De rechtszaak tegen Shell |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat klimaatbeleid aan de politiek is en níét aan de rechter? Deelt u dan ook de conclusie dat de rechter op de stoel van de politiek is gaan zitten en het hier aldus draait om een politiek vonnis?1
Het vaststellen van klimaatbeleid is inderdaad aan de politiek. De rechter heeft zich uitgesproken over de vraag of Royal Dutch Shell (hierna: Shell) aan een op grond van het Burgerlijk Wetboek op haar rustende rechtsplicht heeft voldaan.
De rechter heeft, gelet op artikel 23 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te beslissen op de vorderingen van de eisers. Het is bij uitstek de taak van de rechter om, als het wordt voorgelegd, te beoordelen of een partij aan de op die partij rustende rechtsplichten heeft voldaan.
Deelt u de conclusie dat de rechterlijke macht zich heeft ontpopt als doorgeslagen klimaatactivist, zoals eerder al in de Urgendazaak duidelijk werd?
Nee. De rechtbank heeft geoordeeld in een civielrechtelijk geschil. Het oordelen over vorderingen, zoals die van Milieudefensie c.s. in deze zaak, is een taak van de rechter.
Het reductiebevel dat de rechtbank heeft opgelegd baseert de rechtbank op de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). De rechtbank heeft voor de invulling van deze norm gebruik gemaakt van de relevante feiten en omstandigheden, waaronder de volgens de rechtbank breed gedragen inzichten en internationaal aanvaarde standaarden.
Wat verstaat u onder «gevaarlijke klimaatverandering», zoals aangevoerd door de rechter? Wanneer vindt u klimaatverandering «gevaarlijk» en wanneer «niet gevaarlijk»?
De klimaatdoelen in de Overeenkomst van Parijs2 zijn erop gericht de mondiale gemiddelde opwarming tot ruim beneden 2°C en zo mogelijk tot 1,5°C te beperken. Nederland heeft de Overeenkomst van Parijs getekend en geratificeerd. Nederland levert, met het voeren van klimaatbeleid, haar bijdrage aan het nastreven van deze klimaatdoelen. Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) heeft op verzoek van de partijen bij de Overeenkomst van Parijs aangegeven welke mondiale emissiereductie voor 1,5°C en 2°C nodig is. Voor beperking van de mondiale opwarming aan het eind van deze eeuw tot 1,5°C is mondiaal een CO2-emissiereductie van ca. 45% in 2030 ten opzichte van 2010 nodig.
Wat vindt u van het oordeel van de rechter dat klimaatverandering leidt tot gezondheidsrisico’s en sterftegevallen als gevolg van infectieziekten, water- en voedselgerelateerde ziekten, overstromingen, verzilting, vernatting, droogte?2 Hoe valt dit te rijmen met het VN-rapport The human cost of disasters, waarin wordt geconcludeerd dat het aantal natuurrampen sinds 2000 juist met 15% is afgenomen?3
In een recente wetenschappelijke publicatie wordt aangegeven dat nu reeds extra sterfgevallen door klimaatverandering optreden in Europa en ook in Nederland.5 Het onderzoek, waar ook het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) aan heeft bijgedragen, laat zien dat van alle hittegerelateerde sterfgevallen in Nederland nu al bijna een derde kan worden toegeschreven aan klimaatverandering.
In het VN-rapport «The human cost of disasters» wordt aangetoond dat extreme weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering de afgelopen decennia zijn verdubbeld. Wereldwijd werden volgens het rapport de afgelopen twintig jaar circa 7.350 grote rampgebeurtenissen geregistreerd. De conclusie dat het aantal natuurrampen met 15% zou zijn afgenomen leiden wij niet af uit dit rapport.
Deelt u de mening dat dergelijke tegenstrijdigheden tekenend zijn voor het hele klimaatbeleid dat van aannames en doemscenario’s aan elkaar hangt? Deelt u de mening dat het de wereld op z’n kop is dat de rechter zich van deze klimaatbangmakerij bedient?
Nee. De Nederlandse overheid heeft vertrouwen in de klimaatwetenschap, en het IPCC in het bijzonder, en het ligt voor de hand dat de rechter zich voor het verzamelen van feiten over klimaatverandering op de rapporten van het IPCC baseert.
Bent u ervan op de hoogte dat rampzalige voorspellingen in de afgelopen decennia, zoals over de «enorme» stijging van de zeespiegel waarbij hele landen zouden wegspoelen, nooit zijn uitgekomen? Waar is klimaatbeleid, bedoeld om «gevaarlijke klimaatverandering» tegen te gaan, dan feitelijk op gebaseerd?
Er is door het IPCC geen voorspelling gedaan van enorme zeespiegelstijging op korte termijn. Het IPCC geeft feitelijke informatie over zeespiegelstijging aan de hand van metingen en maakt op basis van emissiescenario’s projecties van zeespiegelstijging. De waargenomen mondiaal gemiddelde zeespiegelstijging van circa 9 cm sinds 1990 zit zelfs aan de bovenkant van de marge van de projecties (alle modellen en alle scenario’s), eerder gepubliceerd in 2001.6 Reden hiervoor is het grotere massaverlies van ijskappen, dan destijds voorzien. Ondanks de tot nu toe nog beperkte zeespiegelstijging ondervinden veel landen al de nadelige effecten daarvan zoals meer zoutkwel, kusterosie en meer overstromingen bij stormen. Zeespiegelstijging is ook niet overal hetzelfde, waardoor sommige gebieden al meer effecten ervan ondervinden dan andere. Zeespiegelstijging gaat langzaam, maar is wel onomkeerbaar en gaat eeuwen door, waardoor het op termijn tot steeds meer rampen kan leiden.
Wat vindt u ervan dat de rechter zich baseert op de bevindingen van het Koninlijk Nederlands Metereologisch Instituut (KNMI) dat «een zeespiegelstijging van 2,5 tot 3 meter deze eeuw niet [is] uitgesloten»?4 Hoe valt dit te rijmen met de uitspraken van onze eigen Deltacommissaris Peter Glas dat «de zeespiegel níét versneld stijgt», namelijk slechts 20 cm per eeuw zoals we dat al eeuwenlang zien, en dat «er geen reden is voor paniek»?5
Het KNMI baseert zich mede op de bevindingen van het IPCC. Het IPCC rapporteert over een stijgsnelheid van de zeespiegel wereldwijd van inmiddels 4 mm per jaar. Langs de Nederlandse kust is deze stijging nog niet waarneembaar, dit wordt veroorzaakt door onder andere fluctuaties in het windklimaat. Experts verwachten dat de versnelling langs de Nederlandse kust in de komende decennia wel merkbaar zal worden.
Het nationale Deltaprogramma baseert zich op de officiële KNMI-scenario’s. Hierbij wordt in 2021 rekening gehouden met een stijging van de zeespiegel met 1 meter ten opzichte van 1990. Indien de opwarming van de aarde niet beteugeld zal worden en de processen op met name Antarctica ongunstig verlopen, zoals het instorten van ijskliffen, dan kan de stijging van de zeespiegel langs de Nederlandse kust in 2100 hoger uitkomen.
Eind van dit jaar verschijnt het zogeheten Klimaatsignaal van het KNMI, waarin de meest actuele en gevalideerde cijfers gepubliceerd worden. Tevens wordt gewerkt aan een actualisatie van de Klimaatscenario’s, waarin onder andere de nieuwste inzichten van het IPCC verwerkt worden. De verwachting is dat deze actualisatie in 2023 gepubliceerd zal worden. Het Deltaprogramma wordt, indien daar aanleiding toe is, hierop aangepast.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat de rechter enerzijds vaststelt dat het Klimaatakkoord van Parijs «niet bindend is voor de verdragsluitende partijen en [dus ook Shell niet bindt]», maar anderzijds oordeelt dat «staten de klimaatopgave niet alleen aan kunnen» en er «dus ook een rol [is] weggelegd voor anderen [waaronder Shell]»?6 Hoe valt dit te rijmen met uw reactie op het vonnis dat «ook Shell zich aan het [dus niet-bindende] Klimaatakkoord moet houden»?7
De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtsplicht voor Shell volgt uit de voor Shell op grond van artikel 6:162 BW geldende ongeschreven zorgvuldigheidsnorm, die inhoudt dat handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, onrechtmatig is. Bij de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm betrekt de rechtbank alle omstandigheden van het geval, waaronder wat nodig is om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. De klimaatdoelen van de Overeenkomst van Parijs vormen volgens de rechtbank de weerslag van de best beschikbare wetenschappelijke bevindingen in de klimaatwetenschap, omdat deze doelen zijn ontleend aan IPCC-rapporten. De rechtbank stelt dat daar internationaal breed gedragen consensus over bestaat. Bij de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm heeft de rechtbank zich daarbij aangesloten. Ook heeft de rechtbank in haar overwegingen meegenomen dat de totale CO2-uitstoot van Shell groter is dan de CO2-uitstoot van vele staten, waaronder Nederland.
Kortom, de rechtbank heeft voor de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm gebruik gemaakt van volgens de rechtbank breed gedragen inzichten en internationaal aanvaarde standaarden.
Wat vindt u ervan dat de rechter de aan Shell opgelegde reductieverplichting afleidt uit de rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), die echter geen juridisch bindende rechtsnorm kennen? Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat de rechter enerzijds vaststelt dat «het IPCC zich niet uitlaat over de vraag of en hoe haar scenario’s zich vertalen naar bijdragen van [...] individuele partijen», maar anderzijds Shell veroordeelt tot een concrete bijdrage, namelijk een reductieverplichting van netto 45% in 2030 ten opzichte van 2019?
Het klopt dat IPCC geen normen formuleert rond de aanpak van klimaatverandering. Zij heeft wel op verzoek van de partijen bij de Overeenkomst van Parijs in een speciaal rapport aangegeven welke mondiale emissiereductie voor 1,5°C en 2°C nodig is. Voor beperking van de opwarming aan het eind van deze eeuw tot 1,5°C is in 2030 een mondiale emissiereductie van CO2-emissies van netto 45% in 2030 ten opzichte van 2010 nodig.
