De schade aan mens en milieu door de winning van mangaan in Zuid-Afrika |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mangaan is nodig voor elektrische auto’s en windmolens, maar de winning ervan schaadt mens en milieu»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de wereldwijde markt voor mangaan? Wat zijn de belangrijkste leveranciers? Waar vindt de verwerking grotendeels plaats? Welke landen en sectoren zijn de grootste eindgebruikers?
Het rapport van SOMO en ActionAid, getiteld «Manganese matters: A metal of consequence for people in South African communities affected by mining and the global just transition» (hierna: «het rapport»), gebruikt data van UN Comtrade en andere bronnen om een gedeeltelijk overzicht te geven van de wereldwijde markt van mangaan. Nederland heeft geen eigen onderzoek beschikbaar naar de wereldwijde mangaanmarkt.
Relevante conclusies uit het rapport zijn:
Mangaan is een van de essentiële grondstoffen die gebruikt worden in onder andere hernieuwbare energietechnologie, en waarvoor de vraag in de toekomst verder zal stijgen8. Nederland onderschrijft het grote belang van verantwoorde, duurzame mijnbouw en verwerking van dergelijke grondstoffen. Enerzijds moet een negatieve (lokale) impact van mijnbouw op de Sustainable Development Goals tegen worden gegaan, anderzijds is het zaak voor producerende landen om economische kansen van duurzame mijnbouw en lokale verwerking te verzilveren. Nederland ondersteunt dit op verschillende manieren. Zo steunt Nederland het Climate Smart Mining Initiative van de Wereldbank dat er op gericht is landen te ondersteunen deze kansen te verzilveren. Ook draagt Nederland bij aan het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals en Sustainable Development dat overheden helpt om het bestuur van de mijnbouwsector in landen te verbeteren, onder meer met aandacht voor gender, milieu en het creëren van zogeheten «local content». Zuid-Afrika is ook lid van dit vrijwillige partnerschap.
Ook de Europese Unie kan onder meer via het handelsbeleid, het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en via interne regulering bijdragen aan verantwoorde en duurzame winning en verwerking van grondstoffen in ontwikkelingslanden. De EU besteedt hier ook aandacht aan, bijvoorbeeld in het Critical Raw Materials Action Plan9. De EU onderstreept daarin het belang van verantwoorde, duurzame winning van mineralen en metalen en neemt dit mee in de partnerschappen die de EU wil opzetten met derde landen, waaronder landen in Afrika. Ook onderneemt de EU stappen om internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen te stimuleren of verplicht te stellen in waardeketens. De EU Conflictmineralenverordening (2017/821) bevat reeds een gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor Europese importeurs van goud, tin, wolfraam en tantaal. Het voorstel voor herziening van de Batterijen-richtlijn en het aankomende wetgevende voorstel voor duurzaam ondernemingsbestuur, met een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven als kernpunt, zijn eveneens relevant in dit verband. Zie ook het antwoord op vraag 11 en vraag 12.
Welk deel van de wereldwijde mangaanwinning vindt plaats in Zuid-Afrika? Welk deel van de Zuid-Afrikaanse mangaanproductie wordt ook in Zuid-Afrika verwerkt? Deelt u de mening dat meer duurzame verwerking, en daarmee extra toegevoegde waarde, in lage- en middeninkomenslanden waar grondstoffen gedolven worden wenselijk zou zijn? Wat kan Nederland of de Europese Unie ondernemen om dit te bevorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het in het Trouw-artikel aangehaalde rapport van SOMO en ActionAid, «Manganese matters: A metal of consequence for people in South African communities affected by mining and the global just transition»?
Ik heb met interesse kennis genomen van het rapport dat een gedegen analyse geeft van de mangaanwinning in Zuid-Afrika, en de urgente problematiek die daaromheen speelt. Net als de auteurs van het rapport ben ik me bewust van de grote risico’s op misstanden en mensenrechtenschendingen in de winning van mineralen, ook in Zuid-Afrika. Het is bekend dat de vraag naar mangaan, en diverse andere grondstoffen, de komende jaren snel zal stijgen onder andere door de versnelling in de energietransitie die ook Nederland ambieert. Dit mag niet ten koste gaan van gemeenschappen in mijnbouwgebieden. Onderzoek dat inzicht geeft in de complexiteit van de productieketens en in de risico’s en misstanden die verbonden zijn aan de winning, verwerking en handel in kritieke grondstoffen is dan ook zeer van belang.
Onderschrijft u de conclusie van de onderzoekers dat de mangaanwinning in de Noordkaap in Zuid-Afrika gepaard gaat met mensenrechtenschendingen, dat vrouwen hierbij extra hard geraakt worden, en dat de lokale gemeenschappen veelal leven in armoede, terwijl de mijnbouwbedrijven grote winsten boeken?
Het rapport wijst op mensenrechtenschendingen, genderongelijkheid en aanhoudende armoede en geeft aan dat er schadelijke milieueffecten en negatieve effecten voor de lokale volksgezondheid zijn geconstateerd. Nederland heeft geen eigen onderzoek gedaan om dit te staven, maar ik neem kennis van deze ernstige bevindingen. Zie verder ook het antwoord op vraag 8.
Erkent u dat de mangaanmijnbouw in het gebied ook schadelijke milieueffecten veroorzaakt, zoals lucht- en watervervuiling, met negatieve gevolgen voor de lokale volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u, in deze context, van de bevinding dat een bedrijf als South32, betrokken bij de mangaanwinning, de afgelopen 5 jaar USD 1.900 miljoen heeft uitgekeerd aan dividenden, terwijl slechts USD 93 miljoen werd gereserveerd voor investeringen in lokale gemeenschappen?
Mijnbouwbedrijven kunnen een belangrijke positieve rol spelen door hun belastingafdrachten, door het creëren van lokale werkgelegenheid, of bijvoorbeeld door het aanwenden van infrastructuur voor de mijnbouw voor ook andere maatschappelijke doeleinden. Hierin moeten bedrijven lokale wetgeving volgen en kunnen zij daarnaast uit eigen beweging verdere stappen zetten. South32 maakt in deze context zijn eigen afwegingen. Nederland ondersteunt via het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals and Sustainable Development overheden in productielanden om hier effectief beleid op te formuleren.
Wat onderneemt de Zuid-Afrikaanse overheid om misstanden rond de mangaanwinning in de Noordkaap aan te pakken? Bent u bereid om zorgen over deze misstanden over te brengen aan de Zuid-Afrikaanse overheid?
In Zuid-Afrika bestaan diverse wetten die duurzame en sociaal verantwoorde mijnbouw in juridisch opzicht waarborgen. Zuid-Afrika heeft een goed ontwikkeld rechtssysteem en een vocaal maatschappelijk middenveld. Zorgen die er bestaan over vermeende misstanden in de winning van mineralen zijn onderdeel van het publieke debat en er wordt ook regelmatig over gerapporteerd door de pers. Tevens vinden rechtszaken plaats tegen (multinationale) ondernemingen die ervan worden beschuldigd misstanden toe te staan bij hun bedrijfsactiviteiten. Op dit moment zie ik geen aanleiding om Zuid-Afrika over de bevindingen van dit specifieke rapport apart aan te spreken.
Deelt u de mening dat er nog onvoldoende wordt gedaan om schadelijke effecten voor de lokale gemeenschappen te verminderen, en dat niet alleen de lokale overheid en mijnbouwbedrijven zelf hier verantwoordelijkheid voor moeten dragen, maar ook de bedrijven die het gedolven mangaan gebruiken als grondstof in hun eigen productieproces, waaronder Nederlandse bedrijven?
Het kabinet verwacht van alle bedrijven, ongeacht welke sector, dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bedrijven worden geacht de internationale normen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, de UN Guiding Principes on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, te onderschrijven en daarnaar te handelen. Dat betekent dat bedrijven risico’s in hun internationale ketens in kaart moeten brengen, deze risico’s moeten voorkomen, aanpakken of stoppen en hierover moeten communiceren. Ook voor bedrijven die mangaan gebruiken als grondstof in hun productieproces geldt dat van hen verwacht wordt dat zij mogelijke misstanden in hun keten identificeren, voorkomen, en/of aanpakken.
Wat verwacht u in deze context van Nederlandse bedrijven die Zuid-Afrikaans mangaan gebruiken bij het toepassen en naleven van de richtlijnen voor multinationale ondernemeningen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat wetgeving voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), gericht op verplichtingen rond gepaste zorgvuldigheid, een belangrijke rol kan spelen bij het tegengaan van misstanden in toeleveringsketens?
Ja. In 2020 heeft het kabinet nieuw IMVO-beleid gepresenteerd. Het nieuwe IMVO-beleid bestaat uit een mix van vrijwillige en dwingende maatregelen. IMVO-wetgeving – bij voorkeur op EU-niveau – is het kernelement van het nieuwe IMVO-beleid en is gericht op de toepassing van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de internationale raamwerken. IMVO-wetgeving heeft als doel dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen en hun verantwoordelijkheid nemen om mensenrechten en milieu te respecteren. Dit moet bijdragen aan het tegengaan van schendingen in toeleveringsketen.
Wat is uw reactie op berichten dat er vertraging is opgetreden in Brussel om te komen tot Europese IMVO-wetgeving? Kunt u inzicht geven in de redenen voor deze vertraging? Wat onderneemt Nederland om dit proces weer te versnellen?
De Europese Commissie heeft aangegeven dat de publicatie van een wetgevend voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, inclusief een gepaste zorgvuldigheidsverplichting, wordt uitgesteld naar het najaar van 2021. Een reden voor deze vertraging is door de Commissie niet gedeeld. Wel berichten diverse media, waaronder Politico, dat de aangekondigde vertraging mogelijk te maken heeft met aanbevelingen van de Raad voor regelgevingtoetsing (Regulatory Scrutiny Board) in een effectbeoordeling van het Impact Assessment. Mijn voorganger heeft onlangs bij de verantwoordelijke Commissaris Reynders (Justitie en Consumentenzaken) nogmaals aangedrongen op spoedige publicatie van een ambitieus wetgevend voorstel.
Herinnert u zich uw toezegging om de voortgang van de Europese ontwikkelingen in de zomer van 2021 te wegen, en om bij onvoldoende voortgang over te gaan tot het invoeren van nationale wetgeving?
Het kabinet heeft in de beantwoording op de feitelijke vragen over het BHOS-jaarverslag 2020 (Kamerstuk 35 830 XVII, nr. 10) aangegeven dat het wetgevende voorstel van de Europese Commissie met enkele maanden is vertraagd. Het kabinet heeft in deze beantwoording in overweging gegeven om de balans op te maken over de voortgang van de Europese ontwikkelingen nadat het wetgevende voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur is gepubliceerd door de Europese Commissie.
Bent u bereid, gezien de vertraging op Europees niveau, over te gaan tot nationale wetgeving? Zo nee, waarom niet?
In de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven in te zetten op IMVO-wetgeving, die bij voorkeur op EU-niveau wordt ingevoerd. Voor de beïnvloeding van het aanstaande, wetgevende Commissievoorstel werkt het kabinet momenteel bouwstenen uit. De Europese Commissie komt dit najaar met een wetgevend voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, inclusief een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. In de IMVO-beleidsnota is verder uiteengezet dat, indien een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet van de grond komt, de bouwstenen klaarliggen voor de invoering van nationale bindende maatregelen.
Hoe staat het met de uitwerking op nationaal niveau van bouwstenen voor IMVO-wetgeving?
De uitwerking van de bouwstenen voor een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, die primair als inbreng voor het Commissievoorstel dienen, gaat onverminderd door. De conceptbouwstenen zijn ter advies voorgelegd aan de SER en het Adviescollege Toetsing en Regeldruk (ATR). Het advies van het ATR heb ik op 2 juli 2021 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 2021Z12590). Na ontvangst van het SER-advies zal ook dat advies met uw Kamer gedeeld worden. Beide adviezen worden benut om de bouwstenen af te ronden. Vervolgens zullen wij uw Kamer informeren over de afgeronde bouwstenen voor IMVO-wetgeving.
In hoeverre is er binnen het mvo-convenant voor de metaalsector aandacht besteed aan het adresseren van risico’s in de mangaanketen? Wat zijn de behaalde resultaten op dit vlak?
Mangaan valt binnen de reikwijdte van het convenant, die alle metalen en mineralen omvat. De hulpmiddelen en handreikingen die door partijen zijn ontwikkeld kunnen op alle metaal- en mineraalketens, inclusief mangaan, worden toegepast. Tot op heden is er binnen het IMVO-convenant voor de metaalsector geen specifieke aandacht besteed aan de mangaanketen.
Ziet u meerwaarde in het opzetten van een mvo-convenant speciaal gericht op metalen waarvan de verwachte vraag de komende jaren sterk toe zal nemen in de context van de energietransitie?
In de IMVO-beleidsnota van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) is aangegeven dat binnen de doordachte beleidsmix wordt ingezet op sectorale samenwerking. De overheid blijft partij bij de huidige IMVO-convenanten voor de termijn waarvoor deze convenanten zijn afgesloten en blijft met dezelfde inzet aan tafel zitten van lopende onderhandelingen. De vernieuwde sectorale aanpak is ook bedoeld voor initiatieven die opvolging geven aan (reeds)afgelopen IMVO-convenanten. Momenteel wordt onderhandeld over een IMVO-convenant hernieuwbare energie, hierbij wordt ook gekeken naar de risico’s voor mens en milieu in de waardeketens voor metalen die nodig zijn voor hernieuwbare energie zoals windenergie. Mocht dit IMVO-convenant onverhoopt niet tot stand komen of niet alle waardeketens dekken van metalen gericht op de energietransitie, dan kunnen de desbetreffende sectoren, als zij binnen hun sector een dergelijk initiatief tot stand willen brengen, een aanvraag indienen voor ondersteuning van sectorale samenwerking zodra dit instrument gereed is.
De brief van Aedes voor Commissiedebat Wonen en Corona |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief van Aedes voor het Commissiedebat Wonen en Corona?1
Ja.
Kunt u een stand van zaken geven over de uitvoering van de motie Koerhuis over het niet uit huis zetten van weeskinderen sinds het Commissiedebat Wonen en Corona?2
Voor het zomerreces stuur ik u een brief waarin ik de aanpak toelicht die ik wil volgen ter uitvoering van de motie Koerhuis.
Is het waar dat de signalen over het uit huis zetten van weeskinderen uitsluitend betrekking hebben op corporaties en niet op particuliere verhuurders?
Ik acht het aannemelijk dat deze verdrietige situaties zich voordoen bij corporaties, bij particuliere verhuurders en bij koopwoningen. Dat signaal heb ik tevens ontvangen tijdens gesprekken met experts naar aanleiding van de uitvoering van de motie Koerhuis.
In hoeverre bent u bereid om het voorstel van Aedes over te nemen voor een aanpassing van het Burgerlijk Wetboek en de periode dat jongvolwassenen die hun ouders hebben verloren in het huurhuis mogen blijven wonen te verlengen van 6 maanden naar 1 of 2 jaar?
Zoals ik toelicht in mijn brief over de uitvoering van de motie Koerhuis wil ik woningcorporaties de mogelijkheid geven om meerjarige weeskinderen langer in de ouderlijke woning te laten blijven met behulp van een tijdelijk huurcontract. Zo kunnen corporaties meerderjarige weeskinderen langer te tijd geven om in de ouderlijke woning te blijven terwijl een passende oplossing gezocht wordt. Om dit mogelijk te maken wil ik op korte termijn de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting (Rtiv) 2015 aanpassen. Door middel van de gedragscode die ik wil uitwerken ten behoeve van situaties met meerderjarige weeskinderen kan worden vastgesteld op welke wijze corporaties deze verruiming op een goede manier kunnen benutten. Daarnaast wil ik de komende tijd bezien of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de positie van meerderjarige weeskinderen te verbeteren zodat zij meer rust ervaren voor rouwverwerking en om beslissingen voor de toekomst te nemen.3
Klopt het dat een aanpassing van de Woningwet of een AMvB onder de Woningwet het probleem gerichter oplost, gegeven de signalen over het uit huis zetten van weeskinderen?
Een gerichte oplossing is de aanpassing van de Rtiv. Hiermee maak ik het voor woningcorporaties mogelijk om meerderjarige weeskinderen een tijdelijk huurcontract te bieden waardoor zij langer in de ouderlijke huurwoning kunnen blijven wonen.
Is het waar dat de signalen van het uit huis zetten van weeskinderen niet uitsluitend betrekking hebben op jongvolwassenen, maar ook op kinderen van 16 en 17 jaar die al een huurcontract mogen sluiten en een voogd op afstand mogen hebben?
Een minderjarige is in beginsel niet bevoegd tot het sluiten van een huurovereenkomst. Uitzondering hierop zijn studentenwoningen: hiervoor hanteren verhuurders in sommige gevallen een leeftijdsgrens van 16 jaar. In dergelijke gevallen moet de ouder/voogd medeondertekenen. Mij zijn geen signalen bekend dat het overlijden van een ouder/voogd die een huurcontract mede ondertekend heeft tot gevolg zou hebben dat iemand uit huis wordt gezet. Mochten die signalen mij alsnog bereiken, zal ik dit ook betrekken bij de uitwerking van de gedragscode.
In hoeverre bent u bereid om het voorstel van Aedes over te nemen voor een aanpassing van de huurtoeslag voor jongvolwassenen die hun ouders hebben verloren?
Corporaties hebben voldoende mogelijkheden om te zorgen dat de huur van de ouderlijke huurwoning betaalbaar blijft. Zo kunnen zij bijvoorbeeld waar nodig (tijdelijke) huurverlaging bieden wanneer de huur van de ouderlijke huurwoning te hoog blijkt. Betaalbaarheid zal tevens onderdeel zijn van de gedragscode.
Er bestaat in de uitvoering de mogelijkheid om maatwerk te leveren in een situatie waar weeskinderen achterblijven in de huurwoning waar de ouder(s) huurtoeslag ontvingen. Wanneer ze de huur van de woning overnemen kan er geen recht bestaan omdat de huur boven de maximale huurgrens voor jongeren uitkomt (jonger dan 23 jaar). In die situatie kent Toeslagen de huurtoeslag toe tot de maximale huurgrens voor jongeren in plaats van de huurtoeslag af te wijzen, waarbij de huur voor zover die boven de maximum huurgrens voor jongeren uitkomt, niet wordt vergoed. Het afschaffen of verlagen van de leeftijd voor de huurgrens voor jongeren is een fundamentele wijziging van het stelsel met inhoudelijke en financiële gevolgen.
In de reactie op de motie van de leden Lodders en Van Weyenberg over verdere quick fixes om het toeslagenstelsel te verbeteren (Kamerstuk 35 572, nr. 49) wordt ingegaan op een aanpassing van de leeftijdsgrens in de huurtoeslag. In dat kader is geconstateerd dat de leeftijdsgrens in de huurtoeslag en het jeugdminimumloon momenteel verschillen en dat het te overwegen is om deze gelijk te trekken. Dat zou betekenen dat de leeftijdsgrens verlaagd wordt van 23 naar 21 jaar. Een nieuw kabinet zal hierover een integrale afweging moeten maken.
Deelt u de mening dat corporaties maatschappelijke instellingen zijn en dat we van corporaties een tijdelijke huurkorting mogen verwachten voor weeskinderen die hun ouders hebben verloren, gegeven het feit dat het een kleine groep weeskinderen betreft?
Zie antwoord vraag 7.
De uitspraak van de rechter omtrent het te laat afronden van de inburgering |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat vindt u van de uitspraak van de rechter van donderdag 10 juni 2021 waarin een door de Minister opgelegde boete vanwege het te laat afronden van de inburgering nietig wordt verklaard en de lening van een inburgeraar wordt kwijtgescholden?1
Van de uitspraak van de rechtbank heb ik kennisgenomen.
Ik leg me neer bij de uitspraak en stel geen hoger beroep in. In het kader van de aanbevelingen van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties en het feit dat in deze zaak sprake was van een zeer geringe overschrijding van de inburgeringstermijn en veel inspanningen, is alsnog een verlenging van de inburgeringstermijn toegekend.
