Het niet voldoen aan de zorgplicht jegens gedetineerden in verband met bescherming tegen het COVID-19 virus |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Commissie van Toezicht bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard, Locatie Zuyder Bos (zaaknummer: ZB-2020-2 14)? Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Ja, ik heb van deze uitspraak kennisgenomen. Tegen deze uitspraak heeft de vestigingsdirecteur bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming op 13 augustus 2020 beroep ingesteld. Ik kan geen reactie geven op zaken die nog onder de rechter zijn.
In hoeverre verschillen de maatregelen die in de PI Heerhugowaard zijn genomen van de maatregelen die in andere PI’s in het land zijn genomen?
Vanaf 14 maart 2020 heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) verschillende maatregelen getroffen om verspreiding van het COVID-19 virus te voorkomen. Zo werden bezoek en verlof per direct opgeschort en werden gedetineerden met een vermoeden van besmetting met COVID-19 geïsoleerd op cel.
Sinds begin april worden gedetineerden bij binnenkomst bij DJI bovendien onderworpen aan een verscherpte medische intake om te controleren op coronagerelateerde klachten. Daarbij worden deze justitiabelen eerst op een éénpersoonscel geplaatst en gemonitord. Zolang er geen sprake is van corona gerelateerde klachten kunnen zij deelnemen aan onderdelen van het aangeboden dagprogramma. Daarbij wordt het contact met medejustitiabelen vermeden. Na twee weken, inmiddels 8 dagen, kunnen zij vervolgens aan het reguliere dagprogramma meedoen mits zij geen coronagerelateerde klachten vertonen.
De maatregelen die DJI heeft getroffen ter voorkoming van besmetting van gedetineerden en personeel worden binnen alle PI’s toegepast. De PI Heerhugowaard houdt zich, net als de andere PI’s, aan de adviezen van het RIVM en aan het daarop gebaseerde beleid van DJI. De maatregelen hebben ertoe geleid dat het aantal besmettingen in de PI’s beperkt was en nog steeds is. Dit alles overtuigt mij ervan dat in alle PI’s aan de zorgplicht jegens gedetineerden in verband met bescherming tegen het COVID-19 virus wordt voldaan.
Kunt u garanderen dat in alle PI’s, buiten de PI Heerhugowaard, aan de zorgplicht wordt voldaan in het kader van het beschermen van gedetineerden tegen COVID-19? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan de zorgplicht in alle PI’s? Bent u in ieder geval bereid om het beleid in alle inrichtingen nog eens kritisch onder de loep te nemen om te bezien of overal wel voldoende aan de zorgplicht jegens gedetineerden wordt voldaan?
Zie antwoord vraag 2.
Ventilatiesystemen in schoolgebouwen |
|
Peter Kwint , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Volgens onderzoek moeten scholen de lucht elke 4 minuten verversen, maar dat lukt amper»?1
Ik heb het artikel met belangstelling gelezen. Een aantal aannames in het artikel komt niet overeen met de adviezen die ten grondslag liggen aan de maatregelen die nu worden genomen. Voor meer informatie verwijs ik u naar de websites van de rijksoverheid en van het RIVM.
Klopt het dat zo’n 25 procent van de ventilatiesystemen op Nederlandse scholen onder de maat is?2
Het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie in Scholen (LCVS) heeft op verzoek van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media op 1 oktober een beeld gegeven van de ventilatie in schoolgebouwen in het funderend onderwijs in Nederland. 3 Op dat moment was van bijna de helft van de schoolgebouwen in het funderend onderwijs informatie aangeleverd over de ventilatie. 11procent van de schoolgebouwen voldeed niet aan de luchtverversingsnormen uit het Bouwbesluit en aanvullende richtlijnen.
Hoe kunnen deze ventilatiesystemen op korte termijn zodanig worden verbeterd dat de werking goed is en geen risico vormt voor extra COVID-19 besmettingen? En wat kost dit qua tijd en geld?
Uw vraag is tweeledig. Ten eerste wil ik nogmaals benadrukken dat het OMT sinds het voorjaar meermaals heeft geadviseerd over de rol van ventilatie in de verspreiding van COVID-19. Het RIVM en OMT geven aan dat het op dit moment onduidelijk is of aerogene transmissie een
relevante rol speelt bij de verspreiding van het virus en dat er tot nu toe geen signaal is ontvangen dat ventilatiesystemen een rol lijken te hebben gespeeld in de epidemie en dat er geen reden is het huidige beleid ten aanzien van ventilatie aan te passen.
Gevraagd naar mogelijke maatregelen met betrekking tot ventilatie heeft het RIVM in de technische briefing van 11 augustus daarom verwezen naar de bestaande wettelijke eisen in het bouwbesluit. Het advies aan scholen is – voor zover dat nog niet gedaan is – hun ventilatie te controleren op de daarvoor geldende eisen. Indien er twijfels zijn of het aanwezige ventilatiesysteem aan die eisen voldoet, kunnen scholen voor informatie en advies terecht op de website www.lesopafstand.nl/ventilatie, of bij Ruimte-OK, GGD of arbodeskundige.
Ten tweede geldt dat, indien de ventilatievoorzieningen in een schoolgebouw niet voldoen aan het bouwbesluit en de aanvullende richtlijnen, dan is het bevoegd gezag aan zet om passende maatregelen te treffen. Op de website lesopafstand.nl/ventilatie staat het Informatieblad kortetermijnhandelingsperspectieven ventilatie in scholen (winterperiode) dat behulpzaam kan zijn voor het treffen van maatregelen.4 Per schoolgebouw is de situatie verschillend welke maatregelen genomen moeten worden en welke kosten daaraan verbonden zijn. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft u op 1 oktober 2020 geïnformeerd over de bevindingen van het LCVS en aangekondigd € 360 miljoen beschikbaar te stellen voor het treffen van maatregelen voor het verbeteren van ventilatie in schoolgebouwen. In samenspraak met scholen kunnen gemeenten aanspraak maken op deze middelen.
Op welke landen doelde het RIVM ter onderbouwing van zijn standpunt dat de opening van scholen niet hoeft te worden uitgesteld?3
In de technische briefing van dinsdag 11 augustus noemde Dhr. Van Dissel Denemarken, die eerder dan wij de scholen weer heropende en daar geen negatieve gevolgen van heeft gezien. Daarnaast noemde hij ook dat IJsland de lagere scholen niet gesloten heeft tijdens de uitbraak en daar ook geen negatieve gevolgen van heeft gezien (zie verslag technische briefing). Ook Zweden heeft de scholen niet gesloten, en er is onder kinderen weinig transmissie gevonden.
In hoeverre zijn de ventilatiesystemen op scholen in deze landen, waar ook sprake is van fysiek onderwijs tijdens de coronacrisis, zodanig op orde dat zij geen bijdrage leveren aan de verspreiding van het coronavirus in klaslokalen? Wat kan volgens u worden geleerd van deze landen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel kost het qua tijd en geld om de ventilatie op alle scholen in Nederland op orde te brengen, waaronder het plaatsen van ventilatiesystemen en het op niveau brengen van al bestaande ventilatiesystemen? En bent u bereid hierin te investeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
De toename van dakloosheid door de kostendelersnorm |
|
Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen van Argos over de toename van dakloosheid door de kostendelersnorm?1, 2, 3
Wat gaat u doen nu gemeenten de opvang van daklozen amper meer aan kunnen?
Wat is uw reactie op het gegeven dat steeds meer economisch zelfredzame mensen dakloos worden en dat dakloosheid volgens de gemeente Amsterdam tegenwoordig in de eerste plaats een huisvestingsprobleem is?
Hoe gaat u de snel groeiende dakloosheid onder jongeren aanpakken?
Wat onderneemt u om dakloosheid door de kostendelersnorm te voorkomen, aangezien hulpverleners zien hoe de kostendelersnorm eraan bijdraagt dat jongvolwassenen zoals Eva dakloos raken?4
Onderschrijft u dat de «maatwerkoplossing» van SZW faalt, aangezien uit onderzoek van Argos (i.s.m. Vers Beton en OPEN Rotterdam) blijkt dat deze oplossing nauwelijks gebruikt wordt door gemeenten? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u – gezien de urgentie van het probleem – op korte termijn doen om tot een oplossing te komen die wel effectief is?
Als u erkent dat de kostendelersnorm dakloosheid veroorzaakt, waarom houdt u deze dan in stand, aangezien u in het artikel als Staatssecretaris van VWS het probleem zegt te herkennen: «Ik hoor nogal wat jongeren die zeggen: Ik werd te duur, dus ik werd op straat gegooid»?
Bent u het eens met de gemeente Rotterdam die ervoor pleit om helemaal te stoppen met de kostendelersnorm voor mensen tot 27 jaar?
Deelt u de mening van de Rotterdamse ambtenaren dat het toepassen van individuele uitzonderingen (c.q. maatwerk) willekeur oplevert?
Gaat u voorzien in de mogelijkheid voor een collectieve uitzondering van de kostendelersnorm voor jongeren tot 27 jaar waarvan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) aangeeft deze graag te krijgen?
Bent u bereid tegemoet te komen aan alle bezwaren door de kostendelersnorm af te schaffen?
Het olielek bij de kust van Mauritius |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schip lekt olie voor kust van Mauritius, premier spreekt van noodsituatie»?1
Heeft Nederland zelfstandig of in Europees verband hulp aangeboden aan Mauritius bij het opruimen van de olie? Zo nee, gaat Nederland dit in de nabije toekomst nog doen?
Kunt u een overzicht geven van de assistentie die reeds is aangeboden of geleverd door de internationale gemeenschap en is deze assistentie redelijkerwijs voldoende om de olie op afzienbare termijn op te ruimen?
Beschikt Nederland over unieke expertise op het gebied van het schoonmaken van kustgebied waar Mauritius van kan profiteren? Zo ja, bent u bereid die expertise te delen?
Is u bekend wat de toedracht is van het feit dat het schip de MV Wakashio, verantwoordelijk voor de lekkage, op het koraalrif van Mauritius is gevaren? Zo nee, bent u bereid met uw Japanse ambtsgenoot te overleggen om de oorzaak te achterhalen?
Klopt het dat Japan weigert verantwoordelijkheid te nemen voor de schade door de MV Wakashio omdat het schip formeel onder de vlag van Panama geregistreerd staat?
Deelt u de analyse dat betere maritieme informatiesystemen en signalering het olielek van de MV Wakashio hadden kunnen voorkomen? Zo ja, bent u bereid hier in internationaal verband een initiatief voor op te zetten?2
Deelt u de analyse dat het voor veilig maritiem handelsverkeer noodzakelijk is dat strengere internationale afspraken worden gemaakt over scheepsverkeer, zoals regels over onder welke vlag geregistreerd en gevaren mag worden en minimumregels voor openheid over de veiligheid van schepen, de eigenaren en de lading? Zo ja, bent u bereid hier bij de International Maritime Organization op aan te dringen?3
Het bericht dat de grootste vervuilers amper betalen aan klimaatbeleid |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het vooral het midden- en kleinbedrijf (mkb) is dat betaalt voor klimaatbeleid en niet de zware industrie, zodat het in de praktijk kleine bedrijven zoals fietsen- en koekjesfabrikanten zijn die 80% van de subsidiepot voor industriële vergroening opbrengen?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat juist de zware industrie, zoals de olieraffinaderij van Shell en Tata Steel, niet of nauwelijks meebetaalt aan klimaatbeleid terwijl zij wel verantwoordelijk is voor zoveel CO2-uitstoot? Deelt u de mening dat het zeer onrechtvaardig is en steun voor klimaatbeleid ondermijnt, dat juist de grootste veroorzakers van de klimaatcrisis weer de dans ontspringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. De zware industrie betaalt op verschillende manieren mee aan het klimaatbeleid. Het kabinet zet erop in om de fiscale prikkels op die manier in te richten dat zij de energie- en klimaattransitie ondersteunen, met behoud van de internationale concurrentiepositie.
In 2020 is de lastenverdeling van de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) tussen huishoudens en bedrijven aangepast om deze evenwichtiger te maken, ten gunste van huishoudens. Huishoudens dragen nu nog circa 1/3 bij aan de ODE-opbrengst in plaats van 50% terwijl bedrijven nu 2/3 van de ODE-opbrengst betalen. De ODE wordt opgebracht om de subsidies voor verduurzaming, de SDE++, te betalen. Om het kleine mkb hierin zoveel mogelijk te ontzien en de nadruk te leggen op grootverbruikers is afgesproken om alleen de tarieven in de twee hoogste schijven, de 3e en 4e schijf voor aardgas en elektriciteit fors te verhogen. Daardoor zijn de lasten voor de zware industrie, waaronder de bedrijven in de basischemie en de aardolie-industrie, fors verhoogd in 2020 t.o.v. 2019.
Voor een beperkt aantal industriële processen geldt een vrijstelling van de ODE-heffing. Deze vrijstelling hangt samen met de Europese Richtlijn Energiebelastingen en heeft betrekking op sectoren die gevoelig zijn voor internationale concurrentie. Bij het afschaffen of inperken van de vrijstellingen bestaat het risico op weglek van CO2-uitstoot en werkgelegenheid over de grens. Vrijwel alle EU-landen gebruiken dan ook de ruimte die de Europese Richtlijn Energiebelastingen biedt om vrijstellingen te verlenen om weglek te voorkomen. Het afschaffen of inperken van deze vrijstellingen heeft dus vooral zin als dit door alle EU-lidstaten wordt toegepast.
De Europese Commissie zal in het kader van de Europese Green Deal naar verwachting in de eerste helft van 2021 met concrete voorstellen komen om de Richtlijn Energiebelastingen te hervormen. Het kabinet verwelkomt deze hervorming, omdat die ruimte kan bieden om specifieke uitzonderingen voor bedrijven of sectoren te beperken, met behoud van het gelijke speelveld. Overigens geldt dat het internationale bedrijfsleven veelal op mondiale markten opereert, waardoor aandacht voor de internationale concurrentiepositie op die markten bij de herziening van de Richtlijn Energiebelastingen nodig blijft.
Naast de aangekondigde herziening van de Europese Richtlijn Energiebelastingen vindt in Nederland een evaluatie van de nationale energiebelasting plaats. Bij deze evaluatie zal onder meer aandacht worden geschonken aan de vrijstellingen in de energiebelasting en de mogelijkheden om daar veranderingen in aan te brengen, teneinde het gebruik van fossiele brandstof te ontmoedigen. Voor meer details hierover verwijs ik graag naar een Kamerbrief over de financiële prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland die ik binnenkort aan uw Kamer zend.
Daarnaast treedt naar verwachting op 1 januari 2021 de Wet CO2-heffing industrie in werking, waardoor bedrijven geprikkeld worden om in CO2-reductiemaatregelen te investeren. De CO2-heffing draagt zodoende bij aan het waarborgen van de substantiële bijdrage van de industrie aan de klimaatdoelen.
Op basis van bovenstaande oordeel ik dat de zware industrie wel degelijk meebetaalt aan het klimaatbeleid.
Hoe oordeelt u over het feit dat van deze opbrengsten door het mkb, onderwijsinstellingen en zelfs ziekenhuizen, de duurzaamheidssubsidies worden betaald die rechtstreeks ten goede komen aan die grootste uitstoters die hiermee hun CO2 onder de grond kunnen stoppen?
