De mondkapjesdeal |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jan Paternotte (D66), Mirjam Bikker (CU) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht «Ministerie betaalde zeker 13 miljoen extra voor mondkapjesdeal»?1
Ik vind het goed dat er kritisch gekeken wordt naar de bestellingen die het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) namens het Ministerie van VWS heeft gedaan in de coronacrisis; het gaat hier immers om publiek geld. Ik wijs op de uitzonderlijke omstandigheden waarin er destijds gehandeld is. Er was vanuit de zorg een enorme vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen en het ministerie werd gevraagd om zo snel mogelijk voldoende, kwalitatief goede persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) aan de zorg ter beschikking te stellen. Nadat het Ministerie van VWS eerst zelf de additionele inkoop van PBM en hulpmiddelen had opgepakt, is in maart 2020 het LCH opgericht. Vanaf de start van de activiteiten van het LCH heeft VWS een faciliterende en ondersteunende rol voor het LCH gehad bijvoorbeeld door middel van bevoorschotting van de inkopen van PBM. Gedurende het traject is daarbij ook een meer sturende rol bij gekomen bijvoorbeeld door het bepalen van de scope van de activiteiten van LCH en de omvang van de in te kopen producten. De rol in dit gehele traject was nieuw voor VWS waar al doende invulling aan gegeven moest worden. Ik ben trots op de inzet van alle betrokkenen in 2020.
Klopt het dat Nederland ministens dertien miljoen euro teveel heeft betaald voor de mondkapjes in de overeenkomst met het bedrijf Relief Goods Alliance? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder heb toegelicht bij mijn antwoord op vraag 3 van de vragen van 19 mei jl. van het lid Pouw-Verweij (JA21) heeft het LCH procesafspraken gemaakt die richting gaven aan een aantal belangrijke aspecten bij de inkoop. Deze criteria waren ook van toepassing op RGA en betroffen een goede kwaliteit, een redelijke prijs en de mogelijkheid om betrouwbaar en snel de producten te kunnen leveren. Het aanbod van RGA voldeed aan deze criteria. Volgens het LCH was in de week van 20 april 2020 tot en met 26 april 2020 de verwachte inkoopprijs voor mondmaskers € 2,50 met een maximum van € 3,00 reëel. De prijs van de ingekochte mondmaskers via RGA bedroeg € 2,26 (leverancier Ryzur) en € 2,78 (leverancier ShengQuan). Volgens het LCH werden deze tarieven van RGA op dat moment als marktconform gezien. De prijs van leverancier Ryzur valt hiermee zelfs onder deze bandbreedte.
Kunt u in een feitenrelaas van 10 april tot en met 20 april 2020 aangeven welke contacten er zijn geweest tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de non-profitorganisatie Hulptroepen Alliantie, Relief Goods Alliance B.V., dan wel personen betrokken bij deze organisatie en B.V.?
Hieronder geef ik u een overzicht van de contacten tussen VWS en HA/RGA voor zover ik hier zicht op heb betreffende de periode 10 april tot en met 20 april 2020.
Hierna is er correspondentie tussen LCH en RGA over de order die op 22 april 2020 door het LCH bij RGA wordt geplaatst.
Hoe verklaart u het verschil tussen het aanbod van de Stichting Hulptroepen Alliantie op 12 april 2020 waarin voor 2,20 euro (excl. BTW) een FFP2 masker werd aangeboden en de daadwerkelijke aanschaf via de Relief Goods Alliance B.V op 19 april 2020 alwaar tussen de 2,26 euro en 2,78 (excl. BTW) per stuk voor FFP2 is betaald?
In de periode die voorafging aan de uiteindelijk gemaakte afspraken met RGA zijn er door HA/RGA verschillende voorstellen gedaan. In deze voorstellen varieerden de prijzen en de volumes. Zo betrof een van deze voorstellen van HA de mogelijkheid om een minimum aantal mondmaskers bij een vast aantal leveranciers af te nemen. Hierbij werd afhankelijk van de leveringscondities een gemiddelde prijs vermeld. De hoogte van de prijs van een leverancier was bijvoorbeeld afhankelijk van het volume, de snelheid van productie/levering en de keuze voor de producent van een mondmasker. In de daaropvolgende gesprekken tussen LCH en RGA is uiteindelijk overeengekomen om in totaal 40 miljoen mondmaskers in te kopen bij de twee genoemde leveranciers – Ryzur en ShengQuan – tegen de hiervoor genoemde stuksprijzen van respectievelijk € 2,26 en € 2,78. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag aangaf, vielen deze prijzen volgens LCH van die week binnen de bandbreedte. Tot slot waren ook de op dat moment zeer sterk fluctuerende wereldmarktprijzen van mondmaskers van invloed op de ontwikkeling van de prijzen.
Kunt u het initiële voorstel (c.q. powerpointpresentatie) van de stichting Hulptroepen Alliantie aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de inkoop van mondmaskers de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb er geen bezwaar tegen om deze te delen. De eigenaar van de presentatie is echter HA/RGA. Ik heb hen gevraagd om de presentatie te delen. Zij maken geen bezwaar tegen openbaarmaking, echter hebben ze VWS gevraagd of wij in gesprek willen treden met de volgens HA/RGA andere betrokkenen bij de totstandkoming van deze presentatie om vast te stellen of openbaring mogelijk is. Ik vind dat aan HA/RGA zelf.
Kunt u de uiteindelijke overeenkomst tussen de Relief Goods Alliance B.V en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Kamer doen toekomen?
Ja, zie bijlagen.
Aangezien het geen gewoonte is om bedrijfsgevoelige informatie te openbaren wil ik, ten aanzien van de prijzen die in bijlage I en II staan opgenomen, benadrukken dat deze geplaatst moeten worden binnen de context van die tijd en deze nu niet meer als concurrentiegevoelig worden gezien. De zeer sterk fluctuerende wereldmarktprijzen van mondmaskers waren van invloed op de ontwikkeling van de prijzen.
De «General conditions of purchase» zijn niet bijgevoegd. Ik heb er geen bezwaar tegen om deze te delen, maar VWS is niet de eigenaar van dit document. Ik heb hen gevraagd of dit document gedeeld kan worden. Zij hebben aangegeven daar op dit moment geen akkoord voor te geven, maar als uw Kamer hen hierom vraagt zullen zij dit naar u toesturen.
Klopt het dat de non-profitorganisatie Hulptroepen Alliantie op 29 maart 2020 een mail heeft gestuurd – richting het ministerie, danwel het LCH – dat zij beschermingsmiddelen konden leveren tussen de 1,10 en 1,34 dollar per stuk? Zo ja, is dit bedrag gebruikt bij latere onderhandelingen en kunt u deze e-mail, inclusief het antwoord, aan de Kamer doen toekomen?
Op 30 maart 2020 heeft VWS een mail ontvangen van de heer Van Lienden waarin het initiatief De Hulptroepen Alliantie (HA) werd geïntroduceerd. In deze mail werd geen aanbod aan VWS gedaan, maar VWS werd gevraagd om een tekst uit deze mail bij LCH onder de aandacht te brengen met een verzoek van De Hulptroepen Alliantie over een kwaliteitsbeoordeling (mogelijkheden inzet testfaciliteit) van mondmaskers. In deze mail aan VWS bevond zich ook een mailwisseling tussen HA en TNO waarbij HA bij TNO aangaf mondmaskers aan eerstelijnszorgverleners te verkopen tegen inkoopprijs met de toelichting «vermoedelijk 1,50 euro per stuk».
Ik heb geen zicht op een eventueel concreet aanbod aan LCH op 29 maart 2020. Zoals eerder toegelicht voldeed volgens LCH het aanbod van RGA aan de drie eerdergenoemde criteria namelijk prijs, kwaliteit en leveringszekerheid.
Kunt u alle overige stukken aangaande deze overeenkomst, inclusief de geheimhoudingsclausule, waarbij de Stichting Hulptroepen Alliantie of de Relief Goods Alliance B.V betrokken zijn, danwel betrokken personen bij de stichting of de B.V. aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de beschikking over de stukken die ik bij de beantwoording van vraag 6 heb bijgevoegd en de in vraag 5 genoemde presentatie. Zie daarvoor het antwoord op vraag 5. Tenslotte is ook het Convenant Landelijk Consortium Hulpmiddelen inclusief Bijlage 1 Verklaring tot Geheimhouding bijgevoegd (Bijlage V bij beantwoording vraag 8). Deze zijn door de deelnemers van het consortium ondertekend. Geheimhoudingsbepalingen zijn opgenomen onder de kernafspraken, artikel 3 en Bijlage 1.
Welke mogelijkheden zijn er voor de Kamer om deze stukken in vertrouwelijkheid in te zien?
De stukken waar ik de beschikking over heb zijn bij de beantwoording van deze vragen met u gedeeld onder voorbehoud van het genoemde document zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 5. Documenten waarover de zeggenschap niet bij VWS ligt, zijn mogelijk op te vragen bij de partijen die het zeggenschap en het eigendom wel hebben. Ik kan dit desgewenst voor u proberen.
Kunt u bevestigen dat zowel de toenmalige Minister als de Secretaris-Generaal persoonlijk betrokken waren bij deze overeenkomst? Zo ja, was dit standaardprocedure bij onderhandelingen boven een bepaald bedrag? Zo nee, wat is uw verklaring van de bewering die de Volkskrant hierover doet in het artikel?
Zoals eerder toegelicht is er contact geweest tussen VWS en de heer Van Lienden en zijn compagnons. In een gesprek in maart 2020 met de toenmalig Minister van Rijn en de voormalige directeur-Generaal Curatieve Zorg hebben zij hun initiatief gepresenteerd. Gelet op de grote druk in die periode om aan de vraag naar mondkapjes te kunnen voldoen, de vraag van de Kamer om iedere lead serieus na te gaan en de potentiële grote omvang waar het bij dit aanbod om ging, gebeurde het vaker dat ook door de Minister en op hoogambtelijk niveau hier aandacht aan werd besteed. Er kwamen in die tijd veel aanbiedingen binnen, ook via bekende personen of politici. Na de genoemde presentatie zijn de verdere gesprekken overgenomen door het LCH.
Is er met de Stichting Hulptroepen Alliantie of de Relief Goods Alliance B.V, danwel met betrokken personen bij stichting of B.V. contact geweest over het BTW-tarief voor beschermingsmiddelen, en speelde het een rol in de uiteindelijke beslissing op 13 mei 2020 om het BTW-tarief voor beschermingsmiddelen te reduceren naar 0%?
Fiscale overwegingen zijn geen expliciet onderwerp van gesprek geweest tussen VWS en HA/RGA, dan wel met de betrokken personen bij de stichting of de bv. De uiteindelijke beslissing van het kabinet om een nultarief op mondkapjes in te stellen stond los van deze inkoop van beschermingsmiddelen en had als doel het goedkoper maken voor de burger in verband met de mondkapjesplicht in het OV.
Op basis van welke objectieve criteria beschouwde het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (en het LCH) of aanbieders van beschermingsmiddelen betrouwbare leveranciers zouden zijn?
De kracht van het samenwerkingsverband van LCH was mede dat er een breed scala aan leveranciers en experts bij betrokken waren. Hierdoor was LCH goed in staat om aanbieders objectief te beoordelen. Zoals ik eerder heb genoemd heeft het LCH aanbiedingen altijd beoordeeld op de criteria prijs, kwaliteit en leveringszekerheid.
Waren deze criteria destijds ook van toepassing op dhr. Van Lienden en de Stichting Hulptroepen Alliantie / Relief Goods Alliance B.V.?
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat ondanks signalen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Mediq afgekeurde beschermingsmiddelen toch zijn ingezet?
De betreffende mondmaskers waren in het bezit van een CE-markering die was afgegeven door een erkende Europese (Ierse) notified body (nobo). Hiermee werd voldaan aan de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van markttoelating van beschermingsmiddelen op de Europese markt. Dat wil zeggen, de maskers zijn formeel toegelaten tot de reguliere Europese markt en dus ook voor andere Europese afnemers dan het LCH beschikbaar. Voor de context: zeker in die tijd konden niet veel aanbieders een geldig CE-certificaat overleggen. Het RIVM, dat destijds op verzoek van VWS en in afstemming met de toezichthouders IGJ en Inspectie SZW, de kwaliteit beoordeelde van mondneusmaskers zonder CE-markering of van maskers waarbij over de geldigheid van de CE-markering twijfel bestond, heeft in de reguliere markttoelating geen formele rol. Het RIVM was gevraagd om de geldigheid van het CE-certificaat bij de betrokken nobo na te gaan. Naar wij toen vernamen heeft het RIVM de maskers ook verder onderzocht. Toen de geldigheid van het CE-certificaat vaststond, was dit doorslaggevend. Daarbij wil ik nog opmerken dat de maskers uiteindelijk niet zijn uitgeleverd vanwege een afname van de vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen.
Hoeveel overeenkomsten zijn er tot vandaag gesloten waarbij de aanschaf van beschermingsmiddelen meer dan 100 miljoen euro betrof?
Vanuit het LCH zijn er ten behoeve van PBM tot en met 25-5-2021 bij in totaal drie leveranciers overeenkomsten/orders gesloten met een totaalwaarde van meer dan 100 miljoen euro. Het gaat om totaalwaardes van respectievelijk
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat werknemers kunnen fluiten naar hun vakantiecenten |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen werknemers ontvangen dit jaar geen vakantiegeld»1 en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV)-onderzoek «1 op 5 krijgt geen vakantiegeld»2?
Ja.
Bent u het eens dat het «vakantiegeld» voor veel werknemers hard nodig is om (achterstallige) rekeningen te betalen?
Het staat werknemers vrij om hun vakantiebijslag te besteden zoals zij willen. Ook als werknemers de vakantiebijslag niet nodig hebben om rekeningen te betalen, vind ik het belangrijk dat zij ontvangen waar zij recht op hebben. Ik kan mij echter voorstellen dat er werknemers zijn die de vakantiebijslag nodig hebben om rekeningen te betalen. In die situaties is tijdige betaling van de vakantiebijslag in het bijzonder van belang.
Voor veel huishoudens is de vakantiebijslag – in het algemeen 8% van het loon – een substantieel deel van het inkomen. Het Nibud houdt jaarlijks een enquête over het vakantiegeld, waarin onder meer gevraagd wordt naar bestedingsdoelen van de vakantiebijslag. Door de jaren heen blijkt dat het vakantiegeld het meest wordt gebruikt voor de vakantie en om te sparen. Sinds 2015 is er een lichte toename in het gebruik van het vakantiegeld voor het aflossen van schulden en betalingsachterstanden.
Uit het onderzoek van 2020 blijkt dat een deel van de huishoudens het vakantiegeld geheel of gedeeltelijk gebruikt voor basale uitgaven, zoals het betalen van rekeningen of aanvullen van tekorten op de lopende rekening (20 procent), huishoudelijke uitgaven (13 procent) of om achter de hand te houden voor als het inkomen gaat dalen (9 procent). Uit dit onderzoek blijkt dat het vakantiegeld in 2020 minder voor deze uitgaven werd gebruikt dan in de voorgaande jaren. Deze afwijking kan waarschijnlijk worden verklaard door wijzigingen in uitgaven als gevolg van de Corona-crisis.
Vindt u het daarom ook zorgwekkend dat sommige werkgevers mogelijk geen of minder vakantiegeld uit willen gaan betalen aan hun werknemers?
Een dergelijke situatie is zorgelijk voor de werknemers en voor de werkgevers. Enerzijds kan ik mij de lastige situatie voorstellen waarin werkgevers zitten in verband met de economische situatie en de maatregelen die de overheid heeft getroffen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Ik spreek hier veelvuldig over met werkgeversorganisaties en vakcentrales. Werkgevers kunnen te maken krijgen met betalingsproblemen of zelfs met het risico om failliet te gaan en hun zaak te verliezen. Dat werkgevers proberen dergelijke uitdagingen het hoofd te bieden, bijvoorbeeld door met vakbonden en werknemers afspraken te maken over een uitgestelde of verminderde betaling van de vakantiebijslag, vind ik niet onlogisch. Anderzijds staat voor mij voorop dat er bij het maken van dergelijke afspraken rekening wordt gehouden met de wet- en regelgeving en de belangen van de werknemer. De hoofdregel in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is dat een werknemer een aanspraak van 8% vakantiebijslag heeft over het ten laste van de werkgever komende loon. Bij cao kan worden afgesproken dat de werknemer recht heeft op een lager bedrag aan of geen vakantiebijslag. Dergelijke afspraken mogen er echter niet toe leiden dat een werknemer minder dan 108% van het wettelijk minimumloon ontvangt.
Klopt het, zoals ook het CNV stelt, dat bij de tegemoetkoming van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) ook het vakantiegeld is meegenomen? Zo ja, bent u bent bereid om dit signaal ook aan werkgevers af te geven?
In de NOW is inderdaad rekening gehouden met de extra uitgaven die werkgevers moeten doen bovenop de reguliere loonsom door te werken met een forfaitaire opslag. Deze opslag is sinds de NOW 2 verhoogd van 30% naar 40% en omvat ook de vakantiebijslag.
Werkgevers die NOW-steun aanvragen of hebben aangevraagd, kennen de voorwaarden waaronder die verstrekt wordt. Dit is eerder al aan de orde geweest tijdens gesprekken met sociale partners.
Welke stappen gaat u verder zetten om er voor te zorgen dat alle werknemers het hoognodige vakantiegeld ontvangen? Gaat u werkgevers(organisaties) hierop aanspreken?
Het huidige stelsel voorziet in adequate mogelijkheden voor werknemers om hun vakantiebijslag op te eisen. Werknemers kunnen bij de burgerlijke rechter hun vakantiebijslag vorderen als de werkgever weigert uit te betalen. Werknemers die niet de vakantiebijslag ontvangen waarop zij recht hebben op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag kunnen dat melden bij de Inspectie SZW. Als de Inspectie SZW constateert dat een werkgever de WML overtreedt, kan zij (herstel)sancties opleggen. Als er bijvoorbeeld wordt vastgesteld dat hierdoor sprake is van onderbetaling aan de werknemer, kan de Inspectie SZW een boete opleggen en bestaat voor de werkgever een nabetalingsverplichting. Indien de werkgever daar geen gehoor aan geeft, kan hem een last onder dwangsom worden opgelegd.
Ik spreek regelmatig en frequent met werkgeversorganisaties en vakcentrales over de gevolgen van de coronacrisis op de arbeidsmarkt en het steun- en herstelpakket. Zoals ik hiervoor al schreef, vind ik het van belang dat werkgevers zich houden aan de wet- en regelgeving. Mijn beeld is dat werkgeversorganisaties zich daar van bewust zijn.
Bent u verder bereid om, in overleg met vakbonden en werkgevers, te kijken naar oplossingen mocht een ondernemer het vakantiegeld echt niet kunnen uitbetalen?
Zo lang zij zich houden aan de wet- en regelgeving, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, laat ik afspraken over het later uitbetalen van vakantiegeld aan (individuele) werkgevers en belanghebbende werknemersvertegenwoordigers en (individuele) werknemers. Zij kennen de situatie in een bepaalde branche of onderneming het best, en kunnen gezamenlijk beoordelen of uitbetaling van vakantiegeld in de vooraf vastgestelde maand de werkgever in grote financiële problemen zal brengen. Zeker met het oog op de vooruitzichten dat de beperkende maatregelen steeds verder opgeheven zullen worden, kan ik me voorstellen dat partijen onderling in dergelijke situaties tot schriftelijke afspraken komen van een later betaalmoment voor het vakantiegeld van dit jaar.
Zoals eerder aangegeven kan eventueel uitstel van betaling niet leiden tot afstel. Werkgevers moeten hun verplichting tot het betalen van vakantiegeld binnen het kalenderjaar voldoen.
Naast minder inkomen voor werknemers heeft het niet ontvangen van vakantiegeld ook grote gevolgen voor een mogelijke Werkloosheidswet (WW)-uitkering bij ontslag, bent u daarom bereid hier samen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) coulant mee om te gaan en hier een oplossing voor te zoeken mocht dit voorkomen?
De hoogte van een WW-uitkering is een percentage van het maandloon. Het maandloon is kort gezegd het gemiddelde loon per maand dat een werknemer per dag verdiende in het jaar voordat de werkloosheid is ingetreden. Bij de vaststelling van het maandloon wordt dit op basis van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen vermeerderd met 8% vakantiebijslag wanneer de werkgever vakantiebijslag maandelijks reserveert en één keer per jaar uitbetaalt. Er wordt dus een bedrag aan vakantiebijslag berekend en opgeteld bij het loon. Bij de dagloonberekening wordt op deze manier uitgegaan van de reservering van vakantiebijslag en niet van de daadwerkelijke uitbetaling daarvan. Mocht een werkloze werknemer in de referteperiode waarover het maandloon wordt berekend (nog) geen vakantiebijslag uitbetaald hebben gekregen, heeft dit dus geen negatieve gevolgen voor de maandelijkse hoogte van de WW-uitkering.
Het bericht dat ABN AMRO kosten in rekening gaat brengen voor opname van contant geld |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ABN AMRO-klanten betalen om meer dan 12.000 euro per jaar op te nemen»?1
Ja.
Klopt het dat ABN AMRO kosten in rekening zal brengen voor de opname van contant geld? Wat vindt u hiervan?
ABN AMRO heeft aangekondigd per 1 juli 2021 gewijzigde tarieven te zullen hanteren voor particulieren die contant geld opnemen en storten. Ik begrijp dat ABN AMRO vanaf 1 juli 2021 extra kosten in rekening zal brengen wanneer iemand meer dan € 12.000 aan contant geld opneemt per jaar. Het gaat om een bedrag van € 5 per opname plus 0,5% over het opgenomen bedrag. Voor jongeren en studenten ligt de grens op respectievelijk 2.000 en 6.000 euro. Momenteel worden er geen extra kosten in rekening gebracht voor het opnemen van contant geld.
De afgelopen jaren is het aandeel contante betalingen sterk gedaald, wat gevolgen heeft voor de chartale dienstverlening en infrastructuur. Voor mensen die afhankelijk zijn van het betalen met contant geld, zoals sommige ouderen of mensen met een beperking, is het belangrijk dat zij met contant geld kunnen blijven betalen. Momenteel loopt er in opdracht van De Nederlandsche Bank (DNB) een onderzoek naar hoe de infrastructuur voor contant geld er in de toekomst uit moet zien en wat de kosten hiervan zijn. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, die in juli worden verwacht, zal in overleg met de relevante partijen, waaronder banken, bezien worden of aanvullende afspraken of maatregelen wenselijk zijn. Hoewel banken zelf kunnen bepalen welke tarieven zij hanteren, vind ik het teleurstellend dat ABN AMRO niet heeft gewacht op de uitkomsten en de opvolging van dit onderzoek en eenzijdig deze stap heeft gezet.
Om hoeveel geldopnames gaat het en hoeveel daarvan zijn verdacht?
ABN AMRO geeft aan met deze tariefwijziging het, naar inschatting van ABN AMRO, bovenmatig gebruik van contant geld te willen ontmoedigen. ABN AMRO wijst daarbij op de kosten van extra controles die de bank noodzakelijk acht bij grote contante bedragen in het kader van de poortwachtersfunctie die de bank heeft op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Volgens ABN AMRO treft deze maatregel, op basis van gegevens over 2020, ongeveer 2% van haar klanten. Daarnaast meldt ABN AMRO in 2020 7.680 meldingen van ongebruikelijke transacties te hebben gedaan waarbij de hoofdtransactie contant geld was. In 1.231 gevallen werden deze door de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-NL) vervolgens als verdacht aangemerkt.
