder mensen de mogelijkheid krijgen om gebruik te maken van een tolk in de rechtsgang?
Ik kan niet speculeren over mogelijke situaties. Het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak vragen, op basis van artikel 6 EVRM en de Wet Beëdigde tolken en vertalers (Wbtv), registertolken uit. De inzet van de registertolken op C1-niveau in de rechtsgang is dus verplicht als betrokkenen de taal niet beheersen. Dit zijn de rechten van elke burger.
Daarnaast is mijn ministerie op dit moment met betrokken partijen, waaronder Bureau Wbtv en intermediairs, gericht aan het onderzoeken hoe het Register beëdigde tolken en vertalers aangevuld kan worden met meer C1-tolken. Hieronder valt ook de verhoging in het register van het aantal tolken die werken voor Openbaar Ministerie/de Rechtspraak. Door het uitbreiden van mogelijke interventies in het aantal registertolken, zal de mogelijkheid voor het gebruik van een tolk in de rechtsgang naar verwachting toenemen.
Bent u het eens met de stelling dat deze voorgenomen uitwerking van de Kamerbreed aangenomen motie nadelig kan zijn voor de inkomenspositie van gerechtstolken en bent u het met eens met de stelling dat er juist moet worden gewerkt aan een redelijke vergoeding en een tariefverhoging ten opzichte van de huidige situatie voor gerechtstolken zodat de toegang tot het recht voor iedereen wordt gewaarborgd?
Met de uitwerking van de motie is juist beoogd om de positie van de tolk als zelfstandige ondernemer beter tot zijn recht te laten komen. Ik heb beoogd om de tolk te beschermen voor een nadelig financieel effect door het inschrijftarief voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak te verhogen met 15 euro. Op deze manier kunnen tolken het wegvallen van de voorrijkosten met een hogere uurvergoeding compenseren. De uitwerking van de vergoedingen in de praktijk wordt gemonitord als onderdeel van de monitoring van de tolk- en vertaaldiensten.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de gerechtstolken daadwerkelijk de tariefverhoging voelen in hun portemonnee en aanvullende maatregelen te treffen om te voorkomen dat gerechtstolken er in het geheel er ten opzichte van de oude situatie in ieder geval niet op achteruit zullen gaan?
Ja. Voor deze vraag refereer ik naar de beantwoording van vraag 3, 4 en 5.
Kunt u de Kamer dit kalenderjaar nog informeren over zowel de ontwikkelingen bij de tarieven van tolken alsmede de resultaten van de monitoring van de tarieven van vertaaldiensten?
De Kamerbrief over de monitoring is in december naar de kamer gestuurd8. De eerste beelden van de ontwikkeling van de tarieven van de tolken worden in deze brief weergegeven. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat in meer dan 40% van de opdrachten meer dan 60 euro wordt vergoed. De resultaten van de monitoring van de tarieven van de vertaaldiensten zijn gelimiteerd beschikbaar en bieden nog geen volledig, geaggregeerd beeld. Aangezien veel aanbestedingen rondom de vertaaldiensten nog geïmplementeerd moeten worden, zal de monitoring over de tarieven van de vertaaldiensten zich in de loop van het komende jaar vullen. In de eerstvolgende Kamerbrief rondom de monitoring zal ik bij dit onderwerp opnieuw stilstaan.
Geblokkeerde bankrekeningen van Nederlandse burgers, onder wie veel jongeren |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van signalen vanuit de samenleving, bijvoorbeeld van docenten, dat er steeds meer jongeren zijn van wie de bankrekening geblokkeerd is, vaak uit hoofde van deWet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Ik heb signalen ontvangen over klanten van banken van wie de bankrekening is geblokkeerd. Er zijn meerdere redenen waarom een rekening geblokkeerd kan door een bank. Dit kan vanwege het vermoeden dat de rekening wordt gebruikt om geld wit te wassen of om terrorisme te financieren (en waar dus een link is met de Wwft), maar ook omdat de rekening (mogelijk) gebruikt wordt voor om te frauderen of omdat de klant de algemene voorwaarden van de bank niet naleeft (zoals het gebruiken van een particuliere rekening voor zakelijke doeleinden).
In het geval van jongeren komt het voor dat een bank vermoedt dat er sprake is van fraude en om deze reden de rekening blokkeert. Deze blokkade is vaak tijdelijk terwijl de bank onderzoek doet. In veel gevallen worden de houders van deze rekeningen door criminelen misbruikt als geldezel.1 Het zijn veelal personen in een kwetsbare positie, waaronder jongeren, maar ook personen met schuldenproblematiek of personen met een licht verstandelijke beperking, die als geldezel worden gerekruteerd en ingezet.
Beschikt u in dit verband over de relevante feiten? Zo, niet, kunt u dit in kaart brengen? Van hoeveel burgers is momenteel de rekening geblokkeerd? Hoeveel van hen zijn onder de 25? En hoeveel van hen zijn minderjarig?
Ik beschik niet over cijfers van het aantal geblokkeerde rekeningen, het specifieke aantal jongeren waarvan de betaalrekening geblokkeerd is (geweest) en de redenen waarom deze rekeningen dan geblokkeerd zijn. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) geeft desgevraagd aan dat rekeningen om verschillende redenen en voor verschillende duur geblokkeerd kunnen zijn. Het aantal geblokkeerde betaalrekeningen fluctueert sterk, omdat banken rekeningen vaak alleen tijdelijk blokkeren in afwachting van de uitkomsten van een fraudeonderzoek van de bank of – bij het voorkomen van witwassen en daarbij horende cliëntenonderzoek – in afwachting van een reactie van de klant. Banken houden geen overzicht bij van het aantal rekeningen dat op enig moment tijdelijk geblokkeerd is.
Daarnaast is het goed om op te merken dat een blokkade van een betaalrekening niet hetzelfde als het sluiten van een betaalrekening. Het rapport «Van herstel naar Balans» van De Nederlandsche Bank (DNB) bevat cijfers over hoe vaak rekeningen gesloten, überhaupt niet geopend dan wel beperkt zijn in 2021.2 Deze cijfers kunnen een beeld geven van de oorzaken van de problemen met betrekking tot toegang tot het betalingsverkeer.3 Uit deze cijfers blijkt dat het niet-openen van een rekening of het sluiten van een rekening bij particulieren zeer beperkt een Wwft oorzaak kent. Het beperken van dienstverlening (zoals de toegang tot contant geld) kent wel, ook bij particulieren, overwegend een Wwft-reden.
Desalniettemin vind ik het van belang om een beter beeld te krijgen van het aantal burgers van wie een betaalrekening is geblokkeerd, geweigerd of opgezegd en met welke redenen. Ik zal daarom de NVB vragen om cijfers en de redenen van blokkade beter bij te houden. Daarbij zal ik ook de Betaalvereniging Nederland betrekken, aangezien zij zich bezighoudt met de toegang tot het betalingsverkeer voor consumenten.
Wanneer mag een bank een rekening blokkeren? Hoe wordt daarbij voorzien in de rechtsbescherming van burgers?
Zoals hiervoor aangegeven kunnen banken om verschillende redenen een betaalrekening blokkeren. In alle van de onderstaande gevallen vind ik het belangrijk dat de bank contact zoekt met de klant en duidelijk uitlegt waarom de betaalrekening geblokkeerd is en waarom.
Een voorbeeld van een situatie waarbij een rekening tijdelijk geblokkeerd kan worden, is wanneer er mogelijk sprake is van transacties in het kader van fraude. Om frauduleuze betalingen te detecteren monitoren banken transacties van hun klanten en gebruiken zij verschillende fraude-indicatoren, bijvoorbeeld als een groot geldbedrag wordt gepind in een ander land, terwijl de klant daar waarschijnlijk niet is. Om de klant te beschermen kunnen banken de transactie tegenhouden ofwel de rekening van de klant (tijdelijk) blokkeren tot een onderzoek is afgerond. Dit kan door bijvoorbeeld de klant te bellen en te vragen of deze op vakantie is. Een ander voorbeeld is wanneer de klant zelf fraude pleegt. De rekening kan dan gedurende het fraudeonderzoek geblokkeerd worden. In dit soort gevallen kan de bank, nadat het fraudeonderzoek is afgerond en als de klant zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan fraude de betaalrekening sluiten en – afhankelijk van de ernst van het incident – aangifte doen bij de politie en een registratie maken in het Extern Verwijzingsregister (EVR)4. De duur van de blokkade is afhankelijk van de duur van het fraudeonderzoek. In sommige gevallen kan het onderzoek na één contactmoment met de klant worden afgerond en kan de blokkade worden opgeheven. Factoren die onder andere invloed hebben op de duur van het fraudeonderzoek en de blokkade zijn het fraudetype, of het een begunstigde of benadeelde betreft, of de klant (tijdig) reageert op vragen, of de klant bezwaar maakt.
Een andere reden om een bankrekening te blokkeren kan gelegen zijn in de aanpak van witwassen. Het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering en de aanpak van fraude zijn twee aparte taken voor banken. Op grond van de Wwft dienen Wwft-instellingen, waaronder banken, individueel klantenonderzoek te doen en daarbij een inschatting te maken van mogelijke witwasrisico’s bij de klant, op basis van een risicogebaseerde benadering. Indien er een verhoogd risico bij een individuele klant wordt geconstateerd, dient de bank mitigerende maatregelen te nemen. De NVB heeft aangegeven dat als een bank dit onderzoek niet kan afronden, omdat de bank langere tijd geen contact kan krijgen met de klant of de klant niet reageert op verschillende informatieverzoeken, de bank als laatste optie kan besluiten de rekening te blokkeren.
Ten slotte dient een bank een betaalrekening te bevriezen wanneer de rekening toebehoort aan een persoon of entiteit die valt onder een bevriezingsverplichting in de zin van nationale sanctielijst terrorisme of Europese of internationale sanctieregelgeving. Hierbij kunt u denken aan personen of instellingen die op de Europese sanctielijst met betrekking tot de inval van Rusland in Oekraïne staan.
In alle gevallen geldt dat wanneer een klant het oneens is met een beslissing van de bank, zij de (bij wet verplicht aanwezige) interne klachtenprocedure van de bank kunnen doorlopen. Wanneer de klant het oneens is met de uitkomst van de interne klachtenprocedure, kan de klant naar het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) stappen. De klachtenafdeling van de bank verwijst in hun beantwoording op een bezwaar ook altijd naar de mogelijkheid om naar het Kifid te stappen als de klant het niet eens is met de uitkomst. Daarnaast kan de consument naar de rechter stappen. Bij een sanctionering op basis van de nationale sanctielijst terrorisme staat bezwaar en beroep open in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Voor Europese sanctieregimes geldt dat een gesanctioneerde een verzoek om verwijdering van de lijst kan indienen bij de Europese Raad, en anders bij het Europese Hof van Justitie de sanctiemaatregelen kan aanvechten.
Is deze rechtsbescherming afdoende aanwezig, naar uw oordeel? Hoe kan het dat bankrekeningen van jongeren, naar het lijkt, soms zonder duidelijke opgaaf van reden geblokkeerd worden?
Het blokkeren van een bankrekening zonder duidelijke opgaaf van redenen is niet toegestaan. In de beantwoording van de vorige vraag is weergegeven welke rechtsbescherming beschikbaar is.
Herkent u dat onder jongeren het probleem van geblokkeerde bankrekeningen vooral speelt op MBO-scholen, en soms ook op het voortgezet onderwijs? Kan het zijn dat juist jongeren op deze scholen vaker geronseld worden als «geldezel»? Welke mogelijkheden ziet u om dit tegen te gaan, bijvoorbeeld door een grote publiekscampagne met de banken, of door het opnemen van deze thematiek in het burgerschapsonderwijs?
Ik ben bekend met het probleem dat veelal personen in een kwetsbare situatie, zoals sommige jongeren, personen met een schuldenproblematiek of personen met een licht verstandelijke beperking worden misbruikt als zogenaamde geldezels. Dit vind ik zorgelijk en daarom heeft het de aandacht van de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als van mijzelf om dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Het platform Wijzer in geldzaken van mijn ministerie zet zich in voor de financiële weerbaarheid van onder andere jongeren. Dit wordt gedaan met betrokkenheid van partners in de publieke en private sector, en de departementen OCW en SZW. Zo organiseert Wijzer in geldzaken al meer dan tien jaar de Week van het geld als een belangrijke aanjager voor het structureel stimuleren van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren op school. Ten aanzien van de geldezelsproblematiek is er specifiek voor het mbo een geldles gemaakt.5
Het Centrum voor Criminaliteitsbestrijding en Veiligheid (CCV) zet op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime in op de lokale aanpak van geldezels binnen drie pilots.6, 7 De resultaten van de pilots worden in 2024 verwacht. Aan de hand daarvan wordt een gevalideerde aanpak verder verspreid. Tevens zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid met een domeinoverstijgende aanpak in kwetsbare gebieden in 27 gemeenten in Nederland in op het voorkomen dat jongeren van 8 tot en met 27 jaar niet in de criminaliteit belanden of daarin doorgroeien. De gemeenten zetten op basis van de lokale problematiek in op een integraal pakket aan maatregelen, waar ook het voorkomen van en het aanpakken van geldezels onderdeel van kan uitmaken.
Kunt u reflecteren op de betekenis van dergelijke rekeningblokkades voor jongeren, nu zij geen studiefinanciering meer kunnen ontvangen en geen stageplaats kunnen krijgen (waarvoor doorgaans een bankrekening nodig is)? Bent u van mening dat een geblokkeerde rekening of het niet hebben van een bankrekening een grote sta-in-de-weg is voor deelname aan het maatschappelijk verkeer? Herkent u in dit licht signalen van docenten dat dit net het zetje kan zijn voor jongeren om in de criminaliteit te belanden?
Ik ben van mening dat een betaalrekening essentieel is om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer. Ik kan mij dan ook voorstellen dat jongeren hinder ondervinden van blokkades. Volgens de NVB bieden banken voor jongeren onder de 18 jaar speciale, vaak kosteloze, betaalrekeningen aan.
Banken zijn echter niet verplicht om een betaalrekening voor minderjarigen aan te bieden. Ik zal in gesprek gaan met de banken over hun praktijk met betrekking tot het aanbieden van betaalrekeningen aan minderjarigen. Op grond van de Richtlijn betaalrekeningen (Richtlijn 2014/92/EU) is een bank die in Nederland betaalrekeningen aanbiedt aan consumenten verplicht om aan hen ook een basisbetaalrekening aan te bieden. Een consument kan hier een beroep op doen indien deze rechtmatig in de Europese Unie verblijft en de reguliere rekening gesloten is. Indien het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd, bijvoorbeeld omdat een persoon minder dan 8 jaar geleden onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf, dan kan de consument een aanvraag indienen voor een basisbetaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening.