Conform de afspraken in het Klimaatakkoord zal de sector industrie in zijn geheel in 2030 een bijdrage aan de ODE betalen van circa 550 miljoen euro. De sector in zijn geheel – waaronder ook de chemie en de raffinaderijen – kan in 2030 een beroep doen op de SDE++ voor CO2-reducerende technieken voor ongeveer hetzelfde budget. In die zin betaalt de sector industrie voor het beslag dat zij voor CO2-reducerende technieken naar verwachting in 2030 kan leggen op de totale SDE++-middelen. Het beslag dat de industrie kan leggen op de SDE++ is niet exclusief voorbehouden aan de zogenoemde zware industrie, noch zijn de in de vraag genoemde bedrijven en instellingen uitgesloten om een beroep te doen op de SDE++. De regeling staat open voor bedrijven en instellingen. Daarnaast is er een plafond ingesteld voor de subsidiëring van de afvang en opslag van CO2-uitstoot (CCS) om te voorkomen dat er daardoor te weinig ruimte overblijft voor andere technieken om voor SDE++-subsidie in aanmerking te komen. Mede hierdoor zijn er ook voor het mkb, onderwijsinstellingen en ziekenhuizen volop middelen beschikbaar om met behulp van de SDE++ te verduurzamen.
Op welke wijze geeft deze praktijk volgens u uitvoering aan de aangenomen motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 351), die oproept huishoudens en mkb niet op te laten draaien voor klimaatbeleid van de industrie? Op welke wijze gaat u wél uitvoering geven aan deze door de Kamer breed gedeelde wens om de lasten evenredig bij de zware uitstoters neer te leggen en niet voor rekening te laten komen van het mkb en huishoudens?
Het kabinet heeft in het kader van het Klimaatakkoord besloten om vanaf 2020 de ODE-bijdrage van huishoudens en bedrijven te verschuiven, ten gunste van huishoudens. Huishoudens dragen nu nog circa 1/3 bij aan de ODE-opbrengst in plaats van 50% terwijl bedrijven nu 2/3 van de ODE-opbrengst betalen. Om het mkb hierin zoveel mogelijk te ontzien en de nadruk te leggen op grootverbruikers is afgesproken om hiervoor de tarieven in de 3e en 4e schijf aardgas en elektriciteit fors te verhogen.
Ook is afgesproken om de ODE bijdrage van de industrie sector op te laten lopen naar 550 miljoen euro in 2030, wat ongeveer gelijk is aan het SDE++ budget waar de sector in 2030 een beroep op kan doen ter subsidiëring van CO2-reducerende technieken. Dit betekent dat huishoudens en het mkb niet betalen voor het klimaatbeleid van de industrie via een hogere ODE-bijdrage, maar dat de sector dit zelf financiert. Daarnaast resulteert de aangekondigde CO2-heffing in een verdere waarborg van de bijdrage van de industrie aan de klimaatdoelen.
Gaat u een einde maken aan de vele vrijstellingen van milieuheffingen en energiebelastingen die de zware industrie geniet? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Platteland als wisselgeld’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Platteland als wisselgeld?»1
Ja.
Klopt het dat de hectarebetalingen in Nederland naar beneden gaan terwijl Nederland meebetaalt aan het ophogen van de betalingen in andere lidstaten?
In het verslag van de buitengewone Europese Raad van 17 tot en met 21 juli (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575) is uw Kamer geïnformeerd over de besluitvorming door de Europese Raad over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027, het Herstelfonds en daarmee ook over het budget voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Door de regeringsleiders is in het akkoord vastgelegd dat, zoals ook onder het huidige MFK het geval, de verschillen tussen lidstaten in het budget per hectare voor de 1e pijler van het GLB worden afgebouwd (externe convergentie). Het akkoord ligt nu voor bij het Europees parlement. Zodra het Europees parlement instemt met het aan hen voorgelegde voorstel, zullen de exacte cijfers bekend worden. Het besluit van de regeringsleiders betekent naar verwachting dat de in de Commissievoorstellen van 2018 en 2020 voorgestelde verlaging van 3,9% van het budget voor Nederland beperkter zal uitvallen.
Herinnert u zich het Algemeen Overleg Landbouw-en Visserijraad van 11 december 2019 waarin u zegt dat Nederland geen voorstander is van verdere externe convergentie?
Ja.
Wat heeft het Nederlandse kabinet gedaan om de externe convergentie te stoppen?
Nederland heeft zich in de MFK-onderhandelingen samen met gelijkgezinde lidstaten verzet tegen verdergaande externe convergentie. In de onderhandelingen is echter door een grote groep andere lidstaten tot op het eind toe aandrongen op volledige gelijktrekking van de hectarepremies. Die inzet, die tot een substantiële verlaging van de hectarebetalingen in Nederland zou hebben geleid, is mede door Nederlandse actie en inzet voorkomen.
De uitkomst is nu dat lidstaten met directe hectarebetalingen die in 2020 onder 90% van het EU-gemiddelde zitten, dit verschil halveren in zes gelijke stappen vanaf 2022 en dat bovendien in 2022 en 2027 een bepaald minimumniveau wordt bereikt. Als onderdeel van het totaalakkoord ben ik van mening, zeker gezien het weerbarstige krachtenveld, dat er voor Nederland een gunstiger resultaat ligt dan zich tijdens de onderhandelingen aftekende.
Realiseert u zich dat vooral door overheidsbeleid de Nederlandse boeren geconfronteerd worden met hogere kosten dan boeren in het buitenland?
Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid heeft het doel op Europees niveau in verordeningen het overheidsbeleid voor alle EU-boeren in de verschillende lidstaten vast te leggen. Dit juist met het doel zoveel mogelijk bij te dragen aan een gelijk speelveld. Dat de omstandigheden waaronder boeren in de EU hun bedrijfsvoering uitoefenen verschillen en waardoor ook de kosten ervan variëren, is evident. Daarbij zijn sommige omstandigheden voor boeren in Nederland ongunstiger dan daarbuiten, maar er zijn ook belangrijke factoren die in Nederland juist gunstiger zijn dan gemiddeld in de EU, zoals opbrengsten per hectare, kennis en logistiek. De stelling dat het Nederlandse overheidsbeleid vooral tot hogere kosten leidt, onderschrijf ik niet.
Realiseert u zich dat als het in vraag één genoemde bericht juist is, dit weer een voorbeeld is van de verslechtering van het «relatieve speelveld» voor de Nederlandse boeren?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven, acht ik de voorlopige uitkomst van de onderhandelingen voor het GLB-budget voor de nieuwe MFK-periode acceptabel en verdedigbaar.
Wat gaat u aan uw beleid veranderen zodat meer boeren in Nederland een fatsoenlijke boterham kunnen verdienen?
De LNV-visie «Waardevol en verbonden» is het uitgangspunt van mijn beleid, niet alleen om de transitie te maken naar duurzame, op de principes van kringloop gebaseerde landbouw, maar ook om boeren, tuinders en vissers een economische positie in de keten te geven zodat zij in de kringlooplandbouw een goed inkomen verdienen, kunnen innoveren en gezonde bedrijven in stand kunnen houden en door kunnen geven. In het Realisatieplan Visie LNV «Op weg met nieuw perspectief» heb ik nader aangegeven hoe dat te bewerkstelligen. Verder ontvangt uw Kamer binnenkort een brief over de agrarische ondernemerschapsagenda. Dit is een nadere uitwerking van hoe ik het verdienvermogen van de boer verder wil versterken. Deze uitwerking is mede gebaseerd op het rapport van de Taskforce verdienvermogen kringlooplandbouw. Met deze agenda wil ik de positie van de agrarische ondernemer verder versterken, om zo zijn verdienvermogen te verbeteren.
De verdrinkingen deze zomer en de financiële problemen bij de Reddingsbrigade |
|
Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de recente verdrinkingen in Nederland, die ook deze zomer weer ons land laten opschrikken?1 2 3 4 5
Ieder verdrinkingsgeval in is iedere keer opnieuw schokkend. Ik wil graag mijn medeleven betuigen aan betrokkenen en nabestaanden.
Deelt u de mening dat het een collectieve verantwoordelijkheid is om verdrinkingen zoveel mogelijk te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Omdat in Nederland het water overal om ons heen is, zijn we gedwongen met water te leren leven. En daarmee zijn we ook met zijn allen verantwoordelijk om op onze eigen veiligheid en die van anderen te letten. Om deze reden ondersteun ik ook de Nationale Raad Zwemveiligheid.
Bent u het eens met de volgende uitspraak van een vrijwilliger van de reddingsbrigade: «Ouders denken vaak dat hun kinderen met drie zwemdiploma’s goed kunnen zwemmen, maar dat betekent niet dat ze veilig de zee in kunnen. De stroming en golven maken het echt anders.»? Zo neen, waarom niet?6
Ja ik ben het eens met die uitspraak. De Nationale Raad Zwemveiligheid spreekt niet voor niets over zwemveiligheid als een dynamisch begrip. «Zwemveilig zijn» hangt af van de persoon, de omgeving en de activiteit. Daarbij zijn zwemdiploma’s slechts een onderdeel van «zwemveilig zijn».
Wat is de stand van zaken van het actieplan «Zwemvaardigheid en zwemveiligheid in Nederland, hoe het risico op verdrinkingen te verkleinen» dat de vragensteller vorig jaar aan u heeft aangeboden en van de voorstellen van de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) in 2019 om te zorgen voor meer zwemveiligheid in Nederland?7 8 9
Op dit moment is de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) bezig het plan «Nationaal Plan Zwemveiligheid 2020–2024 – Veilig opgroeien en meedoen in Nederland waterland» uit te werken in een concreet werkplan met bijbehorende begroting voor de periode 2021–2024. De NRZ verwacht de uitwerking dit najaar te kunnen presenteren.
Wat is uw reactie op het voorstel van de Reddingsbrigade dat ook op scholen aandacht wordt gegeven aan de risico's van zwemmen in open water? Kunt u uw antwoord toelichten?10
Het initiatief van de Reddingsbrigade om aan scholen voorlichting te geven over de gevaren van open water juich ik toe. In dat licht worden momenteel onder andere gesprekken gevoerd om de voorlichting over open water zwemmen op te nemen in landelijke programma Gezonde School waar alle scholen in het primair, voortgezet en middelbaar beroeps onderwijs gebruik van kunnen maken.
Vindt u ook dat de Reddingsbrigade, die een belangrijke rol speelt bij veiligheid in en bij het water, zo goed mogelijk in staat moet worden gesteld aan die missie te werken en zo verdrinkingen te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De Reddingsbrigade heeft zich altijd bewezen als een kundige partij met kennis van zaken en capaciteit om verantwoord recreëren te bevorderen.
Wat is uw reactie op de recente financiële problemen van de Reddingsbrigade? Kunt u uw antwoord toelichten?11
Naast het feit dat de reddingsbrigades een beroep kunnen doen op de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS) en Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) kunnen ze vanaf 15 september ook een beroep doen op Tegemoetkoming Amateursportorganisaties (TASO).
In afstemming met mijn collega van IenW ben ik met de Reddingsbrigade in gesprek om de financiële uitdagingen van de Reddingsbrigade in relatie tot de zwemveiligheid helder te krijgen.
Wat vindt u er eigenlijk van dat vrijwilligers honderden euro’s moeten betalen om levensreddend werk te mogen doen? Kunt u uw antwoord toelichten?12
Ik heb een enorme waardering voor de 5.000 leden van de Reddingsbrigade die vrijwillig als hulpverlener actief zijn. Dat ze dermate gemotiveerd zijn om daar zelf financieel aan bij te dragen vind ik heel bijzonder. Zoals ik eerder aangaf in mijn antwoord op vraag 7 ben ik samen met mijn collega van IenW in gesprek met de Reddingsbrigade over hun financiële situatie. Ik verwacht dit najaar meer inzicht te hebben wat nodig is om de continuïteit en de kwaliteit van het werk van de Reddingsbrigade te borgen zodat de zwemveiligheid niet in het geding komt.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangenomen motie Van Nispen/Rudmer Heerema die uitspreekt dat de vrijwilligers van de reddingsbrigades waardering verdienen voor hun inzet voor zwemveiligheid in Nederland en dat de zwemveiligheid een structurele financiering nodig heeft voor de maatschappelijke taken die ze uitvoeren, vanuit de collectieve verantwoordelijkheid om de zwemveiligheid in Nederland te bevorderen en voldoende middelen uit te trekken voor de reddingsbrigades om de zwemveiligheid te bevorderen en verdrinkingen te voorkomen?13
Zie antwoord vraag 8.
De werkwijze van taxateurs |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het onderzoek van De Nederlands Bank (DNB) «De kwaliteit en onafhankelijkheid van woningtaxaties»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat 95% van de taxaties op of boven de verkoopprijs plaatsvindt en er structureel te hoog getaxeerd wordt?
Het onderzoek «De kwaliteit en onafhankelijkheid van woningtaxaties» van DNB duidt op een systematische overwaardering van taxaties. Het feit dat relatief veel taxaties exact gelijk zijn aan de koopsom kan een signaal zijn dat de taxatiewaarde niet onafhankelijk tot stand komt, omdat de taxateur kennelijk van tevoren op de hoogte is van de koopsom. Het Financieel Stabiliteitscomité heeft op 5 maart 2019 de uitkomsten van het DNB-onderzoek besproken en concludeert dat de systematische overwaardering een prijsopdrijvend effect heeft, doordat prijsstijgingen niet worden geremd via de taxatiewaarde, en de werking van de LTV-limiet wordt ondermijnd. Vorig jaar heb ik u derhalve laten weten dat ik zorgen heb over de kwaliteit en onafhankelijkheid van fysieke woningtaxaties.2
Wat zijn zulke in de praktijk voor consumenten verplichte taxaties waard als ze niet onafhankelijk en van onvoldoende kwaliteit zijn terwijl ze toch vele honderden euro’s kosten?
Ik vind het belangrijk dat een taxatie kwalitatief goed en betrouwbaar is. Een hypothecaire lening mag sinds 2018 bij afsluiting maximaal 100 procent van de waarde van de woning bedragen. Kopers moeten er van uit kunnen gaan dat ze door een goede taxatie niet meer lenen dan verantwoord is en ze een goede objectieve waardebepaling van de woning hebben gekregen. Een kwalitatief goede en betrouwbare taxatie is essentieel voor een gezonde woningmarkt.
Wat vindt u ervan dat de branche zelf de taxaties toets via het NWII? Zou dat niet door onafhankelijke partijen gedaan moeten worden?
Het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI) is een onafhankelijk instituut zonder winstoogmerk dat rapporten van woningtaxaties van aangesloten taxateurs valideert. Tevens ziet het NWWI er op toe dat elke taxatie uniform en volgens duidelijke richtlijnen is opgesteld. Geldverstrekkers, intermediairs en consumenten krijgen zo heldere, objectieve en betrouwbare woningtaxaties die inzicht geven in de wijze waarop de getaxeerde waarde tot stand is gekomen. Gezien het feit dat het NWWI een onafhankelijke instituut is ben ik van mening dat de onafhankelijke toetsing voldoende geborgd is.
Waarom grijpt u niet in om óf te komen tot onafhankelijke taxaties óf te voorkomen dat mensen nodeloos op hoge kosten worden gejaagd door goedkopere taxaties óf het aantal nutteloze taxaties in de praktijk te verminderen?
De signalen van diverse partijen over zorgen over de kwaliteit en onafhankelijkheid van taxaties zijn voor mij aanleiding geweest om te verkennen of het anders inrichten van het taxatieproces ervoor kan zorgen dat er minder perverse prikkels in het systeem zitten. Hiertoe is een werkgroep ingesteld waarin ik samen met het Ministerie van Financiën, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), DNB en Nationale Hypotheek Garantie (NHG) momenteel opties onderzoek om de inrichting van het taxatieproces te veranderen. Over de uitkomsten van dit traject zal ik u later dit jaar nader informeren.
