Acute geldproblemen bij kleine woonzorginstellingen door corona |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat er een onhoudbare situatie ontstaat bij kleinschalige woonzorginstellingen voor dementerende ouderen, doordat inkomsten wegvallen vanwege de coronacrisis?1
Ik ben geïnformeerd over de problematiek. Voor mij staat de continuïteit van zorg voorop. Zorgaanbieders moeten zich tijdens en na de coronacrisis kunnen blijven richten op het leveren van kwalitatief goede zorg. Mede om deze reden heb ik in overleg met ZN, zorgkantoren en de NZa, maatregelen genomen om de continuïteit van zorgverlening aan pgb-houders te waarborgen. Deze maatregelen maken het mogelijk dat niet-geleverde zorg en extra en/of duurdere zorg vanuit het pgb gedeclareerd kan worden. Het betreft een verruiming van de bestedingsmogelijkheden van het pgb. Als een pgb-houder overlijdt vervalt het pgb en is het niet mogelijk de kosten van zorgpersoneel uit het pgb te betalen. Onder normale omstandigheden is dit een regulier bedrijfsrisico. Echter vanwege COVID-19 overlijden meer bewoners en is het moeilijker de lege plaatsen weer bezet te krijgen.
Zoals onlangs aan uw Kamer is gemeld2 kan een wooninitiatief met financiële problemen als gevolg van leegstand zich melden bij het zorgkantoor, waarna in overleg gekeken wordt naar de best passende oplossing. Ik heb besloten de EKC-regeling (extra kosten corona) open te stellen voor wooninitiatieven die als gevolg van leegstand in financiële nood komen. Hiermee kan door de overgebleven pgb-houders tijdelijk een hoger zorgtarief worden betaald. Het gaat hierbij om compensatie van (een deel) van de weggevallen zorginkomsten. Samen met betrokken veldpartijen werk ik deze oplossingsrichting momenteel verder uit.
Omdat bij pgb-gefinancierde wooninitiatieven sprake is van scheiden van wonen en zorg, wordt met het verruimen van de zorgmiddelen de zorgomzetderving vergoed worden.
Waarom is er wel financiële compensatie geregeld voor zorgorganisaties die zorg in natura bieden, maar niet voor kleinschalige wooninitiatieven die zorg bieden via pgb’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, zijn er voor (o.a.) de pgb-gefinancierde kleinschalige wooninitiatieven reeds maatregelen getroffen om de geplande maar niet-geleverde zorg te kunnen declareren. Daarnaast kan het budget van budgethouders tijdelijk worden verhoogd als zij extra, duurdere of vervangende zorg nodig hebben. Bij het treffen van deze maatregelen was een van de uitgangspunten om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de maatregelen die bij zorg in natura zijn getroffen. Er zijn echter grote verschillen tussen de systematiek van zorg in natura en pgb, waardoor de maatregelen niet een op een overgenomen kunnen worden. Het grootste verschil zit in het ontbreken van de relatie tussen zorgaanbieder en verstrekker. Waar in zorg in natura de verstrekker en zorgaanbieder een directe juridische relatie hebben, bestaat deze relatie niet in het pgb. Daardoor ontstaan, logischerwijs, verschillen tussen de maatregelen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat zo spoedig mogelijk ook financiële compensatie wordt gegeven aan kleinschalige wooninitiatieven die de zorg financieren door middel van pgb’s? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord 1.
Vindt u de constructie wenselijk dat bij leegstand pgb-gefinancierde wooninitiatieven moeilijk kunnen voortbestaan en vindt u het tevens verantwoord dat pgb’s worden gehanteerd voor de zorg aan dementerende ouderen die niet bekwaam en bevoegd zijn een pgb te gebruiken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het starten van een pgb-gefinancierde wooninitiatief draagt enkele bedrijfsrisico’s met zich mee, waar de oprichters/ondernemers bewust voor kiezen. Onder normale omstandigheden is een bedrijfsrisico bijvoorbeeld dat bij leegstand pgb-gefinancierde wooninitiatieven geen inkomsten ontvangen. Echter is door corona een uitzonderlijke situatie ontstaan waardoor ik dit risico wil dempen. Daarom heb ik maatregelen getroffen zoals beschreven bij de beantwoording van vraag 1.
Het hebben van een pgb staat niet gelijk aan het beheren van een pgb. Wanneer een Wlz-geïndiceerde een pgb aanvraagt maar zelf niet pgb-vaardig blijkt te zijn, kan een wettelijke vertegenwoordiger/ gewaarborgde hulp deze taken overnemen indien deze wel pgb-vaardig is. Het beoordelen of iemand pgb-vaardig is, wordt in de Wlz door het zorgkantoor gedaan.
Gaat u in de toekomst maatregelen nemen om te zorgen dat intramurale kleinschalige wooninitiatieven in natura gecontracteerd kunnen worden, zodat bij een toenemende mate van leegstand niet het voorbestaan van kleinschalige wooninitiatieven wordt bedreigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als zowel het kleinschalige wooninitiatief en inwonende budgethouders willen overstappen naar zorg in natura, dan kunnen ze dat doen door contact op te nemen met het zorgkantoor. Deze kan de woonvorm begeleiden met de omschakeling van pgb naar zorg in natura. Dit is al een regulier proces.
De voorspellingen over toe- of afname van files en mogelijke verschuivingen naar individueel vervoer |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «forse toename files na crisis»1 en het bericht «Maakt de auto een wedergeboorte»?2
Ja.
Kent u de analyse en verwachting van onder andere emeritus hoogleraar Henk van Zuylen van TU Delft en ANWB dat de files fors zullen toenemen als na de coronacrisis de samenleving weer op volle toeren gaat draaien? Kent u de analyse en verwachting van mobiliteitsexpert Carlo van de Weijer van de TU Eindhoven dat de auto een flinke herwaardering gaat beleven en autobezit zal toenemen? En kent u de analyse en verwachting van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (Kim) dat het totale wegverkeer in heel Nederland pas in 2025 weer voorbij het niveau van 2019 komt?3 Hoe verklaart u het verschil in deze analyses? Kunt u aangeven welke analyse het meest waarschijnlijk is?
Ja, ik ben op de hoogte van deze analyses. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) heeft met behulp van een model de gevolgen voor de verkeersprestatie ingeschat. Deze inschatting is mede gebaseerd op scenario’s van het Centraal Planbureau die betrekking hebben op de economische effecten van het coronavirus voor de korte termijn (2020–2021). Bij de overige uitspraken lijkt er sprake van expert judgement. Hier valt ook niet te herleiden of deze uitspraken zich richten op de korte- of middellange termijn. Om deze reden zijn deze analyses niet goed te vergelijken. Ik kan dus ook niet aangeven welke prognose het meest plausibel is.
Deelt u de analyse en verwachting dat men na de intelligente lock-down gaat kiezen voor individueel vervoer zoals auto en fiets in plaats van collectief vervoer zoals trein, tram en metro?
De analyses die ik tot nu toe heb gezien lijken erop te wijzen dat, zolang de COVID-19 situatie voortduurt, er sprake is van een relatieve toename van het individueel vervoer. Dit is aan de ene kant het gevolg van een beperktere capaciteit van het openbaar vervoer (vanaf 1 juni ongeveer 40%). Aan de andere kant lijkt er ook sprake van een grotere vraag naar individueel vervoer, bijvoorbeeld omdat mensen grote groepen willen mijden en personen uit verschillende huishoudens niet meer samen mogen reizen. Daarnaast zie ik dat een groot deel van de vervoersbewegingen niet meer plaatsvindt, bijvoorbeeld omdat mensen thuiswerken. Daardoor is het absolute aantal vervoersbewegingen met de auto, de fiets en lopend momenteel nog kleiner dan voor de crisis.
Klopt het bericht dat onderzoeken in China laten zien dat het opheffen van beperkende maatregelen onmiddellijk gevolgen heeft voor de mobiliteit waarbij de files allemaal terug kwamen en zelfs sterker dan in maart 2019? Zo ja, wat zegt deze analyse over de verwachte verkeersstromen in Nederland na het opheffen van de beperkte maatregelen?
Ja, dit lijkt het geval te zijn. De onderzoeken laten zien dat er vanaf maart een herstel van het wegverkeer in een aantal grote steden in China zoals Beijing en Shanghai te zien is, waarbij de niveaus van de hoeveelheid verkeer van 2019 worden gehaald. Mogelijke factoren die daaraan bij hebben gedragen zijn het tolvrij maken van het omvangrijke netwerk van tolwegen gedurende een periode van ruim twee maanden en de terugloop van het gebruik en ook capaciteit van het openbaar vervoer in diezelfde periode. De structuur van het Chinese vervoerssysteem verschilt op tal van punten van het Nederlandse en een één-op-één vergelijking is daarom niet te maken. Ik voer hiervoor eigen analyses uit (zie ook het antwoord op vraag4. Daarnaast heeft het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid op zijn website een bericht geplaatst over de ontwikkelingen in China, waarin het ingaat op tal van aspecten. Ten slotte volg ik ook de ontwikkelingen in andere landen nauwgezet.
Kunt u aangeven of het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat scenario’s in kaart heeft gebracht van de verwachte verkeersstromen voor de komende jaren na het versoepelen van de beperkte maatregelen, gedifferentieerd naar vervoersmodaliteiten (auto, fiets, trein en tram/bus) en mogelijke verplaatsing van ov-reizigers naar de auto of op de fiets tijdens de spits? Zo ja, wilt u die met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid ervoor te zorgen dat deze worden opgesteld en met de Kamer worden gedeeld?
Ja, hier werken we aan. In april ben ik met de eerste modelberekeningen gestart, op basis van de inzichten op dat moment (bijvoorbeeld een fors gereduceerde OV-capaciteit).
De komende periode blijf ik modelberekeningen uitvoeren, bijvoorbeeld om de effecten van openstellingen van sectoren in te schatten. Daarbij teken ik aan dat het verkennende analyses betreft op basis
van o.a. verkeersmodellen waarbij de lange termijneffecten van de huidige crisis op dit moment nog moeilijk in te schatten zijn. De uitkomsten leunen dus sterk op
aannames en die zullen gedurende de COVID-19 situatie steeds worden aangepast. Bovendien wijkt de praktijk in deze onzekere situatie al snel af van modeluitkomsten.
Ik zal uw Kamer voor de zomer informeren over de belangrijkste uitkomsten.
Naast modelstudies zet ik ook in op monitoring. Er wordt dagelijks bekeken hoe het verkeersbeeld op de weg en het reizigersgedrag op het
spoor zich ontwikkelen. Daardoor ben ik van eventuele problemen snel op de hoogte en kan ik, waar dat zinvol en uitvoerbaar is, maatregelen treffen.
Kunt u aangeven welk beleid u aan het voorbereiden bent om ervoor te zorgen dat zo goed mogelijk kan worden ingespeeld op de veranderingen qua vervoerstromen door de coronacrisis?
Samen met andere wegbeheerders, diverse maatschappelijke organisaties, vervoerders, belangenorganisaties, andere departementen werk ik o.a. aan beleid met betrekking tot beperking van belasting van het mobiliteitssysteem en in het bijzonder het OV, spreiding en stedelijke mobiliteit. Over het weer opschalen van het OV vanaf 1 juni is uw kamer 14 mei geïnformeerd. Deze opschaling is essentieel voor het weer deels op gang brengen van de maatschappij. Via monitoring op landelijk en lokaal niveau volg ik de effecten van de maatregelen en de ontwikkelingen.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van de Minister van VWS 6 mei jl., zijn de Denktank Coronacrisis en het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM verzocht een advies uit te brengen aan het kabinet. Het kabinet heeft deze partijen advies gevraagd over hoe het gebruik van de auto en het OV de komende maanden beperkt en in goede banen geleid kan worden. De Denktank Coronacrisis zal met name ingaan op de sociale gevolgen van thuiswerken en de voorwaarden om goed thuis te kunnen werken. Het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM is gevraagd hoe mobiliteitsstromen kunnen worden beperkt en in goede banen geleid kunnen. Hierbij is expliciet aandacht gevraagd voor de verschillende modaliteiten. Het advies van de Denktank Coronacrisis en het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM wordt 1 juni uitgebracht, en zal openbaar worden gemaakt.
Hoe kijkt u naar de analyse van de Rabobank die aangeeft dat 43 procent volledig vanuit huis zou kunnen werken?4 Welke kansen ziet u hierin qua beperking van files?
Ik heb deze analyses met interesse bekeken. Ik zie dit als een steun in de rug om afspraken te gaan maken met werkgevers, zodat we voor de toekomst de positieve lessen van de huidige situatie kunnen benutten (zie ook het antwoord op vraag6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met werkgevers om afspraken te maken over (gedeeltelijk) thuiswerken van werknemers zodat de druk op de spits ontlast wordt?
Ja, het uitgangspunt blijft immers zo veel mogelijk thuiswerken. Samen met de Minister van EZK zal via VNO-NCW en MKB-Nederland ingezet worden op verstandig gebruik van mobiliteit en op spreiding.
Bent u in overleg met bijvoorbeeld de Fietsersbond of met decentrale overheden om te kijken hoe mensen veilig op de fiets naar hun werk kunnen gaan? Ziet u mogelijkheden voor maatregelen om mensen te stimuleren om op korte afstanden met de fiets te gaan?
Ja. Samen met de decentrale overheden en in afstemming met maatschappelijke organisaties zoals de Fietsersbond is het protocol stedelijke mobiliteit in de 1,5 meter samenleving opgesteld. Fietsmaatregelen maken onderdeel uit van dit protocol. Gezamenlijk zetten wij ons in via diverse communicatiemiddelen en -kanalen mensen op te roepen korte afstanden bij voorkeur te voet af te leggen en als dat niet kan de fiets te pakken.
Kunt u een update geven hoe het staat met de uitvoering van de plannen om de spits in de trein te verlagen door studenten zoveel als mogelijk te spreiden via het verschuiven van lestijden van hogescholen en universiteiten?
Om onnodige studievertraging te voorkomen komt er per 15 juni ruimte voor onderwijsactiviteiten die online niet afdoende te verzorgen zijn. Het gaat om tentamens, examens, praktijkonderwijs en begeleiding van kwetsbare studenten. Het aantal reisbewegingen zal naar verwachting maximaal 20% ten opzichte van pre-Corona zijn. Ten aanzien van het OV hebben de sectorraden voor mbo en ho in overleg met vervoerders, OCW en IenW zich aan de volgende uitgangspunten gecommitteerd:
Ook kijken we samen met onderwijskoepels en vervoerders naar afspraken met het oog op de periode na 1 september. Daarbij worden ervaringen van de komende weken meegenomen.
Kunt u aangeven wat uw verwachting is over het gebruik van parkeerplekken in steden? Zullen deze kunnen worden gebruikt om de stad in te richten voor een 1,5 meter fietsmaatschappij zoals de Fietsersbond voor zich ziet, of zullen juist meer parkeerplekken nodig zijn omdat veel meer mensen zullen gaan kiezen voor auto in plaats van ov zoals de ANWB aangeeft? Hoe kijkt u naar dit spanningsveld?
Ik verwacht dat dit per wijk en per gemeente zal verschillen. Gemeenten hebben daar hun eigen vrijheid in. Zij zijn ook verantwoordelijk voor het signaleren en oplossen van knelpunten. Ik vind het belangrijk dat daarbij naar het hele mobiliteitssysteem wordt gekeken, om te voorkomen dat de oplossing van het ene knelpunt het andere veroorzaakt.
Continuïteit en kwaliteit van de ziekenhuiszorg in de regio |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het appèl dat de Achterhoekse burgemeesters gezamenlijk op u deden, waarin zij pleiten voor een regierol van de Minister teneinde de continuïteit en kwaliteit van de ziekenhuiszorg in de regio te borgen?1 Zo ja, bent u bereid om aan hun oproep gehoor te geven?
Ja. Mede naar aanleiding van de brief van 28 april 2020 die ik ontvangen heb van de burgemeesters uit de Achterhoek heb ik, in overleg met de zorgverzekeraars, de regioburgemeesters, de Raad van Bestuur van Santiz en de Raad van Toezicht van Santiz besloten om een verkenner aan te stellen. De heer Marcel Daniëls heb ik bereid gevonden om deze rol op zich te nemen. Ik heb de Tweede Kamer hierover geïnformeerd via een brief op 27 mei 2020.
Deelt u de mening dat stabiliteit in en rondom het ziekenhuis een absolute randvoorwaarde is om kwalitatieve zorg te kunnen leveren? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat de regio in gesprek blijft met elkaar over de toekomst van de zorg in de Achterhoek en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat. Hiervoor is goed overleg in de regio noodzakelijk en daarom is de (bestuurlijke) onrust die er momenteel heerst onwenselijk. Het heeft dan ook prioriteit dat de situatie in de Achterhoek zo snel mogelijk stabiel wordt. Ook heeft de IGJ per 15 mei 2020 Santiz onder verscherpt toezicht gesteld.
Ziet u ook dat de huidige crisis binnen beide ziekenhuizen in de Achterhoek de volledige ziekenhuiszorg in de gehele regio onder druk zet?
De zorg in de Achterhoek is momenteel niet in het geding zo heeft de Raad van Bestuur van Santiz mij laten weten. Op lange termijn zou dat wel kunnen gaan spelen en daarom is het van belang dat er een oplossing komt die gedragen wordt door de betrokkenen in de regio. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft veelvuldig contact met de raad van bestuur van het ziekenhuis en bespreekt de stand van zaken met betrekking tot kwaliteit en veiligheid van zorg, de besturing van het ziekenhuis en de toekomstplannen met betrekking tot het zorgaanbod en de communicatie daarover. De IGJ heeft inmiddels verscherpt toezicht ingesteld bij Santiz.
