Het bericht ‘Hoe beveiligers van Thierry Baudet met geweld een demonstrant onschadelijk maken’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Hoe beveiligers van Thierry Baudet met geweld een demonstrant onschadelijk maken»?1
Ja.
Is het juist dat een demonstrant uit het artikel door particuliere (persoons)beveiligers met gebruik van fysiek geweld belemmerd is in zijn recht op demonstratie?
Het in goede banen leiden van demonstraties, onder meer door het stellen van voorschriften en beperkingen, is op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) een bevoegdheid van het lokale gezag. Volgens de berichtgeving in de media ging het hier evenwel om een eenmansprotest, een dergelijk protest valt in principe niet onder het bereik van de Wom.
In algemene zin geldt dat het handhaven van de openbare orde en veiligheid taken zijn van de overheid en niet van individuele burgers, waartoe ook particuliere beveiligers moeten worden gerekend. De bij het protest betrokken persoon heeft van het voorval aangifte gedaan bij de politie.
Deelt u de mening dat politici, politieke partijen en welke organisatie of individu dan ook de demonstratievrijheid niet zelfstandig mogen inperken en dat de demonstratievrijheid alleen door het bevoegde gezag op grond van de Wet op de openbare manifestaties kan worden ingeperkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat particuliere beveiligers – die niet meer bevoegdheden hebben dan iedere andere burger – demonstranten hardhandig met fysiek geweld het demonstreren onmogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Het geweldsmonopolie ligt bij de overheid. Het gebruik van geweld door andere personen of organisaties is verboden en onacceptabel. Particuliere beveiligers hebben, net als iedere andere burger, geen bevoegdheid tot het aanwenden van geweld.
Zijn u meer incidenten met particuliere (persoons)beveiligers bekend? Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak dit de afgelopen 5 jaar is gemeld en hoeveel aangiftes hiervan de afgelopen 5 jaar zijn binnengekomen?
Eventuele incidenten met particuliere (persoons)beveiligers worden niet apart geregistreerd door de politie. Derhalve kan deze informatie niet eenvoudig en automatisch uit de politiesystemen worden gegenereerd.
Bent u bereid om maatregelen te nemen tegen de beveiligingsbedrijven waarvan medewerkers of ingehuurde particuliere (persoons)beveiligers zich bij herhaling schuldig maken aan strafbare feiten? Zo ja, welke maatregelen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Bij overtreding van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) kunnen diverse maatregelen worden genomen. Zo kunnen er bestuurlijke boetes tot € 11.250,- worden opgelegd en waar nodig kan ook worden overgegaan tot intrekking van de vergunning in het kader van de Wpbr. Dit laatste betekent sluiting van het bedrijf.
Beveiligingsorganisaties zijn onderwerp van toezicht vanuit de politie en de Dienst Justis. De politie screent particuliere beveiligers, verleent toestemming om binnen de branche te mogen werken en houdt toezicht. De Dienst Justis verleent de vergunningen voor particuliere beveiligingsorganisaties en toestemming om met de leiding van zo’n organisatie te mogen worden belast.
De ballonvaartsector |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Ballonvaart ligt al maanden stil door coronacrisis, geen versoepeling in zicht»?1
Ja.
Kunt u toelichten op welke steunmaatregelen werknemers en bedrijven in de kleine commerciële luchtvaartsector zich kunnen beroepen?
Ballonvaartbedrijven kunnen net als andere bedrijven, als ze aan de voorwaarden voldoen, een beroep doen op generieke regelingen zoals de NOW en de mogelijkheid tot uitstel van belastingbetaling.
Daarnaast kunnen bedrijven uit de sector een aanvraag doen voor een uitkering levensonderhoud en/of een lening bedrijfskapitaal op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo). Voor het toekennen van de steun gelden de voorwaarden zoals gesteld door SZW.
Klopt het dat ondernemers in de ballonvaartsector geen beroep kunnen doen op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), omdat hiervoor geen «Standaard Bedrijfsindeling»-code (SBI-code) bestaat? Zo ja, is hier een handreiking mogelijk om ervoor te zorgen dat de sector niet meer tussen wal en schip valt?
Ondernemers uit de luchtballonvaartsector kunnen aanspraak maken op de Tozo, als zij aan de voorwaarden (zoals inschrijving bij de KVK en het urencriterium) voldoen. Voor deze regeling zijn de SBI-codes niet van toepassing. Daarnaast heeft het Ministerie van Financiën recent aangekondigd budget beschikbaar te stellen voor de luchtballonvaart. Op dit moment werkt EZK aan de uitwerking. Dit in combinatie met het feit dat de ballonvaartsector weer volledig kan opereren verhindert dat de ballonvaartsector in nog grotere financiële problemen komt.
Klopt het dat de Notice to Airmen (NOTAM) waarin beperkingen worden opgelegd aan de kleine commerciële luchtvaart, waaronder de ballonvaart, op dit moment nog niet is opgeheven?
Vanuit een gezondheidsoogpunt is in de afgelopen periode in fases bekeken waar verdere opschaling in Nederland kon worden doorgevoerd. In de NOTAM van 25 juni jl. die de maatregelen versoepelden voor de kleine luchtvaart, was de ballonvaart nog uitgezonderd. Door de versoepelingsmaatregelen die het kabinet heeft genomen op 10 juli jl. kunnen de ballonvaarders volgens de vastgestelde protocollen varen en is de uitzonderingspositie opgeheven. Dit is middels NOTAM per 10 juli jl. bekend gesteld.
Kunt u toelichten waar het onderscheid zit tussen de algemene commerciële luchtvaart en de kleine commerciële luchtvaart als het aankomt op de coronaregelgeving?
Per deelsector wordt gekeken hoe de richtlijnen zo optimaal mogelijk kunnen worden verwerkt in de protocollen. De grote commerciële luchtvaart beschikt over een uniek ventilatiesysteem inclusief HEPA-filters waarmee opgeschaald kon worden. Stapsgewijs is vervolgens gekeken naar de overige deelsectoren, waaronder de kleine luchtvaart. De adviezen van het RIVM zijn door de kleine luchtvaart verwerkt in de protocollen.
Kunt u toelichten waarop dit onderscheid is gebaseerd, in acht nemende dat ook in de kleine commerciële luchtvaart reserveringen, triage bij binnenkomst, looproutes, hygiënemaatregelen en gezondheidschecks mogelijk zijn?
Door de verschillen in operaties kan het zijn dat sectorpartijen additionele richtlijnen hebben verwerkt in de protocollen. Zo is bijvoorbeeld tandemparachutespringen toegestaan met inachtneming van de richtlijnen contactberoepen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De aangeboden petitie/brandbrief draf- en rensport |
|
William Moorlag (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de petitie/brandbrief draf- en Rensport die op 23 juni is aangeboden aan de Tweede Kamer en kent u de brief die de voorzitter van de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport heeft doen toekomen aan de voorzitter van de Veiligheidsregio Fryslân?1
Ja.
Is er naar uw oordeel een draagkrachtige motivering om selectieproeven voor de draf- en rensport te blijven verbieden, in ogenschouw nemende dat de Stichting Draf- en Rensport een getoetst protocol heeft opgesteld, de activiteiten in de buitenlucht plaatsvinden waarbij anderhalf meter afstand houden mogelijk is, er geen publiek aanwezig is en gegeven de situatie dat deze activiteiten in heel Europa wel zijn toegestaan? Zo ja, welke is dat? Zo nee, op welke gronden kan een verbod zonder draagkrachtige motivering naar uw oordeel dan in stand blijven?
Met de aangekondigde versoepeling van maatregelen per 1 juli zijn er geen medisch-inhoudelijke redenen meer om wedstrijden te verbieden. Dat geldt dus ook voor selectieproeven.
Ziet u mogelijkheden om de activiteiten van de draf- en rensport op korte termijn toe te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, indien u niet zelf niet over de mogelijkheid daartoe beschikt, bereid inspanningen te plegen om te bevorderen dat de beperking op de activiteiten van de draf- en rensport worden opgeheven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Gezien het antwoord op vraag 2 en 3 acht ik dat op dit moment niet nodig.
Bent u bereid bovenstaande vragen te beantwoorden voor het coronadebat dat op 25 juni 2020 plaatsvindt?
Dit is helaas niet gelukt.
De gang van zaken rondom de demonstratie d.d. 21 juni 2020 op het Malieveld tegen de anderhalvemetersamenleving |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bevatten de noodverordeningen inzake corona die van kracht zijn, een beperking van het grondwettelijk recht om te demonstreren? In welke mate is het toegestaan om middels noodverordeningen het recht om te demonstreren in te perken?
De huidige noodverordeningen ter bestrijding van covid-19 bevatten geen beperking van het recht om te demonstreren. De Wet openbare manifestaties (Wom) is daarop van toepassing gebleven.
Voor de regulering van demonstraties geldt derhalve de normale procedure op grond van de Wom. Bij toepassing van artikel 39 Wet veiligheidsregio’s is in crisissituaties niet de burgemeester, maar de voorzitter van de veiligheidsregio het bevoegde gezag om toepassing te geven aan de Wom. Bij demonstraties moet de in de noodverordeningen voorgeschreven veilige afstand van 1,5 meter worden aangehouden. Dit wordt niet beschouwd als een beperking van het demonstratierecht, omdat een redelijk gebruik van dit grondrecht mogelijk blijft.
Er zijn situaties denkbaar waarin verdergaande regels en bevelen inzake demonstraties vereist zijn dan de Wom mogelijk maakt. De toepassing van noodbevoegdheden op grond van de Gemeentewet, zoals het uitvaardigen van een noodverordening, behoort in dergelijke – uitzonderlijke – omstandigheden tot de mogelijkheden.1
Kent u de kennisgeving d.d. 10 juni 2020 die is gedaan ten aanzien van de demonstratie d.d. 21 juni 2020 op het Malieveld tegen de anderhalvemetersamenleving?
Van een demonstratie moet op grond van de Wom worden kennisgegeven aan het lokale gezag, dat verantwoordelijk is voor het in goede banen leiden van demonstraties. Bewindspersonen komen terzake geen bevoegdheden toe, om die reden wordt door ons niet beschikt over een kennisgeving.
Hoe verklaart u dat de gemeente Den Haag naar buiten heeft gebracht dat de organisatie 100 demonstranten had aangemeld, terwijl op grond van de kennisgeving van meet af aan rekening werd gehouden met 50.000 demonstranten?
Het lokale gezag, in dit geval plaatsvervangend voorzitter van de veiligheidsregio Haaglanden, legt desgevraagd verantwoording af over de uitoefening van zijn bevoegdheden aan de gemeenteraad en eventueel aan de rechter. Het is niet aan mij een oordeel te geven over de wijze waarop het lokale gezag in dit geval is omgegaan met zijn verantwoordelijkheid en een kennisgeving van een demonstratie heeft beoordeeld.
Heeft u op enig moment op enige wijze contact gehad met de burgemeester van Den Haag omtrent de demonstratie? Zo ja, wilt u een chronologisch overzicht verstrekken van de aard en inhoud van deze contacten? Heeft u op enig moment contact gehad met de burgemeesters van Maastricht, Utrecht, Amsterdam omtrent (voorgenomen) demonstraties van de organisatie Viruswaanzin? Zo ja, wilt u een chronologisch overzicht verstrekken van de aard en inhoud van deze contacten?
Zoals aangegeven is het lokaal gezag verantwoordelijk voor de besluitvorming rondom demonstraties. Bewindspersonen hebben daarbij geen rol. Er is geen sprake van dat zij maatregelen goedkeuren of richting geven.
Is het toegestaan om een demonstratie in het geheel te verbieden, indien er ook minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn?
Op grond van de Wom is het lokale gezag bevoegd om voorschriften of beperkingen te stellen aan een demonstratie en deze in het uiterste geval te verbieden of te beëindigen. Dit mag uitsluitend als dit noodzakelijk is in verband met de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Een verbod is dus een ultimum remedium en pas aan de orde als minder ingrijpende (geschikte) maatregelen niet mogelijk zijn.
Gegeven de grootte van het Malieveld, wat is uw inschatting van het aantal demonstranten dat zou kunnen deelnemen aan een protest, met inachtneming van de anderhalve meter?
Het faciliteren en reguleren van demonstraties is een bevoegdheid van het lokale gezag. Het is dan ook aan het lokale gezag om de (on)mogelijkheden voor het houden van een demonstratie aan de hand van de plaatselijke omstandigheden te beoordelen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de kennis van de lokale situatie. Het lokale gezag legt over die beslissing verantwoording af aan de gemeenteraad en eventueel aan de rechter. Het is niet aan mij om hierover een oordeel te geven.
Ik verwijs naar de brief d.d. 23 juni jl.2 die het college van burgemeester en wethouders over de demonstraties op 20 en 21 juni aan de Haagse gemeenteraad heeft gestuurd.
Waarom is de demonstratie op voorhand in het geheel verboden? Waarom gebeurde dit pas op het allerlaatste moment? Is er met de organisatie overlegd over bepaalde aanpassingen aan de plannen om de demonstratie wel te kunnen toestaan?
Zie antwoord vraag 6.
Is de bewering van de organisatie juist dat de NOS eerder op de hoogte was van de uitspraak van de rechter op vrijdag 19 juni dan de organisatie zelf? Zo ja, hoe verklaart u dat?
Deze bewering is mij niet bekend en ik ben ook niet op de hoogte van de juistheid hiervan.
Heeft de organisatie zich bereid getoond aanpassingen aan de aard of de inhoud van de demonstratie door te voeren, zoals bijvoorbeeld het maximeren van het aantal bezoekers, het schrappen van sprekers of programma-onderdelen, zoals muziek, of het inkorten van het programma?
Zoals hiervoor vermeld betreft het een lokale aangelegenheid. Desgevraagd legt het lokale gezag verantwoording af aan de gemeenteraad over de uitoefening van zijn bevoegdheden. Het is niet aan mij om daarin te treden.
Is het correct dat het contact van de organisatie met de burgemeester verliep via de politie en staatsbosbeheer? Zo ja, heeft de gemeente de moeite genomen om zelf in contact te treden met de organisatie? Zo nee, gegeven de grote bezwaren die de gemeente had, die volgens de organisatie niet gedeeld werden door de politie, waarom is de gemeente dan niet direct in contact getreden met de organisatie? Begrijpt u dat dit de indruk wekt dat de gemeente nooit van zins is geweest om mee te werken aan het protest?
Zie antwoord vraag 9.
Is het waar dat contact met de organisatie al die tijd via één contactpersoon bij de politie verliep en dat de organisatie pas op 19 juni, de dag van de uitspraak van de rechter, voor het eerst met de politie om tafel gingen? Zo ja, waarom is niet eerder met de organisatie om tafel gegaan?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft de politie een positief advies gegeven aan de gemeente over het protest? Zo ja, wat zijn dan de overwegingen geweest om dat advies niet over te nemen? Is bij het advies van de politie aan de gemeente überhaupt sprake geweest van een maximumaantal bezoekers? Zo ja, hoe hoog lag dat aantal?
Zie antwoord vraag 9.
Mag de verwachting dat «harde kern»-voetbalsupporters aan een demonstratie wensen deel te nemen, bepalend zijn voor het besluit om een demonstratie te verbieden? Zo ja, betekent dit dat «harde kern»-voetbalsupporters een beperkt recht hebben om te demonstreren tegen beleid van de overheid?
Het recht om te demonstreren is een fundamenteel grondrecht en geldt voor iedereen gelijkelijk. Een demonstratie mag in het uiterste geval worden verboden, maar uitsluitend als dit noodzakelijk is in verband met de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De achtergrond van een demonstrant zal op zichzelf niet bepalend zijn voor het verbieden van een demonstratie door het lokale gezag, maar kan wel een factor zijn die meeweegt bij een goede risico-inschatting.
Erkent u dat het grondwettelijk recht om te demonstreren ook inhoudt dat vreedzame demonstranten niet mogen worden aangehouden wegens het enkele feit dat een demonstratie verboden was? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat de burgemeester van Den Haag opdracht heeft gegeven om vreedzame demonstranten wegens dit enkele feit aan te houden?
Op grond van artikel 11 van de Wom is het strafbaar om deel te nemen aan betogingen waarvoor een verbod is gegeven. Indien demonstranten in weerwil van een verbod (blijven) demonstreren kan onder gezag van de officier van justitie daartegen strafrechtelijk worden opgetreden. Hierover vindt afstemming plaats binnen de driehoek. Zie verder het antwoord op de vragen 6, 7, 9, 10, 11 en 12.
Waarom gaf de burgemeester op 21 juni 2020 rond 13.00 uur ineens toch toestemming voor een demonstratie? Aan wie en op welke wijze is die toestemming verleend? Hoe is het mogelijk dat de organisatie dit uit de media heeft moeten vernemen? Wat betekent dit voor de mensen die voor die tijd al waren aangehouden wegens het enkele feit dat zij demonstreerden terwijl dit verboden was? Betekent dit dat zijn eerdere beslissing om de demonstratie in het geheel te verbieden, bij nader inzien onnodig ver ging? Waarom gold de uiteindelijke toestemming voor slechts 30 minuten?
Zie het antwoord op de vragen 6 en 7 en 9, 10, 11 en 12.
Heeft u kennisgenomen van de beelden van de demonstratie, waarop te zien is dat door de politie geweld wordt gebruikt tegen vreedzame demonstranten? Op grond van welke instructies of aanwijzingen handelden deze agenten? Hoe beoordeelt u dit politieoptreden?
De driehoek stelt, op basis van vooraf geformuleerde beleidsuitgangspunten, tolerantiegrenzen vast. Deze vormen de basis voor het politieoptreden tijdens een demonstratie. Het gebruik van geweld door de politie is aan strenge randvoorwaarden gebonden. In bovengenoemde brief van 23 juni jl. is aan de gemeenteraad van Den Haag verantwoording afgelegd over het politieoptreden.
Bent u bekend met de beelden waaruit blijkt dat personen die eruitzien als demonstranten, zich ophouden in en rondom een politievoertuig? Kunt u bevestigen dat dit agenten in burgerkleding («stillen») zijn? Zo ja, welke instructies en aanwijzingen hebben deze «stillen» gekregen? Welke regels gelden er omtrent de inzet van «stillen» rondom demonstraties? Kunt u uitsluiten dat «stillen» op enige wijze de demonstranten hebben opgeruid?
Over de eventuele inzet van agenten in burger doe ik in beginsel geen mededelingen.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat leden van de aanhoudingseenheid deel uitmaken van de ME. De aanhoudingseenheid is geoefend en uitgerust om bij (grootschalige) ordeverstoringen waarnemingen te verrichten en daarbij ordeverstoorders aan te houden.
Welke aanwijzingen of instructies heeft de burgemeester van Den Haag direct of indirect aan de politie gegeven rondom de demonstraties van 20 en 21 juni op het Malieveld? Wilt u hiervan voor beide dagen afzonderlijk een chronologisch overzicht verstrekken? Hoe verhouden deze instructies zich tot de coulance-instructies van de Eindhovense burgemeester Jorritsma aan de politie bij een Black Lives Matter (BLM)-demonstratie begin juni?
De politie handelt bij het handhaven van de openbare orde onder de verantwoordelijkheid van het lokaal gezag, in genoemde gevallen de (plaatsvervangend) voorzitters van de veiligheidsregio. Zoals in de antwoorden hiervoor geschetst betreft het een (boven)lokale verantwoordelijkheid en is het niet aan mij om een oordeel te geven over de wijze waarop het lokale gezag met zijn bevoegdheden is omgegaan.
Gezien het gegeven dat het handhaven van de anderhalve meter één van de redenen was om het protest te verbieden, hoe verhoudt dat zich tot het bij elkaar drijven van de demonstranten? Welke gevaren voor de volksgezondheid ziet u daarin?
Ik verwijs naar de brief d.d. 23 juni jl. die het college van burgemeester en wethouders over de demonstraties op 20 en 21 juni aan de Haagse gemeenteraad heeft gestuurd.
