Een onderzoek van de Raad voor de rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao en het AIV-rapport ‘Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied’ |
|
Antje Diertens (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Raad voor de rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao1 en het AIV-rapport «Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied»?2
Ja.
Wat wordt er gedaan met de aanbevelingen van de Raad voor de rechtshandhaving? Worden alle aanbevelingen overgenomen? Zo niet, wilt u per maatregel uiteen zetten waarom deze niet wordt overgenomen? Wilt u van de aanbevelingen die u wel overneemt aangeven wanneer u verwacht dat deze worden uitgevoerd? Welke rol ziet u voor zichzelf bij de opvolging en uitvoering bij deze aanbevelingen?
Op basis van de Rijkswet Raad voor de Rechtshandhaving is het aan de autoriteiten van Curaçao om te bepalen of de aanbevelingen uit het betreffende inspectierapport worden overgenomen. Dit neemt niet weg dat ik bij de autoriteiten van Curaçao blijf aandringen op het doorvoeren van maatregelen om het regime voor de specifieke doelgroepen substantieel te verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer meerdere malen geïnformeerd.3 4 5 Naar verwachting besluit Curaçao deze maand over een project- en implementatieplan vreemdelingenbewaring, dat mede op basis van een advies van de Dienst Justitiële Inrichtingen is opgesteld. In dit plan heeft Curaçao een aantal maatregelen opgenomen die in lijn zijn met aanbevelingen van de Raad voor de Rechtshandhaving. Deze maatregelen zien toe op werving en opleiding van personeel, bejegening en medische screening. Daarnaast heeft Nederland aan verschillende ketenpartners van Curaçao, waaronder de Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou (SDKK), de training hostmanship gegeven. In deze training staat de bejegening en omgang met vreemdelingen centraal. Nadat de Minister van Justitie van Curaçao over het project- implementatieplan een besluit neemt, zal Nederland op verzoek van Curaçao betrokken blijven bij de uitvoering. De Dienst Justitiële Inrichtingen en het Rijksvastgoedbedrijf zullen Curaçao dus blijven adviseren.
Wat is uw reactie op de uitspraken van ombudsman Keursly Concincion dat hij zich niet serieus genomen voelt, onder andere omdat aanbevelingen zelden worden overgenomen?3 Welke oplossingen ziet u hiervoor en hoe ziet u hierin uw eigen verantwoordelijkheid?
Ik ben niet van plan in deze interne aangelegenheid van Curaçao te treden. Het is aan de autoriteiten van Curaçao om te bepalen of aanbevelingen van onafhankelijke instituten zoals de Ombudsman van het land Curaçao worden overgenomen. Zoals de heer Concincion opmerkt, zouden de Staten van Curaçao hierbij een belangrijke rol kunnen vervullen.
Hoe komt het dat 58 Venezolanen die nu in de barakken van SDKK verblijven geen toegang hebben tot sociale hulp of rechtsbijstand? Waarom krijgen NGO’s en juridische experts zoals van Human Rights Defence nog steeds geen toegang tot deze mensen? Kunt u zich inspannen, in samenwerking met de Curaçaose autoriteiten, om te zorgen dat zij deze toegang wel krijgen, en dat vreemdelingen in de barakken altijd toegang hebben tot dergelijke hulp? Zo nee, waarom niet?
Over rechtshulp aan vreemdelingen heb ik uw Kamer meerdere malen geïnformeerd.7 8 9 Het bieden van sociale hulp of rechtshulp aan vreemdelingen of mogelijke hulp van NGO’s is een aangelegenheid van het land Curaçao.
Klopt het dat er momenteel ook twee minderjarigen verblijven in de barakken van de SDKK? Hoe zijn zij er aan toe? Krijgen zij extra bijstand, ondersteuning of bijvoorbeeld psychosociale hulp? Acht u de barakken een geschikte plek voor minderjarigen? Zo nee, wat kunt u er aan doen om hen te helpen? Zo ja, waarom wel?
Ik acht de vreemdelingenbewaring bij de SDKK niet geschikt voor minderjarige vreemdelingen, wanneer zij hier zonder hun ouder(s) zouden moeten verblijven. Curaçao heeft mij laten weten dat het beleid is om alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet in bewaring te stellen. Hierop kunnen volgens Curaçao alleenstaande minderjarige vreemdelingen in de leeftijd van 16 tot 18 jaar kortstondig van worden uitgezonderd, indien er een aannemelijk risico is op onttrekking aan uitzetting. Ook hebben de Curaçaose autoriteiten mij laten weten dat er op dit moment geen minderjarigen in de vreemdelingenbewaring bij de SDKK verblijven. De uitleg van Curaçao is als volgt: volgens de betreffende autoriteiten kon één van de twee personen niet meteen worden geïdentificeerd. Bij identificatie bleek deze persoon volgens Curaçao tijdens zijn verblijf in de vreemdelingenbewaring de leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt. De minderjarige – de andere persoon – is volgens Curaçao na advies van de Voogdijraad door de kinderrechter onder toezicht van de overheid gesteld en ondergebracht in de Justitiële Jeugd Inrichting Curaçao. De autoriteiten van Curaçao hebben mij verzekerd dat de toestand van beide personen goed is.
Wat vindt u van de aanbeveling van de AIV om een Human Rights Institute in te stellen? Gaat u deze aanbeveling opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Begin 2021 zal uw Kamer een kabinetsreactie op het betreffende AIV-advies ontvangen, aangeboden door de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie. Ik acht het niet opportuun om op deze reactie vooruit te lopen. Daarom zeg ik u namens het kabinet toe dat de beantwoording van vraag 6, 7 en 8 in deze reactie aan de orde komt.
Kunt u concreet ingaan op de constateringen van de AIV dat het Koninkrijk niet voldoet aan internationaal geaccepteerde mensenrechtennormen wat betreft het (toezicht op) de asielprocedures, te lang heeft geaccepteerd dat met name de omstandigheden bij detentie ver onder de maat zijn en er misstanden plaatsvinden bij de repatriëring van Venezolanen? Deelt u de mening, ook van de AIV, dat de waarborgfunctie van het Koninkrijk (artikel 43 lid 2 Statuut) door Nederland te veel als een laatste redmiddel wordt beschouwd en dat dit een te marginale benadering is, en dat de waarborgfunctie zich ook zou moeten uitstrekken tot preventie?4 Zo nee, waarom niet? Welke les trekt u dan uit het AIV-rapport en met name deze specifieke aanbeveling?
Zie antwoord vraag 6.
Gelet op de conclusies van de AIV, de Raad van de rechtshandhaving en de ombudsman over de tekortkomingen rondom het opvolgen van aanbevelingen en de effectiviteit van maatregelen, welke stappen gaat u, samen met de autoriteiten op Curaçao, zetten om het toezicht op de eilanden effectiever te maken en te borgen dat aanbevelingen van instanties daadwerkelijk opgevolgd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunt u zeggen over de recente brand5 in de SDKK? Hoe zijn de vreemdelingen er aan toe? Zijn er gewonden? Wat is de staat van de barakken na de brand? In hoeverre is het nog verantwoord om vreemdelingen te laten verblijven in deze barakken?
De autoriteiten van Curaçao hebben mij laten weten dat er geen gewonden zijn gevallen door de brand. Ook hebben zij mij laten weten dat de schade aan de cellen meeviel, en dat er na een grondige schoonmaak, in nauw overleg met de inrichtingsarts, is besloten om de cellen weer in gebruik te nemen.
Het artikel ‘Losser wil pilotgebied worden voor uitwisseling duurzame energie met Duitsland’ |
|
Jan Paternotte (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Losser wil pilotgebied worden voor uitwisseling duurzame energie met Duitsland»?1
Ja.
Bent u bekend met de drempels waar grensgebieden tegenaan lopen bij de uitwisseling van elektriciteit?
Zoals aangegeven in mijn brief over uitwisseling van elektriciteit met buurlanden van dinsdag 3 november jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 732), kunnen partijen gebruik maken van de interconnectiecapaciteit om elektriciteit uit te wisselen tussen buurlanden.
Het achterliggende voorstel om grensoverschrijdend elektriciteit uit te wisselen op middenspanning is in strijd met hoe het Europese energiesysteem is ingericht. Het voorstel draagt ook niet bij aan het efficiënt inzetten en uitbreiden van het elektriciteitsnet en daarmee aan de Nederlandse doelstellingen voor de energietransitie en de bijbehorende infrastructuur.
Deelt u de mening dat we juist met een Europese energiemarkt, waar uitwisseling mogelijk is, sneller onafhankelijk kunnen raken van fossiele brandstoffen en tegelijkertijd ook de leveringszekerheid kunnen verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat uitwisseling van elektriciteit bij kan dragen aan de leveringszekerheid en afhankelijk van de samenstelling van het Europese productiepark ook kan bijdragen aan de het minder afhankelijk worden van fossiele brandstoffen. Dit is één van de belangrijkste redenen voor de aanleg van nieuwe hoogspanningsinterconnectoren, waaronder de vorig jaar in gebruik genomen COBRA-verbinding, een kabel van 700 MW tussen Nederland en Denemarken, en de verbinding Doetinchem-Wezel die in 2018 geopend is.
Bent u bereid om knellende wetgeving, die de samenwerking op middelspanningsniveau tussen Duitse en Belgische buurtgemeenten tegenhoudt, aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in voornoemde brief is het wenselijk dat alle interconnectieverbindingen aan dezelfde Europese spelregels gehouden zijn. Hierbij is het belangrijkste uitgangspunt dat deze capaciteit non-discriminatoir ter beschikking wordt gesteld aan partijen ongeacht of deze partij zich in de nabijheid van deze interconnector bevindt. Deze Europese spelregels en principes kan en wil ik niet veranderen.
Bent u bereid om de gemeenten Losser, Emmen en Kerkrade aan te wijzen als pilotgebieden in de vorm van een «Local Energy Community»? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit kan ik niet en dit is ook niet noodzakelijk. Het staat bewoners, gemeenten en andere lokale partijen vrij om een burgerenergiegemeenschap («Local Energy Community») te starten, zoals ook aangegeven in artikel 16 van de Richtlijn (EU) 2019/944 (Richtlijn Elektriciteit) en artikel 22 van de Richtlijn (EU) 2018/2001 (Richtlijn Hernieuwbare Energie (REDII)). Een burgerenergiegemeenschap is een organisatievorm voor partijen in de energiemarkt. De genoemde Richtlijnen geven mij geen bevoegdheid om partijen aan te wijzen en aanwijzing is ook niet nodig; partijen kunnen zelf een burgerenergiegemeenschap opzetten.
Ik merk daarnaast op dat de regels rond het oprichten van een energiegemeenschap conform de genoemde Richtlijnen los staan van regels omtrent de aanleg en het gebruik van grensoverschrijdende verbindingen.
Het klimaatgeblunder van de Verenigde Naties (VN) |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Klimaatrel: «VN blunderen met rapport» – Alarmistische toon ondanks dalende trend natuurrampen»?1
Ja.
Wat vindt u van het VN-rapport «Human Cost of Disasters», waarin enerzijds wordt gesproken van een «duizelingwekkende stijging van klimaatgerelateerde rampen over de laatste twintig jaar» en anderzijds wordt beweerd dat het aantal natuurrampen sinds 2000 juist met 15% is afgenomen?2
Het rapport toont aan dat extreme weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering de afgelopen decennia jaar zijn verdubbeld. Wereldwijd werden volgens het rapport de afgelopen twintig jaar circa 7.350 grote rampgebeurtenissen geregistreerd. Wetenschappelijk onderzoek dat een ander beeld schetst is mij niet bekend.
Hoe beoordeelt u deze schaamteloze, tenenkrommende tegenstrijdigheid? Deelt u de mening dat dit geblunder tekenend is voor het hele klimaatbeleid – ook het uwe – dat van tegenstrijdigheden, aannames en klimaatbangmakerij aan elkaar hangt?
Deze mening deel ik niet.
Deelt u de conclusie dat de VN geen klimaatwetenschap, maar klimaatpolitiek bedrijven? Deelt u daarnaast de conclusie dat die VN-klimaatpolitiek eruit bestaat om mensen continu voor de gek te houden en angst aan te jagen met allerlei doembeelden over klimaatverandering?
Deze conclusies deel ik niet. De VN en haar Intergovernmental Panel on Climate Change(IPCC) baseert haar rapporten op wetenschappelijke publicaties en geeft een goed overzicht van de huidige stand van kennis rond klimaatverandering en de gevolgen ervan. IPCC-rapporten vormen om die reden de primaire informatiebron voor het klimaatbeleid.
Bent u ervan op de hoogte dat rampzalige voorspellingen in de afgelopen decennia, bijvoorbeeld over de «enorme» stijging van de zeespiegel, nooit zijn uitgekomen?
Het IPCC geeft feitelijke informatie over zeespiegelstijging aan de hand van metingen en maakt op basis van emissiescenario’s projecties van zeespiegelstijging. De waargenomen zeespiegelstijging van circa 9 cm sinds 1990 zit zelfs aan de bovenkant van de marge van de projecties (alle modellen en alle scenario’s) gepubliceerd in 2001 (IPCC TAR, Figuur 11.12). Reden hiervoor is het grotere massaverlies van ijskappen dan destijds voorzien.
Bent u ertoe bereid om – voor zover dat met een beetje gezond verstand überhaupt mogelijk was – de klimaathysterie van de VN en aanverwante klimaatgeobsedeerde clubs niet meer serieus te nemen? Wanneer stopt u met uw eigen klimaatagenda en stuurt u de VN een brief met daarin de mededeling dat Nederland uit het Klimaatakkoord van Parijs stapt (conform artikel 28)?
Hiertoe ben ik niet bereid. Nederland zal zich in de strijd tegen klimaatverandering blijven inzetten voor een ambitieuze uitvoering van de Overeenkomst van Parijs.
Het voldoen aan artikel 68 van de Grondwet |
|
Steven van Weyenberg (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat u bij uw installatie tot Minister de eed (of gelofte) heeft afgelegd, waarvan een deel luidt: «Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan het Statuut voor het Koninkrijk en aan de Grondwet»?
Ja
Bent u op de hoogte van artikel 68 van de Grondwet, dat luidt: «De Ministers en de Staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat»?
Herinnert u zich dat de Kamer op 20 februari 2020 unaniem de motie Omtzigt c.s.1 heeft aangenomen, waarvan het dictum luidt: «verzoekt de regering te bevestigen dat op grond van artikel 68 een individueel Kamerlid specifieke documenten binnen een redelijke termijn moet kunnen ontvangen, tenzij het belang van de Staat zich hiertegen verzet»?
Ja.
Wat is de voornaamste reden dat de verslagen van de OMT (Outbreak Management Team)-overleggen vertrouwelijk zijn?
Het OMT is een gemengd samengestelde adviescommissie van RIVM-deskundigen en top-experts uit de samenleving die ad hoc en zonder last of ruggenspraak worden uitgenodigd. Voor een goed werkend OMT is het noodzakelijk dat de deskundigen vrijelijk vanuit inhoudelijk perspectief kunnen discussiëren, en soms controversiële standpunten naar voren kunnen brengen, zonder daarop elders aangesproken te (kunnen) worden. Wanneer de bereidheid tot deelname aan het OMT afneemt (wat een reëel risico is als de notulen in strijd met de toegezegde vertrouwelijkheid openbaar zouden worden gemaakt), komt het hele systeem van uitbraak- en epidemiebestrijding op losse schroeven te staan. Dit kan ernstige gevolgen hebben voor de volksgezondheid en veiligheid van burgers bij deze of volgende infectieziektecrises. De garantie van vertrouwelijkheid van de beraadslagingen en notulen weegt dan ook vanuit dat perspectief zwaar.
