Het bericht ‘Gekkenhuis op markt voor zonnepanelen en warmtepompen’ |
|
Peter de Groot (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gekkenhuis op markt voor zonnepanelen en warmtepompen»?1
Ja.
Welke verdere toename, naast de in het artikel beschreven piek in het aantal aanvragen van zonnepanelen van de afgelopen weken, verwacht u naar aanleiding van de geopolitieke situatie?
De huidige geopolitieke situatie en de stijging van de gas- en elektriciteitsprijzen die mede daaruit voortvloeit, veroorzaken een stijging in de vraag naar onder andere zonnepanelen. Particulieren zien hun energierekening stijgen en proberen daar wat aan te doen. Door de hoge elektriciteitsprijzen, veroorzaakt door de hoge prijzen voor gas, is de businesscase van zonnepanelen verbeterd. Het artikel waar u naar verwijst, signaleert een groei in het aantal aanvragen van zonnepanelen. Ik verwacht dat deze verhoogde vraag zal aanhouden zolang de elektriciteitsprijzen hoger dan gemiddeld zijn. Het verdere verloop van de vraag naar zonnepanelen is lastig te voorspellen, omdat de toekomst van de geopolitieke situatie onzeker is. Naast de stijging van de vraag naar zonnepanelen, stijgt ook de vraag naar (hybride) warmtepompen en isolatiemaatregelen. Deze verduurzamingsopties kunnen ook op relatief korte termijn het energieverbruik verminderen. Mijn beeld is dat op energiegebied de verhoogde vraag naar verduurzamingsopties voorlopig aan zal houden, omdat deze opties op langere termijn gunstig kunnen zijn voor huishoudens.
Welke concrete acties kan de overheid nemen om de lange levertijden voor zonnepanelen en warmtepompen, als gevolg van een tekort aan grondstoffen en chips, te verminderen?
Het tekort is een gevolg van een wereldwijde verstoring van de markt, veroorzaakt door sterke schommelingen in de vraag en in de transportketen. Deze wereldmarkt is zich nu aan het herstellen, maar het zal nog enige tijd duren voordat grondstoffen en chips weer voldoende beschikbaar zijn. Bij een sterke vraagstijging binnen een korte termijn zijn lange levertijden niet onverwacht. Eventuele oplossingen voor de levertijden van verduurzamingsopties zoals zonnepanelen liggen echter hoofdzakelijk bij de markt. Grondstoffen en benodigde onderdelen, zoals chips, zijn onderhevig aan vraag en aanbod, waarbij op dit moment voor veel producten de vraag hoog is en het aanbod niet altijd toereikend. Daardoor kunnen de levertijden toenemen. Voor de lange termijn onderzoekt de overheid verschillende manieren om meer onafhankelijkheid te creëren op energiegebied. Dit gebeurt tevens in Europese context. Op het gebied van zonnepanelen onderzoekt Nederland in Europees verband de mogelijkheden voor het (opnieuw) opbouwen van Europese productie, teneinde de afhankelijkheid van Azië te verminderen. Verder relevant in dit kader is de aankondiging van Nederlandse zonnepanelenfabrikant Solarge om een nieuwe fabriek op te zetten in Weert, die naar verwachting al in 2023 honderdduizend zonnepanelen kan produceren. Voor hybride warmtepompen heeft de branchevertegenwoordiger van de fabrikanten (De Nederlandse Verwarmingsindustrie) aangekondigd dat er op korte termijn in Nederland nieuwe productiefaciliteiten voor hybride warmtepompen worden gerealiseerd.
Welke concrete acties kan de overheid nemen om de lange wachttijden voor de daadwerkelijke installatie van deze zonnepanelen en warmtepompen door installateurs te versnellen?
De wachttijden voor installatie zijn onder andere afhankelijk van het aantal beschikbare installateurs en de door hen benodigde materialen. Het vergroten van het arbeidsaanbod van installateurs is een kwestie van lange adem. Werkgevers en werknemers zelf spelen een belangrijke rol om te investeren in om- en bijscholing en het zorgen voor banen waar op de arbeidsmarkt vraag naar is. Het Rijk helpt hierbij waar nodig en mogelijk. Een voorbeeld van een maatregel op dit gebied is het Techniekpact, een afspraak van bestuurders uit het onderwijs, bedrijfsleven, van werkgevers en werknemers, de regio’s en het Rijk. De ambitie van het Techniekpact is om door een structurele aanpak zorg te dragen voor een goed opgeleide beroepsbevolking met voldoende vakbekwame technici voor de banen van nu en morgen. Daarnaast is er ook dit jaar budget vrijgemaakt voor een nieuwe openstelling van de regeling «Omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT of techniek». Op verzoek van uw Kamer2 werkt het kabinet samen met regio's, sociale partners en branches aan een aanvalsplan om de inzet op dit onderwerp uit te breiden. Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over de inzet van de Minister voor Klimaat en Energie om aanvullend beleid op te nemen in een Actieplan Groene Banen (Kamerstuk 32 813, nr. 974).
Voor welke type woningen zijn hybride warmtepompen het best geschikt? Voor welke woningen werkt een elektrische warmtepomp het beste? Hoe kan de overheid ervoor zorgen dat de warmtepompen terecht komen bij de huishoudens die er het meeste baat van hebben?
De inzet van een hybride warmtepomp is voor de consument in veel gevallen een goede keuze en de eenmalige investering verdient zich in verreweg de meeste gevallen terug. De terugverdientijd is afhankelijk van de hoogte in het gasverbruik, de mate van isolatie en aanwezigheid van het type afgifte systeem. Dit is anders voor de volledig elektrische warmtepomp. Voor deze techniek is er in elke situatie goede isolatie nodig, een laagtemperatuurafgiftesysteem en een goed functionerend ventilatiesysteem om de woning op een betaalbare en robuuste manier te verwarmen. Dit geldt vooral voor woningen die relatief nieuw zijn (bouwjaar na 2000), of bij woningen die zelfstandig hebben geïnvesteerd in isolerende maatregelen in combinatie met de juiste ventilatie en afgiftesysteem. Het kabinet ondersteunt beide ontwikkelingen via de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE). Daarnaast is o.a. op de website Verbeterjehuis.nl, ontwikkeld door Milieu Centraal, informatie te vinden over de inzet van zowel de hybride als de volledige elektrische warmtepomp waarbij huishoudens inzicht krijgen in de baten die de warmtepompen voor hen hebben.
Hoe zorgt de overheid ervoor dat ook woningcoöperaties en particuliere verhuurders hun woningen sneller gaan verduurzamen, de geschikte maatregelen kiezen en dat vóór deze winter nog doen?
De overheid gaat met een programmatische aanpak woningen sneller, slimmer en socialer isoleren. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) zal de Kamer eind mei informeren over het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving en heeft de Kamer begin april het Nationaal Isolatie Programma gestuurd. Er zijn reeds afspraken gemaakt met Aedes over het beter isoleren van sociale huurwoningen met een slechte energieprestatie, vanwege de verlaging van de verhuurderheffing met 500 miljoen euro3.
Er zullen aanvullende afspraken worden gemaakt over de afschaffing van de verhuurderheffing, zoals die in het Coalitieakkoord is afgesproken. Een woningrenovatie vereist instemming van huurders en vormt meestal onderdeel van een meerjarig onderhoudsplan. Particuliere verhuurders met gereguleerde huurwoningen kunnen vanaf 1 april 2022 een subsidie krijgen voor energiebesparing, onderhoud en ook energieadvies (zodat zij weten welke maatregelen logisch en geschikt zijn).
Met kleinere bespaarmaatregelen en advies, kunnen huishoudens veelal ook al worden geholpen. Via de gemeenten loopt een aanpak energiearmoede (veelal in samenwerking met corporaties) om voor komende winter zoveel mogelijk kwetsbare huishoudens te bereiken.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Voedselmakers zoeken met spoed alternatief voor zonnebloemolie' |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Voedselmakers zoeken met spoed alternatief voor zonnebloemolie»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het bericht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zonnebloemolie wordt zowel direct als verwerkt gebruikt in vele producten. Vervanging door andere oliën is mogelijk, zoals palmolie, raapzaad- en sojaolie, al geldt dit niet voor ieder product waarin zonnebloemolie wordt verwerkt. In het geval dat het wel kan, zal men alternatieve leveranciers gaan zoeken of alternatieve oliebronnen moeten benutten voor zover tegen redelijke prijzen verkrijgbaar en beschikbaar. Naar verwachting zullen prijzen echter in alle gevallen stijgen.
Wanneer verwacht u een significant tekort aan zonnebloemolie? Welke stappen gaat u eventueel nemen als de voorraad leeg is?
Er zijn signalen binnengekomen van bedrijven en organisaties over tekorten aan grondstoffen die binnenkort zullen ontstaan, in het bijzonder een tekort aan zonnebloemolie. Zonnebloemolie wordt als ingrediënt verwerkt in een groot aantal voedingsmiddelen, zoals koek, marinades, sauzen en margarines. De zonnebloemolie in deze voedingsmiddelen zal (deels) vervangen moeten worden door andere plantaardige oliën, zoals raapzaadolie en sojaolie. Het is helaas niet mogelijk om op tijd alle etiketten hierop aan te passen, waardoor bijvoorbeeld de ingrediëntenlijst op het etiket niet meer zal kloppen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zal tijdelijk niet handhavend optreden als etiketten niet geheel correct zijn vanwege het tekort aan zonnebloemolie. Uiteraard mag door de vervanging van zonnebloemolie de voedselveiligheid niet in het geding komen en moet de consument helder en correct over de vervanging worden geïnformeerd. Dit is de verantwoordelijkheid van de bedrijven en de NVWA zal hierop toezien.2
Bent u van mening dat het tekort aan zonnebloemolie gevuld kan worden met duurzame alternatieven? Bent u voornemens om, in het kader van de Boer-tot-bord-strategie, prioritering te geven aan duurzame alternatieven? Kunt uw antwoord toelichten?
Bedrijven en organisaties zullen de zonnebloemolie (deels) vervangen door andere plantaardige oliën, zoals raapzaadolie, palmolie en sojaolie. Voor deze oliën zijn eveneens duurzame varianten beschikbaar, waarbij ik een beroep doe op het bedrijfsleven om duurzaam geproduceerde oliën te gebruiken. Voorts zijn er signalen dat met de stijgende opbrengstprijzen van zonnebloemolie zowel binnen de EU als daarbuiten meer van dit product zal worden geteeld om aan de vraag te voldoen.
Bent u het ermee eens dat een toenemende vraag naar palmolie, lijnzaadolie en raapzaadolie niet mag leiden tot schade aan de natuur, ontbossingen, bosbranden en mensenrechtenschennis, ook gezien het feit dat palmolie bekend staat als een natuursluipmoordenaar waar veel zorgen over bestaan? Hoe gaat u daarvoor zorgen?
Daar ben ik het mee eens. Ik steun daarom het voorstel van de Commissie dat uitsluitend Ontbossingsvrije producten op de EU-markt mogen worden gebracht. Met betrekking tot het EU ontbossingsvoorstel is het van belang dat er bij evaluatie na twee jaar ook rekening wordt gehouden met ontwikkelingen die invloed hebben op verschuiving van productie, zodat deze elders het risico op ontbossing niet verhogen. Tot slot zal ik beroep blijven doen op het bedrijfsleven duurzaam geproduceerde oliën op de markt te blijven brengen.
Deelt u de zorgen over de certificering omdat de keten niet transparant is waardoor voedselproducenten vaak niet weten wat de herkomst van de door hen gebruikte palmolie is?2 Heeft u, gelet op het feit dat het Wereld Natuur Fonds (WNF) heeft aangegeven dat het certificeringssysteem voor soja onvoldoende waarborgen tegen ontbossing biedt, dezelfde zorgen over palmolie certificering? Wat gaat u doen om de kwaliteit van de certificering te verbeteren?
Certificering is slechts een instrument om een bepaalde kwaliteit van een product of de omstandigheden waaronder dat product is geproduceerd te borgen in de gehele handelsketen. Als het certificaat stelt dat ontbossingsvrije herkomst een voorwaarde is, dan moet het systeem zodanig ingericht zijn dat dit geborgd is door een daar op afgestemd Chain of Custody-model (of handelsmodel) en onafhankelijk geaccrediteerd toezicht op toepassing van dit systeem door een certificerende partij. Met kwaliteit van certificering is niks mis; het gaat om de inhoud van het certificatieschema. De voorgestelde Verordening van de Commissie formuleert eisen aan het gepaste zorgvuldigheidssysteem. Als certificering een bijdrage wil leveren aan het voldoen aan de verordeningeisen, dan zal het onderliggend certificatieschema daarop moeten worden afgestemd.
Herkent u de zorgen dat het gebruik van andere grondstoffen leidt tot het aanpassen van het etiket en de verpakking waardoor de prijzen ook weer zullen stijgen? Welke stappen gaat u nemen om voedsel betaalbaar te houden?
Ja, deze zorgen herken ik. Door het tekort aan zonnebloemolie zullen inderdaad andere plantaardige oliën gebruikt moeten worden als ingrediënt in een groot aantal voedingsmiddelen. Met de levensmiddelenindustrie, brancheorganisaties en de NVWA is afgesproken dat het tijdelijk mogelijk is om deze aanpassing op het etiket niet door te voeren, mits de voedselveiligheid niet in het geding komt.
In het algemeen heb ik er oog voor dat de consumentenprijzen kunnen stijgen, dit gaat niet alleen om de prijzen van voedsel. Binnen het kabinet is er aandacht hiervoor. Vorig jaar heeft het vorige kabinet besloten tot een directe verlaging van de energiebelasting in 2022 van totaal € 3,2 miljard. Dit kabinet heeft op 11 maart jl. een maatregelenpakket van € 2,8 miljard aangekondigd om de gevolgen van de stijgende energieprijzen en aanhoudende inflatie te verzachten.4
Kunt u toelichten hoe een eventuele toename in de vraag naar palmolie, lijnzaadolie en raapzaadolie zich zal verhouden tot de EU-bossenstrategie?
Een eventueel toenemende vraag zou kunnen leiden tot uitbreiding van de arealen, palmolie, lijnzaadolie en raapzaadolie of tot onderlinge verschuiving in de arealen wereldwijd. Dergelijke ontwikkelingen kunnen van permanente of tijdelijke van aard zijn. In het geval van tijdelijke toename is het de vraag of dit investeringen in uitbreiding rechtvaardigt. Palmolie afkomstig van de uitbreiding van het areaal palmolieplantage ten koste van bos kan later niet op de EU-markt worden gebracht omdat de ontbossing na 31 december 2020 heeft plaats gevonden. Wel zou deze palmolie zijn weg kunnen vinden naar landen die niet diezelfde eisen als de EU stellen. Daarom is samenwerking met andere consumentenregio’s en de productenlanden zo belangrijk om dit te voorkomen. Dit laatste is in lijn met de EU Mededeling Bescherming en herstel van bossen: de actie van de EU opvoeren5, waarin wordt ingezet op versterkte samenwerking met producerende landen om de druk op bossen te verlagen en de voetafdruk van de EU-consumptie op het land te verkleinen. De EU-Bossenstrategie 20306, waarin ook het streven van de Commissie wordt genoemd om 3 miljard extra bomen te planten in de EU voor 2030, zou op gespannen voet kunnen komen te staan met bijvoorbeeld uitbreiding van het landbouwareaal voor lijnzaadolie of raapzaadolie. Dat geldt eveneens voor het mogelijk uitbreiden van het areaal voor de productie van plantaardige eiwitten ter vervanging van soja. Ik blijf mij onverminderd inzetten voor de doelen van de EU-bossenstrategie alsmede de doelen van de nationale bossenstrategie.
Het nieuws dat kalverhouders in de afgelopen maanden veel meer kalfjes hebben geïmporteerd uit Ierland |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat was uw reactie toen u zag dat de import van kalfjes uit Ierland in de afgelopen maanden weer sterk is toegenomen?1
Ik was hier onaangenaam door verrast. Ik zet mij in voor een Europees verbod op lange transporten van jonge kalveren en de transporten uit Ierland baren mij extra zorgen vanwege de overtocht met de veerboot. Uit een recent rapport van Eyes on Animals, Ethical Farming Ireland en Europarlementariër Anja Hazekamp bleek dat Ierse kalveren tijdens de 50 uur durende reis vanaf het melkveebedrijf in Ierland naar een controlepost in Frankrijk slechts één keer werden gevoerd2. Ik heb dit ook aangekaart in mijn kennismakingsgesprek met de kalversector op mijn departement op 23 maart jongstleden.
Kunt u bevestigen dat het transport van kalfjes uit Ierland via boot en vrachtwagen wel veertig uur kan duren, waarbij de piepjonge dieren, die nog afhankelijk zijn van melk, alleen toegang hebben tot water via drinknippels die ze vaak niet kennen?
In het bovengenoemde gesprek met de kalversector is mij verteld dat de Ierse kalveren gemiddeld drie dagen onderweg zijn. Dit betreft de gehele reis: vanaf de Ierse melkveehouder, waar ze zijn geboren, naar de Nederlandse kalverhouder. De dieren zijn niet de gehele tijd onderweg. Zij worden in Ierland en in Frankrijk voor bepaalde periodes uitgeladen. In Frankrijk verblijven ze tenminste 12 uur in een controlepost. Daar worden de kalveren gevoerd met melk.
De kalveren krijgen tijdens het vervoer in de veewagen geen voeding. Dat geldt ook voor de overtocht met de veerboot van Ierland naar Frankrijk, waarbij de dieren in de veewagen blijven. Deze overtocht duurt 18 uur (van Rosslare naar Cherboug). De drenksystemen in veewagens, die de kalveren volgens de Europese voorschriften na een transporttijd van 9 uur van water moeten voorzien, zullen voor een groot deel van de kalveren onbekend zijn. Dit is zeker het geval als het metalen bijtnippels betreft. Deze worden nog veel gebruikt in de EU en zijn ongeschikt voor deze jonge kalveren omdat ze hier niet goed uit kunnen drinken. Mede vanwege deze beperkingen ten aanzien van het voeren en drenken van kalveren tijdens transport, pleit ik voor het beperken van de transportduur van jonge kalveren.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse kalverhouders uit kostenoverwegingen liever kalfjes uit Ierland halen dan uit de Nederlandse melkveehouderij?
Dit zou een ongewenste situatie zijn. Kalveren worden volgens de kalversector graag vanuit Ierland gehaald omdat deze sterker en gezonder zouden zijn ten opzichte van andere kalveren. Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en het streven naar kringlooplandbouw en korte ketens zouden de kalverhouders voorrang moeten geven aan kalveren uit de Nederlandse melkveehouderij. Langeafstandtransporten van deze jonge dieren moeten zoveel mogelijk worden vermeden, zeker als er kalveren uit de Nederlandse melkveehouderij beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat dit laat zien dat de sector geen enkele stap zet als het gaat om het terugdringen van dit soort transporten met piepjonge dieren die per definitie gepaard gaan met enorm dierenleed?
De kalversector heeft zichzelf ten doel gesteld om lange transporten van kalveren af te bouwen. In het Sectorplan Versnelling Verduurzaming Kalverhouderij uit 20193 gaf de sector aan de import van kalveren te willen reduceren met 8% in 2024; 16% in 2028; tot 20% in 2030 ten opzichte van 2019. Deze reductie zou primair gerealiseerd worden op transporten van lange duur (>19 uur). Integratie VanDrie geeft in zijn MVO-jaarverslag 20204 aan voor 2026 te stoppen met de import van kalveren uit Oost-Europa en Ierland naar Nederland. Het is nog niet duidelijk hoe het staat met de realisatie van de genoemde doelen. De cijfers van de afgelopen jaren zijn lastig te interpreteren door de impact van de coronacrisis op de kalversector.
Is uw inzet nog steeds om vervoer van jonge kalfjes en andere jonge dieren die nog afhankelijk zijn van melk alleen nog toe te staan over korte afstanden?2
Ja. Mijn inzet voor de aanstaande herziening van de Europese transportverordening is een verbod op langeafstandtransporten van ongespeende dieren, zoals jonge kalveren maar ook geiten- en schapenlammeren.
Welke concrete stappen zijn er al gezet om dit waar te maken?
Ik heb uw Kamer op 14 april per brief geïnformeerd over mijn inzet op EU niveau en de acties die ik onderneem (zie de verzamelbrief Dierenwelzijn). Mijn inzet ten aanzien van het vervoer van jonge kalveren is schriftelijk ingebracht in een publieke consultatie van de Europese Commissie. Daarnaast is Nederland vertegenwoordigd in een expert subgroep van het Animal Welfare platform over diertransporten. Deze subgroep is door de Europese Commissie ingesteld in het kader van de herziening van de Europese transportverordening.
Ik zoek in dit Europese traject zoveel mogelijk de samenwerking op met gelijkgestemde lidstaten, zoals de Vughtgroep.
Heeft u zich al verdiept in het beleidsvoornemen van Duitsland om de minimumleeftijd voor het transport van kalfjes te verhogen naar 28 dagen, zoals u heeft toegezegd naar aanleiding van de motie Vestering?3
Ik heb dit uitgezocht en ben uitgebreid op deze toezegging ingegaan in de eerdergenoemde brief van 14 april. Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en diergezondheid ben ik net als de Duitse Federale overheid voorstander van een hogere minimumleeftijd van het vervoer van kalveren. Aangezien de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) momenteel in opdracht van de Europese Commissie aan een advies werkt over dierenwelzijn en transport, waarin ook expliciet wordt ingegaan op het vervoer van jonge kalveren, zal ik mijn vervolgacties op basis van dit advies bepalen. Dit EFSA advies wordt komende zomer verwacht.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord maar helaas niet binnen de daarvoor gestelde termijn.