Wat betekent deze uitspraak voor inburgeraars die eerder een boete hebben gekregen of door de strenge regelgeving hun hele lening moeten terugbetalen of al hebben terugbetaald? Om hoeveel mensen gaat het en hoe zullen deze mensen gecompenseerd worden?
De Wet inburgering 2013 is bewust opgezet als een strenge wet. De huidige «alles of niets» bepaling dat een inburgeraar bij een verwijtbare termijnoverschrijding – ook als deze gering is – de gehele lening moet terugbetalen is een van die scherpe kanten. Met de inzichten van nu, mede gevoed door de lessen van de Kinderopvangtoeslagaffaire, zal ik opnieuw gaan kijken naar het huidige stelsel en de positie van de veelal kwetsbare groep inburgeraars daarin.
Op dit moment wordt daarom een verkenning uitgevoerd naar verbetermogelijkheden binnen het huidige stelsel. In deze verkenning wordt het huidige stelsel ook onderzocht op hardvochtige effecten op inburgeraars. In het commissiedebat van 28 juni jl. heb ik uw Kamer toegezegd hierover na een zomer een brief te sturen.
Daarbij wordt ook gekeken naar de bestaande regels voor terugvordering van de lening bij overschrijden van de termijn. In de huidige regelgeving bestaat immers geen mogelijkheid voor gedeeltelijke kwijtschelding van de lening.
Om gedeeltelijke kwijtschelding mogelijk te maken moet de regelgeving inburgering worden aangepast. De vraag is dan onder welke omstandigheden welke mate van terugvordering van de lening proportioneel is. Ook zal dit een impact hebben op de uitvoeringspraktijk van DUO.
Voor boetes kent het huidige stelsel wel een matigingsbeleid, vastgelegd in een beleidsregel2. Op basis van deze beleidsregel was de boete in deze casus ook gematigd.
Deelt u de mening dat er ruimte moet zijn voor maatwerk wanneer een inburgeraar de inburgering te laat afrondt door onvoorziene omstandigheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit toepassen zodat een zaak als deze niet meer voor kan komen?
Het huidige stelsel houdt tot op zekere hoogte al wel rekening met individuele omstandigheden.
Zo verlengt DUO de inburgeringstermijn als er sprake is van niet-verwijtbare omstandigheden. Dit betreft in ieder geval omstandigheden als ziekte en bijvoorbeeld het overlijden van een familielid. Een niet-limitatieve opsomming van omstandigheden is vastgelegd in een beleidsregel.3
Daarnaast zijn de mogelijkheden tot ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen (AGI) in 2018 verruimd waardoor ook als niet aan de formele criteria voor ontheffing AGI wordt voldaan op grond van bijzondere individuele omstandigheden DUO op verzoek een ontheffing kan verlenen.
Tot slot wordt als onderdeel van de verkenning van de verbetermogelijkheden van het huidige stelsel gekeken hoe nog meer maatwerk kan worden geleverd.
Hoe wordt deze uitspraak betrokken bij de uitwerking van de nieuwe Wet inburgering?
In de nieuwe Wet inburgering is kwijtschelding van de lening en mogelijke terugbetaling van de lening bij overschrijding van de termijn niet meer aan de orde.
Asielmigranten krijgen immers een persoonlijk inburgeringstraject aangeboden van gemeenten in het nieuwe stelsel.
Ook wordt in de nieuwe wet een hardheidsclausule opgenomen waardoor er meer ruimte komt voor maatwerk bij het opleggen van een boete.
Het bericht dat een man uit zijn woning werd gezet nadat daar één wietplant was aangetroffen. |
|
Joost Sneller (D66), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de burgemeester van Bergeijk een man uit zijn woning heeft gezet om één wietplant?1
Ja.
Vindt u dat burgemeesters de zogenaamde Wet Damocles nog wel inzetten op de manier zoals die oorspronkelijk bedoeld was, namelijk om de loop uit drugspanden te halen? Heeft u enig zicht op de aantallen uithuiszettingen op basis van de Wet Damocles? In hoeveel van die gevallen denkt u dat de Wet Damocles daadwerkelijk is ingezet waar hij voor bedoeld is?
Wanneer er vanuit woningen drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, of wanneer voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het bereiden of telen van drugs kan een burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet besluiten een woning te sluiten. Het doel van een woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet is het stoppen van de overtreding van drugswetgeving daar ter plaatse en het voorkomen van verdere overtreding. Sluiting neemt de bekendheid van het pand als drugspand weg en haalt de «loop» uit het pand. Daarmee wordt het pand onttrokken aan het drugscircuit. Doorgaans hanteren burgemeesters een stappenplan bij het gebruik van hun bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet. Bij de toepassing daarvan dient de burgemeester de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te nemen. Een woningsluiting is immers een ingrijpend besluit voor betrokkenen.
Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. De gevolgen van een woningsluiting kunnen zwaar zijn als de betrokkene na de sluiting niet kan terugkeren in de woning, bijvoorbeeld omdat als gevolg van de sluiting door een verhurende partij het huurcontract wordt ontbonden. Per geval moet beoordeeld worden of een tijdelijke sluiting van de woning evenredig is ten opzichte van de belangen van de belanghebbende. In een aantal gemeenten wordt bemiddeld bij het vinden van vervangende woonruimte (ECLI:NL:RVS:2019:4008).
Over het aantal uithuiszettingen naar aanleiding van sluiting van woningen op basis van artikel 13b Opiumwet bestaat geen overzicht. In de motie Buitenweg-Van Nispen wordt verzocht om de toepassing van de bevoegdheid in artikel 13b Opiumwet te monitoren en uitspraken van de rechter hierover te analyseren, en de Kamer daarover driejaarlijks te informeren. Op dit moment vindt een evaluatie van artikel 13b Opiumwet plaats, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie. In de evaluatie worden de gevolgen van een woningsluiting voor betrokkenen meegenomen. Tevens heeft de Raad van State recent gekeken naar haar eigen rol in gevallen waarbij artikel 13b Opiumwet is gehanteerd. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Drugsbeleid van 2 juni jl. zal ik uw Kamer de evaluatie toesturen, evenals een beleidsreactie daarop.
Is het de bedoeling van de Wet Damocles dat door het op straat zetten van iemand, diegene ook zijn baan verliest en psychisch in de knel komt? Zo nee, wordt op dit moment wel voldoende rekening gehouden met deze toch zeer reëele gevolgen, zoals deze casus ook weer laat zien, wanneer wordt overgegaan tot het sluiten van een pand? Op welke manier blijkt dat dan?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt gemonitord hoeveel schade een uithuiszetting aanricht in iemand zijn leven, bijvoorbeeld door het verlies van een baan, een scheiding, niet meer aan een huurhuis kunnen komen, psychische problemen, etc.? Worden mensen, die uit huis geplaatst worden op basis van de Wet Damocles door de gemeente of instanties dusdanig begeleid dat zij hun leven weer op de rails kunnen krijgen, of worden zij spreekwoordelijke aan hun lot overgelaten? Kunt u uiteenzetten hoe de nazorg er precies uitziet, of verschilt dit ook nog per gemeente?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat meerdere instanties aan de bel hebben getrokken, maar de burgemeester in dit geval toch besloten heeft tot sluiting van de woning? Hebben burgemeesters in deze gevallen niet te veel eigenstandige bevoegdheden? Kunt u hier eens uitgebreid op reflecteren?
Ik kan niet ingaan op een specifieke casus. Zoals ik stel in de beantwoording op de vragen 2, 3 en 4 is het doel van een woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet het stoppen van de overtreding van drugswetgeving daar ter plaatse en het voorkomen van verdere overtreding. Sluiting neemt de bekendheid van het pand als drugspand weg en haalt de «loop» uit het pand. Daarmee wordt het pand onttrokken aan het drugscircuit. Doorgaans hanteren burgemeesters een stappenplan bij het gebruik van artikel 13b Opiumwet. Bij de toepassing is het belangrijk dat een burgemeester de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht neemt. Bovendien moet de burgemeester over de toepassing van artikel 13b Opiumwet verantwoording afleggen aan de gemeenteraad. In geval van een woningsluiting kunnen belanghebbenden rechtsmiddelen aanwenden. Zo kan een bezwaarprocedure worden gestart en kan de voorzieningenrechter worden verzocht om het besluit te schorsen. Daarmee zijn er waarborgen voor belanghebbenden en wordt de burgemeester gecontroleerd.
Het bericht 'Winkelleegstand loopt snel op door corona' |
|
Thierry Aartsen (VVD), Romke de Jong (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Winkelleegstand loopt snel op door corona»?1
Ja.
In hoeverre herkent u de in het artikel geschetste signalen dat de leegstand van winkelstraten in de grote steden toeneemt, en wat is uw reflectie daarop?
Ja, ook in de grote steden neemt de leegstand toe. De coronacrisis maakt een ontwikkeling zichtbaar, die ook al vóór corona gaande was, maar door corona versnelt en versterkt wordt. Dit is een reactie op structurele, achterliggende ontwikkelingen als demografische veranderingen, de online-ontwikkelingen en veranderende consumentenvoorkeuren. De genoemde structurele, onderliggende ontwikkelingen raken de middelgrote steden het hardst; zij zien hun vroegere centrumfunctie kleiner worden. De grote steden worden ook geconfronteerd met bovengenoemde ontwikkelingen maar beschikken over betere kaarten voor herstel na de crisis. Naar verwachting blijft hun aantrekkingskracht op bezoekers groter, evenals hun organiserend vermogen.
Hoe rijmt u uw inzet uit de brief van 12 mei 2021 (Kamerstuk 31 757, nr. 105), waarin u aangeeft dat de problematiek rondom het toekomstbestendig maken van winkelgebieden in mindere mate opgaat voor grote steden, met de in dit artikel gestelde situatie in deze steden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor alle binnensteden de negatieve gevolgen van leegstand tegen dienen te worden gegaan?
Ja. Daarbij moet in alle gevallen ingespeeld worden op de specifieke kansen die de lokale omstandigheden met zich mee brengen.
Wat kunt u, naast uw inzet uit de brief van 12 mei 2021, doen voor deze grote steden om te voorkomen dat daar leegstand voor een langdurige periode plaatsvindt?
Leegstand is uiteindelijk niet de oorzaak van de maatschappelijke uitdagingen waarmee de winkelgebieden in binnensteden te kampen hebben, maar een symptoom van dieper liggende oorzaken. Pas door die serieus te nemen en in te spelen op deze veranderingen kunnen winkelgebieden en meer in het algemeen de binnensteden, ook in de toekomst vitaal en toekomstbestendig zijn. De problematiek van de binnensteden van de grote steden is complex. Om die reden vindt momenteel een verkenning plaats van de G6 met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Justitie & Veiligheid (J&V) om dit beter in beeld te krijgen. Naar verwachting zullen de resultaten hiervan de basis vormen voor een bestuurlijk vervolgtraject.
Onderkent u de negatieve gevolgen als gevolg van leegstand, zoals verloedering en (sociale) onveiligheid, en op welke manier ondersteunt u gemeenten in het tegengaan hiervan?
Ja, ik onderken de negatieve gevolgen van leegstand. Bij het ondersteunen van gemeenten en andere lokale stakeholders speelt het samenwerkingsplatform de Retailagenda een belangrijke rol. Vanuit het besef dat het lokaal moet gebeuren en dat geen enkele partij het alleen kan, zetten de landelijke partijen achter de Retailagenda in op het zo goed mogelijk faciliteren van de lokale partijen. Dit doen ze door actief kenniscreatie te bevorderen en kennis uit te dragen, door te bevorderen dat partijen kennis en ervaring uitwisselen en door blokkades op te sporen en te adresseren. De Retailagenda biedt daarnaast een podium voor bestuurlijk overleg, dat bijdraagt aan wederzijds begrip en een focus op gezamenlijke strategische doelen.
Herkent u de in het artikel geschetste beeld dat verhuurders van winkelpanden de huren flink hebben verlaagd in een poging het tij rondom de toenemende leegstand te keren?
Ja. Op basis van de recent uitgebrachte «Impactanalyse Retailagenda: Onderweg naar een ander normaal»2 verwacht ik dat huurprijzen voor winkels over een langere periode onder druk zullen blijven staan. Voor de Impactanalyse zijn retailers en vastgoedeigenaren gevraagd naar hun verwachtingen op dit punt. Retailers gaven aan voor de komende jaren een huurverlaging van ca. 40% te verwachten, vastgoedeigenaren hielden het op een verlaging van 25%.
Wat kunt u, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, aanvullend doen om leegstaand winkelvastgoed dat naar verwachting voor een langere termijn leegstand kent om te zetten in woningen op korte termijn?
Op dit moment wordt hard gewerkt aan de invulling van de Impulsaanpak Winkelgebieden (Aanpak herstructurering winkelgebieden in binnensteden en kernen), waarvoor het Ministerie van EZK 100 miljoen euro voor beschikbaar stelt. U bent hierover geïnformeerd op 12 mei 20213 Met de Impulsaanpak worden gemeenten samen met private partijen gestimuleerd met een gebiedsgerichte, integrale aanpak (delen van) winkelgebieden opnieuw vitaal en toekomstbestendig te maken, door deze gebieden een nieuwe sociale- en economische basis te geven. Deze aanpak zal volop kansen bieden voor het realiseren van woningen in deze gebieden. Bij het vormgeven van de aanpak wordt in de praktijk nauw samen gewerkt met BZK.
Het bericht ‘Rijk belemmert gemeenten in armoedebeleid’ |
|
René Peters (CDA), Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Vindt u het aan te raden voor mensen met een laag inkomen om een spaarpotje op te bouwen als financiële buffer?1
Ja.
Hoeveel financiële buffer raadt u minima aan, voor alleenstaanden danwel samenwonenden?
Een algemene norm is op dit vlak niet te stellen. De hoogte van een buffer is afhankelijk van iemands financiële risico’s in samenhang bezien met zijn financiële mogelijkheden.
Richt u uw beleid erop in om mensen aan te moedigen die betreffende financiële buffer aan te houden?
Het kabinet wil voorkomen dat mensen in de schulden komen en dat indien sprake is van problematische schulden zij geholpen worden om er weer zo spoedig mogelijk uit te komen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 11 maart jl.2
Een mogelijke wijze waarop het aanhouden van een financiële buffer kan worden gestimuleerd is door in een regeling te bepalen dat iemand om in aanmerking te komen voor de regeling een deel van zijn tegoeden (zijn vermogen) niet hoeft aan te spreken. Verschillende regelingen (de Participatiewet, de Toeslagen, de Regeling rond kwijtschelding van belastingen) kennen zo’n eigen vermogensnormen. Die normen zijn afgestemd op het doel van de desbetreffende regelgeving. Bij de bepaling van die norm worden verschillende belangen meegenomen. Een daarvan is de wenselijkheid dat de betrokkene wordt gestimuleerd een financiële buffer aan te houden. Andere belangen die kunnen spelen zijn het voorkomen van een armoedeval (werk moet lonen) en een evenredige verdeling van de belastingdruk.
Bij welk bedrag aan financiële buffer krijgen alleenstaanden danwel samenwonenden geen vrijstelling meer van lokale belastingen? Op welke manier zorgt u ervoor dat informatie over de hoogte hiervan makkelijk vindbaar is?
De normbedragen die gemeenten en waterschappen hanteren bij de geautomatiseerde kwijtscheldingstoets voor burgers is € 1.675 voor een alleenstaande en € 2.200 voor samenwonenden.3 De exacte vermogensnorm (binnen een beperkte marge) hangt af van de keuzes van de lokale overheden, zoals het hanteren van 90% of 100% van de bijstandsnorm als kosten van bestaan.
Die informatie is te vinden op de websites van de individuele gemeenten. Er is geen landelijk overzicht beschikbaar, omdat er binnen een beperkte marge beleidsvrijheid is bij gemeenten en waterschappen. Daarnaast heeft het NIBUD de website «bereken uw recht»4 waarop burgers eenvoudig kunnen nagaan op welke verschillende tegemoetkomingen ze recht hebben. Voor de aangesloten gemeenten op deze website kan de burger hier tevens nagaan of hij recht heeft op kwijtschelding van de lokale heffingen.
Wat is uw reactie op het Centraal Planbureau (CPB)-rapport «Sturen naar vermogen; de vermogensopbouw bezien vanuit de levensloop» en de kritiek daarop in het artikel?
Het vraagstuk is complexer dan de beschouwing van het CPB. Zoals in de mede namens mij verzonden brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 juni 20215 beschreven, zijn er veel elementen die hierbij een rol spelen, zoals de aard van de regeling, het principe dat werken moet lonen en de effecten op de belastingdruk voor andere belastingplichtigen. Vanwege die complexiteit en zijn demissionaire status laat het kabinet de besluitvorming hierover over aan een volgend kabinet.
Wat is uw reactie op de oproep van de Oecumenische Janskerkgemeente aan gemeenten tot burgerlijke ongehoorzaamheid, door mensen met een hoger spaarpotje dan de norm wel kwijtschelding van gemeentelijke belasting te geven?
Het kabinet verwacht dat gemeenten zich aan de wet houden. Een verhoging van de vermogensnorm heeft niet alleen een effect op de financiële buffer van degenen die voor kwijtschelding in aanmerking komen, maar ook effect op de vraag of aan het werk gaan al dan niet lonend is (risico van de armoedeval) en de belastingdruk voor andere belastingplichtigen. Dit strookt niet met het karakter van de kwijtscheldingsregeling. Het is niet aan gemeenten om zelfstandig deze aspecten te wegen en te bepalen welke wetten en regels voor hun wel of niet gelden.
Wat is de juridische positie van een dergelijke gemeente in deze? Wilt u de genoemde, niet geëffectueerde wet uit 2010 betrekken in uw juridische beschouwing?
Niet alleen burgers en bedrijven, maar ook overheden, zoals gemeenten dienen zich aan de wet te houden. Zoals beschreven in mijn reactie op een verslag van een schriftelijk overleg6 is het een bewuste keuze geweest van het toenmalige kabinet om na inwerkingtreding van de door u bedoelde wet7 niet de vermogensnorm te verhogen in de nadere regels, vanwege het effect op de armoedeval. Dit is door toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgelegd in de brief van 2 maart 20128.
Welke mogelijkheden heeft u om het normbedrag voor vermogen bij kwijtschelding gemeentelijke belasting aan te passen?
Op basis van artikel 255 van de Gemeentewet kan het kabinet afwijkende regels maken voor de wijze waarop de gemeenteraad het vermogen in aanmerking neemt, waardoor er in ruimere mate kwijtschelding kan worden verleend.
Bent u bereid om het normbedrag voor vermogen substantieel te verhogen, bijvoorbeeld door het gelijk te trekken met de normbedragen hiervoor in de bijstand?
Het kabinet heeft de breed aangenomen motie op dit vlak nog niet uitgevoerd, omdat het huidige demissionaire kabinet het niet opportuun acht om hier nu over te beslissen, gezien de vele elementen die een rol spelen, zoals de aard van de regeling, het principe dat werken moet lonen en de effecten op de belastingdruk voor andere belastingplichtigen.
Zoals aangegeven in de mede namens mij door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan u aangeboden brief van 21 juni 20219 is bijstand in de eerste plaats bedoeld als een vangnet om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien. Lokale belastingen worden door eenieder betaald voor het gebruik of het profijt hebben van overheidsvoorzieningen. Gelijkstelling van de vermogensnormen is daarom niet direct logisch. Bovendien zijn de huidige vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand op verschillende uitgangspunten gebaseerd. Dat maakt het ingewikkeld om de vermogensnormen dichter bij elkaar te brengen. Verder geldt in meer algemene zin dat:
Het bericht ‘Rijk belemmert gemeenten in armoedebeleid' en het niet uitvoeren van de motie over dit onderwerp |
|
Don Ceder (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijk belemmert gemeenten in armoedebeleid»?1
Ja.
Herinnert u zich de motie van de leden Peters en Bruins, waarvan het dictum luidt: «... verzoekt de regering de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen voor 1 mei 2021 aan te passen en daarin te bepalen dat de vermogensnorm voor kwijtschelding verruimd kan worden tot maximaal de vermogensnorm in de Participatiewet»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen nog niet zijn aangepast? Kunt u uitleggen waarom u een breed aangenomen motie niet heeft uitgevoerd?
Ik kan bevestigen dat de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen niet zijn aangepast.