Bent u het eens met de stelling dat media-uitingen van verscheidene leden van het OMT over de OMT-overleggen en de daar spelende meningsverschillen bijdragen aan de transparantie van de wetenschappelijke adviezen van het OMT? Zo nee, waarom niet?
Uitspraken die afzonderlijke leden van het OMT, in welke hoedanigheid ook, doen in de media, komen voor hun verantwoordelijkheid. Als er verschillen van inzicht zouden blijven binnen het OMT, dan worden de verschillende zienswijzen weergegeven in het advies en op deze wijze wordt door middel van de adviezen al bijgedragen aan de transparantie van de adviezen van het OMT. Het zijn uiteindelijk de adviezen die de basis vormen voor besluitvorming.
Kunt het verslag van het tweede OMT-overleg de Kamer doen toekomen, aangezien op 27 februari jl., op dezelfde dag dat de eerste besmetting met het coronavirus gemeld werd, dit tweede OMT-overleg omtrent het coronavirus plaatsvond, waarin specifiek de persoonlijke beschermingsmiddelen werden besproken? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 GW?
De desbetreffende OMT-notulen worden niet verstrekt om redenen vermeld in het antwoord op vraag 4. Dat is in lijn met artikel 68 Grondwet. Op 15 juni 2020 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State ongevraagd advies uitgebracht over de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarin is ook ingegaan op de betekenis van artikel 68 Grondwet. Ik verwijs u in dit verband naar de reactie van het kabinet in het Nader rapport van 29 september 2020 over dit advies.
Bent u bereid alle verslagen van de vergaderingen van het OMT te delen met de Kamer zodat de transparantie van de wetenschappelijke adviezen nog verder wordt vergroot? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 GW?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 6.
Waarop was het advies aan het kabinet gebaseerd van het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO van 28 januari jl.2 – waarvan het verslag beschikbaar is gekomen naar aanleiding van een Wob-verzoek – om de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de verschillende beroepsgroepen te inventariseren?
Dit advies is gebaseerd op het advies van het OMT van 27 januari.
Kunt u het verslag van het daaropvolgende BAO, dat plaatsvond op 28 februari jl. en waarin wederom werd geadviseerd om de vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen te inventariseren en om de eerstelijnszorg hierin te versterken, de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 GW?
Er worden geen notulen gemaakt van het BAO. Aan de hand van persoonlijke aantekeningen van een medewerker wordt een advies opgesteld. Dit advies is naar aanleiding van het desbetreffende Wob-verzoek ook openbaar gemaakt. Voor de volledigheid is het ook bijgevoegd.
Kunt u het verslag van het BAO van 28 januari jl., dat leidde tot dit advies, de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 GW? Bent u bereid alle verslagen en alle adviezen van het BAO sinds januari 2020 te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 GW?
Er worden geen verslagen gemaakt van het BAO. Aan de hand van persoonlijke aantekeningen van een medewerker wordt een advies opgesteld. Alle BAO-adviezen zijn al openbaar gemaakt.
Kunt u in een tijdlijn per dag aangeven welke acties u tussen 27 januari en 28 februari 2020 heeft ondernomen ten aanzien van (1) de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen en (2) de inventarisatie van persoonlijke beschermingsmiddelen in de intra- en extramurale setting?
Voorop gesteld: zorginstellingen in Nederland zijn verantwoordelijk voor hun eigen inkoop, soms werken ze daarvoor samen met de verzekeraars. Omdat er in aanloop naar de Brexit zorgen ontstonden over de continuïteit van die inkoop, kreeg VWS meer contacten met leveranciers dan voorheen.
VWS heeft op 30 januari nog geen signalen dat er sprake is van een tekort. Er zijn dan nog geen COVID-19 patiënten in Nederland. Op advies van het Bestuurlijk Afstemmings Overleg (BAO) start VWS toch met een inventarisatie van beschikbare persoonlijke beschermingsmiddelen, samen met het landelijk netwerk acute zorg (LNAZ) en de veiligheidsregio. Op 30 januari belt VWS met de brancheorganisaties van fabrikanten om te vragen of zij tekorten zien. Die zijn er volgens de brancheorganisaties niet.
Wel komen er af en toe signalen binnen uit de zorg dat er tekorten dreigen. Op 5 februari meldt NFU dat de eerste ziekenhuizen uit hun voorraden FFP maskers lopen, 3M (leverancier van mondmaskers) coördineert alle bestellingen en blokkeert pogingen tot het aanleggen van extra voorraad van beschermingsmiddelen door ziekenhuizen, om beschikbare voorraden evenredig te verdelen. De producent geeft aan hard te werken aan het opschalen van productie en die eerlijk over de landen te verdelen, al naar gelang het aantal COVID-patiënten.
VWS blijft gebruik maken van de contacten die zijn opgebouwd met inkoopafdelingen van ziekenhuizen en met de verschillende koepelorganisaties in de zorg. Op 12 februari komt het eerste signaal binnen dat er een tekort aan mondkapjes zou zijn bij een verpleeghuis. Het is nog steeds mogelijk om de individuele problemen van tekorten op te lossen. Brancheorganisaties FME, FHI en Nefemed geven aan dat de vraag naar beschermingsmateriaal zich nu wereldwijd richt op China en dat die vraag zal stijgen.
22 februari In Italië ontstaat een run op mondmaskers. Op 25 februari zijn er signalen dat een acuut tekort aan wondmateriaal is, omdat de productie hiervan in Wuhan stil is gevallen. VWS vraagt opnieuw aan de brancheorganisaties (FME, Nefemed en FHI) of er tekorten van andere medische hulpmiddelen die in China geproduceerd worden, te verwachten zijn. Minister Bruins schrijft aan de Kamer dat leveranciers de sterk toegenomen vraag nog aankunnen en dat de productie in Europa al wordt uitgebreid. «In totaal bezien is er nog geen sprake van een acuut tekort».
Op 27 februari wordt de eerste besmetting in Nederland vastgesteld. De Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) meldt diezelfde dag dat het steeds moeilijker is aan mondmaskers te komen. VWS inventariseert welke tekorten mogelijk kunnen ontstaan: zuurstof, gazen, mondkapjes worden gemeld. Fabrikanten verzekeren VWS dat ze kunnen opschalen. Het OMT stelt dezelfde dag (dus 27 februari) een werkgroep in die zich buigt over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Ze zijn schaars en moeten dus niet onnodig gebruikt worden, media-aandacht voor juist gebruik kan helpen, aldus de werkgroep.
Op 28 februari (OMT-advies) adviseert het BAO een verdelingsstructuur van persoonlijke beschermingsmiddelen in te richten via de Regionaal Overleg Acute Zorgnetwerken – de Directeur Publieke Gezondheid coördineert vanuit zijn wettelijke taak om de continuïteit van zorg te borgen. Door het verdeelmechanisme moeten beschikbare persoonlijke beschermingsmiddelen beter verdeeld worden en is het minder ieder voor zich. De VVT-sector is in principe aangesloten op de ROAZ, maar de betrokkenheid verschilt per regio.
Kunt u voor de periode van 27 januari tot 28 februari 2020 een overzicht geven van de overleggen aangaande de inkoop en inventarisatie van persoonlijke beschermingsmiddelen waarbij uw ministerie betrokken was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bij welke van deze overleggen was u zelf ook aanwezig?
In deze periode is er veel contact met diverse instanties en personen zoals hierboven beschreven. In deze periode zijn de overleggen niet structureel. Vanaf begin maart is er meer regulier overleg op ambtelijk niveau en spreekt mijn voorganger ook met diverse betrokken partijen.
Heeft u in de periode van 27 januari tot 28 februari 2020 ook overleggen gevoerd met brancheorganisaties binnen de verpleeghuiszorg en thuiszorg aangaande het coronavirus en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen? Zo ja, wanneer vonden deze overleggen plaats? Zo nee, waarom niet?
Er hebben in deze periode geen overleggen plaatsgevonden met de brancheorganisaties binnen de verpleeghuiszorg en thuiszorg over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Er was in die periode van beide zijden geen aanleiding om dit onderwerp te agenderen. Wel is de sector net als de andere sectoren op 27 februari informeel geïnformeerd over de op 3 maart verzonden informatiesheet over de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen met de boodschap dat zorgaanbieders zich bij schaarste kunnen melden bij de ROAZ of DPG in hun regio. Als er onderlinge schaarste is maakt de ROAZ of DPG een verdeling.
Wat is de reden dat het OMT en het BAO tussen 27 januari en 27 februari 2020 niet bijeen zijn gekomen?
Het OMT zag geen reden om bijeen te komen, een BAO komt alleen bijeen na een OMT.
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van de eerste besmetting in België, die door de media op 3 februari jl. gemeld werd, en welke acties heeft u ingezet nadat u hiervan op de hoogte was gesteld?
Op 3 februari hebben de Belgische gezondheidsautoriteiten gemeld dat een persoon die in hetzelfde vliegtuig zat als de teruggehaalde Nederlanders positief is bevonden op de aanwezigheid van het nieuwe coronavirus. Omdat het quarantaineprotocol rekening hield met deze mogelijkheid zijn er geen extra maatregelen in gezet.
Waarom was de eerste coronabesmetting in België geen aanleiding voor u om direct van het OMT en het BAO een nieuw advies te vragen omtrent het coronavirus?
Omdat het ging om iemand die in quarantaine zat omdat deze teruggehaald was uit China, was dit geen onverwachtse besmetting en was er geen reden om een nieuw advies te vragen.
Kunt deze vragen ieder afzonderlijk en vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2021 beantwoorden?
Ja
De berichten 'Machteloze agent vaker in gevecht met verwarde mensen' en 'Verwarde mensen drijven de agent tot wanhoop' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u de berichten «Machteloze agent vaker in gevecht met verwarde mensen» en «Verwarde mensen drijven de agent tot wanhoop»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitermate teleurstellend is dat na de inwerkingtreding van de Wet verplichte ggz op 1 januari 2020 het probleem voor de politie alleen maar groter is geworden? Zo nee, waarom niet?
We hechten eraan te benadrukken dat de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) primair als doel heeft om de rechten van de betrokkene, die vanwege een psychische stoornis ernstig nadeel voor zichzelf of anderen veroorzaakt, te beschermen bij de toepassing van verplichte zorg. Het is geen doel van de Wvggz om te zorgen voor een afname van het aantal meldingen over personen met verward gedrag.
De ministeries van Justitie en Veiligheid (JenV) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en andere partners werken daarnaast al enkele jaren samen om een integrale persoonsgerichte aanpak te realiseren wat betreft de brede groep «personen met verward gedrag». Hierbij zijn vijf landelijke prioriteiten aangemerkt, waarover uw Kamer in juli jl. is geïnformeerd.2 Binnen deze aanpak worden al goede resultaten geboekt. Specifiek over de werkende aanpak voor de groep personen met verward gedrag met een hoog (veiligheids)risico hebben wij uw Kamer recent nog een aanvullende update gegeven in het licht van het convenant dashboard beveiligde bedden.3 Ook is 9 oktober de publiekscampagne voor het Landelijk Meldpunt Zorgwekkend Gedrag van start gegaan, waardoor naasten gemakkelijker in contact kunnen komen met lokale hulpverlening, wanneer zij niet-acute zorgen hebben over zichzelf of een ander. Bijkomend voordeel hiervan is dat de politie door dit meldnummer kan worden ontlast waar het niet-acute zorgmeldingen betreft.
Daarnaast wordt er niet alleen op landelijk niveau, maar ook in de regio’s hard gewerkt aan de implementatie van een goed werkende persoonsgerichte aanpak voor personen met verward gedrag. Hierbij zijn er in de regio’s verbindingen tussen de ondersteuning van mensen met verward gedrag, de implementatie van de Wvggz, de Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang en de doorontwikkeling van de zorg- en veiligheidshuizen. Deze lokale en regionale initiatieven blijven we de komende periode ondersteunen via het Verbindend Landelijk OndersteuningsTeam (VLOT) en het actieprogramma Lokale initiatieven voor personen met verward gedrag van ZonMW. De complexiteit van het probleem maakt echter dat er geen snelle en eenvoudige oplossingen zijn, het betreft hier zoals eerder door ons opgemerkt een wicked problem.
Verplichte zorg op grond van de Wvggz kan enkel als uiterst middel worden verleend aan personen met een psychische stoornis die vanwege deze stoornis ernstig nadeel voor zichzelf of anderen veroorzaken. De groep personen met verward gedrag waar de politie mee te maken krijgt is veel breder; het gaat hier om onder andere mensen met dementie, een verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek en/of (ernstige) psychiatrische aandoeningen. Het grootste deel van de groep personen met verward gedrag is niet gevaarlijk voor zichzelf of anderen en veroorzaakt geen overlast.
Deelt u de mening dat de politieagenten, zeker in deze zeer moeilijke coronatijd, van deze als maar groter wordende taak van het opvangen en vervoeren van verwarde personen per direct ontlast moet worden? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn het aan mensen die verward gedrag vertonen verplicht om hen passende zorg en ondersteuning te bieden, maar ook aan de samenleving als geheel om de openbare orde te bewaken en de veiligheid van burgers te garanderen. Zaak is om daarbij te zoeken naar een juiste verdeling van taken en verantwoordelijkheden, gegeven de aard van de situatie en de achtergrond van de problematiek. Dit kan leiden tot inzet vanuit de zorg, maar ook vanuit politie indien noodzakelijk.
In het kader van zorg en veiligheid worden verschillende stappen gezet, zodat aan beide zijden professionals voldoende toegerust zijn. Enerzijds door politieagenten, die in de praktijk vaak als eerste ter plaatse zijn, goed te scholen: in de politieopleiding is aandacht voor het herkennen van de problematiek, vroegsignalering en de-escalatie van gedrag. Ook het intake-personeel op de meldkamer en regionale servicecentra van de politie wordt getraind om binnenkomende incidenten goed in te schatten en waar nodig te verwijzen naar het meldpunt zorgwekkend gedrag of de ggz-crisisdienst. De scholing van politie ziet niet toe op de opvang van personen met verward gedrag en psychiatrische aandoeningen, dus door het sneller inschakelen van de professionele hulpverlening zorgen we tegelijkertijd dat de juiste zorg beter toegankelijk is.
Met betrekking tot het vervoer van personen met verward gedrag is hiernaast met betrokken partijen afgesproken dat het vervoer zowel voor als na beoordeling door de Regionale Ambulance Voorziening wordt verzorgd. Immers, wanneer iemand zorg nodig heeft is vervoer door een politieauto niet passend, en ook voor de persoon in kwestie onnodig stigmatiserend en traumatiserend. Om het vervoer van personen met verward gedrag verder te verbeteren zal de komende periode het «Kwaliteitskader Mobiele zorg vóór psychiatrische beoordeling» worden doorontwikkeld tot een «Kwaliteitskader Mobiele zorg vóór en ná psychiatrische beoordeling». De implementatie hiervan is eind van het jaar gereed. Hierbij zullen regio’s ook implementatieplannen moeten maken en een vertaalslag naar de praktijk, zodat de hele keten een helder handelingsperspectief krijgt en de afspraken goed landen in de praktijk. De komende periode worden de ervaringen die hiermee worden opgedaan gebruikt om de toepassing van het kwaliteitskader in de praktijk verder te verbeteren. Hiervoor is goede samenwerking van alle betrokken partijen van belang. Hierover volgt dit najaar nog een brief naar uw Kamer.