Hoe verklaart u dat de afgelopen weken alle protesten tegen vermeend racisme doorgang mochten vinden, zelfs die van een dag eerder tevens op het Malieveld, vaak zelfs indien daarbij de anderhalvemeternorm niet werd nageleefd, terwijl vrijwel alle protesten tegen de anderhalvemetersamenleving in mindere of meerdere mate zijn verboden? Begrijpt u dat dit de schijn wekt dat er anders wordt opgetreden rondom demonstraties die de overheid welgevallig zijn, dan bij demonstraties die zich tegen het overheidsbeleid richten?
Het lokale gezag maakt een inschatting van een (voorgenomen) demonstratie of manifestatie. Het lokale gezag dient zich altijd actief op te stellen om demonstreren te faciliteren, zodat het demonstratierecht zo goed mogelijk kan worden uitgeoefend. Het zal er bij iedere demonstratie van afhangen hoe een situatie zich ontwikkelt en hoe het lokale gezag de bevoegdheden – gelet ook op de vastgestelde tolerantiegrenzen – gebruikt. Juist de afwegingen die per afzonderlijke demonstratie moeten worden gemaakt maken dat situaties verschillen en niet goed met elkaar te vergelijken zijn.
Hoe verklaart u dat op maandag 1 juni, een moment in de tijd dat de Corona-maatregelen strenger waren dan zondag 21 juni, ruim 10.000 mensen, waaronder burgemeester Femke Halsema, zich op de Dam in Amsterdam mochten verzamelen voor een protest? Begrijpt u dat dit de indruk wekt dat sommige demonstraties worden toegestaan omdat ze een voor de overheid welgevallig geluid laten horen? Begrijpt u dat dit de indruk wekt dat toestemming wordt verleend op basis van politieke intentie?
Zie antwoord vraag 20.
Weet u dat de politie bij één of meerdere demonstraties tegen vermeend racisme in uniform heeft deelgenomen aan de demonstratie door samen met de andere demonstranten te knielen en de rechtervuist gebald in de lucht te houden? Zo ja, bij welke demonstraties is dit gebeurd? Waren deze agenten op dat moment aan het werk? Zo nee, waarom droegen zij dan hun uniform? Hoe beoordeelt u deze actie van de agenten?
De politie is er in de uitvoering van haar taken voor iedereen. Dat vergt een hoge mate van professionaliteit en dus van inzicht en voorzichtigheid. De politie tracht demonstraties altijd zo goed mogelijk te accommoderen.
Uitgangspunt is dat politiemensen zich onder werktijd neutraal opstellen en zich in beginsel onthouden van steunbetuigingen en standpunten bij een demonstratie, in welke vorm dan ook.
Is het agenten toegestaan om onder werktijd in de hoedanigheid van demonstrant deel te nemen aan demonstraties? Wat betekent dit voor de neutraliteit die de politie uit zou moeten stralen? Wat betekent dit voor de mate waarin zij hun werk op dat moment kunnen doen?
Zie antwoord vraag 22.
Het bericht ‘Belangenconflict dreigt bij MCL en Tjongerschans, waar de toezichthouders hun beloning hebben verdubbeld’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Belangenconflict dreigt bij MCL en Tjongerschans, waar de toezichthouders hun beloning hebben verdubbeld»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de bezoldiging van de toezichthouders in kwestie in één jaar tijd blijkbaar is verdubbeld als ook dat daarover niet transparant openheid van zaken wordt gegeven?
Inmiddels is de situatie van de toezichthouders bij de drie zorgorganisaties teruggedraaid naar de situatie zoals die in 2018 was. Dit betekent dat de toezichthouders dat deel van de ontvangen bezoldiging, dat hoger is dan de bezoldiging in 2018 hebben teruggegeven aan de zorgorganisaties. De toezichthouders zijn inmiddels teruggetreden en de zorgorganisaties zijn nu bezig om te kijken hoe ze de governance beter kunnen vormgeven.
Wat vindt u ervan dat bedoelde verdubbeling plaatsvindt bij een organisatie die de ene reorganisatie nog niet achter de rug heeft, terwijl de volgende zich alweer aandient?
Zie antwoord vraag 2.
Welk signaal denkt u dat er van een dergelijke verhoging uitgaat richting medewerkers die zich de afgelopen maanden meer nog dan gebruikelijk hebben ingespannen en het naar hun gevoel «met applaus» moeten doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid duidelijk te maken dat een verhoging als hier aan de orde, in de huidige omstandigheden niet gepast is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat drie zelfstandige zorgorganisaties blijkbaar dezelfde raad van commissarissen hebben? Vindt u dat op deze manier sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen en dat het verstandig is het risico daarop te voorkomen?
Het is voor deze drie zorgorganisaties (Medisch Centrum Leeuwarden, Noorderbreedte en Tjongerschans) toegestaan dezelfde interne toezichthouder te hebben. Dit komt omdat de zorgorganisaties aan elkaar gelieerd zijn en vallen onder de Stichting Zorgpartners Friesland.
In het algemeen geldt dat de zorginstelling er zorg voor moet dragen dat er een onafhankelijke interne toezichthouder is die toezicht houdt op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling en de algemene gang van zaken binnen de instelling.2 Dit betekent dat de zorgaanbieder de interne toezichthouder in staat moet stellen zijn taken zo goed mogelijk uit te voeren. Hieruit volgt onder meer dat de dagelijkse of algemene leiding ervoor zorg moet dragen dat de intern toezichthouder effectief toezicht kan houden op het niveau waar de dagelijkse of algemene leiding belangrijke beleidsbeslissingen over de instelling neemt. Bijvoorbeeld in geval een instelling deel uitmaakt van een groep (als bedoeld in artikel 2:24b van het BW) en/of indien er sprake is van een holdingstructuur, moet de intern toezichthouder toezicht kunnen houden op ontwikkelingen binnen de groep/holding die de instelling raken of een risico kunnen vormen voor de instelling.
Bent u bereid, mocht zulks nu nog toegestaan zijn, via wetgeving een einde aan situaties als deze te maken? Zo ja, geschiedt dat dan in het inmiddels alweer een hele tijd geleden aangekondigde wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders? Wanneer kan de Kamer genoemd wetsvoorstel tegemoetzien?
Mede naar aanleiding van hetgeen de IGJ begin 2019 over Zorggroep Alliade heeft geconstateerd, vind ik het belangrijk dat een interne toezichthouder goed (toe)zicht kan houden over de gehele zorgorganisatie. Zoals in het antwoord op vraag 6 weergegeven, voorziet de huidige wet- en regelgeving hier in.
Eerder was het voornemen om in het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) extra eisen te stellen aan de informatiepositie, de onafhankelijkheid en de samenstelling van het interne toezicht. Dit is echter reeds uitgewerkt in het ontwerp Uitvoeringsbesluit Wtza, nadat er bij amendement een grondslag daarvoor in de Wtza was opgenomen.3 Het ontwerp voor het Uitvoeringsbesluit Wtza is op 26 mei 2020 aan de Tweede Kamer toegezonden.4 De verwachting is dat de internetconsultatie van de Wibz in het najaar zal plaatsvinden. De Wibz is een aanpassingswet en is voor een groot deel gerelateerd aan de Wtza. Daarmee is de Wibz afhankelijk van de procesgang en het tijdpad van de Wtza en haar onderliggende regelgeving.
Wat vindt u van het feit dat de voorzitter van de raden van commissarissen in kwestie meer voorzitterschappen bekleedt dan is toegestaan? Bent u bereid hem hierop aan te (laten) spreken?
Het uitgangspunt is dat zorgaanbieders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor een goede inrichting van hun governance. Als Minister verwacht ik dat zorgaanbieders voldoen aan de wet. Het is echter niet aan mij om in individuele gevallen een oordeel te geven over de wijze waarop leden van raden van commissarissen van een zorginstelling hun taken uitvoeren. In algemene zin kan ik het volgende zeggen. Vanaf 1 januari 2013 is in het Burgerlijk Wetboek een limiet opgenomen voor het uitoefenen van toezichthoudende functies door commissarissen en andere toezichthouders bij grote NV’s, BV’s en stichtingen.5 Het is toegestaan nog maximaal vijf commissariaten bij deze vennootschappen en/of stichtingen te hebben, hierbij telt het voorzitterschap van een raad van commissarissen even zwaar als twee commissariaten.6 Indien bijvoorbeeld een voorzitter van een raad van commissarissen bij een grote NV, BV of stichting niet meer dan drie andere commissariaten bekleedt en daarbij geen andere voorzittersrol vervult, worden er geen regels overtreden. Het doel van de limiteringsregeling is om de kwaliteit van toezicht in bredere zin te bevorderen.
Een uitzondering op de limiteringsregeling wordt gemaakt voor benoemingen bij groepsmaatschappijen. De benoeming bij verschillende rechtspersonen die met elkaar in een groep zijn verbonden telt als één benoeming.
De sanctie op het niet naleven van de limiteringsregeling is een nietige benoeming. Dit betekent dat indien een persoon het maximumaantal van toezichthoudende functies bij een grote NV, BV of stichting heeft bereikt, de daarop volgende benoeming van die persoon tot bestuurder of toezichthouder bij een grote NV, BV of stichting nietig is. De wet bepaalt dat een nietige benoeming geen gevolgen heeft voor de rechtsgeldigheid van de besluitvorming waaraan is deelgenomen.
Wat betekenen de hiervoor genoemde feiten naar uw mening voor de rechtsgeldigheid van door bedoelde raden van commissarissen genomen besluiten? Als u daarop geen eenduidig antwoord kunt geven, vindt u dan alleen al de blijkbaar bestaande onduidelijkheid daarover wenselijk? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in dezen onderzoek te laten doen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en op de bestuurlijke randvoorwaarden daarvoor.
Het toezicht op de hoogte van de beloning van bestuurders en interne toezichthouders valt niet onder de IGJ, maar onder het CIBG. Voorts ziet de IGJ niet toe op civielrechtelijke bepalingen van het BW zoals het aantal functies dat leden van de raad van commissarissen mogen hebben. Een onderzoek door de IGJ naar de beloning of het aantal functies van de leden van de raad van commissarissen is dan ook niet aan de orde. Wel heeft de IGJ mij laten weten in gesprek te zijn met de raad van bestuur en de raad van commissarissen over ontwikkelingen op het gebied van goed bestuur binnen de organisatie.
Het CIBG is de toezichthouder op de Wet normering topinkomens (WNT) en ziet toe of deze wet wordt nageleefd. Er is op dit moment geen reden om te veronderstellen dat er sprake is van een overtreding van de WNT. Zeker gezien het gegeven dat de situatie weer is teruggedraaid naar hoe het in 2018 was.
De webinar ‘Schouwen door PA en VS: Welbeschouwd een goed idee?!’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de webinar «Schouwen door PA en VS: welbeschouwd een goed idee?!»1 die 12 juni 2020 live te volgen was op internet?
Ja
Kent u de inmiddels langjarige wens van beide beroepsgroepen om ook over te mogen gaan tot lijkschouwing, waarvoor regels zijn gesteld in de Wet op de lijkbezorging?
Om de beantwoording van deze vragen goed te kunnen positioneren geef ik eerst een toelichting op wat in de praktijk verstaan wordt onder de lijkschouw, zoals deze wordt bedoeld in artikel 3 van de Wet op de Lijkbezorging (Wlb). Deze bestaat namelijk uit twee delen; de lijkschouw door de behandelend arts en lijkschouw door de gemeentelijk lijkschouwer (een forensisch arts). De lijkschouw wordt in beginsel uitgevoerd door de behandelend arts, die beoordeelt of hij overtuigd is van een natuurlijke dood. In dat geval geeft hij een verklaring van overlijden en een doodsoorzakenverklaring af. Bij een niet-natuurlijke dood of twijfel aan de natuurlijke aard van het overlijden schakelt de behandelend arts de gemeentelijk lijkschouwer (een forensisch arts) in2. De gemeentelijk lijkschouwer voert vervolgens een lijkschouw uit, waarna hij – als er geen overtuiging is van natuurlijk overlijden – hiervan verslag doet aan de Officier van Justitie.
Ik ben bekend met de wens van beide beroepsgroepen om ook over te mogen gaan tot lijkschouwing. Naar aanleiding van het rapport «De dood als Startpunt»3 van de Taskforce Lijkschouw zijn in 2018 reeds gesprekken gevoerd met de beide beroepsgroepen om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om een physician assistant (PA) of verpleegkundig specialist (VS) de bevoegdheid te geven de lijkschouw – zoals deze wordt uitgevoerd door een gemeentelijk lijkschouwer – over te nemen. Dit in het licht van het oplopende tekort aan forensisch artsen. In deze gesprekken is afgesproken dat de beroepsgroepen zelf (NAPA, V&VN VS en het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) een plan van aanpak zouden uitwerken. Daarin zou in ieder geval worden opgenomen: 1) of er draagvlak is bij de forensisch artsen, 2) aan welke competenties een PA/VS moet voldoen, 3) hoe de kwaliteit van de lijkschouw kan worden geborgd en 4) hoe dit kan worden opgenomen in opleidingen en richtlijnen. In de Kamerbrief over de «voortgang forensische geneeskunde» van 26 juni 20194 heeft Minister Grapperhaus uw Kamer hierover geïnformeerd. Tot nu toe is er geen gedragen plan van aanpak.
Bij de uitbraak van Covid-19 kwam vervolgens de vraag op of de PA/VS de lijkschouw – zoals deze wordt uitgevoerd door een behandelend arts – over te nemen (bij verwacht overlijden, in de gehandicaptenzorg en verpleeghuizen) in verband met tekorten aan specialisten ouderengeneeskunde en artsen verstandelijk gehandicapten. Mede hierdoor is nu ook de wens van beide beroepsgroepen om het verrichten van lijkschouwen door de PA/VS van een behandelend arts over te nemen en te reguleren in de Wlb.
Deelt u de mening dat zowel PA’s (physician assistant) als VS’en (verpleegkundig specialist) na gedegen bijscholing bevoegd verklaard zouden kunnen worden tot het verrichten van de lijkschouwing, in de gevallen waarin sprake lijkt te zijn van een natuurlijke dood? Zo nee, waarom niet?
De Ministeries van BZK, J&V en VWS vinden de kwaliteit van een goede lijkschouw in de zin van de Wlb van groot belang. Dat de kwaliteit van zowel de lijkschouw door de behandelend arts als de lijkschouw door de gemeentelijk lijkschouwer verbetering behoeft, is reeds geconstateerd door de Taskforce Lijkschouw in 2018. De ministeries hebben sindsdien gezamenlijk een groot aantal acties uitgezet ten behoeve van de professionalisering van het beroep en de keten van lijkschouw. In dit licht kan gesteld worden dat de ministeries niet negatief staan tegenover taakherschikking bij lijkschouw in de zin van de Wlb, mits dit aantoonbaar in goede kwaliteit kan worden uitgevoerd. Alvorens de stap te zetten tot voorbereiding van de benodigde wetswijziging van artikel 3 van de Wlb, zal daarom eerst gedegen onderzoek moeten worden gedaan naar de mogelijkheden tot taakherschikking bij zowel de lijkschouw door de behandelend arts als de lijkschouw door de gemeentelijk lijkschouwer én zullen de nodige richtlijnen en opleiding(smodulen) moeten worden ontwikkeld/aangepast.
Als vervolg op de eerdere wens van de beroepsgroepen uit 2018 om taken rond de lijkschouw door een gemeentelijk lijkschouwer over te nemen, heeft het Ministerie van VWS aan ZonMw gevraagd vanuit het onderzoeksprogramma forensische geneeskunde 2020–2025 (dat op dit moment wordt ontwikkeld en later dit jaar van start gaat) te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor taakherschikking bij lijkschouw door de forensisch arts.
Naar aanleiding van de aanvullende wens van beide beroepsgroepen om ook taakherschikking bij de lijkschouw door de behandelend arts in de langdurige zorg mogelijk te maken, wil ik dit najaar deze mogelijkheid verkennen en ga ik hierover in gesprek met de betrokken partijen.
Deelt u de mening, dat vanuit het gedachtegoed «De juiste zorg op de juiste plek», de mogelijkheid tot het verruimen van de bevoegdheden van PA’s en VS’en in relatie tot de lijkschouwing andere specialisten en huisartsen zou kunnen ontlasten van werkzaamheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u dan ook de mening dat sprake kan zijn van een besparing in de kostensfeer, wanneer PA’s en VS’en na aanpassing van de Wet op de lijkbezorging over mogen gaan tot lijkschouwing, alleen al doordat het vaak een tijdsbesparing oplevert omdat de PA’s en VS’en vaak al patiënten begeleiden, de voorgeschiedenis kennen en vaker ter plekke al aanwezig zijn in verpleeghuizen en dergelijke?
De inzet van de VS en de PA bij het uitvoeren van de lijkschouw in de langdurige zorg, waarmee meer beroepen in staat worden gesteld om de schouw uit te voeren, zou kunnen leiden tot een lastenverlichting, tijds- of kostenbesparing bij de behandelend arts, instelling of behandeldienst. Wel moet de kwaliteit van de schouw het primaire uitgangspunt blijven. Een verkenning is noodzakelijk om inzicht te krijgen in zowel kwaliteitsaspecten, als lastenverlichting, tijds- of kostenbesparing bij de mogelijkheid tot het verruimen van lijkschouwen door de PA/VS. Deze aspecten zullen daarin dan ook een rol krijgen.
Deelt u de mening dat bijvoorbeeld de coronacrisis – met een onverwachte piek in de oversterfte – heeft laten zien dat de inzet van PA’s en VS’en in de lijkschouwing er mogelijk aan had kunnen bijdragen dat extra bezoek van een huisarts of specialist ouderengeneeskunde niet noodzakelijk was geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u tevens bereid om, als u zich uitgesproken heeft over de wenselijkheid om PA’s en VS’en bevoegd te maken voor het verrichten van lijkschouwing, met uw collega, de Minister van BZK te verkennen of de mogelijkheid bestaat de Wet op de lijkbezorging hierop aan te passen?
Zoals in mijn antwoorden aangegeven gaan we de mogelijkheid tot taakherschikking bij lijkschouw door behandelend artsen, verkennen. Dit najaar werk ik deze verkenning verder uit en zal ik met de NAPA en V&VN in gesprek gaan. Bij deze verkenning zal ik, in overleg met het Ministerie van J&V en BZK, verder bezien of artikel 3 van de Wlb aanpassing behoeft.
Vechthonden uit dierenasielen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Dierenasiels sluizen gevaarlijke vechthonden naar nieuwe eigenaren»?1
Ja.
Is het waar dat meer dan de helft van de hondenpopulatie in asiels een vechthond of hoogrisicohond is? Zo nee, hoeveel van deze honden zitten dan wel in asielen?
Een hond is pas een vechthond als hij specifiek voor hondengevechten is getraind. Een hond wordt niet als vechthond geboren. Een hond is pas een hoogrisicohond als hij kan worden gedefinieerd als een hond die een hoog risico vormt op het veroorzaken van een bijtincident in alledaagse situaties waarvan normaal niet verwacht wordt dat ze een probleem vormen. De oorzaak waardoor de hond een hoog risico vormt, wordt beïnvloed door een veelheid van factoren en dient per individuele hond te worden beoordeeld.
Op het moment dat een hond in een asiel terecht komt is niet bekend of het dier voor hondengevechten is getraind en daarmee een vechthond is geworden en/of een hond een hoogrisicohond is.
Deelt u de mening dat als de oorspronkelijke eigenaar van een vecht- of hoogrisicohond deze naar een asiel brengt, dat ten minste een indicatie moet zijn dat die honden in potentie gevaarlijk zijn? Zo ja, worden de nieuwe eigenaren daar expliciet van op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zonder een gedegen onderzoek van een individuele hond is zonder duidelijke gedragsaanwijzingen niet op uiterlijk vast te stellen dat het gaat om een vecht- of hoog risicohond. De redenen waarom afstand wordt gedaan van een hond zijn zeer veelzijdig. Zo wordt afstand gedaan vanwege een allergie, het niet meer kunnen verzorgen van de hond, scheiding, andere baan, kinderen, vakantie of ongewenst gedrag van de hond, waaronder agressie.