De sector heeft de afgelopen periode al een aantal stappen gezet en door middel van zelfregulering de kwaliteit en onafhankelijkheid van taxaties verbeterd. In 2015 is een centraal register opgericht voor vastgoedtaxateurs: het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT). Vaak wordt door kredietverstrekkers geëist dat taxateurs ingeschreven zijn bij het NRVT. Het NRVT werkt in samenwerking met onder andere brancheorganisaties en hypotheekverstrekkers aan een vernieuwd model taxatierapport dat voor alle taxateurs vanaf 2021 zal gelden. Aanpassingen in het modelrapport hebben onder andere betrekking op de energetische en bouwkundige staat van de woning. Taxateurs worden extra opgeleid om deze aspecten mee te nemen in de taxatie van de woning en aanbevelingen te doen over hoe de woning kan worden verbeterd en wat de kosten hiervan zijn. Daarnaast zijn met het NRVT afspraken gemaakt over het op korte termijn realiseren van strenger en intensiever toezicht en een reeks van kwaliteitsbevorderende maatregelen. Het betreft met name een beter risicoselectieproces gericht op het opsporen van ondermaats presterende taxateurs, intensivering van het risicogeoriënteerd toezicht en het verder ontwikkelen van het normenkader en sanctieladder. Ook zal het NRVT meer (field) audits afnemen waarin het werk van taxateurs wordt gecontroleerd. Zoals het er nu voor staat zullen de meeste van deze maatregelen voor het einde van het jaar gerealiseerd zijn. Ik blijf hierbij vinger aan de pols houden en zal u ook hierover later dit jaar nader informeren.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van mijn zijde waarin u stelt dat «Ik heb eerder aan uw Kamer gemeld dat ik modelmatig waarderen bij verantwoord gebruik zie als een goed alternatief voor een fysieke taxatie. Een belangrijk voordeel van een modelmatig bepaalde waarde is, naast de significant lagere kosten en (veel) kortere doorlooptijd, dat deze onafhankelijk wordt bepaald. De uitkomst van een modelmatig bepaalde waarde is niet te beïnvloeden door de betrokken partijen bij de aankoop van het huis. Ik verwacht dat een deel van de woningvoorraad op een verantwoorde manier modelmatig kan worden gewaardeerd.»?2
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Europese richtlijn? Klopt het dat deze Richtlijn taxaties op basis van modelberekeningen verbiedt?
Vorig jaar is in het consultatiedocument «Draft Guidelines on loan origination and monitoring» door de Europese Bankenautoriteit (EBA) nadere duiding gegeven aan hoe bancaire kredietverstrekkers om moeten gaan met het waarderen van onroerende goederen ten behoeve van het bepalen van het kapitaalbeslag zoals voorgeschreven in de Europese verordening kapitaalvereisten.4 In het document beschrijft EBA dat vanuit prudentieel oogpunt het gebruik van alleen een modelmatige waardering op het moment van het verstrekken van een krediet tekortkomingen kan creëren in het risicomanagement, omdat een betrouwbare waardebepaling van het onderpand niet is gegarandeerd. Deze richtsnoeren zijn op verzoek van de Europese Raad tot stand gekomen om de hernieuwde opbouw van niet-presterende leningen bij Europese banken te voorkomen. De conceptrichtsnoeren lieten geen ruimte voor enkel het gebruik van modelmatige waarderingen bij het verstrekken van hypothecair krediet. Omdat het kabinet vindt dat een modelmatige waardering onder bepaalde voorwaarden een goed alternatief kan zijn voor een fysieke taxatie, hebben de Minister van Financiën en ik gereageerd op het consultatiedocument.5
Op 29 mei jl. heeft EBA de definitieve richtsnoeren vastgesteld.6 Hoewel met deze richtsnoeren de erkenning van modelmatige waarderingen inderdaad wordt ingeperkt, is naar aanleiding van de reacties op de consultatie een zogenaamde hybride taxatie toegevoegd als mogelijkheid voor een woningtaxatie. Dit betreft een hybride taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt gecontroleerd. Indien de modelmatige waardering voldoende betrouwbaar is en aan bepaalde criteria voldoet7, kan deze controle van afstand worden uitgevoerd. Een bezoek aan de woning is hierbij dus niet altijd noodzakelijk. De taxateur is verantwoordelijk voor de waardebepaling van de woning. Banken zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de waardering van onderpanden. De richtsnoeren zullen 30 juni 2021 van kracht worden.
Bent u bereid voor Nederland een uitzonderingspositie te bedingen, zodat dit wel mogelijk wordt gemaakt? Zo ja, hoe groot acht u die kans van slagen?
EBA heeft de richtsnoeren vastgesteld die ter bevordering van prudente kredietverlening nadere duiding geven aan bepalingen in de Europese verordening kapitaalvereisten. De richtsnoeren richten zich tot toezichthouders en banken. Toezichthouders besluiten onafhankelijk of zij middels het «pas toe of leg uit» principe de richtsnoeren zullen toepassen in het toezicht, waarbij zij zich tot het uiterste dienen in te spannen om aan de richtsnoeren te voldoen.8 Voor de betreffende richtsnoeren over taxaties betreft dat in Nederland de Europese Centrale Bank (ECB) als toezichthouder op de systeemrelevante banken en DNB als toezichthouder op de minder significante of kleinere banken. DNB heeft mij desgevraagd laten weten dat ze de richtsnoeren zal toepassen in het toezicht. Ook de ECB zal de richtsnoeren toepassen in het toezicht.
Ten opzichte van de conceptrichtsnoeren, waarin geen enkele vorm van modelmatig waarderen werd erkend, is het een stap vooruit dat EBA naar aanleiding van reacties op het consultatiedocument heeft besloten om ruimte te geven voor een hybride taxatie. Ik ben van mening dat taxateur en model elkaar kunnen versterken. Op deze manier kunnen ook modellen voor waardebepaling zich verder ontwikkelen zodat er minder kans is op taxaties waarbij de consument het risico loopt op een verkeerde waardering. Het is nog niet bekend hoeveel een hybride taxatie zal gaan kosten. Dat zal waarschijnlijk meer zijn dan de kosten voor een modelmatige waardering omdat tussenkomst van een taxateur noodzakelijk is, maar minder dan de kosten voor een volledig fysieke taxatie omdat de taxateur de woning niet altijd hoeft te bezichtigen. Banken kunnen afhankelijk van het risico van de lening en de betrouwbaarheid van de modelwaarde variëren in de vorm en daarmee de kosten van een hybride taxatie.
Doordat modellen zich straks nog verder kunnen ontwikkelen, vind ik dat het op den duur weer mogelijk moet zijn om op een prudente wijze gebruik te maken van enkel een modelmatige waardering bij hypotheekverstrekking. De Minister van Financiën zal zich hier in Europa voor inzetten en dit meenemen in de bredere inzet in de onderhandelingen over de herziening van de Europese verordening kapitaalvereisten. Voor nu is de werkgroep modelmatige taxaties9 in gesprek met de sector om te kijken of de werkgroep mogelijk ondersteuning kan bieden bij het inrichten van dit nieuwe hybride taxatieproces, bijvoorbeeld met een kwaliteitsrichtlijn voor modelmatig waarderen10.
Is het waar dat modelmatige taxaties nog geen 10 procent kosten en ook nog eens betrouwbaarder kunnen zijn dan de huidige taxaties? Klopt het dat modelmatige taxaties voor enkele tientjes gedaan kunnen worden en de huidige taxaties, die dus onbetrouwbaar zijn, veelal 400–500 euro en meer kosten?
Een fysieke taxatie kost vaak rond de 400–500 euro, en modelmatige waardebepaling kost rond de 30 euro.11 Het onderzoek «De kwaliteit en onafhankelijkheid van woningtaxaties» van DNB duidt op een systematische overwaardering van taxaties. Het feit dat relatief veel taxaties exact gelijk zijn aan de koopsom kan een signaal zijn dat de taxatiewaarde niet onafhankelijk tot stand komt, omdat de taxateur kennelijk van tevoren op de hoogte is van de koopsom. Een modelmatige waardering komt onafhankelijk tot stand, de waarde is niet te beïnvloeden door de betrokken partijen bij de aankoop van het huis. Voor recent gebouwde en redelijke uniforme woningen kan een modelmatige taxatie dus betrouwbaarder zijn dan een fysieke taxatie. Dat betekent echter niet dat een modelmatige waardering per definitie betrouwbaarder is dan een fysieke taxatie. Een model kan bijvoorbeeld de onderhoudsstaat van de woning, mogelijke funderingsproblematiek of de energetische kwaliteit van de woning niet beoordelen. Voor veel woningen, met name unieke en relatief oude woningen, kan via een fysieke taxatie de waarde betrouwbaarder worden vastgesteld. Een hybride taxatie combineert de voordelen van een modelwaarde met de deskundigheid van een taxateur, waardoor in potentie een groot aantal woningen kan worden getaxeerd tegen lagere kosten dan een volledig fysieke taxatie.
Is het waar dat er in de taxatiebranche jaarlijks ongeveer 100 miljoen euro omgaat (250 duizend maal 400 euro)? Wat vindt u ervan dat deze rekening al jaren bij consumenten in de maag wordt gesplitst, terwijl de kwaliteit en onafhankelijkheid onder de maat zijn?
In 2019 zijn door het Kadaster ongeveer 375.000 hypotheken voor particulieren geregistreerd voor een totaalbedrag van ongeveer 123 miljard euro.12 Het registreren van een hypotheek kan voor het afsluiten van een hypothecaire lening voor de aankoop van een woning, het oversluiten van een bestaande hypothecaire lening naar een andere kredietverstrekker, of het ophogen van een bestaande hypothecaire lening als de hypotheekakte onvoldoende ruimte biedt voor deze ophoging bijvoorbeeld voor een verbouwing. Voor het afsluiten, oversluiten of ophogen van een hypotheek is een taxatie van de woning wettelijk verplicht. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat in 2019 ten minste 375.000 woningen zijn getaxeerd. Ik heb echter onvoldoende informatie over hoeveel fysieke of modelmatige taxaties er in 2019 zijn uitgevoerd om met zekerheid te zeggen wat dit betekent voor het totaalbedrag dat omgaat in de taxatiebranche.
Is het waar dat voor bijvoorbeeld het nemen van verduurzamingsmaatregelen ook vaak een nieuwe taxatie nodig is? Maakt dit de verduurzaming van woningen niet nodeloos duurder?
Wanneer een consument ervoor kiest om verduurzamingsmaatregelen te financieren door middel van het verhogen van een bestaand hypothecair krediet bij een bancaire kredietverstrekker, dan moet de woning opnieuw getaxeerd worden. Vaak zal dit kunnen door middel van de eerder beschreven hybride taxatie, een goedkoper alternatief dan een volledige fysieke taxatie.
Wanneer verduurzamingsmaatregelen worden getroffen bij de aankoop van een woning met een hypothecaire lening, dan is een taxatie al een verplicht onderdeel van het aankoopproces. Indien verduurzamingsmaatregelen worden gefinancierd met eigen middelen of met een consumptieve lening, dan is een taxatie niet verplicht.
Wat heeft u gedaan sinds het Financieel Stabiliteitscomité in maart 2019 heeft geoordeeld dat de taxaties onvoldoende betrouwbaar zijn?3
Zie het antwoord op vraag 5.
Herinnert u zich de in november 2018 aangenomen motie Nijboer die «het kabinet verzoekt om in gesprek te gaan met banken om ervoor te zorgen dat mensen minder geld kwijt zijn aan taxatierapporten?»4
Ja.
Wat zijn de geboekte resultaten tot nu toe?
In mijn brief van 13 maart 2019 heb ik uiteen gezet hoe ik invulling geef aan de motie van de heer Nijboer.15 De afgelopen jaren is door de sector ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van taxaties. Deze extra eisen hebben in sommige gevallen tot hogere kosten geleid. Gezien de zorgen over de onafhankelijkheid van taxateurs vind ik deze inzet op kwaliteit belangrijk. Een goede taxatie kost tijd, vergt deskundigheid en voldoende kennis van de lokale markt. Het lijkt niet realistisch om te verwachten dat de kosten van taxaties over de hele linie kunnen dalen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Tegelijkertijd kan een volledig fysieke taxatie wel degelijk een flinke kostenpost zijn voor de koper. De eerder beschreven hybride taxatie kan een goed en goedkoper alternatief zijn voor een volledig fysieke taxatie.
Een taxateur kan maatwerk bieden op het moment dat een woning afwijkt van bijvoorbeeld andere woningen in de omgeving. Ook biedt het taxatierapport mogelijkheden om consumenten te informeren over het verduurzamen van de woning. In het kader van het Klimaatakkoord wordt verder gesproken over hoe verschillende partijen in aankooppeten consumenten kunnen stimuleren om de woning te gaan verduurzamen.
Beseft u zich dat mensen nog elke dag honderden euro’s betalen voor taxatierapporten die in de praktijk niks waard blijken te zijn en alleen voor hogere kosten zorgen?
In bovenstaande antwoorden heb ik reeds aangegeven dat ik belang hecht aan goede taxaties zodat kopers niet meer lenen dan verantwoord is en ze een goede objectieve waardebepaling van de woning hebben gekregen. Onder leiding van het NRVT wordt een nieuw model taxatierapport ontwikkeld waarbij ook naar de bouwkundige staat en energetische prestaties van de woning wordt gekeken door inzicht te geven in de kosten van achterstallig onderhoud, de duurzaamheid en eventuele funderingsproblematiek. De taxatie is daarmee niet alleen van belang voor financieringsdoeleinden, maar verschaft de koper veel extra inzicht in de toekomstige kosten die een huis met zich mee gaat brengen.
Weet u hoeveel blikken verf en hoeveel rollen behang je kan kopen voor 500 euro?
Ik ben mij er van bewust dat bij de aanschaf van een koopwoning aanvullende kosten komen kijken, waaronder kosten voor het naar smaak aanpassen van de woning. Dat neemt niet weg dat een goede waardebepaling de consument kan beschermen tegen grotere financiële nadelen in de toekomst.
De berichtten ‘De Lugt' ‘Neonics-dossier bieten moet terug op tafel’ en ‘Ook Duitse bietentelers eisen derogatie neonics’? |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten: «De Lugt: «Neonics-dossier bieten moet terug op tafel» en «Ook Duitse bietentelers eisen derogatie neonics»?1 2
Ja.
Klopt het dat Frankrijk, vooruitlopend op Europees beleid, de toelating van neonicotinoïden in de suikerbietenteelt (gecoat bietenzaad) als een van de eerste lidstaten gestopt heeft en fel tegenstander was van het gebruik van neonicotinoïden?
Frankrijk was, net als Nederland, voorstander van de Europese voorstellen uit 2018 om verregaande restricties op te leggen aan drie neonicotinoiden om de gezondheid van bijen te beschermen. Daarnaast is in Frankrijk op 1 september 2018 een wet in werking getreden dat het gebruik van alle neonicotinoide-houdende gewasbeschermingsmiddelen verbiedt. Binnen deze wet bestond de mogelijkheid om tot 1 juli 2020 tijdelijke vrijstellingen te verlenen wanneer deze voldoen aan artikel 53 van de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009. Frankrijk heeft sinds 1 september 2018 tijdelijke vrijstelling verleend voor het gebruik van middelen op basis van de neonicotinoide acetamiprid in de teelt van knolraap, vijgen en hazelnoten.
Klopt het dat Frankrijk voornemens is het nationaal beleid te herzien en het parlement een derogatie voor het gebruik van gecoat bietenzaaizaad met neonicotinoïden voor te stellen voor een periode van drie jaar?