Een reductiedoelstelling van 45% in 2030 ten opzichte van 2019 als basisjaar, zoals in de vordering van eisers is opgenomen, sluit volgens de rechtbank voldoende aan bij de breed gedragen consensus dat het beperken van de opwarming tot 1,5°C vereist dat de mondiale CO2-uitstoot in 2030 met netto 45% moet zijn teruggebracht ten opzichte van 2010.
Hoe beoordeelt u de vaststelling van de rechter dat «er enige onzekerheid bestaat over de precieze manier waarop gevaarlijke klimaatverandering zich zal manifesteren in Nederland» en dat het daarbij gaat om «aan prognoses en toekomstscenario’s inherente onzekerheid»?8 Waar baseert de rechter zich dan in ’s hemelsnaam op?
Het klopt dat het voorspellen van hoe mondiale klimaatverandering zich lokaal zal manifesteren met meer onzekerheid is omgeven dan algemene trends. Tegelijkertijd zijn op basis van waarnemingen al wel bepaalde lokale trends zichtbaar, zoals verdroging van het binnenland.12 Recent onderzoek, waar ook het RIVM aan heeft bijgedragen, laat zien dat bij de huidige opwarming door hitte in Nederland nu al bijna een derde van de sterfgevallen kan worden toegeschreven aan klimaatverandering. Voor de toekomst worden door KNMI op basis van mondiale klimaatscenario’s regionale klimaatscenario’s ontwikkeld waarin inzichten in regionale patronen worden meegenomen. Door te verkennen op basis van scenario’s kan met de onzekerheden beter rekening worden gehouden.
Welke gevolgen heeft dit vonnis voor het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van Nederland in het algemeen en de werkgelegenheid bij Shell in het bijzonder? Hoeveel banen zullen mogelijk verloren gaan? Wat vindt u van het oordeel van de rechter dat dit ondergeschikt is aan de «zwaarwegende belangen die worden gediend met de reductieverplichting»?9
Het is nog niet bekend welke gevolgen de uitspraak zal hebben. Er wordt nu een analyse uitgevoerd, waarover de Kamer na de zomer wordt geïnformeerd. De gevolgen zullen van verschillende factoren afhangen, waaronder de uitkomst van een eventuele hoger beroep- en cassatieprocedure.
De effecten voor Shell en de Nederlandse concurrentiepositie hangen sterk af van wat er verder gebeurt, zowel nationaal als internationaal. Dat is afhankelijk van verschillende factoren. Het is bijvoorbeeld nog niet duidelijk welke maatregelen Shell gaat nemen en in welke landen Shell deze maatregelen neemt om tot 45% wereldwijde reductie te komen. Dat hoeft niet in Nederland te zijn. Ten aanzien van de concurrentiepositie en het vestigingsklimaat van Nederland zijn de gevolgen ook afhankelijk van meerdere factoren. De kracht van de Nederlandse concurrentiepositie en ons vestigingsklimaat is altijd relatief ten opzichte van die van andere landen. Een belangrijke factor is dan ook in welke mate deze uitspraak ook in andere landen opvolging krijgt. Wel is duidelijk dat deze uitspraak bij bedrijven leidt tot onzekerheid en onvoorspelbaarheid. Op korte termijn zou de uitspraak er mogelijk toe kunnen leiden dat bedrijven terughoudender worden om investeringen in Nederland te doen. Maar ook op dit punt is het nu nog te vroeg om de exacte gevolgen te overzien.
Kunt u een uitgebreide, onderbouwde berekening verstrekken van het exacte mondiale klimaateffect als gevolg van deze specifieke reductieverplichting? Hoe rechtvaardigt dit klimaateffect de gevolgen voor de werkgelegenheid?
Het is zeer lastig om het exacte mondiale klimaateffect van deze reductieverplichting vast te stellen. De uitkomst is afhankelijk van een groot aantal factoren, zoals het koolstofbudget en het mondiale emissiepad dat Shell zonder deze verplichting had gevolgd, waar wij geen volledig inzicht in hebben. De uitspraak van de rechtbank is van toepassing op activiteiten of emissies in binnen- en buitenland, die aan Shell zijn gerelateerd. Het is aan Shell zelf om te bepalen waar in de wereld verdere emissiereducties nodig zijn om aan de opgelegde reductieverplichting te voldoen.
Hoe beoordeelt u de door de rechter aan Shell opgelegde «zwaarwegende inspanningsverplichting» om ook de CO2-uitstoot van leveranciers én eindgebruikers terug te brengen? Welke gevolgen heeft dit? Wat doet het met de brandstofprijzen aan de pomp (benzine, diesel) en hoe voorkomt u dat die prijzen zullen stijgen?
Het is aan Shell om invulling te geven aan het vonnis. De brandstofprijzen zijn afhankelijk van diverse factoren, zoals de prijs van olie op de wereldmarkt.
Verwacht u dat er, gezien het Shell- én eerdere Urgendavonnis, nog meer klimaatrechtszaken zullen volgen?
De rechtszaak tegen Shell past in een trend. Over de hele wereld is een toename van het aantal klimaatzaken te zien, waarbij de procedures zich niet meer alleen tegen overheden richten, maar ook in toenemende mate tegen ondernemingen.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat bedrijven, zoals Shell, hierdoor mogelijk naar andere landen zullen vertrekken, waar de klimaatregelgeving minder streng is?
Het betreft een rechtszaak tussen Milieudefensie c.s. en Shell. De reductieverplichting die door de rechtbank is opgelegd, geldt alleen voor Shell. Wel stelt de rechtbank in haar vonnis dat de verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren, niet alleen voor Shell, maar voor alle bedrijven geldt.
Bedrijven beslissen zelf, op grond van een groot aantal factoren, over hun vestigingsplaatsen.
Deelt u de mening dat het krankzinnig is dat Milieudefensie – een activistische klimaatclub die nota bene door de overheid wordt gesubsidieerd – via de rechterlijke macht het klimaatbeleid wil dicteren? Wanneer stopt u alle subsidiestromen?
In Nederland heeft iedereen toegang tot de rechter op basis van art. 17 van de Grondwet. Het al of niet ontvangen van een overheidssubsidie doet daar uiteraard niets aan af.
Bent u ertoe bereid Nederland onmiddellijk terug te trekken uit het Klimaatakkoord van Parijs (conform artikel 28) en alle andere internationaal gemaakte klimaatafspraken? Bent u er tevens toe bereid het nationale Klimaatakkoord en de Klimaatwet door de shredder te trekken?
Hiertoe zijn wij niet bereid. Nederland zal zich in de strijd tegen klimaatverandering blijven inzetten voor een ambitieuze uitvoering van de Overeenkomst van Parijs op basis van het nationale Klimaatakkoord en de nationale Klimaatwet.
De relatie van de regering met het FNV |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met deze tweet van Kitty Jong, vicevoorzitter van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV)?1
Ja, via de door u ingediende vragen heb ik kennis van genomen van deze tweet.
Hoe beoordeelt u dit bericht? Hoe verhoudt deze opstelling van de FNV zich met de kernwaarden «inclusie» en «diversiteit» van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Meer specifiek, bent u van mening dat Nederlandse vakbonden leden van bepaalde politieke partijen bij voorbaat mogen uitsluiten omdat ze een politiek «verwerpelijke agenda» zouden steunen?
De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) is een private maatschappelijke organisatie die zelfstandig haar beleid bepaalt. Het staat de FNV uiteraard vrij inhoudelijk van mening te verschillen met andere maatschappelijke organisaties, waaronder politieke partijen. Als Minister van SZW heb ik daar geen rol in. Ik zie dan ook geen reden mijn opstelling ten aanzien van de FNV te wijzigen naar aanleiding van genoemde conversatie op het medium twitter.
Beschouwt u, gezien het bericht genoemd onder vraag 1, de FNV nog langer als een betrouwbare, serieuze en fatsoenlijke gesprekspartner? Indien dit niet het geval is, bent u bereid elke vorm van samenwerking met en subsidie aan de FNV met onmiddellijke ingang stop te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘Spoelt granuliet toch weer weg? Wethouder wil verklaring van Rijkswaterstaat’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spoelt granuliet toch weer weg? Wethouder wil verklaring van Rijkswaterstaat»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er granuliet aanspoelt aan de rand van plas de Moleneindse Waard bij Dreumel? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van uw zorgen over de mogelijke aanwezigheid van granuliet in de leeflaag wil ik in zijn algemeenheid het volgende opmerken. Gezien de kwaliteit van het granuliet (schoonste klasse grond, achtergrondwaarde) mag granuliet op grond van het Besluit bodemkwaliteit in de leeflaag worden toegepast.
Mocht het zo zijn dat granuliet aan het oppervlak van de Moleneindse Waard aanwezig is, zoals in het artikel wordt beschreven, dan is dat niet in lijn met de bevindingen uit het Arcadis rapport. Ik heb Arcadis daarom gevraagd om te beoordelen of de feitelijke situatie in «Over de Maas» overeenkomt met de situatie zoals beschreven in het rapport. Indien dat niet het geval zou zijn, is Arcadis gevraagd of dit van invloed is op de conclusies van het rapport. Zodra de beoordeling gereed is (naar verwachting in de herfst), zal ik de Kamer daarover informeren.
Hoe is het volgens u mogelijk dat Arcadis twaalf meter diep moest zoeken naar granuliet, en bewoners er «gewoon over struikelen»?
Arcadis heeft in het kader van het reviewonderzoek een reconstructie uitgevoerd naar het toegepaste granuliet in de Moleneindse Waard. In het rapport van Arcadis is hierover aangegeven dat op basis van de reconstructiegegevens geen eenduidige toepassingslocatie van het granuliet kan worden herleid. Voor informatie over de leeflaag heeft Arcadis zich gebaseerd op een verklaring van de initiatiefnemer. Deze heeft aannemelijk gemaakt dat een leeflaag van een halve meter met bodemmateriaal uit het eigen project is toegepast. In het kader van het onderzoek zijn in de Moleneindse Waard boringen gezet en monsters genomen. Deze hadden niet tot doel om de dikte van de leeflaag te verifiëren, aangezien hiervoor geen aanleiding was. Naar aanleiding van het artikel heb ik Arcadis gevraagd om te beoordelen of de feitelijke situatie in de Moleneindse Waard overeenkomt met de bevindingen in het «reviewonderzoek granuliet» van Arcadis.