Het kabinet heeft de breed aangenomen motie nog niet uitgevoerd, omdat het huidige demissionaire kabinet het niet opportuun acht om hier nu over te beslissen, gezien de vele elementen die een rol spelen, zoals de aard van de regeling, het principe dat werken moet lonen en de effecten op de belastingdruk voor andere belastingplichtigen. Elementen die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties ook breder uiteen heeft gezet in de mede namens mij verzonden brief van 21 juni 20213.
Zoals in die brief uitgelegd is bijstand in de eerste plaats bedoeld als een vangnet om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien. Lokale belastingen worden door eenieder betaald voor het gebruik of het profijt hebben van overheidsvoorzieningen. Gelijkstelling van de vermogensnormen is daarom niet direct logisch. Bovendien zijn de huidige vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand op verschillende uitgangspunten gebaseerd. Dat maakt het ingewikkeld om de vermogensnormen dichter bij elkaar te brengen. Verder geldt in meer algemene zin dat:
Is het waar dat de vermogensnorm voor kwijtschelding van gemeentelijke en waterschapsbelastingen snel en eenvoudig kan worden aangepast door middel van een ministeriële regeling, aangezien de wettelijke basis daarvoor al in 2011 is gecreëerd?
Bij ministeriële regeling kan worden geregeld dat gemeenten en waterschappen bij kwijtschelding een andere vermogensnorm hanteren dan de standaard regeling in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Daarbij zij wel opgemerkt dat de wijze waarop de vermogensnorm is opgebouwd in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 verschilt van de regeling in de Participatiewet. Naast de in antwoord op vraag 3 aangehaalde kanttekeningen, stelt dat ook vragen rond de uitvoerbaarheid. Een concept regeling zou dan ook eerst ter consultatie aan de gemeenten en waterschappen moeten worden voorgelegd. Een aanpassing is vanuit dat oogpunt snel noch eenvoudig gedaan.
Kunt u toezeggen dat u de motie alsnog uit zult voeren en dat u de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen nu op de kortst mogelijke termijn zult aanpassen, zodat gemeenten de vermogensgrens voor kwijtschelding kunnen verruimen tot de vermogensgrens zoals die in de Participatiewet geldt? Kunt u aangeven of dit voor 1 juli 2021 mogelijk is? En zo nee, per wanneer dit wel gerealiseerd zal zijn?
Dit kan ik niet toezeggen, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 wil dit kabinet de uitvoering van de motie Peters en Bruins aan een volgend kabinet laten. Bovendien is een aanpassing, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 4 snel noch eenvoudig gedaan.
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Sturen naar vermogen» van het Centraal Planbureau, waarin de vermogensgrens voor kwijtschelding van gemeentebelastingen genoemd wordt als een regeling die sparen ontmoedigt? Deelt u de mening dat de aanbeveling van het CPB om deze vermogensgrens gelijk te trekken met de vermogensgrens voor de bijstand, om zo het opbouwen van buffers te bevorderen, nog eens extra onderstreept dat er een ruimere vermogensgrens nodig is voor het kwijtschelden van gemeentelijke en waterschapsbelastingen?
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport «Sturen naar vermogen» van het Centraal Planbureau. Het Centraal Planbureau lijkt de kwestie alleen te bekijken vanuit het oogpunt van het opbouwen van financiële buffers. Zoals hierboven aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 en in de mede namens mij verzonden brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 juni 2021 beschreven, dienen naar de mening van het kabinet ook andere aspecten zoals het andere karakter van bijstand ten opzichte van kwijtschelding, de armoedeval en de stijging van de belastingdruk bij andere inwoners te worden meegewogen. Die afweging laat het demissionaire kabinet aan een volgend kabinet.
Wilt u deze vragen voor 1 juli 2021 beantwoorden?
Ik streef ernaar uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht 'Loekasjenko neemt wraak en zet sluis naar Europa open voor vluchtelingen' |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Loekasjenko neemt wraak en zet sluis naar Europa open voor vluchtelingen» uit het Algemeen Dagblad van 13-06-2021?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving. Vooropgesteld zij dat het kabinet elke poging van derde landen om migranten voor politieke doeleinden te gebruiken, veroordeelt en verwerpt.
Het klopt dat de irreguliere migratie van Belarus naar Litouwen in 2021 plots sterk is toegenomen en de regering van Litouwen hierom op 2 juli jl. de noodtoestand heeft uitgeroepen. Uit informatie van Litouwse autoriteiten en de Europese Commissie blijkt dat in de eerste helft van 2021 (tot 7 juli 2021) 1376 personen een poging hebben gedaan irregulier de grens tussen Belarus en Litouwen over te steken. Van 28 juni tot 4 juli betrof dit 608 aankomsten, bijna vier keer meer dan de week ervoor (157 aankomsten). Gedurende heel 2020 betrof dit 74 personen in totaal. In 2019 werden slechts 37 pogingen tot irreguliere aankomsten genoteerd. De meeste personen die irregulier de grens probeerden over te steken zijn staatsburgers van Irak, op afstand gevolgd door burgers uit Iran, Syrië en Belarus.
De Litouwse autoriteiten geven aan dat de toename van migranten via deze ongebruikelijke route verband heeft met de politieke crisis in Belarus. Gezien de uitspraken van het Belarussische regime op dit punt, acht het kabinet dit aannemelijk. Het regime heeft eind mei gedreigd niet langer «drugs en migranten» voor de EU tegen te houden. Begin juli stelde het Belarussische bewind bij monde van Loekasjenko, in reactie op het sanctiepakket dat de EU afkondigde vanwege de aanhoudende mensenrechtenschendingen in Belarus, wederom dat het niet langer irreguliere migranten zal tegenhouden.
Kunt u reageren op de berichtgeving in het artikel? Klopt het dat de Litouwse regering stelt dat zij nu al drie keer zoveel vluchtelingen vanuit Belarus binnen heeft gekregen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het doorlaten van vluchtelingen inderdaad een wraakactie is van de Wit-Russische president naar aanleiding van geleverde kritiek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Wit-Russische grensbewakers betrokken zijn bij deze mensensmokkel? Is dit strafbaar?
Het kabinet heeft kennisgenomen van openbare berichtgeving waarin wordt gesuggereerd dat een Belarussisch staatsbedrijf pakketreizen vanuit Bagdad of Istanbul naar Minsk aanbiedt en van daaruit naar de Litouwse grens.
Een vergelijking met het aantal vluchten in het pre-COVID jaar 2019 laat een duidelijke toename van vluchten uit Irak en Turkije naar Minsk zien. Zo vonden van 1 tot 19 juni 2021 jl. 63 vluchten plaats van Istanboel naar Minsk, twee keer zo veel als in dezelfde periode in 2019. In dezelfde periode in 2021 (1 tot 19 juni) vertrokken 9 vluchten van Bagdad naar Minsk, vergeleken met slechts 4 in dezelfde periode in 2019.
In de Europese Unie is wetgeving van kracht over de definitie en preventie van mensensmokkel.2 Daaruit volgt dat iedere lidstaat passende sancties neemt tegen eenieder die een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat, opzettelijk helpt om het grondgebied van een lidstaat binnen te komen of zich daarover te verplaatsen op een wijze die in strijd is met de wetgeving van die staat met betrekking tot de binnenkomst of doorreis van vreemdelingen.
Belarus en Litouwen zijn voorts beiden ondertekenaar van het Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht, tot aanvulling van het Verdrag van de VN tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad.3
Kunt u aangeven hoe de 680 kilometer lange grens tussen Litouwen en Belarus over het algemeen bewaakt wordt? Is er sprake van adequate grensbewaking van de Europese buitengrens aldaar? Ondersteunt Frontex bij de grensbewaking daar?
In reactie op de sterke stijging van irreguliere aankomsten heeft Litouwen direct het grensbeheer versterkt en de inzet van grenswachten aangepast om de grenscontrole op de meest kwetsbare delen te verzekeren. Ook wordt momenteel meer videobewaking geïnstalleerd. Litouwen zal na eerdere terughoudendheid nu ook het leger inzetten voor de uitvoering van grensbewakingstaken. Door de Litouwse premier Šimonytė is benadrukt dat inzet van wapens daarbij niet aan de orde is. Daarnaast heeft hij aangekondigd dat Litouwen begint met het opzetten van een fysieke afscheiding langs de grens met Belarus.
Litouwen heeft de EU om politieke, operationele en financiële steun verzocht. Ook heeft Litouwen het verzoek uitgesproken dat de EU met Irak en Turkije spreekt over het stoppen van vluchten waarmee migranten naar Belarus vliegen. Voorzitter van de Europese Raad Michel zei tijdens zijn bezoek aan Litouwen op 6 juli jl toe hierover in de week van 12 juli met de Minister-President van Irak te zullen spreken.
Frontex heeft een zogeheten dringende operationele reactie goedgekeurd om de Litouwse grenscontrolecapaciteit aan hun grens met Belarus te ondersteunen. Op 17-18 juni jl. heeft er een veldbezoek plaatsgevonden om de behoefte in kaart te brengen en overeenstemming te bereiken over de precieze operationele steun, met als doel om op 1 juli 2021 van start te gaan. Inmiddels zijn medewerkers van Frontex gearriveerd. Op 10 juli jl. is tevens door Litouwen het verzoek gedaan voor een zogeheten rapid border intervention. De Nederlandse bijdrage daaraan wordt momenteel geïnventariseerd. Ook EASO is van 29 juni tot 2 juli jl. op veldbezoek geweest voor een zogeheten joint needs assesment en zal concrete operationele steun voorstellen. Verder is de Europese Commissie in contact met de Litouwse autoriteiten over assistentie op technisch niveau.
Hoe is de situatie in het vluchtelingenkamp in Litouwen? Hoe zijn de omstandigheden daar?
De bestaande faciliteiten hebben vanwege de plotselinge en grote toestroom bijna hun maximale capaciteit bereikt en de Litouwse autoriteiten onderzoeken momenteel verdere mogelijkheden voor opvang. Er is daarom een tijdelijk kamp gebouwd op het terrein van het vreemdelingenregistratiecentrum in Pabradé, in het oosten van Litouwen. Het biedt additioneel plaats aan 350 personen en is inmiddels operationeel. De gesloten opvang draait al op volle capaciteit en de autoriteiten zijn begonnen met het opvangen van migranten in een kamp met militaire tenten. Diverse gemeenten in Litouwen zijn opgeroepen om accommodaties voor opvang beschikbaar te stellen.
Litouwen geeft zelf aan dat de migrantencentra (in Pabradé en Rukla) voldoen aan EU-normen.
De meerderheid van de irreguliere migranten vraagt asiel aan. Migranten doorlopen in Litouwen normaliter een asielgrensprocedure, waarbij de behandeling van niet-ontvankelijke of versnelde zaken in 28 dagen wordt afgedaan. Aanvragers in deze procedure krijgen geen toegang tot het grondgebied, kunnen zich niet vrij bewegen en wachten op de beslissing over asiel bij de grensfaciliteiten. Dit geldt niet voor kwetsbare groepen zoals families en kinderen. Als de procedure niet binnen 28 dagen wordt afgerond krijgt de vreemdeling toegang tot het grondgebied van Litouwen en wordt hij zonder bewegingsbeperking gehuisvest.
Door de landelijke noodsituatie vanwege de grote toestroom van migranten wordt de grensprocedure nu niet volledig toegepast. De asielzoekers die aan de grensdoorlaatposten asiel aanvragen en van wie de aanvraag onder de niet-ontvankelijkheids- of versnelde procedure valt, ondergaan echter wel de grensprocedure.
Vanwege de noodsituatie loopt Litouwen inmiddels enkele weken achter met het behandelen van asielaanvragen. Litouwen laat weten dat tot nu toe geen van de personen die via Belarus Litouwen zijn ingereisd een vluchtelingenstatus heeft gekregen.
Heeft Litouwen hier reeds aandacht voor gevraagd op Europees niveau? Zo ja, hebben zij ook om bijstand gevraagd?
Zie antwoord vraag 5.
Wat bent u voornemens aan deze situatie te doen? Wordt hier binnenkort in een Europees gremium over gesproken?
Het kabinet heeft al sinds de protesten volgend op de frauduleuze presidentsverkiezingen van augustus 2020 grote zorgen over de zeer grootschalige repressie waaraan het regime van Loekasjenko oppositieleden, activisten, leden van het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke journalisten onderwerpt. In reactie op deze voortdurende repressie heeft de EU reeds vier pakketten gerichte sancties aangenomen tegen personen en entiteiten in Belarus die hiervoor verantwoordelijk zijn. Bovendien zijn in juni ook sectorale economische sancties ingesteld die de financiële belangen van het regime raken. De EU heeft steeds gezegd dat verdere sancties zullen volgen als de repressie doorgaat. Het kabinet pleit in EU-verband voor de snelle voorbereiding van een volgend pakket sancties om de druk op het regime te verhogen. De EU heeft steeds gezegd dat deze verdere sancties zullen volgen als de repressie doorgaat. Het kabinet pleit in EU-verband voor de snelle voorbereiding van een volgend pakket sancties om de druk op het regime te verhogen, conform motie Brekelmans (Motie 21 501-02, nr. 2385).
Zoals hierboven beschreven deelt het kabinet uw zorgen ten aanzien van het gebruik van migranten voor politieke doeleinden door derde landen, en volgt de situatie in Litouwen nauwlettend.
In de Raadsconclusies van de Europese Raad van 24 en 25 juni jl. veroordeelt en verwerpt de Europese Raad elke poging van derde landen om migranten voor politieke doeleinden te gebruiken. Tijdens de Europese Raad is ook ingestemd met een nieuwe set sancties tegen Belarus.
Op de Raad Buitenlandse Zaken van 12 juli jl., waar de kwestie op verzoek van Litouwen geagendeerd stond onder Current affairs, heeft het kabinet solidariteit geuit met Litouwen vis-à-vis Belarus en het belang benadrukt van gesprekken met transit- en herkomstlanden. Ook heeft het kabinet hier aangegeven open te staan voor werk aan een vijfde sanctiepakket.
Zoals hierboven toegelicht wordt Litouwen door Frontex, EASO en de Commissie ondersteund. Het kabinet wenst Litouwen in EU-verband te blijven steunen. De plotselinge migratiestroom volgt op sancties die de EU eerder oplegde aan Belarus. Het kabinet wenst dan ook, naast de nodige operationele steun voor Litouwen, ook passende, politieke oplossingen te onderzoeken in Europees verband. Zo is het van groot belang dat de EU in gesprek treedt met de derde landen waaruit de vluchten opereren.
Bent u bereid bij andere EU-landen te peilen of er draagvlak is Loekasjenko hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen apart van elkaar en tijdig beantwoorden?
Waar overlap bestond zijn vragen ten behoeve van de leesbaarheid samengevoegd. De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘raadsleden pleiten voor modernisering verlofregeling’ |
|
Joost Sneller (D66), Laura Bromet (GL), Barbara Kathmann (PvdA), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Raadsleden pleiten voor modernisering verlofregeling» en de tot u gerichte brief van de gemeenteraden van Utrecht, Groningen en Breda waarnaar in dit bericht verwezen wordt?1
Ja, ik heb kennis genomen van de inhoud van het bericht. De aan de commissie Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer gerichte brief is namens de gemeenteraden van Utrecht en Breda en twee raadsleden die zitting hebben in de gemeenteraad van Groningen verstuurd.
Onderschrijft u het pleidooi van deze drie gemeenteraden dat de samenleving en arbeidsmarkt met de jaren sterk veranderd zijn en er daarom op tal van vlakken ruimere en flexibelere verlofregelingen zijn gekomen, maar deze voor volksvertegenwoordigers ten onrechte zijn achtergebleven?
Bij de totstandkoming van de huidige verlofregeling voor volksvertegenwoordigers zijn ruime en flexibele verlofregelingen voor werknemers uitgebreid in de beschouwing betrokken. De bestaande wettelijke verlofregelingen voor werknemers waren op dat moment namelijk al in één samenhangend wettelijk kader opgenomen: de Wet arbeid en zorg. Per 1 december 2001 is deze wet in werking getreden. In deze wet zijn verlofregelingen gebundeld en uitgebreid die de combinatie werken en zorgen voor werknemers moesten vergemakkelijken. In essentie waren de verschillende verlofvormen voor werknemers al beschikbaar als referentie voor de verlof- en vervangingsregeling voor volksvertegenwoordigers.
Ingevolge artikel 57a en artikel 129, derde lid, van de Grondwet, is tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers mogelijk bij zwangerschap en bevalling of ziekte. Bij de totstandkoming van die bepalingen is de reikwijdte van de verlofmogelijkheden nadrukkelijk aan de orde geweest. Daarbij is onderkend dat niet alleen ziekte, zwangerschap en bevalling, maar ook de zorg voor kind, partner of ouder, pleegzorg, adoptie, een maatschappelijke rol of functie (zoals een betaalde baan of studie) of verblijf in het buitenland een belemmering kon zijn voor politieke participatie en dat een uitgebreidere regeling zou kunnen getuigen van een moderne kijk op de vraagstukken rondom arbeid, zorg en emancipatie.
Mijn constatering is dat er bij de totstandkoming van de verlofregeling voor volksvertegenwoordigers al ruime en flexibele verlofregelingen beschikbaar waren voor werknemers. Het niet van toepassing verklaren van dergelijke verlofvormen ten aanzien van volksvertegenwoordigers is een bewuste keuze geweest van de wetgever.
De reden daarvoor is dat volksvertegenwoordigers een andersoortige functie bekleden dan werknemers in loondienst. Toevoeging van andere modaliteiten – zo stelde de regering – betekende dat de regeling een te breed karakter zou krijgen. Het voortdurend tijdelijk aan- en aftreden van volksvertegenwoordigers komt de kenbaarheid en herkenbaarheid van vertegenwoordigende organen niet ten goede. Daarbij is het «voor het aanzien van het ambt van volksvertegenwoordiger en diens herkenbaarheid niet wenselijk dat de situatie van een duiventil zou ontstaan.»2
Kunt u daarbij ingaan op de laatste herziening van de huidige verlofregelingen voor volksvertegenwoordigers in de Grondwet en Kieswet?
De verlof- en vervangingsregeling voor volksvertegenwoordigers in de Grondwet is niet herzien. Het oorspronkelijke voorstel tot wijziging van de Grondwet uit 19933 was bedoeld om uitsluitend een regeling te introduceren voor zwangerschaps- en bevallingsverlof voor volksvertegenwoordigers. Dit grondwetsvoorstel is in 1996 in tweede lezing verworpen.
In 2001 werd een nieuw voorstel tot wijziging van de Grondwet ingediend, met de verbreding van de oorspronkelijke regeling naar vervanging bij ernstige ziekte. Dit voorstel is wel aanvaard (in 2005).4 Nadien is deze bepaling niet meer gewijzigd.
De procedurele bepalingen in de Kieswet voor de verlof- en vervangingsregeling voor volksvertegenwoordigers zijn na de inwerkingtreding (oktober 2006) ook niet meer ingrijpend gewijzigd. De enige wijziging is dat ook verlof en vervanging mogelijk is gemaakt in de laatste 16 weken voor de verkiezingsdatum.5
Herkent u het geschetste beeld dat het in veel gemeenten lastig is om voldoende kandidaten voor het raadslidmaatschap te vinden en te behouden, vanwege de combinatie met een (maatschappelijke) carrière en de verdere invulling van het gezins- en privéleven? Zo ja, welke rol spelen verlofregelingen daarin in uw optiek?
Ja, dat beeld herken ik. Op 20 maart 2018 heeft de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) het advies «Voor de publieke zaak» gepubliceerd. Uitgangspunt in het rapport is dat de functie van raadslid een lekenfunctie is en ook moet blijven. Ik onderschrijf dit principe. Dat betekent tegelijkertijd dat een raadslid deze nevenfunctie in combinatie met een maatschappelijke carrière en een gezins- en privéleven vervult.
Daarom adviseerde de Raad dat de werkzaamheden van decentrale volksvertegenwoordigers behapbaar moeten zijn met minder tijdsbesteding. Ook adviseerde de Raad om minder tijd te besteden aan bestuurlijke activiteiten zoals vergaderen, stukken lezen en fractieberaad. Dat kan alleen als wordt geïnvesteerd in een goede toerusting (griffie, rekenkamer, fractieondersteuning, scholing). Goede democratie is die investering volgens de Raad meer dan waard.