Waarom maakt ABN AMRO onderscheid tussen jongeren, studenten en overige klanten, en waar is dit verschil op gebaseerd? Geldt in het bijzonder voor studenten niet dat zij volwassen zijn, en dezelfde rechten zouden moeten hebben als andere klanten?
Financiële instellingen zijn op grond van de Wwft verplicht maatregelen te nemen om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en deze af te stemmen op de risico’s. Dit betekent onder andere dat zij bijzondere aandacht moeten besteden aan ongebruikelijke transactiepatronen. ABN AMRO geeft aan dat voor de genoemde groepen andere verwachtingen bestaan van het transactiepatroon. Op basis daarvan kan een transactie binnen een bepaalde klantengroep meer opvallen dan wanneer deze binnen een andere klantengroep zou hebben plaatsgevonden. De grenzen die ABN AMRO hanteert zijn afhankelijk van het type betaalpakket. Bij een studentenrekening zijn er ook op andere vlakken verschillen ten opzichte van andere betaalpakketten.
Bent u het eens dat contant geld een wettig betaalmiddel is, en als mensen met contant geld willen betalen dat in principe mogelijk moet zijn? Deelt u voorts de mening dat mensen recht hebben op toegang tot hun geld, en dat het niet aan de bank is daar belemmeringen tegen op te werpen of geld voor te vragen?
Contant geld is een wettig betaalmiddel en vervult een belangrijke rol in onze samenleving. Ik hecht er grote waarde aan dat iedereen mee kan doen in onze maatschappij. Voor een deel van de consumenten is de mogelijkheid om contant te betalen daarvoor van groot belang. Deze mensen mogen niet buitenproportioneel opdraaien voor de kosten wanneer zij contant betalen. Tegelijkertijd daalt het gebruik van contant geld en zijn er voor toegang tot het chartale betalingsverkeer voorzieningen nodig. In het in antwoord op vraag 1 aangehaalde onderzoek in opdracht van DNB wordt ook de verdeling van de kosten van het betalingsverkeer onderzocht. Hieronder valt ook het plaatsen en beheren van geldautomaten en de kosten van banken die voortvloeien uit de verplichtingen op grond van de Wwft in relatie tot contant geld. Ik wil nu niet vooruitlopen op de afspraken en maatregelen die kunnen volgen na afronding van het onderzoek.
Contant geld, en in het bijzonder het 500-eurobiljet, brengt een verhoogd risico op fraude en witwassen met zich mee en banken dienen hierop toezicht te houden, maar deelt u de mening dat gewone mensen die te goeder trouw zijn hier niet onnodig de dupe van mogen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat ABN AMRO met deze stap contant geld verder uit het maatschappelijk verkeer duwt? Zou het niet aan consumenten en overheden moeten zijn om te bepalen in welk tempo dit gebeurt, aangezien de taak van een bank nou juist is om goed op het geld van klanten te passen?
Mede als gevolg van de bevordering van het pinnen en van andere digitale betaalmethoden is het aantal contante transacties de afgelopen jaren flink gedaald. Ik vind het belangrijk dat de gevolgen daarvan goed in beeld zijn en daarom is het teleurstellend dat ABN AMRO met deze aankondiging vooruitloopt op het genoemde onderzoek naar een maatschappelijk efficiënte en veilige chartale infrastructuur op de middellange termijn. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek kunnen banken, winkeliers en andere gebruikers van contant geld bezien of afspraken gemaakt moeten worden voor de middellange termijn. Ook zal ik overwegen of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening dat ABN AMRO met deze stap het vertrouwen in de waarde van geld aantast, nu zij het alternatief voor chartaal geld aantast? Deelt u de mening dat banken zich juist zouden moeten inspannen om vertrouwen in de waarde van geld te borgen?
In Europese wetgeving is vastgelegd dat contant geld een wettig betaalmiddel is en de waarde daarvan is gegarandeerd door de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken van de eurolanden. Ik deel de mening dat banken zich moeten inspannen om het vertrouwen in het betalingsverkeer en in het gebruik van contant geld te borgen.
Bent u bereid om te verbieden dat banken geld in rekening brengen voor contante opnames in euro’s van betaalrekeningen van klanten, gelet op het feit dat het om hun eigen geld gaat?
Na afronding van het eerdergenoemde onderzoek, dat in opdracht van DNB wordt uitgevoerd, kan worden beoordeeld welke afspraken en maatregelen nodig zijn.
Het bericht dat Duitsland Nederlandstalige vaccinatiebewijzen niet accepteert |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Duitsland alleen vaccinatiebewijzen in de Duitse, Engelse, Franse, Spaanse of Italiaanse taal accepteert?1
Ja.
Constateert u ook dat de provincies Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland en Limburg grenzen hebben met Duitsland en dat er daardoor veel verkeer is vanuit die provincies richting Duitsland?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat Duitsland niet de taal van haar directe buurland Nederland op het vaccinatiebewijs accepteert?
Nederland heeft reeds meerdere keren gevraagd of de Nederlandse taal als geldige taal voor een vaccinatiebewijs erkend kan worden. Het is uiteindelijk aan Duitsland om de keuze te maken welke talen zij accepteert op vaccinatiebewijzen.
Bent u bereid hierover in overleg te treden met de Duitse regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke (korte) termijn gaat dit overleg plaatsvinden en wanneer kunt u de Kamer over de uitkomsten informeren?
Overleg met Duitsland hierover heeft in meerdere bilaterale contacten al plaatsgevonden. Uit die contacten bleek dat de Nederlandse registratiekaart op meerdere punten niet voldoet aan de Duitse eisen. Zo eist de Duitse regelgeving tevens dat de naam en adres van de persoon die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de vaccinatie staat vermeld, hetgeen bij de Nederlandse registratiekaart niet het geval is.
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat Duitsland de Nederlandse vaccinatiebewijzen (tijdelijk) erkend, totdat de Europese e-verklaring er is?
Ja, we blijven ons hier in de contacten met Duitsland voor inzetten. Daarnaast blijft onze inzet uiteraard om vooral vaart te maken met de operationalisering van de Digitaal Covid Certificaat. Dit biedt immers een interoperabel kader voor onderlinge erkenning van onder andere vaccinatiebewijzen tussen Europese lidstaten. Doel daarvan is nu juist het vrije verkeer van personen te faciliteren door problemen zoals nu geconstateerd in het verkeer met Duitsland te voorkomen.
Kunt u deze vragen op de kortst mogelijke termijn en het liefst binnen een week beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Column: Boeren krijgen sancties, natuurorganisaties een ‘goed gesprek’’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s tot wel zes keer de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op bezoek kunnen krijgen in vijf maanden tijd?1
Een deelnemer kan meerdere keren per controleseizoen bezoek krijgen op één of meerdere percelen waarop activiteiten worden uitgevoerd in het kader van Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb). Dit is inherent aan het systeem waarop Nederland de subsidieverlening voor het Agrarisch Natuurbeheer heeft geregeld.
De frequentie van de bezoeken binnen het «pakket weidevogelbeheer» is ook afhankelijk van de activiteiten die hiervoor door de deelnemer worden ingezet. Bij deelname aan meerdere activiteiten is de kans groter dat meer controlemomenten in de tijd noodzakelijk zijn om op het juiste moment de controle uit te voeren.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), als betaalorgaan voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), bepaalt welke activiteiten door de NVWA ter plaatse moeten worden gecontroleerd. De NVWA voegt de te controleren activiteiten samen op een dusdanige manier dat de controles zo effectief en efficiënt mogelijk uitgevoerd kunnen worden. Belangrijkste voorwaarden hierbij zijn dat de controles conform de EU-verplichtingen en rekening houdend met de natuurkalender worden uitgevoerd, doch met een zo laag mogelijke frequentie.
Welke richtlijnen hanteert de NVWA voor controle op deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s?
De NVWA voert in opdracht van RVO.nl de controles ter plaatse uit overeenkomstig de Europese controleverordeningen. De NVWA controleert ter plaatste of voldaan wordt aan de subsidievoorwaarden die gelden voor de activiteiten. De controlewerkzaamheden zijn afgestemd met RVO.nl, als betaalorgaan GLB.
Op welke aspecten controleert de NVWA als het gaat over weidevogelbeheer? Klopt het dat de inspecteurs van de NVWA tijdens zo’n controle ook zaken kunnen constateren die geen verband houden met agrarisch natuurbeheer? Zo ja, wat is hier de onderbouwing van?
In het kader van agrarisch natuurbeheer wordt gecontroleerd op de correcte uitvoering van de subsidiabele activiteit. Daarnaast wordt er gecontroleerd op naleving van baselinevoorschriften in het kader van het Agrarisch Natuurbeheer (ANLb).
Bij het uitvoeren van deze controles kunnen ook overtredingen geconstateerd worden die niet samenhangen met het agrarisch natuurbeheer, zoals de randvoorwaarden die gelden voor het GLB. Voor zover die overtreding valt binnen het toezichtsdomein van de NVWA, wordt dit intern doorgegeven en afgehandeld. Valt de overtreding binnen het toezichtsdomein van een andere organisatie, dan wordt dit ter verdere afhandeling doorgegeven aan de betreffende organisatie.
Hoeveel ruimte wordt boeren geboden voor herstel? Welke boetes kan de NVWA opleggen aan boeren als het gaat over weidevogelbeheer? Hoe vaak is dit de afgelopen jaren gedaan? Welke mogelijkheden hebben boeren om bezwaar te maken tegen zo’n boete? Hoe vaak is hier de afgelopen jaren gebruik van gemaakt?
De mogelijkheid om herstel te bieden is afhankelijk van de aard van de subsidiabele activiteit en de aard van de overtreding. Het is daarom niet mogelijk om hiervan een uitputtende opsomming te geven. Ten algemene kan gezegd worden dat herstel alleen geboden wordt als dit geen wezenlijke afbreuk doet aan het beoogde natuurdoel. Herstel wordt overigens geboden aan de ANLb-collectieven in hun rol als aanvragers van subsidie, niet aan de individuele deelnemende boeren.
Op grond van het EU-recht worden kortingen die door RVO.nl (namens het bevoegde gezag) in het kader van agrarisch natuurbeheer worden opgelegd niet gekwalificeerd als boetes, maar als administratieve correcties. De ANLb-collectieven kunnen bij RVO.nl bezwaar maken tegen het besluit waarbij de korting wordt opgelegd. Tot op heden zijn er geen bezwaarschriften tegen kortingen op het weidevogelbeheer ingediend. Dit hangt samen met het feit dat de subsidiabele activiteiten zodanig zijn omschreven dat het zonder meer duidelijk is dat er sprake is van een niet-naleving.
Klopt het dat natuurorganisaties maar eens in de vier jaar gecontroleerd worden door de NVWA? In hoeverre vinden er nog andere controles door andere overheidsinstanties plaats en hoe vaak worden die controles gehouden?
Met betrekking tot weidevogelbeheer voert de NVWA geen controles uit bij natuurorganisaties, omdat weidevogelbeheer door natuurorganisaties volledig nationaal wordt gefinancierd.
De natuurorganisaties worden geaudit door de stichting Certificering SNL. De Stichting Certificering SNL werkt in opdracht van de twaalf provincies en beoordeelt of de deelnemers aan het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) voldoen aan het Programma van Eisen. De audits door de Stichting Certificering SNL vinden eens per 4 jaar plaats en vanaf 2021 eens per 3 jaar. Daarnaast kan de provincie zelf eigen veldcontroles voor natuurbeheer uitvoeren.
Voor de SNL geldt een verplichte certificering. Natuurbeheerders en agrarische collectieven krijgen van de Stichting Certificering SNL een certificaat als ze voldoen aan een Programma van Eisen. Deze eisen gelden in gelijke mate voor zowel natuurbeheerders als agrarische collectieven.
Omdat het agrarisch natuurbeheer via de SNL, naast nationale financiering, ook wordt gefinancierd uit GLB-middelen, zijn op het agrarisch natuurbeheer aanvullend ook de Europese controleverordeningen van toepassing.
Klopt het dat Stichting Certificering SNL bij Natuurmonumenten, Stichting Het Drentse Landschap, De Hooge Weide en Goois Natuurreservaat tekortkomingen aantrof ten aanzien van hun kwaliteitshandboek en bij het Zuid-Hollands Landschap en het Brabants Landschap tekortkomingen in de beheerplannen? Klopt het dat deze organisaties geen sancties ontvangen, maar hersteltijd krijgen en dat er daarna een afspraak op maat wordt gemaakt?
Het klopt dat bij deze natuurorganisaties tekortkomingen die verband houden met de certificering zijn aangetroffen. Aan de natuurorganisaties is herstel geboden. De werkwijze van de Stichting Certificering SNL is bij geconstateerde tekortkomingen bij natuurorganisaties gelijk aan de werkwijze die de Stichting Certificering SNL hanteert ten aanzien van de agrarische collectieven.
In de ruim tien jaar waarin de Stichting Certificering SNL thans werkzaam is, zijn de geconstateerde tekortkomingen die betrekking hebben op de certificering tot nu toe tijdig weggenomen.
Klopt het dat het intrekken van het certificaat de enige sanctie is die er voor natuurorganisaties bestaat, dat het sinds de oprichting van Stichting Certificering SNL in 2010 nog nooit is voorgekomen en er dus geen enkele natuurorganisatie een sanctie heeft ontvangen?
Naast het intrekken van het certificaat, zijn er ook andere vormen van «sancties». Indien de provincie constateert dat een terrein niet (meer) voldoet aan de subsidievoorwaarden, bijvoorbeeld op basis van de SNL-monitoring/evaluatie, eigen controles of signalen van derden, kan voor dat terrein de subsidie worden ingetrokken. Daarnaast kunnen natuurorganisaties ook zelf het initiatief nemen om terreinen terug te trekken uit de subsidie-beschikking. Het intrekken van het certificaat is een zeer ernstige sanctie: zodra een certificaat is ingetrokken komt een agrarisch collectief of natuurorganisatie niet meer in aanmerking voor een SNL-subsidie. Tot nu toe is er door de Stichting nog nooit een certificaat ingetrokken, omdat geconstateerde tekortkomingen tijdig zijn weggenomen.
Klopt het dat bij natuurorganisaties geen inspecties in het veld worden uitgevoerd terwijl dit bij deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s wel gebeurt?
De provincie kan eigen veldcontroles uitvoeren voor natuurbeheer. Zie ook de beantwoording van vraag 5.
Hoe vaak vinden er door welke instantie controles plaats naar het naleven van de vergroeningseisen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)? Op welke aspecten wordt dan gecontroleerd? Hoe vaak is het de afgelopen jaren voorgekomen dat de vergroeningeisen niet goed werden nageleefd? Welke sancties werden toen toegepast?
RVO.nl voert bij alle aanvragen administratieve controles uit op de vergroeningsvoorwaarden. Daarnaast wordt steekproefsgewijs de situatie ter plaatse gecontroleerd door NEO (Netherlands Geomatics & Earth Observation) met behulp van satellietdata en door de NVWA ter plaatse.
De tabel hieronder geeft een overzicht van het aantal vergroeningscontroles ter plaatse per jaar en per instantie die de controles heeft uitgevoerd; NEO of de NVWA. Wanneer NEO via de satellietbeelden geen uitsluitsel kan geven over bevindingen, wordt een vervolgcontrole uitgevoerd door de NVWA.
Jaar
Controles NEO
Controles NVWA
Totaal
2018
1.948
910
2.858
2019
1.799
492
2.291
2020
1.771
171
1.942
Vanwege de corona-pandemie zijn de controle aantallen in 2020 lager dan in de andere jaren. Verordening (EU) 532/2020 biedt ruimte voor deze verlaging.
Tijdens de controle wordt beoordeeld of voldaan wordt aan de voorwaarden van de vergroeningsbetaling. Er wordt onder andere gecontroleerd op de aanwezigheid van toegestane gewassen, randen en stroken. Ook wordt gecontroleerd of het ploegverbod bij ecologisch kwetsbaar blijvend grasland gerespecteerd is. Deze controles worden met behulp van satellietbeelden door NEO uitgevoerd. Voorwaarden die niet administratief of met behulp van satellietdata te controleren zijn, worden ter plaatse gecontroleerd door de NVWA. De voorwaarden voor de vergroeningsbetaling zijn vastgelegd in Europese verordeningen. De Nederlandse invulling staat beschreven in paragraaf 3 van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.
In de tabel hieronder staan de resultaten van de vergroeningscontroles en de bijbehorende kortingsbedragen voor de jaren 2018, 2019 en 2020.
Jaar
Aantal bedrijven met afwijking
Aantal hectares met afwijking
Opgelegd kortingsbedrag
2018
144
1.697
€ 196 k€
2019
219
455
€ 52 k€
2020
111
268
€ 30 k€
Het bericht ‘Medische kwalen gemist door tekort aan artsen voor verstandelijk gehandicapten’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Medische kwalen gemist door tekort aan artsen voor verstandelijk gehandicapten» van Skipr d.d. 20 april 2021?1
Ja.
Bent u bekend met het zorgelijke tekort van AVG’s (arts verstandelijk gehandicapten)?
Ja.
Vindt u dat mensen met een verstandelijke handicap de zorg krijgen die ze nodig hebben aangezien er een tekort is aan AVG’s?
Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen bij een arts. In 2019 ontving de Minister van VWS meerdere signalen van ouderen en mensen met een beperking die niet altijd bij een arts terecht konden. De aard van deze problematiek is uiteengezet in de Kamerbrief van december 20192 over zorg zoals huisartsen, VWS gehandicapten en specialisten ouderengeneeskunde in samenspel plegen te bieden (medisch-generalistische zorg). Hoewel de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport en ik niet hebben gehoord dat mensen daadwerkelijk verstoken zijn geraakt van medisch-generalistische zorg (MGZ), kan ik me voorstellen dat er in sommige situaties onrust kan ontstaan over de toegankelijkheid tot deze zorg. Desondanks constateer ik dat er goede stappen worden gezet in de gehandicaptenzorg om te zorgen dat cliënten en patiënten nu en in de toekomst kunnen rekenen op deze zorg. Zoals ik aangaf in mijn brief van 13 januari jl.3 ben ik verheugd dat onder regie van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) een convenant is gesloten, waarin samenwerkingsafspraken tussen beroepsgroepen en andere betrokken partijen tot stand zijn gekomen. Verschillende acties in het convenant richten zich op het verbeteren van medische kennis en deskundigheid in zorginstellingen in de gehandicaptenzorg.
Hoe kunt u waarborgen dat cliënten en patiënten de juiste zorg krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de lage instroom van het aantal mensen dat de opleiding volgt tot AVG?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er minimaal 48 artsen moeten starten met de specialisatie voor AVG om aan de vraag te kunnen voldoen, terwijl het er echter gemiddeld 17 zijn?
Bij de opleiding tot arts voor verstandelijk gehandicapten is al jaren sprake van een lagere instroom dan gewenst is op basis van de raming van het Capaciteitsorgaan en waarvoor financiering beschikbaar is. Vanaf 2018 zijn respectievelijk 14, 16 en 14 artsen deze opleiding gestart. Dit jaar zijn er tot op heden 15 artsen gestart, terwijl het Capaciteitsorgaan een instroom van 60 artsen adviseert. Dit is een onwenselijke situatie.
Om de instroom in de opleiding te verhogen, het imago van het beroep van AVG te verbeteren en het beroep aantrekkelijker te maken wordt door veldpartijen samen met VWS gewerkt aan een arbeidsmarktstrategie.
VWS heeft een subsidie aan de Nederlandse Vereniging van Artsen Voor Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG) verstrekt om deze arbeidsmarktstrategie te trekken. De strategie richt zich op vijf pijlers: 1) het verbeteren van het imago van de opleiding, 2) het verbeteren van onderwijs over mensen met een verstandelijke beperking binnen de geneeskundeopleiding, 3) het verbeteren van de toegankelijkheid en capaciteit van de AVG-opleiding 4) het professionaliseren van de beroepsvereniging en 5) het verkennen van samenwerkingsmogelijkheden om werkervaringsplaatsen voor AVG’s te realiseren.
In maart 2021 heeft de NVAVG als resultaat van de derde pijler het rapport «Onderzoek vergroten instroom AVG’s» opgeleverd. Het rapport doet aanbevelingen rond de studiekeuze van geneeskunde studenten, de aantrekkelijkheid van de AVG-opleiding, het werken als AVG en de promotie en bekendheid van het beroep. De NVAVG is aan de slag gegaan met deze aanbevelingen. Zo worden jonge AVG’s en zij-instromers als ambassadeurs ingezet bij de werving van geneeskunde studenten, zijn zij het gezicht van de AVG op PR-materiaal en social media-accounts, en delen zij daar vlogs en podcasts over het werken als AVG. Om de opleiding zelf aantrekkelijker te maken wordt het onderwijs afwisselend fysiek en online gegeven. Ook wordt het fysieke onderwijs vaker op een centrale locatie in het land aangeboden, terwijl dit eerder alleen beschikbaar was in Rotterdam. Bovendien wordt extra aandacht besteed aan maatwerk bij het volgen van de opleiding en de mogelijkheden voor kortere trajecten, hetgeen aantrekkelijk is voor zij-instromers.
Kunt u aangeven hoe het komt dat het specialisme AVG zo onbekend is bij studenten? Kunt u aangeven wat er gedaan wordt om de opleiding tot AVG aantrekkelijk te maken? Kunt u zeggen wat gedaan wordt om dit specifieke specialisme onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom er een tekort aan poliklinieken is waar mensen met hun specifieke problemen terecht kunnen? Klopt het dat de meeste artsen vaak in dienst zijn van een zorginstelling, terwijl de meeste mensen met een beperking thuis wonen?
Sinds 1 januari 2020 maakt zorg van de AVG onderdeel uit van het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). In mijn brief van 19 mei 20214 heb ik de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen (GZSP). De zorg van de AVG gericht aan thuiswonenden zonder Wlz-indicatie, onder andere vanuit de poliklinieken, maakt hier onderdeel van uit. Het is belangrijk zorgverzekeraars en zorgprofessionals te ondersteunen om gezamenlijk te komen tot een goed en volledig aanbod voor hun verzekerden en patiënten. In mijn brief geef ik aan dat het nodig is om het goede gesprek tussen en met de betrokken partijen te blijven faciliteren. Naar aanleiding van dit overleg heeft de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) al actie ondernomen om het zorgaanbod voor mensen met een verstandelijke beperking te waarborgen. Eerste overleggen hierover met aanbieders, Zorgverzekeraars Nederland (ZN), NZa en VWS hebben al plaatsgevonden. Hieruit blijkt onder andere dat voor aanbieders van deze zorg, de Zvw nog relatief nieuw is. Dit leidt tot vragen en onduidelijkheid. De komende periode zal VGN deze gesprekken continueren en hierbij ook de NVAVG, het NIP en de NVO betrekken. Ik ben voornemens dit proces nauwgezet te blijven volgen.
Het klopt ook dat AVG’s over het algemeen in dienst zijn van instellingen. Dit hoeft echter niet te betekenen dat zij geen zorg kunnen leveren aan mensen buiten de instelling. Het is belangrijk om meer inzicht te krijgen in de inzet van de AVG binnen en buiten de instelling. In mijn brief5 van 13 januari 2021 heb ik aangegeven dat het ons aan dit inzicht op dit moment ontbreekt, en dat ik dit inzicht van belang vind ter voorbereiding op toekomstige besluitvorming rond de positionering van MGZ. In deze brief heb ik aangekondigd dat de NZa zal verkennen of en welke aanpassingen er binnen de huidige bekostiging te maken zijn om 24/7 medisch-generalistische zorg (MGZ) in de regio te kunnen organiseren. Het verkrijgen van inzicht in de inzet van artsen zie ik van belang om mee te nemen in de verkenning van mogelijke aanpassingen voor de bekostiging.