Bent u bereid om samen met zorgverzekeraar Menzis, de betreffende ziekenhuizen inclusief medewerkers en andere stakeholders zo snel mogelijk een regiovisie op te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, uit welke hoofdlijnen zou deze regiovisie kunnen bestaan?
Menzis heeft aan mij aangegeven dat wat hen betreft op zo kort mogelijke termijn wordt gesproken met de regiogroep over de regiovisie. De verkenner die ik heb aangesteld zal hierin ook een rol hebben. De centrale opdracht voor deze regiogroep is: hoe kunnen we vanuit de huidige situatie (onder andere strenger wordende kwaliteits- en volumenormen, de concentratie van hoog complexe zorg, de ontwikkelingen in de zorgvraag en de krapte op de arbeidsmarkt) een toekomstbestendig medisch specialistisch zorglandschap in de Achterhoek borgen met twee locaties? De regiogroep zou vanaf 1 mei 2020 van start gaan, maar dit is als gevolg van de bestuurlijke onrust bij Santiz helaas nog steeds niet gebeurd. De verkenner krijgt als opdracht om voor te bereiden dat de regiogroep daadwerkelijk op kan starten met alle relevante betrokkenen.
Kunt u aangeven of u bereid bent in zo’n regiovisie nadrukkelijk rekening te houden met de specifieke demografie van de regio en hierbij naast ziekenhuisartsen, ook huisartsen uit de regio te betrekken?
De regiovisie wordt gebaseerd op het regiobeeld. Dit geeft zoals gezegd aan wat de huidige en toekomstige zorgvraag is in de Achterhoek en geeft een beeld van de te verwachten knelpunten in de toekomst. De demografische opbouw van de regio is een factor van belang voor de toekomstige zorgvraag en heeft daarmee een plek in het regiobeeld. De regiovisie wordt opgesteld met een brede groep stakeholders uit de regio. Zorginkopers (zorgverzekeraars en gemeenten), zorgaanbieders en patiëntenorganisaties moeten tot een gezamenlijke visie komen. Hieronder valt uiteraard ook de huisartsenzorg.
Kunt u tevens aangeven of in een regiovisie plaats is voor veel minder tot geen productiemaatstaven voor aantallen medische ingrepen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kan geborgd worden dat de productiemaatstaven tot een minimum beperkt worden?
In de hoofdlijnenakkoorden, die zijn gesloten met verschillende sectoren in de zorg, is opgenomen dat partijen in een regio komen tot een feitelijk beeld van de sociale en de gezondheidssituatie van de desbetreffende regio en van de opgave waar die regio voor staat. Dit zogenoemde regiobeeld dient vervolgens als input voor partijen om te komen tot een regiovisie. Een regiovisie is een gedeeld beeld van partijen in een regio over hoe ze de toekomstige zorgvraag in de regio zullen gaan opvangen. Hierin kunnen bijvoorbeeld intenties of ideeën worden opgenomen over de taakopvatting, welke zorg bij de ene (type) zorgaanbieder kan worden afgebouwd en naar een andere (type) zorgaanbieder worden verschoven, of er kan een beschrijving in komen over gepast gebruik en het voorkomen van ondoelmatige zorg. Wat er precies in een regiovisie komt bepalen betrokken partijen zelf en kan per regio verschillen. Productiemaatstaven zijn niet direct afspraken die in een regiovisie terugkomen. Dit zijn afspraken tussen zorgverzekeraar en ziekenhuis en ziekenhuisbestuur en medische staf. Deze kunnen overigens wel voortkomen uit wat er in een regiovisie is opgenomen.
Bent u bereid om de Achterhoek aan te wijzen als pilot-gebied, waar in plaats van concurrentie, samenwerking en gezamenlijke vernieuwing van de ziekenhuiszorg voorop staan? Zo nee, waarom niet?
Gezien de huidige omstandigheden waarin de Achterhoek verkeert, is het belangrijk dat de verhoudingen worden genormaliseerd binnen het ziekenhuis en tussen de stakeholders in de regio en dat wordt gesproken over de toekomst van de ziekenhuiszorg in de regio. Dat kan prima binnen het huidige zorgstelsel.
Wat wordt de eerstvolgende concrete stap vanuit het kabinet om de ziekenhuiszorg in de regio zo spoedig mogelijk weer op één lijn te krijgen?
Zoals aangegeven in vraag 1, heb ik een verkenner aangesteld om draagvlak en rust in de regio te creëren en om te zorgen dat de regiogroep snel gestart kan worden.
Kunt u deze vragen één voor één en, gezien het feit dat de betreffende ziekenhuizen elke dag verder uit elkaar lijken te drijven, op zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Acute geldproblemen bij kleine zorginstellingen door corona’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van bovengenoemd bericht?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Bent u ook van mening dat kleinschalige initiatieven als deze een belangrijke plek hebben in de zorg voor een groep erg kwetsbare ouderen?
Ik vind dat de zorg in kleinschalige wooninitiatieven een waardevolle toevoeging is op het zorgaanbod.
Herkent u de problematiek waarmee de in het artikel bedoelde kleine zorginstellingen als bijvoorbeeld Herbergier als gevolg van de coronacrisis kampen?
Ja, deze problematiek is door de BVKZ bij mij onder de aandacht gebracht.
Wilt u toezeggen dat voorkomen wordt dat dergelijke zorginstellingen als gevolg van deze crisis en de voor hen daaruitvloeiende problemen omvallen?
Voor mij staat de continuïteit van zorg voorop. Zorgaanbieders moeten zich tijdens en na de coronacrisis kunnen blijven richten op het leveren van kwalitatief goede zorg. Mede om deze reden heb ik in overleg met ZN, zorgkantoren en de NZa, maatregelen genomen om de continuïteit van zorgverlening aan pgb-houders te waarborgen. Deze maatregelen maken het mogelijk dat niet-geleverde zorg en extra en/of duurdere zorg vanuit het pgb gedeclareerd kan worden. Het betreft een verruiming van de bestedingsmogelijkheden van het pgb. Als een pgb-houder overlijdt vervalt het pgb en is het niet mogelijk de kosten van zorgpersoneel uit het pgb te betalen. Onder normale omstandigheden is dit een regulier bedrijfsrisico. Echter vanwege COVID-19 overlijden meer bewoners en is het moeilijker de lege plaatsen weer bezet te krijgen.
Zoals onlangs aan uw Kamer is gemeld3 kan een wooninitiatief met financiële problemen als gevolg van leegstand zich melden bij het zorgkantoor, waarna in overleg gekeken wordt naar de best passende oplossing. Ik heb besloten de EKC-regeling (extra kosten corona) open te stellen voor wooninitiatieven die als gevolg van leegstand in financiële nood komen. Hiermee kan door de overgebleven pgb-houders tijdelijk een hoger zorgtarief worden betaald. Het gaat hierbij om compensatie van (een deel) van de weggevallen zorginkomsten. Samen met de betrokken partijen werk ik deze oplossingsrichting momenteel verder uit.
Omdat bij pgb-gefinancierde wooninitiatieven sprake is van scheiden van wonen en zorg, wordt met het verruimen van de zorgmiddelen de zorgomzetderving vergoed.
Bent u in het kader daarvan bereid op de kortst mogelijke termijn tot een oplossing te komen waarbij rekening wordt gehouden met de in bedoeld artikel aan de orde komende specifieke kenmerken van initiatieven als hier aan de orde?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in het kader van een dergelijke oplossing zowel de nu door instellingen als deze gemaakte extra kosten als de door hen gederfde inkomsten te vergoeden?
Zie mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Het ECB-beleid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de voorspelling van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat de Italiaanse staatsschuld eind 2020 155,5% BBP zal bedragen en naar verwachting snel verder zal stijgen?1
Ja hier heb ik kennis van genomen.
Deelt u de mening dat deze enorme schuld onhoudbaar is en nooit meer door Italië op normale manier terugbetaald kan worden?
Het IMF heeft in zijn meest recente landenrapport over Italië niet geconcludeerd dat de Italiaanse publieke schuld onhoudbaar is.2 Daarnaast heeft de Europese Commissie in het kader van de Pandemic Crisis Support kredietlijn geconcludeerd, niettegenstaande de risico´s, dat voor alle euro-lidstaten de publieke schuld op middellange termijn houdbaar is.3 Dit geldt dus ook voor Italië.
Kunt u een realistische inschatting maken van de totale hoeveelheid Italiaanse staatsschuld die de Europese Centrale Bank (ECB) onder de huidige opkoopprogramma's – inclusief het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) – uiteindelijk op de balans zal dragen, inclusief de huidige voorraad Italiaanse staatsschuld?
Tussen 2010 en 2012 heeft het Eurosysteem staatsobligaties van Italië en andere eurolanden gekocht onder het Securities Markets Programme (SMP). Per 31 december 2019 bestaan de SMP-holdings van het Eurosysteem voor Italiaanse schuld nog uit € 27,1 miljard.4 De holdings onder het SMP lopen sinds 2012 af. Momenteel doet het Eurosysteem alleen nog aankopen van door de publieke sector uitgeven obligaties, waaronder Italiaanse staatsobligaties, binnen het Public Sector Purchase Programme (PSPP) en het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP).
De ECB publiceert maandelijks een overzicht van de aankopen die door het Eurosysteem zijn gedaan binnen het PSPP. Het deel van Italië binnen de totale netto-aankopen die sinds de aanvang van het PSPP in 2015 zijn gedaan bedraagt € 393,38 miljard, waarvan het grootste gedeelte op de balans van de Italiaanse centrale bank staat.5 Het Eurosysteem doet momenteel maandelijks voor € 20 miljard (verspreid over alle Eurolanden) aan vaste aankopen binnen het overkoepelende Asset Purchase Programme (APP). Hiervan is het PSPP een van de vier onderdelen naast de additionele aankopen in verband met de tijdelijke uitbreiding van het APP-programma van € 120 miljard dat bekend is gemaakt op 12 maart 2020.
De ECB heeft op 18 maart 2020 in respons op de COVID-19 uitbraak daarnaast het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) aangekondigd. De aangekondigde omvang van het PEPP bedraagt € 750 miljard en aankopen binnen het PEPP zijn begonnen op 26 maart 2020. Het Eurosysteem heeft tussen 26 maart 2020 en 15 mei 2020 voor € 181,79 miljard aan totale aankopen gedaan binnen het PEPP.6 De verdeling van deze aankopen tussen de verschillende activacategorieën die in aanmerking komen voor het PEPP, waaronder Italiaanse staatsobligaties, is door de ECB nog niet bekend gemaakt. De totale hoeveelheid Italiaanse staatsobligaties die momenteel op de balans van het Eurosysteem onder het PEPP staat is daarom nog niet bekend. ECB-president Lagarde heeft tijdens de persconferentie van 30 april 2020 aangeven dat deze data op een tweemaandelijkse basis zullen worden gepubliceerd.
De totale hoeveelheid Italiaanse staatsschuld die het Eurosysteem uiteindelijk op de balans zal hebben hangt af van het toekomstige monetaire beleid van de ECB. De ECB heeft aangegeven dat de toewijzing van de cumulatieve netto-aankopen van publieke sector obligaties op voorraadbasis gebaseerd blijft op de kapitaalverdeelsleutel.7 Het aandeel van Italië in de Eurosysteem-kapitaalverdeelsleutel bedraagt 16,99%. De totale hoeveelheid Italiaanse staatsschuld die het Eurosysteem uiteindelijk op de balans zal hebben hangt derhalve met name af van hoelang de ECB het nodig acht om de aankoopprogramma’s voort te zetten en wat de totale toekomstige omvang van de aankoopprogramma’s zal bedragen.
Kunt u een schatting maken van de financiële schade die de ECB zal oplopen als deze schuld uiteindelijk met 30% afgeboekt moet worden en welk deel van deze schade direct of indirect (via TARGET2) door Nederland gedragen zal worden?
Door de vormgeving van de ECB-programma’s worden de risico’s van verliezen voor DNB en de Nederlandse staat beperkt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is in 2012 het SMP-programma stopgezet en lopen sindsdien de staatsobligaties onder dit programma af. Hierdoor is de blootstelling van DNB op SMP reeds sterk afgenomen en zal het de komende jaren snel verder aflopen.8 Zoals toegelicht in de jaarlijkse informatiebrief Risico's DNB en de Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid9 worden risico’s verder beperkt doordat DNB onder het PSPP en onder het PEPP voor eigen balans alleen Nederlandse staatobligaties opkoopt. Het grootste gedeelte van de aankopen binnen PSPP en PEPP, ca. 80% van de omvang van de programma’s, wordt gedaan door nationale centrale banken en hier is geen risicodeling op van toepassing. Verliezen of winsten over deze 80% dienen de nationale centrale banken zelf op te vangen en worden niet gedeeld met andere nationale centrale banken.
Over de overige 20% van de aankopen binnen het PSPP en het PEPP is DNB indirect blootgesteld naar rato van de kapitaalsleutel van de ECB. Deze 20% bestaat voor ongeveer 9 procentpunt uit staatsobligaties van eurolanden die de ECB aankoopt. Deze obligaties staan op de balans van de ECB. Eventuele verliezen die voortvloeien uit deze obligaties zullen allereerst ten laste komen van de voorzieningen van de ECB. Als de voorziening uitgeput is, worden eventueel resterende verliezen eerst in de lopende winst van de ECB opgevangen en daarna pas verdeeld conform de kapitaalsleutel. Dit betekent dat de indirecte blootstelling van DNB op staatsobligaties van andere eurolanden maximaal 5,86% van deze 9 procentpunt bedraagt (dit is ca. 0,5%).10
Uit het bovenstaande blijkt dat eventuele verliezen die zich voordoen bij een afschrijving van obligaties die op de balans staan van het Eurosysteem met name zullen neerslaan bij de nationale centrale bank van het land dat in de problemen is. Voor DNB bestaat de blootstelling onder PSPP voornamelijk uit Nederlandse staatsobligaties en hieraan gelieerde instanties11 en is de blootstelling op obligaties van andere landen en supranationale obligaties relatief beperkt.
Daarnaast hebben zowel DNB als de ECB voorzieningen en kapitaal opgebouwd om eventuele verliezen als gevolg van het gezamenlijke monetaire beleid op te kunnen vangen.
Tot slot, is het belangrijk vast te stellen dat de TARGET2-saldi niet de schulden weerspiegelen tussen eurolanden onderling en ook niet de directe blootstelling van DNB op eurolanden met een negatief TARGET2-saldo. Net als alle andere vorderingen en verplichtingen van nationale centrale banken tegenover de ECB, zijn TARGET2-saldi feitelijk boekhoudkundige saldi die niet worden verrekend.
Deelt u de mening dat er geen materieel verschil bestaat tussen directe monetaire financiering en de enorme opkoopprogramma's van staatsschuld van de ECB en dat de no-bailout-clausule van de ECB materieel wordt geschonden? Zo nee, waarom niet?
Directe monetaire financiering betreft het rechtstreeks verschaffen van liquiditeit aan overheden door een centrale bank. Monetaire financiering is verboden volgens artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het op secundaire markten aankopen van staatsobligaties onder het Outright Monetary Transactions (OMT-programma) en het Public Sector Purchase Programme (PSPP) door de ECB is niet hetzelfde als directe monetaire financiering. Dit is in het verleden vastgesteld door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), in de zaken Gauweiler12 en Weiss13. In deze zaken heeft het HvJ-EU gekeken naar de verenigbaarheid van het OMT-programma en het PSPP van de ECB met het Unierecht, en geoordeeld dat de opkoopprogramma’s niet strijdig zijn met het verbod op monetaire financiering, gezien de vormgeving van de programma’s.
Deelt u de mening dat door de massale staatsschuld op de balans van de ECB de eurobonds de facto al bestaan omdat bij niet-betaling de schade direct of indirect uiteindelijk pro rata door de eurozonelanden wordt gedeeld? Zo ja, wat stelt u voor om deze praktijk te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn recente Kamerbrief14 over veilige activa en RTSE beslaan vormen van eurobonds uitgifte onder een zogenaamde joint en several garantie, waarbij eventuele verliezen als een overheid in de eurozone in wanbetaling gaat niet alleen naar rato worden verdeeld over de andere landen («several»), maar waarbij landen ook voor het geheel aanspreekbaar zijn («joint»). Hierbij is in geval van de ECB-programma’s zoals PSPP en PEPP geen sprake. Opkoop van staatsobligaties door nationale centrale banken gebeurt voor eigen risico en rekening van deze centrale banken, en de winsten en verliezen landen daardoor bij het land waarin de centrale bank gevestigd is. Hierbij is dus geen sprake van risicodeling een situatie waarin bij niet-betaling de individuele lidstaten ook voor het geheel aansprakelijk zijn («joint and several»).
Wat is uw opvatting over tijdelijke, op de gevolgen van coronagerelateerde schade gerichte, directe monetaire financiering via nationale centrale banken?
Volgens artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het verboden voor nationale centrale banken om direct liquiditeit te verschaffen aan overheden. Direct liquiditeit verschaffen aan overheden is een vorm van monetaire financiering en druist daarmee in tegen artikel 123 van het VWEU. Ik hecht aan het verbod op monetaire financiering. Indien overheden hun uitgaven direct kunnen financieren bij de nationale centrale bank kan dit de onafhankelijkheid van de centrale bank aantasten en daarmee het risico op uit de hand lopende inflatie verhogen. Daarnaast kan het de prikkels voor een duurzaam begrotingsbeleid verlagen.