Om deze reden heb ik de afgelopen jaren in een goede toerusting van raadsleden geïnvesteerd. Dat biedt in mijn optiek een fundamentelere oplossing dan het verruimen van verlofmogelijkheden van raadsleden. Een verlof- en vervangingsregeling kan een tijdelijke oplossing bieden voor een individueel raadslid in een periode dat door privéomstandigheden de werklast te groot is. Maar de bestaande werklast blijft intact en wordt in zo’n geval overgedragen naar het raadslid dat vervangt. Bijkomstigheid van verruiming van verlofmogelijkheden is dat er ook meer vervangende raadsleden beschikbaar moeten zijn. De vraag is of er dan in de loop van een raadsperiode nog voldoende kandidaten beschikbaar zullen zijn. Vooruitlopend hierop is het dan van belang dat er op een kieslijst nog meer verkiesbare kandidaten noodzakelijk zijn. Het geschetste beeld was nu juist dat het in veel gemeenten lastig is om voldoende kandidaten voor het raadslidmaatschap te vinden. Bij het verruimen van de verlofmogelijkheden nemen bovendien de kosten aanmerkelijk toe omdat zowel vervangende raadsleden als de vervangen raadsleden tegelijkertijd recht hebben op arbeidsvoorwaardelijke voorzieningen.
Acht u het wenselijk dat volksvertegenwoordigers tijdelijk afstand kunnen doen van hun zetel (met vervanging) om andere redenen dan ziekte, zwangerschap en bevalling, zoals nu in de Grondwet opgenomen is?
In het kader van de hiervoor genoemde grondwetsherziening is als gezegd aan de orde geweest of naast bevalling en zwangerschap niet meerdere vervangingsgronden zouden moeten worden opgenomen. De vraag was of de regeling bijvoorbeeld niet ook zou moeten gelden voor adoptieverlof, ouderschapsverlof, zorgverlof, langdurige ziekte of verblijf in het buitenland. De regering is in de uiteindelijke regeling tegemoet gekomen aan het destijds aangevoerde bezwaar dat het oorspronkelijke voorstel te beperkt was.
In de eerste lezing van de grondwetsherziening heeft de regering het standpunt verwoord dat de regeling, naast zwangerschap, tevens een vervangingsmogelijkheid wegens ziekte diende te omvatten, maar dat – ook gelet op het bijzondere karakter van het ambt van volksvertegenwoordiger – verdere verruimingen niet aangewezen waren. Het persoonlijke karakter van het ambt stelt beperkingen aan de mogelijkheid van vervanging. Ook de Raad van State benadrukte dit in zijn advies.
Dit element beperkt de mogelijkheid van vervanging, zo stelde de regering. In de behandeling in de Eerste Kamer is dat door de regering verder toegespitst: «De fysieke onmogelijkheid vormt tegelijkertijd een afgrenzing ten opzichte van andere, door sommigen gewenste redenen om tot een vervangingsregeling over te gaan, bijvoorbeeld het adoptieverlof of het ouderschapsverlof. De regering beperkt het tot de fysieke onmogelijkheid die iemand ondervindt om zijn functie te kunnen uitoefenen.»
Dit criterium zou zorgverlof, ouderschapsverlof, adoptieverlof en verlof bij pleegzorg voor volksvertegenwoordigers kunnen uitsluiten uit omdat – in tegenstelling tot zwangerschap en ziekte – deze verlofvormen geen betrekking hebben op een fysieke onmogelijkheid die iemand zelf persoonlijk ondervindt om zijn functie te kunnen uitoefenen.
De regering benadrukte dat het natuurlijk mogelijk is dat in de toekomst de grondwetgever tot andere afwegingen komt. Ik zie in het pleidooi in de brief van de raden en raadsleden geen nieuwe argumenten om nu tot een andere afweging te komen.
Kunt u bij beantwoording van de vorige vraag afzonderlijk reflecteren op zorgverlof, ouderschapsverlof, adoptieverlof en verlof bij pleegzorg?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u het geschetste beeld dat zieke politici soms te vroeg starten (na 16 weken), omdat ze anders weer 16 weken uit de running zouden zijn? Of het beeld dat zwangere politici 32 weken verlof hebben moeten nemen omdat 16 weken net te kort was en er geen tussenoptie bestaat? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Nee, ik heb eerder geen soortgelijke signalen ontvangen. Artikel X 10 van de Kieswet is de uitwerking van de artikelen 57a en 129, derde lid, van de Grondwet waarin het mogelijk is gemaakt om uitsluitend bij ziekte of zwangerschap en bevalling tijdelijk ontslag te nemen als volksvertegenwoordiger en een vervanger te benoemen. Daarbij is uitgangspunt de vaste termijn van 16 weken. Is men korter ziek of beslaat de medische behandeling een kortere periode dan die van 16 weken, dan blijft toch de vervanging voor 16 weken van kracht. Naast verlof voorziet de regeling in de Kieswet ook in vervanging. Dat betekent dat de continuïteit van het raadswerk blijft gewaarborgd in die gevallen dat er een tweede verlofperiode van 16 weken noodzakelijk is wanneer de duur van de eerste periode niet volstaat.
Ik onderken niettemin dat de huidige regeling op onderdelen rigide is. In de antwoorden op vraag 8 en 9 ga ik in op de achterliggende redenen voor de huidige vormgeving van de vervangingsregeling. Ik wil bezien of de Nederlandse Vereniging van Raadsleden, de Nederlandse Vereniging van Statenleden en de Vereniging van algemeen bestuursleden van de Waterschappen het pleidooi voor een flexibeler regeling uit de brief ondersteunen. Een versoepeling van de regeling heeft ook gevolgen voor de uitvoering. Ik wil daarom ook de bestuurlijke koepels (Interprovinciaal overleg, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van waterschappen) consulteren.
Herkent u dat er praktische hobbels in de uitvoering van de Kieswet zitten omtrent het tijdelijk verlof en het beëdigen van de vervanger in een gemeenteraadsvergadering, Statenvergadering of Kamervergadering, waardoor een tijdelijk ontslag nog langer kan duren?
Ja, een verlof- en vervangingsregeling heeft altijd praktische gevolgen. Bij het verder flexibiliseren van de verlofregeling zullen die praktische gevolgen toenemen. Praktische gevolgen kunnen overigens een principiële reden hebben, bijvoorbeeld dat het vervangen lid van een vertegenwoordigend orgaan formeel geen lid meer is van dat orgaan gedurende die vervanging (als gevolg van het tijdelijk ontslag op grond van artikel X 10 Kieswet), zodat het aantal leden van het vertegenwoordigend orgaan niet boven het wettelijk voorgeschreven aantal komt. Ook kent de wet een vaste vervangingstermijn om de vervanger duidelijkheid te bieden over de duur van de vervanging.
Hoe kijkt u aan tegen flexibilisering van de verlofregeling, vooral als het gaat om de lengte van termijnen, de mogelijkheid deze als volksvertegenwoordiger zelf te kunnen beëindigen en (bij verlenging) het opnieuw moeten beëdigen van een vervanger?
De redengeving voor een telkens gefixeerde periode van 16 weken, was een eenvoudig uitvoerbare regeling en duidelijkheid bieden aan de vervanger. Er is sprake van een gebonden beslissing. Als de zieke of zwangere volksvertegenwoordiger een toereikende medische verklaring kan overleggen, ontstaat zonder meer een recht op verlof en vervanging. Bij een voorstel de regeling te flexibiliseren (aanpassen lengte van de termijnen, zelf beëindigen van de termijn, enkelvoudige beëdiging), moet steeds de uitvoerbaarheid van de regeling worden bekeken. Ik zal dit in de consultatie van de beroepsgroepen en de bestuurlijke koepels aan de orde stellen.
Bent u bereid of voornemens om, ter flexibilisering van de verlofregeling, een wijziging van de Kieswet voor te bereiden? Zo ja, langs welke lijnen zou u deze willen vormgeven?
Het is gegeven de demissionaire status van het huidige kabinet niet meer aan mij, maar aan mijn ambtsopvolger om te overwegen of een dergelijke wijziging van de Kieswet op dit specifieke punt nodig of wenselijk is. Gezien het fundamentele karakter van de voorgestelde wijzigingen op het terrein van verlofvormen en het flexibiliseren van de verlofduur zou mijn ambtsopvolger kunnen overwegen -als het voorstel voor het adviescollege tot wet wordt verheven – advies te vragen aan het nog in stellen Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers. In de tussentijd zal ik, zoals hiervoor opgemerkt, beroepsgroepen en bestuurlijke koepels consulteren over de vraag of zij een versoepeling van de regeling wenselijk en/of uitvoerbaar achten.
Kunt u toelichten of modernisering van verlofregelingen ook valt onder de ruimere mogelijkheden om het politiek verlof en daarmee de aantrekkelijkheid van het politieke ambt te verbeteren, zoals u schetst in uw kamerbrief d.d. 22 maart 2021 over Versterking en vernieuwing van de lokale democratie (TK 35 570 VII nr. 95)? Zo nee, bent u bereidt dit onderwerp mee te nemen bij de verdere uitwerking van de door u geschetste opgave en daaruit voorvloeiende te nemen maatregelen? Welke acties en planning kunt u daarbij geven?
De zinsnede in de aangehaalde kamerbrief heeft betrekking op het verlof en de terugkeergarantie van werknemers die in de plaats van of naast een betaalde functie in het bedrijfsleven of de (semi-)publieke sector een politiek ambt vervullen. De aangekondigde modernisering van verlofregelingen op dit vlak ziet dus niet op verlof- en vervangingsregelingen van zittende politieke ambtsdragers. Zoals ik hiervoor heb opgemerkt, is het gezien de demissionaire status van het kabinet aan mijn ambtsopvolger om op dit punt eventueel maatregelen te treffen.
Het essay van Pieter Hasekamp (CPB) in het FD over het in de ban doen van bitcoin. |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel van directeur Pieter Hasekamp van het Centraal Planbureau (CPB) om de bitcoin in de ban te doen?1
Ja.
Wat vindt u van de vorm en de inhoud van dit opmerkelijke statement van het CPB? Is dit wenselijk naar uw mening?
Het CPB is als planbureau inhoudelijk onafhankelijk. Het reguliere werk van het CPB bestaat uit economische onderzoeken, ramingen en andere analyses, maar het CPB is vrij om ook via andere vormen en kanalen te communiceren, inclusief via een essay of – zoals in dit geval – via een opiniestuk. Ik vind dit zeer nuttige bijdragen, die de gedachtevorming en beleidsdiscussie verrijken. Dat de directeur van het CPB zich in een opiniestuk uitlaat over een ontwikkeling op de financiële markten vind ik dus geen enkel probleem.
Mocht het al wenselijk zijn, op welke manier zou het volgens u mogelijk zijn om de bitcoin in de ban te doen in een enkel land als Nederland? Deelt u de mening dat dit veel handhavingscapaciteit zou vereisen, en eigenlijk praktisch onmogelijk zou zijn?
Begin 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mogelijke regulering van crypto’s naar aanleiding van een advies dat ik had gevraagd aan toezichthouders AFM en DNB over een regelgevend kader voor crypto’s.2 Een van de uitgangspunten die ik daarbij hanteerde is dat het digitale en daarmee grensoverschrijdende karakter van cryptovaluta vraagt om een aanpak op Europees niveau. Nationale regels kunnen eenvoudig worden ontweken en lastig worden gehandhaafd. Dit uitgangspunt is nog steeds van toepassing. Voor een enigszins werkend verbod op lidstaatniveau zijn zeer vergaande en onorthodoxe maatregelen nodig, zoals het niet toegankelijk laten zijn van bepaalde websites. Bovendien kost dit veel handhavingscapaciteit. Een verbod zou alleen op internationaal en in ieder geval Europees niveau effectief kunnen zijn. Een algeheel verbod zou tegenwicht kunnen bieden aan nadelen van crypto’s, zoals het gebrek aan transparantie over risico’s voor mensen die crypto’s kopen en het hoge energieverbruik. Tegelijkertijd zou een algeheel verbod de kansen die crypto’s bieden, bijvoorbeeld in de vorm van gebruik van de onderliggende technologie, ook onmogelijk maken. In Europees verband is gekozen voor regulering van crypto’s in de verordening voor Markten in Crypto Assets omdat de risico’s voor consumenten, marktmisbruik en qua stabiliteit door toezicht gemitigeerd kunnen worden. Ook de uitvoering van deze richtlijn zal handhavingscapaciteit vragen.
Vanuit welke hoedanigheid spreekt Pieter Hasekamp en vindt u dat dit een goede manier is voor de CPB-directeur om deze mening over dit onderwerp te ventileren? Hoort dit bij zijn rol?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is het CPB inhoudelijk onafhankelijk, en dat geldt ook voor de manier waarop de directeur of medewerkers van het CPB zich uiten in het publieke debat.
Wat is uw mening over dit essay in het licht van de recente ontwikkelingen binnen de EU om cryptomunten EU-breed te reguleren (de Markets in Crypto-assets-verordening – MiCA)?
Er zitten verschillende aspecten in het artikel die ik deel. Crypto’s voldoen slecht aan de criteria voor geld zoals het functioneren als ruilmiddel, oppotmiddel en rekeneenheid. Ook heb ik, net als toezichthouders AFM en DNB, herhaaldelijk mijn zorgen uitgesproken over mensen die kiezen voor het handelen in crypto’s, zonder zich bewust te zijn van de inherente risico’s. De zorgen van de heer Hasekamp deel ik dus ook. Tegelijkertijd bieden de stappen die nu in Europees verband worden gezet om crypto’s te reguleren, zoals genoemd bij het antwoord op vraag 3, mij voldoende comfort om, ook in Europees verband, niet in te zetten op een verbod.
Deelt u de mening van het CPB dat de bitcoin slecht geld is, en zo ja, waarom dan precies? Geldt dit volgens u voor alle cryptovaluta?
DNB heeft in het advies uit 2019 al aangegeven crypto’s niet als geld te zien omdat crypto’s niet in voldoende mate de functies van ruilmiddel, oppotmiddel en rekeneenheid vervullen, vanwege het zeer volatiele karakter van crypto’s. Ik deel deze analyse. De productie van crypto’s gaat bovendien gepaard met een aanzienlijk gebruik van energie. Het huidige geschatte energieverbruik van het Bitcoin-netwerk alleen al is vergelijkbaar met dat van een land als België of Finland.3 Dat gaat nog voorbij aan het energieverbruik van alle andere cryptovaluta. Een dergelijke energieconsumptie legt extra druk op het behalen van de internationale klimaatdoelen. Daarnaast zijn er aan crypto’s risico’s verbonden die onder andere samenhangen met de anonimiteit van de transacties, zoals crimineel gebruik en witwassen. Uit de nationale risicoanalyse witwassen uit 2019 blijkt dat witwassen via crypto’s wordt gezien als een groot witwasrisico.4 Nadat deze risicoanalyse is uitgevoerd is in Nederland de wijziging van de Europese vierde anti-witwasrichtlijn geïmplementeerd (op 21 mei 2020) waardoor er toezicht is geïntroduceerd en het witwasrisico beter gemitigeerd kan worden. Tot slot zorgt de aankomende Europese regelgeving ervoor dat er sprake is van toezicht op aanbieders van crypto’s en dat er regels zijn voor consumentenbescherming. Dit beperkt de risico’s maar neemt deze niet volledig weg. De koers van crypto’s blijft zeer volatiel.
Het bericht 'Ministerie schatte aantal studenten jarenlang verkeerd in' |
|
René Peters (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat door een vergissing in het rekenmodel het aantal verwachte studenten al sinds 1995 structureel te laag ingeschat wordt?1
Elk ramingsmodel is een versimpeling van de werkelijkheid en zal nooit de toekomst perfect voorspellen. Sinds 1995 zijn er zowel over- als onderramingen geweest, maar met name deelname aan het hoger onderwijs is vaker onderschat dan overschat. Dit hebben wij u in de verkenning van de systematiek rondom de ramingen in 2018 laten weten (Kamerstuk 35 000, nr. 28).
De effecten van emigratie en sterfte werden te sterk ingeschat. Emigratie en sterfte bleken in verschillende onderdelen van het ramingssysteem anders verwerkt te worden. Door de toegepaste verbetering is dit effect nu weggenomen, waardoor de ramingen beter aansluiten bij de werkelijke aantallen leerlingen en studenten.
Hoe verhoudt deze vergissing in het rekenmodel zich ten opzichte van de verkenning naar de systematiek rondom de OCW-ramingen in 2018, waarbij de conclusie was dat de nauwkeurigheid van de ramingen niet wezenlijk kan worden verbeterd?
Met de verkenning hebben we geconcludeerd dat de OCW ramingen nauwkeurig zijn. In het eerste jaar wijkt de totaalraming niet meer dan 1% af van het werkelijke aantal studenten. Maar we zagen ook dat de afwijkingen van de ramingen ten opzichte van de realisatie per sector groter zijn dan op het totaalniveau. Daarnaast zijn er verschillen in de nauwkeurigheid van de ramingen tussen sectoren. De nauwkeurigheid in de Referentieraming is het grootst voor het po en neemt vervolgens geleidelijk af voor het vo, het mbo, het hbo en het wo (waar de onzekerheid het grootst is).
De opgebouwde inzichten uit de verkenning zijn de afgelopen jaren in overleg met de experts van de Adviesgroep Leerlingen- en Studentenramingen (ALS) gebruikt om de ramingsmethodiek verder tegen het licht te houden, zoals ook aangekondigd in de brief over de verkenning naar de systematiek rondom de OCW-ramingen. Daarmee is het aanleiding geweest om onder andere deze methodeverbetering uit te werken. Het ministerie blijft ook de komende jaren verder werken aan mogelijke verbeteringen.
Overigens blijft een raming een (zo goed mogelijke) inschatting van de toekomst en is deze per definitie niet 100% nauwkeurig, ook niet met de doorgevoerde of nog door te voeren verbeteringen.
Hoe is deze vergissing alsnog aan het licht gekomen? Wanneer kwamen de eerste interne signalen dat er toch een vergissing zat in het rekenmodel en wat is hier toen mee gedaan?
In de brief over de verkenning in 2018 hebben we aangegeven de ramingen continue te blijven verbeteren waar mogelijk. Na de verkenning hebben we dan ook verder geïnvesteerd in de ramingen en is nader onderzoek uitgevoerd naar mogelijke verbeteringen. Hierdoor is de kennis van het wiskundige ramingsmodel en onderliggende aannames verder verbeterd.
Dit heeft geleid tot hernieuwde inzichten over de ramingen, zoals eerder beschreven. Door de toegepaste verbetering sluiten de ramingen beter aan bij de werkelijke aantallen leerlingen en studenten. De onafhankelijke Adviesgroep Leerlingen- en Studentenramingen (ALS) adviseerde deze verandering al te implementeren bij de eerstvolgende mogelijkheid. Dat was in de Referentieraming 2021.
Wat houdt de vergissing in en wat zijn de gevolgen voor de OCW-begroting?
Zie het antwoord op vraag 1. De inhoudelijke wijziging is ook nader toegelicht in paragraaf 3.2 (pp. 12 en 13) van het onlangs gepubliceerde rapport Referentieramingen 2021 (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2021/04/19/referentieraming-ocw-2021)
Hierin wordt zo helder mogelijk uitgelegd wat de inhoudelijke wijziging is en waarom deze is toegepast, hoewel het een technisch onderwerp blijft.
De wijziging leidt tot hogere verwachte leerlingen- en studentenaantallen binnen het onderwijs. Dit heeft met name impact in het hoger onderwijs. We verwachten dat de ramingen na deze methodeverbetering nauwkeuriger zijn.
De gevolgen voor de OCW-begroting van de verbetering in de methodiek is dat voortaan een nog nauwkeurigere raming van benodigde budgetten voor onderwijsbekostiging kan worden gemaakt en afwijkingen in de voorspelling van de verdere toekomst (t+5) kleiner zullen zijn. Overigens heeft de methodeverbetering geen invloed op het aantal leerlingen en studenten dat werkelijk onderwijs volgt, alleen op de nauwkeurigheid van de voorspelling. Uiteindelijk is het daadwerkelijke aantal leerlingen en studenten de basis voor de onderwijsbekostiging en is de nauwkeurigheid van de voorspelling alleen van invloed op het moment waarop een eventuele mee- of tegenvaller op de OCW-begroting bekend wordt en gedekt moet worden.