Is het bij u bekend of de complete deklaag aangetast is, waardoor mogelijk alle gestorte granuliet weer boven komt? Zo nee, gaat u dit laten onderzoeken?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat de deklaag weg kan spoelen, terwijl het onderzoek van Arcadis stelde dat de kans hierop minimaal is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het nu met het bodemleven, aangezien op granuliet niets groeit?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe past de stort van granuliet (een restproduct van de asfaltindustrie) in de visie van het ministerie op een circulaire economie?
In de context van de circulaire economie is het streven om secundaire grondstoffen die voldoen aan de gestelde eisen in het Besluit bodemkwaliteit te (her)gebruiken. Zodoende worden minder primaire grondstoffen gebruikt. Granuliet ontstaat bij de productie van granietgranulaat en valt in de meest schone kwaliteitsklasse die in Nederland wordt toegekend aan grond (achtergrondwaarde). Daarmee kan granuliet – binnen de kaders van het Besluit bodemkwaliteit – worden hergebruikt en dat is bij Over de Maas het geval.
Hoe worden de langetermijneffecten op milieu, natuur en gezondheid (die nog niet duidelijk zijn) meegewogen bij de afweging of de stort van granuliet als circulair kan worden aangemerkt?
Granuliet voldoet aan de samenstellingseisen van het Besluit bodemkwaliteit. Granuliet behoort tot de schoonste kwaliteitsklasse voor grond. Hiermee is een beoordeling van de langetermijneffecten niet aan de orde. Daarnaast concludeert Arcadis dat granuliet zeer constant is van samenstelling en er geen verschil wordt gevonden in nieuw geproduceerde granuliet en granuliet dat al vijf jaar gelden is toegepast in de Moleneindse Waard.
Naast de genormeerde stoffen zijn twee niet genormeerde stoffen van belang: barium en de toegepaste flocculant. Bij de flocculant is speciale aandacht besteed aan het vrijkomen van acrylamide. Er wordt nergens acrylamide aangetroffen en het van nature aanwezige barium in granuliet leidt niet tot verhoogde concentraties in de omgeving. Ten aanzien van acrylamide stelt Arcadis (pagina 62 review2) dat er geen aanwijzingen gevonden zijn dat acrylamide vrijkomt uit het granuliet of gevormd wordt op de langere termijn.
Kunt u zodra het onderzoek van Rijkswaterstaat is afgerond de Kamer hierover zo spoedig mogelijk inlichten?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 2. Zodra Arcadis (en niet RWS) het onderzoek heeft afgerond zal ik uw Kamer hierover informeren.
De uitspraak van de rechter in de zaak tussen Milieudefensie en Shell |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de rechter in de zaak tussen Milieudefensie en Shell?
Ja.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak, zowel wereldwijd als in Nederland?
Het betreft een rechtszaak tussen Milieudefensie c.s. en Royal Dutch Shell (hierna: Shell). De reductieverplichting die door de rechtbank is opgelegd, geldt alleen voor Shell. Wel stelt de rechtbank in haar vonnis dat de verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren niet alleen voor Shell, maar voor alle bedrijven geldt.
Het is nog niet bekend welke gevolgen de uitspraak zal hebben. Er wordt nu een analyse uitgevoerd, waarover uw Kamer na de zomer wordt geïnformeerd. De gevolgen zullen van verschillende factoren afhangen, waaronder de uitkomst van een eventuele hoger beroep- en cassatieprocedure.
Deelt u de inschatting dat deze uitspraak bijdraagt aan de afbouw van fossiele energie en dat dit een vliegwiel kan zijn voor de energietransitie?
Of de uitspraak als een vliegwiel kan dienen voor de gehele energietransitie – nationaal en internationaal – hangt af van de interpretatie die partijen eraan geven, van de uitkomst van een eventuele hoger beroep- en cassatieprocedure en ook van eventuele vergelijkbare rechtszaken. Bedrijven zijn al bezig plannen te maken en investeringen te doen om klimaatrisico’s te verminderen. Als het alleen bij Shell blijft, hangt het effect af van of en in welke mate andere bedrijven de fossiele activiteiten van Shell overnemen. Shell is niet verplicht de reductieverplichting in Nederland te realiseren.
In hoeverre heeft dit betrekking op andere bedrijven? Hebben zij naar verwachting ook een dergelijke resultaatsverplichting?
De zaak van Milieudefensie c.s. tegen Shell betreft een civielrechtelijke zaak tussen private partijen. De rechtbank heeft haar uitspraak gedaan op grond van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Deze ongeschreven zorgvuldigheidsnorm (een onrechtmatige daad-norm) komt uit het Burgerlijk Wetboek en rust in beginsel ook op andere Nederlandse bedrijven. Door de rechtbank is de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm alleen ingevuld met betrekking tot Shell op basis van de specifieke omstandigheden in deze zaak.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de volgens haar breed gedragen consensus dat de mondiale gemiddelde opwarming tot 1,5°C beperkt dient te blijven, moet worden gekozen voor reductiepaden waarin de CO2-uitstoot mondiaal in 2030 met netto 45% is teruggebracht ten opzichte van 2010. De reductiepaden die de rechtbank op basis van rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) presenteert, zijn mondiaal en zeggen nog niets over wat van Shell mag worden verwacht. De rechtbank stelt daarover dat van Shell veel mag worden verwacht, als belangrijke speler in de markt voor fossiele brandstoffen en als verantwoordelijke voor een substantiële directe en indirecte CO2-uitstoot die groter is dan de uitstoot van vele staten. De rechtbank komt op basis hiervan tot een reductiedoelstelling voor Shell van ten minste 45% in 2030 ten opzichte van 2019. Het is, in voorkomende gevallen, aan de rechter om de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm voor andere bedrijven in te vullen aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor het bredere klimaatbeleid van Nederland en de uitvoering van het Klimaatakkoord?
De zaak van Milieudefensie c.s. tegen Shell betreft een civielrechtelijke zaak tussen private partijen. De Nederlandse overheid is geen partij in deze zaak. In de uitspraak is geen oordeel gegeven over het klimaatbeleid van de (rijks)overheid.
Het Nederlandse klimaatbeleid is en blijft gebaseerd op de Klimaatwet en gericht op het halen van de klimaatdoelen in de Overeenkomst van Parijs door implementatie van het Klimaatakkoord, aangevuld met eventuele aanscherpingen die volgen uit invulling van de 55% emissiereductie die binnen de EU voor 2030 ten opzichte van 1990 is afgesproken.
Het bericht dat er vragen leven rondom de privacy van Burgernet. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de zorgen die leven over de privacy van deelnemers aan Burgernet?1, 2
Ja.
Erkent u dat, in ieder geval op de website en app van Burgernet, het niet duidelijk is wie Burgernet precies runt en wie er juridisch gezien verantwoordelijk is voor Burgernet? Vindt u dit wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Burgernet – het Burgernetsysteem, de Burgernetapp en de Burgernetwebsite – is sinds de start eigendom van de politie. De juridische verantwoordelijkheid is inmiddels duidelijk weergegeven op de website. In de App-store staat nog de naam van het bedrijf dat de app destijds heeft aangemeld. De politie is in overleg om dat te aan te passen. Ik erken dat dit onduidelijkheid (heeft) veroorzaakt. Bij de informatie zoals vermeld in de app staat correct aangegeven dat Burgernet eigendom van de politie is.
Vindt u dat Burgernet op dit moment voldoende duidelijk maakt dat zij 24 uur per dag, 7 dagen in de week de locatiegegevens van deelnemers aan Burgernet kan volgen en door wie deze locatiegegevens verwerkt worden? Zo ja, op welke manier?
De app volgt burgers niet. Deelnemers hebben meerdere opties. Deelnemers kunnen één of meer (postcode)gebieden aanmaken waarover zij berichten willen ontvangen. Hiervoor zijn geen GPS-gegevens nodig. De gebieden die een gebruiker opgeeft, worden opgeslagen op de server. Er worden geen gegevens opgeslagen over ontvangen berichten.
Deelnemers kunnen er voor kiezen dat hun GPS-locatie wordt doorgegeven. De Burgernet-app vraagt om toestemming van de deelnemer, zodat deze, naast eventueel gekozen postcodegebieden, ook de berichten voor zijn of haar feitelijke locatie ontvangt. Als deelnemers de locatiebepaling aanzetten krijgen ze een pushbericht. Locatiebepaling ten behoeve van het pushbericht wordt eenmalig gebruikt en blijft niet bewaard. Er wordt niet bijgehouden door de politie waar de deelnemers zich bevinden.
Verzamelt en verwerkt Burgernet uitsluitend gegevens ten behoeve van het versturen van alerteringen, of wordt er meer gedaan met deze gegevens? Als dit laatste het geval is; wat wordt er dan precies met de gegevens gedaan?
Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 5 met betrekking tot het verzamelen en verwerken van gegevens via Burgernet. De gegevens die wel worden opgeslagen in een beveiligde politieomgeving worden niet gebruikt voor andere doeleinden.
Waarom vraagt Burgernet de postcode en het huisnummer van deelnemers, en worden deze gegevens verwerkt? Bent u het er mee eens dat dit soort gegevens niet relevant zijn voor de alerteringen die Burgernet verstuurt naar haar deelnemers en dat er dus geen grond is dit soort gegevens te verwerken? Zo nee, waarom niet?
In het kader van Burgernet worden persoonsgegevens verwerkt. Er zijn verschillende opties om deel te nemen aan Burgernet waarbij het aan de deelnemer zelf is om te bepalen hoeveel persoonsgegevens er worden verwerkt. Bij alle opties wordt de privacy van deelnemers in acht genomen. Dit wordt bevestigd door een uitgevoerde privacy-scan. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Als de deelnemer zich aanmeldt via de website, worden het telefoonnummer, het e-mailadres, de postcode en het huisnummer vastgelegd. Deze gegevens worden gebruikt om deelnemers als potentiële getuigen te kunnen benaderen in het kader van opsporing of in het kader van preventie met behulp van Burgernet. Met het telefoonnummer en e-mailadres kan de deelnemer worden bereikt en met het adres kan worden beoordeeld welke deelnemer wordt benaderd.