Hebt u kennisgenomen van de uitspraken van uw Franse collega Le Maire in het Griekse zakenblad Ekathimerini, waarin hij stelt dat (tijdelijke) vormen van eurobonds nodig zijn om te voorkomen dat Nederland en Duitsland anders een concurrentievoordeel hebben omdat zij lagere tekorten hebben en dus meer geld kunnen aanwenden voor herstel?2 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Het klopt dat sommige landen meer begrotingsruimte hebben dan andere. Echter, robuust herstel vereist een combinatie van investeringen en hervormingen. Hiervoor hebben alle landen voldoende begrotingsruimte nodig. Daarnaast is het kabinet in algemene zin van mening dat de gemeenschappelijke uitgifte van schuldpapier, afgezien van schulduitgifte die al plaatsvindt in het kader van bijvoorbeeld de ESM-steunprogramma’s, ongewenst is. De gemeenschappelijke uitgifte van schuld vormt geen oplossing voor de structurele uitdagingen van lidstaten en kan prikkels voor verstandig beleid op nationaal niveau ondermijnen.
De bestrijding van de eikenprocessierups, waardoor ook andere insecten gedood worden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Zeker 195 gemeenten spuiten tegen eikenprocessierups»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van De Vlinderstichting dat de bestrijding van de eikenprocessierups met aaltjes of bacteriepreparaten alle soorten rupsen doodt die op eiken leven, hoewel beide middelen worden aangemerkt als zijnde biologisch?
Deze conclusie deel ik met de Vlinderstichting. De veroorzakers van plagen hebben natuurlijke vijanden die van nature voorkomen in Nederland. Omwille van de volksgezondheid wordt op plekken waar de overlast voor mensen en dieren groot is de eikenprocessierups bestreden met aaltjes en bacteriepreparaten. Hierbij kunnen ook andere insecten met een soft body, zoals andere rupsen, worden getroffen. De naam «biologisch» wordt gebruikt, omdat aaltjes macro-organismen zijn en tot de biologische bestrijders behoren. Een bacteriepreparaat bestaat uit micro-organismen en behoort daarom tot de biologisch gewasbeschermingsmiddelen of biociden.
Kunt u bevestigen dat er in de maanden april en mei ruim honderd soorten nachtvlinders in het rupsenstadium op eiken leven en kunt u bevestigen hoeveel van deze soorten wettelijk beschermd zijn?
Eiken herbergen vele honderden soorten insecten waaronder ook rupsen van nachtvlinders. Nederland kent drie soorten nachtvlinders die wettelijk beschermd zijn: de Spaanse vlag (Euplagia quadripunctaria), de Teunisbloempijlstaart (Proserpinus proserpina) en de Bosrandspinner (Eriogaster catax). Geen van deze nachtvlinders heeft de eik als haar waardplant.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan is op plaatsen waar beschermde vlindersoorten voorkomen? Zo ja, welke instantie is verantwoordelijk voor de controle en handhaving daarop en hoe wordt voorkomen dat de Wet natuurbescherming wordt overtreden?
Het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen mag enkel in overeenstemming met het gebruiksvoorschrift en de gebruiker dient zorg te dragen dat er geen beschermde diersoorten worden gedood. De NVWA en ILT handhaven op de wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De provincies, en in voorkomende gevallen de omgevingsdiensten voor hen, handhaven op de Wet natuurbescherming.
Beaamt u dat de term «biologische bestrijding» in het geval van aaltjes en bacteriepreparaten misleidend is, omdat deze vorm van bestrijding onbedoeld alle aanwezige rupsen doodt, daarmee het biologisch evenwicht en de biodiversiteit schaadt en dus niet natuurvriendelijk is?
Voor het antwoord verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat proeven met werkelijk natuurvriendelijke oplossingen, zoals het aantrekken van natuurlijke vijanden van de eikenprocessierups, hebben laten zien het aantal eikenprocessierupsnesten daarmee met 80% verminderd kan worden?2
Op 9 april jl. heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over het beleid rondom de bestrijding van de overlast van de eikenprocessierups en de rol van het Kennisplatform Processierups (Kamerstuk 27 858, nr. 507). In de brief benadruk ik het belang van een natuurlijke balans. Een omgeving met een rijke en robuuste variëteit aan plant- en diersoorten geeft natuurlijke weerstand tegen plaagsoorten en is verreweg de te prefereren optie. Echter, biodiversiteitsherstel duurt jaren en experts geven aan dat natuurlijke bestrijders ten tijde van een plaag met grote overlast niet voldoende zijn en aanvullende inzet nodig is.
Bent u bereid om u in te zetten voor het exclusief inzetten van natuurvriendelijke oplossingen om de eikenprocessierupsen te bestrijden en hierover in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en met het Kennisplatform Processierups? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit neemt deel aan het Kennisplatform Processierups en is daar reeds in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en andere betrokken organisaties. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.
Nederlandse kritiek op vermeende onderdelen van het Israëlische regeerakkoord |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «11 European ambassadors warn Israel against West Bank annexation»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse ambassadeur formeel bezwaar heeft gemaakt tegen vermeende plannen van de momenteel te formeren Israëlische eenheidsregering? Zo ja, waar heeft de Nederlandse ambassadeur precies bezwaar tegen gemaakt? Waarom acht u dergelijke inmenging in de binnenlandse formatie-aangelegenheden van een bevriende buitenlandse mogendheid legitiem? Hoe zou u reageren als de Israëlische ambassadeur zich in de Nederlandse kabinetsformatie met binnenlandse thema’s zou bemoeien?
Nederland heeft samen met andere gelijkgestemde landen (waaronder Frankrijk, Duitsland, VK, Italië en de EU-delegatie) aangedrongen de aanbesteding voor de uitbreiding van de nederzetting bij Givat Hamatos niet door te laten gaan. Nederland en de EU beschouwen nederzettingen als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor vrede.
Tevens hebben de ambassadeurs de gedeelde zorgen overgebracht over het voornemen om vanaf 1 juli a.s. mogelijk stappen te zetten richting annexatie van delen van de bezette Palestijnse gebieden.
Indien de te formeren Israëlische eenheidsregering de dorpen en steden in betwist gebied onder Israëlisch burgerlijk recht in plaats van militair recht stelt, zou dat volgens u de Nederlandse belangen schaden? Zo ja, kunt u hierover concreet uitweiden? Beïnvloedt het Arabisch-Israëlische conflict de binnenlandse veiligheid van Nederland? Zo ja, houdt dit verband met de massale immigratie? Zo nee, waarom heeft de Nederlandse ambassadeur in Israël bezwaar gemaakt tegen vermeende plannen van de nieuwe eenheidsregering?
De nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden zijn strijdig met internationaal recht. Annexatie is in strijd met internationaal recht en acceptatie ervan schept een gevaarlijk precedent in andere territoriale conflicten waarbij landen diepe historische banden aanvoeren als rechtvaardiging voor territoriale aanspraken buiten hun eigen grondgebied (zie ook de Kamerbrief van 3 maart jl. over de appreciatie van het Amerikaanse plan voor het Israëlisch-Palestijns
conflict). Bovendien kan annexatie de twee-statenoplossing op basis van internationaal recht, de eerdere akkoorden en de internationale parameters onmogelijk maken. Nederland en de EU zetten zich daarom in om Israël te bewegen af te zien van annexatie. Het Kabinet verwijst ook naar de verklaring van HV Borrell d.d. 18 mei jl.2
Bent u bereid Nederlandse diplomaten in Israël in West-Jeruzalem te laten wonen, net zoals Nederlandse diplomaten bij de Palestijnse Autoriteit woonachtig zijn in Oost-Jeruzalem? Zo nee, wat is uw oordeel over de Israëlische perceptie dat u van mening bent dat Jeruzalem meer toebehoort aan de Palestijnen dan aan Israël? Geeft deze discrepantie geen blijk van de vooringenomenheid van de Nederlandse regering tegen Israël?
Het Kabinet herkent de beschreven perceptie niet. Nederland onderhoudt goede, vriendschappelijke relaties met Israël. Voor de keuze van woonplaats van Nederlandse diplomaten wordt verwezen naar de antwoorden op Kamervragen van het lid Baudet d.d. 16 maart jl. (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2114).
Hoeveel geld geeft Nederland in 2020 aan Israëlische en Palestijnse NGO’s? Kunt u een zo specifiek mogelijk overzicht geven van de organisaties en projecten waar dit geld naartoe gaat? Hoe controleert u dat daarbij uitvoer wordt gegeven aan de aangenomen motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 23 432, nr. 438) en dat dit geld niet vloeit naar organisaties die boycots of sancties tegen Israël bevorderen?
Nederland draagt met gedelegeerde middelen bij aan o.a. projecten uitgevoerd door Palestijnse en Israëlische NGO’s op de prioriteitsgebieden Rechtstaat/justitie/veiligheid, water/land/energie en private sector ontwikkeling.
Op het terrein van de rechtstaat, justitie en veiligheid steunt Nederland watchdog organisatie Musawa (300.000 euro), The Palestinian Center for Policy and Survey Research (33.000 euro) en de Palestijnse onafhankelijke mensenrechten commissie ICHR (200.000 euro). Tevens ondersteunt Nederland via UNDP een aantal Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties (zie ook het antwoord op vraag 6).
Uit dit rechtstaat budget wordt ook de bijdrage gefinancierd aan de verzoeningsprojecten («people to people» contact tussen Israëlische en Palestijnse burgers), die voornamelijk worden uitgevoerd door Israëlische en Palestijnse NGOs (het budget daarvoor is conform toezegging aan uw Kamer 1 miljoen euro per jaar). Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is tijdens het Algemeen Overleg op de situatie in het Midden-Oosten (zie Kamerstuk 23 432, nr. 488 d.d. 19 april 2018), is een aantal van deze projecten gezien de aard van de activiteiten en de risico’s voor de betrokkenen als vertrouwelijk aangemerkt (zie ook graag de beantwoording van vraag 7 en 8).
Op het terrein van water/land/energie steunt Nederland een consortium van Palestijnse NGO’s bij toegang tot landbouwgrond, water voor irrigatie en het opzetten van agro-bedrijven (Land Water Resource Management – 1,6 miljoen euro) en een Israëlische humanitaire NGO bij de installatie van zonne-energie gedreven waterpompen (COMET-ME, 700.000 euro).
Tot slot werkt Nederland aan private sector ontwikkeling in de Palestijnse Gebieden (2 miljoen euro), o.a. via steun aan ICT / jeugdwerkgelegenheid (uitgevoerd door de NGO Gaza Sky Geeks / Mercy Corps, 450.000 EUR) en inzet op verbetering systeem lokale onroerend goed belasting (uitgevoerd door VNG internationaal – lokale afdeling, 210.000 EUR).
Alle bedragen hier genoemd zijn de gebudgetteerde bedragen voor 2020.
Alle organisaties worden zorgvuldig getoetst en doorgelicht volgens bestaande criteria. Met organisaties wordt onder andere afgesproken dat er geen activiteiten worden gefinancierd met door Nederland verstrekte fondsen die Boycott, Divestment, Sanctions(BDS) tegen Israël propageren.
Aan welke momenteel ongespecificeerde organisatie en welk momenteel ongespecificeerd project geeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah 6,13 miljoen euro uit van juli 2019 tot juni 2022 onder de noemer «RAM CIVIL SOCIETY SUPPORT»?2 Waarom worden deze organisatie en dit project niet bij naam genoemd?
Dit betreft steun aan een fonds van UNDP, zoals ook genoemd op openaid.nl, met kenmerk 4000003027, genaamd «Civil Society Organizations for Inclusiveness, Democratic Governance, and Human Rights», dat dient ter ondersteuning van Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties. Het kabinet geeft hiermee invulling aan de motie Sjoerdsma (Kamerstuk 23 432, nr. 425) inzake steun aan mensenrechtenorganisaties in Israël. De volgende organisaties ontvangen financiering vanuit dat fonds: B’Tselem, Gisha, Breaking the Silence, BIMKOM, Yesh Din, Al-Mezan, Society of St. Yves, The Palestinian Working Women Society for Development, Women’s Affairs Center en AMAN (Transparency Palestine). Deze organisaties zien toe op de naleving van mensenrechten door zowel de Israëlische overheid als de Palestijnse Autoriteit en Hamas in Gaza in de Palestijnse Gebieden.
Aan welke momenteel ongespecificeerde organisatie en welk momenteel ongespecificeerd project geeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah 8,10 miljoen euro uit van april 2019 tot december 2021 onder de noemer «Project in Ramallah»?3 Waarom worden deze organisatie en dit project niet bij naam genoemd?
Dit betreft de Nederlandse bijdrage aan het Office of the Quartet (OQ) waarmee strategische samenwerking tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit op economische deelgebieden wordt ondersteund. Dit draagt enerzijds bij aan de opbouw van een levensvatbare Palestijnse Autoriteit en anderzijds aan het verbeteren van onderlinge relaties tussen Israëliërs en Palestijnen. De organisatie speelt ook een belangrijke rol bij de voorbereiding en uitvoering van de Nederlandse trilaterale werkgroepen op het gebied van water, energie en grensovergangen.
Aan welke momenteel ongespecificeerde organisatie en welk momenteel ongespecificeerd project geeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah 200.000 euro uit van november 2018 tot januari 2021 onder de noemer «Project in Palestian [sic] adm. Area?4 Waarom worden deze organisatie en dit project niet bij naam genoemd?
Dit betreft een van de verzoeningsprojecten waarmee het kabinet uitvoering geeft aan het regeerakkoord om zich in te zetten voor verbetering van de onderlinge relaties tussen Israëliërs en Palestijnen. Op verzoek van de uitvoerende organisatie, gezien de gevoeligheid van deze onderlinge contacten in de Israëlisch-Palestijnse context en mogelijke persoonlijke risico’s voor de betrokkenen, wordt dit project als vertrouwelijk gekwalificeerd en wordt de organisatie en het project niet bij naam genoemd.
Wilt u voortaan volledige openheid bieden over van Nederlands belastinggeld gesubsidieerde projecten in Israël en de Palestijnse gebieden, zodat de Kamer kan controleren of gehoor wordt gegeven aan de aangenomen motie-Van der Staaij?
Zie antwoord op vraag 12.
Wilt u zorgdragen dat op websites als OpenAid NL, die in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt samengesteld om openheid te bieden over de besteding van Nederlandse ontwikkelingsgelden, niet van «State of Palestine» wordt gesproken, aangezien Nederland geen Palestijnse staat erkent? Zo nee, waarom niet?
De website «Openaid.nl» toont de Nederlandse open data conform de internationale standaard van het International Aid Transparency Initiative (IATI). Onderdeel van deze internationale standaard is een landenlijst, de zogenaamde «country codelist» (http://reference.iatistandard.org/203/codelists/Country/), welke is gebaseerd op de internationale ISO 3166 standaard. Alle organisaties die IATI publiceren maken verplicht gebruik van deze landenlijst. In deze lijst staan de Palestijnse Gebieden genoemd onder de code PS (Palestine, State of). Dit is niet een keuze van Nederland, maar van het internationale IATI netwerk. Het wijzigen van de benaming kan alleen als alle landen die aangesloten zijn bij het IATI netwerk ermee instemmen, wat onwaarschijnlijk is.
Hoeveel geld heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de afgelopen tien jaar aan projecten met de NGO Al-Mezan uitgegeven? Geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog steeds geld aan projecten van Al-Mezan? Zo ja, bent u ervan op de hoogte dat deze organisatie consequent aan het Israëlische leger als «Israeli occupation forces» refereert en daarmee het Israëlische zelfbeschermingsrecht in twijfel trekt?5 Bent u ervan op de hoogte dat Al-Mezan een statement van de NGO Al-Haq heeft ondertekend waarin heel Jeruzalem, inclusief West-Jeruzalem, als bezet gebied wordt beschouwd?6 Hoe draagt een dergelijke houding in uw ogen bij aan het realiseren van vrede? Bent u bereid voortaan geen geld meer te geven aan Al-Mezan en andere Palestijnse NGO’s die Israëls bestaansrecht in twijfel trekken?
In de periode juli 2019 – juni 2022 ontvangt Al-Mezan gemiddeld een jaarlijkse bijdrage van USD 140.575, via het in antwoord op vraag 6 genoemde fonds van UNDP. Zoals aangegeven in de openbare mensenrechtenrapportage 2018, bedroeg de Nederlandse bijdrage aan Al-Mezan in dat jaar € 192.280. In 2019 ging er daarnaast € 9.775 naar Al-Mezan, dit betrof een eindbetaling voor werk verricht in 2018.
In de periode 2014 – 2017 droeg Nederland samen met andere donoren bij aan het International Humanitarian Law / Human Rights Secretariat. De Nederlandse bijdrage aan dat fonds bedroeg USD 4.525.000. Al-Mezan ontving uit dit fonds in die periode van de donoren een totale bijdrage van USD 681.300. In de periode 2009 – 2013 ontving Al-Mezan een bijdrage vanuit een donorconsortium waar de Nederlandse overheid aan bijdroeg.