Jongeren boven de 18 jaar vallen onder de afspraken van het Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten (het Convenant Basisbankrekening). Voor jongeren onder de 18 jaar geldt het uitgangspunt dat banken niet verplicht zijn rekeningen aan te bieden. Sinds 2001 is dit convenant in werking getreden om personen, die om bepaalde redenen niet over een betaalrekening konden beschikken, daar alsnog toegang toe te bieden. In het Convenant hebben vijf banken en verschillende Convenantspartners, zoals hulpverleningsinstanties8, afgesproken dat iedereen in Nederland boven de 18 jaar, met een bekend verblijfsadres een betaalrekening kunnen openen. Ook in het geval van fraude kan er vaak een basisbankrekening geopend worden, al kan het zo zijn dat de bank het verplicht stelt dat er ondersteuning dient te zijn door een onder het Convenant erkende hulpverleningsinstantie.9 Een consument moet een aanvraag indienen bij de bank waar de consument het laatste klant was. Indien deze bank niet is aangesloten bij het Convenant Basisbankrekening, dan kan de consument terecht bij een van de banken die wel deelneemt aan het Convenant.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat kwetsbare jongeren hun rekening ter beschikking kunnen stellen aan criminelen en daardoor zelf in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u specifiek ten aanzien van minderjarigen aangeven of en wanneer hun bankrekening geblokkeerd mag worden? Hoe zit dat als hun bankrekening misbruikt is door een ouder? Vindt u dat een jongere in zo’n geval niet de dupe mag worden? Hoe gaan banken daar nu mee om en is er sprake van een eenduidige (richt)lijn? Hebt u de mogelijkheid banken hier aanwijzingen over te geven, en zo ja, bent u van plan dit te doen?
Minderjarigen kunnen niet alleen een betaalrekening openen, dat geldt ook voor een basisbetaalrekening of basisbankrekening. Het openen van een betaalrekening dient in zo’n geval samen met een wettelijke vertegenwoordiger plaats te vinden. Een minderjarige kan, wanneer de betaalrekening geopend is, wel zelf handelingen verrichten, zoals geld overmaken. Voor het antwoord op wanneer een bank een betaalrekening mag blokkeren verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3. Voor betaalrekeningen van minderjarigen gelden dezelfde voorwaarden als voor die van volwassenen.
De NVB geeft desgevraagd aan dat voor misbruik van de betaalrekening door een ouder van een minderjarige er naar het specifieke geval wordt gekeken. Zo kan in sommige gevallen de rekening alleen worden voortgezet als een ander (bijvoorbeeld de andere ouder of een instantie) het beheer overneemt. Ook geeft de NVB aan dat in andere situaties de rekening van de minderjarige wordt opgeheven en er een nieuwe rekening kan worden geopend, maar niet meer met diezelfde wettelijke vertegenwoordiger.
Ik vind het belangrijk dat banken duidelijk communiceren over de reden van een eventuele weigering of blokkade en dat banken een gedegen onderzoek uitvoeren voordat zij overgaan tot het blokkeren van een rekening. Voor dit laatste punt heb ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, aandacht gevraagd in het kader van de Europese onderhandelingen die momenteel lopen over de herziene richtlijn en verordening betaaldiensten.10
Welke mogelijkheden hebben burgers om tegen een blokkering van een bankrekening in het geweer te komen? Zijn die mogelijkheden, gelet op de signalen vanuit de samenleving, naar uw oordeel afdoende?
Voor de mogelijkheden om tegen blokkering van een bankrekening in het geweer te komen en of deze mogelijkheden naar mijn oordeel afdoende zijn verwijs ik graag naar de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Bent u bekend met het televisieprogramma «Leven Zonder Letters» dat een aantal laaggeletterde burgers volgt, en de problematiek rond laaggeletterdheid in Nederland agendeert? Bent u bekend met het feit dat in Nederland 2,5 miljoen mensen laaggeletterd zijn (1 op de 6 mensen van 16 jaar en ouder)?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is de communicatie vanuit banken bij een Wwft-klantenonderzoek voor deze groep laaggeletterden dusdanig begrijpelijk dat zij de gevraagde informatie kunnen leveren? Welk deel van de rekeningblokkades komt voort uit het feit dat mensen niet reageren op onderzoeksvragen vanuit de bank? Zou het kunnen dat dit niet gebeurt omdat mensen dit niet overzien of niet begrijpen?
Over het algemeen is er vanuit de banken en in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer aandacht voor de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. In januari 2023 publiceerde De Nederlandsche Bank (DNB) het onderzoek «Digitalisering van het betalingsverkeer: een uitkomst voor de één, een uitdaging voor de ander», waaruit bleek dat één op de zes Nederlanders niet alle bank- en betaaldiensten zelfstandig uitvoert. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben ABN AMRO, ING, Rabobank en de Volksbank een versterkt commitment uitgesproken om de toegankelijkheid van het betalingsverkeer te verbeteren en zijn zij het programma «Toegankelijk Bankieren» gestart. Het laagdrempeliger maken van het contact met de bank, door de telefonische dienstverlening te verbeteren en informatiepunten in bijvoorbeeld bibliotheken in te richten, is hier onderdeel van.
De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat banken niet kunnen aangeven welk deel van de rekeningblokkades voortkomt uit het feit dat mensen niet reageren op onderzoeksvragen vanuit de bank. Ik vind het in zijn algemeenheid belangrijk dat banken in het kader van hun verplichtingen en de maatregelen die zij nemen helder, in begrijpelijke taal en duidelijk communiceren met hun klanten. De NVB geeft aan dat de vragen die banken stellen in het kader van een klantenonderzoek variëren en afhankelijk zijn van de individuele situatie en omstandigheden van de klant en dat communicatie over de uitkomsten over het algemeen schriftelijk plaatsvindt. Ik vind het belangrijk dat de klant altijd schriftelijk geïnformeerd wordt en dat een bank na mondelinge communicatie, dit ook schriftelijk vastlegt. De klant is verder zelf verantwoordelijk voor het actueel houden van diens informatie, zoals telefoonnummer, e-mailadres en adresgegevens.
Hebt u een kwantitatief beeld bij de in de vorige vraag genoemde problematiek? Vindt u dat dat dit iets is wat met spoed verbeterd moet worden door banken? Welke taak ziet u voor uzelf om dit aan te jagen?
In het kader van fraude zijn mij signalen bekend dat jongeren vaker misbruikt worden als geldezel, en dat daardoor de betaalrekening kan worden geblokkeerd. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangeef is het hebben van een betaalrekening essentieel om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer, ook voor jongeren. Ik zet mij daarom samen met de Minister van Justitie en Veiligheid in om te voorkomen dat jongeren slachtoffer worden van bijvoorbeeld fraude en zet ik via de integrale aanpak van online fraude samen met publiek-private partners uit de fraudeketen in op bewustwording, fraudepreventie en -detectie. Momenteel is er geen kwantitatief beeld van de genoemde problematiek, maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 schrijf, zal ik de NVB en de Betaalvereniging Nederland vragen om cijfers en de redenen van blokkeringen, weigeringen, beperkingen en opzeggingen van betaalrekeningen beter bij te houden.
Is hierbij volgens u ook een taak voor de toezichthouder weggelegd? Kunt u, mede in acht nemende de lessen uit het rapportOngekend Onrecht, bewerkstelligen dat De Nederlandsche Bank (DNB), de banken en de betrokken ministeries met elkaar om de tafel gaan om de problemen te bespreken en met een advies te komen wat in dezen gelet op alle belangen en de complexiteit een verstandige benadering van de problematiek kan zijn?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u de hierboven genoemde signalen over rekeningblokkades zorgelijk? Zo ja, wat wilt u verder doen om dit probleem aan te pakken en ervoor te zorgen dat burgers niet worden uitgesloten van het maatschappelijk verkeer?
Ik vind het belangrijk dat iedereen toegang heeft tot een betaalrekening. Een betaalrekening is nodig om mee te kunnen doen aan het maatschappelijk verkeer. Graag verwijs ik naar de beantwoording in vraag 6 over de basisbetaalrekening en een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening voor consumenten waarvan de reguliere betaalrekening is opgezegd of die geen reguliere betaalrekening kunnen openen.
Verder bespreek ik op regelmatige basis de werking en de toegankelijkheid van het betalingsverkeer in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer. Daarnaast ben ik in gesprek met de Betaalvereniging Nederland over de verbeteringen die zij doorvoeren in de route die mensen moeten afleggen voor het openen van een basisbetaalrekening of rekening onder het Convenant Basisbankrekening nadat een betaalrekening eerder is gesloten. Volgens de Betaalvereniging Nederland is de verwachting dat deze verbeteringen in het eerste kwartaal van 2024 zichtbaar worden.
De uitnodiging voor coronavaccinatie en de volledigheid van de informatie daarin |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de inhoud van de recente uitnodiging van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor het halen van een coronavaccinatie?
Ja.
Klopt het dat de mogelijke bijwerkingen die in deze uitnodiging staan vermeld de volgende zijn: pijn op de plek van de prik, hoofdpijn, vermoeidheid, spierpijn en koorts? Klopt het dat in geen enkele andere uitnodiging voor coronavaccinatie van het RIVM meer/andere bijwerkingen staan vermeld dan de hierboven genoemde bijwerkingen?
Ja, deze (meestal kortdurende) bijwerkingen staan vermeld in een visuele uitleg over de coronaprik die als bijlage bij de uitnodigingsbrief is meegezonden.
Klopt het dat het Lareb naast bovengenoemde bijwerkingen ook nog andere mogelijke bijwerkingen meldt, te weten: ontsteking van de hartspier of het hartzakje (Myocarditis) en ontsteking van het ruggenmerg (Myelitis transversa)?
Ja. Myocarditis en pericarditis zijn bekende zeldzame bijwerkingen van de vaccins van BioNTech/Pfizer, Moderna en Novavax. Myelitis transversa is een bekende zeldzame bijwerking van de vaccins van AstraZeneca en Janssen.
Klopt het dat er inmiddels brede wetenschappelijke consensus bestaat dat coronavaccinatie mogelijk kan leiden tot nog meer andere (ernstige en langdurige) bijwerkingen, zoals onder andere trombose, «long-vax/long-COVID», auto-immuunstoornissen?
Nee, er is geen brede wetenschappelijke consensus dat coronavaccinatie kan leiden tot post-COVID-klachten of auto-immuunziekten. Vormen van trombose, zoals trombose met trombocytopenie syndroom (TTS), zijn bekende zeldzame bijwerkingen van de vaccins van AstraZeneca en Janssen. AstraZeneca en Janssen zijn respectievelijk per 1 november 2021 en per 31 juli 2023 niet langer beschikbaar in het COVID-19-vaccinatieprogramma. Na vaccinatie met een mRNA-vaccin is TTS zeer zelden beschreven.
Kunt u uitleggen waarom de bijwerkingen die het Lareb vermeldt en andere bijwerkingen die door de (medische) wetenschap als mogelijke gevolgen van coronavaccinatie worden genoemd, niet worden vermeld in de uitnodiging van het RIVM voor de coronavaccinatie?
De bijwerkingen die in de bijlage bij de uitnodigingsbrief genoemd worden zijn de meest voorkomende bijwerkingen na coronavaccinatie. Voor meer informatie wordt verwezen naar www.mijnvraagovercorona.nl.
Kunt u uitleggen waarom in de uitnodiging van het RIVM voor coronavaccinatie ook niet verwezen wordt naar een additionele informatiebron (zoals bijvoorbeeld het Lareb, of de bijsluiters van de verschillende coronavaccins) waar mogelijke bijwerkingen van coronavaccinatie worden vermeld?
Zie antwoord vraag 5.
Worden mensen bij hun afspraak voor een coronavaccinatie actief op de hoogte gesteld van de andere mogelijke bijwerkingen, naast de bijwerkingen die staan vermeld in de uitnodiging van het RIVM? Zo nee, waarom gebeurt dit niet? Is dit niet in strijd met het beginsel van informed consent, dat voorschrijft dat personen volledig op de hoogte moeten zijn van alle aspecten van de medische behandeling die zij op het punt staan te ondergaan?
Er is een toegankelijke visuele uitleg over de coronaprik beschikbaar als bijlage bij de uitnodigingbrief. Daarin wordt verwezen naar meer informatie op www.mijnvraagovercorona.nl. Er is gedegen, onderbouwde en begrijpelijke voorlichting en informatie beschikbaar op diverse websites van de Rijksoverheid om tot een geïnformeerde keuze te komen. Als iemand een afspraak maakt voor een vaccinatie, wordt ervan uitgegaan dat diegene zich op de hoogte heeft kunnen stellen van de bijwerkingen en de risico’s die op dat moment bekend zijn.
Is informatie over bijwerkingen van het Lareb en/of zijn de bijsluiters van de coronavaccins aanwezig op de locaties waar mensen hun coronavaccinatie ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De bijsluiters van de COVID-19-vaccins en informatie over bijwerkingen zijn online te raadplegen. Voor mensen die daar om vragen zijn op de vaccinatielocaties eventueel uitdraaien beschikbaar van het «Vaccin in het kort».
Is het personeel dat de vaccinaties toedient voorgelicht over de additionele mogelijke bijwerkingen naast de bijwerkingen die staan vermeld in de uitnodiging van het RIVM? Zo ja, over welke informatie beschikken zij, afkomstig van welke bron? Heeft het personeel dat de vaccinaties toedient de opdracht gekregen om de ontvangers volledig voor te lichten over alle mogelijke bijwerkingen van coronavaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Zorgverleners die bevoegd zijn om te vaccineren zijn bekend met de informatie in de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM1. Zij hebben niet de opdracht gekregen om mensen volledig voor te lichten over alle mogelijke bijwerkingen. Zie mijn antwoord op vraag 7.
Is er een protocol voor personeel dat de coronavaccinaties toedient dat voorschrijft hoe te handelen bij vragen van ontvangers over andere mogelijke bijwerkingen dan die vermeld staan in de uitnodiging van het RIVM? Zo ja, kunt u dit protocol inzichtelijk maken?
Zorgverleners die bevoegd zijn om te vaccineren kunnen de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM raadplegen of overleggen met de verantwoordelijk arts op de vaccinatielocatie. Personen met twijfels of vragen over de COVID-19-vaccinatie kunnen ook door zorgverleners verwezen worden naar www.mijnvraagovercorona.nl.
Is het personeel dat de coronavaccinaties toedient actief geïnstrueerd om bij vragen over mogelijke bijwerkingen slechts de bijwerkingen te noemen die vermeld staan in de uitnodiging van het RIVM, of zijn er geen informatie- en voorlichtingsrestricties opgelegd van hogerhand? Indien die er wel zijn, kunt dan uitleggen waarom dat zo is?
Nee.
Vindt u niet dat het RIVM in gebreke blijft door niet in ieder geval de twee ernstige mogelijke bijwerkingen van coronavaccinatie die door het Lareb wel worden vermeld, op te nemen in de uitnodiging voor coronavaccinatie? Verzaakt het RIVM hiermee niet de plicht om de burger goed en volledig te informeren? Zo nee, waarom vindt u van niet?
Er is gekozen om de meest voorkomende bijwerkingen na een coronavaccinatie te vermelden in de visuele uitleg over de coronaprik als bijlage bij de uitnodigingsbrief. Het risico op myocarditis of pericarditis is groter na een infectie met het coronavirus dan na vaccinatie. Zeldzame gevallen van myocarditis en pericarditis worden vooral gezien bij jongens en jongere mannen tussen 12 en 40 jaar. De burger wordt geïnformeerd over zeer zeldzame bijwerkingen als myocarditis en pericarditis via de websites van de Rijksoverheid. Myelitis transversa is een bekende zeldzame bijwerking van de vaccins van AstraZeneca en Janssen. AstraZeneca en Janssen zijn respectievelijk per 1 november 2021 en per 31 juli 2023 niet langer beschikbaar binnen het COVID-19-vaccinatieprogramma.