Klopt het dat mensen met een verstandelijke beperking vooral worden verzorgd door mensen met kennis van gedragsproblemen, maar minder door mensen met medische kennis waardoor medische kwalen minder snel worden gezien? Is dit probleem bekend bij instellingen voor mensen met beperkingen? Is dit probleem bekend bij de opleidingen?
In gesprekken met o.a. VGN, NVAVG en LHV is dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde geweest. In de brief van 13 januari 20216 heb ik daarom aangegeven dat ik het noodzakelijk vindt dat er samenwerkingsafspraken met andere partijen zijn over (het invullen van) randvoorwaarden. Deze afspraken kunnen gaan over het vergroten van medisch bewustzijn bij zorgmedewerkers op locatie, het verbeteren van de medische bedrijfsvoering rondom artsen en de gerichte inzet van verpleegkundig specialisten, physician assistants en verpleegkundigen, bijvoorbeeld door taakherschikking. Goede afspraken over deze drie randvoorwaarden kunnen bijdragen aan de juiste medische kennis op de juiste plek. Signalen vanuit de opleiding zijn bij mij onbekend. Ik zal contact opnemen met de opleiding om dit signaal bij hen te toetsen en zorgen dat daarover in de brief dit najaar wordt gerapporteerd.
Klopt het dat veel huisartsen de AVG-poli nog niet weten te vinden? Kunt u aangeven hoe dit verbeterd kan worden?
De zorg die op de AVG-poli geleverd wordt door de AVG is pas sinds 1 januari 2020 onderdeel van de Zvw. Tegelijkertijd werd de huisarts verwijzer voor deze zorg, waar dit voorheen geïndiceerd werd door het CIZ. Ik kan mij voorstellen dat niet alle huisartsen altijd het juiste aanbod weten te vinden, vanwege relatieve onbekendheid met deze patiëntgroep. Daarom ga ik in gesprek met de LHV en InEen om te bezien hoe we samen de bekendheid van de gehele GZSP, waaronder VG-zorg, kunnen vergroten onder huisartsen en hoe wij hen kunnen ondersteunen dit aanbod te vinden.
Het incident bij de corona-vaccinatielocatie Amsterdam |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Aukje de Vries (VVD), Jan Paternotte (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het bericht dat mensen zijn lastiggevallen bij de vaccinatielocatie Heineken Music Hall in Amsterdam? Kunt u een beeld schetsen wat er heeft plaats gevonden? Zo nee, waarom niet?1
Zaterdag 15 mei heeft in Amsterdam een demonstratiemars plaatsgevonden tegen corona maatregelen. Ik heb begrepen dat deze in goede sfeer is verlopen. Het laatste stuk van de route liep langs een vaccinatielocatie. De politie is op de hoogte van een bericht op social media dat mensen zijn lastiggevallen.
De politie was zichtbaar aanwezig, maar heeft dit niet kunnen constateren. De aanwezige politiemedewerkers zijn niet aangesproken door personen die zich geïntimideerd of bedreigd voelden. Ook de gemeente geeft aan dat ze geen klachten heeft ontvangen.
Bent u het eens dat als je mensen aanvalt en belaagt, terwijl die rustig in de rij wachten op een prik, je geen demonstrant bent die gebruik maakt van zijn grondrechten, maar een belager bent die als zodanig door de politie aangepakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ook demonstranten dienen zich aan de wet te houden. Een demonstratie is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. Wanneer sprake is van strafbare feiten kan de politie daartegen optreden.
Bent u het eens dat dergelijke intimidatie van mensen die komen om zich te vaccineren onacceptabel is en in tijden van een pandemie een bedreiging vormt voor de volksgezondheid?
Het is zorgelijk en afkeurenswaardig als personen die zich willen laten vaccineren worden lastig gevallen.
Hoe is op dat moment ingegrepen en opgetreden, door wie en hoeveel mensen zijn gearresteerd?
Het bericht op social media dat mensen zijn lastiggevallen, is door de politie opgepikt en onder de aandacht gebracht van het politiepersoneel op locatie. Deze politiemedewerkers, die zichtbaar aanwezig waren, hebben deze intimiderende handelingen zelf niet kunnen constateren en zijn evenmin aangesproken door personen die zich geïntimideerd of bedreigd voelden. Naast het bericht op social media zijn bij politie geen registraties van meldingen of aangiften bekend over intimidatie of bedreigingen op deze locatie. Ook de gemeente geeft aan dat ze geen klachten heeft ontvangen.
Welke instructies hebben de GGD’s en medewerkers van de GGD indien zich dit soort incidenten voor doen?
Over de veiligheid en beveiliging buiten de test- en vaccinatielocaties hebben de GGD'en afspraken met de politie en afdeling Openbare Orde & Veiligheid van de gemeente. Medewerkers die belast zijn met beveiligingstaken treden op indien zich binnen de locaties incidenten voordoen. Een incident gericht tegen medewerkers of bezoekers kan aanleiding zijn voor de betreffende GGD om aangifte te doen bij de politie.
Worden de belaagden bij de vaccinatielocatie van GGD Amsterdam gewezen op de mogelijkheid aangifte te doen? Wilt u bevorderen dat de drempel laag is om aangifte te doen van dergelijke belaging?
Ik roep mensen die zich onveilig en geïntimideerd voelen dat te melden bij de politie en aangifte te doen in geval van strafbare feiten. Deze oproep heeft de politie ook gedaan op 15 mei, nadat zij kennis nam van het bericht op social media.
Bent u het eens dat iedereen die de komende maanden een prik krijgt, dat veilig en onbezorgd moet kunnen doen? Hoe gaat u dit waarborgen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat dit soort zaken niet meer voorkomen en mensen ongestoord hun vaccinatie kunnen halen?
De veiligheid op priklocaties is een decentrale verantwoordelijkheid. Er is een richtlijn veiligheid priklocaties van de Taskforce Vaccins waarover ook afspraken zijn gemaakt met de GGD’s, zoals boven aangegeven. Daar waar nodig treedt de politie op onder het gezag van de burgemeester na afstemming binnen de driehoek en op basis van kennis van de lokale situatie. De NCTV levert samen met de diensten regelmatig een dreigingsbeeld omtrent vaccins.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer heeft laten weten bij de toezending van de fenomeenanalyse van de NCTV «de verschillende gezichten van de coronaprotesten» worden ontwikkelingen rondom deze protesten en de verharding richting extremisme nauwlettend in de gaten gehouden door verschillende partners.
Welke afspraken zijn gemaakt met burgemeesters en/of gemeenten (al dan niet via de Vereniging Nederlandse Gemeenten) om dit soort incidenten (nu en in de toekomst) te voorkomen? Bent u bereid, indien geen afspraken zijn gemaakt, deze afspraken alsnog te maken? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op hetgeen in antwoord op vraag 7 is aangegeven, is door de ministeries van BZK, SZW, JenV en de VNG voorzien in een ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust. Gemeenten kunnen daar terecht als zij advies of ondersteuning zoeken bij (dreigende) onrust.
Kunt u, gezien het belang van voorspoedig verloop van de vaccinatiecampagne, deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het volgende debat rondom het coronavirus?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘De geheime coronadeals van Sywert van Lienden’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Volkskrant: «De geheime coronadeals van Sywert van Lienden»?1
Ja.
Kunt u ingaan op de uiteenzetting over hoe de inkooporganisatie Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) zich onder druk heeft laten zetten door een prominent lid van het CDA en campagnestrateeg Sywert van Lienden om met hem zaken te gaan doen?
Bij het uitbreken van de coronapandemie ontstonden wereldwijd, acute problemen bij de levering van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM), ademhalingsapparatuur en andere medische hulpmiddelen. De reguliere toevoerkanalen bleken niet in staat om in de plots enorm toegenomen vraag te voorzien. Nadat het Ministerie van VWS eerst zelf de additionele inkoop van PBM en hulpmiddelen had opgepakt, is in maart 2020 het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) opgericht. Voor de afspraken die ten grondslag lagen van het consortium, is een convenant opgesteld. Deze is als bijlage I bijgevoegd aan de beantwoording van vraag 8 van de vragen d.d. 21-5-2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3044. Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen was een ad hoc samenwerking tussen verschillende partijen (VWS, zorginstellingen, industrie en academische centra) zodat de in Nederland beschikbare relevante kennis en capaciteit – op gebieden zoals inkoop, logistiek en kwaliteit – benut konden worden. Het doel was om de zorg zo snel mogelijk van voldoende, kwalitatief goede persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) te voorzien.
Alle serieuze aanbiedingen (leads) die VWS en het LCH toen bereikten zijn door het LCH zo zorgvuldig mogelijk bekeken en beoordeeld aan de hand van de criteria prijs, kwaliteit en leveringszekerheid. De aanbieding van de heer Van Lienden van Stichting Hulptroepen Alliantie was daarop geen uitzondering. Vanwege de grote druk in die periode om aan de vraag naar mondmaskers te kunnen voldoen, de vraag van uw Kamer om iedere lead serieus na te gaan en de potentiële grote omvang van het voorstel van de heer Van Lienden zijn de partijen verder met elkaar in gesprek gegaan.
In het kader van een specifiek op het LCH ingerichte accountantscontrole is begin dit jaar onafhankelijk onderzoek verricht naar twee door LCH gedane aankopen in 2020. Een van deze inkopen betrof de afspraken met RGA. VWS stuurde bij de inkopen door het LCH op inkoopprijs, kwaliteit en leveringszekerheid. Vooralsnog lijken er geen afwijkingen ten aanzien van deze afspraken te zijn geconstateerd. Zodra het accountantsrapport er is, zal ik u dit doen toekomen.
Waarom heeft het LCH de overeenkomsten over de orders voor 20 miljoen Chinese maskers voor 55,6 miljoen euro en 20 miljoen mondkapjes voor 45,2 miljoen euro niet afgesloten met Stichting Hulptroepen Alliantie zonder winstoogmerk, maar met het commerciële bedrijf Relief Goods Alliance van Sywert van Lienden?
Het type construct zoals Stichting Hulptroepen of Relief Goods Alliance (RGA) maakte voor VWS niets uit. Het enige dat namelijk telde was om de zorg in Nederland zo snel mogelijk te voorzien van voldoende, kwalitatief goede mondmaskers. Daarnaast waren binnen het LCH duidelijke procesafspraken gemaakt die richting gaven aan een aantal belangrijke aspecten bij de inkoop. Deze waren ook van toepassing op Relief Goods Alliance (RGA) net zoals dat ook bij andere (potentiële) leverancier(s) en order(s) het geval was. De kern daarvan was: is de kwaliteit goed, is de prijs redelijk en is de leverancier in staat de beoogde producten te leveren?
Hoe is het mogelijk dat het bedrijf van Sywert van Lienden dat nog slechts vijf dagen bestaat, dat geen vermogen heeft en dat expertise inzake beschermingsmiddelen ontbeert plotsklaps wordt aangewezen als «preferred partner» om mondkapjes in China te bestellen?
De bestuurders en aandeelhouders die bij RGA betrokken waren, waren bekende partijen die hun sporen hadden verdiend onder meer met zaken doen in China. Elke partij waarmee VWS of het LCH zaken deed kon desgewenst een verklaring krijgen dat zij preferred partner waren van de Nederlandse overheid. Dit stempel van betrouwbaarheid kon namelijk helpen bij het veiligstellen van deals met leveranciers in China. Zoals bij vraag 3 is toegelicht heeft LCH voorafgaande de totstandkoming van de afspraken met RGA gekeken naar de prijs, kwaliteit en leveringszekerheid van de producten.
Waarom is ervoor gekozen om deals voor duizelingwekkend grote bedragen af te sluiten met Relief Goods Alliance, terwijl andere aanbieders werden afgehouden?
Het aanbod van RGA was aantrekkelijk, omdat het om substantiële aantallen mondmaskers ging, deze producten waren voorzien van een CE-markering en er relatief snel geleverd kon worden. Daarnaast gaf het LCH aan dat de aangeboden tarieven van RGA overeenkwamen met de tarieven die door het LCH als benchmark gebruikt werden. Elke serieuze lead werd beoordeeld op prijs, kwaliteit en leveringszekerheid. Als partijen zijn afgewezen dan was dat omdat de betreffende aanbieding mogelijk op één of meerdere van deze criteria onvoldoende scoorde. Tegelijk wil ik ook aangeven dat er mogelijk in de hectiek van dat moment een enkele aanbieding tussen wal en schip is gevallen.
Welke rol hebben andere CDA-ers hierin gespeeld, aangezien hier op zijn minst sprake is van de schijn van belangenverstrengeling?
Binnen het departement ben ik als Minister voor Medische Zorg verantwoordelijk voor medische hulpmiddelen en hiermee tevens verantwoordelijk voor PBM.
De heer Van Lienden heeft in maart 2020 contact opgenomen met de politiek adviseur van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met de vraag waar hij zich kon melden met een aanbod van mondmaskers. Deze vraag is van een reactie voorzien en het contact met LCH is tot stand gebracht. De vraag hoe en bij wie een aanbod voor PBM kon worden aangedragen was dagelijks werk voor vele medewerkers van VWS. Aanbiedingen werden onder de aandacht gebracht via (ex-) politici van veel partijen waaronder het CDA. Maar ook vele ondernemers, bekende en minder bekende Nederlanders kwamen met leads. Leden van het kabinet ontvingen in die tijd ook veel van dit soort aanbiedingen. Al deze aanbiedingen zijn onder verantwoordelijkheid van de Minister voor Medische Zorg zorgvuldig bekeken en waar relevant in behandeling genomen. Dat maakt dat er geen schijn is van belangenverstrengeling. De Minister van VWS heeft ook verschillende berichten van de heer Van Lienden ontvangen om zijn activiteiten onder de aandacht te brengen. Deze berichten zijn doorgestuurd naar de verantwoordelijke Minister voor Medische Zorg de heer Van Rijn.
In april was er opnieuw contact tussen de politiek adviseur en de heer Van Lienden vanwege zijn bericht dat hij mondkapjes had geleverd aan een zorgorganisatie die eerder aan de overheid waren aangeboden, maar die daarop niet zou zijn ingegaan.
Vervolgens is er contact geweest tussen de heer Van Lienden en toenmalig Minister voor Medische Zorg. De Minister werd hierbij bijgestaan door de voormalig Directeur-Generaal Curatieve Zorg die op dat moment op verzoek van het Ministerie van VWS gevraagd was om tijdelijke ondersteuning te bieden. In een gesprek hebben de heer Van Lienden en zijn compagnons hun aanbod toegelicht.
Waarom wogen de argumenten dat de prijs te hoog was of de mondkapjes van te lage kwaliteit waren, waarmee u eerder organisaties die beschermingsmiddelen wilden importeren afwees, plotseling niet meer mee in het besluit om zaken te doen met het bedrijf van Sywert van Lienden?
Alle deals die bij het LCH binnenkwamen zijn serieus bekeken. Ook voorafgaande de totstandkoming van de afspraken tussen het LCH en RGA heeft het LCH goed gekeken naar de criteria kwaliteit, prijs en leveringszekerheid zoals de snelheid van levering. Hieruit bleek dat de betreffende mondmaskers waren voorzien van een CE-markering en gaf LCH aan dat de aangeboden tarieven van RGA op dat moment als marktconform werden gezien. Het aantal was doorslaggevend nadat de prijs akkoord was bevonden.
Erkent u dat Sywert van Lienden een oneigenlijke voorsprong had op andere bedrijven omdat zijn commercieel verdienmodel was verstopt onder de non-profit vlag van Relief Goods Alliance?
Nee, zoals ook in mijn antwoord op vraag 5 genoemd voldeed het aanbod van de heer Van Lienden aan de drie criteria die werden gehanteerd bij het beoordelen van aanbiedingen. Of de aanbieder wel of geen winst maakte en zo ja, hoeveel speelde geen rol in de overweging. Zowel VWS als LCH gingen er niet vanuit dat RGA een non-profitorganisatie was, omdat duidelijk was dat het hier een bv betrof.
Onderkent u hoe schadelijk het beeld is van de coronacrisis als lucratief verdienmodel waarin amateuristische overheidsorganisaties het afleggen tegen slimme ondernemers en politieke netwerken?
Het beeld dat er exorbitante winst gemaakt zou zijn gemaakt aan een internationale crisis is niet goed. Het LCH heeft laten zien dat een samenwerking tussen verschillende partijen – waaronder commerciële partijen – snel en effectief de Nederlandse zorg van de benodigde PBM kon voorzien. Het inkopen van PBM is namelijk geen overheidsexpertise. Door deze samenwerking beschikte LCH ook over de expertise om te kunnen beoordelen of een prijs die destijds gerekend werd reëel was. Dat heeft altijd voorop gestaan. Ter illustratie, er zijn in die tijd geregeld mondmaskers van € 15,– per stuk aangeboden. Op dergelijke aanbiedingen gingen we uiteraard niet in.
Heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 20 miljoen door het bedrijf van Sywert van Lienden geleverde mondkapjes van de Chinese fabrikant Shengquan, die tot ontzetting van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een onacceptabel risico voor de gezondheidszorg vormen vanwege de aanwezigheid van grafeen, geweigerd, ervoor gezorgd dat deze niet in omloop kwamen, en de deze levering niet betaald?
Nee. De betreffende mondmaskers waren in het bezit van een CE-markering die was afgegeven door een erkende Europese (Ierse) notified body (nobo). Hiermee werd voldaan aan de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van markttoelating van beschermingsmiddelen op de Europese markt. Dat wil zeggen, de maskers zijn formeel toegelaten tot de reguliere Europese markt en dus ook voor andere Europese afnemers dan het LCH beschikbaar. Voor de context: zeker in die tijd konden lang niet alle aanbieders een geldig CE-certificaat overleggen. Het RIVM, dat destijds op verzoek van VWS en in afstemming met de toezichthouders IGJ en Inspectie SZW, de kwaliteit beoordeelde van mondneusmaskers zonder CE-markering of van maskers waarbij over de geldigheid van de CE-markering twijfel bestond, heeft in de reguliere markttoelating geen formele rol. Het RIVM was gevraagd om de geldigheid van het CE-certificaat bij de betrokken nobo na te gaan. Naar wij toen vernamen heeft het RIVM de maskers ook verder onderzocht. Toen de geldigheid van het CE-certificaat vaststond, was dit doorslaggevend. Daarbij wil ik nog opmerken dat de maskers uiteindelijk niet zijn uitgeleverd vanwege een afname van de vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen.
Kunt u laten weten wat de prijs is van de 40 miljoen door Sywert van Lienden geleverde mondkapjes waarvan er geen enkele naar de zorg is gegaan, maar die op de plank liggen stof te happen?
De mondmaskers zijn ingekocht bij twee leveranciers. De prijs van een mondmasker van leverancier Ryzur bedroeg € 2,26. Voor een mondmasker van leverancier ShengQuan is € 2,78 betaald. Ten aanzien van de noodzaak van de omvang van deze order – mede gezien het advies van het LCH aan VWS om deze order niet aan te gaan vanwege de reeds door LCH geplaatste orders – wil ik benadrukken dat deze order door VWS is geaccordeerd vanuit de wens om zo snel en zo veel mogelijk PBM van goede kwaliteit voor de zorg te verkrijgen. Het streven was om beter te veel dan te weinig in te kopen. Dit was destijds ook een hele duidelijke wens en opdracht van uw Kamer.
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd gaan we de noodvoorraad bij het LCH verantwoord afbouwen terwijl de noodvoorraad tegelijkertijd vanzelfsprekend voor de zorg beschikbaar blijft zolang de pandemie voortduurt. Bij deze afbouw gaat een deel van de producten in de verkoop, een deel wordt gerecycled of hergebruikt en daarnaast doneren we een deel in zowel binnenland – zoals het Armoedefonds en de Voedselbank – als in het buitenland.
Heeft het niet kunnen inzetten van deze levering geleid tot verder uitgestelde zorg? Zo ja, kunt u dit nader verklaren; wat zijn de gevolgen geweest? Zo nee, waarom is deze order dan geplaatst?
De uitleveringen van PBM geschieden (en geschiedde) op volgorde van houdbaarheidsdatum. Op het moment van de levering van RGA waren er andere partijen PBM met een kortere houdbaarheid die uitgeleverd werden.
Zorginstellingen bestellen al geruime tijd weer PBM via de reguliere leveranciers en dat vind ik een goede ontwikkeling. Hierdoor is de vraag naar PBM bij het LCH steeds verder afgenomen. De betreffende order bij RGA was geplaatst op een moment dat de roep om meer beschermingsmiddelen heel groot was. Daarnaast bevonden we ons nog midden in de eerste golf aan besmettingen, functioneerde de internationale markt nog niet en was het zeer onzeker op welke termijn dat wel het geval zou zijn. Op dat moment was er dus veel onzekerheid of leveringen ook daadwerkelijk wel aan zouden komen in Nederland.
Het bericht ‘Asielzoeker met claimgeld betaalt amper mee aan opvang’. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker met claimgeld betaalt amper mee aan opvang» uit De Telegraaf van maandag 17 mei?1
Ja.
Klopt het dat sinds eind 2020, toen de reeds bestaande «Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008» werd uitgebreid, door asielzoekers slechts 65.000 euro is bijgedragen in het kader van hun opvang? Zo nee, hoeveel dan wel?
Het COA heeft in de periode van eind 2020 tot en met april 2021 ongeveer 65.000 euro aan eigen bijdrage gerelateerd aan door de IND uitgekeerde dwangsommen heeft ontvangen. Op 20 mei jl. was dit bedrag opgelopen tot 87.000 euro. Deze bedragen zijn geïnd op basis van de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008 (hierna: Reba 2008). In het antwoord op vraag 13 staan de bedragen die de afgelopen jaren zijn geïnd in het kader van de Reba.
Door hoeveel individuele asielzoekers is dit totaalbedrag opgebracht?
Het totaalbedrag van 87.000 euro is opgebracht door 105 asielzoekers.
Uit welke landen zijn de asielzoekers in kwestie afkomstig?
Deze informatie wordt niet bijgehouden. De reden hiervoor is dat het primair gaat om de vraag of door de IND uitgekeerde dwangsommen kunnen worden geïnd. De nationaliteit van de betrokken asielzoekers is hiervoor niet ter zake doende.
Kunt u aangeven uit welke bestandsdelen dit totaalbedrag van 65.000 euro bestaat, inkomen uit arbeid, eigen vermogen, buitenlandse bezittingen etc. uitgesplitst naar bedrag per onderdeel? Zo nee, waarom niet?
Dit bedrag is geïnd op basis van de dwangsommen die aan de betreffende asielzoekers zijn uitgekeerd. Uitgekeerde dwangsommen worden gezien als vermogen bedoeld in de Reba 2008. Op basis van de uitgekeerde dwangsommen is overgegaan tot het opleggen van een eigen bijdrage voor de kosten van de opvang.
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven wat wordt verstaan onder het eigen vermogen waarop een beroep kan worden gedaan? Betreft dit naast een eventuele buitenlandse bankrekening bijvoorbeeld ook onroerend goed in het land van herkomst?
Vermogen wordt gedefinieerd als de waarde van de bezittingen waarover de asielzoeker bij de aanvang van de opvang beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de op dat tijdstip aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische waardeverkeer bij vrije oplevering. Persoonlijke bezittingen, zoals horloges, trouwringen, computers en telefoons, worden niet beschouwd als eigen vermogen.
