Het bericht 'KLM maakt werk van pakketreizen, touroperators boos: ‘Dit mag de overheid nooit toelaten’' |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «KLM maakt werk van pakketreizen, touroperators boos: «Dit mag de overheid nooit toelaten»»?1
Ja.
Klopt het dat KLM recent een acquisitie heeft gedaan in de vorm van het nemen van een meerderheidsbelang in AirTrade?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitbreiding van activiteiten door KLM in deze tijd dat het bedrijf afhankelijk is van staatssteun om te overleven?
De wenselijkheid van een acquisitie is primair een aangelegenheid van de directie van KLM, waarop de raad van commissarissen toezicht houdt. Aandeelhouders, dus ook de Nederlandse staat als aandeelhouder van KLM, hebben hier in principe geen directe betrokkenheid bij. Dit is conform de uitgangspunten in het Nederlandse vennootschapsrecht, die bepalen dat de directie bestuurt en de raad van commissarissen daar toezicht op houdt.
Het Ministerie van Financiën is vooraf door KLM op hoofdlijnen geïnformeerd over een aanstaande acquisitie, waaruit niet bleek om welke onderneming het ging. Het Ministerie van Financiën werd geïnformeerd omdat in de voorwaarden van het steunpakket was opgenomen dat investeringen moeten worden voorgelegd aan de Nederlandse staat (en ook aan het bankenconsortium dat een lening heeft verstrekt).
In het algemeen hecht het kabinet eraan dat een onderneming, ook een onderneming die individuele steun heeft ontvangen, de ruimte moet hebben om (kleinere) investeringen te plegen, onder andere om de mogelijkheid te hebben om de bedrijfsvoering efficiënter en beter te maken. Dit levert een bijdrage aan het herstel uit de crisis en zorgt ervoor dat de steun weer terug kan worden terugbetaald.
Op basis van de beschikbare informatie op hoofdlijnen zag het Ministerie van Financiën daarom geen zwaarwegende redenen om bezwaar te hebben tegen een acquisitie.
De staatsagent is door KLM niet geïnformeerd en betrokken bij de besluitvorming over deze acquisitie.
Het is voorts aan de betrokken partijen om te communiceren over de acquisitiekosten. KLM en Airtrade hebben geen verdere publieke mededelingen gedaan over deze kosten.
Wat zijn de acquisitiekosten geweest en hoe is de staat als 6%-eigenaar betrokken geweest bij deze acquisitie?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze en op welk moment is de staatsagent geïnformeerd over en betrokken geweest bij de besluitvorming over de acquisitie en de uitbreiding van activiteiten?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze en op welk moment bent u geïnformeerd over en betrokken geweest bij de besluitvorming over de acquisitie en de uitbreiding van activiteiten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat deze acquisitie valt binnen de Europese staatssteunregels en op welke manier zijn de richtlijnen daaromtrent meegewogen in de besluitvorming?
Het Ministerie van Financiën en Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hebben geen rol gehad bij de interne besluitvorming van KLM inzake deze specifieke acquisitie. Dit is in lijn met de geschetste governanceverdeling zoals beschreven in het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 6.
De afweging of deze specifieke acquisitie valt binnen de bandbreedte van de Europese staatssteunregels is primair aan de betrokken partijen en uiteindelijk aan de Europese Commissie. In den brede geldt wel dat het Tijdelijk steunkader van de Europese Unie investeringen bij liquiditeitssteun niet verbiedt.
Hoe beoordeelt u – naast de vraag of dit kan en mag – de morele component van deze acquisitie op het moment dat KLM afhankelijk is van staatssteun om te overleven, zeker in het licht van het feit dat investeren voor vele kleine ondernemers op dit moment nagenoeg onmogelijk is?
De aan KLM gegeven steun bestaat uit gemeenschapsgeld. Met dit gemeenschapsgeld moet uiterst zorgvuldig worden omgegaan. Wij vinden het in den brede van belang dat elk bedrijf dat individuele steun ontvangt, en dus ook KLM, zich rekenschap geeft van het feit dat zij zijn gesteund met gemeenschapsgeld.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 26 juni 2020 is de steun aan KLM gepaard gegaan met voorwaarden.2 Deze voorwaarden hebben onder meer tot doel om tot een effectief gebruik van het gemeenschapsgeld te komen. Zo is onder meer bepaald dat KLM gedurende de looptijd van de steun geen dividend zal uitkeren aan de aandeelhouders en dat het bestuur van KLM geen bonussen zal ontvangen.
De acquisitie van een meerderheidsbelang in Airtrade is primair een verantwoordelijkheid van KLM. Het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hebben geen rol gehad bij de interne besluitvorming van KLM over de wenselijkheid van deze acquisitie. Zoals eerder aangegeven, hechten wij in het algemeen eraan dat een onderneming de ruimte moet hebben om (kleinere) investeringen te plegen, onder andere om de mogelijkheid te hebben om de bedrijfsvoering efficiënter en beter te maken.
Klopt het dat AirTrade onderdeel is van de BCD Group? Klopt het dat BCD Group ná de NS en de Jaarbeurs, de grootste ontvanger van NOW steun is in de provincie Utrecht?2
Uit openbare gegevens maken wij op dat Airtrade voorafgaand aan de acquisitie van een meerderheidsbelang door KLM, onderdeel was van de BCD Group. Het is aan de betrokken partijen om te communiceren over het resterende aandelenbelang van de BCD Group na deze acquisitie. KLM en Airtrade hebben hier geen publieke mededelingen over gedaan.
Uit het openbaar register van het UWV inzake de derde aanvraagperiode NOW blijkt dat twee vennootschappen met daarin de benaming BCD opgenomen voorschotbetalingen hebben verkregen. BCD Travel Nederland B.V. heeft een bedrag van 1.927.833 euro ontvangen en BCD Travel Services een bedrag van 1.048.299 euro.4 Uit het openbaar register van het UWV kan niet eenduidig worden vastgesteld of de BCD Group ná de NS en Jaarbeurs de grootste ontvanger van NOW steun is in de provincie Utrecht. Uit deze gegevens van de derde aanvraagperiode kan wel worden opgemaakt dat de BCD Group één van de grootste ontvangers van NOW-steun in de provincie Utrecht is geweest. Uit registers van eerdere aanvraagperioden blijkt dat deze vennootschappen ook eerder voorschotbetalingen hebben ontvangen. BCD Group heeft naast de generieke steunregelingen geen beroep gedaan op individuele steun vanuit de Nederlandse staat.
In de beantwoording van vraag 8 heb ik reeds aangegeven dat elk bedrijf dat individuele steun ontvangt, waaronder KLM, zich rekenschap dient te geven van het feit dat met gemeenschapsgeld uiterst zorgvuldig dient te worden omgegaan. Dit geldt mutatis mutandis uiteraard ook voor ontvangen steun onder de generieke maatregelen, zoals de NOW. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft werkgevers bij het aankondigen van de NOW aan het begin van de crisis erop gewezen om verantwoordelijk om te gaan met de steun. Daarom zijn er zowel bij de individuele steun aan KLM als bij de generieke maatregelen passende voorwaarden gesteld. Zowel de voorwaarden onder het steunpakket aan KLM als de voorwaarden in de NOW-regeling verbieden niet het plegen van investeringen door bedrijven.
Hoe beoordeelt u effecten van mogelijke dubbeling van staatssteun bij deze acquisitie, zowel vanuit juridisch als moreel oogpunt?
Zie antwoord vraag 9.
De lange wachttijden in de ggz in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de wachttijden voor de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Groningen – de regio met de een na langste wachtlijsten – de norm van veertien weken voor het krijgen van hulp ruimschoots overschrijden?
De recent gepubliceerde cijfers van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waarover ik uw Kamer op 11 februari jl. heb geïnformeerd1, laten inderdaad zien dat de totale gemiddelde wachttijd voor de gespecialiseerde ggz in de regio Groningen voor 11 hoofddiagnosegroepen in de specialistische ggz de Treeknorm van 14 weken overschrijdt2. De gemiddelde wachttijd voor de basis-ggz valt met 11 weken binnen de Treeknorm.
Ontvangt u ook signalen dat het krijgen van hulp bij sommige (complexe) diagnoses soms wel een jaar bedraagt? Is dat acceptabel naar uw mening?
Zoals ik al vaker met uw Kamer heb gedeeld, ben ik me zeer bewust van de lange wachttijden in met name de gespecialiseerde ggz. Daarbij baseer ik me niet alleen op cijfers, maar ook op gesprekken die ik de afgelopen jaren heb gevoerd met mensen die al te lang op passende zorg wachten. Ik hoor hun klachten en deel hun zorgen. Niet voor niets zet ik al sinds mijn aantreden volop in op het terugdringen van de wachttijden in de ggz.
Wat heeft u de afgelopen vier jaar gedaan om de wachtlijsten te verkorten? Heeft dit enig effect gehad?
Zoals hierboven reeds gezegd, heb ik mij de afgelopen 3,5 jaar volop ingezet op het verkorten van de wachttijden. Over mijn inzet heb ik uw Kamer frequent geïnformeerd. Meest recentelijk met mijn brieven van 13 oktober, 13 november en 11 februari jl.3
In de wachttijdenaanpak trek ik samen op met de landelijke stuurgroep wachttijden, waarin de Nederlandse ggz (dNggz), MeerGGZ, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en MIND vertegenwoordigd zijn en waar sinds kort ook Sociaal Werk Nederland deel van uitmaakt. Ook zijn de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), InEén en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) sinds enige tijd nauwer betrokken bij de aanpak. Concrete resultaten die we samen bereikt hebben zijn onder meer de opzet van regionale taskforces en de inzet van zogenaamde «versnellers» in acht regio’s met forse wachttijdproblematiek. Samen met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is ingezet op verbeterd inzicht in de wachttijdproblematiek door de aanpassing van de Transparantieregeling.
Vanaf maart van dit jaar is in elke regio met wachttijden die de Treeknorm overschrijden een transfermechanisme operationeel. Binnen deze transfermechanismen wordt zorgvraag optimaler verbonden aan zorgaanbod zodat cliënten sneller aan passende zorg geholpen kunnen worden.
Ik wil hierbij niet onvermeld laten dat in aanvulling op de aanpak van de wachttijden, het afgelopen jaar het plan van aanpak hoogcomplexe ggz is uitgerold door zorgaanbieders en -verzekeraars. Met dit plan worden concrete stappen gezet om ggz-patiënten met een hoogcomplexe zorgvraag met prioriteit een behandelaanbod op maat te verschaffen. Hiertoe is een landelijk sluitend netwerk van zogenaamde «regiotafels» opgezet.
Tenslotte ben ik samen met bovengenoemde partijen bezig met de uitwerking van een zogenaamde regionale doorzettingsmacht. Hierover heb ik u met mijn brief van 11 februari jl. geïnformeerd. Regionale doorzettingsmacht moet ervoor gaan zorgen dat ook voor mensen die binnen het reguliere systeem vastlopen, een oplossing gevonden wordt.
In aanvulling op de samenwerking met verschillende veldpartijen spelen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NZa een gezamenlijke toezichtsrol in de aanpak van de wachttijden.
Ik heb vaker met uw Kamer gesproken over onze gedeelde wens om de problematiek van de wachttijden sneller op te lossen. We moeten echter concluderen dat het probleem te complex is voor een snelle oplossing. Hoe pijnlijk ook voor de mensen die hiermee te maken hebben, het terugdringen van de wachttijden kost tijd. Dat maakt ons extra gemotiveerd om alle zeilen bij te zetten. Het is mijn inzet dat de geïntensiveerde aanpak die ik recent met uw Kamer heb gedeeld, zich de komende tijd vertaalt in kortere wachttijden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de «versneller» die u vorig jaar heeft ingezet om de wachttijden in de acht «probleemregio’s» te verkorten? Welke resultaten zijn geboekt?
De acht versnellers, waarover ik uw Kamer onder andere met mijn brief van 13 oktober jl. informeerde, zijn voortvarend aan de slag gegaan. Dat geldt ook voor de versneller in Groningen, die ik 15 maart jl. heb gesproken. Samen met de regionale taskforces hebben de versnellers knelpunten geïdentificeerd en komen zij tot een aanpak die een duurzame regionale samenwerking ondersteunt. De versnellers hebben in hun regio’s tevens een ondersteunende rol in het organiseren van de zogenoemde transfermechanismen.
Eerste inzichten die door de versnellers zijn gedeeld, laten zien dat een gebrek aan transparantie over de wachttijdcijfers en eigenaarschap een gemene deler zijn voor alle probleemregio’s. Deze signaleringen zijn niet nieuw, maar onderstrepen wel het belang van de aanpak zoals die door de stuurgroep wachttijden in de ggz4 en mij is ingezet.
Deelt u de mening dat wanneer personen met ernstige psychische problematiek maanden of zelfs een jaar moeten wachten, er sprake is van een ernstige crisis in de ggz? Is naar uw mening de afgelopen vier jaar dienovereenkomstig gehandeld? Zo ja, waarom zijn de problemen verergerd in plaats van verbeterd?
Ik kan niet onderschrijven dat de problematiek van de wachttijden is verergerd in de afgelopen vier jaar, simpelweg omdat er geen vergelijkbare cijfers bestaan voor de periode voorafgaand aan de laatste vier jaar. Overigens vind ik het belangrijk om te benoemen dat er ook meer dan 1 miljoen mensen in de ggz wél op tijd worden geholpen. Dat neemt niet weg dat het hoe dan ook pijnlijk is dat er nog steeds mensen zijn die te lang op passende zorg moeten wachten.
Deelt u de zorgen voor Groningers, gezien de zware mentale en economische schade die zij nog altijd te verduren krijgen als gedupeerden van de bevingsgebieden?
Ja. Ik vind het van belang dat elke Nederlander op tijd passende geestelijke gezondheidszorg krijgt wanneer dat nodig is. Het is belangrijk dat mensen in Groningen, wanneer zij het mentaal zwaar hebben, laagdrempelige steun krijgen en open kunnen zijn over de problemen die zij tegenkomen.
Met de Regio Deals Groningen Noord en Oost-Groningen werken rijk en regio samen aan de brede welvaart in deze omgeving. Er wordt daarbij, naast gezondheid(szorg), ingezet op verbeteringen in onderwijs, werkgelegenheid en een gezonde leefomgeving.
Welke concrete, nieuwe stappen gaat u zetten om de ggz in Groningen te verbeteren, met het oog op de specifieke sociaaleconomische gezondheidsproblematiek in de regio?
Ik ben in gesprek met regio’s waar de problematiek het grootst is. Daar valt ook de regio Groningen onder. Ik verwacht veel van de nieuwe transfermechanismen die ertoe moeten leiden dat cliënten eerder op de juiste behandelplek terechtkomen. Dit mechanisme is in Groningen operationeel en ziet toe op een tijdige screening en warme overdracht naar de aanbieder met de kortste wachttijd.
Wat betreft de specifieke sociaaleconomische gezondheidsproblematiek in de regio krijgen veel gemeenten in de provincie Groningen middelen uit het GIDS-programma (Gezond In De Stad), bedoeld voor een lokale aanpak van gezondheidsachterstanden, en doen bijna alle gemeenten mee met het programma Kansrijke Start, gericht op een betere kwaliteit van zorg voor kwetsbare gezinnen en tijdige signalering van problemen in de eerste duizend dagen van een kind. Sinds dit jaar kunnen gemeenten ook aanspraak maken op een specifieke uitkering ter ondersteuning van activiteiten uit lokale of regionale preventieakkoorden die zijn afgesloten. Gemeenten kunnen hierbinnen zelf hun concrete doelen en acties met andere lokale partijen vaststellen, op leefstijlthema’s die passen bij de specifieke gezondheidssituatie in hun gebied.
Het bericht 'Leveranciers Albert Heijn hangt ‘coronaboete’ boven het hoofd' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Leveranciers Albert Heijn hangt «coronaboete» boven het hoofd»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat Albert Heijn een strafheffing oplegt indien een leverancier door corona minder kan leveren dan besteld?
Het Financieel Dagblad stelt dat Albert Heijn leveranciers een boete oplegt als zij door corona minder leveren dan besteld. Deze boete zou kunnen oplopen tot 80% van de orderwaarde, aldus het FD. Uit navraag bij de landbouwkoepel LTO blijkt dat zij tot op heden geen signalen van dergelijke praktijken hebben ontvangen. De brancheorganisatie FNLI heeft aangegeven van enkele leden signalen te hebben ontvangen over nieuwe leveringsvoorwaarden. Inmiddels heeft Albert Heijn bekend gemaakt afgelopen jaar geen enkele boete te hebben opgelegd aan leveranciers die als gevolg van corona niet aan de leveringsafspraken konden voldoen. Ook geeft Albert Heijn aan dit niet te zullen doen zolang de pandemie voortduurt.