Door het doorvoeren van de verbetering heeft er eenmalig een grotere correctie op de raming van het aantal leerlingen en studenten plaatsgevonden. Dit is als onderdeel van de totale ramingsbijstelling van de Referentieraming 2021 dit voorjaar als tegenvaller in de OCW-begroting verwerkt. Deze tegenvaller is generaal gedekt.
Wat is de reden, mede in het licht van de jaarlijkse discussie over de ramingen die niet blijken te kloppen en het tekort dat dit oplevert op de begroting, dat hierover niet een aparte brief naar de Kamer is gestuurd?
Jaarlijks worden de uitkomsten van de ramingen in een rapport gepubliceerd. Daarbij worden eventuele wijzigingen in het rapport beschreven. Het ramingsrapport dat deze ontwikkelingen en de methodeverbetering uitgebreid toelicht is op 19 april gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2021/04/19/referentieraming-ocw-2021
Het rapport bevat een uitgebreide toelichting van de ontwikkelingen in de raming. Dit jaar is een apart hoofdstuk gewijd aan de verbetering van de methodiek, waarin ook is aangegeven welk deel van de bijstelling wordt verklaard door de methodewijziging en welk deel door andere omstandigheden (met name corona). Vanwege bijzondere omstandigheden (corona en de methodewijziging) is de publicatie van Referentieraming 2021 vervroegd om transparantie te bevorderen.
Elk jaar vinden ontwikkelingen in de onderwijsdeelname plaats die leiden tot een hoger of lager aantal leerlingen en studenten. Dit jaar heeft de coronacrisis bijvoorbeeld een grote impact op de onderwijsdeelname. De verbetering in de methode is dit jaar ook een belangrijke factor in de uitkomst van de raming, die vooral ook een structurele doorwerking heeft en voor een hogere schatting van het aantal leerlingen en studenten zorgt. In de raming van vorig jaar speelden bijvoorbeeld bijstellingen in de Bevolkingsprognose van het CBS een grote rol.
Het bericht ‘Chauffeurs balen van uitblijven oplossing voor onveilige bussen: ,,Gemeenten en provincies blijven maar naar elkaar verwijzen''’. |
|
Fahid Minhas (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Chauffeurs balen van uitblijven oplossing voor onveilige bussen: «Gemeenten en provincies blijven maar naar elkaar verwijzen»»?1
Ja.
Klopt het dat de overlast in het openbaar vervoer (OV) tussen Emmen en Ter Apel door veiligelanders blijft aanhouden? Hoeveel gevallen van overlast door veiligelanders vindt momenteel plaats in het OV? Op welke trajecten vindt deze overlast vooral plaats?
De politie en vervoerders registreren niet op verblijfsstatus van personen die betrokken zijn bij incidenten. Er valt dan ook niet te zeggen of de personen die betrokken zijn geweest bij de incidenten in het openbaar vervoer tussen Emmen en Ter Apel asielzoekers uit veilige landen van herkomst zijn.
Overlast in het openbaar vervoer tussen Emmen en Ter Apel speelt vooral op en rond de buslijn 73 van Qbuzz. Het overgrote deel van de meldingen betrof betalingsproblemen. Op dit moment gaat het om gemiddeld 5 meldingen per week. In 2017 en 2018 lag het aantal incidenten per week veel hoger met als dieptepunt eind 2018. Toen vonden er gemiddeld meer dan 50 incidenten per week plaats. Het betrof voornamelijk betalingsproblemen.
Vanaf 2019 is door de vele maatregelen het aantal incidenten op de buslijnen tussen Emmen en Ter Apel fors afgenomen. Deze maatregelen betreffen de continue inzet van de OV-stewards op buslijn 73 en de inzet van een pendelbus. Ook op de Vechtdallijn tussen Emmen en Zwolle wordt overlast ervaren. Ook hier hebben de incidenten voornamelijk betrekking op betalingsproblemen. Ik benadruk ook hier graag het belang van het doen van aangifte in het geval van crimineel gedrag.
Deelt u de constatering dat de inzet van middelen in het OV om overlastgeving door asielzoekers tegen te gaan nog onvoldoende effectief is? Zo nee, waarom niet?
Overlast veroorzaakt door asielzoekers is een maatschappelijk probleem, dat zich ook in het openbaar vervoer manifesteert. Op de lijn naar Ter Apel kampt het OV-personeel en de reiziger daardoor met een gevoel van onveiligheid en dat is onacceptabel. Iedere vorm van overlast is dan ook onacceptabel. Om de veiligheid van de reizigers en personeel te waarborgen worden door vervoerders extra maatregelen getroffen door op de betreffende lijnen reis-en verblijfsverboden op te leggen, camera’s te installeren, toegangscontroles en extra toezichthoudend personeel op de in te zetten. Ook wordt er gewerkt met bodycams en is er extra aandacht voor opleidingen voor medewerkers. De ingezette maatregelen in het openbaar vervoer sorteren effect, maar zullen nooit alle incidenten kunnen voorkomen. Daarom zijn de ketenmariniers continu met betrokken partijen zoals vervoerders, politie, COA en het Ministerie van I&W in gesprek om te bezien hoe de aanpak van overlast in het openbaar vervoer nog beter kan.
Zijn er in Europees verband initiatieven waar Nederland van kan leren bij het aanpakken van dergelijke overlastproblematiek?
Europese initiatieven specifiek voor de aanpak van overlastgevende asielzoekers in het openbaar vervoer zijn zowel bij mij, mijn collega van I&W en de vervoerders niet bekend. Wel worden (wetenschappelijke) Europese vergelijkingen gemaakt voor sociale veiligheid. Deze hebben echter een bredere context zoals samenleving, wonen, onderwijs en werk. Vervoerders geven aan dat juist de aanpak in Ter Apel een voorbeeld is van een goede regionale samenwerking in de keten, waarbij continu wordt ingespeeld op snel veranderde situaties.
Welke middelen uit de toolbox zijn sinds de beantwoording van de eerdere vragen van de leden Ziengs en Becker ingezet om overlast in het OV aan te pakken?2 Hoe staat het met de bekendheid van de diverse mogelijkheden uit de toolbox en hoe wordt de inzet van deze mogelijkheden beoordeeld door lokale bestuurders? Hoe wordt de taakvervulling door de ketenmariniers beoordeeld door de betrokken vervoersbedrijven en gemeenten om deze overlast aan te pakken?
In november 2020 hebben de ketenmariniers de bestaande maatregelen tegen overlastgevende asielzoekers gebundeld in een zogenaamde toolbox die handvatten biedt in de aanpak van overlastgevende asielzoekers.3 In hoofdstuk vier van de toolbox staan bestaande maatregelen tegen overlast in het openbaar vervoer opgenomen, zoals het opleggen van reis- of verblijfsverboden, het gebruik van camera’s en de inzet van toezichthoudend personeel. De toolbox is mede tot stand gekomen in afstemming met Arriva en de NS en is breed verspreid onder partijen die een rol spelen in de aanpak van overlast, waaronder vervoerders.
De ketenmariniers adviseren betrokken partijen desgewenst over de inzet van maatregelen. Hoe de maatregelen in de toolbox beoordeeld worden door lokale bestuurders en hoe de taakvervulling van de ketenmariniers door hen wordt beoordeeld kan het beste worden beantwoord door de lokale bestuurders zelf. Vervoerders geven aan de samenwerking met- en de inzet van de ketenmariniers te waarderen, al hebben de gesprekken volgens hen niet tot een structurele oplossing geleid in het OV rondom Ter Apel. Vanuit de ketenmariniers wordt de samenwerking als goed ervaren en de ontvangen terugkoppeling over de toolbox is dat dit document wordt gezien als een handig en bruikbaar naslagwerk.
In de eerdere beantwoording op schriftelijke vragen van Ziengs en Becker is aangegeven dat wordt gekeken naar een pilot voor een regionaal vervoersverbod in het OV. Wat is de status van deze pilot? Zijn in het kader van deze pilot verboden opgelegd? Wat zijn de eerste ervaringen met die pilot?
In Oost-Nederland hebben de vervoerders Keolis, Arriva, Transdev en de NS een plan van aanpak opgesteld voor een pilot met het invoeren van een regionaal reisverbod. Dit reisverbod geldt voor een ruimer gebied dan alleen voor de desbetreffende OV-lijn. Het doel van deze pilot is om inzicht te bieden in de juridische mogelijkheden voor het opleggen van een regionaal reisverbod door meerdere vervoerders. De pilot zal in ieder geval gaan gelden op een tweetal treinlijnen, te weten Arnhem-Winterswijk en Enschede-Wierden. Vervoerders onderzoeken op dit moment of de pilot ook voor de hele regio Overijssel en Gelderland kan gaan gelden, waaronder ook de treinlijn Emmen-Zwolle. Er is een onafhankelijke projectleider aangesteld. Om aan de voorwaarden van de AVG en de proportionaliteiteisen te kunnen voldoen is een aparte juridische werkgroep ingesteld. De verwachting is dat de pilot na de zomer kan worden gestart. Op dit moment zijn er dan ook nog geen regionale reisverboden opgelegd.
Wordt er vanuit het ministerie, naast het OV-verbod dat na de zomer wordt gestart, ook naar andere maatregelen gekeken om de overlast in het OV te stoppen? Zo ja, welke maatregelen worden overwogen om in te zetten?
Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 3 zetten vervoerders verschillende maatregelen in om de veiligheid voor de reizigers en medewerkers in het openbaar vervoer te waarborgen. Ook heeft de gemeente Westerwolde na afloop van de proef met de pendelbus vanuit mijn departement geld ontvangen om tot het einde van 2021 de inzet van de pendelbus te kunnen continueren. Vanuit mijn departement is in 2021 tevens een budget van 1 miljoen euro beschikbaar gesteld waarmee gemeenten lokaal maatregelen kunnen inzetten tegen overlastgevende asielzoekers. Gemeenten kunnen dit budget ook aanwenden om maatregelen te treffen tegen overlast veroorzaakt door asielzoekers in het openbaar vervoer. Zo zullen de gemeenten Boxmeer, Venray, Nijmegen, Grave en St. Anthonis de regeling gebruiken om BOA’s in te zetten, onder meer in het openbaar vervoer. Daarnaast onderzoek ik momenteel of overlastgevend gedrag op buslijn 73 tussen station Emmen en Ter Apel zou kunnen leiden tot plaatsing in de speciale Handhaving- en Toezichtlocatie voor overlastgevers in Hoogeveen.
Het manifest toegankelijke festivals dat op 8 juni jl. is gelanceerd. |
|
Peter Kwint , Esther Ouwehand (PvdD), Daan de Neef (VVD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat in het kader van de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een beperking ook festivals en eventementen toegankelijker moeten zijn voor mensen met een beperking?1
Iedereen, ongeacht een eventuele beperking, moet kunnen genieten van festivals en andere evenementen.
Met het programma «Onbeperkt Meedoen!» werkt het kabinet aan de implementatie van het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een handicap (VN-verdrag handicap). Dat programma zet breed in op het wegnemen van drempels, zodat mensen met een beperking meer naar eigen wens en vermogen kunnen meedoen aan de samenleving. Ook bestuurlijke partners hebben een rol in het programma. Zo werk ik samen met VNO-NCW en MKB-Nederland om toegankelijkheid in het bedrijfsleven te stimuleren, waaronder de evenementenbranche. En zet ik samen met de VNG in om inclusie en toegankelijkheid ook lokaal, bij gemeenten op de kaart te zetten. Ik zal dit manifest en de toegankelijkheid van festivals en evenementen agenderen tijdens de gesprekken die ik voer met de VNG en VNO-NCW.
Er zijn de afgelopen jaren de nodige stappen gezet. Dat er een manifest is over toegankelijke festivals is bijvoorbeeld een mooie stap. Tegelijkertijd zie ik dat we er nog niet zijn: nog niet alle festivals of evenementen zijn toegankelijk voor mensen met een beperking. Het bewustzijn over toegankelijkheid, en het aantal potentiële evenementbezoekers met een beperking, is wellicht ook nog niet bij alle evenementenmakers aanwezig. Daarom heb ik grote waardering voor de partijen die zich met dit manifest inzetten voor het toegankelijker maken van evenementen. Initiatieven als dit manifest kunnen festivalorganisatoren en evenementenmakers helpen bij het toegankelijker maken van hun evenement.
Daarbij heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) oog voor de toegankelijkheid van festivals en concerten, ook vanuit internationale perspectieven en ervaringen. Op de conferentie «Toegankelijkheid Popconcertzalen» in 2019 was The British Council aanwezig en heeft voorbeelden laten zien van datarapportages die ten grondslag liggen aan hun beleid. Naar aanleiding daarvan heeft de Minister van OCW het onderzoek «Onbeperkt Cultuur Beleven» laten uitvoeren, een onderzoek naar de toegankelijkheid van culturele instellingen. Dit is in oktober 2020 gepresenteerd tijdens de Week van de Toegankelijkheid, en op 18 november 2020 heeft uw Kamer de beleidsreactie vanuit OCW toegezonden gekregen.2
Daarnaast zijn er verschillende initiatieven binnen de evenementensector op het gebied van het toegankelijker maken van festivals en concerten. Zo heeft het Themanetwerk Festivals en Evenementen van de Coalitie voor Inclusie, in co-creatie met festivalorganisatoren, brancheverenigingen, gemeenten, kennisinstituten, belangenorganisaties en (ervarings)deskundigen de «routekaart voor toegankelijke festivals» ontwikkeld. Het Ministerie van OCW is een van de ondersteunende partijen van deze routekaart. Deze routekaart is op 14 januari 2021 gepresenteerd aan de festivalbranche tijdens Eurosonic Noorderslag.
Wat vindt u ervan dat een aantal festivals en evenementen niet toegankelijk is voor mensen met een beperking? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat ziet u als voornaamste verklarende factor hiervoor? Deelt u de mening dat wanneer er van de twintig miljoen verkochte festivalkaartjes er slechts 50 naar mensen met een handicap gaan, er nog een wereld te winnen is? Bent u bereid om ook over de grens naar succesvolle initiatieven voor toegankelijke festivals te kijken en de Kamer te informeren over uw bevindingen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van bovenstaande indieners en de initiatiefnemers van het manifest eens dat invalidetoiletten, oprijplaten, rustruimtes, verplegend personeel, toereikend sanitair en een goede overnachtingsplek essentieel zijn voor de festivalervaring van mensen met een beperking?
Welke specifieke voorzieningen er nodig zijn voor een toegankelijk festival, is niet in algemene zin te zeggen. Immers de groep mensen met een beperking is zeer divers en niet iedereen ervaart dezelfde drempels. Het is vooral belangrijk dat beleidsmakers en organisatoren van evenementen samen met ervaringsdeskundigen uit de doelgroep werk maken van toegankelijkheid. De genoemde voorzieningen uit het manifest kunnen hen daar -als leidraad- wellicht bij helpen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met HandicapNL, de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals en de Vereniging van Evenementen Makers teneinde festivals en evenementen toegankelijker te maken voor mensen met een beperking en de Kamer hierover te informeren? Kunt u ook op basis van deze gesprekken en de behoeften en mogelijkheden de Kamer informeren over welke rol u voor uzelf weggelegd ziet om festivals en evenementen te ondersteunen op het gebied van toegankelijkheid voor iedereen? Welke rol kunnen gemeenten op zich nemen?
Het Ministerie van OCW heeft tijdens de bijeenkomst «Toegankelijkheid popconcertzalen» in 2019 het gesprek gefaciliteerd tussen het Themanetwerk Festivals en Evenementen en festivalorganisatoren. Dit heeft geleid tot een duurzame samenwerking waar de «Routekaart voor Toegankelijke festivals» een product van is.3 De Minister van OCW moedigt het initiatief van HandicapNL, de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals en de Vereniging van Evenementen Makers aan. Waar dit nog niet het geval is, breng het Ministerie van OCW hen graag in contact met de partijen van het themanetwerk. Mochten hier relevante ontwikkelingen uit voortkomen dan zal de Minister van OCW uw Kamer hierover informeren.
Ook ondersteunt het Ministerie van OCW het Landelijke Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA). Het LKCA zet zich op verschillende manieren in voor toegankelijkheid en inclusie. Zo heeft het een landkaart opgesteld waarop je per provincie ziet wat er gebeurt op het gebied van inclusieve podiumkunsten. Ook heeft het LKCA de «Agenda inclusieve podiumkunsten» opgesteld.4 Hiermee buigen zij zich over de vragen hoe culturele organisaties drempels kunnen weghalen, zodat mensen met een beperking kunnen meedoen aan de kunsten als publiek, (amateur)deelnemer of artiest. Tot slot ondersteunt het Ministerie van OCW, via het LKCA, de Code Diversiteit en Inclusie (Codedi). Dit is een initiatief van de cultuursector op het gebied van diversiteit, inclusie en toegankelijkheid. Deze vernieuwde code geeft ruimte aan meer vormen van diversiteit en inclusie, met als doel dat de culturele en creatieve sector de brede diversiteit van de Nederlandse samenleving representeert. De Codedi wijdt ook aandacht aan verschillende vormen van toegankelijkheid.
Als het gaat om de rol van gemeenten, deze hebben op grond van de Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet reeds de opdracht om een lokale inclusieagenda op te stellen. In het lokale inclusiebeleid kunnen zij uiteraard ook aandacht schenken aan de toegankelijkheid van evenementen. De VNG stimuleert gemeenten om in lokaal beleid -waaronder evenementenbeleid- aandacht te besteden aan toegankelijkheid, bijvoorbeeld met de «Handreiking Lokale Inclusie Agenda».5 Gemeenten kunnen zelf eisen stellen aan de toegankelijkheid van lokale evenementen. In de evenementenvergunning kunnen voorschriften voor de specifieke omstandigheden van een evenement worden opgenomen. Evenementen vinden onder wisselende omstandigheden plaats en vragen om maatwerk. Over de specifieke toegankelijkheid van een evenement kan de gemeente bijvoorbeeld met evenementmakers en ervaringsdeskundigen in gesprek gaan.
Het bericht 'Ergernis mkb over aandeel klimaatkosten' |
|
Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom het midden- en kleinbedrijf maar liefst voor 80% verantwoordelijk is voor het inleggen van klimaatsubsidies en dat het grote bedrijfsleven slechts een kruimel hoeft bij te dragen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De zware industrie betaalt op verschillende manieren mee aan het klimaatbeleid. Dit kabinet zet erop in om de fiscale prikkels op die manier in te richten dat zij de energie- en klimaattransitie ondersteunen, met behoud van de internationale concurrentiepositie.
In de Nederlandse economie domineren bedrijven die tot het midden- en kleinbedrijf (mkb) behoren. Deze groep bedrijven is echter zeer heterogeen van samenstelling. Naast kleine bedrijven met een paar medewerkers en een relatief kleine omzet behoren ook grotere bedrijven tot het mkb. Dit betekent dat ook het gemiddelde energieverbruik van deze bedrijven binnen het mkb fors uiteen loopt.
Bij het vaststellen van het Klimaatakkoord is onder andere bepaald dat de lastenverdeling in de Opslag Duurzame Energie- en klimaattransitie (ODE) ten gunste van huishoudens en kleine bedrijven (waaronder veel kleinere mkb-bedrijven) werd aangepast. Vanaf 2020 is de lastenverdeling – die daarvoor ongeveer 50% huishoudens en 50% bedrijven betrof – gewijzigd in een aandeel van 33% huishoudens en 67% bedrijven. Daarbij is ten aanzien van de sector industrie uitdrukkelijk gekeken naar een goede balans tussen de bijdrage van de sector industrie aan de ODE-opbrengst en het beroep dat de sector kan doen op de SDE++-regeling in 2030. In dat verband zijn vooral de tarieven in de 3e en 4e schijven aardgas en de 3e schijf elektriciteit verhoogd, waardoor grootverbruikers waaronder ook grote energie-intensieve mkb-bedrijven vanaf 2020 een fors hogere bijdrage aan de ODE leveren, terwijl met name huishoudens maar ook de kleinere mkb-bedrijven met lager energieverbruik zoveel mogelijk worden ontzien.