Het is goed in dit verband te benoemen dat de Reba 2008 is afgeleid van de participatiewet. In artikel 7 van de Reba 2008 is uitgelegd wat onder vermogen moet worden verstaan. Van enkele vermogensbestanddelen is het ongewenst om deze als vermogen in aanmerking te nemen. Hierover zijn bepalingen opgenomen in het tweede lid van artikel 7 van de Reba 20082.
In het artikel in De Telegraaf geeft een woordvoerder van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) aan dat het in de praktijk amper voorkomt dat een asielzoeker een eigen bijdrage levert uit vermogen, waaronder een buitenlandse rekening, «omdat hier het zicht vaak op ontbreekt», klopt dat? Kunt u aangeven hoe hier onderzoek naar gedaan wordt? Waarom levert een dergelijk onderzoek kennelijk zelden resultaat op?
Bij binnenkomst in Nederland vindt door de afdeling Vreemdelingen, identificatie en mensenhandel (AVIM) van de politie een bagagecontrole plaats. Als er sprake is van in aanmerking te nemen vermogen dan wordt het COA geïnformeerd. Het COA informeert bij de bewoner naar eigen vermogen tijdens het rechten- en plichtengesprek. De bewoner ondertekent, indien dat het geval is, een verklaring dat het eigen vermogen lager is dan de vrijstellingsnorm. Ook wordt aangegeven dat een bewoner verplicht is een eventuele latere wijziging in zijn financiële situatie te melden bij het COA.
Het COA heeft geen bevoegdheid of mogelijkheid om actief te controleren of deze verklaring naar waarheid is afgegeven of eventueel vermogen op te sporen. Wel voorziet de Regeling verstrekkingen asielzoekers (hierna: Rva 2005) in de mogelijkheid dat, mocht achteraf blijken dat de bewoner vermogen of inkomsten heeft verzwegen, alsnog terugvordering kan plaatsvinden.
Klopt het dat u de hoogte van het bedrag dat u met deze regeling ophaalt niet het belangrijkste vindt, zoals in het artikel staat te lezen, omdat het u erom gaat dat «degene die kan bijdragen aan de kosten dat ook doet»?
Het is belangrijk dat vreemdelingen die het kunnen betalen bijdragen aan de kosten van hun opvang. De druk die de kosten van de opvang van asielzoekers legt op de collectieve middelen rechtvaardigt dat slechts opvang wordt geboden indien en voor zover de asielzoeker niet in het eigen bestaan kan voorzien. De Opvangrichtlijn geeft hier richting aan. De in de Opvangrichtlijn gestelde normen, die betrekking hebben op opvang en verstrekking van financiële ondersteuning aan asielzoekers, zijn opgenomen in de Rva 2005. De Reba 2008 betreft een nadere uitwerking van artikel 20, tweede lid van de Rva 2005. Er worden nadere regels gesteld ten aanzien van de berekening van de eigen bijdrage in de kosten van opvang door asielzoekers met vermogen of inkomen. Hierbij wordt aangesloten bij de Participatiewet en bij de vermogens- en inkomensgrenzen en vrijstellingen die ook gelden voor bijstandsgerechtigden.
Of een eigen bijdrage gevraagd kan worden en hoe hoog deze is, is afhankelijk van:
Door de toepassing van deze regeling wordt het asielzoekers direct duidelijk dat Nederland mensen die dat nodig hebben financieel ondersteunt, maar dat mensen die op eigen benen kunnen staan hieraan zelf kunnen en moeten bijdragen.
Deelt u de conclusie dat het verwaarloosbare bedrag dat wordt opgehaald juist aantoont dat dit níet gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze conclusie niet. Zoals ook genoemd in het voorgaande antwoord gaat het erom dat degene die kan bijdragen aan de kosten dat ook doet. Uit het antwoord op vraag 13 blijkt dat dit regelmatig gebeurt, daarmee is geen sprake van een verwaarloosbaar bedrag. Doordat de Reba het uitgangspunt hanteert dat niet meer aan eigen bijdrage wordt geïnd dan de kosten van de opvang, is de eigen bijdrage is dan ook maximaal gelijk aan de zogeheten economische waarde van de verstrekkingen die een asielzoeker van het COA ontvangt. Hierdoor ligt het bedrag dat is geïnd substantieel lager dan het bedrag aan uitgekeerde dwangsommen.
Bent u bereid deze regeling meer slagkracht te geven door de vermogensgrens te verlagen en/of de eigen bijdrage te verhogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Ik zie daartoe geen aanleiding. Het is goed in dit verband te benoemen dat de Reba 2008 is afgeleid van de participatiewet en aldus bij de normbedragen die ook gelden voor bijstandsgerechtigden. Het is niet wenselijk hiervan af te wijken en asielzoekers op dit punt gunstiger of ongunstiger te behandelen dan ingezetenen. Belangrijk daarbij is dat de te innen eigen bijdrage niet op gespannen voet komt te staan met het fundamentele recht om asiel aan te vragen.
Bent u in dat kader eveneens bereid te onderzoeken met welke vormen van bezit, inkomen en vermogen de regeling kan worden opgerekt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie ook antwoord op vraag 8.
Deelt u het vermoeden dat intensiever onderzoek naar eventuele bezittingen in het buitenland die onder de regeling vallen had kunnen leiden tot een fors hogere bijdrage dan het totaalbedrag van 65.000 euro dat nu is opgehaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hierin te investeren of hiervan op zijn minst een kosten-batenanalyse te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vermoeden deel ik niet. Het bedrag waar naar verwezen wordt, ziet op de geinde eigen bijdrage naar aanleiding van uitgekeerde dwangsommen door de IND. In het geval van dwangsommen die door de IND zijn uitgekeerd hebben we hier een volledig beeld van omdat deze door de IND worden gemeld aan het COA. Het COA is dus op de hoogte van dit vermogen. Zoals eerder aangegeven is de vaststelling of er sprake is van vermogen in grote mate afhankelijk van de bagagecontrole of de opgave van vermogen door de asielzoeker tijdens het rechten- en plichtengesprek met het COA. En nogmaals; het COA heeft geen bevoegdheid om actief te controleren of deze verklaring naar waarheid is afgegeven of eventueel vermogen op te sporen. Daarnaast is het lastig zo niet onmogelijk om vermogen in het buitenland te achterhalen. Ik acht het daarom niet opportuun om intensiever onderzoek te doen naar eventueel vermogen of bezittingen in het buitenland.
Kunt u aangeven hoeveel jaarlijks werd bijgedragen door asielzoekers tussen de inwerkingtreding van de aanvankelijke regeling in 2008 en de uitbreiding van de regeling eind 2020?
De Regeling Eigen Bijdrage Asielzoekers met inkomen en vermogen heeft volgens de jaarrekeningen van het COA in de volgende opbrengst geresulteerd:
Jaar
Bedrag
2008
€ 324.000
2009
€ 611.000
2010
€ 430.000
2011
€ 336.000
2012
€ 221.000
2013
€ 177.000
2014
€ 178.000
2015
€ 109.000
2016
€ 309.000
2017
€ 497.000
2018
€ 318.000
2019
€ 479.000
2020
€ 375.000
Totaal
€ 4.364.000
Dit is inclusief de uitbreiding van de regeling eind 2020.
De minimumtarieven voor tolken en vertalers |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere Kamervragen over de minimumtarieven voor tolken en vertalers in strafzaken waarin u aangaf dat de tarieven in het nieuwe Besluit tarieven in strafzaken (Btis) dat per 1 januari 2021 in werking is getreden als minimumtarief gelden en dat tolken en vertalers kunnen onderhandelen over hogere tarieven?1
Ja.
Zijn die minimumtarieven in het Btis ook van toepassing op de tarieven die de politie en justitie betalen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de minimumtarieven in het Btis zijn ook van toepassing bij politie en Justitie & Veiligheid wanneer tolken ingezet worden voor werkzaamheden zoals omschreven in artikel 3, eerste lid, onderdeel a van de Wet tarieven in strafzaken.
Heeft u ook signalen ontvangen dat taptolken bij de politie tarieven boven het minimumtarief hebben gevraagd en vervolgens zijn geweigerd en er zelfs gedreigd is hen van de lijst van beschikbare taptolken te schrappen? Zo nee, bent u bereid dit na te vragen bij de politie?
Het is mij bekend dat enkele tolken hebben aangegeven dat zij voor een hoger tarief wilden worden ingezet. Net als voor alle Btis-plichtige dienstverlening zal ook de politie de eerdere vaste tarieven (nu minimumtarieven) blijven hanteren totdat via de gecontracteerde marktpartijen de tariefontwikkeling tot stand kan komen. Daarnaast heeft de politie aangegeven dat, indien een tolk niet inzetbaar wil zijn voor dit tarief, het een tolk vrij staat aan te geven niet meer inzetbaar te willen zijn voor opdrachten vanuit de politie. Na invoering van de nieuwe contracten is het mogelijk voor de tolk en vertaler om te onderhandelen met de intermediair over de tarieven. Op dit moment vinden de aanbestedingen voor de vernieuwde contracten plaats.
Wat vindt u er van dat de politie die minimumtarieven toch als maximumtarieven behandelt?
De politie hanteert de tarieven zoals omschreven bij vraag 3.
Vindt u het uitschrijven van tolken en vertalers die niet voor het minimumtarief willen werken ook een onwenselijke vorm van druk om voor lage tarieven te werken?
Het doorhalen van een tolk of vertaler die is opgenomen in het Register beëdigd tolken & vertalers, kan alleen via een vaste procedure bij de klachtencommissie Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). Deze procedure kan gestart worden bij klachtwaardig gedrag. Wanneer een intermediair of opdrachtgever van mening is dat de betreffende tolk of vertaler klachtwaardig gedrag vertoont, kan deze een klacht indienen bij de klachtencommissie Wbtv. Deze klachtencommissie is onpartijdig en onafhankelijk. In de klachtencommissie zijn tevens tolken en vertalers vertegenwoordigd om dit te borgen. In beginsel zal het niet werken voor een bepaald tarief geen reden zijn om een klacht in te dienen. Klachtwaardig gedrag zal voorgelegd moeten worden aan de klachtencommissie. De klachtencommissie kan vervolgens naar aanleiding van een klacht het advies uitbrengen van gegrondverklaring van de klacht en de aanbeveling doen tot doorhaling. Het tarief speelt geen rol bij het uitschrijven van een tolk. Wel kan een tolk zelf aangeven niet meer inzetbaar te zijn zoals omschreven bij het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de recherche in Amsterdam geen taptolken Tsjechisch heeft kunnen vinden voor een opdracht alleen omdat zij een tarief boven het minimumtarief vroegen waardoor de politie overweegt uit te wijken naar eigen personeel dat Tsjechisch spreekt of het onderzoek stop te zetten? Wat vindt u daarvan?
Ik heb navraag gedaan bij de politie, en kan dit als zodanig niet bevestigen. Wel heeft de politie signalen afgegeven over de hoogte van de tarieven van enkele tolken zoals geformuleerd bij vraag 3.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de minimumtarieven daadwerkelijk als minimumtarieven worden behandeld?
De minimumtarieven in het Btis zijn onderdeel van de vernieuwde systematiek. Na inwerkingtreding van de contracten treedt pas de vernieuwde systematiek in zijn geheel in werking. In de contracten met de intermediairs wordt opgenomen dat minimaal het tarief uit het Btis aan de tolken en vertalers uitbetaald moet worden. Hiermee vinden de onderhandelingen plaats tussen de individuele tolk en de intermediairs. Het tarief in het Btis is nadrukkelijk een ondergrens, in de interactie met de intermediairs kunnen tolken/vertalers vanaf deze ondergrens andere condities overeenkomen. De uitkomst hiervan zal afhangen van diverse aspecten, zoals de vraag naar de betreffende taal en/of specialisaties en de kwalificaties van de betreffende tolk2.
Doordat de aanbestedingen van de diverse justitieonderdelen dakpansgewijs uiteengezet zijn, zijn er nog niet voor alle onderdelen nieuwe contracten gesloten. De aanbestedingen zijn in september 2020 gestart waarop de intermediairs zich kunnen inschrijven en waarna deze gegund worden. In de nieuwe contracten wordt opgenomen dat er met de intermediair tarieven afgesproken worden. De inwerkingtreding van de nieuwe contracten voor de politie voor tolken op locatie staat vooralsnog op 1 januari 2022. Eind oktober 2021 zal het contract voor telefonische tolkdiensten ingaan.
Wat vindt u ervan dat de politie tolken en vertalers laat weten niet in de positie te zijn om over tarieven te onderhandelen en zich aan de voorgeschreven richtlijnen te moeten houden? Kunt u uitleggen wat de voorgeschreven richtlijnen zijn die onderhandelingen over het tarief onmogelijk maken?
Na invoering van de nieuwe contracten is het mogelijk voor de tolken en vertalers om te onderhandelen met de intermediair over de tarieven. Dit biedt tolken en vertalers de garantie dat zij ten minste het minimumtarief zullen ontvangen. Tegelijkertijd is verdere prijsvorming op de markt mogelijk. Tolken en vertalers kunnen als zzp-ers zelf bepalen of zij bereid zijn diensten te verrichten voor het tarief dat op basis van vraag en aanbod op de markt tot stand komt.3
Vindt u het ook gek dat de politie weigert tolken die relatief dichtbij wonen een hoger uurtarief te betalen, maar wel tolken van verder weg wil inzetten die wel het minimumtarief accepteren, waardoor de reiskosten oplopen en de totale kosten voor de Staat uiteindelijk zelfs hoger zijn dan wanneer de tolk die dichterbij woont tegen een hoger uurtarief zou worden aangenomen? Hoe verhoudt dit zich tot het vijfde uitgangspunt van optimale geografische matching zoals neergelegd in de motie Van Dam/Groothuizen (Kamerstuk 29 936, nr. 55)?
Het vernieuwde stelstel is opgesteld om tot een beter werkende systematiek voor de inkoop en inzet van tolken en vertalers te komen, zodanig dat ook de condities voor de beroepsgroep goed geborgd zijn. In lijn met de motie is in de aanbestedingen en de daaropvolgende contracten opgenomen dat de intermediair ook het efficiënt plannen van de reisbewegingen uitvoert. Dat is één van de KPI’s (Key Performance Indicators) waarnaar gekeken gaat worden in de monitoring en waar contractueel afspraken over worden gemaakt met de intermediairs. Op deze manier kan de intermediair een breder aanbod aan de betreffende tolk aanbieden door verschillende opdrachten aan elkaar te koppelen. Hiermee wordt niet alleen gekeken naar de geografische van de individuele opdracht, maar naar het totale werkaanbod.
Hoe verloopt het proces van monitoring met de beroepsgroep waarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie Van Dam (Kamerstuk 29 936, nr. 54)?
Op dit moment wordt de monitoring verder ingericht. Mede naar aanleiding van eerder contact met de beroepsgroep worden KPI’s meegenomen in de contracten, zodat monitoring goed vorm kan krijgen. Een volgend overleg met de beroepsgroepen wordt op korte termijn ingepland. Zoals ook in de beantwoording van de Kamervragen d.d. 18 september 20204 is aangegeven zijn de aanbestedingen voor deze periode geagendeerd. Om de uitwerking van de aanbestedingen te kunnen monitoren moeten de eerste contracten in werking treden en de resultaten daarvan zichtbaar zijn.
Is het mogelijk, gezien de bovenstaande situatie, de beoordeling van de werking van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten conform de motie Groothuizen c.s. (Kamerstuk 29 936, nr. 57) eerder dan medio 2022 plaats te laten vinden?2
Het is niet mogelijk de beoordeling van de werking van de nieuwe systematiek eerder plaats te laten vinden dan medio 2022 zoals nu is toegezegd. In mijn brief van 18 september 20206 heb ik dit reeds aan de Kamer uitgelegd. De werking van de systematiek voor tolk- en vertaaldiensten kan beoordeeld worden op het moment dat de nieuwe contracten met de intermediairs in werking zijn getreden. Die contracten volgen uit de serie aanbestedingen die achtereenvolgens in de komende maanden uitgevoerd worden en waarvan de eerste recentelijk is gepubliceerd. De eerste contracten zullen naar verwachting vanaf medio 2021 in werking treden. Voor een goede monitoring van de werking van de nieuwe systematiek is informatie uit meerdere contracten nodig. Het eerste contract is inmiddels op 1 juni 2021 in werking getreden.
Het gele boekje en de berichtgeving hierover op www.minvws.nl |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is de officiële status van het gele boekje bij internationale reizen bij andere vaccinaties dan de coronavaccinaties, bijvoorbeeld hepatitis A, gele koorts of rabiës?
Het gele boekje heeft voor andere vaccinaties, conform de regelgeving van de International Health Regulations (IHR) (o.a. Annex 6 en 7) geen officiële status. Het gele boekje is alleen een, onder de IHR, geldig certificaat voor gele koorts. Conform de IHR is gele koorts de enige vaccinatie waarvan een bewijs gevraagd mag worden, dit bewijs moet dan voldoen aan de eisen zoals gesteld in de IHR. De pagina in het gele boekje met het certificaat van gele koorts is dan ook veel uitgebreider dan de pagina’s voor overige vaccinaties/medicatie, inclusief een declaratie en echtheidscertificering. Ook kunnen gele koorts bewijzen enkel door daarvoor gecertificeerde zorgverleners worden uitgegeven. Voor andere vaccinaties kan het gele boekje een vehikel of drager voor bijschrijving/registraties zijn maar daarvoor gelden geen eisen vanuit de IHR. Landen mogen t.a.v. andere vaccinaties zelf bepalen welke eisen zij stellen aan een vaccinatiebewijs/certificaat en wat zij hiervoor accepteren; veelal komt dit tot nu toe overeen met hetgeen opgenomen wordt in de registratie pagina’s van het gele boekje, maar dit hoeft niet. Het gaat in feite om de data in het boekje en niet om het boekje zelf (het boekje is enkel de drager van de data), daarom worden papieren certificaten, anders dan in het gele boekje, ook geaccepteerd als zij aan de eisen zoals door dat land gesteld voldoen.
Klopt het dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aanbeveelt om, ongeacht de technische ontwikkelingen, analoge bewijzen, zoals het gele boekje, te gebruiken voor de registraties van vaccinaties?1 Wat is uw argument om dit niet te doen?
De WHO adviseert om ook analoge vaccinatiebewijzen beschikbaar te stellen. Het DCC en het coronatoegangsbewijs bieden ook de mogelijkheid om een papieren/analoge versie te downloaden/printen. Op die manier is er naast de digitale app ook altijd een papieren variant beschikbaar. Dit bewijs bevat dezelfde informatie, en meer, dan opgenomen wordt in het gele boekje. Dit bewijs kan ook in het gele boekje bewaard worden. De EU en Nederland voldoen daarmee aan het advies van de WHO.
Klopt het dat andere Europese landen, zoals Duitsland, het gele boekje wel als vaccinatiebewijs erkennen? Klopt het dat in Duitsland analoog zelfs leidend is en digitaal alleen als je dat wil?2, 3 Klopt het dat Duitsland benadrukt dat er geen centrale registratie komt?
Er zijn (nog) geen internationale standaarden waaraan een vaccinatiebewijs/certificaat voor overige vaccinaties, zoals tegen het COVID19-virus, moet voldoen. Landen mogen tav andere vaccinaties dan gele koorts zelf bepalen welke eisen zij stellen aan een vaccinatiebewijs/certificaat en wat zij hiervoor accepteren, veelal komt dit tot nu toe overeen met hetgeen opgenomen wordt in het gele boekje. Dit zie je nu ook met het COVID-19 vaccinatiebewijs. In de praktijk worden door sommige landen de gele boekjes, al dan niet met aanvullende eisen, dan wel andersoortige vaccinatiebewijzen die aan de eisen voldoen geaccepteerd.
In Duitsland wordt inderdaad het gele boekje als vaccinatiebewijs erkend. Daarnaast kan iedereen die gevaccineerd is aanvullend een digitaal vaccinatiebewijs (DCC) verkrijgen. Er is in Duitsland op dit moment geen centraal vaccinatieregister voorzien.
Is bij het opstellen van de registratiekaart overwogen om op de kaart een Engelse en Franse vertaling toe te voegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het registratiekaartje mocht nadrukkelijk geen bewijs zijn en enkel dienen voor de eigen administratie. Om die reden is er niet overwogen om bij de kaart een vertaling toe te voegen.
Volstaat de Nederlandstalige registratiekaart bij het inreizen in landen die momenteel al vragen naar de vaccinatiestatus, omdat men dan bijvoorbeeld is vrijgesteld van quarantaine- en/of testplicht? Voor welke landen volstaat de registratiekaart niet?
Er zijn (nog) geen internationale standaarden waaraan een vaccinatiebewijs/certificaat voor overige vaccinaties, zoals tegen het COVID19-virus, moet voldoen. Landen mogen t.a.v. andere vaccinaties dan gele koorts zelf bepalen welke eisen zij stellen aan een vaccinatiebewijs/certificaat en wat zij hiervoor accepteren. Reizigers kunnen zelf nagaan welke eisen worden gesteld door het land waar zij naar toe willen reizen en of het registratiekaartje volstaat.
Wordt bij de reisadviezen, op nederlandwereldwijd.nl, per land aangegeven wat de minimale vereisten voor gevaccineerden zijn om in te reizen in het betreffende land en hoe zij hieraan kunnen voldoen? Zo nee, bent u bereid dit samen met de Minister van Buitenlandse Zaken te laten toevoegen aan de reisadviezen?
In de reisadviezen van Buitenlandse Zaken wordt doorgaans aangegeven onder welke voorwaarden een reiziger uit Nederland een land kan inreizen. Voor de EU landen staat daarbij in detail wat de vereisten zijn voor gevaccineerden. Als deze informatie bekend is voor andere landen buiten de EU wordt dit ook aangegeven in het reisadvies. In ieder geval wordt verwezen naar lokale websites waarop de informatie over inreismaatregelen te vinden is.
Is er een mogelijkheid om in het gele boekje te verwijzen naar de registratiekaart, bijvoorbeeld door gegevens over te schrijven van de registratiekaart of deze te voorzien van een (Engelstalige) stempel? Zo ja, welk advies wordt gegeven aan gevaccineerden? Zo nee, waarom niet?
Het gele boekje is een internationaal bewijs van inenting of profylaxe voor gele koorts op basis van de IHR (oa. Annex 6 en 7) en waarvoor door de IHR eisen worden gesteld aan het certificaat. Het gele boekje geldt als officieel certificaat voor de inenting tegen gele koorts. Voor andere vaccinaties kan het gele boekje een vehikel of drager voor bijschrijving/registraties zijn maar daarvoor gelden geen eisen vanuit de IHR. Er zijn (nog) geen internationale standaarden waaraan een vaccinatiebewijs/certificaat voor overige vaccinaties, zoals tegen het COVID19-virus, moet voldoen.
In principe wordt een bijschrijving in het gele boekje gedaan door degene die de vaccinatie gezet heeft. Het bijschrijven in het gele boekje is geen officieel bewijs (behoudens voor gele koorts) maar een registratie en het staat de vaccinatiezetter vrij om een wijze van bijschrijven te kiezen, zo ook via het uitgeven van een registratiekaartje. Mensen kunnen de vaccinatiekaartjes die ze hebben gekregen in hun gele boekje kunnen stoppen, maar ook dit kaartje is geen officieel bewijs.
De GGD (en sommige huisartsen) stempelen uit eigen beweging, dit is een mooie service, maar dit is niet verplicht en ik ga dit ook niet verplichten. Dat is ook niet nodig, omdat het vaccinatiebewijs is toegevoegd aan de CoronaCheck-app en sinds 1 juli wordt ook het DCC uitgegeven. Alleen het DCC en het coronatoegangsbewijs, waarvan het vaccinatiebewijs een onderdeel is, gelden als officiële door de overheid uitgegeven bewijzen. Vaccinatiebewijzen kunnen zowel digitaal als op papier worden opgevraagd. De betreffende persoon kan deze gebruiken om te reizen.