Het collegegeldtarief voor Oekraïense studenten. |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat onderwijsinstellingen zelf het instellingscollegegeldtarief kunnen verlagen naar het wettelijk collegegeldtarief?
Dit klopt. Het instellingsbestuur stelt de hoogte van het instellingscollegegeld vast. Het bedrag moet ten minste het volledig wettelijk collegegeld bedragen.
Deelt u de mening dat verlagen van het collegegeldtarief een goede manier kan zijn om Oekraïense en ook Russische studenten in Nederland zo goed mogelijk op te vangen?
Verlagen van het collegegeldtarief is één van de opties om de al aanwezige Oekraïense, Russische en Belarussische studenten in Nederland op te vangen.
Vooralsnog hebben de instellingen gekozen voor het bieden van maatwerk. Er wordt daarmee gekeken naar de individuele behoeften van de student. Deze variëren van financiële zorgen tot psychosociale klachten. De financiële ondersteuning vindt bijvoorbeeld plaats in de vorm van een (renteloze) lening en/of gift of het tijdelijk opschorten van inning van het instellingscollegegeld. Daarnaast zetten de instellingen zich in voor extra studentbegeleiding. Denk aan extra inzet van een studentpsycholoog of studieadviseur. Zoals ik in mijn brief d.d. 4 maart jl. (Kamerstuk 31 288, nr. 946) aan de instellingen heb toegezegd, is er € 1 miljoen beschikbaar gesteld om bij te dragen aan de activiteiten gericht op ondersteuning van deze groep studenten. In april is er nog een extra bedrag van € 2,3 miljoen beschikbaar gesteld.
Zijn er al onderwijsinstellingen die dit doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om onderwijsinstellingen op te roepen het collegegeldtarief te verlagen?
Oekraïense ontheemden die vallen onder de werking van de Richtlijn tijdelijke bescherming worden door gemeenten ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Ministerie van Justitie en Veiligheid introduceert een nieuwe verblijfstitelcode (code 46) die Oekraïners en derdelanders met verblijf in Oekraïne krijgen na inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Deze verblijfstitelcode wordt naar verwachting medio mei geïmplementeerd. Zowel binnen het departement als interdepartementaal wordt onderzocht wat de precieze rechten worden van deze nieuwe verblijfsstatus, zoals bijvoorbeeld instellingscollegegeld of wettelijk collegegeld. Hier wordt Uw Kamer zo spoedig mogelijk over geïnformeerd.
Is het ter beschikking gestelde bedrag van € 1 miljoen ook bedoeld voor een verlaging van het collegegeldtarief? Denkt u dat dit bedrag voldoende is voor zowel activiteiten als verlaging? Hoe gaat u dat monitoren en wat bent u bereid te doen indien het onvoldoende is?
Zoals gezegd, is er € 1 miljoen beschikbaar gesteld om bij te dragen aan de activiteiten gericht op ondersteuning van studenten. Instellingen verlenen noodsteun aan studenten zodat zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien.1 Voor wat betreft het wetenschappelijk personeel blijkt uit navraag bij de kennisinstellingen dat de groep die ondersteuning behoeft (vooralsnog) beperkt is. Momenteel verkennen de kennisinstellingen de mogelijkheden om gevluchte wetenschappers op te vangen door het bieden van een gastvrijheidsaanstelling bij een geschikte instelling.
Specifiek om studenten uit Oekraïne die hier dit studiejaar al studeren, in staat te stellen hun studie te vervolgen, stelt het kabinet geld beschikbaar voor financiële ondersteuning, vanuit de onderwijsinstellingen, vooralsnog voor de periode maart tot en met mei. Voor het hoger onderwijs gaat het om een bedrag van (maximaal) € 2,3 miljoen en voor het mbo om € 0,2 miljoen.
Ik voer overleg met onderwijs- en onderzoeksinstellingen over de actuele situatie en heb daarbij aandacht voor de financiën.
Wanneer bent u van plan de Kamer te informeren over welke concrete stappen u van plan bent te zetten om studenten en onderzoekers zo goed mogelijk op te vangen?
Het is aan de instelling om de nodige voorzieningen te treffen voor de ondersteuning van de ingeschreven studenten. Het kabinet beraadt zich op de noodzakelijke kosten die voortvloeien uit deze crisis. De informatie die ik in deze antwoorden heb meegedeeld betreft de laatste stand van zaken rondom de opvang van studenten en onderzoekers. Als er nieuwe informatie hierover is zal ik die uiteraard met u delen.
De uitvoering van de subsidieregeling ter verduurzaming en verbetering Groningen. |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat er opnieuw problemen zijn ontstaan met de tienduizend-euro-regeling waarvoor tienduizenden gedupeerden op 10 januari 2022 urenlang in de rij hebben gestaan?
Deze problemen zijn mij niet bekend.
Klopt het dat gedupeerden het bericht hebben gekregen dat ze het geld niet zullen krijgen als ze niet voor 29 maart 2022 extra informatie aanleveren?
SNN stuurt een brief aan aanvragers wanneer de aanvraag incompleet is omdat een deel van de benodigde informatie ontbreekt. In plaats van zo’n aanvraag af te wijzen, geeft SNN aanvragers dan de mogelijkheid om de informatie voor hun aanvraag binnen twee weken alsnog aan te vullen. De termijn van twee weken is gekozen omdat dit in de praktijk een redelijke termijn is gebleken. Wanneer een aanvrager meer dan twee weken de tijd nodig heeft om de aanvullende informatie te sturen, kan de aanvrager hiervoor contact opnemen met het SNN. Deze handelwijze is overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht, die het bestuursorgaan de mogelijkheid biedt een burger behulpzaam te zijn om die gegevens te verstrekken die voor het nemen van een beslissing nodig zijn (art 4:37).
Klopt het dat dit haaks staat op de voorwaarden van de regeling waarin wordt aangegeven dat een «globale prijsopgave» voldoende is om de subsidie uitgekeerd te krijgen?1
SNN vraagt aanvullende informatie op zodat zij de aanvraag kunnen beoordelen. SNN wijst aanvragers niet af omdat zij een globale prijsopgave hebben ingediend. Wel kan het bijvoorbeeld zo zijn dat aanvragers in de globale prijsopgave niet hebben omschreven welke maatregelen voor verduurzaming of verbetering zij willen uitvoeren. Ook komt het voor dat de door een aanvrager omschreven maatregel al eerder vanuit een andere subsidie gefinancierd blijkt. SNN vraagt dan aanvullende informatie op.
Klopt het dat het voor velen onmogelijk zal zijn binnen twee weken een complete offerte te krijgen?
Een complete offerte van een aannemer kan inderdaad meer tijd vragen dan twee weken. Zo’n offerte is echter niet vereist voor de aanvraag: aanvragers mogen ook zelf een globale prijsopgave maken waarin zijn omschrijven welke maatregelen zij willen uitvoeren en wat daarvoor de verwachte kosten zijn.
Klopt het dat daardoor mensen buiten hun schuld geld mislopen?
Door de mogelijkheid te bieden voor aanvragers om hun aanvraag te verduidelijken, wordt juist voorkomen dat SNN aanvragen moet afwijzen en aanvragers geld mis lopen. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2 is de termijn van twee weken in de praktijk een redelijke termijn gebleken om de aanvraag aan te vullen. Wanneer een aanvrager meer dan twee weken de tijd nodig, kan de aanvrager hiervoor contact opnemen met het SNN.
Waarom zijn deze extra eisen toegevoegd?
SNN beoordeelt de aanvragen op basis van de criteria die staan beschreven in de regeling, zoals gepubliceerd in de Staatscourant. De aanvullende gegevens die SNN opvraagt zijn nodig om te voldoen aan de criteria van de subsidie.
Is er nog niet voldoende ellende ontstaan met deze regeling?
Ik betreur de gang van zaken rondom de openstelling in januari van dit jaar. Bij de volgende openstelling worden de ervaringen van de eerdere rondes van de subsidieregeling betrokken. De termijn waarop aanvragers de aanvullende informatie voor hun aanvraag moeten indienen, wordt hierbij ook betrokken.
Hoeveel mensen hebben het bericht gekregen dat hun aanvraag een specifiekere onderbouwing nodig heeft?
Er zijn circa 990 aanvragers aan wie SNN een aanvullende onderbouwing heeft gevraagd.
Hoeveel mensen gaan er potentieel buiten de boot vallen?
De 990 aanvragers hebben de mogelijkheid om hun aanvraag te verduidelijken. De ervaring van SNN is dat de aanvrager de aanvullende informatie redelijk eenvoudig kan aanleveren en daarmee de aanvraag goed kan worden afgerond.
Bent u bereid direct in te grijpen en deze extra eis laten vallen? Zo nee, wilt u dan extra tijd toestaan om deze extra gegevens in te sturen?
Er is geen sprake van een extra eis (zie het antwoord op vraag 6). Wanneer de aanvrager meer tijd nodig heeft, kan de aanvrager hiervoor contact opnemen met het SNN. SNN heeft aangegeven coulant om te zullen gaan met dergelijke verzoeken.
Herkent u dat mensen, die dit bericht hebben gekregen en contact hebben gezocht, niet verder zijn geholpen?
SNN laat weten dit beeld niet te herkennen. Aanvragers kunnen telefonisch contact met het SNN opnemen als zij vragen hebben bij het aanvraagproces. SNN geeft aan dat gemiddeld 90% van de telefoontjes wordt opgenomen en door de telefonische dienst van SNN wordt afgehandeld. Komt de telefonische dienst er niet uit dan wordt doorverbonden naar de behandelaren van SNN.
Herkent u dat er niet is meegedacht om tot een oplossing te komen, maar dat strikt wordt vastgehouden aan nieuwe regels?
Nee, dit herken ik niet. SNN biedt aanvragers de mogelijkheid om hun aanvraag aanvullend te onderbouwen om aan de bestaande voorwaarden te voldoen. Het aanvraagproces is zo gemakkelijk mogelijk gemaakt waarbij minimale eisen zijn gesteld. Zo hoeven aanvragers alleen een globale prijsopgave te doen voor wat zij met de subsidie voornemens zijn te doen. Daarnaast is de doelbesteding van de subsidie ook zo breed mogelijk opgesteld.
Deelt u de mening dat de menselijke maat voorop moet staan en dat aanvragers worden vertrouwd?
Ja, ik deel deze mening.
Deelt u de mening dat het slecht is voor het vertrouwen in de regeling na de «verschrikkelijke maandag van de beëdiging en de rijen», zoals u het noemde?
Ik vind het uitlegbaar om in geval van onduidelijkheden bij een aanvraag hier aanvullende informatie over in te winnen zodat een beslissing op de aanvraag kan worden genomen.
Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel mensen een aanvraag hebben ingediend, hoeveel aanvragen al zijn gehonoreerd en hoeveel er is uitbetaald?
Er zijn 25.283 aanvragen ingediend. Daarvan zijn tot 20 maart jl. 13.684 aanvragen gehonoreerd en er is inmiddels voor € 102 mln. uitbetaald door het SNN.
Wanneer wordt de rest van de aanvragen uitbetaald?
Alle aanvragers ontvangen uiterlijk half april het besluit op hun aanvraag. Dit is binnen de wettelijke termijn van 13 weken. Na een positief besluit zal SNN het bedrag binnen 15 werkdagen uitbetalen.
Klopt het dat van de 250 miljoen euro die u eerder hebt toegezegd voor mensen die tevergeefs in de rij stonden, omdat er te weinig geld was vrijgemaakt voor de regeling, nog niets is uitgekeerd?
Het klopt dat er 250 mln. euro beschikbaar is gesteld voor een volgende aanvraagronde. Hiervan is nog niets uitgekeerd omdat deze ronde nog niet is opengesteld. Wel heb ik alvast 25 mln. euro van deze 250 mln. beschikbaar gesteld vooruitlopend op het openstellen van de nieuwe aanvraagronde. Hiermee kan SNN de aanvragen die op 10 januari 2022 ná het bereiken van het subsidieplafond zijn ingediend, in behandeling nemen. De betreffende aanvragers hoeven daardoor hun aanvraag niet opnieuw in te dienen. U bent hierover geïnformeerd op 1 april 2022 (kenmerk 2022-0000157022). Dat betekent dat er dan nog € 225 mln. beschikbaar is voor de volgende ronde.
Is er al een plan voor het uitkeren de 250 miljoen euro subsidie? Zo nee, welke stappen zijn er gezet?
Conform Motie Beckerman (Kamerstuk 33 529, nr. 978) informeer ik uw Kamer voor 1 mei over de invulling en vormgeving van de volgende ronde van het aanvraagproces van de subsidieregeling. Daarin wordt ook de datum van openstelling van de volgende ronde benoemd. De openingsdatum en wijze van aanvragen worden tevens aan bewoners gecommuniceerd via onder meer de website van SNN en social media-berichten.
Wanneer gaat dat geld uitgekeerd worden?
Zie mijn beantwoording van vraag 18.
Welke eisen gelden er dan voor het aanvragen van de subsidies?
Ik ben niet voornemens de inhoudelijke indieningsvereisten bij de aanvraag te wijzigen. Wel wordt op basis van de geleerde lessen uit de eerdere rondes de aanvraagprocedure anders vormgeven. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om de bestedingstermijn te verlengen naar vier jaar, zoals ik, op verzoek van het lid Van Wijngaarden (VVD), aan uw Kamer heb toegezegd (Kamerstuk 48-5-1).
Hoe en wanneer gaat u gedupeerden, die recht hebben op de subsidie maar deze nog niet hebben, informeren over de voortgang?
Zie mijn beantwoording van vraag 18.
Bent u, vanwege de korte termijn die inwoners hebben gekregen, bereid de vragen per ommegaande te beantwoorden?
De beantwoording van de Kamervraag zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De aanwezigheid van Gazprom in Nederland |
|
Jasper van Dijk , Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het SOMO-onderzoek «Enabling Putin’s War: The ties between Amsterdam’s financial centre and Gazprom»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het is bekend dat verschillende Russische bedrijven vennootschappen in Nederland hebben. Voor zover deze bedrijven of de eigenaren van deze bedrijven onder sancties vallen, moeten tegoeden van deze bedrijven worden bevroren. Daarnaast kijkt het kabinet in algemene zin naar Russische geldstromen in Nederland. Het kabinet acht het faciliteren van Russische bedrijven die profiteren van het regime onwenselijk, zeker als het vennootschappen in Nederland betreft die enkel financiële of fiscale doeleinden dienen. In dat verband is van belang dat de ministerraad op 1 april heeft ingestemd met het voorstel van de Minister van Financiën om een wetsvoorstel voor spoedadvies voor te leggen aan de Raad van State waarin dienstverlening door trustkantoren gericht op Russische geldstromen wordt verboden. In het wetsvoorstel is ook een verbod om doorstroomvennootschappen aan te bieden en om trustdiensten te verlenen met betrokkenheid van derde-hoogrisicolanden op witwasgebied of non-coöperatieve landen op belastinggebied opgenomen. Daarnaast is met het laatst ingestelde pakket van EU-sancties van 8 april jl. op voorspraak van Nederland ook een EU-breed verbod op trustdienstverlening aan Russische personen en entiteiten ingesteld, behoudens uitzonderingen voor o.a. maatschappelijk middenveld.
Wat vindt u ervan dat Gazprom in Nederland zo’n 26 miljard aan activa heeft staan en via zestien Nederlandse brievenbusfirma’s, waarvan een deel geen enkele economische activiteit ontplooit, in Nederland actief is?
Zie beantwoording vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat mede als gevolg hiervan Nederland de op twee na grootste investeerder in Rusland is en de op een na grootste ontvanger van Russische investeringen?
Dat klopt nagenoeg. Op basis van data uit de IMF CDIS database kan gesteld worden dat Nederland inderdaad de op twee na grootse directe investeerder is in Rusland (positie van USD 38,5 mrd per eind 2020). Ditzelfde geldt voor de directe investeringen vanuit Rusland (USD 25,1 mrd per eind 2020). Hiermee staat Rusland overigens niet in de toplanden met een directe investeringsrelatie met Nederland. De totale inkomende directe investeringspositie in Nederland bedroeg in 2020 USD 4.512 mrd, terwijl de uitgaande directe investeringspositie USD 5.877 mrd bedroeg. Wanneer de Nederlandse directe investeringen in Rusland worden afgezet worden tegen de totale uitgaande directe investeringen van Nederland, gaat het om 0,7%; de directe investeringen vanuit Rusland vertegenwoordigen 0,6% van het totaal.
Klopt het volgens u dat de Russische staat meerderheidsaandeelhouder is in Gazprom?
Ja.
Klopt het dat eventuele belastingontwijking door Gazprom inhoudt dat Poetin meer financiële middelen heeft om zijn oorlog tegen Oekraïne te bekostigen, gezien het belang van de Russische staat in Gazprom? Kunt u uitsluiten dat Gazprom via Nederland belasting ontwijkt?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid geldt natuurlijk dat belastingontwijking door een bedrijf uiteindelijk de aandeelhouders van dat bedrijf financieel bevoordeelt. Het kabinet vindt belastingontwijking van iedere belastingplichtige onwenselijk en neemt zowel nationale als internationale maatregelen om belastingontwijking tegen te gaan. In aanvulling hierop wordt nu gewerkt aan een wijziging van artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR. Op deze manier wil de Belastingdienst de ontheffing van de fiscale geheimhoudingsplicht en de verstrekkingsverplichting op basis van de genoemde sanctieregelingen nader wettelijk regelen. Een concept van deze wijziging is op 15 april 2022 ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voor een spoedadvies.
Wat is het beleid omtrent rulings aan staatsbedrijven uit landen die op brute wijze een ander land binnenvallen? Zegt u in een dergelijke situatie de ruling op?
In een «ruling» geeft de Belastingdienst zekerheid vooraf aan een belastingplichtige over de fiscale behandeling van een transactie of structuur op grond van de geldende fiscale wet- en regelgeving. Een ruling geeft een bedrijf dus geen financieel voordeel. Er is geen specifiek beleid omtrent rulings aan staatsbedrijven uit landen die een ander land binnenvallen, maar vanaf juli 2017 is er wel een beëindigingsgrond in de na dat tijdstip afgesloten rulings vastgelegd indien de vennootschap of een van haar bestuurders op de EU-sanctielijst voorkomt. Ingeval de vennootschap of een van haar bestuurders op de EU-sanctielijst is gezet, vervalt de vaststellingsovereenkomst van rechtswege. Dit betekent bijvoorbeeld dat een eventuele ruling aan een vennootschap, waarin een staatsbedrijf uit een land dat een ander land binnenvalt meer dan 50% (direct of indirect) aandeelhouder is of een doorslaggevende zeggenschap heeft, van rechtswege vervalt indien die vennootschap of dat staatsbedrijf op de EU-sanctielijst wordt geplaatst.
Hoe verklaart u dat Nederland slechts 6 miljoen euro aan tegoeden van gesanctioneerde Russen heeft bevroren? Kunt u dit toelichten?
Zoals bij brief van 21 april jl. aan uw Kamer gemeld, hadden op dat moment financiële instellingen en trustkantoren EUR 632,9 miljoen aan tegoeden bevroren en is EUR 274,3 miljoen aan transacties tegengehouden. We zullen uw Kamer periodiek blijven informeren over de stand van zaken van ontvangen meldingen van financiële instellingen en trustkantoren.
De voorgenomen sluitingen van GGZ-instellingen en centra |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen dat de Amsterdamse GGZ-instellingen PsyQ en I-Psy waarschijnlijk moet sluiten? Bent u bekend met het voornemen van instelling Pro Persona om het Centrum voor Psychotherapie in Lunteren per 1 juli 2022 te sluiten?1 & 2
Ja.
Is bij u bekend wat de redenen zijn om PsyQ en I-Psy te sluiten en is bij u bekend wanneer zij definitief zullen sluiten? Wat betekent de sluiting van beide instellingen voor de beschikbaarheid van psychische zorg in Amsterdam en omgeving?
Naar aanleiding van de berichtgeving heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vanuit haar wettelijke taak contact gezocht met de verzekeraars. Ook heeft het bestuur van Parnassia naar aanleiding van de berichtgeving het Ministerie van VWS over het voornemen tot sluiting geïnformeerd. Uit beide contacten kwam naar voren dat de redenen voor (het voornemen tot) sluiting van deze locatie bedrijfsmatig van aard zijn, zoals ook uit de berichtgeving naar voren komt. Er is sprake van verliezen en het lukt (ondanks ingezette verbeterplannen) niet om bij deze vestiging in Amsterdam hier verandering in te brengen. Hierdoor zien zij zich genoodzaakt deze locatie te sluiten.
Wat betreft de beschikbaarheid van de psychische zorg zoals PsyQ en I-Psy die aanbieden, is het aan de zorgaanbieder- en verzekeraar om er zorg voor te dragen dat cliënten kunnen (blijven) rekenen op goede en passende zorg. Zorgverzekeraars hebben daarbij zorgplicht voor hun verzekerden en dus een verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg. In dit proces houden de NZa en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg voor cliënten. Op dit moment heb ik geen signalen ontvangen over de continuïteit van deze psychische zorg in Amsterdam en omgeving, maar de toezichthouders (NZa en IGJ) houden nadrukkelijk vinger aan de pols en ze informeren mij actief hierover.
Klopt het dat het Centrum voor Psychotherapie in Lunteren zich specialiseert in het behandelen van persoonlijkheidsproblematiek via een klinisch intensieve behandeling en dat deze vorm van therapie maar op een beperkt aantal plaatsen in Nederland te volgen is en er daardoor enorm lange wachtlijsten voor zijn?
