Het artikel 'Nederland tegen Brussel: schiet op met ban op verbrandingsmotor' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met artikel «Nederland tegen Brussel: schiet op met ban op verbrandingsmotor»?1
Ja.
Wat vindt u van de inleiding van het artikel waarin staat dat Nederland de Europese Commissie oproept om de verkoop van nieuwe auto’s en bestelbusjes met een verbrandingsmotor vanaf 2030 te verbieden?
In het genoemde non-paper roep ik de Europese Commissie op om met een datum te komen vanaf wanneer de nieuwverkoop van auto’s en bestelbusjes met een fossiele verbrandingsmotor wordt uitgefaseerd. Dit kan inderdaad bewerkstelligd worden met een verbod. Mijn voorkeur gaat echter uit naar het aanscherpen van de huidige EU-wetgeving voor CO2-normering tot een uitstoot van 0 g/km. Zo sturen we op het doel (emissieloos), zonder autofabrikanten te beperken in de manier waarop dit moet worden bereikt.
In hoeverre komt dit artikel overeen met de inhoud van de non-paper «Transition to zero-emission light-duty vehicles»? Indien het artikel onjuistheden bevat, welke zijn dat dan?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het vigerende regeerakkoord spreekt van het streven naar 100% zero-emissie nieuwverkoop per 2030, maar dat er nooit afgesproken is dat dit zou moeten leiden tot een (wettelijk) verbod op de nieuwverkoop van benzine- of dieselauto’s?
Ja, dat klopt. Ook in het Klimaatakkoord is het streven naar 100% zero-emissie nieuwverkoop in 2030 afgesproken. Dit om de afspraken van Parijs en de in de Klimaatwet vastgelegde CO2-doelstellingen te kunnen realiseren.
Is een wettelijk verbod het doel dat het kabinet nastreeft? Is het de intentie van het kabinet het «streven» genoemd in het regeerakkoord om te zetten in een verbod? Is het de bedoeling dat een dergelijk verbod in 2030 ingaat?
Het kabinet streeft naar 100% zero-emissie nieuwverkoop in 2030. Het heeft de voorkeur om dit via EU-wetgeving te bereiken. Een verbod is één van de mogelijkheden.
Klopt hetgeen in het artikel genoemd dat een nationaal verkoopverbod niet strookt met de wijze waarop toelating van voertuigen in Europa geregeld is? Wordt er daarom ingezet op een Europees verbod?
Ja het klopt dat een nationaal verkoopverbod niet strookt met de wijze waarop toelating van voertuigen in Europa geregeld is. Daarom gaat mijn voorkeur uit naar het aanscherpen van de huidige EU-wetgeving voor CO2-normering.
Deelt u de mening dat Europees bronbeleid de voorkeur geniet om doelen te realiseren en dit voorrang verdient boven nationale richtcijfers? Deelt u de mening dat nationale maatregelen marktverstorend kunnen werken en kostbaar zijn, nu het netto-rendement kan tegenvallen gelet op bijvoorbeeld parallelle stromen van im- en export en weglekeffecten?
Europees bronbeleid heeft mijn voorkeur voor het realiseren van 100% zero-emissie nieuwverkoop. Aanvullende nationale (fiscale en financiële) maatregelen zijn evenwel nodig, nuttig en effectief om de afgesproken en wettelijk vastgelegde CO2-doelen te kunnen realiseren, en om voor de automobilist de overstap naar emissievrij rijden mogelijk te maken. Elk Europees land stimuleert ook op een eigen manier emissievrij rijden. Ik ben het met u eens dat zorgvuldig moet worden gekeken naar de (kosten)effectiviteit van maatregelen. Daarvoor heb ik u ook recentelijk het rapport «Kosteneffectiviteit stimuleringsbeleid EV» gestuurd.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat grote autolanden als Duitsland, Frankrijk en Italië niet achter de oproep gedaan door Nederland en andere lidstaten staan? Deelt u de mening dat het aan boord hebben van deze landen de voorkeur geniet?
Het heeft uiteraard mijn voorkeur dat deze landen achter onze oproep staan; in de transitie naar een klimaatneutraal Europa in 2050 is het meekrijgen van alle EU-lidstaten van groot belang. Ik zal mij ervoor blijven inspannen om een brede coalitie van welwillende landen in de EU te creëren.
Deelt u de mening dat het logischer is de internationale automarkt haar werk te laten doen in plaats van een verbod op de verkoop van auto’s met een verbrandingsmotor op te leggen, ons realiserende dat de meeste fabrikanten talloze modellen met minder uitstoot, of zelfs zero-emissie op de markt (gaan) brengen en inmiddels circa een kwart van de nieuwverkoop van auto’s zero-emissie betreft?
Nee, die mening deel ik niet. De aanscherping van de Europese CO2-doelstellingen is nodig om de markt aan te zetten tot ontwikkeling van emissievrije auto’s en de transitie te versnellen.
De toezeggingen in gesprek te gaan met het Bureau Kredietregistratie. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Herinnert u zich de toezeggingen van uw voorgangers van respectievelijk 24 juni 2020 en 10 december 2020 dat in gesprek zouden gaan met het Bureau Krediet Registratie (BKR) over de lengte van de registratietermijn, met daarbij specifieke aandacht voor mensen wier registratie gerelateerd is aan corona?
Ja.
Heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, wanneer verwacht u dit gesprek te kunnen voeren?
Op ambtelijk niveau hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden met het BKR, waarbij ook de registratietermijn is besproken.
Ik vind het onwenselijk als consumenten in de problemen komen door overkreditering, waardoor mogelijk problematische schulden ontstaan. Kredietverstrekkers moeten beoordelen of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is, voordat zij een kredietovereenkomst met een consument sluiten. Kredietverstrekkers moeten hiertoe kredietovereenkomsten registreren in een stelsel van kredietregistratie, en zijn in het kader van de beoordeling van een nieuwe overeenkomst verplicht het stelsel van kredietregistratie te raadplegen. Dit volgt uit de Wet op het financieel toezicht en het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.1
Raadpleging van het stelsel van kredietregistratie dat door BKR wordt beheerd is een belangrijk instrument om inzicht te krijgen in welke kredieten een consument al heeft. Inzicht in de betaalgeschiedenis heeft tot doel om betalingsproblemen in de toekomst te voorkomen. De termijnen voor het bewaren van registraties zijn geregeld in de reglementen van het BKR. Het BKR hanteert een bewaartermijn van vijf jaar. Voor de volledigheid wijs ik op het advies dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op eigen initiatief heeft opgesteld over wettelijke waarborgen bij kredietregistratie. De AP heeft ook gevraagd hierbij te kijken naar bewaartermijnen van persoonsgegevens. De Minister van Financiën is naar aanleiding van het advies bezig met het opstellen van een wetsvoorstel. Het streven is om dit rond de zomer in consultatie te brengen.2
De bewaartermijnen zijn niet bepalend voor de vraag of een krediet wordt verleend. De kredietverstrekker moet beoordelen of hij het verantwoord vindt om een krediet te verstrekken en de bewaartermijn zorgt ervoor dat hij over informatie kan beschikken ten behoeve van deze beoordeling. Het is dan ook belangrijk dat een kredietverstrekker samen met een consument kijkt hoe het beste kan worden omgegaan met schulden door de coronacrisis. Veel kredietverstrekkers zijn in deze coronatijd consumenten tegemoet gekomen door bijvoorbeeld betalingsregelingen of betaalpauzes aan te bieden. Een betalingsregeling voor een consumptief krediet wordt niet bij het BKR geregistreerd als de consument bij het aangaan van de betalingsregeling nog geen bij BKR geregistreerde betalingsachterstand had.
Ik vind het – juist in een tijd waarin consumenten financieel extra kwetsbaar zijn als gevolg van de coronacrisis – belangrijk dat het BKR een compleet beeld geeft van de betalingsverplichtingen voor kredieten die een consument heeft. Gelet op het belang hiervan zie ik op dit moment geen aanleiding te vragen om verkorting van de door BKR gehanteerde registratietermijn. Daarmee vervalt immers een bescherming tegen overkreditering. De bewaartermijn van persoonsgegevens is onderdeel van het wetsvoorstel kredietregistratie dat bij de Minister van Financiën in voorbereiding is.
Klopt het dat iemand wiens betalingsachterstand en daarmee samenhangende BKR-registratie te maken heeft met een zogenoemde levensgebeurtenis zoals een echtscheiding, terwijl zij inmiddels hun financiële positie weer op orde hebben toch bijvoorbeeld geen hypotheek of telefoonabonnement kan krijgen? Is deze problematiek bekend bij het BKR?
Het is belangrijk dat het BKR een compleet beeld geeft van de betalingsverplichtingen voor kredieten die een consument heeft. BKR heeft echter geen rol in de besluitvorming of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een krediet, die beoordeling is geheel aan de kredietverstrekker. Wanneer een betalingsachterstand is opgelost meldt een kredietverstrekker dit aan het BKR. Met een achterstand registratie uit het verleden blijft geld lenen in principe mogelijk. Zo blijkt uit het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van BKR dat één op de vijf mensen die een betalingsprobleem heeft gehad binnen vier jaar een nieuw consumptief krediet heeft afgesloten. De kredietverstrekker moet altijd in individuele gevallen beoordelen of kredietverlening verantwoord is en betrekt daarbij ook de resultaten van raadpleging van het BKR. Ook wanneer er sprake is van een negatieve BKR-registratie is het afsluiten van een hypotheek vaak mogelijk. Een voorwaarde is dan wel dat de lening is afbetaald en/of de betalingsachterstand is hersteld.3
Hoe vaak ontvangt het BKR hierover klachten en worden die klachten ook met kredietverstrekkers besproken?
Het BKR spreekt met kredietverstrekkers over hoe zij omgaan met BKR-registraties bij hun beoordeling over kredietverstrekking.
Overigens kan een consument die een klacht heeft over de wijze waarop hij bij BKR is geregistreerd, daarover contact opnemen met zijn kredietverstrekker. De kredietverstrekker is namelijk degene die gegevens over het krediet doorgeeft aan BKR en de registraties kan laten aanpassen bij BKR. Dit kan zowel gaan om gevallen waarin registraties niet kloppen of gevallen waarin een consument de registratie niet meer terecht vindt. De kredietverstrekker kan kijken naar de bijzondere persoonlijke omstandigheden. Indien de kredietverstrekker geen aanleiding ziet om over te gaan tot het laten aanpassen van de registratie, dan kan een consument zich wenden tot de Geschillencommissie BKR. De Geschillencommissie bestaat uit onafhankelijke deskundigen op het gebied van privacywetgeving en kredietverlening. De Geschillencommissie beoordeelt of de procedures goed zijn gevolgd en of de registratie terecht is.4 Het BKR publiceert de uitspraken van de Geschillencommissie op haar website.5
Heeft het BKR zelf de indruk dat kredietverstrekkers wellicht (te) vaak op de automaat vasthouden aan het verstrijken van vijf jaren na de registratie, terwijl iemand evident zijn financiën weer op orde heeft?
De beoordeling of een krediet kan worden verstrekt, is aan de kredietverstrekker. Het BKR heeft, als stelsel van kredietregistratie, enkel als rol om kredieten te registreren en raadpleging door kredietverstrekkers mogelijk te maken.
Het BKR heeft aangegeven het belangrijk te vinden dat mensen toegang hebben en houden tot krediet als hun persoonlijke financiële situatie dit toelaat en spreekt ook met kredietverstrekkers over hoe wordt omgegaan met de BKR-registraties.
Het bericht 'Bossche bedrijf AVI werd eerder op de vingers getikt voor branden' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bossche bedrijf AVI werd eerder op de vingers getikt voor branden»?1
Ik ben bekend met het artikel.
Bent u ervan op de hoogte dat de brandweer al twaalf keer in actie moest komen om broeibranden te blussen bij het recyclingbedrijf AVI en dat het bedrijf hier al vaker voor op de vingers is getikt vanwege nalatig gedrag?
Naar aanleiding van de brand bij AVI heb ik het bevoegd gezag (provincie Noord-Brabant) en de omgevingsdienst (Brabant Noord) gevraagd om een feitenrelaas. Dit heb ik ontvangen. Hieruit blijkt dat sinds 22 november 2019 zeven broeibranden hebben plaatsgevonden voordat op 9 maart 2021 weer brand uitbrak. Op het door de omgevingsdienst Brabant Noord ingezette handhavingstraject ga ik nader in bij vraag 4.
Wat vindt u ervan dat er op 9 maart 2021 alweer een (zeer grote) brand is geweest bij AVI, waarbij sprake was van zware rookontwikkeling waardoor twee nabijgelegen coronateststraten noodgedwongen moesten sluiten, in totaal 3000 leerlingen van scholen in de omgeving naar huis gestuurd zijn en wegen in de omgeving afgesloten moesten worden?
De impact van een grote brand op de – met name directe – leefomgeving en de maatschappij is altijd groot. Ook van deze brand was de impact groot. Dit heeft begrijpelijkerwijs veel emoties en zorgen losgemaakt, zowel bij omwonenden, de leerlingen en leraren van de betreffende scholen als de aanwezigen op de coronateststraten. De aanpak van zowel vergunningverlening als toezicht en handhaving is er op gericht dat dergelijke branden worden voorkomen.
In hoeverre is er volgens u in het verleden voldoende opgetreden tegen de overtredingen van AVI? Is inmiddels het punt bereikt voor een onafhankelijk onderzoek? Zo ja, zal er dan ook gekeken worden naar de locatie waar het bedrijf gesitueerd is?
Het is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag om te voorzien in een adequate vergunning en deze te handhaven. Tegelijkertijd is het de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de voorschriften uit de vergunning na te leven. Deze voorschriften zijn er op gericht om branden te voorkomen. Per saldo moet dat een verkleining van het risico op branden opleveren.
Uit het feitenrelaas van het bevoegd gezag (provincie Noord-Brabant) komt het volgende naar voren. Bij de reguliere controle bij AVI in 2019 is geconstateerd dat de hoeveelheid opgeslagen shredderresidu groter was dan vergund. Hierna is een handhavingstraject gestart volgens de Landelijke Handhavingsstrategie. De omgevingsdienst Brabant Noord is in gesprek gegaan met AVI waarna deze een plan van aanpak heeft overgelegd om nieuwe broeibranden te voorkomen. Niettemin bleven er broeibranden ontstaan: een snellere vermindering van de hoeveelheid shredderresidu bleek noodzakelijk.
Er is een voornemen last onder dwangsom opgelegd en vervolgens op 29 april 2020 een last onder dwangsom (LOD). Deze stelde dat voor 1 juli 2020 de hoeveelheid shredderresidu binnen de vergunde kaders moest zijn. AVI heeft hierop om uitstel verzocht vanwege liquiditeitsproblemen door de coronacrisis. Dit uitstel is niet toegekend.
Op 1 juli 2020 is gecontroleerd of de hoeveelheid shredderresidu binnen de vergunde kaders was gebracht. Ook op 23 september, 15 en 28 oktober 2020 en op 5 februari 2021 is gecontroleerd. De hoeveelheid shredderresidu was op die data binnen de vergunde kaders. Er is dan ook geen dwangsom verbeurd. De LOD is nog in stand. Er hebben sinds het opleggen van de LOD tot 9 maart jl. geen broeibranden plaatsgevonden.