Hoe kan iemand bij het inreizen aantonen dat diegene met één prik van bijvoorbeeld BioNTech/Pfizer ook voldoende is gevaccineerd, omdat deze persoon dan ook moet aantonen dat hij of zij eerder het coronavirus heeft geahd? Wat kan de rol van het gele boekje hierbij zijn?
Mensen kunnen hun vaccinatiebewijs via het DCC krijgen; hier is in verwerkt dat iemand met een doorgemaakte COVID-19 infectie en één vaccinatie voldoende beschermd en volledig gevaccineerd is. Hierbij speelt het gele boekje geen rol.
De Europese Commissie werkt samen met de WHO om ervoor te zorgen dat het Europese digitale groene certificaat ook elders in de wereld wordt erkend. Op welke termijn wordt dit haalbaar geacht?
Op dit moment worden er op EU-niveau gesprekken gevoerd met ICAO (Internationale Burgerluchtvaartorganisatie) om te bezien welke technische mogelijkheden er zijn om de Europese DCC aan te sluiten met de rest van de wereld. Het is nog niet mogelijk om aan te geven op welke termijn dit zou kunnen worden geïmplementeerd.
Is het voor het inreizen van landen die niet met QR-codes werken niet vanzelfsprekend om ook voor coronavaccinaties het gele boekje te hanteren? Zo nee, waarom niet?
Het DCC heeft ook een papieren variant. Hierop staan alle gegevens, zodat de gegevens ook zonder QR-code gelezen kunnen worden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt deze vragen binnen de standaard termijn te beantwoorden, hiervoor mijn excuses.
UWV gedupeerden bij Kafkaëske keuringen |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Onderschrijft u dat het ministerie en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) grote fouten hebben gemaakt in de zaak van de Groningse herbeoordeelden van Ondersteuningsteam Noord?1
In de zaak van de herbeoordeelden door Ondersteuningsteam Noord zijn mensen getroffen als gevolg van onzorgvuldig handelen van de overheid. Na de herbeoordelingen was er een algemene compensatie voor deze mensen geregeld. Dit is echter onvoldoende gebleken. Er is te weinig oog geweest voor de impact die de beslissingen op de afzonderlijke levens van mensen hadden, zoals de stress en onzekerheid die er het gevolg van waren. Dat betreur ik.
Wat gaat u doen om dergelijke Kafkaëske keuringspraktijken te voorkomen en de menselijke maat centraal te stellen?
Uiteraard wil ik in de toekomst dit soort situaties zoveel mogelijk voorkomen. UWV heeft op eigen initiatief een zorgvuldige en diepgaande externe evaluatie van het hele besluitvormingsproces laten uitvoeren. Deze evaluatie is ook op de website van UWV terug te vinden. Op basis van de aanbevelingen zal UWV de organisatie en dienstverlening gaan verbeteren. Daarnaast wil ik cliëntenparticipatie en de rol van cliëntenraden binnen de sociale zekerheid verder verduidelijken en versterken. In de kabinetsreactie op de Suwi-evaluatie besteed ik hier meer aandacht aan, deze reactie zal samen met de Stand van de uitvoering op korte termijn aan uw Kamer worden aangeboden. Ook onderneemt het kabinet, naar aanleiding van het rapport «Ongekend onrecht», kabinetsbreed actie om de persoonlijke dienstverlening te versterken en in te zetten op overheidshandelen met meer oog voor de menselijke maat.
Welke ruimte ziet u om de gedupeerden alsnog de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkering te geven die ze voorheen hadden?
Nadat was gebleken dat de sociaal-medische beoordelingen die tot IVA leidden onjuist waren verricht, heeft UWV deze onrechtmatigheid hersteld door opnieuw sociaal-medische beoordelingen te verrichten. In mijn brief van 29 maart 20192 aan uw Kamer heb ik die werkwijze ook ondersteund. Hierbij heeft UWV (achteraf bezien) er vooral oog voor gehad om de nieuwe sociaal-medische beoordelingen te verrichten binnen de regels voor de WIA. Bij het nemen van deze nieuwe beslissingen had echter ook de positie en de bijzondere omstandigheden van deze specifieke groep meegewogen moeten worden. Dat is niet gebeurd. Door toedoen van UWV hebben zij mogelijk een grotere afstand tot de arbeidsmarkt opgelopen, omdat zij geen tijdige dienstverlening of juiste beoordeling hebben gekregen. UWV beziet nu alsnog per cliënt of een passende oplossing kan worden geboden. Dit kan herstel van het WIA-uitkeringsrecht zijn, maar is afhankelijk van de individuele omstandigheden. Het kan ook gaan om andere vormen van hulp zoals financiële compensatie, hulp bij schulden en/of psychische ondersteuning.
Op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht moet een belangenafwegingen worden gemaakt en mag de beslissing niet onevenredig zijn. Het is vaste rechtspraak dat in bijzondere omstandigheden het op grond van de beginselen van behoorlijk bestuur geen rechtsplicht meer kan zijn voor een bestuursorgaan om een dwingendrechtelijke bepaling toe te passen. Verder is er op grond van de WIA de mogelijkheid dat UWV kan afzien van een verlaging of intrekking van de uitkering op grond van een dringende reden. De beoordeling van zo’n dringende reden vergt wel een beoordeling van de specifieke individuele omstandigheden. De unieke omstandigheden in de wijze waarop deze groep is behandeld en de individueel te bepalen impact en gevolgen in het bijzonder, maken dat er in individuele situaties een rechtvaardiging kan zijn voor herstel van het uitkeringsrecht.
Hoe wordt in zijn algemeenheid gehandeld door het UWV in zaken waarbij mensen gedupeerd raken omdat het UWV een fout heeft gemaakt?
Voor zover het gaat om een fout in een besluit van UWV, dan geeft UWV bij besluiten cliënten ook de mogelijkheid eerst te bellen met UWV alvorens bezwaar te moeten maken, zodat UWV evidente fouten in een besluit snel kan herstellen zonder bezwaarprocedure. Ook kunnen cliënten aan UWV om toepassing van mediation vragen. Als op die momenten of tijdens een bezwaar- of beroepsprocedure naar voren komt dat UWV een fout heeft gemaakt, dan wordt deze tijdens die procedure zo mogelijk hersteld.
Gaat het om een fout in een eerder, vaststaand besluit, dan is UWV bevoegd om terug te komen op het eerdere besluit, mits daarbij rekening wordt gehouden met de belangen van andere belanghebbenden bij dat besluit (zoals de voormalige werkgever met premiebelang). De cliënt kan aan UWV vragen terug te komen op een eerder besluit, maar UWV kan ook uit eigen beweging een eerder besluit wijzigen. In bepaalde situaties wordt een fout in een besluit met terugwerkende kracht gecorrigeerd; in andere situaties wordt per heden gecorrigeerd. UWV is bezig het beleid over herstel van mogelijke fouten in besluiten te actualiseren.
Daarnaast kunnen complexe situaties die niet in overeenstemming lijken met de bedoeling van de wet worden aangemeld bij zogeheten Maatwerkgroepen en dan zal naar een passende oplossing worden gezocht. Er is ook een geschillencommissie volgend uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.
Welke wettelijke mogelijkheden zijn er om in zaken waar het UWV fout zit, de gedupeerden tegemoet te komen?
Voor de mogelijkheden die er zijn om gedupeerden tegemoet te komen, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid met de gedupeerden in gesprek te gaan?
Betrokkenen bij de herbeoordelingen door Ondersteuningsteam Noord van UWV-kantoor Groningen kunnen zich bij UWV melden bij het Meldpunt Herstelactie. Met alle gedupeerden die zich bij het meldpunt hebben gemeld heeft UWV reeds contact gehad.
Daarnaast gaat UWV ook in gesprek met alle mensen die zich niet gemeld hebben bij het meldpunt, maar wel onderdeel waren van de groep van ongeveer 2.100 mensen die zijn beoordeeld door het Ondersteuningsteam Noord.
Ik vind het goed dat UWV individueel kijkt naar iedere melding en op de situatie afgestemde hulp biedt. Ik vertrouw erop dat UWV goed in gesprek gaat met gedupeerden. Mocht het op enig moment passend zijn, dan zal ik met gedupeerden in gesprek gaan.
Hoeveel mensen hebben zich gemeld bij het Meldpunt? Hoeveel meer mensen zijn er die mogelijk gedupeerd zijn?
Er is een groep mensen in het verleden volledig arbeidsongeschikt verklaard op medische gronden. Daarbij was het de bedoeling dat zij na een bepaalde periode opnieuw zouden worden beoordeeld. Maar ze zijn abusievelijk buiten beeld geraakt.3 In 2018 zijn deze mensen herbeoordeeld door het Ondersteuningsteam Noord. Zo'n 2.100 mensen werden toen duurzaam en volledig arbeidsongeschikt verklaard en kregen een IVA-uitkering. Nadat in 2019 bleek dat bij deze herbeoordelingen een onjuiste werkwijze was toegepast, is besloten tot een nieuwe herbeoordeling van deze mensen, om twijfel aan de rechtmatigheid ervan uit te sluiten.4
De nieuwe herbeoordeling leidde bij 186 mensen tot een beëindiging van de uitkering. Van 124 mensen werd de uitkering verlaagd en omgezet in een WGA 35–80 uitkering. Van 284 mensen is de uitkering omgezet in een WGA 80–100 uitkering en 1.510 mensen behielden de IVA-uitkering.
222 Mensen hebben zich gemeld bij het meldpunt. UWV gaat de komende periode alle mensen die tot de groep van 2.100 horen, bellen om bij hen na te gaan of herstel of compensatie nodig is.
Hoeveel mensen betreft het die in eerste instantie zonder beoordeling door een bedrijfsarts, een WIA-uitkering kregen en hoeveel een Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)? Behielden zij allen na de eerste herbeoordeling met foutieve werkwijze, hun toenmalige uitkering? Hoeveel van hen vallen nu na de tweede herbeoordeling in de categorie 35-min, hoeveel krijgen Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en hoeveel krijgen een WGA? Kunt u per categorie aangeven welke regelingen er getroffen worden en hoeveel problematische gevallen er zijn?
UWV kijkt samen met de 2.100 betrokken mensen wat nodig is. Dit is maatwerk. Dan kan het gaan om herstel van de uitkering, maar ook om andere vormen van hulp zoals financiële compensatie, hulp bij schulden en/of psychische ondersteuning. Ik kan u niet zeggen op welke oplossing UWV na overleg met iedere betrokkene precies uitkomt.
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 7.
Onderschrijft u dat het onbestaanbaar is dat een arbeidsongeschiktheidskeuring plaats kan vinden zonder dat een keuringsarts de persoon in kwestie gesproken heeft en zich een goed beeld van de situatie heeft gevormd?
Een verzekeringsarts moet zich altijd een goed beeld vormen van de situatie van de persoon die een WIA-beoordeling krijgt. Hij of zij is immers verantwoordelijk voor het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts bepaalt per beoordeling de uitgebreidheid van het onderzoek en de manier waarop hij of zij informatie inwint. Persoonlijk contact met de betrokkene is daar in het overgrote deel van de beoordelingen een onderdeel van.
Daarbij kan de verzekeringsarts werken met taakdelegatie. Ik ben van mening dat het werken met taakdelegatie door verzekeringsartsen één van de maatregelen is die een belangrijke bijdrage leveren aan het terugdringen van de mismatch tussen de vraag naar een het aanbod van sociaal-medische beoordelingen, waarbij centraal staat dat de verzekeringsarts eindverantwoordelijk blijft. Ik heb met UWV en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) afgesproken dat de NVVG het voortouw neemt in de ontwikkeling van een «Handreiking Taakdelegatie verzekeringsartsen in het publieke domein», waarmee een door de beroepsgroep gedragen kader ontwikkeld wordt waarbinnen een verzekeringsarts taken kan delegeren.5 Waar nodig zal UWV het professioneel en juridisch kader dat UWV zelf hanteert voor het werken met taakdelegatie op basis van het traject van de NVVG herzien, verduidelijken en uitbreiden, en daarmee uitvoering geven aan de motie Wiersma/Pieter Heerma6.
In de situatie van het UWV-kantoor Groningen is er sprake geweest van een toepassing van taakdelegatie die operationeel en juridisch niet juist was. Dat heeft UWV zelf ook onderkend en daar heb ik UWV op aangesproken. Deze werkwijze is inmiddels aangepast.
Wat gaat u doen om te borgen dat bij elke arbeidsongeschiktheidskeuring een keuringsarts de mensen spreekt en de beoordeling uitvoert?
Zie voor het antwoord op deze vraag, het antwoord op vraag 9.
Waarom is er geen wettelijke termijn geweest waarbinnen een WIA-beoordeling moet plaatsvinden en kunt u deze alsnog instellen?
Er is een wettelijke termijn waarbinnen de initiële WIA-beoordeling moet plaatsvinden. In beginsel vindt een WIA-claimbeoordeling plaats na een periode van 104 weken ziekte van de betrokkene.7 De verzekerde doet diens aanvraag uiterlijk elf weken voor afloop van deze wachttijd. Het UWV stelt op aanvraag van de verzekerde een kortere wachttijd van ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.8 De hoofdregel hierbij is dat UWV binnen een termijn van acht weken een beschikking afgeeft na de aanvraag.
Een volgende WIA-beoordeling (een herbeoordeling) vindt niet plaats na het verloop van een bepaalde tijdsperiode, maar wanneer de omstandigheden van de verzekerde hiertoe aanleiding geven. Hier is geen wettelijke termijn voor.
Op 9 april jl.9 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de mismatch die er bestaat in de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische dienstverlening. Zonder ingrijpen zal de vraag naar sociaal-medische dienstverlening in 2027 meer dan 25% hoger zijn dan het beschikbare aanbod. Dit betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden in de dienstverlening en de beoordelingen die UWV kan uitvoeren en zijn er achterstanden ontstaan in de uitvoering van met name de WIA-herbeoordelingen. Ik vind het erg belangrijk om deze mismatch te verminderen en in mijn brief van 9 april jl. heb ik u toegelicht hoe ik dit wil doen.
Het UWV zal alle mensen waarvoor een beslissing is genomen bellen om te horen of zij tevreden zijn over de getroffen voorziening; kunt u ons van de uitkomst hiervan op de hoogte stellen?
Ik zal uw Kamer via de Kamerbrief Stand van de uitvoering van december 2021 informeren over de gesprekken die UWV met de betrokkenen heeft gehad.
Kunt u het rapport van Governance & Integrity Nederland naar de Kamer sturen?
Het rapport is terug te vinden op de website van UWV en hierbij bijgevoegd als bijlage10 bij de beantwoording van uw vragen.
In het rapport wordt geconcludeerd dat er te weinig ruimte was om de beslissingen op moraliteit te toetsen waardoor de nadruk op dienstverlening buiten beeld raakte; wat gaat u doen om dit te veranderen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Het rapport van ABN AMRO om niet alleen in te zetten op elektrisch vervoer in de toekomst. |
|
Silvio Erkens (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Bas van 't Wout (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport van ABN AMRO «Energy Transition Monitor – Critical Metals» met als boodschap «No easy road to greening road transportation»?
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport.
Hoe kijkt u aan tegen de boodschap dat met enkel inzet op elektrificatie van het wagenpark en the way to go om vergroening van het wegtransport te realiseren, dit grote gevolgen heeft voor het gebruik van sommige specifieke grondstoffen?1
In het rapport wordt gesteld dat met een combinatie van efficiëntere verbrandingsprocessen, uitrol van een brandstofcellen-infrastructuur en elektrificatie van het wegtransport de afhankelijkheid van kritieke metalen zal worden beperkt. Ik deel met ABN AMRO dat de beschikbaarheid van grondstoffen een belangrijk aandachtspunt is voor de verduurzaming van transport. In de Nederlandse batterijenstrategie is het onderwerp Grondstoffen als pijler benoemd.2 In het rapport wordt niet ingegaan op circulaire strategieën die het mogelijk maken om de afhankelijkheid van kritieke metalen te verminderen en die kunnen helpen om het wegtransport te vergroenen. Dit zal aanvullend in beschouwing genomen moeten worden om de gevolgen van het gebruik van specifieke grondstoffen te overzien en te beheersen. Met betrekking tot voertuigen wordt in Nederland al 98,4% van alle onderdelen hergebruikt, ten opzichte van het EU gemiddelde van 92,2%.3 Batterijen kunnen al voor 95% worden gerecycled. Naar schatting kan met hergebruik en recycling in een aanzienlijk deel van de benodigde grondstoffen worden voorzien, namelijk 20% in 2040 en 40% in 2050.4
Wat gaat u doen om te voorkomen dat een grondstoffentekort leidt tot problemen voor de uitvoering van de Nederlandse ambities op het gebied van verduurzaming van mobiliteit? Hoe gaat u de effecten van (de dreiging van) een grondstoffentekort monitoren om op tijd andere keuzes te kunnen maken voor de verduurzaming van mobiliteit?
Problemen in de uitvoering voorkom ik, in samenwerking met de Minister van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, door in te zetten op voldoende delving van grondstoffen, het verminderen van grondstofrisico’s, het bevorderen van circulariteit en het stimuleren van alternatieven voor het gebruik van bepaalde kritieke grondstoffen (innovatie), zoals batterijen zonder kobalt. Ook zet ik in op het gebruik van deelauto’s en andere manieren om gebruik van voertuigen efficiënter te maken. Binnen de Nederlandse batterijenstrategie zijn reeds de pijlers Grondstoffen, Inzameling en hergebruik (inclusief recycling) en Economische perspectieven opgenomen. Via de grondstoffenscanner maakt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat inzichtelijk welke grondstoffenrisico’s verbonden zijn aan specifieke materialen, componenten en producten die ook te maken hebben met mobiliteit. Hiermee kunnen ondernemers op tijd andere keuzes maken om deze grondstoffenrisico’s te verminderen.
Welke rol speelt het door de Europese Commissie gepresenteerde «Actieplan voor kritieke grondstoffen» hierin? Wat is de precieze rol van de European Raw Materials Alliance (ERMA)? Wat is de rol van Nederland in het Actieplan en de ERMA? Wat (welke resultaten) verwacht u van het Actieplan en de ERMA als het gaat om verduurzaming van mobiliteit?
De beschikbaarheid van grondstoffen is een mondiaal speelveld, waarmee het «Actieplan voor kritieke grondstoffen» van de Europese Commissie zeer relevant is. Met dit actieplan wordt gewerkt aan een grotere beschikbaarheid van belangrijke grondstoffen voor Europa, onder andere door te kijken naar mijnbouw in Europa. Het kent 10 acties, waaronder het opzetten van de European Raw Materials Alliance. In deze grondstoffenalliantie worden Europese partijen bij elkaar gebracht om geconstateerde kwetsbaarheden rond grondstoffen in Europese waardeketens te verminderen. Nederlandse partijen zijn betrokken bij ERMA, zoals de TU Delft. Daarnaast wordt bijvoorbeeld via het uitvoeringsprogramma circulaire maakindustrie gebruik gemaakt van de deze alliantie om te komen tot investeringsvoorstellen op het gebied van circulaire wind- en zonneparken, waarbij eveneens kritieke grondstoffen worden gebruikt. Ik verwacht dat ERMA eraan bijdraagt dat meer grondstoffen beschikbaar komen en de circulariteit verbetert, wat nodig is in de energietransitie en de verduurzaming van de mobiliteit.
In hoeverre speelt circulariteit een rol in de verduurzaming van mobiliteit, gelet op het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie? Welke projecten lopen er op dit gebied? Zijn er belemmeringen in (Europese) wet- en regelgeving die circulaire projecten op het gebied van verduurzaming van mobiliteit in de weg staan? Zo ja, welke belemmeringen zijn dat?
Circulariteit speelt een belangrijke rol in de verduurzaming van mobiliteit. Innovatieve en duurzame transport- en vervoersmodellen hebben veelal een positief milieueffect en leiden tot efficiënt gebruik van materialen. Plannen zijn in de maak door de industrie voor de ontwikkeling van een Battery Competence Center, waarin de nadruk ligt op ontwikkeling en circulariteit van batterijen m.b.t. elektrisch vervoer. Een ander voorbeeld zijn partijen, waaronder scooterimporteurs, die gezamenlijk willen komen tot een goede recycling en hergebruik van scooterbatterijen. Ook vanuit Europese wetgeving wordt circulariteit bevorderd. Bij de door de Europese Commissie voorgestelde Batterijverordening wordt bijvoorbeeld sterk ingezet op recycling en het gebruik van gerecyclede materialen in batterijen. Dit zorgt ervoor dat er minder primaire winning van grondstoffen nodig is en bevordert zo de verduurzaming van mobiliteit. Daarmee draagt wet- en regelgeving juist bij aan circulariteit.
Hoe kijkt u aan tegen de in het rapport genoemde verschillende paden van vergroening van mobiliteit: elektrisch, zuinigere fossiele motoren en waterstof? Hoe kijkt u aan tegen een sterkere rol voor waterstof en biobrandstoffen in de transitie naar duurzaam vervoer? Bent u het ermee eens dat dit rapport maar ook de waarschuwing van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) ons laat zien dat we niet slechts moeten focussen op óf elektrificatie, óf waterstof, óf biobrandstoffen, maar een mix van deze drie om te voorkomen dat schaarste en daarmee afhankelijkheid ontstaat?
Het IEA noemt terecht deze drie opties voor duurzame mobiliteit. De transitiepaden die ik voor deze opties voor ogen heb zijn gepubliceerd in de Visie Duurzame Energiedragers in Mobiliteit.5 Met name in het wegverkeer (personenauto’s) zien we dat op korte/middellange termijn batterij-elektrisch de hoofdroute is. Voor het milieu als ook voor besparing van kosten levert deze route de meeste voordelen op. Waterstof kan naar verwachting vooral in zwaarder transport een rol spelen. Biobrandstoffen kunnen worden ingezet in het bestaande (zwaardere) transport dat nog niet geëlektrificeerd (batterij of waterstof) is of op korte termijn kan elektrificeren. Alle drie deze opties worden op dit moment al ondersteund door mij en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, onder meer via diverse subsidiemogelijkheden en regelgeving, zoals door de implementatie van de RED2. Met het IEA ben ik het eens dat het inzetten op deze verschillende opties de risico’s van afhankelijkheid en schaarste vermindert. Hierbij wil ik ook benadrukken dat er ook binnen de verschillende opties naar gestreefd wordt om het gebruik van kritieke metalen te verminderen. Zo worden er batterijen ontwikkeld en inmiddels toegepast waarbij er minder of geen kobalt wordt gebruikt.
Heeft u helder hoe u schaarse duurzame brandstoffen gaat alloceren, gezien de brede ambities in het Klimaatakkoord? Heeft u bijvoorbeeld een helder afwegingskader om te beslissen waar waterstof het beste ingezet kan geworden zolang er schaarste is? Heeft u dit voor biobrandstoffen? Zo nee, bent u naar aanleiding van deze berichten en waarschuwingen van plan een dergelijk afwegingskader op te stellen?