Waarom wordt de problematiek van de verwarde personen nog steeds overgelaten aan de politie, terwijl dit niet tot haar taak behoort, politieagenten hiervoor niet zijn opgeleid en er sinds januari van dit jaar een wet is die bepaalt dat vervoer en opvang van verwarde personen tot het takenpakket van de GGZ behoren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u concreet doen, aangezien de eerdere toezeggingen allemaal niets hebben geholpen en de bovengenoemde wet tot op heden het tegenovergestelde effect heeft?
Er lopen verschillende acties omtrent zowel de brede aanpak personen met verward gedrag, alsook specifiek het vervoer van personen met verward gedrag. In de antwoorden op vragen 2, 3 en 4 hebben we verwezen naar de verschillende maatregelen in het kader van de brede aanpak voor personen met verward gedrag. Bovendien wordt ingezet op verbetering van de uitvoering van de Wvggz, in de vorm van reparatiewetgeving, de vereenvoudiging van de ketenafspraken en de brieven die ketenpartners onderling en naar betrokkene verzenden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, in ieder geval vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Ja.
Het bericht ‘Migranten in Westland wonen in tenten en hutjes door gebrek aan huisvesting’. |
|
Julius Terpstra (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u het bericht «Migranten in Westland wonen in tenten en hutjes door gebrek aan huisvesting»?1
Ja.
Klopt het dat voor de 14.000 arbeidsmigranten die werkzaam zijn in het Westland nauwelijks slaapplekken of woningen beschikbaar zijn?
De gemeente Westland heeft mij laten weten dat er in het Westland circa 4.500 personen met de nationaliteit van een Midden -en Oost Europees land, waarvan circa 2.500 via de werkgever, zijn gehuisvest. De huisvesting vindt plaats in gespecialiseerde complexen, in tuinderswoningen in het kassengebied en in woningen in de kernen van de gemeente Westland. Hoewel het aantal van 4.500 gehuisveste personen lager is dan het aantal werkzame arbeidsmigranten kan hier volgens de gemeente Westland niet worden gesproken van «nauwelijks slaapplekken of woningen».
De inschatting van de gemeente Westland is dat niet-ingezetene arbeidsmigranten die werkzaam zijn binnen de gemeente Westland nu voornamelijk in Rotterdam, Den Haag, Delft, Maassluis, Vlaardingen en Schiedam wonen. Aangezien zij in de Registratie Niet Ingezetenen (RNI) staan ingeschreven, is het de gemeente Westland niet bekend waar precies. De gemeente Westland hecht eraan te vermelden dat de beelden in het TV-programma Nieuwsuur van in de openbare ruimte verblijvende personen zijn opgenomen in de gemeente Den Haag, niet in Westland.
De gemeente Westland heeft mij wel laten weten dat de gemeente het op zich genomen heeft om de komende jaren een substantiële opgave voor de huisvesting van arbeidsmigranten tot realisatie te brengen.
Klopt het dat er eerder met de gemeente Westland afspraken gemaakt zijn over het realiseren van 2000 extra slaapplekken?
In de regio Haaglanden zijn in 2012 vanuit de Nationale verklaring (tijdelijke) huisvesting EU-arbeidsmigranten doelen gesteld over aantallen te realiseren bedden in een aantal gemeenten. Onderdeel daarvan is het aantal van 2.000 extra slaapplekken in de gemeente Westland. Deze gemeente werkt actief aan het realiseren van nieuwe locaties.
De gemeente Westland heeft laten weten dat recent enkele nieuwe voorzieningen zijn gerealiseerd in de gemeente. Dit betreft de locatie Tiendweg voor 76 personen en locatie Elsenbosch, voor ruim 330 personen. Deze locatie bestaat uit 120 appartementen voor 2 of 3 personen. Elk appartement heeft een eigen keuken en badkamer en elke bewoner een eigen slaapkamer.
Is er overleg met de gemeente Westland over bijvoorbeeld de ondersteuningsinstrumenten van het Rijk bij realisatie van concrete huisvestingsprojecten voor arbeidsmigranten (bijvoorbeeld doorbouwplan vanuit woningimpuls of versnellingskamers in het kader van flexwonen)?
Vanuit het Rijk zijn verschillende ondersteuningsinstrumenten beschikbaar. Zo sluit het Rijk woondeals, is er in het kader van het doorbouwplan 50 miljoen vrijgemaakt voor de huisvesting van kwetsbare groepen, is er de vrijstelling verhuurderheffing voor flexwonen, de versnellingskamers flexwonen die de RVO organiseert en is er de woningbouwimpuls.
In de regio van de gemeente Westland is er de woondeal Zuidelijke Randstad waarin ook aandacht is besteed aan de positie van arbeidsmigranten. De gemeente Westland heeft ook projecten voor huisvesting van arbeidsmigranten en voor flexwonen ingediend voor het onderdeel van het doorbouwplan dat is vrijgemaakt voor de huisvesting van kwetsbare groepen. Een beslissing over toekenning wordt op korte termijn gemaakt. Ook met betrekking tot de Woningbouwimpuls voor reguliere woningen zijn door de gemeente Westland projecten ingediend en deels toegekend. Daarnaast is vanuit het Aanjaagteam Arbeidsmigranten en ook vanuit de ministeries van BZK en SZW nauw contact met de gemeente Westland.
Wat kunnen u en de verantwoordelijke/bemiddelende uitzendbureaus op de korte termijn betekenen voor de arbeidsmigranten die nu noodgedwongen in tenten en hutjes wonen?
De gemeente Den Haag heeft laten weten dat de beelden zijn gemaakt in het Haagse Bos, waar de tent is aangetroffen door boswachters van Staatsbosbeheer. Uit navraag van de gemeente Den Haag bij Staatsbosbeheer blijkt dat de in het bos aangetroffen personen verschillende achtergronden hebben, zonder werk of arbeidscontract en veelal bijkomende alcohol en/of drugsproblematiek. In samenwerking met politie Haaglanden en Stichting Barka (wanneer het mensen met een Oost-Europese achtergrond betreft) wordt door de gemeente Den Haag geprobeerd de personen weer op de rit te krijgen of naar het land van herkomst terug te laten keren.
Er zijn géén signalen dat uitzendbureaus in Den Haag arbeidsmigranten in tenten huisvesten.
Is bekend bij of via welke bureaus deze arbeidsmigranten worden ingezet en aan het werk zijn? Kunnen deze bureaus worden aangesproken op de huisvestingsomstandigheden van deze arbeidsmigranten?
De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat dit niet bekend is, aangezien de aangetroffen personen geen arbeidscontract hadden.
Zijn deze arbeidsmigranten bekend bij de gemeente via inschrijving in gemeentelijke basisadministratie of Registratie Niet-ingezetenen (RNI)?
Wanneer het een arbeidsmigrant betreft die hier korte tijd is, is deze veelal ingeschreven in de Registratie Niet-Ingezetenen (RNI). Omdat in de RNI nu nog geen verblijfsadres in Nederland wordt opgenomen, zijn zulke personen niet te traceren door de gemeenten.
Zijn er meer gemeenten of regio’s bekend waar sprake is van of het vermoeden is dat arbeidsmigranten in tenten in openbare ruimte verblijven? Wat doet de Inspectie SZW met deze signalen?
De Inspectie SZW heeft geen signalen ontvangen over arbeidsmigranten die in tenten in de openbare ruimte verblijven. De Inspectie SZW is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de arbeidswetten zoals de Arbeidstijdenwet, de gemeente is verantwoordelijk voor handhaving bewoning.
Indien de Inspectie SZW signalen ontvangt dat sprake is van misstanden, bijvoorbeeld ten aanzien van slechte huisvesting, worden deze signalen gedeeld met de betreffende gemeenten.
Is de verwachting dat het advies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten onder leiding van de heer Roemer ook hierin een oplossing of duidelijke verantwoordelijkheidsallocatie gaat bieden?
Het advies van het Aanjaagteam van 30 oktober jl. geeft ook een aantal aanbevelingen voor meer en betere huisvesting voor arbeidsmigranten. Daarbij worden ook een aantal partijen aangesproken. Ook in het eerste advies van het Aanjaagteam zijn op dit punt een aantal aanbevelingen gedaan. Het kabinet is hiermee aan de slag en hoopt voor 16 december daarover de TK te informeren.
Kunt u inzicht geven in het aantal arbeidsmigranten dat op dit moment verblijft op locaties die niet voldoen aan de normen van de Stichting Normering Flexwonen?
Het Aanjaagteam geeft aan dat ongeveer 25% van de huisvesting gecertificeerd is. Dat kan via de Stichting Normering Flexwonen (SNF) of via het Agrarisch Keurmerk Flexwonen (AKF) zijn. De exacte aantallen zijn ons niet bekend. Het Aanjaagteam doet aanbevelingen om de kwaliteit van huisvesting te verbeteren, Dit is in vervolg op haar eerdere aanbevelingen, waarmee het kabinet reeds aan de slag is.
Het bericht ‘Woedeaanval terrorismeverdachte leidt tot 30.000 euro schade in gevangenis’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woedeaanval terrorismeverdachte leidt tot 30.000 euro schade in gevangenis»?1
Ja.
Klopt het dat de schade die is aangericht circa 30.000 euro bedraagt?
Ja.
Deelt u de mening dat de verdachte zelf voor de gehele vergoeding van de gemaakte schade moet opdraaien?
Ja.
Hebben zich het afgelopen jaar nog meer voorvallen voorgedaan met deze en/of andere verdachten binnen de penitentiaire inrichting in Vught? Zo ja, kunt u toelichten of dit financiële gevolgen had?
In mijn tweede voortgangsbrief over de visie «Recht doen, Kansen bieden» heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop incidenten binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) worden gemeld.2 De directeur van de penitentiaire inrichting in Vught (PI Vught) heeft sinds 1 oktober 2019 twaalf ernstige incidenten gemeld door middel van een melding bijzonder voorval bij het hoofdkantoor van de DJI. De verdachte in onderhavig incident is niet betrokken geweest bij andere voorvallen dan het genoemde incident.
In 2020 zijn in PI Vught 7 incidenten geweest waarin aangifte is gedaan (mede) omdat de materiële of financiële schade groot was.
Hoe vaak zijn in 2020 disciplinaire straffen opgelegd in de penitentiaire inrichting in Vught? Kunt u een uitsplitsing maken naar het soort disciplinaire straf?
In de eerste acht maanden van 2020 hebben binnen de PI Vught 318 incidenten plaatsgevonden die hebben geleid tot disciplinaire straffen. Deze incidenten variëren in ernst van bijvoorbeeld het weigeren van deelname aan arbeid tot geweldpleging. De disciplinaire straffen kunnen als volgt worden onderverdeeld.
Betalen van een geldboete
2
Opsluiting in een strafcel
63
Opsluiting in een strafcel met cameratoezicht
5
Opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte met televisie
3
Opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte zonder televisie
228
Uitsluiting van deelname aan arbeid
1
Waarschuwing
16
Hoe vaak is in 2020 door een directeur van een penitentiaire inrichting aangifte gedaan van een strafbaar feit?
In de eerste acht maanden van 2020 is 339 keer aangifte gedaan voor een strafbaar feit in en rond een penitentiaire inrichting.
Heeft de uitbarsting van verdachte gevolgen gehad voor hem in de mate van strafduur of privilegebeperking binnen de gevangenismuren?
Het incident heeft gevolgen gehad voor het regime van de gedetineerde. Nadat hij zijn disciplinaire straf (verblijf strafcel) had ondergaan, is de gedetineerde tijdelijk geplaatst in een individueel regime op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden.
Heeft dit voorval ook disciplinaire gevolgen gehad voor de aanmoediger ervan, Mohammed Bouyeri?
De aanmoediger is disciplinair gestraft met een verblijf in de strafcel.
Heeft de directeur van de betreffende penitentiaire inrichting aangifte gedaan tegen betrokken verdachte naar aanleiding van deze gebeurtenis? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Heeft de directeur van de betreffende penitentiaire inrichting aangifte gedaan tegen Mohammed Bouyeri voor zijn rol bij dit voorval? Zo nee, waarom niet?
Na overleg met de officier van justitie is tegen de andere betrokken gedetineerde geen aangifte gedaan, met het oog op diens beperkte rol bij het incident.
De berichten ‘Microwoning: een ‘echt’ huis voor minder dan 2 ton’ en ‘Flexwoningen, wel te huur niet te koop’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de berichten «Microwoning: een «echt» huis voor minder dan 2 ton»1 en «Flexwoningen, wel te huur niet te koop»?2
Ja.
Hoeveel projecten zoals beschreven in het eerste bericht worden op dit moment gerealiseerd of zijn al opgeleverd in Nederland?
Hoewel het CBS daaraan werkt, is er nog geen landelijke registratie of monitor van micro- of flexwoningen. Het antwoord op uw vraag moet ik u daarom schuldig blijven. Wel blijkt uit diverse onderzoeken van het Expertisecentrum Flexwonen dat de bouw van flexwoningen toeneemt. Het CBS verwacht in de loop van 2021 een eerste monitor inclusief tijdelijke woningen gereed te hebben.
Bent u bereid dit soort projecten te stimuleren?
Mijn Stimuleringsaanpak Flexwonen is gericht op de totstandkoming van meer flexwoningen. Er ontstaan op de woningmarkt meer mogelijkheden voor diverse groepen woningzoekenden door het toepassen van flexibele woningbouw, zoals microwoningen. Starters kunnen hier bijvoorbeeld mee geholpen zijn.
Is het waar dat de microwoningen/flexwoningen uit dit bericht aan te schaffen zijn met een hypothecaire lening?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars zeggen dat financiering met een hypothecaire lening in principe mogelijk is. Wel dient een microwoning of flexwoning te voldoen aan de eisen en voorwaarden die een kredietverstrekker stelt. Specifiek voor flexwoningen dient er gekeken worden of er sprake is van een bijzondere eigendomssituatie waardoor het vestigen van hypotheek niet mogelijk is, of de aanwezigheid van een tijdelijke woonbestemming. In dat laatste geval dient na afloop van deze bestemmingsperiode de hypotheek volledig te zijn afgelost. Dit omdat de woningeigenaar mogelijk gedwongen wordt de woning te verplaatsen en de geldverstrekker dan geen hypotheekrecht meer heeft.
Als een microwoning of flexwoning aan de Voorwaarden & Normen van NHG voldoet is ook financiering met NHG mogelijk. Voor flexwoningen kan bijvoorbeeld in de Voorwaarden & Normen (V&N) van NHG de mogelijkheid om woonwagens (inclusief standplaats) te financieren worden gebruikt. Hiervoor geldt (per 1 januari 2021) een kostengrens van € 197.000 (inclusief standplaats).