Nee, dit klopt niet. Het Centrum voor Psychotherapie (CvP) biedt een gespecialiseerd aanbod aan van (klinische) psychotherapie. Het is echter geen Klinisch Intensieve behandeling (KIB). Een KIB is een specifiek zorgaanbod voor wanneer een behandeling in een reguliere ggz-kliniek is vastgelopen of dreigt vast te lopen. Dit kan verschillende oorzaken hebben: denk aan ernstige gedragsproblemen of agressie, of zeer complexe psychiatrische problematiek met co-morbiditeit. De KIB heeft een bovenregionale functie en wordt daardoor gecentraliseerd op een zevental plekken in Nederland aangeboden. Pro Persona heeft geen KIB.
Wel klopt het dat de klinische behandeling van persoonlijkheidsproblematiek op een beperkt aantal plekken aangeboden wordt. Om deze reden heb ik de NZa gevraagd om nadrukkelijk te kijken naar de consequenties van de sluiting voor de zorgplicht van zorgverzekeraars (mede in het licht van de bestaande wachttijden, omdat voor deze diagnosegroep de Treeknorm in 2021 met 7 weken werd overschreden). Bij een (dreigende) sluiting van een zorgaanbieder bijvoorbeeld als gevolg van financiële problemen of een personeelstekort moet de zorgverzekeraar blijven zorgen voor tijdige en passende zorg.
Hoeveel instellingen in Nederland bieden deze behandeling nog aan? Hoeveel behandelplekken zijn er? Wat is naar schatting het aantal mensen dat deze vorm van behandeling nodig heeft?
Dat hangt af van welk type zorgaanbod hier bedoeld wordt. De KIB wordt in Nederland op 7 plekken aangeboden, waarbij er ongeveer 170 klinische bedden beschikbaar zijn. Rond KIB Amsterdam speelt een sluitingsvraagstuk, hier ga ik nader op in bij mijn beantwoording van de door u gestelde vragen hierover. Het totale aanbod van klinische behandeling van persoonlijkheidsproblematiek – zoals deze bij het CvP wordt aangeboden – is op dit moment (nog) niet in kaart te brengen. Daarbij kan voor beide voorzieningen/behandelingen geen inschatting gegeven worden van het exacte aantal mensen dat deze vorm van behandeling nodig heeft. Het is aan zorgverzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de benodigde behandelcapaciteit.
Klopt het dat GGZ-instelling GGNet Scelta in Apeldoorn ook met deze vorm van behandeling wil stoppen dit jaar? Deelt u de mening dat het stoppen van dit soort behandelingen op verschillende plekken de wachtlijsten alleen maar doet groeien en dat dit geen goede ontwikkeling is?
Het is bij de betreffende preferente zorgverzekeraar en de NZa niet bekend dat GGNet Scelta in Apeldoorn deze vorm van behandelingen gaat stoppen en/of een vestiging gaat sluiten. Wel is in 2021 een vestiging van GGNet Scelta in Den Haag gesloten.
Wie heeft de primaire verantwoordelijkheid om te voorkomen dat hulp niet voorhanden is en wachtlijsten toenemen? Wat is uw rol en dat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierin? Wat gaat u doen om de groeiende wachtlijsten aan te pakken?
In ons zorgstelsel hebben zorgverzekeraars een zorgplicht richting (hun) verzekerden, zijn zorgaanbieders verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede zorg en dragen andere betrokken partijen zoals huisartsen en gemeenten bij aan een goede in-, door- en uitstroom in de ggz.
Uit hoofde van de zorgplicht dienen verzekeraars onder meer behoeften en knelpunten in het zorgaanbod te achterhalen en mogelijke gevolgen voor verzekerden vast te stellen en manieren te bedenken om knelpunten weg te nemen indien deze zich voordoen. Verzekeraars moeten hier afspraken over maken met zorgaanbieders en verzekerden indien nodig bemiddelen naar zorg. Ligt de oplossing van een knelpunt buiten de invloedssfeer van de zorgverzekeraar, dan moeten zorgverzekeraars dit agenderen bij bijvoorbeeld de NZa. Ook worden verzekeraars geacht afspraken met zorgaanbieders te monitoren en evalueren. Hier valt onder meer het monitoren van de resultaten van zorgbemiddeling, (oplossingen voor) probleemsituaties en het periodiek evalueren en bijsturen onder.
Ggz-zorg voor iedereen die dat nodig heeft betaalbaar, beschikbaar en bereikbaar houden is een grote uitdaging, omdat de zorgbehoefte en het zorgaanbod nu onvoldoende op elkaar aansluiten, met lange wachttijden als gevolg. De ggz-partijen hebben gezamenlijk een wachttijdenaanpak geformuleerd en dragen hier actief aan bij. Kern van deze aanpak is de inzet op regionale transfermechanismen (ten behoeve van tijdige zorg), de tafels hoogcomplexe ggz en regionale doorzettingsmacht (ten behoeve van passende zorg). Voor meer informatie over de wachttijden en de aanpak wachttijden verwijs ik u naar de kamerbrief Stand van zaken wachttijden ggz3 die ik op 23 februari jl. aan de Kamer heb aangeboden.
Ten slotte zal ik in de toekomstagenda ggz – die u voor de zomer van mij ontvangt – onder andere ingaan op de spreiding en concentratie van specialistische ggz, het investeren in een beweging naar de voorkant en mentaal welzijn, het versterken van domeinoverstijgende samenwerking en de toekomstbestendigheid van de arbeidsmarkt.
Zijn er meer GGZ-instellingen die een voornemen tot sluiting hebben? Is hier landelijk zicht op, om te voorkomen dat nog grotere gaten in het aanbod vallen?
Een voornemen tot sluiting wordt alleen aan de NZa gemeld als deze er mogelijk toe leidt dat de continuïteit van zorg in het geding komt. De NZa informeert mij dan hierover, conform de vroegsignaleringsafspraken.4 Ik heb de NZa gevraagd om de recente sluitingen te analyseren en mij te informeren over eventuele gemeenschappelijke achterliggende oorzaken.
Wat vindt u van de uitspraak van Pro Persona in de uitzending van Hart van Nederland van 15 maart 2022 dat de instelling «door met intensieve zorg te stoppen, hoopt meer geld over te houden voor andere behandelingen»? Deelt u de mening dat dit een voorbeeld is van hoe marktwerking de psychische zorg kapot maakt? Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat alleen nog maar lichte, betaalbare zorg aangeboden wordt? Wat gaat u doen om deze trend te keren? Wat is de rol van verzekeraars hierin?3
Ik vind het van belang dat de zorg toegankelijk is voor die mensen die haar echt nodig hebben. Hierbij gaat het dus niet alleen om lichte, maar ook om complexe zorg. Zoals hierboven vermeld hebben zorgverzekeraars een zorgplicht richting (hun) verzekerden en dienen zij dus ook dienovereenkomstig zorg in te kopen, waarbij zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het leveren van kwalitatief goede zorg. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars sluiten hiertoe contracten af waarin zij een passende financiële vergoeding afspreken. De tariefregels van de NZa geven daar ruimte voor. Daarbij is per 1 januari 2022 een nieuwe bekostiging ingevoerd voor de ggz, het zorgprestatiemodel. Dit zal naar verwachting betere handvatten bieden aan verzekeraars en zorgaanbieders om een passende vergoeding voor geleverde zorg af te spreken dan de oude bekostiging – die uitging van gemiddelde trajecten van diagnostiek en behandeling. De nieuwe bekostiging is gebaseerd op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel- en diagnostiekconsulten. Daarbij zijn er ook aparte tarieven voor outreachende ggz en hoogspecialistische ggz geïntroduceerd. Outreachende ggz en hoogspecialistische ggz betreft veelal zorg voor cliënten met een ernstige psychiatrische aandoening en/of een complexe zorgvraag. Het is van belang dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders bij de contractering ook daadwerkelijk op een effectieve manier gebruik gaan maken van de (nieuwe) handvatten. Dit zal naar verwachting in toenemende mate gestalte krijgen.6 Ik deel deze verwachting. In juni verschijnt de monitor contractering ggz van de NZa. Daarin wordt ook ingegaan op hoe het zorgprestatiemodel is meegenomen in de contractering en wat de invloed is van de invoering van het zorgprestatiemodel op het contracteerproces voor 2022.
Is bij u bekend wat er gaat gebeuren met de cliënten van PsyQ, I-Psy en het Centrum voor Psychotherapie van Pro Persona in Lunteren als zij inderdaad sluiten? Kan continuerende hulp gegarandeerd blijven voor cliënten, gezien de grote wachtlijsten die er op dit moment zijn in de GGZ? Wat gaat gebeuren met de cliënten die op de wachtlijsten stonden voor de drie instellingen?
De NZa geeft aan dat de betrokken verzekeraars aangeven dat de patiënten hun lopende behandeling kunnen afmaken en/of er binnen de regio gezocht wordt naar passende behandeling bij een andere zorgaanbieder. Zo wordt het ambulante aanbod voor Psychotherapie door Pro Persona voortgezet binnen het reguliere ambulante aanbod vanuit de regio’s Gelderland Midden (Ede/Arnhem) en Zuid (Nijmegen/Rivierenland). Op welke locaties deze dienstverlening precies wordt voortgezet wordt op dit moment uitgewerkt. De NZa en IGJ houden toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg. Het is van belang dat de sluiting van de vestiging gecontroleerd verloopt zodat onrust onder patiënten en personeel voorkomen wordt. Het is op dit moment niet mogelijk om de effecten op de wachttijden van deze (voorgenomen) sluitingen exact te voorspellen. Wel zal de NZa ook vanuit het perspectief van de zorgplicht (mede met het oog op de wachttijden) de (voorgenomen) sluiting van Pro Persona monitoren of de continuïteit van zorg niet in het geding komt, zoals ik gemeld heb in het antwoord op vraag 3.
In hoeverre zijn cliënten en werknemers tijdig op de hoogte gesteld van het voornemen tot sluiting bij de verschillende instellingen? Is er overleg geweest met de cliëntenraden, medezeggenschapsraden en ondernemingsraden?
In het geval van een sluiting wordt de instelling geacht om conform de richtlijn van de KNMG7 te handelen en cliënten tijdig te informeren. In de richtlijn zijn ook zorgvuldigheidseisen bij beëindiging van behandeling door de instelling opgenomen, hieruit vloeit voort dat patiënten tijdig en actief moeten worden geïnformeerd over (en betrokken bij) de besluitvorming van het vervolg van hun behandeling. Wat betreft de sluiting van PsyQ is, zoals u in de media heeft kunnen vernemen, het nieuws over de voorgenomen sluiting te snel naar buiten gekomen, waardoor betrokkenen verrast waren. Ik begrijp dat zij nog niet geïnformeerd waren over het voornemen van sluiting. Dat is een onwenselijke gang van zaken waarvan Parnassia bij mij ook heeft aangegeven dat ze deze betreuren en de lessen hieruit wat betreft interne afstemming meenemen richting de toekomst.
Wat kunt u doen om te voorkomen dat de werknemers de sector verlaten en elders gaan werken?
Binnenkort zal ik uw Kamer nader informeren over mijn plannen met betrekking tot de huidige en toekomstige arbeidsmarktkrapte. Hierin zal ik ook ingaan op wat nodig is om de zorg een aantrekkelijke sector te laten blijven om in te werken.
In hoeverre is sprake van een toename van het sluiten van GGZ-instellingen en centra? Wat waren de voornaamste redenen om tot sluiting over te gaan? Kunt een overzicht geven van hoeveel GGZ-instellingen de afgelopen vijf jaar zijn gesloten?
Uit oogpunt van het belang van continuïteit van zorg geldt dat verzekeraars in het kader van de vroegsignaleringsafspraken bij de NZa een melding moeten doen als voorzien wordt dat de continuïteit van zorg in het geding is. Dit hoeft niet per definitie het geval te zijn bij een sluiting van een vestiging. In die gevallen worden sluitingen niet geregistreerd en daarmee is een totaaloverzicht niet te geven. Ik kan daarom geen uitspraak doen over de toename van het aantal sluitingen. Wel registreert de NZa het aantal early warning system (EWS) meldingen voor ggz-instellingen conform hun taak om toe te zien op gevallen waar de zorgplicht/continuïteit van zorg in gevaar dreigt te komen.
Wat betreft het totaal aantal aanbieders van basis en specialistische ggz laten cijfers van de NZa zien dat het totaal aantal aanbieders tussen 2015 en 2019 is gestegen. Voor de basis ggz is dat een stijging van 156 instellingen in 2015 naar 193 in 2019, en voor de specialistische ggz is dat van 255 instellingen in 2015 naar 318 in 2019.8 Cijfers over 2020 en latere jaren zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Het aantal instellingen kan zoals deze cijfers laten zien fluctueren over de jaren. In dat licht horen sluitingen bij die fluctuatie. De redenen voor sluitingen worden niet geregistreerd.
Ik heb de NZa nu gevraagd om de recente sluitingen te analyseren en mij te informeren over eventuele gemeenschappelijke achterliggende oorzaken.
Het bevriezen van tegoeden in Nederland van Russen op de sanctielijst. |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland bevriest een «fooi» van € 6 mln aan Russische gelden»1?
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe verklaart u dat er veel meer tegoeden zijn bevroren in België dan in Nederland?
Eenieder in de Europese Unie is verplicht de vastgestelde sancties na te leven en waar nodig tegoeden te bevriezen. Het is uiteraard afhankelijk van de plekken waar tegoeden zich bevinden of beheerd worden, waar de bevriezingen plaatsvinden. België heeft geen verklaring gegeven voor de hoogte van het bedrag aan bevroren tegoeden, maar in het algemeen ligt er bij zeer omvangrijke bedragen vaak een bijzondere omstandigheid aan ten grondslag. Zo kunnen bijvoorbeeld bepaalde grote Russische bedrijven hun vermogen in een bepaalde Europese instelling hebben ondergebracht, kan er een grote clearinginstelling in het land gevestigd zijn of zijn er omvangrijke reserves van de Russische centrale bank bij een instelling in dat land aanwezig. In Nederland gaat het in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 mei jl. (Kamerstuk 36 045, nr. 72) om een bedrag van 640,8 miljoen euro aan bevroren tegoeden en contracten. Dit betreft alleen tegoeden bij de financiële sector.
Kunt u een uitsplitsing delen van de tegoeden van Russen op de sanctielijst die zijn bevroren in België? Welk deel betreft banktegoeden, aandelen en vastgoed? Op welke manier verschillen de bevroren tegoeden in België van de tegoeden van Russen op de sanctielijst in Nederland?
Uit de berichtgeving uit België blijkt dat het om 2,7 miljard euro gaat aan bevroren tegoeden van personen of entiteiten op sanctielijsten. Ook is er 7,3 miljard euro aan transacties tegen gehouden. Deze transacties werden volgens de Belgische autoriteiten tegengehouden als gevolg van andere internationale financiële beperkingen die ten aanzien van Rusland werden opgelegd. Uit de berichtgeving blijkt geen nadere uitsplitsing of toelichting en de Belgische autoriteiten mogen hierover met mijn ministerie geen nadere informatie delen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht zullen zich bij dergelijke omvangrijke bedragen specifieke omstandigheden voordoen die in Nederland minder of niet aan de orde zijn.
In de begeleidende Kamerbrief bij het rapport van de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving van 13 mei staat meer informatie over de stand van zaken in andere EU-lidstaten. In algemene zin kan worden gesteld dat de verschillen per lidstaat groot zijn.
Kunt u een onderscheid van bedragen maken van tegoeden van Russen op de sanctielijst in Nederland met dezelfde categorienaam als het onderscheid dat België hanteert?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u zich in het genoemde bedrag van 35 miljard euro aan activa van Russen op de sanctielijst? Zo ja, wanneer is dit gehele bedrag bevroren? Zo nee, kunt u toelichten wat de activa van Russen op de sanctielijst in Nederland bedragen in zijn totaliteit?
In de media is genoemd dat Russen in Nederland 80 miljard euro aan vermogen zouden bezitten, waarbij 45 miljard euro vermogen zou zijn van personen of entiteiten op sanctielijsten. Deze bedragen zijn afkomstig uit jaarrekeningen van bedrijven. De belangen van deze bedrijven behoren echter niet volledig toe aan Russen. Uit statistische informatie van DNB blijkt dat er sprake is van 27 miljard euro aan directe investeringen vanuit Rusland in Nederland (cijfers 2020). Deze investeringen zijn niet noodzakelijk investeringen gerelateerd aan gesanctioneerde personen of entiteiten.
Bij bovengenoemde gegevens gaat het om de activa van bedrijven. Dit is niet gelijk aan vermogen dat in Nederland aanwezig is en/of dat door een financiële instelling te bevriezen is. Activa kunnen bijvoorbeeld bestaan uit aandelen, deelnemingen, investeringen, voorraden of onroerend goed. Deze activa kunnen deels buiten Nederland staan. Voor zover de activa in Nederland staan, kunnen financiële instellingen, crypto-partijen of trustkantoren alleen tot bevriezing overgaan als zij toegang hebben tot deze activa. Een bank met een gesanctioneerde partij als cliënt, kan alleen een rekening en eventuele andere financiële diensten bevriezen, maar niet zaken die op de balans staan van het bedrijf. Het is dan aan de entiteiten met gesanctioneerde eigenaren zelf om het vermogen te bevriezen. Ook die entiteiten moeten zich immers aan de Sanctiewet houden. Voor deze partijen geldt geen meldplicht en het bevroren vermogen wordt dus niet zichtbaar in de gerapporteerde cijfers, maar dat doet niet af aan de verplichting die voor hen uit de Sanctiewet 1977 voortvloeit. Als de entiteiten onterecht niet bevriezen, dan overtreden zij de sanctieregelgeving. Op basis van de Wet op de economische delicten (WED) is het niet naleven van de Sanctiewet 1977 aan te merken als overtreding of, indien opzettelijk, een misdrijf en is vervolging mogelijk. Dit geldt ook voor partijen die meewerken aan overtreding van de sanctieregelgeving. Dit maakt dat de onderneming de activa in de boeken niet meer in Nederland te gelde kan maken omdat niemand mag meewerken aan transacties van gesanctioneerde personen. Zodra een transactie plaatsvindt (bijvoorbeeld een verkoop van een pand) moet de betrokken financiële instelling of een andere dienstverlener deze transactie tegenhouden of de opbrengst bevriezen.
Welke partijen in Nederland kunnen deze tegoeden bevriezen? Waarom is dat nog niet gebeurd?
Eenieder in Nederland moet zich houden aan de sanctieregelgeving. Dit betekent dat iedereen die de beschikking heeft over vermogen van gesanctioneerde personen, dit moet bevriezen. Dit geldt voor een financiële instelling, andere dienstverleners, en ook voor de entiteiten zelf waarvan gesanctioneerde personen de eigenaren zijn.
Financiële instellingen, crypto-partijen en trustkantoren moeten hun systemen controleren op relaties met gesanctioneerde personen (artikel 2, eerste lid, Regeling toezicht Sanctiewet 1977 jo. artikel 2, tweede lid, Regeling toezicht Sanctiewet 1977). Bij vastgestelde relaties dient onverwijld een melding gemaakt te worden bij de AFM of DNB (artikel 3 Regeling toezicht Sanctiewet 1977). Verder moeten eventuele tegoeden worden bevroren. Alleen voor financiële instellingen, crypto-partijen en trustkantoren geldt op dit moment een meldplicht voor bevroren activa. Het kabinet bekijkt op dit moment in welke andere sectoren ook een meldplicht kan worden ingevoerd. Uitbreiding van de meldplicht is ook één van de aanbevelingen in het rapport van de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving, dat op 13 mei aan uw Kamer is verzonden.
Op welke manier worden financiële instellingen bijgestaan in het treffen van de juiste maatregelen om de tegoeden van Russen op de sanctielijst te bevriezen? Hoe kan De Nederlandsche Bank (DNB) dit bevorderen?
Het treffen van de juiste maatregelen om de tegoeden van Russen op de sanctielijst te bevriezen is wettelijk verplicht. Financiële instellingen dienen te waarborgen dat zij maatregelen treffen op het gebied van administratieve organisatie en interne controle ter naleving van de sanctieregelgeving. Deze maatregelen zien tenminste op een adequate controle van de administratie van de instelling op het overeenkomen van de identiteit van een relatie met een (rechts)persoon of entiteit, als bedoeld in de sanctieregelgeving, met het oog op het bevriezen van de financiële middelen van die relatie of het voorkomen van het ter beschikking stellen van financiële middelen of diensten aan die relatie. Financiële instellingen en trustkantoren moeten zodoende in staat zijn om de sancties na te leven. Om financiële instellingen bij te staan bij het treffen van de juiste maatregelen om de tegoeden van personen op de sanctielijst te bevriezen heeft het Ministerie van Financiën een «Leidraad Financiële Sanctieregelgeving» gepubliceerd2. DNB houdt toezicht op de toereikendheid van de inrichtingen van de processen binnen financiële ondernemingen. In dat kader geeft DNB guidance aan instellingen, onder andere via de Leidraad Wwft en Sanctiewet. Daarnaast staat DNB de instellingen bij door het faciliteren van het stellen van vragen over EU-sanctieregelingen aan de Europese Commissie. Ook voert DNB regelmatig overleg met de koepelorganisaties.
Zou het helpen als Nederlandse trustkantoren delen waar de tegoeden van Russen op de sanctielijst zich bevinden? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd?
Trustkantoren hebben net als financiële instellingen een wettelijke plicht om maatregelen te treffen en onverwijld te melden wanneer zij een relatie constateren met een gesanctioneerde. In de melding moet toelichting gegeven worden op de getroffen maatregelen. Ook moet het trustkantoor activa bevriezen als het trustkantoor daar de beschikking over heeft. Deze meldingen worden vervolgens gedeeld met het Ministerie van Financiën. De Minister van Financiën kan deze informatie delen met andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de naleving van de sanctieregelgeving, zoals met strafrechtelijke autoriteiten. Uiteraard geldt dit alleen voor de gevallen dat entiteiten met gesanctioneerde eigenaren bediend worden door een trustkantoor of een relatie hebben met een trustkantoor.