Ik ben mij ervan bewust dat er schaarste kan zijn aan duurzame brandstoffen. Daarom wordt er ingezet op een zo efficiënt mogelijke inzet van de verschillende brandstoffen. Dit betekent dat er batterij elektrisch wordt toegepast waar dat kan, en waterstof daar waar batterijen niet of minder goed mogelijk zijn. Voor beide geldt dat de technologieën en markten nog volop in ontwikkeling zijn. Het is belangrijk om de markten voor duurzame brandstoffen op gang te brengen en zo het aanbod van duurzame hoogwaardige brandstoffen en grondstoffen te vergroten. Voor deze verschillende toepassingen geldt dat secundaire vraag en aanbod zich de komende jaren stapsgewijs zullen ontwikkelen, waarbij de verwachting is dat met name de industrie en het zware transport belangrijke (internationale) markten gaan worden. Inzet van waterstof voor de productie van synthetische brandstoffen voor o.a. de luchtvaart zal hier ook een rol spelen. In de kabinetsvisie waterstof van 30 maart 2020 en recentelijk in de kabinetsreactie op het Rli-advies over waterstof is dit nader toegelicht. Tot slot zullen biobrandstoffen voorlopig in de transitie naar emissieloze mobiliteit van groot belang blijven in het wegtransport, de scheepvaart en de luchtvaart. Voor de inzet van biobrandstoffen verwijs ik naar het duurzaamheidskader biogrondstoffen.6 Bij schaarste adviseert de SER7 om de meest hoogwaardige toepassingen te prioriteren. De SER concludeert dat er in beginsel mondiaal en in Europa voldoende biogrondstoffen beschikbaar zijn om aan de Nederlandse behoefte (inclusief export) te voldoen.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Duurzaam Vervoer van 8 juni beantwoorden?
Ja.
Het Jaarverslag 2020 van de Inspectie SZW |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het Jaarverslag 2020 van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)? Wat is uw reactie op de door de Inspectie geconstateerde overtredingen in de verschillende sectoren?
De overtredingen die door de Inspectie SZW in het Jaarverslag worden geconstateerd in de verschillende sectoren herken ik. De coronapandemie heeft een grote impact gehad op de arbeidsmarkt, en dus op het werkgebied en de werkwijze van de Inspectie SZW. Zo kreeg de Inspectie SZW 7.700 coronameldingen over besmettingsrisico’s op de werkvloer. Vanwege het grote maatschappelijke belang heeft de Inspectie SZW deze meldingen opgepakt en daarop effectief geïntervenieerd. Zo is ingezet op voorkomen van besmetting op de werkvloer. Om het mogelijk te maken steviger op te kunnen treden heb ik door middel van de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 de bevoegdheden van de Inspectie SZW verruimd. De Inspectie SZW kan werkzaamheden van werkgevers stilleggen als zij in ernstige mate niet de maatregelen nemen om besmettingsrisico’s te verkleinen of voorkomen. Door de aandacht voor Covid-19 kreeg, zoals vermeld in het Jaarverslag, ook de kwetsbare positie van arbeidsmigranten meer aandacht. Zij hebben een verhoogde kans op alle arbeidsrisico’s. Een onevenredig groot deel van de coronameldingen (20%) betrof arbeidsmigranten. Afgelopen jaar is op initiatief van het kabinet het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten aangesteld, dat onder andere heeft geleid tot de oprichting van het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en COVID-19 waarin de Inspectie SZW ook is vertegenwoordigd. Ik verwacht dat dit initiatief ook een belangrijke impuls zal geven aan het verbeteren van de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten en in het bijzonder het voorkomen van Covid-19 besmettingen onder arbeidsmigranten. Verder is ook de daling in het aantal ongevalsmeldingen herkenbaar. Dit zal mede terug te leiden zijn tot het gevoerde kabinetsbeleid om zoveel mogelijk thuis te werken.
Wat is uw reactie op het feit dat bij 100% van de onderzochte werkgevers van maaltijdbezorgers overtredingen werden geconstateerd?
De Inspectie SZW houdt risicogericht en programmatisch toezicht op de naleving van arbeidswetten zoals de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag (Wml), de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Sinds 2019 besteedt de Inspectie SZW bijzondere aandacht aan de risico’s die samenhangen met maaltijdbezorging zoals arbeid door minderjarigen, arbeidsveiligheid, illegale tewerkstelling en onderbetaling. In 2020 heeft de Inspectie SZW 22 verschillende werkgevers van maaltijdbezorgers geïnspecteerd. Bij elk van deze werkgevers zijn één of meerdere overtredingen geconstateerd. Deze inspecties vonden plaats naar aanleiding van concrete meldingen over niet-naleving van arbeidswetten. Dit verklaart het handhavingspercentage van 100%.
Kunt u meer informatie geven over deze geconstateerde overtredingen? Welke overtredingen vonden er precies plaats? Welke stappen zijn er gezet naar aanleiding van deze overtredingen?
Tijdens inspecties van werkgevers van maaltijdbezorgers zijn verschillende overtredingen geconstateerd met betrekking tot oneerlijk werk en ongezond en onveilig werk, zoals onderbetaling, contante betaling, geen of onjuiste registratie van arbeidstijden, te lange werktijden, niet toegestane arbeid door minderjarigen, illegale tewerkstelling, het treffen van onvoldoende maatregelen tegen agressie en geweld en werkdruk. Naar aanleiding van deze overtredingen zijn verschillende handhavingsinstrumenten ingezet, zoals waarschuwingen en boetes. Daarbij heeft de Inspectie SZW steeds gekeken naar de feiten en omstandigheden van het specifieke geval.
Waarom vinden er volgens u zoveel overtredingen plaats in de maaltijdbezorging?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, was het handhavingspercentage zo hoog omdat dit concrete meldingen over niet-naleving van arbeidswetten betrof. Meer in algemene zin nam de vraag naar en het aanbod van maaltijdbezorging toe. Een deel van de bedrijven zoekt dan naar manieren om bezorgkosten van hun maaltijden te reduceren, bijvoorbeeld via de inzet van jongeren, vreemdelingen en zwartwerkers. De Inspectie SZW heeft dit mechanisme beschreven in de Staat van eerlijk werk 2019. Corona heeft dit verder versterkt.
Welke stappen neemt u richting de controle van werkgevers van maaltijdbezorgers nu u bekend bent met deze cijfers? Gaat de Inspectie hier nu meer op controleren?
Vanwege de aard en omvang van de arbeidsrisico’s besteedde de Inspectie SZW de afgelopen jaren aandacht aan de naleving van arbeidswetten in de maaltijdbezorging. Als gevolg van de toegenomen druk op deze sector en de vorig jaar geconstateerde overtredingen investeert de Inspectie SZW in 2021 extra hierop. Dit jaar zet de Inspectie SZW in op het versterken en verankeren van de naleving van de wet- en regelgeving door werkgevers van maaltijdbezorgers. Speciale aandacht gaat uit naar maaltijdbezorging door jeugdigen onder de 16 jaar. De Inspectie SZW zet verschillende instrumenten in om maatschappelijk effect te bereiken, zoals inspecties en een communicatiecampagne gericht op jeugdige maaltijdbezorgers. Ook wordt samengewerkt met de lokale politie en gemeente, zoals in Rotterdam, met als doel om de veiligheid van het werk van jeugdige maaltijdbezorgers te bevorderen.
Welke beleidsmogelijkheden ziet u om maaltijdbezorgers beter tegen dit soort overtredingen te beschermen?
Aanpassing van de regelgeving heeft er inmiddels toe geleid dat expliciet is opgenomen dat door jeugdigen onder de 16 jaar geen maaltijden mogen worden bezorgd op commerciële basis. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers om veilig en gezond te werken en om de wet- en regelgeving na te leven en werknemers goed voor te lichten. Ter ondersteuning van werkgevers worden verschillende instrumenten ingezet, zoals bij het in kaart brengen van de risico’s per bedrijf via de campagne Route naar RI&E.
Deelt u de mening dat de wettelijke werktijden voor 14- en 15-jarigen zijn opgesteld om deze kinderen te beschermen en daarom gehandhaafd zouden moeten worden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat werkende kinderen in de maaltijdbezorging beter beschermd worden?
Om 14- en 15-jarigen te beschermen tegen de risico’s bij maaltijdbezorging is het vanaf 1 juli 2020 expliciet verboden om kinderen onder de 16 jaar zelfstandig en op commerciële basis maaltijden te laten bezorgen. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van nieuwe regelgeving en kan bij overtreding van het verbod direct een bestuurlijke boete opleggen.
Deelt u de mening dat de werkgever moet zorgen voor een zo veilig mogelijke werkomgeving en dus ook voor de medewerkers in de maaltijdbezorging? Hoe ziet u daarop toe? Welke criteria zijn er voor de arbeidsomstandigheden van maaltijdbezorgers?
De werkgever is ervoor verantwoordelijk dat de Arbowet- en regelgeving wordt nageleefd. Hij moet aan een aantal verplichtingen voldoen om een zo veilig en gezond mogelijke arbeidssituatie te creëren voor zijn werknemers, en voor hemzelf. Dat kan onder meer door deugdelijke arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking te stellen en door goede instructie en voorlichting te geven. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om veilige, goed onderhouden vervoersmiddelen, verkeerstrainingen en verzekeringen. De branche is in gesprek over keurmerken voor bezorgrestaurants. De Inspectie SZW ziet toe op de naleving, zoals in het antwoord op vraag 5 nader is toegelicht.
Hoe zit dit met bezorgers die vanwege een schijnconstructie zzp’er zijn? Hoe komen zij aan veilig werkmateriaal?
De bepalingen van het Arbobesluit die maatregelen voor arbeidsrisico’s voorschrijven zijn ook voor zzp’ers van toepassing. In de situatie waarin een zelfstandige alleen werkt is een deel van deze regels van toepassing, namelijk alleen die regels die gaan over ernstige risico’s. Afhankelijk van het risico moet een zzp’er de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. Of de werkgever daarvoor verantwoordelijk is of de zzp’er zelf is afhankelijk van de situatie. Bij haar risicogerichte toezicht bekijkt de Inspectie SZW de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Hebben maaltijdbezorgers die zzp’ers zijn ook de mogelijkheid om een melding te doen over hun opdrachtgever bij de Inspectie SZW? Zo ja, welke misstanden melden deze zzp’ers? Zo nee, hoe worden hun klachten dan in behandeling genomen?
Bij de Inspectie SZW kan iedereen klachten en signalen melden over mogelijke overtreding van de arbeidswetten waarop de Inspectie SZW toeziet. Meldingen kunnen ook anoniem worden gedaan. Het interne proces omvat registratie, analyse en triage van meldingen. De Inspectie SZW verwijst mensen met meldingen op terreinen buiten haar eigen domein waar mogelijk door naar andere organisaties zoals vakbonden en het Juridisch Loket.
Heeft u gezien dat in Spanje maaltijdbezorgers verplicht worden om koeriers in dienst te nemen?1 Hoe kijkt u aan tegen de wetgeving die in Spanje wordt getroffen? Zou deze wetgeving ook toepasbaar zijn in Nederland?
Ik heb dit gezien. De wetgeving in Spanje lijkt ertoe te leiden dat vermoed wordt dat bepaalde vormen van platformwerk op basis van een arbeidsovereenkomst worden uitgevoerd waarbij de bewijslast bij de werkgever komt te liggen. Eerder berichtte ik uw Kamer dat vanwege specifieke kwetsbaarheden van platformwerkers het kabinet gestart is met de uitwerking van een rechtsvermoeden om te onderzoeken of en in hoeverre een rechtsvermoeden de positie van platformwerkers kan versterken.2 Daarom volg ik met interesse de ontwikkelingen in Spanje en hoe de regelgeving daar verder wordt geoperationaliseerd.
Dynamische evenementenvergunningen. |
|
Lucille Werner (CDA), Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken van de gesprekken over «een meer flexibele en gefaseerde vorm van vergunningverlening» naar aanleding van de aangenomen motie Amhaouch/Palland over dynamische evenementenvergunning (Kamerstuk 35 669, nr. 20), waarnaar in de Kamerbrief Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19 (Kamerstuk nr. 2021Z04751) wordt verwezen?
Het verstrekken van vergunningen is primair een lokale verantwoordelijkheid van gemeente, zij worden hierbij geadviseerd door de veiligheidsregio, hulpdiensten en andere partijen. De beoordeling of en in welke vorm evenementen in hun gemeente of regio georganiseerd kunnen worden ligt dan ook bij hen. Zij kennen de lokale omstandigheden en kunnen dan ook de beste afweging maken. Wel vindt het kabinet het belangrijk dat als er weer evenementen georganiseerd mogen worden hiervoor ook, binnen de kaders, zoveel mogelijk duidelijkheid wordt geboden aan de aanvragende partijen. Met de VNG/gemeenten zijn wij in gesprek om te kijken hoe het vergunningverleningsproces zo flexibel mogelijk kan worden. De VNG geeft aan dat vele gemeenten al op een dynamische manier met vergunningverlening trachten om te gaan. Dat wil zeggen dat aanvragen al getoetst worden voor zover dat mogelijk is.
Kunt u aangeven waarom kermissen in het openingsplan onder evenementen staan en niet onder doorstroomlocaties zoals dierentuinen? Kermissen vinden doorgaans plaats in de buitenlucht en daarmee is toch ook sprake van doorstroming? Wilt u dit duiden?
Doorstroomlocaties kennen een andere dynamiek dan evenementen, waaronder kermissen. Doorstroomlocaties zoals dierentuinen, maar ook attractieparken hebben een permanente vestigingsplaats en zijn doorgaans het hele jaar door geopend. Bij doorstroomlocaties wordt de maximaal beschikbare ruimte reeds benut door regulier/permanent aanwezige voorzieningen. Voor evenementen, zoals kermissen, geldt dat zij op een bepaalde locatie een beperkte tijd aanwezig zijn, waardoor geïnteresseerde bezoekers binnen dat tijdsbestek naar de locatie gaan. Het openen van een evenement brengt een bezoekersstroom bovenop de reguliere benutting van die openbare ruimte op gang. Die reguliere benutting is op dit moment de maximale ruimte die epidemiologisch gezien beschikbaar is.
In hoeverre is in het openingsplan differentiatie naar aard en omvang van evenementen mogelijk, waardoor meer ruimte ontstaat voor maatwerk? Bijvoorbeeld door aan te sluiten bij het onderscheid in zgn. A- B- en C-evenementen, waarbij A- en B-evenementen wel eerder kunnen worden toegestaan dan C-evenementen, c.q. daarvoor nadere voorschriften worden gesteld?
In het openingsplan is reeds sprake van differentiatie. Zo zijn geplaceerde (kleine) evenementen, waarbij mensen een vaste (zit)plaats hebben met een testbewijs, in stap 3 al toegestaan. In stap 4 worden ongeplaceerde evenementen ook weer toegestaan onder voorwaarden. In de daaropvolgende stap zullen (een deel van) die voorwaarden komen te vervallen. Aanvullend kan er ook worden gewerkt met de inzet van een test-, herstel- of vaccinatiebewijs waardoor er meer differentiatie mogelijk is.
Herkent u het beeld dat veel evenementenorganisatoren of brancheorganisaties ervaren dat gemeenten aarzelen om alvast met vergunningverlening aan de slag te gaan of aangeven geen toetsingskader daarvoor te hebben? Welke signalen heeft u hierover ontvangen?
Ik heb enkele signalen binnen gekregen dat gemeenten aarzelen om alvast met vergunningverlening aan de slag te gaan of aangeven dat onzekerheid over de coronasituatie hen parten speelt, omdat op dit moment evenementen niet toegestaan zijn, maar ook omdat de voorwaarden waaronder in de toekomst evenementen weer mogelijk worden nog niet bekend waren. Dit maakt het lastig om vergunningsaanvragen voor te bereiden.
Wij begrijpen dat een groot deel van de vergunningverleningen zo goed mogelijk worden voorbereid, zodat een zo snel mogelijke doorloop kan worden bewerkstelligd. Een aanvullende positieve ontwikkeling daarbij is een Learning Community die door de VNG is gestart. Hierin kunnen gemeenten onderling best practices uitwisselen.
Om de organisatoren van evenementen en vergunningsverleners zoveel mogelijk duidelijkheid te geven, heeft het kabinet vooruitlopend op de besluitvorming over het zetten van stap 4 gecommuniceerd over de voorwaarden die zullen gelden voor evenementen. Deze voorwaarden zijn besproken met de VNG/gemeenten en de Veiligheidsregio’s en zijn mede tot stand gekomen op basis van de uitkomsten van de Fieldlab evenementen en de OMT-adviezen die daarop zijn gegeven.
Deze brief1 over de opvolging van de uitkomsten van de Fieldlabs is op 11 juni jl. aan uw Kamer gezonden.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat wanneer evenementen straks weer zijn toegestaan organisatoren alsnog tot tien weken moeten wachten eer zij open kunnen als gevolg van tijdrovende vergunningstrajecten?
Ik deel deze mening. Hierover ben ik ook dan in gesprek gegaan met de VNG/gemeenten en Veiligheidsregio’s en weet ik dat zij deze mening ook delen. De VNG en gemeenten spannen zich in om de vergunningverleningsprocedures spoedig te laten verlopen en delen tevens hun best practices.
Bent u bereid op korte termijn een handreiking aan gemeenten te verstrekken op welke wijze gemeenten invulling kunnen geven aan een dynamische vergunningverlening terzake evenementen in onderscheiden categorieën (A/B en C) met inachtneming van COVID-19-maatregelen en openingsplan?
Ik verwijs graag naar mijn eerdere antwoorden waarin heb aangegeven dat: 1) verstrekken van vergunningen primair een lokale verantwoordelijkheid is van gemeenten, zij hierbij geadviseerd worden door de veiligheidsregio’s, hulpdiensten en andere partijen, 2) veel gemeenten al bezig zijn met dynamische vergunningverleningen en 3) de VNG een Learning Community is gestart waarin gemeenten onderling best practices kunnen uitwisselen. Tegelijkertijd wordt de Integrale COVID-19 evenementen werkwijze herzien naar een 2.0 versie door de VNG, Veiligheidsregio’s, GGD/GHOR en de politie. Hierin staan handvatten voor het proces van vergunningverlening en advisering; de inhoudelijke voorwaarden die gaan gelden voor evenementen worden geregeld door de rijksoverheid in de Twm/Trm.
Hebt u kennisgenomen van het position paper van de commissie Veiligheid van de Nederlandse Kermisbond? Hoe gaat u deze betrekken bij de richtlijnen/een handreiking voor gemeenten?
Ja ik heb kennis genomen van het position paper en deze gedeeld met de VNG en Veiligheidregio’s zodat zij, indien zij hiertoe aanleiding zien, kunnen gebruiken in de stappen die zijn momenteel nemen zoals beschreven in mijn antwoord onder vraag 6.
Kunt u deze vragen vóór 21 mei 2021 beantwoorden?
Er is voor gekozen om de beantwoording van deze vragen parallel te laten lopen met de communicatie van 11 juni jl. over de voorwaarden die gaan gelden voor evenementen zodra de besluitvorming over het zetten van stap 4 heeft plaatsgevonden.
Het manifest ‘Klimaat in de Klas’. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het manifest «Klimaat in de Klas»?1
Ja.
Bent u – net zoals de Minister van EZK – bereid om in gesprek te gaan met de initiatiefnemers van het manifest «Klimaat in de Klas»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden?2
In algemene zin zijn we altijd bereid over dit soort thema’s in gesprek te gaan. Een uitnodiging voor het gesprek is verzonden aan de initiatiefnemers.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat het nieuwe curriculum doorlopend moet meegroeien met de actuele ontwikkelingen op het gebied van klimaatverandering en duurzame ontwikkeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Het onderwijs, en daarmee de doelen die via het curriculum hieraan worden gesteld, moet uiteraard aansluiten bij de actualiteit en maatschappelijke ontwikkelingen. Dat betreft daarmee natuurlijk ook de vraagstukken rondom duurzame ontwikkeling, waaronder klimaatverandering. In de voorstellen van Curriculum.nu is er versterkte inzet op kennis en vaardigheden rondom duurzaamheid in vergelijking met het huidige curriculum. Het is de intentie om deze voorstellen aan te scherpen met de aanbevelingen van de wetenschappelijke curriculumcommissie en deze vervolgens door te ontwikkelen tot kerndoelen zodat álle leerlingen kunnen profiteren van goed onderwijs over het thema duurzaamheid.
In de kwalificatiestructuur van het mbo is duurzaamheid inmiddels in een groot aantal kwalificatiedossiers opgenomen. Ook zijn er generieke keuzedelen duurzaamheid, die als onderdeel van alle opleidingen kunnen worden gevolgd. Er is namelijk een toenemende vraag naar kennis hierover vanuit het bedrijfsleven.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat leerlingen actief betrokken moeten worden bij de samenstelling van het curriculum? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Leerlingen zijn via het LAKS betrokken geweest bij de totstandkoming van de voorstelen van de Curriculum.nu, en wij zullen LAKS in het vervolg daarop natuurlijk blijven betrekken. Daarnaast is er een rol voor leerlingen weggelegd in het gesprek over een bijgesteld curriculum op de school zelf. Wanneer een curriculum op landelijk niveau wordt bijgesteld, moet dit uiteindelijk ook naar de schoolpraktijk worden vertaald, waarbij er voldoende ruime is voor schooleigen keuzes. We verkennen graag met het LAKS wat de rol van (de) leerlingen(raad) hierin zou kunnen zijn.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat docenten meer vrijheid en faciliteiten moeten krijgen om hun (klimaat)lessen te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
We onderschrijven dat leraren meer zeggenschap over en keuzemogelijkheden moeten hebben om hun eigen curriculum te kunnen samenstellen. Dit willen we bijvoorbeeld ondersteunen door in de – nog bij te stellen – examenprogramma’s een bepaalde keuzeruimte voor leraren te borgen, zodat zij kunnen inspelen op thema’s die bij hen of bij hun leerlingen passen.
Onderschrijf u de oproep uit dit manifest dat klimaatonderwijs meer vakoverstijgend moet worden, vanwege de complexiteit van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
In het verlengde van het antwoord op vraag 3, kunnen we ons voorstellen dat thema’s als duurzaamheid en klimaat inderdaad vragen om een multidisciplinair perspectief. Dat vraagt erom dat deze thema’s in verschillende leergebieden terugkomen, vanuit een stevige (vakspecifieke) kennisbasis. Op het niveau van de school kunnen leraren vanuit verschillende disciplines en vakexpertises gezamenlijk invulling geven aan onderwijs over klimaat. Of zij dit relatief meer vakgericht doen, of via vakoverstijgende projecten is aan hen. Voorbeelden over hoe dat kan ten aanzien van duurzaamheid zijn beschikbaar via bijvoorbeeld netwerken die aangesloten zijn bij de door het Ministerie van LNV ondersteunde coöperatie «Leren voor Morgen».
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat klimaatonderwijs objectief ontwikkeld en gegeven moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
In algemene zin moet al het onderwijs aan de hoogst mogelijke wetenschappelijke standaarden voldoen, zo ook het onderwijs dat gaat over klimaat, milieu en duurzaamheid. Vandaar dat bij de curriculumbijstelling diverse vakinhoudelijke experts en vakdidactici worden betrokken. Hoe scholen en leraren vervolgens invulling aan deze kerndoelen en eindtermen geven, is aan hen.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat een volledige terugtrekking van vervuilende bedrijven uit het onderwijssysteem noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Scholen zijn financieel niet afhankelijk van bedrijven, daar de financiering via de rijksoverheid verloopt. Inhoudelijk hebben scholen en leraren de autonomie om zelf het curriculum in de praktijk vorm te geven en lesmaterialen te kiezen en gebruiken. Desgewenst kunnen zij daarbij gebruik maken van specifiek aanbod van bedrijven of organisaties. Het staat elk bedrijf of maatschappelijke organisatie in beginsel vrij om lesmaterialen te ontwikkelen en aan te bieden aan de scholen. Daarbij is het niet aan de overheid om bepaalde methoden uit te sluiten, maar aan de scholen en leraren zelf om al dan niet gebruik te maken van bepaalde (les)materialen. Wel zijn voor de inzet van bedrijven en maatschappelijke organisaties het convenant Kindermarketing en de richtlijnen van de Reclame Code Commissie recent aangescherpt.