Al-Mezan is een onafhankelijke organisatie die richt zich op het bevorderen van mensenrechten in met name Gaza. De organisatie monitort daarbij het optreden van de Palestijnse Autoriteit en Hamas in Gaza, als ook het Israëlisch handelen in de Palestijnse gebieden. Het werk van Al-Mezan is in lijn met het Nederlandse mensenrechtenbeleid, dat bedoeld is ter ondersteuning van een sterk onafhankelijk maatschappelijk middenveld. Zoals het kabinet eerder in antwoord op schriftelijke Kamervragen heeft aangegeven (zie antwoorden op vragen van de leden Van den Hul, Ploumen, Karabulut, Van Ojik en Sjoerdsma van 26 maart 2019 met kenmerk 2019D11897) is het voor maatschappelijke organisaties wereldwijd essentieel dat zij gebruik kunnen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting. De steun aan Al-Mezan is tot stand gekomen na zorgvuldige toetsing, het kabinet ziet derhalve geen aanleiding om de steun aan deze organisatie stop te zetten.
Bent u bereid om bij de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2021 een uitgebreid overzicht te geven van organisaties waaraan Nederlands ontwikkelingsgeld wordt besteed, voordat de beide Kamers der Staten-Generaal erover stemmen?
Via openaid.nl wordt openheid gegeven over organisaties die ODA-gelden ontvangen, tenzij er dringende redenen zijn voor vertrouwelijkheid. Het kabinet voert verder de motie Van der Staaij over beëindiging van financiering van organisaties die een boycot van of sancties tegen Israël nastreven of bevorderen uit op de wijze zoals omschreven in de Kamerbrief van 7 juli 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 439) en de antwoorden op schriftelijke vragen van 23 november 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 442). Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Zoals aangegeven in de Kamerbrief hanteert het kabinet de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël propageren. Het feit dat organisaties de beweging die oproept tot Boycott, Divestment and Sanctions (BDS-beweging) ondersteunen is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering van deze organisaties, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. (zie ook de antwoorden op Kamervragen van het lid Kuzu, d.d. 13 januari 2020, met kenmerk 2019Z26067).
Arbeidsmigranten met corona |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u het bericht «Tientallen arbeidsmigranten Velp besmet, quarantaine op schip in Arnhem»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat werkgevers, zeker in tijden van corona, hun verantwoordelijkheid ten aanzien van gezonde en veilige arbeidsomstandigheden voor arbeidsmigranten moeten waarmaken? Zo ja, doen zij dat ook daadwerkelijk en wie controleert dat? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja ik deel uw mening dat werkgevers altijd en zeker in tijden van corona moeten zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden voor al hun werknemers en dus ook voor arbeidsmigranten.
Verschillende sectoren hebben protocollen opgesteld. Van elke organisatie wordt verwacht dat zij conform de Arbowet de risico-inventarisatie en -evaluatie tegen het licht houdt in relatie tot de nieuwe arbeidsrisico COVID-19 en de nodige maatregelen neemt. De Inspectie SZW houdt toezicht op de Arbowet. Daarnaast geeft de Inspectie SZW zo spoedig mogelijk gehoor aan meldingen. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plekke. Ten aanzien van de slachterijen werkt de Inspectie SZW nauw samen met de NVWA. Zij doen dit vanuit hun eigen verantwoordelijkheden. De NVWA houdt in de slachterijen toezicht op het dierenwelzijn. De Inspectie SZW houdt in de slachterijen toezicht op de arbeidsomstandigheden van de werknemers. De NVWA en de Inspectie SZW stemmen hun aanpak af en wisselen gegevens uit om de situatie in de vleessector beter in beeld te krijgen en waar nodig te inspecteren.
Kent u ook u de signalen van arbeidsmigranten die ziek zijn en worden ontslagen en hun huisvesting moeten verlaten? Of signalen van arbeidsmigranten die moeten komen werken terwijl ze ziek zijn?2
Veel arbeidsmigranten zijn voor hun werk en huisvesting afhankelijk van de werkgever of het uitzendbureau. Zij lopen daarom het risico hun woning te moeten verlaten als het werk stopt. Het kabinet roept allereerst werkgevers op om werknemers niet te ontslaan, maar in dienst te houden en gebruik te maken van de NOW-regeling. Indien een werkgever wel de arbeidsmigrant ontslaat, vraagt het kabinet de werkgever om hier ook een verantwoordelijkheid voor te nemen en de arbeidsmigrant niet per direct op straat te zetten. Daarnaast wordt van alle werkgevers verwacht dat zij de instructies van het RIVM volgen. Zeker in deze tijd is het van belang dat een werkgever zieke mensen niet laat doorwerken, maar een werknemer de ruimte en tijd geeft om te herstellen, zodat deze na herstel weer gezond aan het werk kan en bovendien een besmetting van andere werknemers kan worden voorkomen. De richtlijnen van het RIVM hierover zijn helder: werknemers dienen thuis te blijven bij ziekte- en verkoudheidsverschijnselen. Wanneer onduidelijkheid is over of een werknemer kan werken en welke werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden, kunnen werkgevers en werknemers advies vragen aan de bedrijfsarts. Sommige arbeidsmigranten zijn echter niet bekend met de bedrijfsarts. Het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten3 werkt aan het verbeteren van de informatievoorziening voor de arbeidsmigranten waardoor zij onder andere de bedrijfsarts beter kunnen vinden.
Wat heeft de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) inmiddels concreet gedaan met coronagerelateerde signalen over onveiligheid op de werkplek ten aanzien van arbeidsmigranten? Hoeveel meldingen zijn er gedaan? Hoeveel onderzoeken heeft de Inspectie SZW gedaan? Hoeveel overtredingen zijn er geconstateerd en hoe is hiertegen opgetreden?
De Inspectie SZW heeft tot en met 15 mei 1210 Corona gerelateerde meldingen ontvangen. 169 meldingen daarvan zijn gerelateerd aan arbeidsmigranten.
De meeste meldingen gaan over het onvoldoende afstand kunnen houden op de werkvloer. 109 meldingen zijn in onderzoek genomen. Over 16 meldingen moet nog een beslissing worden genomen. 44 meldingen zijn niet in onderzoek genomen.
Redenen om een melding niet in onderzoek te nemen zijn bijvoorbeeld dat door de melder onvolledige informatie is verleend, maar de melder kan niet om nadere informatie worden gevraagd omdat deze anoniem is. Een andere reden om een melding niet in behandeling te nemen is dat het onderwerp niet op het terrein van de Inspectie SZW ligt. In dat geval wordt de melding doorgestuurd naar de juiste instantie.
In verband met Corona, het beperken van mobiliteit en zoveel als mogelijk thuis werken, heeft de Inspectie SZW haar meldingen en interventieproces aangepast. Op grond van bestaande wet- en regelgeving zouden coronameldingen bijna niet in aanmerking komen voor onderzoek. Dat is onwenselijk omdat het maatschappelijk belang erbij gediend is dat werknemers en burgers meldingen kunnen doen en dat de Inspectie SZW zoveel mogelijk bijdraagt aan het beperken van besmettingsrisico’s, etc.
Een interventie bestaat meestal uit het bevragen van de werkgever, het opvragen van bewijsstukken, bij melders checken of er verbeteringen zijn, etc. Deze interventie, niet primair gericht op handhaven maar op het bevorderen van naleven, past erbij dat omgaan met Corona een leerproces is. Waar nodig vindt inspectie ter plekke plaats. Zie de website www.inspectieszw.nl over handhaving van de Inspectie SZW op de coronamaatregelen.
Deelt u de mening dat dit, zeker in tijden waarin iedereen geacht wordt voor elkaar te zorgen, volstrekt onwenselijke praktijken zijn? Zo ja, wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat deze praktijken stoppen of wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Een groot deel van de thema’s die in bovengenoemde berichten terugkomen hebben al langere tijd de aandacht van het kabinet. Ik deel uw mening dat wij altijd, en zeker in tijden van corona, moeten zorgen voor eerlijke, gezonde en veilige arbeidsomstandigheden voor alle werknemers in Nederland en dus ook voor arbeidsmigranten. Naast de aangepaste interventieproces van de Inspectie SZW, is er ook mede door de urgentie van de problematiek, besloten een Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten in te richten. Dit interdepartementaal team is inmiddels actief om op regionaal niveau tot oplossingen en mogelijke maatregelen te komen die arbeidsmigranten zullen beschermen tegen het coronavirus en daaraan gerelateerde problematiek. Het doel van het aanjaagteam is drieledig. Allereerst agendeert het aanjaagteam de bescherming van arbeidsmigranten bij werkgevers, gemeenten en provincies, en brengt partijen op regionaal niveau samen. Tegelijkertijd wordt er samen met deze partijen en interdepartementaal gezocht naar maatregelen voor de bescherming van arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn. Het kan zijn dat dit vraagt om lokale oplossingen, maar ook dat er moet worden gekeken naar landelijk beleid. Tot slot zal het aanjaagteam monitoren of er sprake is van tekorten of overschotten aan arbeidsmigranten in deelsectoren en zo nodig stimuleren tot arbeidsbemiddeling.
Bent u bekend met het feit dat er arbeidsmigranten in Nederland zijn die terug willen naar hun eigen land? Kunt u een indicatie geven van het aantal arbeidsmigranten en hun herkomst die willen terugkeren en welke reisbeperkingen zij nu ondervinden?
Wordt er overleg gepleegd met andere lidstaten van de Europese Unie om te bezien hoe arbeidsmigranten terug kunnen keren naar hun land van herkomst? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, waarom niet en gaat u hier alsnog voor zorgen?
Het bericht ‘islamitische school hoort erbij’ |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «islamitische school hoort erbij»?1
Ja.
Deelt u de mening van de heer Littooij dat een islamitische school «er gewoon bijhoort»? Zo nee, waarom niet en zo ja, waarom?
In Nederland geldt vrijheid van onderwijs, vastgelegd in de Grondwet. Het verzoek van de Stichting voor Islamitisch Voortgezet Onderwijs Rotterdam (SIVOR) is getoetst aan vigerende wet- en regelgeving. De statuten van SIVOR voldoen aan de eisen. De grondslag van de nieuwe school is een erkende richting in het basis- en voortgezet onderwijs en het potentieel aantal leerlingen voldoet aan de stichtingsnormen, zoals opgenomen in de artikel 64, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO).
Hoe plaatst u de haat en geweldsoproepen van de islam in de richting van bijvoorbeeld Joden, christenen, islamverlaters en homoseksuelen in de context van een islam die uitgaat van «verantwoordelijkheid voor iedereen en respect voor iedereen»?
Het kabinet vindt het onacceptabel indien mensen antidemocratische en onverdraagzame boodschappen verspreiden. In onze democratische rechtsstaat is geen plaats voor discriminatie of het oproepen tot haat of geweld.
Deelt u de mening dat de islam juist níet bij ons land hoort? Zo nee, waarom niet?
Nee. Godsdienstvrijheid is een belangrijk grondrecht waar het kabinet pal voor staat.
Deelt u de zorg dat het geven van deze vergunning, juist mede op basis van demografische ontwikkelingen, een kapitale blunder is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is aangegeven voldoet het verzoek van SIVOR aan de wettelijke voorwaarden die zijn gesteld aan het voor bekostiging in aanmerking brengen van een nieuwe school.
Bent u bereid de vergunning voor deze islamitische school in te trekken en daarnaast al het islamitische onderwijs af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In Nederland geldt vrijheid van onderwijs, dat is een groot goed en deze vrijheid – vastgelegd in de Grondwet – geldt voor alle Nederlanders, daarnaast is deze aanvraag tot bekostiging getoetst aan voorwaarden gesteld in de WVO.
Het advies van de Gezondheidsraad over Covid-19 en vaccinatie tegen 2 pneumokokken |
|
Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u aangeven waarom de voorraad vaccins tegen pneumokokken onvoldoende is om de gehele groep die de Gezondheidsraad in 2018 heeft geadviseerd te vaccineren, te bedienen?
Oorspronkelijk is conform het advies van de Gezondheidsraad voldoende ingekocht voor de initiële opzet van het programma pneumokokkenvaccinatie voor alle 60, 65, 70 en 75 jarigen. Het programma werd zodanig ingericht dat ouderen iedere vijf jaar gevaccineerd worden, met een gelijke jaarlijkse stroom. Het was dus niet de insteek om iedereen in het eerste jaar te vaccineren maar iedereen zou in vijf jaar tijd een eerste uitnodiging ontvangen. Dat was ook nodig vanwege de continue inkoop van het vaccin, de continuïteit en de uitvoerbaarheid van het programma. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief van 24 juni 2019, Kamerstuk 32 793, nr. 393.
De hoeveelheid ingekochte vaccins wordt altijd afgestemd op de te verwachten opkomst. Dit is de standaard werkwijze bij het Rijksvaccinatieprogramma en het Nationaal Programma Grieppreventie (NPG). Vaccins kosten het nodige, zijn beperkt houdbaar en het is onwenselijk om vaccins te vernietigen. De inzet bij de inkoop van vaccins is dus dat iedereen die wil gevaccineerd kan worden. Daarmee wordt een zo goed mogelijke inschatting van de opkomst gemaakt. De opkomst bij het Nationaal Programma Grieppreventie was de afgelopen jaar rond de 50% dus het is niet te verwachten dat de opkomst voor de pneumokokkenvaccinatie direct 100% zal zijn. Voor pneumokokken is oorspronkelijk uitgegaan van 70% opkomst van de in het eerste jaar uit te nodigen doelgroep.
Waarom is daar door u niet eerder over bericht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat er in het najaar voldoende vaccins zijn voor alle 60-plussers?
Het is gezien de vaccinbeschikbaarheid niet mogelijk om alle 60-plussers dit najaar te vaccineren. Het aanvullende advies van de Gezondheidsraad naar aanleiding van Covid-19 is om 70–79 jarigen voorrang te geven en bij onvoldoende vaccinbeschikbaarheid te starten bij het oudste deel van deze groep. De insteek van het programma is tot enkele weken geleden geweest om jaarlijks alle 60, 65, 70 en 75 jarigen te vaccineren. Dat zijn 4 jaarcohorten. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad over Covid-19 doen we ons uiterste best om vaccins beschikbaar te krijgen en het lijkt te gaan lukken om vaccins beschikbaar te krijgen voor 7 jaarcohorten op basis van ruim 75% opkomst. Maar het is gezien de vaccinbeschikbaarheid hoe dan ook niet mogelijk om alle 20 jaarcohorten (60–79) dit najaar te vaccineren.
Kunt u aangeven wanneer er weer voldoende vaccins beschikbaar zijn?
Er zijn voldoende vaccins besteld voor de oorspronkelijke opzet van de implementatie van het pneumokokkenprogramma. Nu de GR een extra advies heeft gegeven (zie daarvoor antwoord bij vraag 3) ligt er een andere vraag. Een deel van de doelgroep heeft grotere prioriteit gekregen waardoor meer vaccin nodig is.
Momenteel wordt gesproken met de leverancier over het inkopen van extra vaccins in 2020, boven op de reeds beschikbare 550.000 vaccins.1 De gesprekken zijn gericht op het mogelijk maken van het oproepen van de 73 tot en met 79-jarigen voor pneumokokkenvaccinatie in dit najaar. In 2021 komt er in ieder geval weer een nieuwe hoeveelheid vaccins beschikbaar en zal gekeken worden aan wie dan de vaccins het beste kunnen worden aangeboden.
Kunt u aangeven hoeveel vaccins er op dit moment beschikbaar zijn? Zijn dat er genoeg om de groep van 70–79-jarigen te vaccineren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat het vaccineren tegen pneumokokken in het najaar van start als het huidige beleid nog geldt om ervoor te zorgen dat kwetsbare mensen zo weinig mogelijk contactmomenten hebben, aangezien de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat in de brief over de stand van zaken COVID-19 van 7 april 2020 als één van de redenen opvoert om niet vroeger van start te gaan met het vaccineren tegen pneumokokken?1
De insteek is dat het vaccineren dit najaar van start gaat. Op dit moment ben ik in overleg met de LHV en het NHG over een andere organisatiewijze van vaccineren om te zorgen dat ouderen geen onnodige risico’s lopen. Als het nodig is dan is er dus een alternatieve organisatiewijze voorbereid. Overigens geeft de WHO aan dat het van groot belang is om vaccinatieprogramma’s door te laten gaan, en dat daarbij voorrang gegeven moet worden aan griep -en pneumokokkenvaccinatie voor kwetsbare personen. Dat onderstreept mijn inzet om het dit najaar zeker van start te laten gaan.
Bent u bereid om te onderzoeken wat het effect is van het vaccineren tegen pneumokokken op 80-plussers, aangezien de Gezondheidsraad bij het uitbrengen van het advies van 2018 te weinig informatie had over de effectiviteit van vaccinatie op 80-plussers en deze groep extra kwetsbaar is?
Op basis van onderzoek is bekend dat het immuunsysteem veroudert waardoor vaccinatie van mensen boven de 80 jaar minder goed werkt dan bij jongere leeftijdsgroepen. Op dit moment loopt al Europees onderzoek, uitgevoerd door het RIVM, waarin de immuunrespons na een griep- en een pneumokokkenvaccinatie bij mensen boven de 65 wordt vergeleken met de immuun respons bij jongere mensen (25–50 en 50–65 jaar). Daarbij worden ook 80-plussers meegenomen. Hiermee hopen we inzicht te krijgen in welke onderdelen van het immuunsysteem minder goed functioneren bij oudere mensen om op basis hiervan -indien mogelijk- de vaccinatiestrategie voor ouderen te optimaliseren.
De wildopvang, die dreigt te bezwijken door een tekort aan geld en een toename van het aantal op te vangen dieren als gevolg van de coronacrisis |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Wildopvang is bijna het haasje; Geen geld maar door corona veel dieren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het buitengewoon onwenselijk zou zijn dat dierenopvangcentra en/of wildopvangcentra om zouden vallen als gevolg van een structureel tekort aan middelen, terwijl het aantal op te vangen dieren is gestegen?