Wat vindt u ervan dat Albert Heijn in de nieuwe leveringsvoorwaarden «epidemieën en pandemieën» expliciet uitsluit als overmacht die een leverancier verontschuldigt en dat deze voorwaarden «niet onderhandelbaar» zijn?
Het coronavirus heeft grote gevolgen voor onze samenleving en de economie. De economische gevolgen zijn soms grimmig en niet voor iedereen gelijk. Juist in deze situaties is het belangrijk elkaar te ondersteunen. Ik vind het moreel onaanvaardbaar wanneer risico’s die met deze crisis zijn ontstaan eenzijdig en volledig worden afgewenteld op een andere partij in de keten. Ik roep alle marktpartijen dan ook op om samen naar oplossingen te zoeken voor de problemen die door de huidige coronacrisis worden veroorzaakt.
Bent u het ermee eens dat dit mogelijk één van de oneerlijke handelspraktijken is waar de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen voor bedoeld is? Zo nee, bent u dan bereid om, in tegenstelling tot hetgeen u antwoordde in de Nota naar aanleiding van het verslag inzake de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen, ook op dit punt strengere regels ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken vast te stellen?2
Ik vind het van groot belang dat oneerlijke handelspraktijken in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen worden aangepakt. Deze praktijken vergroten namelijk de onzekerheid en risico’s voor de zwakkere partij in de keten en kunnen een negatieve invloed hebben op innovatie en investeringen. Met de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen beoog ik deze handelspraktijken te voorkomen. De Autoriteit Consument en Markt zal worden belast met de handhaving van het verbod op oneerlijke handelspraktijken. Daarnaast ben ik voornemens een geschillencommissie aan te wijzen ten behoeve van laagdrempelige en onafhankelijk geschillenbeslechting.
Het is als Minister niet aan mij om een individuele casus te beoordelen in het licht van de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen. Daar komt bij dat deze wetgeving op dit moment nog niet in werking is getreden. In de door het lid Geurts aangehaalde nota naar aanleiding van het verslag heb ik uitgelegd dat ik voor de toekomst niet principieel afwijzend sta tegenover het uitbreiden van de lijst met verboden oneerlijke handelspraktijken in voornoemde wet. Voor nu heeft de wetgever er echter voor gekozen de richtlijn zuiver te implementeren in de Nederlandse wetgeving. Het is goed om nu eerst ervaring op te doen met deze nieuwe wetgeving, en op basis van die ervaringen na verloop van tijd te beoordelen of de lijst van oneerlijke handelspraktijken wellicht uitbreiding behoeft.
Welke actie adviseert u de betreffende leveranciers te ondernemen, aangezien het meldpunt voor misstanden met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken nog niet is opgericht?
Mochten leveranciers misstanden met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken ervaren dan kunnen zij, ondanks dat de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen nog niet in werking is getreden, ook op dit moment al naar de rechter of de toezichthouder stappen in verband met overtredingen van de huidige wetgeving.
Wat adviseert u aan leveranciers die reeds een «coronaboete» hebben betaald?
Zoals in antwoord op vraag 2 staat aangegeven, heeft Albert Heijn bekend gemaakt dat er geen coronaboetes zijn uitgedeeld.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is betreffende de oprichting van het meldpunt voor misstanden met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken?
De Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen voorziet niet in de oprichting van een «meldpunt». Wel kan na de inwerkingtreding van de wet melding worden gemaakt van oneerlijke handelspraktijken bij de Autoriteit Consument en Markt, die wordt belast met het toezicht op de naleving. Daarnaast biedt het wetsvoorstel grondslag om een geschillencommissie aan te wijzen, belast met het beslechten van geschillen tussen leveranciers en afnemers omtrent de toepassing van deze nieuwe wetgeving. Met een dergelijke geschillencommissie kan worden voorzien in een laagdrempelig en onafhankelijk alternatief voor de civiele rechter. Ik vind het belangrijk dat een dergelijke commissie er komt en ben daarover in gesprek met de Stichting Geschillencommissie Beroep en Bedrijf. Het voornemen is deze commissie zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de wet aan te kunnen wijzen. Het wetsvoorstel is inmiddels door de Staten-Generaal aangenomen en zal binnenkort door de Koning worden bekrachtigd en vervolgens worden bekendgemaakt in het Staatsblad. Het voornemen is om de wet op 1 november 2021 in werking te laten treden.
Het bericht ‘Vallende brokstukken in Meerssen: vliegt de luchtvaart te lang door met oude toestellen?’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vallende brokstukken in Meerssen: vliegt de luchtvaart te lang door met oude toestellen?»1
Klopt het dat in minder dan twee maanden maar liefst drie incidenten hebben plaatsgevonden met Boeing-vliegtuigen, waarvan twee in Nederland2 en een in Colorado in de Verenigde Staten (VS)?3 Zo ja, kunt u toelichten waarom u denkt dat deze incidenten recentelijk zo vaak voorkomen? Zo nee, hebben er meer incidenten plaatsgevonden?
Ja, het klopt dat recent drie voorvallen hebben plaatsgevonden, waarvan twee in Nederland. Dergelijke voorvallen met luchtvaartuigen van Nederlandse maatschappijen moeten gemeld worden bij het Analyse Bureau Luchtvaartvoorvallen (ABL) van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Op dit moment wordt er door ABL geen toenemende trend waargenomen.
Klopt het dat het toesteltype waarmee het incident plaatsvond in Colorado (een Boeing 777-200), precies hetzelfde toesteltype is waarmee in 2018 een ramp plaatsvond in San Francisco?4
Ja, dat klopt. Dat is ook de reden waarom de Federal Aviation Administration (FAA) de Boeing 777-200 met deze specifieke motor een additionele luchtwaardigheidsaanwijzing heeft gegeven. Alle luchtvaartuigen (met deze specifieke motoren) moeten eerst een uitgebreid inspectieprogramma ondergaan voordat er weer mee gevlogen kan worden. Als bij de inspectie haarscheurtjes worden ontdekt moeten de specifieke motoronderdelen vervangen worden.
Klopt het dat dit een van de redenen is dat de VS heeft bevolen vliegtuigen van dat type aan de grond te houden?5 Wordt er Nederland met dit type vliegtuig gevlogen?
Zie het antwoord op vraag 3. In Europa wordt niet met de Boeing 777-200 die is voorzien van deze specifieke motoren gevlogen. Dit is door de European Union Aviation Safety Agency (EASA) bevestigd.
Kunt u reflecteren op de analyse dat de incidenten in Colorado en in Meerssen met elkaar gemeen hadden dat er met vliegtuigen werd gevlogen, die soms wel dertig jaar oud waren en voor passagiers mogelijk al uitgefaseerd?
Bij beide incidenten zijn onderdelen los gekomen van het vliegtuig. Op dit moment wordt onafhankelijk onderzoek gedaan door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) naar de genoemde incidenten in Nederland. Deze onderzoeken zullen we moeten afwachten. Voor het genoemde incident in Amerika geldt dat deze momenteel wordt onderzocht door de National Transportation Safety Board (NTSB is de verantwoordelijke onderzoeksautoriteit) in de VS.
Vooruitlopend op de afronding van de onderzoeken door respectievelijk de NTSB en de OvV kan ik niets zeggen over eventuele paralellen.
Hoe oud was de 747-400F waarmee het incident op 16 januari jl. plaatsvond?
De Boeing 747-400F heeft op 4 februari 2004 een bewijs van inschrijving gekregen. Het eerste bewijs van luchtwaardigheid, waarmee het toestel ook daadwerkelijk mocht vliegen, dateert van 18 maart 2004. Het toestel was op het moment van het voorval, berekend vanaf de datum van de afgifte van het eerste bewijs van luchtwaardigheid, 16 jaar, 9 maanden en 29 dagen.
Klopt het dat het in de luchtvrachtsector langer met oude toestellen wordt doorgevlogen dan in de passagiersluchtvaartsector?
Het is niet zo dat met vrachttoestellen langer gevlogen mag worden dan met passagierstoestellen. Voor beide doeleinden gelden dezelfde veiligheidsnormen.
Wel spelen economische overwegingen een rol waardoor passagiersvliegtuigen worden gemodificeerd tot vrachttoestellen. Dit heeft bijvoorbeeld te maken met de wensen van passagiers ten aanzien van de inrichting en het comfort van het toestel. Een aantal vliegtuigen wordt nadat ze met passagiers hebben rondgevlogen gemodificeerd tot vrachttoestellen.
Deelt u de zorgen van de vragensteller dat Nederland relatief veel aanvliegroutes voor vrachtverkeer heeft op Maastricht Aachen Airport, Schiphol Airport en het vliegveld van Luik, waardoor de zogenoemde Things Falling-off Airplanes (TFAO)-incidenten ook vaker voor kunnen komen als met oude toestellen wordt gevlogen?
Het klopt dat de luchtvrachtsector in Nederland een relatief grote rol speelt. De in het antwoord op vraag 5 genoemde onderzoeken zouden kunnen uitwijzen of er een causaal verband bestaat tussen de leeftijd van vliegtuigen en de TFAO-incidenten.
Deelt u de mening van de vragensteller dat vlootvernieuwing daarom niet alleen van groot belang is met betrekking tot de duurzaamheid van de vliegbewegingen en overlast voor omwonenden, maar ook voor de veiligheid van omwonenden bij deze aanvliegroutes?
Ten aanzien van de veiligheid moeten zowel oude als nieuwe vliegtuigen aan de betreffende luchtwaardigheidseisen voldoen. Elk vliegtuig heeft een veiligheidscertificaat en kent zware onderhoudsschema’s met strenge normen.
De in het antwoord op vraag 5 genoemde onderzoeken kunnen mogelijk uitwijzen of er een causaal verband bestaat tussen de leeftijd van vliegtuigen en de veiligheid voor omwonenden.
Bent u bereid extra maatregelen te nemen om vliegmaatschappijen te stimuleren om hun schoonste, stilste en veiligste vliegtuigen in te zetten op routes van- en naar Nederlandse luchthavens en zo ja, welke maatregelen?
Zoals reeds bij het antwoord op vraag 9 beschreven moeten alle vliegtuigen aan alle onderhouds- en operationele voorschriften voldoen. Er is op dit moment geen aanleiding voor extra maatregelen. Zoals toegelicht in de antwoorden op de vorige vragen vinden op dit moment de onderzoeken plaats naar de oorzaak van de incidenten. Hier kan ik niet op vooruitlopen.
Welke stappen worden op dit moment gezet of kunnen in de toekomst worden gezet om TFAO- incidenten zoveel mogelijk te voorkomen?
Voorvallen met luchtvaartuigen van Nederlandse maatschappijen moeten gemeld worden bij het ABL van de ILT. Op dit moment wordt er door het ABL hierin geen toenemende trend waargenomen.
De ILT houdt toezicht op de Nederlandse luchtvaart organisaties. Om zeker te stellen dat ook de buitenlandse bezoekende luchtvaartmaatschappijen aan deze eisen voldoen, wordt, gebaseerd op EU verordening (EU) Nr. 965/2012, het Safety Assessment of Foreign Aircraft- programma uitgevoerd. Deze inspecties vinden plaats op alle luchthavens. De frequentie is gebaseerd op het Europese programma.
Op 21 februari 2020 heb ik het Nederlandse Luchtvaartveiligheidsprogramma (NLVP) aangeboden aan uw Kamer.6 Een belangrijk instrument van het programma is het periodiek uitvoeren van de Nationale Veiligheidsanalyse (NVA). Met behulp van deze analyse identificeert IenW de potentiële gevaren en risico’s van nationaal belang en ontwikkelt IenW maatregelen om deze te beheersen. Onderzoeken en analyses naar de oorzaak van incidenten worden meegenomen in de NVA. Op dit moment wordt gewerkt aan het ontwikkelen van de methodiek.
Zoals toegezegd in de Vierde voortgangsrapportage veiligheid Schiphol7 zal ik uw Kamer nader informeren over de uitwerking van het NLVP in het Nederlands actieplan voor luchtvaartveiligheid, zoals Nederland ook internationaal verplicht is.
Bent u bereid, indien inderdaad een sterk verband tussen TFAO-incidenten en de leeftijd van het toestel wordt gevonden, dit aan te kaarten bij het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) door bijvoorbeeld te pleiten voor een soort uiterste houdbaarheidsdatum voor vliegtuigen? Zo nee, waarom niet?
Alle onderzoeken van de OvV worden standaard gedeeld met EASA. Dit is vastgelegd in Europese regelgeving. Als de onderzoeken aanbevelingen opleveren die van belang zijn voor EASA zal de OvV deze rechtstreeks aan EASA richten.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De Corona Opt-In, de wijze waarop mensen hun medische gegevens kunnen beschermen en mogelijk verkeerde antwoorden van de minister. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat de Corona Opt-In, de tijdelijke maatregel waarmee 8 miljoen medische dossiers van mensen die daar nooit toestemming voor hebben gegeven zijn opengesteld, nog altijd werkzaam is? Bent u nog altijd voornemens deze maatregel vast te leggen in een algemene maatregel van bestuur (AMvB)?
De Corona Opt-in geldt nog. Het maakt het uitsluitend mogelijk voor de zorgverleners op de Huisartsenpost (HAP) of de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) om tijdens de Covid-19 crisis een beperkte set medische informatie bij de huisarts te mogen raadplegen wanneer zij patiënten in het kader van de behandeling ter plekke toestemming gevraagd hebben. Op 27 februari jl. hadden 8,2 miljoen mensen hun toestemming geregistreerd om hun gegevens bij spoed raadpleegbaar te maken voor de HAP. Op 24 februari jl. waren er 6,5 miljoen mensen die nog geen keuze kenbaar hadden gemaakt. Van al deze mensen is de relevante set informatie, te weten de Professionele Samenvatting (PS) in het kader van de coronacrisis tijdelijk te raadplegen op de HAP en SEH onder voornoemde voorwaarde.
De desbetreffende AMvB is ter advisering voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Momenteel beraad ik mij op de verwerking van het recente advies van de AP. Ik kom hier in een aparte brief aan de Kamer op terug.
Vindt u het wenselijk dat zonder dat mensen ervan weten hun medische gegevens in te zien zijn voor mogelijk duizenden mensen die niets met hun medisch gegevens te maken hebben?
Deze tijdelijke oplossing is nog steeds nodig. De druk op de zorg is onverminderd groot, vanwege de aanhoudend grote stroom (acute) Covid-patiënten en ook omdat tegelijkertijd de reguliere acute en geplande zorg zoveel mogelijk doorgang moet vinden. Dit maakt dat snelle triage en behandeling op de HAP en SEH nog steeds van het grootste belang is.
Ik vind dat er in het kader van de Corona Opt-in voldoende waarborgen zijn ingebouwd om de maatregel zolang noodzakelijk in het kader van Covid-19 te laten voortduren. De medische gegevens die raadpleegbaar zijn via de Corona Opt-in, zijn dat enkel door geautoriseerde zorgprofessionals bij HAP’s en SEH’s en alleen als zij een behandelrelatie hebben met de patiënt. Dit zijn allen gekwalificeerde zorgprofessionals die in het kader van goede zorg en behandeling deze gegevens nodig achten. Voordat zij deze gegevens raadplegen, dienen zij toestemming te vragen aan de patiënt. Daarbij wordt raadpleging gelogd, en deze loggegevens zijn ook weer inzichtelijk voor patiënten. Daarnaast houdt de zorgaanbieder (HAP/SEH) ook een eigen logging bij. De uitwisseling zelf wordt gemonitord op potentieel misbruik.
Kunt u onderbouwen waarom op dit moment geen einde gemaakt kan worden aan deze onwettige gedoogconstructie en waarom terug naar de wettelijke procedure zoals die bestond vóór het instellen van de Corona Opt-In niet mogelijk zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de medewerkers van huisartsenposten (HAP’s) en de spoedeisende hulpen (SEH’s) een samenvatting van de medische gegevens van deze 8 miljoen mensen kunnen inzien?
Door de Corona Opt-in is van de mensen die nog geen keuze hebben gemaakt potentieel een beperkte set gegevens beschikbaar (de PS). Deze gegevens zijn enkel door geautoriseerde zorgprofessionals bij HAP’s en SEH’s inzichtelijk, die in bezit zijn van een UZI-pas en alleen als het nodig is voor snelle triage en behandeling van de patiënt. Het zijn allen gekwalificeerde zorgprofessionals die in het kader van goede zorg en behandeling deze gegevens nodig achten en aanvullend toestemming dienen te vragen voor raadpleging. Deze werkwijze is opgenomen in de Richtlijn gegevensuitwisseling huisarts – huisartsenpost – ambulancedienst – afdeling spoedeisende hulp1. Deze richtlijn is door het veld vastgesteld in 2014.
Klopt het dat de medewerkers van een apotheek een medicatie-overzicht met bijvoorbeeld informatie over medicijn gebruik en allergieën kunnen inzien?