Denk u dat de optie van het aangaan van een hypothecaire lening voor het aanschaffen van een flexwoningen een groot aandeel kan leveren in het oplossen van de huidige woningnood en het behalen van de gestelde ambitie van het plaatsen van 15.000 flexwoningen per jaar in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zoals is genoemd in het antwoord op vraag 3 ontstaan er op de woningmarkt meer mogelijkheden door het toepassen van flexibele woningbouw. Daarom stimuleer ik deze ontwikkeling ook. Als, zoals het artikel suggereert, gebruik gemaakt wordt van overgeschoten stukjes grond nabij grotere bouwprojecten voor verplaatsbare woningen of als gekeken wordt naar slimme oplossingen om binnenstedelijk te verdichten, bijvoorbeeld door optopping of door gebruik te maken van blinde kopgevels, kunnen interessante typologieën aan de bestaande woonprogramma’s worden toegevoegd. Dit blijkt ook uit de voorlopige resultaten van de ontwerpstudie die ik samen de Rijksbouwmeester laat uitvoeren naar de mogelijkheden van verdichten (of herstructureren) met flexibele woningbouw.
Het kunnen aanschaffen van dit type woningen met behulp van een hypothecaire lening, zal de projectontwikkeling en innovaties op dit terrein zeker bevorderen. Flexwoningen kunnen ook gehuurd worden of de aankoop ervan kan op andere wijze dan een hypotheek worden gefinancierd. In hoeverre de optie tot hypothecaire financiering bijdraagt aan de door de Tweede Kamer uitgesproken doelstelling van 15.000 flexwoningen per jaar, kan ik dus op voorhand niet inschatten.
Is het ook mogelijk een hypotheek te krijgen voor microwoningen/flexwoningen als de woning geplaatst is op erfpachtgrond? Zo nee, hoe verhoudt zich dat ten opzichte van vaste woningen in Amsterdam die op erfpachtgrond zijn gebouwd, waarvoor wel een hypotheek wordt verschaft?
Ja, de voorwaarden voor financiering op erfpacht voor bestaande woningen en nieuwbouwwoningen zijn ook van toepassing op microwoningen en flexwoningen. Het is dus mogelijk om een hypotheek te krijgen voor microwoningen en flexwoningen op erfpachtgrond.
Kan een hypotheek ook verschaft worden voor een flexwoning die voor 15 jaar op een bepaalde locatie bestemd is? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk en hoe kan dit wel mogelijk gemaakt worden?
Ja, dit is mogelijk. Bij het verstrekken van een hypotheek zal de looptijd logischerwijs aangepast worden op de termijn waarop de woning in gebruik mag zijn. In dit geval is een lening die langer loopt dan 15 jaar niet in het belang van de klant en de geldverstrekker. De NVB heeft aangegeven dat er partijen zijn die ook voor kortere looptijden, zoals 15 jaar, een hypotheek aanbieden. Een deel van de geldverstrekkers biedt echter geen hypotheek met een looptijd van 15 jaar.
Consumenten kunnen dus een korter lopende hypotheek afsluiten. Wel dienen de hogere maandlasten die horen bij een aflossing van 15 jaar uiteraard te passen binnen hun financiële mogelijkheden. Omdat de woningwaarde en koopsom voor flex- en microwoningen vaak lager is, wordt de gevraagde hypotheek ook lager. Dit kan de hogere maandlasten van een korte looptijd weer mitigeren.
Hoeveel kost het voor een projectontwikkelaar van flexwoningen om zijn flexwoning-locatie te voorzien van nutsvoorzieningen, zoals water, riolering en stroom?
Dat zal per project verschillen en afhankelijk zijn van de locatie die het betreft. Over het algemeen is de aansluiting op het riool een gemeentelijke dienst en zijn de overige geprivatiseerd. In het geval van tijdelijke woningen dient rekening te worden gehouden met kosten voor aan- én afsluiting. De kosten voor aansluiting op het riool en de nutsvoorzieningen zijn afhankelijk van de aanbieders. Als voorbeeld kan het overzicht dat in 2016 is gemaakt voor de BouwEXPO Tiny Housing in Almere voor de aansluitingen (dus niet de afsluitingen) worden genomen. Hierbij kwamen de kosten uit op circa € 800 voor elektra, circa € 1.160 voor water; € 500 voor riolering en circa € 7.000 voor stadswarmte. Eventueel kunnen de eenmalige kosten voor aan- en afsluiting worden verlaagd door gebruik te maken van centrale aansluitingen waarbij de rekening gelijk over gebruikers of via tussenmeters wordt verdeeld.
Deelt u de mening dat een koopwoning voor iedereen bereikbaar moet zijn, ook in de vorm van een flexwoning?
Ik vind het belangrijk dat mensen een woning kunnen kopen of huren die zo veel mogelijk aansluit op hun wensen. Door flexibele woningbouw ontstaan er meer mogelijkheden op de woningmarkt voor diverse groepen woningzoekenden. Het is afhankelijk van de persoonlijke situatie en wensen welk type woning passend is. De bereikbaarheid van een koopwoning hangt af van de financieringsmogelijkheden van een consument. Als een hypotheek passend is bij de financiële situatie van de consument en de in het antwoord op vraag 4 genoemde aspecten niet belemmerend zijn, is een financiering met een hypotheek ook mogelijk.
Bent u bereid in gesprek te gaan met al de nodige partijen om de mogelijkheden van een hypothecaire lening voor flexwoningen die maar bestemd zijn voor 15 jaar, te bespreken en de Kamer hier nader over te informeren?
Verschillende geldverstrekkers bieden deze mogelijkheid, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om hierover in gesprek te gaan met geldverstrekkers.
Wilt u deze vragen voor het geplande wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte op maandag 9 november beantwoorden?
Voor de beantwoording van de vragen heb ik informatie verzameld bij verschillende instanties en marktpartijen. Dit vergde enige tijd, waardoor beantwoording niet voor 9 november gelukt is. Hierover heb ik uw Kamer middels een uitstelbrief op 4 november geïnformeerd.
De bestaande mogelijkheden om de overwaarde op een huis uit te laten betalen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de mogelijkheid voor huiseigenaren om de overwaarde op een huis te kunnen laten uitbetalen (het zogenaamde verzilveren)?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel huiseigenaren jaarlijks gebruik maken van financiële producten waarmee overwaarde (deels) uitbetaald kan worden?
Er zijn verschillende financiële producten om de overwaarde te benutten. Zo kan een klant een reguliere hypothecaire lening afsluiten of verhogen, een doorlopend krediet met de hypotheek als onderpand afsluiten (krediethypotheek), of een verzilverhypotheek afsluiten. Bij veel van deze producten is niet duidelijk of het product door de klant ingezet wordt om de overwaarde te benutten. Daarom is er geen totaaloverzicht van het aantal huiseigenaren dat jaarlijks om die reden gebruikmaakt van deze financiële producten.
In 2019 en 2020 heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek gedaan naar specifiek verzilverhypotheken. In dit onderzoek heeft de AFM onder meer een beeld gekregen van het aantal verzilverhypotheken dat van 2018 tot en met medio 2019 is afgesloten. In deze periode betrof dit ongeveer 4000 verzilverhypotheken.
Klopt het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op dit moment geen toezicht houdt op producten die het mogelijk maken overwaarde te laten uitbetalen? Zo ja, vindt u het wenselijk dat hier geen toezicht op wordt gehouden?
Alle producten die genoemd staan in het antwoord op vraag 2 vallen onder het toezicht van de AFM. Er zijn daarnaast ook constructies die buiten het toezicht van de AFM vallen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld «sale-and-lease-back» constructies waarbij de klant zijn huis verkoopt om het vervolgens te huren. Omdat bij dergelijke constructies geen krediet wordt verstrekt vallen deze niet onder het toezicht van de AFM, maar onder het generieke markttoezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
In het hierboven genoemde onderzoek van de AFM is gekeken naar de wijze waarop aanbieders van verzilverhypotheken hun productontwikkelings- en reviewproces (PARP) hebben ingericht en hebben toegepast op deze producten. Het is van belang dat aanbieders dit proces goed inrichten en uitvoeren. Dit zorgt ervoor dat het financiële product in het belang van de klant is en de juiste doelgroep bereikt. De AFM streeft ernaar om de uitkomsten van het onderzoek nog dit jaar te publiceren.
Deelt u de mening dat het bestaan van producten die het mogelijk maken om overwaarde uit te betalen een signaal kan zijn dat een deel van de huiseigenaren te veel vermogen vast heeft zitten in stenen?
Het bestaan van producten die inspelen op aanwezige overwaarde betekent niet noodzakelijkerwijs dat er te veel vermogen in stenen vastzit. Overwaarde kan door verschillende oorzaken ontstaan. Zo bouwen woningeigenaren overwaarde op door af te lossen, bijvoorbeeld omdat dat past in hun financiële planning of om (sinds 2013) aanspraak te maken op hypotheekrenteaftrek. In dat geval is opbouw van overwaarde beoogd. Ook kan de woning in waarde stijgen. De toename van overwaarde hangt ook samen met de toename van het eigenwoningbezit en de vergrijzing van de samenleving. Vooral ouderen bezitten vaak een eigen huis met een relatief lage resterende schuld in verhouding tot de woningwaarde.
Sommige consumenten willen op enig moment de beschikking hebben over een deel van het vermogen dat is opgebouwd in de eigen woning. Bijvoorbeeld omdat ze onverwachts worden geconfronteerd met een grote uitgave. Of omdat ze eerder willen stoppen met werken. Ook kan de waarde van een woning sneller zijn gestegen dan geanticipeerd, waardoor het opgebouwde vermogen groter is dan men oorspronkelijk verwacht had.
Met de mogelijkheden die bestaan om de overwaarde uit te laten betalen, wordt tegemoetgekomen aan deze gedurende het leven veranderende wensen en omstandigheden van consumenten. Dit vindt het kabinet positief. Het kabinet vindt het daarbij van belang dat de risico’s en voorwaarden van de verschillende opties helder zijn voor de consument en de producten invulling geven aan de behoefte van de doelgroep. Daarom is het voor consumenten verstandig zich goed te laten adviseren welke mogelijkheden bij hun situatie past en wat de voorwaarden van de verschillende producten zijn. Hiermee moet voorkomen worden dat consumenten voor onaangename verrassingen komen te staan. Een onaangename verrassing kan bijvoorbeeld zijn dat iemand ongewenst voortijdig moeten verhuizen, bijvoorbeeld omdat huizenprijzen dalen en de overwaarde daarmee (deels) verdwijnt. Ook kwalificeert een verzilverhypotheek doorgaans niet als een eigenwoningschuld met fiscale renteaftrek. Bij verkoop van de eigen woning zal de opgenomen overwaarde in de verzilverhypotheek meetellen voor de bijleenregeling. De consument wordt geacht deze opgenomen overwaarde in een volgende eigen woning te steken. Bij gebrek daaraan zal een nieuwe lening voor de eigen woning tot dit bedrag niet kwalificeren als eigenwoningschuld met renteaftrek.
Hoe ziet u het bestaan van de mogelijkheid om overwaarde uit te laten betalen in het licht van de bestaande aflossingseisen die gelden voor koopwoningen?
Zoals geschreven in het antwoord op vraag 4, kunnen er meerdere oorzaken zijn voor het ontstaan van overwaarde. Dit kan onder andere het gevolg zijn van aflossing of van waardestijging van de woning.
Niet alle lopende hypotheken zijn onderworpen aan een aflossingseis.
Kredietverstrekkers vereisen sinds 2011 conform de Gedragscode hypothecaire financieringen doorgaans dat huiseigenaren ten minste de helft van hun schuld ten opzichte van de waarde van de woning aflossen. Wanneer consumenten aanspraak willen maken op hypotheekrenteaftrek, geldt sinds 2013 een fiscale aflossingseis van 100% voor nieuwe hypotheken. Deze (fiscale) aflossingseis heeft daarom waarschijnlijk nog nauwelijks effect op de huidige vraag naar het verzilveren van de overwaarde.
In de praktijk vinden ook buiten een aflossingseis veel aflossingen plaats. Vooral vanwege de lage rente op spaartegoeden van de afgelopen jaren, gaat men vaker over tot vrijwillige aflossingen.
Is het mogelijk dat hogere aflossingseisen de vraag naar het uitbetalen van overwaarde doen toenemen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Voor consumenten waar sprake is van een hypotheeklening waarbij door verplichte aflossing tijdens de looptijd op termijn is voorzien in (zo goed als) volledige aflossing, kan een aflossingseis bijdragen aan een hogere vraag naar het verzilveren van de overwaarde. Dat geldt overigens ook voor de andere manieren waarop overwaarde kan ontstaan, zoals waardestijging van de woning. Het is aan consumenten zelf, al dan niet in overleg met een financieel adviseur, om te bepalen hoe zij hun financiële planning vorm geven. Er kunnen, zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, redenen zijn voor het aflossen van een hypotheek, om vervolgens na veranderende wensen of omstandigheden tot op zekere hoogte weer vermogen uit de woning te halen. Het is daarbij van belang dat het product door de aanbieder goed is toegesneden op de behoeften van de consument en de risico’s en voorwaarden van de verschillende opties helder zijn voor de consument.
Het artikel 'In adoptiezaken is verjaring ongewenst' |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot de verjaring van afstammingskwesties?1
Ik ben bekend met jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in afstammingskwesties. In het artikel waaraan in de vraagstelling wordt gerefereerd, wordt als voorbeeld de civiele procedure van mevrouw Butink tegen de Staat aangevoerd.2 In deze zaak heeft de eisende partij zich beroepen op jurisprudentie van het EHRM met betrekking tot de verjaring. In de uitspraak heeft de rechtbank gemotiveerd uiteengezet dat de onderliggende zaken in genoemde EHRM jurisprudentie niet vergelijkbaar zijn met de zaak Butink. Nu de zaak Butink nog vatbaar is voor hoger beroep, past het mij niet hierover inhoudelijke uitspraken te doen.
Op welke wijze worden de positie en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens meegenomen in het rapport van de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie (COIA) dat begin volgend jaar verschijnt?
De COIA is onafhankelijk. Het is mij niet bekend of en op welke wijze de positie en jurisprudentie van het EHRM wordt meegenomen in haar rapport. Het onderzoek is bovendien nog in uitvoering. Wel is inmiddels bekend dat de COIA geen uitspraken zal doen in termen van schuld en aansprakelijkheid, al dan niet in strafrechtelijke zin. Dit blijkt uit een brief die ik ontving van de voorzitter van de COIA, waarvan ik op 13 oktober jongstleden een afschrift naar uw Kamer heb verzonden.3 Dit vermindert echter niet de betekenis die de COIA kan geven aan de omstandigheden waaronder in het verleden adopties plaatsvonden. Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van de leden Van Nispen en Van der Staaij, zijn na verloop van tijd de feiten en omstandigheden waarop vermeend onrechtmatig handelen betrekking heeft, niet goed vast te stellen in juridische zin.
Dit onderstreept juist het belang van het onderzoek van de COIA, waarin de eventuele misstanden en de betrokkenheid van de Nederlandse overheid daarbij in algemene zin in beeld worden gebracht.4
De BIG-registratie van alternatieve artsen |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Vereniging tegen de Kwakzalverij naar de BIG-herregistraties van alternatieve artsen?1
Ja.
De conclusie van het onderzoek is dat waarschijnlijk veel alternatieve artsen onterecht worden geherregistreerd omdat het CIBG slechts steekproefsgewijs dossieronderzoek doet naar de aangedragen gronden tot herregistratie, wat vindt u daarvan?
Voor de BIG-geregistreerde zorgverleners geldt het systeem van periodieke registratie (hierna: herregistratie). Dit systeem is ingesteld om de kwaliteit van deze BIG-geregistreerde zorgverleners op peil te houden en zo ook de patiëntveiligheid te borgen. Een basisarts kan zich laten herregistreren door te voldoen aan de werkervaringseis van 2.080 uur of door een specifiek scholingsprogramma met goed gevolg af te ronden.