Ja, het is onwenselijk dat wildopvangcentra sluiten terwijl er veel vraag is naar opvang.
Is het juist dat de gesprekken tussen gemeenten, provincies, stakeholders en het Rijk om een uniforme landelijke richtlijn te ontwikkelen voor vergoedingen aan lokale en regionale wildopvangcentra vanwege de coronacrisis stilliggen?
Dit is niet juist. Hoewel de voortgang wat langzamer gaat dan deze zonder de coronacrisis zou gaan, vinden er nog steeds gesprekken plaats en wordt er ook, samen met de wildopvangcentra, gewerkt aan uitvoering van de motie. Fysieke bijeenkomsten zijn vervangen door video-meetings en schriftelijk contact.
Kunt u, in aanvulling op uw brief van 22 januari 2020, aangeven hoe u ten tijde van de coronacrisis uitvoering geeft aan de met algemene stemmen aangenomen motie-Wassenberg/Graus (Kamerstuk 33 576, nr. 184) en hoe de gesprekken tussen gemeenten, provincies, stakeholders en het Rijk over een uniforme landelijke richtlijn voor vergoedingen aan lokale en regionale wildopvangcentra verlopen, wat de uitkomsten tot nu toe zijn en op welke termijn de Kamer een uniforme landelijke richtlijn kan verwachten?2
Zoals ook vermeld in de brief van 22 januari 2020 streef ik er naar om voor de zomer de moties en toezeggingen met betrekking tot de wildopvang te beantwoorden. Een inventarisatie naar de huidige financiering van wildopvangcentra en de behoeften van wildopvangcentra is net afgerond en zal eind mei/begin juni in een video-overleg worden besproken met de wildopvangcentra. Ik verwacht eind juni aanbevelingen aan de Kamer te kunnen aanbieden.
Daarnaast zijn in de gesprekken met de wildopvangcentra meer knelpunten aan het licht gekomen, waarover het ministerie ook met de wildopvangcentra en dierenwelzijnsorganisaties in overleg is. Zo is het ministerie, onder andere, samen met de wildopvangcentra aan het kijken waar in de regelgeving knelpunten zitten met betrekking tot de uitvoering. Doel is om de regelgeving beter te laten aansluiten op de praktijk. Ook wordt gezamenlijk met de KNMvD en de opvangcentra in kaart gebracht welke veterinaire handelingen momenteel zijn voorbehouden aan dierenartsen en wordt verkend of er mogelijkheden zijn tot verruiming van de handelingsvrijheid van opvangcentra. Ook over deze voortgang van deze acties zal ik de kamer op de hoogte stellen in de brief van eind juni.
Onzekerheid bij fysiotherapeuten als gevolg van uitblijven van informatie over de continuiteitsbijdrage van Zorgverzekeraars Nederland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onzekerheid over compensatie drijft fysiotherapeut tot wanhoop»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgelijk dat de helft van de praktijken voor fysiotherapie denkt binnen 3 maanden te moeten sluiten als er niet snel gecompenseerd wordt?
In hun brief van 5 april jl. hebben zorgverzekeraars de zorgaanbieders geïnformeerd over de continuïteitsbijdrage–regeling. Zorgverzekeraars hebben in deze brief aangegeven dat deze regeling open zal staan voor alle zorgaanbieders (met of zonder zorgcontract) die zorg verlenen die valt onder de basisverzekering of de aanvullende zorgverzekering en die voldoen aan de nog uit te werken voorwaarden.
Zorgaanbieders in bepaalde branches die écht niet kunnen wachten tot het moment dat de continuïteitsbijdrage aangevraagd kan worden, omdat de financiële nood hoog is, konden vanaf 14 april (gecontracteerde zorgaanbieders) en vanaf 22 april (niet-gecontracteerde zorgaanbieders) gefaseerd een vooruitbetaling aanvragen. Het gaat om zorgaanbieders die actief zijn in de branches: eerstelijns laboratoria, mondzorg, kraamzorg, fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie, wijkverpleging, zittend ziekenvervoer en zelfstandige behandelcentra in de medisch specialistische zorg.
Op 1 mei jl. hebben zorgverzekeraars de zorgaanbieders geïnformeerd over hoe de continuïteitsbijdrage vorm gegeven wordt. De continuïteitsbijdrage is bedoeld voor alle zorgaanbieders die zorg verlenen die op dit moment valt onder de basisverzekering of de aanvullende verzekering. Bedoeling van de regeling is dat zorgaanbieders hun doorlopende kosten kunnen blijven betalen, zoals personeelskosten, huur en bijvoorbeeld het loon van de praktijkhouder. Zorgverzekeraars willen daarmee zeker stellen dat verzekerden ook na de coronacrisis de zorg kunnen krijgen die nodig is. De regeling geldt voor vrijwel alle zorgaanbieders die een jaarlijkse omzet hebben lager dan 10 miljoen euro2. Zorgaanbieders kunnen de continuïteitsbijdrage vanaf 15 mei as. aanvragen. De bijdrage is gebaseerd op de normale omzet die zorgverzekeraars zouden vergoeden uit de basisverzekering en aanvullende verzekeringen.
Hoe vindt u het dat ondanks een toezegging van Zorgverzekeraars Nederland over een continuïteitsbijdrage op 5 april, na ruim drie weken nog altijd geen enkele duidelijkheid is over de hoogte, voorwaarden en verdere invulling van deze bijdrage voor veel zorgaanbieders, waaronder de paramedici?
Zie antwoord vraag 2.
Maakt u zich zorgen over het voortbestaan van praktijken voor paramedische zorg en andere zorgaanbieders als gevolg van het gebrek aan informatie over de continuïteitsbijdrage? Zo ja, Hebt u uw zorgen hierover geuit bij Zorgverzekeraars Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom het zo lang duurt voor er duidelijkheid komt over de hoogte, voorwaarden en verdere invulling van de continuïteitsbijdrage?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u meer duidelijkheid verschaffen over de continuïteitsbijdrage? Kunt u inzicht geven over de hoogte (percentage van de omzet) en voorwaarden van de bijdrage?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat praktijken voor paramedische zorg zo snel mogelijk duidelijkheid moeten krijgen over de voorwaarde en hoogte van de continuïteitsbijdrage die zij kunnen ontvangen vanuit Zorgverzekeraars Nederland? Zo ja, bent u bereid hierover zo snel mogelijk ik contact te treden met Zorgverzekeraars Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Partners van slachtoffers in de rechtszaal |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bijna onmenselijk dat partners van slachtoffers niet in de rechtszaal mogen»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Welke coronamaatregelen gelden er ten aanzien van de aanwezigheid van slachtoffers in de rechtszaal en ten aanzien van hun partners of familieleden?
Nadat de coronamaatregelen van kracht werden, werden zaken in eerste instantie zoveel mogelijk schriftelijk of via videoconferentie behandeld. Bij zaken die wel ter zitting werden behandeld, waren in beginsel alleen de officier van justitie en de advocaat desgewenst fysiek ter zitting aanwezig. Alle andere procesdeelnemers, waaronder slachtoffers, namen deel aan de behandeling via videoconferentie of brachten schriftelijk hun verklaring naar voren. Dit heeft de Rechtspraak destijds ook gepubliceerd op Rechtspraak.nl.
Vanaf 11 mei jl. is het aantal fysieke zittingen in strafzaken verder uitgebreid. In de Tijdelijke regeling strafzaken in verband met de geleidelijke openstelling gerechtsgebouwen is opgenomen dat indien er een fysieke zitting plaatsvindt in beginsel alle bij het strafproces betrokken partijen zoals tolken, deskundigen, slachtoffers, benadeelde partijen, getuigen, ouder(s) met gezag/voogd, (jeugd)reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en journalisten worden uitgenodigd fysiek in de zittingzaal aanwezig te zijn.2 Indien de zaalcapaciteit fysieke aanwezigheid niet toelaat, is deelname uitsluitend mogelijk via audiovisuele middelen. Publiek wordt niet toegelaten tot de gerechtsgebouwen, aldus de regeling.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat Henk Naves, in zijn rol als voorzitter van het crisisbestuur van de Rechtspraak – dat is samengesteld uit een aantal presidenten van gerechten en uit leden van de Raad voor de rechtspraak -onlangs in een brief aan de heer Korver, voorzitter van Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers, heeft laten weten dat in het strafrecht de keuze is gemaakt om het slachtoffer met zijn/haar advocaat of begeleider van Slachtofferhulp Nederland toegang te geven tot de zittingszaal.3 Men begrijpt evenwel het pleidooi om ook «een naaste» van het slachtoffer deze toegang te verlenen. Men laat weten dat – mochten zich in het betreffende gerechtsgebouw geen belemmeringen in het licht van de volksgezondheid voordoen – deze «naaste» ook zal worden toegelaten. Dit kan afgestemd worden met de betrokken rechtbank dan wel de betrokken rechter, aldus de brief.
Kent u de zorgen van de in het bericht genoemde voorzitter van het Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers (LANGZS) of van andere advocaten die hun zorgen uiten over dat partners of familieleden van slachtoffers niet in de rechtszaal mogen? Zo ja, wat is de aard en omvang van die zorgen? Zo nee, kunt u zich bijvoorbeeld door Slachtofferhulp Nederland of vertegenwoordigers van de advocatuur op de hoogte laten brengen?
Deze zorgen zijn bij mij. Ook heb ik onlangs met de voorzitter van LANGZS gesproken. Aan Slachtofferhulp Nederland heb ik gevraagd of zij zich herkennen in het opgeworpen probleem. Zij hebben mij laten weten dat er vooralsnog geen gevallen bekend zijn waarbij dit probleem zich heeft voorgedaan. Vanuit de Rechtspraak hebben zij bevestigd gekregen dat het slachtoffer zich altijd kan laten bijstaan door één andere persoon en dat, indien er behoefte is aan nog een steunfiguur, een verzoek daartoe zal worden ingewilligd als dit gelet op de coronamaatregelen mogelijk is.
Kunt u in overleg treden met de Raad voor de rechtspraak om te bezien of er onder voorwaarden toch partners of familieleden van slachtoffers in de rechtszaal toegelaten kunnen worden? Zo ja, kunt u de Kamer van de uitkomsten van dat overleg op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven wordt ook «een naaste» van het slachtoffer toegang verleend tot de zittingszaal als zich in het betreffende gerechtsgebouw geen belemmeringen in het licht van de volksgezondheid voordoen. Het is niet nodig hierover nog in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak. Mocht ik constateren dat de werkwijze in de praktijk toch tot problemen leidt, dan zal ik niet nalaten dit punt ter sprake te brengen in het wekelijks overleg dat ik heb met de Raad voor de rechtspraak. Dit aspect heeft mijn aandacht.
Het bericht ‘Ophef over stopzetten hulp van gemeente Montferland in coronatijd’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ophef over stopzetten hulp van gemeente Montferland in coronatijd»?1
Ja.
Begrijpt u dat hulpbehoevende, kwetsbare mensen uit angst voor besmetting met het coronavirus soms tijdelijk afzien van hulp en/of ondersteuning, waar ze op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) recht op hebben?
De keuze van mensen om tijdelijk, in verband met een vermeend verhoogd risico op besmetting COVID-19, de ondersteuning op te schorten dient mijns inziens te worden gerespecteerd. Ik vind het wel van groot belang dat mensen deze afweging maken op basis van voldoende informatie. De aanbieder en gemeente kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Mensen moeten goed geïnformeerd zijn over mogelijke risico’s en de mogelijkheden om de ondersteuning veilig te continueren. Daar waar eerder is vastgesteld dat ondersteuning noodzakelijk is, dient deze zoveel mogelijk te worden aangeboden, ook in deze fase. Zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm.
Wat vindt u ervan dat deze mensen blijkbaar gebeld worden met de mededeling «als je nu geen hulp accepteert, moeten we dat doorspelen naar de gemeente en kun je dadelijk alles opnieuw aanvragen»? Kunt u zich voorstellen dat dit door betrokkenen als een dreigement c.q. een vorm van chantage wordt gezien?
De noodzaak van en behoefte aan ondersteuning is reeds door de gemeente in kaart gebracht en vastgesteld. Het feit dat cliënten onder deze omstandigheden eraan twijfelen of het verstandig is om de huishoudelijke hulp te laten komen en uiteindelijk besluiten tijdelijk af te zien van deze ondersteuning, verandert daar niets aan. Het is aan de gemeente om zoveel mogelijk en in goed overleg met de cliënt en de aanbieder te bezien of de ondersteuning ook in deze fase, zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm, kan worden blijven geboden. Een besluit van de cliënt om daar vervolgens toch van af te willen zien, dient uiteraard te worden gerespecteerd.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Montferland zorgbedrijven per e-mail heeft laten weten de indicatie in te trekken van mensen die hulp weigeren?
De Wmo 2015 schrijft voor dat gemeenten, op basis van onderzoek naar de kenmerken en de persoonlijke situatie van de betreffende persoon, de behoefte aan en noodzaak van ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening vastleggen in een beschikking. Het eenzijdig intrekken van die beschikking zonder voorafgaand zorgvuldig onderzoek naar de individuele omstandigheden van de betreffende cliënt, is niet in overeenstemming met de Wmo 2015. Datzelfde geldt daarmee voor de inhoud van de berichtgeving van de gemeente aan aanbieders.
Inmiddels heeft de gemeente mij overigens laten weten, mede naar aanleiding van de reacties op het voornemen, een eerder afgegeven beschikking niet in te trekken in situaties waarin de cliënt de ondersteuning wenst op te schorten vanwege de huidige situatie.
Wat vindt u van de opmerking van de wethouder van bedoelde gemeente dat deze handelwijze «voor de gemeente een manier is om kosten te besparen»? Vindt u dat een legitieme reden om mensen van wie, nota bene door dezelfde gemeente, is vastgesteld dat ze recht hebben op zorg en/of ondersteuning onder druk te zetten?
Uitgangspunt, ook tijdens de periode van Covd-19, is continuïteit van zorg en ondersteuning. Het is aan de gemeente om daar in overleg met aanbieders zoveel mogelijk voor te zorgen, in goed overleg met cliënten. Regulier waar mogelijk, aangepast waar nodig en mogelijk. Ik heb met de VNG afspraken gemaakt over de financiële randvoorwaarden. Er zijn daarmee financieel geen belemmeringen om de benodigde ondersteuning te blijven bieden. Cliënten onder druk zetten om van ondersteuning af te zien keur ik af, dit verhoudt zich niet met de wettelijke opdracht van de gemeente.
Wat vindt u van de opmerking van dezelfde wethouder dat intrekken van de indicatie «ook een voordeel voor cliënten heeft, omdat ze dan geen eigen bijdrage meer hoeven te betalen»?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn u meer voorbeelden bekend van gemeenten die de lijn van de gemeente Montferland volgen?
Andere voorbeelden zijn mij niet bekend.
Vindt u de handelwijze van de gemeente Montferland in dezen passend, mede gelet op de veelal kwetsbare positie van betrokkenen?
Nee.
Wilt u rechtstreeks in contact met de gemeente Montferland en/of via de beantwoording van deze vragen expliciet duidelijk maken dat een dergelijke handelwijze in dezen een gemeente niet past?
Het is primair aan de gemeenteraad om het college hierop aan te spreken. Ik heb begrepen dat de gemeenteraad dit voornemen ook heeft uitgesproken. Inmiddels heeft de gemeente mij laten weten de voorgenomen werkwijze niet te zullen toepassen en afgegeven beschikkingen te zullen respecteren.
Ik volg dit nauwgezet. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zal ik mij beraden over het gebruik maken van mijn bevoegdheden in het kader van interbestuurlijk toezicht.
Welke afspraken zijn met gemeenten gemaakt om hen te compenseren voor de financiële gevolgen van de coronacrisis? Zijn deze naar uw mening afdoende, gelet op signalen vanuit gemeenten dat bedoelde afspraken niet dan wel onvoldoende rekening houden met het feit dat ze niet alleen meer kosten, maar ook minder inkomsten hebben? Bent u bereid opnieuw in overleg te treden over een passende compensatie?
De met VNG op 25 maart jl. afgesproken lijn is zoveel mogelijk continuïteit van zorg en ondersteuning. De afspraken doen een zeer dringend beroep op gemeenten om aanbieders te blijven financieren ook als de vraag afneemt. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief van 31 maart 2020.2 Deze afspraak is onlangs verlengd tot 1 juli.
Het Rijk zal gemeenten compenseren voor de meerkosten die zij aan hun aanbieders betalen t.b.v. de extra maatregelen vanwege corona. De Minister van BZK voert namens het kabinet overleg met de medeoverheden over compensatie van de bredere financiële effecten van de crisis, waaronder ook die effecten die leiden tot inkomstenderving voor gemeenten. De gemaakte en in voorbereiding zijnde afspraken zullen toereikend zijn voor gemeenten om aan hun wettelijke opdracht te kunnen (blijven) voldoen. Het Rijk en gemeenten blijven in gesprek om tijdig te bepalen of en zo ja maatregelen in welke vorm na 1 juli gecontinueerd worden.