De Corona Opt-in heeft geen betrekking op apotheken maar is uitsluitend van toepassing op het beschikbaar stellen van de PS voor zorgverleners op de HAP en SEH. De verwijsindex in het LSP controleert de rolcode van opvragende zorgverlener. Een apotheker heeft niet de goede rolcode en is dus niet geauthentiseerd om huisartsgegevens te raadplegen. Dat is nooit mogelijk geweest. Apothekers hebben alleen toegang tot het medicatieoverzicht van mensen die expliciet toestemming hebben gegeven aan hun apotheek of apotheken om medicatiegegevens te delen.
Kunt u aangeven waarom u in de Kamer zei: «De corona-opt-in zorgt niet voor toegang tot deze gegevens voor apothekers bijvoorbeeld»?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de website https://www.volgjezorg.nl/corona-opt recent is aangepast en dat de passage waarin stond dat apotheken toegang hadden tot het medicatie-overzicht geschrapt is? Zo ja, is deze passage geschrapt omdat deze onjuist was? Of omdat deze informatie niet graag gedeeld wordt?
Een dergelijke passage heeft er volgens de beheerder, te weten de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ), niet opgestaan.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers bij de HAP’s, SEH’s en apotheken toegang hebben tot deze 8 miljoen medische dossiers waarvoor nooit persoonlijke toestemming tot inzage is gegeven?
Apotheken hebben geen toegang. Alleen de behandelende zorgverleners hebben toegang tot de gegevens op het moment dat een patiënt noodzakelijke zorg nodig heeft en indien de patiënt daar ter plekke toestemming voor heeft gegeven (daartoe in staat is). Het is niet precies te zeggen is hoeveel medewerkers toegang hebben op enig moment.
Er zijn in totaal 113 HAP’s (peildatum oktober 2020) en 83 SEH’s (peildatum juli 2020). Dienstdoende medisch specialisten hebben toegang. Er zijn 582 SEH-artsen geregistreerd (peildatum 1 jan 2019), waarvan vermoedelijk ca. 97% werkzaam is. En er zijn 2.984 SEH-verpleegkundigen werkzaam (peildatum 1 januari 2020)2.
Klopt het dat de enige manier waarop het «opengestelde dossier» weer gesloten kan worden, is wanneer een burger zich fysiek meldt bij zijn huisarts en daar een geprint formulier inlevert?
Zoals ook op http://www.volgjezorg.nl staat aangegeven zijn er 3 mogelijkheden voor mensen om aan te geven of zij willen dat hun gegevens gedeeld worden met de HAP of SEH of niet.
Optie 1: rechtstreeks bij de huisarts melden
Optie 2: het toestemmingsformulier (beschikbaar op volgjezorg.nl)
invullen en aan de huisarts geven
Optie 3: digitaal doorgeven via volgjezorg.nl
Het is uiteraard ook mogelijk om de keuze telefonisch door te geven aan de huisarts en het toestemmingsformulier per post of per email te versturen. Bovendien werken veel huisartsen tegenwoordig met een patiëntenportaal waarin ook berichten verstuurd kunnen worden van patiënt naar huisarts. Er zijn dus meerdere mogelijkheden voor mensen om hun keuze door te geven zonder fysiek de huisarts te bezoeken.
Acht u het wenselijk dat mogelijk duizenden of zelfs miljoenen mensen zich gaan melden bij de huisarts? Hoe verhoudt zich dit tot het ernaar streven om contacten te beperken en de druk op de zorg te verlichten?
Zie antwoord vraag 9.
Wat moet iemand doen die én zijn medische gegevens wil beschermen én bijvoorbeeld uit angst voor het virus geen bezoek wil brengen aan de huisarts?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat mensen via volgjezorg.nl kunnen controleren of er iemand zonder toestemming in hun dossier heeft gekeken?
Voor iedereen is het mogelijk om via volgjezorg.nl om – na inloggen in een persoonlijke omgeving – te zien welke zorgaanbieder gegevens heeft opgevraagd, wanneer dit gebeurd is en welke gegevens het betreft. Om te voorkomen dat mensen periodiek op deze website moeten kijken is het tevens mogelijk om een notificatie in te stellen waarbij mensen automatisch bericht krijgen wanneer een zorgaanbieder informatie uit het dossier heeft opgevraagd. Voor de patiënten die geen toestemming hebben gegeven wordt op de SEH en HAP gevraagd of hun gegevens ingezien mogen worden.
Acht u het waarschijnlijk dat mensen, die nooit toestemming hebben gegeven aan enige behandelaar om hun medische gegevens in te zien, periodiek gaan kijken op deze website? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u bevestigen dat ook aan de zijde van het ziekenhuis het toezicht op onrechtmatige inzage onvoldoende op orde is, aangezien het OLVG Ziekenhuis daarvoor recent nog tot een boete van 440.000 euro veroordeeld werd?1
Nee. Het incident waarvoor de boete is opgelegd dateert uit de periode 1 januari 2018 tot en met 17 april 2019. De AP constateert: «OLVG heeft inmiddels deze overtreding beëindigd doordat zij de procedure ten aanzien van de controle op de logging aangescherpt heeft en de frequentie van de controle op de logging opgevoerd heeft.»
Wel heeft de AP bepaald dat «de overtreding op structurele wijze voor een langere periode heeft voortgeduurd» en «Gelet op de aard, de ernst, de omvang en de duur van de inbreuk ziet de AP aanleiding om het basisbedrag van de boete op grond van artikel 7, aanhef en onder a, van de Boetebeleidsregels te verhogen met € 80.000,– tot € 390.000,–.»
Weet u of andere ziekenhuizen dit toezicht wel op orde hebben? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Een belangrijk onderdeel van de gedragscode/het vak van zorgverleners is het zorgvuldig omgaan met medische gegevens. Het principe is leidend dat enkel patiëntgegevens worden ingezien indien dit nodig is voor het leveren van goede zorg, er een behandelrelatie is en er toestemming van de patiënt is.
De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) heeft een Gedragslijn Toegangsbeveiliging digitale patiëntendossiers opgesteld waarin ook aandacht wordt besteed aan registreren van gebeurtenissen (o.a. toegangslogs). Zij hebben de aangesloten ziekenhuizen gevraagd om zich hierop uiterlijk 31 mei 2021 te laten auditen door onafhankelijke IT auditors. Het idee daarbij is om alle ziekenhuizen voor een aantal onderdelen van de NEN 7510 – waaronder onderdelen over toegang tot dossiers – op hetzelfde niveau te brengen. Daarover zullen de NVZ en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische centra (NFU) gezamenlijk rapporteren aan de AP conform gemaakte bestuurlijke afspraken met de toezichthouder hierover.
Zowel de AP als de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gebruiken de NEN 7510 als uitgangspunt in hun toezicht. De AP doet dit vanuit het perspectief van gegevensbescherming en privacy, de IGJ vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg.
Deelt u de mening dat zolang dit niet gegarandeerd kan worden, de toegang van 8 miljoen medische dossiers niet zonder toestemming opengesteld zou moeten kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Pushbacks van vluchtelingen door de Kroatische grensbewaking |
|
Joël Voordewind (CU), Jasper van Dijk , Bram van Ojik (GL), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Deense organisatie Danish Refugee Council (DRC) over pushbacks door Kroatische grensbewakers en politie1 en bent u op de hoogte van de persoonlijke getuigenissen hierover in het programma 1Vandaag?2 Acht u deze berichten geloofwaardig? Acht u de ontkenning door de Kroatische autoriteiten geloofwaardig?
Ik heb kennisgenomen van het rapport van de Danish Refugee Council en het bericht van EenVandaag. Voor het kabinet staat voorop, dat iedere Europese lidstaat de geldende internationale en Europese wet- en regelgeving dient na te leven en de fundamentele rechten dient te respecteren bij het uitvoeren van zijn taken. Dit geldt ook voor Kroatië. Het gaat om serieuze aantijgingen die wat het kabinet betreft op serieuze wijze moeten worden onderzocht.
Zijn deze pushbacks die vaak met geweld gepaard gaan onderwerp van gesprek geweest bij de Raad Justitie en Binnenlandse zaken? Is uw Kroatische collega hierop aangesproken? Zo nee, bent u bereid deze daar bij de eerstvolgende Raad op aan te spreken?
Berichten over pushbacks en vermeende andere schendingen van fundamentele rechten aan de buitengrenzen van de EU zijn onderwerp van gesprek geweest tijdens de laatste JBZ-Raad van 28 en 29 januari 2021. Kortheidshalve zij verwezen naar het verslag van deze bijeenkomst dat uw Kamer eerder is toegegaan.3
Nederland heeft in het kader van het Schengen evaluatie actieplan van Kroatië het belang van het naleven van fundamentele rechten aan de Kroatische grens herhaaldelijk, en ook recent nog, op verschillende niveaus aan de orde gesteld, zowel in EU-verband als in bilaterale contacten met Kroatië.
Zijn deze berichten, samen met de eerdere berichten over pushbacks door Griekenland en de betrokkenheid van Frontex daarbij, aanleiding voor u om het onderwerp pushbacks te agenderen voor de komende JBZ-Raad? Zo nee, waarom niet?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 2 zijn berichten over pushbacks aan de buitengrenzen van de EU tijdens de JBZ-Raad aan de orde geweest. Ook de vermeende betrokkenheid van Frontex is ter sprake gebracht. Getuige het verslag van de beraadslagingen bestaat er binnen de Raad veel aandacht voor deze berichten. De Raad heeft dan ook aangegeven aangesloten te willen blijven bij de uitkomsten van de verschillende lopende onderzoeken naar de vermeende betrokkenheid van Frontex. Nederland wenst deze onderzoeken af te wachten, alvorens zo nodig het gesprek aan te gaan in de JBZ-Raad over de uitkomsten ervan.
Doet de Europese Commissie onderzoek naar deze berichten? Zo niet, bent u bereid hierop aan te dringen?
De Europese Commissie is in doorlopende dialoog met Kroatië om te verzekeren dat aan de bestaande waarborgen aan de grens wordt voldaan. De Commissie heeft Kroatië eerder om meer informatie verzocht na de aantijgingen over pushbacks aan de Kroatische grens. Daarnaast werkt de Commissie al enige tijd samen met de Kroatische autoriteiten aan het opzetten van een onafhankelijk monitoringsmechanisme voor grensbeheer.
Geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog ten aanzien van Kroatië? Bent u het eens dat dit onmiddellijk opgeschort dient te worden ten aanzien van Kroatië als deze berichten blijken te kloppen?
Bij alle overdrachten van personen binnen de Europese Unie, van Dublinclaimanten tot personen die worden overgeleverd op basis van een Europees Aanhoudingsbevel, vindt overdracht plaats op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel tussen lidstaten. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is gebaseerd op het feit dat alle lidstaten gebonden zijn aan internationale verplichtingen en het Unierecht. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt totdat een rechter daarover anders oordeelt. Over Kroatië zijn in dezen geen rechterlijke uitspraken gedaan die tot gevolg hebben dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Bent u het eens dat deze pushbacks het Europese asiel- en migratiebeleid ondergraven? Wat gaat u hier met uw andere collega’s tegen ondernemen?
Het kabinet verwacht – met u – dat alle partijen te allen tijde de fundamentele rechten respecteren van migranten en asielzoekers. Daar zijn alle lidstaten toe verplicht op grond van internationale, Europese en nationale wet- en regelgeving. Uit deze verplichtingen volgt dat eventuele misstanden of schendingen moeten worden gemeld. Wanneer er sprake is van serieuze aantijgingen, moeten deze worden onderzocht en zo nodig moeten aanvullende maatregelen worden genomen om eventuele incidenten in de toekomst te voorkomen. Daar ziet de Commissie ook op toe, getuige haar recente reacties. Ook wordt hier nadrukkelijk over gesproken in de JBZ-Raad.
Nederlandse militairen die als migrant geregistreerd zijn |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat Nederlandse militairen die in het buitenland gestationeerd zijn of waren, geregistreerd staan als «immigrant»? Zo ja, hoe is dit mogelijk en om hoeveel militairen gaat dit?
Voor iedere inwoner van Nederland geldt dat bij vertrek naar het buitenland, als langer dan acht maanden binnen twaalf maanden buiten Nederland verbleven gaat worden, er bij de woongemeente aangifte moet worden gedaan van vertrek uit Nederland1. De persoon die naar het buitenland vertrekt, blijft geregistreerd staan in de BRP, maar niet meer als inwoner van een gemeente, maar als niet-ingezetene. Bij terugkeer naar Nederland moet men zich dan weer melden bij de woongemeente voor inschrijving als ingezetene (de aangifte van verblijf en adres als bedoeld in artikel 2.38 van de Wet BRP). In BRP-systeemtermen wordt dan «groep 14 Immigratie» ingevuld. Dit geldt inderdaad voor militairen, maar ook bijvoorbeeld voor studenten die een jaar in het buitenland gaan studeren of werknemers die voor hun werkgever tijdelijk in het buitenland werken. In de BRP is geen informatie beschikbaar over waarom iemand naar het buitenland vertrekt of waarom iemand in het buitenland was, dus ook niet over het aantal militairen waar dit voor geldt.
Is er een aanpassing mogelijk in de basisregistratie personen zodat deze mensen niet meer als immigrant geregistreerd staan, omdat zij nooit daadwerkelijk zijn geëmigreerd?
In de BRP-systemen wordt de term «immigratie» gebruikt voor zowel vestiging vanuit het buitenland als voor remigratie en hervestiging. Op basis van gegevens uit de BRP kan echter wel onderscheid worden gemaakt tussen personen die naar Nederland geëmigreerd zijn vanuit het buitenland en personen die in Nederland geboren zijn, tijdelijk in het buitenland verbleven en weer zijn teruggekeerd. Dat onderscheid blijkt bijvoorbeeld uit de datum van eerste inschrijving in de BRP, en het al dan niet ontleend zijn van de persoonsgegevens aan een Nederlandse geboorteakte. Er is dus wel onderscheid tussen immigranten en inwoners die slechts tijdelijk in het buitenland waren. Echter, ik ben me er van bewust dat het gebruik van de term «immigratie» voor mensen die tijdelijk uit Nederland vertrokken waren een vreemde indruk wekt en dat men hecht aan duidelijkheid over het onderscheid.
Daarover kreeg ik ook meldingen via de Nationale ombudsman (onderdeel Veteranen Ombudsman). Het gebruik van de term «immigratie» in het BRP-systeem leidt er toe dat Nederlanders die terug zijn gekeerd na tijdelijk verblijf uit het buitenland, bij inzage van hun persoonslijst uit de BRP (via mijnoverheid.nl of bij de gemeente) de term «immigratie» zien staan. Dat men als «immigrant» staat genoteerd wordt door sommige militairen die in het buitenland geplaatst zijn geweest als onjuist ervaren. Bij vraag 4 ga ik in op mogelijke aanpassingen om het onderscheid zichtbaar te maken.
is het waar dat deze mensen of hun gezinsleden, die in dienst van de Nederlandse overheid zijn uitgezonden, hiervan gevolgen ondervinden zoals het opbouwen van minder AOW-rechten? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Uitvoeringsinstanties en andere overheidsorganen zijn op grond van de Wet BRP in beginsel verplicht om gebruik te maken van gegevens uit de BRP. Er zijn echter uitzonderingen opgenomen op dat uitgangspunt. Eén van de uitzonderingen is dat mag worden afgeweken van de gegevens in de BRP indien een goede vervulling van de taak dat vereist. Daarmee is in de wet gewaarborgd dat het bestuursorgaan, belast met de uitvoering van sectorale regelgeving, invulling kan geven aan zijn eigen verantwoordelijkheid om ten aanzien van de individuele burger te beslissen over het toekennen van een voorziening of het opleggen van een verplichting. Het is van belang dat bestuursorganen deze verantwoordelijkheid nemen en in voorkomende gevallen zelf onderzoek doen naar de concrete situatie, voordat op basis van gegevens uit de BRP jegens betrokkene een beslissing wordt genomen.
Bij zelfstandige vestiging in het buitenland langer dan 12 maanden2 worden Defensiemedewerkers geïnformeerd (mondeling en met een brochure) dat men zich moet laten uitschrijven als inwoner uit de BRP en dat men contact moet opnemen met overheidsorganisaties om aan te geven dat er sprake is van uitzending en niet van emigratie, zodat die rekening daarmee kunnen houden.
Het gebruik van de term «Immigrant» bij de registratie bij terugkeer na verblijf in het buitenland in plaats van bijvoorbeeld de term «hervestiging» heeft geen gevolgen voor rechten en plichten. Zoals bij vraag 2 toegelicht kan onderscheid gemaakt worden tussen immigratie, remigratie en hervestiging.
Bent u het eens dat het voor militairen als erg vervelend kan worden ervaren dat zij worden geregistreerd als immigrant, terwijl zij in dienst van de Nederlandse overheid zijn uitgezonden? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Ja, daar ben ik het mee eens.