Is het kabinet het ermee eens dat er veel meer moet gebeuren om tegoeden van Russen op de sanctielijst veel sneller te bevriezen? Zo ja, wat gaat het kabinet hieraan doen?
Het naleven van de getroffen sancties moet voor eenieder de hoogste prioriteit hebben. Het is een wettelijke plicht. Het kabinet vindt het van groot belang dat in beeld is of er problemen zijn bij de naleving van sancties en of de handhaving adequaat plaatsvindt. In dat kader is aan de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving gevraagd om dit in kaart te brengen.
De nationaal coördinator constateert dat er bij de naleving van de sancties in Nederland in het algemeen spoedig en naar behoren is gehandeld door zowel private partijen, toezichthouders als uitvoeringsinstanties. Er wordt gewerkt aan actieve opsporing en handhaving van de maatregelen tegen de belangrijkste Russische personen en entiteiten die op de sanctielijst staan. Dit neemt niet weg dat de nationaal coördinator verschillende aanbevelingen voor verbeteringen voorstelt. Deze zien bijvoorbeeld op betere informatiedeling, duidelijkere onderzoeksverplichtingen voor private partijen en uitbreiding van de meldplicht. Het kabinet volgt de aanbevelingen op. Zo zal het kabinet voor het eind van het jaar een hoofdlijnenbrief sturen over de wijze waarop het sanctiestelsel zal worden versterkt en wet- en regelgeving zal worden aangepast.
Bent u bereid om banken en andere financiële instellingen, waar Russen op de sanctielijst tegoeden hebben, aan te spreken op uw ministerie?
Elke relatie met een gesanctioneerde persoon moet door banken en andere financiële instellingen gemeld worden inclusief eventueel bevroren tegoeden. DNB en AFM zien toe op de getroffen maatregelen op het gebied van de administratieve organisatie en interne controle en dat meldingen goed doorkomen. AFM heeft bij de presentatie van het jaarverslag op 12 april jl. aangegeven positief te zijn over de naleving van sancties in de financiële sector. DNB is ook in gesprek gegaan met de instellingen over een juiste toepassing van de sanctieregelgeving. Mijn beeld is dat de financiële instellingen en trustkantoren de sanctieregelgeving toepassen en relaties melden. Ik voer hierover overleg met DNB en AFM en met brancheorganisaties en individuele instellingen die zich melden bij het ministerie.
Het bericht dat nog steeds niet alle middelbare scholen duidelijk maken dat de vrijwillige ouderbijdrage echt vrijwillig is |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat er nog steeds middelbare scholen zijn die niet duidelijk maken aan ouders dat de vrijwillige ouderbijdrage echt vrijwillig is en kinderen niet langer uitgesloten mogen worden van niet-verplichte activiteiten als ouders niet betalen en zich daarmee niet aan de wet houden?1
Hoe vervelend is het als je hele klas op schoolreis gaat, maar jij niet mee kan omdat je ouders om wat voor reden dan ook de ouderbijdrage niet hebben betaald? Om te zien dat je vrienden op buitenlandreis gaan en jij het met vervangende opdrachten op school moet doen? Ik ben blij dat er een wet is die het verbiedt om kinderen uit te sluiten als ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet hebben betaald. School zou juist een plek moeten zijn waar je je vrij en veilig voelt, of je ouders nu betaald hebben of niet. Ik vind het dan ook erg onwenselijk en onjuist als scholen niet duidelijk maken aan ouders dat de vrijwillige ouderbijdrage echt vrijwillig is en dat kinderen niet langer uitgesloten mogen worden van extra activiteiten als ouders niet betalen. De wet verplicht scholen dit expliciet te vermelden in hun schoolgids.
Vindt u het ook onacceptabel dat van de 120 onderzochte middelbare scholen meer dan de helft niet meldt dat kinderen niet worden uitgesloten als de ouderbijdrage niet wordt betaald en 16 scholen spreken over een kwijtscheldingsregeling? Welke verklaring heeft u hiervoor?
Ja, ik vind het onacceptabel als scholen niet expliciet melden dat het betalen van een vrijwillige bijdrage geen voorwaarde is voor deelname aan activiteiten die algemeen toegankelijk behoren te zijn. Mogelijk heeft dit van doen met de recente invoering van de wet. Dat ontslaat scholen niet van hun verantwoordelijkheid om de wet op te volgen.
Op welke momenten zijn scholen geïnformeerd over de wetswijziging vrijwillige ouderbijdrage? Waarom heeft dit volgens u blijkbaar niet het gewenste effect gehad?
Op 20 november 2020 is de berichtgeving gepubliceerd over de inwerkingtreding van de wetswijziging vrijwillige ouderbijdrage per 1 augustus 2021.2 Ter voorbereiding van de inwerkingtreding zijn scholen in het voorjaar van 2021 met een voorlichtingscampagne geïnformeerd. De wetswijziging is aangekondigd in nieuwsbrieven van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Onderwijs voor het primair- en voortgezet onderwijs en er is een informatieve brochure opgesteld. Ook de PO-Raad, de VO-raad en de Algemene Vereniging Schoolleiders hebben de brochure gedeeld en over de nieuwe wet gecommuniceerd. In augustus en september 2021 is opnieuw aandacht besteed aan de nieuwe wet. Deze informatie is te vinden op de rijksoverheid site.3 Deze informatie zal in april worden geactualiseerd en aangevuld in verband met een extra communicatiecampagne (zie ook het antwoord onder vraag 9).
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 2, zijn er mogelijk scholen die hun beleid en communicatie nog aan het aanpassen zijn op de verscherpte wet vrijwillige ouderbijdrage die dit schooljaar is ingegaan. Ik verwacht van scholen dat zij hun verantwoordelijkheid nemen om de wet op te volgen en dat ze ouders informeren conform de wet.
Binnenkort verstuur ik een brief aan scholen in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs waarin ik een persoonlijke oproep doe om ouders goed te informeren over de wet vrijwillige ouderbijdrage. Deze brief is onderdeel van een aanvullende communicatiecampagne. De campagne voer ik dit voorjaar samen met onderwijspartijen uit. In de campagne reik ik scholen dit keer ook concrete communicatiemiddelen aan die zij kunnen gebruiken in hun communicatie naar ouders, zoals een korte video en een visueel overzicht van de wetswijziging. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Hoeveel signalen zijn er sinds de wetswijziging van 1 augustus jl. binnengekomen bij de Inspectie van het Onderwijs over het onjuist informeren van ouders over de wetswijziging vrijwillige ouderbijdrage door scholen en wat is er gedaan met deze signalen?
Er zijn bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) sinds 1 augustus 2021 over het primair onderwijs 46 signalen binnengekomen en over het voortgezet onderwijs 42 met als onderwerp de ouderbijdrage. In veel gevallen gaat het om signalen waarbij ouders aangeven dat de school van hun kind(eren) hun vraagt een bijdrage te voldoen, terwijl ze het idee hebben dat dit wettelijk niet is toegestaan. De Inspectie heeft in deze gevallen onderzocht of de school zich bij het vragen van de ouderbijdrage aan de wet houdt. Bij veel van de signalen blijkt er sprake te zijn van tekortkomingen in de communicatie over het vrijwillige karakter van de bijdrage; de communicatie is dan onjuist, onvolledig of onduidelijk. Houdt een school zich niet aan de wet, dan krijgt de school een herstelopdracht met daarbij een termijn waarbinnen het herstel gerealiseerd moet zijn. Voldoet een school vervolgens nog steeds niet aan de wet, dan kan de Inspectie een financiële sanctie opleggen.
Bent u ervan op de hoogte dat er nog steeds scholen zijn die het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage koppelen aan het bestellen van boeken en ouders niet verder kunnen in het online bestelproces als ze de ouderbijdrage niet betalen? Hoe verhoudt zich dit tot de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen waarin uw voorganger aangaf dat dit niet mag? Waarom gebeurt het dan nog steeds?2
Nee, daarover heb ik geen concrete signalen ontvangen. Ik ben het met mijn voorganger eens dat dit niet mag. Het koppelen van de bestelling van boeken aan de betaling van de vrijwillige ouderbijdrage mocht voorafgaand aan de recente wetswijziging ook al niet.
Dit voorbeeld toont dat nog niet alle scholen volgens de wet handelen. Ik heb geen feitelijke onderbouwing van de overwegingen of redenen. Ik weet ook niet of dat nodig is. Evident is dat het niet acceptabel is. De Inspectie heeft in haar toezicht dit jaar extra aandacht voor de vrijwillige ouderbijdrage. Het is de bedoeling dat dit soort praktijken niet meer plaatsvinden.
Wat vindt u ervan dat scholen het expres ingewikkeld maken voor ouders om vrijblijvend de vrijwillige ouderbijdrage te betalen, zoals de vrijwillige ouderbijdrage tussen de «verplichte kosten» te zetten?3
Het is lastig om objectief vast te stellen of scholen «het expres ingewikkeld maken», maar het is uiteraard ongewenst en onjuist als een vrijwillige bijdrage als verplichte bijdrage wordt gepresenteerd.
Waar komt volgens u de angst van scholen vandaan dat ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet langer meer zouden willen betalen, terwijl uit onderzoek van Ouders & Onderwijs blijkt dat er nog altijd een hoge betalingsbereidheid is onder ouders? Waar baseren scholen dit op? En hoe heeft het ministerie getracht te voorkomen dat scholen op voorhand al het vertrouwen hierin verloren?
Voorheen mochten scholen een kosteloos alternatief aanbieden aan leerlingen van wie de ouders de vrijwillige ouderbijdrage die bestemd was voor extra activiteiten niet betaalden. Vanaf dit schooljaar moeten alle leerlingen kunnen deelnemen aan extra activiteiten die de school organiseert, ook kinderen van ouders die de daarvoor bestemde bijdrage niet betalen. Het is mogelijk dat scholen vrezen dat hierdoor meer ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet meer zullen betalen waardoor de extra activiteiten niet meer plaats kunnen vinden.
In de voorlichtingscampagne van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zoals ook vermeld in het antwoord onder vraag 3, is meegegeven dat de ervaring leert dat de meeste ouders de vrijwillige ouderbijdrage betalen, ook als heel helder is dat deze vrijwillig is en dat leerlingen niet worden uitgesloten van activiteiten als hun ouders de bijdrage niet kunnen of willen betalen.
Waarom wordt er niet extra gecontroleerd op het naleven van de wet omtrent de vrijwillige ouderbijdrage door de Inspectie van het Onderwijs buiten het reguliere toezicht, aangezien zij ook signalen binnenkrijgt dat de communicatie van scholen niet in orde is? Bent u bereid dit alsnog extra te controleren en scholen hier direct op aan te spreken indien zij de wet niet naleven? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe wettelijke kaders ten aanzien van de vrijwillige ouderbijdrage gelden sinds 1 augustus 2021. De Inspectie beoordeelt sindsdien of besturen en scholen aan de nieuwe wettelijke kaders voldoen. De Inspectie bekijkt bij ieder instellingsonderzoek in het voortgezet onderwijs of de informatie in de schoolgids voldoet aan de wet. De Inspectie doet in het voortgezet onderwijs daarnaast dit jaar extra thematisch onderzoek naar de oorzaken van niet-naleven van de wettelijke bepalingen. Als de Inspectie signalen van ouders of andere betrokkenen binnenkrijgt over de ouderbijdrage, bekijkt zij altijd of voldaan wordt aan de wettelijke eisen. Dit geldt zowel voor het primair als het voortgezet onderwijs.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat scholen ouders juist informeren over de vrijwillige ouderbijdrage in al hun communicatie aangaande de vrijwillige ouderbijdrage? Bent u bereid scholen nogmaals te wijzen op de wetswijziging en het feit dat ze de wet overtreden als ze ouders niet correct informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid. Ik vind het onwenselijk als een deel van de ouders zich nog steeds verplicht voelt de vrijwillige ouderbijdrage te betalen. Scholen moeten ouders correct en volledig over de vrijwillige ouderbijdrage informeren. Daarom voer ik dit voorjaar opnieuw een communicatiecampagne. Dit doe ik in samenwerking met de PO-Raad, de VO-raad, Ouders&Onderwijs, de Algemene Vereniging Schoolleiders en het Landelijk Aktie Komitee Scholieren. Onder meer door scholen een brief te sturen, goede voorbeelden te delen en communicatiemiddelen aan te bieden die scholen kunnen gebruiken bij de voorlichting voor ouders.
De komende maanden zal ik extra aandacht besteden aan dit onderwerp. De Inspectie zal een herstelopdracht geven, als zij constateert dat een school niet juist communiceert over de gewijzigde wet vrijwillige ouderbijdrage.
Kunt u deze vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
De berichten 'Banken weren contant geld, bedrijven radeloos' en 'Hoe een metaalhandelaar tot wanhoop wordt gedreven door de bank' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Banken weren contant geld, bedrijven radeloos» en «Hoe een metaalhandelaar tot wanhoop wordt gedreven door de bank»?1 2
Ja.
Is het u bekend dat banken vanuit hun poortwachtersfunctie streng beleid voeren op ondernemers die veel contant geld gebruiken en banken van daaruit ondernemers proberen te bewegen op korte termijn geen grote contante transacties meer uit te voeren, op straffe van het sluiten van hun bankrekening?
Ik heb vernomen dat er banken zijn die klanten, waarbij sprake is van excessief gebruik van contant geld, vragen om het aantal contante transacties terug te brengen naar een niveau dat meer aansluit bij het gemiddelde gebruik van contant geld in de betreffende sector. Contant geld is een van de indicatoren voor een verhoogd risico op witwassen. Het uitvragen van additionele informatie over bepaalde chartale transacties kan onderdeel zijn van het cliëntenonderzoek. Een mitigerende maatregel kan zijn dat het aantal cashtransacties dat de klant kan uitvoeren wordt verlaagd, om zo het risico op witwassen te mitigeren. Ik vind het hierbij wel belangrijk dat de genomen maatregelen cliëntspecifiek en proportioneel zijn en genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en in overleg met de klant in kwestie, zodat voorkomen wordt dat het legitiem gebruik van contant geld bemoeilijkt wordt zonder aantoonbare reden.
Is het u bekend dat bepaalde sectoren afhankelijk zijn van contant geld en zich vanwege dit beleid van banken in hun onderneming bedreigd voelen, zoals de metaalsector die veel handelt in Duitsland waar contant geld meer de norm is dan in Nederland?
Ja.
Is het u bekend dat banken hoge administratieve lasten aan ondernemingen opleggen voor de controle op gebruik van grote bedragen contant geld?
Zie antwoord vraag 2.
Van welke sectoren zijn dergelijke signalen zoals genoemd in vragen 2, 3 en 4 u bekend?
Ik beschik niet over een volledig overzicht van de banken die mitigerende maatregelen nemen op het gebied van contant geld en hoe die mitigerende maatregelen er precies uit zien. Wel heb ik signalen ontvangen dat er banken zijn die bepaalde klanten vragen om het gebruik van contant geld te beperken. Dit zijn met name klanten die actief zijn in sectoren waar een verhoogd risico op witwassen is en contant geld relatief veel gebruikt wordt, zoals de metaal- en schrootsector, autosector, coffeeshopsector, en de agrarische sector.
Ziet u voor deze sectoren reële alternatieve opties voor het gebruik van contant geld, waarmee zij niet in het voortbestaan van hun onderneming beperkt worden? Ziet u voor deze sectoren nog andere mogelijkheden voor het geven van waarborgen op legitiem gebruik van contant geld?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de voorgaande vragen, vind ik het belangrijk dat banken hun verplichtingen uit de Wwft nakomen, maar vind ik het ook belangrijk dat zij bij het nemen van mitigerende maatregelen oog hebben voor proportionaliteit en het legitiem gebruik van contant geld. Ik vind het belangrijk dat eventuele maatregelen genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en overleg met de klant in kwestie, en dat maatregelen klantspecifiek en proportioneel zijn. Naar ik begrijp passen banken deze maatregelen toe voor handelaren waar sprake is van excessief gebruik ten opzichte van andere handelaren in de sector. Er zal een zekere mate van beperking zijn om de hoeveelheid contant geld terug te brengen naar vergelijkbare hoeveelheden, maar ik verwacht niet dat dit het voortbestaan van het bedrijf schaadt, omdat bedrijven grotendeels kunnen overstappen op girale betalingen. Mocht dit wel het geval zijn, dan is het belangrijk dat deze ondernemingen (opnieuw) met hun bank in gesprek kunnen gaan en aantonen waarom de hoeveelheid contant geldtransacties in hun geval valide en noodzakelijk is.
Wat vindt u van de signalen dat vooral het korte tijdspad waarmee bedrijven van het gebruik van contante geld moeten afstappen en de kosten voor zakelijke girale transacties op weerstand stuiten bij ondernemers? Ziet u in die richting oplossingen om ondernemers tegemoet te komen?
Zoals ik ook heb aangegeven in de vorige antwoorden vind ik het belangrijk dat een maatregel genomen wordt in overleg met de klant in kwestie. Het opstellen van een realistisch tijdpad zou mijns inziens onderdeel moeten zijn van dit overleg. Wanneer dit niet het geval is zou ik de klant adviseren om nogmaals in gesprek te gaan met de bank en gezamenlijk alternatieven te verkennen.
Wat vindt u van het spanningsveld tussen (1) banken die streng beleid voeren richting ondernemers vanwege vrees voor het toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) met mogelijk miljoenenboetes tot gevolg, en (2) DNB die enerzijds streng toezicht op banken voert waar een witwasaanpak tekortschiet, maar anderzijds ook vindt dat de inspanningen van banken om witwassen en fraude op te sporen niet het legitieme gebruik van contant geld mogen bemoeilijken?
Ik zie het spanningsveld. De afgelopen maanden heeft De Nederlandsche Bank gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer, zoals de banken, vertegenwoordigers van verschillende typen consumenten en toonbankinstellingen en chartale dienstverleners, over een Convenant Contant Geld. Mijn ministerie is zelf geen partij bij het convenant, maar is wel betrokken geweest bij de totstandkoming hiervan. In het Convenant Contant Geld, dat ik op 8 april heb aangeboden aan uw Kamer3, biedt DNB richtlijnen over hoe banken hun verplichtingen uit anti-witwasregelgeving kunnen naleven in relatie tot (de toegang tot) chartale dienstverlening. Zo is onder andere afgesproken dat banken de medewerking van toonbankinstellingen kunnen vragen, binnen de grenzen van de geldende wetgeving, om mogelijke witwas- of andere criminele transacties te achterhalen. Waarbij banken toezeggen dat de gevraagde medewerking proportioneel is. Ook is afgesproken dat banken zich ertoe verbinden de anti-witwas- en anti-terrorismefinancieringsmaatregelen die het gebruik van contant geld kunnen beïnvloeden, proportioneel in te zetten en toe te spitsen op de specifieke risico’s per cliënt zodat het legitieme gebruik van contant geld niet wordt gehinderd.
Hoe kan er volgens u in een gevoelige maatschappelijke en politieke context een eerlijke balans worden gevonden tussen legitiem gebruik van contant geld door ondernemers en een stevige poortwachtersfunctie van banken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u betrokken bij de overleggen van DNB, banken en belangenclubs die hierover met elkaar proberen afspraken te maken en kunt u ons op de hoogte brengen van de status en uitkomsten van deze overleggen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is volgens u een gebalanceerde aanpak met betrekking tot het gebruik van contant geld door ondernemers voor hun legitieme onderneming en het beteugelen van criminaliteit door bankenvanuit hun poortwachtersfunctie?
Ik vind het belangrijk dat er sprake is van een toegankelijk betalingsverkeer, zowel giraal als chartaal, en dat contant geld ook geaccepteerd wordt door bedrijven als betaalmiddel. Er worden verschillende initiatieven ondernomen om dit te garanderen, zoals het eerder aangehaalde Convenant Contant Geld en het Actieplan Toegankelijk Betalingsverkeer. Tegelijkertijd levert contant geld in grote getallen wel een verhoogd integriteitsrisico op. Ik vind het belangrijk dat banken bij het cliëntenonderzoek daar oog voor hebben. Een mitigerende maatregel in het kader van een witwasrisico bij een klant is de mogelijkheid tot het beperken van contant geld. Dit kan betekenen dat een bedrijf een tot nu toe lopend betaalmodel moet aanpassen. Gelet op de opgave voor de samenleving om criminele geldstromen te stoppen, is het onvermijdelijk dat ook burgers en ondernemers in aanraking komen met de gevolgen van de eisen die horen bij de poortwachtersfunctie. Ik vind het wel belangrijk dat via bijvoorbeeld contact met de branchevereniging wordt gekeken hoe bank en sector gezamenlijk tot mitigerende maatregelen kunnen komen indien er een sector is met een inherent hoog witwasrisico.
Het direct of indirect volgen van politiek geëngageerde burgers op de social media en het mogelijk plegen van censuur |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Uit wob documenten blijkt dat het Rijk massale controle uitvoert op media en burgers» en «NCTV bespioneerde influencers en politici tijdens coronapandemie»?1 2
Ja.
Klopt het dat Hans van Tellingen, bestuurslid van de politieke partij BVNL, door de rijksoverheid direct of indirect is gevolgd voor zijn kritische uitingen op de social media over het coronabeleid? Zo ja, op welke manier? Welke overheidsinstellingen, bedrijven en/of individuen waren hierbij betrokken?