Bent u niet van mening dat het RIVM zich met deze uitnodiging en de summiere informatievoorziening daarin schuldig maakt aan het verspreiden van desinformatie, aangezien de verstrekte informatie niet volledig is en een vertekend beeld schetst van de (mogelijke) realiteit als gevolg van het ontvangen van een coronavaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel het beeld dat de informatievoorziening summier zou zijn niet.
Bent u voornemens het RIVM aan te spreken op de onvolledige informatie in de uitnodiging voor coronavaccinatie, teneinde ervoor te zorgen dat deze zo snel mogelijk wordt aangepast? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen noodzaak toe.
De oproep tot ambtenarenprotest tegen de verkiezingsuitslag |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Was u op de hoogte van de oproep tot een ambtenarenprotest tegen de verkiezingsuitslag1, die op LinkedIn werd geplaatst? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Ik heb in het weekend voorafgaand aan de bijeenkomst kennisgenomen van de oproep op social media tot een samenkomst van ambtenaren om een signaal af te geven naar aanleiding van de verkiezingsuitslag.
Wat vindt u van deze oproep tot een politiek protest, specifiek gericht tot ambtenaren, waarbij hen in die hoedanigheid wordt verzocht om politiek kleur te bekennen?
Ik heb begrepen dat het geen protest tegen de verkiezingsuitslag betrof. De oproep gaat over het afgeven van een signaal dat ambtenaren de ambtseed serieus nemen, dat zij er voor alle burgers zijn en dat zij staan voor de rechtsstaat en de Grondwet. Voor het uiten van je mening zijn regels gesteld. In het antwoord op vraag 3 ga ik hierop in.
Bent u van mening dat ambtenaren in die hoedanigheid deel mogen nemen aan een protest tegen de uitkomst van een democratische politieke gebeurtenis? Zo ja, kunt u hiervoor een uitgebreide onderbouwing geven?
Ambtenaren hebben, zoals iedereen, het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering en betoging. Tegelijkertijd dienen ambtenaren zich te houden aan de Ambtenarenwet en de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR). Artikel 10 van de Ambtenarenwet stelt dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Dit kan per situatie verschillen. Allerlei factoren kunnen meespelen, zoals maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp, de betrokkenheid van de ambtenaar bij het onderwerp, en het moment en de manier waarop ambtenaren opvattingen kenbaar maken. Het is aan de individuele ambtenaar om deze aspecten mee te nemen in de afweging tot (openbare) uiting, zoals deelname aan een demonstratie of protest. Hiervoor hoeft geen toestemming vooraf te worden gevraagd. Dit heeft te maken met het verbod op censuur. Als daar aanleiding toe bestaat dienen ambtenaren zich jegens hun werkgever wel te verantwoorden over de afwegingen en keuzes die zijn gemaakt. De werkgever beoordeelt dit per situatie waarbij alle omstandigheden zorgvuldig worden gewogen.
Wat heeft u gedaan nadat u kennis had genomen van de oproep tot dit protest? Heeft u bepaalde actie ondernomen, of is er niets gebeurd?
Binnen de Rijksoverheid is het gesprek over ambtenaren die zich uitspreken volop gaande, al voor het desbetreffende protest. Onder meer naar aanleiding van de klimaatprotesten en het conflict Israël-Gaza. Recent is de handreiking Ambtenaar en grondrechten2 tot stand gebracht. Deze biedt medewerkers en leidinggevenden op basis van de bestaande regelgeving en gedragsregels handvatten om hiermee om te gaan.
Bent u niet van mening dat de Nederlandse overheid zich had moeten uitspreken tegen dit protest, aangezien de verkiezingsuitslag het resultaat is van een democratisch proces in Nederland, de Nederlandse Staat de plicht heeft om deze processen te faciliteren en te waarborgen en haar werknemers daarvoor dus ook verantwoordelijk te houden?
Ik heb begrepen dat het geen protest tegen de verkiezingsuitslag betrof. Zie ook het antwoord op vraag 2. Los daarvan geldt dat zolang deelname aan een protest de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst niet in de weg staat, het ambtenaren vrij staat om in hun vrije tijd deel te nemen aan openbare bijeenkomsten zoals demonstraties en protesten. Daarbij geldt ook dat ambtenaren voorafgaand aan deelname geen toestemming hoeven te vragen aan hun werkgever. Het ligt daarom niet voor de hand dat de Nederlandse overheid zich in algemene zin hierover uitspreekt. Dat zou immers een ongeoorloofde inperking betekenen van de grondrechten die ambtenaren hebben.
Kunt u reflecteren op de noodzakelijke neutraliteit van het ambtenarenapparaat in Nederland, in het licht van de reactie van dit apparaat op de verkiezingsuitslag? Moet niet geconstateerd worden dat het ambtenarenapparaat een dusdanige politieke kleur heeft (gekregen) dat dit onvermijdelijk invloed heeft op de uitvoeringsorganisatie van de Nederlandse Staat en alles wat daarmee samenhangt? Vindt u dit niet onwenselijk?
Het is belangrijk dat ambtenaren politiek neutraal zijn en blijven in hun werk. In Nederland werken ambtenaren zonder politieke binding en ongeacht de eigen politieke voorkeur voor het algemeen belang. Dat past ook bij ons democratische bestel, de ministeriële verantwoordelijkheid en het gegeven dat Nederland geen wisseling van de ambtenaren kent bij een nieuwe regering. Een bewindspersoon is verantwoordelijk voor een politiek besluit, hij of zij legt hierover verantwoording af aan het parlement. Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces. Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen. Een en ander laat onverlet dat ambtenaren persoonlijke meningen en voorkeuren kunnen hebben en daar, binnen gestelde grenzen (zie het antwoord op vraag 3), uiting aan kunnen geven.
Vindt u niet dat de ambtenaren die in die hoedanigheid gehoor hebben gegeven aan de protestoproep zich schuldig hebben gemaakt aan werkweigering, aangezien de verkiezingen en de daaropvolgende uitslag onlosmakelijk en onvermijdelijk verbonden zijn met hun werk en niet geclassificeerd kunnen worden als een maatschappelijke misstand, waarvoor zij zich zouden kunnen beroepen op het demonstratierecht?
Het demonstratierecht en vrijheid van meningsuiting zijn grondrechten die ook gelden voor ambtenaren. Artikel 10 van de Ambtenarenwet stelt hieraan slechts de beperking dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Overigens voor zover bekend, heeft de bijeenkomst plaatsgevonden in de eigen tijd van de ambtenaren, en is er ook in die zin geen sprake geweest van werkweigering. Het is aan de werkgever om te beoordelen of er door deelname aan de bijeenkomst een grens is overschreden. Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Waarom heeft de Nederlandse overheid als werkgever ambtenaren niet actief opgeroepen, of zelfs verboden, om niet deel te nemen aan dit protest, aangezien dit in strijd is met hun werkzaamheden en verantwoordelijkheden voor de Nederlandse democratische rechtsstaat, waarvan de verkiezingsuitslag een resultaat is?
Zie antwoord op vraag 5.
Zijn er binnen de brede Nederlandse overheid departementen/afdelingen/bewindspersonen geweest die ambtenaren actief hebben opgeroepen en/of aangemoedigd om deel te nemen aan dit protest? Zo ja, waar is dit gebeurd en waarom?
Ik ben niet op de hoogte van actieve oproepen tot deelname aan deze bijeenkomst door departementen, afdelingen of bewindspersonen binnen de Rijksoverheid.
Wat vindt u ervan dat een dergelijk protest eigenlijk bekostigd wordt door de burger, aangezien de salarissen van ambtenaren worden betaald met belastinggeld? Is het wat u betreft niet onwenselijk dat de kiezer/belastingbetaler als financier van het ambtenarenapparaat opdraait voor de gevolgen en kosten van een niet-legitieme werkweigering van ambtenaren die door deelname aan dit protest bepaalde diensten niet hebben geleverd, terwijl de burger hiervoor wel betaalt en nu dus extra kosten moet maken voor het opvangen van de gevolgen hiervan?
Zie antwoord op vraag 7.
Gaat u in kaart brengen hoeveel en welke werkzaamheden er geen doorgang hebben kunnen vinden door deelname van ambtenaren aan dit protest en hoeveel en op welke manier burgers hierdoor zijn benadeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Hoe reflecteert u op de stelling van de organisatoren van dit protest, dat het «belangrijk is dat ambtenaren een signaal afgeven» tegen de verkiezingsuitslag? Deelt u de mening dat het niet aan ambtenaren in die hoedanigheid is om op een dusdanige manier stelling te nemen tegen een democratische gebeurtenis en de organisatoren hiermee dus aan stemmingmakerij doen die zorgt voor maatschappelijke onrust en polarisatie?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe reflecteert u op de stelling van de organisatoren van dit protest en de daaraan deelnemende ambtenaren dat «ambtenaren bereid moeten zijn het werk neer te leggen wanneer zij niet iedereen gelijk mogen behandelen»? Kunt u uitleggen waar deze stelling op is gebaseerd, aangezien er helemaal geen sprake van is dat ambtenaren mensen niet langer gelijk mogen behandelen?
Ambtenaren dienen zich, net als iedereen in Nederland, te houden aan de Grondwet, waarin artikel 1 bepaalt dat «allen die zich in Nederland bevinden, in gelijke gevallen gelijk worden behandeld». Ambtenaren zijn wettelijk verplicht mensen gelijk te behandelen. Voor zover mij bekend hebben de initiatiefnemers en deelnemers aan de bijeenkomst aangegeven zelf bereid te zijn het werk neer te leggen als zij in strijd met deze verplichting zouden moeten handelen. Dit betreft een hypothetische situatie, waarvan de gevolgen pas kunnen worden beoordeeld als die situatie zich daadwerkelijk voor zou doen. Los daarvan is het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak van overheden is.3
Vindt u niet dat bovengenoemde stelling classificeert als het verspreiden van desinformatie, aangezien het aantoonbaar niet waar is en dus gezien zou moeten worden als misleiding? Zo ja, hoe gaat u acteren op deze verspreiding van gevaarlijk nepnieuws en onderkent u dat dergelijke stemmingmakerij een gevaar oplevert voor de sociale cohesie en de veiligheid in de samenleving?
Zie antwoord vraag 13.
Gaat u personen die de komende tijd vergelijkbare oproepen en uitspraken doen op social media aangaande de verkiezingsuitslag en de gevolgen daarvan actief (laten) monitoren en waar nodig censureren, bijvoorbeeld door de Denktank Desinformatie, aangezien het bestrijden van desinformatie volgens de rijksoverheid de afgelopen jaren een belangrijke en noodzakelijk taak was? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik heb uiteengezet in de antwoorden op de voorgaande vragen, valt het oproepen tot een bijeenkomst onder het demonstratierecht en de vrijheid van meningsuiting die gelden voor alle mensen. Ik ben daarom niet van plan om de sociale media te monitoren op zulke oproepen. Daarnaast doet de overheid niet aan censuur. Bovendien acht ik het juist van belang dat ambtenaren zich kunnen uitspreken binnen de daartoe gestelde grenzen, zoals hiervoor al uiteen is gezet.
Het bericht 'Geen plek meer in daklozenopvang in Utrecht en Amersfoort: 'Mensen slapen noodgedwongen op straat'’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat zijn de eisen en voorwaarden waar institutionele beleggers en verhuurders zich aan dienen te houden voor het verhuren van woningen?1
Verhuurders moeten zich houden aan de wet- en regelgeving over het verhuren van woonruimte, waaronder het Burgerlijk Wetboek, de Wet goed verhuurderschap en de Huisvestingswet 2014. Ook moet de woning voldoen aan de bouwkundige vereisten die zijn vastgelegd in het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Welke risicoprofielen hanteren verhuurders bij het selecteren van huurders en hoe verhouden die zich tot de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en tot sociale grondrechten als recht op huisvesting?
Vastgoed Belang, de vereniging van institutionele beleggers in vastgoed (IVBN) en Aedes geven aan dat zij geen risicoprofielen gebruiken. IVBN en Vastgoed Belang maken gebruik van de standaardselectieprocedure van ROZ2 die met het oog op de Wet goed verhuurderschap is vastgelegd. Indien gebruik gemaakt wordt van dit soort profielen, mag enkel rekening gehouden worden met feiten en omstandigheden die voor de verhuur van de woning van belang zijn. Zo mogen gegevens omtrent de etnische of culturele achtergrond, religieuze identiteit, politieke gezindheid, fysieke of mentale gezondheid of seksuele gerichtheid geen rol spelen bij het aanbieden van een huurwoning.
Sinds de invoering van de Wet goed verhuurderschap zijn verhuurders en verhuurbemiddelaars verplicht om gebruik te maken van een transparant en helder selectieproces indien zij een huurwoning openbaar aanbieden. Hierbij moeten verhuurders en verhuurbemiddelaars een huurder kiezen op basis van relevante en niet-discriminerende selectiecriteria. Hierbij kan gedacht worden aan inkomensgegevens of informatie over het gedrag van de huurder in het verleden. Een verhuurder kan op deze manier onderzoeken of de huurder de huurprijs kan voldoen en zich zal gedragen zoals een goed huurder betaamt. Deze gegevens moet de huurder zelf aanleveren aan de verhuurder en daarmee stemt hij in met het verwerken van deze gegevens. Om te voorkomen dat een huurwoning gebruikt wordt voor illegale doeleinden maken bepaalde verhuurders gebruik van de checklist van het CCV3. De gegevens van de huurder die hierbij betrokken mogen worden zijn ofwel openbare gegevens ofwel gegevens die de huurder zelf heeft aangeleverd.
Welke credit-checks kunnen door de verhuurders worden uitgevoerd?
Verhuurders kunnen aan de kandidaat-huurder een bewijs van inkomen vragen zoals salarisstroken. Ook kunnen zij vragen naar schulden die de huurder heeft om te bepalen of de kandidaat-huurder de huur voor de woning kan betalen. Het is niet verboden om aan een huurder een verklaring van de vorige verhuurder te vragen. Verhuurders kunnen geen registratie van het Bureau Krediet Registratie (BKR) opvragen. Wel kunnen verhuurders een commercieel bedrijf inhuren om een credit check uit te laten voeren.
In hoeverre worden de belangen van de woningzoekende gewaarborgd bij het uitvoeren van de kredietwaardigheidstoetsen door verhuurders? Waar kunnen de woningzoekenden terecht bij klachten en vragen hierover?
Het uitgangspunt is dat de woningzoekende kan aantonen dat hij de huur kan betalen. De verhuurders dienen zich bij het uitvoeren van de kredietwaardigheidstoetsen te houden aan wet- en regelgeving. Indien een verhuurder zich daar niet aan houdt, kan de huurder zijn vragen of klachten in eerste instantie voorleggen aan de verhuurder. Komen zij er samen niet uit dan kan de huurder juridische stappen ondernemen. Indien de vraag of klacht gaat over het gebruik van de persoonsgegevens dan kan de woningzoekende ook terecht bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Welke mogelijkheden hebben verhuurders om de financiële gangen van een aanstaande huurder na te gaan? En hoeverre verhoudt dit zich met de aanstaande publieke taak van het Bureau Krediet Registratie (BKR)?