In potentie kan daarnaast elke hond gevaarlijk zijn vanwege de veelheid aan dier-, eigenaar- en situationele gerelateerde factoren die hierbij een rol spelen. Dit maakt dat niet elk dier waarvan afstand wordt gedaan ook daadwerkelijk een hoog risico vormt en daarmee een hoog risicohond is. Dit is mede afhankelijk van de mentale toestand van het individuele dier. Het is dan ook noodzakelijk dat eerst door een deskundige de dier gerelateerde factoren moeten worden beoordeeld waarna het risico op gevaarlijk gedrag en het daarmee samenhangende risico op ernstig letsel objectief kan worden vastgesteld.
Ik heb geen inzicht bij hoeveel honden in een asiel aan de hand van een deskundige beoordeling een hoog risico op gevaarlijk gedrag en ernstig letsel is vastgesteld. Ik verwijs tevens naar mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 van het lid Weverling.
Deelt u de mening dat het grote aantal vecht- en hoogrisicohonden in asielen een reden is om strengere regels aan het fokken, verhandelen en houden van dit soort honden te gaan stellen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 en in mijn brief van 9 november 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 1003) is ingevolge artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren het verboden te fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van ouderdieren en nakomelingen wordt benadeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gefokt wordt op een eigenschap als agressiviteit. Met een gevalideerde risicobeoordelingstest kunnen ouderdieren met gedragingen, waarvan het ongewenst is dat deze worden doorgegeven op objectieve gronden worden onderscheiden en uitgesloten van de fokkerij. Deze test is nu in ontwikkeling.
Ook heb ik eerder aangegeven daarbij te bekijken of dan aanvullend een castratie of sterilisatieplicht kan worden opgelegd. Daarnaast vindt onderzoek plaats naar de juiste wijze van socialisatie ter verdere verduidelijking van de artikelen 1.6 en 3.22 van het Besluit houders van dieren. Op basis van de resultaten zal ik bezien of aanvullende regelgeving noodzakelijk is. Het in ontwikkeling zijnde zelfstandig houdverbod is eveneens een voorbeeld van strengere regels aan het fokken, verhandelen en houden van honden.
Deelt u de mening dat mensen geen vecht- of hoogrisicohonden meer zouden moeten houden, daar er genoeg hondenrassen zijn die veel minder gevaarlijk zijn? Zo ja, wanneer wordt het fokken van vecht- of hoogrisicohonden verboden? Zo nee, waarom niet en welke reden ziet u dan voor het fokken, verhandelen en houden van dergelijke honden?
Zie antwoord vraag 4.
Weten asielen als zij een hond opnemen of die hond een verleden met bijtincidenten kent? Zo ja, hoe weten zij dat? Zo nee, zouden zij dat dan niet moeten weten en hoe gaat dit bewerkstelligd worden?
Alleen indien een hond betrokken is geweest bij een bijtincident en als gevolg daarvan bij een opslaghouder of een asiel terecht is gekomen is dit bekend. In alle andere gevallen is dit niet bekend. Vanwege de vele oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan een bijtincident, zegt een bijtincident uit het verleden als zodanig niet veel. Het is veel meer van belang dat van een dier op dat moment een gedegen objectieve welzijnsassessment en risicobeoordeling kan worden uitgevoerd. Op dat moment wordt inzichtelijk wat het risico op gevaarlijk gedrag is en waardoor dit gedrag wordt beïnvloed. Het welzijnsassessment is beschikbaar en de risicobeoordelingstest is in ontwikkeling.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 van het lid Weverling (VVD).
Weten nieuwe eigenaren van een hond of die in het verleden mensen of andere dieren heeft gebeten? Zo ja, hoe komen zij dat te weten en hoe worden zij voorgelicht over de omgang met dergelijke honden? Zo nee, zouden zij dan niet op de hoogte moeten worden gebracht en hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Weer miljoenenfraude bij Vestia’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Weer miljoenenfraude bij Vestia?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Klopt het dat er weer een miljoenenfraude heeft plaatsgevonden bij corporatie Vestia? Kunt u de omvang van deze fraude omschrijven?
Het betreft de vermeende fraude die in november 2018 aan het licht kwam en waarover ik u destijds naar aanleiding van vragen van uw Kamer2 heb geïnformeerd. De berichtgeving betreft dus niet een nieuwe situatie. Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog, alsook het forensisch onderzoek. De omvang van de vermeende fraude is onderdeel van het onderzoek, waarvan de uitkomsten nog niet bekend zijn. Omdat het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft kan ik u niet informeren over de omvang van de vermeende fraude. Conform mijn antwoorden op eerdere Kamervragen over deze kwestie zal ik de Kamer op hoofdlijnen informeren over de uitkomsten van het onderzoek, zodra dat is afgerond.
Kunt u verklaren hoe het kan dat deze fraude jarenlang heeft kunnen plaatsenvinden en hoe het kan dat uiteindelijk de FIOD en niet de corporatie zelf het ontdekt heeft?
Zoals aangegeven in mijn eerdere antwoorden heeft Vestia opdracht gegeven tot een forensisch onderzoek. Uit het forensisch rapport zal moeten blijken in hoeverre het bestuur, de accountant en de Raad van Commissarissen (RvC) goede invulling hebben gegeven aan hun rol. Uit het forensisch onderzoek zal naar verwachting duidelijk worden wat er is gebeurd, en – als er inderdaad fraude aan de orde is – hoe het kon gebeuren dat de situatie in dit geval niet door hen is opgemerkt.
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) ziet onder andere toe op de kwaliteit van de interne organisatie, en de werking van de interne controlemechanismen van woningcorporaties. Centraal in het toezicht staat de wijze waarop het interne toezicht en de «checks and balances» functioneren. De Aw baseert zich daarbij mede op de bevindingen van de accountant hierover. De Aw houdt geen toezicht op individuele transacties. Het forensisch rapport zal de Aw ook inzichten kunnen geven in hoe, – als er inderdaad fraude aan de orde is – dat heeft kunnen gebeuren.
Kunt u verklaren hoe het kan dat noch de Raad van Bestuur noch de Raad van Toezicht, de accountant of de Autoriteit Woningcorporaties de fraude hebben ontdekt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe zit het met fraude bij woningcorporaties? Hoe vaak wordt er door de FIOD ingegrepen? Wat is de rol van de Autoriteit Woningcorporaties hierin?
Zoals vermeld betreft het in het aangehaalde bericht een vermeende fraude die in 2018 aan het licht kwam. Met «het tweede bericht», doelt uw Kamer vermoedelijk op een bericht van januari van dit jaar over een vermeende fraude bij Woningcorporatie Stadgenoot.3 Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd in reactie op de vragen van het lid Koerhuis (VVD) van 22 januari 2020.4 Helaas is fraude niet in alle gevallen te voorkomen, ondanks de checks and balances. Er is echter geen aanleiding om te spreken van een structurele situatie.
Ten aanzien van de rol van de Aw bij fraude en individuele transacties verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 3 en 4. Verder is bij de Aw het meldpunt integriteit woningcorporaties (MIW) ondergebracht. Iedereen kan hier melding doen van het vermoeden van een misstand bij een woningcorporatie. Meldingen kunnen inzicht geven in eventuele misstanden in de cultuur en de governance van een woningcorporatie. De Aw betrekt deze inzichten in haar toezicht op de governance bij de woningcorporaties.
Jaarlijks komen bij het MIW ongeveer 20 meldingen binnen. Alle meldingen worden door de Aw onderzocht. Bij vermoeden van strafbare feiten wordt de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geïnformeerd.
In voorkomende gevallen kan strafrechtelijk onderzoek worden uitgevoerd door de FIOD, waarvan het lopende onderzoek naar de mogelijke fraude bij Vestia er één is.
Wat vindt u ervan dat dit het tweede bericht is dit jaar over een miljoenenfraude bij een corporatie die niet door de corporatie zelf of de Autoriteit Woningcorporaties is ontdekt? Begint dit soort nieuwe fraudezaken iets structureels te zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vorige fraudezaak bij Vestia (zie eerder vragen van het lid Koerhuis)?2
Het aangehaalde bericht uit de Telegraaf van 17 juni 2020 betreft dezelfde fraudezaak als waarop deze eerdere vragen van het lid Koerhuis betrekking hadden. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Er is, nu het een incident uit 2018 betreft, geen aanleiding om te veronderstellen dat fraude op dit moment iets structureels is binnen Vestia.
Wat vindt u ervan dat dit het zoveelste bericht is over een fraudezaak bij Vestia? Is fraude iets structureels binnen Vestia? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er een breed en grondig onderzoek gestart moet worden naar de fraudezaken binnen Vestia?
Het is van belang dat gedegen onderzoek wordt verricht naar de vermeende fraude bij Vestia. Zoals vermeld, wordt in opdracht van het bestuur van Vestia, forensisch onderzoek gedaan naar de fraudezaak. Daarnaast loopt het strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat het huidige saneringsproces van Vestia uitgesteld moet worden tot de uitkomst van dat onderzoek?
Nee. Het saneringsproces heeft als doel om te komen tot (financieel) herstel van Vestia. Deze fraudezaak staat daar los van.
Het bericht 'Zorg moet fundamenteel anders volgens 'coronaminister' Hugo de Jonge: 'Regie terug bij overheid’' |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de coronacrisis aantoont dat de zorg goed zonder markt kan? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De coronacrisis heeft ons allereerst laten zien dat gezondheid, sociaal contact en welbevinden basisbehoeften zijn voor iedere Nederlander. In de beleidsagenda (paragraaf 2.1.) zijn we ingegaan op wat de ervaringen van de coronacrisis ons hebben geleerd over hoe ons stelsel functioneert in tijden van abrupte en grote schaarste. Deze ervaringen zullen we samen met de bestuurlijke en praktische ervaringen, zoals in de beweging naar de juiste zorg op de juiste plek, betrekken bij de discussienota «Zorg voor de toekomst» (voorheen: contourennota) die we voor de begrotingsbehandeling naar de Kamer sturen.
Deelt u de mening dat de invoering van marktwerking in de zorg gefaald heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb vaker gezegd dat we voor elk segment van gezondheidszorg steeds naar de optimale balans zoeken tussen enerzijds de publieke randvoorwaarden die aan de zorg worden gesteld en anderzijds de positieve prikkels in de verschillende onderdelen in ons zorgstelsel. Daarbij is het zo dat we meer moeten inzetten op samenwerking tussen zorginstellingen, over de domeinen heen èn in de regio.
Kunt u de opmerking «en daar waar de financiering erop gericht is om te concurreren, moet dat anders worden geregeld», toelichten? Wat heeft u precies in gedachten?
Zoals ik in het interview met het AD aangaf, moeten wat mij betreft alle soorten zorg verregaand (blijven) samenwerken, domeinoverstijgend èn in de regio. Dat is nodig om nu en in de toekomst aan de zorgvraag te kunnen blijven voldoen gegeven de toenemende schaarste aan mensen en middelen. Er is al veel mogelijk binnen het huidige stelsel, maar de praktijk wijst ook uit dat partijen in de samenwerking soms knellende kaders ervaren, bijvoorbeeld door de wijze waarop de bekostiging en financiering geregeld zijn.
Een goed voorbeeld betreft de wijkverpleging, waar we ondertussen afspraken hebben gemaakt over de contractering van gezamenlijke initiatieven van niet-planbare nachtzorg en het meer als één team van zorgprofessionals samen werken in de wijk. Ook heb ik de NZa gevraagd om vanuit dit perspectief voorstellen te doen voor een verbeterde bekostiging van de wijkverpleging.
Hoe gaat u de samenwerking tussen zorgverzekeraars structureel maken? Deelt u de mening dat iedere Nederlander dezelfde polis zou moeten hebben?
Iedereen in Nederland is verplicht verzekerd voor een basispakket aan zorg en voor verzekeraars geldt een acceptatieplicht. Ik vind niet dat iedere Nederlander exact dezelfde polis zou moeten hebben, omdat ik ook belang hecht aan het feit dat mensen kunnen kiezen voor een polis en dat dit »stemmen met de voeten» bevordert dat verzekeraars zorg inkopen die doelmatig is en aansluit bij de behoeften van verzekerden. Tegelijkertijd zijn er situaties, waarin samenwerking tussen zorgverzekeraars gewenst is. Zo is afgestemd dat de twee grootste zorgverzekeraars in elke regio borgen dat de acute zorg goed geregeld is, werken zorgverzekeraars samen op een regiobeeld op te stellen van de opgaven in de regio en is een samenwerkingsstructuur met gemeenten opgezet gericht op preventie, ouderen en de ggz. Deze initiatieven laten zien dat er op allerlei terreinen al sprake is van samenwerking tussen zorgverzekeraars onderling en met andere inkopende partijen in de zorg, in het bijzonder gemeenten.
Hoe gaat u de samenwerking tussen ziekenhuizen en andere zorgaanbieders structureel maken? Wordt het «verdelen van de markt» mogelijk voor ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er kon ook voor de crisis al veel op het gebied van samenwerking, zowel tussen ziekenhuizen en andere zorgaanbieders, als tussen ziekenhuizen onderling. Ook wil ik kijken welke samenwerkingsverbanden die in de crisis tot stand zijn gekomen of zijn geïntensiveerd, behouden kunnen blijven. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de wijze waarop er tijdens het hoogtepunt van de COVID-19 crisis samen met ziekenhuizen en de ROAZen voor is gezorgd dat IC-patiënten verplaatst konden worden naar andere ziekenhuizen omdat het ziekenhuis waar de patiënt oorspronkelijk binnenkwam de toestroom niet aankon.
Het is primair aan zorgaanbieders om, samen met zorginkopers en binnen de kaders die de overheid heeft gesteld, de zorg te organiseren en zelf te besluiten over mogelijk samenwerkingsverbanden. Wel bevorderen we samenwerken in de zorg op heel veel manieren, zoals bijvoorbeeld het tegen het licht houden van de bekostigingsregels en uitkomstgerichte zorg. Dat verschilt per segment van de zorg. Vanuit het perspectief van patiënten/verzekerden lijk het me niet verstandig dat ziekenhuizen de markt onderling zouden kunnen verdelen.
In de discussienota «Zorg voor de Toekomst» wordt nader ingegaan op mogelijkheden om de coördinatie en regie in de zorg te versterken.
Hoe gaat u de centrale regie in de zorg structureel maken?
Zie antwoord vraag 5.
Welke vormen van bureaucratie zijn tijdens de crisis overboord gegaan? Welke vormen van bureaucratie kunnen wat u betreft structureel afgeschaft worden en welke niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen periode heb ik veel voorbeelden gezien van hoe organisaties tijdens de coronacrisis op een andere, slimme manier met regels omgaan. Dan gaat het om stelselpartijen die de regels oprekken of soepeler toepassen, bijvoorbeeld door de verruiming van de mogelijkheid om digitale consulten en contacten te declareren, het uitstellen van de aanlevertermijn voor de jaarverantwoording en het tijdelijk verruimen van de BIG-eisen zodat mensen met een recent verlopen BIG-registratie toch zorg mochten verlenen. Maar ook zorginstellingen zelf, zoals Bernhoven en Medisch Spectrum Twente, geven aan dat het door de crisis mogelijk blijkt om te snoeien in overbodige bureaucratie. Dan gaat het meer over interne processen en werkwijzen binnen de instelling. De komende periode wil ik hiervan een beter beeld krijgen, om die goede voorbeelden breder te delen en meer navolging te laten plaatsvinden. Een regel of werkwijze die je tijdens de crisis niet hebt gemist, hoeft wellicht helemaal niet meer terug te komen.
Hoe verhouden uw opmerkingen zich tot het feit dat veel zorgverleners die door de crisis in financiële problemen komen, voor hun continuïteit afhankelijk zijn van zorgverzekeraars met private belangen?
Zorgverzekeraars zijn particuliere instellingen, maar zij hebben wel een wettelijke zorgplicht en moeten daarmee zorgen dat de zorgcapaciteit vandaag én morgen op orde is. Precies om die reden zijn verzekeraars, met mijn steun, al bij het begin van de coronacrisis naar voren gestapt om financieel comfort te bieden door zorginstellingen te blijven betalen, ook bij een terugval in geleverde zorg en door hen financieel te ondersteunen, bijvoorbeeld door aangepaste bevoorschotting, om te voorkomen dat instellingen in de knel kwamen tijdens de coronacrisis.
Hoe verhouden uw opmerkingen zich tot uw voornemen om de vrije artsenkeuze in te perken? Is het enkel terecht kunnen bij zorgverleners waarmee de verzekeraar een contract heeft niet ook een gevolg van doorgeslagen marktwerking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er bestaat geen voornemen om te regelen dat verzekerden alleen terecht kunnen bij gecontracteerde zorgverleners. Wel is van belang om contractering in de zorg te bevorderen. Niet-gecontracteerde zorg brengt het risico met zich mee dat zorgaanbieders zonder al te veel belemmering kunnen declareren en de verzekeraar is gehouden te betalen. Ik vind dit een verabsolutering van keuzevrijheid met ongewenste effecten, zeker in het licht van de toenemende schaarste aan mensen en middelen. Daarnaast wil ik langs verschillende wegen bevorderen dat de fragmentatie in het zorgaanbod, zoals we die bijvoorbeeld kennen in de wijkverplegingen ook in de geestelijke gezondheidszorg, vermindert en dat de onderlinge samenwerking steviger wordt.
Deelt u de mening dat bij centrale regie en minder markt geen budgetplafonds en budgetpolissen horen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ook indien er sprake is van meer samenwerking en regie kunnen budgetplafonds en polissen met beperkende voorwaarden onderdeel zijn van het zorgstelsel en passen bij de inkooprol van verzekeraars. Daarbij geldt dat een ziekenhuis en verzekeraar bij een omzetplafond duidelijk moeten communiceren wat de mogelijkheden zijn voor patiënten. Patiënten kunnen voor zorgbemiddeling contact opnemen met hun zorgverzekeraar die een zorgplicht heeft.
Kunt u toelichten hoe u de afhankelijkheid van het buitenland gaat verminderen?
Hierover heeft uw Kamer op 30 juni 20202 een brief ontvangen, die tevens de beantwoording is van de motie van de leden Marijnissen en Heerma.
Deelt u de mening dat faillissementen van ziekenhuizen een gevolg zijn van doorgeslagen marktwerking? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe gaat u dit voorkomen in de toekomst?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u de bestendigheid van het zorgstelsel tegen een tweede golf van besmettingen met het coronavirus of een nieuwe virusuitbraak?
Op 19 juni 2020 is de gebundelde beleidsreactie op de diverse rapporten die over de faillissementen van het MC Slotervaartziekenhuis en de MC IJsselmeerziekenhuizen aan uw Kamer toegestuurd. Hierin wordt beschreven hoe in ieder geval ongecontroleerde faillissementen in de toekomst moeten worden voorkomen.
Wat betekenen uw opmerkingen voor de verdeling van de zorgkosten? Deelt u de mening dat bij minder markt en meer samenwerking ook meer solidariteit hoort en dus het afschaffen van het eigen risico en het compleet fiscaliseren van de premie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hiervoor verwijs ik naar de brief «Lessons learned» van 1 september en de reguliere stand van zaken brieven COVID-19.
Het bericht ‘ZN weigert coronaschade ziekenhuizen volledig te compenseren’ |
|
Maarten Hijink |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «ZN weigert coronaschade ziekenhuizen volledig te compenseren»?1
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) zijn inmiddels in de tweede week van juli met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) een regeling overeengekomen over een reële compensatie van de financiële gevolgen van COVID 19. De regeling neutraliseert de effecten van COVID 19 op de omzet van ziekenhuizen (inclusief de winstmarge) en de door hen door COVID 19 gemaakte meerkosten. Daarmee kan dit jaar voor de inkomsten en kosten van de ziekenhuizen een jaar worden alsof er geen COVID 19 was. Ook is een hardheidsclausule opgenomen in de regeling. Een ziekenhuis dat meent dat een negatief financieel resultaat een direct gevolg is van een significant achterblijvende compensatie van COVID–effecten, kan een beroep doen op deze clausule. Er volgt dan overleg met de zorgverzekeraars.
Om welk bedrag gaat het?
Het is nog niet bekend welk bedrag er met de regeling gemoeid is en hoe groot de coronaschade is voor ziekenhuizen.