Nee, dit klopt niet. Zoals toegelicht tijdens het vragenuur op 15 maart 2022 en in de Kamerbrief3, zijn er tijdens de coronacrisis omgevingsbeelden opgesteld door het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie Covid-19 (NKC-C19) en de directie Communicatie van het Ministerie van VWS. Deze werden gedeeld met meerdere departementen (die samenwerkten in het NKC-C19) en met de veiligheidsregio’s. Bij het opstellen van omgevingsbeelden wordt gebruik gemaakt van een online tool waarmee zoekopdrachten kunnen worden uitgevoerd op sociale media. Daarbij worden zoektermen zoals: «corona» of «afstand houden» gebruikt. In dit soort programma’s is het gemakkelijk om sociale mediaposts met een groot bereik in beeld te krijgen. Een groot bereik houdt in dat veel mensen zo’n post gezien of geliked of gedeeld hebben. De opstellers van de omgevingsbeelden zijn op zoek naar sociale mediapost met een hoog bereik omdat dat een goede indicatie is voor wat er speelt in het maatschappelijk debat en wat voor vragen er in de samenleving zijn. Dit is ook de reden dat mensen zoals opiniemakers, journalisten en Kamerleden in de omgevingsbeelden naar voren komen. De analisten nemen in de omgevingsbeelden niet alleen sociale media-posts op waarin kritiek staat op het Kabinetsbeleid, maar ook posts die de aanpak of ontwikkelingen ondersteunen. De posts dienen als illustratie van verschillende geluiden in het politieke en maatschappelijke debat. In die context zijn de omgevingsbeelden niet meer dan een hedendaagse vorm van de klassieke knipselkrant. De mensen die dit soort online tools gebruiken mogen niet zoeken op individuen. Dit betekent dus ook dat er geen monitoring gericht op personen plaats vindt.
Welke departementen waren betrokken bij het «Debunken wanneer het bereik en effect groot is»?3 Op welke manier hebben deze departementen actie ondernomen en met welk resultaat? Zijn de betrokken departementen tevreden met het bereikte resultaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Is hier sprake van censuur? Indien nee, hoe omschrijft u deze acties?
Het kabinet hecht het grootste belang aan een open debat. De vrijheid van meningsuiting staat daarbij altijd voorop. Verscheidenheid aan opvattingen en kritische debatten geven zuurstof aan onze democratie. Dit dient ook altijd beschermd te worden door het kabinet. Wel acht het kabinet het van belang, om bij ondermijnende desinformatie op te kunnen treden. Het «debunken», oftewel ontkrachten van desinformatie, houdt in dat de overheid zelf misleidende informatie tegenspreekt. Zoals aangegeven in de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie, ligt er voor de overheid een rol in het weerspreken van desinformatie bij een dreiging voor de politieke, economische stabiliteit, volksgezondheid of nationale veiligheid5.
In principe heeft elk departement de mogelijkheid om dit te doen via de eigen sociale mediakanalen. Dit zijn kleine communicatie-acties (in het algemeen niet meer dan het plaatsen van een post op sociale media, die soms gedeeld wordt door andere ministeries). Een voorbeeld daarvan is de respons op een bericht in de campagnestijl van de vaccinatiecampagne waarin stond dat het kabinet ondernemers verplichtte om zich te laten vaccineren. Dat is door het Ministerie van EZK in een sociale media post ontkracht. Het kabinet is en blijft wel terughoudend in het tegenspreken van misleidende berichten, het ontkrachten van desinformatie blijft primair een taak van onafhankelijke media en wetenschap. Er is geen sprake van censuur, het plaatsen van berichten wordt niet verboden of vooraf inhoud gecontroleerd en er worden achteraf ook geen berichten van anderen verwijderd. Er wordt niet gemonitord wat het effect is. We kunnen dus ook niet zeggen of we wel of niet tevreden zijn met het resultaat.
Kunt u aangeven met welke techbedrijven afspraken zijn gemaakt over het verwijderen van bepaalde berichten?4 Wat houden deze afspraken in? Welke berichten zijn verwijderd op grond van deze afspraken? Op grond van welke regelgeving werden deze afspraken gemaakt? Is hier sprake van censuur? Indien nee, hoe omschrijft u deze acties?
Met online platformen worden geen afspraken gemaakt om berichten te verwijderen, alleen op grond dat deze desinformatie zouden zijn. Daarvoor ontbreekt een wettelijke grondslag en het kabinet is niet voornemens om die grondslag te maken. Desinformatie als fenomeen valt binnen de vrijheid van meningsuiting. Het juridisch verbieden van bepaalde informatie, alleen op de grond dat de informatie onjuist of misleidend is, zonder aanvullende eisen, zoals het schaden van iemands reputatie of de rechten van een ander, valt moeilijk te rijmen met het recht op vrijheid van meningsuiting.
Een algemeen verbod op de verspreiding van desinformatie of niet-objectieve informatie is niet verenigbaar met de internationale normen voor beperkingen van de vrijheid van meningsuiting. Dit onderstrepen de juristen van het Instituut voor Informatierecht (IViR) van de Universiteit van Amsterdam in hun rapport over het huidige juridisch kader voor de verspreiding van desinformatie ook.7 Het juridische kader rondom online content is uiteengezet in de brief over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen8. Rondom Covid-19 desinformatie hebben de grote online platformen zoals Meta en Google wel zelf specifieke regels opgesteld in hun gebruikersvoorwaarden. De Europese Commissie heeft online platformen opgeroepen om maandelijks rapporten te publiceren over hun beleid en maatregelen om de verspreiding van Covid-19-gerelateerde desinformatie tegen te gaan. Het kabinet heeft deze oproep verwelkomd in een kabinetsreactie op de mededeling van de Europese Commissie9. Deze maandelijkse rapportages met acties van de online platformen zijn openbaar toegankelijk op de website van de Europese Commissie10.
Klopt het dat er sprake is van een georganiseerde aanpak van de rijksoverheid om burgers met een kritische mening over het coronabeleid in diskrediet te brengen? Zijn er «trollen» ingezet die snel en consequent reageerden op negatieve berichten over het coronabeleid? Door wie werd er opdracht gegeven voor deze activiteiten?
Dit klopt niet. De rijksoverheid brengt burgers met een kritische mening niet in diskrediet. De rijksoverheid zet geen trollen in.
Kunt u ontkrachten dan wel bevestigen dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tijdens de coronacrisis betrokken was bij het persoonlijk benaderen van twitteraars om minder te twitteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een inspectie-reactie richting een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar is gebaseerd op de overweging dat een ieder in beginsel vrij is zich te uiten over welk onderwerp dan ook, maar dat dit niet onbeperkt geldt voor BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren. In gevallen waarin een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar in strijd handelt met richtlijnen en professionele normen, kan de inspectie handhavend optreden.
Er zijn ook situaties waarin een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar zich zodanig uit of handelt dat niet direct duidelijk is of dit wel of niet in strijd is met richtlijnen en professionele normen, maar waarin de inspectie het nodig vindt de beroepsbeoefenaar te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving. Deze uitingen kunnen immers risicovolle verwarring met zich brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg schaden. IGJ heeft in dit kader tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. IGJ heeft brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer.11
IGJ bespreekt individuele casuïstiek met degenen die betrokken zijn. Het op sociale media inhoudelijk ingaan op casuïstiek is dan ook niet passend; waar relevant meldt IGJ dit ook via haar sociale media kanalen. Het individuen oproepen minder te twitteren maakt geen onderdeel uit van deze werkwijze. Daarnaast is het goed om op te merken dat IGJ burgers op sociale media actief uitnodigt om contact op te nemen met het Landelijk Meldpunt Zorg om een situatie te bespreken, omdat de inspectie waarde hecht aan signalen van burgers over de zorg.
Kunt u ontkrachten dan wel bevestigen dat de IGJ in 2018 individuen persoonlijk benaderde om minder te twitteren over specifieke zaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is er sprake van structureel beleid om burgers direct of indirect te benaderen over hun berichten op social media die in de ogen van de overheid onwelgevallig zijn? Zo ja, wat houdt dat beleid in? Zo nee, hoe verklaart u al deze voorvallen? Bent u bereid hier afstand van te nemen?
Nee, dat beleid is er niet. Zoals in bovenstaand antwoord toegelicht heeft de IGJ een aantal zorgverleners over wie meldingen zijn ontvangen aangesproken op de effecten van hun uitspraken. Verder zijn er zijn geen voorvallen bekend waarbij dit gebeurd is.
Het bericht dat banken contant geld van bedrijven weren |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken weren contant geld, bedrijven radeloos»?1
Ja.
Klopt het dat banken, om witwasrisico’s te beperken, contante transacties sterk willen terugdringen of zelfs verbieden? Zo ja, om welke banken gaat het hier?
Banken zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) verplicht om cliëntenonderzoek uit te voeren en mitigerende maatregelen te nemen bij verhoogde witwasrisico’s. Door de toenemende aandacht voor de uitvoering van de Wwft door poortwachters, in het bijzonder financiële instellingen, zie ik dat bedrijven vaker geconfronteerd worden met de gevolgen van de uitvoering van de Wwft en bijvoorbeeld gevraagd worden meer informatie en documentatie aan te leveren dan voorheen. Ik heb geen volledig overzicht van de banken die mitigerende maatregelen nemen op het gebied van contant geld en hoe die mitigerende maatregelen er precies uit zien. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), begrijp ik dat er geen algemeen maximumpercentage voor cashtransacties is bij hun leden. Wel heb ik signalen ontvangen dat er banken zijn die klanten, waarbij sprake is van excessief gebruik van contant geld, vragen om het aantal contante transacties terug te brengen naar een niveau dat meer aansluit bij het gemiddelde gebruik van contant geld in de sector. Ik kan mij voorstellen dat het ingrijpend kan zijn wanneer een bank, vooral na een lange zakelijke relatie, om uitvoerige documentatie verzoekt of vraagt om het gebruik van contant geld terug te dringen. Gelet op de opgave voor de samenleving om criminele geldstromen te stoppen, is het onvermijdelijk dat ook ondernemers in aanraking komen met de gevolgen van de eisen die horen bij de poortwachtersfunctie. Ik verwacht van banken en andere instellingen dat zij daarbij redelijk te werk gaan en transparant hun klanten informeren over de verplichtingen die op hen rusten. Ik verwacht daarbij ook dat dit in overleg tussen de bank en de cliënt plaatsvindt en er zo nodig tot maatwerk gekomen kan worden indien de contantgeldbehoefte groter is dan wat de bank wenselijk vindt. Dit hangt af van het risicoprofiel van de klant.
Met welke obstakels hebben bedrijven precies te maken en in welke sectoren willen (bepaalde) banken het gebruik van contant geld helemaal verbieden? Klopt het bijvoorbeeld dat bedrijven een limiet van tien procent contante transacties krijgen opgelegd, met een bepaalde snelheid contante betalingen moeten afbouwen en dat zelfs bankrekeningen van bedrijven worden opgezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan voorkomen worden dat de inspanning van banken om witwassen en fraude op te sporen doorslaat?
Zoals ik eerder heb aangegeven2 ben ik voornemens om de Algemene leidraad Wwft zo aan te passen dat duidelijk wordt dat het feit dat bepaalde typen cliënten of producten een inherent verhoogd risico met zich meebrengen geen reden kan zijn om dit type cliënten categoraal te weigeren. Dat blijkt al uit de Leidraad van DNB3. Deze verduidelijking komt tegemoet aan de motie van het lid Azarkan4. Ook in het Convenant Contant Geld, dat ik op 8 april heb aangeboden aan uw Kamer5, biedt DNB richtlijnen over hoe banken hun verplichtingen uit anti-witwasregelgeving kunnen naleven in relatie tot (de toegang tot) chartale dienstverlening. Zo is onder andere afgesproken dat banken de medewerking van toonbankinstellingen kunnen vragen, binnen de grenzen van de geldende wetgeving, om mogelijke witwas- of andere criminele transacties te achterhalen. Waarbij banken toezeggen dat de gevraagde medewerking proportioneel is. Ook is afgesproken dat banken zich ertoe verbinden de anti-witwas- en anti-terrorismemaatregelen die het gebruik van contant geld kunnen beïnvloeden, proportioneel in te zetten en toe te spitsen op de specifieke risico’s per cliënt zodat het legitieme gebruik van contant geld niet wordt gehinderd.
Met de wijziging van de Algemene leidraad Wwft en de verschillende richtlijnen vanuit DNB ga ik ervan uit dat banken blijven bij de reeds geldende individuele risicobeoordeling, zodat hele sectoren toegang blijven houden tot het betalingsverkeer. Bij het stellen van beperkende maatregelen vind ik het belangrijk dat de bank kijkt naar de behoefte van de klant in relatie tot het risicoprofiel. Hierbij dient een afweging te worden gemaakt in de noodzaak en gerichtheid van de beperking, bijvoorbeeld voor contant geld. Daarnaast vind ik het belangrijk dat eventuele maatregelen genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en overleg met de klant in kwestie.
Bent u het eens met de stelling dat contant geld een wettig betaalmiddel is en hoort te blijven? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om dit te bewerkstelligen en om de obstakels die bedrijven ervaren weg te nemen?
Ik ben het eens met de stelling dat contant geld een wettig betaalmiddel is en blijft. Gelet op de status van contant geld als wettig betaalmiddel is bijvoorbeeld in de Europese strategie voor retailbetalingen6 opgenomen dat lidstaten de acceptatie en bereikbaarheid van contant geld als publiek goed dienen te waarborgen, zodat het als betaalmiddel bruikbaar blijft. Met ditzelfde doel zijn afspraken gemaakt door de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer, die zijn vastgelegd in het eerder aangehaalde Convenant Contant Geld. In dit convenant wordt onder meer onderkend dat naarmate het feitelijke gebruik van contant geld verder afneemt, de vraag nadrukkelijker aan de orde komt hoe het publieke belang van contant geld het beste geborgd kan worden. Daarom zal ik in samenwerking met DNB het komende jaar een onafhankelijk onderzoek uit laten voeren om uit te werken op welke manier het publieke belang het beste geborgd kan worden. Hierbij zullen alle varianten worden onderzocht, variërend van meer publieke tot meer private oplossingen.
Exportsteun uit Nederlands belastinggeld voor een omstreden project op de Filipijnen (deel 2) |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse «Maasvlakte» in de baai van Manilla staat haaks op bescherming natuur»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van 27 augustus 2021 over exportsteun uit Nederlands belastinggeld voor een omstreden project op de Filipijnen?2
Ja.
Hoe ziet u het New Manilla International Airport project (NMIA) in het kader van beleidscoherentie met duurzame ontwikkeling, bijvoorbeeld als het gaat om Strategic Development Goal (SDG) 17.14 «Beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling versterken»?
Het project NMIA betreft de ontwikkeling, bouw en exploitatie van een nieuw vliegveld en bijgelegen economische zaken nabij de Filipijnse hoofdstad Manilla. Het project draagt bij aan het vergroten van de bereikbaarheid van de regio rond Manilla en de Filipijnen als geheel. De verwachting is dat het project bijdraagt aan de werkgelegenheid en economie in de Filipijnen. Daarmee draagt het project bij aan SDG 8 (eerlijk werk en economische groei) en SDG 9 (industrie, innovatie en infrastructuur). Het project is zorgvuldig getoetst aan de relevante nationale wet- en regelgeving en internationale beleidskaders op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarmee is invulling gegeven aan SDG 17.14, die toeziet op de versterking van beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling.
Kunt u hierbij ingaan op de door Deltares met financiële steun door de Nederlandse overheid ontwikkelde Manilla Bay Sustainable Development Masterplan (MBSDMP), waaruit blijkt dat de omgeving Bulacan aanmerkt als «strict protection zone» en de ontwikkeling in het desbetreffende gebied ontraadt vanwege het negatieve effect op biodiversiteit, overstromingsgevaar en bodemdaling?
Het MBSDMP is een advies aan de overheid van de Filipijnen. Het is een plan voor de duurzame ontwikkeling van de baai van Manilla. De ontwikkeling van de luchthaven maakt formeel geen onderdeel uit van het masterplan. In het masterplan worden desalniettemin een aantal aanbevelingen gedaan gericht op mitigatie, preventie en compensatie van nadelige effecten in de baai van Manilla nu de Filipijnse overheid heeft besloten op deze locatie een vliegveld te realiseren.
Vallen de huidige werkzaamheden van Boskalis in het gebied onder de exportkredietverzekering (ekv)-aanvraag en de bijbehorende MVO-beoordeling? Zo nee, waarom niet?
Ja, tot het moment van afgifte van de ekv-polis waren de werkzaamheden echter voor eigen risico van Boskalis.
Hoe waardeert u de betrokkenheid van Boskalis als aannemer van San Miguel Corporation (SMC), een bedrijf dat een geschiedenis heeft van negatieve impact op mens en milieu?3
De staat beslist niet over de buitenlandse samenwerkingspartners van Nederlandse bedrijven. Voor afgifte van de ekv heeft echter een reputatiebeoordeling van betrokken partijen plaatsgevonden, waaronder het moederbedrijf van de hoofdaannemer, San Miguel Corporation (SMC). Hieruit is niet gebleken dat SMC een onaanvaardbare reputatie heeft.
Waarom is de Commissie Milieu Effect Rapportage (MER) die onafhankelijk adviseert over milieueffectrapportages en die nauw bij het MBSDMP betrokken is geweest, niet benaderd voor een onafhankelijke beoordeling van de Environmental and Social Impact Assessment (ESIA) van het NMIA project?
Atradius DSB toetst de ESIA als onderdeel van het mvo-beleid van de ekv. De internationale groep financiers van dit project heeft een onafhankelijke consultant ingeschakeld die ondersteunt bij de beoordeling van de ESIA en het Environmental Social Action Plan (ESAP). Daarmee is voorzien in een uitgebreide en onafhankelijke beoordeling van de ESIA en acht ik de inschakeling van een tweede onafhankelijke beoordelaar niet nodig.
Bent u bereid om Atradius DSB alsnog de opdracht te geven om de Commissie MER te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe vallen de activiteiten van Boskalis in de baai van Manilla en de mogelijke steun vanuit de ekv te rijmen met de Nederlandse ambities ten aanzien van klimaatadaptatie zoals onder andere is beschreven in de Nederlands Internationaal Waterambitie (NIWA)?
De Nederlandse baggersector staat internationaal goed aangeschreven op basis van hun kennis en expertise in waterbouw, kustbescherming en landaanwinning. Deze kennis en expertise worden in onderhavig project door Boskalis toegepast bij het uitbaggeren van rivieren rond de geplande luchthaven, om het water de ruimte te geven en de kans op overstromingen te verkleinen. Dit draagt bij aan de doelstellingen van de NIWA waarin de Nederlandse overheid en watersector de krachten verenigen om de waterzekerheid en waterveiligheid van mens, plant en dier wereldwijd te vergroten en tegelijkertijd het Nederlandse verdienvermogen te optimaliseren.
Bent u bekend met de 2018 studie van Wetlands International en IUCN die de omgeving van het NMIA-project in Bulacan aanmerkt als een «internationally important waterbird site» en het recent verschenen Birdlife magazine waar het gevaar van het NMIA voor vogelhabitaten en wetlands in de baai van Manilla wordt beschreven? Hoe ziet u het NMIA-project in het licht van deze studies?
Het rapport van de International Union for Conservation of Nature (IUCN) benadrukt de aanwezigheid van internationaal belangrijke locaties voor watervogels in het projectgebied van NMIA. De projecteigenaar heeft een aantal mitigerende en compenserende maatregelen genomen om de impact van het project op de biodiversiteit te vermijden en te compenseren. Deze maatregelen omvatten het toekennen van 480 hectare grond als tijdelijk gebied om de vogels tijdens de landaanwinning te laten foerageren en het ontwikkelen van een permanent gebied waar vogels zich duurzaam kunnen vestigen.
Herinnert u zich het antwoord op vraag 5 uit onze schriftelijke vragen over exportsteun uit Nederlands belastinggeld voor een omstreden project op de Filipijnen: «Op dit moment kan ik niet bevestigen of de aantijgingen van gedwongen verhuizingen en van vernietiging van mangroven kloppen.»? Kunt u dit inmiddels wel bevestigen? Zo ja, wat betekent dit voor de ekv? Zo nee, hoe kan het dat dit wel bekend is bij de coalitie van Filipijnse en Nederlandse maatschappelijke organisaties en wetenschappers, maar niet bij het kabinet en Atradius DSB, zoals ook weer bevestigd in het artikel «Nederlandse «Maasvlakte» in de baai van Manilla staat haaks op bescherming natuur»?
Ja, dat kan ik inmiddels bevestigen. Bij grote landaanwinningsprojecten vinden er in sommige gevallen negatieve milieu en sociale effecten plaats, waaronder het verdwijnen van mangroven en gedwongen herhuisvestingen. Voor de ekv betekent dit concreet dat de Staat, conform het mvo-beleid voor de ekv, alleen als verzekeraar kan optreden indien deze negatieve effecten volgens de internationale standaarden gemitigeerd en zo nodig gecompenseerd worden. Dat is in onderhavig project het geval.
Klopt het dat er geen milieueffectrapportage is gemaakt voor de bouw van het vliegveld en dat de effecten van het nieuwe vliegveld op onder andere vogeltrekroutes en bodemdaling daardoor onbekend zijn? Zo ja, bent u het ermee eens dat het uitvoeren van een dergelijke effectrapportage noodzakelijk is om een zorgvuldige afweging te kunnen maken met betrekking tot de effecten van het project op mens en natuur?
Nee, dat klopt niet. Er zijn meerdere milieu en sociale effectrapportages (ESIA’s) gemaakt. De eerste is volgens de Filipijnse wet- en regelgeving opgesteld. Daarna hebben Atradius DSB en de betrokken banken het project verzocht om nog een ESIA volgens internationale standaarden op te stellen. Dat document is eind 2021 op de websites van Atradius DSB en de Filipijnse projecteigenaar gepubliceerd. Ook zijn er nog deel-ESIA’s uitgevoerd voor specifieke projectonderdelen zoals de aanleg van een toegangskanaal en de zandwinning. Voor toekomstige fasen van het project zullen verdere deel-ESIAs opgesteld worden.