In het kader van de Ontwikkelagenda BRP werk ik aan verbeteringen en vernieuwingen in het BRP-stelsel. Een van de onderwerpen is «Meerdere adressen registreren». Dat punt is geagendeerd om te onderzoeken of en hoe een tweede adres opgenomen zou kunnen worden in de BRP en hoe dit kan bijdragen aan het oplossen van knelpunten voor de burger en verbetering van zicht op verblijf van personen door de overheid. Een van de daarbij genoemde knelpunten is tijdelijk verblijf in het buitenland vanwege werkzaamheden. Ik zal deze casus in het onderzoek betrekken. Uiteraard zal ik daarbij de bijzondere omstandigheden van militairen meenemen (zo zal een adres registreren niet altijd wenselijk zijn).
Daarnaast wil ik laten onderzoeken hoe bij het tonen van de gegevens op mijnoverheid.nl wel het onderscheid zichtbaar kan worden tussen «immigratie» en «hervestiging», en hoe beter over het onderscheid gecommuniceerd kan worden bij uitleg over de registratie.
In de eerstvolgende voortgangsbrief over de BRP zal ik over de stand van zaken van de verbeteringen rapporteren.
De onduidelijke brief over de inzet voor het bijenrichtsnoer |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u verduidelijken wat u verstaat onder «het meest conservatieve beschermingsniveau [voor honingbijen] conform de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013» in uw brief over het bijenrichtsnoer aan de Tweede Kamer?1
In de versie van het EFSA bijenrichtsnoer uit 2013 is op basis van de destijds beschikbare wetenschappelijke informatie en een enquête onder imkers bepaald welk effect nog als verwaarloosbaar kon worden beschouwd. Dit is destijds bepaald op een maximaal effect op de omvang van een bijenkolonie van 7%.
Kunt u bevestigen dat de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013 uitging van een beschermingsniveau van maximaal 7% sterfte van honingbijen, hommels en solitaire bijen?
Het effect dat een gewasbeschermingsmiddel mag hebben op de omvang van een bijenkolonie is in de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013 vastgesteld op maximaal 7%.
Waarom neemt het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) dat beschermingsniveau niet mee in haar advies en noemt het Ctgb 12,8% honingbij-sterfte als «het meest conservatieve beschermingsniveau»?2
Op basis van het wetenschappelijke werk van EFSA concludeert het Ctgb dat de omvang van een bijenkolonie door het jaar heen varieert tussen de 12,8% en 47,1%. Met de uitgangspunten die het Ctgb heeft beschreven in het advies ziet het Ctgb daarom een beschermdoel van een maximaal effect op de omvang van een bijenkolonie van 12,8% als meest conservatieve optie.
Kunt u bevestigen dat het voorstel van de European Food Safety Authority (EFSA) en het BEEHAVE-model uitgaan van de huidige landbouw, waar al sprake is van een dramatische achteruitgang in de insectenstand, en dat 7% of 12,8% sterfte daar dus bovenop komt? Zo ja, waarom spreekt u of het Ctgb daar in het geheel niet over?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. De natuurlijke variabiliteit van de omvang van een bijenkolonie is bepaald op kolonieniveau. Dit staat in die zin los van de achteruitgang van totale insectenpopulaties. Daarnaast wordt bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen gekeken naar het effect van een middel ten opzichte van de situatie waarbij het middel niet wordt toegepast.
Gaat u bij de Europese bijeenkomst van 23 februari uitvoering geven aan de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570-XIV, nr. 50) en pleiten voor een beschermingsniveau van maximaal 7% bijensterfte, ook voor hommels en solitaire bijen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de bijeenkomst van 23 februari zal ik de EC oproepen om zo snel mogelijk met een voorstel te komen en om vervolgens ook voorstellen te doen voor de beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen. Ook zal ik tijdens de bijeenkomst er bij de EC op aandringen dat de EC met een voorstel komt uitgaande van het meest conservatieve beschermingsniveau conform de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013 (zie ook mijn antwoord op vraag 1). Ik vraag de EC zich rekenschap te geven van de wetenschappelijke inzichten die in de afgelopen tijd beschikbaar zijn gekomen.
Het bericht Medisch Dossier Surinaamse activist Doedel opgedoken: hoop op eerherstel |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Medisch Dossier Surinaamse activist Doedel opgedoken: hoop op eerherstel», d.d. 18 februari jl.?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ook voor de Nederlandse regering van belang is kennis te nemen van het medische dossier van de heer Doedel? Zo ja, welke stappen onderneemt u daartoe? Zo nee, waarom niet?
Het medisch dossier is gevonden in Suriname. Naar ik heb begrepen uit contacten van de Nederlandse ambassade met het Ministerie van Volksgezondheid, zal in Suriname een commissie benoemd worden, bestaande uit medici, historici en een familielid van de heer Doedel, die het dossier zal gaan bestuderen. Het is goed om de bevindingen van de commissie eerst af te wachten. De Nederlandse ambassade zal dit proces volgen en hierover contact onderhouden met de Surinaamse autoriteiten.
Gaat u onderzoek (laten) doen naar informatie die zich mogelijk in de Nederlandse archieven bevindt over de gang van zaken met betrekking tot de heer Doedel? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur heeft onlangs gesproken met de Surinaamse Minister van Volksgezondheid, inzake de plannen van de Surinaamse regering in deze kwestie. De Minister stelde dat de eerste stap nu het instellen van de eerdergenoemde commissie is, die onderzoek zal doen naar het medisch dossier van dhr. Doedel. Als Suriname aangeeft Nederlandse betrokkenheid te willen bij het onderzoek, bijvoorbeeld om bepaalde archiefstukken te achterhalen, is het kabinet uiteraard bereid te kijken wat de mogelijkheden daartoe zijn.
Bent u bereid de familie van de heer Doedel te ondersteunen in hun verzoek tot inzage in het medisch dossier? Zo ja, welke stappen onderneemt u daartoe? Zo nee, waarom niet?
In eerste instantie is dit een aangelegenheid tussen de familie van de heer Doedel en de Surinaamse overheid. Indien de familie Doedel ondersteuning van het Nederlandse kabinet wenst, dan zal uiteraard worden gekeken op welke manier kan worden bijgedragen.
Bent u bereid een onderzoek naar de gang van zaken en de rol van de Nederlandse overheid destijds te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u op korte termijn contact opnemen met de Surinaamse regering om te bezien op welke wijze Nederland een rol kan spelen in het onderzoek naar deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid – indien onderzoek daar aanleiding toe geeft – over te gaan tot eerherstel van de heer Doedel analoog aan het eerherstel voor Anton de Kom? Zo nee, waarom niet?
Die vraag loopt vooruit op de resultaten van het onderzoek van de commissie en is daarom momenteel niet aan de orde.
Het bericht dat studenten in Nederland China vrezen. |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Studenten in Nederland vrezen China: Sommigen durven hun mond niet open te doen»1 en «Zorgen om banden RUG en China: hoogleraar mag imago China niet beschadigen»?2
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de academische vrijheid in Nederland nooit ter discussie mag staan? Herinnert u zich de schriftelijke vragen van 17 april 2019 in hoeverre het aanstellen van een hoogleraar bij de RUG met Confucius-middelen diens onafhankelijkheid aantast, waarop u op 11 juni 2019 aangaf dat er geen reden tot zorg was?3
Ja.
Bent u bekend met de passage in het contract tussen een Groningse hoogleraar en het Confuciusinstituut waarin het de Groningse hoogleraar wordt verboden het imago van China zware schade toebrengen? Zo ja, wat vindt u hiervan? Wat vindt u van de mening van het universiteitsbestuur in Groningen dat de overeenkomst «de academische vrijheid niet onder druk zet»?
Over de constructie rond de leerstoel heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd, o.a. in antwoord op vragen van de leden Rog en Van der Molen van 4 februari 2019.
De in de vraag genoemde bepaling is te vinden in de -door NOS openbaar gemaakte- overeenkomst tussen de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en Confucius Institute Headquarters (Hanban) over het instellen van een leerstoel Chinese Taal en Cultuur bij de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen (bepaling 2.4, p. 3). Deze overeenkomst bevat enkele ontbindende bepalingen, waaronder de bepaling met betrekking tot ernstige schendingen van Chinese wet- en regelgeving en het ernstig schaden van het imago van China. Als zo’n situatie zich voordoet, behoudt Hanban zich het recht voor de overeenkomst te beëindigen. Dat houdt in dat Hanban niet langer meebetaalt aan de leerstoel. Het laat de arbeidsovereenkomst tussen de Rijksuniversiteit Groningen en de hoogleraar in kwestie onverlet.
In algemene zin is het zo dat het aan de instellingen is om overeenkomsten met derde partijen, binnenlands en buitenlands, te sluiten. Dat valt binnen hun wettelijk verankerde institutionele autonomie. Daarbij dienen zij academische grondbeginselen, zoals de eveneens wettelijk verankerde academische vrijheid, goed te borgen.
Een bepaling zoals de hier genoemde, zou indirect kunnen leiden tot een (gevoelde/ervaren) druk bij de betrokkenen om geen dingen te doen die de cofinanciering in gevaar kunnen brengen en kan daarmee resulteren in vormen van (zelf)censuur. Dat is onwenselijk. De RUG geeft desgevraagd aan dat de overeenkomst met Hanban over de leerstoel in 2016 in werking is getreden voor een periode van 5 jaar en dat dit jaar dus moet worden besloten over de verlenging ervan. Bij het gesprek dat mijn ministerie met de RUG voerde, liet de RUG weten de overeenkomst met Hanban met betrekking tot de leerstoel niet te willen verlengen. Daarmee zal die overeenkomst nog dit jaar komen te vervallen.
Hoe verhoudt het contractueel verbieden van een hoogleraar om het imago van China te beschadigen zich ten opzichte van de gedragscode wetenschappelijke integriteit? Welke consequenties zijn er verbonden aan het schenden van de gedragscode wetenschappelijk integriteit door een Nederlandse onderwijsinstelling?
Zoals gezegd, gaat het om een ontbindende bepaling in de overeenkomst tussen de RUG en Hanban over het instellen van een leerstoel. Deze overeenkomst staat los van het arbeidscontract dat de Rijksuniversiteit Groningen heeft met de hoogleraar die deze leerstoel vervult.
De Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit beschrijft onder meer de zorgplichten van de instellingen. Zo dient de instelling te zorgen voor een werkomgeving waarbinnen goede onderzoekspraktijken worden bevorderd en gewaarborgd. Ook is het aan de instelling om ervoor te zorgen dat onderzoekers kunnen werken in een veilige, inclusieve en open omgeving. In het gesprek dat mijn ministerie met de RUG heeft gevoerd, is daar aandacht voor gevraagd.
Onafhankelijkheid is een belangrijk principe uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Dit principe houdt in dat een onderzoeker zich niet laat leiden door buiten-wetenschappelijke overwegingen, zoals overwegingen van politieke aard. Onafhankelijkheid is in elk geval vereist bij de opzet en uitvoering van en rapportage over het onderzoek; bij de keuze van het onderzoeksobject en van de onderzoeksvraag is onafhankelijkheid niet altijd nodig. Een instellingsbestuur zal bij een vermoeden van niet-naleving van deze normen voor goede onderzoekspraktijken de mogelijke schending moeten onderzoeken. Bij schending zal het instellingsbestuur moeten bezien of het mogelijk en wenselijk is een sanctie op te leggen.
De gedragscode is van en voor de kennissector en deze is als zodanig niet juridisch bindend. Wel is het een ijkpunt binnen de sector voor wat wel en niet geoorloofd is.
Hoe is het ondanks meerdere waarschuwingen vanuit de veiligheidsdiensten, onderzoeksinstituten zoals Clingendael, en de Tweede Kamer over de gevaren van het Confuciusinstituut nu toch mogelijk dat veel studenten en medewerkers van de RUG zich geïntimideerd voelen door China en zij niet meer openlijk hun mening over China durven te geven?
Uit de berichtgeving maak ik op dat er door studenten van de RUG een petitie is opgesteld die ervoor pleit de samenwerking met het Confucius Instituut te beëindigen. Daarnaast wordt er in de berichtgeving gewezen op een breder probleem dat (Chinese) studenten en onderzoekers in Nederland zich soms belemmerd voelen zich uit te spreken over bepaalde onderwerpen, uit angst voor repercussies voor hun carrière en/of veiligheid na terugkomst in China.
In algemene zin wordt in het recent door AIVD, MIVD en NCTV uitgebrachte Dreigingsbeeld Statelijke Actoren ook benoemd dat wetenschap en kennisinstellingen worden beschouwd als doelwit van statelijke actoren o.a. ter beïnvloeding van meningen en publicaties.
In de Kamerbrieven over kennisveiligheid en over de samenwerking met China4 heb ik beschreven welke stappen het kabinet wil zetten om ervoor te zorgen dat de universiteit een veilige omgeving is en blijft. In de uitvoering van die maatregelen neem ik bovengenoemde signalen mee, evenals in het gesprek dat mijn ministerie met de RUG heeft gevoerd.
Deelt u de mening dat uit de berichtgeving blijkt dat de academische vrijheid bij het Confuciusinstituut Groningen zwaar is aantast en dat dit ontoelaatbaar is? Kunt u in uw antwoord het KNAW-rapport betrekken waarin de betekenis en grenzen van academische vrijheid zijn uitgewerkt?4
Voor de RUG geldt dat zij als instelling de academische vrijheid dient te borgen, zoals bepaald in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Daaronder vallen ook afspraken die in de randvoorwaardelijke sfeer liggen, maar kunnen leiden tot zelfcensuur. Wanneer een hoogleraar aan de RUG beïnvloed zou worden door welk gremium dan ook en daardoor bijvoorbeeld niet in staat zou zijn om vrij onderwijs te geven aan de RUG, dan is de RUG de aan te spreken partij («normadressaat») en niet het Confucius Instituut.
Wanneer wel of niet de academische vrijheid is geschonden, is niet altijd even duidelijk. Dit blijkt ook uit het KNAW-rapport, waarin de KNAW een voorzet heeft gegeven voor verdere verkenningen en discussie. Het rapport geeft als voorbeeld van verder te onderzoeken casuïstiek, wetenschappelijke samenwerking met onvrije landen.
Ik acht het daarom prematuur om direct een oordeel te vellen over of er wel of niet sprake is van «zware aantasting van de academische vrijheid». Ik ben met de RUG in gesprek over de relatie met het Confucius Instituut Groningen.
Vindt u dat de RUG maatregelen moeten nemen? Zo ja, welke maatregelen?
De RUG dient, net als de andere instellingen voor hoger onderwijs die vallen onder de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), de academische vrijheid in acht te nemen. Het is aan de instellingen om dit te garanderen. Ik ben met de RUG in gesprek om te kijken of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn.
Bent u bereid om naar aanleiding van de verontrustende berichtgeving de Inspectie van het Onderwijs, vanwege hun taak om de naleving van de wet te controleren, opdracht te geven om te onderzoeken in hoeverre bij de RUG en het Confuciusinstituut Groningen artikel 1.6, «Aan de instellingen voor hoger onderwijs wordt de academische vrijheid in acht genomen», wordt nageleefd? Bent u bereid om in dit onderzoek ook het Confuciusinstituut Maastricht mee te nemen?
De Inspectie van het Onderwijs kan zelf op basis van signalen, waaronder berichten in de media, besluiten een onderzoek in te stellen. De inspectie heeft mij geïnformeerd dat zij naar aanleiding van dit signaal reeds contact heeft opgenomen met de RUG.
Welke andere maatregelen bent u van plan te nemen om de academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting bij het Confuciusinstituut Groningen te herstellen? Bent u deze keer wel bereid de Rijksuniversiteit Groningen op te roepen het samenwerkingsverband met het Confuciusinstituut te verbreken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het Instituut Clingendael beveelt in het onderzoek naar China’s invloed op onderwijs in Nederland op basis van hun bevindingen aan de transparantie van de Confucius Instituten te bevorderen en eventueel los te koppelen van Nederlandse kennisinstellingen. Zoals aangekondigd in mijn Chinabrief6 ben ik met de betreffende kennisinstellingen aan het bekijken op welke manier vervolg kan worden gegeven aan deze aanbevelingen.
Herinnert u zich de aanbeveling van de RVO met betrekking tot de tien risicovolle Memoranda of Understanding (MoU’s) van Nederlandse universiteiten met Chinese partijen?5 Deelt u de mening dat deze 10 risicovolle MoU’s spoedig bekeken en beoordeelt moeten worden? Hoe staat het met de oprichting van de onafhankelijke adviescommissie die Nederlandse samenwerkingen met buitenlandse kennisinstellingeninhoudelijk moet gaan toetsen op de mate van risico en het toetsingskader dat hier aan ten grondslag ligt? Hoe ver reikt de invloed van deze onafhankelijke adviescommissie en wat gebeurt er als een kennisinstelling een advies om een MoU te ontbinden naast zich neer legt?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over samenwerking met China8, wordt er gewerkt aan een landenneutraal toetsingskader om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Het kabinet gaat op de risicovakgebieden bezien welke elementen van samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse partners een risico vormen.