Hoe verhouden deze berichten zich tot de garantie uit maart dat zorgverzekeraars alle coronagerelateerde kosten volledig zullen vergoeden?
Zorgverzekeraars hebben in de door Zorgverzekeraars Nederland verzonden brief van 17 maart jl., toegezegd dat de gevolgen van de COVID 19-uitbraak voor de financiële positie in 2020 van de ziekenhuizen wordt geneutraliseerd. Met de regeling die onlangs is afgesproken komen zorgverzekeraars op een reële wijze deze toezegging na.
Klopt het dat zorgverzekeraars voldoende geld hebben om alle extra kosten te vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is nog geen zicht op de omvang van alle extra kosten in verband met de COVID 19-crisis en de inhaalzorg die de komende periode bovenop de normale zorg zal plaatsvinden. Ik ga ervan uit dat zorgverzekeraars indien nodig hun reserves zullen inzetten om een eventuele premiestijging als gevolg van deze extra kosten te dempen.
Wat houdt zorgverzekeraars tegen om alle extra kosten te vergoeden?
Ik vind dat de zorgverzekeraars met de afgesproken regeling op reële wijze de gevolgen van COVID 19 voor ziekenhuizen neutraliseren. Voor een precieze uitleg over gemaakte afspraak verwijs ik u naar de brief van ZN van 7 juli 2020 aan de NVZ en de NFU en de berichtgeving hierover op hun websites (www.zn.nl; www.nvz-ziekenhuizen.nl; www.nfu.nl).
Welke afspraken hebben zorgverzekeraars precies gemaakt om samen de rekening voor de coronacrisis te betalen? In hoeverre vormt de onderlinge concurrentie nu een obstakel voor het betalen van de rekening? Kunt u uw antwoord toelichten?
De onderlinge concurrentie vormt geen obstakel. Zorgverzekeraars werken rond financiële regelingen voor zorgaanbieders, voor zover mogelijk en toegestaan, samen. De regeling met ziekenhuizen is een regeling die zorgverzekeraars zo veel mogelijk gezamenlijk toepassen.
Welke oplossing zien zorgverzekeraars voor het vergoeden van de kosten?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe staat het met het catastrofefonds? Tonen zorgverzekeraars interesse om hier aanspraak op te maken? Hoeveel geld kan via deze regeling eventueel ter beschikking worden gesteld? Zijn er zorgverzekeraars die hier al voor in aanmerking komen?
De catastroferegeling (artikel 33 Zvw) gaat over een extra bijdrage in geval van catastrofes. Met het uitbreken van de COVID 19-pandemie is deze regeling in werking getreden en kunnen zorgverzekeraars hierop een beroep doen. Het gaat daarbij om een extra bijdrage bovenop de vereveningsbijdrage voor een zorgverzekeraar als blijkt dat de catastrofeschade van het catastrofejaar en het daaropvolgende kalenderjaar boven een bepaalde drempel komt. Het is nog niet bekend of zorgverzekeraars de drempel gaan passeren en een beroep gaan doen op deze regeling.
Wat vindt u van de suggestie dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport financieel moet bijspringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet voornemens om financieel nog meer bij te springen. De regeling die ZN met de NVS en de NFU hebben getroffen moeten voldoende soelaas bieden om het zorgaanbod op korte en lange termijn te borgen.
Klopt het dat het totale bedrag dat nodig is voor de ziekenhuizen lager is dan de staatssteun aan KLM? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er in een handomdraai miljarden beschikbaar worden gesteld voor de luchtvaart en er gesteggel ontstaat over de rekening voor de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is nog niet duidelijk welke bedragen gemoeid zijn met de regeling die zorgverzekeraars en ziekenhuizen hebben afgesproken. Ik ben in ieder geval verheugd over het feit dàt zij samen een aan afspraak hebben gemaakt. Een vergelijk met regelingen in andere sectoren van de Nederlandse economie is daarom niet aan de orde. Bovendien laten de situaties in die sectoren zich moeilijk vergelijken.
Ik vind het belangrijk dat ziekenhuizen met de getroffen regeling voldoende armslag hebben om nu en in de nabije toekomst hun capaciteit om goede zorg te verlenen, op peil kunnen houden. En dat zorgverzekeraars daarmee hun wettelijke zorgplicht kunnen nakomen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er zo snel mogelijk een oplossing komt waarbij zorgverzekeraars hun toezeggingen uit het begin van de crisis nakomen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het komende plenaire coronadebat?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Oplossing dubbele heffing energiebelasting loopt vertraging op' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oplossing dubbele heffing energiebelasting loopt vertraging op»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat het ontwikkelen van opslagmogelijkheden van groot belang is voor het slagen van de energietransitie? Deelt u de mening dat Nederland koploper zou moeten zijn op dit gebied?
In de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat aan uw Kamer van 8 juni jl. (Vervolg op toezeggingen gebrek transportcapaciteit), is de Minister van Economische Zaken en Klimaat uitgebreid ingegaan op kansen en obstakels voor het ontwikkelen van opslagmogelijkheden als onderdeel van de energie-infrastructuur en de stappen die het kabinet hiertoe zet ter stimulering van opslag. De afspraken uit het Klimaatakkoord met betrekking tot de hernieuwbare energiedoelstellingen zullen ervoor zorgen dat het gebruik van conventionele energiecentrales in aantal zal afnemen en de vraag naar meer opslagtechnologie naar verwachting zal toenemen. Het ontwikkelen van opslagmogelijkheden is dus zeer belangrijk voor de energietransitie.
Deelt u de mening dat onder andere energieopslag een belangrijke oplossing vormt voor de huidige netproblematiek? Deelt u de mening dat, gezien deze problematiek, belemmeringen voor energieopslag zo snel mogelijk weggenomen moeten worden?
Het meer inzetten van opslag kan het probleem van schaarste van netcapaciteit niet oplossen. Het meer inzetten van opslag kan wel helpen bij tekorten aan transportcapaciteit om elektriciteit gespreid in te voeden, waardoor het elektriciteitsnet optimaal wordt gebruikt. Het kabinet onderzoekt verder in het kader van de motie Van der Lee c.s. of een oplossing kan worden gevonden om dubbele heffing van energiebelasting in de keten bij batterijopslag te voorkomen op een manier die uitvoerbaar is voor alle betrokkenen en tevens handhaafbaar is. Dit om een dubbele heffing als belemmering bij het gebruik van energieopslag weg te nemen.
Deelt u de mening dat er zo min mogelijk drempels zouden moeten zijn voor deze ontwikkelingen? Deelt u de mening dat het uitblijven van een oplossing voor de dubbele heffing van energiebelasting bij batterijopslag een onnodige drempel is?
Het kabinet vindt de dubbele heffing van energiebelasting zoals beschreven in de Kamerbrief van 5 juli 20192 in beginsel niet in lijn met het uitgangspunt van de energiebelasting, namelijk dat de levering aan het einde van de keten belast is. Daarom onderzoekt het kabinet of een oplossingsrichting denkbaar is waarbij deze situatie kan worden verholpen op een manier die uitvoerbaar is voor alle betrokkenen en tevens handhaafbaar is.
Zoals beschreven in de Fiscale moties en toezeggingenbrief van 12 juni jl.3 is het vanwege een aantal ontwikkelingen niet gelukt om een bestendig wetsvoorstel op te nemen in het Belastingplan 2021 met inwerkingtreding per 2021. De evaluatie van de energiebelasting waarin het onderzoek zou meelopen heeft vertraging opgelopen door de intensieve werkzaamheden bij de uitwerking van het Klimaatakkoord in de tweede helft van 2019 en de gevolgen van de COVID-19 crisis begin 2020. Daarnaast is de aankondiging van de Europese Commissie dit najaar om begin 2021 te komen met een voorstel voor de aanpassing van de Europese Richtlijn Energiebelastingen een relevante ontwikkeling voor de uitwerking van de motie. Uit mededelingen van de Europese Commissie blijkt dat de kans groot is dat in die aanpassing ook nieuwe regels zullen worden voorgesteld voor de heffing van energiebelastingen bij energieopslag. Met deze verschillende ontwikkelingen is het opnemen van een bestendig wetsvoorstel in het Belastingplan 2021 met inwerkingtreding per 2021 niet haalbaar gebleken. Het kabinet blijft actief inzetten op het uitwerken van een oplossing ter uitvoering van deze motie in overleg met de branche. Dit onderwerp zal een belangrijk onderdeel vormen van de evaluatie van de energiebelasting die binnenkort van start zal gaan.
Welke argumenten ziet u voor het in stand houden van deze dubbele heffing, aangezien u wacht op een evaluatie? In hoeverre speelt hierbij het argument mee dat de belastingdienst toekomstige inkomsten mist door de aanpassing van de energiebelasting voor energieopslag? Deelt u de mening dat dit argument niet relevant is omdat deze heffing in beginsel niet in lijn is met de uitgangspunten van energiebelasting?
Voor de uitleg waarom nog geen voorstel wordt opgenomen in het belastingplan 2021 verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. De budgettaire gevolgen van de uiteindelijke maatregel zullen in kaart worden gebracht en wanneer sprake is van een budgettaire derving dient daarvoor dekking te worden gevonden. De budgettaire aspecten zijn geen aanleiding geweest voor het nog niet opnemen van de maatregel in het Belastingplan 2021.
Welke nieuwe aspecten en verzoeken die u noemt in uw brief van 12 juni 2020 getiteld 'Fiscale moties en toezeggingen 2020» (Kamerstuk 2020D23657) moeten nader worden bekeken?
Er zijn verschillende aspecten die nog nader moeten worden uitgewerkt en onderzocht om te beoordelen op welke manier de genoemde dubbele heffing op een uitvoerbare wijze kan worden weggenomen. Een nader verzoek vanuit de branche dat bijvoorbeeld moet worden beoordeeld is hun vraag om naast batterijopslag ook andere opslagvormen, zoals mechanische opslag, te willen betrekken in de regeling. Een ander aspect dat wordt uitgezocht is hoe moet worden omgegaan met elektriciteitsverlies bij de opslag.
Hoe verhoudt dit uitstel zich tot het voornemen van het kabinet om een mogelijke SDE++-subsidie voor energieopslag te onderzoeken? Dient daarvoor niet tegelijkertijd de dubbele heffing op energieopslag te worden weggenomen?
Het kabinet zet enerzijds in op het stimuleren van de verdienmodellen voor opslag en als onderdeel daarvan een onderzoek dat er toe kan leiden om energieopslag op te nemen in de SDE++ subsidie en zet anderzijds in op het wegnemen van fiscale belemmeringen. Het gaat hier om twee sporen die beide als doel hebben het verdienmodel voor opslag te verbeteren.
Verwacht u dat er nieuwe regels komen te staan in de aanpassing van de Europese Richtlijn Energiebelastingen die het opheffen van deze dubbele heffing in de weg zouden kunnen zitten? Zo ja, welke regels zouden dat kunnen zijn?
De Europese Richtlijn Energiebelastingen kent geen bepalingen voor batterijopslag, omdat daarvan nog niet of nauwelijks sprake was ten tijde van het opstellen van deze richtlijn. Naar verwachting komt de Europese Commissie in 2021 met een wijzigingsvoorstel om de richtlijn te moderniseren en meer in lijn te brengen met de Green Deal. Uit mededelingen van de Europese Commissie blijkt dat in die aanpassing mogelijk ook regels zullen worden voorgesteld om dubbele heffing van energiebelastingen bij energieopslag weg te nemen. Het heeft de voorkeur om te weten welke richting deze voorstellen opgaan bijvoorbeeld op het terrein van de definitie van energieopslag en hoe om te gaan met elektriciteitsverlies bij opslag.
Bent u het eens met de oproep van Energy Storage NL om een oplossing voor de dubbele heffing op energieopslag in het belastingplan 2021 mee te nemen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te realiseren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Op welke nieuwe manieren kunnen we de ontwikkeling van energieopslag, naast het opheffen van de dubbele heffing en een mogelijke SDE++-subsidiëring, extra stimuleren?
Ontwikkelingen in batterijopslag hebben het afgelopen decennium tot een forse prijsreductie geleid. Het kabinet zet met de DEI+ subsidieregeling in op de ontwikkeling van duurzame energie, deze regeling is ook opengesteld voor opslagtechnologie om de kostprijs van batterijopslag zo mogelijk ook verder te verlagen.
De reactie van het kabinet op het ‘Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten waarom de Minister voor Medische Zorg de brief aan de Tweede Kamer van 16 juni 2020 «Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie»1 heeft ondertekend?
Het Draaiboek betreft de triage voor IC-zorg ten tijde van COVID-19 pandemie. Aangezien het gaat om medisch specialistische zorg valt het in de portefeuille van de Minister voor Medische Zorg. Daarom heeft mijn voorganger de brief ondertekend.
Kunt u bevestigen dat de brieven van 7 april 20202 en 19 mei 20203, waarin het vraagstuk van triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie in beide ter sprake kwam, slechts ondertekend waren door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en niet door de Minister voor Medische Zorg?
Ja dat klopt. Genoemde brieven schetsen de actuele stand van zaken met betrekking tot de uitbraak van COVID-19 en zijn derhalve door de Minister van VWS ondertekend. Deze brieven zijn mede namens de Minister voor Medische Zorg verzonden.
Kunt u bevestigen dat de vraagstukken die besproken worden in het «Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» (hierna het draaiboek), alsmede de daarmee samenhangende criteria «niet medisch» zijn en dat het derhalve een (medisch) ethisch vraagstuk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met medische ethiek in zijn portefeuille, bereid om in het vervolg de brieven aangaande het draaiboek zelf te ondertekenen?
Het betreft hier onder andere een (medisch) ethisch vraagstuk omdat het de vraag is of deze «niet medische» criteria leiden tot een rechtvaardige selectie tussen patiënten met in medisch opzicht gelijkwaardige kans op overleven. Bij triage op basis van «niet medische» criteria spelen ook andere dan ethische overwegingen een rol. Het betreft hier triage bij het verlenen van medische zorg in geval van absolute schaarste op de IC en daarmee valt het draaiboek in de portefeuille van de Minister voor Medische Zorg. Ethische overwegingen spelen altijd in de (medische) zorg een rol en horen niet exclusief bij de portefeuille «medische ethiek» thuis. Het is daarom ook niet vanzelfsprekend dat de Minister van VWS altijd zelf moet ondertekenen als ethische overwegingen aan de orde zijn. Uiteraard spreekt het kabinet met één mond en heeft de benodigde afstemming plaatsgevonden.
Kunt u toelichten op welke wijze het kabinet uitvoering heeft gegeven aan het door het Centrum van Ethiek en Gezondheid uitgegeven rapport «Rechtvaardige selectie bij een pandemie», met name kijkend naar de aanbeveling dat het «van groot belang om een protocol klaar te hebben liggen waarin ethische afwegingen voor rechtvaardige selectie van patiënten expliciet worden genoemd»?4
Het signalement «Rechtvaardige selectie bij een pandemie» van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) is in 2012 aan de Minister van VWS aangeboden naar aanleiding van de Mexicaanse griep die in 2009 een pandemie dreigde te worden. Het signalement beoogde de «ethische discussie onder beleidsmakers, bestuurders van ziekenhuizen, beroepsgroepen, zorgprofessionals en burgers te verhelderen en te stimuleren door een handvat te bieden voor de ethische onderbouwing van selectie van patiënten van een grieppandemie.»5 Het kabinet heeft destijds geen uitvoering gegeven aan het signalement, omdat de urgentie niet meer aanwezig was. Het kabinet hoefde ook geen reactie hierop te geven omdat het een ongevraagd signalement was. Nu heeft het signalement als een handreiking bij het opstellen van dit draaiboek gediend, waarbij de eerste ervaringen van deze COVID-19 pandemie toegepast konden worden. Het initiatief op landelijk niveau is genomen door de beroepsorganisaties De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de Federatie Medisch Specialisten (FMS).
Kunt u schematisch weergeven hoe dit draaiboek precies tot stand is gekomen? Wilt u daarbij ingaan op de vraag wanneer door welke organisaties opdracht is gegeven/initiatief is genomen tot het schrijven hiervan en wanneer precies gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) enerzijds en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of het Ministerie van VWS anderzijds? Deelt u de mening dat uw brief, de begeleidende brief van de FMS en de KNMG en het draaiboek zelf (onder kopje 1.2 Verantwoording) een diffuus beeld schetsen van hoe het draaiboek precies tot stand is gekomen?
Bijgevoegd is een schematische weergave van de belangrijkste stappen bij de totstandkoming van het draaiboek, waarbij is aangegeven wie opdracht heeft gegeven of initiatief heeft genomen tot het opstellen ervan en wanneer de diverse gesprekken hebben plaatsgevonden. Ook is in dit schema aangegeven wanneer de gesprekken met de maatschappelijke organisaties hebben plaatsgevonden. Het gaat daarbij om een zeer brede groep maatschappelijke organisaties. Uiteraard staat het andere maatschappelijke organisaties vrij om aan het brede debat over het draaiboek deel te nemen.
maart 2020
Eerste informele contacten: behoefte van FMS aan handvat bij code zwart
FMS en KNMG hebben een gezamenlijke werkgroep gestart
Inspecteur-generaal voor de Gezondheidzorg (IG) met vz KNMG en vz FMS
woensdag 1 april 2020
Eerste concept Draaiboek
FMS en KNMG
zaterdag 4 april 2020
Brief met reactie op eerste concept, verzoek om gesprekken te gaan voeren
IGJ aan FMS en KNMG
maandag 6 april 2020
Conference call inzake protocol
Minister MZS, vz KNMG en IG
van 7 tot 14 april 2020
Gesprekken met belanghebbenden
vz KNMG met: de bestuurders van ActiZ, ANBO, KBO-PCOB. LHV, NFU, NHG, NOOM, NVAVG, NVZ, Patiëntenfederatie Nederland, V&VN, Verenso en VGN.
woensdag 8 april 2020
Telefoongesprek draaiboek, leeftijdscriterium
Minister MZS, vz KNMG
dinsdag 14 april 2020
Conference call draaiboek, code zwart
Minister MZS, vz KNMG, IG
vrijdag 17 april 2020
Eindverslag gesprekken belanghebbende organisaties
KNMG aan IGJ
vrijdag 1 mei 2020
Formele ontvangstbevestiging IGJ op eindverslag gesprekken KNMG
IGJ aan KNMG
zondag 3 mei 2020
Aanvullende tekstuele opmerkingen eerste concept Draaiboek
IGJ aan FMS
maandag 4 mei 2020
Gesprekken Minister, IG, KNMG met ouderenbonden
Minister MZS, vz KNMG, IG, vz ANBO, vz KBO-PCOB, vz NOOM
maandag 11 mei 2020
Tweede concept-Draaiboek
FMS en KNMG
maandag 11 mei 2020
Conference call
Minister MZS, vz KNMG
maandag 18 mei 2020
Conference call
Minister MZS, vz KNMG
donderdag 28 mei 2020
Reactie IGJ tweede concept
IGJ aan FMS en KNMG
dinsdag 2 juni 2020
Gesprek inzake publicatie Draaiboek
Minister MZS, vz KNMG en vz FMS
maandag 8 juni 2020
Derde concept Draaiboek
FMS en KNMG
woensdag 10 juni 2020
Gesprek inzake publicatie Draaiboek
Minister MZS, vz KNMG en vz FMS
maandag 15 juni 2020
Reactie IGJ derde concept
IGJ aan FMS en KNMG
dinsdag 16 juni 2020
Derde concept openbaar
FMS en KNMG
Wanneer vonden de gesprekken met de zeer brede groep maatschappelijke organisaties in het kader van de consultatie plaats? Zijn er volgens u maatschappelijke organisaties die niet geconsulteerd zijn, maar die wel geconsulteerd hadden moeten worden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat gezien het feit dat ook is gesproken met diverse hoogleraren (medische) ethiek en filosofie, dit draaiboek tot stand is gekomen in een uitermate zorgvuldig proces waarbij verschillende invalshoeken meegenomen zijn?
Ja, die mening deel ik waarbij het nu zaak is, zoals de KNMG en FMS ook zelf aangeven, het draaiboek te beoordelen op uitvoerbaarheid en toetsbaarheid en het maatschappelijk draagvlak te onderzoeken.