Zie mijn antwoord op vraag 3 voor wat betreft de mogelijkheden om de financiële gangen na te gaan. Zoals gesteld is het voor verhuurders momenteel niet mogelijk om het BKR-register te raadplegen. Ook nadat het beheer van het stelsel van kredietregistratie een wettelijke taak wordt, toe te wijzen aan het BKR, zal dit niet mogelijk zijn. Het BKR-register heeft ten doel om verantwoorde kredietverstrekking te faciliteren zodat overkreditering wordt vermeden, om daarmee problematische schulden te voorkomen. Het raadplegen van gegevens bij het BKR blijft daarom voorbehouden aan kredietverstrekkers die zijn aangesloten bij het register.
Wat vindt u ervan dat mensen met een «hoge creditcheck vanwege in het verleden opgelopen betalingsachterstanden» niet in aanmerking komen voor een woning? Ondanks dat er nu sprake is van een bewindvoerder en een stabiele financiële situatie?
Het is aan de verhuurder om aan de hand van alle relevante omstandigheden een individuele afweging te maken of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een woning. Het feit dat iemand onder bewind is gesteld, zorgt juist voor een extra zekerheid voor de verhuurder dat de huur ook daadwerkelijk betaald wordt. Het bredere signaal dat mensen niet in aanmerking komen voor een woning ondanks dat er sprake is van een bewindvoerder en een stabiele financiële situatie is ons niet bekend.
Wat vindt u ervan dat mensen worden geweigerd voor een woning vanwege het hebben van een beschermingsbewindvoerder? Hoe kunnen dak- en thuislozen een nieuwe start maken zonder woning?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 6 is het signaal dat (groepen) mensen vanwege een het hebben van een bewindvoerder standaard niet in aanmerking komen voor een woning bij ons niet bekend. Vastgoed Belang, IVBN en Aedes hebben ons laten weten dat voor de verhuurders die bij hen aangesloten zijn, dat het hebben van een beschermingsbewindvoerder geen reden is om mensen te weigeren als nieuwe huurder. De bewindvoerder ziet toe op de financiën van de onderbewindgestelde, waardoor er juist meer borging is dat de vaste lasten betaald worden.
In het Nationaal Actieplan Dakloosheid dat het kabinet in december 2022 lanceerde, staan het voorkomen van dakloosheid en het behouden van een thuis of het zo snel mogelijk krijgen van een nieuw stabiel thuis, centraal. Een eigen woonplek vormt immers de basis voor het werken aan herstel en is hiermee van groot belang voor het maken van een nieuwe start. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet zich in voor voldoende woonruimte voor woningzoekenden, waaronder dakloze mensen, door het zo snel mogelijk uitbreiden van de woningvoorraad via nieuwbouw, flexwonen en beter benutten van de bestaande voorraad. Daarnaast moeten tijdens deze schaarste aan woningen de meest kwetsbare mensen beschermd worden. Daarom worden met het Wetsvoorstel Versterking Regie op de Volkshuisvesting groepen als urgent woningzoekenden aangewezen aan wie met voorrang huisvesting moet worden toegewezen. Mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang (dakloze mensen) vallen hieronder.
Hoe gaat u mensen met een beschermingsbewindvoerder beschermen tegen discriminatie bij het vinden van een woning?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 is het aan de verhuurder om aan de hand van alle relevante omstandigheden een individuele afweging te maken of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een woning. Navraag bij Vastgoed Belang, IVBN en Aedes wijst uit dat het hebben van een beschermingsbewindvoerder voor de bij hen aangesloten verhuurders geen reden is om mensen te weigeren als nieuwe huurder. Het feit dat iemand onder bewind is gesteld, zorgt juist voor een extra zekerheid voor de verhuurder dat de huur ook daadwerkelijk betaald wordt. Het bredere signaal, dat mensen niet in aanmerking komen voor een woning ondanks dat er sprake is van een bewindvoerder en een stabiele financiële situatie, is ons niet bekend. Het hebben van een beschermingsbewindvoerder is bovendien geen discriminatie. Het betreft geen persoonskenmerk dat wettelijk is beschermd. Indien mensen geen huurwoning krijgen vanwege het feit dat zij een beschermingsbewindvoerder hebben, is er geen sprake van ongerechtvaardigd onderscheid.
Acht u het hebben van een beschermingsbewindvoerder een terecht risico als in de zin van een risicoprofiel?
Nee, de maatregel bewind dient er juist voor om te zorgen dat vaste lasten betaald worden en er een financieel stabiele situatie voor de onderbewindgestelde opgebouwd kan worden. Daardoor is het risico beperkt.
Klopt het dat om woondiscriminatie tegen te gaan verhuurders een heldere en transparante selectieprocedure moeten gebruiken?
Ja, dat klopt. Verhuurders en verhuurbemiddelaars zijn vanaf 1 juli 2023, met de inwerkingtreding van de Wet goed verhuurderschap, verplicht om een heldere en transparante selectieprocedure te hanteren bij het openbaar aanbieden van een woning. Hierbij moeten verhuurders en verhuurbemiddelaars gebruik maken van objectieve en relevante selectiecriteria. Daarnaast moeten zij aan de afgewezen kandidaten uitleggen waarom de keuze is gevallen op de gekozen huurder. Op deze manier wordt het maken van ongerechtvaardigd onderscheid tegengegaan.
Verhuurders en verhuurbemiddelaars zijn per 1 januari 2024 ook verplicht om een schriftelijke werkwijze ter voorkoming van woondiscriminatie vast te leggen en openbaar te maken zodat eenieder er kennis van kan nemen. De werkwijze dient te bestaan uit doeltreffende maatregelen die verhuurders en verhuurbemiddelaars kunnen uitvoeren. Daarnaast moeten zij hun werknemers die huurovereenkomsten afsluiten voorbereiden, informeren en instrueren zodat zij woondiscriminatie kunnen herkennen en voorkomen. De werkwijze en de daarbij behorende maatregelen dienen aangepast te worden als de daarmee opgedane ervaring daartoe aanleiding geeft.
Klopt het dat de verhuurder geen informatie mag vragen over de etnische of culturele achtergrond, religieuze identiteit, politieke voorkeur, seksuele gerichtheid en over de lichamelijke of geestelijke gezondheid?
Verhuurders mogen deze persoonskenmerken niet laten meewegen bij de keuze voor een huurder van een woonruimte. Etnische of culturele achtergrond, religieuze identiteit, politieke voorkeur, seksuele gerichtheid en/of de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de huurder zijn namelijk persoonskenmerken die beschermd zijn. Op basis van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) is het verboden op die kenmerken onderscheid te maken.
Constaterende dat volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie beschermingsbewind onder het begrip «maatschappelijk werk» – diensten die worden verricht om personen in een situatie van mentale hulpbehoevendheid te beschermen tegen burgerlijke handelingen die schadelijk kunnen zijn voor hun eigen financiële of andere belangen, of de waardigheid van hun bestaan in gevaar kunnen brengen – valt, bent u van mening dat het hebben van een beschermingsbewindvoerder geen economische afwijzing is, maar een afwijzing op grond van de lichamelijke of geestelijke gezondheid? Zo ja, bent u bereid dit expliciet te benoemen in de wet? Hoe gaat u dit onder de aandacht brengen bij verhuurders en bemiddelingskantoren?
De geestelijke of lichamelijke toestand kan ertoe leiden dat iemand niet in staat is om de eigen financiën en goederen te beheren. Op grond van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in artikel 28 onder lid 2 sub c is de overheid verplicht om mensen bij te staan als dit noodzakelijk is. Dit doen wij in Nederland onder andere door middel van het beschermingsbewind.
Het beschermingsbewind is een maatregel waarbij een bewindvoerder het beheer krijgt over de goederen van de onder bewind gestelde. De grondslag voor het bewind kan tweeledig zijn, te weten vanwege de geestelijke of lichamelijke toestand (het toestandsbewind) of problematische schulden (het schuldenbewind). Wanneer er sprake is van een toestandsbewind kan er gelijktijdig sprake zijn van problematische schulden. Dit ligt geheel aan de omstandigheden en hier is niet per definitie sprake van een afwijzing op basis van een geestelijke of lichamelijke grond. Dus ik zie geen aanleiding om de wet aan te passen dan wel verhuurders en verhuurbemiddelaars hierover te informeren.
De overname van Delfts chipbedrijf NOWI door Nexperia |
|
Dion Graus (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het u bekend dat NOWI chips maakt voor het Internet of Things (IoT)?
De chips die het bedrijf Nowi ontwerpt en produceert, kunnen, volgens het bedrijf, energie halen uit hun directe omgeving, bijvoorbeeld via licht. Het is niet aan mij om in te gaan op de verdere mogelijke toepassing van de producten van individuele bedrijven.
Kent u de publicatie van de voormalige Britse diplomaat Charles Parker getiteld «Dealing with the threat of Chinese cellular (IoT) modules»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de daarin ontvouwde zienswijze dat (zakelijk samengevat) IoT-chips wel degelijk ingezet kunnen worden voor agressieve, ontregelende en bedreigende acties tegen landen?
Het artikel maakt de link met de mogelijkheid dat deze «cellular modules» worden gebruikt voor sabotage of andere ondermijnende acties via het Internet of Things, omdat veel producten dan met elkaar verbonden zijn. Dit kan ook voor Defensie indirecte en directe gevolgen hebben. Defensie treft daarom voortdurend gepaste beveiligingsmaatregelen en houdt daar rekening mee bij de verwerving. Dat geldt in theorie voor veel meer consumentenproducten. Het is de uitdaging voor Nederland en bondgenoten om IoT-producten weerbaar te maken tegen ondermijnende activiteiten en sabotage, dit doen we onder meer door consumenten te wijzen op het belang van goede cyberbeveiliging en de algemene cyberweerbaarheid in Nederland te verhogen.
Bent u het met ons eens dat die acties ook een ontregelende uitwerking kunnen hebben op het militaire verdedigingsvermogen van landen en mitsdien als een militair wapen kunnen functioneren of daarvan deel kunnen uitmaken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom er desondanks er geen grond is om de overname van NOWI door Nexperia te onderzoeken?2
De zienswijze zoals uiteengezet in het hierboven genoemde artikel heeft geen raakvlakken met de transactie van Nowi. Beoordeeld is of de overname van Nowi onder de reikwijdte van de Wet vifo valt en of een onderzoek met terugwerkende kracht mogelijk is. Bij onderzoeken met terugwerkende kracht is de reikwijdte voor technologiebedrijven vastgesteld op ondernemingen die actief zijn op het gebied van dual-use technologie en/of militaire goederen. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hanteert hierbij de Annex I van de EU Dual-Use Verordening, en dus de overeenstemming over dual-use goederen in de multilaterale exportcontroleregimes als leidraad. De producten van Nowi zijn niet aan te merken als producten voor tweeërlei gebruik of militaire goederen.3 De transactie valt daarmee niet onder de reikwijdte van de terugwerkende kracht van de wet.
De VN dat de rol van de Nederlandse overheid onderzoekt bij het schenden van mensenrechten in de VS door PFAS-afval afkomstig van Chemours |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de berichten «VN onderzoekt rol Nederlandse overheid in PFAS-schandaal VS»1 en «Export giftig pfas-afval Chemours kan bijdragen aan schending mensenrechten, waarschuwt de VN»2? Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik ken deze berichten. Voor mijn reactie verwijs ik naar de beantwoording op de vragen hieronder.
Bent u ervan op de hoogte dat Chemours in Dordrecht al sinds 2014 giftig pfas-afval exporteert naar Chemours in Fayetteville (North Carolina, VS)? Vindt u dit wenselijk?
Ik ben op de hoogte dat Chemours Dordrecht als gevaarlijk geclassificeerd afval met PFAS exporteert naar een verwerkingsfaciliteit van Chemours in de Verenigde Staten om het in het afval aanwezige PFAS terug te winnen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is, samen met de daartoe aangewezen autoriteit in het ontvangende land, hiervoor bevoegd gezag. In dit geval is de autoriteit in het ontvangende land de United States Environmental Protection Agency (US EPA). Bij het vergunnen van transporten, bestemd voor nuttige toepassing, is de beoordeling van het bevoegd gezag van het land van bestemming (in dit geval US EPA) leidend, waarbij onder andere beoordeeld wordt of de ontvangende verwerkingsinstallatie het betreffende afval mag accepteren en verwerken.
Overbrenging bestemd voor nuttige toepassing naar gespecialiseerde verwerkingsinstallaties is in internationaal verband gebruikelijk voor afvalstromen die op een specifieke wijze verwerkt moeten worden. Gespecialiseerde verwerkingsfaciliteiten hebben een zekere continuïteit en omvang van de aanvoer van afval nodig om optimaal te kunnen werken. Internationale samenwerking is daarom veelal nodig om de benodigde schaal te behalen en een milieuhygiënisch verantwoorde verwerking mogelijk te maken. Daarom biedt de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA)3 aan EU-lidstaten en leden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)4 de ruimte om gebruik te maken van elkaars mogelijkheden om afval nuttig toe te passen. De export van gevaarlijk afval voor verwijdering is vanuit de EU niet toegestaan.
Het lokaal bevoegd gezag gaat over het verlenen van toestemming voor verwerkingsfaciliteiten die binnen hun grondgebied operationeel zijn. Voor een verwerkingsfaciliteit die actief is op Amerikaans grondgebied is de Amerikaanse bevoegde autoriteit verantwoordelijkheid. De US EPA heeft, als bevoegd gezag van land van bestemming, op 8 mei 2023 schriftelijk toestemming verleend voor deze transporten, en daarmee conform de van toepassing zijnde internationale afspraken bevestigd dat het afval op een volgens nationale regelgeving milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwerkt wordt. De ILT heeft binnen de EVOA systematiek de mogelijkheid om transporten niet toe te staan als zij redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen niet op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd. De ILT heeft op basis van de ontvangen informatie geen redenen om aan te nemen dat het afval van Chemours niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwerkt wordt in Fayetteville (North Carolina). Overigens is het in deze context goed te melden dat de EPA 29 november jl. via een zogenaamde «withdrawal of consent» haar instemming heeft ingetrokken. Daarmee zijn de beoogde transporten op dit moment dus niet meer mogelijk. EPA heeft als reden voor het intrekken van de instemming opgegeven dat de vergunde hoeveelheden FRD902 (een PFAS-verbinding, ook bekend als GenX), hoger zijn dan de volumes die door Chemours in Fayetteville in een jaar kunnen worden verwerkt.
Bent u ervan op de hoogte dat Chemours in Dordrecht tussen augustus dit jaar en juli volgend jaar 2 miljoen kilo giftig pfas-afval naar Chemours in Fayetteville mag overbrengen? Vindt u dit wenselijk?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2, is het in internationaal verband gebruikelijk dat samengewerkt wordt om specifieke afvalstromen nuttig toe te passen in gespecialiseerde verwerkingsinstallaties. De EPA heeft op 29 november jl. de eerdere instemming voor dit transport ingetrokken, waardoor de genoemde transporten niet langer mogelijk zijn.
Wat is uw reactie op het bericht dat Chemours een milieuramp heeft veroorzaakt in Fayetteville, waarbij grote hoeveelheden pfas zijn vrijgekomen via de rivier Cape Fear waardoor mensen en vissen vol zitten met pfas?