De Franse regering is voornemens om de eerdergenoemde wet aan te passen en de mogelijkheid om tijdelijke vrijstellingen te verlenen met enkele jaren te verlengen. Indien de aanpassing van de wet door het Franse parlement wordt aangenomen, zal de mogelijkheid bestaan om aanvragen in te dienen voor een tijdelijke vrijstelling van neonicotinoide-houdende middelen. Een dergelijke aanvraag zal in Frankrijk, net als in Nederland, worden beoordeeld op landbouwkundige noodzaak en op de risico’s van het gebruik.
Kunt u aangeven (en zo nee, kunt u nagaan) wat de redenen zijn waarom er in Frankrijk gewijzigde inzichten zijn ontstaan en in hoeverre deze (gewijzigde) inzichten ook voor Nederland van toepassing zijn? Kunt u dit toelichten?
Het Franse voornemen om de wet aan te passen op het punt dat aanvragen voor tijdelijke vrijstellingen niet meer zijn toegestaan, is ingegeven door de gevolgen van het verbod op het gebruik van neonicotinoiden op de Franse bietensector. De wijziging zou het beoordelen van aanvragen weer mogelijk maken. Nederland heeft geen dergelijk verbod ingesteld en heeft zodoende de mogelijkheid om een tijdelijke vrijstelling aan te vragen voor een neonicotinoide-houdend gewasbeschermingsmiddel. Ik heb uw Kamer op 28 januari 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 443) over mijn besluit op een dergelijk verzoek.
Deelt u de mening dat nu Frankrijk, de grootste suikerbietenproducent van Europa, een derogatie voor de toelating gaat heroverwegen, dit ook in Nederland bespreekbaar zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
In Nederland bestaat al de mogelijkheid om een tijdelijke vrijstelling aan te vragen conform artikel 53 van de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009. In 2018 is een verzoek voor een neonicotinoide-houdend middel in de bietenteelt ingediend, waarop de NVWA en het Ctgb constateerden dat een veilig gebruik van het middel binnen de Nederlandse landbouwpraktijk niet mogelijk was. Hierop heb ik besloten om geen tijdelijke vrijstelling te verlenen (Kamerstuk 27 858, nr. 443). Wanneer een dergelijk verzoek opnieuw zou worden ingediend, zal ik mij wederom laten adviseren door de NVWA en het Ctgb.
Hoeveel landen in Europa hebben, bespreken of overwegen een vorm van derogatie voor het gebruik van gecoat bietenzaaizaad met neonicotinoïden, welke landen hebben reeds een derogatie en welke landen overwegen een derogatie of waar is er een roep om derogatie (graag een overzicht van de verschillende stadia in de besluitvorming indien er nog geen derogatie is afgegeven)?
Wanneer een lidstaat een tijdelijke vrijstelling verleent, dient deze de Europese Commissie en andere lidstaten hierover te informeren. Zodoende ben ik geïnformeerd over de tijdelijke vrijstelling van neonicotinoide-houdende middelen voor gebruik als coating op bietenzaad in Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Finland, Kroatië, Litouwen, Polen, Roemenië en Slowakije. Ik heb geen inzicht in welke lidstaten momenteel een tijdelijke vrijstelling overwegen en waar de besluitvorming nog niet is afgerond.
Kunt u aangeven of in met Nederland vergelijkbare landen in Noord-Europa (dus o.a. Frankrijk, Duitsland en België) waar de bietenteelt een belangrijke sector is, een gelijk speelveld bestaat en vindt u een gelijk speelveld belangrijk? Zo nee, waarom niet?
De toelatingssystematiek van gewasbeschermingsmiddelen is vastgelegd in Verordening (EG) 1107/2009 waarbij het creëren van een gelijk speelveld een van de uitganspunten is. Zo worden werkzame stoffen op EU-niveau beoordeeld en goedgekeurd. Het verlenen van tijdelijke vrijstellingen op nationaal niveau zorgt per definitie voor een ongelijk speelveld en dient daarom terughoudend te worden toegepast. Ik vind het belangrijk dat de mogelijkheid voor een tijdelijke vrijstelling bestaat wanneer er sprake is van een landbouwkundige noodsituatie en wanneer een veilig gebruik is aangetoond. De klimatologische situatie en plaag- en ziektedruk kan immers leiden tot specifieke locatie en seizoensgebonden noodsituaties. Een gelijk speelveld is in de basis echter geen onderdeel van de afweging om een tijdelijke vrijstelling te verlenen.
Bent u al in gesprek met de Nederlandse landbouwsector over de recente ontwikkelingen? Zo nee, bent u bereid om met de verschillende sectorpartijen in gesprek te gaan over een mogelijke verlening van derogatie? Zo nee, waarom niet?
Het staat partijen vrij om een aanvraag in te dienen voor een tijdelijke vrijstelling. Ik zal mij hierop, net als bij alle verzoeken tot tijdelijke vrijstelling, laten adviseren door de NVWA en het Ctgb. De aanvrager zal in de aanvraag moeten onderbouwen dat het middel veilig kan worden toegepast. Bij de aanvraag uit 2018 concludeerde het Ctgb dat dit binnen de Nederlandse landbouwpraktijk niet mogelijk was. Een nieuwe aanvraag zal dus nieuwe wetenschappelijke informatie moeten bevatten die aantoont dat een veilig gebruik mogelijk is.
Naar aanleiding van het vrijstellingsverzoek uit 2018 ben ik in overleg getreden met de sector over alternatieve mogelijkheden om de bietenvlieg in de teelt van suikerbieten te bestrijden. Hierop heeft de sector een verzoek ingediend voor tijdelijke vrijstelling van een alternatief middel zonder neonicotinoiden ter bestrijding van de bietenvlieg. Ik heb uw Kamer op 19 april 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 454) geïnformeerd dat ik een tijdelijke vrijstelling voor dit middel heb verleend. Op 14 april 2020 heb ik wederom een tijdelijke vrijstelling verleend voor dit alternatieve middel. Ik heb de sector inmiddels laten weten dat ik een nieuw verzoek tot tijdelijke vrijstelling van dit alternatieve middel, mits positief geadviseerd door de NVWA en het Ctgb, welwillend op zal pakken.
Kunt u in overleg met de verschillende sectorpartijen een beeld schetsen van de gevolgen voor de bietenteelt zoals deze nu aan de orde zijn (gevolgen van het ontbreken van gecoat zaad, de werkbare alternatieven of het ontbreken daarvan en mogelijke andere effecten zoals bijvoorbeeld luizendruk, aanwezigheid van virussen, milieuwinst) en de Kamer daarover voor de begrotingsbehandeling 2021 informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben binnen de werkgroep actuele vraagstukken van het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 met de sector in overleg over knelpunten binnen de gewasbescherming, waaronder ook de voorliggende knelpunten in de bietenteelt. Uit de landbouwkundige onderbouwing van de vrijstellingsaanvraag uit 2018 voor een neonicotinoide-houdend middel komt naar voren dat onvoldoende bestrijding van de bietenvlieg en bladluizen kan leiden tot een opbrengstverlies tot wel 50%. Dankzij acties vanuit de sector zelf (bijvoorbeeld op het gebied van preventieve maatregelen, monitoring en advisering) en het vrijgestelde alternatieve middel tegen onder andere de bietenvlieg en bladluizen (zie het antwoord op vraag 8) is de impact niet zo groot als gevreesd, maar is opbrengstverlies ook niet uit te sluiten. Binnen de werkgroep worden dan ook oplossingen besproken voor de korte, middellange en lange termijn. De inzet is dat op lange termijn door innovatie op het gebied van weerbare teeltsystemen, maatregelen en laagrisicomiddelen alternatieve vormen van bescherming tegen plagen in de teelt van suikerbieten beschikbaar komen.
Het artikel ‘Kinderopvang boos over uitstel toelating nieuwe Stint’? |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kinderopvang boos over uitstel toelating nieuwe Stint»?1
Ja.
Klopt het dat de veiligheidsbeoordeling van de bso-bus uitgesteld is, omdat de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) de onderzoeksmethode nog niet gereed heeft?
De ontwikkeling van de onderzoeksmethode ten behoeve van de doorontwikkeling van het kader voor bijzondere bromfietsen liep separaat van de aanvraag tot aanwijzing van de Stint-bus als bijzondere bromfiets. Op 16 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de recente beoordeling door de SWOV van het veiligheidsrapport. Dit heeft de SWOV gedaan op mijn verzoek omdat bij iedere aanvraag voor een aanwijzing als bijzondere bromfiets de SWOV om een aanvullend advies wordt gevraagd. Op basis van de uitkomsten hiervan is de SWOV de ruimte geboden om deze onderzoeksmethode te finaliseren zodat zij aan de hand daarvan een risico-inventarisatie kan uitbrengen over de veiligheid van het te beoordelen voertuig. Deze beoordeling door de SWOV is bindend voor een besluit over de aanvraag. Hiermee geef ik opvolging aan mijn toezegging aan uw Kamer in het debat over het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid2 dat onafhankelijke experts, zoals de SWOV, tijd en ruimte moeten krijgen om gedegen onderzoek uit te voeren. De methodiek is naar verwachtingbinnenkort in concept klaar om daarna te kunnen worden toegepast bij deze aanvraag. De SWOV is bezig met de voorbereidingen daarop. De beoordeling loopt dus gewoon door.
Wanneer was bij u bekend dat deze methode niet tijdig gereed zou zijn voor de toelating van de bso-bus?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat de aanvraag van de fabrikant al sinds oktober 2019 bij het ministerie ter beoordeling voorligt en tien maanden later nog steeds geen besluit is genomen over de toelating van het voertuig?
Alle partijen die betrokken zijn bij de aanvraagprocedure en beoordeling, zoals de onafhankelijke experts, handelen hierin voortvarend. Gedurende dat proces kan blijken dat aanvullende informatie of nadere analyse nodig is. Dat kost extra tijd. De fabrikant wordt regelmatig op de hoogte gehouden van de voortgang van de aanvraag en de vervolgstappen.
Begrijpt u de oproep van de kinderdagverblijven om een spoedige beoordeling van de bso-bus?
Ik begrijp de wens om de Stint-bus te gebruiken en heb hen dat ook laten weten in reactie op de brief die zij op 30 juli jl. aan het ministerie en in afschrift aan Uw Kamer stuurden. In hoofdlijn is de reactie dat ik mij houd aan het beleidskader voor de aanwijzing van bijzondere bromfietsen. Daarbij houd ik mij ook aan de toezegging aan Uw Kamer dat bij iedere aanvraag voor een aanwijzing als bijzondere bromfiets de SWOV om een aanvullend advies wordt gevraagd, (mede) over en naar aanleiding van het door de aanvrager in te dienen veiligheidsrapport en dat dit aanvullend advies bindend is voor de besluitvorming over het al dan niet aanwijzen van een voertuig als bijzondere bromfiets.
Tevens heb ik de sector nogmaals uitgenodigd om met elkaar het gesprek aan te gaan over het stimuleren van de sector om de afspraken die zijn gemaakt om de Stint-Bus veilig te gebruiken (het convenant) ook toe te passen bij de inzet van elektrische bakfietsen.
Wat is uw reactie richting de kinderdagverblijven?
Zie antwoord vraag 5.
Welke alternatieven, dan wel alternatieve vervoersmiddelen voor het vervoer van kinderen hebben kinderdagverblijven tot hun beschikking?
De alternatieve vervoermiddelen voor de Stint-bus zijn die vervoermiddelen die nu in gebruik zijn. Dit is aan de individuele kinderopvanglocaties zelf om te bepalen. Het vervoer kan variëren van lopen tot aan vervoer per bus.
Hebben deze alternatieve vervoersmiddelen dezelfde veiligheidsbeoordeling doorlopen als de bso-bus?
Zie antwoord vraag 7.
Herkent u de opmerking van de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK) dat de huidige alternatieven voor het vervoer van kinderen, zoals de elektrische bakfiets, onveiliger zijn dan de stint? Zo ja, deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet?
In de quick scan naar de veiligheid van elektrische bakfietsen3 is geconcludeerd dat het gebruik van elektrische bakfietsen veiliger is dan lopen of (los) fietsen en minder veilig is dan vervoer met auto’s of busjes. Ook zijn vooral de context van het gebruik en het verrichten van het juiste onderhoud van belang voor het veiligheidsniveau. Zaken die met betrekking tot het veilig gebruik van belang zijn, betreffen de rijvaardigheid van de bestuurder, in- en uitstaplocaties en het volgen van veilige routes. Juist daarom ben ik op zoek naar mogelijkheden om het veilige gebruik te verbeteren. Daarom heb ik richting de kinderopvangsector het aanbod gedaan om met elkaar het gesprek aan te gaan over hoe het veilig gebruik van elektrische bakfietsen kan worden versterkt.
Elektrische bakfietsen vallen op dit moment onder het juridische kader van de fiets. In het nieuwe nationale kader voor licht elektrische voertuigen ben ik aan het kijken of de aan elektrische bakfietsen gestelde eisen nog passend zijn bij het huidige gebruik in het huidige verkeer. Ik verwacht in het najaar Uw Kamer hierover meer duidelijkheid te kunnen bieden.
Acht u het realistisch dat de bso-bus voor het nieuwe schooljaar 2020/2021 op de weg toegelaten kan worden? Zo nee, welke datum acht u dan wel haalbaar?
Een besluit op de aanvraag inzake de Stint-Bus voor het nieuwe schooljaar acht ik, gelet op de termijn waarbinnen de SWOV haar advies verwacht uit te brengen, niet realistisch. Mijn streven is gericht op een besluit in het najaar.
Het bericht dat de brandweer een woonzorgcentrum moest koelen vanwege de hitte |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat de brandweer in actie moest komen om Woonzorgcentrum Wiemersheerd te koelen omdat bewoners vanwege de hittegolf met te hoge temperaturen op hun kamer zaten?1
Ik verwijs voor het antwoord op deze vragen naar mijn brief d.d. 15 juli 2019 «Airconditioning in verpleeghuizen» aan uw Kamer. Zoals in deze brief aangegeven stel ik voorop dat een aangename en prettige woonomgeving voor kwetsbare ouderen die in een verpleeghuis wonen, van groot belang is. Daar hoort wat mij betreft ook bij dat het binnenklimaat moet aansluiten bij de behoefte van de bewoners. Ook voor zorgverleners is het belangrijk dat zij hun werk kunnen doen in een prettige omgeving. Ik herhaal dat in de geldende wet- en regelgeving waarborgen zijn opgenomen voor een aangenaam woonklimaat in verpleeghuizen. Als airconditioning nodig is om dit vereiste woonklimaat te realiseren, dan dienen zorginstellingen deze voorziening aan te brengen. Er kunnen echter ook andere manieren zijn om dit doel te bereiken. Het is aan instellingen om hierin, samen met de cliëntenraad en de medewerkers, de goede keuzes te maken. De IGJ houdt hierop toezicht.
Uit de berichtgeving maak ik op dat de bewoners continu werden gemonitord en er volgens de brandweer in elk geval geen sprake was van een «acuut gevaarlijke situatie». Uit navraag bij de aanbieder zelf blijkt dat de temperatuur inderdaad te veel steeg, waarna zij maatregelen genomen hebben, zoals het regelen van extra ventilatoren en airconditioning waarmee de temperatuur in het woonzorgcentrum weer naar beneden gebracht kon worden.