Ik heb tevens toegezegd de RVO-aanbeveling om een onafhankelijke adviescommissie een rol te laten spelen, mee te zullen nemen bij de uitwerking van het toetsingskader. Daarbij heb ik ook aangegeven dat ik alle Nederlandse kennisinstellingen vraag om bestaande samenwerkingsovereenkomsten tegen het licht te houden en te onderzoeken of de fundamentele waarden hierin voldoende geborgd zijn.
Zoals toegezegd in de Kamerbrief kennisveiligheid wordt uw Kamer eind dit jaar opnieuw geïnformeerd over de voortgang bij de uitwerking van de verschillende maatregelen.
Bent u bekend met en in het bezit van de lijst van verboden onderwerpen die de Chinese regering heeft opgesteld voor Chinese academici in het buitenland en gecontracteerde partners? Wat vindt u van deze lijst en kunt u deze lijst, indien in uw bezit, zo spoedig mogelijk delen met de Kamer?
Nee, daar ben ik niet mee bekend. In algemene zin kan ik zeggen dat het niet strookt met de opvatting van het kabinet over academische vrijheid om als de overheid te treden in de onderwerpskeuze van onderzoekers en studenten.
Bent u bereid om naar aanleiding van de berichtgeving en het recente rapport van de veiligheidsdiensten over grootschalige Chinese spionage op Nederlandse onderwijsinstellingen een onderzoek in te stellen naar «the Association of Chinese Students and Scholars in the Netherlands» om in kaart te brengen welke rol deze organisatie speelt bij het verklikken van studenten en bij de Chinese economische spionageactiviteiten op Nederlandse kennisinstellingen?6 7
U verwijst naar het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren dat recent door AIVD, MIVD en NCTV is uitgebracht. Op pagina 24 van het rapport wordt het volgende benoemd: «[Kennisinstellingen] vormen niet alleen doelwit van spionageactiviteiten, maar ook van legale (academische) samenwerkingsverbanden die in uiterste gevallen kunnen leiden tot ongewenste kennisoverdracht. Legale samenwerking kan in uiterste gevallen leiden tot ongewenste overdracht van kennis en technologie en tot ongewenste afhankelijkheden. Het kan ook een opstap betekenen naar illegale praktijken binnen de vitale infrastructuur of andere belangen die raken aan de nationale veiligheid.»
De Chinese Students and Scholars Association (CSSA) is een wereldwijd netwerk van Chinese studentenverenigingen. De Nederlandse tak, de ACSSNL, heeft 16 afdelingen. Instituut Clingendael heeft bij het onderzoek naar Chinese invloed op onderwijs in Nederland ook de rol van de ACSSNL onderzocht. De onderzoekers vonden geen aanwijzingen dat ACSSSNL actief initiatieven neemt tot politieke beïnvloeding.
Ik wil er daarbij op wijzen dat de vrijheid van vereniging in Nederland een grondwettelijk recht is (artikel 8 Grondwet). Daarbij dient de Nederlandse wet- en regelgeving uiteraard te worden gerespecteerd. Ik zie op dit moment geen aanleiding om specifiek onderzoek te doen naar overtreding van Nederlandse wet- en regelging door de ACSSNL.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, graag binnen de reguliere termijn?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord, vanwege afstemming heeft de beantwoording iets langer geduurd.
Het bericht 'Vertraging ggz-indicaties in de Wlz door hoge aantal aanvragen' |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «vertraging ggz-indicaties in de Wet langdurige zorg (Wlz) door hoge aantal aanvragen»?1
Het bericht is mij bekend. Het artikel is gebaseerd op een brief van Minister De Jonge aan de Tweede Kamer van 10 februari jl. (Kamerstuk 34 104, nr. 321).
Kunt u aangeven hoe het komt dat er ruim tweederde aanvragen meer zijn dan de 9.500 aanvragen die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vorig jaar verwachtte?
Het oorspronkelijke aantal verwachte indicaties is gebaseerd op een onderzoek van HHM uit 2017 onder zorgaanbieders en bedroeg 9.250 indicaties. Daarbij werd verondersteld dat alleen cliënten vanuit beschermd wonen met verblijf of met verblijf in een klinische GGZ-setting een indicatie zouden verkrijgen. Uit de aanvragen bij het CIZ blijkt dat ook cliënten met ambulante Wmo/Zvw ondersteuning een Wlz-indicatie hebben aangevraagd en gekregen. Daarnaast waren zorgaanbieders oorspronkelijk terughoudend met het aanmelden van cliënten gezien de onzekerheid over de positionering van behandeling, de inkoopvereisten van de zorgkantoren en de toen nog niet bekende tarieven in de Wlz. In de tweede helft van 2020 heeft een extra toeloop plaatsgevonden, nadat duidelijkheid was geboden over deze onderwerpen. Hierdoor kunnen en willen veel van de huidige zorgaanbieders ook de zorg leveren in het kader van de Wlz.
Kunt u toelichten hoeveel mensen uiteindelijk ook een indicatie voor de Wlz krijgen?
Het indicatietraject is nog niet afgerond. Op basis van de huidige inzichten zullen naar verwachting ruim 16.000 cliënten een Wlz GGZ-wonen indicatie krijgen, die voorheen zorg en ondersteuning vanuit Wmo/Zvw kregen.
Kunt u aangeven wat precies wordt bedoelt met «dat er een apart beoordelingsteam» bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) gevormd is?
Voor het gehele project heeft het CIZ al in 2019 extra medewerkers aangenomen en opgeleid. Het oorspronkelijke doel was dat deze medewerkers na de afronding van het project uit zouden vloeien naar de reguliere teams. Dit zou gebeuren per 1 januari 2021, wanneer de GGZ-instroom onderdeel werd van de reguliere Wlz-instroom. Gezien de vertraging heeft het CIZ er echter voor gekozen dit uit te stellen en de medewerkers vooralsnog volledig voor de afhandeling van de GGZ-aanvragen in te blijven zetten.
Welke stappen heeft u genomen om de wachtduur voor de mensen met een aanvraag te verkorten? Bent u voornemens meer capaciteit beschikbaar te stellen aan het CIZ?
Eind 2020 heb ik met het CIZ afspraken gemaakt over een noodplan, waarin verschillende maatregelen zijn opgenomen om het stuwmeer aan aanvragen zo snel en zorgvuldig mogelijk weg te werken. Het gaat daarbij vooral om maatregelen voor de extra inzet van personeel voor onder meer triage, telefonie, onderzoekers en medisch adviseurs. Daarbij wordt nieuw personeel geworven, maar worden ook bestaande contracten verlengd. Inmiddels heb ik met het CIZ ook afspraken gemaakt over het stuwmeer dat nu ontstaat bij de GGZ-aanvragen die in 2021 worden gedaan. Hierbij geldt over het algemeen dat de maatregelen van het eerste noodplan worden verlengd. Voor de uitvoering van dit noodplan zal ook extra personeel worden geworven. Omdat de opleiding tijd kost, is het effect van de inzet van deze medewerkers nog niet meteen zichtbaar. Ook wordt in communicatie richting cliënten voorzien.
Betekent dit dat overige indicatiestellingen, voor bijvoorbeeld opname in een verpleeghuis, langer op zich laten wachten?
De vertraging heeft in eerste instantie vooral gevolgen voor de GGZ-aanvragen. Het is echter niet uitgesloten dat ook op termijn de doorlooptijden voor de reguliere Wlz-aanvragen hinder gaan ondervinden van deze situatie. Dit komt omdat de GGZ-medewerkers vooralsnog niet worden doorgeplaatst naar de reguliere teams, waar dat wel was beoogd. De inzet is om de GGZ-aanvragen zo snel mogelijk af te handelen en daar de andere werkstromen van het CIZ zo min mogelijk onder te laten leiden. Met het CIZ vindt daarom frequent overleg plaats om de situatie goed te monitoren en zo nodig bij te stellen. Indicaties waarbij spoed is vereist worden door het CIZ nog steeds met spoed opgepakt.
Kunt u uitleggen wat wordt bedoeld met «om ervoor te zorgen dat zorg voor cliënten wordt voortgezet, zijn er «overgangswerkwijzen» afgesproken»? Wat houden die overgangswerkwijzen in?
Eind 2020 zijn aanvullende afspraken gemaakt met CIZ, VNG en ZN voor cliënten die een aanvraag hebben ingediend bij het CIZ maar op 1 januari 2021 nog geen Wlz-zorg ontvangen. Kern van de afspraak is dat de huidige zorg bijvoorbeeld in beschermd wonen wordt gecontinueerd door gemeenten, totdat de zorgtoewijzing in de Wlz heeft plaatsgevonden. Om dit mogelijk te maken zijn onder meer de toekenningsbeschikkingen Wmo van deze cliënten, die op 1 januari 2021 afliepen, verlengd tot 1 juli 2021. De Wlz-zorgverlening kan overigens eerder ingaan, als de zorgtoewijzing voor 1 juli heeft plaatsgevonden.
Kunt u uiteenzetten wat de extra toename aan mensen uit de geestelijke gezondheidszorg (ggz) naar de Wlz betekent voor de financiële overheveling van Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-middelen naar Wlz-middelen?
Onderdeel van de afspraken met de VNG is dat in 2021 de bedragen die worden overgeheveld van de Wmo naar de Wlz worden nagecalculeerd uitgaande van de nieuwe gegevens van het CIZ. Omdat meer mensen overgaan naar de Wlz zal het bedrag van de uitname en het kader voor de Wlz worden verhoogd. Uitgangspunt hierbij is dat de uitname voor gemeenten budgettair neutraal plaatsvindt.
Hoeveel uur zorg ontvangen de mensen die een positieve beoordeling hebben ontvangen op hun aanvraag, ten opzichte wat men hiervoor ontving?
Het aantal uren zorg dat iemand ontvangt is niet inzichtelijk, omdat in de Wlz wordt gewerkt met zorgprofielen waar geen zorguren aan gekoppeld zijn. Het zorgkantoor, de cliënt en zijn naasten en de zorgaanbieder kijken gezamenlijk naar wat de zorgbehoefte van de cliënt is en hoe hier invulling aan kan worden gegeven. De verwachting is dat de meeste cliënten in de Wlz dezelfde hoeveelheid zorg en ondersteuning zullen ontvangen als die zij hiervoor al ontvingen in de Wmo. Voor wat betreft dagbesteding is de aanname dat cliënten hier in de Wlz meer gebruik van gaan maken, omdat dagbesteding onderdeel is van de Wlz-aanspraak.
Eventuele voornemens het demonstratierecht te beperken |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is het waar dat er voornemens zijn extra voorwaarden te stellen aan demonstraties?
Is het waar dat het hierbij zou gaan om beperkingen aan het aantal deelnemers?
Is het waar dat het hierbij zou gaan om het werken met tijdslots?
Is het waar dat gemeenten hierover al wel informatie hebben ontvangen maar de Kamer niet?
Kunt u deze vragen voor 26 februari 2021 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Bent u bekend met de uitspraak van het Internationaal Strafhof (ICC) waarbij de Pre-Trial Chamberbij meerderheid heeft geoordeeld dat het Hof bevoegd is misdaden in de Gaza-strook, de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem te onderzoeken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak?
Het Internationaal Strafhof is onafhankelijk. Het kabinet heeft vertrouwen in de professionaliteit van het Hof en de aanklager. Nederland bemoeit zich dan ook niet inhoudelijk met onderzoeken of uitspraken van het Internationaal Strafhof.
Bent u van mening dat deze beslissing noodzakelijk volgt uit het internationaal recht, of dat hier sprake is van vermenging met politieke stellingname inzake het Israëlisch-Palestijnse conflict?
De aanklager van het Strafhof had eerder om een uitspraak van de rechters gevraagd over de territoriale jurisdictie van het Hof over de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, en Gaza, nadat zij haar vooronderzoek naar de situatie in de Palestijnse Gebieden had afgerond en had vastgesteld dat aan alle voorwaarden werd voldaan om een officieel onderzoek te starten. De rechters onderstrepen in de uitspraak dat zij niet bevoegd zijn om te beslissen over vragen rond statelijkheid waaraan de internationale gemeenschap gebonden wordt, of dat zij kunnen oordelen over grenskwesties. Het oordeel ziet enkel op de territoriale rechtsmacht van het Strafhof, waarbij de Kamer van Vooronderzoek aangeeft dat bij de Palestijnse toetreding tot het Statuut van Rome alle regels zijn gevolgd en dat de Palestijnse Gebieden daarmee dezelfde rechten hebben als andere verdragspartijen. Op basis van die informatie is er wat het kabinet betreft geen sprake van een politieke stellingname.
Hoe beoordeelt u het minderheidsstandpunt van de voorzitter van dePre-Trial Chamber, die stelt dat er in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof geen basis te vinden is voor deze beslissing? Waar is het verschil in opvatting tussen de leden van deze Kamer volgens u op gebaseerd?2
Anders dan in de Nederlandse rechtspraak is het bij internationale hoven en tribunalen gebruikelijk dat de bij een zaak betrokken rechters, indien zij dit wensen, hun eigen standpunt toelichten in een «separate opinion». Hierin kunnen zij aangeven of zij het al dan niet eens zijn met de redenering die de meerderheid van de betreffende kamer volgt dan wel de conclusies die zij hieruit trekt. In de huidige uitspraak heeft de voorzitter van de Kamer van vooronderzoek een «partly dissenting opinion» opgesteld waarin hij uiteenzet op welke gronden hij de meerderheid deels niet kan volgen. Dit heeft geen gevolgen voor de rechtskracht van de uitspraak die door de meerderheid van de Kamer is vastgesteld. Overigens betwist de betreffende rechter niet dat het Internationaal Strafhof in beginsel rechtsmacht heeft ten aanzien van bepaalde internationale misdrijven die in de Palestijnse gebieden zijn gepleegd. Zijn «dissent» heeft betrekking op de precieze geografische afbakening van de gebieden waarin het Strafhof rechtsmacht kan uitoefenen.
Wat vindt u van de kritiek die landen als Canada en Duitsland op de beslissing van het ICC hebben geleverd? Bent u het eens met de Canadese en Duitse regering dat het ICC geen jurisdictie heeft in deze kwestie?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan dit standpunt aan het ICC over te brengen?
De Kamer van Vooronderzoek heeft besloten dat het Strafhof rechtsmacht heeft ten aanzien van mogelijke internationale misdrijven die in de Palestijnse gebieden zijn gepleegd. Nederland is van mening dat dit een zaak van het Hof is. Zoals gezegd zijn het Strafhof, diens rechters en de aanklager onafhankelijk. Het kabinet heeft vertrouwen in de professionaliteit van het Hof en de aanklager. Nederland bemoeit zich niet inhoudelijk met onderzoeken of uitspraken van het Internationaal Strafhof, en het kabinet zal dan ook niet ingaan op standpunten van andere landen in deze kwestie.
Het artikel ‘Utrecht krijgt daklozenopvang voor LHBT’ers: ‘Ik ben zó blij dat er nu een veilige plek is voor deze groep’, van RTV Utrecht |
|
Kelly Regterschot (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Utrecht krijgt daklozenopvang voor LHBT’ers: «Ik ben zó blij dat er nu een veilige plek is voor deze groep»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het initiatief van Stichting De Tussenvoorziening om tot een eigen LHBTIQ-huis voor deze doelgroep te komen?
Het initiatief sluit aan bij de aanbeveling uit het onderzoek naar dak- en thuisloze jongeren in Nederland2 om veilige kleinschalige (crisis)opvang plekken te bieden waarin «LHBTI-jongeren» zich veilig en welkom voelen en het verbinden van een passend individueel begeleidingstraject aan deze plekken. Ik volg dit initiatief met belangstelling om kennis erover te delen en samen te werken aan het doorontwikkelen van in de praktijk werkende aanpakken. Dit kan leiden tot verbetering van de ondersteuning en opvang voor LHBTIQ+-jongeren.
Welke inspanningen heeft u gepleegd om het plan van aanpak voor LHBTI-jongeren in samenwerking met gemeenten op te zetten, zoals verzocht in de motie El Yassini/Regterschot?2 Welke concrete actiepunten zijn daar uit voort gekomen?