De provincie Noord-Brabant onderzoekt momenteel welke hoeveelheden shredderresidu tijdens de brand waren opgeslagen. Tevens heeft de omgevingsdienst Brabant Noord een nieuwe LOD opgelegd omdat nog geen volledige melding met rapportage van de brand is ontvangen.
Het bericht ‘De anti-abortusbeweging haalt vrouwen over tot het nemen van gevaarlijke ‘spijtpil’’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «De anti-abortusbeweging haalt vrouwen over tot het nemen van gevaarlijke «spijtpil»»?1
Ja.
Hoe vaak krijgen vrouwen in Nederland de «spijtpil» of een overdosis progesteron voorgeschreven?
Er zijn diverse progesteron bevattende geneesmiddelen die door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) goedgekeurd zijn. De Stichting Farmaceutische Kengetallen telde in 2020 ongeveer 23.500 vrouwen in Nederland die een progesteron bevattend geneesmiddel verstrekt kregen via de openbare apotheek. Het geneesmiddel mag uitsluitend op voorschrift van een arts worden verstrekt. Indicaties voor gebruik van progesteronhoudende geneesmiddelen zijn onder meer verminderde vruchtbaarheid, abnormaal vaginaal bloedverlies, stoornissen tijdens de menstruatiecyclus en overgangsklachten. Ook kan een progesteronhoudend geneesmiddel voorgeschreven worden bij een dreigende vroeggeboorte als weeënremmende medicatie niet voldoende werkt.
Er is geen gedegen wetenschappelijk bewijs dat een progesteronhoudend geneesmiddel, in welke dosering dan ook, veilig en effectief gebruikt kan worden voor het terugdraaien van een reeds ingezette medicinale abortus.
Deelt u de mening dat het gevaarlijk is als dit soort clubs medicatie aanbieden aan vrouwen, zonder dat vrouwen daarom vragen en zonder dat ze een medische opleiding hebben genoten? Zo nee, waarom niet?
De terhandstelling en het voorschrijven van geneesmiddelen is geregeld in de Geneesmiddelenwet. Op grond van deze wet is het eenieder verboden UR-geneesmiddelen2, zoals progesteronhoudende geneesmiddelen, of UA-geneesmiddelen3 te koop aan te bieden, te verkopen of ter hand te stellen, met uitzondering van apothekers die hun beroep in een apotheek uitoefenen, huisartsen met een vergunning zoals afgegeven op grond van de Geneesmiddelenwet en daartoe bij ministeriële regeling aangewezen personen en instanties. Ik acht het dan ook niet wenselijk dat anderen deze geneesmiddelen voorschrijven danwel ter hand stellen. Zowel de Inspectie gezondheidszorg en jeugd (hierna: IGJ) als de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit zijn belast met het toezicht op de Geneesmiddelenwet. Zij kunnen handhavend optreden bij een geconstateerde overtreding.
Hoe kijkt u aan tegen de telefoonlijn «Er is hulp», nu ze zelf zeggen dat ze vrouwen hebben overtuigd bij abortusklinieken om de «spijtpil» te nemen?
De Wet afbreking zwangerschap stelt de eis dat er, na de afbreking van de zwangerschap, een genoegzame nazorg voor de vrouw en de haren beschikbaar is. Het ligt voor de hand dat deze nazorg geboden wordt door de arts die de behandeling heeft uitgevoerd. De vrouw kan er echter ook voor kiezen zich voor de nazorg te wenden tot haar eigen (huis)arts of een andere zorgverlener.
Ook staat het de vrouw vrij zich te wenden tot «Er is hulp», de hulpverleningstak van de stichting Schreeuw om Leven. Ook zij kunnen vrouwen die een zwangerschapsafbreking hebben ondergaan helpen bij de verwerking daarvan. Ik acht het echter onwenselijk als binnen deze dienstverlening medisch onjuiste informatie verstrekt wordt. Het is van belang dat nazorg met dezelfde zorgvuldigheid plaatsvindt als de counseling vooraf. Dit betekent onder andere dat de vrouw alle voor haar relevante informatie verstrekt moet krijgen, bijvoorbeeld over het feit dat met het nemen van de eerste abortuspil een onomkeerbaar proces in gang is gezet. Het is dan ook aan de arts naar wie de vrouw eventueel verwezen wordt door «Er is hulp» om mogelijk foutief aan de vrouw verstrekt (medisch) advies, te weerleggen. De richtlijnen van de beroepsgroep zijn hierbij leidend.
Deelt u de mening dat vrouwen beschermd moeten worden tegen dit soort clubs?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u het gesprek aangaan met burgermeesters om nu bufferzones in te stellen, zodat vrouwen beter beschermd zijn tegen deze mensen?
Het is aan burgemeesters om op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) te beoordelen hoe manifestaties, waaronder ook demonstraties bij abortusklinieken, in goede banen geleid kunnen worden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de overheid haar best moet doen een protest toe te staan daar waar de doelgroep dat protest kan horen en zien. De beoordeling of maatregelen zoals een afstandsvoorschrift rond een abortuskliniek noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn, kan alleen door de burgemeester worden gedaan. Hij betrekt daarbij de relevante feiten en plaatselijke omstandigheden. Voorschriften en beperkingen kunnen op basis van de Wom enkel worden gesteld ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. In een eerdere commissiebrief en beantwoording van Kamervragen gaf ik al aan dat het niet aan mij is om te treden in die beoordeling.4, 5, 6, 7, 8, 9 Wel geef ik nogmaals aan het zeer kwalijk te vinden als vrouwen die naar een abortuskliniek gaan worden lastiggevallen door demonstranten. Daarnaast blijven de vrijheid van demonstreren en de vrijheid van meningsuiting fundamentele grondrechten, ook als daarbij onwelgevallige of soms zelfs choquerende meningen geuit worden.
Waarom is er nog geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de huisartsenpraktijk op Urk, nu het lijkt dat daar strafbare feiten zijn gepleegd?
Over deze kwestie zijn geen aangiften bekend bij de politie en het Openbaar Ministerie. Voor nu ziet het Openbaar Ministerie geen aanleiding om ambtshalve een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft besloten de gepubliceerde informatie als melding in te nemen en de situatie te onderzoeken. Indien hieruit strafbare feiten naar voren komen dient de Inspectie daarvan melding te doen bij het Openbaar Ministerie. Zoals gebruikelijk doet de Inspectie hangende het onderzoek geen mededelingen.
Is er een link tussen door de overheid gesubsidieerde koepelorganisaties en Schreeuw om leven en «Er is hulp»? Zo ja, is het mogelijk dat overheidsgeld wordt gebruikt voor deze campagne? Kunt u deze vraag uitgebreid beantwoorden?
Op welke wijze Schreeuw om Leven gefinancierd wordt is mij niet bekend. Uit de openbare jaarverslagen is wel op te maken dat zij voor een groot deel afhankelijk zijn van giften, donaties en legaten.
De stichting Schreeuw om Leven ontvangt geen subsidie van mijn ministerie. Ook ontvangt de stichting geen financiering op grond van de open house financiering keuzehulp bij onbedoelde zwangerschap.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De voorgenomen verkoop van het gemeentelijk recreatieoord Hoek van Holland |
|
Sandra Beckerman , Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel in de NRC, het voornemen van de gemeente Rotterdam om het gemeentelijke recreatieoord via een aanbesteding te verkopen en de petitie voor behoud van het recreatieoord uit 1923 die inmiddels meer dan 12,5 duizend keer is ondertekend?1 2
Uit het artikel maak ik op dat het besluit van het Rotterdamse college, om een recreatieoord dat in eigendom en beheer is bij de gemeente aan een marktpartij te verkopen (althans in erfpacht uit te geven), voor ophef zorgt en vragen oproept. De recreanten zijn bezorgd dat de nieuwe erfpachter/exploitant de huur verhoogt of opzegt en dat zij dan de plek en de waarde van hun huisjes verliezen. In dit verband is van belang dat de voorgenomen vestiging van een erfpachtrecht een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij in dit geval de beslissing nog aan de gemeenteraad wordt voorgelegd. Als Minister van BZK heb ik in deze kwestie geen rol of bevoegdheid.
Welke wettelijke rechten hebben eigenaren en huurders van recreatiewoningen wanneer de (grond)eigenaar de grond verkoopt, zoals het voornemen is van de gemeente Rotterdam? Welke mogelijkheden tot inspraak of bezwaar hebben de recreanten, huurders en eigenaren?
Voor zover u doelt op de rechten van de huurders in het traject, kan ik aangeven dat uit openbare informatie van de gemeente blijkt dat het college van plan is om de grond via een aanbesteding in erfpacht uit te geven. Potentiële nieuwe exploitanten die aan de aanbesteding deelnemen, moeten in dat traject aangeven hoe zij met de belangen van de huurders willen omgaan. Het college geeft aan dat het, om er zeker van te zijn dat alle belangen gehoord worden, een advies zal vragen aan de gebiedscommissie en dat het in overleg zal gaan met de Recreanten Adviesraad (RAR) van het recreatieoord. Uit openbare informatie van de gemeente blijkt tevens dat er op 14 december 2020 een informatiebijeenkomst is geweest, er een online spreekuur is en dat de gemeenteraad in april inspraak organiseert. Het is belangrijk dat mensen hun mening, vragen of zorgen aan het college en de gemeenteraad laten horen zodat het gemeentebestuur een beslissing kan nemen waarbij alle betrokken belangen meegenomen zijn.
Welke garanties krijgen huurders en eigenaren over de hoogte van de huurprijs, de waarde van de caravan of recreatiewoning en de verblijfsduur ná een verkoop, en hoe worden deze garanties vastgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als Minister van BZK kan ik alleen in algemene zin aangeven dat bij de verkoop of uitgifte in erfpacht van een recreatieterrein de lopende huurcontracten overgaan op de nieuwe verhuurder. Dat volgt uit artikel 7:226 van het Burgerlijk Wetboek. Bij afloop van de contracten kunnen door de nieuwe verhuurder wel nieuwe voorwaarden worden gesteld. Wat betreft de waarde van de op huurgrond gelegen caravan of recreatiewoning geldt dat in geval van een situatie van huuropzegging door de verhuurder, deze opzegging gepaard kan gaan met een vergoeding aan de huurder. Dit zal afhangen van het individuele geval waarbij alle feiten en omstandigheden zullen worden meegenomen, zoals bijvoorbeeld de huurovereenkomst, de staat van onderhoud en de aanwezigheid van toestemming van de verhuurder voor de opstallen. Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, heb ik begrepen dat het college bij de aanbesteding mee wil laten wegen hoe de nieuwe verhuurder met de belangen van de huurders zal omgaan. Het college heeft de mogelijkheid om hierover voorwaarden op te nemen in de erfpachtovereenkomst.
Op welke manieren zijn huurders en eigenaren van recreatiewoningen op het vakantieoord Hoek van Holland betrokken bij de voorgenomen verkoop, en is hen de mogelijkheid geboden om het vakantiepark (gezamenlijk) te kopen of zelf te exploiteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het college geeft aan dat zij de Recreanten Adviesraad (RAR) van het recreatieoord en de inbreng van huurders daarvan zal betrekken bij de selectie van de nieuwe exploitant in het kader van de aanbesteding. Uit de informatie van de gemeente blijkt verder dat Rotterdam een marktpartij zoekt als nieuwe exploitant. Het is onder andere afhankelijk van de voorwaarden die verbonden worden aan de aanbesteding of betrokkenen, wanneer overgegaan wordt tot een aanbestedingsprocedure, zich kunnen organiseren en kunnen meedingen naar overname van het recreatiepark. Deze mogelijkheid kan mede onderdeel vormen van het debat in de gemeenteraad van Rotterdam.
Hadden de huurders en eigenaren van recreatiewoningen op het vakantieoord Hoek van Holland niet in een eerder stadium op de hoogte gesteld moeten worden van de gemeentelijke plannen voor een Europese aanbesteding van het vakantiepark? Zo nee, deelt u de mening dat het eerlijker, transparanter en beter voor het vertrouwen is om recreanten van af het begin op de hoogte te stellen?
Aan besluitvorming in het college gaat de nodige voorbereiding vooraf, van eerste idee naar de definitieve uitwerking. Uit informatie van de gemeente maak ik op dat het college ervoor gekozen heeft om de beslissing om het recreatieoord in erfpacht uit te geven bekend te maken toen de uitwerking voldoende gereed was. Dit om te voorkomen dat er door onvoldoende voorbereiding vragen zouden zijn die nog niet beantwoord konden worden en die alleen al om die reden onrust zouden veroorzaken. Het is aan de gemeenteraad om te beoordelen of het college de recreanten op het park eerder op de hoogte had moeten stellen. Uit informatie van de gemeente blijkt verder dat er op 14 december 2020 een online informatiebijeenkomst is geweest, dat in april inspraak georganiseerd wordt en dat er een online spreekuur is opengesteld.
Deelt u de mening dat betaalbare publieke voorzieningen, zoals het Hoek van Hollandse recreatieoord, behouden moeten blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunnen zowel de gemeentelijke voorziening als de betaalbaarheid worden beschermd?
Ik vind het belangrijk dat er in Nederland voldoende ruimte is om te wonen, werken en te recreëren. Als Minister van BZK heb ik echter geen landelijk beleid of standpunt ten aanzien van de betaalbaarheid en aanwezigheid van gemeentelijke recreatieoorden als in Hoek van Holland.
Van hoeveel recreatieoorden in ons land is de grond in handen van gemeenten, hoeveel recreatieoorden worden geëxploiteerd door een gemeente en hoeveel van deze oorden dreigen te worden verkocht, al dan niet aan commerciële bedrijven?
Ik heb geen gegevens over de vraag hoeveel recreatieoorden in Nederland door gemeenten worden geëxploiteerd en hoeveel er worden verkocht. B en W van Rotterdam geven aan dat Rotterdam vrijwel de laatste gemeente in Nederland is die nog een recreatieoord exploiteert. Er zijn bij mij geen voorbeelden bekend van andere nog functionerende «gemeentelijke parken». Navraag bij de branchevereniging HISWA-RECRON leert dat er wel bedrijven zijn die pachten van gemeenten. Branchevereniging HISWA-RECRON schat in dat het om enkele tientallen bedrijven gaat.
Waar in de wet Markt en Overheid staat dat gemeenten alleen een recreatieoord mogen exploiteren als dat kostendekkend is, wat wordt hier precies mee bedoeld en waarom?3 Maakt het Rotterdamse recreatieoord nu winst of verlies en in hoeverre is dit bekend of inzichtelijk voor de recreanten?
De Wet Markt en Overheid heeft de Mededingingswet gewijzigd en bevat gedragsregels die in beginsel van toepassing zijn voor overheden die economische activiteiten verrichten. In artikel 25i van de Mededingingswet is geregeld dat de overheid een product of dienst niet onder de kostprijs mag aanbieden. Zij moet wanneer zij producten of diensten aan derden aanbiedt, zoals het exploiteren van een recreatieoord, ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening brengen.