Gaat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd onderzoek doen en interveniëren bij deze zorginstelling, zodat het woonklimaat zo snel mogelijk op orde wordt gebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u eerder al informeerde in mijn brief aan de Kamer van 15 juli 2019 «Airconditioning in verpleeghuizen», stelt, naast het Bouwbesluit 2012, waarin de eisen zijn opgenomen waaraan zorginstellingen moeten voldoen en die erop gericht zijn dat bewoners veilig en gezond kunnen wonen, ook het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg bij het thema «wonen en welzijn» eisen aan het wooncomfort in verpleeghuizen. Het kwaliteitskader schrijft voor dat bewoners moeten kunnen rekenen op een goede woonomgeving, waaronder ook een goede klimaatbeheersing te rekenen is. Het is aan instellingen zelf om hierin de goede keuzes te maken. De IGJ houdt toezicht op de veiligheid en kwaliteit van de zorg in verpleeghuizen door middel van het analyseren van gegevens en het afleggen van bezoeken. Wanneer de IGJ oordeelt dat de kwaliteit of veiligheid van zorg onvoldoende is, wordt gekeken naar de oorzaken en wordt indien nodig handhavend opgetreden. Wanneer klachten omtrent de woonomgeving van verpleeghuisbewoners of specifiek de klimaatbeheersing voorkomen, kan dat voor de IGJ aanleiding zijn om onderzoek te doen en te interveniëren. Over de warmte in het woonzorgcentrum heeft de inspectie geen meldingen gehad. Er is voor de inspectie geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat oudere mensen die vaak al heel kwetsbaar zijn in snikhete kamers moeten verblijven? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het toepassen van het Nationaal Hitteplan verplicht voor zorgaanbieders of zijn dit vrijblijvende adviezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het Nationaal Hitteplan maakt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) organisaties, professionals en vrijwilligers die zijn betrokken bij de zorgverlening aan ouderen en chronisch zieken extra alert op het feit dat het voor langere periode warm wordt. Zo kunnen zij passende maatregelen nemen om mensen goed te verzorgen tijdens de hitteperiode en negatieve gezondheidseffecten beperken. Het Nationaal Hitteplan is dus in feite een communicatieplan met als doel eenvoudige voorzorgsmaatregelen tijdig onder de aandacht brengen bij risicogroepen en hun directe omgeving, met name zorgverleners en vrijwilligers.
Herinnert u uw brief waarin uw aangaf dat er diverse waarborgen zijn in de wet- en regelgeving voor een aangenaam woonklimaat in verpleeghuizen? Hoe is het mogelijk dat er toch nog zorginstellingen zijn die geen goed woonklimaat hebben?2
Zoals al eerder aangeven, zijn aanbieders verantwoordelijk voor het organiseren van een goede woonomgeving. Als er aanleiding voor is kan de IGJ hier bij een aanbieder onderzoek naar doen en zo nodig interveniëren. Ook zorgkantoren kunnen met hun aanbieders het gesprek aan gaan over hoe zij een goede woonomgeving voor hun bewoners kunnen organiseren.
Het valt niet uit te sluiten dat extreme hitte in de zomer voor blijft komen. Het is dan belangrijk dat de waarborgen voor een aangenaam woonklimaat in verpleeghuizen, die er nu al zijn in wet en regelgeving, in de praktijk ook op de langere termijn behulpzaam blijven. Ik neem dit dan ook mee als onderwerp van gesprek in mijn reguliere overleggen met vertegenwoordigers van de aanbieders en met de zorgkantoren.
Gaat u besturen van zorginstellingen verplichten om hun woonklimaat op orde te hebben? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De financiële belangen van testlabs van medisch-microbiologen |
|
Lilian Marijnissen , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur d.d. 9 juni en het NRC-artikel «Hoe Nederland de controle verloor»?1 en2
Ja.
Erkent u dat er in de eerste maanden van de coronacrisis veel meer testcapaciteit aanwezig was dan benut is geweest, zoals beweerd wordt in de uitzending van Nieuwsuur?
In februari was het testbeleid gericht op personen die voldeden aan de casusdefinitie, waarin onder andere was opgenomen dat mensen met bepaalde klachten afkomstig uit bepaalde regio’s of landen met veel gevallen getest konden worden. Begin maart werd in het OMT geconstateerd dat er mogelijk een tekort aan testmaterialen zou kunnen ontstaan en op 12 maart jl. heeft het OMT geadviseerd tot een restrictief testbeleid vanwege de ervaring van veel laboratoria dat de levering van testmaterialen onzeker was als gevolg van de wereldwijde vraagexplosie. Laboratoria wilden bovendien voorkomen dat de testcapaciteit door te ruim te testen tekort zou schieten voor diagnostiek voor kritische zorg. In de loop van maart werden dankzij snelle validatie door het RIVM steeds meer laboratoria in staat gesteld te testen op het coronavirus. Op 29 maart jl. gaf de Taskforce Moleculaire diagnostiek aan dat er landelijk gesproken voldoende laboratoriumcapaciteit beschikbaar was om het testbeleid te verruimen. Daarom adviseerde het OMT op 30 maart jl. om het testbeleid per 6 april jl. te verruimen voor personeel en patiënten in alle zorgsectoren. Hierna is het testbeleid stapsgewijs verder verruimd.
Hoe verklaart u dat het Landelijk Coördinatieteam Diagnostische Keten ook concludeert dat er veel minder tests zijn gedaan dan er capaciteit was en dit volgens hen te wijten is geweest aan «beleid»?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de belangrijkste reden voor het niet benutten van de aanwezige capaciteit van de grote testlabs in de eerste maanden van de coronacrisis?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u de grote gevolgen die het niet benutten van de volledige testcapaciteit heeft gehad voor de veiligheid van zorgverleners en hun patiënten?
Er golden in die periode andere beschermende maatregelen voor zorgverleners en patiënten. Bij koorts diende zorgpersoneel thuis te blijven, bij lichte klachten diende men tijdelijk werkzaamheden zonder patiëntencontact uit te voeren, of diende men persoonlijke beschermingsmiddelen te dragen. In alle gevallen vond overleg plaats met de werkgever ter voorkoming van risico’s. Voor patiënten gold dat in zorginstellingen waar op een afdeling twee besmettingen werden
geconstateerd direct de gehele afdeling in quarantaine genomen. Verder is het onverstandig om een één op één relatie tussen het wel of niet testen en de veiligheid van zorgverleners en patiënten te leggen.
Bent u op de hoogte of er sprake is van een financieel belang bij de medisch-microbiologische labs bij het zoveel mogelijk uitvoeren van testen in hun eigen labs? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe dit zit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Ik kan mij niet vinden in de suggestie dat genoemde laboratoria een eventueel belang bij het uitvoeren van testen een rol hebben laten spelen in de advisering over de inzet van testcapaciteit. Ik ga er vanuit dat alle betrokken spelers zich naar eer en geweten hebben ingezet en hebben willen inzetten voor een zo adequaat mogelijke bestrijding van het virus. Ik verwacht van alle nieuwe laboratoria in Nederland die zich hebben laten valideren voor diagnostiek voor Covid-19 dat medische professionaliteit en de bereidheid om bij te dragen aan de bestrijding van de crisis voorop staat.
Kunt u toelichten welke gevolgen deze eventuele financiële belangen hebben gehad in het betrekken van de grote labs bij het testen?
In het begin van de pandemie is de diagnostiek in Nederland uitgerold volgens een reeds bestaand netwerk van opschalingslaboratoria. Het netwerk is opgezet om in situaties met een initieel beperkte hoeveelheid kennis en materialen en een afwezig of beperkt aanbod van goed gevalideerde testen, toch een snelle en kwalitatief hoogstaande uitrol van de noodzakelijke diagnostische capaciteit en expertise in Nederland te faciliteren. De opschaling (uitrol van diagnostiek) gebeurt in verschillende fasen, waarbij de mate van opschaling afhankelijk is van het verwachtte beloop van een uitbraak: 1) Implementatie, validatie diagnostiek bij RIVM en een tweede centraal expertise centrum (Erasmus MC). 2) Uitrol naar de eerste ring, de zogenaamde opschalingslaboratoria. Dit waren er 13 begin maart 2020. 3) Uitrol naar overige medisch microbiologische laboratoria. Om die reden is gestart met het inzette van testen bij medisch-microbiologische laboratoria en zijn later grotere laboratoria aangesloten. Zie verder ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Alle laboratoria die covid-19 diagnostiek uit willen voeren, moesten zich dus hiervoor laten valideren door het RIVM. In maart, april en mei zijn bestaande contracten tussen zorginstellingen en GGD’en en de hen bekende regionale laboratoria gebruikt voor de analyse van testen, en deze volstonden om te kunnen voorzien in de toenmalige vraag. Het Landelijk Coördinatiecentrum Diagnostische Keten coördineert sinds 1 juni jl. de toewijzing van teststromen aan de verschillende laboratoria, zodanig dat de hoeveelheid afgenomen testen vanuit GGD’en matcht met de capaciteit van de betrokken laboratoria. Inmiddels is de testvraag zodanig toegenomen dat steeds meer gevalideerde laboratoria worden benut.
Hoe beoordeelt u het dat medisch-microbiologen bij voorkeur hun eigen labs willen inzetten voor het testen? Op welke manier is daarmee de capaciteit van de grote labs onderbenut gelaten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft deze opstelling van medisch-microbiologische labs eraan bijgedragen dat de beschikbare testcapaciteit in Nederland niet voldoende is benut? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan het dat het Outbreak Management Team (OMT) adviseerde om terughoudend te testen vanwege schaarste, die er volgens de grote labs niet was? Kunt u dit toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Is er door medisch-microbiologen in het OMT op enige manier gestuurd op testen via de medisch-microbiologische labs?
Ik heb geen zitting in het OMT en ik kan dan ook geen uitspraken over sturing binnen het OMT doen.
Het bericht ‘EU-hof: Amerikaanse privacybescherming onvoldoende’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU-hof: Amerikaanse privacybescherming onvoldoende»?1
Ja.
Klopt het dat organisaties in de EU reeds per 20 juli 2020 geen persoonsgegevens meer kunnen doorgeven aan de VS op grond van het privacy shield?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten en geldt dit ook voor financiële instellingen?
Het Hof van Justitie heeft in de zaak C-311/18 («Schrems II») het besluit van de Europese Commissie om op basis van het zogeheten Privacy Shield persoonsgegevens aan de VS te kunnen doorgeven, ongeldig verklaard. Dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden van organisaties, waaronder financiële instellingen, om persoonsgegevens aan de VS te kunnen doorgeven. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 8.
Wat is het verschil tussen overeenkomsten volgens het privacy shield en modelcontractbepalingen? Klopt het dat modelcontractbepalingen wel AVG-proof zijn in tegenstelling tot een overeenkomst rond het privacy shield?3
Op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is gegevensverkeer met derde landen zoals de VS alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Daarbij is van belang dat de verwerking van gegevens in het derde land EU-burgers vergelijkbare waarborgen biedt als zij in de EU zouden hebben. De Europese Commissie kan besluiten dat een land of een sector in een land een passend beschermingsniveau waarborgt, zoals zij met betrekking tot de VS in het Privacy Shield, een adequaatheidsbesluit ten aanzien van het gegevensbeschermingsniveau in de VS in de zin van artikel 45 AVG, had gedaan.
Als er ten aanzien van een derde land geen adequaatheidsbesluit is, zijn er ook andere mogelijkheden om gegevens uit te wisselen. Bij een doorgifte op grond van modelcontractbepalingen, worden tussen de gegevensexporteur en importeur bepaalde standaard contractuele waarborgen opgenomen. Het verschil is dus dat in het ene geval besloten wordt dat een land of sector waarborgen biedt, en in het andere geval waarborgen contractueel zijn vastgelegd.
Het Hof heeft zich uitgesproken over het Privacy Shield, dat naar zijn oordeel onvoldoende waarborgen kent en om die reden ongeldig is verklaard. De modelcontractbepalingen van de Europese Commissie kunnen volgens het Hof nog steeds «AVG-proof» zijn, doch daarvoor zal wel vereist zijn dat de contractbepalingen een beschermingsniveau waarborgen dat in grote lijnen overeenkomt met het niveau dat binnen de EU wordt gewaarborgd en dat nationale regelingen de naleving van die contractbepalingen niet opzij kunnen zetten. Zo nodig dienen de gegevensexporteur en de ontvanger van de gegevens aanvullende waarborgen te treffen. De gezamenlijke Europese privacy toezichthouders werken samen aan handvatten om bedrijven en organisaties te helpen welke aanvullende maatregelen zij zouden kunnen treffen om een passend beschermingsniveau te waarborgen. Deze richtsnoeren worden in oktober verwacht. Voor meer informatie, verwijs ik naar mijn brief van 1 oktober 2020, in reactie op de brief van NL-digital over de gevolgen van Schrems II.
Kan de VS een met de EU, gelijkwaardig beschermingsniveau van persoonsgegevens op alle niveaus in de praktijk waarborgen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het Hof heeft zijn oordeel dat het Privacy Shield onvoldoende waarborgen bevat voor EU- burgers, onderbouwd met een verwijzing naar de rol die opsporings- en inlichtingendiensten in de VS kunnen spelen nadat doorgifte had plaats gevonden, en de verplichtingen die deze diensten kunnen opleggen aan organisaties die in de VS persoonsgegevens van EU-burgers verwerken. Ook zijn er naar het oordeel van het Hof onvoldoende rechtsmiddelen beschikbaar voor EU-burgers om zich tegen overheidsoptreden in de VS te verzetten. Met andere woorden; de rechtsbescherming in de VS is niet adequaat omdat men er o.a. niet, zoals in Nederland, naar de rechter kan stappen. Hoewel er wel een ombudsman is aangesteld in de VS, is dit naar het oordeel van het Hof onvoldoende en geen alternatief.
Het arrest van het Hof heeft tot gevolg dat thans niet kan worden uitgegaan van de beschermingswaarborgen voor persoonsgegevens die voor generieke verstrekking vereist zijn. Wel is de Europese Commissie op dit moment in gesprek met de VS met het oog op het nemen van een nieuw adequaatheidsbesluit ter reparatie van de door het Hof geconstateerde gebreken in het Privacy Shield.
Het is ingewikkeld om een snelle oplossing voor het ongeldig verklaarde Privacy Shield te bieden. Sinds Schrems II kan niet langer gezegd worden dat persoonsgegevens in de VS voldoende beschermd worden en veilig zijn. Verwerkingsverantwoordelijken dienen betrokkenen hierover duidelijk te informeren.
Welke (praktische) gevolgen heeft het nietig verklaren van de Privacy Shield-overeenkomst door het Europese Hof voor het doorgeven van persoonsgegevens van «accidental Americans» door Nederlandse banken aan de Amerikaanse Belastingdienst (IRS) met betrekking tot de wet naleving belastingplicht buitenlandse rekeningen (FATCA)?
De uitwisseling van persoonsgegevens van US Persons (waaronder «Accidental Americans») met de VS ten behoeve van belastingheffing vindt plaats op grond van Artikel 30 van het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten, en specifiek op grond van het Verdrag tussen Nederland en de VS tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en de tenuitvoerlegging van de FATCA (NL IGA). Financiële instellingen verstrekken geen gegevens rechtstreeks aan de IRS, de uitwisseling van informatie vindt plaats op overheidsniveau. Gegevens worden verstrekt onder de voorwaarde van een geheimhoudingsplicht voor de ontvanger. Het Global Forum on Transparancy and Exchange of Information for Tax Purposes (GF) beoordeelt periodiek of landen voldoen aan de eisen van gegevensbescherming en geheimhouding. De VS heeft op dat gebied in onafhankelijke peer reviews (2011 en 2018) van het GF optimaal gescoord. Dit geeft de Minister van Financiën geen aanleiding om te veronderstellen dat de VS geen adequate gegevensbescherming biedt als het gaat om het uitwisselen van persoonsgegevens op basis van de NL IGA.