Door VWS en OCW zijn in afstemming met gemeenten, aanbieders en betrokken partijen voor de ondersteuning van LHBTIQ+-jongeren de volgende acties ingezet waarmee we beter in de behoeften van deze jongeren kunnen voorzien:4
Om dak- en thuisloosheid de komende jaren fors terug te dringen heeft het kabinet voor de jaren 2020 en 2021 een financiële impuls beschikbaar gesteld van 200 miljoen euro. Het bieden van perspectief en een zo zelfstandig mogelijk passende woonplek met maatwerk-begeleiding aan (dreigend) dak- en thuisloze mensen staat hierin centraal. LHBTIQ+-jongeren hebben behoefte aan meer privacy en veiligheid in de opvang. Dit is mogelijk door in de opvang gebruik te maken van een- en tweepersoonskamers. Een van de onderdelen in de aanpak Een (t)huis, een toekomst, is vernieuwing in de opvang. De vernieuwing in de opvang richt zich op verbetering van de kwaliteit van opvang en hulpverlening en het afbouwen van traditionele opvanglocaties, en het ombouwen naar moderne opvanglocaties met een- en tweepersoonskamers (met sterke voorkeur voor eenpersoonskamers).
Qpido heeft de training «LHBTIQ+ sensitief en inclusief werken voor jeugdhulpprofessionals» ontwikkeld voor medewerkers in de jeugdzorg, jeugdpsychiatrie, jeugdbescherming, jeugdreclassering en pleegzorg.
Er is een richtlijn «Seksuele Ontwikkeling» opgesteld voor professionals in het bredere jeugdveld, die verplicht is voor SKJ-geregistreerde jeugdprofessionals. Deze richtlijn bevat ook werkkaarten voor professionals om het thema seksuele ontwikkeling bespreekbaar te maken met jongeren en hun ouders.
De Alliantie Gezondheidszorg op Maat ontwikkelt samen met OCW online materiaal voor professionals die met jeugdigen werken (onderwijs, zorg en welzijn).
Daarnaast werkt Movisie in afstemming met maatschappelijke opvang organisaties aan het verder ontwikkelen en stimuleren van LHBTIQ+ sensitieve begeleiding in de opvang en vindbaarheid van LHBTIQ+-sensitieve ondersteuning. Hiertoe worden trainingen en factsheets voor professionals ontwikkeld.
Waarom heeft u gekozen voor een plan waarbij alleen acties worden ondernomen die zich richten op begeleiding? Bent u het eens dat huisvesting ook onderdeel moet zijn van het plan? Hoe heeft u ervoor gezorgd dat dakloze LHBTI-jongeren niet in de kou hebben gestaan deze winter?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, zijn de acties niet alleen gericht op begeleiding. Naast het ontwikkelen en stimuleren van LHBTIQ+ sensitieve begeleiding in de opvang wordt vanuit de aanpak Een (t)huis, een toekomst gewerkt aan vernieuwing van de opvang door te investeren in de kwaliteit en kleinschaligheid van de opvang, namelijk opvang bestaande uit een- of tweepersoonskamers. Deze vernieuwing in de opvang sluit aan bij de behoefte van onder meer LHBTIQ+-jongeren aan meer privacy en veiligheid in de opvang. Om gemeenten hierin te ondersteunen, is een projectgroep Vernieuwen Opvang opgericht, bestaande uit leden van Valente, VNG, Aedes, Stichting Werkplaats COMO, het Jongerenpanel en VWS. Deze projectgroep richt zich tot eind 2021 op het verspreiden van goede voorbeelden over de ombouw van bestaande opvanglocaties, het inrichten van opvang in huizen en kwalitatief goede begeleiding in de maatschappelijke opvang. Het doel is om gemeenten, opvanginstellingen, cliëntorganisaties, woningbouwcorporaties en andere betrokken maatschappelijke organisaties praktische handvatten te bieden voor het verbeteren van de kleinschaligheid en kwaliteit van de maatschappelijke opvang.
Zoals gezegd heeft het kabinet voor de jaren 2020 en 2021 een financiële impuls beschikbaar gesteld van 200 miljoen euro om dak- en thuisloosheid de komende jaren fors terug te dringen. Het bieden van perspectief en een zo zelfstandig mogelijk passende woonplek met maatwerk-begeleiding aan (dreigend) dak- en thuisloze mensen staat hierin centraal. De gezamenlijke ambitie is om eind 2021 10.000 extra tijdelijke of permanente woonplekken te realiseren met de benodigde (ambulante) begeleiding voor (dreigend) dak- en thuisloze mensen.
In het kader van de corona-maatregelen heeft het Ministerie van VWS in overleg met o.a. het RIVM, Valente, de VNG en Stichting Werkplaats COMO een richtlijn5 gepubliceerd voor gemeenten over de opvang van dak- en thuisloze mensen. In het geval van een landelijke lockdown stellen gemeenten de nachtopvang open voor alle dak- en thuisloze mensen, ook de mensen die daar normaal geen recht op hebben. Gemeenten hebben zodoende veel meer mensen opgevangen deze winter. Ik heb geen signalen ontvangen dat er gemeenten waren die dakloze LHBTIQ+-jongeren deze winter niet hebben toegelaten tot de opvang. Om volgens de corona richtlijnen opvang te bieden werden in de meeste gevallen 1- of 2 persoonskamers aangeboden in de opvang. Deze vorm van kleinschalige opvang sluit aan bij de behoefte van onder meer LHBTIQ+-jongeren aan meer privacy en veiligheid in de opvang.
Wat is er door u, sinds de aangenomen motie El Yassini/Regterschot, ondernomen om te voorkomen dat zelfredzame personen oneigenlijk gebruik maken van voorzieningen voor maatschappelijke opvang?
De afgelopen maanden hebben gemeenten in het kader van de lockdown dak- en thuisloze mensen ruimhartiger opgevangen. De toelatingseisen die normaal gesproken worden gehanteerd door gemeenten, zoals de controle op zelfredzaamheid, zijn daardoor het grootste deel van de winter niet toegepast door de meeste gemeenten. Uw Kamer wordt telkens geïnformeerd over aanpassingen in de richtlijn die hiervoor is opgesteld via de Covid-19 stand van zakenbrief.
Op het moment dat de lockdown niet van kracht is, is het aan gemeenten om bij de toegang tot de opvang te toetsen aan de reguliere toelatingseisen, waaronder het zelfredzaamheidscriterium.
Voor een specifieke groep zelfredzame mensen die een beroep doen op de opvang – zelfredzame remigranten gezinnen met minderjarige kinderen die dakloos zijn – heb ik in het najaar van 2020 in gezamenlijk opdrachtgeverschap met de VNG en BZK, onderzoek laten doen naar oplossingsrichtingen voor de opvang en huisvesting van deze groep. Dit rapport geeft onder andere een indicatie van het aantal zelfredzame remigranten gezinnen met een huisvestingsvraag, dat daarbij een beroep op ondersteuning van gemeenten heeft gedaan. Het is onduidelijk in hoeverre zij daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de maatschappelijke opvang. Met gemeenten en BZK heb ik overeenstemming over een oplossing voor deze groep, die nu verder wordt uitgewerkt.
Hoe wordt concreet extra aandacht besteedt aan de dubbel kwetsbare LHBTI-jongeren in de aanpak Een (t)huis, een toekomst?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de juiste informatie bij dakloze LHBTI’ers terechtkomt, aangezien in het artikel van RTV Utrecht wordt vermeld dat uit veiligheidsoverwegingen de precieze locatie van het opvanghuis niet bekendgemaakt wordt?
Dat de locatie van het opvanghuis niet bekend gemaakt wordt, wil niet zeggen dat het aanbod als zodanig niet bekend wordt gemaakt.
Door de samenwerking met LHBTIQ+-belangenorganisaties, Movisie, gemeente Utrecht en partnerinstellingen zijn relevante «ingangen» op de hoogte. Daarnaast wordt informatie gedeeld in stedelijk werkgroepverband. Aan de grote interesse merkt de Tussenvoorziening in Utrecht dat het aanbod een groot bereik heeft.
Welke veiligheidsoverwegingen zijn er om de locatie geheim te houden? Van welke dreiging is sprake? Wat gaat u nog meer doen om de veiligheid van LHBTI’ers te waarborgen?
In Utrecht zijn er in het verleden situaties van geweld tegenover LHBTIQ+»ers geweest. Dit en vormen van ongewenste aandacht wil de Tussenvoorziening voorkomen. De cliënten zullen behoefte hebben aan rust, een veilige plek om zich terug te kunnen trekken. Een anoniem adres in een reguliere woonomgeving past hier goed bij.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat deze pilot ook uitgedraaid wordt in andere steden?
Ik vind het van belang om pilots te volgen, kennis te delen en samen te werken aan het door ontwikkelen van in de praktijk werkende aanpakken. Het benutten van de ervaringen van Stichting De Tussenvoorziening is meegenomen in de opdracht die ik aan Movisie heb gegeven om tools aan te bieden voor professionals en vrijwilligers in de maatschappelijke opvang en crisisopvang, waardoor zij LHBTIQ+- vriendelijk kunnen werken. Met als doel om uiteindelijk te komen tot verbetering van de ondersteuning en opvang voor LHBTI-jongeren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om een plan op te stellen om zo veel mogelijk veilige opvanglocaties te regelen voor dakloze LHBTI’ers? Zijn er al gesprekken gaande over het uitrollen van de pilot? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact met de VNG over verschillende maatregelen die nodig zijn om dak- en thuisloze LHBTIQ+-jongeren goed te helpen. We volgen de pilot en ik zal met de VNG de resultaten bespreken.
Wanneer wordt meer informatie verwacht over deze pilot en het uitrollen daarvan in ander steden?
In augustus evalueert de Tussenvoorziening de eerste plaatsingen en stelt indien nodig de aanpak bij. In de zomer van 2022 besluit de Tussenvoorziening of het initiatief in deze vorm en omvang doorgaat. De vraag of deze vorm in de behoefte voorziet is hierbij uiteraard leidend.
Vindt u ook dat het een prioriteit moet zijn om een veilige opvang te bieden aan dakloze LHBTI-jongeren, zodat iedereen in Nederland zichzelf kan zijn?
Ja. In het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren (2019–2021) werk ik met de betrokken departementen, gemeenten en andere organisaties aan een fundamentele afname van het aantal dak- en thuisloze jongeren en streven we naar een continu verbeterende uitvoeringspraktijk. Voor iedere jongere werken we aan geschikte huisvesting, een behoorlijke levensstandaard, toegang tot zorg en volwaardige participatie, zeker ook specifiek voor LHBTIQ+-jongeren.
Opleidingsplekken voor huisartsen, physican assistants en verpleegkundig specialisten |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u de website «Volksgezondheidenzorg.info»?1
Ja.
Deelt u de conclusie die op die website wordt getrokken dat de komende jaren veel huisartsen met pensioenen gaan en dat de bereikbaarheid nu al zeer verschilt per regio?
Ja. Het Capaciteitsorgaan verwacht dat over 10 jaar 22,5% van de huidige huisartsen met pensioen is gegaan. Het gaat om circa 3.000 mannen en bijna 1.250 vrouwen, die nu 55 jaar of ouder zijn.
Deelt u onze mening dat een huisarts als eerstelijns zorg in alle regio's goed bereikbaar moet zijn?
Ja, een huisarts moet in alle regio’s goed bereikbaar zijn. Daarom wordt er volop ingezet om tekorten in bepaalde regio’s te voorkomen.
Deelt u onze mening dat physician assistants (PA's) ook uitstekend in de huisartsenpraktijk ingezet kunnen worden?
Ja, dat geeft het rapport «De verpleegkundig specialist en physician assistant in de huisartsenzorg» van het Radboud UMC aan, dat de Minister van Medische Zorg aan u op 21 september 20202 ter informatie heeft toegezonden.
Uit de brief van 24 december 2020 met uw reactie op het Capaciteitsplan 2021–2024 blijkt dat zowel het aantal huisartsen, als het aantal physician assistants, als het aantal verpleegkundig specialisten dat opgeleid gaat worden, lager ligt dan in het advies van het Capaciteitsorgaan; kunt u aangeven wat dat betekent voor de komende vijf jaar met betrekking tot het totaal aantal huisartsen, physician assistants en verpleegkundig specialisten?2
Teneinde de stijging in aantallen opleidingsplaatsen voor huisartsen te kunnen realiseren, zijn er naast beschikbare kandidaten ook meer opleiders en praktijkopleiders (opleidingsinstellingen) nodig. Volgens Huisartsen Opleiding Nederland (HON) zijn er nu nog onvoldoende opleiders voorhanden om het aantal beschikbare opleidingsplaatsen te kunnen realiseren. Zowel HON als de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) zetten zich in om meer opleiders te werven.
De instroom in de hbo master opleidingen voor physician assistants (PA) en verpleegkundig specialist (VS) is de laatste 6 jaar flink gegroeid.
In de komende 5 jaar zullen extra physician assistants en verpleegkundig specialisten afstuderen. Daarmee zal het totaal aantal PA en VS toenemen, zij het in een trager tempo dan het Capaciteitsorgaan adviseert. Dit geldt ook voor het totaal aantal huisartsen.
Kunt u aangeven wanneer u de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen over opleidingsplaatsen voor huisartsen naar de Kamer stuurt?3
Deze zijn op 19 februari 2021 naar de Kamer verstuurd5.
Klopt het dat de kosten van de opleiding van physician assistants en verpleegkundig specialisten door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) gefinancierd worden, en de kosten voor het salaris door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)? Kunt u aangeven welke bedragen gedurende de studie worden betaald vanuit welke begroting?
Vanuit de begroting van OCW wordt een bedrag van € 59.000, verdeeld over 3 jaar, beschikbaar gesteld per student aan de opleiding hbo Master Physician Assistant. Vanuit de begroting van OCW wordt een bedrag van € 42.000, verdeeld over 2 jaar, beschikbaar gesteld per student aan de opleiding hbo Master Advanced Nursing Practice. Deze bedragen worden toegevoegd aan de lumpsum van de betreffende hogeschool. Hogescholen hebben bestedingsvrijheid en kunnen zodoende besluiten om meer of minder middelen aan deze opleidingen te besteden.
VWS vergoedt voor deze opleidingen € 1.875,- per student per maand voor maximaal de duur van de opleiding aan de werkgever als tegemoetkoming in de salariskosten. VWS vergoedt per op te leiden PA in totaal maximaal € 56.250 en per VS € 45.000.
Specifiek voor de GGZ richting is er naast bovengenoemde opleiding ook een vervolgopleiding tot verpleegkundig specialist ggz die drie jaar duurt en bekostigd wordt door VWS. Deze opleiding wordt kostendekkend aangeboden en de Nederlandse Zorgautoriteit vergoedt via de beschikbaarheidsbijdrage een bedrag tussen de € 71.800 en € 86.000 per fte per jaar (inclusief salariskosten) afhankelijk van het aantal opleidingen aan de opleidende zorginstelling (schaalvoordelen).
Hoeveel extra budget is nodig om wel conform het Capaciteitsplan voldoende huisartsen, physician assistants en verpleegkundig specialisten op te leiden? Kunt u dit uitsplitsen naar de Ministeries van OCW en van VWS?
Om het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan voor de opleiding tot huisarts op te kunnen volgen is structureel € 22,6 miljoen aan extra budget benodigd bij VWS in de beschikbaarheidsbijdrage. Hierbij geldt wel dat er eerst sprake moet zijn van voldoende opleiders en geschikte kandidaten alvorens ook daadwerkelijk het voorkeursadvies kan worden opgevolgd.
Bij de opleiding VS-GGZ geldt dat het benodigde extra budget gelijk verdeeld wordt over de 2-jarige hbo-master opleiding Advanced Nursing Practice (MANP) (bekostigd door OCW) en de 3-jarige vervolgopleiding VS-GGZ (bekostigd door VWS). Dit betekent dat de instroom in de 3-jarige vervolgopleiding VS GGZ met 12 plaatsen omhoog moet, hetgeen betekent dat jaarlijks structureel afgerond € 2,8 miljoen aan extra budget benodigd is bij VWS in de beschikbaarheidbijdrage. De instroom in de 2-jarige hbo-master opleiding MANP in de richting GGZ wordt dan eveneens met 12 plaatsen opgehoogd. Het opvolgen van het voorkeuradvies van het Capaciteitsorgaan voor de 2-jarige MANP- (AGZ en GGZ richtingen) en 3-jarige Master Physician Assistant-opleidingen zou leiden tot een ophoging van de instroom PA en VS met in totaal 111 plaatsen. Om dit te realiseren is structureel aanvullend budget nodig op de begroting van OCW van in totaal € 5,2 miljoen. Op de begroting van VWS is hiervoor nog eens structureel afgerond € 5,4 miljoen aan aanvullend budget benodigd. Op dit moment zijn geen middelen beschikbaar op de begroting van OCW en VWS om dit te bekostigen.
Het bericht ‘Zorg om banden RUG en China: hoogleraar mag imago China niet beschadigen’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om banden RUG en China: hoogleraar mag imago China niet beschadigen»?1
Ja
Klopt het dat een hoogleraar «Chinese taal en Cultuur» aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) contractueel verboden wordt om het «imago van China te beschadigen»? Zo ja, wat houdt dat precies in?