Hoe kunt u enerzijds zeggen dat u «met belangstelling de uitkomsten van dialogen afwacht» maar anderzijds wel direct bij het verschijnen van het draaiboek stelt dat u zich niet kunt vinden in sommige onderdelen?
Ik vind het belangrijk dat het draaiboek berust op een breed maatschappelijk draagvlak. Ook vind ik van belang dat het draaiboek en de daarin gehanteerde criteria voor triage en de organisatie van triage in de ziekenhuizen uitvoerbaar is. Daarom wacht ik met belangstelling de uitkomsten van de dialogen af. Dat laat onverlet dat een criterium uitsluitend op basis van leeftijd naar het oordeel van het kabinet in strijd is met het algemene discriminatieverbod, waaronder ook het verbod op discriminatie op basis van leeftijd valt. Ik wil daarom geen twijfel laten bestaan over het standpunt dat het hanteren van een harde leeftijdsgrens, al dan niet via een indeling in leeftijdscohorten, door het kabinet niet geaccepteerd zal worden. Dit geldt overigens ook voor andere non-discriminatiegronden.
Hoe rijmt u deze uitspraak over de komende (maatschappelijke) dialoog over dit draaiboek en de uitkomst hiervan, met de door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedane uitspraken tijdens het plenaire debat over de wijziging van de Embryowet in verband met de aanpassing van het verbod op geslachtskeuze en gebruik van geslachtscellen en embryo's ten behoeve van kwaliteitsbewaking5 dat: «waarvan ik vind dat ik als vertegenwoordiger van het kabinet, dat zich heeft te verhouden tot de uitkomst, niet op voorhand die maatschappelijke dialoog op slot moet zetten door al te stellig te zeggen dat we ofwel linksaf ofwel rechtsaf moeten»?6
In het regeerakkoord heeft het kabinet de opdracht meegekregen om bij beleidswijzigingen op medisch-ethisch terrein een toetsingskader met drie vragen te hanteren. Wat is de medisch-wetenschappelijke noodzaak, hoe staat het met de medisch-ethische reflectie en is er sprake geweest van voldoende maatschappelijke dialoog en politieke bezinning? Bij beleidsvraagstukken die om een antwoord vragen, past het kabinet het toetsingskader toe. Zoals de Minister van VWS meermaals heeft aangegeven, past het het kabinet om daarbij terughoudend te zijn bij de positiebepaling. Uiteraard heeft het kabinet zich vervolgens wel te verhouden tot de uitkomsten van de maatschappelijke dialoog en dat is het moment voor het opmaken van de balans en het bepalen van de positie.
In dit geval gaat het om triagecriteria in de ziekenhuizen, en meer specifiek op de IC’s. Dit is dus geen vraagstuk voor het kabinet, maar voor professionals. Ik juich toe dat men hierover de maatschappelijke dialoog zoekt. Ik meen dat het in dit geval dan ook aanvaardbaar is dat de politiek zich mengt in dit debat. Het gaat hier anders dan in het aangehaalde voorbeeld niet om wetgeving of beleid, maar om een beroepsrichtlijn. Inbreng nu tijdens deze fase van maatschappelijke dialoog is dan ook de geëigende route voor het geluid vanuit de politiek en even zo waardevol als vanuit andere maatschappelijke geledingen.
Ik kan een onderscheid uitsluitend op basis van leeftijd niet ondersteunen. Natuurlijk speelt leeftijd ook een rol als de afweging op medisch inhoudelijke gronden wordt gemaakt. Leeftijd is een relevante factor bij de medisch inhoudelijke afweging wie de beste kansen heeft na opname op een IC. Maar voor mij, voor dit kabinet, is elk leven gelijkwaardig en als een oudere patiënt op medische gronden even veel kansen op overleven heeft als een jongere patiënt, kan hem of haar geen aanspraak op levensreddende zorg worden ontzegd, enkel en alleen op basis van leeftijd. Ik voel mij in dit standpunt gesteund door uw Kamer zoals in eerdere debatten naar voren is gekomen.8
Kunt u, gegeven het feit dat u dus delen van het draaiboek afwijst, aangeven wat uw alternatief is voor de afgewezen delen? Kunt u daarbij aangeven of u deze alternatieven ook aan een eenzelfde grondig procedure, doelend op de brede maatschappelijke consultatie en advisering door hoogleraren, heeft onderworpen als het draaiboek? Kunt u tevens ingaan op de ethische overwegingen van het door u aangedragen alternatief?
Ik wijs alleen het selecteren enkel op basis van leeftijd op voorhand af. Het alternatief voor het leeftijdscriterium is het «first come, first serve» criterium. Dit betekent dat patiënten in aanmerking komen voor behandeling op volgorde van binnenkomst. Ook aan dit criterium kleven nadelen, hetgeen nog sterker geldt voor het alternatief: loting, maar alles afwegend geeft het kabinet op basis van de huidige inzichten de voorkeur aan het «first come, first serve» criterium. Voor de onderbouwing baseert het kabinet zich op dezelfde principes die leidend zijn voor het draaiboek: het principe dat ieder mens gelijkwaardig is; het uitgangspunt dat we zoveel mogelijk levens willen redden; rechtvaardigheid: gelijken gelijk, en ongelijken ongelijk behandelen.
Kunt u toelichten hoe in de door u aangedragen landen, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, getrieerd wordt op basis van «niet-medische overwegingen» en hoe dit bepaald is in hun equivalent van het draaiboek?
In de genoemde landen hebben nationale beroepsgroepen (artsenorganisaties of vereniging van intensivisten), ethiekraden en adviesorganen een handreiking of document opgesteld in verband met de COVID-19 pandemie met ethische uitgangspunten of adviezen gericht op artsen en ziekenhuizen om een richtlijn op te stellen om te kunnen bepalen welke patiënt voorrang krijgt bij absolute schaarste op de IC. Geen van de landen lijkt nog een nationaal, overkoepelend document te hebben dat vergelijkbaar is met het Nederlandse draaiboek. De betreffende landen vinden ook niet dat de overheid dat moet doen, maar dat het aan artsen/artsenorganisaties/ziekenhuizen is om de keuze te maken. Alle drie landen vinden dat leeftijd op zichzelf niet als selectiecriterium gehanteerd mag worden, omdat iedereen een gelijke kans op toegang tot de zorg heeft en er geen onderscheid gemaakt mag worden op basis van leeftijd omdat dit discriminatie is. Evenals in Nederland speelt leeftijd wel indirect mee vanwege een vaak slechtere gezondheidstoestand (frailty, comorbiditeit) van ouderen. Twee landen pleiten voor «first come, first served» als onderscheidend criterium als medische criteria geen uitsluitsel geven (Verenigd Koninkrijk en België) en Duitsland pleit voor uniforme criteria, maar heeft die nog niet. Het is ons niet bekend in hoeverre in deze landen er ook daadwerkelijk getrieerd is op «niet-medische» overwegingen.
Kunt u aangeven wat uw rol is in de komende dialogen?
De komende maanden zullen de FMS en de KNMG een aantal overleggen organiseren waarin de leden van de adviesgroep van hoogleraren medische ethiek en filosofie, de ethici van de KNMG en de werkgroep van medisch specialisten die het Draaiboek heeft opgesteld in gesprek gaan met medisch specialisten, ziekenhuisbestuurders en (IC-) verpleegkundigen. Het streven is dit proces in het najaar 2020 af te ronden. De Minister heeft bij die overleggen geen rol. Daarnaast zal het maatschappelijk debat worden gevoerd.
Kunt u toelichten wat precies uw rol is bij het uiteindelijk vaststellen van het draaiboek? Dient deze in wet- of regelgeving opgenomen te worden?
Zorgaanbieders zijn op grond van de Wet kwaliteit, klachten, en geschillen in de zorg verplicht om goede zorg te leveren. Wat onder goede zorg moet worden verstaan, wordt onder meer ingevuld via de professionele standaard. De professionele standaard bepaalt de wijze van werken van zorgverleners en is de facto het geheel van private normen en regels, medisch wetenschappelijke inzichten en ervaringen die invulling geven aan het professioneel handelen van zorgverleners of zorgaanbieders. Onderdelen van de professionele standaard worden in beginsel opgesteld door de professionals zelf. De beroepsgroepen hebben een vergaande autonomie om zelf te bepalen hoe gehandeld moet worden. Onderdelen van de professionele standaard zijn vormvrij en er is geen procedure voorgeschreven. Er vindt dus in beginsel ook geen toetsing van overheidswege plaats.
Het draaiboek «triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» is onderdeel van de professionele standaard. Onderdelen van de professionele standaard zoals het draaiboek hoeven niet expliciet in wet- of regelgeving opgenomen te worden, omdat zij doorwerken via de verplichting om goede zorg te verlenen.
Bij het draaiboek, voor zover het gaat om het onderdeel «triage in het geval van fase 3, stap C», is echter sprake van een dusdanig maatschappelijk gevoelig onderwerp dat buiten de normale grenzen ligt van het professioneel handelen van zorgverleners, dat politieke en maatschappelijke discussie hierover gerechtvaardigd is. Ik acht het dan ook van belang dat over dit onderwerp een breed gesprek plaatsvindt.
Voor mij, voor dit kabinet, is elk leven gelijkwaardig en als een oudere patiënt op medische gronden een gelijkwaardige kans op overleven heeft als een jongere patiënt, kan hem of haar geen aanspraak op levensreddende zorg worden ontzegd, enkel en alleen op basis van leeftijd. Daarbij speelt dat de huidige versie van het draaiboek in de ogen van het kabinet niet in overeenstemming is met het algemene discriminatieverbod, waaronder ook het verbod op discriminatie op basis van leeftijd valt.10 Ik wacht de brede maatschappelijke discussie nu af, maar zo nodig zal in wet- of regelgeving het algemene discriminatieverbod worden verduidelijkt.
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met «zo nodig zal dit standpunt met regelgeving worden bekrachtigd»?7
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening van de makers van het draaiboek dat het niet-selecteren ook tot ongewenste effecten zal leiden? Hoe zou in een hypothetisch scenario waarin op korte termijn overgegaan zou moeten worden tot fase 3, triage plaatsvinden bij het ontbreken van een definitief draaiboek?
Ook in fase 3, stap C zal triage moeten plaatsvinden wie wel en niet in aanmerking komt voor de IC-zorg. Geen duidelijkheid over de selectiecriteria leidt tot onzekerheid en de angst voor willekeur. Ieder criterium heeft in die uiterste situatie ongewenste effecten, vandaar dat alle aandacht erop gericht is die situatie te voorkomen. Zoals in antwoord op voorgaande vragen al is aangegeven, is het draaiboek al onderdeel van de professionele standaard. De IGJ heeft partijen laten weten dat het noodzakelijk is dat er een brede discussie over het draaiboek plaatsvindt. Pas na die brede discussie zal de IGJ naar partijen bevestigen of zij het (al dan niet aangepaste) draaiboek betrekt bij haar toezicht. De bevestiging van de veldnorm door de IGJ moet zekerheid geven aan zowel zorgverleners als de samenleving hoe er getrieerd gaat worden en op basis van welke norm de IGJ toezicht zal houden. De brede discussie en consultatie van de achterban vinden nu plaats. De FMS en de KNMG verwachten dit traject in het najaar af te ronden. De IGJ houdt vinger aan de pols bij de ontwikkeling van de beschikbare IC-capaciteit en zal zo nodig bevorderen dat het consultatietraject eerder wordt afgerond om te borgen dat er tijdig zekerheid is.
Wanneer dient het draaiboek volgens u definitief te zijn? Deelt u de mening dat dit voor het einde van het zomerreces gereed dient te zijn?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Zie de beantwoording hierboven.
De subsidiëring van zogenaamd ‘antiracisme’ |
|
Theo Hiddema (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Aan hoeveel organisaties wordt er in totaal (door het Rijk, provincies en gemeenten) subsidie verstrekt die direct of indirect, geheel of gedeeltelijk wordt ingezet om door middel van acties, lobby’s, rechtszaken of anderszins te strijden tegen (vermeend) racisme? Om hoeveel subsidie gaat het in totaal?
Het is niet mogelijk om deze vraag in zijn geheel te beantwoorden, omdat de gevraagde informatie niet voorhanden is. Op gemeentelijk niveau wordt aan slachtoffers van discriminatie bijstand verleend door antidiscriminatievoorzieningen. Met de inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen is hiervoor sinds 2009 jaarlijks een bedrag van € 6.000.000 toegevoegd aan het gemeentefonds. Dit bedrag is sindsdien niet meer gewijzigd. Daarnaast hebben mensen die vinden dat zij zijn gediscrimineerd op, onder meer, hun werk of bij het volgen van een opleiding de mogelijkheid om daarover een onafhankelijk oordeel te vragen van het College voor de rechten van de mens. Naast deze oordelende taak heeft het College andere taken ten aanzien van het belichten, beschermen en bevorderen van de rechten van de mens. Voor het uitvoeren van zijn taken is het College in 2019 een budget toegekend van € 7.010.000. Daarbij dient ook nog te worden vermeld dat het begrip discriminatie ruimer is dan alleen racisme. Zowel antidiscriminatievoorzieningen als het College voor de rechten van de mens behandelen ook klachten over onder meer zwangerschapsdiscriminatie, leeftijdsdiscriminatie en discriminatie van mensen met een handicap of chronische ziekte. De verdere verantwoording over deze bestedingen loopt via de gemeentelijke jaarrekeningen en het jaarverslag van het College voor de rechten van de mens.
Kunt u per ontvanger van dergelijke subsidies aangeven:
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het nog te agenderen debat over racisme?1
Het debat over racisme is gehouden op 1 juli jongstleden. Het is helaas niet gelukt om uw vragen voor deze datum te beantwoorden.
Het opstappen van de CEO van ontwikkelingsbank FMO |
|
Mahir Alkaya , Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vernederingen en zwijgcontracten: hoe Peter van Mierlo jarenlang een schrikbewind voerde bij FMO»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het beeld dat wordt geschetst over de werkcultuur bij de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)?
Het beeld dat geschetst wordt is uiteraard zorgelijk en we staan in nauw contact met FMO over de opvolging die hieraan wordt gegeven.
Kunt u nader ingaan op het gebruik van geheimhoudingsverklaringen bij FMO? Onder welke omstandigheden vindt u het gebruik hiervan wenselijk? Wat stond er in de geheimhoudingsverklaringen waar het Volkskrant-artikel aan refereert?
De toegevoegde waarde van een geheimhoudingsverklaring dient per situatie te worden vastgesteld. Het is dan ook niet mogelijk om in algemene zin te bepalen onder welke omstandigheden een geheimhoudingsverklaring wenselijk is.
Ik begrijp van FMO dat de geheimhoudingsverklaring waar de Volkskrant aan refereert, betrekking heeft op het extern vrijgeven van een video-opname. FMO heeft ons laten weten dat er in dit kader geen geheimhoudingsverklaring is getekend of opgesteld, maar hier wel over gesproken is.
Deelt u de mening dat een gezonde werkomgeving waarin werknemers zich vrij voelen om waar nodig kritische vragen te stellen essentieel is om misstanden bij door FMO gefinancierde projecten te voorkomen? Kunt u uitsluiten dat door toedoen van een angstcultuur op de werkvloer bij FMO fouten zijn gemaakt of kansen zijn gemist?
Een gezonde werkomgeving waarin kritische vragen gesteld kunnen worden is noodzakelijk voor het goed functioneren van een onderneming en FMO is daar geen uitzondering op. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen om aan te nemen dat er een verband bestaat tussen de werkcultuur en eerdere misstanden bij gefinancierde projecten.
Op welke wijze houdt de regering toezicht op een gezonde werkomgeving binnen FMO? Wanneer bereikten u signalen dat er sprake was van een problematische werkcultuur bij FMO en wat heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen?
De regering heeft geen toezichtsrelatie met FMO en houdt dus ook geen (direct) toezicht op een gezonde werkomgeving binnen FMO. FMO is een zelfstandige onderneming waarvan 51% van de aandelen in handen is van de staat. De raad van bestuur is verantwoordelijk voor de operationele activiteiten van de onderneming. Hieronder valt het creëren van een gezonde werkomgeving. Het is de raad van commissarissen die namens de aandeelhouders toezicht houdt op de raad van bestuur.
De Minister van Financiën voert namens de staat het aandeelhouderschap in FMO uit. De Minister voor BHOS is beleidsverantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking en voor de bijdrage van FMO aan het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Beide ministeries zijn daarmee betrokken bij de onderneming en staan in contact met de raad van bestuur en raad van commissarissen.
Eind 2019 zijn medewerkers van het Ministerie van Financiën en begin 2020 zijn medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken door de raad van bestuur en de raad van commissarissen geïnformeerd over gebeurtenissen binnen de organisatie. In de periode hierna zijn beide ministeries op de hoogte gehouden van de verdere ontwikkelingen. Naar aanleiding van het incident in december 2019 zijn er binnen FMO klachten ingediend. Ook over de voortgang van de daaropvolgende klachtenprocedure zijn de ministeries geïnformeerd.
De ministeries hebben toen zij op de hoogte werden gesteld van de klachtenmelding aangedrongen op het deugdelijk doorlopen van de klachtenprocedure en hebben polshoogte gehouden bij zowel raad van bestuur als raad van commissarissen over de behandeling van het incident, inclusief het verloop van de klachtafhandeling.
Wat is uw reactie op de verklaring van FMO naar aanleiding van het opstappen van de CEO? In hoeverre geeft die verklaring een juiste weergave van de redenen voor het opstappen van de CEO?2
Ik heb kennisgenomen van de verklaring van FMO. De heer Van Mierlo heeft zelf besloten terug te treden. In het persbericht heeft hij gemotiveerd waarom hij is teruggetreden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de opgestapte CEO nog drie maanden aanblijft als adviseur van de Raad van Bestuur? Acht u dat bevorderlijk voor het aanpakken van de problemen rond de heersende werkcultuur? Kunt u garanderen dat FMO niet zal pogen om werknemers die mensen buiten de bank hebben ingelicht over problemen rond de heersende werkcultuur te identificeren en daarmee te confronteren?
Ik heb van FMO begrepen dat de heer Van Mierlo nog maximaal drie maanden aanblijft als adviseur van de raad van bestuur omwille van overdracht en dat hij niet betrokken is bij de hierboven beschreven aanpak en geen externe rol zal vervullen namens FMO.
Het ministerie staat in nauw contact met de raad van bestuur en de raad van commissarissen over hoe zij de bank weer in rustiger vaarwater brengen. De inzet en de wijze waarop dit wordt opgepakt geeft mij vertrouwen. Erkend wordt dat zaken niet goed zijn gegaan en anders hadden moeten verlopen. Het management van FMO heeft hiervoor ook excuses aan de medewerkers aangeboden. De focus van het bestuur en de raad van commissarissen is er nu op gericht om weer een stabiele werkomgeving te creëren waarin de aandacht uitgaat naar de medewerkers en de focus op het bereiken van ontwikkelingsimpact ligt.
Om dit te bereiken hebben de raad van bestuur en de raad van commissarissen met veel medewerkers gesproken en middels een (digitale) bijeenkomst de gehele organisatie toegesproken. Daarnaast krijgen medewerkers de mogelijkheid om met een extern bureau in gesprek te gaan om in een vertrouwelijke en veilige setting hun ervaringen te delen. Dit bureau zal ook betrokken zijn bij de opvolging van deze gesprekken. Zowel voor de organisatie als geheel, als voor individuele medewerkers. De raad van commissarissen zal de komende periode de voortgang hiervan nauw monitoren.
Naar aanleiding van de doorlopen klachtenprocedure blijkt dat er aanleiding is om de klachtenprocedure te verbeteren. Op korte termijn zal het management hierover in overleg treden met de ondernemingsraad om gezamenlijk tot een volledig vertrouwelijke en verbeterde procedure te komen.
Ik kan mij vinden in de voorgestelde vervolgstappen. Het is te betreuren hoe de zaken zijn gelopen en dat deze maatregelen nodig zijn. Ik hoop voor de medewerkers van FMO dat het gezamenlijke doel – ontwikkelingsimpact bereiken op de plekken waar dat het meest nodig is – snel weer centraal komt te staan en dat het onderlinge vertrouwen weer wordt hersteld.