Herinnert u zich dat vertegenwoordigers van dit kabinet en het ministerie aanwezig waren bij Generation Discover, het aantoonbaar misleidende techniekfestival van Shell?3
Ja, enkele vertegenwoordigers van het kabinet waren hierbij aanwezig. De kwalificatie «misleidend» laat ik aan u.
Herinnert u zich dat dit kabinet royale subsidies heeft uitgedeeld aan partijen als Agractie om, zonder controle op de lesinhoud, onderwijsprojecten op te zetten die de vee-industrie promoten?4
Ook hiervoor verwijzen we u naar antwoorden op eerdere vragen, via de link in het antwoord op vraag 10. De invloed van het kabinet op de keuzes die scholen maken op het gebied van leermiddelen is, zoals u weet, beperkt gelet op de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Daarnaast zijn de bepalingen uit het convenant kindermarketing en de geldende regels vanuit de Reclame Code Commissie van toepassing.
Erkent u dat dit kabinet nauwelijks serieuze stappen heeft gezet om korte metten te maken met de beïnvloeding van het onderwijs door de fossiele industrie, vee-industrie, jagers en andere ontwrichtende sectoren? Zo nee, welke stappen meent u wel gezet te hebben?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is tot nu toe uw oordeel over het effect van de aanpassingen in het vrijblijvende convenant over sponsoring in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voor de jaren 2020–2022?5
Het effect van het sponsorconvenant wordt periodiek geëvalueerd. Uit het laatste onderzoek van 2019 bleek dat ongeveer een kwart van de scholen sponsoring accepteert. Twee derde van deze scholen meende dat hun school in sterke mate aan de richtlijnen van het convenant voldoet. Schoolleiders, mr-leden en convenantpartijen onderschrijven in grote mate de richtlijnen in het convenant en de toegevoegde waarde ervan. In het convenant 2020–2022 zijn door de convenantpartijen verbeteringen aangebracht. Na afloop van het sponsorconvenant wordt een volledige evaluatie uitgevoerd, en dan kan een afgewogen oordeel gegeven worden over de effecten die het convenant heeft gehad.
Is er al sprake van een aantoonbare vermindering van het aantal geslaagde pogingen van bedrijven om het onderwijs te beïnvloeden? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Er wordt niet landelijk bijgehouden hoe vaak en waarmee bedrijven of andere partijen proberen het onderwijs te beïnvloeden. Bovendien is er geen eenduidige definitie te geven van wat een «geslaagde» poging is.
Wanneer gaat u eindelijk eens paal en perk stellen aan als lesmateriaal verpakte kindermarketing door ontwrichtende sectoren?
Gezien de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting staat het in beginsel iedereen vrij om lesmateriaal te ontwikkelen en aan scholen aan te bieden, en gezien de grondwettelijke vrijheid van onderwijs is het aan scholen en leraren zelf om al dan niet van een bepaald aanbod gebruik te maken. We hebben geen signalen dat scholen massaal gebruik maken van materialen die zijn ontwikkeld door derden: in de regel worden de reguliere vakspecifieke lesmethoden gebruikt die worden ontwikkeld door educatieve uitgevers. We zijn voortdurend in gesprek met leermiddelenmakers en de onderwijssectoren zelf, om te bezien welke kwalitatieve waarborgen ingebouwd kunnen worden bij de ontwikkeling van leermiddelen.
Kunt u een actuele stand van zaken geven van de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Van Raan (d.d. 16 juni 2020) waarin de regering werd verzocht te onderzoeken op welke wijze het beste tegemoet kan worden gekomen aan de behoefte van leraren omtrent kennis en lesmaterialen rondom duurzaamheid en de samenwerkende non-profitorganisaties voor duurzaam onderwijs te betrekken bij dit onderzoek?6
Deze motie wordt meegenomen in de bijstelling van het curriculum van het funderend onderwijs. De kerndoelen worden in de praktijk beproefd alvorens ze definitief vast te stellen, en dit wordt uitgebreid gemonitord. Daarbij zal in lijn met deze motie aandacht zijn voor de behoefte die leraren hebben aan ondersteunend materiaal rondom specifieke thema’s, zoals duurzaamheid. Op dit moment is de vraag hoe we komen tot bijstelling van de kerndoelen en eindtermen onderwerp van gesprek met Uw Kamer.
In de tussentijd ondersteunt het interdepartementale en interbestuurlijke programma DuurzaamDoor onder regie van het Ministerie van LNV diverse onderwijsnetwerken die zich met duurzaamheid bezighouden. Deze zijn verenigd in de coöperatie «Leren voor Morgen». In de komende jaren zal dit netwerk ondersteund worden in het ontsluiten en delen van good practices, trainingen en onderzoek.
Misstanden bij bouwtechnische keuringen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de uitzending van Kassa op 8 mei 2021?
Ja.
Kunt u aangeven of en zo ja welke wettelijke voorwaarden er gelden bij het uitvoeren van een bouwtechnische keuring?
Bij het kopen van een woning heeft een koper wettelijk gezien een onderzoeksplicht en de verkoper een meldingsplicht. Een bouwtechnische keuring kan helpen deze onderzoeksplicht dan wel meldingsplicht in te vullen. Aan de inhoud van een bouwtechnische keuring zelf zijn geen wettelijke eisen gesteld. Wel zijn er wettelijke kaders voor het bouwen van woningen. Bij een bouwkundige keuring mag een koper of verkoper ervan uit gaan dat er minimaal aan de eisen van het Bouwbesluit wordt getoetst.
Binnen de bestaande wettelijke kaders hebben verschillende organisaties van bouwkundig keurders standaarden ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is de Stichting Nederlands Register Bouwkundig Inspecteurs (NRBI). Bouwkundige keurders die zijn aansloten bij het NRBI keuren aan de hand van een uniform format en worden stelselmatig gecontroleerd op uitoefening van de inspectie. De aanvrager van een inspectie kan in een openbaar en transparant register een register bouwkundig inspecteur vinden. Ook kan hij of zij lezen hoe anderen deze inspecteur ervaren hebben.
In hoeverre acht u de huidige voorwaarden rondom bouwtechnische keuringen afdoende in het licht van praktijken waarbij keurders ingehuurd door een verkopende partij grote gebreken niet aantonen in het bouwkundig rapport en kopers met grote additionele kosten worden opgezadeld?
Een bouwkundige keuring kan voorkomen dat een koper voor onaangename verrassingen komt te staan na aankoop van een woning. Indien er bij de keuring gebreken worden geconstateerd, verwacht ik dat keurders zo objectief mogelijk inzichtelijk maken hoeveel kosten het in goede staat brengen van die gebreken met zich meebrengt, zodat kopers weten op welke kosten zij de komende jaren moeten rekenen.
Uit de gesprekken die ik met de branche heb gevoerd concludeer ik dat verdere professionalisering van de branche nodig is. Daarnaast ligt door de voorwaarden die sommige bouwtechnisch keurders hanteren het risico voor het niet goed uitvoeren van een keuring te veel bij de consument en te weinig bij de keurder zelf. Ook daarover zal ik het gesprek met de branche aangaan.
Kent u het voornemen om het ABC-taxatiemodel te introduceren? Zo ja, wat vindt u van het model waarbij taxateurs taken van bouwkundigen overnemen? Acht u het waarschijnlijk dat op deze manier bij keuringen nog vaker grote onvolkomenheden over het hoofd worden gezien?
Ik ben bekend met het nieuwe modeltaxatierapport. Dit wordt ook wel het ABC-model genoemd. Met de doorontwikkeling van het modeltaxatierapport wordt vanuit de sector een nadere stap gezet om consumenten beter inzicht te geven in de bouwkundige staat en energetische kwaliteit en van de woning. Zo krijgen consumenten met dit nieuwe modelrapport een indicatie van de risico’s op korte en lange termijn en potentieel bijkomende kosten ten aanzien van herstel van onderhoudsachterstand, eventuele funderingsproblematiek en overige bouwkundige gebreken van de woning.
Het taxatierapport vervangt daarmee niet de bouwkundige keuring. Daar waar al een bouwkundige keuring beschikbaar is, kan deze worden gebruikt door de taxateur. Op die manier kan worden voorkomen dat een consument dubbel betaalt voor soortgelijke informatie. Ik verwacht daarom niet dat er vaker grote onvolkomenheden over het hoofd worden gezien. Het kan juist helpen bouwkundige gebreken eerder op te merken.
Deelt u de mening dat er risico’s gepaard gaan met het feit dat bouwkundig inspecteur een vrij beroep is waardoor de kwaliteit voor de consument niet gewaarborgd is? Zo ja, bent u van plan voorstellen te doen om de kwaliteit van bouwkundige keuringen te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat bouwtechnische keuringen betrouwbaar en onafhankelijk moeten zijn. Ik ben daarom blij met de initiatieven die de sector zelf neemt om de kwaliteit voor consumenten beter te waarborgen. Ik zie wel een risico in het feit dat niet alle keurders zijn aangesloten bij dit soort initiatieven en dat de standaarden die gesteld worden (nog) niet door alle aangesloten organisaties gedeeld worden. Ik roep de branche op hier verbeteringen in door te voeren. Het stellen van wettelijke voorwaarden of een herziening van het stelsel zie ik vooralsnog niet als oplossing voor het verbeteren van de onafhankelijkheid en kwaliteit van de sector. Als er onvoldoende progressie wordt gemaakt sluit ik aanvullende maatregelen niet uit.
Bent u het ermee eens dat er onvoldoende sprake is van onafhankelijkheid en kwaliteit van bouwtechnische keuringen? Waarom wordt er geen enkele voorwaarde gesteld aan de opleiding, ervaring of kwaliteit van bouwtechnische keurders? Aangeizen iedereen zich keurder mag noemen, is dit toch vragen om ellende?
Ik maak mij zorgen over de onafhankelijkheid van bouwtechnische keuringen. Uit mijn gesprekken met de markt leid ik af dat in sommige gevallen bewust een te lage inschatting wordt gemaakt van de kosten die de koper zou moeten maken om de woning in goede staat te brengen. Zo zou een keuring die wordt uitgevoerd voor een verkoper vaak tot een lagere inschatting van de kosten leiden dan een keuring de wordt uitgevoerd voor een koper. Dat vind ik onjuist. Het zou voor de uitkomst van een keuring geen verschil moeten maken of de keuring door een koper of verkoper wordt aangevraagd. Juist daarom is het zo belangrijk dat keurders zijn aangesloten bij initiatieven die de kwaliteit van het keuringsrapport waarborgen. Vanuit deze initiatieven worden namelijk wel eisen gesteld aan opleiding, ervaring en kwaliteit van bouwtechnische keurders. Het verplicht laten uitvoeren van een bouwkundige keuring door gerenommeerde bureaus zie ik vooralsnog niet als een oplossing voor dit probleem. Wel moedig ik de sector aan om transparanter te zijn over de verschillen in kwaliteit en voorwaarden tussen bouwtechnisch keurders.
Deelt u de zorgen over het keurmerk vakkundig gekeurd? Vindt u het ook onacceptabel dat mensen die een bouwtechnisch keurder die werkt onder dit keurkerk inhuurden bij gebleken fouten alsnog voor de kosten opdraaien?
Voor keurders die zijn aangesloten bij het keurmerk Vakkundig Gekeurd worden wel degelijk eisen gesteld aan opleiding, ervaring en kwaliteit. Daarnaast kunnen consumenten die een conflict hebben met een keurder die bij het keurmerk is aangesloten, terecht bij een onafhankelijke geschillencommissie. Omdat het keurmerk recentelijk is ontwikkeld, zijn deze eisen nog volop in ontwikkeling. Ik moedig de inzet van het keurmerk op verdere professionalisering van het initiatief door middel van opleidingsprogramma’s en registratie op persoonsniveau, interne audits en verdere specificatie van de normen daarom aan. Omdat Vakkundig Gekeurd een initiatief is van de makelaarsorganisatie VastgoedPro dient het keurmerk extra waakzaam te zijn op eventuele belangenverstrengeling tussen makelaars en aangesloten keurders.
Wat is een keurmerk waard als via omwegen alsnog de consument ervoor opdraait als keurders fouten maken? Bent u bereid op te (laten) treden tegen deze praktijk en te zorgen dat consumenten die erop mochten vertrouwen dat ze een degelijke keurder hadden worden beschermd als de keuring waardeloos was?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u op de hoogte van het feit dat er in algemene voorwaarden van keuringsbureaus nog steeds zogenaamde zwarte en grijze bedingen worden opgenomen? Zo ja, bent u bereid richting de brancheorganisaties duidelijk te maken dat dit niet is toegestaan en dat consumenten zo op het verkeerde been worden gezet?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ik ben met u van mening dat in de verdere professionalisering van de branche ook de algemene voorwaarde met betrekking tot aansprakelijkheid verder gespecificeerd dient te worden. Vanuit het Burgerlijk Wetboek is beperking van de aansprakelijkheid niet mogelijk. Tegelijkertijd signaleer ik dat als bouwtechnisch keurders oneindige aansprakelijkheid willen verzekeren, zij de kosten die dat met zich meebrengt (deels), zullen doorberekenen in hun prijzen. Dit terwijl ik het belangrijk vind dat keuringen betaalbaar blijven. Om die praktische reden werkt Vakkundig Gekeurd op dit moment samen met verzekeraars aan branche brede afspraken over de hoogte van aansprakelijkheid voor verzekering. Deze afspraken zouden niet mogen afdoen aan de rechten van de consument. Ik zal meekijken op deze te maken afspraken.
Klopt het dat makelaars soms fees, zogenaamde leadvergoedingen, opstrijken van keurders?1 Deelt u de mening dat dit direct moet stoppen vanwege de verstrengelde belangen aangezien de onafhankelijkheid immers wordt geschaad? Zo ja, hoe gaat u dit stoppen? Zo nee, waarom laat u deze onderlinge betalingen voortduren?
Ik deel uw mening dat leadvergoedingen onwenselijk zijn. Ook ik heb signalen ontvangen dat in sommige gevallen leadvergoedingen door keurders worden betaald aan makelaars. Deze leadvergoedingen (van tussen de € 25 en € 80 per keuring) vind ik onwenselijk, vanwege de perverse prikkel die er vanuit gaat. Een bouwtechnische keuring dient volledig onafhankelijk te zijn, en deze prikkel kan ertoe leiden dat een keurder een te lage inschatting maakt van de kosten die de koper zou moeten maken om de woning in goede staat te brengen. Ik moedig zowel bouwkundig keurders als makelaars(organisaties) aan om hier een standpunt tegen in te nemen en met deze lead-vergoedingen te stoppen. De organisaties die ik hierover heb gesproken staan daar welwillend tegenover.
Hoe beoordeelt u op dit moment de druk op kopers om af te zien van een bouwkundige keuring dan wel een keuring te accepteren van de verkoopmakelaar door het tekort aan woningen?
Ik maak mij zorgen over het steeds groter wordende aandeel huizen dat wordt aangekocht zonder voorbehouden. Tegelijkertijd staat het kopers vrij om een woning te kopen zonder bouwkundige keuring. Ik vind het wel belangrijk dat kopers een bewuste keuze maken wanneer zij afzien van deze ontbindende voorwaarde. Daarom is in de model-koopovereenkomst voor een bestaande woning sinds 1 februari 2018 standaard de ontbindende voorwaarde van een bouwkundige keuring opgenomen. Een koper moet deze voorwaarde formeel doorhalen om hiervan af te zien en dient in dat geval op een andere wijze invulling te geven aan zijn of haar onderzoeksplicht.
Het feit dat verkoopmakelaars in het aanbieden van een woning al een bouwtechnische keuring overhandigen vind ik juist een goede ontwikkeling. Daarbij geldt uiteraard wel de voorwaarde dat de kwaliteit en onafhankelijkheid van deze bouwtechnische keuring gewaarborgd is.
Welke rol ziet u hier voor de brancheorganisaties en aan- en verkoopmakelaars om consumenten volledig te informeren en de ruimte te geven om een kwalitatief goede bouwkundige keuring uit te laten voeren?
Zie het antwoord op vraag 10
Deelt u de opvatting dat bouwtechnische keuringen betrouwbaar en onafhankelijk moeten zijn, aangezien goede bouwtechnische keuringen mensen voor grote schades kunnen behoeden maar als een kan in de zak wordt gekocht je niets hebt? Vindt u dat dat nu onvoldoende geborgd is?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat vindt u van het idee om bouwkundige keuringen te verplichten en uit te laten voeren door gerenommeerde bureaus met duidelijke voorwaarden? Kunt u dit ook bezien in het licht van het probleem dat steeds meer woningen te maken krijgen met funderingsschade?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u zich vinden in het standpunt dat zowel makelaars als keurders een zorgplicht hebben en daarom aansprakelijk moeten zijn wanneer bij de verkoop van een woning niet aangetoonde gebreken leiden tot grote financiële schade? Zo nee, waarom niet?
Makelaars en keurders hebben inderdaad een zorgplicht. Een inspecteur of makelaar kan echter niet in alle gevallen de noodzakelijke kosten goed en volledig kan inschatten. Soms komt het voor dat er meer gebreken achter een bepaalde constatering tevoorschijn komen bijvoorbeeld omdat een inspecteur of makelaar vanuit de ARBO wet niet goed onder de vloer of op het dak kan kijken. Daarnaast hebben veranderende prijzen en de beschikbaarheid van aannemers invloed op de kosten die uiteindelijk gemaakt worden. Een bouwkundig keurder blijft een ondersteunende partij in het aankoop- of verkoopproces, maar ontslaat de koper/verkoper niet van zijn of haar onderzoeksplicht/informatieplicht.
Kunt u ingaan op de genoemde voorbeelden in Kassa, waar mensen met kostenposten van vele tienduizenden euro’s blijven zitten, ondanks de inhuur van een bouwtechnische keurder? Wat vindt u dat er aan de hand is en beter moet?
De situatie die u beschrijft waarbij mensen met kostenposten blijven zitten, ondanks het uitvoeren van een bouwtechnische keuring, betreur ik. Ik heb hierover gesprekken gevoerd met de branche en hieruit heb ik niet kunnen afleiden dat keurders bewust grote gebreken weglaten uit het bouwkundig rapport. In de gesprekken heb ik ook stilgestaan bij de eisen die worden gesteld aan een bouwtechnische keuring en de voorwaarden die keurders hanteren. Uit de gesprekken concludeer ik dat verdere professionalisering van de branche nodig is. Daarnaast ligt door de voorwaarden die sommige bouwtechnisch keurders hanteren het risico voor het niet goed uitvoeren van een keuring te veel bij de consument en te weinig bij de keurder zelf. Daarover zal ik het gesprek met de branche aangaan.
Hoe zorgt u ervoor dat bouwtechnische keuringen onafhankelijk en betrouwbaar plaatsvinden en dat als er toch gebreken blijken te zijn de consument wordt gecompenseerd? Wilt u daartoe het hele stelsel herzien?
Zie antwoord vraag 5.
De vrijheid van advocaatkeuze bij rechtsbijstandverzekeraars |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie waarin de vrijheid van advocaatkeuze bij rechtsbijstandverzekeraars wordt uitgebreid naar elke fase die tot een procedure bij de rechter kan leiden?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Het betreft een uitspraak op verzoek tot een prejudiciële beslissing van een Belgische rechter. In de uitspraak van het Europese Hof van Justitie wordt uitleg gegeven aan artikel 201, eerste lid, onderdeel a, van de Richtlijn solvabiliteit II, waarin de vrijheid voor een verzekerde om zijn advocaat of andere gekwalificeerde persoon te kiezen is geregeld. Die vrijheid is volgens dat artikel van toepassing bij een «gerechtelijk of administratieve procedure». Dit begrip wordt door het Hof ruim geïnterpreteerd door die uit te breiden naar de in België van toepassing zijnde bemiddelingsprocedure. Het is nog niet duidelijk wat deze uitspraak precies voor de Nederlandse situatie betekent.
Uit het oogpunt van rechtsbescherming is het belangrijk dat er voldoende keuzemogelijkheden zijn voor de burger om zijn juridische probleem op te lossen. Daarbij is vrije keuze van rechtshulpverlener van belang. Tegelijkertijd vinden wij het wenselijk dat de burger ook de keuze heeft om tegen beperkte dan wel beheersbare kosten die dienstverlening in te kunnen roepen die past bij zijn probleem.
Deelt u de analyse dat deze uitspraak andermaal ruim baan geeft aan de vrijheid van advocaatkeuze, zodat het niet aangaat (of onjuist is) dat de polissen en het beleid van de rechtsbijstandverzekeraars deze vrije keuze zoveel mogelijk ontmoedigen, dan wel dat deze uitspraak geen aanleiding geeft om de vrije advocaatkeuze te bemoeilijken?2 Zo ja, bent u bereid om deze nieuwe uitleg van de vrijheid van advocaatkeuze in overleg met het Verbond van Verzekeraars en de Nederlandse Orde van Advocaten (wettelijk) vast te leggen voor rechtsbijstandverzekeringen?
Bij de toepassing van Nederlandse wet- en regelgeving dient al rekening te worden gehouden met uitspraken van het Europese Hof van Justitie. Aangezien het begrip «gerechtelijk of administratieve procedure» letterlijk is overgenomen in artikel 4:67 van de Wft, dat artikel 201, eerste lid, onderdeel a, van de Richtlijn solvabiliteit II implementeert, achten wij een (nadere) wettelijke regeling niet nodig. De AFM houdt toezicht op de naleving van artikel 4:67 van de Wft. Rechtsbijstandsverzekeraars hebben de vrije keuze van rechtshulpverlener aanvaard en wijzen hun cliënten ook actief op deze mogelijkheid zodra dit aan de orde is. Als lid van het Verbond van Verzekeraars zijn zij als onderdeel van het stelsel van zelfregulering verplicht dit in begrijpelijke taal te doen. Naleving wordt getoetst door de Stichting toetsing verzekeraars (Stv).
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak 2021/0300 van de Geschillencommissie van het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) over de vrijheid van advocaatkeuze bij rechtsbijstandverzekeraars?3 Wat is daarop uw reactie?
Ja. In de uitspraak beredeneert het Kifid met een verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie dat een verzekerde in geval van een beroep op de rechtsbijstandverzekering in elke fase die kan leiden tot een procedure bij een rechterlijke instantie een beroep kan doen op de vrije keuze voor een rechtshulpverlener. Tegen deze uitspraak is beroep aangetekend bij de Commissie van Beroep van het Kifid.
Heeft u kennisgenomen van de blogs «Vrije advocaatkeuze» en «Vrije advocaatkeuze: rechtsbijstandsverzekeraars hebben geen Plan B»?4, 5 Wat is daarop uw reactie?
Ja. In de artikelen wordt gesteld dat een verruiming van de vrije keuze voor een rechtshulpverlener tot hogere kosten voor rechtsbijstandsverzekeraars leidt. Wij vinden het van belang dat rechtsbijstandsverzekeraars zich aan hun juridische verplichtingen houden. Zij dienen zelf te bepalen hoe zij dit vormgeven. Het is mij niet bekend of zij n.a.v. de uitspraken van het Europese Hof van Justitie en Kifid daarbij een «plan B» (nodig) hebben.
Vreest u dat deze uitspraak van de Geschillencommissie van het Kifid, wanneer deze in hoger beroep in stand blijft, ertoe kan leiden dat rechtszoekenden eerder het maximale budget van de rechtsbijstandverzekering bereiken waardoor zij later in een proces mogelijk geen aanspraak meer kunnen maken op de rechtsbijstandsverzekering?