Nee, dat klopt niet helemaal. De bepaling is te vinden in de -door NOS openbaar gemaakte- overeenkomst tussen de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en Confucius Institute Headquarters (Hanban) over het instellen van een leerstoel Chinese Taal en Cultuur bij de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze overeenkomst bevat enkele ontbindende bepalingen, waaronder de bepaling met betrekking tot ernstige schendingen van Chinese wet- en regelgeving en het ernstig schaden van het imago van China. Als zo’n situatie zich voordoet, behoudt Hanban zich het recht voor de overeenkomst te beëindigen. Dat houdt in dat Hanban niet langer meebetaalt aan de leerstoel. Het laat de arbeidsovereenkomst tussen de Rijksuniversiteit Groningen en de hoogleraar in kwestie onverlet.
Klopt het eveneens dat de hoogleraar in dienst is bij de RUG, maar dat zijn salaris voor de helft betaald wordt door het Groningen Confucius Instituut?
Ja, het klopt dat de hoogleraar in dienst is bij de RUG. Zijn salaris wordt anders dan de vraag suggereert volledig door de RUG betaald. De RUG ontving, op grond van de hiervoor genoemde overeenkomst met de Hanban, gedurende vijf jaar een bijdrage van de Hanban voor de kosten samenhangend met de leerstoel Chinese Taal en Cultuur bij de Letterenfaculteit. De RUG geeft desgevraagd aan dat de overeenkomst met Hanban over de leerstoel in 2016 in werking is getreden voor een periode van 5 jaar en dat dit jaar dus moet worden besloten over de verlenging ervan. Bij het gesprek dat mijn ministerie met de RUG voerde, liet de RUG weten de overeenkomst met Hanban niet te willen verlengen. Daarmee zal de overeenkomst met betrekking tot de leerstoel nog dit jaar komen te vervallen.
Klopt het dat al sinds 2014 deze voorwaarden in het contract golden? Sinds wanneer was u hiervan op de hoogte? Wat heeft u gedaan toen u hiervan op de hoogte werd gesteld?
Blijkens de door NOS openbaar gemaakte overeenkomst tussen de RUG en Hanban gelden de voorwaarden al sinds 2014. Over de constructie rond deze leerstoel heb ik uw Kamer geïnformeerd, o.a. in antwoord op vragen van de leden Rog en Van der Molen van 4 februari 2019.
Het onderzoek van Clingendael, resulterend in het rapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland», was voor mij aanleiding om, in lijn met de aanbevelingen uit dat rapport, het gesprek aan te gaan met de betrokken instellingen in Groningen en Maastricht. Dat heb ik uw Kamer gemeld in de Kamerbrief over de samenwerking met China.2
Bent u van mening dat de academische vrijheid door dit soort overeenkomsten onder druk komt te staan? Zo ja, wat gaat u hier actief tegen doen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is het zo dat het aan de instellingen is om overeenkomsten met derde partijen, binnenlands en buitenlands, te sluiten. Dat valt binnen hun wettelijk verankerde autonomie. Daarbij dienen zij academische grondbeginselen, zoals de eveneens wettelijk verankerde academische vrijheid, goed te borgen.
Laat ik vooropstellen dat met academische vrijheid nooit gemarchandeerd mag worden. Instellingen hebben de wettelijke taak om de academische vrijheid van onderzoekers, docenten en studenten te borgen. Dat omvat alle aspecten van het onderwijs en onderzoek en vraagt dus ook de nodige zorgvuldigheid bij het aangaan van contracten.
Het onderwerp heeft mijn volle aandacht. Onlangs is de ronde gesprekken met de universiteiten afgerond over het belang van kennisveiligheid en het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht en ongewenste beïnvloeding. Deze gesprekken hadden mede tot doel het bewustzijn bij instellingen te verhogen en te spreken over mogelijke handelingsperspectieven.
Het vergroten van het bewustzijn is een van de maatregelen die het kabinet neemt om de kennisveiligheid verder te vergroten, zoals ik in mijn Kamerbrief over kennisveiligheid3 heb aangegeven. Het maken van bestuurlijke afspraken met de instellingen om kennisveiligheid te borgen is ook een van de aangekondigde maatregelen. Het beschermen van academische vrijheid en het tegengaan van ongewenste beïnvloeding zijn daar een onderdeel van.
In de tussentijd blijf ik met instellingen in gesprek, zo ook met de RUG. Een bepaling zoals de in het betreffende contract genoemde, zou indirect kunnen leiden tot een (gevoelde/ervaren) druk bij de betrokkenen om geen dingen te doen die de cofinanciering in gevaar kunnen brengen en kan daarmee resulteren in vormen van (zelf)censuur. Dat is onwenselijk. Deze boodschap is overgebracht bij het gesprek dat mijn ministerie met de RUG heeft gevoerd. Zoals hierboven aangegeven, zal de RUG afzien van verlenging van de overeenkomst met betrekking tot de leerstoel.
In hoeverre komt uw wens, uit uw Kamerbrief over samenwerking met China op het gebied van onderwijs en wetenschap, dat «de vrijheid van meningsuiting een fundamenteel onderdeel van de Nederlandse samenleving en daarmee ook van het Nederlandse onderwijs- en onderzoekssysteem»2, overeen met de constatering dat een hoogleraar in dienst bij een Nederlandse universiteit het contractueel verboden wordt om «het imago van China» te beschadigen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Waarom bent u pas bereid om in gesprek te gaan met de Rijksuniversiteit Groningen nadat deze overeenkomst in het nieuws is gebracht door NOS, aangezien de RUG heeft verklaard dat u allang op de hoogte was van deze casus?3
Het gesprek met de RUG over het Confucius Instituut stond al gepland voordat de NOS de genoemde overeenkomst in het nieuws bracht, conform de toezegging uit de Kamerbrief over de samenwerking met China.6
Klopt de constatering van Rob de Wijk, hoogleraar internationale relaties en veiligheid aan de Universiteit Leiden, dat dit soort overeenkomsten niet sporen met academische vrijheid? En dat wat het Confucius Instituut doet is onder het mom van taal en cultuuronderwijs de officiële visie van de Chinese Communistische partij uitdragen? Zo ja, op welke manier gaat u dit op korte termijn beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 5. In het Clingendaelrapport geven de onderzoekers aan dat er «geen aanwijzingen zijn dat er politieke beïnvloeding plaatsvindt via de Confucius Instituten tijdens lessen in het hoger onderwijs in Nederland of via de door het Confucius Instituut Groningen gesponsorde Leerstoel aan de RUG.»7 Het Clingendaelrapport geeft wel aan dat «niettemin een voortdurende alertheid op en actieve preventie van politieke beïnvloeding door Confucius Instituten wenselijk is.» De onderzoekers bevelen op basis van hun bevindingen aan de transparantie van de Confucius Instituten te bevorderen en eventueel los te koppelen van de Nederlandse kennisinstellingen. Zoals aangekondigd in mijn Chinabrief, bekijk ik met de betreffende kennisinstellingen op welke manier vervolg kan worden gegeven aan deze aanbevelingen, waarbij ik de optie van het loskoppelen nadrukkelijk zal meenemen.
In algemene zin wordt in het recent door AIVD, MIVD en NCTV uitgebrachte Dreigingsbeeld Statelijke Actoren ook benoemd dat wetenschap en kennisinstellingen worden beschouwd als doelwit van statelijke actoren ter beïnvloeding van meningen en publicaties.
Deelt u de mening dat buitenlandse beïnvloeding binnen onze hoger onderwijsinstellingen te allen tijden moet worden tegengegaan? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dat in deze casus zo snel als mogelijk een halt toe te roepen?
Ja, ik deel de mening dat ongewenste beïnvloeding zoals ik die beschreven heb in mijn Kamerbrief over kennisveiligheid, moet worden tegengegaan. De stappen die ik daartoe ga zetten heb ik in de Kamerbrief toegelicht. Daarnaast ben ik met de RUG in gesprek over de relatie met het Confucius Instituut Groningen, zoals ik dat heb aangekondigd in de Kamerbrief over samenwerking met China.8
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren benoemt overigens dat er ook legitieme beïnvloedingsactiviteiten bestaan, zoals public affairs activiteiten van buitenlandse ambassades in Nederland. Vaak is er echter sprake van een grijs gebied waarin landen meer doen dan het aantrekken of overhalen van partners. Alleen de beïnvloeding die onwenselijk en/of illegaal is moet in die zin worden tegengegaan.9
De verlenging van de jachtakte |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de afdelingen Korpscheftaken van de politie onlangs brieven hebben gestuurd aan jachtaktehouders over de verlening van de jachtakte?
Ja.
Klopt het dat in deze brieven staat dat, bij het ophalen van de nieuwe jachtakte, óók de leges voor het jaar 2020/2021 moeten worden voldaan? Is het niet zo dat afgelopen jaar alle aktes, verloven en erkenningen ambtshalve (standaard) met een jaar verlengd zijn? Waar dienen de leges voor als de politie feitelijk geen werkzaamheden heeft hoeven te verrichten om de verleningen te realiseren?
Ja, ik ben hiermee bekend. Hierbij moet gezegd worden dat de in die brief voorgestane werkwijze is gewijzigd. In eerste instantie had mijn departement de korpschef toegestaan zijn werkproces anders in te richten (van twee contactmomenten zowel bij het indienen van document als bij het ophalen van de akte, naar een contactmoment) gezien de contactbeperkende maatregelen vanwege het coronavirus. In de tussentijd is mijn inzicht hieromtrent veranderd en heb ik de korpschef toegestaan de aktes automatisch te verlengen tot 1 juli 2021. Dit is ook gecorrespondeerd met de KNJV. Voor 1 juli 2021 moet de korpschef het gehele proces hebben doorlopen zodat op uiterlijk 1 juli sprake is van een verlenging. Ik vind het van belang met uw Kamer te delen dat de publiekscontacten bij de teams korpscheftaken zijn opgestart vanaf het moment dat publiekscontact op afspraak weer mogelijk is (3 maart 2021). De korpschef heeft er vertrouwen in dat hij voor 1 juli 2021 vrijwel voor de gehele populatie het proces doorlopen heeft.
Feitelijk zijn de jagers gevraagd de jachtakten in te sturen zodat die administratief voorbereid konden worden en werkt de korpschef deze vóór 1 april zoveel mogelijk af binnen de mogelijkheden van bezetting en aanbod en met in achtneming van het contact met de aanvragers. De aanvragen die uit de termijn dreigen te lopen worden voorzien van een tijdelijk verlengingsbesluit wat maximaal geldig is tot 1 juli. Deze aanvragen worden dan alsnog inhoudelijk afgehandeld conform afspraak en de ontstane achterstand wordt ingelopen voor 1 juli. Dit verschilt van de werkwijze van vorig jaar, toen ik de korpschef heb toegestaan tot nader orde alle verloven en aktes te verlengen. De politie heeft dit jaar de jagers verzocht om – vanwege het administratief verwerken en voorbereiden van de verlengingen – de jachtaktes toe te sturen. Hiermee kon de politie zaken gereed maken zodat bij afschaling van de lockdown zo snel als mogelijk tot uitreiking overgegaan kan worden.
Overigens is het niet zo dat de politie feitelijk geen werkzaamheden meer verricht om de verlengingen te realiseren. Zij bekijken alsnog het WM-32 formulier, doen antecedentenonderzoek en screenen de aanvrager zoals zij gewoonlijk ook doen. Daarnaast wordt de administratie bijgewerkt en de registratie van de verlengde aktes verwerkt in het geautomatiseerde systeem. Voor de goede orde merk ik hierbij op dat de legeskosten die de politie ontvangt ook zien op de dekking van de structurele kosten die de politie maakt.
Waarom is een jaar gewacht met het innen van de leges voor het jaar 2020/2021?
Met de instructie van de Minister is vanwege het belang om het wapenbezit legaal te houden gewerkt aan een standaard besluit wat aan alle belanghebbenden is toegestuurd.
De politie is daarna aan de slag gegaan met de inrichting van het proces voor wanneer de balies weer open mochten. Vanwege de onduidelijkheid over wanneer dit weer mogelijk zou zijn is ervoor gekozen om te wachten met het innen van de leges. De politie heeft intern de mogelijkheid onderzocht om door middel van facturatie de leges te laten betalen, maar vanwege uitvoeringsproblemen is hiervan afgezien. Aanpassen van de financiële processen en werkwijzen zou extra tijd gaan kosten. Uiteindelijk is ervoor gekozen om de leges in één keer te innen om zo de inningskosten zo laag mogelijk te houden. Belanghebbende zijn hierover in het toegestuurde verlengingsbesluit geïnformeerd. Zoals al in het antwoord bij vraag 2 vermeld heeft de politie intern wel de werkzaamheden verricht die van haar verwacht worden.
Kunt u uitleggen waarom jagers de thans geldende jachtakte, inclusief de te overleggen bescheiden, moeten sturen aan de politie, zoals dat in de brief beschreven staat? Wat is de reden hiervoor? Deelt u de opvatting dat het per post versturen van dergelijke waardevolle bescheiden risico’s met zich meebrengt? Moeten jagers in de tussentijd zonder geldige akte het veld in om te jagen? Of wordt het hun algeheel verboden om te jagen? Is dat wenselijk?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft de politie dit jaar voor deze werkwijze gekozen om zaken te kunnen voorbereiden. Het opsturen van bescheiden was ingesteld om het aantal contactmomenten te beperken, wat conform de Rijksbrede maatregelen is om het coronavirus zoveel mogelijk te beperken. Jagers konden er ook voor kiezen om de bescheiden in een enveloppe bij het bureau in een brievenbus te doen. Ik deel uw opvatting dat het opsturen risico’s met zich mee kon brengen, maar hierbij is de afweging gemaakt tussen het risico van opsturen of in de brievenbus deponeren ten opzichte van het risico van het contactmoment. Om begrijpelijke redenen heeft de veiligheid van de aanvrager geprevaleerd. Met de brancheorganisaties is afgestemd over het feit dat jagers – voor zover dat past binnen de coronamaatregelen – gewoon kunnen voldoen aan de verplichtingen zoals schadebestrijding en dat zij een kopie van de bestaande akte in het veld bij zich kunnen hebben. Ook heeft de politie met de landelijke organisatie van de Regionale Uitvoerings Diensten(RUD’s) afspraken gemaakt om tijdelijk een overgelegde kopie te accepteren bij eventuele controles. Dit zodat de er zo min mogelijk beperkingen waren voor de jagers. Er is dus geenszins sprake van een verbod voor jagers om te jagen. Aanvragers die niet voor 1 april afgehandeld kunnen worden, ontvangen een tijdelijk verlengingsbesluit dat geldig is tot maximaal 1 juli.
Kunt u zich voorstellen dat onder jagers het opsturen van aktes in combinatie met het alsnog moeten betalen van leges ervaren wordt als een vorm van «harde incasso»? Kunt u zich voorstellen dat met name de volgende zin uit de brief zeer onvriendelijk overkomt: «Als u de leges voor het jaar 2020/2021 nog niet heeft voldaan, moet u deze alsnog voldoen bij het ophalen van uw jachtakte, dus dan betaalt u twee maal de leges«?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2 hoeven de jagers hun bescheiden niet meer op te sturen. Los daarvan is het zo dat voor een akte leges gelden. Dat deze betaald moeten worden kan mijns inziens niet als een verrassing komen.
Krijgen de jagers hun jachtakte ook geretourneerd als zij niet de leges over het jaar 2020/2021 wensen te betalen?
Het betalen van leges is een wettelijk vereiste voor de afgifte van de jachtakte. Indien jagers de leges niet wensen te betalen dan zal de akte niet geretourneerd worden. Zoals aangegeven, heeft de politie bepaalde uitvoeringshandelingen wel verricht en zijn de leges bovendien ook ter dekking van de structurele kosten die de politie maakt.
Is het zo dat deze brieven over de verlenging van de akte uitsluitend aan jachtaktehouders verspreid zijn? Is het de verwachting dat óók sportschutters, verzamelaars en erkenninghouders nog met de leges voor het jaar 2020/2021 worden geconfronteerd? Zo ja, op welke termijn?
De brieven zijn aan alle jagers, sportschutters en erkenninghouders gestuurd omdat voor al deze vergunninghouders de vergelijkbare wettelijke voorwaarden gelden waaronder het indienen van aanvragen in persoon etc. Ook zij zijn daarbij geïnformeerd dat nader bericht zou volgen over de afhandeling waarover ik bij het antwoord op vraag 2 en 3 uitvoerig toelichting heb gegeven.
Bent u bereid de leges voor het jaar 2020/2021 niet te incasseren aangezien reeds ambtshalve besloten is alle aktes en erkenningen met een jaar te verlengen en bovendien de meeste verenigingen het grootste gedeelte van het jaar dicht bleven? Zo nee, waarom niet?