Klopt het dat informatie van organisaties, instellingen en politieke partijen, zonder verdere (handels)relaties met de VS, gedeeld wordt met de VS alleen omdat de tekeningsbevoegdheid ligt bij een Nederlands persoon met ook een Amerikaanse nationaliteit (US person)? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het oordeel van het Hof ziet op alle gevallen waarin dataverkeer tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten persoonsgegevens bevat. Wanneer organisaties, om welke reden ook, dergelijke data met de VS willen delen, dan zal voldaan moeten worden aan de voorwaarden van de AVG. Binnen de EU gevestigde personen die mede de Amerikaanse nationaliteit houden, vallen bij hun werkzaamheden onder de werking van de AVG.
Op welke manier wordt een US person die tekeningsbevoegd is voor een Europese/Nederlandse organisatie, instelling of politieke partij beschermd door Europese en/of Nederlandse regelgeving?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn in de EU juridisch gevestigde bedrijven, organisaties, instellingen of politieke partijen, waarbij een US person tekeningsbevoegd is, voldoende beschermd voor het doorgeven van rekeninggegevens of privacygevoelige informatie aan de VS? Zo ja, kunt u uitgebreid toelichten welke informatie wel en welke niet met de VS kan worden gedeeld alleen omdat de tekeningsbevoegdheid ligt bij een US person? Zo nee, waarom niet?
De waarborgen die de AVG biedt, gelden voor alle in de vraag genoemde entiteiten, ongeacht de nationaliteit van de aan hen verbonden personen. Welke precieze informatie op dit moment wel en niet kan worden gedeeld, zal afhangen van de aard van de gegevens en de omstandigheden rondom de verstrekking.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat organisaties, instellingen en politieke partijen erop gewezen worden dat indien een US person tekeningsbevoegd is, deze informatie gedeeld wordt met de VS?
Als persoonsgegevens gedeeld worden met de VS, moeten organisaties dit kenbaar maken aan betrokkenen. Indien sprake is van onrechtmatige verstrekking van gegevens aan de VS, dan is een melding of klacht bij de AP de geëigende weg om een onderzoek in gang te zetten. Het Hof heeft geoordeeld dat de toezichthoudende autoriteit verplicht is om onrechtmatige doorgifte op te schorten of te verbieden als blijkt dat de bescherming van de gegevens niet kan worden gewaarborgd. Bij aangelegenheden die ook andere lidstaten raken, zal afstemming plaatsvinden met de toezichthoudende autoriteiten van andere Europese landen, die samenkomen in de European Data Protection Board (EDPB). De AP beschikt over een eigen repertoire aan bevoegdheden, daaronder begrepen het opleggen van een bestuurlijke boete, wanneer strijdig met de AVG wordt gehandeld. Als de AP tot een dergelijke conclusie komt, dan laat ik mij daarover graag door de AP informeren. Aan de hand daarvan zal ik vervolgens bezien in hoeverre Nederland op Europees niveau kan bijdragen aan een oplossing.
Het bericht ‘Chaos bij taskforce asielaanvragen’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chaos bij taskforce asielaanvragen»?1
Ja.
Hoeveel mensen zijn er door de taskforce aangenomen? Hoeveel mensen moeten er nog aangenomen worden om op volle sterkte te komen? Hoe verloopt dit proces? Wanneer verwacht u dat de taskforce op volledige sterkte is? Is dit volgens planning? Zo nee, hoe komt het dat de planning niet is/wordt gehaald? Welke maatregelen neemt u om zo snel mogelijk wel op volledige sterkte te komen?
In mijn brief van 7 september jl.2 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd. Medewerkers die de Taskforce bemensen komen uit verschillende organisaties. Vanaf de start van de Taskforce werken IND-medewerkers mee aan de opdracht. Momenteel worden ongeveer 180 IND-medewerkers ingezet voor de Taskforce. Daarnaast ondersteunen ongeveer 20 medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Taskforce en zetten zo’n 30 medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zich in. Per 1 september verrichten ongeveer 250 uitzendkrachten werkzaamheden voor de Taskforce. Het gaat daarbij om administratieve handelingen, werkvoorbereiding, horen en het voorbereiden van concept-beslissingen. Deze werkzaamheden worden onder begeleiding van ervaren IND-medewerkers uitgevoerd.
Hoeveel mensen zijn er sinds de extra financiering voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om mensen aan te nemen aangenomen?2 Hoeveel mensen moeten er nog aangenomen worden? Hoe verloopt dit proces? Wanneer is de IND op volledige sterkte zoals beoogd? Is deze termijn volgens planning? Zo nee, hoe komt het dat de planning niet is/wordt gehaald? Welke maatregelen neemt u om zo snel mogelijk wel op volledige sterkte te komen?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van november 2019 heb ik u geïnformeerd over uitbreiding van de capaciteit4. Bij het schrijven van die brief is uitgegaan van de bezetting die nodig zou zijn om in de zomer van 2021 weer binnen de wettelijke termijnen te gaan beslissen. In maart jl. heb ik besloten een Taskforce in te richten om de voorraden bij de IND weg te werken, de doorlooptijden te versnellen en de omvang van de dwangsommen in te dammen. Daarmee heeft een verandering plaatsgevonden in de uitgangspunten zoals deze voor de berekeningen van afgelopen november zijn gehanteerd. De Taskforce heeft een groot aantal externen (ca 250 fte) aangetrokken om haar opdracht uit te voeren.
De IND blijft inzetten op het op orde brengen en houden van het personeelsbestand. De directie Asiel en Bescherming is gegroeid van 1338 fte in oktober 2019 naar ca. 1500 fte in juli 2020. Daarnaast start nog een aantal medewerkers in september 2020, waarmee de netto personele groei sinds oktober 2019 uitkomt op ca. 200 fte. Bij de reguliere begrotingsmomenten worden de ramingen voor asieluitgaven, waaronder de IND-productie, bijgesteld. Periodiek herijkt de IND welke capaciteit noodzakelijk is op basis van met name de prognoses in de instroom en de voorraadontwikkeling.
Herkent u de zorgen en klachten die in de berichtgeving worden geuit door advocaten en asielzoekers over onduidelijke communicatie? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het essentieel is om asielzoekers van duidelijke en voldoende communicatie te voorzien, gelet op de onzekerheid waarin zij verkeren als het gaat om hun asielverzoek en dat het hierbij ook belangrijk is dat er duidelijk en tijdig over proces en planning richting advocaten wordt gecommuniceerd? Wat gaat u doen om de communicatie te verbeteren? Herkent u de signalen dat de organisatie van de taskforce zo te wensen over laat dat aangeworven mensen duimen zitten te draaien?
De Taskforce is met veel urgentie ingericht en kende bij aanvang opstartproblemen, niet in de laatste plaats veroorzaakt door de gevolgen en beperkingen door COVID-19. De opstartproblemen lagen daarnaast op het organisatorisch vlak, de werving en het opleiden van een groot aantal nieuwe medewerkers alsmede de dienstverlening5. De opstartproblemen zijn en worden inmiddels aangepakt. Mede op basis van de signalen die de Taskforce heeft ontvangen, zijn maatregelen genomen om de communicatie richting de asielaanvrager en externe partners te verbeteren. Belangrijke verbeteringen zijn het openstellen van een algemeen informatienummer voor advocaten en de instelling van een algemeen e-mailadres zodat de Taskforce beter bereikbaar is.
Klopt het dat kansrijke zaken van asielzoekers door de taskforce worden doorgeschoven naar de verlengde asielprocedure (VA) vanwege gebrek aan capaciteit? Zo nee, wat is er dan aan de hand? Indien dit klopt, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is, en bovendien in strijdt met uw eigen voornemen om «kansrijke asielzaken projectmatig op te pakken» om ze «niet nog langer dan nodig [te] hoeven [laten] wachten op een beslissing» omdat «deze groep mensen vaak al lang [heeft] moeten wachten op een besluit», wat u destijds zelf ook «onwenselijk» noemde?3
Indien het niet mogelijk blijkt de zaak in de 8-daagse AA-procedure af te ronden, wordt de zaak in de verlengde asielprocedure behandeld. Het komt voor dat zaken wegens capaciteitsproblemen naar de verlengde asielprocedure worden gestuurd. De Taskforce streeft ernaar ook deze zaken zo snel mogelijk af te doen.
Klopt het dat asielzoekers soms niet kunnen worden bijgestaan door hun eigen advocaat? Zo ja, hoe komt dit? Deelt u de mening dat ernaar gestreefd zou moeten worden dat asielzoekers zoveel mogelijk door hun eigen advocaat ondersteund worden?
Er zijn zaken bekend waarbij de vreemdeling niet wordt bijgestaan door de advocaat die hij zelf heeft gekozen. In beginsel is dit niet wenselijk, het recht op vrije advocaatkeuze is immers een groot goed. Bij verhindering van de advocaat is het aan de betreffende advocaat zelf om een vervanger te regelen of aan de Raad voor Rechtsbijstand te verzoeken een andere advocaat te regelen.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de dossiers die de taskforce aanlevert? Hoe waarborgt de taskforce dat alle dossiers zo volledig en zorgvuldig mogelijk worden afgeleverd, zodat dit later in het proces niet voor vertraging kan zorgen? Ziet u hier nog verbeterpunten? Zo ja, welke?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 7 september jl. heb aangegeven, kunnen nieuwe maatregelen afwijken van de huidige werkwijze waardoor spanning kan ontstaan met de kwaliteitsvereisten en de dienstverlening. Ik kan niet genoeg benadrukken dat de uitvoering van de opdracht door de Taskforce op geen enkele wijze afbreuk mag doen aan de kwaliteit van de besluiten.
Daarnaast verwijs ik u naar de informatie hiervoor waarin wordt beschreven dat alle definitieve besluiten worden genomen door bevoegde IND-medewerkers.
Ten aanzien van de nieuw aangestelde medewerkers die werkzaamheden uitvoeren als horen en opstellen van (concept)-beslissingen, geldt dat zij worden begeleid door ervaren medewerkers van de IND. Een intern systeem van leren en bijsturen, zorgt ervoor dat medewerkers die het gehoor afnemen direct feedback krijgen op de verslagen van de gehoren die zij aanleveren. Specifiek bij schriftelijk horen zal steekproefsgewijs worden bekeken of de kwaliteit voldoet.
De tijdens de persconferentie de dato 6 augustus 2020 aangekondigde aanvullende maatregelen voor studenten- en studieverenigingen. |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u uitleggen waarom er wezenlijk verschillende maatregelen worden getroffen ten opzichte van introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen (de zogeheten «gezelligheidsverenigingen») enerzijds en introductieactiviteiten van studieverenigingen en studentensportverenigingen anderzijds?
Het kabinet wilde maatregelen nemen om het toenemende aantal besmettingen onder jongeren te beperken en voorzag daarbij een specifiek risico met de organisatie van alle introductieactiviteiten voor nieuwe studenten van mbo, hbo en wo aan het begin van het nieuwe studiejaar. Het kabinet heeft daarom besloten die bijeenkomsten zoveel mogelijk te verbieden en alleen onder strikte voorwaarden fysieke bijeenkomsten mogelijk te maken als die bijeenkomsten gericht waren op studie of sport.
Na overleg met het Veiligheidsberaad op 17 augustus jl. is besloten om ook studentenverenigingen de gelegenheid te geven om kleinschalige fysieke introductiebijeenkomsten te organiseren (mits deze gericht zijn op kennismaking, sport, studie, er geen alcohol wordt gedronken en activiteiten niet plaatsvinden tussen 22:00 en 6:00). Voor activiteiten bij studentenverenigingen geldt dat deze eerst goedgekeurd dienen te worden door de onderwijsinstelling of de veiligheidsregio.
Kunt u uitleggen waarom er tijdens activiteiten van studieverenigingen en studentensportverenigingen kennelijk minder kans bestaat op verspreiding van COVID-19 dan tijdens activiteiten van algemene studentenverenigingen?
Tijdens alle bijeenkomsten is er een risico op besmetting. Het kabinet heeft ervoor gekozen een beperkt risico te accepteren voor kleinschalige bijeenkomsten gericht op kennismaking, studie en sport, omdat het kabinet dit belangrijke activiteiten vindt voor aankomende studenten.
Kunt u uitleggen waarom het verspreidingsrisico onder eerstejaarsstudenten met de leeftijd van achttien jaar kennelijk groter is dan het verspreidingsrisico onder middelbare scholieren met diezelfde leeftijd, welke in groepsverband les krijgen en activiteiten verrichten in vaak slecht geventileerde lokalen en waarbij de afstand van anderhalve meter dikwijls niet haalbaar is?
Het is niet zo dat het risico om besmet te raken ineens sterk toeneemt als iemand van 18 jaar van het voortgezet onderwijs doorstroomt naar vervolgonderwijs. Bij de infectieziektebestrijding kijken we echter ook naar groepsgerichte maatregelen, waarmee we niet elk risico op besmetting uitsluiten, maar de grootste risico’s. De start van het nieuwe studiejaar met veel introductiebijeenkomsten acht het kabinet zo’n groot risico.
Ziet u in dat de aanvullende maatregelen voor onduidelijkheid en onbegrip bij studenten kunnen zorgen, daar er wezenlijk geen onderscheid valt te maken tussen activiteiten van algemene studentenverenigingen enerzijds en activiteiten van studie- en studentensportverenigingen anderzijds?
Ja. Het kabinet heeft inmiddels besloten algemene studentenverenigingen meer mogelijkheden te bieden.
Bent u bereid de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen wel doorgang te laten vinden, indien betreffende verenigingen vooraf een uitgebreid veiligheidsprotocol kunnen overleggen? Indien nee, waarom niet?
Inmiddels heb ik na overleg met de voorzitters van de veiligheidsregio’s besloten om kleinschalige bijeenkomsten van studentenverenigingen mogelijk te maken, mits zij aan dezelfde strikte voorwaarden voldoen als de andere introductiebijeenkomsten voor nieuwe studenten.
Deelt u de mening dat het beter is om introductieactiviteiten volgens een gecontroleerd protocol te laten plaatsvinden dan ongecontroleerd? Indien ja, heeft u het risico meegewogen dat jongeren mogelijk toch zelf iets gaan organiseren, maar dan buiten het zicht van de overheid?
Ja, dat heeft het kabinet meegewogen. In geval van excessen, zouden de veiligheidsregio’s op basis van de huidige noodverordeningen ook mogelijkheden hebben om op te treden tegen andere bijeenkomsten waar onvoldoende wordt gelet op de veilige afstand en de hygiënemaatregelen.
Heeft u overwogen om de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen toch doorgang te laten vinden, met diezelfde restricties als bij de introductieactiviteiten van studie- en studentensportverenigingen? Indien nee, waarom niet? Indien ja, waarom heeft u dan toch besloten de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen in het geheel te verbieden?
Naar aanleiding van het overleg met de voorzitters veiligheidsregio’s op 17 augustus jl. heb ik besloten om ook studentenverenigingen de mogelijkheid te bieden om kleinschalige bijeenkomsten te organiseren gericht op kennismaking, studie en sport, mits de bijeenkomsten zijn geaccordeerd door een onderwijsinstelling of veiligheidsregio, er geen alcohol genuttigd wordt bij de bijeenkomsten en de bijeenkomsten niet plaatshebben tussen 22.00 en 06.00u. De studentenverenigingen kunnen daarvoor een ontheffing aanvragen bij de veiligheidsregio.
Het bericht ‘Haast geboden met ventilatie op scholen’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Michel Rog (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Haast geboden met ventilatie op scholen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het relevant is dat ventilatie-bepalingen (om het coronavirus onder controle te houden) voor scholen en andere instellingen en organisaties bekend zijn voor 1 september 2020?
