Corruptie rond de kobaltwinning in de Democratische Republiek Congo (DRC) |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering Crimineel Kobalt van de serie Waarde van de Aarde, uitgezonden op 19 mei 2021 op NPO2?1
Ja.
Klopt het dat pensioenfonds ABP investeert in het Zwitserse mijnbedrijf Glencore? Zo ja, wat vindt u daarvan, gelet op de reputatie van dit bedrijf met betrekking tot betrokkenheid bij grootschalige corruptie en het uitblijven van verbeteringen voor de lokale bevolking rond Congolese mijnen in het eigendom van Glencore?
Pensioenfonds ABP bevestigt, bij navraag, dat ze per eind april 2021 investeringen in Glencore PLC hebben ter waarde van EUR 55 miljoen. Het is niet aan het kabinet om specifieke beleggingen uit een beleggingsportefeuille van een zelfstandig pensioenfondsbestuur te beoordelen.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat ze de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap», (Kamerstuk 26 485, nr. 337) gedeeld met de Tweede Kamer. Een belangrijk onderdeel van het nieuwe IMVO-beleid is de inzet van het kabinet op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau.
In december 2018 heeft het kabinet samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB)-convenant Pensioenfondsen gesloten. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en UNGP’s in het beleid van pensioenfondsen en implementatie in de uitvoering. Binnen dit convenant prioriteert een pensioenfonds duurzaamheidsthema’s, waaronder corruptie, op basis van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) en deelnemersraadpleging. Onder de OESO-richtlijnen behoren bedrijven, waaronder institutionele investeerders, vervolgens eerst de meest prioritaire risico’s aan te pakken en te voorkomen, daarna komen de minder ernstige gevolgen aan bod. Hoe ABP hier voor deze specifieke belegging invulling aan gegeven heeft wordt toegelicht in de beantwoording van vraag 4.
Welke rechtszaken lopen er momenteel tegen Glencore?
Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken tegen bepaalde rechtssubjecten lopen.
Heeft het ABP, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, een risicoanalyse verricht van haar beleggingsportefeuille? Zijn misstanden in de kobaltsector in de Democratische Republiek Congo (DRC) daarbij aan het licht gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zijn gezet om die risico’s te beperken en hoe passen voortdurende investeringen in Glencore daarbij?
ABP heeft in haar duurzaam en verantwoordbeleggingsbeleid vastgelegd de OESO-richtlijnen te hanteren en voert periodiek risicoanalyses uit op de beleggingsportefeuille. ABP bevestigt dat hierin misstanden in de kobaltsector in de Democratische Republiek Congo aan het licht zijn gekomen. ABP geeft aan verschillende stappen te hebben ondernomen om deze risico’s te beperken. Zo is er sinds maart 2010 bij verschillende gelegenheden contact geweest met het management van Glencore, als onderdeel van hun dialoog activiteiten. Ook was ABP van 2015 tot en met 2020 aangesloten bij een thematische dialoog over kinderarbeid tezamen met verschillende stakeholders in de toeleveringsketen van kobalt. De huidige dialoog met de onderneming richt zich op de schending van mensenrechten, milieuemissies en omkoping en corruptie. Het is aan het pensioenfondsbestuur om de uitkomsten van een dialoog te beoordelen en hier conclusies aan te verbinden wat betreft de continuering van de investering.
Klopt het dat Glencore zelf stelt de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) te onderschrijven? Wat zegt dit over de effectiviteit van deze vrijwillige richtlijnen? Wie controleert of Glencore ook daadwerkelijk handelt in overeenstemming met deze richtlijnen?
Het klopt dat Glencore stelt de OESO-richtlijnen en de UNGPs te onderschrijven. Dit doet Glencore op zijn website2 en in zijn mensenrechtenrapportage over 20193. Er is geen officiële instantie die controleert of Glencore ook daadwerkelijk handelt naar deze richtlijnen. Wel kunnen belanghebbenden, wanneer ze denken dat een bedrijf niet in overeenstemming handelt met de OESO-richtlijnen, een melding maken bij het Nationaal contactpunt voor de OESO (NCP). Het NCP kan dan helpen bij het zoeken naar een oplossing door middel van een mediationtraject.
Met de evaluatie van het IMVO-beleid in 2020 is vastgesteld dat het huidige, vrijwillige IMVO-beleid onvoldoende effectief is geweest en dat vernieuwing nodig is (Kamerstuk 26 485, nr. 337). Daarom zet het kabinet nu in op een doordachte mix van IMVO-maatregelen met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau.
Deelt u de mening dat transparantie een essentieel onderdeel is van verantwoord zakendoen en dat de stelselmatige weigering van Glencore om journalisten te woord te staan onverenigbaar is met de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGPs? Zo nee, waarom niet?
Transparantie is een essentieel onderdeel van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. De OESO-richtlijnen stellen dat bedrijven informatie over hun gepaste zorgvuldigheid openbaar en toegankelijk dienen te maken. De OESO-richtlijnen laten zich niet uit over de rol van de media. Glencore maakt daarin zelf de keuze wie het te woord staat.
Wat kunt u doen om het gedrag van Glencore te beïnvloeden? Bent u bereid om uw zorgen over dit bedrijf te bespreken met uw Zwitserse ambtgenoot? Zo nee, waarom niet?
Glencore is een in Zwitserland gevestigd bedrijf. In OESO- en VN-verband voert Nederland regelmatig overleg, met onder andere Zwitserland en andere vestigingslanden, over IMVO-kwesties, waaronder mogelijk toekomstige gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen. In die overleggen wordt ook het naleven van de OESO-richtlijnen en de UNGP’s besproken. Uiteindelijk zijn de vestigingslanden zelf in de beste positie om misstanden aan te pakken. Zo heeft de Zwitserse regering eind 2020 ingestemd met een gepaste zorgvuldigheidsverplichting op het gebied van conflictmineralen en kinderarbeid.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over de zakenman Dan Gertler?2
Ja.
Wat waren de uitkomsten van het Amerikaans strafrechtelijk onderzoek naar bedrijven van Dan Gertler, waaronder Fleurette Holdings Netherlands?
Het is niet aan het kabinet om de uitkomsten van Amerikaanse strafrechtelijke onderzoeken toe te lichten.
Klopt het dat Fleurette Holdings Netherlands en verschillende andere bedrijven gelieerd aan Dan Gertler die op Amerikaanse sanctielijsten staan nog steeds in Nederland actief zijn? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot uw antwoorden van maart 2018 waarin u meldde dat het bedrijf reeds uit Nederland was vertrokken en de kwestie inmiddels de volledige aandacht van de Nederlandse handhavingsinstanties had?
Een aantal dochterondernemingen van Fleurette Properties Limited staat geregistreerd in Nederland. Het moederbedrijf Fleurette Properties Limited is in 2017 uit Nederland vertrokken.
Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken tegen bepaalde rechtssubjecten lopen.
Worden Dan Gertler en aan hem gelieerde bedrijven die in Nederland geregistreerd staan momenteel onderzocht door het Openbaar Ministerie (OM)? Zo nee, bent u bereid om het OM te verzoeken om dergelijk onderzoek te starten?
Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken tegen bepaalde rechtssubjecten lopen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft zich inzetten om corruptie in onder andere de Democratische Republiek Congo tegen te gaan en onder de aandacht te brengen van Nederlandse handhavingsinstanties. Vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en Nederlandse banken, het Financieel-Expertise Centrum (FEC) en het anti-corruptiecentrum van de FIOD waren op initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijvoorbeeld aanwezig bij een vertrouwelijke briefing van The Sentry. Deze briefing ging over een onderzoek5 dat The Sentry in opdracht van het ministerie heeft uitgevoerd naar de koppeling tussen corrupte geldstromen in algemene zin vanuit het Grote Merengebied in Afrika en de Nederlandse financiële sector.
Deelt u de analyse van Financial Times-journalist Tom Burgis, geuit in de aflevering Crimineel Kobalt, dat Glencore, sinds de inwerkingtreding van Amerikaanse sancties tegen Dan Gertler, de betalingen aan hem nu in euro’s voldoet via bedrijven in Europa? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het is niet aan het kabinet om die bewering te verifiëren.
Wordt er, nu een Europese sanctieregeling van kracht is, gewerkt aan het voorbereiden van sancties tegen Dan Gertler? Zo ja, op welke termijn verwacht u resultaten op dit vlak? Zo nee, waarom niet, en bent u dan bereid om zich hiervoor in te zetten in Europees verband?
Het EU-mensenrechtensanctieregime kent in tegenstelling tot zijn Amerikaanse tegenhanger («Global Magnitsky») geen rechtsbasis om personen wegens corruptie op de sanctielijst te plaatsen. In lijn met de motie Omtzigt Jetten (vergaderjaar 2020–2021, 21 501-02, nr. 1632) onderzoekt het kabinet de wenselijkheid en haalbaarheid van het brengen van corruptie onder de zogenaamde listingcriteria van dit sanctieregime. Over voorbereiding van sancties tegen specifieke individuen wordt omwille van de effectiviteit en vertrouwelijkheid van het proces geen uitspraken gedaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Jaarverslag en Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2020 dat plaats zal vinden op 24 juni 2021?
Er is naar gestreefd de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘EU-leiders willen sancties tegen Wit-Rusland en eisen vrijlating Protasevitsj’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-leiders willen sancties tegen Wit-Rusland en eisen vrijlating Protasevitsj»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de kaping van het Ryanair-toestel en de arrestatie van Roman Protasevitsj vragen om meer en strengere maatregelen tegen Wit-Rusland dan aangekondigd door de Europese Raad?
Het kabinet heeft de gedwongen landing van het Ryanair-toestel in Minsk en de arrestatie van Roman Protasevitsj en zijn vriendin Sofia Sapega krachtig veroordeeld en de Belarussische autoriteiten opgeroepen hen vrij te laten. Het kabinet zal Belarus ook consequent blijven oproepen om alle politieke gevangenen vrij te laten en een einde te maken aan iedere vorm van repressie in het land.
Op 24 mei heeft Minister President Rutte over deze kwestie gesproken op de Europese Raad. Daarbij heeft hij namens het kabinet gepleit voor aanname van omvangrijke aanvullende sanctiemaatregelen tegen de Belarussische autoriteiten.
De Europese Raad heeft daartoe ook besloten. Hierop volgend heeft de Raad Buitenlandse Zaken op 21 juni jl. een vierde pakket gerichte sancties tegen Belarus aangenomen, betreffende 78 personen en 8 economische entiteiten die betrokken zijn bij de aanhoudende repressie en intimidatie van de bevolking van Belarus en de onacceptabele gedwongen landing van een passagiersvliegtuig met als doel journalist Roman Protasevitsj en zijn partner Sofia Sapega te arresteren. Ook werd een politiek akkoord bereikt over de economische sectorale sancties. Na laatste juridische uitwerking zijn deze sancties bij de Europese Raad van 24 juni formeel aangenomen. Dit betreffen sancties gericht tegen zowel import als export van specifieke producten, waaronder in de petrochemiesector, de tabakssector en de potassector (kaliumchloride). Daarnaast zijn ook beperkingen gelegd op het verlenen van bepaalde financiële diensten aan de Belarussische overheid of aan die overheid verbonden bedrijven.
Het Europese vlieg- en landingsverbod voor Belarussische luchtvaartmaatschappijen is op 5 juni ingegaan. De maatregelen zijn vervolgens in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd door een wijziging van de Sanctieregeling Belarus 2006. De EU sancties die rechtstreeks doorwerken in Nederland kunnen daarmee ook strafrechtelijk gehandhaafd worden.
Hiermee heeft de Europese Unie wat het kabinet betreft een krachtige en gepaste reactie gegeven op het volstrekt onacceptabele handelen van de Belarussische autoriteiten.
Bent u bereid om als Nederland meer en strengere maatregelen te nemen, met zoveel mogelijk gelijkgezinde landen binnen en buiten de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Naar de overtuiging van het kabinet zijn sanctiemaatregelen altijd het meest effectief wanneer die in EU-verband genomen worden. Daarom zet het kabinet zich ook in voor aanname van een zo krachtig mogelijk en breed gedragen pakket EU-sancties. Het op nationale titel, of met een klein aantal lidstaten, instellen van aanvullende sancties heeft zeer beperkt effect en draagt ook niet bij aan de EU-brede reactie die het kabinet nastreeft.
Ten aanzien van de sancties die op 21 juni jl. zijn aangenomen tegen Belarus heeft ook coördinatie met de VS, het VK en Canada plaatsgevonden. Deze drie landen stelden gelijk met de EU sancties in en deden hierover ook een gezamenlijke verklaring2 met de EU uitgaan.
Bent u bereid tot sancties tegen (staats-)bedrijven in de Wit-Russische olie- en gassector, die naar schatting jaarlijks circa € 3 miljard exporteren naar EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Bij de Europese Raad van 24-25 juni werden sectorale sancties aangenomen gericht tegen zowel import als export van specifieke producten, waaronder in de petrochemiesector, de tabakssector en de potassector (kaliumchloride). Daarnaast zijn ook beperkingen gelegd op het verlenen van bepaalde financiële diensten aan de Belarussische overheid of aan die overheid verbonden bedrijven.
Hoeveel geaccrediteerde Wit-Russische diplomaten zijn er in Nederland?
Het kabinet kan geen informatie delen over het totaalaantal Belarussische diplomaten dat in Nederland geaccrediteerd is. Algemene informatie over de Belarussische ambassade in Nederland is te vinden op de website van de rijksoverheid: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ambassades-consulaten-en-overige-vertegenwoordigingen/overzicht-landen-en-gebieden/belarus-wit-rusland/ambassade-van-de-republiek-belarus-s-gravenhage.
Bent u bereid om het aantal persoonsgerichte sancties (visum- en reisverbod, financiële sancties) substantieel uit te breiden voor leden van Wit-Russische overheids-, veiligheids- en luchtvaartinstanties, alsmede voor oligarchen die het regime van Loekasjenko in stand houden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van een vierde pakket gerichte sancties dat op 21 juni jl. Het kabinet heeft zich daarbij ingespannen voor aanname van een significant aantal nieuwe sancties tegen personen en bedrijven die bijdragen aan repressie in Belarus of profiteren van nauwe banden met het regime van Loekasjenko.
Bent u, vooruitlopend op de aankondigde maatregelen uit de Europese Raad, bereid tot een landingsverbod van luchtvaartmaatschappijen uit Wit-Rusland zoals Belavia op Nederlandse luchthavens? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels zijn de door de Europese Raad aangekondigde maatregelen tegen Belarussische luchtvaartmaatschappijen vastgesteld en op 5 juni jl. in werking getreden.
Deze maatregelen behelzen een verbod aan Belarussische luchtvaartmaatschappijen om te vliegen, opstijgen of landen in het territorium van de EU en daarmee in het Nederlandse luchtruim en luchthavens. Nederland heeft op 5 juni 2021 hierover een NOTAM (Notice to Airmen) uitgegeven.
Deze gezamenlijke aanpak in EU verband helpt waarborgen dat deze sancties zo effectief en uniform mogelijk worden vastgesteld in EU verband.
De maatregelen zijn, zoals bij vraag 2 is aangegeven, door Nederland uitgevoerd door een wijziging van de Sanctieregeling Belarus 2006 die op 10 juni in werking is getreden. De EU sancties die rechtstreeks doorwerken in Nederland kunnen daarmee ook strafrechtelijk gehandhaafd worden en daarmee geldt er op dit moment een overvlieg- en landingsverbod voor Belarussische luchtvaartmaatschappijen in Nederland.
Bent u vooruitlopend op de aankondigde maatregelen uit de Europese Raad bereid om het Nederlandse luchtruim te sluiten voor luchtvaartmaatschappijen uit Wit-Rusland zoals Belavia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid samen met collega’s van gelijkgezinde landen het luchtruim van Wit-Rusland als onveilig te bestempelen, om de veiligheid van passagiers te garanderen? Zo nee, waarom niet? Wat is de financiële impact van een dergelijke maatregel voor Wit-Rusland?
Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) heeft hiervoor een Safety Directive opgesteld. Volgens EUROCONTROL hebben de volgende landen, waaronder Nederland, aan de Safety Directive gevolg gegeven: Oostenrijk, België, Bulgarije, Cyprus, Kroatië, Tsjechische Republiek, Denemarken, Estland, Frankrijk, Finland, Duitsland, Griekenland, Hongarije, IJsland, Italië, Ierland, Letland, Litouwen, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Zweden, Spanje, Oekraïne. Ook Malta, Zwitserland, Canada, VK en VS hebben dergelijke maatregelen genomen voor hun luchtvaartmaatschappijen. Nederland heeft op 3 juni 2021 een NOTAM uitgegeven waarin de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en piloten worden verzocht om het luchtruim van Wit-Rusland te mijden.
De inkomsten voor Belarus uit luchtvaartnavigatieheffingen bedroegen in 2019 bijna € 85 miljoen volgens cijfers van EUROCONTROL. Hiervan was nagenoeg € 20 miljoen afkomstig van luchtvaartmaatschappijen gevestigd in EU lidstaten. Vanwege de Covid-19 impact op de luchtvaart waren de inkomsten van Belarus in 2020 ruim 50% lager dan in 2019. Het verlies aan inkomsten door het mijden van het luchtruim van Belarus door luchtvaartmaatschappijen gevestigd in EU lidstaten en de hierboven genoemde gelijkgezinde staten zou op basis van het verwachte vliegverkeer voor 2021 in de orde van grootte kunnen liggen van € 10–20 miljoen op jaarbasis.
Nederlandse wetgeving biedt op dit moment geen mogelijkheid om Nederlandse luchtvaartmaatschappijen te verbieden om over Wit-Rusland te vliegen of om daar te landen en uit de Europese Raad volgt een oproep aan luchtvaartmaatschappijen om niet over Wit-Rusland te vliegen; hoe gaat u hier invulling aan geven? Is het aanpassen van het juridisch instrumentarium een optie?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft in de Kamerbrief van 2 juli 2019, (kamerstuk 33 997, nr. 142) met betrekking tot het Verdrag voor de internationale burgerluchtvaart (ICAO verdrag) aangegeven dat de Wet luchtvaart geen grondslag biedt voor het opleggen van een vliegverbod aan Nederlandse luchtvaartmaatschappijen voor het vliegen in het buitenlands luchtruim. Dit volgt uit de uitgangspunten van het ICAO verdrag waarin is vastgelegd dat elke staat de volledige en exclusieve soevereiniteit heeft over het eigen luchtruim. Een aanpassing van het juridisch instrumentarium ligt in dat kader dus niet voor de hand.
Is gewerkt conform het Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie voor de burgerluchtvaart? Welke definitie van conflictgebied wordt gehanteerd? Heeft het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) de Europese Commissie verzocht een ad hoc Common EU Risk Assessment te organiseren?
Direct na de gedwongen landing van het Ryanair-vliegtuig is er contact geweest tussen de partijen van de expertgroep die is ingesteld onder het Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie voor de burgerluchtvaart.
De Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart (ICAO) hanteert de volgende definitie van conflict zone: «Airspace over areas where armed conflict is occurring or is likely to occur between militarized parties, and is also taken to include airspace over areas where such parties are in a heightened state of military alert or tension, which might endanger civil aircraft.» Nederland hanteert deze definitie ook.