Naast, of in plaats van, het aanmelden via de website kan een deelnemer gebruikmaken van de app. Zie hiervoor ook de beantwoording bij vraag 3.
Bij aanmelding is het verstrekken van (aanvullende) persoonsgegevens niet nodig.
Het digitaal buurtonderzoek is een extra functionaliteit in de app waaraan je als app-gebruiker wel of niet kunt deelnemen. In het geval iemand hieraan wil deelnemen, worden een e-mailadres, postcode en huisnummer gevraagd. De gebruiker ontvangt dan vanuit een politieteam een e-mail als er bijvoorbeeld is ingebroken in de buurt waar deze persoon woont met de vraag of hij/zij iets bijzonders heeft gezien of gehoord.
Is, voordat de Burgernet-app in gebruik is genomen, een gedegen risico-analyse gemaakt van de mogelijke effecten op de rechten en vrijheden van natuurlijke personen die deelnemen aan Burgernet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek? Bent u bereid die uitkomsten met de Kamer te delen?
Eind 2019 is door een extern adviesbureau een privacy-scan uitgevoerd in het kader van de toepassing van de Wet politiegegevens (Wpg) en de AVG.3 De conclusies van dit adviesbureau zijn dat er bij de opzet van Burgernet zeer bewust aandacht is gegeven aan de privacyaspecten die aan het programma verbonden zijn. Daarbij is uitgegaan van een minimale gegevensverwerking, transparantie naar de deelnemers en de mogelijkheid om zelf de eigen gegevens te beheren, inclusief verwijdering daarvan. De privacy van Burgernet deelnemers is hiermee geborgd.
Zoals verzocht heb ik het rapport voor u, met een begeleidende memo4, bijgevoegd, dit in afstemming met politie en het externe adviesbureau. Naast de positieve conclusies over privacy zijn er in dit rapport ook aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen zijn grotendeels opgevolgd. In de begeleidende memo wordt aangegeven waarom enkele aanbevelingen niet zijn overgenomen. Desgewenst kan uw Kamer hierover nader geïnformeerd worden tijdens de al eerder aangekondigde technische briefing over de vermist-kind-alertering en Burgernet.
Indien niet alle voorgaande vragen duidelijk beantwoord kunnen worden, bent u dan bereid te laten onderzoeken welke gegevens precies verzameld worden door Burgernet en waarom, wie daarvoor verantwoordelijk is, en of daarbij voldaan wordt aan de eisen van de huidige wetgeving?
Ik ben van mening dat ik alle bovenstaande vragen duidelijk heb kunnen beantwoorden.
In het licht van deze vragen over Burgernet meld ik uw Kamer tevens dat de nieuwe functionaliteit vermist-kind-alertering in Burgernet volledig gereed en gebruiksklaar is, in afwachting van ingebruikname. Conform de motie Eerdmans is het contract met Netpresenter B.V. met 4 maanden verlengd, de actuele overgangsdatum is daarmee 22 november 2021 geworden. Dit om partijen in staat te stellen om gezamenlijk te komen tot een constructie waarbij de voordelen van AMBER Alert zo veel als mogelijk behouden blijven. Ik zal de Kamer conform de motie uiterlijk 1 oktober informeren over de uitkomsten van de verdere gesprekken die de politie in deze periode voert met Netpresenter B.V. over een warme overdracht.
Het bericht ‘Alarm Bouwend Nederland: Belgische gatenweg dreigt’ |
|
Peter de Groot (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de publicatie van verschillende berichten rondom de noodkreet van deze coalitie waaronder het bericht in de Telegraaf: «Alarm Bouwend Nederland: Belgische gatenweg dreigt» van vrijdag 21 mei jl.?1
Ja.
Kunt u aangeven of de genoemde bedragen – dreigend tekort van 2,8 miljard euro aan gemiste omzet door bezuinigingen bij gemeente (1 miljard euro), uitstel van beheer en onderhoud door Rijkswaterstaat (450 miljoen euro) en uitstel van projecten als gevolg van de stikstofproblematiek (1,4 miljard euro) – een juist beeld geven van de werkelijkheid?
De genoemde bedragen herken ik niet. Het is wel zo dat als gevolg van de uitspraak van de Raad van State over de Via15 projecten als A4 Haaglanden-N14 en A28/A1 Knooppunt Hoevelaken zullen vertragen. Het beheer en onderhoud aan het areaal van RWS gaat regulier door.
Is het tekort m.b.t. de Rijksinfrastructuur alleen voor het jaar 2021, gezien uw inzet met het naar voren halen van 700 miljoen euro voor de jaren 2022 en 2023 voor Beheer en Onderhoud? Hoe verhouden de naar voren gehaalde bedragen zich tot de tekorten (die genoemd worden in het artikel) en de stelling uit het artikel dat het beschikbare geld voor nieuwe beheer- en onderhoudscontracten voor dit jaar al op is?
PWC│REBEL geeft aan dat de door RWS afgegeven budgetbehoefte voor instandhouding, zowel voor de lange als korte termijn, aan de bovenzijde van de genoemde bandbreedtes ligt. De budgetbehoefte voor de periode 2022–2035 ligt in de orde van gemiddeld € 1 miljard per jaar hoger dan het beschikbare budget.
Met de uitkomsten van de validaties en de extra kosten die worden voorzien is eind 2020 besloten voor zowel 2022 als 2023 budget naar voren te halen om versneld onderhoudsmaatregelen uit te kunnen voeren. Per jaar is € 350 mln. aan budget naar voren gehaald.2 Ons streven is om voor 2022 en 2023 aanvullend nog meer budget in te zetten voor instandhouding, in aanvulling op de kasschuiven die wij reeds hebben doorgevoerd. Dit wordt op Prinsjesdag in de ontwerpbegroting zichtbaar. Een nieuw Kabinet zal een afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van de netwerken voor de jaren daarna.
RWS kan voor 2021 nog verplichtingen aangaan. Wel heeft RWS maatregelen getroffen om binnen het budgettaire kader te blijven.
Bent u het met de VVD eens dat grote schommelingen in het jaarvolume aan werk vermeden moeten worden, omdat dit door de bedrijven in de sector vanwege onzekerheden niet op te vangen is? Op welke wijze bent u hierover in gesprek met diverse marktpartijen en hoe spelen deze bedrijven in op het voorkomen van ongewenst afvloeien van vakmensen door deze onzekerheid?
Een stabiele en voorspelbare opdrachtenstroom is voor de continuïteit van bedrijven in de infrasector van groot belang. Voor bedrijven is dit de basis voor een efficiënte bedrijfsvoering en passende personele bezetting. Dit vraagt om een zo veel mogelijk gelijkmatige, continue reeks in de begroting ook op lange termijn.
In de Taskforce Infra ben ik in gesprek met de Infrasector, vanuit het streven de condities in de infrasector te verbeteren3. Zo werk ik onder andere aan een stabiele en betrouwbare inkoopplanning en is er aandacht voor de uitdagingen die samenhangen met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
Kunt u aangeven of de voorbereiding van het beheer en onderhoud van infrastructurele objecten voor de komende jaren volgens planning verloopt?
RWS bereidt het werk voor een periode van 5–6 jaar vooruit voor. Voor de jaren 2020, 2021, 2022 en 2023 zijn de budgetten opgehoogd door aanvullingen en kasschuiven. Vanaf 2024 neemt het beschikbare budget sterk af. Een nieuw kabinet zal een afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van de netwerken vanaf 2024. Deze besluitvorming moet tijdig plaatsvinden in verband met de voorbereiding die moet worden getroffen door RWS om de werkzaamheden te kunnen realiseren.
Wat is de huidige status van de ingestelde stremmingen bij de Prinses Maxima Sluis, de St. Andries Sluis en de sluis Roermond en storingen of buiten gebruik stellingen van onder meer de Botlekbrug, de Spijkernissebrug, de Suurhoffbrug en de Grevenlingenbrug?
Wat is de reden van de langdurige storing van de brug in de Afsluitdijk bij Den Oever op vrijdag 21 mei jl. geweest? Heeft dit een relatie met de beheer- en onderhoudsopgave? Kunt u aangeven hoe een dergelijke storing in de toekomst voorkomen kan worden?
De storing op de noordbrug bij de Stevinsluizen werd op 21 mei veroorzaakt door harde windstoten. Tijdens het sluiten van de brug is deze onder invloed van de wind verder dan gebruikelijk doorgedraaid. Met het oog op de veiligheid van de (vaar)weggebruikers en het voorkomen van grote schade aan de brug activeert dan de noodstop. Na inspectie en het opnieuw activeren van de systemen is geconstateerd dast de brug weer veilig kon worden gebruikt en is deze weer vrijgegeven voor het verkeer. Omleiden van het wegverkeer via de zuidbrug was vanwege werkzaamheden niet mogelijk. Een directe relatie met de onderhoudsopgave was er in niet. Tijdens de aanhoudende harde wind is de brug niet meer geopend. De volgende dag is een proefdraai uitgevoerd, waarmee wachtende schepen zijn doorgelaten. De brug is sindsdien weer vrijgegeven voor reguliere bediening.
In het kader van beheer en onderhoud worden binnen een aantal weken verbetermaatregelen uitgevoerd (zonder verkeershinder) om de kans op storingen te verminderen. Dit najaar zijn aanvullende werkzaamheden gepland en afgestemd met de omgeving die wel de nodige hinder gaan veroorzaken.
De draaibruggen blijven oude en kwetsbare objecten die staan geprogrammeerd voor vervanging en renovatie in 2024/2025. Tot dat moment worden de objecten nauw gemonitord waarbij het optreden van nieuwe storingen niet uitgesloten kan worden.