Een basisarts die werkzaam is binnen de niet-reguliere zorg kan alleen werkzaamheden mee laten tellen voor de werkervaringseis zolang die vallen binnen de reguliere zorg. Voorbeelden hiervan zijn het afnemen van de anamnese, het stellen van een diagnose, het opstellen van een behandelplan en/ of het consulteren van specialisten. Werkzaamheden die onder de niet-reguliere zorg vallen tellen dus niet mee. Artsen binnen de niet-reguliere zorg moeten op verzoek van het CIBG bewijsstukken overleggen inzake hun werkzaamheden, bijvoorbeeld een werkgeversverklaring als zij in loondienst werken of een accountantsverklaring als zij zelfstandige zijn.
Ik herken niet dat veel artsen die geen reguliere zorg verlenen onterecht worden geherregistreerd. Het CIBG ontvangt zeer sporadisch signalen van fraude door deze artsen. Indien het CIBG signalen ontvangt, bekijken zij de aanvraag opnieuw en worden er indien nodig (aanvullende) bewijsstukken opgevraagd. Dit kan alsnog leiden tot het doorhalen van de registratie in het BIG-register, maar dit komt nauwelijks voor.
Om fraude te voorkomen zijn er verschillende waarborgen in de herregistratie ingebouwd. Voor zelfstandigen is het bijvoorbeeld een eis dat de verklaring wordt afgegeven door een bij de Kamer van Koophandel geregistreerde accountant of boekhouder. Daarnaast controleert het CIBG de aanvragen tot herregistratie via een steekproef. De reële kans om in de steekproef te vallen, verkleint de kans dat artsen hun aanvraag niet waarheidsgetrouw invullen. Bovendien doet het CIBG risicogestuurd onderzoek indien er gerede twijfels zijn bij de betrouwbaarheid van een aanvraag tot herregistratie. Bij een vermoeden van titelmisbruik of fraude met bewijsstukken maakt het CIBG altijd een melding bij de IGJ, maar het is te verwaarlozen hoe vaak dit voorkomt.
Wat vindt u van de suggestie van de Vereniging tegen de Kwakzalverij om bij herregistratie-aanvragen van alternatieve artsen altijd dossier-onderzoek te doen en deze aanvragen niet, zoals nu het geval is, veelal alleen administratief af te handelen?
Ik ben er geen voorstander van om 100% controle te doen bij artsen die niet reguliere zorg verlenen, omdat ik het van belang vind dat alle beroepen gelijk worden behandeld. Met de eerder genoemde waarborgen in mijn antwoord op vraag 2 en de verwaarloosbare aantallen waarbij sprake is van fraude acht ik het niet gerechtvaardigd een bepaalde groep zorgverleners bij voorbaat extra streng te controleren.
Zouden de zeer fraudegevoelige eisen zoals geformuleerd in het Beoordelingskader algemeen deel, versie 4, Bijlage 2b Artsen, versie 1.3. niet aangescherpt moeten worden? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Ik herken niet dat de eisen uit het beoordelingskader zeer fraudegevoelig zijn en vind het niet nodig om deze aan te passen. Het is niet gebleken dat artsen die geen reguliere zorg verlenen veelvuldig onterecht worden geherregistreerd. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om aan de eisen van het thans vigerende Beoordelingsbeleid toe te voegen dat ook basisartsen – net als huisartsen, specialisten en dergelijke – eens in de vijf jaar een kwaliteitsvisitatie moeten ondergaan en ook net als die reguliere artsen elk jaar 80 uur verplichte reguliere nascholing moeten volgen?
Op 2 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het traject Toekomstbestendigheid BIG2. In het kader van dit traject ben ik van plan om dialoogtafels over deskundigheidsbevordering te organiseren. Een kwaliteitsvisitatie is een voorbeeld van een deskundigheidsbevorderende activiteit die hierbij wordt meegenomen.
Langeafstandsrelaties in tijden van corona |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u aangeven wat momenteel de precieze mogelijkheden zijn voor mensen met een langeafstandsrelatie om elkaar, onder voorwaarden, te blijven zien in tijden van corona?
Per 27 juli 2020 is de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden in werking getreden. Deze regeling ziet op Nederlanders en Unieburgers die hun geliefde voor kort verblijf naar Nederland willen laten overkomen uit een land met een inreisverbod. Dit mag voor maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.
Omdat, in lijn met de Europese afspraken over inreismaatregelen, sprake moet zijn van een duurzame relatie, zijn aan de regeling specifieke voorwaarden gesteld. De precieze voorwaarden staan beschreven op de website van de rijksoverheid1.
Voor geliefden die een visumplichtige nationaliteit bezitten geldt dat zij een visum dienen aan te vragen en de vereiste informatie hiervoor moeten aanleveren. Bij de aanvraag van dit visum wordt ook beoordeeld of de geliefde aan de voorwaarden voldoet voor de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden. Als de geliefde geen visum voor kort verblijf nodig heeft, kan men advies over de regeling langeafstandsgeliefden aanvragen bij de IND. Dit staat ook vermeld op de website van de rijksoverheid. In het advies van de IND staat of de partner volgens de IND voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Dit advies kan de partner meenemen tijdens de reis, samen met een relatieverklaring en bewijsstukken. Uiteindelijk besluit de Koninklijke Marechaussee of toegang wordt verleend tot Nederland.
Derdelanders met een verblijfsvergunning die in Nederland verblijven, of relatiekoppels die derdelander zijn, kunnen geen gebruik maken van deze uitzondering op het inreisverbod om te reizen.
Hoe functioneert bestaande regelgeving op dit terrein naar uw opvatting?
Naar mijn mening functioneert deze regeling naar behoren. De tijdelijke regeling voor langeafstandsrelaties voorziet in het doel waarvoor deze tot stand is gekomen; om binnen de gestelde voorwaarden, herenigingen met geliefden uit het buitenland weer mogelijk te maken, ondanks de ingestelde reisbeperkingen. Daarnaast is de regeling over het algemeen goed uitvoerbaar voor zowel de IND, de Koninklijke Marechaussee als het Ministerie van het Buitenlandse Zaken.
Ik kan mij goed voorstellen dat het voor koppels een teleurstelling kan zijn als blijkt dat zij niet aan de voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor de regeling, of als blijkt dat het land waarin de partner zich bevindt niet de gelegenheid biedt om dat land uit te reizen. Nederland heeft echter geen invloed of zeggenschap op het grensbeleid en de in- en uitreismogelijkheden die deze derde landen hanteren. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger om bij de betreffende grensautoriteiten na te gaan of uitreizen naar Nederland mogelijk is.
Er zijn mij en de Minister van Buitenlandse Zaken ook gevallen bekend van partners die niet in staat waren een visum voor kort verblijf aan te vragen bij de betreffende ambassade, als gevolg van de gezondheids- en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen. Zie daarvoor het antwoord op vraag 3 en 4.
Ontvangt u ook berichten dat het in de praktijk soms heel moeilijk, zo niet onmogelijk is voor mensen met een langeafstandsrelatie om elkaar te ontmoeten, bijvoorbeeld omdat benodigde visa niet (op tijd) bemachtigd kunnen worden?
Ja, ik ben bekend met dit probleem en kan me voorstellen dat het voor de getroffen koppels erg moeilijk is geweest dat zij niet zo snel herenigd konden worden als gewenst.
Bij het uitbreken van de COVID-19 pandemie is consulaire dienstverlening in het buitenland afgeschaald. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich maximaal in om de consulaire dienstverlening waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier in deze moeilijke tijden te bedienen.
Al naar gelang de lokale gezondheidssituatie is steeds bekeken of, en zo ja, welke consulaire dienstverlening kan worden aangeboden. Dat geldt ook voor partners van Nederlanders of EU-onderdanen. De gezondheids-en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen (of door een verslechterde gezondheidssituatie opnieuw nemen) om het COVID-19 virus in te dammen, maken het niet altijd mogelijk om de reguliere consulaire dienstverlening aan te bieden. Binnen de omstandigheden van het desbetreffende land wordt zo veel als mogelijk gefaciliteerd.
In sommige gevallen heeft het niet kunnen bemachtigen van een visum voor kort verblijf te maken met het feit dat Nederland in een derde land wordt vertegenwoordigd door een andere EU-lidstaat. Door de EU-lidstaten zijn vrijwel alle bestaande bilaterale Schengenvisumvertegenwoordigingsafspraken tot nader order opgeschort, als gevolg van de COVID-19 pandemie. In de landen waar Nederland wordt vertegenwoordigd bepaalt het desbetreffende Schengenland of de visumverlening kan worden hervat.
EU-lidstaten zijn in de regel bereid, bij wijze van uitzondering en als de lokale situatie dat toestaat, op formeel verzoek van Nederland een visumaanvraag te faciliteren, als deze tot de uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod behoort. Aangezien de versoepeling van het inreisverbod voor langeafstandsrelaties een nationale regeling is, zullen deze aanvragen niet door een vertegenwoordigend Schengenland worden behandeld.
Wordt gewerkt aan oplossingen hiervoor? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Topvrouw HMC: ‘Bronovo is ongeschikt voor de opvang van coronapatiënten’. |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Topvrouw HMC: «Bronovo is ongeschikt voor de opvang van coronapatiënten»?1
Door het Landelijk Netwerk Acute Zorg – de koepelorganisatie van de gezamenlijke ROAZ’en – is het «Opschalingsplan Covid-19» gemaakt, voor extra capaciteit aan IC- en klinische bedden. Het opschalingsplan is momenteel in uitvoering en een deel van de uitbreiding is al gerealiseerd. De gekozen aanpak in het Opschalingsplan maakt goed gebruik van alle faciliteiten die er al in de ziekenhuizen zijn. Ten behoeve van de opschaling konden ROAZ-regio’s dan ook zelf aangeven in welke ziekenhuizen de opschaling van IC-bedden en bijbehorende klinische bedden ging plaatsvinden, passend bij de bestaande faciliteiten, signatuur en omvang van het ziekenhuis. Het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) locatie Westeinde heeft zich gecommitteerd aan het vergroten van de IC-capaciteit van 12 bedden per 1 januari 2021, met bijbehorende opschaling van de klinische bedden capaciteit. HMC locatie Bronovo heeft gezien de daar aanwezige faciliteiten geen opschaling toegezegd.
Als gevolg van de toenemende Covid-druk onderzoeken de ziekenhuizen binnen het Netwerk Acute Zorg West (NAZW), waaronder het HMC, wat de mogelijkheden zijn om extra capaciteit te creëren voor de opvang van COVID-19 patiënten in de regio West. In dit kader is onder andere onderzocht of een apart noodhospitaal kon worden gerealiseerd, waarbij is gekeken naar de locatie HMC Bronovo. In het NAZW is, na onderzoek door het NAZW, geconcludeerd dat realisatie van een dergelijke voorziening, op deze locatie of elders in de regio, niet haalbaar is. Het grootste knelpunt is dat het in de regio niet lukt om voldoende medisch personeel beschikbaar te stellen om een dergelijk hospitaal te bemensen aangezien al het beschikbare personeel al is vol ingezet in de ziekenhuizen in de regio. Daarbij kost het veel tijd en geld om een noodhospitaal in te richten en werkend te krijgen. Ondertussen zoekt het NAZW wel naar alternatieven om tijdelijk meer Covid-patiënten te kunnen opnemen binnen ziekenhuizen.
Zou u het wenselijk vinden als het Bronovo een doorstart maakt?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders bespreken samen en in goed overleg hoe het zorglandschap er in de regio uit ziet, gezien de waarborgen die er gelden voor kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Hierbij vind ik het van belang dat beslissingen over de inrichting van het acute zorglandschap genomen worden langs de lijnen van de concept AMvB acute zorg, zoals uw Kamer die op 26 mei jongstleden heeft ontvangen.2
Het HMC heeft in overleg met zorgverzekeraars, andere zorgaanbieders en met een uitgebreide reeks dialoogsessies met de inwoners in 2019, besluiten genomen voor een toekomstbestendig zorgaanbod in de regio. De koers van het HMC is op dat moment helder geformuleerd en recent verder uitgewerkt in de herijkte strategie 2020–2024 «HMC klaar voor de toekomst». Daarmee is HMC Bronovo tot in 2024 open als weekziekenhuis en is er geen sprake van een heropening van de voormalige IC- of SEH-functies van locatie HMC Bronovo. In deze aangescherpte strategie is wederom voorzien in een vervolgdialoog met zorgpartners en de omgeving. Zo wordt momenteel in kernteams gewerkt aan de innovatieve zorgconcepten in de Haagse wijken (bijvoorbeeld Benoordenhout, Scheveningen) en in Wassenaar.
Welke mogelijkheden en belemmeringen ziet u voor het Bronovo als ziekenhuis voor coronapatiënten?
Omdat niet uitgesloten is dat het aantal Covid-19 patiënten in de ziekenhuizen in de toekomst wederom flink kan toenemen, kijkt het kabinet naar extra maatregelen in de zorg. Bijvoorbeeld naar de concentratie van Covid-19 patiënten binnen regio’s indien er sprake is van een zeer grote piek aan patiënten die niet opgevangen kan worden met de in het Opschalingsplan afgesproken opgeschaalde IC capaciteit van 1700 bedden en bijbehorende opschaling van 1100 extra klinische Covid bedden (mede naar aanleiding van de motie van de leden Van der Staaij en Veldman3). Het gaat hier dan niet om het instellen van een nieuw Calamiteitenhospitaal; dit vraagt namelijk specifieke scholing en training van personeel, gebaseerd op expertise en jarenlange ervaring bij het opvangen van trauma’s, een speciale ziekenhuisinrichting gericht op (onder meer) grote groepen patiënten, het transport van deze patiënten en de opvang van verwanten, en samenwerking met Defensie. Wel wordt er gekeken naar concentratie van Covid-19 patiënten in een aantal ziekenhuizen per regio.
Vindt u het een realistisch idee om het Bronovo als calamiteitenhospitaal te gebruiken nu het aantal besmettingen met corona blijft oplopen en coronapatiënten moeten worden verspreid over het land? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou u bereid zijn het bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) daartoe op te roepen? Zo ja, ziet u hierin ook een optie voor een doorstart van het Bronovo?
Zie antwoord vraag 3.
Welke specifieke eisen worden gesteld aan een calamiteitenhospitaal, bijvoorbeeld qua personeel en afdelingen?
Er is in Nederland momenteel één Calamiteitenhospitaal (in Utrecht). Het Calamiteitenhospitaal is het vroegere militaire noodhospitaal en voorziet in de infrastructuur die nodig is voor de opvang van grotere aantallen militaire slachtoffers. Daarnaast is het beschikbaar voor de opvang van civiele slachtoffers bij ongevallen en rampen. Het is een volledig operationeel ziekenhuis dat gegarandeerde, kortdurende medische en daaraan gerelateerde kortdurende opvangcapaciteit heeft voor groepen van militaire en burgerslachtoffers, die de reguliere opvangcapaciteit van ziekenhuizen in kwalitatief of kwantitatief opzicht te boven gaan. Het Calamiteitenhospitaal functioneert op basis van een overeenkomst tussen Defensie, VWS en de Raad van Bestuur van het UMC Utrecht.