In hoeverre denkt u dat het opstappen van de CEO zal leiden tot een verandering van de heersende werkcultuur? Klopt het dat de klachten aangeven dat ook andere leden van de directie een rol speelden in het bevorderen dan wel in stand houden van een problematische werkcultuur? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te bewerkstelligen dat de werkcultuur daadwerkelijk verbetert?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een toelichting geven op de selectieprocedure voor een nieuwe CEO? Op welke wijze wordt er bij die selectieprocedure aandacht besteedt aan de capaciteit van kandidaten op het gebied van het bevorderen van een gezonde werkcultuur en het effectief kunnen omgaan met conflicten en afwijkende meningen?
Er zijn twee type staatsdeelnemingen: staatsdeelnemingen waarvoor een gemitigeerd structuurregime geldt en deelnemingen waarop het volledige structuurregime van toepassing is. Bij een gemitigeerd structuurregime benoem ik als aandeelhouder de bestuurders. Bij het structuurregime heeft de raad van commissarissen, naast zijn toezichthoudende taak, tot taak het bestuur te benoemen en te ontslaan. Voor FMO geldt een structuurregime omdat het ook private aandeelhouders heeft. Bij FMO is dus de raad van commissarissen verantwoordelijk voor de benoeming van de directieleden.
Bij benoemingen van bestuurders van staatsdeelnemingen wordt verder het volgende proces gevolgd. De raad van commissarissen stelt een profielschets op voor de gezochte bestuurder of commissaris en stemt deze af met de staat als aandeelhouder. De raad van commissarissen stelt aan de hand van het profiel vervolgens een lijst met voorkeurskandidaten op, die wordt gedeeld met de staat als aandeelhouder. Op basis van deze lijst komt de raad van commissarissen uiteindelijk tot een besluit om een kandidaat te benoemen. De staat als aandeelhouder wordt hierover geconsulteerd maar heeft als het gaat om benoemingen van directieleden van FMO geen formele bevoegdheid. Voor wat betreft de benoeming van voorzitters van de raad van bestuur en de raad van commissarissen is afgesproken dat de staat als aandeelhouder voor deze posities het relevante beleidsministerie betrekt bij dit proces. Voor FMO is dat de Minister voor BHOS.
Het is dus de raad van commissarissen die een profielschets opstelt in overleg met de staat als aandeelhouder. In een profielschets staan eisen aan de kennis en ervaring van kandidaten en worden de gewenste persoonlijke eigenschappen beschreven. In algemene zin geldt dat een raad van commissarissen hierbij kijkt naar wat gegeven de situatie en de desbetreffende vacature de gewenste karakteristieken van een bestuurder of commissaris zijn. Ook in dit specifieke geval zal de rvc de profielschets met mij afstemmen.
Kunt u nader ingaan op de transformatie waar in de verklaring van FMO aan wordt gerefereerd?
Op hoofdlijnen wordt met de nieuwe transformatie gerefereerd aan het verbeteren van het functioneren van de organisatie. Dit ziet onder meer toe op duidelijkere afspraken over de verdeling van verantwoordelijkheden en besluitvormingsprocessen; het verder digitaliseren van interne processen en stroomlijnen van informatiebronnen; projectmanagement, compliance en het aanscherpen van de Know Your Customer en Customer Due Diligence procedures.
In hoeverre is er sprake van een richtingenstrijd met betrekking tot die transformatie? Kunt u de verschillende visies op de toekomstige ontwikkeling van FMO schetsen? In hoeverre speelden verschillen van inzicht over de ingezette transformatie een rol bij conflicten op de werkvloer en het vertrek van werknemers?
Ik ben niet bekend met een richtingenstrijd of verschillende visies over de toekomst van FMO. De ingezette transformatie wordt breed gedragen en ook onder een nieuwe CEO zal het noodzakelijk zijn een aantal veranderingen door te voeren.
Hoe staat het met de evaluatie waar u in eerder antwoorden op schriftelijke vragen naar verwees? In hoeverre besteedt deze evaluatie ook aandacht aan de werkcultuur en de genoemde transformatie? Wanneer kan de Kamer de evaluatie tegemoetzien?3
Vanwege de coronacrisis heeft deze evaluatie een lichte vertraging opgelopen. Onder meer doordat de geplande werkbezoeken aan buitenlandse projecten geen doorgang konden vinden. Naar verwachting wordt de evaluatie eind van de zomer afgerond. In de evaluatie is aandacht voor een veelvoud aan onderwerpen, waaronder processen waar FMO bezig is verbeteringen door te voeren. De evaluatie richt zich niet specifiek op de interne werkcultuur van FMO.
Het ‘dienen van twee heren’ bij woningmakelaars |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Boete dreigt voor makelaars die bemiddelingskosten rekenen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als woningmakelaars zowel aan de aanbiedende als vragende partij kosten doorrekenen?
Ja.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of woningmakelaars zich omtrent «het dienen van twee heren» zich aan artikel 7:417 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) houden?
In het algemeen geldt dat wanneer sprake is van een private overeenkomst en een overtreding van het Burgerlijke Wetboek de rechter een eindoordeel moet vellen in een specifieke casus. Een benadeelde kan dus naar de rechter stappen als de bemiddelaar de ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten niet in der minne terugbetaalt. Huurders die ten onrechte bemiddelingskosten hebben moeten betalen, kunnen daarvan melding doen via www.consuwijzer.nl, het consumentenloket van de ACM. Wanneer de ACM veel meldingen en klachten ontvangt kan sprake zijn van oneerlijke handelspraktijken (stelselmatige overtreding van de consumentenbeschermingsregels). De ACM kan dan mogelijk onderzoek doen. Zoals ik in eerdere vragen over dit onderwerp heb geantwoord is de ACM bevoegd maatregelen te nemen wanneer sprake is van een stelselmatige overtreding (het gaat om de belangen van een groep consumenten) en heeft de ACM dit ook gedaan.
In 2014 en 2016 heeft de ACM actie ondernomen tegen ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten2. In 2019 heeft de ACM een last onder dwangsom opgelegd aan vier huurbemiddelaars die verboden bemiddelingskosten rekenen.3 Ook heeft de ACM aangekondigd dat zij opnieuw zal controleren of (ver)huurbemiddelaars nog steeds verboden bemiddelingskosten rekenen.4 Wanneer uit onderzoek blijkt dat dit het geval is, dan kunnen deze (ver)huurbemiddelaars een boete van de ACM verwachten. De boetes die de ACM kan opleggen bedragen maximaal 900.000 euro per overtreding. Dit aangekondigde onderzoek loopt.
Hoeveel gevallen van overtreding van bovenstaand artikel zijn er bekend en hoe vaak is er aan woningmakelaars een boete opgelegd in verband met deze werkwijze?
Na onze eerdere afspraken heeft ACM extra aandacht besteed aan de oneigenlijke praktijken van verhuurbemiddelaars op dit punt. De ACM heeft in 2019 4 bemiddelaars aangesproken op het ten onrechte in rekening brengen van bemiddelingskosten aan huurders, waaronder twee bemiddelaars die onder meer inschrijvingskosten vroegen. Deze bemiddelaars zijn gestopt met het in rekening brengen van bemiddelingskosten aan huurders5. Ook heeft de ACM aangekondigd dat zij opnieuw zal controleren of (ver)huurbemiddelaars nog steeds verboden bemiddelingskosten rekenen.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de intensievere handhaving van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op dit gebied?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het – met het oog op artikel 7:417 lid 4 BW – toegestaan om woningzoekers te laten betalen om op aangeboden woningen te reageren onder noemer van een «prikbordfunctie»?
Artikel 7:417, lid 4 BW ziet erop toe dat er geen kosten aan een (aspirant-) huurder worden gerekend wanneer een huurbemiddelaar zowel optreedt voor de verhuurder als voor de huurder (het dienen van twee heren). Indien de website van de (ver)huurbemiddelaar geen contactgegevens van de aanbiedende verhuurder verstrekt en de bemiddelaar het de aspirant-huurder dus onmogelijk maakt rechtstreeks en zonder tussenkomst van de websitebeheerder met elkaar in contact treden om over totstandkoming van een huurovereenkomst te onderhandelen, wordt de bemiddelaar geacht in opdracht van de verhuurder te bemiddelen en mag hij geen bemiddelingskosten bij de huurder in rekening brengen.
Dus als er sprake is van bemiddeling door een huurbemiddelaar in opdracht van de verhuurder, vallen inschrijvingskosten onder bemiddelingskosten die niet mogen worden gerekend aan een consument-huurder. Uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dat er alleen kosten bij de (aspirant-)huurder in rekening gebracht mogen worden als de website van de handelaar een «prikbordfunctie» heeft, dus waarbij aan de huurder geen belemmering wordt opgeworpen om rechtstreeks in contact te treden met de verhuurder.
In hoeverre is het nog toegestaan om inschrijvingskosten op woning- en kamerwebsites te vragen, gegeven de uitspraak van de Hoge Raad uit 2015?2
Zie antwoord vraag 6.
Waar kunnen gedupeerden die onterecht dergelijke kosten hebben betaald zich melden, en welke inspanningen pleegt u dit zo breed mogelijk bekend te laten zijn en deze gedupeerden te ondersteunen?
Gedupeerden kunnen zelf een brief sturen om de ten onrechte in rekening gebrachte kosten terug te vragen. Op de website van de Woonbond is een deurwaarderscheck te vinden aan de hand waarvan de huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten. Op de website van de rijksoverheid wordt onder meer verwezen naar de voorbeeldbrief voor het terugvorderen van bemiddelingskosten op het juridisch loket, maar ook de Woonbond, NVM en de ACM (ACM Consuwijzer) hebben voorbeeldbrieven op hun websites geplaatst. Indien een minnelijke schikking niet tot de mogelijkheden behoort, blijft een gang naar de civiele rechter benodigd. Op de website van NVM staat een voorbeelddagvaarding.
Huurders en woningzoekenden die ten onrechte bemiddelingskosten hebben moeten betalen, kunnen daarvan ook melding maken via www.consuwijzer.nl, het consumentenloket van de ACM. Als aan de hand van die meldingen blijkt dat mogelijk sprake is van stelselmatige overtreding van het verbod op onterechte bemiddelingskosten, kan ACM onderzoek doen naar de betreffende bemiddelaar(s).
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht ‘Onderwijs is failliet’? |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Onderwijs is failliet»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u bevestigen dat het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport voornemens is om 18% te bezuinigen op het bijzonder onderwijs op Curaçao, naast de 12,5% die docenten al moeten inleveren?
Nee, ik heb, eveneens via de media, vernomen dat er op het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport van Curaçao een interne memo is opgesteld over mogelijke toekomstige bezuinigingen, maar dat er nog niets is beslist. Daarbij is ook vermeld dat Minister-President en interim- Minister van onderwijs Rhuggenaath de onrust betreurt die er in de samenleving over de inhoud van het memo is ontstaan.
In hoeverre is de voorgestelde bezuiniging een gevolg van de eisen die het Nederlandse kabinet aan de regering van Curaçao heeft gesteld bij het steunpakket dat in het kader van de coronacrisis is verleend? Indien dit het geval is, vindt u deze bezuiniging dan een adequate invulling van deze eisen?
Er is geen sprake van een gevolg van de eisen die het Nederlandse kabinet gesteld heeft aan de regering van Curaçao in het kader van de verleende steun. Nederland heeft aangegeven dat het totale pakket arbeidsvoorwaarden van alle medewerkers in de (semi)publieke sector (incl. overheidsbedrijven en publiek gefinancierde stichtingen en overige instellingen die voor minimaal 50 procent gefinancierd worden vanuit de begroting) met 12,5 procent dient te worden verlaagd. De precieze invulling hiervan is echter aan het land Curaçao zelf.
Deelt u de mening dat een gedegen impactanalyse van belang is bij eventuele bezuinigingen en dat de regering op Curaçao alles in het werk moet stellen om te zorgen dat kinderen niet de dupe worden van bezuinigingen?
Ik deel uw mening over het belang van goed onderwijs in de Caribische landen. Dit is absoluut noodzakelijk om de samenlevingen weerbaar te maken en kinderen een toekomst te geven. Onderwijs maakt dan ook nadrukkelijk onderdeel uit van de landspakketten waar ook met Curaçao over gesproken wordt. De door Nederland voorgestelde hervormingen in het onderwijs starten met een gedegen, gezamenlijke doorlichting van de huidige staat van het onderwijs, waarbij ook gekeken zal worden naar de governance en de financiering. Op basis van de uitkomsten van deze doorlichting zal vervolgens met de landen bezien worden welke maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening dat het moeilijk uitlegbaar is dat er zo’n fors verschil zit in de financiering van het openbaar en het bijzonder onderwijs op Curaçao?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen over de politiek-bestuurlijke aansturing van het onderwijs op Curaçao en de ontoereikende bekostiging? Welke mogelijkheden ziet u om hier verbetering in te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de regering van Curaçao over het bovenstaande?
Zie antwoord vraag 4.
De beperkte mogelijkheden om maatwerk te leveren bij de kostendelersnorm |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe verklaart u dat de mogelijkheid in de Participatiewet om maatwerk te leveren bij de kostendelersnorm in de praktijk slechts sporadisch gebruikt wordt?1
Om het toepassen van maatwerk te bevorderen, verlenen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik subsidie aan een project van Divosa, waarin gemeenten een handreiking wordt geboden op welke wijze zij maatwerk kunnen bieden binnen de kaders van de Participatiewet bij toepassing van de vierweken zoekperiode voor jongeren tot 27 jaar, bij de jongerennorm voor jongeren tot 21 jaar en bij de kostendelersnorm. Dit project geeft ook inzicht in de omstandigheden waarin sommige gemeenten knelpunten ervaren bij de mogelijkheid om maatwerk binnen de kaders van de Participatiewet te bieden.
Vindt u het een goede zaak dat mensen mantelzorg verlenen aan bijvoorbeeld een ouder, een zus of een volwassen kind? Zo ja, waarom kort u de bijstandsuitkering van dergelijke mantelzorgers dan middels de kostendelersnorm?
Het verlenen van mantelzorg is een goede zaak. Hierbij is van belang dat mensen ook in hun inkomen kunnen voorzien en mantelzorg mentaal en fysiek kunnen dragen. De bijstand is het vangnet van de sociale zekerheid. Een bijstandsuitkering is bedoeld om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Bij kostendelende medebewoners is sprake van schaalvoordelen. Omdat dit onder meer betekent dat woonlasten en huishoudelijke kosten gedeeld kunnen worden, wordt de kostendelersnorm toegepast indien er geen sprake is van een tijdelijk verblijf.
Mensen werkzaam in de daklozenopvang geven regelmatig aan dat de kostendelersnorm dakloosheid bevordert, doordat mensen eerder het huis uit gezet worden (bijvoorbeeld volwassen kinderen) en daklozen niet opgevangen worden door vrienden en familie vanwege de kostendelersnorm; herkent u deze signalen?
Deze signalen zijn mij bekend. Het oorzakelijk verband tussen de kostendelersnorm en dakloosheid is evenwel niet aangetoond. Met het onderzoek «bijstandsgerechtigden en belemmeringen bij mensen om woonruimte te delen» dat antwoord moet geven op deze vraag en in opdracht van mij wordt uitgevoerd door Significant APE, geef ik tevens invulling aan de motie Peters en Jasper van Dijk over de kostendelersnorm.
Vindt u het nog gepast om naar maatwerk in de Participatiewet te verwijzen in antwoord op grote maatschappelijke problemen zoals het enorme aantal daklozen, nu blijkt dat gemeenten dit amper gebruiken?
Uit gesprekken met gemeenten, waaronder ook de pilotgemeenten van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren, blijkt dat sommige gemeenten knelpunten ervaren bij het toepassen van maatwerk binnen de kaders van de Participatiewet. Met de subsidie aan Divosa voor het maken van een handreiking, wordt bevorderd dat gemeenten ook daadwerkelijk maatwerk toepassen (zie antwoord op vraag2.
Onderschrijft u dat de mogelijkheid tot maatwerk in de Participatiewet geen oplossing is voor het probleem dat de kostendelersnorm vormt voor mantelzorgers en daklozen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de G4 die u vragen om kritisch naar wet- en regelgeving te kijken die oplossingen voor dakloosheid tegenwerken, zoals de kostendelersnorm, waardoor het lastig is voor daklozen om in het eigen netwerk een verblijfplaats te vinden?2
Ik ben voortdurend in gesprek met de VNG, Divosa en met de G4 en andere gemeenten om te luisteren naar knelpunten, het bieden van oplossingsrichtingen en ook het toelichten van het kabinetsstandpunt over het waarom van sommige aspecten uit de Participatiewet, zoals de kostendelersnorm. De uitkomsten van het onderzoek van Significant APE genoemd in het antwoord op vraag 3 wil ik bij deze gesprekken betrekken.
Wat is uw reactie op de gemeente Den Haag, die expliciet zegt dat de tijdelijke ontheffing van de kostendelersnorm tekort schiet als effectief instrument om uitkeringsgerechtigden aan te moedigen tot het in huis opnemen van een in nood verkerende medeburger?
De gemeente Den Haag is één van de pilotgemeenten van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren. Ik deel de analyse dat sommige gemeenten knelpunten ervaren bij het toepassen van maatwerk in de kostendelersnorm, vandaar het hierboven genoemde project van Divosa en het genoemde onderzoek van Significant APE.
Deelt u de analyse van gemeente Den Haag dat een meer wervende regeling nodig is die de hoofdbewoner, naast ondersteuning van de gemeente, ook enig financieel voordeel oplevert?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u dat de tijdelijkheid van de ontheffing van de kostendelersnorm problematisch is omdat de mensen in kwestie dan enkel op korte termijn weten waar ze aan toe zijn?
De kostendelersnorm houdt rekening met schaalvoordelen die ontstaan als mensen een woning delen. De kostendelersnorm is niet van toepassing als er sprake is van tijdelijk verblijf. Op deze manier heeft de tijdelijke opvang van bijvoorbeeld een dakloze of iemand die dakloos dreigt te geraken niet meteen effect op de bijstandsuitkering van de cliënt. Bij duurzaam verblijf dient de hoogte van de bijstandsnorm aangepast te worden aan de leefsituatie. Het is te allen tijde ter beoordeling van het college of het tijdelijk dan wel duurzaam verblijf betreft.
Wordt het onderzoek in reactie op de motie van de leden Peters en Van Dijk inzake de kostendelersnorm nog voor het zomerreces naar de Kamer gestuurd?3
Mijn voorganger heeft in haar reactie aan uw Kamer aangegeven op welke wijze zij invulling wilde geven aan de motie van de leden Peters en Van Dijk en dat de bevindingen van het onderzoek naar bijstandsgerechtigden en belemmeringen voor mensen om woonruimte te delen rond de zomer aan uw Kamer zou worden aangeboden. Ondanks de coronacrisis, waardoor het voor de onderzoekers meer tijd kostte, onder meer om afspraken te maken met gemeenten om interviews te kunnen houden, is de inzet dat het onderzoek eind augustus 2020 wordt opgeleverd. Echter, als gevolg van de coronacrisis en de daaruit voortvloeiende belasting van het onderzoek en het Ministerie van SZW, kan ik het onderzoek met de kabinetsreactie hoewel zo spoedig mogelijk, met wellicht een lichte uitloop, in het najaar aan uw Kamer aanbieden.
In hoeverre is de angst voor de gebundelde budgetten (BUIG-budgetten) van de gemeente Eindhoven gegrond als ze schrijft: «Het landelijk vastgestelde beleid rondom de kostendelersnorm zijn we verplicht om toe te passen. Doen we dit niet, dan kan dit leiden tot het rapporteren van de accountant over onrechtmatige verstrekkingen hetgeen consequenties kan hebben voor de BUIG-budgetten. Daar waar de rijksoverheid ruimte heeft geboden, nemen we die ook: maatwerk wordt toegepast in die gevallen waar het echt nodig is»?