Op welke wijze kan de Minister voorkomen dat door bezuinigingen bij gemeenten verschraling optreedt binnen de gemeentelijke infrastructuur waarbij verkeersveiligheid of noodzakelijk onderhoud in het geding komt?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk staat. Gemeenten hebben moeite met het rondkrijgen van de begroting. Onderzoek laat ook zien dat investeringen in onder andere onderhoud en wegen hierdoor onder druk komen te staan. Dit is zorgelijk, want het is belangrijk dat gemeenten voldoende middelen hebben om hun taken uit te voeren.
Het kabinet deelt het belang van gemeenten, provincies en waterschappen om te komen tot structurele oplossingen op het gebied van financiën en wetgeving zodat zij voldoende middelen en bevoegdheden hebben om hun taken uit te voeren en ook in staat zullen blijven een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke opgaven. Het kabinet werkt dan ook met gemeenten, provincies en waterschappen gezamenlijk aan de voorbereidingen op het volgende kabinet en verkent met hen de wijze waarop en voorwaarden waaronder de belangrijke opgaven van overheden optimaal tot uitvoering kunnen komen, zodat een beter en integraal besluit genomen kan worden over de interbestuurlijke en financiële verhoudingen.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren daarom meerdere malen extra middelen beschikbaar gesteld, onder meer zijn er met medeoverheden afspraken gemaakt over reële compensatie van de extra kosten en inkomstenderving als gevolg van corona.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat MIRT van woensdag 16 juni 2021?
Ja.
Het bericht ‘Schade na brand Noardburgum groot, nog veel onduidelijk over zonnepaneeldeeltjes’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het de Minister bekend dat er op dit moment geen eenduidig protocol beschikbaar is, die gehanteerd kan worden op het moment dat een dergelijke ramp zich voltrekt?1
Hoewel er richtlijnen bestaan voor brandbestrijding van branden met zonnepanelen, klopt het dat er op dit moment geen specifiek protocol is voor het opruimen en afhandelen van dergelijke incidenten.
Is de Minister het met ons eens dat het primair een overheidstaak is ervoor te zorgen dat zo’n protocol voorhanden is, om ondersteuning aan alle betrokken partijen te bieden bij de afwikkeling na zo’n ramp? Zo ja; op welke termijn denkt u dat dat protocol voorhanden te hebben?
De gevolgen van de brand in Noardburgum zijn erg ingrijpend voor alle betrokken partijen. Gelukkig komen dit soort incidenten zelden voor, maar desondanks vind ik het belangrijk om meer duidelijkheid te krijgen over de risico’s en gevolgen van branden met zonnepanelen.
Op dit moment werkt het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) aan een literatuuronderzoek over depositie bij branden met zonnepanelen. Het onderzoek van het IFV is inmiddels in de afrondende fase en het onderzoeksrapport zal naar verwachting in de zomer gepubliceerd worden. In dit rapport zal het IFV, voor zover op basis van de literatuur mogelijk is, ook ingaan op de aanpak van de depositie van verbrandingsproducten en onverbrande resten van zonnepanelen.
Voor de bestrijding van een brand met zonnepanelen bestaan reeds richtlijnen. Indien uit de lopende onderzoeken blijkt dat een aanvullend protocol voor het opruimen van de depositie bij branden met zonnepanelen nodig is, zal ik bezien welke eventueel vervolgstappen hiervoor nodig zijn. Een zogeheten «panelenprotocol» is daarbij een van de opties.
In de antwoorden op de schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelen, nr. 808) van het lid Agnes Mulder (CDA) geeft u aan dat omgevingsschade een nieuw fenomeen is, welke stappen heeft u in de tussenliggende maanden gezet om dit nieuwe fenomeen, dat een gevolg is van de door de overheid aangejaagde energietransitie, te onderzoeken dan wel oplossingen te vinden voor het vraagstuk opruimingskosten?
Zoals ik in de antwoorden op de schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, nr. 808) van het lid Agnes Mulder (CDA) al aangaf, zijn verschillende onafhankelijke instituten bezig met onderzoek naar brand van zonnepanelen. Zo heeft mijn ambtsvoorganger in aanvulling op het onderzoek van het IFV, de TKI Urban Energy gevraagd om onderzoek te doen naar de factoren (zoals installatie, dakisolatie en constructie) van zonnepanelen op daken die van invloed zijn op de brandveiligheid en daarmee op de verzekerbaarheid. Daarnaast doet het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek naar de samenstelling van de rook die vrijkomt bij branden met zonnepanelen en de stoffen die in deze rook aanwezig zijn. Zodra de brandexperimenten van het RIVM en het onderzoek van het IFV zijn afgerond zal ik hierover in overleg treden met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om te bezien of er eventueel vervolgstappen nodig zijn.
Bent u er van op de hoogte dat de opruimingskosten maar beperkt zijn meeverzekerd in de polis, dat wil zeggen; 10 procent van de verzekerde waarde?
De dekking van opruimingskosten is afhankelijk van de polisvoorwaarde en verschilt per verzekeraar. Ik kan dus niet bevestigen dat de opruimkosten per definitie beperkt zijn tot 10 procent van de verzekerde waarde. Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat sommige verzekerden een beperkte dekking hebben afgesloten voor opruimingskosten (bijvoorbeeld beperkt tot een bepaald percentage, enkel eigen erf, maximaal bedrag). Andere verzekerden hebben een bredere dekking afgesloten (opruimingskosten in de naburige omgeving, volledige kosten) of iets wat hier tussen in zit. Het is aan de verzekerde om samen met zijn adviseur en de verzekeraar bij het aangaan van de verzekering te bepalen in hoeverre hij deze kosten wenst te verzekeren. Dat kan namelijk afhangen van het verzekerde object en het risico dat een verzekerde verwacht te lopen. Het advies van het Verbond van Verzekeraars is om indien er bijvoorbeeld zonnepanelen op het dak liggen, een ruimere vergoeding van opruimingskosten mee te verzekeren.
Erkent u dat deze 10 procent volstrekt ontoereikend is, uitgaande dat de omgevingsschade strekt tot meer dan 10 kilometer vanaf de bron, en zo vele honderden of wellicht duizenden hectares beslaat dat moet worden gesaneerd?
Zie antwoord vraag 4.
Als de burgemeester van de gemeente Tytsjerksteradiel in de media uit dat ze bij gebrek aan protocol het asbestprotocol hanteren, zou het dan niet logisch zijn dat ook bij het saneren van zonnepaneelresten in de omgeving dit, net als asbest, valt onder de milieuverzekering? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet per se. Het klopt dat de kosten voor sanering meestal niet gedekt zijn onder een reguliere gebouwenverzekering maar onder de milieuschadeverzekering. Omdat er bij branden met zonnepanelen tot nu toe geen noodzaak is tot sanering (het afgraven van de grond), maakt dat dekking onder de milieuverzekering niet per se logisch. Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat verzekeraars mogelijkheden zien om op termijn het dekken van de gevolgschade bij dit soort incidenten verzekeringstechnisch op te lossen, ofwel binnen bestaande gebouwen- of milieuschadeverzekeringen ofwel door aanvullende producten te ontwikkelen.
De gemeente volgt ook niet 1-op-1 het asbestprotocol als het gaat om het opruimen van deeltjes maar volgt wel de manier van handelen die het asbestprotocol schetst voor aansprakelijkheid. In dit geval gaat dat om de aansprakelijkheidstelling van de benadeelden bij de veroorzaker (de houthandel).
Deelt u de mening dat anders dan u stelde in uw beantwoording op vragen van het lid Mulder, nu er in korte tijd al een derde situatie zich voordoet, het niet meer gaat om een beperkt risico en zo ja, dat overheidsingrijpen hierbij wel genoodzaakt is?
Vooralsnog deel ik dat beeld niet. Nog steeds geldt dat het aantal incidenten heel beperkt is in verhouding tot het aantal zonnepanelen in Nederland. Wel vind ik het van belang dat er meer inzicht komt in deze incidenten zodat er een completer beeld ontstaat van de risico’s en mogelijke gevolgen. Vandaar dat meerdere instituten op dit moment bezig zijn met onderzoeken en experimenten naar brand met zonnepanelen. Op basis van de uitkomst van deze onderzoeken ontstaat een beter beeld van de risico’s en de mogelijke benodigde vervolgstappen om deze risico’s te mitigeren.
Bent u bereid, zo lang er nog geen eenduidige protocollen hieromtrent bestaan en de nevenschade vrijwel onverzekerd blijkt, te onderzoeken hoe de overheid de getroffen ondernemers kan ondersteunen bij de financiering van de opruimingskosten?
De financiering van de opruimingskosten is in eerste instantie een aansprakelijkheidskwestie die tussen de betreffende verzekeraars opgenomen dient te worden. Op basis van de lopende onderzoeken hoop ik uw Kamer na de zomer nader te kunnen informeren over de risico’s en de mogelijke benodigde vervolgstappen om deze risico’s te mitigeren.
Corruptie rond de kobaltwinning in de Democratische Republiek Congo (DRC) |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de aflevering Crimineel Kobalt van de serie Waarde van de Aarde, uitgezonden op 19 mei 2021 op NPO2?1
Ja.
Klopt het dat pensioenfonds ABP investeert in het Zwitserse mijnbedrijf Glencore? Zo ja, wat vindt u daarvan, gelet op de reputatie van dit bedrijf met betrekking tot betrokkenheid bij grootschalige corruptie en het uitblijven van verbeteringen voor de lokale bevolking rond Congolese mijnen in het eigendom van Glencore?
Pensioenfonds ABP bevestigt, bij navraag, dat ze per eind april 2021 investeringen in Glencore PLC hebben ter waarde van EUR 55 miljoen. Het is niet aan het kabinet om specifieke beleggingen uit een beleggingsportefeuille van een zelfstandig pensioenfondsbestuur te beoordelen.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat ze de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap», (Kamerstuk 26 485, nr. 337) gedeeld met de Tweede Kamer. Een belangrijk onderdeel van het nieuwe IMVO-beleid is de inzet van het kabinet op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau.