Het Calamiteitenhospitaal heeft op dit moment de volgende voorzieningen: een intensive-care afdeling (18 bedden), een medium/low-care afdeling (50 bedden), twee low-care afdelingen, vier isolatieboxen, drie operatiekamers met recovery, een röntgenafdeling en een triage- en behandelruimte (10 bedden). Voor het snel beschikbaar hebben van personeel wordt gebruik gemaakt van een geautomatiseerd personeelswaarschuwingssysteem. Hiermee wordt het personeel gewaarschuwd en middels een internetverbinding heeft de leiding van het Calamiteitenhospitaal continue een overzicht over het aantal personeelsleden dat beschikbaar is. Het is van belang te noemen dat het grootste gedeelte van het personeel werkzaam is in andere ziekenhuizen in Nederland, waaronder het UMC Utrecht. Dit personeel is dus niet «over» als het Calamiteitenhospitaal niet in gebruik is.
Wat is uw reactie op de opmerking dat er nog niet wordt onderhandeld met potentiële kopers? Maakt dit een doorstart van het ziekenhuis makkelijker?
Het is aan de zorginstelling, in afstemming met de zorgverzekeraars, om de zorg in de regio vorm te geven en hierbij een eventuele doorstart van HMC locatie Bronovo te betrekken. Naar ik heb begrepen kunnen inwoners van Den Haag en omgeving de komende drie tot vier jaar nog terecht bij hun vertrouwde zorgverlener in Bronovo. Daarna zal HMC locatie Bronovo als ziekenhuis in de huidige vorm sluiten. Het HMC geeft aan in Den Haag Noord/Oost (het verzorgingsgebied van HMC Bronovo), in samenspraak met alle belanghebbenden en de zorgpartners, een innovatief concept dichtbij in de wijk te ontwikkelen ten behoeve van de zorg voor chronische patiënten en kwetsbare ouderen.
Tekorten bij sociale werkvoorzieningen |
|
René Peters (CDA), Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Miljoenentekort dreigt bij sociale werkplaats Ergon in Eindhoven»?1
Ik heb er kennis van genomen.
Klopt het dat er bij de sociale werkplaats Ergon in Eindhoven de komende jaren een tekort van vier tot acht miljoen euro jaarlijks dreigt te ontstaan? Zo ja, wat is naar uw oordeel de oorzaak van dit grote tekort?
Ik ga niet over het functioneren en de exploitatie van individuele sociale ontwikkelbedrijven. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. De gemeenteraad heeft een controlerende taak.
Heeft u gezien dat er ook veel onrust is bij Wedeka, het SW-bedrijf in Groningen?2
Ik heb dat bericht gelezen. Ik wil daarbij aantekenen dat één van mijn ambtsvoorgangers (mevrouw Klijnsma) na een onderzoek door een onafhankelijke commissie middelen beschikbaar heeft gesteld voor de oprichting van één uitvoeringsorganisatie voor de Participatiewet in Oost-Groningen, vastgelegd in het «Akkoord van Westerlee». In een aantal Oost-Groninger gemeenten is dat succesvol geweest met de inrichting van Afeer. Afeer is het werkbedrijf dat voor de gemeenten Oldambt, Pekela en Westerwolde de Participatiewet uitvoert en waarin Synergon is opgegaan. In Stadskanaal en omgeving is er destijds door de gemeenten voor gekozen om verder te gaan met Wedeka.
Klopt het dat in het hele land SW-bedrijven te kampen hebben met financiële problemen? Kunt u aangeven welke dit zijn?
Herkent u de grote zorgen die er zijn over het voortbestaan van deze Sociale Werkvoorzieningen en dat dit buitengewoon pijnlijk is voor de (kwetsbare) mensen die hier werkzaam zijn?
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat deze noodlijdende SW-bedrijven omvallen en (kwetsbare) mensen hun baan verliezen?
Bent u het eens met de oproep aan gemeentes om ingrijpende beslissingen over SW-bedrijven op te schorten, aangezien er in Den Haag volop wordt gediscussieerd over de toekomst van de SW?
Deelt u de mening dat een revitalisering van de SW broodnodig is, teneinde een nodeloze kapitaalvernietiging te voorkomen?3
De geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jaren aan de ketting door eigen familie»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport «Living in Chains: Shackling of People with Psychosocial Disabilities Worldwide» van Human Rights Watch?2
Het is een heftig rapport dat een mensonterende, maar helaas bekende, situatie beschrijft. Het is belangrijk dat dit rapport is verschenen. Het kan internationaal en lokaal bijdragen aan een gevoel van urgentie bij het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en de noodzaak en mogelijkheden daar op in te zetten.
Bent u bereid om uw terechte aandacht voor psychosociale zorg in noodsituaties te verbreden naar bredere aandacht in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid voor geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De kern van de Nederlandse inzet is integratie te bevorderen van MHPSS in breder beleid. De door Nederland eind 2019 georganiseerde internationale conferentie Mind the Mind now was geconcentreerd op noodhulp en crisisrespons. In 2020 heeft Nederland in het kader van de vijfjaarlijkse Review van de VN Vredesopbouw-architectuur gericht ingezet op integratie van MHPSS in conflict preventie en vredesopbouw. Zo wordt aandacht en financiering voor MHPSS vergroot. Daarnaast moet ook worden zeker gesteld dat geestelijke gezondheid binnen reguliere gezondheidssystemen wordt geadresseerd. Nederland maakt zich daarom sterk voor de integratie van MHPSS in de beleidsinzet en financieringsplannen gericht op het versterken van gezondheidssystemen van het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria, de Global Financing Facility for Every Woman Every Child en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Tevens is in het nieuwe beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld aan partners gevraagd om in hun programmavoorstellen aandacht te besteden aan MHPSS.
Een ander voorbeeld is de inzet van Education Cannot Wait (ECW) op MHPSS, mede op Nederlands aandringen. ECW integreert MHPSS routinematig binnen de humanitaire respons bij investeringen in kwaliteitsonderwijs. Integratie van de MHPSS in onderwijsprogrammering zal zorgen voor een veilige leeromgeving en verbetering van resultaten. Hiertoe biedt ECW trainingen aan docenten en psychosociale ondersteuning aan kinderen en hun ouders.
Verder staat het belang van MHPSS voor jongeren, onderwijs en werkgelegenheid op de agenda van het Youth at Heart Virtual Forum dat Nederland op 2 november organiseert.
Binnen de bestaande mensenrechtenprioriteiten in het buitenlandbeleid wordt eveneens waar mogelijk aandacht besteed aan geestelijke gezondheid. Zo is er conform het Amendement van het lid van der Staaij (Kamerstuk 35 300 V) geld vrij gemaakt voor psychische en geestelijke zorg voor geloofsvervolgden.
Tenslotte agendeert Nederland ook op landenniveau geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn, met name in landen waar Nederland op nationaal niveau samenwerkt met autoriteiten en/of andere organisaties op humanitair, gezondheids- en sociaal vlak. Verder wordt aan belangenorganisaties en ervaringsdeskundigen een platform geboden om toegang te krijgen tot relevante autoriteiten, organisaties en donoren. Zo droeg de Nederlandse ambassade in Amman bij aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid met een campagne rond World Mental Health Day (10 oktober), waardoor de MHPSS-gemeenschap in Jordanië een nieuw en breder bereik werd geboden bij het uitdragen van hun boodschap.
Bent u daarnaast bereid om in het Nederlandse en Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid specifiek in te zetten op het beëindigen van de mensonterende situatie waarin mensen met psychologische problemen geketend worden en met lokale partners te werken aan de juiste zorg voor deze groep, zodat ze een menswaardig bestaan kunnen hebben?
Ik zet mij ervoor in om in de Nederlandse, de Europese en de overige internationale humanitaire, vredes- en ontwikkelingsinspanningen stelselmatig aandacht te (laten) besteden aan geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het debat over Universal Health Coverage benadrukt Nederland dat dit evenzeer geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn als fysieke gezondheid moet betreffen. Ook in Europese samenwerking op het gebied van mensenrechten, zet het Kabinet in op gerichte aandacht voor geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het antwoord op vraag 3 gaf ik aan hoe Nederlandse Ambassades in een aantal landen op lokaal niveau bijdragen aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en aan diplomatieke ondersteuning van lokale organisaties die opkomen voor de rechten van mensen met geestelijke aandoeningen.
Kunt u uitsluiten dat er Nederlandse financiering terechtkomt bij religieuze instellingen waar mensen met psychologische problemen gevangengezet worden en kruidenmengsels en bijbelliederen krijgen als «behandeling»? Hoe apprecieert u deze behandelingswijze? Op welke manier voorkomt u dat Nederlandse financiering bij dergelijke instellingen terechtkomt?
Een basisuitgangspunt in alle internationale Nederlandse samenwerking is respect voor mensenrechten. Nederland doet er alles aan om steun uit te sluiten voor praktijken die die rechten inperken in strijd met internationale verdragen en beginselen. Criteria die worden gehanteerd bij de identificatie en beoordeling van te ondersteunen organisaties en programma’s zijn er bovendien op gericht om methodes uit te sluiten die onvoldoende door kwaliteitsvereisten en -controles geborgd zijn. Een belangrijk ijkpunt is betrokkenheid van (internationale) expertise op het gebied van MHPSS en toepassing van methodes en richtlijnen die zijn ontwikkeld of getoetst door de WHO en door de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group. De in de vraag genoemde behandeling en aanpak zal niet aan deze criteria voldoen en wijs ik af.
Deelt u de mening dat een gebrek aan kennis over geestelijke gezondheidsproblemen aan de basis ligt van deze problematiek en dat de internationale gemeenschap ontwikkelingslanden zou kunnen helpen bij het opbouwen van kennis op dit onderwerp en het opzetten van opleidingen voor geestelijke gezondheidswerkers?
Gebrekkige kennis is inderdaad een factor. Ook speelt vaak stigma rond geestelijke aandoeningen een rol. Gebrek aan capaciteit in de publieke gezondheidszorg kan ook meespelen, en lage prioriteit voor geestelijke gezondheid.
Opleiding van mensen met diverse niveaus van expertise op het gebied van MHPSS is dan ook belangrijk, zeker nu door de COVID-pandemie de vraag naar MHPSS wereldwijd verder is toegenomen. Nederland verwelkomt en ondersteunt daarom de inspanningen van de Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging om staf en vrijwilligers te trainen in basale psychosociale vaardigheden. Ook de WHO werkt aan capaciteitsversterking en opleiding op het gebied van MHPSS.
Het is daarnaast van belang dat in bredere zin in internationaal beleid en programma’s op humanitair gebied en op gebieden zoals vredesopbouw, onderwijs en werkgelegenheid, zoals genoemd in antwoord op vragen 3 en 4 hierboven, ook geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn worden geadresseerd. De kans om op deze wijze kennis hierover te vergroten en om stigma te verminderen moet worden aangegrepen. Net als de kans om door integratie van MHPSS effectiviteit van investeringen in die sectoren te vergroten.
Deelt u de inschatting dat mentale gezondheidszorg in ontwikkelingslanden lange tijd een blinde vlek is geweest van de internationale gemeenschap en dat eigenlijk nog altijd is?
Geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn hebben internationaal op politiek niveau inderdaad lange tijd onvoldoende aandacht gekregen. Hierin is verandering gekomen. Zo heeft de internationale conferentie over geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) in crisis situaties Mind the Mind now, die Nederland in oktober 2019 organiseerde, er aan bijgedragen dat internationale afspraken zijn gemaakt over integratie van MHPSS in crisis respons (Amsterdam Verklaring3 bij Mind the Mind now; Resolutie van Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging4). Rond World Mental Health Day 2020 zijn door onder meer de WHO en samenwerkende maatschappelijke organisaties diverse campagnes en bijeenkomsten georganiseerd die een breed publiek hebben getrokken.
Dit neemt niet weg dat nog steeds politieke druk noodzakelijk is om aandacht voor dit onderwerp niet te laten verdringen en om steviger inzet hierop te bewerkstelligen. Zo werd MHPSS pas echt goed geïntegreerd in versie 2.0 van het Global Humanitarian Response Plan (GHRP) op de COVID-pandemie, na internationale druk o.a. van Nederland. Belangrijk gegeven was hierbij ook dat juist door een aantal ontvangende landen onder dit GHRP expliciet om een MHPSS-inclusieve aanpak werd gevraagd.
Tegelijkertijd staan lopende – nationale en internationale – programma’s op het gebied van MHPSS wereldwijd onder druk door COVID-19: 93% van 130 landen betrokken bij een recente WHO survey geeft aan dat COVID-19 noodzakelijke MHPSS diensten heeft verstoord of zelfs gestopt. 89% van de landen geeft aan dat MHPSS deel is van hun nationale COVID responsplannen, maar slechts 17% besteedt hier ook additioneel geld aan.
Nederland blijft dan ook stevig inzetten op actieve pleitbezorging voor en beleidsdialoog over MHPSS-inclusieve beleidsvorming en financiering op humanitair gebied, in vredesopbouw en in sectoren als gezondheid, onderwijs en werkgelegenheid.
Kunt u een overzicht geven van de belangrijkste inspanningen van relevante multilaterale instellingen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Wereldbank op het gebied van het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden?
De inspanningen van de WHO op MHPSS liggen op verschillende vlakken:
Het stellen van wereldwijde normen en ontwikkelen van richtlijnen en instrumenten, zoals de mhGAP Intervention Guide – Version 2.0 en beleidsafspraken zoals het Mental Health Action Plan.
Het leveren van technisch advies op landenniveau door het uitzenden van specialisten ter ondersteuning van overheden via WHO landenkantoren in het uitvoeren van situatie analyses, identificatie van behoeften, beleidsontwikkeling of het opzetten van MHPSS coördinatie-mechanismen.
Het bijdragen aan versterking van geestelijke gezondheidszorg binnen gezondheidssystemen, onder meer door specifieke programma’s voor ontwikkelingslanden zoals het Special Initiative on Mental Health.
Als clustercoördinator voor gezondheid in crisissituaties, speelt WHO een rol bij het uitvoeren van internationale afspraken over integratie van MHPSS in crisisrespons, zowel internationaal als op landenniveau, onder meer middels technische coördinatiewerkgroepen op het gebied van MHPSS.
Ook is de WHO met de IFRC co-voorzitter van de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group, die richtlijnen en materialen ontwikkelt over MHPSS in crisisrespons. Deze Reference Group ontwikkelde de afgelopen maanden diverse (online) instrumenten om te helpen omgaan met stress en andere psychosociale noden als gevolg van de COVID 19-pandemie.
UNHCR, IOM en UNICEF streven integratie na van MHPSS in crisisrespons en werk in protracted crises onder hun verantwoordelijkheid. De mate waarin dit lukt, verschilt per land en per situatie. Zij hebben MHPSS-coördinatoren en experts in hun hoofdkwartier, die landenkantoren stimuleren, adviseren en ondersteunen bij de uitvoering van MHPSS en MHPSS-inclusieve programma’s.
In 2019 werd een survey5 uitgevoerd van MHPSS-activiteiten van ICRC, IFRC en Nationale Rode Kruis Rode Halve Maan Verenigingen. In 2020 ontwikkelde de Beweging een Roadmap om de resolutie over integratie van MHPSS in alle crisisrespons van december 20196 uit te voeren. Zo wordt hard gewerkt aan de training in basale psychosociale vaardigheden van staf en vrijwilligers. Het IFRC Psychosocial Centre ontwikkelt materialen en trainingsmodules en adviseert Nationale Verenigingen. ICRC en IFRC voeren samen het MOMENT programma uit (Addressing Mental Health & Psychosocial Consequences of Armed Conflicts, Natural Disasters & other Emergencies). Op 8 oktober verscheen een rapport over de wijze waarop de Beweging in een aantal landen sinds COVID-19 MHPSS heeft meegenomen in de respons7.