EASA heeft niet om een (ad hoc) EU integrated risk assessment verzocht aangezien het bij de casus Belarus geen conflictgebied (conflict zone) betreft waarvoor een EU integrated risk assessment meeting bijeenkomt.
Zijn aanvullende maatregelen mogelijk op basis van de schending van het Verdrag van Montreal?
In het kader van de Europese Raadsconclusies is onder meer aan de Internationale organisatie voor de burgerluchtvaart (ICAO) verzocht onderzoek te doen naar het uitzonderlijke en onacceptabele incident; Deze internationale organisatie buigt zich momenteel over dit verzoek. Het is voorstelbaar dat in dat kader ook zal worden onderzocht of er mogelijk sprake is geweest van schending van de normen van het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart (Montreal, 23-09-1971).
Het kabinet zal Uw Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dat traject zodra daar meer over bekend is.
Bent u bereid om voor bovenstaande maatregelen (4 t/m 10) contact op te nemen met gelijkgezinde landen binnen en buiten de EU (en in het bijzonder de Verenigde Staten) om deze maatregelen gezamenlijk te implementeren?
Het kabinet streeft er altijd naar om sancties waar mogelijk aan te nemen met een zo groot mogelijke groep gelijkgezinde landen buiten de EU. Ook in het geval van bestaande en nieuwe sancties tegen Belarus zet het kabinet zich daar voor in. Hierover is ook al contact met verschillende gelijkgezinde landen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De beantwoording op vragen 7 en 8 is samengevoegd aangezien het antwoord op beide vragen aan elkaar gelijk is.
De mentale gezondheid van agrarische ondernemers. |
|
Derk Boswijk (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de stijgende zelfmoordcijfers en de aanhoudende kloof tussen de boeren en professionele reguliere hulpverlening, ondanks alle goede inzet die verricht is naar aanleiding van uw brief «Hulpverlening aan agrarische ondernemers in crisissituaties» uit 2018?1, 2, 3
Ik ben bekend met de cijfers en deze hebben betrekking op de werksector agrarisch bedrijf¹ gedurende de periode 2013–2016. Boeren, tuinders en vissers zetten zich elke dag, onder soms moeilijke omstandigheden, in om ons van voedsel te voorzien. Deze inzet is van groot belang voor de Nederlandse samenleving. De moeilijke omstandigheden waarmee boeren, tuinders en vissers soms te maken krijgen, leidt in sommige gevallen tot grote psychosociale druk. Deze psychosociale problematiek raakt daarbij niet alleen de boer in kwestie, maar vaak ook zijn of haar gezin en omgeving. Het kabinet vindt het belangrijk om oog te hebben voor deze moeilijke omstandigheden en tijdig voor professionele hulp te zorgen als dat nodig is.
De door u genoemde Kamerbrief is van 17 november 2018 en sindsdien is door alle betrokken organisaties (agrarische sector, hulpverleningsinstanties en erfbetreders) samen met mijn ministerie veel werk verzet om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen.
Welke ondersteuning is geboden aan de genoemde initiatieven van verschillende organisaties naar aanleiding van de in de vorige vraag genoemde brief?
Ik vind het belangrijk dat er oog is voor agrariërs die door soms zware omstandigheden te maken hebben gekregen met psychosociale problematiek. Daarom heb ik subsidie verstrekt voor het uitvoeren van een aantal projecten die door betrokken organisaties uit de sector (LTO Nederland, NZO en Zorg Om Boer en Tuinder – ZOB) in afstemming met de betrokken hulpverleningsinstanties bij mij zijn ingediend. Deze projecten hebben tot doel om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen. Onder andere door het versterken van de contacten van de agrarische sector met de reguliere psychosociale hulpverlening en vice versa. Daarnaast heeft mijn ministerie ondersteuning gegeven bij de opzet en uitvoering van deze projecten.
Deelt u de mening dat de huidige activiteiten in dit kader te veel gericht zijn op de kloof van de hulpvraag en het aanbod?
Ik ben van mening dat het van belang is de kloof tussen hulpvraag en aanbod te verkleinen. De prioriteit die hieraan gegeven wordt, is gebaseerd op overleg met een groot aantal vertegenwoordigers van de sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties.
Deelt u tevens de mening dat er nog een stap gezet moet worden om boeren te activeren op dit thema en dit ook in breder perspectief te plaatsen, bijvoorbeeld met het oog op het versterken van ondernemerschap, waarbij voorkomen wordt dat boeren mentale risico’s lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Ja, ik vind het van belang om boeren te activeren op dit thema. Op diverse manieren wordt door betrokken partijen in het veld hier invulling aan gegeven. LTO Noord ontplooit bijvoorbeeld activiteiten voor boeren op het thema «gezond en bewust ondernemerschap» en «mentale fitheid», waaronder recent een goed bezocht webinar «Mentaal fit en gezond boerenverstand». Daarnaast zijn er diverse andere initiatieven, zoals de online talkshow «Zorg om de boer» (initiatief van GGD IJsselland en AgroZorgwijzer) en een film om het taboe over zelfdoding te doorbreken «Waarom niet eerder» van GGD IJsselland en 113. De betrokken organisaties zijn op dit onderwerp tevens actief op social media en in de vakpers. Ook komen steeds meer ervaringsdeskundigen aan het woord. De aandacht voor het onderwerp bij sector- en hulpverleningsorganisaties, in het publieke domein en in meerdere media draagt tevens bij aan het activeren van boeren op dit thema.
Ook ben ik van mening dat het van belang is dit thema in een breder perspectief te plaatsen. In mijn kringloopvisie heb ik uiteengezet hoe ik de landbouw een nieuw perspectief wil geven. Dit nieuwe perspectief wordt mede vorm gegeven door het versterken van ondernemerschap, zoals uiteengezet in de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) en het daarmee verder brengen van het verdienvermogen in de landbouw. Hoewel het voorkomen van mentale problemen geen primaire doelstelling is van het beleid rond ondernemerschap is mijn hoop en verwachting dat de mentale risico’s kleiner zullen worden door mijn inzet op een nieuw perspectief voor de landbouw.
Deelt u de mening dat ook de primaire sector, waarin vertrouwen en cultuur belangrijk zijn, extra ondersteund moet worden om stappen te zetten, enerzijds in het doorbreken van taboes omtrent mentale gezondheid en het activeren van de hulpvraag, en anderzijds in het signaleren en verwijzen naar de juiste hulp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Heeft u momenteel in beeld welke activiteiten er door (regionale) brancheorganisaties georganiseerd worden omtrent het thema mentale gezondheid en hoe deze kunnen bijdragen aan uw doelstellingen?
Ja, ik heb dit in beeld (zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5). De (regionale) brancheorganisaties zijn betrokken bij de projecten waarvoor ik subsidie heb verstrekt en zullen ook een belangrijke rol blijven spelen bij de verdere aanpak. Er wordt op dit moment door een aantal brancheorganisaties voorbereidingen getroffen voor het inrichten van een structureel overlegplatform met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties van de primaire sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties. In dit platform kunnen dan onder andere de activiteiten besproken worden die zijn opgepakt dan wel opgepakt gaan worden om de doelstellingen te bereiken. Daarnaast wordt momenteel door deze brancheorganisaties bekeken hoe de loketfunctie voor agrariërs en erfbetreders verder kan worden versterkt en geprofessionaliseerd. De recente uitkomsten van de uitgevoerde verkenning naar de wenselijkheid van een landelijk loket worden hierin meegenomen. Uitkomst van deze verkenning is dat betrokken partijen afraden een nieuw loket in te richten, maar adviseren aan te sluiten bij reeds bestaande initiatieven en daar een (onafhankelijke) centrale loketfunctie aan te verbinden voor agrariërs en periferie waar de vraagverduidelijking plaatsvindt en vervolgens een gerichte doorverwijzing plaatsvindt naar reguliere zorg en agrozorgsector. Hier wordt nu nader uitwerking aan gegeven.
Ziet u ook mogelijkheden om, naast het eerder door u aangekondigde ondersteunen van initiatieven die passen bij bovengenoemde doelstellingen, tevens de doelstellingen uit te breiden en de sector met middelen meer in positie te brengen om dit te bewerkstelligen?
Alvorens de doelstellingen uit te breiden, vind ik het van belang om eerst prioriteit te geven aan de, in overleg met de betrokken partijen, vastgestelde doelstellingen. Dit betreft het verkleinen van de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening, doorbreken van taboes en signaal- en doorverwijsfunctie rond hulpvragen te verbeteren. Hier wil ik verdere stappen inzetten. Zodra de structurele vervolgaanpak bekend is en vastgesteld, zal ik de Tweede Kamer informeren.
Klopt het dat door het wegvallen van een deel van de financiering het voortbestaan van de AgroZorgWijzer op het spel staat?
Ik heb vernomen dat ZuivelNL geen vervolgfinanciering voor de Agrozorgwijzer beschikbaar heeft gesteld. Bij het vormgeven van de meerjarige vervolgaanpak zoals verwoord in het antwoord op vraag 5 zal ook bekeken worden wat het gevolg van het wegvallen van die financiering betekent en hoe de AgroZorgwijzer een plek kan krijgen in de vervolgaanpak.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat Indonesië dreigt met 'uitroeiing' separatisten op Papoea |
|
Jasper van Dijk , Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Caroline van der Plas (BBB), Gert-Jan Segers (CU), Tom van der Lee (GL), Agnes Mulder (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Indonesië dreigt met «uitroeiing» separatisten op Papoea»?1
Ja.
Wat is de achtergrond van de (tragische) dood van de hoge Indonesische inlichtingenofficier Nugraha in Papoea, enkele weken geleden?
Inlichtingenofficier Gusti Putu Danny Karya Nugraha kwam op 25 april jl. in Puncak Regency om het leven tijdens een vuurgevecht tussen het Indonesische leger en separatistische rebellen, die het vuur hadden geopend op een patrouillerende eenheid van de veiligheidsdiensten. Confrontaties tussen de veiligheidsdiensten en gewapende rebellengroepen waren toegenomen nadat rebellen eerder in april drie scholen in brand hadden gestoken en twee docenten hadden gedood.
Welke doelen beogen Indonesische veiligheids- en inlichtingendiensten met hun aanwezigheid in West-Papoea?
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat de veiligheidsdiensten aanwezig zijn om orde en veiligheid in Papua te bewaren en gewapende separatisten op te pakken.
In hoeverre kunnen de verantwoordelijken voor de dood van de inlichtingenofficier rekenen op een eerlijke rechtsgang?
Vooralsnog zijn er geen verdachten gearresteerd, dus er is (nog) geen sprake van een rechtsgang. Amnesty International en andere waarnemers hebben in het verleden zorgen geuit over rechtszaken tegen activisten voor een onafhankelijk Papua.
Deelt u de vrees dat de 400 extra Indonesische militairen van een elitebataljon als vergelding disproportioneel geweld zullen gebruiken tegen de Papoeabevolking?
Er zijn meerdere verklaringen voor het politieke geweld en de zorgelijke mensenrechtensituatie in Papua, waaronder de wijze van integratie van Papua in de Republiek Indonesië, de achterblijvende sociaaleconomische ontwikkeling in Papua, de wijze waarop de Otsus-wet voor speciale autonomie geïmplementeerd wordt, marginalisatie en discriminatie van de Papua-bevolking, economische exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, en de voortgaande instroom van migranten, waardoor het percentage inheemse Papua’s gestaag afneemt. Alles bij elkaar is dit een uiterst complexe en spanningsvolle situatie. Ondertussen blijven gewapende groepen aanvallen uitvoeren, onder andere op een vliegveld op 3 juni jl. Migranten zijn soms ook het doelwit van aanvallen van gewapende groepen.
Zoals de overheden van alle landen heeft de Indonesische overheid het geweldsmandaat in hun land. Vanzelfsprekend treden zij op tegen gewapende rebellen. De grote en groeiende aanwezigheid van het leger lijkt evenwel al langer voor spanningen in het gebied te zorgen en heeft vaker tot geweld tegen burgers geleid, in sommige gevallen met dodelijke slachtoffers. Daarnaast zorgen confrontraties tussen het leger en rebellengroepen voor een groot aantal Internally Displaced Persons (IDPs). Uit gesprekken met organisaties die lokaal actief zijn, blijkt dat er sinds eind april inderdaad meer burgers in Papua hun dorpen ontvlucht zijn. Vanwege de gebrekkige informatievoorziening is het echter moeilijk om een precies aantal te noemen. Een betekenisvolle dialoog tussen alle partijen zou het het risico van geweld en ontheemding kunnen doen afnemen.
Kunt u de berichten van de mensenrechtenadvocaat Veronica Koman bevestigen dat uit angst voor geweld zo'n 50.000 burgers hun dorpen ontvlucht zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er aanwijzingen, of ziet u het risico, dat het «uitroeien» van verantwoordelijken zich ook uitstrekt tot onschuldige Papoea’s die zich (geweldloos) verzetten tegen de Indonesische overheersing in hun provincie?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat de Papoeabevolking het recht heeft, en dient te behouden, om zich politiek en geweldloos te verzetten tegen fundamentele inbreuken op hun rechten en vrijheden als etnische minderheid in Indonesië?
Indonesië heeft het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten geratificeerd, waaruit bepaalde politieke rechten en vrijheden voortvloeien. Deze rechten gelden voor de bevolking van Papua evenzeer als zij voor de bevolking van de andere delen van Indonesië gelden.
In hoeverre worden die politieke rechten daadwerkelijk gerespecteerd door de Indonesische overheid – nationaal maar ook provinciaal en lokaal in Papoea? Kunt u in uw antwoord onder meer de analyse betrekken zoals beschreven in de open brief van de West Papuan Council of Churches (WPCC) aan de president van Indonesië inzake de situatie in West-Papoea?2
Zoals hierboven beschreven, kent de mensenrechtensituatie in Papua diverse zorgpunten. Dit gaat naast het geweld tegen burgers en de toename van IDPs ook om bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging, de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten, en proportionaliteit bij het optreden van de veiligheidsdiensten. Deze thema’s spelen soms ook elders in Indonesië. De West Papuan Council of Churches (WPCC) signaleert in haar open brief dat de «militarisering» van Papua de politieke vrijheden van de lokale bevolking ondermijnt. Nederland deelt die zorgen. Het is aan Indonesië om de territoriale integriteit van het land te bewaren, maar dit zou gepaard moeten gaan met een constructieve dialoog om verbetering van de situatie te bewerkstelligen. Een strikte veiligheidsaanpak zou averechts kunnen werken.
Welke politieke en/of diplomatieke actie wilt u ondernemen om bij Indonesië aan te dringen op respect voor de rechten en vrijheden van de Papoeabevolking en het voorkomen van disproportioneel geweld («uitroeien») tegen Papoea’s?
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechtensituatie, vormt een vast onderdeel van de bilaterale en EU-dialoog met Indonesië. Nederland zal blijven aandringen op een constructieve dialoog tussen alle relevante stakeholders en verbetering van de sociaaleconomische positie van de Papua-bevolking. Op 15 juni jl. heb ik nog met de Indonesische ambassadeur over Papua gesproken en op 1 juli jl. besprak ik de situatie in Papua met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Retno Marsudi. Ook bij deze gelegenheden heb ik de Nederlandse zorgen overgebracht.
Hoe draagt Nederland bij aan internationale inspanningen ten behoeve van (humanitaire) steun aan ontheemde Papoea’s?
Nederland draagt zelf niet rechtstreeks bij aan specifieke programma’s voor humanitaire steun voor ontheemden in Papua. In het kader van het beleid voor humanitaire hulp en diplomatie maakt Nederland het werk mogelijk van internationale hulporganisaties als UNHCR, UNICEF en het Rode Kruis. Deze organisaties zijn breed actief in de Pacific-regio.
Steunt u de oproep van Human Rights Watch inzake de vrijlating van de bekende activist Victor Yeimo?
Ik ben bekend met de arrestatie van Victor Yeimo en de oproep van Human Rights Watch aan de Indonesische autoriteiten om hem vrij te laten. Zijn zaak wordt echter nog door de Indonesische rechter behandeld en Nederland mengt zich in beginsel niet in de rechtsgang van andere landen. Wel dringt Nederland in contacten met de Indonesische regering, zowel bilateraal als in EU-verband, aan op waarborging van politieke rechten, zoals het recht op een eerlijk proces en vrijheid van meningsuiting.
Beaamt u dat Nederland, vanuit het koloniale verleden en de historisch sterke banden met Indonesië en Papoea, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de rechten en vrijheden van de Papoea’s?
Nee. Vanuit de historische banden heeft Nederland (en hebben Nederlanders) veel belangstelling voor de ontwikkelingen in Papua. Zoals bekend erkent Nederland de soevereiniteit en territoriale integriteit van de Republiek Indonesië binnen zijn huidige grenzen, dus inclusief Papua. Dat betekent dat de inwoners van Papua dezelfde rechten en vrijheden behoren te hebben als de andere inwoners van Indonesië, niet meer en niet minder. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de Indonesische autoriteiten.
Wilt u opnieuw (op 22-11-2019 vond een gesprek plaats met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, en marge van de G20 bijeenkomst in Japan), ook in lijn met de motie-Van der Staaij en Ploumen (Kamerstuk 35 300 V, nr. 39), in gesprek gaan met de Minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië om de Nederlandse zorgen omtrent de huidige situatie kenbaar maken? Wilt u de recente ontwikkelingen ook agenderen binnen de EU-Indonesië Mensenrechtendialoog?3
De situatie in Papua is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog. Zo is dit recent ook aan de orde gekomen in mijn gesprek met Minister Retno Marsudi. Ook is Papua opgebracht tijdens de meest recente EU-Indonesië Mensenrechtendialoog op 27 mei jl. Nederland zal bij de Indonesische autoriteiten blijven aandringen op een betekenisvolle dialoog, tussen alle betrokken partijen.
Het bericht inzake vriendjespolitiek in de Eemshaven |
|
Daan de Kort (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vriendjespolitiek in de Eemshaven? Zo werkt een gronddeal»?1
Ja.
In hoeverre hebben de desbetreffende gemeenteraden en provinciale staten toestemming kunnen geven voor de kaders voor aankoop van de betreffende gronden? In hoeverre heeft BZK hier toezicht op kunnen houden?
Tot 14 juni 2013 was het havenschap Delfzijl/Eemshaven, ook wel bekend onder de naam Groningen Seaports, vormgegeven in een gemeenschappelijke regeling (GR). Op 14 juni 2013 zijn de activiteiten van het havenschap verzelfstandigd en ondergebracht in de Naamloze Vennootschap (NV) Groningen Seaports NV waarvan deze GR enig aandeelhouder werd.