Er zijn geen aparte ventilatiebepalingen om het coronavirus onder controle te krijgen, de algemene eisen die reeds altijd van kracht waren gelden ook nu. Dat betekent dat een ventilatiesysteem minimaal moet voldoen aan de eisen die in het Bouwbesluit genoemd worden. Dit houdt in dat instanties zorg moeten dragen dat hun gebouw voldoet aan de eisen in het Bouwbesluit en zo nodig moeten aanpassen wanneer dit niet het geval is.
Voor gebouwbeheerders is van belang dat het ventilatiesysteem voldoende moet worden onderhouden;
Het ventilatiesysteem moet op een juiste wijze worden gebruikt. Daarbij zijn instructies voor personeel nodig;
Als er tussenwanden of -schotten in een ruimte worden geplaatst, kan dit de oorspronkelijke goede functie van het systeem verstoren;
Als het systeem niet voldoet moet het dus aangepast worden of de bezettingsgraad moet omlaag;
Bij twijfel dient een onafhankelijk expert geraadpleegd worden;
Ook dient recirculatie binnen 1 ruimte vermeden te worden. Het RIVM adviseert uit voorzorg om recirculatie van lucht in ruimtes die gedurende langere tijd door meerdere personen worden gebruikt te vermijden.
De betrokken ministeries (VWS en BZK) hebben op rijksoverheid.nl deze informatie beschikbaar gesteld via (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/openbaar-en-dagelijks-leven/ventilatie-in-gebouwen).
Het RIVM houdt doorlopend nieuwe wetenschappelijke onderzoeken en inzichten in de gaten en richtlijnen worden regelmatig aangepast als daar aanleiding toe is. Naar aanleiding van vragen vanuit het Ministerie van VWS en voortschrijdende wetenschappelijke inzichten op basis van (recente) literatuur en adviezen van de ECDC over ventilatie, heeft het RIVM op 28 juli de adviezen over ventilatie aangepast.
Kunt u aangeven hoeveel scholen nu nog niet voldoen aan de nieuwste Bouwbesluit-eisen met betrekking tot ventilatie?
Er worden geen gegevens verzameld of bijgehouden over de ventilatie van schoolgebouwen. Het voldoen aan bouwregelgeving en andere relevante richtlijnen is een verantwoordelijkheid van schoolbesturen zelf, eventueel in samenspraak met de gemeente.
Om schoolbesturen te ondersteunen bij deze verantwoordelijkheid is er een Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen opgericht. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd. Ook hebben de sectorraden een handreiking voor scholen opgesteld. Tot slot is op de website www.weeropschool.nl informatie ten behoeve van scholen gepubliceerd en is een helpdesk ter beschikking gesteld.
Wij blijven het onderwijsveld informeren omtrent de actuele aanbevelingen van het RIVM, die worden gepubliceerd op de website van het RIVM en van de rijksoverheid.
Welke maatregelen hebben het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de Belastingdienst en ministeries zelf genomen met betrekking tot ventilatie?
Onder verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf worden voor de rijkspanden per pand een gebruiksplan opgesteld. Sinds de aanpassing van de richtlijnen door het RIVM wordt daarbij het gebruik van ruimten waarin sprake is van ventilatie door recirculatie van lucht binnen één ruimte een gebruiksbeperking opgenomen in de pandplannen. Voor de langere termijn wordt een onderzoek opgestart naar aanvullende maatregelen passend bij specifieke recirculatie systemen.
Kunt u aangeven wanneer de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over ventilatie van de leden Van den Berg, Peters, Bergkamp en Diertens aan de Kamer worden gezonden, waarover u op 31 juli 2020 een uitstelbrief heeft gezonden?2
Ik streef ernaar de antwoorden op deze vragen uiterlijk 12 september aan uw Kamer toe te sturen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het coronavirus van 12 augustus 2020?
Helaas is dat niet gelukt. Vanwege een zorgvuldige beantwoording heeft dit meer tijd in beslag genomen.
Foltering en honger in vrouwenkampen in Noord-Korea na gedwongen terugkeer vanuit China |
|
Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Foltering en honger in vrouwenkampen N-Korea»?1
Ja.
Heeft u eveneens kennis genomen van het recente rapport over Noord-Korea van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties?2
Ja.
Kunt u toelichten op welke schaal en welke wijze Noord-Koreaanse vrouwen die tijdens een verblijf in China worden opgepakt en teruggestuurd, in detentiecentra te maken krijgen met onder meer foltering, belediging, verkrachting, ondervoeding, dwangarbeid en gedwongen abortus?
Het is lastig om betrouwbare informatie uit Noord-Korea te verkrijgen. Dit geldt zeker voor de situatie in detentiekampen. Het recente rapport van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten van de VN is een goed onderbouwde publicatie over de verschrikkelijke situatie in de detentiecentra. Uit het rapport komt een zeer verontrustend beeld naar voren, dat helaas de zorgen bevestigt die het kabinet al langer heeft.
Het rapport is onder andere gebaseerd op gedetailleerde verklaringen van 100 Noord-Koreaanse vrouwen die in de periode 2009–2019 in Noord-Koreaanse detentiecentra hebben gezeten na door China te zijn gedeporteerd. Het kabinet acht de bevindingen van het rapport betrouwbaar en gaat er, mede op basis van het rapport, vanuit dat genoemde mensenrechtenschendingen in de detentiecentra op grote schaal plaatsvinden.
Deelt u de mening van de VN-onderzoekscommissie dat de grote schaal waarop dit type geweld wordt toegepast de conclusie rechtvaardigt dat in Noord-Korea sprake is van «misdaden tegen de menselijkheid» – zeker bezien in samenhang met andere vormen van systematisch geweld en onderdrukking, bijvoorbeeld tegen christelijke minderheden?
Ja, het kabinet is van mening dat in Noord-Korea sprake is van misdaden tegen de menselijkheid. Het rapport van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten van de VN bevestigt dit. Uit de gedetailleerde verklaringen van de Noord-Koreaanse vrouwen blijkt onder andere dat het onderhouden van contacten met christelijke groepen in het buitenland door Noord-Korea wordt beschouwd als een vorm van verraad. Dit kan leiden tot strenge straffen waarbij sprake is van ernstige mensenrechtenschendingen.
Ondersteunt u de oproep aan China en andere landen om Noord-Koreaanse migranten nooit terug te sturen naar hun land van herkomst vanwege de mensenrechtenschendingen aldaar? Hoe geeft u dit concreet vorm in de dialoog met China en andere relevante landen?
Ja. Het kabinet is bezorgd over het lot van Noord-Koreanen die door China en andere landen worden teruggestuurd. Landen worden in de jaarlijkse, door de EU geïnitieerde, resoluties van de Mensenrechtenraad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN), over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, nadrukkelijk opgeroepen zich aan het principe van non-refoulement te houden en Noord-Koreaanse vluchtelingen humaan te behandelen. Deze zorgen worden ook in de (beperkte) contacten tussen Nederland en Noord-Korea gemeld. Zowel Nederland als de EU hebben China in bilaterale contacten aangesproken op het principe van non-refoulementen toegang van UNHCR bepleit. De problematiek wordt door Chinese autoriteiten ontkend.
Hoe bevordert Nederland in internationaal verband de bescherming van Noord-Koreaanse vrouwen tegen overbevolking van gevangenissen, uithongering, fysiek geweld (verkrachting en gedwongen abortussen) en op welke wijze komt Nederland op voor betere gezondheidszorg en toegang tot eerlijke rechtspraak?
Het kabinet besteedt in EU- en VN-verband en bilateraal aandacht aan de mensenrechtensituatie in Noord-Korea.
Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) en de VN-Mensenrechtenraad vragen diverse landen, waaronder Nederland, ieder jaar aandacht voor de mensenrechtensituatie in Noord-Korea. In 2019 riep Nederland in het kader van de Universal Periodic Review Noord-Korea op om een einde te maken aan foltering en slechte behandeling in gevangenkampen en detentiecentra, maar het land heeft de aanbeveling afgewezen.
In 2017 en 2018 steunde Nederland met een bescheiden financiële bijdrage een VN-project gericht op de bescherming van seksuele en reproductieve rechten van vrouwen in Noord-Korea. Nederland roept Noord-Korea ook bilateraal op de mensenrechtensituatie te verbeteren. De mensenrechtenproblematiek wordt echter ontkend door het Noord-Koreaanse regime en vormt voor hen dus nauwelijks onderwerp van gesprek. Dit maakt het aangaan van een betekenisvolle dialoog uiterst lastig.
Ziet u de noodzaak en mogelijkheden tot het (verder) intensiveren van de Nederlandse inspanningen om deze misstanden en misdaden tegen te gaan, onder meer in samenwerking met bondgenoten als de Verenigde Staten en Zuid-Korea, en tevens in EU- en VN-verband?
Het kabinet constateert dat de mensenrechtensituatie in Noord-Korea de laatste jaren aanhoudend zorgelijk is. De internationale gemeenschap zal zich uit moeten blijven spreken tegen misstanden in Noord-Korea en voor de universaliteit van mensenrechten.
Er is reeds een scala aan maatregelen ingezet, zoals een Onderzoekscommissie, Accountability-commissie en de oprichting van een kantoor van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten voor Noord-Korea in Seoul, Zuid-Korea. Daarmee is het land de laatste jaren onderwerp geworden van sterke internationale aandacht. Niettemin blijft er altijd noodzaak te kijken naar andere mogelijkheden. Dit zal het kabinet ook actief blijven doen.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Wilt u toelichten in hoeverre en onder welke voorwaarden binnen de kaders van het internationale recht genoemde en soortgelijke mensenrechtenschendingen, die te kwalificeren zijn als «misdaden tegen de menselijkheid», grond en legitimatie kunnen zijn voor een internationale (gewapende) interventie tegen Noord-Korea, ook wanneer een mandaat van de VN-Veiligheidsraad (VNVR) zou ontbreken omdat bepaalde (permanente) leden van de VNVR een dergelijke interventie vetoën?
Binnen het internationaal recht is het verbod op interstatelijk geweldgebruik, zoals neergelegd in artikel 2, lid 4, van het Handvest van de Verenigde Naties, het uitgangspunt. Erkende uitzonderingen op dit verbod zijn een autorisatie van de VN Veiligheidsraad op basis van hoofdstuk 7 van het VN-Handvest, en nationale zelfverdediging conform artikel 51 van het VN-Handvest. Het plegen van mensenrechtenschendingen, ook wanneer deze kunnen worden gekwalificeerd als misdrijven tegen de menselijkheid, vormen onder het bestaande internationaal recht geen rechtsgrond voor militaire interventie zonder autorisatie van de VN-Veiligheidsraad. Voor een nadere toelichting zij verwezen naar de kamerbrief over «alternatieve volkenrechtelijke mandaten» (kamerstuk 32 623, nr. 110).
Het bericht ‘Camping kreeg duizenden UWV-brieven voor onbekende Polen: ‘Dit is gewoon uitkeringsfraude’ en 'Massale uitkeringsfraude op camping' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Camping kreeg duizenden UWV-brieven voor onbekende Polen: «Dit is gewoon uitkeringsfraude» en «Massale uitkeringsfraude op de camping»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichten?
Het beeld dat uit de berichtgeving naar voren komt is onwenselijk. Om die reden heb ik contact opgenomen met UWV om te vragen wat de feitelijke situatie is.
Wat is er gebeurt na de eerste/eerdere meldingen vanuit het recreatiepark dat zij wekelijk tientallen brieven ontvangen gericht aan mensen die niet verblijven op de camping/het park de Kanthoeve? Welke actie heeft het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van de melding genomen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe kan het zijn dat de situatie zich al naar verluidt zeven jaar voortduurt? Welke acties en overleggen tussen UWV en de camping/vereniging van eigenaren hebben plaatsgevonden in de afgelopen zeven jaar om dit uit te zoeken en te stoppen?
Op recreatiepark De Kanthoeve staan 350 huisjes met allemaal een huisnummertoevoeging, waardoor die elk een eigen (post)adres hebben. Er is dus geen sprake van één adres. Op het park wonen veel uitkeringsgerechtigden. Hoewel de meeste communicatie met klanten digitaal verloopt, verstuurt UWV ook brieven. Dit gebeurt óf op verzoek van de klant of omdat sommige processen (nog) niet digitaal zijn ingericht.
Een deel van de poststukken is verkeerd bezorgd doordat bij een deel van de adressen de huisnummertoevoeging ontbrak of door fouten in de adressering van de post. Hoeveel dit er zijn is niet meer precies te achterhalen. UWV heeft in totaal circa 10.000 poststukken verstuurd aan de verschillende adressen op dit recreatiepark in de afgelopen vijf jaar. Het overgrote deel van de deze poststukken waren geadresseerd aan de individuele huisjes, maar een ruwe schatting wijst op circa 400 brieven waarbij de huisnummertoevoeging niet bekend was. Deze zijn in de centrale postbus van de camping beland. De grote hoeveelheid huisjes, die alleen door een huisnummertoevoeging te onderscheiden zijn, maakt de postbezorging kwetsbaar.
Het bestuur heeft aangegeven telefonisch contact te hebben gezocht en ongeveer een jaar geleden brieven te hebben afgegeven bij UWV WERKbedrijf in Helmond. UWV geeft aan dat het niet meer te achterhalen is welke opvolging aan de telefonische meldingen en het bezoek gegeven is.
Inmiddels is UWV in overleg getreden met het bestuur van het recreatiepark. UWV heeft op 10 augustus jl. een bezoek gebracht om de problematiek te bespreken.
In de afgelopen periode heeft UWV geregeld contact gehad met het bestuur over retourpost.
Wat is de aard van de brieven die worden verstuurd aan het adres van de camping? Betreft dit hetzelfde soort brieven of uitkeringsaanvragen of zit er verschil in de aard van de brieven?
Hoewel de meeste communicatie van UWV met uitkeringsgerechtigden digitaal verloopt, verstuurt UWV ook brieven. Dit gebeurt óf op verzoek van de klant of omdat sommige processen (nog) niet digitaal zijn ingericht.
In het algemeen verstuurt UWV dan ook verschillende type brieven. Voorbeelden zijn brieven over het toesturen van de maandelijkse inkomstenopgave, afwijzing of juist toekenning van een uitkeringsaanvraag, uitnodigingen voor een gesprek, of geautomatiseerde brieven, zoals betaalspecificaties. Eén uitkeringsgerechtigde of burger die een uitkering heeft aangevraagd kan zodoende meerdere brieven per maand ontvangen.
Is hoeverre is het bij het UWV al bekend of de brieven daadwerkelijk gericht zijn aan mensen die niet woonachtig zijn in Nederland?
In eerste aanleg gaat UWV altijd uit van de gegevens in de BRP. Op dit moment is het overgrote deel van de uitkeringsgerechtigden van UWV op deze camping ingeschreven als ingezetene in de registratie van de BRP. Dit houdt in dat van hen een adres op de camping in de BRP als Nederlands woonadres geregistreerd staat. De BRP kent echter een registratie ingezetenen en een registratie niet-ingezetene. Een klein deel van de klanten is geregistreerd als niet-ingezetene. Van hen is alleen een buitenlands woonadres in de BRP opgenomen. Daarom registreert UWV voor deze groep het verblijfadres zoals opgegeven door de uitkeringsgerechtigde. In het geval van verblijf op de camping is het dan de verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om ook de huisnummertoevoeging op te geven.
Controle op de juistheid van de adresregistratie in de BRP is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Via de centrale terugmeldvoorziening BRP of risico-adressen van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) ontvangen gemeenten signalen over mogelijke onjuiste adresregistraties. Het is vervolgens aan de gemeente om een controle ter plaatse te doen. UWV meldt adressen waar gerede twijfel over bestaat via de centrale terugmeldvoorziening BRP aan de desbetreffende gemeente en neemt actief deel aan LAA. Over de maatregelen die genomen zijn om het adressenbeleid van UWV strakker in te richten heb ik uw Kamer op 1 oktober 2018 geïnformeerd2.