Het college geeft aan dat er sprake is van een verlieslatende exploitatie. Gegevens over de exploitatie van het recreatieoord kunnen marktgevoelige informatie zijn. Zij kunnen immers de financiële positie van de gemeente raken. De wethouder heeft bij brief d.d. 1 april 2021 aan twee raadscommissies de exploitatieresultaten van de laatste vijf jaar wel bekend gemaakt.4
Welke instrumenten hebben Rijk, provincies en/of gemeenten om te voorkomen dat (delen van) duingebieden of andere natuur in commerciële (buitenlandse) handen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien dit nodig zou zijn, dan kunnen overheden zelf privaatrechtelijk gronden aankopen of in het uiterste geval eigenaren onteigenen als er nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien. De bescherming van de waarden of functies van duingebieden gebeurt overigens via het publiekrecht door de aanwijzing als bijvoorbeeld Natura 2000 gebied of waterkering. Indien, zoals in dit geval, er sprake is van een Europese aanbesteding is het normaliter niet toegestaan om buitenlandse partijen uit te sluiten. Een buitenlandse eigenaar moet ook aan de Nederlandse regels voldoen.
Deelt u de mening dat het recreatiepark een uniek onderdeel is van het sociale erfgoed van Rotterdam en daarom beschermd moet worden tegen overname door partijen met een louter commerciële afweging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeente Rotterdam om te beoordelen of het recreatiepark onderdeel is van het sociaal erfgoed van Rotterdam en wat dit betekent voor de uitgifte in erfpacht, de exploitatie van het park en onder welke voorwaarden dit gebeurt. Vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten, zie ik als Minister van BZK geen rol om namens het Rijk een oordeel te geven over privaatrechtelijke handelingen van de gemeente Rotterdam met betrekking tot de gemeentelijke grond en de exploitatie van het recreatiepark in Hoek van Holland.
Bent u bereid om met de gemeente Rotterdam in gesprek te gaan en een poging te doen om het gemeentelijke recreatieoord in publieke handen te houden? Zo nee, waarom niet?
Omdat ik in deze kwestie als Minister van BZK geen verantwoordelijkheid heb zie ik geen aanleiding om met de gemeente in gesprek te gaan. Zoals in het antwoord op vraag 10 aangeven, is het niet aan mij om te treden in de toepassing van lokale bevoegdheden met betrekking tot grondeigendom waarmee ook geen nationaal belang gemoeid is. Dit geldt evenzo voor de gemeentelijke keuzes over de exploitatie van het recreatieoord. De afweging van de betrokken belangen en argumenten zal onder andere plaatsvinden in het overleg tussen het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Rotterdam over de verkoop van het recreatieoord.
Het bericht ‘Geen Q-koortsvergoeding voor een op de vijf slachtoffers' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Geen Q-koortsvergoeding voor een op de vijf slachtoffers»?1
Ja.
Is het u bekend dat ongeveer zeshonderd mensen die als Q-koortsslachtoffer een tegemoetkoming bij de regering hebben aangevraagd, die niet krijgen toegewezen?
Het is ons bekend dat de aanvraag voor een tegemoetkoming Q-koorts bij ongeveer zeshonderd mensen is afgewezen.
Hoe verklaart u het hoge percentage afwijzingen van twintig procent?
De tegemoetkoming is bedoeld voor patiënten en de nabestaande(n) van overleden patiënten die van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2012 in Nederland zijn besmet met Q-koorts. Een patiënt met chronische Q-koorts, QVS of een QVS gelijkend ziektebeeld kon een tegemoetkoming aanvragen. Dit geldt ook voor de nabestaande(n) van een patiënt die voor 1 oktober 2018 is overleden met chronische Q-koorts. Aanvragen, die niet voldoen aan deze voorwaarden, zijn afgewezen voor een tegemoetkoming. In totaal is 80% van de aanvragen toegewezen, wat neerkomt op meer dan 2000 mensen.
Klopt het dat u signalen heeft ontvangen van slachtoffers dat nadat zij stelden dat de voorwaarden voor een tegemoetkoming oneerlijk waren, de voorwaarden iets zijn versoepeld? Zo ja, hoe zijn de voorwaarden aangepast?
De beleidsregel is aangepast na overleg met uw Kamer.2 Ik heb u met een afzonderlijke brief van 9 juli 2019 (Kamerstuk 25 295, nr.70) geïnformeerd over de aanpassing van de beleidsregel voor de Q-koortstegemoetkoming.
Er is besloten om de voorwaarden van de tegemoetkomingregeling te verruimen. De periode van besmetting is verruimd, evenals de aanvraagperiode. Daarnaast zijn de ervaringen, die met de beleidsregel zijn opgedaan, gebruikt om de onverplichte financiële tegemoetkomingregeling te verbeteren. Zo bleek in de bezwaarfase dat mensen soms hun eigen diagnose niet goed beschreven. Hierdoor konden de artsen bij de bevestiging van de diagnose alleen «nee» antwoorden. Er is toen besloten om het formulier voor de artsen aan te passen, waardoor de artsen uitgenodigd werden om een toelichting te geven, indien het antwoord met «nee» werd ingevuld.
Hoe komt het dat nog steeds een op de vijf slachtoffers na het aanpassen van de voorwaarden buiten de boot valt?
Diegenen, die geen tegemoetkoming hebben gekregen, voldeden niet aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming.
Is het voor een Q-koortspatiënt altijd mogelijk om te achterhalen wanneer een besmetting heeft plaatsgevonden?
Het is voor een Q-koorts patiënt niet altijd mogelijk om precies te achterhalen op welke datum een besmetting heeft plaatsgevonden. Gezien de incubatietijd is wel aannemelijk te maken dat besmetting in een bepaalde periode heeft plaatsgevonden. Er is daarom voor de tegemoetkoming besloten om «bewijs» van besmetting op een bepaalde datum niet als voorwaarde te stellen. Wel is als voorwaarde gesteld dat de besmetting tijdens de Q-koortsuitbraak (1 januari 2005 tot en met 31 december 2012) moet hebben plaatsgevonden.
De aanvrager kon bij de aanvraag voor een tegemoetkoming zelf aangeven dat hij/zij aan de voorwaarden (langdurige klachten, een besmetting opgelopen tijdens de uitbraakperiode en een diagnose voor inwerkingtreding van de beleidsregel) voldeed. Een bevestiging hiervan door de opgegeven arts was afdoende.
Klopt het dat dit een voorwaarde is om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming?
Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming is dat de besmetting met Q-koorts opgelopen moet zijn tijdens de uitbraak. Deze grenswaarden voor «tijdens de uitbraak» zijn na overleg met uw Kamer verder verruimd, van 2007 t/m 2011 naar 2005 t/m 2012, om ook de periode in de aanloop en de nasleep van de uitbraak mee te nemen
Klopt het dat er slachtoffers zijn die de Q-koorts diagnose te laat kregen om aanspraak te kunnen maken op de tegemoetkoming? Zo ja, bent u bereid deze personen alsnog een tegemoetkoming aan te bieden?
Om aanspraak te kunnen maken op de tegemoetkoming moet aannemelijk zijn dat de besmetting is opgelopen tijdens de uitbraakperiode en daarnaast moet de diagnose voor de patiënten met QVS of een op QVS gelijkend ziektebeeld gesteld zijn voor inwerkingtreding van de beleidsregel namelijk 1 oktober 2018. Voor patiënten met chronische Q-koorts geldt de voorwaarde dat de diagnose gesteld moet zijn voor 1 oktober 2018 niet. Indien enige twijfel is over deze voorwaarden bij de opgegeven behandelend arts of twijfel over blijkt bij behandeling van de aanvraag, dan wordt het medisch dossier voorgelegd aan een onafhankelijke medische commissie, die daar vervolgens een advies over uitbrengt. Dit advies wordt betrokken bij het nemen van een besluit op de aanvraag. Deze onafhankelijke medische commissie heeft ook een rol gespeeld in de bezwaar- en beroepsprocedures.
Bent u bereid nogmaals naar de afgewezen aanvragen te kijken, zodat zeker is dat aanvragen niet onterecht zijn afgewezen?
Voor de afgewezen aanvragen heeft er bezwaar en beroep opengestaan. Dit is een zeer zorgvuldige procedure. De door u gevraagde controle of aanvragen niet onterecht zijn afgewezen is dus al uitgevoerd.
Het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland om Nederlandse bedrijven te stimuleren tot investeringen in de sportsector van Qatar |
|
Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut , Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de arbeidsomstandigheden waaronder buitenlandse werknemers is Qatar werken aan de bouw van voetbalstadions en bent u bekend met het geschatte aantal doden dat daarbij gevallen is?1 Hoe beoordeelt u deze situatie?
Ja, ik ben op de hoogte van de situatie. Het kabinet is van mening dat misstanden zoals bericht betreurenswaardig zijn en ongevallen vanwege slechte arbeidsomstandigheden te allen tijde voorkomen dienen te worden. In het kader van de samenwerkingsovereenkomst tussen Qatar en de International Labour Organization (ILO) heeft de Qatarese overheid de afgelopen jaren verschillende arbeidshervormingen doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn de afschaffing van het exit-visum vereiste, zodat werknemers zonder toestemming van hun werkgever het land kunnen verlaten, invoering van een non-discriminatoir minimumloon, en de afschaffing van de No Objection Certificate, waardoor werknemers zonder toestemming van hun werkgever van baan kunnen wisselen.
De uitvoering van deze hervormingen blijft echter een punt van zorg dat het kabinet regelmatig aan de Qatarese autoriteiten overbrengt. Internationale (mensenrechten)organisaties geven aan dat het van belang is samenwerking en kritische dialoog voort te zetten, teneinde duurzame veranderingen in de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te realiseren.
Data over arbeidsgerelateerde ongevallen worden door verschillende (overheids)instanties in Qatar verzameld op een niet eenduidige wijze. De ILO meldt dat Qatar een gestandaardiseerd systeem aan het ontwikkelen is voor het definiëren en registreren hiervan. Qatarese autoriteiten geven op basis van de aanwezige data aan dat de 6.500 doden niet eenduidig zijn toe te schrijven aan de bouwwerkzaamheden voor het Wereldkampioenschap (WK) voetbal sinds de toewijzing daarvan aan Qatar in 2010. In gesprekken met stakeholders, waaronder de internationale gemeenschap en (mensenrechten) organisaties, wordt deze duiding bevestigd.
Zie verder de antwoorden op vragen van het lid Karabulut (SP) over het WK voetbal in Qatar. Deze vragen werden ingezonden op 2 maart 2021 met kenmerk Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2871.
Acht u het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om investeringen in de sportsector van Qatar aan te moedigen2 niet strijdig met uw beleid om internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) te stimuleren3, dit in het licht van wat er bekend is over de situatie van buitenlandse werknemers in Qatar? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Als uitvoerder van het beleid op buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking begeleidt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ondernemers met internationale ambitie bij het vinden van informatie over exportmarkten, leggen van contacten met zakenpartners en benutten van (financiële) ondersteuning. Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) maakt integraal onderdeel uit van de dienstverlening door de RVO en gaat hiermee hand in hand. Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van de overheid moeten de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) onderschrijven en worden daarbij ondersteund. Dit geldt wereldwijd, dus ook voor de sportsector in Qatar.
Wijst de RVO geïnteresseerde bedrijven op de situatie van buitenlandse werknemers in Qatar als zij bedrijven wijst op de kansen die «er vooral bij de aanbestedingen bij onderaannemers voor de grote stadions» liggen?
De RVO wijst Nederlandse ondernemers op de risico's op het gebied van IMVO in Qatar, onder andere op de website. Daarbij wordt aandacht gevraagd voor de positie van arbeidsmigranten in het land en erop gewezen dat Qatar de afgelopen periode hervormingen heeft doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren en implementatie van deze hervormingen een punt van zorg blijft. De RVO roept ondernemers op hier scherp op te letten bij de selectie van lokale partners en onderaannemers.
Op welke manier dragen Nederlandse investeringen in de bouw van stadions bij aan de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de werknemers in Qatar? Op welke manier stelt de RVO IMVO-gerelateerde eisen aan Nederlandse bedrijven bij hun ondersteuning van deze bedrijven?
De economische inzet van het kabinet in de Golfregio richt zich op implementatie van de diversificatieagenda’s van de Golflanden die als doel hebben de economieën minder afhankelijk te maken van olie- en gasinkomsten. De inzet ziet vooral op de sectoren water, energie en voedsel, en in Qatar ook op sport en gezondheidszorg, omdat Qatar zich de komende jaren verder wil manifesteren als hub voor mondiale sportevenementen. Nederlandse bedrijven die als onderdeel van de Nederlandse inzet gebruiken maken van ondersteuning door de RVO, bijvoorbeeld via een Partners for International Business-programma, moeten de OESO-richtlijnen onderschrijven. Dit geldt tevens voor deelname aan economische missies, waarbij IMVO ook onderdeel vormt van het programma. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijk om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen, inclusief de richtlijnen over werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen. Op die manier kunnen zij bijdragen aan onder meer de verbetering van arbeidsomstandigheden in landen zoals Qatar.
Waarom stimuleert de RVO hoe dan ook Nederlandse investeringen in Qatar in het licht van de bekende feiten over de situatie van buitenlandse werknemers daar? Bent u bereid dit beleid te staken? Zo nee, waarom niet?
De misstanden ten aanzien van de arbeidsomstandigheden in Qatar zijn al langer bekend en hebben vanzelfsprekend de aandacht van het kabinet. Nederland brengt de zorgen over de positie van arbeidsmigranten stelselmatig over, op politiek en hoogambtelijk niveau. Naar aanleiding van de zorgelijke berichten over arbeidsmigranten bij de bouw van voetbalstadions in Qatar heeft de Minister voor BHOS besloten om de digitale handelsmissie naar Qatar, die gepland stond van 22 maart tot en met 1 april 2021, uit te stellen.
Tegelijkertijd richt Nederland zich nog steeds op politieke en economische samenwerking en dialoog met Qatar. Nederlandse bedrijven die zaken willen doen in Qatar kunnen dus ook gebruik maken van ondersteuning door de RVO. De Golfregio, inclusief Qatar, is een politiek strategische regio en prioritaire markt in de handelsagenda van het kabinet. De regio kent uitdagingen op terreinen waar Nederlandse bedrijven veel expertise hebben. Denk aan watertekorten, transitie naar hernieuwbare energie en afhankelijkheid van voedselimport. Het kabinet ondersteunt Nederlandse bedrijven om deze uitdagingen te adresseren en kansen te verzilveren.
Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau.
Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Waarom stimuleert de RVO hoe dan ook Nederlandse investeringen in Qatar in het licht van uw IMVO-beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u deze oproep van de RVO om te investeren in de sportsector van Qatar van de website laten verwijderen en ervoor zorgen dat investeren in de sportsector daar op geen enkele manier meer gestimuleerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het beleid van de RVO ten aanzien van Qatar te handhaven nu de Kamer de motie-Karabulut c.s. heeft aangenomen die de regering verzoekt geen afvaardiging te sturen naar het Wereldkampioenschap voetbal in Qatar (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2273)? Zo ja, waarom?
De motie heeft betrekking op de afvaardiging van de regering naar het WK in Qatar. Nederland moet zich nog kwalificeren voor het WK. Volgens het kwalificatieschema zal hier november 2021 meer bekend over zijn. Uitvoering van de motie is op dit moment derhalve nog niet aan de orde.