De verzelfstandiging van de activiteiten van het havenschap is met instemming van provinciale staten en de gemeenteraden vanaf 2009 vormgegeven. In 2009 hebben gedeputeerde staten (GS) en burgemeester en wethouders (B&W) van de deelnemende decentrale overheden hun staten en raden een voorstel gedaan over de wenselijkheid en de uitgangspunten van een verzelfstandiging van de bedrijfsmatige activiteiten van de GR in een NV. Nadat staten en raden in 2009 hebben ingestemd met dit voorstel is een projectgroep met de uitwerking hiervan aan de slag gegaan. Dit resulteerde in 2013 in een voorstel dat door GS en beide colleges van B&W ter besluitvorming is voorgelegd aan hun staten en raden waarin de vormgeving van de verzelfstandiging is beschreven waaronder onder meer op hoofdlijnen de kaders voor aan- en verkoop van gronden. Eind april 2013 hebben de staten en raden van de deelnemende decentrale overheden in de GR ingestemd met dit verzelfstandigingsvoorstel van Groningen Seaports.
Tot 1 februari 2016 voerde de Minister van BZK op grond van het toenmalige artikel 158 Provinciewet het toezicht uit op besluiten tot oprichting van en deelname in privaatrechtelijke rechtspersonen door provincies of GR-en waarin provincies deelnemen. Op 13 juni 2013 heeft mijn ambtsvoorganger de oprichting van Groningen Seaports NV en de deelname daarin door de GR goedgekeurd.
Sinds de wetswijziging van 1 februari 2016 is goedkeuring door de Minister van BZK voor de oprichting van en deelname in dit soort privaatrechtelijke rechtspersonen niet langer vereist.
In hoeverre hebben de desbetreffende gemeenteraden en provinciale staten toestemming kunnen geven voor de kaders voor de ontwikkeling en de verkoop van de betreffende gronden? In hoeverre heeft BZK hier toezicht op kunnen houden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zaten de kaders voor de aankoop, ontwikkeling en verkoop van de betrekkende gronden in de begroting en de jaarrekening van de gemeenschappelijke regeling van Groningen Seaports?
Als Minister van BZK houd ik ingevolge de Provinciewet financieel toezicht op het reëel en structureel in evenwicht zijn van de begroting van de provincies en van de begrotingen van GR’en waarin provincies deelnemen. In het kader van deze taak voer ik het financiële toezicht op de GR havenschap Groningen Seaports uit en in dat verband ontvang ik jaarlijks de begroting en rekening van deze GR. Ik voer het financiële toezicht uit vanuit een risicogerichte benadering. Deze benaderingswijze heb ik vanaf 2017 versterkt doorgevoerd.
Vanaf de begroting voor 2020 meldt de GR in haar paragraaf grondbeleid dat het gronduitgiftebeleid door de NV is vastgelegd in de notitie gronduitgifte en vestigingsbeleid 2018–2028. In die paragraaf staat dat deze nota op 28 juni 2018 is besproken in het algemeen bestuur van de GR en dat deze het toetsingskader zal zijn voor de gronduitgifte. Verder staat vermeld dat als hoofddoelstelling van de gronduitgifte geldt het realiseren van economische ontwikkeling en werkgelegenheid ten behoeve van de vestiging van bedrijven die tevens bijdragen aan duurzaamheid. Afgeleide doelstelling is dat vanuit de grondexploitatie financiële middelen worden gegenereerd die kunnen worden aangewend voor de bekostiging van een aantal concreet opgesomde taken en financiële verplichtingen.
In hoeverre kunnen raadsleden en statenleden hun controlerende functie uitoefenen als ze zelf een (algemeen) bestuurlijke functie uitoefenen in een gemeenschappelijke regeling?
Op het moment dat de gemeenteraad en/of provinciale staten zelf deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling, is het mogelijk en passend dat zij ook vertegenwoordigd worden in het bestuur van die gemeenschappelijke regeling.
Hoe transparant is het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden in zijn algemeenheid voor gemeenteraden, provinciale staten en gemeenschappelijke regelingen?
De aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en hun samenwerkingsverbanden vindt plaats in het kader van hun grondbeleid. Het grondbeleid van gemeenten en provincies raakt belangrijke maatschappelijke en economische terreinen als wonen, werken, verkeer en natuur. Daarom zullen raden en staten goed zicht willen houden op het (ontwikkelen van het) grondbeleid en de uitvoering daarvan. Op zich is het aan hen om dat goed te organiseren, maar daarin worden ze wel op een breed front ondersteund. Zo schrijft het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) onder meer voor dat een paragraaf grondbeleid moet worden opgenomen in de begroting en rekening en wat daarin minimaal moet worden opgenomen. De commissie BBV heeft de uitgebreide notitie Grondbeleid in begroting en jaarstukken 2019 uitgebracht die helpt om het grondbeleid goed in de begroting en rekening op te kunnen nemen, en gaat in één hoofdstuk specifiek in op het belang van grondbeleid voor raadsleden. De commissie Bedrijfsvoering en Auditing Decentrale Overheden (BADO) heeft de notitie Grondexploitaties uitgebracht, welke handvatten biedt om de bedrijfsvoering goed in te richten. En de VNG heeft een handreiking «Grondbeleid voor raadsleden; Wat U als raadslid moet weten over grondbeleid» uitgebracht, die het onderwerp specifiek vanuit het gezichtspunt van de raad belicht.
Veel gemeenten stellen jaarlijks ook een meerjarenprognose grondexploitaties (MPG) op. Deze (meerjarige) vooruitblik biedt de mogelijkheid om de raad goed te informeren over de oorzaak van wijzigingen en de geconstateerde risico’s.
Hoe worden ontwikkelingskosten, waaronder het bouwrijp maken van gronden, transparant gemaakt?
De ontwikkelkosten maken bij actief grondbeleid onderdeel uit van de grondexploitatie. Bij faciliterend grondbeleid worden de ontwikkelkosten opgenomen als te verhalen kosten in het exploitatieplan. In de notitie van de commissie BADO, genoemd in antwoord 6, wordt uitgebreid ingegaan op de vraag hoe dit vorm te geven. De notitie van de commissie BBV, eveneens genoemd in het antwoord op vraag 6, helpt voor de transparantie in de begroting en rekening. Onderdeel van de paragraaf grondbeleid in de begroting en de jaarrekening is een toelichting op de (resultaten van de) grondexploitaties.
Deelt u de mening dat raadsleden en statenleden geen (algemeen) bestuurlijke functie in een gemeenschappelijk regeling moeten uitoefenen? Bent u bereid in gesprek te gaan met de VNG en het IPO en dit in overweging te geven?
Deze mening deel ik niet. Het is passend dat raadsleden en/of statenleden zijn vertegenwoordigd in een gemeenschappelijke regeling als bij die gemeenschappelijke regeling bevoegdheden van de gemeenteraad en/of provinciale staten zijn overgedragen. Dan gaat het in de regeling immers om de uitoefening van raadsbevoegdheden.
Deelt u de mening dat de kaders van het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen zo transparant mogelijk moeten zijn? Bent u bereid in gesprek te gaan met de commissie BBV en dit in overweging te geven?
Ja, ik deel de mening dat de kaders van het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen zo transparant mogelijk moeten zijn. Dit komt ook tot uitdrukking in de publicaties van de commissie BBV. Ik zal de commissie BBV aanvullend vragen of bijzondere aandacht kan worden besteed aan de manier waarop gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen hier invulling aan dienen te geven, indien de activiteiten van het grondbeleid via een privaatrechtelijke rechtspersoon op afstand zijn geplaatst.
Het bericht 'EU-commissie ergert food- en agribusiness' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-commissie ergert food- en agribusiness»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie weigert om de effecten van de Van boer tot bord-strategie door te rekenen ondanks een eerdere belofte dat wel te doen?
De Europese Commissie heeft eind vorig jaar een technische studie aangekondigd over de gevolgen van een aantal gekwantificeerde doelstellingen en beleidsinitiatieven die in de Van boer tot bord-strategie staan vermeld. Deze studie is nog niet afgerond.
Kunt u ingaan op de zorgen geuit door het samenwerkingsverband van agrarische organisaties COPA-COGECA, zoals de gevolgen van de Van boer tot bord-strategie op de productiecapaciteit, de concurrentieverhoudingen en de voedselprijzen?
De Van boer tot bord-strategie is onderdeel van de Green Deal die gebaseerd is op de maatschappelijke uitdagingen waar de wereld voor staat. Wij moeten die uitdagingen aangaan en dat betekent dat we ook ons voedselsysteem anders moeten organiseren. Daartoe doet de Van boer tot bord-strategie een voorstel dat op hoofdlijnen goed aansluit op het kabinetsbeleid. Dat er vanwege die veranderingen zorgen zijn onder boeren, kan ik me voorstellen. Maar we moeten niet vergeten dat de Van boer tot bord-strategie nog moet worden uitgewerkt in wetgeving. En dat de lidstaten, waaronder Nederland, en het Europees parlement daar invloed op hebben. De uitwerking van elk wetgevingsonderdeel van de Van boer tot bord-strategie wordt voorzien van een effectbeoordeling en ik zal uw Kamer via de gebruikelijke weg over de voorgenomen kabinetspositie per onderdeel informeren. De uitkomst van discussies tussen de Europese Commissie, de lidstaten en het Europees parlement over elk wetgevingsonderdeel bepaalt uiteindelijk in belangrijke mate het uiteindelijke ambitieniveau van de strategie en de gevolgen. Maar belangrijker nog vind ik te vermelden dat de Van boer tot bord-strategie een breed scala aan instrumenten voorstelt dat niet alleen regelgeving over te gebruiken productiemethoden aanscherpt, maar ook regelgeving voor andere methoden verruimt. En dat de Van boer tot bord-strategie ook initiatieven behelst die de positie van de primaire producent moet verbeteren. Het is daarom van belang dat de uitkomst van de uitwerking van de Van boer tot bord-strategie in zijn geheel wordt beoordeeld, de gevolgen op economisch, milieu en sociaal vlak in ogenschouw neemt, gebalanceerd is en, tegelijkertijd, de maatschappelijke uitdagingen adresseert.
Kunt u verklaren waarom er nog geen effectbeoordeling is gemaakt door de Europese Commissie maar wel de door de Amerikaanse regering?2
Ik wil u hiervoor graag verwijzen naar mijn antwoord op vraag 2. De Europese Commissie is bezig een technische studie uit te voeren. De vraag waarom de Amerikaanse regering een effectbeoordeling van de Van boer tot bord-strategie heeft laten maken en deze in het najaar van 2020 heeft uitgebracht, kan ik niet beantwoorden.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat er een belangrijke beleidswijziging wordt doorgevoerd met gevolgen voor voedselzekerheid, voedselveiligheid en de betaalbaarheid van voedsel zonder een zeer grondige effectbeoordeling?
Ik wil u hiervoor graag gedeeltelijk verwijzen naar mijn antwoord op vraag 3. De uitwerking van elk wetgevingsonderdeel van de Van boer tot bord-strategie wordt voorzien van een effectbeoordeling en ik zal uw Kamer via de gebruikelijke weg over de voorgenomen kabinetspositie per onderdeel informeren. Ook is het mijn inzet in de GLB onderhandelingen dat nationaal strategische plannen aan wettelijk bindende voorschriften worden getoetst.
Kunt u toezeggen dat u uw steun voor de Van boer tot bord-strategie intrekt en deze pas verleent als er een positieve effectbeoordeling openbaar gemaakt is? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoorden op vraag 3 en 5. De Van boer tot bord-strategie sluit op hoofdlijnen aan het kabinetsbeleid, zoals ook aangegeven in het BNC fiche. Ik zal daarom niet mijn steun intrekken.
De IC-capaciteit |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Met hoeveel bedden is de totale Nederlandse intensive care (IC)-capaciteit sinds 1 januari vorig jaar toegenomen? Wat is de huidige maximale IC-capaciteit?
Tijdens de coronacrisis heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) een opschalingsplan gemaakt om de IC-capaciteit uit te breiden. Dit plan is op te delen in drie stappen en gaat als volgt:
Totaal dus 1.350 IC-bedden.
Totaal dus 1.700 IC-bedden.
De maximale IC-capaciteit gaat tot 1.700 IC-bedden. Tijdens het hoogtepunt van de tweede en derde golf (eerste week van mei 2021) was er op verzoek van het LNAZ landelijk tot 1.550 IC-bedden opgeschaald.
Hoeveel IC-bedden denkt u in de toekomst maximaal nodig te hebben?
Het zorglandschap moet in de toekomst robuuster, stootvaster en flexibeler, zodat we niet alleen de crisis van gisteren en vandaag aankunnen, maar vooral ook mogelijke crisissituaties die we nu niet kennen of kunnen bedenken. We zijn ons nog aan het beraden op hoeveel IC-bedden er structureel (vast) en flexibel nodig zijn. We willen hierbij de zorgprofessionals betrekken. Besluitvorming hierover is aan het nieuwe kabinet.
Is er een wervingscampagne gestart het afgelopen jaar voor het opleiden van extra IC-verpleegkundigen?
Er is het afgelopen jaar geen specifieke wervingscampagne gestart gericht op het opleiden van extra IC-verpleegkundigen. Wel heeft Extra Handen voor de Zorg het afgelopen jaar verschillende wervingscampagnes opgezet om mensen (met en zonder zorgachtergrond) in te zetten bij zorgorganisaties in nood. Extra Handen voor de Zorg is een maatschappelijk initiatief en werd kort na de uitbraak van de pandemie opgericht als crisisfaciliteit om mensen met en zonder zorgachtergrond te werven en hen te matchen met zorgorganisaties in nood. Deze netwerkorganisatie werkt vraaggestuurd. Organisaties die mensen in ondersteunende functies in dienst namen, werden financieel ondersteund door VWS via de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg. Door taken van verpleegkundigen die ook door anderen kunnen worden uitgevoerd, te verplaatsen naar deze tijdelijke ondersteuners en zorgprofessionals, werden verpleegkundigen ontlast. Dit gebeurde ook bij IC-verpleegkundigen in de vorm van IC-buddy’s.
Hoeveel extra IC-verpleegkundigen zijn er opgeleid sinds de uitbraak begin vorig jaar?
In onderstaand tabel is de instroom in de opleiding tot IC-verpleegkundigen van de afgelopen jaren weergegeven en de instroom in 2021 tot op heden. Het Capaciteitsorgaan adviseert al jaren om meer IC-verpleegkundigen op te leiden. In 2016 was het advies van het Capaciteitsorgaan om jaarlijks 649 IC-verpleegkundigen op te leiden. Het Rijk stelt een kostendekkende financiering beschikbaar voor het opleiden van IC-verpleegkundigen, maar ondanks dat constateer ik ook dat de ziekenhuizen in de laatste jaren onvoldoende hebben opgeleid met het oog op dit advies. Dit heeft ertoe geleid dat het advies van het Capaciteitsorgaan hoger is komen te liggen om de tekorten terug te dringen. In 2020 adviseerde het Capaciteitsorgaan daarom om jaarlijks 775 verpleegkundigen op te leiden tot IC-verpleegkundigen.
2017
2018
2019
2020
2021
Advies CO 2020
Instroom opleiding IC-verpleegkundigen
405
432
429
448
270
775
In 2020 is onder druk van de coronacrisis versneld gestart met de Basis Acute Zorg opleiding (BAZ). De BAZ-opleiding duurt 6 maanden en bestaat uit de basis opleidingsmodules voor de acute zorg. Tijdens de opleiding werken de verpleegkundigen al in de acute zorg. Na de BAZ-opleiding kunnen ze doorstromen naar een verkorte IC-opleiding, de basis modules van deze opleiding hebben ze immers al gehad.
In 2020 hebben 74 verpleegkundigen de BAZ-opleiding gevolgd. In 2021 volgen op dit moment 190 verpleegkundigen de BAZ-opleiding, 25 verpleegkundigen volgen de verkorte IC-opleiding1. De instroom in de BAZ-opleiding komt bovenop de instroom in de reguliere IC-verpleegkundige opleiding.
Hoeveel nieuwe IC-verpleegkundigen hebben sinds de uitbraak de zorg versterkt en hoeveel stroomden er uit?
Op basis van de gegevens van het College zorgopleidingen (CZO) kan geconcludeerd worden dat er vanaf maart 2020 tot heden 545 verpleegkundigen het diploma IC-verpleegkundigen gehaald en 40 verpleegkundigen, BAZ-verpleegkundigen zijn geworden. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de uitstroom van specifieke beroepsgroepen tussen de uitbraak van de COVID-pandemie en nu.
Heeft u tijdens de crisis overwogen een (nood)opleiding te starten voor het versneld opleiden van IC-verpleegkundigen die uitsluitend (!) Covid-patienten kunnen verplegen (eventueel met een eigen Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-registratie)? Zo nee, waarom niet? Hoeveel tijd zou het volgens u in beslag nemen dergelijke IC-verpleegkundigen (die dus uitsluitend patiënten met een specifieke infectieziekte hoeven te kunnen verplegen) op te leiden?
Het is aan de ziekenhuizen, de opleiders en de beroepsgroepen om gezamenlijk te bepalen hoe vervolgopleidingen eruit moeten komen te zien. Er is tijdens de crisis niet overwogen om een opleiding te starten tot IC-verpleegkundige die uitsluitend Covid-patiënten kunnen verplegen.
De crisis heeft er wel voor gezorgd dat versneld gestart kon worden met de Basis Acute Zorg opleiding (BAZ). De BAZ-opleiding duurt 6 maanden en bestaat uit de basis opleidingsmodules voor de acute zorg. De BAZ-opleiding is een verpleegkundige vervolgopleiding die gevolgd kan worden na het behalen van het diploma MBO-verpleegkunde of HBO-verpleegkunde. Tijdens de opleiding werken de verpleegkundigen al in de acute zorg. Na de BAZ-opleiding kunnen de verpleegkundigen flexibel ingezet worden op de vier afdelingen in de acute zorg (IC, SEH, Ambulance en Cardiaccare) voor bepaalde taken. Na de BAZ-opleiding kunnen ze doorstromen naar een verkorte IC-opleiding, de basis modules van deze opleiding hebben ze immers al gehad. De verpleegkundigen werken dan onder begeleiding van een gediplomeerd IC-verpleegkundige. De BAZ-opleiding is een onderdeel van het door VWS gesubsidieerde programma CZO Flex Level waarin de verpleegkundige vervolgopleidingen flexibeler worden gemaakt en in modules, genaamd Entrustable Professional Activities (EPA’s) worden opgedeeld.
Heeft u actief oud IC-verpleegkundigen benaderd die zijn uitgestroomd om weer te komen werken op de IC? Indien ja, hoeveel van hen zijn er uiteindelijk als IC-verpleegkundige aan de slag gegaan?
Extra Handen voor de Zorg is een maatschappelijk initiatief en werd kort na de uitbraak van de pandemie opgericht als crisisfaciliteit om mensen met en zonder zorgachtergrond te werven en hen te matchen met zorgorganisaties in nood. Deze netwerkorganisatie werkt vraaggestuurd. Extra Handen richt zich niet specifiek op IC-verpleegkundigen maar op de tijdelijke extra inzet van zorgprofessionals en ondersteuners in den brede. Hiertoe heeft Extra Handen voor de Zorg het afgelopen jaar verschillende wervingscampagnes opgezet. VWS ondersteunt Extra handen financieel. Ook werd van rijkswege de deelname van voormalige zorgprofessionals gestimuleerd. Voorbeelden daarvan zijn de oproep van de Minister van JenV aan kerkelijke organisaties, de oproepen van de Nederlandse Patiëntenvereniging en het Pensioenfonds Zorg en Welzijn aan hun achterbannen, en de oproep van de Dienst Justitiële Inrichtingen aan oud-medewerkers.