Bent u van mening dat er alles aan gedaan wordt om de effecten van deze mogelijke ekv op mens, dier, natuur en milieu in kaart te brengen?
Ik ben van mening dat de IMVO-beoordeling en toetsing aan de IMVO-standaarden voor de ekv zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Indien dat niet het geval was zou ik geen ekv verstrekt hebben.
Het bericht 'Banken weren contant geld, bedrijven radeloos' |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken weren contant geld, bedrijven radeloos»?1
Ja.
Klopt het dat het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, waar de banken bij zijn aangesloten, geconcludeerd heeft dat maatschappelijke ontwikkelingen zoals digitaal betalen niet afgedwongen mogen worden? Deelt u de zorg dat die dwang er nu toch is?
De afgelopen jaren is er sprake van toenemende digitalisering in het betalingsverkeer. Dit is terug te zien in het toenemend aandeel elektronische betalingen ten opzichte van betalingen met contant geld, maar ook in de dienstverlening door banken. Enerzijds brengt dit voordelen met zich mee, zoals een verhoogd betaalgemak voor veel mensen. Aan de andere kant zorgt dit onder andere voor toenemende druk op de chartale infrastructuur en een lagere toegankelijkheid van het betalingsverkeer voor sommige groepen mensen.
Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is een overlegplatform waarin organisaties die zijn betrokken bij het aanbieden en afnemen van betaaldiensten zich inzetten voor een veilig, betrouwbaar, toegankelijk en efficiënt betalingsverkeer voor iedereen. Om ervoor te zorgen dat het betalingsverkeer toegankelijk blijft heeft het MOB het «Actieplan Toegankelijk Betalingsverkeer» opgesteld. Daarnaast heeft De Nederlandsche Bank (DNB) de afgelopen maanden gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer over een Convenant Contant Geld. Dit Convenant heb ik op 8 april aan uw Kamer aangeboden2. In het Convenant staan afspraken om ervoor te zorgen dat contant geld goed blijft functioneren als toonbankbetaalmiddel, ook als geleidelijk steeds meer elektronisch wordt betaald. Er is in het Convenant onder andere opgenomen dat banken hun prijsbeleid bevriezen en geen nieuwe maatregelen treffen, zoals tariefsverhogingen of volumebeperkingen, waardoor het opnemen of storten van contant geld voor particuliere en zakelijke klanten duurder, of anderszins ontmoedigd of belemmerd wordt. In artikel 5 van het Convenant is afgesproken dat banken zich ertoe verbinden de anti-witwas- en anti-terrorismefinancieringsmaatregelen die het gebruik van contant geld kunnen beïnvloeden, proportioneel in te zetten en toe te spitsen op de specifieke risico’s per cliënt zodat het legitieme gebruik van contant geld niet wordt gehinderd.
Kunt u een overzicht geven van de wettelijke eisen aan banken om contant geld te beperken? Klopt het dat banken eisen aan kleine ondernemers opleggen die veel verder gaan dan de wettelijke verplichtingen?
Er zijn geen wettelijke eisen die banken verplichten om contant geld te beperken. Banken zijn vanuit hun poortwachtersfunctie verplicht op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) om cliëntenonderzoek uit te voeren en zo nodig mitigerende maatregelen te nemen om de risico’s op witwassen te voorkomen. Contant geld is een van de indicatoren voor een verhoogd risico op witwassen. Het uitvragen van additionele informatie over bepaalde chartale transacties kan onderdeel zijn van het cliëntenonderzoek. Als er risico’s gesignaleerd worden, dan dient de bank deze te mitigeren. Een bank bepaalt diens eigen beheerskader ten aanzien van risico’s. Ook bepaalt de bank zelf diens beheersmaatregelen. Dit kan onder andere een beperking van contant geld zijn. Ik heb vernomen dat er banken zijn die klanten, waarbij sprake is van excessief gebruik van contant geld, vragen om het aantal contante transacties terug te brengen naar een niveau dat meer aansluit bij het gemiddelde gebruik van contant geld in de sector.
Ik vind het belangrijk dat banken hun poortwachtersrol goed vervullen en mitigerende maatregelen nemen. Tegelijkertijd vind ik het ook belangrijk dat de genomen maatregelen cliëntspecifiek en proportioneel zijn en genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en zo nodig in overleg met de klant in kwestie, zodat voorkomen wordt dat het legitiem gebruik van contant geld bemoeilijkt wordt zonder aantoonbare reden. Deze richtlijn is ook opgenomen in het Convenant Contant Geld.
Wat vindt u ervan dat banken het gebruik van contant geld voor bedrijven moeilijk maken door dit te maximeren op een percentage van de transacties, terwijl de toezichthouder stelt dat banken het legitieme gebruik van contant geld niet mogen bemoeilijken?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat maatregelen zoals een maximum van tien procent cashtransacties bedrijven met veel kleine betalingen raken en niet noodzakelijk meer risicovolle aankopen als luxe horloges en dure auto’s?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat banken dreigen rekeningen van mkb’ers op te zeggen als zij voor een bepaalde deadline het aantal cashtransacties niet hebben teruggebracht? Vindt u dit in lijn met de afspraak dat legitiem gebruik van contant geld niet bemoeilijkt mag worden?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich dat De Nederlandsche Bank (DNB) vorig jaar vaststelde dat het afstortnetwerk van banken voor contant geld niet op orde is?2 Welke afspraken zijn er nu met banken om dit te verbeteren en om legitiem gebruik van contant geld te faciliteren?
Uit de Bereikbaarheidsmonitor 2021 ondernemers kwam naar voren dat de toegankelijkheid en bereikbaarheid van betaaldiensten in de perceptie van ondernemers sterk was afgenomen in vergelijking met de Bereikbaarheidsmonitor 2016, waaronder de bereikbaarheid van afstortfaciliteiten4. Dit had onder andere te maken met het (tijdelijk) sluiten van een deel van de sealbagautomaten vanwege een reeks plofkraken, de sluiting van bankkantoren, de capaciteitstekorten in het waardetransport en de Geldmaattransitie. In het Convenant Contant Geld zijn onder andere afspraken gemaakt over het minimumaantal sealbagautomaten5 en het aantal recyclers6 en de minimum-bereikbaarheid van deze automaten. Ook zijn er afspraken opgenomen over de kwaliteit van de chartale dienstverlening (Convenant, artikel 1) door Geldmaat en de continuïteit van het waardevervoer (Convenant, artikel 7). Zo is bijvoorbeeld in artikel 1 afgesproken dat Geldmaat minimaal 450 sealbagautomaten zal realiseren en handhaven en dat daarmee 98% van de toonbankinstellingen binnen 20 autominuten rijden van een sealbagautomaat gevestigd is. Bovendien is afgesproken dat banken zich aantoonbaar zullen inzetten om een veilige maatwerkoplossing beschikbaar te stellen voor het afstorten van contant geld voor iedere toonbankinstelling die binnen 20 autorijminuten geen sealbagautomaat tot haar beschikking heeft. Een dergelijke maatwerkoplossing moet proportioneel en redelijk zijn en kan bijvoorbeeld bestaan uit het plaatsen van een extra sealbagautomaat, het assisteren bij het gebruik van een recycler, of het assisteren bij het aangaan van een contract voor waardevervoer.
Herkent u de kritiek dat transactiekosten voor girale betalingen in Europa erg hoog zijn? Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde transactiekosten voor betalingen binnen Europa?
Ik herken deze kritiek gedeeltelijk. In dit verband is van belang of sprake is van een internationale overboeking die wordt uitgevoerd via de Single Euro Payments Area (SEPA). Met de wijziging verordening grensoverschrijdende betalingen is geregeld dat de transactiekosten bij grensoverschrijdende betalingen binnen de Europese Unie even hoog zijn als die bij binnenlandse betalingen. Een nadeel van deze overboekingen is dat het bedrag weliswaar binnen een werkdag wordt bijgeschreven, maar niet direct. Er zijn wel mogelijkheden om het bedrag meteen over te boeken, de zogenoemde instant payments. In Nederland vinden de meeste betalingen al via instant payments plaats en worden er geen extra kosten gerekend voor deze methode, maar in andere landen wordt dit soms nog als premiumdienst, tegen additionele kosten, aangeboden of bieden banken instant payments in zijn geheel niet aan. Ik beschik helaas niet over een overzicht met de kosten die gerekend worden voor instant payments in andere EU-landen. De Europese Commissie werkt aan het normaliseren van instant payments en heeft aangekondigd in de tweede helft van dit jaar met een wetgevend voorstel te komen.
Bent u bereid de zorgen over de opstelling van banken ten aanzien van contant geld richting kleine ondernemers op korte termijn bij de banken onder de aandacht te brengen?
Ja. Ik zal in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer benadrukken dat ik van banken verwacht dat zij proportionaliteit toepassen bij het implementeren van mitigerende maatregelen in het kader van de Wwft, in overeenstemming met de afspraken uit het Convenant Contant Geld.
De prijzen van het openbaar vervoer |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de prijs van treinkaartjes van de NS jaarlijks meestijgt met de inflatie?
In de concessie voor het hoofdrailnet is opgenomen dat NS de tarieven voor de beschermde kaartsoorten1 kan corrigeren voor inflatie (zoals weergegeven in de consumentenprijsindex (CPI) in de Macro Economische Verkenningen MEV) en met een eventuele wijziging van de gebruiksvergoeding voor het spoor.
Kunt u een algemeen beeld geven van de manier waarop prijsstijgingen geregeld zijn in de openbaar vervoersconcessies van provincies en vervoerregio’s in relatie tot inflatie?
In het decentrale OV is een manier van indexeren afgesproken voor zowel hun OV tarieven als voor de subsidiebijdrage van decentrale OV autoriteiten aan vervoerders. De indexatiewijze is gebaseerd op de algemene kostenverandering in het decentraal OV gemeten via de lonen, de energieprijzen en overige kosten, waarbij de overige kosten de inflatie volgen. Deze drie componenten worden afgeleid uit de door CBS en CPB gepubliceerde cijfers. De componenten worden met verschillende wegingsfactoren in een mandje gecombineerd tot een Landelijke Tarieven Index (LTI) voor landelijke kaartjes en een Landelijke Bijdrage Index (LBI) voor de subsidiebijdragen van decentrale overheden. In de mandjes wegen de lonen het zwaarst (ca 65%) en op dit moment wegen de energiekosten voor ongeveer 10% mee.
De wegingen verschillen per modaliteit (bus, tram en trein) en naar energiesoort (diesel, gas, elektriciteit). Elke 3 jaar wordt de weging van de verschillende componenten in het mandje opnieuw bepaald. En jaarlijks wordt een jaarprognose bepaald van de indexen, die in de volgende jaarlijkse berekening eventueel worden gecorrigeerd voor de realisatie in het afgelopen jaar. Dus voor de tarieven wordt de gerealiseerde inflatie over 2021 gecorrigeerd in de LTI 2023 en die van 2022 wordt gecorrigeerd in de LTI 2024.
Zou u het ook onacceptabel vinden als kaartjes voor de trein, tram of bus in een jaar met 5% of meer stijgen?
Wanneer als gevolg van de inflatie de prijzen in Nederland stijgen, dan geldt dat logischerwijs ook voor het OV. Immers ook de vervoerders worden geconfronteerd met hogere kosten die gecompenseerd moeten worden om financieel gezond te blijven. Ik begrijp dat een stijging van de tarieven geen aantrekkelijk perspectief is, maar zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 beschreven zijn de prijzen wel verbonden met de inflatie. Net als in andere sectoren kunnen deze kosten worden doorberekend.
Bent u het eens dat voorkomen moet worden dat de prijzen van ov-kaartjes volledig geïndexeerd worden bij de huidige exceptioneel hoge inflatie?
Zie ook het antwoord op vraag 2, waarin de spelregels voor het bepalen van de prijs van OV-kaartjes is toegelicht. De tariefvoorstellen moeten voor advies per concessie worden voorgelegd aan de consumentenplatforms. Na reactie op dat advies worden de tarieven definitief vastgesteld.
Bent u bereid om met de NS om de tafel te gaan zitten om ervoor te zorgen dat treinkaartjes niet veel duurder worden?
Het tariefbeleid van NS is, binnen de spelregels van de concessie, een eigen verantwoordelijkheid van NS. Op grond van de concessie mag NS de tarieven corrigeren voor de inflatie. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. NS zal haar binnenlandse tarieven overigens pas weer per 1 januari 2023 aanpassen. De procedure hiervoor zal rond augustus 2022 starten met een adviesaanvraag aan de consumentenorganisaties vertegenwoordigd in het LOCOV.
Bent u bereid om er samen met provincies en vervoerregio’s voor te zorgen dat ook de bussen, trams, metro’s en de regionale treinen niet veel duurder worden?
Zoals uit voorgaande antwoorden blijkt, heb ik geen bevoegdheid ten aanzien van de regionale OV tarieven. Ik kan dus niet voorkomen dat die tarieven duurder worden per 1 januari 2023.
De nieuwe cao-afspraken voor personeel in de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Hoe oordeelt u over het feit dat de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA)-indexatieafspraken maken dat zorgmedewerkers nog niet de helft van de voorziene inflatie in dit jaar gecompenseerd krijgen?
De ova-systematiek is erop gericht dat de loonontwikkeling in de zorg gelijke tred kan houden met die in de markt. De afgelopen jaren hebben laten zien dat deze systematiek werkt.
Inflatie is een fenomeen dat niet beperkt blijft tot de zorg, dit treft de gehele samenleving en is onderwerp van kabinetsbreed koopkrachtbeleid. Met oog op de stijgende energieprijzen en de aanhouden inflatie heeft het kabinet hiervoor in de Kamerbrief «Aanvullende koopkrachtmaatregelen 2022» van 11 maart 2022 een maatregelenpakket aangekondigd.
Hoe oordeelt u over het feit dat lonen in de zorg zes tot negen procent achterblijven bij de publieke sector en het bedrijfsleven?
Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op het SER-advies «Aan de slag voor de zorg» uit mei 2021. Hierin wordt gerefereerd aan onderzoek van de AWVN waaruit blijkt dat voor vier van de vijf in het onderzoek betrokken branches de eindsalarissen in de salarisschalen in het middengebied van het loongebouw gemiddeld 9% achterblijven bij die in de markt en 6% bij die in de publieke sector.
Hierbij zij opgemerkt dat het heel lastig is om salarissen te vergelijken. Zo zorgen toeslagen als de onregelmatigheidstoeslag juist in de zorg voor een aanzienlijke verhoging van het verdiende salaris. Andere sectoren kennen toeslagen veel minder.
Desalniettemin heeft het vorige kabinet een extra stap gezet door met ingang van 2022 een structureel bedrag van 675 miljoen euro beschikbaar te stellen voor de middengroepen, waarmee circa 1,5% extra salarisverhoging voor deze groep mogelijk is. Inmiddels zien we extra stappen ook terug in nieuwe cao-akkoorden, waaronder het in maart overeengekomen onderhandelaarsakkoord voor de nieuwe cao VVT waarin een salarisverhoging is afgesproken die kan oplopen tot circa 6,25%.
De komende jaren zal het kabinet jaarlijks de ova ter beschikking blijven stellen waarmee de salarissen in de zorg kunnen blijven stijgen.
Daarnaast zal dit kabinet de komende jaren inzetten op zaken die zeker zo belangrijk zijn voor zorgverleners om zich gewaardeerd te voelen, zoals werkplezier dat bijdraagt aan hun behoud voor de zorg. Denk hierbij aan het vergroten van zeggenschap voor zorgmedewerkers, eigen regie en vermindering administratieve lasten. Over de voorgenomen plannen zal ik u voor het commissiedebat arbeidsmarkt van 11 mei aanstaande informeren.
Bent u het ermee eens dat het achterblijven van de lonen in de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) de kans vergroot dat personeel in de VVT-sector vertrekt en dat het minder aantrekkelijk is om aan de slag te gaan in die sector? Zo nee, waarom niet? Bent u ook van mening dat dit zeer onwenselijk is, gezien het grote tekort aan personeel dat er nu al is? Zo nee, waarom niet?
De lonen in de VVT verhouden zich goed tot de lonen in andere zorgsectoren en zijn daarmee geen reden tot vertrek uit de VVT-sector. Daarbij komt dat uit het uitstroomonderzoek van RegioPlus blijkt dat salaris niet tot de top 5 redenen behoort om de sector te verlaten. Daarvoor zijn uitdaging in de werkzaamheden, loopbaanmogelijkheden, de manier van werken en aansturing belangrijker. Het is ook daarom dat we de komende jaren nadrukkelijker gaan kijken naar goed werkgeverschap. In het onderhandelaarsakkoord over de cao VVT zie ik verschillende afspraken waarin de branche hierin ook zijn verantwoordelijkheid pakt.
Klopt het dat de cao van ziekenhuizen hoger uitpakt dan de cao van de VVT? Zo ja, bent u van mening dat het voor zorgpersoneel in de VVT aantrekkelijker is om te gaan werken in ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Cao’s zijn niet eenvoudig met elkaar te vergelijken. Cao’s behelzen veel meer dan alleen salarisschalen en procentuele loonstijgingen. Ook niet direct salaris gerelateerde zaken zijn profijtelijk voor medewerkers en kosten werkgevers geld. Daarbij verschillen de looptijden van cao’s. Over de jaren heen zien we dat de salarisontwikkeling in de meeste branches zich gelijksoortig ontwikkeld en dat er voor vergelijkbare functies een vergelijkbaar salaris wordt betaald.
Salaris blijkt ook niet tot de belangrijkste reden voor uitstroom. Uit het uitstroomonderzoek van Regioplus blijken er belangrijker vertrekredenen te zijn dan salaris. Het gaat hierbij om zaken als uitdaging in de werkzaamheden, de manier van werken en aansturing, loopbaanmogelijkheden, werksfeer en samenwerking en inhoud werk / type cliënten.
Vindt u dat zorgverzekeraars moeten meehelpen om de door de SER geconstateerde kloof van zes tot negen procent in de tarieven te compenseren zodat het loongebouw in de langdurige zorg weer marktconform wordt?
Cao’s worden door werkgevers en vakbonden gesloten aan de cao-tafel. Zorginkopers onderhandelen met zorgaanbieders, de werkgevers, over tarieven. Beide onderhandelingen zijn aan de private partijen in de zorg. Daarbij geldt dat zorgverzekeraars zich via de hoofdlijnakkoorden (waaronder wijkverpleging) hebben gecommitteerd om de ova door te vertalen in de tarieven. Binnen de Wlz wordt het ova-percentage gebruikt om de maximumtarieven vast te stellen waarbinnen zorgkantoren en zorgaanbieders onderhandelen over de tarieven.
Bent u voornemens om naast de 675 miljoen euro die is vrijgemaakt, dat maar zorgt voor 1,13 procent loonruimte, de jaarlijkse onderuitputting van de ramingen in de wijkverpleging te gebruiken voor een gedegen salarisverhoging in de VVT? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet voornemens om – naast de al vrijgemaakte 675 miljoen euro – een eventuele onderuitputting in te zetten voor een extra salarisverhoging binnen de VVT of wijkverpleging.
Met de jaarlijkse overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) kent de zorg een bewezen werkzame systematiek die een concurrerende salarisontwikkeling voor de zorgmedewerkers mogelijk maakt.
Daarbij komt dat het huidige ova-convenant geen ruimte laat voor differentiatie in het ova-percentage tussen sectoren. Dit zou alleen kunnen via aanvullende afspraken met een representatie meerderheid van de werkgevers. Het is zeer de vraag of een meerderheid van de werkgevers hiermee akkoord zou gaan.
Tot slot zou het inzetten van een eventuele onderuitputting (op termijn) leiden tot een stijging van de zvw-premie.
Het verbieden van mobiele telefoons door GXO |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Staken omdat je mobiele telefoon niet mee naar binnen mag: «We zijn slaven»?»1
Ja.
Vindt u het verbieden van mobiele telefoons van werknemers getuigen van het volwassen behandelen van het personeel door werkgever GXO?
Op basis van het instructierecht van de werkgever (art. 7:660 BW) kan een werkgever het gebruik van mobiele telefoons of andere voorwerpen op de werkvloer verbieden. Deze bevoegdheid is eenzijdig; instemming van de werknemers is niet nodig. Voorwaarde van een instructie is dat deze redelijk en billijk is.
Ik heb van GXO vernomen dat het gebruik van mobiele telefoons in het warehouse uit veiligheidsoverwegingen niet is toegestaan. In het warehouse wordt met heftrucks en computergestuurde apparatuur gewerkt waardoor het – net als in het verkeer – niet veilig is om tijdens het werk gebruik te maken van een mobiele telefoon. Daar waar het voor het werk noodzakelijk is om onderling te communiceren, wordt met portofoons gewerkt aangezien op veel plekken in het warehouse geen bereik is.
Overigens heb ik van GXO vernomen dat naar aanleiding van onrust onder de medewerkers en zorgen over hun veiligheid is besloten om toe te staan dat mobiele telefoons naar binnen mogen in het warehouse mits ze niet tijdens het werk worden gebruikt.
Bent u ook om die reden van mening dat het verbieden van het meenemen van mobiele telefoons op de werkvloer door GXO bespottelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Is het überhaupt toegestaan dat een werkgever verbiedt mobiele telefoons of andere voorwerpen op de werkvloer mee te nemen? Zo ja, wat zijn de wettelijke regels hiervoor?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat het zeer opmerkelijk is dat dit besluit is genomen, nadat er filmpjes zijn gemaakt van een levensgevaarlijke werksituatie?