De berichten ‘Bevrijdingsdefilé in Wageningen dreigt voorgoed te verdwijnen’ en ‘Geen tweede kans voor 75 jaar vrijheid: opnieuw streep door defilé in Wageningen, ook in Groesbeek geen activiteiten’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bevrijdingsdefilé in Wageningen dreigt voorgoed te verdwijnen»?1 en «Geen tweede kans voor 75 jaar vrijheid: opnieuw streep door defilé in Wageningen, ook in Groesbeek geen activiteiten»2? Wat vindt u hiervan?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Klopt het dat het Ministerie van Defensie heeft aangegeven geen medewerking meer te willen verlenen aan het bevrijdingsdefilé in Wageningen? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, dit klopt niet. Het evenement in Wageningen bestaat uit verschillende elementen; een kerkdienst, een herdenking en een defilé. De organisatie hiervan is in handen van het Nationaal Comité Herdenking Capitulaties 1945, ook bekend als Stichting Wageningen 45. Alle drie de elementen worden – conform de afspraak met de organisatie – door Defensie jaarlijks ondersteund. Het geheel van defensieondersteuning aan vele herdenkingsactiviteiten en evenementen legt een te zwaar beslag op de operationele capaciteit van de krijgsmacht. Defensie is daarom genoodzaakt om kritischer te kijken naar toekomstige bijdragen. Ten aanzien van het defilé heeft Defensie nieuwe afspraken gemaakt die samen met de overige ondersteuningsafspraken zijn vastgelegd in een convenant. Naar aanleiding van de zorgen die zijn ontstaan over de toekomst van het defilé worden de afspraken herbezien. Uitgangspunt daarbij is dat het defilé, met steun vanuit Defensie, jaarlijks doorgang kan vinden.
Deelt u de opvatting dat met het defilé een verbinding wordt gelegd tussen het verleden en de huidige tijd en dat daarom alles in het werk gezet moet worden om dit in de huidige vorm te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Kennis over het verhaal en de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog is belangrijk om de huidige maatschappij te kunnen begrijpen en om de waarde van de democratie en van de rechtstaat te onderstrepen. Tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei en de Nationale Viering van de Bevrijding op 5 mei, georganiseerd door het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) en gefinancierd door VWS, wordt in allerlei vormen het verband gelegd tussen het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en de huidige tijd. Naast deze nationale activiteiten vinden er op 4 en 5 mei, maar ook op andere dagen, vele belangrijke herdenkingen en vieringen plaats. Deze activiteiten worden vaak door vrijwilligersorganisaties georganiseerd en ondersteund door lokale en provinciale overheden en in sommige gevallen door het Ministerie van Defensie. Ook het bevrijdingsdefilé in Wageningen hoort daarbij. Voor 2021 heeft de organisatie een alternatief programma gemaakt. Mits de Covid-maatregelen het toelaten zal het bevrijdingsdefilé in 2022 gewoon kunnen doorgaan.
Is er aandacht voor de nog levende veteranen die dit jaar de herdenking op 4 mei en viering van de bevrijding op 5 mei helaas niet kunnen bijwonen?
Tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei op de Dam in Amsterdam is ieder jaar in het erecouloir een delegatie Nederlandse veteranen aanwezig. Helaas is dat dit jaar vanwege de coronamaatregelen niet mogelijk. Om de veteranen die in het erecouloir zouden staan toch de kans te geven hun persoonlijke verhaal en motivatie te delen, ontwikkelde het Veteraneninstituut ook dit jaar een online erecouloir. De herdenking op de Dam is voor iedereen live te volgen via NPO1, er is m.u.v. de kranslegging voor veteranen geen specifieke aandacht voor veteranen gepland.
Overigens zijn bij veel regionale en lokale herdenkingen vaak (buitenlandse) veteranen aanwezig.
Maar vanwege de coronamaatregelen vinden ook dit jaar de lokale herdenkingen in een aangepaste vorm plaats waarbij veelal weinig tot geen genodigden aanwezig zijn.
Mijn collega van Defensie en ik betreuren het zeer dat ook dit jaar de coronamaatregelen tot gevolg kunnen hebben dat veteranen, maar bijvoorbeeld ook de overlevenden van de Tweede Wereldoorlog, de herdenkingen in het land op 4 mei en de viering van de bevrijding van 5 mei niet fysiek kunnen bijwonen. Daarom wordt ingezet op andere vormen van herdenken en vieren die hopelijk zoveel mogelijk mensen bereiken (zie verder het antwoord op vraag 8).
Bent u bereid om met uw collega’s van het Ministerie van Defensie in gesprek te gaan en hierbij, ook voor de komende generaties, het belang van het in stand houden van het jaarlijks herdenken op 4 mei en het vieren van de bevrijding op 5 mei te benadrukken?
De Nationale Dodenherdenking op 4 mei en de Nationale Viering van de Bevrijding op 5 mei zijn van grote nationale betekenis. Ook mijn collega’s van Defensie onderschrijven dit uiteraard volledig. Het in stand houden daarvan staat absoluut niet ter discussie.
Bent u bereid om met de gemeente Wageningen te kijken op welke manier het bevrijdingsdefilé in Wageningen de komende jaren doorgang kan vinden? Zo nee, waarom niet?
Op 5 mei 2021 zal er geen bevrijdingsdefilé plaatsvinden in Wageningen, als gevolg van de Covid-pandemie. Dat is heel spijtig.
Naar aanleiding van de zorgen die zijn ontstaan over de toekomst van het bevrijdingsdefilé worden de afspraken tussen Defensie en Stichting Wageningen 45 herbezien. Uitgangspunt daarbij is dat het defilé, met steun vanuit Defensie, jaarlijks doorgang kan vinden.
Wat kunt u doen voor organisatoren die vorig jaar vanwege de coronapandemie hun evenement met betrekking tot de viering van 75 jaar bevrijding een jaar hebben moeten uitstellen en dit jaar vanwege deze pandemie weer genoodzaakt zijn activiteiten uit te stellen?
De Covid-pandemie heeft sinds half maart 2020 grote impact gehad op talloze activiteiten in het kader van herdenken en vieren van 75 jaar vrijheid. Vele voorgenomen activiteiten zijn aangepast of hebben in een andere, digitale, vorm plaatsgehad. Dit was een grote teleurstelling voor velen en zeker voor mensen die de Tweede Wereldoorlog nog aan den lijve hebben ondervonden.
Ook dit jaar zullen de noodzakelijke maatregelen ter bestrijding van het Coronavirus hun weerslag hebben op de geplande activiteiten op 4 en 5 mei en daarmee ook op eventueel uitgestelde activiteiten uit het lustrumjaar 2020. De organisatoren van deze activiteiten maken zelf hun plannen voor vaak digitale alternatieven.
Het door mij gefinancierde Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) adviseert en ondersteunt deze organisaties bij het maken en aanpassen van hun plannen. De evenementen worden door het NC via de website 4en5mei.nl onder de aandacht gebracht van het grote publiek. Ook biedt het NC een hulpinstrument aan met informatie voor organisatoren en concrete handelingsperspectieven voor het publiek voor herdenken en vieren in coronatijd.
Worden, gezien de coronamaatregelen, evenementen in een andere (bijvoorbeeld digitale) vorm georganiseerd, om zo toch recht te doen aan de herdenking van 4 mei en de viering van de bevrijding op 5 mei?
Ja. Zowel op lokaal, regionaal en nationaal niveau wordt op diverse manieren invulling gegeven aan herdenken en vieren, waarbij rekening wordt gehouden met de coronamaatregelen. Zowel online en via livestreams als via de regionale en nationale media worden de diverse herdenkingen en vieringen met het publiek gedeeld. De Nationale Dodenherdenking op de Dam gaat in een aangepaste vorm door en wordt uitgezonden door de NOS. Ook de 5 mei-lezing en het 5 mei-concert zijn te volgen via televisie. De veertien Bevrijdingsfestivals bieden op 5 mei een gezamenlijk online programma aan van meer dan 200 optredens en activiteiten. Het Vrijheidsvuur wordt traditiegetrouw in de nacht van 4 op 5 mei ontstoken in Wageningen. Ook dit wordt op nationale en regionale televisiezenders uitgezonden. Het vuur komt «s middags 5 mei aan bij de bevrijdingsfestivals en wordt in alle veertien festivalsteden tegelijkertijd ontstoken.
Het NC liet mij weten dat vorig jaar sommige via internet uitgezonden herdenkingen veel meer bezoekers trokken dan de fysieke herdenking in voorgaande jaren.
Spanningen en mogelijke integriteitskwesties in de vakbond van justitieambtenaren |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Crisis in de vakbond van Justitie» over de spanningen en beschuldigingen van niet integer gedrag in de vakbond van justitieambtenaren, Juvox?1
Ja.
Hoeveel meldingen en klachten zijn er binnengekomen en wat was de aard hiervan?
De vakbond heeft eigen Statuten en een Huishoudelijk Reglement. Het gaat om vermeende gedragingen in de hoedanigheid van lid en/of bestuurder van een vakbond en om die reden dien ik hier terughoudendheid te betrachten. Mij zou anders het verwijt kunnen treffen dat ik me meng in het reilen en zeilen van een onafhankelijke vakbond. Het is dus aan de leden van de vakbond zelf om binnen het kader van de Statuten en het Huishoudelijk Reglement dergelijke beschuldigingen te onderzoeken en problemen op te lossen.
Indien, buiten dit juridisch kader van de vakbond zelf, bij mijn departement (daarnaast) echter een interne melding wordt gedaan dat een medewerker zich niet integer heeft gedragen, dan is de algemene regel dat als deze melding te goeder trouw, naar behoren en op redelijke gronden is gedaan, daarnaar door de verantwoordelijke leidinggevende een onderzoek wordt ingesteld.
In verband met de vertrouwelijkheid die ik in acht heb te nemen naar eventuele melders van een integriteitsschending, alsmede de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degenen op wie een mogelijke melding betrekking heeft, moeten medewerkers van mijn ministerie er tevens op kunnen vertrouwen dat ik geen (inhoudelijke) mededelingen doe over de behandeling van meldingen of klachten.
In zijn algemeenheid wordt na een interne melding op bovengenoemde gronden een proces gestart met een vooronderzoek om de melding goed te kunnen duiden. Indien daaruit blijkt dat er een goede grond is gericht vervolgonderzoek te doen, en er een duidelijke afbakening van onderzoeksvragen en methoden kan worden bepaald, volgt een (diepgaand) feitenonderzoek. Zonder een melding die te goeder trouw, naar behoren en op redelijke gronden is gedaan heb ik in beginsel geen rechtvaardiging voor een integriteitsonderzoek naar individuele ambtenaren en derhalve ook geen oordeel over hun handelen.
Medewerkers van mijn ministerie kunnen erop vertrouwen dat een melding van een vermoeden van een maatschappelijke misstand of een integriteitsschending die te goeder trouw, naar behoren en op redelijke gronden is gedaan, serieus wordt beoordeeld en zo nodig onderzocht. Sinds juni 2020 kunnen medewerkers van mijn ministerie daarvoor naast bij hun leidinggevende ook terecht bij het meldpunt van de Integriteitscommissie Justitie en Veiligheid, die meldingen onafhankelijk van het ministerie onderzoekt.
Bent u er mee bekend of de door Argos omschreven gang van zaken, de beschuldigingen en de hoge declaraties waar zijn?2 Zo ja, wat is uw inhoudelijke reactie hierop? Zo nee, deelt u de mening dat dit onderzocht moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de regels in dit soort gevallen om dergelijke beschuldigingen te onderzoeken en de problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol heeft u in een kwestie zoals deze, nu het een Justitievakbond betreft?
Zie antwoord vraag 2.
Loopt hiernaar op dit moment een onafhankelijk onderzoek? Zo ja, wat is daarvan de status? Zo nee, waarom niet? Wat voor signaal zou het afgeven aan andere justitieambtenaren die een misstand willen melden als hier niet serieus naar gekeken zou worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit onafhankelijk moet worden onderzocht? Welke mogelijkheden heeft u om daar vanuit uw rol aan bij te dragen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat tientallen miljoenen sneltests stof verzamelen in de opslag en het onderwijs aan een lijntje wordt gehouden |
|
Maarten Hijink , Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het artikel van Trouw dat er tientallen miljoenen sneltests stof verzamelen in de opslag, terwijl onder andere het onderwijs snakt naar deze tests?1
Samen met de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zet ik me in voor het zo snel mogelijk introduceren van sneltesten in primair en voortgezet onderwijs. Antigeen(snel)testen bieden daarvoor veel potentie: ze geven snel een uitslag, zijn op locatie te analyseren en relatief eenvoudig te hanteren.
De afgelopen periode zijn pilots uitgevoerd in het primair en voortgezet onderwijs om met het gebruik van de sneltesten te experimenteren. Binnen deze pilots werden een aantal problemen ervaren. Het grootste probleem in de uitvoering was dat er aan de afname van antigeentesten allerlei eisen worden gesteld zoals medisch toezicht en regels rondom het aanbieden van zorg. Lang niet elke school kan namelijk gebruik maken van (de supervisie van) een bevoegde BIG-geregistreerde zorgverlener. Hierdoor – en ook door administratieve lasten vanwege de benodigde twee handtekeningen van ouders – werd ook de schaalbaarheid naar de vele onderwijslocaties bemoeilijkt.
Recentelijk heb ik een panel van deskundigen onder leiding van de voorzitter van de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit (LCT) gevraagd om mij te adviseren over het oplossen van de geconstateerde problemen en om te komen tot het werkbaar en schaalbaar maken van testen in het onderwijs. Op 18 maart heb ik dit advies ontvangen. Het panel constateert dat er naast de testvorm die in de pilots gebruikt is nog een tweede testvorm mogelijk is, waarbij mensen bij zichzelf een test afnemen en aflezen en daar zelf volledig verantwoordelijk voor zijn. Bij deze testvorm is er geen sprake van een professional die voor het testen verantwoordelijk is. Daarmee is er ook geen sprake van zorg en medisch toezicht en is het grootste geconstateerde probleem niet van toepassing. Waar nodig kan het zelftesten ingericht worden met een lichte en kortdurende vorm van begeleiding, waarbij een getrainde vrijwilliger verbale begeleiding bij het testen biedt.
Ik heb het advies van het deskundigenpanel overgenomen. Middels een ontheffingsprocedure heb ik fabrikanten van antigeentesten uitgenodigd om een ontheffingsaanvraag in te dienen, waarmee zij hun antigeentesten tijdelijk als zelftest op de markt kunnen brengen. Op 24 maart zijn de eerste ontheffingen verleend. Deze testen koop ik momenteel in en de eerste testen zijn al uitgerold in het primair- en voortgezet onderrwijs. De precieze snelheid van de uitrol is afhankelijk van het leveringsschema en distributie van de testen en de snelheid waarmee scholen alles ingeregeld krijgen. De verdere uitrol van de zelftesten gebeurd geleidelijk. Met de sector worden afspraken gemaakt over de levering en distributie van testen, de communicatie richting instellingen, medewerkers en studenten.
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) 26 miljoen sneltests op voorraad heeft liggen bij de «Dienst testen» en er wekelijks miljoenen tests bijkomen? Zo ja, waarom worden deze tests nog niet ingezet in het onderwijs en andere sectoren?