Voor een beperkt aantal industriële processen geldt een vrijstelling van de ODE-heffing. Deze vrijstelling hangt samen met de Europese Richtlijn Energiebelastingen en heeft betrekking op sectoren die gevoelig zijn voor internationale concurrentie. In het coalitieakkoord heeft het kabinet aangekondigd dat een aantal fiscale regelingen die van toepassing zijn op de ODE in 2025 afgeschaft zullen worden. Hiervoor pleit het kabinet ook in Brussel bij de onderhandelingen over de herziening van de Richtlijn Energiebelastingen.
Ten slotte draagt de sinds 1 januari 2021 ingevoerde Wet CO2-heffing industrie bij aan het waarborgen van de substantiële bijdrage van de industrie aan de klimaatdoelen doordat bedrijven geprikkeld worden om in CO2-reducerende maatregelen te investeren. Dit mechanisme wordt met het verhogen van de marginale heffing bovenop de prijs in het Europese emissiehandelssysteem (ETS) en het invoeren van een oplopende bodemprijs, zoals aangekondigd in het coalitieakkoord, verder versterkt.
Onderschrijft u het principe «de vervuiler betaalt»?
Ja, ik onderschrijf dat principe ten volle. In het coalitieakkoord van dit kabinet is daarom onder andere afgesproken om bestaande vrijstellingen voor de metallurgische en mineralogische procedés af te bouwen. Daarnaast worden de prikkels voor verduurzaming verder versterkt door het verhogen van de marginale heffing bovenop de prijs in het Europese emissiehandelssysteem (ETS). Om zekerheid te creëren wordt een oplopende bodemprijs voor de ETS-prijs geïntroduceerd, bij voorkeur in samenspraak met de ons omringende landen. Tenslotte is in het coalitieakkoord ook een lastenverschuiving van elektriciteit naar aardgas en van kleinverbruiker naar grootverbruiker aangekondigd door het verhogen van de tarieven op aardgas ten opzichte van elektriciteit en het verminderen van de degressiviteit. Dit zal leiden tot een betere implementatie van het principe «de vervuiler betaalt».
Deelt u dat het onacceptabel is dat kleine en middelgrote ondernemers een disproportioneel groot deel van de verduurzamingskosten op hun bordje krijgen en grote bedrijven de dans ontspringen?
Zie ook het antwoord op vraag 1. Het kabinet kijkt altijd naar een goed evenwicht in de optredende lasten voor burgers en bedrijven. In het coalitieakkoord is afgesproken dat het klimaatbeleid zal worden getoetst aan de effecten voor bedrijven in het midden- en kleinbedrijf.
Erkent u dat dit het cruciale draagvlak voor klimaatbeleid ondermijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Draagvlak voor het realiseren van de klimaatdoelen is inderdaad van groot belang.
Ik ben van mening dat met de maatregelen die het kabinet treft een goed evenwicht wordt gerealiseerd in de lasten die optreden bij kleine en grotere ondernemingen.
Zoals aangegeven is sinds 2020 de verdeling van de lasten reeds aangepast waarbij huishoudens en kleinere mkb-bedrijven meer worden ontzien.
Wat is uw reactie op de oproep van de Metaalunie dat de verdeling van kosten van het klimaatbeleid eerlijker moet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat ook huishoudens verhoudingsgewijs veel te veel bij moeten dragen omdat grote vervuilers worden ontzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe denkt u klimaatdoelstellingen te gaan halen als grote vervuilers niet bijdragen?
Grootverbruikers dragen binnen de industrie en het mkb evenwichtig bij aan de lasten die samenhangen met het realiseren van de klimaatdoelstellingen. Het kabinet zet daarnaast beleid in gang om bestaande vrijstellingen in de sfeer van de energiebelastingen af te bouwen en een sterkere verduurzamingsprikkel te realiseren.
Kunt u de contacten die u en uw ministerie hebben met de grote vervuilers uitputtend op een rij zetten?
Naar aanleiding van de gemaakte afspraken in het Klimaatakkoord is er contact tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en vertegenwoordigers van de 6 industriële clusters over de verduurzaming van de industrie. De grote 12 bedrijven maken deel uit van deze 6 clusters. Daarnaast is er geregeld contact met de grote 12 bedrijven over hun individuele verduurzamingsplannen.
Het bericht ‘SCP: samenleving nog steeds niet ingericht voor mensen met een lichamelijke beperking’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «SCP: samenleving nog steeds niet ingericht voor mensen met een lichamelijke beperking»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat mensen met een lichamelijke beperking nog altijd niet kunnen deelnemen aan de samenleving zoals mensen zonder een lichamelijke beperking dat doen?
Het rapport «Lang niet toegankelijk» van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) geeft een helder inzicht in het belang van de toegankelijkheid van publieke plekken voor mensen met een lichamelijke beperking om net als ieder ander mee te kunnen doen. Het kabinet onderschrijft het belang van toegankelijkheid voor iedereen en heeft daar in de afgelopen jaren met het programma Onbeperkt meedoen! actief aan gewerkt.
In de laatste voortgangsrapportage van dit programma kwam het beeld naar voren dat de landelijke beweging naar meer en blijvende toegankelijkheid groeit en groeit.2 We slagen daarin met de inzet van diverse partners in gemeenten, binnen het bedrijfsleven en onder maatschappelijke organisaties. Er is de afgelopen jaren veel werk verzet en er zijn mooie resultaten geboekt. Maar ik realiseer me ook goed dat lang niet alle drempels die mensen met een beperking in het dagelijks leven ervaren in de afgelopen periode zijn weggenomen. De conclusies van het SCP bevestigen dat.
Het rapport van het SCP komt daarom op een passend moment: het is vijf jaar geleden dat Nederland het VN-verdrag handicap heeft geratificeerd. Onlangs mocht ik daar in gesprek met een aantal jongeren met een beperking bij stilstaan tijdens het driedaagse INC festival.3 Het INC festival bracht jonge mensen met én zonder een beperking bij elkaar en gaf verhalen en ideeën een podium. Zowel het INC festival, het SCP rapport en de evaluatie van het programma Onbeperkt meedoen! geven inspiratie en inzichten om in de komende periode verder te blijven werken aan een toegankelijke en inclusieve samenleving en het VN-verdrag tot het DNA te laten behoren van alle medeoverheden, bedrijven en organisaties. Eventuele afspraken die in de kabinetsformatie worden gemaakt, geven de kaders mee voor de vervolgaanpak op het VN-verdrag.
Wat vindt u van het feit dat het SCP stelt dat mensen met een lichamelijke beperking ook vaak de strijd aan moeten gaan om gelijk te worden behandeld?
Ik zie terug in het rapport «Lang niet toegankelijk» dat het SCP ook specifiek heeft gekeken naar de sociale aspecten van toegankelijkheid, want die zijn minstens zo belangrijk als de fysieke aspecten. Naast het wegnemen van fysieke drempels gaat het er namelijk ook om dat mensen met een beperking het gevoel hebben dat zij zichzelf kunnen zijn, gelijk worden behandeld en erbij horen.
Bewustwording en positieve beeldvorming spelen daarom een sleutelrol in de aanpak rond het VN-verdrag. Samen met diverse maatschappelijke partners wordt vanuit het programma Onbeperkt Meedoen! de inclusieve doelstelling van het VN-verdrag langs diverse wegen en op diverse momenten uitgedragen. Bijvoorbeeld op de Internationale Dag voor Mensen met een Beperking, tijdens de jaarlijkse Week van Toegankelijkheid4 en recent op het INC festival. Ook buiten deze momenten om deelt het programma inspirerende initiatieven en levensverhalen van mensen met een beperking via e-zines5 en beeldmateriaal.6
Daarnaast zet de rijksoverheid samen met diverse partners bij alle initiatieven voor het vergroten van toegankelijkheid specifiek in op bejegening. Zo werkt MKB-Nederland samen met branches in het bedrijfsleven naast de fysieke toegankelijkheid juist ook aan de bejegening van mensen met een beperking in winkels, café en restaurants, met onder meer filmpjes die ondernemers bewust maken van het belang van bejegening.7 En is bejegening een expliciet thema in de verkiezing «meest toegankelijke gemeente van Nederland» die vanuit de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt georganiseerd.8
Wat vindt u ervan dat mensen met een lichamelijk beperking te maken krijgen met discriminatie en vooroordelen?
Discriminatie (op grond van een handicap) is te allen tijde ontoelaatbaar. Als mensen met een beperking toch discriminatie ervaren en daardoor belemmerd worden om mee te doen in de samenleving, dan betreur ik dat ten zeerste. In mijn overtuiging zijn we met de aanpak die ik in antwoord op vraag 3 heb beschreven goed op weg om steeds meer bewustzijn in de samenleving te creëren dat iedereen vanzelfsprekend en naar eigen vermogen mee moet kunnen doen. Maar ik realiseer me ook goed dat mensen met een beperking nog steeds vooroordelen kunnen tegenkomen of discriminatie kunnen ervaren. Dat laat dit rapport van het SCP ook zien.
Daarom is het mooi dat er vanuit uw Kamer een initiatiefvoorstel ligt om een verbod op discriminatie op grond van handicap expliciet op te nemen in artikel 1 van de Grondwet. Voormalig Kamerleden Boris van der Ham (D66), Naïma Azough (GroenLinks) en Anja Timmer (PvdA) maakten hiervoor een wetsvoorstel aanhangig. Zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer hebben in eerste lezing met het voorstel ingestemd, het voorstel is nu voor een tweede lezing in behandeling bij de Tweede Kamer.9
Discriminatie op grond van handicap maakt tegelijkertijd ook onderdeel uit van de campagne «Zet een streep door discriminatie.»10 Vanuit deze campagne is ook een toolkit beschikbaar voor organisaties om discriminatie, bijvoorbeeld op de werkvloer of in het klaslokaal, tegen te gaan. Mensen die discriminatie ervaren kunnen te allen tijde terecht bij het College voor de Rechten van de Mens. Bij het College is het mogelijk om een misstand te melden of een oordeel aan te vragen.11 Daarnaast hebben mensen ook de mogelijkheid om een klacht te in te dienen of advies te vragen bij het antidiscriminatiebureau in hun gemeente. Het antidiscriminatiebureau is gespecialiseerd in discriminatieklachten en kan mensen meer vertellen over hun mogelijkheden. Op www.discriminatie.nl kunnen mensen meer informatie vinden over het antidiscriminatiebureau bij hun in de buurt.12
Het kabinet werkt verder aan de versterking van de gecoördineerde aanpak ter bestrijding van alle vormen van discriminatie, inclusief op grond van handicap, en racisme. In dat kader wordt bijvoorbeeld een Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) ingesteld. Uw Kamer is op 10 maart 2021 geïnformeerd over de verkenning die hiervoor heeft plaatsgevonden.13 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft inmiddels ook het profiel voor de NCDR met Uw Kamer gedeeld.14 Het kabinet wil een NCDR aanstellen die samen met de partijen in dit brede veld aan de slag gaat met een meerjarig nationaal programma, waarin jaarlijks de signalen uit de samenleving een plek krijgen en omgezet kunnen worden in gerichte acties.
Vindt u dat het programma Onbeperkt Meedoen voldoende bouwstenen biedt voor de aanpak van discriminatie van mensen met beperkingen? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Denkt u dat de ondertekening van het Facultatief Protocol voor het VN-verdrag Handicap (VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap) kan helpen de samenleving meer (zowel letterlijk als figuurlijk) in te richten voor mensen met beperkingen? Waarom wel of waarom niet?
Nee, het wel of niet ondertekenen van het Facultatief Protocol draagt in zichzelf onvoldoende bij aan het realiseren van de ambitie dat mensen met een beperking dezelfde kansen krijgen als ieder ander en naar eigen wens en vermogen hun leven kunnen vormgeven. Het mogelijk maken van meedoen vraagt om een toegankelijke en inclusieve samenleving, die niet kan worden gerealiseerd met het ondertekenen van één wetsvoorstel om het Facultatief Protocol te ratificeren. Het vergt een praktijkgerichte en langdurige inspanning van overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om drempels die mensen met een beperking nog steeds ervaren stapsgewijs weg te nemen. Hier is de inzet van het kabinet rond de implementatie van het VN-verdrag op gericht, onder meer via de uitvoering van programma Onbeperkt meedoen!
Vindt u dat sinds de inwerkingtreding van het VN-verdrag Handicap in 2016 de situatie van mensen met beperkingen verbetert is? Waarom wel of waarom niet?
In november 2020 is uw Kamer voor het laatst geïnformeerd over de voortgang van het programma Onbeperkt meedoen!15 Uit deze rapportage kwam het beeld naar voren dat de landelijke beweging naar meer en blijvende toegankelijkheid groeit en groeit. We slagen daarin met de inzet van diverse partners in gemeenten, binnen het bedrijfsleven en onder maatschappelijke organisaties. Er is de afgelopen jaren veel werk verzet en er zijn mooie resultaten geboekt. Maar het kabinet realiseert zich goed dat lang niet alle drempels die mensen met een beperking in het dagelijks leven ervaren in de afgelopen periode zijn weggenomen. Ook in de volgende kabinetsperiode is verdere inspanning nodig om het VN-verdrag tot het DNA te laten behoren van alle (mede)overheden, bedrijven en organisaties, bij diegenen die verantwoordelijkheid zijn voor de uitvoering ervan.
Wat vindt u van de conclusie dat echte verbetering moet komen uit concrete richtlijnen die meer meetbaar en toetsbaar zijn?
Als coördinerend bewindspersoon op het VN-verdrag Handicap zie ik allereerst de doelstelling om ervoor te zorgen dat het VN Verdrag bij alle relevante beleidsprogramma´s en wet- en regelgeving op de agenda staat. Dezelfde opdracht is er voor gemeenten, bedrijven en organisaties in sectoren, waar brancheverenigingen een belangrijke overkoepelende rol kunnen spelen. Vanuit het programma Onbeperkt meedoen! is in deze kabinetsperiode aan deze overkoepelende doelstelling gewerkt. Bij de start van het programma zijn op een aantal geselecteerde actielijnen inhoudelijke doelstellingen geformuleerd.16
Binnen deze actielijnen zijn op concrete onderwerpen toetsbare en meetbare afspraken gemaakt. Voorbeelden zijn de Banenafspraak, het ontwikkelen van een eenduidige richtlijn in de bouw, de toegankelijkheid van het openbaar vervoer, een passend sportaanbod en de toegankelijkheid van websites en apps van overheidsinstanties. De voortgangsrapportages van het programma zijn gepaard gegaan met een indicatorenmeting waarin deze bewegingen naar meer toegankelijkheid – waar mogelijk en beschikbaar – ook met cijfers in beeld zijn gebracht.
Bij de start van het programma is geconstateerd dat op sommige terreinen van het VN-verdrag Handicap voor de korte termijn doelen kunnen worden gesteld en concrete stappen kunnen worden gezet. Andere onderwerpen uit het verdrag vragen om een langduriger proces waarin vooral ook het creëren van meer bewustwording centraal staat. In de laatste voortgangsrapportage constateerde ik dat we goed op weg zijn, maar dat er tegelijkertijd nog werk te doen is. Ook in de komende periode is het in mijn ogen belangrijk om de aandacht voor de implementatie van het VN-verdrag vast te blijven houden. De procesmatige werking van het programma Onbeperkt meedoen! wordt op dit moment geëvalueerd. Uw Kamer ontvangt na afronding van de evaluatie het eindrapport. Het organiseren van het INC festival in het kader vijf jaar VN-verdrag heeft veel energie en ideeën losgemaakt om ook de komende jaren met het VN-verdrag aan de slag te gaan. Ik zie dan ook een goede basis liggen voor een volgend kabinet om de vervolgaanpak op de implementatie van het VN-verdrag vorm en inhoud te geven.
Vindt u dat de afspraken rondom het VN-verdrag voldoende meetbaar en toetsbaar zijn? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel gemeenten hebben inmiddels een inclusieagenda opgesteld?
Onderzoeksbureau Movisie voert jaarlijks, in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), een flitspeiling uit over lokale inclusie bij Nederlandse gemeenten. Deze peiling laat jaar op jaar een stijging zien van het percentage gemeenten dat lokaal inclusiebeleid uitvoert, van 8,3% in 2018 naar 26,5% in 2021.17 Naast het aantal gemeenten dat lokaal inclusiebeleid uitvoert zien we dat in 2021 ongeveer een kwart van de gemeenten dat in voorbereiding heeft, waarbij het bijvoorbeeld in de fase is van vaststelling door de gemeenteraad.
In de cijfers is een positieve trend terug te zien. Tegelijkertijd zie ik dat we er nog niet zijn. Daarom werk ik samen met de VNG om gemeenten te stimuleren om werk te maken van lokale inclusie, en om hen te ondersteunen bij het maken van lokaal inclusiebeleid. Zo organiseert de VNG dit jaar de verkiezing «meest toegankelijke gemeente van Nederland» om aandacht te vragen voor dit onderwerp bij gemeenten en hun bewoners. Bovendien ontwikkelt de VNG-handreikingen en organiseert men kennisbijeenkomsten over onder meer het VN-verdrag, lokaal inclusiebeleid en de inzet van ervaringsdeskundigheid.
Wordt de website digitoegankelijk.nl van de overheid veel gebruikt? Wordt gemeten en getoetst hoe vaak deze site gebruikt wordt?
Op de website www.digitoegankelijk.nl is informatie en ondersteuning beschikbaar over de wettelijke verplichting aan overheidsinstanties om de toegankelijkheid van hun websites en mobiele applicaties (apps) op orde te brengen en te houden. Via de website www.toegankelijkheidsverklaring.nl worden overheden bijvoorbeeld geholpen om een toegankelijkheidsverklaring op te stellen voor hun websites en apps. De website www.digitoegankelijk.nl heeft het afgelopen jaar gemiddeld 4500 unieke bezoekers per maand gehad. Ook via andere kanalen wordt informatie en ondersteuning geboden over digitale toegankelijkheid.
Het bericht 'Alphen aan den Rijn mag in enquête kiezen tussen windmolens en windmolens' |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat gemeentes enquêtes met sturende vragen opstellen waarvan de resultaten worden gebruikt om te doen alsof er draagvlak is voor windmolens?1
Ik vind het belangrijk dat inwoners gedurende het hele RES-proces goed betrokken worden en dat dit op een transparante manier gebeurt. Goede burgerbetrokkenheid is niet alleen noodzakelijk om tot een maatschappelijk gedragen RES te komen, maar is ook afgesproken met de RES-regio’s. Gemeenten, provincies en waterschappen maken in de RES de afweging of er voldoende maatschappelijk draagvlak is voor hun plannen. Dat vraagt van de RES-regio’s dat zij niet alleen inwoners de kans bieden om mee te denken en doen, maar ook dat zij onderzoeken wat inwoners belangrijk vinden en hoe ze aankijken tegen de plannen in de RES.
De 30 RES-regio’s zijn zelf verantwoordelijk voor het bepalen van hun participatiebeleid en kiezen hierbij voor methoden en communicatiemiddelen die zij passend vinden bij hun regio en inwoners. Vanwege beperkingen als gevolg van Corona hebben de regio’s veel gebruikgemaakt van online middelen. Enquêtes of vragenlijsten kunnen daarvoor een geschikte manier zijn om inwoners te betrekken en draagvlak te onderzoeken, naast andere methoden, zoals ook op www.energieparticipatie.nl door het Nationaal Programma (NP) RES wordt beschreven. Dat vraagt wel om een zorgvuldige en neutrale aanpak van het (vragenlijst)onderzoek, zodat het werkelijke draagvlak onderzocht wordt. De doelgroep van een vragenlijst dient vooraf duidelijk bepaald te worden; afhankelijk van de fase van planvorming en de vragen die leven bij de RES-regio kunnen bepaalde groepen, zoals omwonenden, worden benaderd of juist alle inwoners, al dan niet uitgesplitst naar locatie, affiniteit met het onderwerp of andere kenmerken. Ik ben van mening dat bij een vraagstuk met grote gevolgen voor de leefomgeving, zoals de energietransitie, het belangrijk is om zoveel mogelijk inwoners te bereiken of betrekken en een stem te geven. Zoals gezegd hecht ik grote waarde aan het goed betrekken van de direct omwonenden van (mogelijke) locaties van wind- en zonprojecten.