Het behoort tot de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van gemeenten om de Participatiewet toe te passen. Dat betekent ook dat de rechtmatigheid van toekenning van de bijstand en het toepassen van de voor de individuele bijstandsgerechtigde juiste norm wordt getoetst ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik. Als op basis van artikel 18, eerste lid, Participatiewet maatwerk wordt toegepast door middel van algemene bijstand dan kan dat ten laste worden gebracht van de gebundelde uitkering Participatiewet (de BUIG) en hierbij is er sprake van landelijke compensatie van gemeenten via doorwerking van de realisaties in het macrobudget BUIG.
Maatwerk dat op basis van artikel 12, Participatiewet wordt toegepast is bijzondere bijstand en wordt betaald uit de algemene uitkering van het Gemeentefonds. Uitgaven van gemeenten hebben geen invloed op de hoogte van de algemene uitkering.
In hoeverre gaat het bieden van maatwerkoplossingen ten kostte van het gemeentelijk budget, of is er op enigerlei wijze compensatie vanuit het rijk?
Zie antwoord vraag 11.
Volgt op een verzoek om maatwerk binnen de Participatiewet toe te passen, altijd een officieel besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is?
Een besluit van het college over het al dan niet toekennen van het recht op bijstand en de hoogte daarvan wordt gecommuniceerd met de burger. Daarbij moet zijn aangegeven dat indien men het niet eens is met dat besluit bezwaar en beroep kan worden ingediend.
Bent u bereid te erkennen dat de maatwerkoplossing in de Participatiewet als antwoord op de problemen die worden veroorzaakt door de kostendelersnorm, een wassen neus is?
Nee. Dat zou ook te voorbarig zijn, omdat eind augustus de bevindingen van het hierboven genoemde onderzoek worden verwacht.
Bent u bereid de kostendelersnorm in zijn geheel af te schaffen?
Zie antwoord vraag 14.
De Ecodesignrichtlijn en de reparatie-infrastructuur in Nederland. |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Klopt het dat in de Ecodesign-richtlijn voorschriften zijn opgenomen voor ondersteuning door fabrikanten van reparatie van huishoudelijke apparatuur, zoals wasmachines, koelkasten, TV’s en afwasmachines?
In december 2019 zijn diverse verordeningen voor energie-gerelateerde producten (waaronder die genoemd in vraag 1) gepubliceerd door de Europese Commissie op basis van de Ecodesign-richtlijn. De in de verordeningen opgenomen eisen aan de desbetreffende producten zullen vanaf 1 maart 2021 van toepassing zijn en moeten worden nageleefd door de respectievelijke fabrikanten. Eisen worden gesteld aan de beschikbaarheid van reserve-onderdelen, toegang tot informatie voor reparatie en onderhoud, maximale levertijd van reserve-onderdelen en eenvoudige wijze van ontmanteling voor reparatie of vervanging. In de verordeningen wordt de «professionele reparateur» geïntroduceerd en gedefinieerd als een exploitant of onderneming die professionele reparatie- en onderhoudsdiensten voor de in de verordening genoemde specifieke elektronische producten aanbiedt. De ondersteuning door de fabrikant van de professionele reparateur is meeromvattend en meer specialistisch dan die voor een niet-professionele reparateur, in de verordeningen aangeduid met «eindgebruiker». De professionele reparateur wordt geacht daartoe over de technische vaardigheden en over een aansprakelijkheidsverzekering te beschikken. De eindgebruiker wordt geacht uitsluitend eenvoudige reparaties met minimale veiligheidsrisico’s uit te voeren.
Bent u met ons van mening dat betrouwbare reparateurs, zoals vrijwilligers van Stichting Repair Cafe, niet mogen worden uitgesloten van deze ondersteuning bij hun reparatie-activiteiten?
Alle niet-professionele reparateurs of eindgebruikers hebben recht op ondersteuning van fabrikanten voor een beperkt aantal relatief eenvoudige reparaties die zijn opgesomd in de desbetreffende verordeningen. Ondersteuning bij dit type reparaties geldt dus ook voor de vrijwilligers van Stichting Repair Café. Een individueel Repair Café dat een meeromvattende en specialistischer ondersteuning wenst van een fabrikant van de in vraag 1 bedoelde energie-gerelateerde producten, zal dat in ieder geval kunnen doen door een professionele reparateur in te schakelen.
Bent u voornemens een registratieplatform met minimale eisen in te richten, zodat duidelijk wordt voor zowel fabrikanten als reparateurs wie bevoegd zijn reparaties uit te voeren?
Gebruiksduurverlenging door goed onderhoud en reparatie van producten is een belangrijke schakel in een circulaire economie. Het PBL-rapport «Circulaire Economie in Kaart» (2019) heeft in beeld gebracht dat er op het gebied van reparatie al het nodige gebeurt, maar stelt ook dat reparatie in de hoek van consumentenelektronica minder ontwikkeld is ten opzichte van diverse andere productgroepen. Ik zal dit idee meenemen in een breder onderzoek dat ik wil laten doen naar de verdere professionalisering van de reparatiesector. Vanzelfsprekend zal ik de stakeholders bij dat onderzoek betrekken. Over de resultaten van het onderzoek en mijn afweging over het registratieplatform zal ik uw Kamer informeren.
Bent u met ons van mening dat er geen onevenredige belemmeringen voor de toegang tot de reparatiemarkt mogen worden opgeworpen en dat er derhalve alleen eisen kunnen worden gesteld aan de competenties (technische bekwaamheid) en een aansprakelijkheidsverzekering?
De eisen aan technische bekwaamheid en de aanwezigheid van een aansprakelijkheidsverzekering worden in de respectievelijke verordeningen voor energie-gerelateerde producten als centrale elementen genoemd. Of andere eisen of condities eventueel nog nodig zijn kan bijvoorbeeld afhankelijk zijn van de aard of complexiteit van een product. Met u ben ik van mening dat onevenredige belemmeringen moeten worden voorkomen.
Kunt u schetsen hoe de reparatiemarkt in andere Europese landen wordt gestimuleerd? Bent u bereid Nederland een trekkersrol te laten spelen in de reparatie-infrastructuur door het opstellen van een nationaal register?
Ik beschik momenteel niet over informatie die inzicht geeft in het stimuleringsbeleid van een reparatiemarkt in andere Europese landen. In de context van de implementatie van de in antwoord 1 bedoelde verordeningen zal in ieder geval spoedig duidelijk worden hoe andere lidstaten omgaan met de ondersteuning van de professionele reparatiemarkt.
Daarnaast is van belang dat de Europese Commissie in het kader van het circulaire economie actieplan zal werken aan de invoering van een nieuw «recht op reparatie» waarbij gekeken zal worden naar de beschikbaarheid van reserveonderdelen en de toegang tot reparatie in de vorm van een «recht» of via garantiestelling1. Dit zal naar verwachting een impuls geven aan de ontwikkeling van een reparatie-infrastructuur hoewel pas bij de detaillering van het concept in 2021 echt duidelijk zal worden welk effect precies kan worden verwacht.
Zoals aangegeven in antwoord 3 zal ik een onderzoek uitzetten om na te gaan wat er op het punt van de reparatiesector nodig is om invulling te geven aan de verordeningen. Daarbij zal ik ook de doelstellingen van het Europese circulaire economie actieplan en de Kaderrichtlijn afvalstoffen meenemen. Ook zal ik daarbij de ingezette ontwikkeling in Nederland betrekken van circulaire ambachtscentra die hergebruik en reparatie beogen te stimuleren. Voor de ontwikkeling van het concept circulaire ambachtscentra is overigens een toenemende internationale belangstelling waar te nemen onder de noemer van Urban Resource Centers2.
Bent u bekend met het «Circularity Gap Report – the Netherlands»1 dat de organisatie Circle Economy op 3 juni 2020 heeft gepresenteerd, waarin wordt uitgewerkt wat er moet gebeuren om de circulaire economie in 2050 te realiseren?
Ja.
Bent u bereid de aanbeveling voor het vergroten van de reparatie-sector met 100% van het rapport over te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk een uitwerking toesturen van de manier waarop u dit wil realiseren?
Ik heb kennisgenomen van de in het rapport aanbevolen interventies tot versterking van de «reparatie economie». In het verlengde van mijn antwoord op vraag 3 en 5 ben ik bereid de aanbevelingen te betrekken bij het onderzoek naar verdere professionalisering van de reparatiesector in Nederland. Ik zal zo spoedig mogelijk het resultaat daarvan aan uw Kamer toesturen.
Bent u bekend met de RepairMonitor Analyse 20192 van Stichting Repair Cafe? Deelt u de mening dat dit rapport waardevolle inzichten en handvatten biedt om de reparatie-sector te ondersteunen en te vergroten?
Ik ben betrokken geweest bij de bouw van de RepairMonitor en ben bekend met de jaarlijkse rapportages. Juist omdat de bevindingen en analyses uit de RepairMonitor inzicht bieden in de repareerbaarheid van uiteenlopende producten is het een belangrijke schakel in de basis van Stichting Repair Café.
Bent u bereid de aanbevelingen uit de Analyse over te nemen, zoals onder andere het verplichten van producenten tot het verstrekken van reparatie-handleidingen voor hun producten, het verbeteren van de mogelijkheden voor consumenten om kwetsbare en kritische onderdelen van producten, zoals batterijen, zelf te vervangen en voorlichting voor consumenten over de voordelen van reparatie?
De conclusies en aanbevelingen uit de Analyse maken duidelijk waar de problemen liggen en welke acties de reparateurs van Stichting Repair Café ondernomen willen zien. Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 1 constateer ik dat een deel van de wensen die gericht zijn aan fabrikanten al realiteit wordt vanaf maart 2021. Dat is nog beperkt tot energie-gerelateerde producten waaronder consumentenelektronica die onder de scope van de diverse verordeningen vallen, maar het voornemen van de Europese Commissie is om de Ecodesign-richtlijn op een breder scala aan producten van toepassing te verklaren5. Wettelijke eisen omtrent reparatie en repareerbaarheid van producten op basis van deze richtlijn zullen daardoor in alle lidstaten gemeengoed worden op een meer uniforme basis. Daarnaast is van belang de ontwikkeling van het «recht op reparatie», zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 5. In het verlengde van mijn antwoord op vraag 3, 5 en 7 ben ik bereid de aanbevelingen te betrekken bij het onderzoek naar verdere professionalisering van de reparatiesector in Nederland.
Deelt u de conclusie dat mensen producten over het algemeen langer willen gebruiken dan de levensduur waar de fabrikant van uit gaat, aangezien uit de Analyse blijkt dat de producten die ter reparatie aangeboden worden relatief oud zijn? Bent u bereid om met fabrikanten in gesprek te gaan om met hen de mogelijkheden te bespreken om hun producten een langere potentiële levensduur te geven door bijvoorbeeld robuuster ontwerp, het gebruik van schroeven in plaats van lijm, langere garantietermijnen en het makkelijk maken van reparatie en vervanging van batterijen?
Mede getuige het effect van Stichting Repair Café constateer ik dat kennelijk veel mensen bereid zijn moeite te doen om een apparaat dat defect is geraakt te (laten) repareren. Daar kunnen echter meerdere redenen aan ten grondslag liggen. De vorig jaar gevoerde publiekscampagne van SIRE «Waardeer het – Repareer het» geeft diverse voorbeelden daarvan. Voorts geeft deze campagne inzicht in reparatie als eerste handelingsperspectief voor consumenten, in plaats van direct ontdoen of vervangen door nieuw.
Producten die circulair zijn ontworpen zullen per definitie goed te repareren moeten zijn. In het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie wordt circulair ontwerpen in Nederland gestimuleerd door middel van het programma CIRCO6. Een circulair product of dienst kent een optimale gebruiksduur en een zo laag mogelijke milieuvoetafdruk. Het programma CIRCO geeft ondernemers de mogelijkheid aan een zogeheten CIRCO-track deel te nemen, waaruit een circulaire propositie voor hun product of dienst ontstaat. In een zogeheten CIRCO-class worden professionele designers circulaire principes bijgebracht. Met CIRCO beoog ik circulair ontwerpen in Nederland naar een gangbare praktijk te brengen, die bijdraagt aan de realisatie van de circulaire economie in brede zin, inclusief reparatie als schakel in het geheel.
Het bericht 'Experts: coronabeleid snel evalueren van levensbelang' |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Experts: coronabeleid snel evalueren van levensbelang»?1
Ik deel de mening van de in het artikel geciteerde groep experts dat een goede voorbereiding op een eventuele toename van het aantal besmettingen van levensbelang is. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om een aanpak in te richten die specifiek kijkt naar welke lessen we kunnen leren om een tweede golf te voorkomen, en klaar te zijn mocht een tweede golf ons alsnog raken. Een dergelijke aanpak biedt de kans om nog voor het eind van de zomer houvast te bieden over wat we met de kennis van nu anders gaan doen, dan wel wat we willen behouden.
Wat is uw oordeel over de oproep van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding om een tussentijdse reflectie uit te voeren naar de aanpak van deze pandemie?
Het kabinet vindt dit een goede oproep en heeft er dan ook voor gekozen om nu de focus te leggen op geleerde lessen zodat we goed voorbereid zijn om een eventuele tweede golf te voorkomen, en om er klaar voor te zijn om deze alsnog aan te kunnen. Het gaat daarbij niet om een evaluatie over wat er, gegeven de kennis van nu, allemaal goed en fout is gegaan, omdat we nog middenin de bestrijding van het coronavirus zitten. Een uitgebreide beleidsevaluatie wordt evengoed wel uitgevoerd door de Onderzoeksraad voor Veiligheid, op verzoek van het kabinet. Deze zal gericht zijn op het evalueren van het beleid van de crisisaanpak van de rijksoverheid en andere partijen met als doel terug te blikken, te verantwoorden en om ons op mogelijk toekomstige pandemieën voor te bereiden.
Waarom kiest u expliciet niet voor een (tussen)evaluatie maar voor «het expliciteren van geleerde lessen»?2
In voorbereiding op een eventuele tweede golf is het van belang dat we als kabinet kijken naar de zaken die goed zijn gegaan en juist ook naar wat we een volgende keer anders zouden doen. Deze geleerde lessen moeten in combinatie met de signalen uit het dashboard een mogelijke opleving van het virus zo snel mogelijk indammen. Dit biedt mijn inziens betere handvatten dan een tussenevaluatie. Die zal weliswaar inzicht bieden in het proces, maar zal minder concrete aanbevelingen bieden in deze fase van de virusbestrijding. Daarom gaan we gericht op zoek naar geleerde lessen.
Deelt u de mening dat de resultaten van het onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid, welke nog minstens een jaar op zich laten wachten, te laat komen voor de voorbereiding voor een eventuele tweede golf?
Ik ben van mening dat tussentijds lessen trekken van belang is om voorbereid te zijn op een eventuele tweede golf. Daarom ben ik hier zelf al mee aan de slag gegaan zodat we vóór 1 september lessen kunnen trekken die op de korte termijn concreet toepasbaar om een tweede golf te voorkomen, en aan te kunnen wanneer deze zich aandient.
Wat is uw reactie op het rapport van KPMG en de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) waarin gesteld wordt dat in de praktijk nog steeds een strategie van groepsimmuniteit wordt nagestreefd?3
Die stelling klopt niet. Vanaf het begin van de uitbraak is de strategie van het kabinet gericht op het maximaal controleren van het virus. De strategie van maximaal controleren houdt in dat we het virus indammen op het moment dat het de kop opsteekt. Alleen zo kunnen we mensen met een kwetsbare gezondheid blijven beschermen en zorgen dat de zorg het aankan.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat een hardere inzet op indammen enorme schade voor de volksgezondheid (50.000 doden) en de economie (123 miljard euro) kan voorkomen?
De strategie is maximaal controleren en het voorkomen van besmettingen. Ik zie dus geen verschil tussen deze conclusie van het rapport en het beleid dat het kabinet voert.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de huidige inzet op testen en bron- en contactonderzoek onvoldoende is om een indamstrategie te bewerkstelligen? Deelt u de conclusies uit het rapport dat het inplannen van testen te traag gaat, er te weinig mensen gestimuleerd worden om te komen testen en er te weinig contacten tijdig worden gevonden? Wat gaat u doen om het bron- en contactonderzoek te verbeteren?
Ik deel deze conclusie niet. Ik constateer dat het vrijwel altijd lukt om op dezelfde of de volgende dag een afspraak voor het testen in te plannen. Er loopt een publiekscampagne om mensen op te roepen om zich te laten testen bij klachten. Ik vind het belangrijk mensen op te blijven roepen zich bij klachten snel te melden voor een testafspraak en ook zo snel als mogelijk naar de teststraat te gaan. De publiekscampagne wordt de komende periode stapsgewijs geïntensiveerd en ook wordt onderzocht of en hoe de gewenste doelgroepen worden bereikt. Daarnaast is momenteel tussen de 1 en 2% van de geteste mensen positief voor het coronavirus. Dit wijst op een zeer laagdrempelig testbeleid. Daarnaast voeren de GGD’en op dit moment grootschalig bron- en contactonderzoek uit waarmee mensen die contact hebben gehad met een indexpatiënt geadviseerd worden noodzakelijke maatregelen te treffen. Door dit bron- en contactonderzoek wordt de verdere verspreiding zo goed mogelijk tegengegaan. De komende weken werken de GGD’en aan de verdere opschaling om paraat te staan als de dagelijkse vraag naar bron- en contactonderzoek verder toeneemt. Er vindt tot slot overleg plaats met het RIVM, de GGD’en en de laboratoria om de doorlooptijden van het proces van testen en traceren verder te versnellen, conform de motie van de leden Veldman en van den Berg (Kamerstuk 25 295, nr. 393).
Bent u bereid om de zeven beleidsaanbevelingen uit het rapport te omarmen? Kunt u per aanbeveling toelichten waarom wel of waarom niet?
Het kabinet heeft zich al veel langer uitgesproken voor een indamstrategie en voor het stapsgewijs openen van de economie. Voor testen en BCO bestaat al een informatiecampagne, aan een online inplanfunctie wordt gewerkt, uitslagen binnen 24 uur is al een doel en we zetten in op 100% contactopsporing. Een totaal BCO in 4 dagen afronden is niet mogelijk, omdat contacten 14 dagen na het laatste contact gevolgd moeten worden. We nemen de aanbeveling rond FFP1-mondkapjes voor het publiek niet over. Het is namelijk belangrijk bij klachten thuis te blijven en je te laten testen, 1,5 meter afstand te houden (social distancing) en hygiëne maatregelen vol te houden. Niet-medische mondkapjes zijn dan voor de plaatsen waar het niet altijd lukt om 1,5 meter afstand te houden voldoende. Voor reizigers gelden al extra maatregelen, die Europees afgestemd worden. Het dashboard wordt doorontwikkeld in de richting die door de opstellers ook genoemd wordt.
Het kabinet constateert dat de aanbevelingen van het rapport grotendeels in lijn zijn met het bestaande beleid. Het kabinet stelt wel vraagtekens bij de economische robuustheid van de studie. Zo is zeer de vraag of het scenario dat eerder door De Nederlandsche Bank in kaart is gebracht zo te koppelen valt aan het voorgestelde beleid.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het komende plenaire coronadebat?
Daar heb ik op ingezet, maar dat is helaas niet gelukt.
Het injecteren van afvalwater in Twente en Zuidoost-Drenthe. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de nieuwsberichten «De NAM en het dumpen van afvalwater in Twente»1 en «NAM wil nu ook chemisch afvalwater injecteren in lege gasvelden Drenthe»?2
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving. Het begrip «afvalwater» verdient toelichting in deze context3. Het gaat om het terugbrengen van water in de ondergrond dat ook afkomstig is uit de diepe ondergrond. De samenstelling van het water dat in voormalige gasvelden in Twente wordt geïnjecteerd is getoetst aan de Euralnormen4. Op basis van deze Euraltoetsing kan het injectiewater worden aangemerkt als een «niet gevaarlijke afvalstof». Het injectiewater bestaat voornamelijk uit formatiewater5, gecondenseerde stoom en naar verhouding kleine hoeveelheden mijnbouwhulpstoffen. Het injectiewater is geen chemisch afvalwater zoals in het nieuwsbericht wordt gesuggereerd.