Het niet toestaan van mobiele telefoons in een warehouse uit veiligheidsoverwegingen is gebruikelijk. Ik heb van GXO vernomen dat het ging om een bestaande instructie.
Deelt u de mening dat het erop lijkt dat deze werkgever het verbod op het meenemen van mobiele telefoons niet heeft genomen vanwege veiligheidsvoorschriften, maar eerder om misstanden op de werkvloer te verbergen?
Zie antwoord vraag 5.
Ook geven werknemers aan dat ze vaak dezelfde dag nog worden afgebeld om te kunnen werken en daardoor geen salaris ontvangen, klopt het dat een werkgever bij afzegging binnen vier dagen toch het recht heeft op loon voor de afgesproken uren?
Ja. Met de Wet arbeidsmarkt in balans is geregeld dat oproepkrachten recht hebben op loon als hun werkgevers binnen vier dagen alsnog afzegt. Het merendeel van de uitzendkrachten heeft een oproepcontract. Als het klopt dat uitzendkrachten op een oproepcontract dezelfde dag nog worden afgezegd zonder loon hiervoor te ontvangen is dat in strijd met de wet.
Hoe oordeelt u verder over de opmerkingen van werknemers dat zij van mijn mening zijn dat zij als «slaven» worden behandeld?
Dat baart mij zorgen. Werknemers moeten te allen tijde goed worden behandeld. Zij moeten onder de correcte arbeidsvoorwaarden, conform wetgeving (zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag) en, indien van toepassing, cao en onder goede arbeidsomstandigheden kunnen werken. Indien zij van mening zijn dat hiervan geen sprake zou zijn, moedig ik hen aan om een melding te doen bij de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Bent u vanwege al deze signalen over GXO bereid om de Arbeidsinspectie te verzoeken een inspectie uit te laten voeren bij dit bedrijf?
De Nederlandse Arbeidsinspectie werkt programmatisch en risicogericht, en is onafhankelijk toezichthouder. Bij haar keuzes betrekt de Arbeidsinspectie ook de actualiteit. De Arbeidsinspectie heeft een project gericht op uitzendarbeid en distributiecentra. In dat kader hebben de arbeidsomstandigheden in distributiecentra haar aandacht.
Het bericht 'Recordjaar overnames in de zorg met grote rol voor private equity' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Recordjaar overnames in de zorg met grote rol voor private equity»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de rol van private equity-bedrijven in het zorgveld?
Financiering door investeerders en private equity-partijen kan positieve effecten hebben op de zorg, doordat dit meer mogelijkheden geeft voor het financieren van bijvoorbeeld investeringen in innovatie. Er kunnen echter ook risico’s zijn, bijvoorbeeld het risico dat het realiseren van winst een groter belang gaat krijgen dan de kwaliteit van zorg. Dat is uiteraard onwenselijk. Daarom is van belang dat iedere zorgaanbieder die in Nederland zorg levert, moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de bepalingen rond het winstuitkeringsverbod in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de bepalingen over bestuursstructuur zoals vastgelegd in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Daarnaast is door brancheorganisaties de Governancecode Zorg 2022 opgesteld.
Heeft u een goed beeld van de omvang van private equity-investeringen in de zorg? Zo ja, wat is dat beeld?
Mij is geen recent onderzoek bekend naar de omvang van private equity-investeringen in de zorg. Wel heeft de NZa in haar informatiekaart «Concentraties in de zorg 2020» aangegeven bij hoeveel concentraties sprake was van betrokkenheid van een private equity partij, op basis van de gegevens die bekend zijn via de zorgspecifieke concentratietoets. Dit was in 50% van de gevallen het geval.2 Onbekend is de omvang van de investeringen. Er is een nieuwe informatiekaart van de NZa in de maak, die betrekking zal hebben op de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2022. Zodra deze later dit jaar gereed is zal deze ook worden gepubliceerd.
Deelt u de mening dat private equity-bedrijven in de zorg investeren om hoge winsten te maken en daarmee geld uit de zorg laten vloeien dat beter aan de zorg besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten voorop moet staan. Daarom moeten zorginstellingen zich, ongeacht de vorm van financiering of het eigenaarschap, houden aan de geldende wet- en regelgeving, onder andere op het gebied van kwaliteit. Daarnaast geldt er een winstuitkeringsverbod voor delen van de zorg, en is in het coalitieakkoord
«Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»3 ook aangekondigd dat het kabinet (nadere) voorwaarden zal stellen aan winstuitkering om excessieve winstuitkering door zorgaanbieders tegen te gaan, dan wel te voorkomen.
In hoeverre belet de huidige normering van winstuitkeringen, private equity-bedrijven om te sturen op winst in plaats van op de kwaliteit van zorg?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u van plan in het aangekondigde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) specifieke regels te gaan stellen voor de normering van winstuitkering als het gaat om zorginstellingen die in het bezit zijn van private equity-bedrijven?
Ik ben voornemens om in het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) de mogelijkheid te introduceren om voorwaarden te stellen aan winstuitkering als er zich excessen voordoen in een sector, of om deze te voorkomen. De aard van de voorwaarden kan verschillend zijn per sector, en de risico’s die zich voordoen waarbij winstuitkeringen een risico vormen voor de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. Voor wat betreft de voorwaarden, valt te denken aan de financiële gezondheid (solvabiliteit), de kwaliteit van zorg of de termijn waarop winst mag worden uitgekeerd. Met deze laatste voorwaarde wordt geborgd dat het langetermijnperspectief van de zorgaanbieder voorop wordt gesteld, boven het belang van korte termijn-investeerders.
Hoe borgt u de kwaliteit van zorg en goed werkgeverschap voor zorginstellingen waar private equity-bedrijven aan de touwtjes trekken?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten, ongeacht het eigenaarschap, voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de bestuursstructuur zoals wettelijk vastgelegd in respectievelijk de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet toelating zorgaanbieders (WTZa). Daarnaast is er de Wet BIG, die eisen stelt aan bepaalde groepen van beroepsbeoefenaren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet erop toe dat de verplichtingen in deze wet- en regelgeving, zoals de verplichting om goede zorg te leveren, wordt nageleefd. Wanneer de geleverde zorg ondermaats is, heeft de IGJ de bevoegdheid om te handhaven.
Wat betekent de inmenging van internationale investeringsbedrijven voor het Nederlandse zorgveld? Is dit wenselijk? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klimaatbanen |
|
Bouchallikh , Senna Maatoug (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het manifest van GroenLinks Eindhoven «Groene Banen, Gouden Toekomst»?1
Ja.
Erkent u dat het klimaatprobleem en sociale ongelijkheid direct aan elkaar gekoppeld zijn, en de energietransitie alleen kan slagen als deze sociaal gebeurt?
Het kabinet onderschrijft het belang van een eerlijke transitie met aandacht voor de sociaaleconomische gevolgen en het behoud van breed maatschappelijk draagvlak. Het kabinet houdt dan ook rekening met de uitvoerbaarheid, de gevolgen voor koopkracht van huishoudens en de lasten voor verschillende bedrijven en maatschappelijke organisaties. Om te zorgen dat zoveel mogelijk bedrijven, maatschappelijke organisaties en huishoudens de nodige investeringen kunnen doen, wordt er daarnaast vanuit het Rijk op verschillende wijzen ondersteuning geboden.
Zou een klimaatbanencoalitie, zoals voorgesteld in Eindhoven, ook landelijk opgezet kunnen worden als onderdeel van het Actieplan Groene Banen? Bent u bereid landelijke meetbare doelstellingen te formuleren waar bedrijven, opleidingen en overheden zich aan committeren?
Het idee voor een klimaatbanencoalitie zoals voorgesteld in Eindhoven gaat uit van een gezamenlijke inspanning van bedrijven, opleidingen, overheden en maatschappelijke partners. Dit sluit goed aan bij het kabinetsbeleid om samen met alle relevante partijen actie te ondernemen tegen krapte op de arbeidsmarkt. De komende tijd brengt het kabinet in kaart welke aanvullende (beleids)inzet kan helpen het tekort aan technische vakmensen kunnen terug te dringen. Het kabinet zal met een open blik kijken naar de verschillende opties uit het veld, waaronder het idee van een klimaatbanencoalitie.
Het Actieplan Groene Banen wordt geïntegreerd met het aanvalsplan dat het kabinet ontwikkelt in reactie op motie Amhaouch.2 De ambitie van het aanvalsplan is om de huidige ruim 100.000 openstaande vacatures in de technieksector substantieel terug te dringen. Het kabinet wil meer datagedreven en resultaatgericht werken. Het is daarom belangrijk om de acties die vanuit de overheid worden ingezet meetbaar te maken. Dit betekent dat het kabinet zo concreet mogelijke doelstellingen formuleert, zodat gemeten kan worden of de doelstellingen zijn behaald. In overleg met stakeholders wordt bekeken wat de doelstellingen kunnen zijn.
Bent u bereid werkzoekenden actief te ondersteunen in de omscholing naar een baan in de energietransitie, bijvoorbeeld in de vorm van extra begeleidingsbudget aan gemeenten?
Vanuit het kabinet worden werkenden en werkzoekenden gestimuleerd om eigen regie te voeren en zelf keuzes te maken in hun leer- en loopbaan. Het is belangrijk dat werkgevers daartoe investeren in een leercultuur en werkenden in staat stellen om te leren en te ontwikkelen.
De overheid ondersteunt dat, met regelingen vanuit het Rijk en door ondersteuning – voor werkzoekenden – vanuit UWV en gemeenten. Voor wie wil bijscholen of omscholen zijn diverse subsidies beschikbaar, zoals het STAP-budget, de tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing, en de omscholingsregeling naar kansrijke beroepen in de ict en techniek. Via de SLIM-regeling stimuleert de overheid daarnaast bedrijven om te investeren in een sterke leercultuur op het werk. Gemeenten hebben reguliere middelen in het kader van het Participatiebudget om mensen te ondersteunen richting werk. Deze middelen kunnen zij inzetten voor begeleiding en omscholing richting de banen in de energietransitie. Voor 2022 is door het kabinet € 60 miljoen extra beschikbaar gesteld aan gemeenten voor ondersteuning naar werk in het kader van het aanvullend sociaal pakket.
Ook is er aanvullende ondersteuning mogelijk via de Regionale Mobiliteitsteams (RMT), onder andere via praktijkleren in het mbo. Vooral een combinatie van werken en leren kan helpen om de overstap te maken naar banen in tekortberoepen, onder andere in de energiesector. Hierbij speelt ook de vraag of en in hoeverre de kwaliteiten van de werkzoekende aansluiten bij de gevraagde competenties, dan wel dat om- en bijscholing mogelijk is, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de constatering dat het een belemmering is voor werkzoekenden en de energietransitie dat scholing nu vanuit verschillende potten (gemeente, STAP-budget, UWV) gefinancierd wordt? Bent u bereid in het kader van het Actieplan Groene Banen deze belemmeringen in kaart te brengen en de rijksoverheid een sturende rol te geven, gezien het belang van deze transitie?
Dat scholing via verscheidene wegen gefinancierd wordt, beschouwt het kabinet op zichzelf niet als een belemmering. Achter deze financieringsroutes gaan verschillende private en publieke eigenaren en verschillende doelen schuil. Dit vraagt echter wel om samenhangende en vindbare («no-wrong-door»-)dienstverlening voor zowel werkenden als werkzoekenden, zodat zij snel inzicht krijgen in de verschillende regelingen waar zij gebruik van kunnen maken. Omdat niet iedereen altijd toegang heeft tot de budgetten die aansluiten bij hun persoonlijke situatie is daarnaast ontschotting van belang. Met de RMT’s en de Leerwerkloketten bestaat er een aanpak die hierin voorziet. In het coalitieakkoord is aangekondigd de arbeidsmarktinfrastructuur uit te breiden. Het kabinet komt hier later uitgebreider op terug.
Krapte op de arbeidsmarkt kan impact hebben op grote maatschappelijke opgaven van deze tijd. Er is goed opgeleid en genoeg personeel nodig om te werken aan de energie- en klimaattransitie. Dat vraagt om breed te kijken wat er nodig is om deze problematiek te verhelpen. Op verzoek van uw Kamer3 werkt het kabinet samen aan een aanvalsplan waarbij wordt ingezet om mogelijke belemmeringen weg te nemen.
Welke initiatieven lopen op dit moment om aspirant-mbo-studenten te stimuleren om een techniekopleiding te doen? Wat zijn de meetbare doelen van deze initiatieven, en hoe wordt ervoor gezorgd dat deze doelen ook worden gehaald?
Mbo-technici zijn hard nodig in onze maatschappij en hebben een centrale rol binnen de energietransitie. Om aspirant mbo-studenten te stimuleren om een techniekopleiding te doen zijn er diverse initiatieven. In de regio lopen initiatieven die passen bij de regionale uitdagingen en de instellingen, met eigen doelen, streefcijfers en monitoring. Naast initiële studenten zijn deze initiatieven ook regelmatig gericht op om- en bijscholing zoals het Transitiehuis Gelderland.4 Daarin werken werkgevers uit de bouw, elektrotechniek en installatiebranche, brancheorganisaties werkgevers- en werknemersorganisaties, kennisinstellingen, onderwijs, provincie en gemeente samen aan skills-ontwikkeling voor zijinstroom voor woningen en gebouwen, met aandacht voor maatwerk. Vanuit het Techniekpact worden good practices vanuit de regio gedeeld.
Daarnaast wordt er met het programma Sterk Techniekonderwijs gewerkt aan duurzaam, dekkend en kwalitatief sterk technisch onderwijs. Middelen zijn beschikbaar gesteld voor de regionale plannen van vmbo-scholen, mbo-instellingen, het bedrijfsleven en regionale overheid. Binnen Sterk Techniekonderwijs is er aandacht voor het kiezen voor techniek. Sterk Techniekonderwijs wordt actief gemonitord.5
Landelijke initiatieven zijn bijvoorbeeld de Girls Day van de VHTO, die zich inzet in voor meer meisjes en vrouwen in de techniek. Jet-Net & TechNet is een groot landelijk netwerk waarbinnen bedrijven en scholen samenwerken om jongeren in het onderwijs zelf de wereld van techniek te laten ervaren. Verder is er op nationaal niveau de Techniekpactmonitor. Daarin worden instroomcijfers binnen technische opleidingen in het mbo, alsmede het vo en ho, gemonitord worden en wordt gemeten of de doelen uit het Techniekpact worden behaald.
Worden met de bestaande initiatieven, waaronder het Techniekpact, alle sectoren en tekortberoepen gedekt die nodig zijn voor de energietransitie? Zo nee, voor welke klimaatbanen is nog geen beleid ontwikkeld en is dat in de maak?
De bestaande initiatieven zoals het Techniekpact en de Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing dekken de sectoren en de bij het kabinet bekende klimaatbanen die nodig zijn voor de energietransitie.6 Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat door innovatie en keuzes in de transitie banen verloren kunnen gaan of juist nieuwe banen gecreëerd kunnen worden. De arbeidsmarkt is continu in beweging. Daarom worden de arbeidsmarktontwikkelingen nauw gevolgd om te bezien wat benodigd is.
Kunt u een overzicht geven van de initiatieven om hbo-studenten te stimuleren een techniekopleiding te doen? Wat zijn de meetbare doelen van deze initiatieven?
Ook hbo-technici hebben een belangrijke rol binnen de klimaatopgave. Door het land zijn er uiteenlopende regionale initiatieven met eigen doelen en monitoring die passen bij de unieke situatie van de regio en instelling. Zo zijn er vo-ho netwerken die op het gebied van bèta en techniek verschillende activiteiten door heel Nederland organiseren voor leerlingen, docenten en schoolleiders. Dit met het doel om te zorgen voor een betere aansluiting tussen het voortgezet onderwijs en hoger onderwijs. Een voorbeeld hiervan zijn masterclasses en pre-university colleges.
Daarnaast worden door het bedrijfsleven verschillende evenementen georganiseerd om jongeren te interesseren voor de techniek. Een voorbeeld zijn de Career Days die in samenwerking met het voortgezet onderwijs georganiseerd waarin leerlingen in het voortgezet onderwijs de grote variatie aan technische beroepen en bedrijven ontdekken. Ook zijn er initiatieven van hogescholen zoals het zogenoemde Tech-plein van de Hogeschool Rotterdam. Daar kunnen studiekiezers zien aan welke maatschappelijke vraagstukken ze kunnen meewerken en welke techniekopleidingen hierin een rol (kunnen) spelen. Vanuit het Techniekpact worden good practices uit de regio gedeeld.
Een voorbeeld van een landelijk initiatief is Fastswitch; een landelijk platform dat de hogescholen hebben opgericht voor innovatieve omscholingstrajecten. Elke publieke hogeschool kan deelnemen aan de co-creatie «werkplaatsen» om tot nieuwe FastSwitch omscholingstrajecten te komen. Daarnaast wordt actief gezocht naar samenwerking en co-creatie met werkgevers, de overheid en andere relevante partners. Het FastSwitch label staat voor flexibele, hbo omscholingsprogramma’s met een Match & Go ketenaanpak, waarbij zowel de switcher, de opleider als de werkgever nauw zijn betrokken. Voor technisch talent is er het omscholingstraject «Be an Engineer».
OCW subsidieert de samenwerkende technische hogescholen (verenigd in het Expertise Centrum Professionalisering Beroepsonderwijs) om hun opleidingen beter op elkaar, hun studenten, de arbeidsmarkt en het aanleverend (en afnemend) onderwijs af te stemmen. Hiervoor ontvangt het ECPB tussen 2020 en 2023 € 3,8 miljoen.
Daarnaast bestaat op nationaal niveau het Techniekpact. Middels de Techniekpactmonitor wordt gemeten of de doelen uit het Techniekpact worden behaald.
Zijn de bestaande initiatieven volgens u voldoende om het tekort aan technische vakmensen op te lossen? Zo nee, welke aanvullende middelen bent u voornemens in te zetten?
Het tekort aan technische vakmensen is urgent terwijl technische vakmensen essentieel zijn voor het slagen van de klimaatambities. Dit vraagt om actie van veel verschillende partijen; werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen en overheid. Alleen gezamenlijk lukt het om een antwoord te geven op deze tekorten. Het valt op dat afzonderlijke initiatieven veel impact kunnen hebben, maar opgeteld niet de slagkracht hebben die nodig is voor de omvang van het probleem. Mede op verzoek van uw Kamer werkt het kabinet in reactie op de motie Amhaouch7 daarom aan een aanvalsplan om de inzet op dit onderwerp uit te breiden. Voor de zomer ontvangt u een brief met de inhoudelijke uitwerking van het aanvalsplan. Hoe reeds succesvolle initiatieven verder kunnen worden opgeschaald zal daarin een belangrijk aandachtspunt zijn.
Hoe kijkt u aan tegen de oproep van de voorzitter van Techniek Nederland om een actieplan techniekonderwijs op te zetten?2 Wat vindt u van de oproep van de voorzitter van de MBO Raad om een nationaal noodplan in te richten?3 Hoe wordt er samengewerkt met deze en andere betrokken partijen uit het veld?
Het kabinet deelt met de voorzitter van Techniek Nederland dat het oplopende tekort aan technisch personeel zorgelijk is. De opgaven waar Nederland voor staat op het gebied van klimaat vragen om voldoende en goed opgeleide vakmensen.
Het oplossen van dit tekort op de arbeidsmarkt vraagt om actie van veel verschillende partijen: van de overheid, technische bedrijven en branches, en het onderwijs samen. Op dit moment wordt er al samengewerkt in het Techniekpact en is er met het programma Sterk Techniekonderwijs structureel geld beschikbaar voor het versterken van het techniekonderwijs. Daarnaast zijn er verschillende regionale actieplannen.
De MBO Raad heeft eerder gereageerd op het artikel in Het Financieel Dagblad met de correctie dat zij geen nationaal noodplan voor het mbo hebben bedoeld. Wel vindt de MBO Raad het nodig om te komen tot een nationale aanpak voor de maatschappelijke transities in onder andere de techniek. Het mbo kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren.
De urgentie wordt sterk gevoeld en daarom wil het kabinet de uitdagingen op de arbeidsmarkt samen met betrokken partijen uit het veld actiever oppakken. De mbo-sector en Techniek Nederland zijn belangrijke partijen, die vanuit hun rol en kennis kunnen bijdragen aan het te ontwikkelen aanvalsplan voor de techniek ten behoeve van de klimaat- en energietransitie en digitale transitie.10 Voor de zomer zal het kabinet de contouren van het aanvalsplan aan de Kamer sturen.
Kunt u in kaart brengen op welke wijze en bij welke initiatieven de drie ministeries op dit moment samenwerken om de tekorten voor de energietransitie op te lossen? Bij welk ministerie ligt op dit moment de regie?
Het oplossen van de tekorten voor de energietransitie is complex. Door de energietransitie loopt de vraag naar technici verder op, bovenop de breed gevoelde krapte. Dit komt bovenop de breed gevoelde krapte in uiteenlopende sectoren. De opgave vereist samenwerking vanuit verschillende perspectieven.
De Ministeries van EZK, SZW en OCW werken al langer samen bij verschillende initiatieven zoals het Techniekpact, van waaruit werken in de techniek wordt gestimuleerd en gemonitord. Ook relevant is de samenwerking op het terrein van leven lang ontwikkelen en de brede aanpak van krapte op de arbeidsmarkt in reactie motie Paternotte/Heerma.11
Het Ministerie van EZK heeft de regie voor de klimaat- en energietransitie en digitale transitie. Om de tekorten voor de energietransitie effectief aan te pakken is meer actie benodigd. De departementen kijken ieder vanuit hun rol wat zij kunnen betekenen binnen een actieplan voor de techniek gericht op de klimaat- en digitale transitie in reactie op de motie Amhaouch.12
Hoe kijkt u aan tegen maatregelen, zoals extra geld voor beroepsopleidingen in een tekortsector, lager collegegeld en/of een afstudeerbonus voor techniekopleidingen?