Ik heb in het najaar van 2020 aan Dienst Testen opdracht gegeven om voldoende antigeentesten te bestellen om te voorzien in een behoefte van 10 miljoen testen per maand met ingang van januari. Op dit moment liggen er 32,3 miljoen antigeen sneltesten op voorraad. Deze voorraad wordt ingezet ten behoeve van drie doelen. Allereerst de GGD-teststraten voor mensen met en zonder klachten. Ten tweede het spoor veilig werken (2b).2 Werkgevers kunnen hierin hun werknemers laten testen. Met de nieuwe Open House regeling kunnen ook werknemers zonder klachten getest worden. We verwachten daarmee dat de vraag naar sneltesten vanuit dit spoor zal toenemen. Tenslotte zullen de antigeentesten gebruikt gaan worden voor het toegangstesten in spoor 2a. Bij het antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht waarom deze testen beperkt voor het onderwijs gebruikt worden.
Waarom worden er risico’s genomen door het heropenen van de maatschappij, terwijl deze risico’s ingeperkt kunnen worden door het gebruik van sneltests die blijkbaar klaarliggen bij het Ministerie van VWS?
Het testbeleid rondom scholen is geïntensiveerd rondom de heropening. Voor het primair onderwijs geldt dat bij een besmetting in de klas, de hele klas in quarantaine gaat en zich laat testen op dag 5. Mochten kinderen een kwetsbaar persoon, bijvoorbeeld grootouders of mensen met onderliggend lijden, kort geleden gezien hebben, wordt geadviseerd om ook zo snel mogelijk te testen. Voor voortgezet onderwijs geldt dat categorie 2 nauwe contacten in quarantaine moeten, en zich zo snel mogelijk en op dag 5 laten testen. Categorie 3 niet nauwe contacten hoeven niet in quarantaine, maar worden wel verzocht zich op dag 5 te testen en bij voorkeur ook zo snel mogelijk. Leraren van het PO en VO kunnen zich in de prioriteit teststraat laten testen bij klachten.
In aanvulling hierop werk ik momenteel met het Ministerie van OCW aan het uitrollen van zelftesten in het onderwijs. Het gaat dan om het preventief testen van leerkrachten in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en speciaal onderwijs en om het risicogericht testen bij een besmetting op een middelbare school. Afhankelijk van een aantal factoren benoemd bij vraag 1, zijn de eerste zelftesten uitgerold in het primair- en secundair onderwijs, en gebeurt de verdere uitrol geleidelijk.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat het herhaald sneltesten van mensen zonder klachten een meerwaarde heeft ten opzichte van niet testen, zich tot het nu niet verspreiden van deze sneltests?2
Ik zie een grote meerwaarde van het herhaald sneltesten, zowel bij het testen van mensen die niet in quarantaine hoeven na een besmetting als bij preventief testen. In het voorgaande heb ik toegelicht waarom de testen uit de centrale voorraad hier slechts beperkt voor benut worden en wat ik doe om zelftesten op korte termijn uit te rollen in het onderwijs.
Waarom worden sneltests niet preventief ingezet in het onderwijs met behoud van de coronamaatregelen, ongeacht of de uitkomsten van de pilots in het onderwijs met sneltests positief of negatief zijn en het toch nog maanden duurt voordat de uitkomsten verwacht worden?
De pilots hebben ons nuttige inzichten gegeven in de problemen die kunnen optreden wanneer je sneltesten grootschalig in het onderwijs wil inzetten. De pilots lopen nog, maar met de tussentijdse ervaringen is het deskundigenpanel al aan de slag gegaan. De aanbevelingen heb ik overgenomen en de zelftesten zijn nu beschikbaar voor het onderwijs.
Wat zegt u tegen al die leraren die zien dat er miljoenen sneltests op de plank liggen, terwijl zij dagelijks in aanraking komen met leerlingen en collega’s op school en besmettingen wellicht voorkomen kunnen worden door nu al gebruik te maken van sneltests? Snapt u dat zij het gevoel hebben dat zij aan een lijntje gehouden worden, zoals CNV Onderwijs het benoemt?
Samen met de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media werk ik eraan dat sneltesten breed in het onderwijs beschikbaar zijn en te gebruiken zijn. Wij voelen hetzelfde ongeduld. In de beantwoording van de voorgaande vragen heb ik toegelicht welke stappen we in de afgelopen periode hebben gezet en wanneer we verwachten dat zij zich thuis of op school kunnen laten testen.
Bent u bereid om de sneltests die klaarliggen bij het Ministerie van VWS nu al in te zetten in het onderwijs, zodat meer besmettingen op scholen zo veel als mogelijk voorkomen kunnen worden? Zo ja, wanneer gaat het verspreiden van deze sneltests voor scholen starten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u in het antwoord op voorgaande vragen toegelicht waarom ik wil inzetten op zelftesten voor het onderwijs. De inzet van sneltesten die door een professional afgenomen moeten worden is moeilijk werkbaar te maken en niet op te schalen naar alle onderwijslocaties. Ik zet daarom in op.
Miljoenenfraude bij de landsadvocaat |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de miljoenenfraude bij de landsadvocaat?1 2 3
Ja.
Hoe verklaart u dat deze fraude zo lang onder de radar heeft kunnen blijven? Wat zegt dit over de staat van toezicht door het kantoor zelf?
Aangezien ter zake nog diverse onderzoeken lopen, kan ik hier op dit moment nog niet inhoudelijk nader op ingaan.
Is er voldoende capaciteit bij de onafhankelijke toezichthouder, maar ook bij opsporingsdiensten om ingewikkelde fraudezaken op te sporen? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Zowel voor de onafhankelijk toezichthouder als voor de opsporingsdiensten geldt dat de middelen om toezicht te houden en onderzoek te verrichten uit de aard der zaak beperkt zijn en dat prioriteren noodzakelijk is.
Het BFT is een onafhankelijke toezichthouder en handelt/werkt conform zijn regulier risicogericht toezichtsmodel. Dit houdt in dat het BFT aan de hand van signalen de risico’s analyseert en hierbij prioriteiten vaststelt. Er is geen reden om aan te nemen dat het BFT onvoldoende capaciteit heeft voor haar taken. Er is de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het BFT. Zo heeft het BFT er extra budget bijgekregen voor de doorontwikkeling van de organisatie.
De opsporing van complexe fraudezaken vindt plaats door het Openbaar Ministerie (met name het Functioneel Parket) in samenwerking met verschillende opsporingsdiensten, in dit geval de FIOD.
De FIOD voert overleg met het OM over de inzet van capaciteit, aard en omvang van een zaak, maar ook over de manier waarop een onderzoek wordt aangepakt. Daarbij wordt ten behoeve van de prioritering onder andere gekeken naar de ernst van het strafbare feit, de impact ervan op de slachtoffers en de complexiteit.
Vindt u het wenselijk dat aan het zogenoemde «vier-ogen-principe» door kantoren zelf vorm kan worden gegeven? Zo ja, waarom? Wat zegt het over het systeem als het zelfs bij de landsadvocaat dus niet goed geregeld lijkt te zijn? Is hier geen sprake van te veel vrijblijvendheid?
De interne controleverplichting is niet vrijblijvend, want genormeerd in een verordening die is gekoppeld aan toezicht en tuchtrecht. Deze verplichting is weergegeven in de Administratieverordening van de Koninklijk Notariële Beroepsorganisatie.
Welke feiten zich in deze casus precies hebben voorgedaan en hoe dat heeft kunnen gebeuren, maakt op dit moment nog deel uit van diverse onderzoeken. Zowel het strafrechtelijk onderzoek, als het onderzoek van de toezichthouder (het Bureau Financieel Toezicht) lopen op dit moment nog. Ook het door het kantoor Pels Rijcken zelf ingestelde onderzoek, is nog niet volledig afgerond. Ik kan op dit moment nog niet op de uitkomsten van de onderzoeken vooruitlopen.
Ik zal mij door de Landadvocaat gedetailleerd laten informeren over onder meer de wijze waarop het kantoor Pels Rijcken invulling heeft gegeven aan het vier-ogen-principe en welke eventuele wijzigingen daarin worden doorgevoerd om herhaling van het gebeurde te voorkomen. Ook zal ik daarbij vragen naar de inzet van digitale controlemechanismes. De Landadvocaat zal mij inlichten zodra het interne onderzoek is afgerond. Daarop wil ik nog niet vooruitlopen. Te zijner tijd zal ik u daarover nader informeren.
Welke digitale controlemogelijkheden zijn er die meer recht doen dan het vier-ogen-principe? Bent u bereid deze controlemogelijkheden verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat pas na «intern» onderzoek van Deloitte is overgegaan tot maatregelen als het aanstellen van een compliance officer, het controleren of notarissen nog andere functies vervullen bij andere stichtingen en het opnemen van contact met de begunstigde om de juistheid van een overboeking te controleren? Waarom zijn deze overduidelijke omissies nooit eerder ontdekt door bijvoorbeeld de onafhankelijk toezichthouder en de extern accountant? Wat zegt dit over de kwaliteit en zorgvuldigheid van dit toezicht?
Het onderzoek van het BFT loopt nog. Ik kan op de resultaten daarvan niet vooruitlopen.
Waarom werkt de overheid eigenlijk met een «landsadvocaat», zonder daarbij een opdracht aan te besteden? Kunt u verduidelijken waarom deze werkwijze wenselijk is?
De Staatspraktijk vergt specifieke ervaring, kennis en kunde. Het werken met een vaste advocaat in deze praktijk is wenselijk uit een oogpunt van uniformiteit in de behandeling van zaken die de Staat betreffen. Overigens is het niet zo dat niet tevens andere advocaten kunnen worden ingeschakeld door de Staat. Dat gebeurt in incidentele gevallen ook. Verder zijn diverse advocaten werkzaam bij onderdelen van de rijksoverheid om direct de belangen van die onderdelen te behartigen.
Bent u het met de mening eens dat de overheid alleen zaken zou moeten doen met instanties die van onbesproken gedrag zijn? Kan de overheid wat u betreft nog steeds zaken blijven doen met Pels Rijcken? Zo ja, waarom?
Mijn ministerie heeft zich, namens de Staat, in de afgelopen periode met de Landsadvocaat verstaan, om te bezien of er mogelijk gebreken zouden kunnen kleven aan de notariële werkzaamheden van betrokkene, of aan de dienstverlening van het kantoor waar de Landsadvocaat aan is verbonden, ten behoeve van de Staat.
Ondanks dat ook ik geschokt ben over het gebeurde, bestaat op basis van hetgeen mij bekend is momenteel geen aanleiding tot zorg ten aanzien van de kwaliteit en legitimiteit van de werkzaamheden van de Landadvocaat ten behoeve van de Staat. Er bestaat derhalve op dit moment geen aanleiding te concluderen dat de Landadvocaat geen zaken meer voor de Staat zou kunnen behandelen.
Kunt u verklaren waarom u: «geen aanleiding tot zorg [heeft] ten aanzien van de kwaliteit en legitimiteit van de landsadvocaat», terwijl de zaak nog bij het Openbaar Ministerie en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) ligt? Loopt u hiermee niet te ver vooruit op mogelijke uitkomsten van de diverse onderzoeken die nu lopen tegen Pels Rijcken?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom sprak u in uw brief van 2 maart jl. aan de Kamer slechts over het feit dat volgens uw eigen onderzoek (uitgevoerd door kantoor Houthoff) uit niets bleek dat de rijksoverheid benadeeld zou zijn? Heeft kantoor Houthoff slechts onderzoek gedaan naar zaken aangaande het Rijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waar heeft kantoor Houthoff dan precies onderzoek naar gedaan?4
Het onderzoek van kantoor Houthoff had tot doel te bezien of er aanwijzingen waren dat de notariële werkzaamheden van betrokkene ten behoeve van de rijksoverheid voldeden aan de daaraan te stellen notariële standaarden. In dit onderzoek zijn dossiers die de rijksoverheid betreffen onder de loep genomen. Wanneer de onderzoeken van het OM en het BFT zijn afgerond, zal ik u vertrouwelijk nader over het onderzoek en de bevindingen van het kantoor Houthoff inlichten.
Naast de praktijk van de Landsadvocaat, hebben de advocaten en notarissen van het kantoor Pels Rijcken ook andere cliënten dan de Staat. De zaken die ten behoeve van andere cliënten worden behandeld, vallen niet onder het contract dat de Staat heeft met de Landadvocaat. Om die reden heeft het onderzoek van Houthoff zich niet uitgestrekt tot dossiers betreffende gemeenten en provincies. Ik was er ook niet van op de hoogte in de dossiers van welke cliënten zich malversaties zouden hebben voorgedaan, aangezien ik in beginsel enkel zicht heb op dossiers ten behoeve van de Staat.
In de brief die ik uw Kamer op 2 maart stuurde, ben ik niet ingegaan op de inhoud van het strafrechtelijk onderzoek van het OM. Ik gaf al aan dat de onderhavige deel uit maakt van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Over (lopende) individuele zaken doe ik, zoals bekend, in zijn algemeenheid inhoudelijk geen mededelingen. Om die reden heb ik uw Kamer ook niet eerder over deze kwestie ingelicht en kon (en kan) ik op die inhoud nu ook niet nader ingaan. Het is hier dan ook zaak mijn verantwoordelijkheid voor het OM te scheiden van mijn verantwoordelijkheid voor het contract dat de Staat heeft met de Landsadvocaat. Vanuit die laatstgenoemde verantwoordelijkheid heb ik uw Kamer geïnformeerd.
Naar aanleiding van berichtgeving in de media gisteren over het moment waarop ik door het OM ben geïnformeerd over de zaak, hecht ik er aan u daarover nader in te lichten.
Mij is in maart 2019 en marge van een overleg, door de voorzitter van het College de vertrouwelijke mededeling gedaan van een embargo onderzoek naar aanwijzingen van mogelijk strafbaar handelen van een notaris van Pels Rijcken. Dit was toen nog in de fase van een oriënterend feitenonderzoek. Daarbij zijn geen verdere details met betrekking tot dit embargo onderzoek gedeeld. Vervolgens ben ik eind augustus 2020 door de plv. voorzitter van het College en marge van een overleg mondeling geïnformeerd dat er inmiddels sprake was van een strafrechtelijke verdenking, dat het strafrechtelijke onderzoek was aangevangen en dat de verdachte zou worden verhoord.
Over mededelingen die ik krijg in het kader van een lopend onderzoek, kan ik met het oog op de belangen van opsporing en vervolging geen mededelingen doen. Bovendien geldt bij informatie betreffende een embargo onderzoek, dat deze op mijn ministerie gerubriceerd wordt als Staatsgeheim. Verwerking van dergelijke informatie vindt derhalve alleen plaats bij noodzaak, onder bijzondere beveiligde omstandigheden en alleen door daarvoor aangewezen en gescreende personen.6 Aangezien de mededelingen van het College mij geen aanleiding tot enig handelen gaven, was het mij niet toegestaan deze informatie met anderen te delen en is dat dan ook niet gebeurd.
Wist u op het moment dat u bovengenoemde brief aan de Kamer stuurde van de misstanden bij gemeenten en provincies, zoals die door NRC nu gepubliceerd zijn? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hierover niet geïnformeerd in de brief van 2 maart jongstleden? Zo nee, waarom wist u hier niets van, maar kon het NRC dit klaarblijkelijk wel boven tafel krijgen?5
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'Haal vervuilde bouwgrond langs N206 weg' |
|
Maurits von Martels (CDA), Julius Terpstra (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Haal vervuilde bouwgrond langs N206 weg»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat aannemers vervuilde bodemas toepassen bij bouwprojecten? Zo ja, wat vindt u daarvan?