Extra Handen fungeert als een tijdelijke crisisfaciliteit en werkt als tijdelijke aanvulling op de reguliere activiteiten van de uitzend- en wervingsbureaus. Extra Handen ontving 10 aanvragen voor IC-verpleegkundigen, er zijn via Extra Handen uiteindelijk 6 IC-verpleegkundigen aan de slag gegaan bij zorgorganisaties.
Heeft u actief BIG-geregistreerde verpleegkundigen die niet meer werkzaam zijn in de zorg benaderd om weer in de zorg te komen werken?
VWS heeft niet zelf BIG-geregistreerden benaderd, maar faciliteerde de werving en inzet van mensen met en zonder zorgachtergrond via Extra handen voor de Zorg. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid een «schakeltraject» op te starten waarmee bijvoorbeeld studenten die nu als (MBO)- verpleegkundige worden opgeleid snel kunnen worden omgeschoold tot IC-verpleegkundige?
De opleiding tot IC-verpleegkundige betreft geen omscholing. Na het behalen van het MBO-verpleegkunde of HBO-verpleegkunde diploma kan de verpleegkundige instromen in de opleiding tot IC-verpleegkundige, dit is een verpleegkundige vervolgopleiding. Enkele jaren geleden was het gebruikelijk dat ziekenhuizen enkele jaren ervaring als verpleegkundige vroegen voordat een verpleegkundige kon instromen in de vervolgopleiding.
Waarom zijn er inmiddels, meer dan een jaar na de eerste coronabesmetting in ons land, her en der in Nederland geen grote «pandemiecentra» met 1000 IC-bedden gebouwd en ingericht? Zouden dergelijke «pandemiecentra» in combinatie met een versnelde (nood)opleiding voor IC-verpleegkundigen (zie vraag 6) de druk op de zorg en de samenleving niet enorm verminderen? Zijn grote «pandemiecentra» niet noodzakelijk om goed voorbereid te zijn op mogelijke toekomstige mutaties van het virus of een geheel nieuw virus dat wederom een groot beroep doet op de zorg?
De ziekenhuizen, FMS, NVZ, NFU en VenVN hebben met nadruk aangegeven dat zij niet kiezen voor een opzet met ziekenhuizen waar enkel COVID-patiënten opgevangen worden en waar geen andere zorg geleverd wordt. Het compleet scheiden van zorg voor COVID-patiënten en de reguliere zorg is niet goed te organiseren en maakt het werk voor het personeel nog zwaarder. Ten eerste omdat de omvang van het aantal COVID-patiënten fluctueert, waardoor het organisatorisch moeilijk te organiseren is op een vaste plek. Ten tweede omdat de werkdruk en de emotionele belasting van het personeel in aparte «pandemiecentra» continue ontzettend hoog is.
Om COVID-patiënten goed op te vangen én de reguliere zorg zo veel mogelijk doorgang te geven is in de zomer van 2020 een Opschalingsplan ontwikkelt door het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). Hier is gekozen voor uitbreiding van het aantal klinische en IC-bedden per ziekenhuis, passend bij de bestaande faciliteiten, signatuur en omvang van het ziekenhuis. In ROAZ-verband is per regio gekeken wat nodig is om de beschikbare zorgcapaciteit zo optimaal mogelijk te benutten. Een van de initiatieven om dit te bereiken waren extra COVID-afdelingen. Het is hierbij belangrijk om de gehele zorgketen te benutten om de druk op de zorg zo evenredig mogelijk te verdelen. Denk aan zelfstandige behandelcentra, maar ook de eerstelijnsverblijf bedden.
Het bericht dat woonwagenbewoners, gemeente Haarlem en corporaties een actieplan maken voor woonwagenbewoners |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Woonwagenbewoners, gemeente Haarlem en corporaties maken actieplan: «Recht op eigen plek»»?1 Bent u bereid om ook andere gemeenten op te roepen om een actieplan te maken voor woonwagenbewoners?
Ja, ik ken het artikel. In mei jl. heb ik uw Kamer de Herhaalmeting Woonwagenstandplaatsen toegestuurd. De Herhaalmeting heb ik op 12 mei jl. ook naar alle Nederlandse colleges van B&W gestuurd. Ik heb hen geschreven dat ik gemeenten zal stimuleren om de komende tijd stappen te zetten in het realiseren van meer standplaatsen. Ook heb ik aangegeven dat ik hen daarbij zal ondersteunen. Er zal een nieuw kennisprogramma starten dat wordt uitgevoerd door Platform31. Gemeenten kunnen voor de realisatie van standplaatsen een beroep doen op een bijdrage uit het budget van € 50 mln. voor de huisvesting van een aantal groepen die ik in november jl. heb aangekondigd. De regeling zal in de tweede helft van 2021 worden opengesteld. Ook start ik een onderzoek naar de kosten van een standplaats en een woonwagen. Een actieplan kan een doeltreffend instrument zijn, maar er zijn meerdere manieren om tot een goed resultaat te komen. Ik zal gemeenten daarom niet oproepen een actieplan te maken, wel zal ik Platform 31 wijzen op het voorbeeld uit Haarlem. Platform 31 zal als onderdeel van het kennisprogramma voorbeelden van een verschillende soorten gemeentelijke aanpak verzamelen en onder gemeenten verspreiden.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het moeilijk is voor woonwagenbewoners om een hypotheek of een brandverzekering af te sluiten? Bent u bereid om in gesprek te gaan met aanbieders om het makkelijker te maken voor woonwagenbewoners om een hypotheek of een brandverzekering af te sluiten?
Voor een hypotheek of brandverzekering voor een woonwagen gelden, net zoals voor sommige andere woningtypes, specifieke voorwaarden. Hierdoor kan het zijn dat het aanvragen van een hypotheek of brandverzekering voor een woonwagen complexer is dan voor een reguliere woning. Ik zal de financiering van woonwagens bespreken op het Platform Hypotheken om te zien of er mogelijkheden zijn om de toegang tot een hypotheek voor deze doelgroep te verbeteren. Ook ga ik in gesprek met verzekeraars om te zien of het afsluiten van een brandverzekering voor woonwagenbewoners vergemakkelijkt kan worden.
In hoeverre zijn de weinige standplaatsen voor woonwagenbewoners in lijn met uw beleid omtrent het oplossen van het woningtekort en het waarborgen van hun culturele identiteit?
Het beleidskader heeft als doel het woonwagen- en standplaatsenbeleid op lokaal en nationaal niveau in overeenstemming te brengen met de mensenrechten. Eén van deze rechten betreft de waarborging van de culturele identiteit. De herhaalmeting laat zien dat een groeiend aantal gemeenten haar beleid heeft aangepast of geïntensiveerd. Ook laat de herhaalmeting zien dat gemeenten verwachten dat het aantal standplaatsen de komende jaren zal stijgen. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb aangegeven, heeft het beleidskader nog niet geleid tot meer standplaatsen. Dat is een teleurstellende uitkomst, zeker voor de mensen die vaak al lang op de toewijzing van een standplaats wachten. In de volgende herhaalmeting verwacht ik te kunnen melden dat meer Roma, Sinti en woonwagenbewoners een passende plek hebben gevonden.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat slechts 75% van alle gemeenten nog altijd geen onderzoek doet naar de behoefte die er is voor meer standplaatsen? Herkent u daarin de kritiek van woonwagenbewoners dat dit veel te weinig is?2
Uit de Herhaalmeting blijkt dat sinds 2018 tenminste 105 gemeenten onderzoek hebben gedaan naar de behoefte aan woonwagenstandplaatsen. Ik ben het met de bewoners eens dat het zeer gewenst is dat dit aantal stijgt.
Kunt u een overzicht geven van deze gemeenten? Bent u bereid met deze gemeenten in gesprek te gaan en te wijzen op uw beleid?
Ik wil de gegevens uit de Herhaalmeting nu nog niet gebruiken om individuele gemeenten te benaderen of te noemen. Het doel van het onderzoek is op een zo objectief mogelijke wijze een inzicht te krijgen in het aantal standplaatsen en het gemeentelijk beleid. Mocht de huidige aanpak tot onvoldoende resultaat leiden dan zal ik overwegen om inzichtelijk te maken welke gemeenten onvoldoende inspanningen leveren.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat slechts 50 gemeenten concrete plannen hebben om de komende jaren nieuwe standplaatsen te realiseren, terwijl er wel een groeiende vraag is?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer en mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, heeft het beleidskader nog niet heeft geleid tot meer standplaatsen. Dat is een teleurstellende uitkomst, zeker voor de mensen die vaak al lang op de toewijzing van een standplaats wachten. In de volgende herhaalmeting verwacht ik te kunnen melden dat meer Roma, Sinti en woonwagenbewoners een passende plek hebben gevonden.
Op welke wijze geeft u invulling aan de oproep van gemeenten voor een regionale aanpak?
Ik denk dat een regionale aanpak, gezien de relatief kleine doelgroep en de vereiste specialistische kennis, wenselijk is. Ik zie daar mooie voorbeelden van, bijvoorbeeld in de regio Noordoost Brabant. Regionale samenwerking zal in het kennis- en ondersteuningsprogramma een belangrijk rol spelen.
Bent u bereid om een landelijk team op te zetten voor het ontwikkelen van standplaatslocaties?
In eerdergenoemde brief heb ik aangegeven wat ik zal doen om er voor te zorgen dat meer gemeenten hun standplaatsenbeleid in overeenstemming brengen met het mensenrechtelijk kader. Ik wil de resultaten afwachten en op basis daarvan besluiten of ik extra instrumenten zal inzetten.
De uitvoering van een motie waarin werd gevraagd om de oprichting van een meldpunt voor sektesignalen |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Van Nispen en Van Wijngaarden over het verdwijnen van sektesignaal waarin de Kamer de regering verzocht om, op zo kort mogelijke termijn, te voorzien in een meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden binnen de bestaande structuur zodat zij geholpen en zo nodig doorverwezen kunnen worden, en waar de signalen over sektes samenkomen zodat de aanpak van sektes kan worden verbeterd?1
Ja.
Waarom kiest u er voor deze motie vooralsnog niet uit te voeren en de discussie rondom het meldpunt te vermengen met een hele andere discussie, namelijk over het onderzoek naar het fenomeen van georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen, een onderzoek dat gebaseerd is op een andere aangenomen motie van het lid Van den Berge c.s.?2
Op eerdere Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Kuiken (PvdA)3 over het ontbreken van een meldpunt voor slachtoffers en familieleden van sektes heb ik u geantwoord dat het kabinet onderkent dat binnen Nederland gesloten gemeenschappen zijn waarbinnen misstanden, waaronder strafbare feiten, plaatsvinden. Daarnaast dat het slachtofferschap op individueel niveau en voor directbetrokkenen een grote impact kan hebben; het is dan ook van belang dat meldingen en aangiftes goed en zorgvuldig worden opgepakt.
Ik wil gefundeerd de door u ingediende motie conform uw bedoeling uitvoeren, zodat de functies van het meldpunt op de meest geschikte plaats worden ondergebracht. Daarbij betrek ik ook de ervaringen die zijn opgedaan na het verscheiden van het zogenaamde Sektesignaal. Ik heb ook de commissie Hendriks gevraagd om een advies over het instellen van een meldpunt.
Gelet op de raakvlakken met de opdracht aan de commissie inzake georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen, wil ik dit advies afwachten om te bepalen wat de meest geschikte positionering van de functies van het meldpunt sektes zou moeten zijn. Het is daarom noodzakelijk dat de commissie Hendriks eerst met haar onderzoeksopdracht aanvangt, voordat zij advies over een meldpunt aan mij uitbrengt.
Totdat ik de Tweede Kamer over de meest geschikte plaats van een eventueel meldpunt sektes bericht, zijn de politie en betrokken instanties goed in staat meldingen zoals bedoeld in uw vraag op te nemen en mistanden en strafbare feiten adequaat aan te pakken. Organisaties als Slachtofferhulp kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen GGZ-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden.
Erkent u dat er weliswaar enige overeenkomsten zijn in de problematiek, maar dat er vooral ook verschillen zijn, zowel in aard en omvang van het probleem, werkwijze, slachtofferschap en de vraag hoe een meldpunt voor sektesignalen zo snel mogelijk opgericht kan worden en de vraag om onderzoek naar georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen? Kunt u uw keuze dit toch samen te voegen toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat rechtvaardigt volgens u nu dat het opnieuw oprichten van een meldpunt over sektes, als gevolg van de door u voorgestelde aanpak, op de lange baan wordt geschoven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met spoed alsnog uitvoering te geven aan de motie Van Nispen en Van Wijngaarden, en dus een meldpunt sektes op te richten, in het belang van de slachtoffers van sektes en hun familieleden? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de motie Van Nispen en Van Wijngaarden pak ik uiterst zorgvuldig op. Hierbij telt in de eerste plaats het belang van slachtoffers en hun familieleden.
Ventilatie |
|
René Peters (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de debatten over de ontwikkeling van het coronavirus waarin het lid Van den Berg diverse malen vragen heeft gesteld over het voorkomen van overdracht door goede ventilatie en door duidelijke instructies daarover te maken voor scholen en bedrijven (aangezien niet iedereen het Bouwbesluit kent) en over de mogelijke inzet van (HEPA)-luchtfilters?1
Ja.
Kunt u aangegeven welke instructies toen zijn uitgegaan en welke acties zijn ondernomen?
Ruimte-OK is gevraagd een handreiking te maken met handzame instructies voor het ventileren in schoolgebouwen. Dat is de Handreiking Optimaal ventileren in scholen (lesopafstand.nl/ventileren) geworden. De sectororganisaties hebben in samenwerking met Ruimte-OK meerdere webinars georganiseerd. En er is een helpdesk bij Ruimte-OK ingericht, waar scholen terecht kunnen met hun inhoudelijke vragen over ventilatie in scholen. Komende maand worden door Ruimte-OK samen met FiAC (opleider voor ondersteunende organisatie van onderwijsinstellingen) specifiek voor facilitair medewerkers met Arbo taken vragenuurtjes in de vorm van webinars georganiseerd.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen die de leden Van den Berg, Rog en Omtzigt op 7 augustus 2020 hebben ingediend over het bericht «Haast geboden met ventilatie op scholen»?2
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Rog en Van den Berg over ventilatie op scholen en koude werkplekken in het onderwijs waarbij werd aangegeven dat de subsidieregeling voor scholen pas in januari 2021 beschikbaar zou komen?3
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel scholen en onderwijsinstellingen (zowel in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, hoger onderwijs en beroepsonderwijs) nu nog niet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit? Kunt u aangeven waarom bij 46% van de schoollocaties die gereageerd hebben op de vragenlijst van het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS) nog steeds geen onderzoek naar ventilatie is uitgevoerd? Kunt u tevens aangeven welke verbeteringen er uitgevoerd worden op de 12% van de schoollocaties waar de ventilatie niet op orde is?4
De ventilatiegegevens van schoolgebouwen in het funderend onderwijs, hoger onderwijs en beroepsonderwijs worden niet centraal bijgehouden. Er is dus geen centraal beeld hoeveel scholen voldoen aan het Bouwbesluit. Voor 46% van de schoolgebouwen in het funderend onderwijs waarvoor gereageerd is op de LCVS-uitvraag, liep het onderzoek nog of is aangegeven dat het onderzoek niet kon plaatsvinden. De onderzoeken kunnen inmiddels hebben plaatsgevonden en afgerond zijn. Desondanks kan een reactie ontbreken op deze niet-verplichte uitvraag.
Scholen zijn opgeroepen om hun ventilatie – daar waar deze niet voldeed – op orde te brengen. De middelen uit de SUViS-regeling zijn daarvoor specifiek beschikbaar gesteld. De SUViS-regeling is uitgeput wat betekent dat scholen aan de slag zijn gegaan met ventilatie-verbeter-maatregelen. De orde van grootte en daarmee het karakter van de aanvragen verschillen behoorlijk.
Kent u het artikel waarin 39 wetenschappers aangeven dat er meer aandacht besteed moet worden aan ventilatie in coronabestrijding?5
Ja.
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nu wel erkent dat aerosolen toch een rol spelen bij besmetting?6
Ja.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van dit aangepaste inzicht van het RIVM?
Er is geen sprake van een aangepast inzicht. Het RIVM adviseert al sinds de zomer van 2020 om voldoende te ventileren. Er is vooral een betere omschrijving gegeven over hoe verspreiding plaatsvindt. Onderdeel daarvan is dat in specifieke situaties aerogene transmissie mogelijk lijkt te zijn: in slecht geventileerde ruimtes en ruimtes waar veel mensen langdurig bij elkaar verblijven.
Dit leidt niet tot aanpassing van het RIVM advies dat scholen minimaal moeten voldoen aan het Bouwbesluit en aanvullende richtlijnen en dat ventileren belangrijk is.
Daarbij blijft het naleven van de basisregels onverminderd belangrijk.
Bent u bekend met het Binnenklimaat label dat in februari 2021 is gelanceerd (waarin Rijksvastgoedbedrijf ook participeert), de bijbehorende positon paper van de Brancheorganisatie en het meta-onderzoek van Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) voor de coalitie gezonde binnenlucht?7 8
Ja.
Kunt u aangegeven wat de scores zijn van de gebouwen die onder Rijksvastgoed vallen op basis van het Binnenklimaat label?
Nee. Het Binnenklimaatlabel wordt niet toegepast op panden van het RVB. Het Binnenklimaatlabel van Vereniging Binnenklimaat is een ontwikkeling met het oog op duurzaamheidsmaatregelen. Het bevindt zich momenteel in een introductiefase waarbij het nut van toepassing door het RVB nog niet is aangetoond.
Bent u bereid om ook alle scholen op basis van dit label te laten beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de fase waarin het label zich bevindt vind ik het te prematuur maar ik volg de ontwikkelingen met interesse.
Herinnert u zich de technische briefing van januari 2021 waarin het RIVM bevestigde dat lage temperaturen in de buitenlucht voor meer besmettingen zorgen omdat de lucht dan droger is? Wat is bij binnenruimtes de bijdrage van omgevingsfactoren als temperatuur, luchtvochtigheid en (direct) zonlicht? Wordt daar bij scholen ook naar gekeken? Hoe lang blijft een binnenruimte besmettelijk zonder ventilatie?
Tijdens de technische briefing van 13 januari 2021 is verwoord dat temperatuur en luchtvochtigheid invloed hebben op de stabilisatie van druppels. En dat deze factoren ook worden meegenomen in de RIVM-modellen. Er is echter niet gesteld dat drogere lucht bij lage temperaturen resulteert in een toename van het aantal besmettingen. Temperatuur en luchtvochtigheid kunnen in binnenruimtes invloed hebben op de mate van verdamping van druppels. Uit literatuuronderzoek van het RIVM blijkt ook dat slijmvliezen in zeer lage relatieve luchtvochtigheid (< 10–30%) gevoeliger kunnen worden voor infecties doordat trilhaaractiviteit in de neus afneemt en slijmvliezen droger worden (RIVM, 2008). Het is echter onbekend in welke mate deze omstandigheden bijdragen aan het aantal besmettingen. Uit voorzorg adviseert het RIVM om de relatieve luchtvochtigheid tussen de 40 en 60% te houden (zie Ventilatie en luchtreiniging | RIVM). Er is echter geen onderbouwing dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn als de relatieve luchtvochtigheid tijdelijk lager is.