In december 2018 heeft het kabinet samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB)-convenant Pensioenfondsen gesloten. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en UNGP’s in het beleid van pensioenfondsen en implementatie in de uitvoering. Binnen dit convenant prioriteert een pensioenfonds duurzaamheidsthema’s, waaronder corruptie, op basis van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) en deelnemersraadpleging. Onder de OESO-richtlijnen behoren bedrijven, waaronder institutionele investeerders, vervolgens eerst de meest prioritaire risico’s aan te pakken en te voorkomen, daarna komen de minder ernstige gevolgen aan bod. Hoe ABP hier voor deze specifieke belegging invulling aan gegeven heeft wordt toegelicht in de beantwoording van vraag 4.
Welke rechtszaken lopen er momenteel tegen Glencore?
Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken tegen bepaalde rechtssubjecten lopen.
Heeft het ABP, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, een risicoanalyse verricht van haar beleggingsportefeuille? Zijn misstanden in de kobaltsector in de Democratische Republiek Congo (DRC) daarbij aan het licht gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zijn gezet om die risico’s te beperken en hoe passen voortdurende investeringen in Glencore daarbij?
ABP heeft in haar duurzaam en verantwoordbeleggingsbeleid vastgelegd de OESO-richtlijnen te hanteren en voert periodiek risicoanalyses uit op de beleggingsportefeuille. ABP bevestigt dat hierin misstanden in de kobaltsector in de Democratische Republiek Congo aan het licht zijn gekomen. ABP geeft aan verschillende stappen te hebben ondernomen om deze risico’s te beperken. Zo is er sinds maart 2010 bij verschillende gelegenheden contact geweest met het management van Glencore, als onderdeel van hun dialoog activiteiten. Ook was ABP van 2015 tot en met 2020 aangesloten bij een thematische dialoog over kinderarbeid tezamen met verschillende stakeholders in de toeleveringsketen van kobalt. De huidige dialoog met de onderneming richt zich op de schending van mensenrechten, milieuemissies en omkoping en corruptie. Het is aan het pensioenfondsbestuur om de uitkomsten van een dialoog te beoordelen en hier conclusies aan te verbinden wat betreft de continuering van de investering.
Klopt het dat Glencore zelf stelt de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) te onderschrijven? Wat zegt dit over de effectiviteit van deze vrijwillige richtlijnen? Wie controleert of Glencore ook daadwerkelijk handelt in overeenstemming met deze richtlijnen?
Het klopt dat Glencore stelt de OESO-richtlijnen en de UNGPs te onderschrijven. Dit doet Glencore op zijn website2 en in zijn mensenrechtenrapportage over 20193. Er is geen officiële instantie die controleert of Glencore ook daadwerkelijk handelt naar deze richtlijnen. Wel kunnen belanghebbenden, wanneer ze denken dat een bedrijf niet in overeenstemming handelt met de OESO-richtlijnen, een melding maken bij het Nationaal contactpunt voor de OESO (NCP). Het NCP kan dan helpen bij het zoeken naar een oplossing door middel van een mediationtraject.
Met de evaluatie van het IMVO-beleid in 2020 is vastgesteld dat het huidige, vrijwillige IMVO-beleid onvoldoende effectief is geweest en dat vernieuwing nodig is (Kamerstuk 26 485, nr. 337). Daarom zet het kabinet nu in op een doordachte mix van IMVO-maatregelen met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau.
Deelt u de mening dat transparantie een essentieel onderdeel is van verantwoord zakendoen en dat de stelselmatige weigering van Glencore om journalisten te woord te staan onverenigbaar is met de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGPs? Zo nee, waarom niet?
Transparantie is een essentieel onderdeel van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. De OESO-richtlijnen stellen dat bedrijven informatie over hun gepaste zorgvuldigheid openbaar en toegankelijk dienen te maken. De OESO-richtlijnen laten zich niet uit over de rol van de media. Glencore maakt daarin zelf de keuze wie het te woord staat.
Wat kunt u doen om het gedrag van Glencore te beïnvloeden? Bent u bereid om uw zorgen over dit bedrijf te bespreken met uw Zwitserse ambtgenoot? Zo nee, waarom niet?
Glencore is een in Zwitserland gevestigd bedrijf. In OESO- en VN-verband voert Nederland regelmatig overleg, met onder andere Zwitserland en andere vestigingslanden, over IMVO-kwesties, waaronder mogelijk toekomstige gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen. In die overleggen wordt ook het naleven van de OESO-richtlijnen en de UNGP’s besproken. Uiteindelijk zijn de vestigingslanden zelf in de beste positie om misstanden aan te pakken. Zo heeft de Zwitserse regering eind 2020 ingestemd met een gepaste zorgvuldigheidsverplichting op het gebied van conflictmineralen en kinderarbeid.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over de zakenman Dan Gertler?2
Ja.
Wat waren de uitkomsten van het Amerikaans strafrechtelijk onderzoek naar bedrijven van Dan Gertler, waaronder Fleurette Holdings Netherlands?
Het is niet aan het kabinet om de uitkomsten van Amerikaanse strafrechtelijke onderzoeken toe te lichten.
Klopt het dat Fleurette Holdings Netherlands en verschillende andere bedrijven gelieerd aan Dan Gertler die op Amerikaanse sanctielijsten staan nog steeds in Nederland actief zijn? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot uw antwoorden van maart 2018 waarin u meldde dat het bedrijf reeds uit Nederland was vertrokken en de kwestie inmiddels de volledige aandacht van de Nederlandse handhavingsinstanties had?
Een aantal dochterondernemingen van Fleurette Properties Limited staat geregistreerd in Nederland. Het moederbedrijf Fleurette Properties Limited is in 2017 uit Nederland vertrokken.
Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken tegen bepaalde rechtssubjecten lopen.
Worden Dan Gertler en aan hem gelieerde bedrijven die in Nederland geregistreerd staan momenteel onderzocht door het Openbaar Ministerie (OM)? Zo nee, bent u bereid om het OM te verzoeken om dergelijk onderzoek te starten?
Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken tegen bepaalde rechtssubjecten lopen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft zich inzetten om corruptie in onder andere de Democratische Republiek Congo tegen te gaan en onder de aandacht te brengen van Nederlandse handhavingsinstanties. Vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en Nederlandse banken, het Financieel-Expertise Centrum (FEC) en het anti-corruptiecentrum van de FIOD waren op initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijvoorbeeld aanwezig bij een vertrouwelijke briefing van The Sentry. Deze briefing ging over een onderzoek5 dat The Sentry in opdracht van het ministerie heeft uitgevoerd naar de koppeling tussen corrupte geldstromen in algemene zin vanuit het Grote Merengebied in Afrika en de Nederlandse financiële sector.
Deelt u de analyse van Financial Times-journalist Tom Burgis, geuit in de aflevering Crimineel Kobalt, dat Glencore, sinds de inwerkingtreding van Amerikaanse sancties tegen Dan Gertler, de betalingen aan hem nu in euro’s voldoet via bedrijven in Europa? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het is niet aan het kabinet om die bewering te verifiëren.
Wordt er, nu een Europese sanctieregeling van kracht is, gewerkt aan het voorbereiden van sancties tegen Dan Gertler? Zo ja, op welke termijn verwacht u resultaten op dit vlak? Zo nee, waarom niet, en bent u dan bereid om zich hiervoor in te zetten in Europees verband?
Het EU-mensenrechtensanctieregime kent in tegenstelling tot zijn Amerikaanse tegenhanger («Global Magnitsky») geen rechtsbasis om personen wegens corruptie op de sanctielijst te plaatsen. In lijn met de motie Omtzigt Jetten (vergaderjaar 2020–2021, 21 501-02, nr. 1632) onderzoekt het kabinet de wenselijkheid en haalbaarheid van het brengen van corruptie onder de zogenaamde listingcriteria van dit sanctieregime. Over voorbereiding van sancties tegen specifieke individuen wordt omwille van de effectiviteit en vertrouwelijkheid van het proces geen uitspraken gedaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Jaarverslag en Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2020 dat plaats zal vinden op 24 juni 2021?
Er is naar gestreefd de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘EU-leiders willen sancties tegen Wit-Rusland en eisen vrijlating Protasevitsj’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU-leiders willen sancties tegen Wit-Rusland en eisen vrijlating Protasevitsj»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de kaping van het Ryanair-toestel en de arrestatie van Roman Protasevitsj vragen om meer en strengere maatregelen tegen Wit-Rusland dan aangekondigd door de Europese Raad?
Het kabinet heeft de gedwongen landing van het Ryanair-toestel in Minsk en de arrestatie van Roman Protasevitsj en zijn vriendin Sofia Sapega krachtig veroordeeld en de Belarussische autoriteiten opgeroepen hen vrij te laten. Het kabinet zal Belarus ook consequent blijven oproepen om alle politieke gevangenen vrij te laten en een einde te maken aan iedere vorm van repressie in het land.
Op 24 mei heeft Minister President Rutte over deze kwestie gesproken op de Europese Raad. Daarbij heeft hij namens het kabinet gepleit voor aanname van omvangrijke aanvullende sanctiemaatregelen tegen de Belarussische autoriteiten.
De Europese Raad heeft daartoe ook besloten. Hierop volgend heeft de Raad Buitenlandse Zaken op 21 juni jl. een vierde pakket gerichte sancties tegen Belarus aangenomen, betreffende 78 personen en 8 economische entiteiten die betrokken zijn bij de aanhoudende repressie en intimidatie van de bevolking van Belarus en de onacceptabele gedwongen landing van een passagiersvliegtuig met als doel journalist Roman Protasevitsj en zijn partner Sofia Sapega te arresteren. Ook werd een politiek akkoord bereikt over de economische sectorale sancties. Na laatste juridische uitwerking zijn deze sancties bij de Europese Raad van 24 juni formeel aangenomen. Dit betreffen sancties gericht tegen zowel import als export van specifieke producten, waaronder in de petrochemiesector, de tabakssector en de potassector (kaliumchloride). Daarnaast zijn ook beperkingen gelegd op het verlenen van bepaalde financiële diensten aan de Belarussische overheid of aan die overheid verbonden bedrijven.