Stopzetten van de huishoudelijke verzorging in de gemeente Montferland |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de handelwijze van de gemeente Montferland die de indicatie voor huishoudelijke verzorging intrekt zodra ouderen en mensen met een beperking aangeven deze zorg tijdelijk stop te willen zetten uit angst besmet te raken met het COVID-19?1
De Wmo 2015 schrijft voor dat gemeenten, op basis van onderzoek naar de kenmerken en de persoonlijke situatie van de betreffende persoon, de behoefte aan en noodzaak van ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening vastleggen in een beschikking. Het eenzijdig intrekken van een beschikking waarvan de looptijd niet verstreken is, zonder voorafgaand en zorgvuldig onderzoek naar de individuele omstandigheden van de betreffende cliënt, is niet in overstemming met het ter zake bepaalde in de Wmo 2015.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Montferland uiteindelijk opnieuw gaat indiceren omdat mensen zich gedurende de coronacrisis uit zelfbescherming zelf hebben moeten redden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De noodzaak van en behoefte aan ondersteuning is reeds door de gemeente in kaart gebracht en vastgesteld. Het feit dat cliënten onder deze omstandigheden eraan twijfelen of het verstandig is om de huishoudelijke hulp te laten komen en derhalve besluiten tijdelijk af te zien van deze ondersteuning, verandert daar niets aan. Het is aan de gemeente om zoveel mogelijk in goed overleg met de cliënt en de aanbieder te bezien of de ondersteuning ook in deze fase, zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm, kan worden blijven geboden. Een besluit van de cliënt om daar vervolgens toch van af te willen zien, dient uiteraard te worden gerespecteerd.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat de gemeente Montferland in de huidige coronacrisis kwetsbare mensen – die een indicatie hebben gekregen – in de steek laat, enkel om nu en in de toekomst kosten te kunnen besparen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de bij mij beschikbare informatie kan ik de handelwijze van de gemeente niet steunen. Zie ook mijn antwoorden onder 1 en 2.
Deelt u de mening dat het begrijpelijk is dat mensen in een kwetsbare situatie tijdelijk de huishoudelijke zorg stopzetten omdat zij angst hebben besmet te raken met COVID-19? Kunt u uw antwoord toelichten?
De keuze van mensen om uiteindelijk tijdelijk in verband met een vermeend verhoogd risico op besmetting COVID-19 de ondersteuning op te schorten dient mijns inziens te worden gerespecteerd. Ik vind het wel van groot belang dat mensen deze afweging maken op basis van toereikende informatie. De aanbieder en gemeente kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Daar waar eerder is vastgesteld dat ondersteuning noodzakelijk is, dient deze zoveel mogelijk te worden geboden, ook in deze fase. Zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm.
Bent u ervan op de hoogte dat een van de zorgorganisaties die huishoudelijke zorg aanbiedt in de gemeente Montferland zeer kritisch is op deze maatregel, maar niet openlijk wil reageren vanwege angst dat het contract met de gemeente wordt stopgezet? Wat zegt dit volgens u over de handelwijze van het College van B&W in deze gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben hiervan niet op de hoogte, anders dan door uw vraagstelling. Juist in deze fase is een intensieve samenwerking tussen gemeente en aanbieder van groot belang om continuïteit van zorg en ondersteuning daar waar nodig zo goed mogelijk te waarborgen. Daarnaast heb ik afspraken gemaakt met de VNG teneinde gemeenten in staat te stellen dit te doen en ook aanbieders continuïteit te bieden.
Bent u bereid om maatregelen te nemen en te zorgen dat de gemeente Montferland afgegeven indicaties continueert, ook al geven mensen aan deze zorg tijdelijk niet te willen ontvangen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is primair aan de gemeenteraad om het college hierop aan te spreken. Ik heb begrepen dat de gemeenteraad voornemens is dit te doen. Ik volg dit nauwgezet. Mocht de interventie van de gemeenteraad er niet toe leiden dat (de uitvoering van) het beleid van de gemeente Montferland zich verhoudt met de wettelijke kaders, dan zal ik mij beraden over het gebruik maken van mijn bevoegdheden in het kader van interbestuurlijk toezicht.
Inmiddels heeft de gemeente mij laten weten de in het artikel beschreven werkwijze niet uit te voeren en persoonlijk contact op te nemen met betreffende cliënten. De gemeente zal de beschikking niet eenzijdig intrekken als cliënten wensen de ondersteuning op te schorten vanwege angst op besmettingsgevaar.
Een Nederlandse diplomaat als spreker bij de jongerentak van de Moslimbroederschap |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat een Nederlandse diplomaat als gespreksdeelnemer heeft deelgenomen aan een livestream van de jongerentak van de Europese Moslimbroederschap?1
Het klopt dat een Nederlandse diplomaat heeft deelgenomen aan een online event van het Forum of European Muslim Youth and Students Organisation (FEMYSO). Deelname van het event gebeurde echter als privépersoon. Zonder medeweten van de betrokken medewerker heeft de organisatie zijn officiële titel vermeld op de aankondiging, alsmede een foto geplaatst. De medewerker heeft de organisatie op dit niet goedgekeurde gebruik van zijn foto en functie gewezen.
Heeft u kennisgenomen van de waarschuwing dat aanhangers van de islam ook in tijden van coronavirus op allerlei manieren inzetten op vergroting van acceptatie in onze samenleving?2
Het kabinet heeft kennisgenomen van het bericht «Tolerantie voor politieke islam is, juist nu, riskant» in het Algemeen Dagblad van 30 april jl.
Welke meerwaarde levert het deelnemen aan een evenement van de levensgevaarlijke radicale en islamofascistische Moslimbroederschap Nederland op?
Zoals geantwoord op vraag 1 heeft een Nederlandse diplomaat deelgenomen aan een online event van het Forum of European Muslim Youth and Students Organisation(FEMYSO). Dit vond als privépersoon plaats en niet uit hoofde van zijn functie als Nederlands diplomaat.
Is dit evenement – of zijn andere evenementen – van de jongerentak van de Europese Moslimbroederschap (FEMYSO) door u gesubsidieerd? Zo ja, om welke bedragen gaat het?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent geen subsidies aan FEMYSO.
Komt het vaker voor dat Nederlandse diplomaten deelnemen aan evenementen van de (Europese) Moslimbroederschap of aanverwante takken? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
BZ is een open organisatie en een ambtenaar heeft net als ieder ander het recht van vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en vergadering. BZ ambtenaren onderhouden uit hoofde van hun werk een veelheid aan contacten met statelijke actoren en maatschappelijke organisaties. Als privépersoon vergt dit te allen tijde bewustzijn dat externe contacten of activiteiten geen schade mogen toebrengen aan het vertrouwen en het imago van de werkgever. Als werkgever besteedt het Ministerie van Buitenlandse Zaken hier onder andere aandacht aan in de gedragscode.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat Nederlandse diplomaten ooit nog deelnemen aan evenementen van de Moslimbroederschap of één van de aanverwante takken van deze verrotte boom?
Zie antwoord vraag 5.
De politieke verantwoordelijkheid in gevoelige zaken en de lopende strafzaak tegen Shell |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de eerdere gestelde Kamervragen over een mogelijke schikking met Shell voor haar activiteiten in Nigeria en uw betrokkenheid bij die strafzaak en die mogelijke schikking?1
Ja.
Als een bepaalde lopende strafzaak een «gevoelige zaak» is, wordt u daarover geïnformeerd door het openbaar ministerie (OM), maar wie bepaalt nu wanneer een bepaalde zaak «gevoelig» genoeg is om daar de Minister van Justitie en Veiligheid (veelvuldig) over te informeren, is dat het OM of bent u dat zelf? Van wie kan het initiatief uitgaan? Hoe zat dat in de zaak van Shell?
Uit artikel 129, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie juncto artikel 11, eerste lid, van het Reglement van Orde College van procureurs-generaal volgt dat het Openbaar Ministerie (hierna OM) jegens mij een inlichtingenverplichting heeft. Door mij te informeren over een gevoelige strafzaak word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de gedragingen van het OM. Het verstrekken van inlichtingen kan het OM zowel op mijn verzoek doen als op eigen beweging.2 Dit laatste doet zich voor indien het College van oordeel is dat de inlichtingen voor mij als Minister van Justitie en Veiligheid nodig zijn om mijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen.
Zoals aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid van Nispen van 2 maart jl. en 17 april jl.3 heeft het OM mij en mijn ambtsvoorgangers geïnformeerd over deze zaak, die door het OM als «gevoelig» is aangemerkt.
Klopt het dat u volgens de procedure, zoals die is neergelegd in de Aanwijzing Hoge Transacties, pas helemaal aan het eind van een eventueel traject een beslissing moet nemen over een door het OM voorgestelde transactie, zonder voorkennis van die zaak?
Het is juist dat het OM een voorgenomen transactie conform de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties aan mij voorlegt. Dit stelt mij in de gelegenheid om te bepalen of ik al dan niet politieke verantwoordelijkheid wil dragen voor de voorgenomen afdoening. De procedure uit de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties laat onverlet dat een individuele zaak mij al bekend kan zijn voordat deze via deze specifieke procedure aan mij wordt voorgelegd. Dat is het geval indien ik over die zaak in een eerder stadium door het OM ben ingelicht bijvoorbeeld via het algemene regime van artikel 129, eerste lid, Wet RO.
Als u geïnformeerd wordt over gevoelige zaken, dan weet u toch precies hoe de strafzaak eruitziet en waarom het OM tot een bepaalde transactie is gekomen? Hoeveel ruimte heeft u dan nog om een eventuele transactie niet goed te keuren, omdat u dan kennelijk al die tijd niet heeft laten blijken het hier niet mee eens te zijn? Schuurt deze werkwijze niet met de bedoeling van de Aanwijzing Hoge Transacties?
Het is van belang om onderscheid te maken tussen de rollen van het OM en de Minister van Justitie en Veiligheid. Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid, maar aan het OM om het voornemen te bepalen om een zaak met een hoge transactie af te doen. Bepaalt het OM dat een zaak zich voor afdoening via een hoge transactie leent, dan legt het OM de voorgenomen transactie, in lijn met de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties, uiteindelijk aan mij voor. Ik beoordeel vervolgens of ik de voorgenomen hoge transactie – gelet op de motivering – voor mijn politieke verantwoordelijkheid wil nemen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 laat het voorgaande onverlet dat een individuele zaak mij al bekend kan zijn voordat deze via deze specifieke procedure aan mij wordt voorgelegd. Dat is het geval indien ik over die zaak in een eerder stadium door het OM ben ingelicht bijvoorbeeld via het algemene regime van artikel 129, eerste lid, Wet RO. Op dat moment hoeft niet noodzakelijkerwijs bekend te zijn of vast te staan op welke wijze het OM de zaak wil of zal afdoen. Indien over een individuele zaak contact is geweest met het OM voorafgaand aan de voorlegging van de voorgenomen transactie beperkt dat geenszins mijn ruimte om de voorgenomen transactie te beoordelen. Dit schuurt naar mijn oordeel ook niet met de bedoeling van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties.
Als u stelt u dat u politieke verantwoordelijkheid moet kunnen nemen voor gevoelige zaken en om die reden geïnformeerd moet worden, waarom stelt u dan tegelijkertijd dat u niets kunt zeggen over lopende zaken? Hoe verhoudt zich dat tot elkaar, hoe ziet die politieke verantwoordelijkheid eruit als u zich niet verantwoordt?
Het OM is een orgaan met medewerkers die zelfstandig door de wet aan hen geattribueerde taken en bevoegdheden uitoefenen. Dit maakt dat de officier van justitie in een bepaalde zaak zelfstandig beslist al dan niet tot vervolging over te gaan. Wel is de Minister van Justitie en Veiligheid volledig politiek verantwoordelijk voor het OM en zijn medewerkers.4 Om deze verantwoordelijkheid te kunnen effectueren verstrekt het College de Minister gevraagd en ongevraagd inlichtingen (art. 129, eerste lid, Wet RO), ook over individuele strafzaken, en heeft de Minister van Justitie en Veiligheid ten opzichte van het OM en zijn medewerkers een aanwijzingsbevoegdheid. Deze bevoegdheid kan betrekking hebben op zowel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, maar kan ook zien op andere taken en bevoegdheden waarmee het OM is belast. De politieke ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid voor het OM maakt effectieve parlementaire controle – via de Minister – op het doen en laten van het OM mogelijk. De verantwoordelijkheid die ik als Minister van Justitie en Veiligheid draag, laat echter onverlet dat ik in verband met de bijzondere positie van het OM in het strafproces terughoudendheid betracht. De memorie van toelichting bij de huidige Wet RO gaat uitvoerig op deze terughoudendheid in.5 Onderdeel van de terughoudendheid is dat ik over een lopende strafzaak geen inhoudelijke mededelingen doe. Niet alleen in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, maar ook opdat het OM zelfstandig tot een vervolgingsbeslissing kan komen en zijn rol in het strafproces optimaal kan vervullen.6 De terughoudendheid kan in het algemeen natuurlijk ook zijn ingegeven door het uitgangspunt van machtenscheiding. Voorkomen moet worden dat ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid met uitlatingen over een concrete zaak begeef op het terrein van de rechter.
In de vraagstelling kan de veronderstelling worden gelezen dat het niet doen van mededelingen over lopende zaken op gespannen voet staat met de democratische verantwoordingsplicht. Dat is naar mijn oordeel niet het geval. In dit verband kan worden opgemerkt dat de mogelijkheid van openbare democratische verantwoording er altijd achteraf is, dat wil zeggen nadat de zaak is afgesloten.
Waarom zou u inzicht willen krijgen in een strafrechtelijk onderzoek, waarin u staatsrechtelijk gezien (nog) niks te zoeken heeft, omdat u pas aan het eind van een eventueel traject een beslissing moet nemen over een door het OM voorgestelde transactie? Hoe zat dit in de zaak van Shell in het bijzonder?
Als Minister van Justitie en Veiligheid draag ik politieke verantwoordelijkheid voor het OM. Daarom word ik door het OM ingelicht over gevoelige zaken. Op deze manier word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor het handelen van het OM.
Bij de opsporing van strafbare feiten dienen bovendien soms ingrijpende beslissingen te worden genomen. In dergelijke gevallen kunnen er zodanige risico’s aan een bepaalde beslissing verbonden zijn dat de Minister uitdrukkelijk in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn politieke verantwoordelijkheid te effectueren, bijvoorbeeld door het geven van een (bijzondere) aanwijzing.7
In antwoord op de vragen 3 en 4 merkte ik al op dat het voorleggen van een hoge transactie de inlichtingenverplichting van artikel 129, eerste lid, Wet RO onverlet laat.
Ten aanzien van de aangehaalde zaak ben ik – zoals ook aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van het lid van Nispen van 2 maart jl. en 17 april jl. – door het OM geïnformeerd over de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek, omdat het OM deze zaak als gevoelig heeft aangemerkt.
Hoe vaak is er nu vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact geweest met Shell over deze zaak? Waarover ging dat contact dan en op wiens initiatief vond dat plaats?
Er is vanuit het ministerie geen contact geweest met Shell over deze zaak.
Ten overvloede, maar voor de volledigheid, merk ik op dat met de gemachtigde van Shell contact is geweest voor het opvragen van een zienswijze in het kader van het verzoek dat op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) is ingediend. Dat is ook in het besluit op het Wob-verzoek terug te lezen. Over het Wob-verzoek en het besluit daarop heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd.8
Is er bijvoorbeeld contact geweest over het (in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur vrijgegeven) conceptpersbericht, waarbij vragen en antwoorden van Shell zijn te vinden? Heeft Shell commentaar mogen leveren op persberichten over de eigen vervolging? Hoe beoordeelt u dit? Mogen «gewone» mensen, niet zijnde «koninklijke» multinationals, dat dan ook? Zo niet, is dit dan niet een vorm van klassenjustitie?
Het conceptpersbericht van Shell was door Shell zelf opgesteld en ter informatie aan het OM gestuurd. In het kader van het bij vraag 7 genoemde Wob-verzoek was dit concept-persbericht één van de geïnventariseerde Wob-documenten. Op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht diende Shell als belanghebbende in de gelegenheid te worden gesteld een zienswijze te geven op een eventueel voorgenomen openbaarmaking van de informatie opgenomen in het betreffende document. Dit recht komt iedere belanghebbende bij een Wob-verzoek toe. Voor zover met deze vraag wordt gesuggereerd dat het document een persbericht van het OM zou betreffen, heeft het OM mij bericht over deze zaak geen eigen persbericht te hebben uitgedaan. Er is dan ook geen
persbericht van het OM naar Shell verzonden. Het OM heeft alleen desgevraagd woordvoering gedaan voor wat betreft de vervolgingsbeslissing. In algemene zin geldt dat het OM de eigen woordvoering bepaalt, dat is niet aan verdachten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘SKB blaast fusie met Slingeland af’. |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «SKB blaast fusie met Slingeland af»?1
Ik vind het van groot belang dat de regio in gesprek blijft met elkaar over de toekomst van de zorg in de Achterhoek en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat. Hiervoor is goed overleg in de regio noodzakelijk en daarom is de (bestuurlijke) onrust die er momenteel heerst onwenselijk. Het heeft dan ook prioriteit dat de situatie in de Achterhoek zo snel mogelijk stabiel wordt. Fusies kunneningrijpende gevolgen hebben op het zorglandschap en daarmee effecten hebben voor de lokale bevolking en relevante stakeholders. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders in contact staan en blijven staan met hun omgeving en voldoende draagvlak creëren voor fusies. Het is niet aan mij om te oordelen of de fusie hiervoor doorgezet moet worden of dat een defusie noodzakelijk is. De open dialoog over de toekomst van de zorg in de Achterhoek zal in de regio gevoerd moeten worden, waarbij alle belanghebbenden betrokken zijn.