Het is niet bekend wat voor bijdrage (direct) zonlicht heeft in een binnenruimte, maar de bijdrage lijkt niet relevant te zijn. Direct zonlicht bij voldoende blootstelling kan het coronavirus inactiveren. Tijdens een gecontroleerde studie met directe blootstelling aan 20 minuten artificieel zonlicht bij verschillende relatieve luchtvochtigheid (RV van 20, 45 en 70%) trad 90% inactivering op in genereerde aerosolen van 2 µm bij 20 °C en (Schuit et al., 2020). Echter, in binnenruimtes komt (direct) zonlicht maar voor een deel in de binnenruimte en het meeste zonlicht komt door het glas van de ramen naar binnen. Zonlicht door ramen is geen factor van betekenis omdat alleen UVA-straling door het glas in de ruimte komt en de blootstelling aan effectieve straling zeer laag is. Scholen gebruiken – waar mogelijk – de Handreiking Optimaal ventileren in scholen van Ruimte-OK.
Ten aanzien van de vraag «Hoe lang blijft een binnenruimte besmettelijk zonder ventilatie?» het volgende. Internationale consensus is dat aerogene transmissie in een ruimte zonder ventilatie mogelijk is. Echter, hiervoor is het noodzakelijk dat er een besmettelijk persoon in de ruimte aanwezig is (geweest) én dat deze persoon voldoende virusdeeltjes heeft verspreid om iemand anders te besmetten. Niet iedereen met COVID-19 verspreidt evenveel virusdeeltjes en dit hangt ook af van de activiteit in de ruimte. De infectieuze dosis is nog onbekend. Een binnenruimte zonder ventilatie waar een besmettelijk persoon aanwezig is (geweest) is dus niet per definitie een besmettingsrisico voor andere personen in die ruimte. Daarnaast spelen ook factoren zoals afmeting van de ruimte, de verblijfsduur, luchtstromen en luchtvochtigheid in de ruimte een rol. Verder is niet uit te sluiten dat besmetting via oppervlakken een rol speelt. Doordat deze factoren per situatie kunnen verschillen is het niet mogelijk de vraag te beantwoorden
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot uitvoering van de motie Van den Berg om praktijkonderzoek uit te laten voeren naar de vraag of en, zo ja, onder welke voorwaarden technische innovaties zoals het gebruik van luchtreinigers de transmissie van het coronavirus in binnenruimtes verminderen?9
Het RIVM is verzocht een onderzoeksvoorstel te maken naar effectiviteit van luchtreinigers op transmissie van het coronavirus. We bekijken of, en door welke onderzoekspartner, dit onderzoek kan worden uitgevoerd.
Kunt u iedere gestelde vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Ikke prikken – en de rest kan stikken |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de reconstructie over de vaccinatiestrategie: «Ikke prikken – en de rest kan stikken»?1
Ja.
Op basis van welke inzichten was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in eerste instantie van mening dat het vaccin BioNTech/Pfizer een lage werkzaamheid heeft bij ouderen?
In het algemeen kan worden gesteld dat met het ouder worden de functie van het verworven immuunsysteem afneemt. Dit leidt tot een verminderde aanmaak van beschermende antistoffen en T-cellen na vaccinatie. Het ministerie heeft daarom aan het begin van de vaccinatiecampagne de Gezondheidsraad de vraag gesteld of de mRNA-vaccins in ouderen een goede immuunrespons opwekken. Niet eerder in een vaccinatiecampagne in Nederland zijn mRNA-vaccins ingezet. Dit bracht onbekendheid over de werking van een mRNA-vaccin in specifieke groepen van de samenleving van het vaccin met zich mee. Het ministerie is niet van mening geweest dat het vaccin van BioNTech/Pfizer een lage werkzaamheid heeft bij ouderen. In tegendeel, de werkzaamheid van het vaccin is boven verwachting goed gebleken bij ouderen.
Waarom is het Gezondheidsraadadvies van 24 december 2020 en het Outbreak Management Team (OMT)-advies van 4 januari 2021 niet leidend geweest om eerst ouderen en mensen met een medisch risico te vaccineren?
In het Gezondheidsraadadvies wordt aangeraden om personen met de hoogste risico’s op ernstige ziekte en sterfte als gevolg van COVID-19 als eerste in aanmerking te laten komen voor vaccinatie. Dat zijn ouderen boven de 60 jaar en medische risicogroepen. Sinds het begin van de bestrijding van de coronacrisis richt de aanpak van het kabinet zich op twee doelen: het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid, en de mensen die voor hen zorgen. Dit is vanzelfsprekend ook leidend voor de aanpak van de vaccinatie. Op basis van het advies van de Gezondheidsraad en het OMT is de vaccinatiestrategie gericht op het voorkomen en verminderen van (ernstige) ziekte en sterfte als gevolg van COVID-19. Binnen de strategie hebben we gekozen voor de hoofdroute die begint bij het vaccineren van de groepen mensen die het meest kwetsbaar zijn en de zorgmedewerkers die voor hen zorgen.
Op 20 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de vaccinatiestrategie. Deze strategie is vastgesteld op basis van het advies van de Gezondheidsraad van 19 november jl. en is leidend in de keuzes voor de uitvoering. Het kabinet heeft aangegeven te starten met het vaccineren van ouderen (60-plussers), medische risicogroepen, en zorgmedewerkers die met deze groepen in contact komen.
Hoe kijkt u zelf terug op de uitrol van de vaccinatiecampagne? Deelt u de opvatting dat het buitengewoon bijzonder is dat tussen de eerste 300.000 vaccinuitnodigingen geen enkele uitnodiging zat voor de meest kwetsbaren?
Vanwege de beperkte beschikbare hoeveelheid vaccins heeft het kabinet keuzes moeten maken in de volgorde waarin mensen gevaccineerd kunnen worden. Deze prioritering is mede afhankelijk geweest van de epidemiologische situatie van SARS-CoV-2, beschikbaarheid van vaccins en de eigenschappen van de vaccins.
Omdat er in de eerste maanden sprake was van beperkte hoeveelheden vaccins zijn we begonnen met het vaccineren van die groepen waar de kans op ernstige ziekte en overlijden het hoogst is en van de mensen die voor hen zorgen. De eerste vaccins zijn beschikbaar gesteld aan bewoners van verpleeghuizen en mensen met een verstandelijke beperking wonend in een instelling, zoals geadviseerd door de Gezondheidsraad. Daarnaast is het personeel van verpleeghuizen die deze mensen verzorgen aan het begin van de campagne gevaccineerd. De volgorde van vaccineren is besproken in de Tweede Kamer en dit is geen aanleiding geweest voor een wijziging in de volgorde van vaccineren.
Wat is uw verklaring voor het gegeven dat uitnodigingen voor mensen met een medisch risico meermaals zijn uitgesteld in de vaccinatiecampagne?
De Gezondheidsraad heeft geadviseerd om personen met de hoogste risico’s op ernstige ziekte en sterfte als gevolg van COVID-19 als eerste in aanmerking te laten komen voor vaccinatie. Aangezien mensen van 60 jaar en ouder het grootste risico lopen op ernstige ziekte en sterfte door COVID-19, werden de beschikbare vaccins zo snel mogelijk ingezet voor ouderen te beginnen bij de oudsten om zo de ziektelast in deze groep te verlagen. Ik heb de Gezondheidsraad om advies gevraagd welke groepen als eerste in aanmerking komen voor vaccinatie tegen COVID-19. Binnen de medische risicogroepen zijn er patiëntgroepen met een hoger risico op sterfte, namelijk vergelijkbaar met dat van mensen rond 70 jaar. Daarom zijn ook deze medische hoog-risicogroepen met voorrang gevaccineerd.
Ook mensen met bepaalde chronische aandoeningen hebben een verhoogd risico op een ernstig ziektebeloop. Het blijkt dat onder andere longpatiënten, hartpatiënten en diabetespatiënten een 1 tot 2 maal verhoogd risico hebben op sterfte. Dit risico is vergelijkbaar met het risico van de leeftijdsgroep 50–59 jaar zonder medische risico’s. Daarom hebben we deze groep, die voor grootste deel ook correspondeert met de groep voor de jaarlijkse griepvaccinatie, zo snel mogelijk na de groep 60-plussers uitgenodigd om een afspraak te maken voor vaccinatie.
Wanneer hebbenalle mensen met een medisch risico een oproep ontvangen om zich te laten vaccineren?
Mensen met een medische indicatie zijn met voorrang uitgenodigd voor vaccinatie. Mensen uit de medische hoog-risico groepen zijn reeds gevaccineerd. Mensen met een medische aandoening, die jaarlijks in aanmerking komen voor een griepvaccinatie, werden vanaf 6 mei gefaseerd uitgenodigd voor een coronavaccinatie via de huisarts. De meeste mensen uit de medische risico groepen zijn inmiddels volledig gevaccineerd. Op 9 juni jl. is ook besloten dat jongeren vanaf 12 jaar met een medische indicatie gevaccineerd kunnen worden.
Waar kunnen mensen terecht als ze een verhoogd medisch risico hebben maar nog geen uitnodiging hebben ontvangen?
Alle volwassen (geboren in 2003 of later) kunnen vanaf 19 juni via www.coronavaccinatie-afspraak.nl hun vaccinatieafspraak bij de GGD maken.
Bestaat er een relatie tussen het krijgen van trombose na toediening van het AstraZeneca-vaccin en eerder lijden aan trombose of trombose in de familie? Zo ja, waar kunnen deze 60 tot 64-jarigen terecht als zij te zijner tijd een ander vaccin toegediend willen hebben? Wanneer komt dit perspectief voor deze doelgroep? Waarom kunnen huisartsen of andere medische professionals voor deze doelgroep geen maatwerk leveren?
Het geneesmiddelenbewakingscomité PRAC van het EMA heeft de meldingen van uitgebreide trombose met een laag aantal bloedplaatjes na vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin in Europees verband onderzocht. Op basis van de huidige informatie heeft het EMA geen specifieke risicofactoren kunnen vaststellen voor het optreden van de combinatie trombose en trombocytopenie na vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin. Patiënten met een voorgeschiedenis van trombose lijken geen verhoogd risico te hebben op het ontwikkelen van de zeldzame bijwerking na vaccinatie. Voor informatie over de vaccinatie wordt aan mensen geadviseerd om contact op te nemen met de specialist.
Het is voorstelbaar dat mensen vragen of zorgen hebben over mogelijke bijwerkingen en de risico’s die sommige vaccins met zich meebrengen. Voor mensen ouder dan 60 jaar is het risico op ernstige ziekte en sterfte vele malen hoger dan het risico op de zeldzame bijwerking.
Een deel van de mensen uit de leeftijdscategorie 60- tot en met 64-jarigen die AstraZeneca kreeg aangeboden via de huisarts, heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt. AstraZeneca is een veilig en effectief vaccin voor de mensen van 60 jaar en ouder. Voor degenen die al een eerste AstraZeneca-vaccin hebben ontvangen, geldt dat zij ook de tweede prik met het AstraZeneca-vaccin bij de huisarts krijgen. Daarnaast wil ik de groep mensen die nog geen vaccin heeft gehad de mogelijkheid bieden zich met een ander vaccin te laten vaccineren. Nu de ouderen en meest kwetsbare mensen de kans hebben gehad gevaccineerd te worden, is er ruimte om mensen uit deze groep die nog niet zijn gevaccineerd een ander vaccin aan te bieden. Daartoe krijgen zij sinds 5 juni jl. de mogelijkheid om een afspraak te maken bij de GGD.
Kunt u deze vragen vóór 26 mei aanstaande beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht dat uitkeringen van psychiatrische patiënten zijn stopgezet na een gedwongen opname. |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitkering psychiatrische patiënten stopgezet na gedwongen opname»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het signaal dat in een aantal gevallen per direct uitkeringen van ggz-patiënten na een gedwongen opname volledig zijn stopgezet?
Ja.
In hoeveel gevallen is bij ggz-patiënten na een gedwongen opname de bijstandsuitkering per direct en volledig stopgezet?
Het is niet zo dat het recht op een bijstandsuitkering voor ggz-patiënten volledig vervalt bij een gedwongen opname. Zij behouden het recht op bijzondere bijstand. Voor personen in detentie of personen die met strafoplegging gedwongen worden opgenomen in een tbs-instelling (tbs met dwangverpleging) op grond van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt dat zij geen recht hebben op algemene bijstand noch bijzondere bijstand. Tot 2008 gold dat ook voor personen die gedwongen werden opgenomen op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).
De wetgever vond gelijkstelling van ggz-patiënten die gedwongen worden opgenomen op grond van de Wet Bopz aan personen in detentie en tbs onwenselijk. De wetgever heeft toen bewust gekozen voor het openstellen van bijzondere bijstand voor deze groep. Als geen straf, maar alleen tbs met dwangverpleging is opgelegd omdat iemand ontoerekeningsvatbaar was, bestaat ook een recht op bijzondere bijstand.
De gemeente dient, conform de Participatiewet, de algemene bijstandsuitkering te beëindigen indien een persoon gedwongen wordt opgenomen op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd). Echter, of gemeenten in deze situatie nagaan of bij de beëindiging van de algemene bijstand toekenning van bijzondere bijstand noodzakelijk is, lijkt in een aantal gevallen geen standaard procedure.
Het is niet bekend (niet bij mijn ministerie noch bij het Ministerie van VWS en ook niet bij de Nederlandse ggz, Divosa of VNG) in hoeveel gevallen bij een gedwongen opname de bijstandsuitkering wordt beëindigd zonder voldoende na te gaan of toekenning van bijzondere bijstand aan de orde is. Het is ook niet bekend in welke gemeenten uitkeringen op grond van algemene bijstand bij een gedwongen opname worden stopgezet. Dit wordt niet geregistreerd.
In welke periode en in welke gemeenten zijn bijstandsuitkeringen van ggz-patiënten na een gedwongen opname volledig stopgezet?
Zie antwoord vraag 3.
Is in deze gevallen door de ggz-instelling aan de gemeente doorgegeven dat de betreffende persoon was opgenomen? Zo nee, in hoeveel gevallen niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 3 en 4 is niet bekend waar en hoe vaak het genoemde knelpunt zich voordoet, aangezien dit niet wordt geregistreerd. Op grond van de Wvggz geldt dat de zorgverantwoordelijke bij het opstellen van het zorgplan in de voorbereiding op een zorgmachtiging contact opneemt met de gemeente, als blijkt dat essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de betrokkene ontbreken. Het doel hiervan is om goede zorg te bieden en tegelijkertijd de maatschappelijke participatie zoveel mogelijk te bevorderen. Vervolgens kan de gemeente op grond van artikel 64, tweede lid, onderdeel o, Participatiewet nadere informatie opvragen bij de geneesheer-directeur. Deze nadere informatie wordt alleen op verzoek van de gemeente verstrekt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel een sluitend beeld is van de gevallen waarin ten onrechte de volledige bijstand van ggz-patiënten na een gedwongen opname volledig is stopgezet, zodat de omvang van dit probleem duidelijk wordt?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 en 4 is er geen sluitend beeld te verkrijgen. Omdat de problematiek al langer bekend is, was al aan Divosa gevraagd om een handreiking voor gemeenten te maken hoe omgegaan moet worden met bijstandsverstrekking bij dergelijke situaties.
In het mondelinge vragenuur van 18 mei jl. is door de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat ik dit knelpunt meeneem in mijn brief «Uitkomsten rondetafelgesprekken Participatiewet en vervolgaanpak» aan uw Kamer. Deze brief2 is 4 juni 2021 aan uw Kamer verzonden.
Tijdens de stemmingen in de Tweede Kamer van 8 juni jl. over het bij koninklijke boodschap van 8 december 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten teneinde de uitvoering te vereenvoudigen en technische onvolkomenheden en omissies te herstellen3 is de motie van de leden Van den Hil c.s. over het in kaart brengen van de problemen in de financiële ondersteuning van ggz-patiënten na een dwangopname4 aangenomen. Daarbij is ook het amendement van het lid Kwint over het behoud van bijstand na gedwongen opname5 inhoudende wijziging van artikel 13 van de Participatiewet, aangenomen en daarmee onderdeel geworden van voornoemd wetsvoorstel6.
Nu het amendement door de Tweede Kamer is aanvaard en het amendement, indien de wet wordt aangenomen door de Eerste Kamer, tot wet wordt verheven, heb ik zowel de SVB, VNG als het Uitvoeringspanel (UP) gevraagd naar de uitvoerbaarheid van het amendement. Dit verzoek neemt meestal zes weken in beslag. Het streven is dat, indien de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanneemt, de wijziging van de Participatiewet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 januari 2022, in werking treedt. Ik ben van mening dat met het in werking treden van deze wijziging waardoor personen bij gedwongen opname net als bij vrijwillige opname recht op algemene bijstand behouden, bovenstaande problematiek is verholpen.
Het bericht dat miljoenen mensen dit jaar geen vakantiegeld krijgen |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Miljoenen werknemers ontvangen dit jaar geen vakantiegeld»?1
De in het artikel beschreven situatie is een zorgelijke, zowel voor de betrokken werknemers als voor de werkgevers die zich genoodzaakt zien maatregelen te nemen om bijvoorbeeld faillissement te voorkomen. Ik vind het van belang dat werknemers de vakantiebijslag ontvangen waar zij recht op hebben. Daarnaast zie ik ook dat er ondernemers zijn die het heel moeilijk hebben.
Het kabinet blijft zich daarom, ook in het derde kwartaal van 2021, inzetten om de werkgelegenheid in Nederland te behouden en werkgevers te ondersteunen bij het doorbetalen van de lonen van werknemers. Werkgevers die meer dan 20% omzetverlies hebben ten opzichte van 2019 kunnen NOW-subsidie aanvragen. In de NOW is een forfaitaire opslag opgenomen, waarmee rekening gehouden is met de extra uitgaven die werkgevers moeten doen bovenop de reguliere loonsom. Deze opslag is sinds de NOW 2 verhoogd van 30% naar 40% en omvat ook de vakantiebijslag.
Waarom kunnen zoveel werknemers dit jaar naar hun vakantiegeld fluiten terwijl het vakantiegeld wel is opgenomen in de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en wettelijk verplicht is?
Ik weet niet in welke situatie of onder welke omstandigheden werkgevers ervoor kiezen om de vakantiebijslag niet, later of in mindere mate uit te betalen. Voor mij staat voorop dat werkgevers zich – ook in de huidige situatie – moeten houden aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of de toepasselijke cao. Met de NOW wil het kabinet werkgevers zo goed als mogelijk ondersteunen bij het nakomen van deze verplichtingen.