Rechtsbijstandsverzekeraars kunnen zelf invulling geven aan de uitspraak, bijvoorbeeld door een wijziging van polisvoorwaarden of in de werkprocessen. De maximale kostenvergoeding voor externe juridische dienstverlening dient zodanig te zijn dat de vrije keuze voor een rechstbijstandverlener niet illusoir wordt.
Klopt het dat – zolang als de Nederlandse overheid geen beperking aanbrengt op de kosten – het de rechtsbijstandverzekeraars is toegestaan om deze beperkingen via artikel 288 WVEU zelf aan te brengen waarbij evenwel is gebleken dat zij enorme verschillen in maximale budgetten hanteren van tussen de € 3.000 en € 30.000 bij zaken zonder verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat?6
Binnen de kaders van het recht zijn rechtsbijstandsverzekeraars vrij zelf keuzes te maken. Dit maakt een vergelijking lastig, omdat de verschillende bedragen ook kunnen voortkomen uit verschillen in de omvang van de geboden dekking of de structuur van de verzekering. Zo kan een maximumbedrag gelden voor het gehele juridische geschil of alleen voor één procedure. Het maakt ook uit of het maximum geldt inclusief of exclusief andere verzekerde kosten, zoals deurwaarderskosten, griffiegeld of voor het inschakelen van een deskundige. Verschillen in eigen risico wegen ook mee. Een burger kan zelf kiezen onder welke polisvoorwaarden met bijbehorende dekking hij een verzekering wenst af te sluiten. Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat een rechtsbijstandsverzekeraar beperkingen kan stellen aan de kosten die worden vergoed voor de inschakeling van een rechtshulpverlener door de verzekerde. De vrijheid van keuze voor een rechtshulpverlener mag echter niet door de beperking van de te vergoeden kosten illusoir worden gemaakt. Het is aan de rechter om in een concreet geval te beoordelen of er zodanige beperkingen zijn gesteld dat hiervan sprake is.
Acht u het niet wenselijk dat – ongeacht de vrijheid die de rechtsbijstandverzekeraars op dit punt zouden hebben – rechtsbijstandverzekeraars in elk geval de kosten moeten dekken van de gemiddelde procedures die in de diverse rechtsgebieden gevoerd kunnen worden omdat bij lagere bedragen het keuzerecht illusoir kan worden en het Europese Hof van Justitie dat in zijn uitspraken niet toestaat?
Wij achten het aan de rechter om te bepalen in hoeverre rechtsbijstandsverzekeraars beperkingen mogen aanbrengen in de dekking zonder het recht op vrije keuze rechtshulpverlener aan te tasten.
Daarnaast heeft het Verbond van Verzekeraars laten weten dat bij veel verzekeraars de verzekerde bij het aanschaffen van een verzekering een keuze kan maken tussen verschillende bedragen voor externe rechtshulp. Wij vinden het van belang dat verzekerden die keuze hebben, gelet op het risico dat zij willen verzekeren. Voor het voeren van een gerechtelijke of administratieve procedure door een eigen jurist of advocaat in dienstbetrekking geldt geen kostenmaximum omdat dit vergoeding in natura betreft. Dit duale karakter is kenmerkend voor Nederlandse rechtsbijstandverzekeringen en draagt bij aan laagdrempelige toegang tot rechtsbijstand.
Bent u bereid om een onderzoek uit te laten voeren of voldoende gevolg wordt gegeven aan de door het Europese Hof van Justitie voorgeschreven grote betekenis en bescherming van de vrije advocaatkeuze alsmede naar de kosten van de gemiddelde procedures die in de diverse rechtsgebieden gevoerd kunnen worden, omdat bij lagere bedragen het keuzerecht illusoir kan worden en het Europese Hof dat in zijn uitspraken niet toestaat? Zo nee, waarom niet?
De vrije keuze voor een rechtshulpverlener bij rechtsbijstandverzekeringen heeft onze aandacht. Naar dit onderwerp is ook onderzoek verricht.7 De verruiming van de vrije keuze voor een rechtshulpverlener maakt volgens het onderzoek dat voor de Nederlandse praktijk de nadruk is komen te liggen op kostenbeheersing. Dit is niet vreemd omdat in Nederland, veel meer dan in de andere onderzochte landen, een grote discrepantie bestaat tussen de hoogte van premies van de rechtsbijstandverzekering en die van het gemiddeld uurtarief van een advocaat. Anders dan in Duitsland en Oostenrijk ontbreekt een middel zoals tariefregulering (van het uurtarief van een advocaat). Daarnaast zijn de tarieven van advocaten in Nederland fors hoger dan in de onderzochte landen. Dat kan spanning opleveren met bovengenoemde rechtspraak dat de dekking niet zodanig laag mag zijn dat de vrije keuze voor een rechtshulpverlener niet illusoir mag worden gemaakt.
Dit geeft ons aanleiding nader naar dit onderwerp te kijken. Wij zullen na overleg met het Verbond van Verzekeraars en de Nederlandse Orde van Advocaten beoordelen of er aanvullend onderzoek nodig is en zo nodig het WODC vragen om te bezien of dit past binnen de onderzoeksagenda van volgend jaar.
Bent u bereid om, als de uitkomsten van dat onderzoek daartoe aanleiding geven, met een voorstel te komen tot invoering van standaard beperkingen (minimale maximumtarieven) om te voorkomen dat rechtsbijstandverzekeraars een te forse beperking invoeren waardoor de vrijheid van advocatenkeuze illusoir wordt gemaakt, dan wel om gezamenlijk met het Verbod van Verzekeraars en de Nederlandse Orde van Advocaten tot een andere oplossing te komen? Zo nee, waarom niet?
Als het overleg met Verband en de Nederlandse Orde van Advocaten heeft plaatsgevonden bepalen we of en welke maatregel passend is. Hierbij tekenen wij aan dat het vaststellen van minimumtarieven een zwaar middel zou zijn. Zoals hierboven aangegeven kunnen verzekerden zich ook nog op de geldende jurisprudentie beroepen als zij vinden dat door een te lage uitkering van de rechtsbestandsverzekeraar het recht op vrije keuze voor een rechtshulpverlener illusoir wordt gemaakt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Studenten met een beperking die nog steeds te weinig studietoeslag krijgen |
|
Lucille Werner (CDA), René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de inventarisatie van de Landelijke Studentenvakbond (LSVB), waaruit blijkt dat van de vijfentwintig grootste gemeenten er nog maar elf de beloofde 300 euro studietoeslag aan functiebeperkingen uitkeren?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze inventarisatie en wat vindt u van de bevindingen van de LSVB dat slechts 7% van de 66.000 studenten met een vorm van beperking in het hoger onderwijs op de hoogte is van deze studietoeslag?
De individuele studietoeslag (IST) is een regeling in de Participatiewet voor studenten en scholieren van 18 jaar en ouder die vanwege een structurele medische beperking geen inkomsten uit arbeid (bijvoorbeeld uit een bijbaan) kunnen verwerven naast hun voltijd studie. De uitvoering en het bepalen van de hoogte van de IST is de bevoegd- en verantwoordelijkheid van het college van B&W. Om in aanmerking te komen voor de IST moet de beperking structureel van aard en voldoende ernstig zijn. Verder dient een rechtstreeks verband gelegd te kunnen worden tussen het gebrek en het niet in staat zijn van het verwerven van inkomsten uit arbeid door betrokkene naast de studie. Het vereiste dat de medische beperking een structureel karakter heeft betekent dat bij de beoordeling in ieder geval geen verbetering van de medische beperking te verwachten valt binnen een afzienbare termijn. Dat betekent dat de aanwezigheid van een functiebeperking niet automatisch leidt tot recht op de IST.
Ik vind het van groot belang dat studenten of scholieren met een structurele medische beperking die daardoor niet naast hun studie kunnen werken, gebruik kunnen maken van de regeling. Het is niet wenselijk dat de hoogte van de IST per gemeente verschilt. Daarom heeft het kabinet besloten om de regeling te verbeteren en heeft daartoe een nota van wijzing ingediend bij het wetsvoorstel Breed Offensief.2 Onderdeel van de verbetering is het schrappen van de vermogenstoets en de harmonisatie van de hoogte van de studietoeslag. De verwachting is dat hierdoor meer studenten en scholieren in aanmerking zullen komen voor de studietoeslag. Daarnaast creëert de harmonisatie duidelijkheid over de hoogte van de studietoeslag, die bij algemene maatregel van bestuur zal worden vastgesteld, en wordt de onwenselijke situatie waarbij twee studiegenoten een verschillend bedrag aan studietoeslag ontvangen omdat zij in verschillende gemeenten wonen, voorkomen.
Het wetsvoorstel Breed Offensief, waarin de aangepaste studieregeling met een centrale normering van de studietoeslag is opgenomen, is door de Tweede Kamer controversieel verklaard.3 Het is aan de Tweede Kamer om na het aantreden van een nieuw kabinet een besluit te nemen over de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle studenten op de hoogte zijn van deze regeling?
Ik neem het aanbod van de Landelijke Studentenvakbond (De LSVb) en CNV Jongeren aan, om mee te denken over het verbeteren van de informatievoorziening aan studenten en zal met de organisaties hierover in gesprek gaan.
Overigens heeft DUO op verzoek van mijn departement de individuele studietoeslag en de voorgenomen herziening van deze regeling onder de aandacht gebracht van de landelijke organisatie van studentendecanen. Ook is de IST en de voorgenomen herziening van de regeling onder de aandacht gebracht van de MBO raad. Verder is mij uit contacten met een aantal gemeenten, de VNG en Divosa bekend dat gemeenten de afgelopen periode extra inzet hebben gepleegd om de doelgroep beter te bereiken door bijvoorbeeld contacten met lokale onderwijsinstellingen of het WMO loket. De inzet van gemeenten blijft niet onopgemerkt. De CBS cijfers laten een stijgende lijn zien in de totale uitgaven aan dit instrument door gemeenten: van circa 2,5 miljoen euro in 2017 naar 4,6 miljoen euro in 2019. Het voorlopige beeld van de uitgaven in 2020 is 7,1 miljoen euro.
Constaterende dat in een aantal gemeenten helderheid ontbreekt over de hoogte van de studietoelage en de onderbouwing daarvan en studenten eerst een aanvraag indienen en daarna bekend wordt gemaakt hoe hoog de studietoelage is, hoe gaat u ervoor zorgen dat er in beginsel al transparantie is over het proces?
Burgers – zeker kwetsbare burgers – dienen de voorzieningen te krijgen waar zij recht op hebben. Die voorzieningen dienen op een zo eenvoudig mogelijke manier bereikbaar te zijn. Dat geldt ook voor de IST. Vanwege de vertraging van de wetsbehandeling van het wetsvoorstel Breed Offensief heeft de toenmalige Staatssecretaris via het gemeentenieuws van SZW 2020-94 gemeenten opgeroepen om de IST in de geest van de herziening te verstrekken. Ik zal in het Gemeentenieuws SZW gemeenten hier nogmaals toe oproepen. Deze oproep houdt in dat ik gemeenten vraag de IST vanaf de leeftijd van 21 jaar op 300 euro per maand vast te stellen. Voor studenten jonger dan 21 jaar kunnen gemeenten conform het toepasselijke jeugd-minimumloon een lager bedrag hanteren. Onderstaande tabel geeft de verschillende bedragen weer.
Leeftijd in jaren
Verhouding jeugd WML t.o.v regulier WML
21 en ouder
100%
€ 300,00
20
80%
€ 240,00
19
60%
€ 180,00
18
50%
€ 150,00
Ook zal ik in het Gemeentenieuws SZW aandacht vragen voor een eenvoudige aanvraagprocedure, een betere informatievoorziening over de hoogte van de IST en de blijvende investering om de doelgroep beter te bereiken. Ook de VNG heeft mij naar aanleiding van de inventarisatie door de LSVb en CNV Jongeren laten weten een oproep aan haar leden te hebben gedaan om in de geest van het wetsvoorstel de studietoeslag als zodanig vast te stellen.
Realiseert u zich dat het hier ook gaat om kwetsbare studenten met een hoge kans op uitval? Hoe gaat u ervoor zorgen dat studenten met een beperking zorgeloos kunnen studeren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe het recht op gelijke studietoeslag voor huidige en toekomstige studenten gewaarborgd is?
Zie antwoord vraag 4.
Welk landelijk nummer kan gebeld worden als studenten vragen hebben over de studietoeslag?
De uitvoering van de individuele studietoeslag is gedecentraliseerd en is de verantwoordelijkheid van het College van burgemeester en wethouders. Indien studenten of scholieren vragen hebben over de IST dan kunnen zij het beste contact opnemen met de gemeente waar zij op dat moment woonachtig zijn.
Het niet naleven van het klimaatvonnis door de Nederlandse Staat en een dreigende nieuwe rechtsgang van Urgenda als er niet binnen een maand een serieus klimaatplan op tafel ligt |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u de brief ontvangen die Marjan Minnesma u namens Urgenda heeft gestuurd over het bange vermoeden dat de Nederlandse Staat niet heeft voldaan aan het vonnis uit de klimaatzaak?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op de alarmbrief van Minnesma aan uw adres?
In de brief van Stichting Urgenda wordt aangegeven dat nog een aanvullende inspanning is vereist om 25% emissiereductie te realiseren in 2021 en de jaren erna. In de brief die ik op 25 juni jl. aan de Tweede Kamer heb gestuurd heeft het kabinet aangegeven dat uit de voorlopige cijfers over de uitstoot in 2021 en op basis van de Klimaat- en Energieverkenning 2020 (KEV2020) blijkt dat het doelbereik zowel op de korte termijn, als richting 2030 onder druk staat. Daarom zal het kabinet, conform de wettelijke verplichting die voortvloeit uit de borgingscyclus van de klimaatwet, extra stappen voorbereiden die bijdragen aan de realisatie van de doelen uit de Klimaatwet. Een deel hiervan leidt naar verwachting tot emissiereductie op korte termijn en draagt daarmee bij aan het bereiken van de 25% emissiereductie.
Tegelijkertijd zal de wet die de inzet van kolencentrales beperkt zo snel mogelijk in werking treden, is de CO2-prijs in het Europese handelssysteem opgelopen en zal mogelijk één kolencentrale vrijwillig worden gesloten. Deze, en de andere maatregelen die het kabinet heeft ingezet en aangekondigd, zullen in 2021 ook een bijdrage leveren aan het beperken van de uitstoot.
Bent u bereid om Minnesma op korte termijn uit te nodigen voor een gesprek over concrete klimaatmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de afgelopen weken op verschillende momenten met mevrouw Minnesma gesproken over haar concrete ideeën bij maatregelen.
Herinnert u zich dat Nederland het doel om de uitstoot van broeikasgassen per eind 2020 met minimaal 25 procent te verminderen ten opzichte van 1990 metzekerheid moest halen, zoals werd bevestigd door de Hoge Raad?
De uitspraak van de rechter verplicht Nederland om de emissies per eind 2020 met minimaal 25% te hebben gereduceerd. Ook in de jaren na 2020 moet een emissiereductie van 25% worden gerealiseerd. Dat is zeker niet het einddoel van het kabinet – in 2030 wil het huidige kabinet conform de Klimaatwet 49% emissiereductie realiseren, in 2050 zal Nederland – in lijn met de aangescherpte Europese doelstelling – netto klimaatneutraal moeten zijn.
Erkent u dat het doel van 25 procent uit het Urgenda-vonnis slechts de ondergrens van de ondergrens betreft, aangezien het doel van 25 procent voortkomt uit het doel van 25 tot 40 procent reductie in 2020 dat volgens het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) nodig was om in lijn te blijven met het tweegradendoel, terwijl inmiddels door het IPCC is aangetoond dat het veel veiliger is om onder de anderhalve graad te blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat uw kabinet op basis van voorlopige uitstootcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) er niet in is geslaagd om de broeikasgasuitstoot met minimaal 25 procent te verminderen?
De voorlopige cijfers van het CBS laten zien dat de uitstoot in 2020 naar verwachting 24,5% bedroeg, met een onzekerheidsbandbreedte van 23 – 26%. Uit deze cijfers blijkt 25% emissiereductie binnen de onzekerheidsbandbreedte van de emissie in 2020 ligt. In januari 2022 wordt door het CBS en het RIVM de uitstoot definitief vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse uitstoot van broeikasgassen in 2021 weer stijgt, zodat deze zonder gericht beleid opnieuw boven de grenswaarde uitkomt die volgt uit het Urgenda-vonnis? Zo nee, op basis van welke gegevens meent u dit te kunnen ontkennen?
De uitstoot van broeikasgassen kan van jaar op jaar sterk fluctueren. De ontwikkeling van gas-, kolen- en CO2-prijzen, een warme of koude winter en de hoeveelheid wind en zon zijn de belangrijkste factoren die hierop van invloed zijn. Voor 2020 en de eerste maanden van 2021 geldt dat ook de gevolgen van COVID- 19-effect hebben (gehad) op het verloop van emissies in bijvoorbeeld de mobiliteitssector.
De voorlopige kwartaalcijfers van het CBS zien dat de uitstoot in de maanden januari, februari en maart van 2021 gezamenlijk 0,6 Mton hoger lag dan in dezelfde maanden in 2020, onder andere door een koudere winter3. Daarnaast is de verwachting dat het effect van COVID-19 op de emissies in 2021 naar verwachting minder sterk is dan afgelopen jaar. Tegelijkertijd zal in de loop van 2021 de wet in werking treden die de inzet van kolencentrales beperkt, is de CO2-prijs in het Europese handelssysteem opgelopen en zal mogelijk één kolencentrale vrijwillig worden gesloten. Deze, en de andere maatregelen die het kabinet heeft aangekondigd, zullen in 2021 een bijdrage leveren aan het beperken van de uitstoot. Ook hiervoor geldt dat de exacte reductie die hiermee wordt gerealiseerd afhankelijk is van diverse factoren, waaronder de implementatietermijn. Dit najaar zal het CBS nieuwe cijfers publiceren over de uitstoot van broeikasgassen in de eerste helft van 2021 en geeft het PBL in de KEV2021 een nieuwe raming van de uitstoot in 2021.
Wat is uw reactie op de volgende voorspelling van Minnesma: «Waar we het klimaatdoel vorig jaar, ondanks de coronacrisis, niet haalden met een vermoedelijk overschot van 1 à 2 miljoen ton CO2, dreigt die kloof dit jaar nog vier tot acht keer zo groot te worden – volkomen strijdig met het vonnis van onze hoogste rechter»?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u dit voorkomen?
In de brief die ik op 25 juni jl. aan de Tweede Kamer heb gestuurd heeft het kabinet aangegeven, conform de wettelijke verplichting die voortvloeit uit de borgingscyclus van de klimaatwet, extra stappen voor te bereiden die bijdragen aan de realisatie van de doelen uit de Klimaatwet. Een deel hiervan leidt naar verwachting tot emissiereductie op korte termijn en draagt daarmee bij aan het bereiken van de 25%-emissiereductie.
Het kabinet zal de komende weken maatregelen uitwerken die op korte termijn CO2-reductie realiseren om ten minste een emissiereductie van 49% in 2030 in het vizier te houden. Het kabinet zal, met name in het licht van de demissionaire status, bezien hoe dit proces ingepast kan worden in de augustusbesluitvorming over de begroting voor 2022. In ieder geval zal het kabinet u bij de Klimaatnota dit najaar informeren of, en zo ja welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn voor de uitvoering van het Urgenda-vonnis, passend binnen het lange termijn klimaatbeleid van 2030 en 2050.
Welke concrete plannen heeft u om de uitstoot blijvend onder de Urgenda-grens te houden?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat een stijging van de broeikasgasuitstoot in 2021 strijdig is met het Urgenda-vonnis, dat niet alleen geldt voor het jaar 2020, maar ook voor de jaren erna?
Van jaar op jaar kan de uitstoot van broeikasgassen fluctueren, omdat de uitstoot afhankelijk is van exogene factoren, zoals de ontwikkeling van energieprijzen en het weer. Dat betekent dat het ene jaar de uitstoot hoger (maar ook lager) kan zijn dan het jaar erna.
Dat neemt niet weg dat ook in de jaren na 2020 25% emissiereductie moet worden gerealiseerd – voortvloeiend uit het Urgenda-vonnis.
Onderschrijft u de volgende stelling van Minnesma: «De Nederlanders, de jeugd, de toekomst en de rechtsstaat verdienen het dat de overheid de Urgenda-uitspraak van de Hoge Raad respecteert en haar eigen doelen haalt»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren veel aanvullende maatregelen getroffen die op korte termijn CO2 gereduceerd hebben. Dat geldt bijvoorbeeld voor de sluiting van de Hemwegcentrale en het beperken van de uitstoot van de overige kolencentrales, de reductie van lachgas bij industriële installaties, de stimulering van verduurzaming van woningen en de glastuinbouw, maatregelen gericht op de uitrol van duurzame energie en het stimuleren van duurzamer rijgedrag. Ook zijn maatregelen getroffen die van belang zijn om te komen tot een betere benutting van grondstoffen in het kader van de transitie naar een circulaire economie.
Het kabinet heeft bij de samenstelling van de maatregelen altijd gehandeld vanuit de inzet om aan het vonnis te voldoen, rekening houdend met de gevolgen voor de leveringszekerheid, kosten(effectiviteit) en uitvoerbaarheid van maatregelen. Het kabinet is er op uit zinnige klimaatmaatregelen te treffen, die bijdragen aan de realisatie van de doelen uit de Klimaatwet en waarvan een deel ook emissiereductie op korte termijn kunnen realiseren. Het kabinet is er niet op uit om dwangsommen te betalen. Daarom is in de Kamerbrief van 25 juni jl. aangekondigd dat het kabinet de komende weken maatregelen uitwerkt die op korte termijn CO2-reductie realiseren om ten minste een emissiereductie van 49% in 2030 in het vizier te houden. De rechter bepaalt uiteindelijk, afhankelijk van de inhoud nieuwe procedure, of deze worden toegewezen.
Waarom heeft u het zover laten komen dat er nu überhaupt nog sprake is van het missen van het Urgenda-doel met als gevolg een mogelijke nieuwe rechtsgang?
Zie antwoord vraag 12.
Erkent u dat de kans reëel is dat, indien Urgenda nogmaals naar de rechter stapt, de staat daadwerkelijk zal moeten overgaan tot het uitbetalen van dwangsommen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom heeft u het risico genomen dat de Staat dwangsommen moet gaan uitbetalen?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de wens van Marjan Minnesma om het niet zover te laten komen dat een nieuwe rechtsgang nodig is en dat het de sterke voorkeur heeft dat Nederland zo snel mogelijk concrete maatregelen gaat nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid de klimaatcrisis te behandelen voor wat het is – een crisis waarbij de coronacrisis verbleekt – en een tweewekelijkse klimaatpersconferentie te organiseren, waarin het kabinet vertelt wat bedacht, gedaan en gerealiseerd is? Zo nee, waarom niet?
Klimaatverandering is een mondiale crisis. In de Klimaatwet zijn doelen vastgelegd waarmee Nederland haar verantwoordelijkheid neemt en een bijdrage levert om nationale emissies te reduceren om de ernstige gevolgen van klimaatverandering te voorkomen. In de Klimaatmonitor en Klimaatnota rapporteert het kabinet over de voortgang van de gemaakte afspraken en realisatie van het doelbereik, het kabinet stuurt hierop bij conform de borgingscyclus uit de Klimaatwet. Het is in mijn ogen niet nodig om een tweewekelijkse persconferentie te organiseren.