Als de resultaten van een dergelijk onderzoek gemanipuleerd zouden worden, keur ik dat af. Dit is strijdig met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en onze visie op participatie2 en zou inderdaad het vertrouwen in de politiek én de legitimiteit van besluiten ondermijnen. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit in de praktijk van de RES’en gebeurt.
Uit contact met de gemeente Alphen aan den Rijn en het onderzoeksbureau Citisens heb ik begrepen dat het artikel waar u naar verwijst meerdere feitelijke onjuistheden bevat t.a.v. de vragen, verwoording en representativiteit van de enquête in de betreffende gemeente. Zie hiervoor ook de reactie van de gemeente Alphen aan den Rijn op de eigen website: https://www.alphenaandenrijn.nl/Nieuws/juni_2021/Reactie_op_artikelen_in_de_media_over_lokale_enqu_te_windmolens_en_zonnevelden
Ik herken het signaal dat gemeenten en regio’s in de praktijk worstelen met hoe zij hun inwoners een stem kunnen geven in de RES’en. Het RES-proces is nieuw, en er wordt daardoor intensief door alle betrokken partijen geleerd, ook op het vlak van participatie. De regio’s en gemeenten doen het nodige, maar het betrekken van burgers gaat nog niet altijd en overal goed. Hoe inwoners een stem te geven in de energietransitie is en blijft een belangrijk thema. Want: de energietransitie raakt ons allemaal en onder burgers is er ook duidelijk de behoefte om hun stem te laten horen over de transitie. We moeten de maatschappelijke dialoog breed voeren, en daarbij proberen, leren en experimenteren welke combinaties van (gespreks)vormen passen.
Als hoeder van de democratie ziet het Ministerie van BZK het als haar verantwoordelijkheid om gemeenten en regio’s hierbij te ondersteunen. Het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie en NP RES hebben vanaf de start van de afgelopen regeerperiode gewerkt aan een democratische energietransitie. Inwoners en volksvertegenwoordigers gaven rond de concept-RES nog aan dat zij onvoldoende grip ervoeren op de RES en haar uitvoering.3 Sindsdien hebben de regio’s hard gewerkt om na de concept-RES een RES 1.0 vorm te geven die concreter, en met meer betrokkenheid van bewoners en steun van volksvertegenwoordigers is opgesteld. Uit de foto van 1 juli jl.4 blijkt dat dat is gelukt. De plannen in de RES’en zijn verdiept, verder verbeterd en concreter gemaakt.
Deelt u de mening dat het weglaten van antwoordmogelijkheden en het apart en persoonlijk benaderen van mensen met affiniteit met het onderwerp en/of mensen die in de stad wonen terwijl de windmolens eerder in omliggende dorpen zullen worden geplaatst, niet tot een representatieve uitslag leidt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een dergelijke manipulatieve aanpak het vertrouwen in klimaatpolitiek ondermijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uit te zoeken hoe vaak het voorkomt dat de bevolking via manipulatie «instemt» met de inrichting van de omgeving in het kader van duurzame energie? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het zeer belangrijk dat inwoners goed betrokken worden bij de opstelling en uitvoering van de RES’en. Nu de praktische uitwerking echt handen en voeten krijgt wordt participatie in de RES’en steeds belangrijker: vanaf 1 juli dit jaar gaan de 30 energieregio’s de realisatiefase in van de RES 1.0. De Minister van BZK en ik zetten er nu al alles op in om gemeenten en hun volksvertegenwoordigers hierbij te ondersteunen. In het kader van NP RES wordt bovendien doorlopend op alle niveaus het gesprek gevoerd tussen het Rijk en de decentrale overheden over de burgerparticipatie in de RES’en. Via periodiek bestuurlijk overleg zal ik daarbij ook zelf een vinger aan de pols houden. Tevens ondersteunt NP RES de regio’s met kennis en kunde en biedt het een platform voor leren en uitwisselen rond participatieprocessen en de democratische borging van de RES’en. Zie bijvoorbeeld de website www.energieparticipatie.nl en de website van het BZK programma Democratie in Actie www.lokale-democratie.nl. Na de RES 1.0 zal ik met de partners de tot nu toe gevoerde participatie-aanpak evalueren en kijken of er aanpassing van de aanpak nodig is voor de vervolgfasen van het RES-proces: van zoekgebied tot concreet project.
In dat kader zal ook PBL dit najaar de participatie-aanpak van de RES’en 1.0 analyseren, als onderdeel van zijn periodieke RES-monitor. Ik zie geen aanleiding voor een onderzoek zoals u dat voorstelt, maar ik zal PBL wel verzoeken om in hun analyse specifiek aandacht te besteden aan de vraag welke conclusies in de RES’en getrokken zijn over draagvlak op basis van de georganiseerde participatie. Ik zal uw Kamer rond de jaarwisseling hierover informeren.
Hoe vaak komt het voor dat gemeente- en provinciebestuurders eveneens op andere posten zich met de energietransitie bezighouden? Deelt u dat dit de schijn van belangenverstrengeling heeft? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
U duidt hier op de opmerking in het Volkskrantartikel dat de Alphense burgemeester Spies tevens voorzitter is van de Regionale Stuurgroep Energietransitie van de RES-regio Holland-Rijnland. Het is gebruikelijk dat een van de decentrale bestuurders uit een RES-regio de stuurgroep van de betreffende regio voorzit. Vaak is dat een bestuurder uit een van de centrumgemeenten of de betreffende gedeputeerde vanuit de provincie. Besluitvorming in een RES-regio gebeurt echter op basis van consensus tussen de betrokken decentrale overheden. De RES 1.0 wordt vervolgens democratisch vastgesteld door de volksvertegenwoordigingen uit de betrokken gemeenten, provincies en waterschappen.
Wat gaat u doen aan het democratische gebrek van de regionale energie strategieën door voldoende transparantie en inspraak voor lokale volksvertegenwoordigers?
Het uitgangspunt is dat alle inwoners de kans moet worden geboden om mee te denken en mee te doen. Ik vind het belangrijk dat burgers bij het grote en ingrijpende vraagstuk van de energietransitie worden betrokken. Op 22 maart jl. nog heeft de Minister van BZK hierover ook de visie «Participatie in een meervoudige democratie» naar de Kamer gestuurd.5
Tegelijkertijd is het een lokale democratische afweging hoe burgerparticipatie binnen de RES’en gestalte krijgt. De RES 1.0 wordt op decentraal niveau op democratische wijze vastgesteld. De stem van de lokale volksvertegenwoordigers is beslissend in de vertaling en verankering van de RES 1.0 in het ruimtelijk beleid. Dit is zo afgesproken in het Klimaatakkoord.
Het is vervolgens aan het Rijk om hierbij ondersteuning te bieden. Zo is de afgelopen vier jaar vanuit het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie (met partners VNG en de beroeps-en belangenverenigingen van raadsleden, griffiers, wethouders, gemeentesecretarissen en burgemeesters) ondersteuning geboden aan decentrale volksvertegenwoordigers. Er zijn verscheidene ondersteunende producten ontwikkeld voor volksvertegenwoordigers om hen bij de RES te ondersteunen. Zo zijn er twee informatiekaarten over de RES en de rol van raadsleden in de RES gemaakt. Deze zijn breed verspreid en onderdeel van de digitale leeromgeving voor raadsleden, statenleden en AB-leden. Ook worden praktijkverhalen en voorbeelden gedeeld en zijn volksvertegenwoordigers ondersteund om regionale afstemming te zoeken.
Ook het Nationaal Programma RES heeft ter ondersteuning van volksvertegenwoordigers verschillende producten gelanceerd en activiteiten opgezet. Zo heeft het NP RES een serie webinars georganiseerd o.a. over de rol en positie van de volksvertegenwoordigers bij de RES, participatie, regionale democratie, omgaan met maatschappelijke weerstand en de RES en het Omgevingsbeleid. Ook biedt NP RES kennis en ondersteuning via de Expertpool en neemt NP RES actief deel aan bijeenkomsten die door de regio’s en de beroepsverenigingen worden georganiseerd. In de volgende fase – in aanloop naar de RES 2.0 – zullen deze activiteiten vanuit NP RES in principe worden gecontinueerd.
Tenslotte betrekken de RES-regio’s en de deelnemende overheden binnen de regio’s op verschillende wijzen de volksvertegenwoordigers bij de RES. Er worden bijeenkomsten georganiseerd binnen de eigen gemeente, provincie of waterschap en bijeenkomsten op regionaal niveau om de volksvertegenwoordigers te informeren en actief te betrekken bij de RES’en, zodat zij goed geïnformeerd belangen kunnen afwegen en uiteindelijk besluiten kunnen nemen.
Bent u bereid het gesprek met gemeenten en provincies aan te gaan over het organiseren van inspraak op de regionale energie strategieën? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja daar ben ik toe bereid, zie ook mijn antwoord op vragen 3, 4 en 6.
De aanbesteding van fotografieopdrachten |
|
Joost Sneller (D66), Steven van Weyenberg (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de vooraankondiging Europese aanbesteding fotografiediensten (Ea0081)?1
Ja.
Wat is de huidige status van de nieuwe aanbesteding vanuit het Ministerie van Algemene Zaken voor fotografieopdrachten?
De aanbesteding is nog in voorbereiding. De startdatum voor de aanbesteding is nog niet definitief vastgesteld. Op het aanbestedingsplatform TenderNed is op 2 juni 2021 een zogenaamde «vooraankondiging» gepubliceerd (TN 314560). Met deze vooraankondiging worden marktpartijen geïnformeerd over de op handen zijnde aanbesteding. In de vooraankondiging wordt een globaal beeld geschetst van de wijze waarop de diensten zullen worden ingekocht. Geïnteresseerde marktpartijen kunnen hierop schriftelijk reageren. Het Ministerie van AZ heeft de vragen van marktpartijen beantwoord. Zie verder het antwoord op de navolgende vragen.
Bent u het eens dat gezien de huidige markt van (freelance-) fotografen, waar de druk op tarieven al hoog is en deze zelstandigen zonder personeel (zzp’ers) tegen (te) lage tarieven hun werkzaamheden moeten doen, het onwenselijk zou zijn een dergelijke aanbesteding vanuit de overheid zo in te richten dat enkel één groot bureau aan de selectiecriteria kan voldoen?
Het Ministerie van Algemene Zaken voert voor de rijksoverheid een aanbesteding uit voor fotografiediensten. Voor deze opdracht is de rijksoverheid aanbestedingsplichtig en is het Ministerie van Algemene Zaken gehouden aan Europese aanbestedingsregels.
Bij de vorige aanbestedingsronde voor de periode 2018–2022 werd door de Tweede Kamer de door u genoemde motie aangenomen waarin de regering verzocht werd de clustering van fotografie-opdrachten niet door te zetten en de opdrachten ongeclusterd aan te besteden (Kamerstuk 32 440, nr. 100 van 23 februari 2017 van de leden Mei Li Vos en Agnes Mulder). Deze motie leidde uiteindelijk tot een andere wijze van aanbesteden, waarbij wel aan individuele fotografen werd aanbesteed, zoals ook is vermeld in antwoorden op de Kamervragen van Mei Li Vos aan de Minister-President van 27 juni 2017 (Aanhangsel van de Handelingen, 2016–2017, nr. 2198).
Tegen het licht van de ervaringen met deze werkwijze, waarbij is gebleken dat het individueel aanbesteden aan fotografen ook voor fotografen heeft geleid tot veel administratieve lasten, en in het licht van de juridische houdbaarheid van deze wijze van aanbesteden, is gekozen voor nieuwe opzet, waarbij er geen rechtstreekse contracten meer worden afgesloten met individuele fotografen. Het doel van deze aanbesteding is om één bureau te contracteren dat, in samenspraak met opdrachtgevers, een poule van fotografen selecteert om opdrachten binnen de raamovereenkomst uit te voeren. Fotografen kunnen gezamenlijk, als zij een combinatie vormen, inschrijven als één bureau voor uitvoering van de raamovereenkomst. Wanneer eenmaal een bureau is gecontracteerd voor de raamovereenkomst, kunnen fotografen (die aan bepaalde objectieve eisen voldoen) tijdens de looptijd van de overeenkomst in de poule in- en uitstappen.
De kwaliteits- en selectiecriteria van deze poule worden door het Ministerie van Algemene Zaken in de aanbesteding voorgeschreven, evenals een vast uurtarief voor de fotograaf. Bij het vaststellen van dit tarief van de fotograaf zal worden meegewogen dat een aantal taken door het bureau en niet meer door de fotograaf uitgevoerd zullen worden. Het tarief zal om deze reden naar verwachting wat lager liggen dan het (vaste) tarief dat in de huidige raamovereenkomst wordt gehanteerd. De fotograaf ontvangt uiteindelijk wel dit volledige uurtarief. Het bureau zal hierop geen marge mogen inhouden. Het bureau ontvangt zelf een vaste vergoeding per opdracht. Deze vergoeding staat geheel los van het tarief dat naar de fotograaf gaat.
De geschiktheidseisen en criteria, die nog definitief moeten worden vastgesteld, houden rekening met de samenstelling van de markt en beperken de toegang van zzp «ers en het MKB tot de opdracht niet. Sterker nog, de huidige raamovereenkomsten met 39 fotografen maakt het onmogelijk om gedurende de looptijd van de raamovereenkomst toe te treden, terwijl in de nieuwe opzet tussentijds toetreden, mits voldaan wordt aan de geschiktheidseisen, mogelijk is.
In deze nieuwe opzet hoeven individuele fotografen niet langer zelfstandig mee te dingen in een Europese aanbesteding. De individuele fotografen hoeven voorts niet langer rekening te houden met inkoopprocessen en -systemen van afzonderlijke rijksorganisaties. Het uitvoeren van opdrachten wordt makkelijker voor fotografen, omdat lasten inzake bijvoorbeeld portretrecht en AVG en onder meer het gemetadateerd aanleveren van de foto’s worden belegd bij het bureau. Dit alles beperkt de administratieve lasten voor een individuele fotograaf.
Het Ministerie van Algemene Zaken heeft op basis van nadere afwegingen besloten dat de van aanvang gebundeld ingezette opdracht- en beeldbankfotografie in deze aanbesteding worden losgekoppeld. Er zal derhalve één aanbesteding worden doorlopen voor opdrachtfotografie. Daarnaast zullen twee afzonderlijke aanbestedingen worden gehouden voor het contracteren van beeldbankleveranciers voor nieuwsfotografie en thematische fotografie. De exacte eisen aan de grootte van deze beeldbanken worden in de aanbesteding bekendgemaakt. Er zijn op dit moment meerdere bureaus die deze raamovereenkomsten zouden kunnen uitvoeren. Met de nieuwe opzet wordt naar mijn oordeel recht gedaan aan de geest van de motie Vos/Mulder.
Kunt u weergeven hoe dit specifieke aanbestedingsproces is ingericht en hoe de selectiecriteria zijn bepaald? Op welke wijze borgt u dat ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (MKB'ers) en zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) een eerlijke kans krijgen, zoals beschreven in artikel 1.5 van de Aanbestedingswet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de zorg dat met de inrichting van de huidige aanbestedingsprocedure voor fotografiediensten zelfstandigen dreigen te worden uitgesloten, en wanneer zij mogelijk later door de winnaar van de aanbesteding worden ingehuurd te maken krijgen met een monopsonist in deze markt? Bent u het eens dat de tarieven in deze branche zo alleen maar verder onder druk komen te staan?
Mits zij voldoen aan de kwaliteits- en selectiecriteria van de poule, kan elke fotograaf zich melden en gedurende de looptijd van de raamovereenkomst toetreden tot deze poule. Zie verder het antwoord op vragen 3, 4, 6, 7 en 9.
Er is geen sprake van een monopsonist, omdat er – naast het te contracteren bureau – meerdere potentiële opdrachtgevers («vragers») voor fotografen zijn.
Het borgen van een gegarandeerd redelijk uurtarief dat volledig toekomt aan de fotograaf (en dus niet aan het bureau) is een belangrijk aspect van deze aanbesteding (zie ook het antwoord op vragen 3, 4, 6, 7 en2.
De nieuwe raamovereenkomst zorgt dat het uitvoeren van opdrachten makkelijker wordt voor fotografen. Onder andere de administratieve lasten en het gemetadateerd aanleveren van de foto’s wordt belegd bij het bureau. Het bureau ontvangt een vaste vergoeding per opdracht. Deze vergoeding staat geheel los van het uurtarief dat naar de fotograaf gaat.
Krijgen zzp’ers en midden-en kleinbedrijven (mkb) in uw optiek een (eerlijke) kans bij de aanbesteding, nu opdrachtfotografie ditmaal wordt gekoppeld aan het beschikken over een uitgebreide beeldbank? Hoeveel aanbieders zouden volgens u aan die laatste voorwaarde kunnen voldoen? Welke schaalgrootte vraagt dit?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om opdrachtfotografie en de beeldbank los te koppelen, om zo de mogelijkheid voor meer aanbieders te creëren? Zo ja, bent u bereid deze stap te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om over dit vraagstuk in overleg te treden met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de voorgenomen aanbesteding voor te leggen aan een aantal aanbestedingsexperts?
Vóór publicatie van de aanbesteding is de Tenderboard geconsulteerd. De Tenderboard is een commissie, samengesteld uit experts van binnen en buiten de rijksoverheid, die vooraf strategische keuzes in inkooptrajecten toetst en daarover adviseert. Zie voor meer informatie: https://www.ubrijk.nl/service/his/inkoop-themas/tenderboard.
Deze consultatie heeft niet geleid tot wijziging van de aanbestedingen.
Het is niet de taak van de ACM om toezicht op aanbestedingen van de overheid te houden, ik zie dan ook geen aanleiding om in overleg te treden met de ACM. De ACM kan wel onderzoek doen als er vermoedens zijn dat ondernemingen bij een aanbesteding onderling verboden afspraken hebben gemaakt.
Herinnert u zich de in 2017 unaniem aangenomen motie-Vos/Mulder (Kamerstuk 32 440, nr. 100) betreffende dit onderwerp, waarin verzocht werd clustering van fotografie-opdrachten niet door te zetten en de opdrachten ongeclusterd aan te besteden? Op welke wijze geeft u gehoor aan de uitvoering van deze motie in de huidige aanbestedingsprocedure?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid net als na aanname van hiervoor genoemde motie in 2017, af te zien van een aanbesteding die leidt tot clustering van fotografie-opdrachten en waar enkel een groot bureau aan zou kunnen voldoen, maar te blijven bij het ongeclusterd aanbesteden van opdrachten?
Nee. Zie het antwoord op de vragen 3, 4, 6, 7 en 9.
Deelt u zorg van de D66-fractie dat met dit soort aanbestedingen in algemene zin tarieven van zelfstandigen verder onder druk komen? Op welke andere terreinen vinden dit soort aanbestedingen plaats, denkend bijvoorbeeld aan tolken, vertalers en tekstschrijvers?
In deze aanbestedingsprocedure is er geen sprake van dat tarieven van zelfstandigen verder onder druk komen te staan, ook omdat een vast uurtarief onderdeel is van de aanbesteding. Voor vragen over de aanbesteding tolk- en vertaaldiensten verwijs ik u door naar de Minister van Justitie en Veiligheid.
Klopt het dat naast het Ministerie van Algemene Zaken, de fotografie van de Staten-Generaal meeloopt in deze aanbestedingsprocedure? Zo ja, wat is hiertoe de reden? Hoe verhoudt zich dit tot de zelfstandige positie van de Staten-Generaal als Hoog College van Staat? En tot de verplichting om de aanbesteding zo veel mogelijk op te delen in percelen?
Het is aan de Staten-Generaal zelf om te bepalen of ze aan deze aanbestedingsprocedure mee doet.
Klopt het dat de rijksoverheid al beschikt over een specifieke beeldbank, te weten «Mediatheek»? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de aanbestedingsprocedure die nu loopt?