Bent u het met de heer Fortuyn, voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), eens dat voor veel gezinnen het vakantiegeld geen leuk extraatje is maar een essentieel bedrag dat nodig is voor het betalen van de rekeningen?
Voor veel huishoudens is de vakantiebijslag – in het algemeen 8% van het loon – een substantieel deel van het inkomen. Het Nibud houdt jaarlijks een enquête over het vakantiegeld, waarin onder meer gevraagd wordt naar bestedingsdoelen van de vakantiebijslag. Door de jaren heen blijkt dat het vakantiegeld het meest wordt gebruikt voor de vakantie en om te sparen. Sinds 2015 is er een lichte toename in het gebruik van het vakantiegeld voor het aflossen van schulden en betalingsachterstanden.
Uit het onderzoek van 2020 blijkt dat een deel van de huishoudens het vakantiegeld geheel of gedeeltelijk gebruikt voor basale uitgaven, zoals het betalen van rekeningen of aanvullen van tekorten op de lopende rekening (20 procent), huishoudelijke uitgaven (13 procent) of om achter de hand te houden voor als het inkomen gaat dalen (9 procent). Uit dit onderzoek blijkt dat het vakantiegeld in 2020 minder voor deze uitgaven werd gebruikt dan in de voorgaande jaren. Deze afwijking kan waarschijnlijk worden verklaard door wijzigingen in uitgaven als gevolg van de Corona-crisis.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat werknemers die nu geen vakantiegeld ontvangen hierdoor geen lagere Werkloosheidswet (WW)-uitkering krijgen?
De hoogte van een WW-uitkering is een percentage van het maandloon. Het maandloon is kort gezegd het gemiddelde loon per maand dat een werknemer per dag verdiende in het jaar voordat de werkloosheid is ingetreden. Bij de vaststelling van het maandloon wordt dit op basis van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen vermeerderd met 8% vakantiebijslag wanneer de werkgever vakantiebijslag maandelijks reserveert en één keer per jaar uitbetaalt. Er wordt dus een bedrag aan vakantiebijslag berekend en opgeteld bij het loon. Bij de dagloonberekening wordt op deze manier uitgegaan van de reservering van vakantiebijslag en niet van de daadwerkelijke uitbetaling daarvan. Mocht een werkloze werknemer in de referteperiode waarover het maandloon wordt berekend (nog) geen vakantiebijslag uitbetaald hebben gekregen, heeft dit dus geen negatieve gevolgen voor de maandelijkse hoogte van de WW-uitkering.
Gaat u hierover met werkgevers in gesprek om een beroep op hen te doen het vakantiegeld wel uit te betalen?
Ik spreek regelmatig en frequent met werkgeversorganisaties en vakcentrales over de gevolgen van de coronacrisis op de arbeidsmarkt en het steun- en herstelpakket. Zoals ik hiervoor al schreef, vind ik het van belang dat werkgevers zich houden aan de wet- en regelgeving. Mijn beeld is dat werkgeversorganisaties zich daar van bewust zijn.
De mondkapjesdeal |
|
Jan Paternotte (D66), Mirjam Bikker (CU), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht «Ministerie betaalde zeker 13 miljoen extra voor mondkapjesdeal»?1
Ik vind het goed dat er kritisch gekeken wordt naar de bestellingen die het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) namens het Ministerie van VWS heeft gedaan in de coronacrisis; het gaat hier immers om publiek geld. Ik wijs op de uitzonderlijke omstandigheden waarin er destijds gehandeld is. Er was vanuit de zorg een enorme vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen en het ministerie werd gevraagd om zo snel mogelijk voldoende, kwalitatief goede persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) aan de zorg ter beschikking te stellen. Nadat het Ministerie van VWS eerst zelf de additionele inkoop van PBM en hulpmiddelen had opgepakt, is in maart 2020 het LCH opgericht. Vanaf de start van de activiteiten van het LCH heeft VWS een faciliterende en ondersteunende rol voor het LCH gehad bijvoorbeeld door middel van bevoorschotting van de inkopen van PBM. Gedurende het traject is daarbij ook een meer sturende rol bij gekomen bijvoorbeeld door het bepalen van de scope van de activiteiten van LCH en de omvang van de in te kopen producten. De rol in dit gehele traject was nieuw voor VWS waar al doende invulling aan gegeven moest worden. Ik ben trots op de inzet van alle betrokkenen in 2020.
Klopt het dat Nederland ministens dertien miljoen euro teveel heeft betaald voor de mondkapjes in de overeenkomst met het bedrijf Relief Goods Alliance? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder heb toegelicht bij mijn antwoord op vraag 3 van de vragen van 19 mei jl. van het lid Pouw-Verweij (JA21) heeft het LCH procesafspraken gemaakt die richting gaven aan een aantal belangrijke aspecten bij de inkoop. Deze criteria waren ook van toepassing op RGA en betroffen een goede kwaliteit, een redelijke prijs en de mogelijkheid om betrouwbaar en snel de producten te kunnen leveren. Het aanbod van RGA voldeed aan deze criteria. Volgens het LCH was in de week van 20 april 2020 tot en met 26 april 2020 de verwachte inkoopprijs voor mondmaskers € 2,50 met een maximum van € 3,00 reëel. De prijs van de ingekochte mondmaskers via RGA bedroeg € 2,26 (leverancier Ryzur) en € 2,78 (leverancier ShengQuan). Volgens het LCH werden deze tarieven van RGA op dat moment als marktconform gezien. De prijs van leverancier Ryzur valt hiermee zelfs onder deze bandbreedte.
Kunt u in een feitenrelaas van 10 april tot en met 20 april 2020 aangeven welke contacten er zijn geweest tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de non-profitorganisatie Hulptroepen Alliantie, Relief Goods Alliance B.V., dan wel personen betrokken bij deze organisatie en B.V.?
Hieronder geef ik u een overzicht van de contacten tussen VWS en HA/RGA voor zover ik hier zicht op heb betreffende de periode 10 april tot en met 20 april 2020.
Hierna is er correspondentie tussen LCH en RGA over de order die op 22 april 2020 door het LCH bij RGA wordt geplaatst.
Hoe verklaart u het verschil tussen het aanbod van de Stichting Hulptroepen Alliantie op 12 april 2020 waarin voor 2,20 euro (excl. BTW) een FFP2 masker werd aangeboden en de daadwerkelijke aanschaf via de Relief Goods Alliance B.V op 19 april 2020 alwaar tussen de 2,26 euro en 2,78 (excl. BTW) per stuk voor FFP2 is betaald?
In de periode die voorafging aan de uiteindelijk gemaakte afspraken met RGA zijn er door HA/RGA verschillende voorstellen gedaan. In deze voorstellen varieerden de prijzen en de volumes. Zo betrof een van deze voorstellen van HA de mogelijkheid om een minimum aantal mondmaskers bij een vast aantal leveranciers af te nemen. Hierbij werd afhankelijk van de leveringscondities een gemiddelde prijs vermeld. De hoogte van de prijs van een leverancier was bijvoorbeeld afhankelijk van het volume, de snelheid van productie/levering en de keuze voor de producent van een mondmasker. In de daaropvolgende gesprekken tussen LCH en RGA is uiteindelijk overeengekomen om in totaal 40 miljoen mondmaskers in te kopen bij de twee genoemde leveranciers – Ryzur en ShengQuan – tegen de hiervoor genoemde stuksprijzen van respectievelijk € 2,26 en € 2,78. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag aangaf, vielen deze prijzen volgens LCH van die week binnen de bandbreedte. Tot slot waren ook de op dat moment zeer sterk fluctuerende wereldmarktprijzen van mondmaskers van invloed op de ontwikkeling van de prijzen.
Kunt u het initiële voorstel (c.q. powerpointpresentatie) van de stichting Hulptroepen Alliantie aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de inkoop van mondmaskers de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb er geen bezwaar tegen om deze te delen. De eigenaar van de presentatie is echter HA/RGA. Ik heb hen gevraagd om de presentatie te delen. Zij maken geen bezwaar tegen openbaarmaking, echter hebben ze VWS gevraagd of wij in gesprek willen treden met de volgens HA/RGA andere betrokkenen bij de totstandkoming van deze presentatie om vast te stellen of openbaring mogelijk is. Ik vind dat aan HA/RGA zelf.
Kunt u de uiteindelijke overeenkomst tussen de Relief Goods Alliance B.V en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Kamer doen toekomen?
Ja, zie bijlagen.
Aangezien het geen gewoonte is om bedrijfsgevoelige informatie te openbaren wil ik, ten aanzien van de prijzen die in bijlage I en II staan opgenomen, benadrukken dat deze geplaatst moeten worden binnen de context van die tijd en deze nu niet meer als concurrentiegevoelig worden gezien. De zeer sterk fluctuerende wereldmarktprijzen van mondmaskers waren van invloed op de ontwikkeling van de prijzen.
De «General conditions of purchase» zijn niet bijgevoegd. Ik heb er geen bezwaar tegen om deze te delen, maar VWS is niet de eigenaar van dit document. Ik heb hen gevraagd of dit document gedeeld kan worden. Zij hebben aangegeven daar op dit moment geen akkoord voor te geven, maar als uw Kamer hen hierom vraagt zullen zij dit naar u toesturen.
Klopt het dat de non-profitorganisatie Hulptroepen Alliantie op 29 maart 2020 een mail heeft gestuurd – richting het ministerie, danwel het LCH – dat zij beschermingsmiddelen konden leveren tussen de 1,10 en 1,34 dollar per stuk? Zo ja, is dit bedrag gebruikt bij latere onderhandelingen en kunt u deze e-mail, inclusief het antwoord, aan de Kamer doen toekomen?
Op 30 maart 2020 heeft VWS een mail ontvangen van de heer Van Lienden waarin het initiatief De Hulptroepen Alliantie (HA) werd geïntroduceerd. In deze mail werd geen aanbod aan VWS gedaan, maar VWS werd gevraagd om een tekst uit deze mail bij LCH onder de aandacht te brengen met een verzoek van De Hulptroepen Alliantie over een kwaliteitsbeoordeling (mogelijkheden inzet testfaciliteit) van mondmaskers. In deze mail aan VWS bevond zich ook een mailwisseling tussen HA en TNO waarbij HA bij TNO aangaf mondmaskers aan eerstelijnszorgverleners te verkopen tegen inkoopprijs met de toelichting «vermoedelijk 1,50 euro per stuk».
Ik heb geen zicht op een eventueel concreet aanbod aan LCH op 29 maart 2020. Zoals eerder toegelicht voldeed volgens LCH het aanbod van RGA aan de drie eerdergenoemde criteria namelijk prijs, kwaliteit en leveringszekerheid.
Kunt u alle overige stukken aangaande deze overeenkomst, inclusief de geheimhoudingsclausule, waarbij de Stichting Hulptroepen Alliantie of de Relief Goods Alliance B.V betrokken zijn, danwel betrokken personen bij de stichting of de B.V. aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de beschikking over de stukken die ik bij de beantwoording van vraag 6 heb bijgevoegd en de in vraag 5 genoemde presentatie. Zie daarvoor het antwoord op vraag 5. Tenslotte is ook het Convenant Landelijk Consortium Hulpmiddelen inclusief Bijlage 1 Verklaring tot Geheimhouding bijgevoegd (Bijlage V bij beantwoording vraag 8). Deze zijn door de deelnemers van het consortium ondertekend. Geheimhoudingsbepalingen zijn opgenomen onder de kernafspraken, artikel 3 en Bijlage 1.
Welke mogelijkheden zijn er voor de Kamer om deze stukken in vertrouwelijkheid in te zien?
De stukken waar ik de beschikking over heb zijn bij de beantwoording van deze vragen met u gedeeld onder voorbehoud van het genoemde document zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 5. Documenten waarover de zeggenschap niet bij VWS ligt, zijn mogelijk op te vragen bij de partijen die het zeggenschap en het eigendom wel hebben. Ik kan dit desgewenst voor u proberen.
Kunt u bevestigen dat zowel de toenmalige Minister als de Secretaris-Generaal persoonlijk betrokken waren bij deze overeenkomst? Zo ja, was dit standaardprocedure bij onderhandelingen boven een bepaald bedrag? Zo nee, wat is uw verklaring van de bewering die de Volkskrant hierover doet in het artikel?
Zoals eerder toegelicht is er contact geweest tussen VWS en de heer Van Lienden en zijn compagnons. In een gesprek in maart 2020 met de toenmalig Minister van Rijn en de voormalige directeur-Generaal Curatieve Zorg hebben zij hun initiatief gepresenteerd. Gelet op de grote druk in die periode om aan de vraag naar mondkapjes te kunnen voldoen, de vraag van de Kamer om iedere lead serieus na te gaan en de potentiële grote omvang waar het bij dit aanbod om ging, gebeurde het vaker dat ook door de Minister en op hoogambtelijk niveau hier aandacht aan werd besteed. Er kwamen in die tijd veel aanbiedingen binnen, ook via bekende personen of politici. Na de genoemde presentatie zijn de verdere gesprekken overgenomen door het LCH.
Is er met de Stichting Hulptroepen Alliantie of de Relief Goods Alliance B.V, danwel met betrokken personen bij stichting of B.V. contact geweest over het BTW-tarief voor beschermingsmiddelen, en speelde het een rol in de uiteindelijke beslissing op 13 mei 2020 om het BTW-tarief voor beschermingsmiddelen te reduceren naar 0%?
Fiscale overwegingen zijn geen expliciet onderwerp van gesprek geweest tussen VWS en HA/RGA, dan wel met de betrokken personen bij de stichting of de bv. De uiteindelijke beslissing van het kabinet om een nultarief op mondkapjes in te stellen stond los van deze inkoop van beschermingsmiddelen en had als doel het goedkoper maken voor de burger in verband met de mondkapjesplicht in het OV.
Op basis van welke objectieve criteria beschouwde het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (en het LCH) of aanbieders van beschermingsmiddelen betrouwbare leveranciers zouden zijn?
De kracht van het samenwerkingsverband van LCH was mede dat er een breed scala aan leveranciers en experts bij betrokken waren. Hierdoor was LCH goed in staat om aanbieders objectief te beoordelen. Zoals ik eerder heb genoemd heeft het LCH aanbiedingen altijd beoordeeld op de criteria prijs, kwaliteit en leveringszekerheid.
Waren deze criteria destijds ook van toepassing op dhr. Van Lienden en de Stichting Hulptroepen Alliantie / Relief Goods Alliance B.V.?
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat ondanks signalen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Mediq afgekeurde beschermingsmiddelen toch zijn ingezet?
De betreffende mondmaskers waren in het bezit van een CE-markering die was afgegeven door een erkende Europese (Ierse) notified body (nobo). Hiermee werd voldaan aan de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van markttoelating van beschermingsmiddelen op de Europese markt. Dat wil zeggen, de maskers zijn formeel toegelaten tot de reguliere Europese markt en dus ook voor andere Europese afnemers dan het LCH beschikbaar. Voor de context: zeker in die tijd konden niet veel aanbieders een geldig CE-certificaat overleggen. Het RIVM, dat destijds op verzoek van VWS en in afstemming met de toezichthouders IGJ en Inspectie SZW, de kwaliteit beoordeelde van mondneusmaskers zonder CE-markering of van maskers waarbij over de geldigheid van de CE-markering twijfel bestond, heeft in de reguliere markttoelating geen formele rol. Het RIVM was gevraagd om de geldigheid van het CE-certificaat bij de betrokken nobo na te gaan. Naar wij toen vernamen heeft het RIVM de maskers ook verder onderzocht. Toen de geldigheid van het CE-certificaat vaststond, was dit doorslaggevend. Daarbij wil ik nog opmerken dat de maskers uiteindelijk niet zijn uitgeleverd vanwege een afname van de vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen.
Hoeveel overeenkomsten zijn er tot vandaag gesloten waarbij de aanschaf van beschermingsmiddelen meer dan 100 miljoen euro betrof?
Vanuit het LCH zijn er ten behoeve van PBM tot en met 25-5-2021 bij in totaal drie leveranciers overeenkomsten/orders gesloten met een totaalwaarde van meer dan 100 miljoen euro. Het gaat om totaalwaardes van respectievelijk
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat werknemers kunnen fluiten naar hun vakantiecenten |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen werknemers ontvangen dit jaar geen vakantiegeld»1 en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV)-onderzoek «1 op 5 krijgt geen vakantiegeld»2?
Ja.
Bent u het eens dat het «vakantiegeld» voor veel werknemers hard nodig is om (achterstallige) rekeningen te betalen?
Het staat werknemers vrij om hun vakantiebijslag te besteden zoals zij willen. Ook als werknemers de vakantiebijslag niet nodig hebben om rekeningen te betalen, vind ik het belangrijk dat zij ontvangen waar zij recht op hebben. Ik kan mij echter voorstellen dat er werknemers zijn die de vakantiebijslag nodig hebben om rekeningen te betalen. In die situaties is tijdige betaling van de vakantiebijslag in het bijzonder van belang.
Voor veel huishoudens is de vakantiebijslag – in het algemeen 8% van het loon – een substantieel deel van het inkomen. Het Nibud houdt jaarlijks een enquête over het vakantiegeld, waarin onder meer gevraagd wordt naar bestedingsdoelen van de vakantiebijslag. Door de jaren heen blijkt dat het vakantiegeld het meest wordt gebruikt voor de vakantie en om te sparen. Sinds 2015 is er een lichte toename in het gebruik van het vakantiegeld voor het aflossen van schulden en betalingsachterstanden.
Uit het onderzoek van 2020 blijkt dat een deel van de huishoudens het vakantiegeld geheel of gedeeltelijk gebruikt voor basale uitgaven, zoals het betalen van rekeningen of aanvullen van tekorten op de lopende rekening (20 procent), huishoudelijke uitgaven (13 procent) of om achter de hand te houden voor als het inkomen gaat dalen (9 procent). Uit dit onderzoek blijkt dat het vakantiegeld in 2020 minder voor deze uitgaven werd gebruikt dan in de voorgaande jaren. Deze afwijking kan waarschijnlijk worden verklaard door wijzigingen in uitgaven als gevolg van de Corona-crisis.
Vindt u het daarom ook zorgwekkend dat sommige werkgevers mogelijk geen of minder vakantiegeld uit willen gaan betalen aan hun werknemers?
Een dergelijke situatie is zorgelijk voor de werknemers en voor de werkgevers. Enerzijds kan ik mij de lastige situatie voorstellen waarin werkgevers zitten in verband met de economische situatie en de maatregelen die de overheid heeft getroffen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Ik spreek hier veelvuldig over met werkgeversorganisaties en vakcentrales. Werkgevers kunnen te maken krijgen met betalingsproblemen of zelfs met het risico om failliet te gaan en hun zaak te verliezen. Dat werkgevers proberen dergelijke uitdagingen het hoofd te bieden, bijvoorbeeld door met vakbonden en werknemers afspraken te maken over een uitgestelde of verminderde betaling van de vakantiebijslag, vind ik niet onlogisch. Anderzijds staat voor mij voorop dat er bij het maken van dergelijke afspraken rekening wordt gehouden met de wet- en regelgeving en de belangen van de werknemer. De hoofdregel in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is dat een werknemer een aanspraak van 8% vakantiebijslag heeft over het ten laste van de werkgever komende loon. Bij cao kan worden afgesproken dat de werknemer recht heeft op een lager bedrag aan of geen vakantiebijslag. Dergelijke afspraken mogen er echter niet toe leiden dat een werknemer minder dan 108% van het wettelijk minimumloon ontvangt.