Het Europese vlieg- en landingsverbod voor Belarussische luchtvaartmaatschappijen is op 5 juni ingegaan. De maatregelen zijn vervolgens in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd door een wijziging van de Sanctieregeling Belarus 2006. De EU sancties die rechtstreeks doorwerken in Nederland kunnen daarmee ook strafrechtelijk gehandhaafd worden.
Hiermee heeft de Europese Unie wat het kabinet betreft een krachtige en gepaste reactie gegeven op het volstrekt onacceptabele handelen van de Belarussische autoriteiten.
Bent u bereid om als Nederland meer en strengere maatregelen te nemen, met zoveel mogelijk gelijkgezinde landen binnen en buiten de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Naar de overtuiging van het kabinet zijn sanctiemaatregelen altijd het meest effectief wanneer die in EU-verband genomen worden. Daarom zet het kabinet zich ook in voor aanname van een zo krachtig mogelijk en breed gedragen pakket EU-sancties. Het op nationale titel, of met een klein aantal lidstaten, instellen van aanvullende sancties heeft zeer beperkt effect en draagt ook niet bij aan de EU-brede reactie die het kabinet nastreeft.
Ten aanzien van de sancties die op 21 juni jl. zijn aangenomen tegen Belarus heeft ook coördinatie met de VS, het VK en Canada plaatsgevonden. Deze drie landen stelden gelijk met de EU sancties in en deden hierover ook een gezamenlijke verklaring2 met de EU uitgaan.
Bent u bereid tot sancties tegen (staats-)bedrijven in de Wit-Russische olie- en gassector, die naar schatting jaarlijks circa € 3 miljard exporteren naar EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Bij de Europese Raad van 24-25 juni werden sectorale sancties aangenomen gericht tegen zowel import als export van specifieke producten, waaronder in de petrochemiesector, de tabakssector en de potassector (kaliumchloride). Daarnaast zijn ook beperkingen gelegd op het verlenen van bepaalde financiële diensten aan de Belarussische overheid of aan die overheid verbonden bedrijven.
Hoeveel geaccrediteerde Wit-Russische diplomaten zijn er in Nederland?
Het kabinet kan geen informatie delen over het totaalaantal Belarussische diplomaten dat in Nederland geaccrediteerd is. Algemene informatie over de Belarussische ambassade in Nederland is te vinden op de website van de rijksoverheid: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ambassades-consulaten-en-overige-vertegenwoordigingen/overzicht-landen-en-gebieden/belarus-wit-rusland/ambassade-van-de-republiek-belarus-s-gravenhage.
Bent u bereid om het aantal persoonsgerichte sancties (visum- en reisverbod, financiële sancties) substantieel uit te breiden voor leden van Wit-Russische overheids-, veiligheids- en luchtvaartinstanties, alsmede voor oligarchen die het regime van Loekasjenko in stand houden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van een vierde pakket gerichte sancties dat op 21 juni jl. Het kabinet heeft zich daarbij ingespannen voor aanname van een significant aantal nieuwe sancties tegen personen en bedrijven die bijdragen aan repressie in Belarus of profiteren van nauwe banden met het regime van Loekasjenko.
Bent u, vooruitlopend op de aankondigde maatregelen uit de Europese Raad, bereid tot een landingsverbod van luchtvaartmaatschappijen uit Wit-Rusland zoals Belavia op Nederlandse luchthavens? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels zijn de door de Europese Raad aangekondigde maatregelen tegen Belarussische luchtvaartmaatschappijen vastgesteld en op 5 juni jl. in werking getreden.
Deze maatregelen behelzen een verbod aan Belarussische luchtvaartmaatschappijen om te vliegen, opstijgen of landen in het territorium van de EU en daarmee in het Nederlandse luchtruim en luchthavens. Nederland heeft op 5 juni 2021 hierover een NOTAM (Notice to Airmen) uitgegeven.
Deze gezamenlijke aanpak in EU verband helpt waarborgen dat deze sancties zo effectief en uniform mogelijk worden vastgesteld in EU verband.
De maatregelen zijn, zoals bij vraag 2 is aangegeven, door Nederland uitgevoerd door een wijziging van de Sanctieregeling Belarus 2006 die op 10 juni in werking is getreden. De EU sancties die rechtstreeks doorwerken in Nederland kunnen daarmee ook strafrechtelijk gehandhaafd worden en daarmee geldt er op dit moment een overvlieg- en landingsverbod voor Belarussische luchtvaartmaatschappijen in Nederland.
Bent u vooruitlopend op de aankondigde maatregelen uit de Europese Raad bereid om het Nederlandse luchtruim te sluiten voor luchtvaartmaatschappijen uit Wit-Rusland zoals Belavia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid samen met collega’s van gelijkgezinde landen het luchtruim van Wit-Rusland als onveilig te bestempelen, om de veiligheid van passagiers te garanderen? Zo nee, waarom niet? Wat is de financiële impact van een dergelijke maatregel voor Wit-Rusland?
Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) heeft hiervoor een Safety Directive opgesteld. Volgens EUROCONTROL hebben de volgende landen, waaronder Nederland, aan de Safety Directive gevolg gegeven: Oostenrijk, België, Bulgarije, Cyprus, Kroatië, Tsjechische Republiek, Denemarken, Estland, Frankrijk, Finland, Duitsland, Griekenland, Hongarije, IJsland, Italië, Ierland, Letland, Litouwen, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Zweden, Spanje, Oekraïne. Ook Malta, Zwitserland, Canada, VK en VS hebben dergelijke maatregelen genomen voor hun luchtvaartmaatschappijen. Nederland heeft op 3 juni 2021 een NOTAM uitgegeven waarin de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en piloten worden verzocht om het luchtruim van Wit-Rusland te mijden.
De inkomsten voor Belarus uit luchtvaartnavigatieheffingen bedroegen in 2019 bijna € 85 miljoen volgens cijfers van EUROCONTROL. Hiervan was nagenoeg € 20 miljoen afkomstig van luchtvaartmaatschappijen gevestigd in EU lidstaten. Vanwege de Covid-19 impact op de luchtvaart waren de inkomsten van Belarus in 2020 ruim 50% lager dan in 2019. Het verlies aan inkomsten door het mijden van het luchtruim van Belarus door luchtvaartmaatschappijen gevestigd in EU lidstaten en de hierboven genoemde gelijkgezinde staten zou op basis van het verwachte vliegverkeer voor 2021 in de orde van grootte kunnen liggen van € 10–20 miljoen op jaarbasis.
Nederlandse wetgeving biedt op dit moment geen mogelijkheid om Nederlandse luchtvaartmaatschappijen te verbieden om over Wit-Rusland te vliegen of om daar te landen en uit de Europese Raad volgt een oproep aan luchtvaartmaatschappijen om niet over Wit-Rusland te vliegen; hoe gaat u hier invulling aan geven? Is het aanpassen van het juridisch instrumentarium een optie?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft in de Kamerbrief van 2 juli 2019, (kamerstuk 33 997, nr. 142) met betrekking tot het Verdrag voor de internationale burgerluchtvaart (ICAO verdrag) aangegeven dat de Wet luchtvaart geen grondslag biedt voor het opleggen van een vliegverbod aan Nederlandse luchtvaartmaatschappijen voor het vliegen in het buitenlands luchtruim. Dit volgt uit de uitgangspunten van het ICAO verdrag waarin is vastgelegd dat elke staat de volledige en exclusieve soevereiniteit heeft over het eigen luchtruim. Een aanpassing van het juridisch instrumentarium ligt in dat kader dus niet voor de hand.
Is gewerkt conform het Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie voor de burgerluchtvaart? Welke definitie van conflictgebied wordt gehanteerd? Heeft het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) de Europese Commissie verzocht een ad hoc Common EU Risk Assessment te organiseren?
Direct na de gedwongen landing van het Ryanair-vliegtuig is er contact geweest tussen de partijen van de expertgroep die is ingesteld onder het Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie voor de burgerluchtvaart.
De Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart (ICAO) hanteert de volgende definitie van conflict zone: «Airspace over areas where armed conflict is occurring or is likely to occur between militarized parties, and is also taken to include airspace over areas where such parties are in a heightened state of military alert or tension, which might endanger civil aircraft.» Nederland hanteert deze definitie ook.
EASA heeft niet om een (ad hoc) EU integrated risk assessment verzocht aangezien het bij de casus Belarus geen conflictgebied (conflict zone) betreft waarvoor een EU integrated risk assessment meeting bijeenkomt.
Zijn aanvullende maatregelen mogelijk op basis van de schending van het Verdrag van Montreal?
In het kader van de Europese Raadsconclusies is onder meer aan de Internationale organisatie voor de burgerluchtvaart (ICAO) verzocht onderzoek te doen naar het uitzonderlijke en onacceptabele incident; Deze internationale organisatie buigt zich momenteel over dit verzoek. Het is voorstelbaar dat in dat kader ook zal worden onderzocht of er mogelijk sprake is geweest van schending van de normen van het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart (Montreal, 23-09-1971).
Het kabinet zal Uw Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dat traject zodra daar meer over bekend is.
Bent u bereid om voor bovenstaande maatregelen (4 t/m 10) contact op te nemen met gelijkgezinde landen binnen en buiten de EU (en in het bijzonder de Verenigde Staten) om deze maatregelen gezamenlijk te implementeren?
Het kabinet streeft er altijd naar om sancties waar mogelijk aan te nemen met een zo groot mogelijke groep gelijkgezinde landen buiten de EU. Ook in het geval van bestaande en nieuwe sancties tegen Belarus zet het kabinet zich daar voor in. Hierover is ook al contact met verschillende gelijkgezinde landen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De beantwoording op vragen 7 en 8 is samengevoegd aangezien het antwoord op beide vragen aan elkaar gelijk is.