Ik vind het zeer zorgelijk als mensen worden blootgesteld aan onaanvaardbare gehalten van schadelijke chemicaliën. Ik zet mij dan ook sterk in om het gebruik van PFAS binnen de Europese Unie zo ver als mogelijk aan banden te leggen. Zoals alle bedrijven en burgers dient ook Chemours zich in Nederland aan onze wet- en regelgeving te houden. Bedrijven als Chemours hebben een verantwoordelijkheid om de nadelige effecten van hun activiteiten op de gezondheid en het milieu te beperken. Onder die verantwoordelijkheid valt ook het voorkomen van nadelige effecten als gevolg van het vrijkomen van GenX-stoffen. Ik vind het belangrijk dat die verantwoordelijkheid goed ingevuld wordt. Het is echter niet aan mij om te oordelen of een vestiging van Chemours in de VS die verantwoordelijkheid goed invult. Dat is aan de autoriteiten die daartoe bevoegd zijn.
Wat is uw reactie op het bericht dat duizenden mensen die langs de rivier Cape Fear wonen al jarenlang geen toegang hebben tot schoon en veilig drinkwater door de pfas-vervuiling?
Het is zorgelijk als er plekken in de wereld zijn waar een hoge concentratie PFAS in het drinkwater wordt aangetroffen. Het is daarbij aan de verantwoordelijke overheden om maatregelen te treffen. Gezien de brede aanwezigheid van PFAS in de leefomgeving is het noodzakelijk dat overheden daarin gezamenlijk optrekken. Ik zet mij in internationaal verband in om de blootstelling aan PFAS te reduceren, bijvoorbeeld via een restrictie op PFAS onder de REACH-Verordening5. Daarover geef ik meer informatie in het antwoord op vraag 12.
Wat is uw reactie op het bericht dat de VN-rapporteur het alarmerend vindt dat Nederland toestaat dat giftig pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville wordt geëxporteerd, terwijl de omgeving daar al zwaar is vervuild met pfas?
Nederland neemt de zorgen van de VN rapporteurs serieus en de reactie van Nederland op de brief van de rapporteurs is inmiddels gepubliceerd op de site van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten.6 In de reactie wordt uitgelegd hoe Nederland de internationale afspraken en regels die op deze transporten van toepassing zijn, heeft gevolgd. Voor de betreffende transporten moet Nederland zich houden aan internationaal vastgelegde voorschriften. Dat doet Nederland dus ook. Tegelijkertijd is in de reactie aangegeven dat Nederland van mening is dat de regels die toezien op het internationale transport verbeterd moeten worden. Daarom wordt in de reactie ook de inzet van Nederland in de Europese herziening van de EVOA geschetst. Een belangrijk aspect van de Nederlandse inzet voor deze herziening is dat we vanuit de EU meer handvatten moeten krijgen om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. Export zou dan alleen zijn toegestaan als de verwerking in het ontvangende land aantoonbaar voldoet aan de Europese eisen voor milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van dat afval (zie voor meer informatie het betreffende BNC fiche met de Nederlandse inzet ten aanzien van de herziening van de EVOA7). Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit.
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederland (door de export van het pfas-afval mogelijk te maken) volgens de VN-rapporteur dus mogelijk bijdraagt aan de schending van mensenrechten, namelijk het recht van omwonenden op leven, gezondheid, een schoon milieu en schoon water?
Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven, is de reactie van Nederland op de brief van de VN rapporteur inmiddels gepubliceerd op de site van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten.8 Nederland neemt de zorgen van de rapporteurs serieus en in de reactie wordt uitgelegd dat Nederland de internationale afspraken en regels heeft gevolgd en welke acties Nederland verder heeft ondernomen en onderneemt om schade door PFAS te voorkomen. Nederland gaat niet over de wijze waarop bedrijven in de Verenigde Staten hun activiteiten uitvoeren. Nederland kan wel via de Europese Unie (EU) inzetten op het aanscherpen van de voorwaarden voor het toestaan van afvaltransporten, die de EU-buitengrens passeren. In het antwoord bij vraag 6 is de inzet van Nederland in de nu nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA kort beschreven.
Welke rol heeft de Nederlandse overheid precies gespeeld in het mogelijk maken van deze milieuramp in Fayetteville en het schenden van de rechten van omwonenden? Trekt u dit uzelf aan?
De Nederlandse overheid verwacht dat bedrijven hun bedrijfspraktijken afstemmen op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de richtlijnen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten. Deze niet-bindende richtlijnen en principes omvatten de verantwoordelijkheid van bedrijven om risico’s in hun internationale waardeketens te identificeren en aan te pakken. Hieronder valt ook het voeren van zinvolle belanghebbendenconsultatie en het bieden van een effectieve remedie waar van toepassing. De verplichting van de Nederlandse overheid om mensenrechten te beschermen en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheid van bedrijven om de mensenrechten te respecteren, zijn vastgelegd in het Nederlandse Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten9. Op Europees niveau wordt onderhandeld over de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Deze richtlijn bevat verplichtingen voor grote bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen op hun internationale waardeketens om zo mensenrechtenschendingen en milieuschade te voorkomen en waar nodig te adresseren. De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zal uw Kamer over de uitkomst van deze onderhandelingen informeren.
Wat is uw boodschap aan de bewoners van Fayetteville die persoonlijk zijn geraakt door de vervuiling die is ontstaan door het giftige pfas-afval afkomstig van Chemours in Dordrecht?
Ik vind het zeer zorgelijk als mensen op onaanvaardbare wijze worden blootgesteld aan schadelijke chemische stoffen. Daar waar ik de bevoegdheid heb, zet ik mij dan ook sterk in om blootstelling aan PFAS te verminderen, zowel in Nederland als ook binnen de Europese Unie. Deze acties heb ik genomen vanuit mijn overtuiging dat mensen nooit op onaanvaardbare wijze moeten worden blootgesteld aan schadelijke chemicaliën. Die overtuiging staat dus los van het land, het grondgebied en welke autoriteit bevoegd is, maar geldt voor alle mensen.
Waarom denkt u dat uw reactie op de VN-rapporteur, namelijk dat het afval op «milieuverantwoordelijke wijze» wordt verwerkt «in overeenstemming met de Amerikaanse nationale wetgeving», een gepaste reactie is op de milieuramp in Fayetteville die overduidelijk is veroorzaakt door het giftige pfas-afval afkomstig van Chemours in Dordrecht?
Ik ben het oneens met de veronderstelling dat eventuele milieuproblemen die op dit moment zouden bestaan in Fayetteville, zijn veroorzaakt door beoogde verwerking van PFAS afval dat afkomstig is uit Nederland. Ik heb geen informatie die die veronderstelling ondersteunt. Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven, is de reactie van Nederland op de brief van de VN rapporteur inmiddels gepubliceerd op de site van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten.10 Nederland neemt de zorgen van de rapporteurs serieus en legt in de reactie uit hoe Nederland de internationale afspraken en regels heeft gevolgd en welke acties Nederland verder heeft ondernomen en onderneemt om schade door PFAS te voorkomen. Tegelijkertijd is in de reactie aangegeven dat Nederland van mening is dat de Europese regels die toezien op het transporten vanuit de EU naar niet-EU lidstaten verbeterd moeten worden. Daarom wordt in de reactie ook de inzet van Nederland in de Europese herziening van de EVOA geschetst. In het antwoord op vraag 6 geef ik in meer detail aan wat die herziening voor consequenties zal hebben voor internationale transporten.
Bent u het ermee eens dat, omdat Nederland de productie van pfas wil verbieden in Europa, Nederland er juist voor zou moeten zorgen dat pfas-afval geen bedreiging vormt voor mensenrechten en het milieu, zowel in Nederland als elders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
De beste wijze om te zorgen dat specifiek afval geen risico’s voor mens en milieu vormt, is door ervoor te zorgen dat dat specifieke afval niet meer ontstaat. Preventie is de hoogste stap in de afvalhiërarchie. Instrumenten om de hoeveelheid afval te verminderen zijn onder meer beperkingen of vereisten die worden opgelegd aan producten voor toelating tot de EU-interne markt en vereisten die van toepassing zijn op het verkrijgen van een vergunning om een industriële activiteit uit te voeren. Nederland heeft samen met Duitsland, Denemarken, Noorwegen en Zweden een voorstel opgesteld voor een restrictie die zou moeten resulteren in de verst mogelijke beperking van de productie, het op de markt brengen en het gebruik van PFAS in de EU. Een dergelijke beperking zal op haar beurt ook zorgen voor een drastische vermindering van afval dat PFAS bevat. Tot die tijd kan PFAS nog geproduceerd worden en ontstaat dus ook afval dat PFAS bevat.
Hoe rijmt u uw reactie op de VN-rapporteur, namelijk dat de ILT toezicht houdt op het transport van het pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville, met de signaalrapportage «Meer grip op pfas in afval nodig»3 van diezelfde ILT, waarin wordt aangegeven dat de huidige regelgeving onvoldoende is om verspreiding van pfas via afval naar het milieu te voorkomen?
De signaalrapportage van de ILT constateert onder andere dat er onduidelijkheid kan zijn of er sprake is van PFAS houdend afval, en derhalve of afval naar een daartoe geschikte verwerker gaat. Die situatie is hier niet van toepassing omdat in dit specifieke geval bekend is dat het om PFAS houdend afval gaat. Bovendien is hier geen sprake van vernietiging, maar van nuttige toepassing van het afval. In de reactie op de brief van de VN rapporteurs wordt kort de inzet van Nederland geschetst ten aanzien van het verbeteren van regelgeving en handhaving. Dan gaat het onder meer over de inzet van Nederland in de onderhandelingen over de herziening van de EVOA (zie het antwoord bij vraag 6) en over de inzet van Nederland in kader van de Europese PFAS restrictie. Die restrictie moet ertoe leiden dat de productie, het in de handel brengen en het gebruik van PFAS in Europa zo ver mogelijk wordt ingeperkt onder de REACH-verordening. In de beleidsreactie op de signaalrapportage van de ILT staan in meer detail de acties beschreven die genomen worden om het PFAS probleem te reduceren voor de gevallen waarbij onduidelijkheid bestaat over de aanwezigheid van PFAS.12
Hoe kunt u zeggen dat het pfas-afval op milieuverantwoordelijke wijze wordt verwerkt, als uit de signaalrapportage van de ILT blijkt dat er nu te weinig grip is op mogelijk ongewenste emissies en lozingen via de verwerking van Nederlands pfas-afval in het buitenland?
In dit geval is het duidelijk dat het om het transport van PFAS houdend afval gaat, en is de transportaanvraag ook als zodanig beoordeeld, met alle bijbehorende eisen voor toestemming. Zoals in reactie op de vragen hierboven uitgelegd, houdt Nederland zich aan geldende en internationaal vastgelegde voorschriften. Volgens die internationaal vastgelegde voorschriften, is de beoordeling van het bevoegde gezag van het importerende land leidend in de beoordeling van de wijze waarop het afval wordt verwerkt. In dit geval zijn dat dus de Amerikaanse bevoegde autoriteiten. Tegelijkertijd vind ik ook dat de Europese regels die toezien op het internationale transport verbeterd moeten worden. Daarom heb ik daar in de Europese herziening van de EVOA sterk op ingezet, zoals eerder aangegeven in mijn beantwoording van vraag 6.
Kunt u per bevinding van de ILT in deze signaalrapportage – namelijk dat er beperkt zich is op pfas in afval, dat er geen garantie is op de volledige vernietiging van pfas in afval en dat normen voor de verwerking van pfas in afval in veel gevallen ontbreken – aangeven of dit van toepassing is op de export van het pfas-afval naar Fayetteville?
Zoals in de antwoorden op vraag 12 en 13 aangegeven, is er voor dit transport zicht op de aanwezigheid van PFAS in het afval. Bovendien wordt dit afval niet ter vernietiging overgebracht, maar voor nuttige toepassing. Overbrenging voor vernietiging buiten de EU is conform de EVOA niet toegestaan. Nederland heeft geen zeggenschap of controle over de veiligheidsnormen en regels die in de Verenigde Staten gesteld worden aan verwerkers van afval in het algemeen noch van afval met GenX in het bijzonder. Die bevoegdheid is voorbehouden aan de Verenigde Staten.
Bent u het met de ILT eens dat transporten van pfas-afval alleen doorgang zouden moeten vinden als bedrijven kunnen aantonen dat het transport en de verwerking daarna níet tot milieurisico’s leiden, zodat transporten uit voorzorg kunnen worden tegengehouden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Dit is dan ook een belangrijk onderdeel van mijn inzet geweest in de inmiddels nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA. Na het van kracht worden van de geactualiseerde EVOA zal export uit de EU uitsluitend zijn toegestaan, nadat in een onafhankelijke audit is aangetoond dat de verwerking voldoet aan de Europese eisen voor milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van dat afval. In het antwoord op vraag 6 is de inzet van Nederland in die onderhandelingen verder beschreven.
Wanneer komen daadwerkelijk de definities, normen en de ruimte om effectief uit voorzorg te handelen, die volgens de ILT nodig zijn om de problematiek rond pfas-afval te verhelpen?
In bovenstaande beantwoording is de Nederlandse inzet op verbetering van de regelgeving zoals de komende aanpassing van de EVOA en de inzet om te komen tot een PFAS restrictie in de EU beschreven. Realisatie van die Europese en mondiale inzet kost tijd, maar met de reeds ingezette en nieuwe acties hoop ik dat in de toekomst voor steeds meer PFAS minder hoeft te worden teruggegrepen op het voorzorgsbeginsel.
Klopt het dat de Amerikaanse wet- en regelgeving minder streng is dan de Nederlandse wetgeving? Zo ja, in welke opzichten is dit het geval? Zo nee, hoe zit dit dan?
Het is niet aan mij om de Amerikaanse wet- en regelgeving te vergelijken met de Nederlandse. Ik heb daar dan ook geen informatie over. In dit geval is het relevant dat de VS lid is van de OESO, wat wil zeggen dat de export van gevaarlijk afval mogelijk is, mits de VS toestemming geeft en aan de daarvoor geldende internationale vastgelegde voorschriften en nationale wetgeving wordt voldaan. Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven krijgen EU-lidstaten met de herziening van de EVOA meer handvatten om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. Export van afval naar niet EU-lidstaten zal na het van kracht worden van de geactualiseerde EVOA uitsluitend toegestaan zijn nadat met een onafhankelijke audit is aangetoond dat de verwerking voldoet aan vergelijkbare eisen die daarvoor binnen de EU gelden. Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit van de verantwoordelijke autoriteiten.
Exporteert Chemours in Dordrecht ook nog pfas-afval naar andere landen? Zo ja, welke landen en heeft dit pfas-afval in andere landen ook tot milieurampen en/of gevolgen voor omwonenden geleid?
Ja, Chemours in Dordrecht exporteert ook afval naar andere landen, zijnde België, Denemarken en Frankrijk. De ILT publiceert deze exportvergunningen op haar website.13 Ik heb geen indicaties dat de verwerking van PFAS houdend afval in die landen leidt tot milieuproblemen. In oktober 2022 besloot de ILT na signalen over onjuiste verwerking van afval dat PFAS bevat bij een afvalverwerker uit voorzorg transporten naar deze verwerker tegen te houden. In juni dit jaar concludeerde de ILT na onderzoek en het ontvangen van nieuwe informatie dat er geen reden meer is om transporten van afval dat PFAS bevat naar deze verwerker tegen te houden. Door dit onderzoek kreeg de ILT meer inzicht in de verwerking van afval dat PFAS bevat.
Vindt u het wenselijk dat pfas-afval wordt geëxporteerd naar landen waar de wet- en regelgeving omtrent pfas minder streng zijn dan de Nederlandse en/of Europese regelgeving? Zo ja, waarom?