De Global Financing Facility for Every Woman Every Child (GFF), een multidonor trust-fund dat is ondergebracht bij de Wereldbank, ondersteunt investeringsplannen van overheden, gericht op integrale primaire gezondheidszorg voor vrouwen, kinderen en adolescenten. Investeringsplannen worden ontwikkeld door nationale overheden in overleg met de GFF. Nederland bepleit als belangrijke donor van de GFF dat er op wordt toegezien dat als onderdeel van de integrale benadering ook aandacht wordt besteed aan MHPSS.
Het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria (GFATM) onderkent een duidelijke relatie tussen tuberculose, hiv en aids en mentale gezondheid. Niet alleen lopen mensen met een mentale aandoening meer kans op het oplopen van deze ziektes; andersom hebben veel mensen met tb, hiv en aids ook te maken met mentale en psychosociale problemen, niet zelden als gevolg van stigma en discriminatie. In de technische GFATM richtlijnen voor programma’s gericht op zowel de preventie als bestrijding van deze ziektes, wordt daarom ook expliciet aandacht besteed aan mentale en psychosociale aspecten. Hierbij staat de mensenrechtenbenadering centraal en is een belangrijk rol weggelegd voor lokale gemeenschappen.
Hoeveel geld gaat er jaarlijks vanuit de WHO naar het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg wereldwijd? Welk percentage is dat van het totale budget?
Van het totale budget van 5.3 miljard USD ging in 2018/2019 40 miljoen USD naar geestelijke gezondheid en substance use oftewel 0.7% van het totale budget in dat jaar.
Bent u bereid om de Nederlandse invloed bij relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, aan te wenden om hen aan te sporen tot extra aandacht en middelen voor geestelijke gezondheidszorg? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Dit gebeurt op dit moment al. Relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, worden constant aangespoord om aandacht te besteden aan MHPSS. Met Nederlandse financiering werkt WHO samen met UNICEF en UNHCR aan een minimum service package voor MHPSS in crisis. Gezien de situatie in veel landen is het de verwachting dat dit ook een belangrijke leidraad kan worden voor situaties waarin van een crisis geen sprake is, als opstap naar de volledige integratie van MHPSS in een holistische aanpak van het gezondheidssysteem.
Voedselverspilling |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich de door de Kamer aangenomen motie Dik-Faber over «cosmetische aspecten in specifieke handelsnormen voor groenten en fruit»? Kunt u schetsen wat de actuele status is van de uitvoering van deze motie? Zijn er nog gesprekken gaande met de sector over de cosmetische aspecten?1
Ja. Zoals ik in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen (i.c. de schriftelijke vragen van het lid Dik-Faber van 16 januari 2020, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2070) heb aangegeven, hebben gesprekken met de supermarkten Ahold, Jumbo, Plus, Lidl en koepelorganisatie CBL geleid tot een toezegging dat zij in voorkomende gevallen hun aanvullende cosmetische eisen versoepelen. En dat mochten zich op dit vlak toch knelpunten voordoen, de supermarkten direct met hun leveranciers zullen overleggen om te voorkomen dat uiterlijkheden de oorzaak van verspilling zijn.
Ik heb ook aangegeven dat om te komen tot echt structurele oplossingen het nodig is om in de ketens samen te werken zodat vraag en aanbod beter op elkaar aansluiten. Inmiddels zijn in samenwerking met de Stichting Samen Tegen Voedselverspilling (STV) diverse acties in gang gezet waaronder het opzetten van de online B2B Marktplaats, zoals uw Kamer heeft kunnen vernemen in mijn brief «Voedselverspilling in Nederland 2020» (Kamerstuk 31 532, nr. 254). Daarnaast hebben verschillende supermarkten manieren gevonden om groenten en fruit met een afwijkend uiterlijk een plek te geven in het schap.
Kunt u schetsen hoe het staat met de uitvoering van deze motie op Europees niveau en is de oproep voor het in Europees verband schrappen van cosmetische eisen in handelsnormen beperkt tot het meegeven van de aanbeveling van de Wageningen University & Research – het aanpassen van de cosmetische eisen van klasse II-producten – in de lopende evaluatie van de Europese Commissie? Zo nee, welke andere acties hebt u in gang gezet, al dan niet samen met andere Europese landen?
Ik heb in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen inderdaad aangegeven dat het kansrijker en effectiever is om de cosmetische eisen van klasse II-producten aan te passen en ben nog steeds van mening dat dit verstandiger is dan het verruimen van Klasse I. Uit het rapport «Cosmetische aspecten in specifieke handelsnormen voor groenten en fruit» van Wageningen University & Research (WUR) blijkt namelijk dat het toestaan van afwijkingen van cosmetische eisen in klasse I-producten geen gunstig effect heeft op het tegengaan van voedselverspilling. Het leidt bovendien tot lagere prijzen voor producten in klasse I en kan ertoe leiden dat de kwaliteit van klasse I-producten onder druk gezet wordt.
De onderzoekers van de WUR achten het aanpassen van de cosmetische eisen van klasse II-producten het meest kansrijk om het aanbod van producten met een lichte afwijking op de markt te vergroten. Het klopt dat het aanbod in de reguliere schappen in Nederland op dit moment merendeels uit klasse I product bestaat. Desalniettemin wordt wel al klasse II product aangeboden, het betreft producten als Buitenbeentjes. Ik ben van mening dat de versoepeling van de cosmetische eisen binnen klasse II meer van dit soort producten op de markt en in de supermarkt zal krijgen.
De aanbeveling om de standaarden voor klasse II-producten te verruimen, heb ik inmiddels ingebracht in de lopende evaluatie van de Europese Commissie naar de effectiviteit van de EU-handelsnormen van onder andere Groente & Fruit-producten. De aanbeveling is in november 2019 ook door Nederland voorgelegd aan het deskundigencomité van de UNECE. De EU-handelsnormen zijn namelijk gebaseerd op handelsnormen die in dit internationale gremium worden vastgesteld. Echter, in het deskundigencomité kan de aanbeveling niet op brede steun rekenen. Kansrijker is een alternatief voorstel dat de Nederlandse delegatie in mei 2020 heeft ingebracht. Dit betreft een voorstel voor verhoging van de tolerantienorm van 10% naar 20% voor de cosmetische eisen van groente en fruitproducten van klasse II-producten. Ook langs deze weg zouden er meer klasse II-producten, met een kleine cosmetische afwijking, op de markt komen en voor consumptie beschikbaar zijn. Het voorstel is goed ontvangen bij het merendeel van de leden van de UNECE. Een aantal landen vindt een generieke verhoging van de tolerantienorm voor alle klasse II-producten te ver gaan. Zij staan slechts open om per afzonderlijke standaard per product een verhoging van de tolerantienorm in overweging te nemen. Nederland heeft bezwaar tegen verschillende tolerantienormen per product. Deze optie is inefficiënt en niet uitvoerbaar voor de controleurs. De discussie hierover wordt vervolgd in een bijeenkomst van de vergadering van de betreffende werkgroep van de UNECE 3 in november a.s.
Herinnert u zich uw reactie op eerdere Kamervragen, waarin het meest kansrijk wordt geacht om de cosmetische eisen van klasse II-producten aan te passen, waardoor meer klasse II-producten op de markt komen en herkent u dat het vaak juist de klasse II-producten zijn die niet in het reguliere (supermarkt)schap terechtkomen? Is het daarom niet kansrijker om juist klasse I te verruimen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u in dezelfde beantwoording van Kamervragen hebt aangegeven dat de supermarkten nu al hun cosmetische eisen bijstellen, waarbij vooral gerefereerd wordt aan uitzonderlijke omstandigheden zoals de hete zomer van 2018 en bent u het ermee eens dat de problemen structureler zijn en versoepeling van cosmetische eisen niet beperkt zou moeten worden tot bepaalde weersomstandigheden? Zo ja, zijn er ook plannen om structurele maatregelen te treffen?
Ja, ik ben het ermee eens dat een structurele aanpak nodig is. Daar zijn diverse voorbeelden van. In 2020 is de online B2B Marktplaats opgericht, om voedsel dat verspild dreigt te worden een waardevolle bestemming te geven. Voor een structurelere oplossing wordt gewerkt aan een geautomatiseerde marktplaats Goed Voedsel (platform). Daarmee kan via een meldpunt, aanbod direct verbonden worden aan vraag en stromen kunnen via verwerkingscapaciteit gekoppeld worden aan (toekomstige) vraag. Ook kunnen oplossingen worden gecrowdsourced: voor voorspelde grote stromen zonder vraag worden met challenges binnen het netwerk van bedrijven oplossingen gezocht. Daarnaast worden op veel plekken, zoals bepaalde supermarkten, markten, bezorgdiensten en winkels waarbij groenten en fruit direct van de boer gekocht worden, op dit moment al producten verkocht die niet voldoen aan de gebruikelijke cosmetische eisen.
Herinnert u zich uw Kamerbrief over voedselbeleid, waarin u aangeeft dat door supermarkten 1,7% van het voedsel verspild wordt? Kunt u ingaan op voedselverspilling die eerder in de keten plaatsvindt, bijvoorbeeld bij de boer als gevolg van kwaliteitseisen in het inkoopbeleid van supermarkten? Zijn deze factoren ook in beeld gebracht en onderzocht?3
Ja. Er wordt momenteel door de WUR gekeken naar de voedselverspilling in de primaire sector en de andere ketenschakels, maar van de verspilling die eerder in de keten plaatsvindt is nog geen duidelijk beeld. Uit de Monitor voedselverspilling zoals die heden wordt uitgevoerd zijn geen sectorspecifieke gegevens voorhanden, aangezien deze is gebaseerd op openbare afvalgegevens. Er wordt gebruik gemaakt van cijfers uit geaggregeerde landelijke statistieken, waardoor de oorsprong en herkomst van reststromen niet altijd te achterhalen zijn. Maar dat gaat veranderen. De monitor zal vanaf volgend jaar beoogd ook gebruik gaan maken van gegevens van bedrijven zelf, per geaggregeerde sector, waaronder de primaire sector. De cijfers zijn dan niet meer alleen van de eindstromen maar ook van de reststromen van de verschillende ketenschakels. Dit zorgt voor inzicht in de samenhang van de ketenschakels en helpt om concrete aanknopingspunten te identificeren waar voedselverspilling direct kan worden aangepakt.
Waarom wordt ervoor gekozen om géén klasse II groenten en fruit toe te laten tot het EU-Schoolfruitprogramma? Zou dit niet een waardevolle, leerzame en praktische aanvulling kunnen zijn op de speciale Donald Duck uitgave en «Smaaklessen» die op scholen worden aangeboden, waardoor kinderen al op jonge leeftijd leren hoe groenten en fruit er écht uitzien?
Ja, dit zou zeker een waardevolle aanvulling zijn. Daarom zal ik ervoor zorgen dat de subsidievoorwaarden in de Regeling schoolfruit, -groente en -melk 2019 zo worden aangepast, dat ook klasse II groente en fruit geleverd kunnen worden.
Herinnert u zich uw toezegging in het algmeen overleg Landbouw, Klimaat en Voedsel d.d. 1 oktober 2020 om uit te zoeken welke ruimte er binnen de Europese verordening bestaat om kromme groenten en fruit aan te bieden in het EU-Schoolfruitprogramma? Klopt het dat het hier gaat om verordening 1308/2013 Bijlage I, Deel IX. (17/12/2013) en dat daarin alleen staat dat schoolfruit vers en gekoeld moet zijn – maar niet per sé kwaliteitsklasse I? Hebt u er kennis van genomen dat die verordening is gewijzigd per 11/5/2016, door in ieder geval toevoeging van (EU) 2016/791, Artikel 23, lid 11 waaronder aan het slot is opgenomen dat «de lidstaten kunnen in hun strategieën voorrang geven aan overwegingen betreffende duurzaamheid en eerlijke handel». Deelt u de conclusie dat de Europese verordening ruimte laat voor toelaten van klasse II groenten en fruit tot het EU-schoolfruitprogramma?
Ja, die ruimte bieden de Europese verordeningen. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u zich ervoor inzetten om in het schooljaar 2021–2022 de subsidieregeling voor leveranciers zodanig te hebben aangepast zodat ook klasse II geleverd mag worden aan scholen waardoor leveranciers (telers en handelsorganisaties) een groter deel van de oogst kwijt kunnen?
Ja, bij de komende herziening van de Regeling schoolfruit,-groente en -melk 2019 zal deze zo worden aangepast dat ook klasse II producten geleverd kunnen worden aan scholen. Deze herziening is gepland voor het voorjaar 2021. Hierbij zal ook informatie gegeven worden over hoe dit voedselverspilling voorkomt.
Bent u bereid om u samen met andere Europese landen in te zetten op aanpassing van de Europese verordening zodat klip en klaar is dat ook kromme groenten en fruit in EU-programma’s worden opgenomen?
Ja, daar zal ik mij samen met andere Europese landen voor gaan inzetten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling LNV?
Ja.
Het onderzoek van de RSJ naar het naleven van de coronamaatregelen in het gevangeniswezen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) alarm slaat over de volle cellen in het gevangeniswezen ten tijde van de coronapandemie?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de RSJ dat het gebruik van meerpersoonscellen (MPC) ten tijde van de coronacrisis onverantwoord is, omdat het onmogelijk is voor gedetineerden om zich aan de door het RIVM voorgeschreven anderhalve meter afstand te houden in MPC? Zo ja, bent u bereid het aantal gevangenen op MPC zo snel mogelijk naar nul te brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de conclusie van de RSJ niet. Iedereen wordt bij binnenkomst op een eenpersoonscel geplaatst. Pas na de inkomstenprocedure van 8 dagen waarbij justitiabelen gemonitord worden op coronaklachten wordt een justitiabele eventueel op een MPC geplaatst. Ik vind meerpersoonscellen (MPC) een verantwoorde en volwaardige vorm van detentie. Ik zal het MPC-gebruik dan ook niet opschorten. Wel is er vanaf de start van de coronamaatregelen medio maart binnen de bezetting van MPC ruimte gecreëerd voor het isoleren van gedetineerden met coronagerelateerde klachten.
Hoe reageert u op de conclusie van de RSJ dat het onjuist is dat iemand die klachten vertoont wordt geïsoleerd, maar de celgenoot die geen klachten vertoont op een andere cel wordt geplaatst en niet wordt geïsoleerd, terwijl de RIVM-richtlijnen voorschrijven dat indien één lid van een «huishouden» klachten vertoont, het hele huishouden in quarantaine dient te verblijven?
Zoals ik in de brief heb aangegeven die ik tegelijk met deze antwoorden heb verzonden aan uw Kamer, heb ik besloten in alle gevallen beide gedetineerden uit een meerpersoonscel in quarantaine te plaatsen als een van hen klachten krijgt. Dat betekent dat, in afwachting van de testuitslag van de gedetineerde die klachten kreeg, beide gedetineerden in die periode niet mogen deelnemen aan het dagprogramma.
Wordt een gedetineerde met klachten altijd getest op Covid-19; worden de personen die in contact zijn geweest met de gedetineerde die klachten heeft ook altijd getest, of worden deze personen slechts getest wanneer ook zij klachten hebben?