De Mediatheek rijksoverheid is niet primair een beeldbank, maar vooral een beheeromgeving voor beeldmateriaal dat door of voor de rijksoverheid is gemaakt. Deels met het oog op archivering en deels met het oog op hergebruik. Foto’s die worden gemaakt onder de nieuwe raamovereenkomst worden hierin aangeleverd. De Mediatheek kan niet voorzien in de behoefte van opdrachtgevers aan beeldbankfotografie.
De uitzending van het TV-programma Pointer van 7 juni 2021 |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van Pointer van 7 juni jl. gezien?1
Ja.
Zo ja, wat vond u van de uitzending?
Duidelijk is dat er zaken niet goed gaan en dat verdriet en teleurstelling overheersen bij kwetsbare mensen die niet tijdig of adequaat worden geholpen. Dat begrijp ik uiteraard en het raakt me. De uitzending stelt wat mij betreft belangrijke knelpunten in de ggz aan de orde. Bovendien laat Pointer treffend zien wat de impact hiervan op individuele patiënten kan zijn. Op veel van de benoemde knelpunten wordt al inzet gepleegd. De persoonlijke portretten laten echter zien dat de praktijk weerbarstig is.
Wat vindt u ervan dat mensen met een complexe ggz-zorgvraag en/of crisisgevoeligheid de wachtlijst niet eens halen?
Dat mensen met een dergelijke – zware – zorgvraag niet geholpen worden, is heel pijnlijk. Dit is dan ook mijn belangrijkste drijfveer geweest voor het laten opstellen van het zogenaamde «plan van aanpak hoogcomplexe ggz»2 en voor mijn inzet op het ontwikkelen van regionale doorzettingsmacht3.
Heeft u een idee hoe groot deze «groep' in Nederland is? Zo nee, hoe en wanneer kunt u hier meer inzicht over verschaffen?
Het is niet mogelijk de groep patiënten met een (hoog)complexe zorgvraag die op dit moment tussen wal en schip vallen in beeld te brengen. Er is geen mogelijkheid om deze patiënten te registreren. Wel kan het plan hoogcomplexe ggz in toenemende mate bijdragen aan een completer beeld van de eerdergenoemde groep hoogcomplexe patiënten. Verwijzers, zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden gestimuleerd deze groep patiënten op een van de regiotafels uit het plan van aanpak in te brengen.
Zijn er in Nederland voldoende plaatsen/behandelingen voor mensen met ernstige en/of meerdere ggz-problemen?
We kunnen niet uitsluiten dat voor bepaalde ggz-klachten niet altijd voldoende behandelcapaciteit aanwezig is. Met de uitvoering van de transfermechanismen en het plan hoocomplexe ggz ontstaat hier wel een steeds completer beeld van.
Binnen het plan van aanpak hoogcomplexe ggz wordt ook bovenregionaal naar het juiste behandelaanbod gezocht. Verzekeraars en aanbieders hebben de garantie afgegeven dat iedereen die op de regiotafels hoogcomplexe ggz wordt besproken een passend zorg aanbod krijgt, dat ook gefinancierd wordt. Als dit aanbod er niet is, wordt het gecreëerd. Ik begrijp van de partijen dat dit laatste tot op heden nog niet nodig is geweest.
Is het u bekend dat het afwijzen van patiënten door ggz-instellingen ook voor huisartsen een groeiend probleem is?
Deze signalen zijn mij bekend.
Wat vindt u ervan dat deze groep mensen met complexe ggz-problematiek eigenlijk alleen nog bij hun huisarts terecht kan?
Een situatie waarin een patiënt met een (hoog)complexe zorgvraag alleen bij een huisarts terecht kan is zeer onwenselijk. Ook om deze reden heb ik aangestuurd op de ontwikkeling van het plan van aanpak hoogcomplexe ggz. Een huisarts kan een hoogcomplexe patiënt naar een zogenaamde regiotafel doorverwijzen als er voor de patiënt binnen het reguliere systeem geen passend zorgaanbod gerealiseerd kan worden. Ook de transfermechanismen en het proces van regionale doorzettingsmacht zijn erop gericht mensen die bij de toegang tot de gespecialiseerde ggz vastlopen te helpen.
Financiering van complexe trajecten mag nooit het probleem zijn. Mede om deze reden is per 2021 een aanpassing van de risicoverevening doorgevoerd. Daarmee worden de ggz-kosten van de ggz-gebruikers met de hoogste kosten voor 90% vergoed aan zorgverzekeraars. De hogekostencompensatie betreft een onderlinge verrekening tussen zorgverzekeraars. In de praktijk komt het erop neer dat de zorgverzekeraar met een kleiner aantal dure cliënten meebetaalt aan de kosten van de zorgverzekeraar die een hoog aantal dure cliënten heeft. Daarmee wordt het gelijke speelveld voor zeer dure GGZ-cliënten beter geborgd en worden prikkels tot risicoselectie voorkomen4.
Verder is de nieuwe bekostiging voor de ggz van belang, die per 2022 samen met een nieuwe zorgvraagtypering wordt ingevoerd. De nieuwe bekostiging biedt zorgaanbieders en zorgverzekeraars betere handvatten om tot passende afspraken te komen, ook voor zorg voor cliënten met een psychiatrische aandoening en/of een complexe zorgvraag5. Het onderscheid dat binnen het model wordt gemaakt naar de «setting» waarin de zorg wordt geleverd speelt daarbij een rol. Zo wordt binnen het model onder andere onderscheid gemaakt naar zorg die in een outreachende setting en zorg die in een hoogspecialistische setting wordt geleverd. Zorg in deze settings betreft veelal zorg voor cliënten met een ernstige psychiatrische aandoening en/of een complexe zorgvraag. Het genoemde onderscheid naar setting faciliteert het maken van gerichte afspraken over deze zorg in de contractering.
Wat vindt u van de stellingname van Pointer, maar ook van de Algemene Rekenkamer, dat het financieel niet aantrekkelijk is voor ggz-aanbieders om deze doelgroep in behandeling te nemen?
Dit is een herkenbaar signaal waar ik ook al eerder richting de Tweede Kamer op ben ingegaan. De huidige dbc-bekostiging en in het verlengde daarvan de contractafspraken tussen zorgverzekeraars en ggz-aanbieder (gebaseerd op gemiddelde behandelprijzen per cliënt) kunnen als resultaat hebben dat lichtere zorgvragen worden overgefinancierd en zwaardere zorgvragen juist worden onder gefinancierd en zo leiden tot financiële prikkels die het voor aanbieders aantrekkelijk maken om cliënten met een lichtere zorgvraag eerder te helpen dan cliënten met een zwaardere zorgvraag. De nieuwe bekostiging, waar ik in mijn vorige antwoord uitgebreid op in ben gegaan, faciliteert een passende vergoeding voor geleverde zorg die aansluit bij de feitelijke behandelinzet (in termen van bijvoorbeeld aantal consulten, betrokken professionals en setting waarin zorg wordt geleverd) en faciliteert dat zorgaanbieder en zorgverzekeraar daar passende afspraken over maken. Dit geldt ook voor patiënten met een complexe zorgvraag.
Wordt deze doelgroep (de mensen die de wachtlijst niet eens halen) ook besproken op de zogenaamde regionale overlegtafels? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar een acceptatieplicht?
Ik ben geen voorstander van een acceptatieplicht in de ggz. Een zorgaanbieder moet vanuit zijn of haar professionaliteit kunnen beoordelen of een patiënt gebaat is bij zijn behandelaanbod, of dat het in het belang van de patiënt is om door een andere zorgverlener te worden behandeld. Daarbij is het belangrijk dat een zorgaanbieder naar de hele mens in zijn of haar context kijkt. De praktijk wijst uit dat dit behulpzaam is bij het stellen van de juiste diagnose, en dat patiënten baat hebben bij de vervolgaanpak die hieruit voortkomt. Dit laat onverlet dat het zeer onwenselijk is dat mensen met een (hoogcomplexe) zorgvraag niet tijdig toegang hebben tot passende zorg. Met het opzetten van de transfermechanismen, de regiotafels hoogcomplexe ggz en het concept van regionale doorzettingsmacht creëren we een aanpak waarbij samenwerking tussen verwijzers, aanbieders en financiers ervoor moet zorgen dat mensen tijdig passende zorg ontvangen.
Wat kan en gaat u verder doen om enerzijds deze groep beter in beeld te krijgen, maar anderzijds ook om een passend hulpaanbod te organiseren?
Zie voor een antwoord op uw eerste vraag mijn antwoord op vraag 4.
Het zorgen voor passende – en tijdige – oplossingen voor mensen die wachten op gespecialiseerde ggz-zorg is het hoofddoel van de aanpak wachttijden in de ggz waar ik, samen met de landelijke stuurgroep wachttijden en de toezichthouders, op inzet. De eerdergenoemde transfermechanismen, de regiotafels vanuit het plan hoogcomplexe ggz en – overkoepelend – de uitwerking van regionale doorzettingsmacht dragen, samen met de aanpassing van de Transparantieregeling, waarmee we meer inzicht krijgen in de wachttijden en de aantallen wachtenden voor de verschillende diagnosegroepen, allemaal bij aan dit doel.
Het meerekenen van studieschuld bij een hypotheekaanvraag |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat studieschuld niet zou moeten worden meegerekend bij een hypotheekaanvraag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om te zorgen dat dit niet gebeurt?
Voor verantwoorde kredietverlening is het verplicht om bij het bepalen van de maximale financieringslast rekening te houden met financiële verplichtingen zoals een studieschuld. De aanvrager is dan ook verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden op te geven. De terugbetaling van een studieschuld drukt namelijk op het besteedbaar inkomen. Het is daarom ook in het belang van de consument om bij een hypotheekaanvraag een eventuele studieschuld eerlijk op te geven. Daarmee voorkomt de aanvrager dat de hypotheek lasten te hoog worden, met mogelijke betalingsproblemen als gevolg. Voor studieschulden wordt vanwege het bijzondere karakter met de bijbehorende sociale terugbetaalvoorwaarden een lagere wegingsfactor gehanteerd bij een hypotheekaanvraag dan voor consumptieve kredieten.
Bent u voorstander van het compenseren van de generatie studenten die geen basisbeurs hebben ontvangen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief1 aan uw Kamer van 8 april jl. heb ik verschillende mogelijkheden geschetst voor compensatie voor leenstelselstudenten bij een wijziging van het studiefinancieringsstelsel. Daarin heb ik tevens aangegeven dat de keuze voor het overgaan tot compensatie afhankelijk is van verschillende factoren. Denk daarbij bijvoorbeeld aan óf er een wijziging komt in het studiefinancieringsstelsel, hoe die wijziging er uit ziet en welke (financiële) keuzes men verder maakt. Het maken van deze keuzes is aan een volgend kabinet.
Bent u voornemens om studenten, die al begonnen waren aan een studie toen de coronamaatregelen werden ingesteld, te compenseren voor de verminderde kwaliteit van het onderwijs door de coronamaatregelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Omdat veel studenten last hebben van de coronamaatregelen zijn een aantal regelingen getroffen.
Ten eerste krijgen mbo-studenten die in de periode september 2020 tot en met juli 2023 uit hun recht op de basisbeurs en/of aanvullende beurs lopen, een tegemoetkoming. Daarnaast krijgen studenten die een mbo-diploma behalen in de periode 1 augustus 2020 tot en met 31 augustus 2021, een tegemoetkoming. Bovendien krijgen studenten voor het studiejaar 2021–2022 een algemene korting van 50% op het lesgeld en cursusgeld.
Ook studenten in het hoger onderwijs die uit hun recht op de aanvullende beurs lopen in de periode september 2020 tot en met augustus 2023, krijgen een tegemoetkoming. Daarnaast krijgen studenten die in de periode 1 september 2020 tot en met 31 augustus 2021 een associate degree, bachelor of master behalen aan het hbo of een master behalen aan de universiteit, een tegemoetkoming. Ook voor studenten in het hoger onderwijs geldt een algemene korting van 50% op het collegegeld voor studiejaar 2021–2022. Tot slot is het reisrecht voor studenten in het hoger onderwijs verlengd.
Op de website van DUO staat een volledig overzicht van de genomen maatregelen voor studenten in verband met corona: https://duo.nl/particulier/corona/.
Het bericht ‘Bontrup weigerde steekproeven granuliet op eigen terrein’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bontrup weigerde steekproeven granuliet op eigen terrein» van Zembla?1
Ja.
Klopt het dat u een verzoek heeft gedaan aan Bontrup om Arcadis toe te staan monsters te nemen op het terrein van Graniet Import Benelux BV (GIB) in Amsterdam?
Ja. Op 26 februari 2021 is Bontrup door mijn ambtsvoorganger verzocht om Arcadis toestemming te verlenen voor het nemen van steekproeven van granuliet en het basisgesteente. Hiermee heeft Bontrup niet ingestemd.
Deelt u de mening dat het granulietdossier een belangrijk dossier is, waarbij veel belangen, zorgen en emoties gemoeid zijn en volledige openheid dus belangrijk is?
Ja, vorig jaar is de heer Kuijken verzocht om het gehele besluitvormingsproces te evalueren. Dit onderzoek is afgerond en het rapport «Kleine korrels, grote discussie» is op 18 september 2020 aan uw Kamer aangeboden2. Voor het verbetertraject is inmiddels een Taskforce «Herinrichting bodemstelsel» ingesteld. Verder is in verband met de onrust bij omwonenden een reviewonderzoek over granuliet bij het project Over de Maas door Arcadis uitgevoerd, het rapport is op 16 april jl. aan uw Kamer aangeboden3. Tenslotte voer ik dit jaar een brede bestuurlijke dialoog over het beleid rond diepe plassen.
Klopt het dat u volledige openheid heeft beloofd in het granuliet dossier?
De heer Kuijken heeft in het kader van het onderzoek «Kleine korrels, grote discussie» alle documenten kunnen inzien en iedereen kunnen interviewen voor zijn onderzoek. Hiermee heeft de heer Kuijken het besluitvormingsproces geëvalueerd en daarover op een transparante en heldere wijze gerapporteerd. Daarnaast zijn de door uw Kamer gestelde vragen, zowel schriftelijk als mondeling, beantwoord. Ik betracht daarbij volledige openheid en zal dat ook in de toekomst blijven doen.
Is het correct om op basis van vraag 2 tot en met 4 te concluderen dat de Kamer geïnformeerd had moeten worden over het verzoek aan Bontrup? Kunt u bij uw antwoord toelichten welke overwegingen hierbij speelden?
Arcadis heeft als onafhankelijk en deskundig bureau geconcludeerd dat – gezien de resultaten van het uitgevoerde onderzoek – de noodzaak voor bemonstering op de productielocatie van Bontrup niet meer aanwezig was. Hierdoor was het ook niet nodig om uw Kamer hierover separaat te informeren.
Wanneer in het onderzoeksproces werd het bij u bekend dat Bontrup geen toegang aan Arcadis verschafte tot het nemen van nieuwe monsters op het terrein van GIB?
Op 10 januari 2021 kwam het eerste signaal dat Bontrup Arcadis geen toegang wilde verschaffen voor het nemen van monsters. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de brief van 26 februari.
Heeft u, nadat Bontrup geen gehoor gaf aan uw schriftelijke verzoek, nog andere pogingen gedaan om hen te overtuigen dit wel te doen? Zo nee, waarom heeft u het erbij laten zitten?
Nee, zoals bij het antwoord op vraag 5 is aangegeven, bleek lopende het onderzoek dat Arcadis, het niet meer noodzakelijk vond om steekproeven op het terrein van Bontrup, te nemen.
Was Bontrup onderdeel van de klankbordgroep van dit Arcadis onderzoek, waar onder andere verschillende overheden zitting in namen? Zo ja, waarom is het bedrijf dat onderzocht werd onderdeel van de klankbordgroep? Zo nee, op welke basis deed het bedrijf dan uitgebreide wijzigingsvoorstellen voor het verslag van het onderzoek?
Bontrup maakte geen onderdeel uit van de klankbordgroep. Bontrup heeft voor het onderzoek wel informatie over het productieproces van granuliet beschikbaar gesteld. Daarom is Bontrup in de gelegenheid gesteld om een feitencheck uit te voeren. Uit oogpunt van zorgvuldigheid is dit een gebruikelijke gang van zaken.
Is bij dit onderzoek het Burgercollectief Dreumelse Waard dezelfde inspraakmogelijkheden geboden als Bontrup? Zo nee, waarom niet?
Het reviewonderzoek is uitgevoerd door een onafhankelijk en deskundige partij (Arcadis). Het onderzoek is begeleid door een klankbordgroep, bestaande uit IenW, RWS, gemeente West Maas en Waal en de provincie Gelderland. Zowel Bontrup als het Burgercollectief Dreumelse Waard maakten geen onderdeel uit van deze klankbordgroep.
Bontrup is door Arcadis in de gelegenheid gesteld een feitencheck uit te voeren op de door Arcadis gevraagde en door Bontrup aangeleverde informatie. Een vergelijkbaar verzoek is niet gedaan aan het Burgercollectief omdat er geen aanleiding werd gezien om het burgercollectief een feitencheck te laten uitvoeren. Wel is het Burgercollectief medio april 2021 uitgenodigd voor een bijeenkomst om kennis te nemen van en te reageren op de resultaten van het eindrapport. Van deze mogelijkheid heeft het Burgercollectief geen gebruik gemaakt.
Deelt u de analyse van hoogleraar integriteit Van Eijbergen dat naast de gebruikelijke feitencheck bij betrokken partijen het ongebruikelijk is dat er complete passages zijn veranderd of zelfs geschrapt? Zo nee, waarom deelt u die visie niet? Zo ja, gaat u de betrokkenen hierop aanspreken? En wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Arcadis is als deskundige en onafhankelijke partij verantwoordelijk voor een onafhankelijk en kwalitatief goed rapport. Het is in dat verband van belang dat de feiten en de geformuleerde teksten herkenbaar en juist zijn. De gewijzigde teksten zijn doorgevoerd als hiervoor naar het oordeel van Arcadis een gegronde reden was en de wijzigingen bijdroegen aan een verbetering van het rapport. Dit is een gebruikelijke gang van zaken en heeft geen afbreuk gedaan aan de onafhankelijke positie van Arcadis en de juistheid van de resultaten en de conclusies.
Waarom viel het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat over de uitspraak «eventuele verontreiniging», en moest dit uit het verslag, aangezien de eventuele verontreiniging de basis vormt voor het hele dossier?
Zoals bekend is mijn standpunt dat de toepassing van granuliet in Over de Maas voldoet aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. De opmerking van het ministerie is bedoeld om zoveel mogelijk bij de feiten te blijven en te voorkomen dat feiten en beeldvorming mogelijk uit elkaar gaan lopen. Uiteindelijk heeft Arcadis zelfstandig besloten om – in de betreffende passage – de term «eventuele verontreiniging» niet te gebruiken.
Deelt u de mening van het Burgercollectief Dreumel dat door alle afgezwakte beweringen en het schrappen van delen tekst het onderzoek aan kracht verliest? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 10.
Komt er een nieuw onderzoek waarbij wel in volledige openheid onderzoek gedaan kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om tot die tijd alle granulietstortingen in Nederland stil te leggen? Zo nee, waarom niet?
Nee, door Arcadis is als onafhankelijk en deskundige partij een omvangrijk onderzoek uitgevoerd. Daarmee is granuliet grondig onderzocht. De conclusie is dat granuliet voldoet aan de schoonste kwaliteitsklasse grond en dat de toepassing van granuliet in Over de Maas geen negatieve effecten heeft voor mens en milieu. Op basis hiervan is er geen enkele aanleiding om toepassingen van granuliet stil te leggen.
Wel heb ik naar aanleiding van berichten waaruit afgeleid zou kunnen worden dat granuliet aan de oppervlakte aanwezig is, Arcadis gevraagd om te beoordelen of de feitelijke situatie in «Over de Maas» overeenkomt met de situatie zoals beschreven in het rapport. En Arcadis is gevraagd of, indien dat niet het geval zou zijn, dit van invloed is op de conclusies van het rapport. Zodra de beoordeling gereed is (naar verwachting in de herfst), zal ik de Kamer daarover informeren. In de beantwoording van de vragen van het lid Van Esch van 28 mei jl. wordt hier verder op ingegaan.