AEC-bodemas mag worden toegepast in civieltechnische constructies mits dit voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Besluit bodemkwaliteit. De aangetroffen batterijen in de bodemas in de gemeente Katwijk roepen begrijpelijkerwijs vragen op over de kwaliteit. Ik bekijk op dit moment de opties voor aanscherping van het Besluit bodemkwaliteit op dit vlak. Ik ben in dat verband met de sector in gesprek om te bekijken welke technieken kunnen worden ingezet om de batterijen beter van de bodemassen te scheiden.
Kunt u de resultaten van het onderzoek dat Eurofin heeft uitgevoerd middels een uitloogtest naar de Kamer sturen?
De resultaten van de door Eurofin uitgevoerde onderzoeken zijn bijgevoegd (bijlage 2, 3)2. Hieruit blijkt onder andere een verhoogde uitloging van antimoon. In het onderzoek is niet de juiste monsternemings- en uitloogmethodiek toegepast. Het uitgevoerde onderzoek heeft daarom een indicatief karakter. Om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de kwaliteit van een bouwstof dient de voorgeschreven meetmethode uit het Besluit bodemkwaliteit te worden gevolgd.
Op basis van uitgevoerde partijkeuringen is door de initiatiefnemer eerder aangetoond dat de toegepaste AEC-bodemas voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Omdat er zorgen zijn over de batterijen in de bodemas is in opdracht van de gemeente Katwijk en de provincie Zuid-Holland door de Anteagroup aanvullend onderzoek uitgevoerd (bijlage 4)3 naar de kwaliteit van de toegepaste AEC-bodemas. Conclusie van dit onderzoek, waarvan het rapport begin juli openbaar is gemaakt, is dat de kwaliteit van de AEC-Bodemas voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit.
Kunt u aangeven in hoeverre de veiligheid van omwonenden in gevaar is vanwege de vervuilde bouwgrond?
Het Besluit bodemkwaliteit stelt milieuhygiënische randvoorwaarden aan bouwstoffen, zoals AEC-bodemas. Aan de hand van partijkeuringen is door de aannemer – voor in Katwijk toegepaste AEC-bodemas – aangetoond dat aan de wettelijke eisen wordt voldaan. Dit beeld is bevestigd met het in opdracht van de gemeente Katwijk en de provincie Zuid-Holland uitgevoerd aanvullend onderzoek. Door te voldoen aan de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit is toepassing verantwoord. Tijdens het aanbrengen van de bodemas is stofvorming mogelijk. Afhankelijk van de afstand tussen het werk en woningen en de weersomstandigheden kan wel hinder ontstaan en bijvoorbeeld kortdurend irritatie optreden. In het algemeen heeft de aannemer de verantwoordelijkheid om hinder zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid het RIVM opdracht te geven onderzoek hiernaar te doen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van de gemeente Katwijk en de provincie Zuid-Holland is met een aanvullend onderzoek de kwaliteit van de toegepaste AEC-bodemassen geverifieerd en geconcludeerd dat wordt voldoen aan de wettelijke eisen. Aanvullend onderzoek door het RIVM is daarom niet noodzakelijk.
Wat betekenen de verhoogde concentraties koper, chroom en antimoon voor de veiligheid van omwonenden?
De veiligheid van omwonenden en dan met name de gezondheidsrisico’s worden bepaald door de concentraties aan verontreinigingen, de contactmogelijkheden en contactduur met de bodemas. Met partijkeuringen en aanvullende onderzoek – in opdracht van de gemeente en de provincie – is aangetoond dat de bodemas voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Hiermee zijn geen gezondheidsrisico’s te verwachten.
Wat zijn de risico’s wanneer deze schadelijke metalen in het grondwater terecht komen na een hevige regenbui? Wat betekent dit voor de watervoorziening?
De uitgevoerde partijkeuringen en het aanvullende onderzoek – in opdracht van de gemeente en de provincie – naar de kwaliteit van de toegepaste AEC bodemas laten zien dat wordt voldaan aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit.
Schadelijke effecten worden dan ook niet verwacht.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor de specifieke situatie lands de N206 en de ontwikkeling van vliegveld Valkenburg? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Zie antwoord op vraag 5 en 7.
Bent u bereid in overleg te treden met de Provincie Zuid-Holland, gemeente Katwijk en omwonenden om de grote zorgen die leven, weg te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Over de toegepaste AEC-Bodemas en de zorgen is informatie ingewonnen bij de gemeente Katwijk, de Omgevingsdienst West-Holland, de provincie Zuid-Holland en Katwijk Smart Village. De gemeente Katwijk is als bevoegd gezag Besluit bodemkwaliteit en de provincie als bevoegd gezag Wet bodembescherming het eerste aanspreekpunt voor de omwonenden.
Steun aan buurt- en dorpshuizen voor het jaar 2021. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Merendeel Drentse Dorpshuizen in financiële nood door coronacrisis»?1
Ja ik heb kennis genomen van dit bericht.
Bent u op de hoogte van de precaire financiële situatie van buurt- en dorpshuizen in heel Nederland?
Ja, ik ben op de hoogte van de precaire financiële positie van veel buurt- en dorpshuizen in Nederland.
Bent u bereid ook voor het jaar 2021 – zolang de coronacrisis duurt – de compensatie die op basis van de in mei 2020 aangenomen motie waarmee buurt- en dorpshuizen financiële uitkomst werd geboden door de zogenaamde TOGS-regeling, voor de door de coronamaatregelen misgelopen inkomsten te verlengen?2
Vanaf 12 juni 2020 is de TOGS aangepast aansluitend op bovengenoemde motie en konden ook dorps- en buurthuizen de TOGS-subsidie aanvragen. Voor de TVL juni-september 2020 gold hetzelfde. Voor de latere openstellingen voor de TVL (vierde kwartaal 2020 en eerste kwartaal 2021) en het nog open te stellen tweede kwartaal 2021 konden of kunnen dorps-en buurthuizen, eveneens in aanmerking komen voor TVL. Relevant voor deze groep is ook dat in de TVL (eerste en tweede kwartaal 2021) de minimum subsidie wordt verhoogd van € 750 naar € 1.500 en de ondergrens om in aanmerking te komen, verlaagd van € 3.000 naar € 1.500. De openstelling in het tweede kwartaal 2021 is de laatste openstelling die is voorzien op dit moment.
Gaat u zich inspannen voor aanvullende steun voor dorps- en buurthuizen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen buurthuizen financiële steun voor 2021 tegemoet zien? Snapt u dat deze verenigingen snakken naar duidelijkheid?
het kabinet is vooralsnog niet voornemens om naast de compenserende maatregelen via de huidige TVL regeling en de extra compenserende maatregelen van de TVL regeling per april 2021, aanvullende ondersteuningsmaatregelen te treffen. En ja, ik snap dat ook de dorps- en buurthuizen graag duidelijkheid willen.
Deelt u de mening dat de al zorgwekkende financiële situatie van gemeenten en de nieuwe herverdeling van het gemeentefonds ertoe kunnen leiden dat buurthuizen, zwembaden en bibliotheken moeten sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Gemeenten zijn een autonome bestuurslaag met een open huishouding. Het college en de raad stellen de begroting op en bepalen waar zij hun middelen aan willen besteden. Ik herken echter de financiële druk bij veel gemeenten op dit moment en ik snap dat dit druk legt op de uitgaven aan voorzieningen voor burgers. Ik deel dan ook dat het van belang is om met medeoverheden tot structurele oplossingen te komen op het gebied van bestuur, financiën en wetgeving zodat medeoverheden voldoende middelen en bevoegdheden hebben om hun taken uit te voeren en in staat zullen zijn een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke opgaven. Het is aan een volgend kabinet om een integraal besluit te nemen over de financiële dossiers die gemeenten raken en de integrale bestuurlijke en financiële verhoudingen. Onderdeel daarvan is ook de herijking van het gemeentefonds.
Deelt u de mening dat bovenstaande voorzieningen cruciaal zijn voor de leefbaarheid en koste wat kost gered moeten worden?
In Nederland is er een breed aanbod aan ontmoetingscentra. Ze bieden, op non-profit basis, ontmoetingsmogelijkheden tussen inwoners, sociaal-culturele activiteiten en in toenemende mate zorg, bijvoorbeeld in de vorm van dagbesteding. Hierdoor zijn deze centra van essentieel belang voor de leefbaarheid en sociale cohesie in dorpen, buurten en wijken. Met de toepassing van de TOGS/TVL wordt het uiterste gedaan om deze sector te ondersteunen.
De berichten 'Ronald McDonald Huis en provincie Utrecht in de clinch over nieuwe locatie logeerhuis' en 'Zelfs minister bemoeit zich met discussie over Ronald McDonald Huis: natuurgebied belangrijker dan nieuwbouw' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Julius Terpstra (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u de berichten «Ronald McDonald Huis en provincie Utrecht in de clinch over nieuwe locatie logeerhuis»1 en «Zelfs Minister bemoeit zich met discussie over Ronald McDonald Huis: natuurgebied belangrijker dan nieuwbouw»?2
Ja
Welke gesprekken heeft u gehad met zowel de samenwerkende partners binnen het USP (zijnde het UMCU, UU, PMC en het bestuur van het Ronald McDonald Huis Utrecht) als de provincie Utrecht over de verplichte verplaatsing van het Ronald McDonald Huis op het Utrecht Science Park (USP)?
Ik ben middels de reguliere overleggen van de Liniecommissie Nieuwe Hollandse Waterlinie geïnformeerd over de lopende discussie. Deze Liniecommissie Nieuwe Hollandse Waterlinie is de siteholder van het voorgenomen werelderfgoed Hollandse Waterlinies en bestaat uit bestuurders van de provincies Utrecht, Noord-Holland, Gelderland en Noord-Brabant. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft in deze commissie een adviserende rol.
Deelt u de mening dat er met 800 meter2 (0,01%) sprake is van een wel heel beperkt stukje van de Nieuwe Hollandse Waterlinie?
De Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) is bij het Utrecht Science Park (USP) met enkele honderden meters, zeer smal en daardoor een kwetsbaar onderdeel van de erfgoedstructuur.
Hoe kijkt u aan tegen de compensatie die hiervoor geboden wordt: 13.300 meter2 minder «stedelijk gebied» en het resultaat dat hiermee bereikt kan worden: een duurzamer, bereikbaarder en autoluw Utrecht Sciencepark met de mogelijkheid voor ouders om dicht bij hun zieke kinderen te kunnen verblijven?
Het belang van het Ronald McDonaldhuis en de nabijheid van het huis ten opzichte van de ziekenhuizen, staat buiten iedere discussie.
We spreken nu over een aanpassing van een verordening waardoor binnen de begrenzing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ruimte zou ontstaan voor verstedelijking. Deze ontwikkeling zou de waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie kunnen raken.
Waarom bemoeit de Minister van OCW zich met een onderwerp dat gaat over de ruimtelijke ordening? Waarom wil zij de oplossing van het Ronald McDonald Huis blokkeren?
De provincie Utrecht zou in maart 2021 een besluit nemen over de verordening dat effect kan hebben op het cultureel erfgoed. In januari 2021 heb ik aan het College van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht gevraagd om in haar advies het aspect van werelderfgoed goed mee te nemen in de afweging.
In het rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving is «Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van internationaal belang» benoemd als nationaal belang. Dit legde het kabinet vast in Nationale omgevingsvisie (2020) en eerder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). Daarnaast is de instandhouding van erfgoedwaarde in de Nieuwe Hollandse Waterlinie geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro; 2011).
Een ontwikkeling binnen de begrenzing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie kan een negatief effect hebben op de instandhouding van dit erfgoed en beoogde aanwijzing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als werelderfgoed door UNESCO. Ook blijkt uit onderzoek dat er, buiten de begrenzing van de waterlinie, alternatieve locaties mogelijk zijn die in de nabijheid liggen van de ziekenhuizen.
Inmiddels heeft de provincie Utrecht besloten om in overleg met de gebiedspartners op korte termijn zicht te krijgen op een passende en haalbare locatie voor de nieuwe huisvesting van het Ronald McDonaldhuis.
Waarom helpt de Minister van OCW in plaats daarvan niet mee door de provincie Utrecht te laten weten dat ze bij UNESCO een kleine wijziging zal doorvoeren op de nominatie die leidt tot de borging van een groter gebied en daarnaast ook nog eens zorgt dat ouders in de buurt van hun zieke kinderen kunnen verblijven?
In januari 2019 diende het kabinet het nominatiedossier in bij UNESCO. De vier NHW provincies stelden dit dossier samen. Het nominatieproces is nu in het stadium dat UNESCO medio juli 2021 een besluit zal nemen over de plaatsing van dit erfgoed op de Werelderfgoedlijst. De begrenzing en de wijze van bescherming is onderdeel van het nominatiedossier en die kunnen in deze fase niet veranderd worden.
Het bericht dat er in Dronten vijf stembureaus minder komen |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er in de gemeente Dronten niet meer maar minder stemlocaties zullen zijn?1
Ja.
Bent u het eens dat de aangenomen motie-Van Raak moet worden uitgevoerd die stelt dat er meer stembureaus moeten komen?
Ja.
Bent u bereid om met de gemeente Dronten in contact te treden zodat er alsnog recht gedaan wordt aan de aangenomen motie, bijvoorbeeld doordat er stembureaus in de buitenlucht worden ingericht? Zo nee, waarom niet?
Uit navraag bij de gemeente Dronten blijkt dat er in Dronten op 17 maart 2021 dertien stemlokalen zullen zijn; in 2017 waren dat er achttien. Het totaal aantal stembureaus in Dronten op 17 maart 2021 neemt wel toe ten opzichte van 2017: in 2017 waren er achttien stembureaus; op 17 maart 2021 zullen dat er twintig zijn. In één stemlokaal komen drie stembureaus, in vijf stemlokalen komen er ieder twee stembureaus.
Daarnaast zijn er in Dronten op 15 en 16 maart 2021 dagelijks drie stembureaus open. Het gaat dan om drie stembureaus op drie verschillende locaties.
Heeft u een overzicht voor welke gemeenten nog meer geldt dat zij niet meer maar minder stembureaus inrichten? Zo ja, kunt u dat de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u daarvoor zorgen?
In de op 2 maart jl. aan de Tweede Kamer verzonden voortgangsbrief over de voorbereiding van de Tweede Kamerverkiezing meld ik de laatste stand van zaken omtrent het aantal stemlokalen/stemlocaties in 2021. Bij die brief is als bijlage de «Rapportage 3e peiling Tweede Kamer Verkiezing 2021» toegevoegd, over het aantal stemlokalen en stembureauleden. Daarin staat ook het door de gemeenten opgegeven eventuele verschil in aantal stemlokalen in 2021 ten opzichte van 2017.
Om de spreiding bij de Tweede Kamerverkiezing zo groot mogelijk te maken, streef ik ernaar dat gemeenten het aantal stemlokalen/locaties op peil houden ten opzichte van de Tweede Kamerverkiezing in 2017, ongeacht het aantal stembureaus dat op elk van die locaties zitting houdt. In combinatie met de extra mogelijkheden om te stemmen op 15 en 16 maart, en dus de spreiding ook in de tijd te vergroten, moet dit bijdragen aan het veilig kunnen stemmen in deze coronaperiode.