Nee, dat vind ik niet wenselijk. Ook dit is een belangrijk onderdeel van de inzet van Nederland in de nu nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA. In het antwoord bij vraag 6 is de inzet van Nederland in deze herziening verder beschreven. Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit van de ILT.
Gaat u ervoor zorgen dat pfas-afval alleen nog wordt verwerkt in landen waar strenge wet- en regelgeving geldt voor deze verwerking, bijvoorbeeld door een exportverbod in te stellen voor pfas-afval naar landen buiten de EU?
Het borgen dat vanuit de EU geëxporteerd afval op een manier verwerkt wordt die vergelijkbaar is met de verwerking van dat afval binnen de EU, is een belangrijk onderdeel van de inzet van Nederland in de nu nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA. In het antwoord bij vraag 6 is de inzet van Nederland in deze onderhandelingen over de herziening van de EVOA verder beschreven.
Klopt het dat de export van het pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville voorlopig is stopgezet door de federale overheid in de VS? Zo ja, tot wanneer is de export stopgezet en wat gebeurt er daarna?
Ja dit klopt. De exportvergunningen zijn op 29 november 2023 door de EPA ingetrokken. Transport vanuit Chemours Dordrecht naar deze verwerker is op dit moment niet meer mogelijk. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft de EPA als reden voor het intrekken van hun instemming opgegeven dat de vergunde hoeveelheid FRD902 (een PFAS-verbinding, ook bekend als GenX), hoger zijn dan de volumes die door Chemours in Fayetteville in een jaar kunnen worden verwerkt.
Chemours in Dordrecht is als afvalproducent verantwoordelijk voor het vinden van een alternatieve verwerker en/of het veilig opslaan van dit afval.
Gaat u ervoor zorgen dat de export van pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville definitief wordt gestaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Voor het vergunnen van transporten wordt getoetst aan de geldende regelgeving. Een vergelijkbare aanvraag zal tot een vergelijkbaar resultaat leiden. Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven, is een belangrijk aspect van de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen over de herziening van de EVOA, dat we vanuit de EU meer handvatten moeten krijgen om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. De geactualiseerde EVOA zal meer en betere mogelijkheden bieden om de verwerking van geëxporteerd afval te beëindigen als de verwerking niet aan Europese eisen voldoet. Dit geldt ook voor afval dat geëxporteerd wordt naar de Verenigde Staten. Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit.
De aanstelling van de regeringscommissaris voor de pensioentransitie |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Op 24 november jl. heeft u een brief naar de Eerste Kamer gestuurd met betrekking tot de benoeming van een regeringscommissaris die al op 1 januari 2024 zal aantreden1; kunt u nader toelichten wat de functieomschrijving is van de regeringscommissaris voor de pensioentransitie?
De regeringscommissaris brengt zo vaak als nodig, maar in elk geval twee keer per jaar, eigenstandig advies uit aan de Minister. Deze adviezen zullen, voorzien van een reactie, tegelijk met de monitoringsinformatie van de Minister worden gedeeld met de Tweede Kamer. In de adviezen gaat de regeringscommissaris in op de voortgang van de transitie, signaleert de regeringscommissaris eventuele knelpunten en benoemt zij de mogelijke maatregelen om deze knelpunten weg te nemen. Daarnaast stimuleert de regeringscommissaris dat goede voorbeelden uit de uitvoeringspraktijk worden gedeeld, in alle fases van de transitie en voor alle typen regelingen. Daarbij wijst de regeringscommissaris op beschikbare routes (bijvoorbeeld naar de Transitiecommissie).
Wat is het mandaat van de regeringscommissaris?
De regeringscommissaris kan vrijelijk en naar eigen inzicht het gesprek aangaan met de partijen die op enigerlei wijze bijdragen of betrokken zijn bij de pensioentransitie. Het kan gaan om sociale partners, pensioenfondsbesturen, verzekeraars, pensioenuitvoerders, pensioenadviseurs en ICT-leveranciers. Daarbij gaat het niet alleen om de diverse koepelorganisaties, maar kan het ook gaan om individuele partijen.
De regeringscommissaris zal zich in haar advisering niet uitspreken over de inhoud van pensioenafspraken. Zij richt zich op het proces. Het doel is dat de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel soepel en tijdig verloopt.
De regeringscommissaris zal zich in haar advisering niet alleen baseren op de monitoringsinformatie die vanuit het Ministerie van SZW wordt verstrekt, maar kan ook zelf informatie verzamelen. Daartoe zal zij niet alleen zelf het initiatief nemen, partijen kunnen de regeringscommissaris ook benaderen.
De regeringscommissaris kan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de Minister. In elk geval adviseert de regeringscommissaris bij het uitkomen van de monitoringsinformatie die aangeboden wordt aan uw Kamer, maar dat kan ook vaker zijn als de regeringscommissaris daartoe aanleiding ziet.
Kunt u aangeven wat de wervingsprocedure was voor de aangestelde regeringscommissaris voor de pensioentransitie en hoe hierbij rekening werd gehouden met het borgen van de onafhankelijkheid?
Voor de vacature van regeringscommissaris is een openbare vacature uitgeschreven. In de selectieprocedure is de onafhankelijkheid van de kandidaten een belangrijke toetssteen geweest. Hierbij speelt van nature een spanningsveld: aan de ene kant moet de onafhankelijkheid van de regeringscommissaris buiten kijf staan, aan de andere kant dient een kandidaat over uitgebreide kennis en ervaring van de pensioensector te beschikken. Met de aanstelling van prof. dr. S.G. van der Lecq als regeringscommissaris ben ik ervan overtuigd dat zowel de kennis en onafhankelijkheid is geborgd.
Hoeveel kandidaten hebben gesolliciteerd naar de functie van regeringscommissaris?
Het is gelet op de vertrouwelijkheid van de procedure niet opportuun om gedetailleerde informatie te verstrekken. Ik kan u melden dat er voldoende belangstelling was voor de functie en met meerdere kandidaten sollicitatiegesprekken zijn gevoerd.
Kunt u aangegeven hoe de nevenfuncties van de aangestelde regeringscommissaris, bij onder andere Achmea Investment Management, het ABP en pensioenfonds IBM Nederland (SPIN) zich verhouden tot de rol van de regeringscommissaris voor de pensioentransitie en in hoeverre hier sprake kan zijn van onverenigbare belangen?
In hoeverre kan de aangestelde regeringscommissaris volgens u onafhankelijk advies geven over de transitie, terwijl de regeringscommissaris als kroonlid van de SER2 aan de basis stond van de voorgenomen wijzigingen van het pensioenstelsel?
Het is juist dat prof. dr. S.G. van der Lecq als kroonlid heeft bijgedragen aan het SER-advies «Toekomst pensioenstelsel». Het ging daarbij om een advies en niet om het voorschrijven van bepaalde uitkomsten. Dat is ook niet de rol van de SER. Sociale partners hebben dit advies wel gebruikt als input voor het sluiten van het pensioenakkoord. De rol van de regeringscommissaris is te adviseren op de tijdige transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, zoals dat is overeengekomen in het pensioenakkoord en is vastgelegd in de wet Toekomst pensioenen.
In hoeverre is de aangestelde regeringscommissaris onafhankelijk te noemen in deze transitie, terwijl zij in de Commissie Parameters 20223 zat, die adviseerde over de economische parameters en rekenrentes die gehanteerd moeten worden in de verplichte berekeningen in de pensioentransitie?
Prof. dr. S.G. van der Lecq heeft inderdaad zitting gehad in de commissie parameters. Ook in de commissie parameters stond onafhankelijkheid van de voorzitter en leden voorop. Ik ben ervan overtuigd dat zij in haar werkzaamheden voor de commissie parameters onafhankelijk heeft geopereerd en dat zij ook nu in haar nieuwe functie die onafhankelijkheid zal betrachten. Daarnaast richtten de werkzaamheden van de commissie parameters zich op de inhoud, terwijl de regeringscommissaris zich juist alleen op het proces zal richten.
Deelt u de opvatting dat de sterk wisselende parametersets juist de aanleiding kunnen zijn voor onzekerheid in de transitie?
Die opvatting deel ik niet. Pensioenen, en daarmee ook de scenariosets, zijn en blijven afhankelijk van de economische omstandigheden. Het is daarom belangrijk dat de scenariosets tenminste ieder kwartaal door De Nederlandsche Bank herijkt worden, zodat deze telkens zoveel mogelijk consistent zijn met veranderende marktomstandigheden en de nieuwste realisatiecijfers. Het is daarbij goed om op te merken dat de scenariosets gebruikt worden bij berekeningen die ondersteunend zijn voor de afwegingen en de daaruit volgende besluitvorming van pensioenfondsen en/of sociale partners rondom de nieuwe premieregeling en de transitie daarnaartoe. De scenariosets zijn dan ook niet leidend voor die besluitvorming.
Verder is het goed om op te merken dat sociale partners in het transitieplan niet alleen afspraken maken over de verwachte situatie, maar ook over het kader dat geldt bij afwijkende economische omstandigheden. Zo bepalen zij welke doelen zij willen behalen, welke doelen voorrang hebben, en de bandbreedte aan uitkomsten die zij evenwichtig vinden. Pensioenfondsen bezien vervolgens hoe zij het invaarbesluit binnen deze kaders vorm kunnen geven. Zij verkennen daarbij hoe het invaarbesluit eruit komt te zien als de financiële ruimte anders is door andere economische omstandigheden op het moment van invaren dan op het moment dat het besluit wordt genomen. Om de robuustheid van de afspraken te bepalen wordt gevraagd onder verschillende economische en financiële omstandigheden de uitkomsten van de doelstellingen en voorrangsregels uit te rekenen. Pensioenfondsen nemen dit en de consequenties van wijzigende omstandigheden voor het invaarbesluit op in het implementatieplan dat ingediend wordt bij DNB. Door dit mee te nemen in het implementatieplan, wordt juist zoveel als mogelijk voorkomen dat veranderende marktomstandigheden zorgen voor een onzekere transitie.
Deelt u de mening dat de IT-transitie de achilleshiel kan worden van de pensioentransitie, waaronder de deelnemersadministratie bij pensioenuitvoeringsorganisaties, en bovendien ook de koppeling tussen deelnemersadministratie en vermogensbeheerders? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
Er zijn diverse waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat hier een achilleshiel kan ontstaan. De overgang naar de nieuwe pensioenregeling vraagt om de nodige aanpassingen, onder andere ten aanzien van ICT-systemen en de pensioenadministratie. Van pensioenuitvoerders wordt daarom ter voorbereiding op deze transitie gevraagd om een implementatieplan op te stellen. In dit implementatieplan gaat de pensioenuitvoerder onder andere in op de technische uitvoerbaarheid en de risico’s van de uitvoering van de pensioenregeling en de risicobeheersmaatregelen. De pensioenuitvoerder dient daarbij een analyse op te nemen ten aanzien van de operationele en IT-risico’s, de beschikbaarheid en de kwaliteit van de data en de beheersing van deze risico’s. Voor pensioenfondsen geldt daarbij dat zij ook de risico’s die samenhangen met de uitbesteding van werkzaamheden en de beheersing daarvan in kaart moeten brengen. Kortom, vooraf wordt van pensioenuitvoerders gevraagd om de risico‘s inzichtelijk te maken en de benodigde beheersmaatregelen te treffen. Daarbij wordt de sector daar waar mogelijk ondersteund, bijvoorbeeld aan de hand van servicedocumenten en handreikingen. Het implementatieplan wordt vervolgens aan DNB toegestuurd, die dit meeneemt in haar toezicht op de transitie. Tot slot wordt de uitvoering gedurende de transitie nauwgezet gemonitord en blijf ik met de pensioenuitvoerders in gesprek. Signalen uit de sector worden nauwlettend in de gaten gehouden, en best practices worden gedeeld. Indien er knelpunten ontstaan, kunnen deze dankzij de monitoring en de gesprekken in een vroeg stadium worden onderkend en kan bezien worden hoe deze knelpunten op te lossen.
Heeft de regeringscommissaris een rol om ook onafhankelijk advies uit te brengen over de voortgang van deze transitie, specifiek op IT-gebied zoals hierboven omschreven?
De pensioentransitie vraagt ook om aanpassing van ICT-systemen en aanpassing van de pensioenadministraties. IT is daarmee een belangrijke factor voor het tijdig slagen van de transitie. Dit aspect van de transitie zal daarom ook de aandacht hebben van de regeringscommissaris.
Op basis waarvan vindt u de regeringscommissaris geëquipeerd om onafhankelijk advies uit te brengen over de voortgang van deze transitie specifiek op IT-gebied?
Prof. dr. S.G. van der Lecq heeft een brede ervaring in het pensioendomein. Voor de werkzaamheden die de regeringscommissaris verricht, krijgt zij daarnaast ondersteuning vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze ondersteuning moet toereikend zijn voor de toebedeelde taken. Wanneer bepaalde specifieke kennis niet binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar is, kan ook externe ondersteuning ingezet worden.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord, met in achtneming van de reguliere antwoordtermijn voor schriftelijke Kamervragen.
Het bericht 'Steeds meer kinderen zonder zwemdiploma vooral bij lage inkomens' |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer kinderen zonder zwemdiploma, vooral bij lage inkomens»?1
Ja.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook kinderen van ouders met een lager inkomen hun zwemdiploma’s halen?
Ieder kind zou zwemvaardig moeten kunnen zijn, ongeacht de financiële draagkracht van de ouders. Aangezien de problematiek niet eenduidig2 is, zijn oplossingen vanuit verschillende kanten vereist. Waar mogelijk initieer en ondersteun ik initiatieven om de drempels voor deze doelgroep weg te nemen. Enkele voorbeelden van de huidige inzet:
Deelt u de mening dat in een waterrijk land als Nederland, zwemdiploma’s noodzakelijk zijn? Zo ja, op welke manier gaat u de dalende trend van het aantal kinderen zonder zwem-ABC keren?
Ik deel met u het inzicht dat zwemdiploma’s heel belangrijk zijn in ons land. Niet alleen voor de veiligheid, maar zeker ook om een leven lang te kunnen recreëren op en om het water.
De gerapporteerde cijfers beschrijven de situatie in 2022, kort na de beperkingen van de coronapandemie. Ik weet dat sindsdien hard gewerkt is om de wachtlijsten voor zwemles in te korten en de achterstanden weg te werken in de branche3. Ik ben continu in gesprek met de branche om oplossingen te bedenken hoe de achterstanden ingelopen kunnen worden.
De prioriteiten zijn daarbij het tegengaan van het tekort aan zwemdocenten en het effectief gebruik van zwemwater, bijvoorbeeld door slimme programmering in zwembaden of het bieden van zwemles kort na schooltijd wanneer het zwembad vaker vrij is.
Ik hoop dat de huidige en toekomstige inspanningen het gedaalde diplomabezit van kort na de coronabeperkingen weer corrigeren.
Waarom lukt het u niet om in een welvarend land als Nederland, ondanks het grote aanbod van financieringsmogelijkheden, alle kinderen hun zwemdiploma’s te laten behalen?