Wat is uw reactie op de brief van de burgemeesters van de betrokken gemeenten over de situatie van Santiz aan u van 28 april 2020?2
Ik deel de zorgen van de burgermeesters over de (bestuurlijke) onrust in de ziekenhuizen in de Achterhoek. Voor mij is het belangrijkst er een stabiele situatie wordt gecreëerd zodat de open dialoog over duurzame en toekomstbestendige zorg met alle betrokken partijen gevoerd kan worden. Daartoe heb ik een verkenner aangesteld die in eerste instantie draagvlak en herstel van (bestuurlijke) verhoudingen zal creëren. Daarna zal de verkenner zich richten op het opstarten van de al eerder ingestelde regiogroep om een dialoog te starten over goede en duurzame zorg in de Achterhoek. Deze regiogroep levert uiteindelijk een toekomstvisie die een helder beeld creëert van wat er aan duurzame ziekenhuiszorg nodig en mogelijk is in de Achterhoek. De heer Marcel Daniëls heb ik bereid gevonden om de rol van verkenner op zich te nemen. Ik heb de Tweede Kamer hierover geïnformeerd via een brief op 27 mei 2020.
Wat is uw reactie op de conclusie «We zijn tot het inzicht gekomen dat de vorm van fusie met het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (het SKB) niet kan garanderen dat passende, toegankelijke en kwalitatief goede zorg voor de zorg geborgd wordt»?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Wanneer is het definitieve besluit om de fusie af te blazen genomen? Waren de burgemeesters van de betrokken gemeenten van dit besluit op de hoogte toen zij twee dagen geleden de brief aan u stuurden?
Er is nog geen definitief besluit genomen om de fusie af te blazen. Gesprekken die in de regio gevoerd zullen moeten worden over de toekomst van de ziekenhuiszorg in de Achterhoek, zullen moeten uitwijzen of de fusie door kan gaan of dat een defusie noodzakelijk is.
Wat is de directe reden voor het managementteam van het SKB om het vertrouwen in de raad van toezicht op te zeggen?
Het managementteam van het SKB heeft de Raad van Toezicht gevraagd zo spoedig mogelijk te starten met het proces van ontvlechting van de Santiz organisatie. Volgens het managementteam van het SKB worden duidelijke signalen, die vragen om een spoedig besluit tot defusie, genegeerd. Het vertrouwen in het realiseren van een geslaagde fusie is bij het managementteam verdwenen, aldus Santiz. Zij geven aan dat dit een breed gedragen overtuiging is binnen de organisatie. De Raad van Toezicht gaat door met zijn voornemen een onderzoek te starten om van daaruit al dan niet te komen tot een besluit tot defusie. De IGJ heeft erop gewezen dat bij een ingrijpende organisatieveranderingen, zoals een fusie of defusie, de mogelijke risico’s vooraf in kaart gebracht moeten worden.
Wat is het gevolg van het besluit van het SKB op de voorgenomen nieuwbouw in Doetinchem? Is het niet verstandig dat het ziekenhuis in Doetinchem een alternatief uitwerkt voor de voorgenomen nieuwbouw gebaseerd op een scenario van defusie? Kunt u dit toelichten?
Het is aan de raad van bestuur van Santiz om duidelijkheid te geven over hoe zij concreet invulling hebben gegeven en gaan geven aan de nieuwbouw. Ik heb hier geen rol in.
Klopt het dat de meest recente plannen voor de nieuwbouw van het Slingeland in Doetinchem alleen maar mogelijk zijn als de acute zorg van het SKB verplaatst wordt naar het nieuw te bouwen Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 6.
Wat is het oordeel van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over het besluit van het SKB om de fusie af te blazen? Heeft de IGJ de afgelopen tijd met de raad van bestuur en de medische stafbesturen contact gehad? Zo ja, wat is er uit deze contacten gekomen?
De IGJ heeft per 15 mei 2020 Santiz onder verscherpt toezicht gesteld. De IGJ staat al langere tijd in contact met de raad van bestuur, raad van toezicht en andere gremia binnen het ziekenhuis over de ontstane situatie. De IGJ ziet erop toe dat er tijdens een proces van fusie of de fusie goede en veilige zorg wordt geleverd en dat de randvoorwaarden hiervoor aanwezig zijn. De IGJ heeft alle betrokkenen erop gewezen dat constructieve samenwerking van belang is voor het kunnen blijven leveren van goede en veilige zorg. De IGJ heeft geen oordeel over defusie of het afblazen ervan als zodanig.
Wat is het gevolg van het besluit op de totstandkoming van het regiobeeld dat in mei 2020 gereed zou moeten zijn?
In de hoofdlijnenakkoorden, die zijn gesloten met verschillende sectoren in de zorg, is opgenomen dat partijen in een regio komen tot een feitelijk beeld van de sociale en de gezondheidssituatie van de desbetreffende regio en van de opgave waar die regio voor staat. Dit zogenoemde regiobeeld dient vervolgens als input voor partijen om te komen tot een regiovisie. Een regiovisie is een gedeeld beeld van partijen in een regio over hoe ze de toekomstige zorgvraag in de regio zullen gaan opvangen. Hierin kunnen bijvoorbeeld intenties of ideeën worden opgenomen over de taakopvatting, welke zorg bij de ene (type) zorgaanbieder kan worden afgebouwd en naar een andere (type) zorgaanbieder worden verschoven, of er kan een beschrijving in komen over gepast gebruik en het voorkomen van ondoelmatige zorg. Wat er precies in een regiovisie komt bepalen betrokken partijen zelf en kan per regio verschillen.
In alle regio’s van Nederland worden op dit moment regiobeelden gemaakt. In deze beelden wordt weergegeven hoe de regio er momenteel uit ziet (bevolking, zorgvraag, etc.). Vanuit deze beelden wordt vervolgens een regiovisie ontwikkeld. In de Achterhoek gebeurt dit in nauwe samenwerking met de Thematafel «De Gezondste Regio». In deze regiogroep werken Santiz, zorgverzekeraars en belangrijke betrokkenen in de regio samen om een gezamenlijke visie te vormen van de huidige en toekomstige situatie en de mogelijkheden voor een duurzame inrichting van ziekenhuiszorg in de Achterhoek. De opzet van de regiogroep en het betrekken van stakeholders is nadrukkelijk afgesproken met mijn ambtsvoorganger in december 2019. Ook is dit gedeeld met partijen en stakeholders binnen en buiten de regio.
Heeft het besluit tot het afblazen van de fusie invloed op de aangekondigde sluiting van de acute afdelingen?
Er is nog geen definitief besluit genomen over het wel of niet afblazen van de fusie. Het is nog niet duidelijk wat het effect zal zijn van de eventuele defusie op de aangekondigde sluiting van de afdelingen. Wel is het zo dat, zoals ik eerder heb aangegeven, volgens de gevoelige ziekenhuizenanalyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het ziekenhuis in Winterswijk momenteel een gevoelig ziekenhuis is voor de afdelingen SEH en acute verloskunde voor 400 mensen in de regio. Dat betekent dat de afdeling voor acute verloskunde in Winterswijk nu niet kan sluiten.
Onderschrijft u dat de voorgenomen Doetinchemse nieuwbouw en daarmee de verhuizing van de acute afdelingen uit Winterswijk als splijtzwam hebben gefunctioneerd?
Het is niet aan mij om dit te beoordelen.
Staat u achter het voornemen van SKB-medici om nu veel intensiever samen te werken met de eerstelijnszorg, de ouderenzorg en zorgverleners in de omgeving? Zo ja, wat gaat u doen om dit proces te ondersteunen?
Ik vind het altijd van belang dat ziekenhuiszorg en eerstelijnszorg, ouderenzorg en andere zorgverleners in de omgeving goed en intensief met elkaar samenwerken, en dat is ook nu het geval. De verkenner die ik zal aanstellen zal hierin een rol vervullen. Deze zal zich onder andere richten op het toekomstperspectief van de zorg in de Achterhoek, waarbij alle betrokken partijen met elkaar in gesprek moeten over duurzame zorg in die regio. Een goede samenwerking tussen verschillende zorgverleners zal hierbij cruciaal zijn.
Deelt u de mening dat er zowel in Doetinchem als in Winterswijk sprake moet zijn en blijven van een volwaardig ziekenhuis met op beide locaties behoud van de specialisaties?
Voor mij is het belangrijk dat er goede zorg wordt geleverd in de regio. Hoe de zorg er in de regio uitziet is aan de raad van bestuur van het Santiz. Het uitgangspunt van Santiz is toekomstbestendige, hoogwaardige, betaalbare en toegankelijke medisch specialistische zorg voor alle inwoners van de Achterhoek.
Wat zijn de plannen van Menzis met betrekking tot het overeind houden van de basisziekenhuizen in Winterswijk en Doetinchem? Is Menzis bereid beide ziekenhuizen volwaardig overeind te houden?
Menzis heeft aan mij aangegeven dat voor hen goede en betaalbare zorg voor iedereen in de Achterhoek het uitgangspunt is. Menzis heeft voor de Achterhoek in samenspraak met de leden van de thematafel De Gezondste Regio een regiobeeld opgesteld met daarin de feitelijke situatie en analyses van de ontwikkeling van de zorgvraag en mogelijke knelpunten in het zorgaanbod, nu en in 2030. Dit regiobeeld is inmiddels gepubliceerd (https://www.menzis.nl/over-menzis/publicaties/zorg-zorgverzekering/2020/05/19/regiobeeld-als-gezamenlijk-startpunt-voor-goede-zorg-in-achterhoek). De thematafel heeft ook gewerkt aan een regiovisie.
Daarnaast is in december 2019 besloten tot het opzetten van een regiogroep. De centrale opdracht voor deze regiogroep is: hoe kunnen we vanuit de huidige situatie (onder andere strenger wordende kwaliteits- en volumenormen, de concentratie van hoog complexe zorg, de ontwikkelingen in de zorgvraag en de krapte op de arbeidsmarkt), en in lijn met de regiovisie Achterhoek en de zorgvisie van Santiz een toekomstbestendig medisch specialistisch zorglandschap in de Achterhoek borgen met twee locaties? De regiogroep zou vanaf 1 mei 2020 van start gaan, maar dit is als gevolg van de bestuurlijke onrust bij Santiz helaas nog steeds niet gebeurd.
Het bericht 'Volop onbegrip tussen politie en ggz' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Volop onbegrip tussen politie en ggz»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat er in deze concrete casus ernstige fouten zijn gemaakt bij de meldkamer? Is deze evaluatie ook met de Kamer gedeeld?
De politie heeft direct na het incident een oriënterend feitenonderzoek laten uitvoeren. Hieruit is gebleken dat de meldkamer van de politie niet goed heeft gereageerd op de 112-melding. De casus is daarop intern geëvalueerd. Deze interne evaluatie heeft tot conclusies en aanbevelingen geleid, waarvan het operationeel centrum kan leren. Het evaluatierapport is openbaar gemaakt op politie.nl.2 Hierover is uw Kamer heden ook geïnformeerd per aparte brief.
Wat is de (juridische) status van de Handreiking (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie? Is het personeel bij deze organisaties op de hoogte van de gemaakte afspraken? In hoeverre was binnen deze ggz-instelling voorzien in eigen maatregelen of een opschaal-scenario om een crisissituatie als deze het hoofd te bieden?
De Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties (Handreiking tot samenwerking tussen GGZ en Politie) is een praktische leidraad voor politie en GGZ-instellingen wat betreft samenwerking en afstemming. Het is van belang dat partijen elkaar opzoeken en het gesprek met elkaar (blijven) aangaan om concrete werkafspraken te maken over hoe te handelen bij (gewelds)incidenten. De handreiking biedt hierbij generieke voorschriften, vanwege de verschillen die zich lokaal en regionaal voordoen. Begin december 2019 is de handreiking gepubliceerd op het intranet van de politie. De mate waarin er vervolg communicatie is geweest, verschilt per eenheid.
Wat betreft de maatregelen bij de betreffende instelling geeft de Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) Arnhem & Veluwe Vallei aan dat er vaste protocollen zijn, gericht op de veiligheid van cliënten en medewerkers. Zo wordt er gewerkt met Signaleringsplannen en Balanskaarten om mogelijke risicovolle situaties tijdig te kunnen signaleren en oplossen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met cliënt en zijn formele netwerk (behandelaar GGZ en/of huisarts) en informele netwerk (familie en naasten).
Ook is er voor begeleiders die werkzaam zijn binnen de RIBW een «Ondersteuningskaart Acute situaties», waarin beschreven is wat zij in een noodsituatie moeten doen. Bij spoedeisende zaken en calamiteiten, anders dan een acute noodsituatie, kunnen begeleiders buiten kantooruren ook altijd een beroep doen op de 24-uurs bereikbaarheidsdienst van RIBW Arnhem & Veluwe Vallei voor het inschakelen van hulp. RIBW Arnhem en Veluwe Vallei geeft ook aan dat de teams lokaal goede contacten met politie en wijkagenten hebben. Er zijn korte lijnen met de politie en waar nodig worden maatwerkafspraken gemaakt. In zeer uitzonderlijke situaties wordt er met de politie een afspraak op locatie (AOL) of afspraak op persoon gemaakt, zoals dat ook rond deze cliënt in Wageningen het geval was.
Wat betreft de Handreiking (gewelds)incidenten in behandelsituaties geeft het RIBW aan dat gewerkt wordt aan een aanscherping van de bestaande procedures bij onveilige of acute gevallen. Ook worden de reeds aanwezige escalatiemogelijkheden nu in een separaat escalatie stappenplan te beschrijven. Zo worden medewerkers nog beter toegerust om adequaat te kunnen handelen in het geval zich incidenten voordoen.
Klopt het dat het personeel op de meldkamer onbekend was met de Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties? Zo ja, hoe kan dat? Is dit de centrale meldkamer van de politie Oost-Nederland of gaat het hier om het basisteam waar Wageningen onder valt? Zijn er concrete maatregelen genomen op deze meldkamer? Is het personeel daar inmiddels wel op de hoogte van de Handreiking? Hoe staat dat met andere meldkamers? Is het personeel van de meldkamers integraal op de hoogte van deze afspraken?
De politie was de hiervoor genoemde interne evaluatie gestart om er lessen uit te trekken. Hieruit is gebleken dat er bij de medewerkers van het betrokken operationeel centrum (meldkamer) in de politie-eenheid Oost-Nederland onduidelijkheid was over hoe te handelen bij incidenten in zorginstellingen.
De Handreiking (gewelds)incidenten bij behandelsituaties biedt hiervoor meer duidelijkheid. Zoals bij vraag 3 aangegeven, is de handreiking vooral als leidraad bedoeld voor politie en zorginstellingen, om lokaal het gesprek en de samenwerking aan te gaan. Het is daarom van belang dat dit ook gebeurt en dat gewerkt wordt aan het verhogen van de kennis over het afhandelen van meldingen van zorginstellingen.
Uit de evaluatie van de politie blijkt dat de betrokken medewerkers van de meldkamer niet op de hoogte waren van het bestaan van de handreiking. Wel waren er voor het incident al goede contacten en regelmatige afstemming tussen de politie en het RIBW, zowel op operationeel als strategisch niveau. Bij het operationeel centrum in Oost-Nederland is gestart met het verduidelijken van de afspraken over het afhandelen van meldingen van zorginstellingen. Zo is na het incident de handreiking opnieuw onder de aandacht gebracht bij de centralisten. Ook is er een handelingsprotocol gemaakt dat nu wordt uitgerold in de eenheid. In dit protocol staat in welke gevallen de politie ter plaatse komt en met welke prioriteit. Hierbij is het uitgangspunt dat bij twijfel of onenigheid de politie altijd naar de zorginstelling gaat, waarbij de discussie achteraf plaatsvindt in de vorm van een evaluatie.
Verder krijgen alle medewerkers van het operationeel centrum in Oost-Nederland in juni en in het najaar 2020 een tweedaagse cursus Intake. Belangrijke aspecten daarbij zijn het stellen van de juiste vragen en het doorvragen over betrokkenen, gevaar en context. Ook wordt in de genoemde opleiding expliciet aandacht gegeven aan tegenspraak en intervisie.
Uiteraard zijn de bevindingen uit de evaluatie ook gedeeld met de andere politie-eenheden.
Klopt de berichtgeving dat de politiemensen uit Ede een cursus Psychiatrie in Vogelvlucht hebben gehad om situaties met personen met verward gedrag beter in te kunnen schatten? Klopt het ook dat het politiepersoneel uit Wageningen deze cursus niet heeft gehad? Hoe kan dat? Wanneer verwacht u dat alle relevante basisteams deze cursus hebben gehad? Of is dat überhaupt niet de bedoeling?
Bij de politie loopt op dit vlak een landelijk programma «deskundigheidsbevordering». Doel is om de basisteams samen met de lokale ggz te trainen, zodat op lokaal niveau kennisuitwisseling tussen professionals kan plaatsvinden en lokale samenwerkingsafspraken tot stand kunnen komen. Basisteams zijn vrij om deze training te gebruiken of – zoals in Ede is gebeurd- een eigen training / kennisuitwisseling met de lokale ggz op te zetten. Het basisteam Wageningen heeft in 2017 bij de Pompestichting, een particuliere stichting voor forensische psychiatrie, een training in het omgaan met personen met verward gedrag gevolgd.
Ook binnen de reguliere integrale beroepsvaardigheidstraining (IBT) van politiemedewerkers is toenemende aandacht voor training van de-escalerend optreden bij «personen met verward gedrag». Deze IBT-trainingen zijn verplicht.