Ik heb gemeenten eerder gewezen op het belang van het op peil houden van de stemlokalen/locaties ten opzichte van de Tweede Kamerverkiezing in 2017, en op het belang van spreiding en toegankelijkheid. Mijn indruk is dat gemeenten het belang van spreiding over de verschillende wijken c.q. dorpen of kernen goed op het netvlies hebben. Ondanks al hun moeite lukt dit echter niet overal, en zien sommige gemeenten, zoals in dit geval Dronten, zich toch genoodzaakt om over te gaan tot het inrichten van meerdere stembureaus op één locatie.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Weigering coronatest kan asielzoeker respijt geven; ’Consequentie is dat de terugkeer geen doorgang vindt’' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Weigering coronatest kan asielzoeker respijt geven; «Consequentie is dat de terugkeer geen doorgang vindt»»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers sinds het uitbreken van de coronacrisis, met vertrekplicht, geweigerd hebben een PCR-test te nemen? In hoeveel gevallen heeft dat ertoe geleid dat deze mensen niet vertrokken zijn? Wat is er met deze mensen gebeurd? Worden zij opgevangen in bijvoorbeeld een Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV)? Hoeveel van deze mensen zijn in vreemdelingenbewaring genomen?
Veel landen van herkomst en EU-lidstaten stellen – net als Nederland – verplicht dat personen die dat land inreizen een negatieve PCR-testuitslag moeten overleggen. Dit werkt uiteraard in negatieve zin door op het vertrekproces.
Voor de goede orde moet worden vermeld dat eerst moet vast komen te staan wat de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling is voordat vertrek – en het eventuele vereiste van een PCR-test – aan de orde is. Pas als het land van bestemming duidelijk is, kan immers worden vastgesteld welke aanvullende voorwaarden met betrekking tot een negatieve PCR-test dat betreffende land stelt en is een eventuele weigering daaraan mee te werken relevant. Afhankelijk van de duur van (en de medewerking aan) het identificatieproces, kan het ook zo zijn dat op het moment van vertrek andere, of geen, eisen worden gesteld. De testvereisten zijn immers een momentopname.
Hoeveel vreemdelingen op enig moment hebben geweigerd medewerking te verlenen aan de afname van een PCR-test zou op dit moment alleen te achterhalen zijn door een omvangrijk, individueel dossieronderzoek en kan redelijkerwijs niet worden gerealiseerd. Het is ook niet in algemene zin te zeggen waar vreemdelingen terecht komen als zij weigeren medewerking te verlenen aan een test. Daarop wordt niet geregistreerd, en is ook afhankelijk van de stand van de procedure. Het is mogelijk dat enkele van de personen die niet konden worden uitgezet of overgedragen vanwege het ontbreken van een negatieve PCR-test, in de LVV-voorziening onderdak hebben gekregen, dit is echter niet een standaard werkwijze. Als de vreemdeling alsnog meewerkt aan vertrek, kan hij of zij ook tijdelijk onderdak krijgen in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Ook kunnen vreemdelingen bij vrienden of familie onderdak hebben gevonden of mogelijk hebben zij op eigen gelegenheid Nederland alsnog verlaten. Dublinclaimanten hebben recht op opvang zolang de overdracht nog niet is geëffectueerd. Als de uiterste datum voor overdracht verstrijkt voordat overdracht kan worden gerealiseerd zal Nederland zelf de asielaanvraag inhoudelijk behandelen. Zoals gezegd kan op dit moment niet uit de systemen worden achterhaald of een vreemdeling geweigerd heeft mee te werken. Het is dus niet bekend hoe vaak de voorgaande situaties of een samenloop daarvan aan de orde was. Hoewel aantallen niet beschikbaar zijn, kan ik met betrekking tot de mogelijkheden om bewaring toe te passen, verwijzen naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om uitgeprocedeerde asielzoekers met een vertrekplicht in vreemdelingenbewaring te nemen, indien deze personen weigeren mee te werken aan een PCR-test en daarmee hun uitzetting frustreren?
Wat gaat u eraan doen om zoveel mogelijk uitgeprocedeerde asielzoekers met een vertrekplicht daadwerkelijk te laten vertrekken? Hoe beweegt u uitgeprocedeerde asielzoekers om toch een vrijwillige coronatest te doen?
Deelt u de opvatting dat het strafbaar zou moeten zijn indien uitgeprocedeerde asielzoekers hun uitzetting moedwillig frustreren? Zou dat volgens u een oplossing kunnen zijn voor het thans voorliggende probleem?
Nederland kent geen algemene strafbaarstelling van onrechtmatig verblijf. Het demissionaire kabinet kiest ervoor dit ongewijzigd te laten. Zoals hiervoor aangegeven, is het wel mogelijk om bij het moedwillig frustreren van het vertrek bestuursrechtelijke vreemdelingenbewaring toe te passen om zeker te stellen dat de vreemdeling beschikbaar blijft voor het vertrek. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat strafrechtelijke detentie na afloop van het terugkeertraject voor vreemdelingen die weigeren terug te keren, niet in strijd zou zijn met de Terugkeerrichtlijn en Europese jurisprudentie. Met betrekking tot de mogelijkheden tot een strafrechtelijke toepassing te komen, wijs ik u in dit verband ook op mijn brief van 16 december 2020 met betrekking tot de aanpak van illegaliteit.3
De sloop van een Palestijns dorp |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Keer op keer wordt Humsah al-Fawqa gesloopt, terwijl EU-vertegenwoordigers toekijken»?1
Ja.
Wat is uw reactie nu het in de noordelijke Jordaanvallei gelegen Palestijnse dorpje Humsah al-Fawqa voor de zoveelste keer is gesloopt door Israël, waardoor ruim zeventig mensen dakloos zijn geworden? Veroordeelt u dit illegale optreden van Israël?
Nederland en de EU zijn zeer bezorgd over de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in de bezette gebieden, waaronder in Humsah al-Fawqa. In de VN-Mensenrechtenraad heeft de EU zich krachtig uitgesproken tegen het nederzettingenbeleid en de sloop van Palestijnse huizen. De Nederlandse vertegenwoordiger in Ramallah heeft samen met de EU en andere Europese vertegenwoordigers op 5 februari 2021 een bezoek aan Humsah al Fawqa gebracht om de gevolgen van Israëlisch ingrijpen te zien en hun zorgen hierover te uiten. Daarnaast hebben de EU-lidstaten die momenteel in de VN Veiligheidsraad zitten of net hun termijn hebben afgerond, samen met Noorwegen en het VK, Israël opgeroepen af te zien van nieuwe sloop en humanitaire toegang te geven tot de gemeenschap van Humsah al-Fawqa.
Israël geeft aan dat het de bewoners van Humsah al-Fawqa in hun eigen belang tracht te verplaatsen. Humsah al-Fawqa bevindt zich in een gebied dat door Israël is aangemerkt als militair oefengebied, en verplaatsing zou volgens Israël noodzakelijk zijn voor de eigen veiligheid van de bewoners. Het kabinet is echter van mening dat dit geen geoorloofde grond onder het bezettingsrecht betreft, aangezien het houden van militaire oefeningen niet valt onder dwingende militaire redenen.
Ziet u net als de indieners van deze vragen ook een patroon van continu voortgaande sloop van Palestijnse gebouwen in Palestina, waaronder alleen al vorig jaar vele honderden?
Afgaande op gegevens van OCHA is er de afgelopen jaren sprake van een stijging in de sloop van Palestijnse gebouwen, met name in Area C en Oost-Jeruzalem. Het aantal sloopgevallen en in beslag genomen goederen nam volgens OCHA voor het vierde jaar op rij toe: van 420 in 2017 naar 849 in 2020.
Hoe kijkt u erop terug dat u al jaren kritiek uit op de sloop van Palestijnse, niet zelden met EU-steun totstandgekomen, gebouwen en projecten, maar dat Israël hier desondanks mee doorgaat?
Nederland zet zich actief in voor een gezamenlijke Europese reactie ten aanzien van sloop van Palestijnse gebouwen. Bijvoorbeeld door EU-demarches bij de Israëlische autoriteiten, of bezoeken van Europese diplomaten aan Palestijnen die bedreigd worden met sloop of gedwongen uithuiszetting.
Zou u in EU-verband aan willen dringen op stevige maatregelen tegen Israël als de sloop van Palestijnse gebouwen voortgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Schadelijke beleggingen van pensioenfondsen. |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pensioenfondsen artsen beleggen in wapens, drank, casino’s en cannabis»?1
Ja.
Bent u ook bekend met de resultaten van het donderdag op 25 februari 2021 gepubliceerde onderzoek van de Eerlijke Pensioenwijzer naar de financiering van schendingen van landrechten door pensioenfondsen?2
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat nota bene de pensioenfondsen van artsen op grootschalige wijze beleggen in drugs, alcohol en wapens? Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is?
Pensioenfondsen bepalen zelf waarin zij beleggen, daar gaat het kabinet niet over. In het beleggingsbeleid houdt het pensioenfonds rekening met de voorkeuren van de deelnemers. Voor de manieren waarop pensioenfondsen dit doen, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.
Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen verantwoord is en vindt daarbij de fondsen aan zijn zijde. Daarom heeft het kabinet samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB)-convenant gesloten. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) in het beleid van pensioenfondsen en implementatie in de uitvoering. Binnen dit convenant prioriteert een pensioenfonds duurzaamheidsthema’s op basis van risico-inschatting, gepaste zorgvuldigheid (due diligence) en deelnemersraadpleging. Inmiddels hebben meer dan 80 pensioenfondsen het convenant medeondertekend.
Wat is uw reactie op het feit dat de tien grootste pensioenfondsen in Nederland (minimaal) 8,2 miljard euro beleggen in 46 bedrijven die betrokken zijn bij ernstige schendingen van landrechten? Deelt u de mening dat dit ontluisterende resultaten zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is volgens u de relatie tussen de zeer gebrekkige naleving van het Internationaal Verantwoord Maatschappeijk Beleggen (IMVB-) Convenant Pensioenfondsen, waarover ik recentelijk Kamervragen heb gesteld, en de in voorgaande vragen aan de orde gestelde problematische casussen?
In de beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen (Kamerstuk 2083, 22 maart jl.) over het eerste monitoringsrapport van het IMVB-convenant Pensioenfondsen is toegelicht waarom de voortgang van de pensioenfondsen in het eerste jaar van het convenant achterblijft bij de doelstellingen.
Veel pensioenfondsen beleggen wereldwijd en zijn met hun beleggingsportefeuille aan verschillende duurzaamheidsrisico’s blootgesteld. Volgens de OESO-richtlijnen moeten ondernemingen de meest urgente risico’s prioriteren en deze mitigeren of voorkomen. Of de eerdergenoemde thema’s worden geselecteerd als meest prioritair is een afweging dat elk pensioenfonds afzonderlijk maakt met inachtneming van ernst en waarschijnlijkheid in lijn met de OESO-richtlijnen en van deelnemersvoorkeuren. De afspraken in het convenant zien op de implementatie van de zes stappen voor gepaste zorgvuldigheid. De pensioenfondsen kunnen daarmee binnen de hiervoor gestelde termijnen in het convenant hun duurzaamheidsrisico’s beter gaan beheersen.
Op welke manier geven pensioenfondsen invulling aan de uit de Pensioenwet voortvloeiende verplichting dat het geld in lijn met de wens van deelnemers belegd moet worden? Vindt u dat bovenstaande casussen laten zien dat deze wettelijke verplichting niet voldoende nageleefd wordt? Zo nee, hoe kan het anders zijn dat artsen zelf zeer negatief reageren op de schadelijke investeringen die hun pensioenfondsen doen?
Het pensioenfondsbestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Bij een paritair bestuursmodel worden vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemerszijde, en pensioengerechtigden door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur. Daarnaast worden werkgevers benoemd in het verantwoordingsorgaan, en worden de vertegenwoordigers van de werknemers en de gepensioneerden in dit orgaan verkozen. Via deze vertegenwoordiging worden de belangen van werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden behartigd en hun opvattingen meegewogen binnen de eigenstandige integrale bestuurstaak van het fonds, om tot een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor huidige en toekomstige gepensioneerden te komen. Verder is het verantwoordingsorgaan bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleggingsbeleid en de bestuurskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag.
Verder blijkt uit navraag bij de Pensioenfederatie, dat in zijn algemeenheid pensioenfondsen in toenemende mate de deelnemers actief betrekken bij de vormgeving van het beleggingsbeleid. Dit doen zij onder meer door het uitzetten van enquêtes of het inschakelen van onderzoeksbureaus en universiteiten.
Vindt u dat de bovengenoemde casussen laten zien dat de verplichtingen uit IORP II en de Pensioenwet, die pensioenfondsen voorschrijven dat zij rekening moeten houden met de langetermijneffecten van beleggingsbeslissingen op Environmental, Social en Governance (ESG-)factoren, dit moeten integreren in hun risicomanagement (beiden IORP II) en hierover moeten rapporteren in hun jaarverslag (Pensioenwet) en communicatie met deelnemers (IORP II), onvoldoende nageleefd worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hier met de toezichthouder over in gesprek te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, waarin de richtlijn IORP II is geïmplementeerd, verplicht pensioenfondsen expliciet in het kader van een beheerste bedrijfsvoering en in de eigenrisicobeoordeling dat zij de risico’s beheersen die zich voordoen op terrein van milieu, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen (ESG).
De vraag in hoeverre een pensioenfonds eventuele negatieve impact van het beleggingsbeleid op ESG-factoren of duurzaamheidsfactoren meeweegt, is bij uitstek een onderwerp dat zich leent voor het overleg van het fondsbestuur met de fondsorganen, om op dit gebied de doelstellingen en beleidsuitgangspunten vast te stellen. Pensioenuitvoerders moeten volgens de Verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiële dienstensector vermelden in hun jaarverslag op welke wijze zij in het beleggingsbeleid rekening houden met ESG-factoren. Als pensioenuitvoerders negatieve duurzaamheidsimpact meewegen, moeten zij in de verklaring op de website daarover verantwoording afleggen in de voorgeschreven terminologie. Dit zal een wezenlijke impact hebben op de rapportageplicht van pensioenuitvoerders. Op deze manier worden overwegingen rond duurzaamheid transparanter en beter vergelijkbaar voor deelnemers.
Het staat pensioenuitvoerders vrij om op hun website te vermelden dat zij geen rekening houden met negatieve duurzaamheidsimpact bij het doen van beleggingen (hierna: de negatieve verklaring). In dat geval behoeft het fonds geen inhoudelijke verantwoording af te leggen over haar due diligence beleid. Echter, de pensioenuitvoerder zal dan (wel) de negatieve verklaring op de website moeten voorzien van een motivering (comply-or-explain). Hierop is één uitzondering, namelijk: pensioenuitvoerders met 500 of meer werknemers, mogen niet kiezen voor een negatieve verklaring.
Beslissingen om te beleggen in investeringen moeten passen binnen de beleidsuitgangspunten en doelstellingen van het fonds. Dit geldt voor alle investeringen dus ook als die nadelige effecten zouden kunnen hebben op ESG-factoren. Daarover moet worden gerapporteerd in het bestuursverslag en moeten eventuele risico’s die daaruit voortvloeien worden beheerst. Het pensioenfonds is daarvoor als eerste zelf verantwoordelijk. De vraag of pensioenfondsen de Pensioenwet onvoldoende naleven kan op basis van de informatie uit de genoemde casussen niet zomaar beantwoord worden.