Ik zet mij samen met de branche in voor volledig zwemvaardige bevolking. Enkele van de belemmerende factoren benoemde ik in de beantwoording van vraag 2 en 3. Naast de financiële aspecten, die u terecht aanhaalt, gaat het om een tekort aan zwemdocenten en effectieve benutting van badwater. Maar daarnaast betreft het ook om de bereidwilligheid en kennis van het belang onder ouders om hun kinderen naar zwemles te begeleiden. Dit vraagt een inspanning en is niet altijd even vanzelfsprekend, waardoor de drempel ondanks diverse ondersteuningsmogelijkheden soms toch te hoog is. Om het belang van (goede) zwemles te benadrukken wordt via het Nationaal Plan Zwemveiligheid gewerkt aan voorlichting voor ouders over dit onderwerp.
Het bericht dat het percentage kinderen zonder zwemdiploma is verdubbeld |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek Zwemvaardigheid 2022: Inzicht in het zwemdiplomabezit van kinderen van het Mulier Instituut, waaruit blijkt dat het aantal kinderen zonder zwemdiploma de afgelopen vier jaar is verdubbeld?1
Uiteraard vind ik het zeer zorgelijk dat minder kinderen hun zwemdiploma behaald hebben. Dat is namelijk een belangrijke voorwaarde om een leven lang veilig te recreëren op en om het water.
Wat is uw reactie op het feit dat kinderen uit een gezin met een laag inkomen ruim twaalf keer zo vaak geen zwemdiploma hebben dan kinderen uit een gezin met een hoog inkomen?
Dat is onwenselijk omdat ieder kind de mogelijkheid zou moeten hebben zich veilig in en om het water te begeven.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat er zulke enorme klasseverschillen zijn op het gebied van zwemveiligheid? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze verschillen op te heffen?
Ieder kind zou zwemvaardig moeten kunnen zijn, ongeacht de financiële draagkracht van de ouders. Aangezien de problematiek niet eenduidig2 is, zijn oplossingen vanuit verschillende kanten vereist. Waar mogelijk initieer en ondersteun ik initiatieven om de drempels voor deze doelgroep weg te nemen. Enkele voorbeelden van de huidige inzet:
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de afname van het aantal kinderen met een zwemdiploma die sinds de coronapandemie is ontstaan wordt teruggedraaid?
De gerapporteerde cijfers beschrijven de situatie in 2022, kort na de beperkingen van de coronapandemie. Ik weet dat sindsdien hard gewerkt is om de wachtlijsten voor zwemles in te korten en de achterstanden weg te werken in de branche3. Ik ben continu in gesprek met de branche om oplossingen te bedenken hoe de achterstanden ingelopen kunnen worden.
De prioriteiten zijn daarbij het tegengaan van het tekort aan zwemdocenten en het effectief gebruik van zwemwater, bijvoorbeeld door slimme programmering in zwembaden of het bieden van zwemles kort na schooltijd wanneer het zwembad vaker vrij is.
Ik hoop dat de huidige en toekomstige inspanningen het gedaalde diplomabezit van kort na de coronabeperkingen weer corrigeren.
Bent u het ermee eens dat schoolzwemmen een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan het verbeteren van de zwemveiligheid van kinderen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit te ondersteunen en te stimuleren?
Wanneer kinderen via school leren zwemmen, zou dat een bijdrage kunnen leveren aan de zwemveiligheid van kinderen. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 aangaf, bied ik gemeenten de ruimte om schoolzwemmen (deels) te financieren van middelen uit het sportakkoord. Maar het blijft een keuze die op lokaal niveau gemaakt wordt door het onderwijs en de gemeente.
Op dit moment laat ik onderzoeken wat de totale kosten en vereisten zouden zijn voor het herinvoeren van schoolzwemmen op landelijk niveau. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik begin 2024 en zal ik u -mits tijdig beschikbaar- toezenden voorafgaand aan het WGO Sport op 12 februari.
Coronavaccinatie, vaccinatieschade en aanverwante zaken |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u nog altijd niet van plan om onderzoek te laten doen dat specifiek en alleen is gericht op het mogelijke verband tussen de coronavaccinatie en langdurige, ernstige bijwerkingen? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat, zonder onderzoek en zonder diagnose, dan adequate zorg geleverd worden aan mensen die na vaccinatie te maken hebben gekregen met dergelijke langdurige, ernstige klachten?
Hier wordt wel degelijk onderzoek naar gedaan. Zie de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli jl.1
Klopt het dat patiënten die zich melden met langdurige ernstige klachten na coronavaccinatie te horen krijgen dat onderzoek naar vaccinatieschade niet vergoed wordt en voor hen dus «onbetaalbaar» is? Zo ja, waar is deze bewering op gestoeld? Wat maakt dat onderzoek naar de oorzaak van de klachten van deze mensen kennelijk zo kostbaar is? Kunt u gespecificeerd uiteenzetten om welke kosten voor welke klinische onderzoeken/diagnostiek het dan gaat?
Nee, dit is niet correct.
Waarom is de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zo aangepast dat sinds enige tijd plotseling informatie en adviezen worden gegeven met betrekking tot bijwerkingen na een COVID-19-vaccinatie? Waarom is deze website wel aangepast, maar zijn huisartsen en de bevolking daarover niet actief geïnformeerd?
Webpagina’s van de overheid worden voortdurend actueel gehouden op basis van de meest recent beschikbare wetenschappelijke kennis. Daar hoort actuele informatie over de kans op bijwerkingen bij. Op deze manier wordt de bevolking geïnformeerd. Daarnaast wordt geadviseerd bij vragen of zorgen over bijwerkingen contact op te nemen met de (huis)arts. Informatie is te raadplegen op mijnvraagovercorona.nl, de website van het RIVM en de Rijksoverheid, en bij Bijwerkingencentrum Lareb.
Kunt u verklaren waarom u personen die zich melden met mogelijke vaccinatieschade adviseert een civiele zaak te starten om de overheid aansprakelijk te stellen, terwijl u ook weet dat de klachten van deze mensen niet onderzocht zullen worden en zij dus niet staat zijn tot het aanleveren van bewijslast?
Het is mij niet duidelijk waar de bewering op is gebaseerd dat door het Ministerie van VWS aan personen met mogelijke vaccinatieschade zou worden geadviseerd een civiele zaak tegen de overheid te starten. Hier is geen sprake van.
Uitgangspunt is dat de producent van het vaccin verantwoordelijk is voor de kwaliteit en veiligheid van het vaccin. Er gelden strenge eisen voor het maken van vaccins. Daaraan moet de producent zich houden. Heeft de producent dit niet gedaan, dan kan hij worden aangesproken voor de gevolgen van de bijwerking. Een aansprakelijkstelling voor mogelijke vaccinatieschade vanwege medische klachten na vaccinatie dient daarom bij de producent ingediend te worden. Deze aansprakelijkstelling moet goed onderbouwd worden en (medische) informatie bevatten, zodat deze beoordeeld kan worden door de producent. Mocht blijken dat een bepaalde bijwerking door het vaccin kan komen, dan kan de producent voor vaccinatieschade aansprakelijk worden gehouden. Onderzoek zal dan moeten bewijzen dat de producent van het vaccin verantwoordelijk is voor deze bijwerking.
Waarom is er geen duidelijk zorgprotocol voor personen die zich melden met mogelijke vaccinatieschade en waarom worden artsen hierover niet goed voorgelicht? Waarom is het voor personen met klachten niet mogelijk om melding te maken van het feit dat hun klachten specifiek na COVID-19-vaccinatie begonnen zijn en dat er daarvoor geen andere medische problemen waren? Waarom geeft vaccinproducent Pfizer aan dat dit wel degelijk mogelijk is, terwijl de Nederlandse overheid het tegenovergestelde beweert? Waarom is nog steeds geen specifiek zorgprotocol opgesteld voor mensen met vaccinatieschade, aangezien zowel de Rijksoverheid als de vaccinproducenten er inmiddels van op de hoogte zijn dat (nog onbekende) ernstige bijwerkingen kunnen optreden na COVID-19-vaccinatie? Gaat een dergelijk zorgprotocol er nog wel komen?
Zowel kortdurende bijwerkingen als langdurige klachten na vaccinatie kunnen worden gemeld bij Bijwerkingencentrum Lareb en in gesprekken met zorgverleners. Zorgverleners zijn verplicht een melding te maken van ernstige en onverwachte vermeende bijwerkingen. Op de website van de Rijksoverheid staat informatie voor de bevolking over hulp bij (langdurige) klachten of gevolgen na coronavaccinatie. Vanaf november 2021 biedt C-support ondersteuning aan mensen met post-COVID klachten en mensen die langdurige klachten hebben na een COVID-19-vaccinatie. Voor medische zorg kan iemand terecht bij zijn huisarts of medisch specialist. Er zijn nog geen standaardbehandelingen voor mensen met langdurige klachten na vaccinatie.
Kunt u aangeven waarom de bijsluiters van de COVID-19-vaccins nooit actief verstrekt zijn aan de bevolking, bijvoorbeeld door duidelijke publicatie op internet, of door deze ter beschikking te stellen bij huisartsen en op vaccinatielocaties?
De bijsluiters zijn wel degelijk laagdrempelig beschikbaar gemaakt. Op de website van het College ter beoordeling van geneesmiddelen is een verkorte en uitgebreide versie van de bijsluiters van de COVID-19-vaccins te vinden.2
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid expliciet en bewust tegen het Nederlandse volk heeft gezegd dat COVID-19-vaccins veilig waren, terwijl in de contracten met vaccinproducenten duidelijk stond dat de veiligheid niet gegarandeerd kan worden? Hoe reflecteert u op het feit dat deze producenten dit ook hebben bevestigd aan personen met waarschijnlijke vaccinatieschade?
Alle COVID-19-vaccins die in Nederland (en Europa) worden ingezet zijn uitgebreid getest en voldoen aan strenge veiligheidseisen.
Waarom zijn de COVID-19-vaccins van Jansen en AstraZeneca van de markt gehaald zonder de bevolking te informeren over de reden daarvan, terwijl vaccinatieschade daar in ieder geval bij AstraZeneca de oorzaak van was?
De bevolking is wel degelijk geïnformeerd over het van de markt halen van de COVID-19-vaccins van Jansen en AstraZeneca. Bijvoorbeeld via een nieuwsbericht van de Rijksoverheid. Voor AstraZeneca was de directe aanleiding nieuwe meldingen over gevallen van trombose in combinatie met een laag aantal bloedplaatjes na vaccinatie.
Welke informatie en welk zorgprotocol hebben artsen vanuit de Rijksoverheid tijdens de vaccinatiecampagnes gekregen met betrekking tot gevaccineerde personen die na vaccinatie zorg nodig hadden?
Eind 2020 heeft het RIVM in samenwerking met gemandateerden vanuit diverse beroepsgroepen een Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie opgesteld voor professionals betrokken bij de uitvoering van de COVID-19-vaccinatie. Via deze Uitvoeringsrichtlijn hebben artsen informatie gekregen over de kans op kortdurende of ernstige bijwerkingen, postvaccinale verschijnselen en het handelingsperspectief. Ook staat in deze richtlijn beschreven welke voorzorgsmaatregelen er op de vaccinatielocatie genomen kunnen worden, zoals een observatieperiode na vaccinatie. De uitvoerende organisatie dient te beschikken over een protocol voor ernstige acute bijwerkingen na vaccinatie. Zo zijn anafylactische reacties uitermate zeldzaam, maar niet uit te sluiten.
Nu duidelijk is dat zowel de vaccinproducenten als het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) direct al wisten dat er niks gezegd kon worden over de effectiviteit van de vaccins en het effect op transmissie van het virus en het kunnen oplopen van «Long Covid», omdat daarover geen gegevens beschikbaar waren, kunt u dan uitleggen waarom de Rijksoverheid heeft gecommuniceerd alsof deze data er wel was?
Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 12 oktober 20223.
Kunt u uitleggen waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de Rijksoverheid de vaccinproducenten niet wil/gaat aanklagen nu er zoveel bewijs is dat de data van de clinical trials zijn vervalst? Klopt het dat verscheidene personen met waarschijnlijke vaccinatieschade hiervoor bewijs hebben aangeleverd bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kunt u deze bewijsstukken openbaar maken en/of vertrouwelijk ter inzage geven? Waarom is er met deze bewijslast vooralsnog niets gedaan?
Ik onderschrijf de bewering dat de data van de clinical trials zouden zijn vervalst niet. Ik zie dan ook geen reden om vaccinproducenten aan te klagen.
Kunt u aangeven wie exact aansprakelijk is voor vaccinatieschade na COVID-19-vaccinatie? Aangezien u zelf heeft verklaard en ook uit verschillende vrijgegeven contracten uit verschillende landen is gebleken dat overheden aansprakelijkheid hebben overgenomen van vaccinproducenten, waarom blijft u dan de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de overheid voor vaccinatieschade ontkennen en verwijzen naar de producenten? Kunt u uitleggen waarom u zelf heeft aangegeven geen 60-minners meer uit te nodigen voor een COVID-19-vaccinatie omdat u dan zelf aansprakelijk zou zijn voor eventuele vaccinatieschade, terwijl waarschijnlijke vaccinatieschadeslachtoffers wordt verteld dat zij zelf aansprakelijk zijn voor schade, aangezien zij zelf de keuze hebben gemaakt om een COVID-19-vaccinatie te nemen?
In lijn met het advies van de Gezondheidsraad van 28 juni 20234, behoort de bevolking onder de 60 jaar niet meer tot de doelgroep voor COVID-19-vaccinatie, met uitzondering van de groep die jaarlijks een uitnodiging krijgt voor de griepprik. Vanwege de hoge mate van hybride immuniteit verwacht de Gezondheidsraad dat revaccinatie op dit moment relatief weinig bijdraagt aan aanvullende bescherming tegen ernstige ziekte bij 60-minners buiten de griepprik-groep.
Voor het antwoord betreffende aansprakelijkheid verwijs ik u naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 25 augustus 2022.5
Waarom zijn de Nederlandse burgers niet geïnformeerd over de technische storingen bij het Lareb en zijn zij niet opgeroepen hun meldingen te controleren en indien nodig opnieuw in te dienen?
Er is geen sprake geweest van technische storingen bij Lareb. Een melder krijgt na het invullen van het meldformulier een bevestigingsmail om de melding te bevestigen. De website van Bijwerkingencentrum Lareb6 vermeldt dat indien geen bevestigingsmail is ontvangen, het raadzaam is de melding opnieuw te doen. Het is dus van belang dat de melder controleert of de melding daadwerkelijk in goede orde is ontvangen.
Wat is de reden dat het Lareb na drie jaar nog steeds op de website heeft staan dat de gemelde bijwerkingen verder onderzocht moeten worden, maar heeft de overheid nog steeds geen onderzoeksvoorstel dat zich specifiek en alleen richt op het mogelijke verband tussen COVID-19-vaccinatie en ernstige langdurige klachten gehonoreerd?
Bijwerkingencentrum Lareb wordt vanaf de start van de inzet van de COVID-19-vaccins voortdurend gefinancierd om te onderzoeken of er een mogelijk verband is tussen COVID-19-vaccinatie en klachten. Op 23 januari 2024 heeft Lareb een rapport uitgebracht waarin wordt geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor een verband tussen coronavaccinaties en post-COVID-achtige klachten. Een causaal verband kan niet worden vastgesteld omdat potentiële alternatieve oorzaken niet kunnen worden uitgesloten, zoals andere – nog onbekende- oorzaken die ten grondslag liggen aan de klachten of een niet gediagnosticeerde COVID-19-infectie voorafgaand of vlak na een COVID-19-vaccinatie. Dit kan moeilijk worden uitgesloten omdat veel COVID-19 infecties mild of asymptomatisch verlopen. Lareb adviseert om hier verder onderzoek naar te doen. Dit is in de eerste plaats aan wetenschappers. VWS financiert Lareb en kan eventueel aanvullend onderzoek financieren.