Conform de richtlijn van het RIVM worden in principe alleen personen die klachten hebben, getest op Covid-19. DJI volgt tevens de adviezen van de GGD met betrekking tot het bron- en contactonderzoek en welke contacten getest en in quarantaine geplaatst moeten worden. Dat betekent dat contacten van een positief getest persoon, in principe niet worden getest als zij geen klachten hebben.
Wordt een nieuwe gedetineerde voor binnenkomst in de Penitentiaire Inrichting (PI) getest op Covid-19, ook als hij geen klachten heeft? Zo nee, zou dat een goed idee zijn om zo de kans op besmetting binnen de PI nog verder te verkleinen en de ongerustheid onder personeel en gedetineerden weg te nemen?
Ik volg de richtlijn van het RIVM die inhoudt dat alleen bij klachten wordt getest.
Iemand die in contact is geweest met een besmettelijk persoon ontwikkelt pas na gemiddeld 5 tot 6 dagen klachten. Een negatieve test bij binnenkomst, sluit niet uit dat een justitiabele na een aantal dagen alsnog klachten kan ontwikkelen en daarmee medewerkers en andere justitiabelen kan besmetten.
Aanpassen kostendelersnorm om dakloosheid te voorkomen |
|
René Peters (CDA), Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het advies van Divosa (directeuren van het sociaal domein) voor een «kostendelersnorm light»?1
Ja.
Deelt u de mening van Divosa dat een wetswijziging met betrekking tot de kostendelersnorm noodzakelijk is om dakloosheid onder jongeren te voorkomen omdat «het een gigantisch probleem is dat er zoveel dak- en thuislozen zijn en dat dit aantal maar blijft stijgen»?
In de kabinetsreactie op het onderzoek van Significant en de handreiking maatwerk Participatiewet van Divosa, die ik tegelijk met de beantwoording van deze Kamervragen naar u toestuur, sluit ik aan op de bevindingen van het onderzoek van Significant dat aan dak- en thuisloosheid een veelheid van problematiek voorafgaat. Tevens ga ik in op een verkenning naar een andere invulling van de kostendelersnorm.
Wat vindt u van het advies van Divosa om het voor hoofdbewoners met een bijstandsuitkering makkelijker te maken om kwetsbare jongvolwassenen onderdak te bieden, zonder de angst hier financieel op in te leveren?
Ik vind dat een goed advies. Juist voor kwetsbare jongvolwassenen kan de gemeente maatwerk toepassen door de kostendelersnorm tijdelijk niet toe te passen mits het gaat om tijdelijk verblijf tot een permanente oplossing is gevonden.
Hoe staat het in dit verband met de uitvoering van de motie van de leden Peters en Jasper van Dijk, waarin deze kwestie aan de orde is gesteld en de regering verzocht wordt om de effecten van de kostendelersnorm nader te onderzoeken?2
Herinnert u uw toezegging om de onderzoeksresultaten rond de zomer 2020 aan de Kamer te sturen?
Waarom zijn de resultaten van dit onderzoek nog niet naar de Kamer gestuurd en wilt u ervoor zorg dragen de onderzoeksresultaten nog voor de begrotingsbehandeling van SZW naar de Kamer te sturen?
Onvoldoende mogelijkheden voor de politie om verkeershufters aan te pakken. |
|
Cem Laçin , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Noodkreet: pak Tik Tok-patsers die met bijna 300 km/uur over de A16 racen keihard aan»? Welke plannen heeft u om de pakkans van deze snelheidsduivels te vergroten?1
Ja ik heb kennisgenomen van dit bericht. Dit zijn natuurlijk absurde en levensgevaarlijke snelheden. Het is ook zeer onwenselijk dat beelden van dergelijke snelheidsovertredingen op sociale media worden geplaatst om hiermee te pochen en zo mogelijk anderen aan te sporen hetzelfde te doen.
De pakkans wordt bepaald door de inzet van verschillende handhavingsmiddelen. Staandehoudingen zijn van belang alsmede de digitale handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles en mobiele radarsets. De korpsleiding van de politie heeft in 2016 besloten verkeershandhaving sterker neer te zetten, waardoor er gerichter wordt gestuurd op meer zichtbare handhaving door middel van staandehoudingen. Deze aanpak heeft resultaat. Het heeft geleid tot een stijging van het aantal staandehoudingen in 2019 (ruim 530 duizend) ten opzichte van 2018 (ruim 400 duizend). Dat is een stijging van ruim 30 procent. Deze stijging lijkt zich dit jaar, ondanks de (tijdelijke) lagere verkeersdrukte vanwege de coronamaatregelen, door te zetten. Om op meer feiten digitaal te kunnen handhaven is het OM in samenwerking met de politie verschillende pilots gestart. Het gaat hierbij onder andere ook om snelheidscontroles met behulp van verplaatsbare flitspalen. Daarnaast is het OM momenteel bezig om op 20 locaties op N-wegen trajectcontrolesystemen te plaatsen. Momenteel zijn er al 9 systemen op N-wegen in werking, de overige systemen zullen naar verwachting later dit jaar operationeel worden.
Zou het in de strijd tegen dit soort asociale verkeersdeelnemers helpen als er meer trajectcontroles zouden zijn? Zo ja, bent u bereid deze in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Trajectcontroles zorgen voor een verlaging van de gemiddeld gereden snelheid op het desbetreffende traject. Handhaving middels een trajectcontrolesysteem is dus zeker effectief. Het bepalen van de locaties van de trajectcontroles op het hoofdwegennet gebeurt in samenspraak tussen het OM, de politie en Rijkswaterstaat. Een belangrijk criterium bij de plaatsing van trajectcontroles is de mate waarin de snelheidslimiet wordt overschreden. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, worden er momenteel trajectcontrolesystemen geplaatst op N-wegen.
Worden verkeersovertreders die hun overtredingen zelf online plaatsen, al dan niet via social media platforms, altijd opgespoord en desnoods buiten heterdaad aangehouden dan wel bekeurd? Zo nee, waarom niet en welk percentage van deze overtreders komt met hun overtredingen dus gewoon weg?
Indien mogelijk moeten deze verkeersovertreders worden opgespoord en vervolgd. Onlangs nog is een verdachte in hoger beroep op basis van videobeelden veroordeeld tot 2,5 jaar rijontzegging, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, een voorwaardelijke celstraf en het betalen van 6.500 euro aan de Vereniging Verkeersslachtoffers. Dit is een flinke straf. Er zitten echter veel haken en ogen aan de opsporing (en vervolging) op basis van videobeelden. Op basis van enkel beelden is het moeilijk vast te stellen of daadwerkelijk te hard is gereden, welk voertuig het betreft en wie op dat moment het voertuig bestuurde. De beelden kunnen gemanipuleerd zijn en ook is niet duidelijk hoe betrouwbaar de snelheidsmeter is. Ook geven de beelden veelal een eenzijdig beeld vanuit het perspectief van de camera, zonder dat de aanleiding en context bekend is. Zo is het niet mogelijk om te zien wat zich buiten het zicht van de camera afspeelt en wat er voorafgaand aan de snelheidsovertreding heeft plaatsgevonden. Ook is de opsporing van de verdachte en precieze bepaling van pleegdatum en -plaats erg ingewikkeld.
Dit vergt dus veelal intensief opsporingsonderzoek onder leiding van het OM. Er vindt daarom altijd overleg plaats tussen de politie en OM om te bepalen of het mogelijk is om de bestuurder in de desbetreffende zaak op te sporen en te vervolgen. Helaas is dit dus niet in alle gevallen mogelijk.
Erkent u dat er te weinig capaciteit is bij de opsporing om deze strafbare feiten adequaat en consequent op te sporen? Kunt u een overzicht geven van de feitelijk inzetbare capaciteit hiervoor de afgelopen jaren?
De capaciteit die voor dit soort zaken wordt ingezet, wordt mede bepaald door prioritering en te maken keuzes in het totaal van taken van de politie. Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoeveel capaciteit er specifiek voor de opsporing van dit soort verkeersovertreders is ingezet.
Wat is uw reactie op het pleidooi om een snelheidsbegrenzer in te voeren om te voorkomen dat met dit soort belachelijke snelheden gereden kan worden?
Voertuigeisen worden Europees geregeld en daar is gekozen om in te zetten op een Intelligente Snelheidsadaptatie/-assistent (ISA)2. Dit zijn systemen die op basis van de lokale snelheidslimiet waarschuwen of ingrijpen zodra de limiet overschreden dreigt te worden. Voordeel hiervan is dat deze ook effectief zijn op het onderliggend wegennet waar de risico’s het grootst zijn. In nieuwe voertuigen wordt een ISA vanaf 2022 verplicht. In Europees verband wordt nu gesproken over de concrete invulling van de eisen waar voertuigen aan moeten voldoen.
In 2012 is er onderzoek gedaan naar een snelheidsslot voor zware overtreders.
Dit betrof een variant die de snelheid hard begrenst. Hieruit bleek dat dit niet voor alle voertuigen mogelijk was en dat het relatief eenvoudig te omzeilen is.
Dat maakt het ongeschikt voor de aanpak van deze doelgroep. In een expertgroep met CBR, Reclassering, SWOV, Politie, OM, Fonds Slachtofferhulp, Ministerie van IenW en Ministerie van JenV verkennen we de mogelijkheden om zware overtreders effectiever aan te pakken. De inzet van nieuwe technische oplossingen is hier een belangrijk onderdeel van.
Welke mogelijkheden bestaan er op dit moment om social mediaplatforms als Tik Tok aan te sporen om «dit soort opruiende filmpjes» te verwijderen? Bent u bereid te bekijken of hier meer actie op nodig is en hierover zo nodig in overleg te gaan?
Om content van social media platforms gedwongen te laten verwijderen dient het te gaan om illegale of onrechtmatige content. Illegale content (kinderpornografie, online hate speech en terroristische content) kan strafrechtelijk worden aangepakt. Onrechtmatige content (hierbij gaat het bijvoorbeeld om beeldmateriaal dat een persoon schade toe brengt, zoals naaktfoto’s die onrechtmatig verkregen of verspreid worden) kan op grond van het civielrecht worden verwijderd of een social media platform dient hier zelf actie op te ondernemen. In het geval van het delen van filmpjes waarin een verkeersovertreding wordt begaan is geen sprake van illegale of onrechtmatige content, hoewel de overtreding zelf natuurlijk wel strafbaar is. Er is geen wettelijke grondslag om social media platforms te dwingen om dit beeldmateriaal te verwijderen. Sociale media platforms kunnen hier natuurlijk zelf tegen optreden, maar het zal in het geval van verkeersovertredingen niet altijd even duidelijk zijn of het opruiende beelden betreft. Er bestaan immers ook meerdere tv-programma’s waarin beelden van verkeersovertredingen worden getoond, zonder dat hier een opruiende boodschap achter zit. Ik ben momenteel wel met social media platforms in gesprek over hun bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid met betrekking tot het voorkomen en verwijderen van strafbare content.
Bereiken u ook signalen dat het vaak lastig is voor de politie om bewijs te vergaren tegen overtreders die hun overtredingen online plaatsen, omdat de verdenking van de overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet (Wvw) niet altijd genoeg bevoegdheden biedt om adequaat onderzoek te doen? Deelt u de mening dat de bevoegdheden die kunnen worden ingezet bij bijvoorbeeld het vermoeden van een poging tot doodslag (zoals het doorzoeken van woningen, het in beslagnemen en onderzoeken van gegevensdragers en aanhouden buiten heterdaad) ook wenselijk en zinnig kunnen zijn bij strafbare feiten zoals deze, voor die gevallen waar geen sprake is van verdenking van poging tot doodslag maar wel een ernstige overtreding van 5a Wvw wat dicht aan kan zitten tegen poging tot doodslag?
Deze signalen hebben mij vanuit OM inderdaad bereikt. Ik deel de mening van de vragensteller dat het mogelijk moet zijn om waar nodig ook voor opsporing in het kader van artikel 5a van de WVW bepaalde opsporingsbevoegdheden in te zetten. Het gaat bij artikel 5a, zoals ik bij de totstandkoming van dit artikel heb benadrukt, om een ernstig strafbaar feit3. Voor het bewijs van de gedragingen die overtreding van artikel 5a WVW opleveren, zal doorgaans de vastlegging in een proces-verbaal nodig zijn, al dan niet vergezeld van foto-opnamen, camerabeelden, meetresultaten of getuigenverklaringen. Niet alleen van de gedragingen, maar ook van de aaneenschakeling of volgtijdelijkheid van die gedragingen, de omstandigheden ter plaatse op dat moment en het gevaar dat daarvan voor een ander te duchten was. Met name voor buiten de heterdaad situatie tekent zich de behoefte af ook voor wat betreft artikel 5a, teneinde opheldering van dit delict mogelijk te maken, bepaalde opsporingsbevoegdheden te kunnen toepassen, die slechts mogen worden aangewend bij verdenking van een voorlopige hechtenisfeit. Hierbij kan in het bijzonder worden gedacht aan het vorderen van gegevensverkeer met betrekking tot telecommunicatie, bijvoorbeeld om na te gaan of de verdachten kort voor of tijdens het ongeval gebruik maakte van een mobiele telefoon (artikel 126n Sv), of het vorderen van gegevens of camerabeelden (artikel 126nd Sv en artikel 126nda Sv). Daartoe wordt artikel 176, eerste lid, WVW (de strafbepaling voor artikel 5a) opgenomen in de opsomming in artikel 67, eerste lid, onderdeel c, Sv. Dit maakt onderdeel uit van een conceptvoorstel voor een verzamelwet dat ik aan de bij de strafrechtsketen betrokken organisaties in consultatie heb gegeven. Ik verwacht dat het wetsvoorstel naar verwachting begin volgend jaar ter advisering aan de Raad van State kan worden voorgelegd.
Bent u bereid te bezien of de in artikel 5a van de Wvw omschreven overtreding aangewezen kan worden als voorlopige hechtenisfeit in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de politie en het openbaar ministerie, daar waar zij dat nodig en wenselijk achten, de juiste opsporingsmogelijkheden kunnen inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom de zorgbonus niet wordt uitgekeerd aan zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de anderhalve meter afstand bij de forensische zorg én in het gevangeniswezen bij de zorg aan patiënten en/of gedetineerden niet altijd te waarborgen is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In brieven van de Minister voor Rechtsbescherming van 13 maart, 2 april en 6 oktober is aangegeven dat binnen DJI wordt gewerkt volgens de RIVM-richtlijnen om zo verspreiding van het coronavirus binnen de justitiële inrichtingen tegen te gaan.2 DJI doet het maximale om deze richtlijnen te volgen, ook waar het gaat om het houden van de 1,5 meter afstand. Waar dat niet mogelijk is worden aanvullende maatregelen getroffen, zoals het gebruik van (medische) mondkapjes door personeel.
Waarom zijn zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen en in de forensische zorg (TBS-klinieken) uitgezonderd van de zorgbonus, terwijl ook zij patiënten behandelen en gedetineerden verzorgen met COVID-19? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is overwogen om de zorgbonus toe te kennen aan zorgfuncties binnen het gevangeniswezen en de forensische zorg (TBS)? Zo ja, waarom is hier van afgezien?
Deelt u de mening dat zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen en de forensische zorg (TBS) ook meer dan applaus verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om het onderscheid in beroepsgroepen op te heffen en ook zorgverleners werkzaam in het gevangeniswezen en in de forensische zorg (TBS) een zorgbonus uit te keren aan inkomens tot twee keer modaal? Zo neen, waarom niet?