Klopt het, zoals ook het CNV stelt, dat bij de tegemoetkoming van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) ook het vakantiegeld is meegenomen? Zo ja, bent u bent bereid om dit signaal ook aan werkgevers af te geven?
In de NOW is inderdaad rekening gehouden met de extra uitgaven die werkgevers moeten doen bovenop de reguliere loonsom door te werken met een forfaitaire opslag. Deze opslag is sinds de NOW 2 verhoogd van 30% naar 40% en omvat ook de vakantiebijslag.
Werkgevers die NOW-steun aanvragen of hebben aangevraagd, kennen de voorwaarden waaronder die verstrekt wordt. Dit is eerder al aan de orde geweest tijdens gesprekken met sociale partners.
Welke stappen gaat u verder zetten om er voor te zorgen dat alle werknemers het hoognodige vakantiegeld ontvangen? Gaat u werkgevers(organisaties) hierop aanspreken?
Het huidige stelsel voorziet in adequate mogelijkheden voor werknemers om hun vakantiebijslag op te eisen. Werknemers kunnen bij de burgerlijke rechter hun vakantiebijslag vorderen als de werkgever weigert uit te betalen. Werknemers die niet de vakantiebijslag ontvangen waarop zij recht hebben op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag kunnen dat melden bij de Inspectie SZW. Als de Inspectie SZW constateert dat een werkgever de WML overtreedt, kan zij (herstel)sancties opleggen. Als er bijvoorbeeld wordt vastgesteld dat hierdoor sprake is van onderbetaling aan de werknemer, kan de Inspectie SZW een boete opleggen en bestaat voor de werkgever een nabetalingsverplichting. Indien de werkgever daar geen gehoor aan geeft, kan hem een last onder dwangsom worden opgelegd.
Ik spreek regelmatig en frequent met werkgeversorganisaties en vakcentrales over de gevolgen van de coronacrisis op de arbeidsmarkt en het steun- en herstelpakket. Zoals ik hiervoor al schreef, vind ik het van belang dat werkgevers zich houden aan de wet- en regelgeving. Mijn beeld is dat werkgeversorganisaties zich daar van bewust zijn.
Bent u verder bereid om, in overleg met vakbonden en werkgevers, te kijken naar oplossingen mocht een ondernemer het vakantiegeld echt niet kunnen uitbetalen?
Zo lang zij zich houden aan de wet- en regelgeving, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, laat ik afspraken over het later uitbetalen van vakantiegeld aan (individuele) werkgevers en belanghebbende werknemersvertegenwoordigers en (individuele) werknemers. Zij kennen de situatie in een bepaalde branche of onderneming het best, en kunnen gezamenlijk beoordelen of uitbetaling van vakantiegeld in de vooraf vastgestelde maand de werkgever in grote financiële problemen zal brengen. Zeker met het oog op de vooruitzichten dat de beperkende maatregelen steeds verder opgeheven zullen worden, kan ik me voorstellen dat partijen onderling in dergelijke situaties tot schriftelijke afspraken komen van een later betaalmoment voor het vakantiegeld van dit jaar.
Zoals eerder aangegeven kan eventueel uitstel van betaling niet leiden tot afstel. Werkgevers moeten hun verplichting tot het betalen van vakantiegeld binnen het kalenderjaar voldoen.
Naast minder inkomen voor werknemers heeft het niet ontvangen van vakantiegeld ook grote gevolgen voor een mogelijke Werkloosheidswet (WW)-uitkering bij ontslag, bent u daarom bereid hier samen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) coulant mee om te gaan en hier een oplossing voor te zoeken mocht dit voorkomen?
De hoogte van een WW-uitkering is een percentage van het maandloon. Het maandloon is kort gezegd het gemiddelde loon per maand dat een werknemer per dag verdiende in het jaar voordat de werkloosheid is ingetreden. Bij de vaststelling van het maandloon wordt dit op basis van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen vermeerderd met 8% vakantiebijslag wanneer de werkgever vakantiebijslag maandelijks reserveert en één keer per jaar uitbetaalt. Er wordt dus een bedrag aan vakantiebijslag berekend en opgeteld bij het loon. Bij de dagloonberekening wordt op deze manier uitgegaan van de reservering van vakantiebijslag en niet van de daadwerkelijke uitbetaling daarvan. Mocht een werkloze werknemer in de referteperiode waarover het maandloon wordt berekend (nog) geen vakantiebijslag uitbetaald hebben gekregen, heeft dit dus geen negatieve gevolgen voor de maandelijkse hoogte van de WW-uitkering.
Het bericht dat ABN AMRO kosten in rekening gaat brengen voor opname van contant geld |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ABN AMRO-klanten betalen om meer dan 12.000 euro per jaar op te nemen»?1
Ja.
Klopt het dat ABN AMRO kosten in rekening zal brengen voor de opname van contant geld? Wat vindt u hiervan?
ABN AMRO heeft aangekondigd per 1 juli 2021 gewijzigde tarieven te zullen hanteren voor particulieren die contant geld opnemen en storten. Ik begrijp dat ABN AMRO vanaf 1 juli 2021 extra kosten in rekening zal brengen wanneer iemand meer dan € 12.000 aan contant geld opneemt per jaar. Het gaat om een bedrag van € 5 per opname plus 0,5% over het opgenomen bedrag. Voor jongeren en studenten ligt de grens op respectievelijk 2.000 en 6.000 euro. Momenteel worden er geen extra kosten in rekening gebracht voor het opnemen van contant geld.
De afgelopen jaren is het aandeel contante betalingen sterk gedaald, wat gevolgen heeft voor de chartale dienstverlening en infrastructuur. Voor mensen die afhankelijk zijn van het betalen met contant geld, zoals sommige ouderen of mensen met een beperking, is het belangrijk dat zij met contant geld kunnen blijven betalen. Momenteel loopt er in opdracht van De Nederlandsche Bank (DNB) een onderzoek naar hoe de infrastructuur voor contant geld er in de toekomst uit moet zien en wat de kosten hiervan zijn. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, die in juli worden verwacht, zal in overleg met de relevante partijen, waaronder banken, bezien worden of aanvullende afspraken of maatregelen wenselijk zijn. Hoewel banken zelf kunnen bepalen welke tarieven zij hanteren, vind ik het teleurstellend dat ABN AMRO niet heeft gewacht op de uitkomsten en de opvolging van dit onderzoek en eenzijdig deze stap heeft gezet.
Om hoeveel geldopnames gaat het en hoeveel daarvan zijn verdacht?
ABN AMRO geeft aan met deze tariefwijziging het, naar inschatting van ABN AMRO, bovenmatig gebruik van contant geld te willen ontmoedigen. ABN AMRO wijst daarbij op de kosten van extra controles die de bank noodzakelijk acht bij grote contante bedragen in het kader van de poortwachtersfunctie die de bank heeft op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Volgens ABN AMRO treft deze maatregel, op basis van gegevens over 2020, ongeveer 2% van haar klanten. Daarnaast meldt ABN AMRO in 2020 7.680 meldingen van ongebruikelijke transacties te hebben gedaan waarbij de hoofdtransactie contant geld was. In 1.231 gevallen werden deze door de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-NL) vervolgens als verdacht aangemerkt.
Waarom maakt ABN AMRO onderscheid tussen jongeren, studenten en overige klanten, en waar is dit verschil op gebaseerd? Geldt in het bijzonder voor studenten niet dat zij volwassen zijn, en dezelfde rechten zouden moeten hebben als andere klanten?
Financiële instellingen zijn op grond van de Wwft verplicht maatregelen te nemen om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en deze af te stemmen op de risico’s. Dit betekent onder andere dat zij bijzondere aandacht moeten besteden aan ongebruikelijke transactiepatronen. ABN AMRO geeft aan dat voor de genoemde groepen andere verwachtingen bestaan van het transactiepatroon. Op basis daarvan kan een transactie binnen een bepaalde klantengroep meer opvallen dan wanneer deze binnen een andere klantengroep zou hebben plaatsgevonden. De grenzen die ABN AMRO hanteert zijn afhankelijk van het type betaalpakket. Bij een studentenrekening zijn er ook op andere vlakken verschillen ten opzichte van andere betaalpakketten.
Bent u het eens dat contant geld een wettig betaalmiddel is, en als mensen met contant geld willen betalen dat in principe mogelijk moet zijn? Deelt u voorts de mening dat mensen recht hebben op toegang tot hun geld, en dat het niet aan de bank is daar belemmeringen tegen op te werpen of geld voor te vragen?
Contant geld is een wettig betaalmiddel en vervult een belangrijke rol in onze samenleving. Ik hecht er grote waarde aan dat iedereen mee kan doen in onze maatschappij. Voor een deel van de consumenten is de mogelijkheid om contant te betalen daarvoor van groot belang. Deze mensen mogen niet buitenproportioneel opdraaien voor de kosten wanneer zij contant betalen. Tegelijkertijd daalt het gebruik van contant geld en zijn er voor toegang tot het chartale betalingsverkeer voorzieningen nodig. In het in antwoord op vraag 1 aangehaalde onderzoek in opdracht van DNB wordt ook de verdeling van de kosten van het betalingsverkeer onderzocht. Hieronder valt ook het plaatsen en beheren van geldautomaten en de kosten van banken die voortvloeien uit de verplichtingen op grond van de Wwft in relatie tot contant geld. Ik wil nu niet vooruitlopen op de afspraken en maatregelen die kunnen volgen na afronding van het onderzoek.
Contant geld, en in het bijzonder het 500-eurobiljet, brengt een verhoogd risico op fraude en witwassen met zich mee en banken dienen hierop toezicht te houden, maar deelt u de mening dat gewone mensen die te goeder trouw zijn hier niet onnodig de dupe van mogen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat ABN AMRO met deze stap contant geld verder uit het maatschappelijk verkeer duwt? Zou het niet aan consumenten en overheden moeten zijn om te bepalen in welk tempo dit gebeurt, aangezien de taak van een bank nou juist is om goed op het geld van klanten te passen?
Mede als gevolg van de bevordering van het pinnen en van andere digitale betaalmethoden is het aantal contante transacties de afgelopen jaren flink gedaald. Ik vind het belangrijk dat de gevolgen daarvan goed in beeld zijn en daarom is het teleurstellend dat ABN AMRO met deze aankondiging vooruitloopt op het genoemde onderzoek naar een maatschappelijk efficiënte en veilige chartale infrastructuur op de middellange termijn. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek kunnen banken, winkeliers en andere gebruikers van contant geld bezien of afspraken gemaakt moeten worden voor de middellange termijn. Ook zal ik overwegen of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening dat ABN AMRO met deze stap het vertrouwen in de waarde van geld aantast, nu zij het alternatief voor chartaal geld aantast? Deelt u de mening dat banken zich juist zouden moeten inspannen om vertrouwen in de waarde van geld te borgen?
In Europese wetgeving is vastgelegd dat contant geld een wettig betaalmiddel is en de waarde daarvan is gegarandeerd door de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken van de eurolanden. Ik deel de mening dat banken zich moeten inspannen om het vertrouwen in het betalingsverkeer en in het gebruik van contant geld te borgen.
Bent u bereid om te verbieden dat banken geld in rekening brengen voor contante opnames in euro’s van betaalrekeningen van klanten, gelet op het feit dat het om hun eigen geld gaat?
Na afronding van het eerdergenoemde onderzoek, dat in opdracht van DNB wordt uitgevoerd, kan worden beoordeeld welke afspraken en maatregelen nodig zijn.
Het bericht dat Duitsland Nederlandstalige vaccinatiebewijzen niet accepteert |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Duitsland alleen vaccinatiebewijzen in de Duitse, Engelse, Franse, Spaanse of Italiaanse taal accepteert?1
Ja.
Constateert u ook dat de provincies Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland en Limburg grenzen hebben met Duitsland en dat er daardoor veel verkeer is vanuit die provincies richting Duitsland?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat Duitsland niet de taal van haar directe buurland Nederland op het vaccinatiebewijs accepteert?
Nederland heeft reeds meerdere keren gevraagd of de Nederlandse taal als geldige taal voor een vaccinatiebewijs erkend kan worden. Het is uiteindelijk aan Duitsland om de keuze te maken welke talen zij accepteert op vaccinatiebewijzen.
Bent u bereid hierover in overleg te treden met de Duitse regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke (korte) termijn gaat dit overleg plaatsvinden en wanneer kunt u de Kamer over de uitkomsten informeren?
Overleg met Duitsland hierover heeft in meerdere bilaterale contacten al plaatsgevonden. Uit die contacten bleek dat de Nederlandse registratiekaart op meerdere punten niet voldoet aan de Duitse eisen. Zo eist de Duitse regelgeving tevens dat de naam en adres van de persoon die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de vaccinatie staat vermeld, hetgeen bij de Nederlandse registratiekaart niet het geval is.
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat Duitsland de Nederlandse vaccinatiebewijzen (tijdelijk) erkend, totdat de Europese e-verklaring er is?
Ja, we blijven ons hier in de contacten met Duitsland voor inzetten. Daarnaast blijft onze inzet uiteraard om vooral vaart te maken met de operationalisering van de Digitaal Covid Certificaat. Dit biedt immers een interoperabel kader voor onderlinge erkenning van onder andere vaccinatiebewijzen tussen Europese lidstaten. Doel daarvan is nu juist het vrije verkeer van personen te faciliteren door problemen zoals nu geconstateerd in het verkeer met Duitsland te voorkomen.
Kunt u deze vragen op de kortst mogelijke termijn en het liefst binnen een week beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Column: Boeren krijgen sancties, natuurorganisaties een ‘goed gesprek’’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s tot wel zes keer de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op bezoek kunnen krijgen in vijf maanden tijd?1
Een deelnemer kan meerdere keren per controleseizoen bezoek krijgen op één of meerdere percelen waarop activiteiten worden uitgevoerd in het kader van Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb). Dit is inherent aan het systeem waarop Nederland de subsidieverlening voor het Agrarisch Natuurbeheer heeft geregeld.
De frequentie van de bezoeken binnen het «pakket weidevogelbeheer» is ook afhankelijk van de activiteiten die hiervoor door de deelnemer worden ingezet. Bij deelname aan meerdere activiteiten is de kans groter dat meer controlemomenten in de tijd noodzakelijk zijn om op het juiste moment de controle uit te voeren.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), als betaalorgaan voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), bepaalt welke activiteiten door de NVWA ter plaatse moeten worden gecontroleerd. De NVWA voegt de te controleren activiteiten samen op een dusdanige manier dat de controles zo effectief en efficiënt mogelijk uitgevoerd kunnen worden. Belangrijkste voorwaarden hierbij zijn dat de controles conform de EU-verplichtingen en rekening houdend met de natuurkalender worden uitgevoerd, doch met een zo laag mogelijke frequentie.
Welke richtlijnen hanteert de NVWA voor controle op deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s?
De NVWA voert in opdracht van RVO.nl de controles ter plaatse uit overeenkomstig de Europese controleverordeningen. De NVWA controleert ter plaatste of voldaan wordt aan de subsidievoorwaarden die gelden voor de activiteiten. De controlewerkzaamheden zijn afgestemd met RVO.nl, als betaalorgaan GLB.
Op welke aspecten controleert de NVWA als het gaat over weidevogelbeheer? Klopt het dat de inspecteurs van de NVWA tijdens zo’n controle ook zaken kunnen constateren die geen verband houden met agrarisch natuurbeheer? Zo ja, wat is hier de onderbouwing van?
In het kader van agrarisch natuurbeheer wordt gecontroleerd op de correcte uitvoering van de subsidiabele activiteit. Daarnaast wordt er gecontroleerd op naleving van baselinevoorschriften in het kader van het Agrarisch Natuurbeheer (ANLb).
Bij het uitvoeren van deze controles kunnen ook overtredingen geconstateerd worden die niet samenhangen met het agrarisch natuurbeheer, zoals de randvoorwaarden die gelden voor het GLB. Voor zover die overtreding valt binnen het toezichtsdomein van de NVWA, wordt dit intern doorgegeven en afgehandeld. Valt de overtreding binnen het toezichtsdomein van een andere organisatie, dan wordt dit ter verdere afhandeling doorgegeven aan de betreffende organisatie.
Hoeveel ruimte wordt boeren geboden voor herstel? Welke boetes kan de NVWA opleggen aan boeren als het gaat over weidevogelbeheer? Hoe vaak is dit de afgelopen jaren gedaan? Welke mogelijkheden hebben boeren om bezwaar te maken tegen zo’n boete? Hoe vaak is hier de afgelopen jaren gebruik van gemaakt?
De mogelijkheid om herstel te bieden is afhankelijk van de aard van de subsidiabele activiteit en de aard van de overtreding. Het is daarom niet mogelijk om hiervan een uitputtende opsomming te geven. Ten algemene kan gezegd worden dat herstel alleen geboden wordt als dit geen wezenlijke afbreuk doet aan het beoogde natuurdoel. Herstel wordt overigens geboden aan de ANLb-collectieven in hun rol als aanvragers van subsidie, niet aan de individuele deelnemende boeren.
Op grond van het EU-recht worden kortingen die door RVO.nl (namens het bevoegde gezag) in het kader van agrarisch natuurbeheer worden opgelegd niet gekwalificeerd als boetes, maar als administratieve correcties. De ANLb-collectieven kunnen bij RVO.nl bezwaar maken tegen het besluit waarbij de korting wordt opgelegd. Tot op heden zijn er geen bezwaarschriften tegen kortingen op het weidevogelbeheer ingediend. Dit hangt samen met het feit dat de subsidiabele activiteiten zodanig zijn omschreven dat het zonder meer duidelijk is dat er sprake is van een niet-naleving.
Klopt het dat natuurorganisaties maar eens in de vier jaar gecontroleerd worden door de NVWA? In hoeverre vinden er nog andere controles door andere overheidsinstanties plaats en hoe vaak worden die controles gehouden?
Met betrekking tot weidevogelbeheer voert de NVWA geen controles uit bij natuurorganisaties, omdat weidevogelbeheer door natuurorganisaties volledig nationaal wordt gefinancierd.
De natuurorganisaties worden geaudit door de stichting Certificering SNL. De Stichting Certificering SNL werkt in opdracht van de twaalf provincies en beoordeelt of de deelnemers aan het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) voldoen aan het Programma van Eisen. De audits door de Stichting Certificering SNL vinden eens per 4 jaar plaats en vanaf 2021 eens per 3 jaar. Daarnaast kan de provincie zelf eigen veldcontroles voor natuurbeheer uitvoeren.
Voor de SNL geldt een verplichte certificering. Natuurbeheerders en agrarische collectieven krijgen van de Stichting Certificering SNL een certificaat als ze voldoen aan een Programma van Eisen. Deze eisen gelden in gelijke mate voor zowel natuurbeheerders als agrarische collectieven.