Deelt u de zorgen van bewoners omtrent de ontdekte corrosie van buizen op verschillende injectielocaties, specifiek in het kader van de lekkage die vlak over grens bij Emlichheim heeft plaatsgevonden? Zo ja, welke maatregelen heeft u of het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) getroffen sinds de corrosie op deze injectielocaties is ontdekt? Zo nee, kunt u nader verklaren waarom niet?
Ik begrijp de bezorgdheid van de bewoners6. SodM besteedt al geruime tijd aandacht aan het toezicht op de mijnbouwonderneming zodat corrosie zo goed mogelijk beheerst wordt en lekkages worden voorkomen. Naar aanleiding van het incident in Emlichheim is er uitgebreid contact geweest tussen SodM en de Duitse toezichthouder. Hieruit bleek dat er in Emlichheim onvoldoende was gecontroleerd of de put veilig functioneert. In Nederland wordt er gewerkt met het putintegriteit zorgsysteem, wat een belangrijke rol speelt bij het voorkomen van een dergelijk incident. Zie ook het antwoord op vraag 3. Er is geen aanleiding om te verwachten dat een dergelijk incident zich in Nederland voordoet, omdat iedere mijnbouwonderneming in Nederland een deugdelijk putintegriteit zorgsysteem heeft geïmplementeerd, waar het SodM toezicht op houdt. Uit dit toezicht volgen geen signalen dat er zorgen zijn over de putintegriteit bij de Nederlandse mijnbouwondernemingen.
Kunt u toelichten hoe dik de wanden van de injectieputten zijn en hoe deze in verhouding staan tot de dikte van de wanden van de putten in Emlichheim? Kunt u uw antwoord toelichten aan de hand van de meest recente metingen van vorig jaar en dit jaar?
De wanddikte van de injectieputten is niet in een enkel getal uit te drukken en kan ook niet los worden gezien van de toegestane toleranties. De wanddikte van de putten wordt regelmatig gemeten, zodat bij afname daarvan tijdig ingegrepen kan worden. Op deze manier worden de lekrisico’s van de putten beheerst.
In Nederland is men verplicht om de annulaire drukken -dat wil zeggen de druk tussen de binnenste en de buitenste buis in de put- te monitoren. Een verandering van de annulaire druk kan een indicatie voor een lekkage zijn van de binnenste van de dubbele wand. Er is dan niet direct sprake van lekkage naar de omgeving, omdat de buitenste van de dubbele wand nog intact is. Daarnaast moeten de mijnbouwondernemingen verplicht jaarlijks de wanddiktes van de verbuizing meten, zodat hieruit een corrossietrend opgemaakt kan worden. Indien uit de metingen blijkt dat de wanddikte te veel is afgenomen kan dit leiden tot een vervanging van een verbuizing, voordat er daadwerkelijk een lekkage optreedt.
Deze methodiek is vastgelegd in het putintegriteit zorgsysteem en SodM houdt toezicht op de uitvoering daarvan. Zowel door het meten van annulaire drukken als de wanddikte, wordt in Nederland tijdig onderkend wanneer (preventief) ingrijpen noodzakelijk blijkt. In Emlichheim is er een lek opgetreden omdat de wanddikte te zeer was afgenomen zonder dat dit is onderkend.
Wat betreft de Rossum-Weerselo injectieputten, geven de resultaten van de meest recente wanddiktemetingen uit 2019 van de putten ROW-2, ROW-4 en ROW-5 geen aanleiding tot ongerustheid. De wanddiktemeting van put ROW-7, die in december 2019 niet voltooid kon worden, zal in 2020 volgens plan worden herhaald. Deze put wordt momenteel niet gebruikt voor injectie. In juli 2020 worden de metingen opnieuw uitgevoerd.
Kunt u aangeven of het klopt dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) een pomp halverwege bij de transportleiding Schoonebeek Rossum ter hoogte van Hardenberg bouwt? Zo ja, waarom wordt deze pomp aangelegd en staat dit in verband met toekomstige plannen om hier ook afvalwater te injecteren?
Ten noorden van Hardenberg, in de gemeente Coevorden, zal NAM op locatie De Hulte een watertransportpomp bouwen. Hiertoe heb ik recentelijk een vergunning verleend7. De aanleg van deze pomp heeft geen verband met toekomstige plannen om op de locatie ter hoogte van Hardenberg water te injecteren. Op deze locatie is namelijk geen injectieput. De watertransportpomp zal geplaatst worden op de NAM locatie ter ondersteuning van het bestaande leidingtracé. Dit tracé wordt gebruikt voor het transport van het productiewater uit het Schoonebeek olieveld naar het voormalige gasveld nabij Rossum waar het productiewater geïnjecteerd wordt. De pomp is bedoeld voor verbetering van de efficiëntie en doorstroming van het tracé. De exacte rol van pomp staat beschreven in de vergunning.
Bent u bekend met het budget dat de sanering in Emlichheim heeft gekost en hoeveel grondwater onbruikbaar is geworden voor toekomstige generaties? Zo ja, hoe hoog is dit budget en om hoeveel grondwater gaat het precies?
Nee, ik ben daar niet mee bekend.
Kunt u garanderen dat een lekkage zoals zich in Emlichheim heeft voorgedaan niet in Nederland kan voorkomen? Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen u treft om deze garantie mogelijk te maken? Zo nee, deelt u de menining dat een dergelijk risico voor de volksgezondheid van omwonenden te groot is om deze afvalwaterinjecties zomaar voort te zetten?
SodM ziet er op toe dat alle mijnbouwondernemingen een deugdelijk putintegriteit zorgsysteem geïmplementeerd hebben waardoor de kans op een dergelijke putlekkage bijzonder klein is en daardoor de kans dat een lekkage een risico voor de volksgezondheid zal vormen nog veel geringer is. Doordat het zorgsysteem met meerdere proactieve metingen werkt, kan al in een zeer vroeg stadium direct worden ingegrepen indien dat noodzakelijk blijkt te zijn. Ieder mijnbouwbedrijf is verantwoordelijk om alles wat redelijkerwijs van haar verwacht kan worden, te doen om zo risico’s te minimaliseren. Zoals ook is aangegeven bij de antwoorden onder de vragen 2 en 3 houdt het SodM toezicht hierop.
Kunt u toelichten hoeveel het onderhoud, de reparatie en vernieuwing aan de transportleidingen en injectielocaties reeds hebben gekost sinds de oliewinning in Schoonebeek in 2011 is herstart?
Ik kan geen specifieke toelichting geven op de kosten voor onderhoud, reparatie en vernieuwing aan de transportleidingen en injectielocaties. Dit zijn bedrijfsgegevens van NAM die ik niet heb en daarom niet kan delen. Voor globale inzichten in de kosten voor het onderhoud van de transportleidingen en injectielocaties kan ik wel verwijzen naar het evaluatierapport over de verwerking van het productiewater uit Schoonebeek. In dit rapport worden de operationele kosten, inclusief onderhouds- en vervangingskosten, geraamd8.
Kunt u aangeven hoeveel energie het proces van oliewinning kost, inclusief de energie die nodig is voor het zuiveren van ultrapuur water dat als stoom bij de oliewinning wordt ingezet?
Een energiebalans van de olieproductie in Schoonebeek is gemaakt als onderdeel van de milieueffectrapportage die destijds voor de aanvang van de olieproductie is opgesteld. De conclusie van deze analyse is dat de olieproductie, inclusief de productie van ultrapuur water dat wordt gebruikt voor de opwekking van stoom, meer energie oplevert dan dat de productie daarvan kost,. Voor inzicht in het energieverbruik van de verschillende onderdelen van het oliewinningsysteem verwijs ik naar hoofdstuk 29 van de milieueffectrapportage9.
Kunt u toelichten hoeveel water jaarlijks verbruikt wordt voor de oliewinning in Nederland?
Betreffende de olieproductie in Schoonebeek wordt het gezuiverde afvalwater van de rioolwaterzuiveringsinstallatie te Emmen gebruikt. Het betreft circa 3.000 m3 water per dag, wat anders op het kanaal geloosd zou worden. Dit water wordt verder gezuiverd tot ultrapuur water, wat vervolgens dient als bron voor de stoomgeneratie. Deze stoom wordt geïnjecteerd ter bevordering van de olieproductie. Als de olieproductie in Schoonebeek 365 dagen per jaar draait, komt dit neer op een verbruik van ruim 1 miljoen m3 water per jaar.
Voor de olieproductie uit andere velden in Nederland wordt geen stoom geïnjecteerd en nagenoeg geen water verbruikt.
Deelt u de mening dat het waterverbruik – specifiek in het kader van de aanhoudende droogtes van de afgelopen jaren – een plek moet krijgen in de afwegingssystematiek binnen de vervroegde zesjaarlijkse herafweging van afvalwaterinjectie? Zo ja, hoe wilt u dit in de praktijk realiseren? Zo nee, waarom niet en hoe denkt u dan een allesomvattende afweging te kunnen maken over de duurzaamheid van afvalwaterinjectie zonder dat waterverbruik hierin wordt meegenomen?
Waterverbruik is inderdaad een belangrijk aspect. Het waterverbruik van de olieproductie in Schoonebeek is meegenomen in de initiële milieueffectrapportage en is ook onderdeel van de herafweging. Voor de herafweging moet namelijk de CE-methodiek of een gelijkwaardige methodiek worden toegepast. Onderdeel van de CE-methodiek is het opstellen van een levenscyclusanalyse waarin onder andere het waterverbruik wordt geanalyseerd. Daarbij wil ik opmerken dat voor de stoomgeneratie in Schoonebeek afvalwater uit de rioolwaterzuivering te Emmen wordt gebruikt. Dit water zou anders op het kanaal geloosd worden (zie ook mijn antwoord op vraag 9).
Bent u van mening dat het risico op ongelukken met het transport van het afvalwater voldoende wordt meegewogen in de afwegingssystematiek? Zo ja, kunt u nader toelichten hoe dit precies gebeurt? Zo nee, hoe wilt u de weging hiervan aanpassen zodat dit bij de volgende afweging wel het geval is?
Ja, het risico van transport is een onderdeel van de integrale risicoafweging die in het kader van vergunningverlening wordt gemaakt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in transport per as en transport per leiding. Bij transport per as worden met name trilling-, geluidhinder en, afhankelijk van de situatie, ook verkeersveiligheid in de directe omgeving van de waterinjectielocatie gewogen. Bij transport per leiding wordt het risico op lekkage gewogen.
Kunt u toelichten of de vervangings- en reparatiekosten voldoende worden meegewogen in de afwegingssystematiek? Zo ja, hoe worden deze kosten precies meegenomen in de afwegingssystematiek? Zo nee, hoe bent u van plan te bewerkstelligen dat dit bij de aankomende afweging wel het geval is?
Ja, de kosten voor vervanging en onderhoud worden voldoende meegenomen in de afwegingssystematiek. Voor de verschillende verwerkingsvarianten van het productiewater uit Schoonebeek zijn de kosten in kaart gebracht. Dit betreft de kosten die betrekking hebben tot de aanleg en aanpassingen van putten en leidingen, operationele kosten en onderhouds- en vervangingskosten. In de vorige evaluatie is de raming gebaseerd op ervaringscijfers van NAM voor transport, injectie, putten en onderhoud, leveranciersgegevens en publiek beschikbare overzichten van kosten. Ook zijn de geraamde kosten voorgelegd aan de betrokken partijen om er voor te zorgen dat ze in redelijk overleg tot stand zijn gekomen. De onzekerheid in de kosten is geschat op basis van standaard industriepraktijk. Vervolgens zijn de kosten per onderdeel en de totaal kosten naast elkaar gelegd om zo de varianten voor de verwerking van het productiewater onderling te vergelijken. Voor een detail beschrijving van de totstandkoming van de kosten verwijs ik naar het herafwegingsrapport10.
Kunt u verklaren of de terugneembaarheid en bodemeigenheid van het geïnjecteerde afvalwater voldoende wordt meegewogen? Zijn er praktijkonderzoeken gedaan die de terugneembaarheid van dit afvalwater hebben vastgesteld? Zo ja, zou u de onderzoeksresultaten hiervan kunnen delen en toelichten? Zo nee, deelt u de mening dat dergelijk onderzoek noodzakelijk is om de veiligheid van omwonenden ook op de lange termijn te kunnen borgen?
Ja, de terugneembaarheid en de bodemeigenheid van het geïnjecteerde water is voldoende meegewogen. Dit zijn eisen die worden gesteld in het Landelijk Afvalbeheer Plan en deze eisen zijn onderdeel van de afweging die wordt gehanteerd in de CE-methodiek. Berging van afvalstoffen in de diepe ondergrond is alleen aanvaardbaar als de te bergen afvalstoffen terugneembaar zijn. Doordat er slechts één waterstroom wordt geïnjecteerd in een leeg geproduceerd gasveld, kan dit water worden teruggewonnen.
Betreffende de bodemeigenheid is onderzocht in hoeverre het injectiewater afwijkt van het water dat oorspronkelijk in het reservoir aanwezig is geweest. De achterliggende gedachte is dat het oorspronkelijke water al lange tijd in het gesteente aanwezig is, zodat water met een vergelijkbare samenstelling niet tot reacties in het gesteente zal leiden. In een technisch rapport11 is de samenstelling van het formatiewater uit de Drenthevelden vergeleken met het formatiewater uit de Twentevelden. Op hoofdlijnen komt de samenstelling overeen en is de bodemeigenheid gewaarborgd. Daarnaast is onderzocht of de zuurgraad van het injectiewater of de aanwezige mijnbouwhulpstoffen het reservoirgesteente zouden kunnen aantasten. Dit blijkt niet het geval te zijn.
Bent u bekend met het feit dat het geïnjecteerde afvalwater in Twente een zoutlaag kruist? Klopt het dat deze zoutlaag op de lange termijn mogelijk op kan lossen in het afvalwater met bodemverzakking en aardbevingen tot gevolg? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dergelijke problemen op de lange termijn kunt voorkomen? Zo nee, kunt u nader toelichten hoe u tot deze conclusie bent gekomen?
Ja, ik ben bekend met het feit dat de waterinjectieputten ook door een zoutlaag gaan. Interferentie tussen het injectiewater en deze zoutlaag wordt voorkomen door een goed putontwerp in combinatie met het putintegriteit zorgsysteem en de naleving daarvan. SodM houdt hier toezicht op.
Tussen de zoutlaag en het kalksteen reservoir zit een onoplosbare anhydriet laag. Omdat er zorgen waren dat deze laag op sommige plekken niet aanwezig zou zijn is er ook gekeken of in dat geval de zoutlaag zou kunnen oplossen en of dat een lekpad tot gevolg kan hebben. De onderzoeken hiernaar, die door buitenlandse experts en SodM zijn beoordeeld, laten zien dat lokale zoutoplossing niet geheel uitgesloten kan worden maar dat geen dermate grote oplossing wordt verwacht waardoor lekpaden kunnen ontstaan. Ook worden daarmee geen bodemverzakkingen of trillingen door zoutoplossing verwacht.
Voorts wordt eenmaal per zes jaar door de NAM middels een technische evaluatie onderzocht of de gebruikte techniek nog de beste techniek is; hierbij worden ook de lange(re) termijn risico’s meegewogen. SodM zal bij het toetsen van de eerstkomende evaluatie, die naar aanleiding van de motie-Mulder12 met een jaar wordt vervroegd, opnieuw de lange(re) termijn risico’s goed onderzoeken.
Voor meer details verwijs ik naar berichtgeving op de SodM website13.
Begrijpt u de frustratie van gemeentebesturen die machteloos staan tegenover het injecteren van afvalwater in hun bodem? Begrijpt u dat bewoners het gevoel hebben dat binnen de huidige afwegingssystematiek de slager zijn eigen vlees keurt doordat de NAM zelf een heroverweging over de juiste systematiek maakt, terwijl de NAM grote financiële belangen heeft om deze systematiek voort te zetten gezien de relatief lage kosten die hiermee gemoeid zijn in vergelijking met waterzuivering?
De afwegingsmethodiek die wordt gebruikt om inzichtelijk te maken of injectie in de ondergrond de meest geschikte manier is om het productiewater uit Schoonebeek te verwerken is een onafhankelijke en gevalideerde methode. De methode is opgesteld door de onafhankelijke partij CE Delft. Vervolgens heeft de onafhankelijke commissie voor de m.e.r. de methodiek in beoordeeld en enkele verbeterpunten geadviseerd. Deze adviezen zijn meegenomen in de uiteindelijke toepassing van de afwegingsmethodiek. De uitkomsten van de afweging zijn ook gecontroleerd door Deltares en, wederom, de Commissie m.e.r. Naar aanleiding van deze controles is de afweging op enkele punten verduidelijkt. De totstandkoming van de eindafweging was een lang proces waarbij burgers, lokale overheden, de provincie en het waterschap zijn betrokken. De aanstaande evaluatie zal, conform de motie van het lid Agnes Mulder14, met een jaar vervroegd worden naar 2021. Ook zal de evaluatie door een onafhankelijke partij worden uitgevoerd.
Erkent u in het kader van de hierboven gestelde vragen de noodzaak om de afwegingsmethodiek te evalueren en bij te stellen, zoals ook door CE Delft is geadviseerd?3
De zorgen die in de hierboven gestelde vragen aanbod komen worden reeds meegenomen in de huidige afwegingsmethodiek. Ik zie daarom geen noodzaak om deze nu te evalueren. Daarnaast wil ik benadrukken dat de methodiek al meerdere malen is geëvalueerd. Nadat de afwegingsmethodiek in 2004 is opgesteld door CE Delft, heeft de Commissie m.e.r. in 2007 de toepasbaarheid van de afwegingsmethodiek getoetst. Hieruit volgde de conclusie dat de methode toepasbaar is en zijn er enkele verbeterpunten meegegeven. In aanloop naar de vorige evaluatie heeft de Commissie m.e.r. in 2015 geadviseerd om in de evaluatie de geactualiseerde CE Delft methodiek te gebruiken.
Deelt u de mening dat er eerst meer onderzoek nodig is naar de bestaande risico’s van afvalwaterinjectie en dat u eerst een nieuw heroverwegingskader moet opstellen en de nieuwe evaluatie af moet wachten voordat u overgaat tot uitbreiding van afvalwaterinjecties in Zuidoost-Drenthe? Zo ja, kunt u dan verklaren waarom u ervoor gekozen heeft om de uitbreiding naar Zuidoost-Drenthe voor deze herevaluatie te realiseren en bent u bereid deze uitbreiding uit te stellen? Zo nee, hoe denkt u dan uit te kunnen sluiten dat de afvalwaterinjecties in Zuidoost-Drenthe geen schadelijke gevolgen hebben of dat er mogelijk veel loze investeringen worden gedaan als uit de nieuwe overweging blijkt dat afvalwaterinjectie niet de beste methode is?
Allereerst wil ik benadrukken dat er nog geen vergunning is voor de injectie van productiewater in voormalige gasvelden in Drenthe. Zonder vergunning is het niet toegestaan om de ondergrond te injecteren. Het vergunningsproces heb ik toegelicht in een eerdere brief aan uw Kamer16 en de stand van zaken omtrent de voorziene uitbreiding naar Drenthe beschrijf ik in een andere brief17. De huidige afwegingsmethodiek is geschikt om gebruikt te worden in het vergunningsproces. NAM is vrij om dit vergunningsproces op ieder moment te starten.
De risico’s van injectie in gasvelden zijn uitgebreid onderzocht. Daarnaast is er ook veel ervaring bij mijnbouwbedrijven met injectie. Voor ieder veld waar een mijnbouwbedrijf voornemens is om injectie toe te passen moeten de veld-specifieke risico’s onderzocht worden. Dit zal ook het geval zijn voor de injectie die NAM voornemens is om in Drenthe te starten. Pas als de risico’s duidelijk in beeld zijn gebracht wordt de afweging gemaakt of injectie veilig kan. Op basis hiervan neem ik mijn besluit. Dat in dit traject mogelijk loze investeringen worden gedaan is een bedrijfsrisico dat bij NAM ligt.