In hoeverre is het bij het UWV al bekend of er daadwerkelijk sprake is van fraude in deze gevallen?
Het kan zijn dat meerdere uitkeringsgerechtigden geregistreerd staan op een adres dat onderdeel uitmaakt van bijvoorbeeld een recreatiepark. Dat hoeft niet per definitie te wijzen op misbruik van uitkeringsgelden, maar kan wel aanleiding zijn voor onderzoek naar mogelijk misbruik.
Eind 2018 is de Inspectie SZW naar aanleiding van een interne fraudemelding bij UWV een strafrechtelijk onderzoek gestart naar een tussenpersoon. Aan deze tussenpersoon waren onder andere uitkeringsgerechtigden gekoppeld met adressen op het park. Over dit – lopende – onderzoek kan ik in het belang van het onderzoek geen verdere mededelingen doen. Gedurende de looptijd van het strafrechtelijke onderzoek kon UWV, vanwege mogelijke verstoring van het strafrechtelijke onderzoek, geen bestuursrechtelijk onderzoek doen. Op 1 april 2020 heeft de Officier van Justitie de Inspectie SZW, nog voorafgaand aan de afronding van het strafrechtelijk onderzoek, toestemming gegeven om de onderzoeksinformatie met UWV te delen, zodat UWV een bestuursrechtelijk onderzoek kon opstarten naar die uitkeringen die gelinkt kunnen worden aan de tussenpersoon. Doel is om te onderzoeken of hier sprake is van misbruik en zo nodig actie te ondernemen. UWV kan, omdat er sprake is van een lopend onderzoek, nog geen informatie verstrekken in hoeverre er sprake is van fraude. Het onderzoek wordt naar verwachting begin volgend jaar afgerond De eventuele handhavingsuitkomsten van het onderzoek zullen verwerkt worden in de cijfers met overtredingen, zoals verblijf buiten Nederland, in het jaarverslag van UWV die uw Kamer ontvangt.
Zoals aangegeven vormde een interne fraudemelding aanleiding voor strafrechtelijk onderzoek naar een tussenpersoon. Aan deze tussenpersoon waren onder andere uitkeringsgerechtigden gekoppeld met adressen op het park. Daarnaast kwam in diezelfde periode het recreatiepark ook naar voren bij een eerste selectie in het kader van het handhavingsonderzoek Meerdere uitkeringen op één adres, omdat meerdere uitkeringen op de gehele locatie van het park voorkwamen. Deze selectie was niet terecht, omdat zoals eerder is aangegeven de locatie bestaat uit vele adressen, vergelijkbaar met een woonwijk, en er dus geen sprake was van meerdere uitkeringen op één aders. Daarnaast is vanwege het eerder genoemde strafrechtelijke onderzoek van de Inspectie SZW dit adres uit de selectie van het bestuursrechtelijk onderzoek door UWV gehaald.
Uit het krantenbericht blijkt dat het UWV al «geruime tijd» onderzoek zou doen naar mogelijke uitkeringsfraude. Kunt u aangeven wat de status is van het onderzoek? Wanneer is het onderzoek afgerond en wordt de kamer over de resultaten geïnformeerd?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het UWV kent een systematiek van het verzamelen van signalen/meldingen van mogelijke fraude en vervolgens onderzoeken en opsporen daarvan. Is dit signaal vanuit de camping opgepakt? Zo ja, welke stappen zijn daarna doorlopen en hoe kan het dan dat dit zo lang nog voortduurt? Zo nee, hoe kan het dat dit signaal niet is opgepakt of de betreffende afdeling heeft bereikt? Wat zijn de acties om zo nodig dit proces te verbeteren?
Op het moment dat er een externe of interne melding van potentieel misbruik wordt gedaan, treedt er een proces in werking bij UWV. Dit proces is beschreven in de signaleringsbrief die op 29 juni jl. aan uw Kamer is aangeboden3. Vanuit het bestuur van De Kanthoeve is geen formele melding van potentieel misbruik ingediend. De melding door het bestuur betrof onjuiste postbezorging. Bij vermoeden van potentieel misbruik had dit signaal bij medewerkers van UWV echter wel kunnen leiden tot een interne melding.
Overigens is er, zoals uit het antwoord op vraag 7 blijkt, wel onderzoek gedaan naar aanleiding van een interne melding naar een tussenpersoon met een link naar uitkeringsgerechtigden op het park.
Welke vervolgstappen en actie gaat u en/of het UWV nemen om dit uit te zoeken en op te lossen? Op welke wijze informeert u de Tweede Kamer over de voortgang daarvan?
Met betrekking tot de fraude aanpak van UWV ben ik tevreden. Via de Stand van de Uitvoering informeer ik uw Kamer hier halfjaarlijks over. Met het nemen van de maatregelen is al de juiste weg ingeslagen. Dat wordt ook onderstreept door de resultaten van het handhavingsonderzoek Meerdere uitkeringen op één adres. Er is een inventarisatie gemaakt van alle adressen met drie of meer lopende WW-uitkeringen in combinatie met een RNI-registratie. Op basis van deze inventarisatie zijn in vier opeenvolgende tranches alle uitkeringen op in totaal 104 adressen onderzocht. Aan de 104 adressen kunnen 920 klanten worden gekoppeld, waarvan er 820 in aanmerking zijn gekomen voor nader onderzoek. Resultaat van het totale onderzoek is dat bij 30% van de onderzochte klanten regelovertreding is geconstateerd, met een totaalbedrag van € 1,5 miljoen aan boetes en terugvorderingen4. Daarnaast heeft de Inspectie SZW een strafrechtelijk onderzoek gestart naar aanleiding van een interne melding bij UWV. Op fraudealertheid bij medewerkers wordt blijvend ingezet en is in de afgelopen jaren vergroot.
In het algemeen ben ik tevreden met de wijze waarop UWV retourpost afhandelt. In verreweg de meeste gevallen betreft het één adres met één huisnummer. In dit geval betrof het echter een adres van een recreatiepark dat onderverdeeld is in 350 adressen door middel van een huisnummertoevoeging. Dat valt echter niet op in het proces van de retourpost. Ik zal zodoende UWV vragen hier scherp op te zijn.
Het vrijkomen van glasscherven en andere brokstukken uit zonnepanelen bij hevige brand |
|
Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Weilanden vol glas van zonnepanelen na hevige brand: nieuw probleem voor milieudiensten»?1
Ja.
Klopt het dat niemand op dit moment de oplossing weet voor het probleem waarbij glasscherven en andere brokstukken bij een hevige brand vrijkomen uit zonnepanelen en vervolgens neerslaan op omringende weilanden en andere gronden? Klopt het dat ook niemand daarover nog heeft nagedacht?
Iedere hevige brand leidt tot verspreiding van deeltjes. Dat is bij zonnepanelen niet anders. Dit neemt niet weg dat de incidenten van de afgelopen maanden, waar bij branden specifiek deeltjes vrijkwamen uit zonnepanelen, niet eerder voorgekomen zijn. Hierdoor is het de vraag of dit een significant risico betreft en hoe hiermee om dient te worden gaan. Ik ben van mening dat onderzoek naar de mogelijke effecten van brand op zonnepanelen kan bijdragen aan de benodigde duidelijkheid over dergelijke branden.
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gaat brandexperimenten uitvoeren met zonnepanelen. Het doel van deze experimenten is de samenstelling van de rook en de stoffen die in deze rook aanwezig zijn te onderzoeken. Het is op dit moment nog niet bekend of de kans op het vrijkomen van deeltjes bij dergelijke branden groter is bij een bepaald type panelen. Wellicht kan het onderzoek van het RIVM daar meer inzicht in geven. Verder loopt er bij het RIVM in het kader van hun strategisch onderzoeksprogramma een onderzoekproject (DIRECT) naar duurzaam en veilig ontwerp van zonnestroominstallaties, waarbij ook wordt gekeken naar stoffen in zonnepanelen.
Ik zal, in overleg met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, aan de hand van de onderzoeken van het RIVM bezien of er eventueel vervolgstappen nodig zijn.
Is het duidelijk welke mogelijke schadelijke effecten de verspreiding van glasscherven en andere brokstukken van zonnepanelen bij een hevige brand kan hebben voor de gezondheid van mens en dier? Om welke effecten gaat het hier en hoe kunnen deze zoveel mogelijk worden verminderd?
In 2019 heeft het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) een verkenning van de veiligheidsrisico's als gevolg van de energietransitie gepubliceerd2. Daarin hebben zij ook melding gemaakt van de gezondheidsrisico's van branden met zonnepanelen. In zonnepanelen bevinden zich verschillende stoffen. Bij brand kunnen toxische verbrandingsproducten vrijkomen, grotendeels stoffen die ook bij gebouwbranden vrijkomen, waarmee bij de brandbestrijding rekening moet worden gehouden. Een gevaar voor de omgeving door schadelijke stoffen vanwege brandende PV-panelen wordt in de door verkenning aangehaalde onderzoeken van het IFV uitgesloten. De experimenten die vanuit het RIVM worden uitgevoerd, kunnen mogelijk meer duidelijkheid bieden welke stoffen bij een brand vrijkomen.
Indien (glas)splinters worden gegeten door landbouwhuisdieren, zouden die mogelijk effect kunnen hebben op hun gezondheid. Zo is bekend dat het eten van kleine metaaldeeltjes (stukjes ijzerdraad, spijkers etc.) bij koeien een zogenaamd «scherp-in» kan veroorzaken. Dit kan leiden tot een ontsteking van de maagwand. Dit geldt niet alleen voor (glas)splinters van zonnepanelen, maar van alle splinters die door branden kunnen vrijkomen. Indien er glassplinters op akkerbouwgrond terecht komen en er mogelijke risico’s zijn dat deze direct via landbouwproducten of via de dieren in het voedsel terecht kunnen komen, ligt de verantwoordelijkheid voor het voorkomen hiervan bij de landbouwer. Een ondernemer moet immers ervoor zorgen en aantonen dat het voedsel veilig is. Overigens zijn er verder in de productieketen verschillende kwaliteitsborgen die moeten voorkomen dat de consument aan vreemde voorwerpen, waaronder glassplinters, wordt blootgesteld.
Is dit een probleem dat speelt bij specifieke typen zonnepanelen dan wel wijze van bevestiging van panelen of is de kans op het vrijkomen van brokstukken en glasscherven bij brand even groot voor elk type paneel?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn of worden er protocollen ontwikkeld voor het omgaan met dergelijke (loods)branden, waarbij glasscherven en andere brokstukken van zonnepanelen vrijkomen?
Diverse partijen hebben uitvoerende verantwoordelijkheden met betrekking tot branden en de gevolgen hiervan. Het IFV zal bezien of er een aanvullende aanbeveling nodig is voor de brandbestrijding, en of het behulpzaam is om die op te nemen in een protocol. Dit gebeurt in nauw overleg met betrokken en belanghebbende partijen, zoals deskundigen in veiligheidsregio's, het RIVM, omgevingsdiensten en de NVWA.
Deelt u de mening van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord dat er voor dit probleem een landelijke oplossing gevonden moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u daar gestalte aan geven en welke partijen zullen daarbij worden betrokken?
Zie antwoord vraag 5.
Is of wordt dit onderwerp ook besproken tijdens de gesprekken die u voert met de verzekeringssector in verband met de onverzekerbaarheid van zonnepanelen op daken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer denkt u de Kamer te kunnen informeren over de uitkomsten?
Nee, dit probleem is niet besproken tijdens de ronde tafel met verzekeraars en de zonnesector. De problemen met betrekking tot de verzekerbaarheid van panelen komen voort uit de brandveiligheid van de panelen en de installatie zelf. De loodsbranden in Moerbeek waar in het artikel over gesproken wordt, zijn niet ontstaan in de panelen en de panelen waren in die gevallen dus ook niet de oorzaak van de brand.
Het aanbestedingsplan van de Politie Nederland voor Push-to-Talk dienst |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het aanbestedingsplan van de politie Nederland voor een Push-to-Talk dienst?1
Ja.
Kunt u uitleggen of deze aanbesteding primair bedoeld is om als «»vangnet»» te fungeren voor het geval dat het nieuwe C2000 netwerk niet meer functioneert? Of betekent deze aanbesteding dat er structurele problemen zijn met het nieuwe C2000 netwerk, zo ja, welke dan precies?
Zoals gebruikelijk bij systemen van een dergelijke aard zijn alle gebruikers van C2000 verplicht te voorzien in een back-up voor het geval het gebruik van het netwerk niet mogelijk is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan mobiele telefonie, of aan een app die het gebruik van een C2000-portofoon simuleert. Eind vorig jaar hebben de disciplines, onder leiding van de Landelijke Meldkamersamenwerking (LMS), uitgesproken te streven naar een gezamenlijke fall-backoptie voor C2000. Het project om te komen tot een fall-back voor C2000 is gestart. De onderliggende stappen worden in het multidomein afgestemd en geaccordeerd. Deze aanbesteding heeft geenszins te maken met de restproblematiek in het vernieuwde spraaknetwerk.
Kunt u aangeven welke problemen er precies ervaren worden met het nieuwe C2000 communicatienetwerk? Ervaren alle hulpdiensten die gebruik maken van het netwerk dezelfde problemen of kan dit verschillen per hulpdienst?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd heeft vooral de politie te maken met de resterende verbindingsproblematiek.2 Voor een uitgebreide toelichting op de stand van zaken van het vernieuwde spraaknetwerk verwijs ik u naar de brief over het netwerk die ik uw Kamer, zoals ik vorige maand heb toegezegd,3 vandaag doe toekomen.
Hoe vaak komt het gemiddeld voor dat er geen of slechte onderlinge communicatie mogelijk is middels het nieuwe C2000 netwerk? Is dit meer of minder dan verwacht? Is dit meer of minder dan bij het oude C2000 netwerk?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in een kaart geografisch weergeven waar in Nederland structurele dekkingsproblemen met het C2000 netwerk worden ervaren? Kunt u daarbij ook aangeven waar vroeger, in het oude C2000 netwerk, de dekkingsproblemen zaten?
Zoals elk mobiel netwerk heeft het C2000-netwerk te maken met gebieden waar de dekking minder goed is. Onder andere als gevolg van nieuwe bebouwing zullen er altijd nieuwe dekkingsissues ontstaan. Voor het oplossen van deze dekkingsissues is met alle hulpverleningsdiensten de zogeheten Dekkingsissuesprioriteringsprocedure (DIPP) vastgesteld. Door middel van deze procedure worden dekkingsissues op objectieve wijze gerangschikt op basis van incidentregistratie en risicoanalyse, wat resulteert in de zogenoemde DIPP-lijst. Er is jaarlijks budget gereserveerd om de meest urgente dekkingsissues op te lossen. Dit is onderdeel van regulier beheer en de DIPP-lijst is mede daardoor continu aan verandering onderhevig.
Deze dekkingsproblemen staan in beginsel los van de verbindingsproblematiek die nog voorkomt in het vernieuwde spraaknetwerk. Zoals ik uw Kamer vandaag infomeer met mijn brief over het C2000-netwerk doen die zich op verschillende plekken door het land voor.
Indien u vraag 5 om moverende veiligheidsredenen niet openbaar kunt beantwoorden, bent u dan bereid deze kaart met geografische aanduidingen waar het nieuwe en oude C2000 netwerk qua dekking te wensen overlaat, vertrouwelijk ter inzage bij de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe en op welke termijn bent u van plan de dekkingsproblemen op te lossen? Uit welke financiële middelen zal dat gedaan worden?
Zie antwoord vraag 5.