Kunt u aangeven hoe het staat met het landelijk meldnummer voor niet acute meldingen? Is dit landelijk meldnummer inmiddels gerealiseerd? Moet dit meldnummer ervoor zorgen dat het personeel van de GGZ-instelling minder vaak onnodig 1-1-2 belt? Is dit specifiek gericht op GGZ-instellingen, of kan eenieder daar een melding doen van een persoon met verward gedrag?
Zoals in de brief van 10 december 2019 is gemeld wordt er op dit moment hard gewerkt aan de vormgeving van het landelijk meldnummer voor niet-acute zorgen over kwetsbare personen, waaronder personen met verward gedrag.3 Dit landelijk meldnummer wordt een digitale doorschakeling naar regionale en gemeentelijke meldpunten. Het meldnummer is niet zozeer bedoeld voor personeel van GGZ-instellingen, maar voor burgers die zorgen hebben over naasten of anderen in hun omgeving. Het is dus een publieksnummer en is voor eenieder te gebruiken die zich zorgen maakt om een persoon in zijn of haar omgeving die mogelijk in psychische nood verkeert. Omdat het nummer bedoeld is voor niet-acute zorgen, biedt het landelijk meldnummer geen oplossing is voor ggz problemen die direct hulp nodig hebben. In die gevallen blijft 1-1-2 het aangewezen nummer. Het landelijk meldnummer voor niet acute meldingen kan wel een preventieve functie vervullen, doordat zorgen in een vroeg, nog niet acuut, stadium kunnen worden gemeld. Zoals eerder gecommuniceerd zal het landelijk meldnummer naar verwachting per 1 juli 2020 gereed zijn.
Welke maatregelen worden er nog meer genomen zodat men in een GGZ-instelling enkel 1-1-2 inschakelt als er daadwerkelijk sprake is van een (strafbare) noodsituatie? Wordt het personeel in GGZ-instellingen getraind om beter om te kunnen gaan met personen met verward gedrag?
Zoals eerder opgemerkt is er al de handreiking bij (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie. Het overleg dat plaatsvindt aan de hand van deze handreiking zou ertoe moeten leiden dat er enkel in geval van nood een beroep wordt gedaan op politie. Hierbij is het aan de inschatting van individuele medewerkers wanneer hiervan sprake is. Daarbij is personeel van GGZ-instellingen bij uitstek getraind op het om gaan met mensen met psychische problemen, wat ook een persoon met verward gedrag kan betreffen. Het up-to-date houden van hun kennis en kunde wordt daarnaast geborgd doordat zij ook een geldige BIG-registratie dienen te beschikken.
Hoe staat het met de uitrol van de persoonsgerichte aanpak voor de groep personen met een hoog veiligheidsrisico? Is dit inmiddels volledig landelijk geïmplementeerd? Zo nee, hoever bent u dan met de uitrol van deze aanpak?
Alle regio’s hebben aangegeven zicht te hebben op de groep personen met verward gedrag en een hoog maatschappelijk veiligheidsrisico. Daarnaast is in ieder zorg- en veiligheidshuis het thema belegd. We zien echter nog wel verschillen in de uitvoering van de integrale persoonsgerichte aanpak van deze doelgroep, zoals ook aangegeven in de eerdergenoemde brief van 10 december 2019. JenV ondersteunt en faciliteert alle regio’s daarom actief bij de doorontwikkeling van de persoonsgerichte aanpak en tevens het overdragen van kennis en kunde. Daartoe is een landelijk inzetbare expertisepoule, de Expertise Squad, ingericht. Deze expertisepoule adviseert, ondersteunt en faciliteert de zorg- en veiligheidshuizen doelgericht bij de aanpak. Het doel is om eind 2020 zicht te hebben op de gehele groep die het betreft, een integrale persoonsgerichte aanpak in te zetten, risicotaxaties uit te voeren en de groep langdurig te monitoren. Voor de zomer zal de Kamer over de stand van zaken van de aanpak van personen met verward gedrag nader worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven of de Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties ook de leidraad is voor personeel van een GGZ-instelling dat slachtoffer is geworden van geweld op de werkvloer door een patiënt? Is er voldoende aandacht bij de politie voor dit soort geweldsincidenten? Is er landelijk beleid op ondersteuning van personeel dat geconfronteerd is met geweld op de werkvloer in een GGZ-instelling? Krijgt het personeel voldoende ondersteuning in bijvoorbeeld het doen van aangifte?
Een slachtoffer heeft altijd het recht om een melding of aangifte te doen en ik zou medewerkers die slachtoffers van een (gewelds)incidenten zijn hierbij ook nadrukkelijk willen oproepen om aangifte te doen. Hier staan verschillende kanalen voor open.
In het kader van veilig werken in de zorg hebben de sociale partners in de periode 2012–2016 gewerkt aan het Actieplan Veilig werken in de Zorg. Dit actieplan is met 14 miljoen euro ondersteund door het Ministerie van VWS. Het actieplan «Veilig werken in de zorg» heeft eraan bijgedragen dat aangifte onder nummer mogelijk is gemaakt, dat hulpverleners zijn getraind om agressie en geweld terug te dringen, dat goede voorbeelden gedeeld worden, dat kennis en bewustwording bij instellingen is vergroot en dat bij verschillende instellingen anti-agressiebeleid is opgesteld.
De instrumenten, campagnematerialen, good practices en scholingsmaterialen van het actieplan blijven vrij beschikbaar op de website www.duidelijkoveragressie.nl. Branches voeren daarbij hun eigen sectorspecifieke beleid. In de Arbo catalogus ggz staat specifiek voor de GGZ beschreven welke maatregelen een werkgever en werknemer moeten nemen om agressie zo veel mogelijk te voorkomen.
Bij de ontwikkeling van de handreiking bij (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie is bewust geen nieuw beleid geformuleerd rond «aangifte doen bij geweld tegen hulpverleners». De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) in het kader van het Veilige Publieke Taak (VPT) beleid geeft hier reeds invulling aan. Dit beleid heeft als uitgangspunt dat agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak onacceptabel is en met hoge prioriteit door politie en justitie opgepakt wordt. Een melding of aangifte van geweld door een medewerker met een publieke taak wordt altijd met prioriteit opgenomen en afgehandeld conform protocol.
Is er in Wageningen sprake van wijk-GGD'ers of soortgelijke functionarissen? Hoeveel gemeenten in Nederland beschikken momenteel over wijk-GGD’ers zoals deze bijvoorbeeld functioneren in de gemeente Vught?
De Wijk GGD’er is een van de projecten die wordt gestimuleerd vanuit het Actieprogramma «lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag» van ZonMw. Navraag bij ZonMw leert dat Wageningen niet deelneemt met een project. Het concept van de Wijk-GGD’er is overigens in 24 gemeenten reeds succesvol uitgerold met het stimuleringstraject voor de Wijk GGD’er van ZonMw. Eerder is er al in 13 gemeenten als proef gezamenlijk gestart met de implementatie van een dergelijke functionaris, waardoor er in ieder geval in 37 gemeenten sprake is van uitrol van deze functie. De Wijk-GGD’er in Vught is een initiatief dat sinds 2016 op eigen kracht loopt en op basis van hun succes alsook van Amsterdam is begonnen met de verdere uitrol. In onder andere Brabant is de methodiek ook onder de aandacht gebracht in het regionaal overleg met gemeenten, waardoor het breder navolging heeft gekregen.
Onderzoek waaruit blijkt dat verhoging van het minimumloon weinig banen kost |
|
Jasper van Dijk , Lilian Marijnissen |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Minimumloon kan met 10 procent omhoog zonder dat het veel banen kost»?1
Met interesse heb ik uitgezien naar deze update van de minimumloonparagraaf in Kansrijk Arbeidsmarktbeleid. Er is hierin veel aandacht voor internationaal onderzoek naar de werkgelegenheidseffecten van wijzigingen in het minimumloon. Wat een verhoging voor Nederland betekent, is door de unieke structuur van onze arbeidsmarkt en sociale zekerheidsstelsel (onder meer door de koppeling van de sociale zekerheidsuitkeringen aan het minimumloon), een interessante vraag.
Het CPB geeft aan dat het verlies van werkgelegenheid bij een verhoging van het minimumloon naar verwachting kleiner is dan eerder werd gedacht. Wel wordt het effect onevenredig groter naarmate de verhoging groter is. Deze studie draagt daarmee bij aan onze kennis over het minimumloon als arbeidsmarktinstrument en kan het debat hierover nu en in de toekomst ondersteunen.
Deze studie brengt de directe effecten van een WML-verhoging goed in beeld. Er is echter ook sprake van indirecte effecten die in deze publicatie niet zijn meegenomen, zoals het effect van een hoger minimumloon op bestedingen en via consumptie op de economie en werkgelegenheid. Om deze effecten nader in beeld te brengen en te kunnen kwantificeren, heb ik het CPB gevraagd om aanvullend op deze update, onderzoek doen naar de brede doorwerking van een minimumloonverhoging. Ook heb ik het CPB gevraagd om indien mogelijk een analyse te maken op basis van Nederlandse data. De resultaten van deze studie zie ik eveneens met interesse tegemoet.
Deelt u de mening van het Centraal Planbureau (CPB) dat een verhoging van het minimumloon veel minder banen kost dan gedacht? Zo ja, neemt u met het CPB afscheid van het idee dat het verhogen van het minimumloon «heel schadelijk» is?
De laatste jaren zijn veel nieuwe bijdragen aan de minimumloonliteratuur gepubliceerd. Hierin zijn nieuwe inzichten geboden in de werkgelegenheidseffecten van een verhoging. Uit deze CPB-studie blijkt dat werkgelegenheidseffecten van een verhoging van het minimumloon kleiner zijn dan tot voor kort werd gedacht. De inschatting van het totale effect op de werkgelegenheid is daarom ten opzichte van Kansrijk arbeidsmarktbeleid 2 (uit 2016) naar beneden bijgesteld. Deze bijstelling bestaat uit twee componenten. Ten eerste zijn er nieuwe schattingen gedaan voor het «directe» effect van een verhoging op de werkgelegenheid, zoals uit de buitenlandse studies volgde. Ten tweede is er in Nederland sprake van een unieke koppeling van de sociale zekerheidsuitkeringen aan de hoogte van het (netto)minimumloon, waarvoor het CPB de schatting heeft gecorrigeerd.
In de publicatie geeft het CPB aan dat de bijstelling voornamelijk het gevolg is van de afname van de directe negatieve effecten op de werkgelegenheid. De werkgelegenheidseffecten als gevolg van koppeling aan de sociale uitkeringen zijn vrijwel onveranderd gebleven. Met andere woorden: voornamelijk bij een niet-gekoppelde verhoging is er sprake van een beperkt werkgelegenheidsverlies. Indien de koppeling gehandhaafd blijft, is het verlies aanzienlijker.
Daarnaast hecht ik eraan te vermelden dat een verhoging van het minimumloon erg duur is, als de koppeling aan de sociale zekerheidsuitkeringen gehandhaafd blijft. In deze publicatie geeft het CPB dat een verhoging van het minimumloon met 10% circa 6,3 miljard euro kost. Dit zou uit belastingen betaald moeten worden, waarbij van de dekkingsmaatregelen werkgelegenheidseffecten kunnen uitgaan.
Klopt het dat dit voortschrijdend inzicht wordt verklaard door studies uit het buitenland (Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk, Duitsland), waar verhoging of invoering van het minimumloon nauwelijks effect heeft op de werkgelegenheid?
De opnieuw geschatte effecten in deze studie zijn gebaseerd op recente internationale literatuur, waarvan de bevindingen zijn toegepast op de Nederlandse situatie. Zoals u in de publicatie kunt lezen heeft het CPB hiervoor gebruik gemaakt van studies uit de Verenigde Staten, Duitsland en Hongarije. De resultaten uit de literatuur lopen wel uiteen: zo worden in de genoemde studies zowel negatieve als positieve effecten gevonden van een minimumloonverhoging op de werkgelegenheid, of is er geen sprake van een effect.
Bent u het eens met de constatering dat «Vooral de vrees dat werkgevers personeel massaal ontslaan als zij een hoger minimumloon moeten betalen, lijkt door de praktijk ongegrond»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor de hand ligt «dat hogere lonen óók zullen stijgen, naarmate de laagste lonen verder toenemen»?
Het CPB geeft aan dat zij verwachten dat een minimumloonsverhoging ook overloop heeft in de inkomens daarboven. Zij benoemen dat dit effect volgens meerdere studies substantieel kan zijn. Omdat ik benieuwd ben of en in welke mate dit ook voor Nederland het geval is, heb ik het CPB verzocht dit in de vervolgstudie te onderzoeken.
Erkent u tevens dat «het voor de hand ligt dat de overheid meer belastinginkomsten binnenkrijgt»?
Als lonen stijgen, stijgen daarmee (ex ante2) ook de belastingafdrachten door werkenden. Aan de andere kant verliest de overheid (ex post3) afdrachten van de groep die door verhoging zijn of haar baan verliest. Wat het daadwerkelijke effect op belastinginkomsten van de overheid is, is een relevante vraag. Dit komt dan ook terug in de vervolgstudie die ik door het CPB laat uitvoeren.
Onderschrijft u dat de conclusies van het CPB veel overeenkomsten vertonen met het onderzoek van SEOR dat november vorig jaar gepubliceerd is door de SP?2
Er zijn diverse overeenkomsten te vinden tussen beide rapporten. Dat is ook niet verwonderlijk, omdat zij zich bijvoorbeeld ten aanzien van de werkgelegenheidseffecten beide baseren op (dezelfde) internationale onderzoeken naar verhogingen van het minimumloon. Er is echter sprake van verschillen in methodologie en bevindingen, waardoor de studies van het CPB en SEOR niet een-op-een vergelijkbaar zijn. Hieronder reageer ik op de naar mijn inschatting meest relevante overeenkomsten en verschillen.
De onderzoekers van het SEOR-rapport geven aan dat een groot aantal studies beperkte effecten op de werkgelegenheid laten zien. Uitkomsten verschillen van negatief, geen effect tot licht positief. Het CPB vindt een vergelijkbaar beeld.
SEOR en het CPB brengen de budgettaire gevolgen op verschillende wijzen in beeld. Zo neemt SEOR in de berekening de extra uitgaven door koppeling van uitkeringen met het minimumloon, de extra personeelsuitgaven van de (semi)overheid en de inverdieneffecten voor de overheid (via loonbelasting en premies) mee. Het CPB gaat in deze publicatie enkel in op de budgettaire gevolgen door de koppeling met de sociale zekerheidsuitkeringen. In de vervolgstudie zal het CPB ook de extra personeelsuitgaven van de (semi)overheid en de inverdieneffecten meenemen. Een vergelijking van budgettaire effecten zoals geschat door het CPB en het SEOR op basis van alle drie de elementen (uitgaven uitkeringen, personeelskosten overheid en inverdieneffecten), is daarom op dit moment nog niet mogelijk.
Bent u bereid om uw aanvankelijke reactie op de initiatiefnota van het lid Jasper van Dijk voor een hoger minimumloon bij te stellen, nu blijkt dat deze gedateerd is?3
Op dit moment zie ik geen aanleiding om de reactie op de initiatiefnota te herzien en het WML te verhogen. Het nieuw geschatte werkgelegenheidseffect is weliswaar kleiner dan eerder gedacht, maar met behoud van de koppeling (conform de beleidsaanpassing in de initiatiefnota van het lid Jasper van Dijk) is het nog altijd substantieel en negatief. Daarbij is er voor de beleidsaanpassing zoals lid Jasper van Dijk deze voorstelt, nog altijd sprake van omvangrijke budgettaire gevolgen, en worden deze nu zelfs hoger geschat6 door het CPB dan in Kansrijk Arbeidsmarktbeleid 2. Daarnaast zouden deze hogere uitgaven aan sociale zekerheid bekostigd moeten worden, waarbij dekking uit een belastingverhoging op zichzelf ook werkgelegenheidseffecten tot gevolg heeft. Het beeld dat veel mensen met een vitaal beroep op of rond het minimumloon verdienen blijkt overigens niet duidelijk uit de cijfers. In de Kansrijk studie is te zien dat de sectoren in Nederland waarin het vaakst het minimumloon betaald wordt, de verhuur (deze sector omvat ook de uitzendkrachten), horeca, cultuur, landbouw en de overige dienstverlening zijn.
Ook verandert de update van het CPB niets aan de conclusie die ik heb getrokken naar aanleiding van de evaluatie van het minimumloon. Ik zie geen aanleiding tot een buitengewone verhoging van het minimumloon gelet op het feit dat dit de laatste 8 jaar is meegegroeid met de contractlonen en er geen onevenwichtige ontwikkeling heeft plaatsgevonden op het vlak van koopkracht, inkomensongelijkheid en in internationaal perspectief.
In de huidige situatie, ook met het oog op de gevolgen van de coronacrisis op de economie en de werkgelegenheid, lijkt het me dat we ons volledig moeten focussen op het beteugelen van de recessie en het behouden van zoveel mogelijk banen. Ik zie deze CPB-studie, net zoals de uitwerking van een alternatief voor het huidige toeslagenstelsel zoals beschreven in het IBO Toeslagen, vooral als voeding voor een debat over de structurele rol en hoogte van het minimumloon, en ter voorbereiding op de verkiezingen in 2021. Hier zijn de Kansrijk-publicaties ook voor bedoeld.
Deelt u de mening dat de tijd is gekomen om het minimumloon substantieel te verhogen, ook omdat veel mensen met een vitaal beroep op of rond het minimumloon verdienen?
Zie antwoord vraag 8.