Omdat het agrarisch natuurbeheer via de SNL, naast nationale financiering, ook wordt gefinancierd uit GLB-middelen, zijn op het agrarisch natuurbeheer aanvullend ook de Europese controleverordeningen van toepassing.
Klopt het dat Stichting Certificering SNL bij Natuurmonumenten, Stichting Het Drentse Landschap, De Hooge Weide en Goois Natuurreservaat tekortkomingen aantrof ten aanzien van hun kwaliteitshandboek en bij het Zuid-Hollands Landschap en het Brabants Landschap tekortkomingen in de beheerplannen? Klopt het dat deze organisaties geen sancties ontvangen, maar hersteltijd krijgen en dat er daarna een afspraak op maat wordt gemaakt?
Het klopt dat bij deze natuurorganisaties tekortkomingen die verband houden met de certificering zijn aangetroffen. Aan de natuurorganisaties is herstel geboden. De werkwijze van de Stichting Certificering SNL is bij geconstateerde tekortkomingen bij natuurorganisaties gelijk aan de werkwijze die de Stichting Certificering SNL hanteert ten aanzien van de agrarische collectieven.
In de ruim tien jaar waarin de Stichting Certificering SNL thans werkzaam is, zijn de geconstateerde tekortkomingen die betrekking hebben op de certificering tot nu toe tijdig weggenomen.
Klopt het dat het intrekken van het certificaat de enige sanctie is die er voor natuurorganisaties bestaat, dat het sinds de oprichting van Stichting Certificering SNL in 2010 nog nooit is voorgekomen en er dus geen enkele natuurorganisatie een sanctie heeft ontvangen?
Naast het intrekken van het certificaat, zijn er ook andere vormen van «sancties». Indien de provincie constateert dat een terrein niet (meer) voldoet aan de subsidievoorwaarden, bijvoorbeeld op basis van de SNL-monitoring/evaluatie, eigen controles of signalen van derden, kan voor dat terrein de subsidie worden ingetrokken. Daarnaast kunnen natuurorganisaties ook zelf het initiatief nemen om terreinen terug te trekken uit de subsidie-beschikking. Het intrekken van het certificaat is een zeer ernstige sanctie: zodra een certificaat is ingetrokken komt een agrarisch collectief of natuurorganisatie niet meer in aanmerking voor een SNL-subsidie. Tot nu toe is er door de Stichting nog nooit een certificaat ingetrokken, omdat geconstateerde tekortkomingen tijdig zijn weggenomen.
Klopt het dat bij natuurorganisaties geen inspecties in het veld worden uitgevoerd terwijl dit bij deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s wel gebeurt?
De provincie kan eigen veldcontroles uitvoeren voor natuurbeheer. Zie ook de beantwoording van vraag 5.
Hoe vaak vinden er door welke instantie controles plaats naar het naleven van de vergroeningseisen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)? Op welke aspecten wordt dan gecontroleerd? Hoe vaak is het de afgelopen jaren voorgekomen dat de vergroeningeisen niet goed werden nageleefd? Welke sancties werden toen toegepast?
RVO.nl voert bij alle aanvragen administratieve controles uit op de vergroeningsvoorwaarden. Daarnaast wordt steekproefsgewijs de situatie ter plaatse gecontroleerd door NEO (Netherlands Geomatics & Earth Observation) met behulp van satellietdata en door de NVWA ter plaatse.
De tabel hieronder geeft een overzicht van het aantal vergroeningscontroles ter plaatse per jaar en per instantie die de controles heeft uitgevoerd; NEO of de NVWA. Wanneer NEO via de satellietbeelden geen uitsluitsel kan geven over bevindingen, wordt een vervolgcontrole uitgevoerd door de NVWA.
Jaar
Controles NEO
Controles NVWA
Totaal
2018
1.948
910
2.858
2019
1.799
492
2.291
2020
1.771
171
1.942
Vanwege de corona-pandemie zijn de controle aantallen in 2020 lager dan in de andere jaren. Verordening (EU) 532/2020 biedt ruimte voor deze verlaging.
Tijdens de controle wordt beoordeeld of voldaan wordt aan de voorwaarden van de vergroeningsbetaling. Er wordt onder andere gecontroleerd op de aanwezigheid van toegestane gewassen, randen en stroken. Ook wordt gecontroleerd of het ploegverbod bij ecologisch kwetsbaar blijvend grasland gerespecteerd is. Deze controles worden met behulp van satellietbeelden door NEO uitgevoerd. Voorwaarden die niet administratief of met behulp van satellietdata te controleren zijn, worden ter plaatse gecontroleerd door de NVWA. De voorwaarden voor de vergroeningsbetaling zijn vastgelegd in Europese verordeningen. De Nederlandse invulling staat beschreven in paragraaf 3 van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.
In de tabel hieronder staan de resultaten van de vergroeningscontroles en de bijbehorende kortingsbedragen voor de jaren 2018, 2019 en 2020.
Jaar
Aantal bedrijven met afwijking
Aantal hectares met afwijking
Opgelegd kortingsbedrag
2018
144
1.697
€ 196 k€
2019
219
455
€ 52 k€
2020
111
268
€ 30 k€
Het bericht ‘Medische kwalen gemist door tekort aan artsen voor verstandelijk gehandicapten’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medische kwalen gemist door tekort aan artsen voor verstandelijk gehandicapten» van Skipr d.d. 20 april 2021?1
Ja.
Bent u bekend met het zorgelijke tekort van AVG’s (arts verstandelijk gehandicapten)?
Ja.
Vindt u dat mensen met een verstandelijke handicap de zorg krijgen die ze nodig hebben aangezien er een tekort is aan AVG’s?
Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen bij een arts. In 2019 ontving de Minister van VWS meerdere signalen van ouderen en mensen met een beperking die niet altijd bij een arts terecht konden. De aard van deze problematiek is uiteengezet in de Kamerbrief van december 20192 over zorg zoals huisartsen, VWS gehandicapten en specialisten ouderengeneeskunde in samenspel plegen te bieden (medisch-generalistische zorg). Hoewel de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport en ik niet hebben gehoord dat mensen daadwerkelijk verstoken zijn geraakt van medisch-generalistische zorg (MGZ), kan ik me voorstellen dat er in sommige situaties onrust kan ontstaan over de toegankelijkheid tot deze zorg. Desondanks constateer ik dat er goede stappen worden gezet in de gehandicaptenzorg om te zorgen dat cliënten en patiënten nu en in de toekomst kunnen rekenen op deze zorg. Zoals ik aangaf in mijn brief van 13 januari jl.3 ben ik verheugd dat onder regie van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) een convenant is gesloten, waarin samenwerkingsafspraken tussen beroepsgroepen en andere betrokken partijen tot stand zijn gekomen. Verschillende acties in het convenant richten zich op het verbeteren van medische kennis en deskundigheid in zorginstellingen in de gehandicaptenzorg.
Hoe kunt u waarborgen dat cliënten en patiënten de juiste zorg krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de lage instroom van het aantal mensen dat de opleiding volgt tot AVG?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er minimaal 48 artsen moeten starten met de specialisatie voor AVG om aan de vraag te kunnen voldoen, terwijl het er echter gemiddeld 17 zijn?
Bij de opleiding tot arts voor verstandelijk gehandicapten is al jaren sprake van een lagere instroom dan gewenst is op basis van de raming van het Capaciteitsorgaan en waarvoor financiering beschikbaar is. Vanaf 2018 zijn respectievelijk 14, 16 en 14 artsen deze opleiding gestart. Dit jaar zijn er tot op heden 15 artsen gestart, terwijl het Capaciteitsorgaan een instroom van 60 artsen adviseert. Dit is een onwenselijke situatie.
Om de instroom in de opleiding te verhogen, het imago van het beroep van AVG te verbeteren en het beroep aantrekkelijker te maken wordt door veldpartijen samen met VWS gewerkt aan een arbeidsmarktstrategie.
VWS heeft een subsidie aan de Nederlandse Vereniging van Artsen Voor Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG) verstrekt om deze arbeidsmarktstrategie te trekken. De strategie richt zich op vijf pijlers: 1) het verbeteren van het imago van de opleiding, 2) het verbeteren van onderwijs over mensen met een verstandelijke beperking binnen de geneeskundeopleiding, 3) het verbeteren van de toegankelijkheid en capaciteit van de AVG-opleiding 4) het professionaliseren van de beroepsvereniging en 5) het verkennen van samenwerkingsmogelijkheden om werkervaringsplaatsen voor AVG’s te realiseren.
In maart 2021 heeft de NVAVG als resultaat van de derde pijler het rapport «Onderzoek vergroten instroom AVG’s» opgeleverd. Het rapport doet aanbevelingen rond de studiekeuze van geneeskunde studenten, de aantrekkelijkheid van de AVG-opleiding, het werken als AVG en de promotie en bekendheid van het beroep. De NVAVG is aan de slag gegaan met deze aanbevelingen. Zo worden jonge AVG’s en zij-instromers als ambassadeurs ingezet bij de werving van geneeskunde studenten, zijn zij het gezicht van de AVG op PR-materiaal en social media-accounts, en delen zij daar vlogs en podcasts over het werken als AVG. Om de opleiding zelf aantrekkelijker te maken wordt het onderwijs afwisselend fysiek en online gegeven. Ook wordt het fysieke onderwijs vaker op een centrale locatie in het land aangeboden, terwijl dit eerder alleen beschikbaar was in Rotterdam. Bovendien wordt extra aandacht besteed aan maatwerk bij het volgen van de opleiding en de mogelijkheden voor kortere trajecten, hetgeen aantrekkelijk is voor zij-instromers.
Kunt u aangeven hoe het komt dat het specialisme AVG zo onbekend is bij studenten? Kunt u aangeven wat er gedaan wordt om de opleiding tot AVG aantrekkelijk te maken? Kunt u zeggen wat gedaan wordt om dit specifieke specialisme onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom er een tekort aan poliklinieken is waar mensen met hun specifieke problemen terecht kunnen? Klopt het dat de meeste artsen vaak in dienst zijn van een zorginstelling, terwijl de meeste mensen met een beperking thuis wonen?
Sinds 1 januari 2020 maakt zorg van de AVG onderdeel uit van het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). In mijn brief van 19 mei 20214 heb ik de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen (GZSP). De zorg van de AVG gericht aan thuiswonenden zonder Wlz-indicatie, onder andere vanuit de poliklinieken, maakt hier onderdeel van uit. Het is belangrijk zorgverzekeraars en zorgprofessionals te ondersteunen om gezamenlijk te komen tot een goed en volledig aanbod voor hun verzekerden en patiënten. In mijn brief geef ik aan dat het nodig is om het goede gesprek tussen en met de betrokken partijen te blijven faciliteren. Naar aanleiding van dit overleg heeft de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) al actie ondernomen om het zorgaanbod voor mensen met een verstandelijke beperking te waarborgen. Eerste overleggen hierover met aanbieders, Zorgverzekeraars Nederland (ZN), NZa en VWS hebben al plaatsgevonden. Hieruit blijkt onder andere dat voor aanbieders van deze zorg, de Zvw nog relatief nieuw is. Dit leidt tot vragen en onduidelijkheid. De komende periode zal VGN deze gesprekken continueren en hierbij ook de NVAVG, het NIP en de NVO betrekken. Ik ben voornemens dit proces nauwgezet te blijven volgen.
Het klopt ook dat AVG’s over het algemeen in dienst zijn van instellingen. Dit hoeft echter niet te betekenen dat zij geen zorg kunnen leveren aan mensen buiten de instelling. Het is belangrijk om meer inzicht te krijgen in de inzet van de AVG binnen en buiten de instelling. In mijn brief5 van 13 januari 2021 heb ik aangegeven dat het ons aan dit inzicht op dit moment ontbreekt, en dat ik dit inzicht van belang vind ter voorbereiding op toekomstige besluitvorming rond de positionering van MGZ. In deze brief heb ik aangekondigd dat de NZa zal verkennen of en welke aanpassingen er binnen de huidige bekostiging te maken zijn om 24/7 medisch-generalistische zorg (MGZ) in de regio te kunnen organiseren. Het verkrijgen van inzicht in de inzet van artsen zie ik van belang om mee te nemen in de verkenning van mogelijke aanpassingen voor de bekostiging.
Klopt het dat mensen met een verstandelijke beperking vooral worden verzorgd door mensen met kennis van gedragsproblemen, maar minder door mensen met medische kennis waardoor medische kwalen minder snel worden gezien? Is dit probleem bekend bij instellingen voor mensen met beperkingen? Is dit probleem bekend bij de opleidingen?
In gesprekken met o.a. VGN, NVAVG en LHV is dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde geweest. In de brief van 13 januari 20216 heb ik daarom aangegeven dat ik het noodzakelijk vindt dat er samenwerkingsafspraken met andere partijen zijn over (het invullen van) randvoorwaarden. Deze afspraken kunnen gaan over het vergroten van medisch bewustzijn bij zorgmedewerkers op locatie, het verbeteren van de medische bedrijfsvoering rondom artsen en de gerichte inzet van verpleegkundig specialisten, physician assistants en verpleegkundigen, bijvoorbeeld door taakherschikking. Goede afspraken over deze drie randvoorwaarden kunnen bijdragen aan de juiste medische kennis op de juiste plek. Signalen vanuit de opleiding zijn bij mij onbekend. Ik zal contact opnemen met de opleiding om dit signaal bij hen te toetsen en zorgen dat daarover in de brief dit najaar wordt gerapporteerd.
Klopt het dat veel huisartsen de AVG-poli nog niet weten te vinden? Kunt u aangeven hoe dit verbeterd kan worden?
De zorg die op de AVG-poli geleverd wordt door de AVG is pas sinds 1 januari 2020 onderdeel van de Zvw. Tegelijkertijd werd de huisarts verwijzer voor deze zorg, waar dit voorheen geïndiceerd werd door het CIZ. Ik kan mij voorstellen dat niet alle huisartsen altijd het juiste aanbod weten te vinden, vanwege relatieve onbekendheid met deze patiëntgroep. Daarom ga ik in gesprek met de LHV en InEen om te bezien hoe we samen de bekendheid van de gehele GZSP, waaronder VG-zorg, kunnen vergroten onder huisartsen en hoe wij hen kunnen ondersteunen dit aanbod te vinden.
Het incident bij de corona-vaccinatielocatie Amsterdam |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Aukje de Vries (VVD), Hanneke van der Werf (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Klopt het bericht dat mensen zijn lastiggevallen bij de vaccinatielocatie Heineken Music Hall in Amsterdam? Kunt u een beeld schetsen wat er heeft plaats gevonden? Zo nee, waarom niet?1
Zaterdag 15 mei heeft in Amsterdam een demonstratiemars plaatsgevonden tegen corona maatregelen. Ik heb begrepen dat deze in goede sfeer is verlopen. Het laatste stuk van de route liep langs een vaccinatielocatie. De politie is op de hoogte van een bericht op social media dat mensen zijn lastiggevallen.
De politie was zichtbaar aanwezig, maar heeft dit niet kunnen constateren. De aanwezige politiemedewerkers zijn niet aangesproken door personen die zich geïntimideerd of bedreigd voelden. Ook de gemeente geeft aan dat ze geen klachten heeft ontvangen.
Bent u het eens dat als je mensen aanvalt en belaagt, terwijl die rustig in de rij wachten op een prik, je geen demonstrant bent die gebruik maakt van zijn grondrechten, maar een belager bent die als zodanig door de politie aangepakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ook demonstranten dienen zich aan de wet te houden. Een demonstratie is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. Wanneer sprake is van strafbare feiten kan de politie daartegen optreden.
Bent u het eens dat dergelijke intimidatie van mensen die komen om zich te vaccineren onacceptabel is en in tijden van een pandemie een bedreiging vormt voor de volksgezondheid?
Het is zorgelijk en afkeurenswaardig als personen die zich willen laten vaccineren worden lastig gevallen.
Hoe is op dat moment ingegrepen en opgetreden, door wie en hoeveel mensen zijn gearresteerd?
Het bericht op social media dat mensen zijn lastiggevallen, is door de politie opgepikt en onder de aandacht gebracht van het politiepersoneel op locatie. Deze politiemedewerkers, die zichtbaar aanwezig waren, hebben deze intimiderende handelingen zelf niet kunnen constateren en zijn evenmin aangesproken door personen die zich geïntimideerd of bedreigd voelden. Naast het bericht op social media zijn bij politie geen registraties van meldingen of aangiften bekend over intimidatie of bedreigingen op deze locatie. Ook de gemeente geeft aan dat ze geen klachten heeft ontvangen.
Welke instructies hebben de GGD’s en medewerkers van de GGD indien zich dit soort incidenten voor doen?
Over de veiligheid en beveiliging buiten de test- en vaccinatielocaties hebben de GGD'en afspraken met de politie en afdeling Openbare Orde & Veiligheid van de gemeente. Medewerkers die belast zijn met beveiligingstaken treden op indien zich binnen de locaties incidenten voordoen. Een incident gericht tegen medewerkers of bezoekers kan aanleiding zijn voor de betreffende GGD om aangifte te doen bij de politie.
Worden de belaagden bij de vaccinatielocatie van GGD Amsterdam gewezen op de mogelijkheid aangifte te doen? Wilt u bevorderen dat de drempel laag is om aangifte te doen van dergelijke belaging?
Ik roep mensen die zich onveilig en geïntimideerd voelen dat te melden bij de politie en aangifte te doen in geval van strafbare feiten. Deze oproep heeft de politie ook gedaan op 15 mei, nadat zij kennis nam van het bericht op social media.
Bent u het eens dat iedereen die de komende maanden een prik krijgt, dat veilig en onbezorgd moet kunnen doen? Hoe gaat u dit waarborgen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat dit soort zaken niet meer voorkomen en mensen ongestoord hun vaccinatie kunnen halen?
De veiligheid op priklocaties is een decentrale verantwoordelijkheid. Er is een richtlijn veiligheid priklocaties van de Taskforce Vaccins waarover ook afspraken zijn gemaakt met de GGD’s, zoals boven aangegeven. Daar waar nodig treedt de politie op onder het gezag van de burgemeester na afstemming binnen de driehoek en op basis van kennis van de lokale situatie. De NCTV levert samen met de diensten regelmatig een dreigingsbeeld omtrent vaccins.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer heeft laten weten bij de toezending van de fenomeenanalyse van de NCTV «de verschillende gezichten van de coronaprotesten» worden ontwikkelingen rondom deze protesten en de verharding richting extremisme nauwlettend in de gaten gehouden door verschillende partners.
Welke afspraken zijn gemaakt met burgemeesters en/of gemeenten (al dan niet via de Vereniging Nederlandse Gemeenten) om dit soort incidenten (nu en in de toekomst) te voorkomen? Bent u bereid, indien geen afspraken zijn gemaakt, deze afspraken alsnog te maken? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op hetgeen in antwoord op vraag 7 is aangegeven, is door de ministeries van BZK, SZW, JenV en de VNG voorzien in een ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust. Gemeenten kunnen daar terecht als zij advies of ondersteuning zoeken bij (dreigende) onrust.
Kunt u, gezien het belang van voorspoedig verloop van de vaccinatiecampagne, deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het volgende debat rondom het coronavirus?
Dit is helaas niet gelukt.