Vindt u dat bovengenoemde casussen aanleiding bieden om de vereisten ten aanzien van het integreren van ESG-factoren in het beleggingsbeleid en de verslaggeving hierover aan te scherpen, zowel in Europees verband als in Nederland (Pensioenwet)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het afgelopen jaar liep er in Europees verband een herziening van de Non-Financial Reporting Directive (NFRD). Deze eist van bepaalde bedrijven en instellingen dat zij rapporteren over niet-financiële informatie, zoals arbeid, mensenrechten, milieu en corruptie. Het kabinet heeft deelgenomen aan de publieke consultatie en onder andere aangegeven dat due diligence in lijn met de OESO-richtlijnen vereist zou moeten worden.3 Op 21 april jl. heeft de Europese Commissie het voorstel voor herziening gepresenteerd.4 Met dit voorstel zou de reikwijdte van de richtlijn (het aantal bedrijven en instellingen dat eraan moet voldoen) behoorlijk worden uitgebreid en worden er meer eisen gesteld over bekendmaking van de impact van het bedrijf op mens en milieu. In de pensioensector zullen mogelijk pensioenuitvoeringsorganisaties (PUO’s) onder de richtlijn vallen. Of dit ook voor de pensioenfondsen geldt, is op dit moment nog niet bekend.
Verder heeft het kabinet op 16 oktober 2020 de nieuwe IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) gedeeld met de Tweede Kamer. In de nota geeft het kabinet aan in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting naast vrijwillige maar zeer zeker niet vrijblijvende instrumenten, zoals de huidige convenanten en toekomstige sectorale samenwerking. Het kabinet heeft daarbij een sterke voorkeur voor een Europese brede due diligence verplichting uit oogpunt van een gelijk speelveld en een grotere effectiviteit van beleid. Het kabinet zal daarom maximaal inzetten op het beïnvloeden van de ontwikkelingen in Europa om een Europese brede due diligence verplichting te realiseren.
Bent u bereid om volledige transparantie te vereisen van de grootste tien Nederlandse pensioenfondsen over de maatregelen die zij genomen hebben om het financieren van landroof tegen te gaan en de concrete effecten die dit tussen nu en eind 2021 gehad heeft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat ze de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit houdt in dat zij de vereiste, gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen. Een belangrijk onderdeel van gepaste zorgvuldigheid is het transparant rapporteren over de genomen beslissingen en de opvolging en voorkoming van misstanden in de waardeketen. Daarom zijn er ook expliciet afspraken opgenomen over rapportage en transparantie in hoofdstuk 6 van het pensioenconvenant en hebben pensioenfondsen zich gecommitteerd om te rapporteren over het beleid en de uitvoering van prioritaire thema’s. Het is aan de pensioenfondsen zelf wanneer zij dit doen en in welke vorm. Dit neemt niet weg dat ik hen oproep om zo transparant mogelijk te zijn en gebruik te maken van de aangeboden kennis en ontwikkelde producten binnen het pensioen- en verzekeringsconvenant, zoals het webinar over landrechten en het instrumentarium5.
Bent u bereid pensioenfondsen publiekelijk op te roepen zo spoedig mogelijk te stoppen met het financieren van activiteiten, waarbij sprake is van landroof, drugs, alcohol, tabak en wapens? Welke verdere stappen gaat u zetten om te waarborgen dat pensioenfondsen zich aan de OESO-richtlijnen gaan houden? Bent u bereid pensioenfondsen aan te zetten om zich bij de Nederlandse LANDdialoog aan te sluiten? Op welke manier gaat u zich hier hard voor maken?
Graag verwijs ik hiervoor ook naar de beantwoording van vraag 9, waarin ik aangeef dat het kabinet van pensioenfondsen die internationaal opereren verwacht dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit betekent dat zij voor hun financieringskeuzes risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hier verantwoording over afleggen. Hoe individuele pensioenfondsen invulling geven aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele pensioenfondsen. Dit geldt ook voor de beslissing om engagement te voeren met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 8 heeft het kabinet een nieuwe IMVO-nota opgesteld. Hierin wordt ingezet op een mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen om de implementatie van gepaste zorgvuldigheid door bedrijven beter te waarborgen.
In het IMVB-convenant Pensioenfondsen zijn verschillende afspraken opgenomen over de naleving van de OESO-richtlijnen. De aan het convenant gecommitteerde pensioenfondsen moeten onder meer inzichtelijk maken hoe hun ESG-beleid wordt meegenomen bij beleggingsbeslissingen en dienen te rapporteren over de resultaten van het ESG-beleid. Om de richtlijnen hier nog beter in te borgen, zullen er dit jaar aanvullende webinars worden georganiseerd over de OESO-richtlijnen, waaronder over de verschillende stappen van gepaste zorgvuldigheid. Ook is er 22 april jl. een webinar georganiseerd over landrechten. In dit verband is de multi-stakeholder LANDdialoog6 onder de aandacht van pensioenfondsen gebracht.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en binnen drie weken retour sturen?
Vraag 3 en 4 zijn tezamen beantwoord. Gezien het verkiezingsreces en nadere informatie-inwinning was het niet mogelijk de beantwoording binnen drie weken retour te zenden aan uw Kamer.
Het bericht 'Ziekenhuizen op ramkoers met artsen die cashen op coronatesten' |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuizen op ramkoers met artsen die cashen op coronatesten»?1
Ik ben bekend met de berichtgeving, maar ik heb op basis daarvan geen volledig beeld van de situatie. Het is bovendien ook niet aan mij om een oordeel te vellen over dit conflict tussen een individueel maatschap en een aantal ziekenhuizen.
Wat vindt u ervan dat artsen-microbioloog van het laboratorium Microvida dankzij de pandemie flinke winsten, ongeveer drie ton bruto bovenop hun reguliere inkomen, maken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de inkomsten van deze artsen niet in verhouding staan tot de inspanningen, temeer er geen ondernemersrisico tegenover staat, zoals investeringen in personeel of testapparatuur?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat gesprekken tot niets hebben geleid en de ziekenhuizen en artsen-microbioloog waarschijnlijk naar de rechter gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat de heer Kluytmans een onafhankelijke rol kan uitoefenen binnen het Outbreak Management Team (OMT), wanneer hij zelf flink verdient aan de testen waarover hij tegelijkertijd adviseert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Prof. dr. Kluytmans geeft onafhankelijk advies en heeft een belangenverklaring ondertekend voor zijn werkzaamheden in het OMT. Bovendien heeft prof. dr. Kluytmans in samenwerking met het Ministerie van VWS veel onderzoek verricht naar de mogelijkheden van zelftesten, bij uitstek een vorm van testen waar geen laboratoria voor nodig zijn. Zijn onafhankelijkheid staat bij mij niet ter discussie.
Deelt u de mening dat de beloning van artsen-microbioloog in verhouding moet staan tot die van andere artsen, die enorm hard werken zonder de extra beloning die artsen-microbioloog wel ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dergelijke casussen laten de uitwerking zien van prikkels die er in het huidige zorgsysteem kunnen zijn. Helaas is geen enkel systeem perfect en dienen de juiste randvoorwaarden te worden gecreëerd om zorg in ziekenhuizen op de juiste manier te bekostigen. Ik vind het belangrijk dat daar afspraken over worden gemaakt met zorgaanbieders en verzekeraars en dat die afspraken ook doorwerken op het niveau van de medisch specialist. Overigens is in het huidige Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg wel afgesproken dat de vrije keuze van medisch specialisten om te werken als vrijgevestigde of in loondienst gehandhaafd blijft.
Hoe legt u uit dat vrijgevestigde artsen-microbioloog tonnen kunnen opstrijken zonder dat dit in verhouding staat tussen de geleverde diensten, terwijl het personeel op de werkvloer niet in aanmerking komt voor structureel meer waardering en betere beloning, ondanks dat hier enorme vraag naar is?
Vrijgevestigde artsen kunnen op verschillende manieren deelnemen in het medisch specialistisch bedrijf, bijvoorbeeld via een eigen B.V. of in een maatschap. Van het laatste is in deze casus sprake. Afhankelijk van de structuur zijn er verschillen in de hoogte en de samenstelling (winstdeling, salaris, dividend) van hetgeen een specialist ontvangt.
Deelt u de mening dat corona-labtesten ook onder de afspraken over verrichtingenmethodiek zouden moeten vallen om zodoende de perverse prikkel van méér inkomen voor artsen-microbioloog naarmate meer getest wordt weg te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp uit de berichtgeving dat het hier een situatie betreft waarbij er al voor de coronacrisis contractuele afspraken zijn gemaakt over vergoedingen. Tijdens de coronacrisis hebben deze bestaande afspraken tot een onvoorziene uitwerking geleid waar een conflict over ontstaan is.
Kunt u aangeven wat de prijs en de vergoeding zijn voor een corona-labtest? Staan deze tot elkaar in verhouding? Zo nee, bent u bereid de vergoeding voor een corona-labtest te verlagen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS heef vanaf 1 juni 2020 een maximumvergoeding van € 65 vastgesteld en vanaf 1 april 2021 een maximumvergoeding van € 50. Deze maximale vergoeding vergoedt alle kosten die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de laboratoriumdiagnostiek, zoals personeelskosten, materiaal kosten, gebouw gebonden kosten et cetera. Voor meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2021/05/04/uitgangspunten-financiering-covid-19-pcr-laboratoriumtesten-20212.
Kunt u aangeven hoeveel vrijgevestigde artsen-microbioloog er zijn in Nederland en hoeveel publieke middelen zij inmiddels hebben ontvangen via corona-labtesten? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn circa 7.000 vrijgevestigde medisch specialisten. Het CBS houdt de beloning van in de zorg werkzame artsen bij en onderscheidt daarbij ook verschillende type specialismen. Ik beschik niet over cijfers tot aan het detailniveau van een arts-microbioloog, en heb ook geen inzicht in de precieze opbouw van de beloning.
Deelt u de mening dat deze onacceptabele situatie aantoont dat het beter is wanneer labs niet in een apart bedrijf worden gestopt en artsen in loondienst treden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ken de casus niet goed genoeg om te kunnen beoordelen of dit exemplarisch is voor de uitwerking van ongewenste prikkels die er in het zorgsysteem kunnen bestaan. Helaas is geen enkel systeem perfect en dienen de juiste randvoorwaarden te worden gecreëerd om zorg in ziekenhuizen op de juiste manier te bekostigen. Ik vind het belangrijk dat daar afspraken over worden gemaakt met zorgaanbieders en verzekeraars en dat die afspraken ook doorwerken op het niveau van de medisch specialist. Overigens is in het huidige Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg wel afgesproken dat de vrije keuze van medisch specialisten om te werken als vrijgevestigde of in loondienst gehandhaafd blijft.
Kunt u een overzicht geven van de ziekenhuizen waar dit speelt en in welke mate?
Ik heb hier geen overzicht van.
Deelt u de mening dat niet kan worden gewacht tot artsen-microbioloog vrijwillig afzien van hun disproportioneel hoge inkomen en de politiek dient in te grijpen? Zo ja, wat gaat u doen om aan deze situatie een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Dat is aan de artsen en ziekenhuizen in kwestie. Ik speel daar geen rol in.
Gaat u het gemeenschapsgeld terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Zou het niet van moreel leiderschap getuigen als u zich hier duidelijker over zou uitspreken dan u eerder heeft gedaan? Bent u bereid de betreffende artsen-microbioloog erop aan te spreken dat coronacashen zich niet verhoudt met een maatschappelijk verantwoorde uitoefening van het artsenvak?2
Ik zie het niet als mijn rol om in dit conflict handelend op te treden. In zijn algemeenheid vind ik wel dat als er artsen zijn die buitensporig verdienen aan de coronacrisis dat zij zich zouden moeten afvragen of dat maatschappelijk gewenst is. Zeker als het gemeenschapsgeld betreft.
Wilt u vraag 15 afzonderlijk beantwoorden?
Dit heb ik gedaan.
Het bericht 'Wederom levensgevaarlijke stenenactie Greenpeace in VK-wateren' van de Nederlandse Vissersbond |
|
Maurits von Martels (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wederom levensgevaarlijke stenenactie Greenpeace in VK-wateren»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat Greenpeace wederom kolossale rotsblokken heeft geloosd, dit keer in de zee ten zuiden van Brighton (Verenigd Koninkrijk), en dat dit levensgevaarlijk is voor de vissers?
Ik ben er mee bekend dat de Britse tak van Greenpeace natuurstenen heeft afgezonken, dit keer ten zuiden van Brighton in het Engelse deel van de Noordzee. Hoewel Greenpeace aangeeft dat met het delen van de coördinaten van de locatie van de stenen de veiligheid gewaarborgd is, kan dit tot risico’s leiden voor de (bodem beroerende) visserij als zij dit over het hoofd ziet.
Herinnert u zich de uitspraken nog die u deed tijdens het algemeen overleg Visserij op 12 oktober 2020 waarin u aangaf zeer ontstemd te zijn en dat u het niet zou laten gebeuren dat één partij het hele Noordzeeakkoord zou gijzelen door één zo’n actie? Hoe beoordeelt u deze actie van Greenpeace? Wat betekent dit voor de positie van Greenpeace in het Noordzeeoverleg?2
Ik herinner mij deze uitspraken. Ik verwerp en betreur de acties van Greenpeace dan ook. Greenpeace Nederland wordt vertegenwoordigd in het NZO. Hoewel dit de Britste tak van Greenpeace betreft doet deze actie afbreuk aan het wederzijdse opgebouwde vertrouwen en begrip tussen de partijen in dit overleg.
Nederland heeft de actie van Greenpeace in internationaal overleg aan de orde gesteld. Dit is door vertegenwoordigers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gedaan in het internationale Noordzee visserijoverleg, bekend als de «Scheveningen groep». Hiernaast heeft Greenpeace Nederland haar commitment aan het Noordzeeakkoord onderstreept en verzekerd in Nederland dit soort acties niet van plan te zijn. Hiermee blijft Greenpeace betrokken bij de overleggen over de toekomst van de Noordzee.
Deelt u de mening dat het tijd is dat Greenpeace Nederland afstand neemt van de actie van hun Britse afdeling? Bent u het er tevens mee eens dat er geen reden meer is om geen actie te ondernemen tegen Greenpeace? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een actie van de Britse tak van Greenpeace in het Engelse deel van de Noordzee. De Waterwet is hier niet van toepassing. Het betreffende ministerie in het VK (DEFRA) is naar aanleiding van deze actie een onderzoek gestart of er wet- en/of regelgeving is overtreden. Indien dat het geval is, is het aan de Britse autoriteiten om te bepalen of en hoe daartegen wordt opgetreden. Van de Britse autoriteiten heb ik vernomen dat naar aanleiding van een soortgelijke actie van Greenpeace op 22 september 2020 – waarbij natuurstenen zijn afgezonken in het Britse deel van de Doggersbank – door de Britse Marine Management Organisation (MMO) een officiële waarschuwing aan Greenpeace is gegeven.
Een oordeel over de strafbaarheid van dit handelen in Nederland is aan het Openbaar Ministerie. Greenpeace heeft nauwkeurig doorgegeven op welke locatie de stenen zijn afgezonken. Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding van de vorige actie geconcludeerd dat er geen aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen omdat er geen sprake is van een directe gevaarzetting.