Ambtshalve verlengen betekent niet dat de veiligheidswaarborgen niet worden uitgevoerd. Zoals uitgelegd bij het antwoord op vraag 2 en 3 zijn intern de werkzaamheden wel uitgevoerd en zijn de leges ook bedoeld voor de dekking van de structurele kosten. De afgifte van de jachtakte is voorwaardelijk aan de betaling van de leges hiervoor. De jagers hebben daarbij de dienst genoten en konden beschikken over hun bevoegdheid om te jagen. Dit wijkt niet af van de normale gang van zaken.
Hoe is op dit moment de dienstverlening van de afdelingen Korpscheftaken ingericht? Klopt het dat nieuwe wapens nog steeds niet worden bijgeschreven? Bent u zich bewust van het feit dat dit tot aanzienlijke financiële problemen bij de wapenhandel (de erkenningshouders) leidt omdat wapens niet afgeleverd kunnen worden en dus ook niet betaald worden? Welke mogelijkheden ziet u om hier op korte termijn verandering in te brengen?
Tijdens het afgelopen jaar is ook gekeken naar de mogelijkheden om in de belangen van de wapenhandel te voorzien. Met inachtneming van de RIVM-voorschriften is daar waar mogelijk gewerkt aan het kunnen bijschrijven van wapens. De dienstverlening is weer opgepakt waarbij gewerkt wordt met in achtneming van de coronamaatregelen. Nieuwe wapens kunnen worden bijgeschreven. Het kan echter voor komen dat er kleine verschillen zijn van dienstverlening per team. Dit heeft te maken met het werkaanbod en de beschikbare capaciteit en mogelijkheden per team. De brancheorganisaties zijn hierover geïnformeerd.
Op 18 mei 2020 zijn de brancheorganisaties geïnformeerd dat vanaf 25 mei zou worden gestart met de hervatting van de publiekscontacten binnen de mogelijkheden die er zijn.
Op 19 mei 2020 heb ik de brancheorganisatie van de wapenhandel een brief gestuurd waarin ik aan heb gegeven dat de politie een herstart heeft gemaakt met publiekscontacten en waarin ik heb aangegeven dat de ondernemers via de site van de rijksoverheid een verzoek zouden kunnen indienen voor een tegemoetkoming zoals deze voor zovelen ondernemers ter beschikking was gesteld.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
Marktkooplieden in de non-food sector, die nog steeds niet open mogen |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over marktkooplieden in de non-food sector, die nog steeds niet open mogen?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden hiervoor is, zeker nu alle winkels meer ruimte hebben gekregen middels het click & collect systeem?
Bij bestellen en afhalen gelden, net als het winkelen op afspraak, strenge voorwaarden die zijn toegespitst op winkels. De ambulante handel valt hier niet onder. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van VWS dd. 23 maart 2021 laat het epidemiologisch beeld het momenteel niet toe om versoepelingen door te voeren. Het beleid blijft er op gericht om het aantal reisbewegingen en contactmomenten zoveel mogelijk te beperken. Daarom blijft het sluiten van warenmarkten, met uitzondering van warenmarkten voor levensmiddelen, noodzakelijk. Het kabinet volgt nadrukkelijk hoe het coronavirus zich verder ontwikkelt, om te bezien of er meer ruimte komt voor het verantwoord versoepelen van maatregelen.
Geldt het click & collect systeem ook voor de ambulante handel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom mogen de markten niet open gaan, er is immers sprake van optimale ventilatie en de kans op besmetting buiten is toch zeer gering?
De huidige openstelling van markten is beperkt tot warenmarkten in de levensmiddelenbranche. Hier is op het moment dat de volledige lockdown werd ingevoerd voor gekozen om het aantal reisbewegingen en contacten te beperken.
Waarom is er een kunstmatige scheiding aangebracht tussen de food- en de non-food ondernemers?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat marktkooplieden, die geen loonkosten en vaste lasten hebben, niet in aanmerking komen voor de NOW- en TVL-regeling?
De tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid heeft als doel banen te beschermen door (een deel van) de loonkosten te vergoeden. Met de tegemoetkoming NOW kunnen werkgevers hun werknemers met een vast en met een flexibel contract doorbetalen en in dienst houden. Indien NOW aangevraagd wordt zonder dat er sprake is van een loonsom, wordt deze aanvraag afgewezen.
Marktkooplieden komen in principe in aanmerking voor de TVL. Het kan zijn dat marktkooplieden de minimaal vereiste omvang vaste lasten niet halen. Deze is echter door het kabinet met ingang van de TVL Q1 verlaagd van 3.000 naar 1.500 euro om ook kleinere ondernemers toegang tot de TVL te geven.
Betekent dit dat er voor hun slechts de TOZO resteert van 1.500 euro, terwijl zij vaak aan vaste lasten al meer dan 3.000 euro hebben? Klopt het dat als deze marktkooplieden een verdienende partner hebben, zij helemaal niets krijgen?
Vanuit de Tozo kan het huishoudinkomen van zelfstandig ondernemers worden aangevuld tot het sociaal minimum. Het sociaal minimum bedraagt € 1.050 per maand voor een alleenstaande en € 1.500 per maand voor gehuwden en samenwonenden. Indien het gezamenlijke inkomen van de zelfstandige en zijn of haar partner meer bedraagt dan € 1.500 per maand, bestaat er geen recht op Tozo.
Via de gemeenten kan aan huishoudens middels de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) hulp worden geboden bij het betalen van onvermijdelijke en noodzakelijke kosten wanneer zij deze door een onvoorzienbare en onvermijdelijke terugval in hun inkomen in verband met de coronamaatregelen niet langer kunnen dragen. Deze regeling is ook bedoeld voor zelfstandigen die vanwege de partnerinkomenstoets geen recht hebben op Tozo.
Overigens sluiten het gebruik van de Tozo en het gebruik van de TVL elkaar niet uit.
Kunt u de partnertoets in de TOZO zo spoedig mogelijk afschaffen, dan wel de markten weer openstellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens de partnerinkomenstoets in de Tozo af te schaffen. Het schrappen van de partnerinkomenstoets zet de gemeentelijke uitvoeringscapaciteit onder zware druk. Deze capaciteit is hard nodig om de TONK uit te voeren en ondernemers te ondersteunen bij heroriëntatie. Bovendien acht het kabinet dit beleidsmatig ongewenst, onder andere omdat dit de ongelijkheid tussen Tozo-gerechtigden en andere bijstandsgerechtigden zou vergroten.
Ten aanzien van de mogelijke versoepeling van maatregelen eind maart verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u bereid om de noodkreet van 10 februari 2021 van de Centrale Vereniging voor Ambulante Handel met een positieve grondhouding te bezien? Wanneer bent u in staat om hun brief te beantwoorden? Kunt u een afschrift van uw reactie toevoegen aan de beantwoording van deze vragen?
Ik heb de brief per heden beantwoord. Een afschrift van mijn reactie treft u bijgaand aan.
Bent u bereid in overleg te gaan met gemeenten, teneinde de mogelijkheden te bezien om, voor de marktkooplieden die nu wel op de markt mogen staan, markt- en daggeld te reduceren, dan wel kwijt te schelden? Bent u bereid gemeenten hiervoor te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Het steunpakket van het kabinet ademt mee met de omstandigheden en het omzetverlies van de ondernemers. De TVL is bedoeld om ondernemers in hun kosten tegemoet te komen. In geval van omzetverlies kunnen ook marktkooplieden daar gebruik van maken. Het is aan gemeenten of zij mogelijkheden zien om markt- en daggeld te reduceren of kwijt te schelden. Het kabinet is niet voornemens een aparte compensatieregeling (voor gemeenten) te treffen voor markt- en daggelden.
Het antwoord op eerdere schriftelijke vragen en de uitzending van Argos ‘Spraakverwarring in de spreekkamer’ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen over het belang van professionele tolken in de zorg?1
Ja.
Kent u de uitzending van Argos d.d. zaterdag 13 februari jl. «Spraakverwarring in de spreekkamer»?2
Ja.
Kunt u aangeven of de «Kwaliteitsnorm tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg», die conform de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) geldt voor de volle breedte van de zorg, bij de verschillende sectoren voldoende bekend is en wordt nageleefd?
Het naleven van beroepsnormen is een verantwoordelijkheid van beroepsverenigingen en zorgverleners. Ik heb geen beeld van in welke mate de beroepsnorm bekend is bij zorgverleners in verschillende sectoren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd geeft aan dat daar waar sectoren veel te maken hebben met anderstaligen, zoals in asielzoekerscentra, de inspectie ziet dat de mogelijkheid van een telefonische professionele tolk goed bekend is en zeer regelmatig wordt ingezet. De inspectie geeft ook aan dat de bekendheid en inzet hiervan in de eerstelijnszorg minder lijken te zijn. De inspectie ontvangt geen signalen over onvoldoende inzet van de (telefonische) tolk.
Wanneer is voorzien dat de doorontwikkeling van deze kwaliteitsnorm, te weten de kwaliteitsstandaard Taalbarrières, gereed is en wordt ingeschreven in het Register van Zorginstituut Nederland? Wanneer is er duidelijkheid of deze kwaliteitsstandaard passend is binnen de (juridische) kaders van het Register? Wat kunt u vanuit uw rol doen om de inschrijving van deze kwaliteitsstandaard te bespoedigen?
Er is nog geen planning bekend voor de ontwikkeling en oplevering van deze kwaliteitsstandaard. Het Zorginstituut gaat op korte termijn met betrokken partijen in gesprek om tot een planning te komen. De duidelijkheid over de vraag of de standaard binnen de reikwijdte van het Register valt, verwacht het Zorginstituut uiterlijk in april te kunnen geven. Het Zorginstituut heeft deze standaard op de werkagenda gezet en zal dus actief betrokken blijven bij de ontwikkeling. Daarnaast is er voor de ontwikkeling geld beschikbaar gesteld door ZonMw. Op deze manier wordt de ontwikkeling van de standaard gestimuleerd.
Kunt u aantonen dat een vergoeding voor taaltolken verdisconteerd is in een generieke opslag op de Diagnose Behandel Combinatie (DBC’s) GGZ? Geldt dit volgens u ook voor andere zorgsectoren dan de GGZ?
De NZa stelt tarieven vast op basis van historisch kostprijsonderzoek. In dit onderzoek worden in principe alle gemaakte kosten, dus ook die voor tolken, meegenomen. Dit geldt ook voor andere sectoren waarvoor de NZa tarieven reguleert.
Is het u bekend dat de genoemde oplossing (waarbij zorgaanbieders die meer kosten maken voor tolken dan in de reguliere tarieven is meegenomen, maatwerkafspraken moeten maken met de zorgverzekeraar) niet passend is voor kleinere zorgaanbieders? En dat daardoor mensen worden beperkt in de keuze voor een zorgaanbieder en onnodige verwijzing naar specialistische zorgaanbieders plaatsvindt?
Nee, dit is mij niet bekend. De NZa geeft aan dat de huidige bekostiging ruimte biedt om afspraken te maken over de financiering van tolkenkosten. Hierover moet het gesprek worden gevoerd tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Als blijkt dat de bestaande regelgeving toch onvoldoende ruimte biedt om deze afspraken te maken, dan kunnen partijen dat melden bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Zij bezien dan of er wijzigingen in de regelgeving nodig zijn. Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen reeds heb aangegeven, zal de NZa de huidige bekostiging van de tolk voor anderstaligen in de ggz evalueren.
Bent u bereid om met het Zorginstituut en de Nederlandse Zorgautoriteit in gesprek te gaan over de genoemde knelpunten? Zo nee, op welke wijze bent u dan bereid ervoor zorgen dat deze knelpunten worden opgelost?
Ja, ik ga met het Zorginstituut en de NZa in gesprek over de inzet en financiering van tolken in de zorg om te inventariseren of in de huidige regelgeving knelpunten bestaan die het financieren van noodzakelijke tolkeninzet bemoeilijken. Ik zal hierbij waar nodig ook zorgverzekeraars en beroepsverenigingen betrekken.
Permanente bewoning op vakantieparken. |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht: «Wonen op een vakantiepark? Meeste Veluwse gemeenten willen daar niets van weten»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten met veel vakantieparken sterke bezwaren hebben tegen permanente bewoning op deze parken?
Het is mij bekend dat gemeenten verschillende afwegingen maken aangaande het al dan niet toestaan van permanente bewoning op vakantieparken.
Hebben gemeenten de mogelijkheid vakantieparken om te vormen tot woonwijken?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om de bestemming van een vakantiepark te veranderen in de bestemming «Wonen». Zodoende wordt een vakantiepark omgevormd tot woonwijk.
Deelt u de mening dat een afweging hierin het beste gemaakt kan worden op decentraal niveau, tussen gemeenten en samen met de provincie?
Deze afweging hoort inderdaad thuis op decentraal niveau, waar het beste zicht bestaat op de mogelijke toekomstperspectieven van vakantieparken en de belangen die spelen.
Kunt u uitleggen waarom gemeenten maar beperkt gebruik maken van de mogelijkheid vakantieparken om te vormen tot woonwijken?
Er zijn verschillende bezwaren die gemeenten aanvoeren tegen transformatie van een park. Er kan bijvoorbeeld vanuit een economisch perspectief ingezet worden op behoud van een toeristisch-recreatieve bestemming, of de locatie in het buitengebied en/of in de nabijheid van een natuurgebied leent zich niet voor permanente bewoning.
Bent u ervan op de hoogte dat ondermijning en criminaliteit veel genoemde problemen zijn omtrent permanente bewoning op vakantieparken? Heeft u een plan van aanpak om deze problematiek tegen te gaan? Zo nee, bent u bereid dat op te stellen?
De aanpak van criminaliteit en ondermijning op vakantieparken heeft mijn aandacht. In de Actie-agenda Vakantieparken 2021–20222, die ik recent heb ondertekend, is een aantal acties opgenomen met betrekking tot het tegengaan van ondermijning.
Wat betekent de legalisering van permanente bewoning van recreatiewoningen voor de woningvoorraad?
Bij het legaliseren van permanente bewoning, bijvoorbeeld door transformatie van een park, worden er woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Tegelijkertijd worden, bij legalisering van bestaande permanente bewoning, deze woningen al bewoond. Hoeveel extra woonruimte daarmee vrijkomt, valt niet te zeggen.
Hoeveel bewoners laten een (gezins-)woning elders achter die op de markt komt via permanente bewoning van vakantiewoningen?
Dit is onbekend.
Kunt u aangeven in hoeverre een wet gericht op permanente bewoning een vraag naar woningen in de betreffende omgeving oplost?
In hoeverre het toestaan van permanente bewoning aan de vraag naar woningen in een gebied tegemoetkomt, is afhankelijk van de bewoning van de recreatiewoningen. Wanneer de recreatiewoningen al permanent bewoond worden, zal er de facto geen extra woningaanbod ontstaan. Daar waar een park wordt getransformeerd naar de bestemming »Wonen» en de betreffende recreatiewoningen nog niet permanent worden bewoond, zal er wel sprake zijn van het vrijkomen van extra woningaanbod.
Kunt u uiteenzetten hoeveel mensen, soms in een kwetsbare positie, worden gedwongen om een recreatiewoning te verlaten als gevolg van handhaving door gemeenten?
Ik heb gemeenten opgeroepen om, wanneer zij handhaven, de menselijke maat te betrachten. Daarmee bedoel ik dat bij handhaving op permanente bewoning van recreatiewoningen oog dient te zijn voor de perspectieven op vervolghuisvesting van kwetsbare mensen.
Welke stappen worden gezet door gemeenten, woningcorporaties en zorginstellingen voor mensen zonder woonruimte of met sociale problemen die uit een recreatiewoning moeten vertrekken?
Dit verschilt per gemeente. In veel gevallen worden kwetsbare bewoners door een sociaal wijkteam ondersteund. Het sociaal team kan op verschillende leefgebieden ondersteuning bieden, waaronder in de zoektocht naar vervolghuisvesting. Ook maken gemeenten het in gevallen mogelijk om via een urgentieverklaring in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning.
Kan de bestemmingswinst die ontstaat door wonen op vakantieparken te legaliseren nu op een maatschappelijk verantwoorde manier worden afgeroomd zodat niet een individu daarvan profijt heeft maar de samenleving?
Het is in principe niet mogelijk om bestemmingswinsten af te romen. Gemeenten mogen geen belasting heffen naar winst, vermogen of inkomen. Wel kunnen gemeenten waar mogelijk de kosten verhalen die zij moet maken om vakantieparken geschikt te maken voor permanente bewoning. Dat kan op basis van de regeling voor het verhalen van kosten van de Wet Ruimtelijke Ordening en de regeling voor de baatbelasting.
In het kader van de regiodeal Veluwe wordt onderzocht of deze regelingen een afdoende oplossing bieden voor de financiële problemen die gemeenten ondervinden bij het transformeren van vakantieparken.