Het kabinet ziet de grote tekorten aan personeel in de technieksector. Dit vraagt om actie van veel verschillende partijen; werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen en overheid. Alleen gezamenlijk lukt het om een antwoord te geven op deze tekorten. Gezien de grote tekorten op de arbeidsmarkt verkent het kabinet welke maatregelen eventueel extra nodig zijn om te werken aan beroepsonderwijs dat zo goed mogelijk aansluit bij de behoeftes op de arbeidsmarkt. Uiteraard betrekt het kabinet hierbij ook ervaringen met eerdere maatregelen. Conform de motie Paternotte/Heerma,13 aangenomen bij het debat over de regeringsverklaring, wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd over de generiek aanpak van arbeidsmarkttekorten. In reactie op de motie Amhaouch14 zal de Kamer specifiek geïnformeerd worden over de maatregelen die genomen worden voor de technische sector door werkgevers, overheid en het onderwijs. Het kabinet kijkt met een open blik kijken naar de verschillende opties die bijdragen aan het oplossen van tekorten in de technieksector, met oog voor de klimaatopgave.
Op welke wijze kunt u studenten meer ruimte geven voor het herzien van een initiële studiekeuze naar een opleiding in de technieksector?
Het herzien van een studiekeuze is altijd aan de student. Het is aan de onderwijsinstelling om te bepalen in hoeverre zij studenten willen faciliteren om na aanvang van een opleiding te switchen. Het switchen van opleiding vraagt om maatwerk: de instelling beoordeelt welke deficiënties de student nog heeft en of het realistisch is dat deze in korte termijn weggewerkt kunnen worden (zoals nadere vooropleidingseisen). Dit hangt sterk samen of de student switcht vanuit een verwante opleiding of uit een geheel andere sector komt. Zo dient bepaald te worden welk deel van het onderwijsprogramma nog gevolgd moet worden en of instroom gedurende het studiejaar mogelijk is.
Specifiek voor het mbo is er na de initiële opleidingskeuze de mogelijkheid tot drie maanden heroriëntatie voor studenten die van opleiding willen wisselen. Op dit moment zijn we daarnaast de mogelijkheden van een experiment gericht op een oriëntatieprogramma in het mbo aan het verkennen voor studenten die behoefte hebben aan een bredere opleidingsoriëntatie voorafgaand aan de definitieve studiekeuze. Een oriëntatieprogramma kan een verkeerde initiële studiekeuze wellicht voorkomen. Bij de verkenning naar het experiment wordt ook bekeken hoe de bestaande mogelijkheid van heroriëntatie kan worden gekoppeld aan een dergelijk oriëntatieprogramma, waarbij ook aandacht is voor opleidingen in de techniek.
Daarnaast wordt in het hoger onderwijs door OCW ingezet op het behoud van studenten voor de technieksector middels het financieren van initiatieven rondom wisselstroom. Deze initiatieven hebben onder andere tot doel om het voor studenten die net gestart zijn met een (techniek)opleiding en niet op de juiste plek zitten het gemakkelijker te maken om binnen dezelfde sector te wisselen van een wo-opleiding naar een hbo-opleiding.
Hoe staat het met de uitvoering van motie van het lid Westerveld waarin wordt gevraagd naar het ontwikkelen van een langetermijnvisie voor het vervolgonderwijs, met meer waardering voor het beroepsonderwijs en praktische vaardigheden?4
Over de uitwerking van de motie Westerveld wordt u geïnformeerd via de Kamerbrief met de visie op de doorstroom in de beroepskolom beginnend bij het primair onderwijs, via het voortgezet onderwijs tot aan het mbo en het hbo. Uw Kamer ontvangt deze brief na de zomer.
De implicaties van het afsluiten van een nieuw WHO-verdrag gebaseerd op artikel 19 van de WHO-Constitutie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het «Besluit van de inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 24 november 2021 tot vaststelling van het Specifiek interventiebeleid tabak en rookwaren»?1
Ja.
Klopt het dat voor de wettelijke basis van dit besluit wordt gerefereerd aan richtlijn 2014/40/EU betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten? Bent u bekend met artikel 7 van deze EU-richtlijn waarin staat dat wettelijk optreden nodig is voor de uitvoering van het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) inzake tabaksontmoediging (WHO Framework Convention on Tobacco Control)?2
De belangrijkste wettelijke bepalingen met betrekking tot het specifieke interventiebeleid tabak en rookwaren van de NVWA zijn de Tabaks- en rookwarenwet en het daarop gebaseerde Tabaks- en rookwarenbesluit en de Tabaks- en rookwarenregeling. Daarnaast geldt inderdaad richtlijn 2014/40/EU betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2011/37/EG (hierna: de Tabaksproductenrichtlijn).
Ik ben bekend met artikel 7 van de Tabaksproductenrichtlijn. In dit artikel wordt evenwel niet verwezen naar het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. Dit gebeurt wel in artikel 1 waarin onder andere wordt aangegeven dat de richtlijn tot doel heeft uitvoering te geven aan het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en dat wordt uitgegaan van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, met name voor jongeren.
Bent u bekend met het initiatief van de Wereldgezondheidsassemblee (WHA) om de pandemische paraatheid te versterken,3 waarbij via artikel 19 van de WHO-Constitutie een legaal bindende overeenkomst wordt bewerkstelligd?4
Ik ben bekend met het initiatief van de WHA om de pandemische paraatheid te versterken. Het is echter nog niet vastgesteld onder welk artikel van de WHO-Constitutie het nog uit te onderhandelen instrument zal komen te vallen.
Klopt het dat het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging door zowel Nederland als de EU is ondertekend? Betekent dit dat indien Nederland besluit om door middel van artikel 31 uit dit verdrag te stappen, Nederland op basis van EU-richtlijnen nog steeds verplicht kan worden om aan de voorwaarden van het verdrag te voldoen? Kan het niet tot uitvoer brengen van de relevante bepalingen van richtlijn 2014/40/EU tot gevolg hebben dat de EU een inbreukprocedure start omdat Nederland niet voldoet aan EU-richtlijnen die ten gevolge van het WHO-verdrag ontstaan, waardoor Nederland effectief niet onder het WHO-verdrag uit kan komen?
Het klopt dat het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging in 2003 door zowel Nederland als de EU is ondertekend. Het Verdrag is vervolgens voor beiden in 2005 in werking getreden. De inhoud van het WHO-Kaderverdrag valt gedeeltelijk onder de bevoegdheid van de lidstaten en gedeeltelijk onder de exclusieve bevoegdheid van de EU. Op enkele terreinen van het tabaksontmoedigingsbeleid – zoals productregulering en reclame en sponsoring – hebben de lidstaten namelijk hun nationale bevoegdheid gedeeltelijk aan de EU overgedragen. Deze onderwerpen zijn o.a. in de Tabaksproductenrichtlijn gereguleerd. De lidstaten zijn gehouden Europese richtlijnen te implementeren in hun nationale recht. Ook als Nederland het verdrag opzegt is Nederland gehouden aan de wetgeving van de EU, want er is sprake van een gezamenlijke bevoegdheid.
Klopt het dat in artikel 9, lid (b) van het meest recente concept-rapport, het «verbeteren, updaten en versterken van de leidende en coördinerende rol van de WHO» worden genoemd als een voordeel bij het creëren van een nieuw verdrag op basis van artikel 19 van de WHO constitutie?5 Is het juist om te concluderen dat in dit concept-rapport expliciet wordt verwezen naar het WHO Framework Convention on Tobacco Control?6 Klopt het dat op basis van dit bestaande artikel 19 instrument, landen worden verplicht onderdelen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging om te zetten in nationale wetgeving, waardoor landen verplicht worden maatregelen te nemen? Kan dit dus bij een vergelijkbaar instrument omtrent pandemische paraatheid betekenen dat Nederland verplicht wordt bepaalde maatregelen te nemen via directe WHO-bepalingen, dan wel via EU-richtlijnen?
In de door u genoemde rapportage worden inderdaad voorbeelden genoemd van thema’s waarop lidstaten zouden kunnen samenwerken en wordt ingegaan op de mogelijke juridische vorm die daarbij zou kunnen worden gekozen. Daarbij wordt ook de structuur van het FCTC-verdrag, als een mogelijke juridische vorm voor een dergelijk instrument genoemd. In zijn algemeenheid is het zo dat Nederland gebonden is aan internationale verdagen die wij afsluiten. Verder is het zo dat indien de EU-lidstaten ervoor kiezen om gemeenschappelijk wetgeving aan te nemen, Nederland daaraan gebonden is. Op dit moment is het echter te vroeg te vroeg om hierop vooruit te lopen. Zowel de inhoud, als de juridische vorm van het nog uit te onderhandelen WHO-instrument, staan nog niet vast.
Bent u bekend met artikel 8, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging? Klopt het dat Nederland door middel van dit artikel wordt verplicht om nationale wetgeving te maken om blootstelling aan tabaksrook in verschillende locaties, waaronder werkplekken in binnenruimtes, te voorkomen? Kunt u uitsluiten dat Nederland als gevolg van het aanstaande nieuwe WHO-verdrag met betrekking tot «pandemische paraatheid», zonder hierover zelf nader te kunnen oordelen, in de toekomst wellicht wordt verplicht nationale wetgeving te maken naar aanleiding van toekomstige nieuwe WHO-bepalingen, dan wel via EU-richtlijnen op basis van dit verdrag?
Ja, ik ben bekend met artikel 8, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. De Hoge Raad heeft overwogen dat indien noch uit de tekst, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis van dat verdrag volgt dat geen rechtstreekse werking van de verdragsbepaling is beoogd, de inhoud van die verdragsbepaling beslissend is. Het gaat er dan om, aldus de Hoge Raad, of deze onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast. Aan artikel 8, lid 2, WHO Kaderverdrag komt volgens de Hoge Raad rechtstreekse werking toe. Dit betekent dat deze bepaling Nederland verplicht voor «indoor public places» effectieve wettelijke maatregelen te nemen tegen blootstelling aan tabaksrook. Dit heeft in Nederland geleid tot aanpassing van de wetgeving.
De inhoud en juridische vorm van het nog uit te onderhandelen WHO-instrument met betrekking tot pandemische paraatheid, staan nog niet vast en daarmee evenmin of er EU-richtlijnen op basis van dit instrument zullen komen. Het is wel inherent aan verdragen in het algemeen dat deze bepalingen kunnen bevatten die aanleiding geven tot aanpassing van nationale wetgeving. Mocht Nederland partij worden bij het nog uit te onderhandelen WHO-instrument met betrekking tot pandemische paraatheid, dan zal het te zijner tijd moeten beoordelen of voor uitvoering van het verdrag, aanpassing van wetgeving nodig is. Hier zal bij de parlementaire goedkeuring in de toelichting op het instrument aandacht aan worden besteed en uw Kamer kan dan een oordeel daarover geven.
Als Nederland partij wordt bij een dergelijk pandemie-instrument dan kan het inderdaad zijn dat specifieke bepalingen na ratificatie van het instrument door het Nederlandse parlement, via aanpassing van Europese regelgeving direct of indirect hun werking zullen hebben in nationale wetgeving wanneer het maatregelen betreft waar een exclusieve EU-competentie voor geldt.
Klopt het dat in artikel 8, lid (a) van het eerder benoemde concept-rapport wordt gesproken over Equity, waarbij lidstaten dit opvatten als een inspannings- én resultaatsverplichting? Betreft dit slechts het delen van informatie en ondersteuning in het produceren van goederen, of kan hierbij sprake zijn van een overdracht van goederen vanuit Nederland naar een andere lidstaat? Wat zijn mogelijke gevolgen voor de toegang tot en autonomie over bijvoorbeeld persoonlijke beschermingsmiddelen als deze onder het gezag van de WHO zullen vallen? Kunt u uitsluiten dat Nederland de zeggenschap over zijn eigen voorraden en productie over zal (moeten) dragen aan de WHO?
Het rapport waar het lid van de FvD fractie naar verwijst, betreft een verslag van een werkgroepbijeenkomst, waar mogelijke thema’s zijn besproken, die relevant zouden kunnen zijn voor een pandemie-instrument van de WHO. De precieze invulling van het thema «equity» en de vraag of en op welke wijze dit uitdrukking zal krijgen in het uiteindelijke instrument, is nog niet besproken. De daadwerkelijke onderhandelingen over de inhoud van het instrument moeten nog beginnen. Maar in zijn algemeenheid is het nastrevenswaardig dat alle landen op de wereld kunnen beschikken over beschermingsmiddelen en of medicijnen, nodig voor het indammen van uitbraken van besmettelijke ziekten. Dat is ook een Nederlands belang.
Klopt het dat in artikel 8, lid (i) van het concept-rapport wordt vermeld dat lidstaten «de noodzaak zien voor nationaal en wereldwijd gecoördineerde acties om misinformatie, desinformatie en stigmatisering aan te pakken als die de publieke gezondheid ondermijnen»? Klopt het dat bijvoorbeeld artikel 11, eerste lid, onder b en artikel 13, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, leiden tot specifieke eisen die binnen vijf jaar na bekrachtiging omgezet moeten worden in nationale wetgeving?
Zoals het verslag van de WHO-werkgroep voor «pandemische paraatheid en bestrijding» aangeeft, is tijdens de betreffende vergadering gesproken over het thema misinformatie, desinformatie en stigmatisering.
Dit thema is ook in diverse rapporten van expertpanels aan de orde gekomen op basis van wereldwijde ervaringen in de Covid-19 crisis.
Nederland heeft richtlijn nr. 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PbEG L 194) al voor de inwerkingtreding van het WHO Kaderverdrag in Nederland in 2005, geïmplementeerd in de Tabaks- en rookwarenwet, waardoor de voorschriften, genoemd in artikel 11, eerste lid, onder b, hier al van toepassing waren. Ook met de implementatie van richtlijn nr. 2003/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de reclame en sponsoring voor tabaksproducten (PbEG L 152), voldeed Nederland al op een eerder tijdsstip aan de eisen gesteld in artikel 13, tweede lid, van het Verdrag.
Bent u bekend met artikel 14, vierde lid, onder b van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, waarin wordt gesteld dat wanneer een tabaksproduct «waarschijnlijk een onjuiste indruk kan creëren», dit al genoeg is om een advertentie te verbieden? Kunt u uitsluiten dat bij mogelijke ratificatie van een dergelijk verdrag omtrent pandemische paraatheid de WHO Nederland zal verplichten om bepaalde zaken als nepnieuws te bestempelen of zelfs te censureren?
Artikel 14, vierde lid, onder b stelt geen eisen aan reclame. Ik veronderstel dat u artikel 13, vierde lid, onder a bedoelt. In de Tabaks- en rookwarenwet is een veelomvattend reclameverbod voor tabaksproducten en aanverwante producten opgenomen. Op grond van dit verbod is elke vorm van commerciële mededeling, die het bekendheid geven aan of het aanprijzen van een tabaksproduct of aanverwant product tot doel dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks tot gevolg heeft, niet toegestaan. Daarnaast is elke handeling in de economische sfeer, met als doel de verkoop van producten te bevorderen, verboden. De NVWA bekijkt per geval of uitingen onder het reclameverbod vallen.
De inhoud en juridische vorm van het nog uit te onderhandelen WHO-instrument met betrekking tot pandemische paraatheid staat nog niet vast. De vraag of en op welke wijze een thema als misinformatie, desinformatie en stigmatisering, zoals besproken door de WHO-werkgroep pandemische paraatheid en bestrijding en zoals dat aan de orde is gekomen in diverse rapporten van expertpanels op basis van wereldwijde ervaringen in de Covid-19 crisis, een plaats zal krijgen in het uiteindelijke instrument is daarom nog niet te beantwoorden. Ik kan mij echter voorstellen dat indien een verdrag bepalingen zou bevatten die strijdig zijn met bijvoorbeeld de Nederlandse Grondwet, dat een reden kan zijn om zo’n verdrag niet te ondertekenen of te ratificeren. Ik heb op dit moment echter geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat van zo’n situatie sprake zal zijn.
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Raad op 3 maart 2022 groen licht heeft gegeven om onderhandelingen te starten voor een WHO-verdrag aangaande «pandemische paraatheid»?7 Kunt u toezeggen dat de Nederlandse afvaardiging voor het Intergouvernementele Onderhandelingsorgaan zich bij de onderhandelingen in zal zetten om de Nederlandse autonomie en soevereiniteit omtrent pandemische paraatheid te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. In december 2021 heeft de Europese Commissie – volgens de daarvoor geldende procedure op basis van artikel 219 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (WVEU) – een aanbeveling uitgebracht, waarin zij de Raad verzocht om een machtiging voor de onderhandelingen over, onder meer, het internationaal pandemie-instrument binnen het WHO-kader. De Raad heeft die machtiging bij Besluit 2022/451 aan de Commissie verleend. Het besluit machtigt de Commissie om, voor aangelegenheden die onder de EU-bevoegdheid vallen, te onderhandelen over het internationaal pandemie-instrument. De onderhandelingsrichtsnoeren – in de bijlage bij het besluit – schetsen de doelstellingen en beginselen van dat verdrag. Deze richtsnoeren kunnen indien nodig worden herzien en verder ontwikkeld, afhankelijk van het verloop van de onderhandelingen. Hoe de praktische uitwerking van de wisselwerking over nationale competenties er precies uit zullen zien, is nog niet vastgelegd. In ieder geval zal de volksvertegenwoordiging in staat zijn haar grondwettelijke controlerende taak uit te voeren, omdat zowel instemming met de ratificatie van het instrument door de Staten-Generaal als instemming met de eventuele aanpassingen in de nationale wet- en regelgeving noodzakelijk zijn. Daarnaast zal ook de Raad van Ministers op Europees niveau het verdrag moeten goedkeuren.
Nederland zal zich bij de onderhandelingen inzetten voor een verdrag dat zoveel mogelijk aansluit bij onze inzet voor pandemische paraatheid en een veiligere wereld.
Bent u bekend met de openingsopmerking van de directeur-generaal van de WHO bij de eerste sessie van het Intergouvernementele Onderhandelingsorgaan op 24 februari 2022?8 Bent u bekend met de volgende zin uit zijn bijdrage: «Voluntary mechanisms have not solved and will not solve these challenges»? Hoe beoordeelt u dit als openingsopmerking bij onderhandelingen waar de Nederlandse autonomie en soevereiniteit omtrent onderdelen van de gezondheidszorg mogelijk ter discussie staan?
Ja, ik ben bekend met de openingsopmerking van de directeur-generaal van de WHO bij de eerste sessie van het Intergouvernementele Onderhandelingsorgaan op 24 februari 2022 en de zin uit zijn bijdrage: «Voluntary mechanisms have not solved and will not solve these challenges«. Ik interpreteer zijn woorden zo, dat hij oproept tot afspraken tussen lidstaten, die daadwerkelijk bijdragen aan het bestrijden en voorkomen van pandemieën, wereldwijd. Het kabinet zal het eindresultaat van de onderhandelingen beoordelen op zijn meerwaarde voor Nederland en voor de wereld.
Hoe beoordeelt u de volgende doelstelling uit dezelfde speech: «by empowering WHO to fulfil its mandate as the directing and coordinating authority on international health work, including for pandemic preparedness and response»? Hoe definieert u de term «directing» in deze context?
De WHO speelt een centrale rol in het werk rondom het versterken van gezondheidssystemen en coördineren van inzet van de internationale gemeenschap op gezondheid. Zo is de WHO onder meer verantwoordelijk voor de implementatie en toezicht op de naleving van de Internationale Gezondheidsregeling uit 2005, die een belangrijke basis vormt voor de wereldwijde paraatheid en bestrijding van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. We hebben de WHO niet voor niets. De WHO moet ons helpen bij het vormgeven van goed (internationaal) volksgezondheidbeleid. In die zin passen de woorden van de DG van de WHO bij het mandaat dat we hem gegeven hebben.
Deelt u de visie dat Nederland een mogelijk nieuw WHO-verdrag aangaande «pandemische paraatheid» niet moet ratificeren indien dit leidt tot een scenario zoals in de vragen 5 tot en met 9 wordt geschetst of overeenkomstige inbreuken op de Nederlandse autonomie en/of soevereiniteit tot gevolg heeft? Zo nee, waarom niet? Welke stappen zult u zetten om te voorkomen dat de EU vergelijkbare bepalingen zal ratificeren en door middel van EU-richtlijnen Nederland verplicht deze uit te voeren?
Infectieziekten stoppen niet bij grenzen en daarom is internationale samenwerking en solidariteit cruciaal om een pandemie het hoofd te bieden. De inhoud van het eventuele pandemie-instrument staat nog niet vast en de onderhandelingen daarover zullen mogelijk tot in 2024 doorlopen. De inzet van Nederland zal nog nader vormkrijgen, maar is erop gericht om tot bindende afspraken te komen voor het verbeteren van de preventie, paraatheid en aanpak van pandemieën door lidstaten en die aansluiten bij de visie van Nederland op dit vlak en waarbij nauwe samenwerking is met multilaterale instellingen, met name de WHO. Pas aan het einde van de onderhandelingen kan worden bepaald of Nederland partij wenst te worden bij het instrument en of de regering dit ter goedkeuring zal voorleggen aan de Staten-Generaal.
Inzake Europese wetgeving aangaande de implementatie van aspecten van dit verdrag, die vallen onder de competentie van de Europese Unie, geldt dat het recht tot het doen van voorstellen voor nieuwe wetgeving ligt bij de Europese Commissie. Het is vervolgens aan de lidstaten en het Europees Parlement om hierover te oordelen.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.