Klopt het dat vanuit het Lareb geen opvolging wordt gegeven aan meldingen die zijn gedaan van bijwerkingen na COVID-19 vaccinatie? Hoe wordt geïnventariseerd hoe deze bijwerkingen zich ontwikkelen en of deze langdurig zijn?
Nee, dit klopt niet. Zie mijn antwoord op vraag 15.
Waarom is het leeftijdsadvies voor COVID-19-vaccinatie aangepast en waarom is de bevolking hiervan niet actief op de hoogte gesteld?
Het leeftijdsadvies voor COVID-19-vaccinatie is niet aangepast.
Wat is de reden dat er geen gespecialiseerde kliniek komt voor mensen met waarschijnlijke/mogelijke vaccinatieschade en/of post-COVID, naar Duits model?
Er is op dit moment nog geen effectief bewezen behandeling voor post-COVID, maar het is belangrijk dat post-COVID patiënten toegang hebben tot de zorg die op dit moment beschikbaar is. Hoe deze zorg wordt vormgegeven en gefinancierd is de taak van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het lid Drost c.s. heeft de regering verzocht er samen met patiënten, zorgverzekeraars, ziekenhuizen en zorgaanbieders, aan te werken dat er door het hele land integrale ondersteuning beschikbaar is voor post-COVID patiënten, onder andere in poliklinieken die goed aangehaakt zijn bij het onderzoeks- en expertisenetwerk post-COVID7. Mijn ministerie is in gesprek met koplopers en andere zorgaanbieders die zich (willen) inzetten om de zorg voor mensen met post-COVID te organiseren om te onderzoeken welke mogelijkheden en eventuele knelpunten worden ervaren. Het uitgangspunt daarbij is dat zorg moet worden verleend op de plek waar dat het meest passend is. Dit vanuit het belang van de patiënt zelf, als ook vanuit de efficiënte inzet van middelen. Het Ministerie van VWS organiseert, in samenwerking met patiëntenorganisaties, eind februari 2024 een bijeenkomst om partijen (zoals patiëntenorganisaties, zorgaanbieders, zorgverzekeraars, de NZa en partijen uit het expertisenetwerk) te verbinden rond de organisatie van integrale ondersteuning voor post-COVID patiënten. Mensen met langdurige klachten na vaccinatie kunnen terecht bij C-support, die hen kan ondersteunen bij het vinden van passende zorg. Ook hier is het uitgangspunt dat de zorg moet worden verleend op de plek die het meest passend is.
Waarom wilt u geen financiële compensatie/ondersteuning bieden aan mensen die zich met een COVID-19-vaccin lieten vaccineren omdat hen werd verteld dat zij dit moesten doen «voor een ander», terwijl dit bewuste misinformatie van de overheid was en sommige van deze mensen door waarschijnlijke vaccinatieschade nu hun inkomen, toekomst, gezin en hun welzijn kwijt zijn? Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid hier wat u betreft in, aangezien deze mensen afgingen op een duidelijk advies van de overheid? Waarom was u zelfs niet bereid om 500 euro toe te kennen voor het oprichten van een stichting?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 5, kunnen mensen met langdurige klachten na vaccinatie zich melden bij C-support. C-support helpt mensen bij het vinden van de juiste hulpverleners en ondersteunt en adviseert ook op het gebied van werk en inkomen.
Kunt u aangeven welke signaalwaarden het EMA hanteert op basis waarvan alarm geslagen moet worden met betrekking tot de hoeveelheid door Europese bijwerkingscentra gemelde, ernstige en langdurige, bijwerkingen na COVID-19-vaccinatie? Hoe wordt het EMA op de hoogte gehouden door de verschillende Europese bijwerkingencentra? Waarom ligt de beslissing over een dergelijk alarm bij het EMA en, voor Nederland, niet bij het Lareb zelf?
Het Nederlands Bijwerkingencentrum Lareb beheert in opdracht van het CBG het landelijke spontane meldsysteem en stuurt de meldingen door naar EudraVigilance. Spontane meldingen van bekende en vermoede bijwerkingen worden door zorgverleners en gebruikers van geneesmiddelen aan het Lareb doorgegeven. EudraVigilance is een gecentraliseerde Europese database met bekende en vermoedelijke nog onbekende bijwerkingen van geneesmiddelen. Alle EU-lidstaten en ook handelsvergunninghouders zijn volgens Europese regelgeving verplicht er zorg voor te dragen dat meldingen van vermoedelijke bijwerkingen worden doorgestuurd naar EudraVigilance. Het monitoren van de EudraVigilance-databank is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het EMA, geneesmiddelautoriteiten in de EU-lidstaten en handelsvergunninghouders. De methodiek staat beschreven in het EMA-document «Screening for Adverse Reactions in EudraVigilance».8 Hierbij moet worden opgemerkt dat het opmerken van een mogelijk signaal in de EudraVigilance-databank nog niet betekent dat er ook een causaal verband bestaat tussen de vermoede bijwerking en het geneesmiddel/vaccin.
Lareb-meldingen van vermoedelijke bijwerkingen die kunnen leiden tot een signaal worden altijd besproken met het CBG. Het CBG beoordeelt of er sprake is van een signaal, en voert een causaliteitsbeoordeling uit. Als het signaal wordt bevestigd, dan brengt het CBG dit in in het Europese netwerk. De informatie die Lareb verzamelt over de Nederlandse meldingen van vermoede bijwerkingen is zeer waardevol, maar deze wordt tezamen met de gegevens uit klinische studies, pharmaco-epidemiologische studies en meldingen van alle EU-lidstaten en ook wereldwijd geëvalueerd, op basis waarvan het bijwerkingenprofiel wordt bepaald. De gegevens van Lareb alleen zijn dus niet leidend.
Het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) waarin ook Nederland zitting heeft evalueert de veiligheidssignalen en kan op grond daarvan maatregelen aanbevelen. Zo kan eventueel de bijsluiter worden aangepast van het COVID-19-vaccin.
Het bericht 'Gegevens HoNOS+ vragenlijst niet met terugwerkende kracht verwijderd' en de bijbehorende radio-uitzending over dit onderwerp van Argos op zaterdag 25 november |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gegevens HoNOS+ vragenlijst niet met terugwerkende kracht verwijderd» van MIND en de bijbehorende radio-uitzending over dit onderwerp van Argos?1 2
Ik heb kennisgenomen van het bericht en de bijbehorende radio-uitzending. Naar aanleiding van de uitspraak in een kort geding tegen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om het verzamelen en verwerken ten behoeve van de verbetering van de zorgvraagtypering te verbieden heeft de NZa op 2 november jongstleden een nieuwsbericht uitgebracht. In dit nieuwsbericht geeft de NZa aan dat de rechter heeft gezegd dat er op dit moment onvoldoende reden is om de verwerking van deze data te verbieden.3 Er loopt nog een bodemprocedure waarin de rechter de data-uitvraag verder onderzoekt. Hieronder zal ik ingaan op de specifieke vragen die u over het bericht en de bijbehorende radio-uitzending heeft gesteld.
Deelt u de mening van MIND dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ggz-patiënten onvoldoende geïnformeerd heeft over wat het tekenen van de privacyverklaring precies inhoudt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Ik verwacht van zorgaanbieders dat zij hun cliënten en patiënten over de privacyverklaring goed, volledig en neutraal informeren, de keuze altijd helemaal bij de patiënt laten en daar geen invloed op uitoefenen. De NZa heeft mij laten weten dat de hier bedoelde privacyverklaring sinds 2014 bestaat en zij er daarom vanuit gaat dat zorgaanbieders de uitvraag rond zorgvraagtypering onderdeel hebben gemaakt van het gesprek dat zij voeren over gegevensdeling met cliënten en patiënten. Verder heeft de rechter in het vonnis van 1 november 2023 gesteld dat «vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de NZa de ggz-patiënten uitdrukkelijker dan zij nu al doet zou moeten informeren via een gerichte (reclame)campagne (...)»4.
Welke stappen gaat u zetten om ggz-patiënten beter te informeren over wat het tekenen van een privacyverklaring inhoudt?
De NZa gaat als zelfstandig bestuursorgaan (zbo) zelf over de wettelijke taak om markttoezicht, marktontwikkeling en tarief- en prestatieregulering op het terrein van de gezondheidszorg uit te voeren, de bevoegdheid om de hiertoe benodigde informatie te vergaren en te verwerken en om hierover te communiceren. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven spelen zorgaanbieders hierbij een belangrijke rol. De NZa heeft ter ondersteuning een informatiefolder opgesteld om cliënten en patiënten te informeren.5 De NZa heeft bij mij aangegeven deze patiëntenfolder actief te delen met zorgaanbieders, zodat zij cliënten en patiënten op hun beurt goed kunnen informeren. In het vonnis in de rechtszaak over zorgvraagtypering geeft de rechter dan ook aan dat «vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de NZa de ggz-patiënten uitdrukkelijker dan zij nu reeds doet zou moeten informeren via een gerichte (reclame)campagne, met name niet omdat goed mogelijk is dat de NZa inderdaad helemaal niet weet op welke specifieke personen de gegevens betrekking hebben6».
Hoeveel mensen hebben pas achteraf een privacyverklaring ondertekend? Zijn de gegevens in eerste instantie gedeeld met de NZa?
De NZa laat mij weten achteraf van enkele zorgaanbieders te hebben vernomen dat er na de aanlevering van de HoNOS+ gegevens privacyverklaringen zijn ondertekend. Een exact aantal is echter niet bekend bij de NZa, omdat zorgaanbieders de privacyverklaringen in hun eigen administratie bewaren.
Waarom spreekt de NZa nog steeds over gepseudonimiseerde gegevens en niet over geanonimiseerde gegevens als zij aangeven dat de gegevens niet meer te herleiden zijn en daardoor niet verwijderd kunnen worden?
De NZa geeft in reactie op deze vraag aan dat het om indirect identificerende persoonsgegevens gaat aangezien het theoretisch niet uit te sluiten is dat de NZa aan de hand van andere gegevens die zij tot haar beschikking heeft, de aangeleverde gegevens zou kunnen herleiden tot een natuurlijk persoon. Om deze reden hanteert de NZa voor de aangeleverde gegevens het beveiligingsregime van gepseudonimiseerde gegevens. Dit betekent dat de NZa zeer strenge organisatorische en technische maatregelen genomen heeft om te voorkomen dat de aangeleverde gegevens te herleiden zijn tot een natuurlijke persoon. In het geval van anonieme gegevens zou het ook in combinatie met aanvullende gegevens niet mogelijk zijn om de gegevens tot een natuurlijke persoon te herleiden. De NZa laat weten dat dit de reden is dat de ze in haar communicatie de lijn aanhoudt dat het gaat om gepseudonimiseerde persoonsgegevens.
Waarom is er niet voor gekozen om bestanden waarin data opgenomen was van patiënten die achteraf een privacyverklaring hadden ondertekend in hun geheel te verwijderen, zoals ook gedaan is toen per ongeluk de gegevens van patiënten die een privacyverklaring hebben ondertekend, waren aangeleverd door fouten in het ICT-systeem, zoals aangegeven in antwoorden op eerdere Kamervragen?3
Met de privacyverklaring is er een mogelijkheid in het leven geroepen voor de patiënt om te bewerkstelligen er geen gegevens worden aangeleverd aan de NZa. Deze privacyverklaring geldt voor aanlevering van gegevens nadat de privacyverklaring is ondertekend. De privacyverklaring geldt dus niet voor gegevens die met de NZa zijn gedeeld voordat de privacyverklaring werd getekend. De NZa geeft aan dat het is daarbij voor haar ook niet mogelijk is om data van afzonderlijke patiënten te verwijderen omdat de NZa, zoals bij vraag 5 aangegeven, zeer strenge organisatorische en technische maatregelen genomen heeft om te voorkomen dat de aangeleverde gegevens te herleiden zijn tot een natuurlijke persoon. In het geval van fouten in het ICT-systeem van enkele zorgaanbieders konden alle gegevens die de betreffende zorgaanbieders hebben aangeleverd, dus ook de gegevens die zagen op betrokkenen die géén privacyverklaring hebben ingevuld, worden verwijderd en konden die zorgaanbieders vervolgens alsnog gegevens aanleveren ten aanzien waarvan geen privacyverklaring was ingevuld. Het is ook in het geval van bestanden, waarin data opgenomen was van patiënten die achteraf een privacyverklaring hadden ondertekend, theoretisch denkbaar dat de aangeleverde bestanden met terugwerkende kracht worden verwijderd. Daarbij zouden dan alle overige data uit dit bestand opnieuw aangeleverd moeten worden. De NZa geeft aan dat dit door hoge administratieve lasten een onwerkbare situatie zou opleveren.
Deelt u de zorg van MIND dat dergelijke berichtgeving het vertrouwen in de ggz kan schaden en zorgmijding in de hand kan werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan me voorstellen dat de berichtgeving bij sommige patiënten tot zorgen zou kunnen leiden. Hierbij wil ik benadrukken dat de NZa handelt met inachtneming van de gestelde wettelijke kaders van het AP-oordeel en in lijn met de motie van de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks) en met aandacht voor zorgvuldig en proportioneel gebruik van persoonlijke data. Patiënten met bezwaren tegen het delen van gegevens met de NZa kunnen een privacyverklaring ondertekenen.
Is bij de ontwikkeling van deze database voldoende rekening gehouden met de patiëntgroep, waarbij wantrouwen in het algemeen, maar ook wantrouwen in de overheid gemiddeld gezien waarschijnlijk hoger is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa laat mij weten zich bewust te zijn van de kwetsbaarheid van deze patiëntengroep. Daarom heeft de NZa van begin af aan alles in het werk gesteld om de privacy van patiënten te borgen en zijn zorgaanbieders steeds gewezen op de mogelijkheid om samen met hun patiënten de sinds 2014 bestaande privacyverklaring te tekenen.
Bent u het ermee eens dat door alle ophef die rond deze database is ontstaan, het misschien verstandig is om met deze database te stoppen en te zoeken naar alternatieven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De NZa vraagt informatie uit bij zorgaanbieders om te zorgen voor een toegankelijke en betaalbare ggz in Nederland. Het zorgprestatiemodel draagt in combinatie met de zorgvraagtypering bij aan een beter toegankelijke ggz. Voor de (door-)ontwikkeling van de zorgvraagtypering is goede informatie nodig. Ik vind het belangrijk dat dit met aandacht voor zorgvuldig en proportioneel gebruik van persoonlijke data gebeurt. De eenmalige data-uitvraag voor zorgvraagtypering door de NZa is op dit moment onderwerp van een gerechtelijke procedure. In deze procedure heeft de rechter uitspraak gedaan in een kort geding. De rechter ziet geen reden, totdat het vonnis in de hoofdzaak is gewezen, de NZa te verbieden verder te gaan met het ontvangen en verwerken van de gegevens. De NZa heeft mij laten weten dat zij in afwachting is van de uitspraak van de rechter in de bodemprocedure.
Bent u bereid om deze vragen ieder afzonderlijk te beantwoorden?
Ja, ik ben bereid om dat te doen.