De mentale gezondheid van agrarische ondernemers. |
|
Derk Boswijk (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de stijgende zelfmoordcijfers en de aanhoudende kloof tussen de boeren en professionele reguliere hulpverlening, ondanks alle goede inzet die verricht is naar aanleiding van uw brief «Hulpverlening aan agrarische ondernemers in crisissituaties» uit 2018?1, 2, 3
Ik ben bekend met de cijfers en deze hebben betrekking op de werksector agrarisch bedrijf¹ gedurende de periode 2013–2016. Boeren, tuinders en vissers zetten zich elke dag, onder soms moeilijke omstandigheden, in om ons van voedsel te voorzien. Deze inzet is van groot belang voor de Nederlandse samenleving. De moeilijke omstandigheden waarmee boeren, tuinders en vissers soms te maken krijgen, leidt in sommige gevallen tot grote psychosociale druk. Deze psychosociale problematiek raakt daarbij niet alleen de boer in kwestie, maar vaak ook zijn of haar gezin en omgeving. Het kabinet vindt het belangrijk om oog te hebben voor deze moeilijke omstandigheden en tijdig voor professionele hulp te zorgen als dat nodig is.
De door u genoemde Kamerbrief is van 17 november 2018 en sindsdien is door alle betrokken organisaties (agrarische sector, hulpverleningsinstanties en erfbetreders) samen met mijn ministerie veel werk verzet om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen.
Welke ondersteuning is geboden aan de genoemde initiatieven van verschillende organisaties naar aanleiding van de in de vorige vraag genoemde brief?
Ik vind het belangrijk dat er oog is voor agrariërs die door soms zware omstandigheden te maken hebben gekregen met psychosociale problematiek. Daarom heb ik subsidie verstrekt voor het uitvoeren van een aantal projecten die door betrokken organisaties uit de sector (LTO Nederland, NZO en Zorg Om Boer en Tuinder – ZOB) in afstemming met de betrokken hulpverleningsinstanties bij mij zijn ingediend. Deze projecten hebben tot doel om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen. Onder andere door het versterken van de contacten van de agrarische sector met de reguliere psychosociale hulpverlening en vice versa. Daarnaast heeft mijn ministerie ondersteuning gegeven bij de opzet en uitvoering van deze projecten.
Deelt u de mening dat de huidige activiteiten in dit kader te veel gericht zijn op de kloof van de hulpvraag en het aanbod?
Ik ben van mening dat het van belang is de kloof tussen hulpvraag en aanbod te verkleinen. De prioriteit die hieraan gegeven wordt, is gebaseerd op overleg met een groot aantal vertegenwoordigers van de sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties.
Deelt u tevens de mening dat er nog een stap gezet moet worden om boeren te activeren op dit thema en dit ook in breder perspectief te plaatsen, bijvoorbeeld met het oog op het versterken van ondernemerschap, waarbij voorkomen wordt dat boeren mentale risico’s lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Ja, ik vind het van belang om boeren te activeren op dit thema. Op diverse manieren wordt door betrokken partijen in het veld hier invulling aan gegeven. LTO Noord ontplooit bijvoorbeeld activiteiten voor boeren op het thema «gezond en bewust ondernemerschap» en «mentale fitheid», waaronder recent een goed bezocht webinar «Mentaal fit en gezond boerenverstand». Daarnaast zijn er diverse andere initiatieven, zoals de online talkshow «Zorg om de boer» (initiatief van GGD IJsselland en AgroZorgwijzer) en een film om het taboe over zelfdoding te doorbreken «Waarom niet eerder» van GGD IJsselland en 113. De betrokken organisaties zijn op dit onderwerp tevens actief op social media en in de vakpers. Ook komen steeds meer ervaringsdeskundigen aan het woord. De aandacht voor het onderwerp bij sector- en hulpverleningsorganisaties, in het publieke domein en in meerdere media draagt tevens bij aan het activeren van boeren op dit thema.
Ook ben ik van mening dat het van belang is dit thema in een breder perspectief te plaatsen. In mijn kringloopvisie heb ik uiteengezet hoe ik de landbouw een nieuw perspectief wil geven. Dit nieuwe perspectief wordt mede vorm gegeven door het versterken van ondernemerschap, zoals uiteengezet in de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) en het daarmee verder brengen van het verdienvermogen in de landbouw. Hoewel het voorkomen van mentale problemen geen primaire doelstelling is van het beleid rond ondernemerschap is mijn hoop en verwachting dat de mentale risico’s kleiner zullen worden door mijn inzet op een nieuw perspectief voor de landbouw.
Deelt u de mening dat ook de primaire sector, waarin vertrouwen en cultuur belangrijk zijn, extra ondersteund moet worden om stappen te zetten, enerzijds in het doorbreken van taboes omtrent mentale gezondheid en het activeren van de hulpvraag, en anderzijds in het signaleren en verwijzen naar de juiste hulp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Heeft u momenteel in beeld welke activiteiten er door (regionale) brancheorganisaties georganiseerd worden omtrent het thema mentale gezondheid en hoe deze kunnen bijdragen aan uw doelstellingen?
Ja, ik heb dit in beeld (zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5). De (regionale) brancheorganisaties zijn betrokken bij de projecten waarvoor ik subsidie heb verstrekt en zullen ook een belangrijke rol blijven spelen bij de verdere aanpak. Er wordt op dit moment door een aantal brancheorganisaties voorbereidingen getroffen voor het inrichten van een structureel overlegplatform met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties van de primaire sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties. In dit platform kunnen dan onder andere de activiteiten besproken worden die zijn opgepakt dan wel opgepakt gaan worden om de doelstellingen te bereiken. Daarnaast wordt momenteel door deze brancheorganisaties bekeken hoe de loketfunctie voor agrariërs en erfbetreders verder kan worden versterkt en geprofessionaliseerd. De recente uitkomsten van de uitgevoerde verkenning naar de wenselijkheid van een landelijk loket worden hierin meegenomen. Uitkomst van deze verkenning is dat betrokken partijen afraden een nieuw loket in te richten, maar adviseren aan te sluiten bij reeds bestaande initiatieven en daar een (onafhankelijke) centrale loketfunctie aan te verbinden voor agrariërs en periferie waar de vraagverduidelijking plaatsvindt en vervolgens een gerichte doorverwijzing plaatsvindt naar reguliere zorg en agrozorgsector. Hier wordt nu nader uitwerking aan gegeven.
Ziet u ook mogelijkheden om, naast het eerder door u aangekondigde ondersteunen van initiatieven die passen bij bovengenoemde doelstellingen, tevens de doelstellingen uit te breiden en de sector met middelen meer in positie te brengen om dit te bewerkstelligen?
Alvorens de doelstellingen uit te breiden, vind ik het van belang om eerst prioriteit te geven aan de, in overleg met de betrokken partijen, vastgestelde doelstellingen. Dit betreft het verkleinen van de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening, doorbreken van taboes en signaal- en doorverwijsfunctie rond hulpvragen te verbeteren. Hier wil ik verdere stappen inzetten. Zodra de structurele vervolgaanpak bekend is en vastgesteld, zal ik de Tweede Kamer informeren.
Klopt het dat door het wegvallen van een deel van de financiering het voortbestaan van de AgroZorgWijzer op het spel staat?
Ik heb vernomen dat ZuivelNL geen vervolgfinanciering voor de Agrozorgwijzer beschikbaar heeft gesteld. Bij het vormgeven van de meerjarige vervolgaanpak zoals verwoord in het antwoord op vraag 5 zal ook bekeken worden wat het gevolg van het wegvallen van die financiering betekent en hoe de AgroZorgwijzer een plek kan krijgen in de vervolgaanpak.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat Indonesië dreigt met 'uitroeiing' separatisten op Papoea |
|
Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Caroline van der Plas (BBB), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Gert-Jan Segers (CU), Tom van der Lee (GL), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Indonesië dreigt met «uitroeiing» separatisten op Papoea»?1
Ja.
Wat is de achtergrond van de (tragische) dood van de hoge Indonesische inlichtingenofficier Nugraha in Papoea, enkele weken geleden?
Inlichtingenofficier Gusti Putu Danny Karya Nugraha kwam op 25 april jl. in Puncak Regency om het leven tijdens een vuurgevecht tussen het Indonesische leger en separatistische rebellen, die het vuur hadden geopend op een patrouillerende eenheid van de veiligheidsdiensten. Confrontaties tussen de veiligheidsdiensten en gewapende rebellengroepen waren toegenomen nadat rebellen eerder in april drie scholen in brand hadden gestoken en twee docenten hadden gedood.
Welke doelen beogen Indonesische veiligheids- en inlichtingendiensten met hun aanwezigheid in West-Papoea?
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat de veiligheidsdiensten aanwezig zijn om orde en veiligheid in Papua te bewaren en gewapende separatisten op te pakken.
In hoeverre kunnen de verantwoordelijken voor de dood van de inlichtingenofficier rekenen op een eerlijke rechtsgang?
Vooralsnog zijn er geen verdachten gearresteerd, dus er is (nog) geen sprake van een rechtsgang. Amnesty International en andere waarnemers hebben in het verleden zorgen geuit over rechtszaken tegen activisten voor een onafhankelijk Papua.
Deelt u de vrees dat de 400 extra Indonesische militairen van een elitebataljon als vergelding disproportioneel geweld zullen gebruiken tegen de Papoeabevolking?
Er zijn meerdere verklaringen voor het politieke geweld en de zorgelijke mensenrechtensituatie in Papua, waaronder de wijze van integratie van Papua in de Republiek Indonesië, de achterblijvende sociaaleconomische ontwikkeling in Papua, de wijze waarop de Otsus-wet voor speciale autonomie geïmplementeerd wordt, marginalisatie en discriminatie van de Papua-bevolking, economische exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, en de voortgaande instroom van migranten, waardoor het percentage inheemse Papua’s gestaag afneemt. Alles bij elkaar is dit een uiterst complexe en spanningsvolle situatie. Ondertussen blijven gewapende groepen aanvallen uitvoeren, onder andere op een vliegveld op 3 juni jl. Migranten zijn soms ook het doelwit van aanvallen van gewapende groepen.
Zoals de overheden van alle landen heeft de Indonesische overheid het geweldsmandaat in hun land. Vanzelfsprekend treden zij op tegen gewapende rebellen. De grote en groeiende aanwezigheid van het leger lijkt evenwel al langer voor spanningen in het gebied te zorgen en heeft vaker tot geweld tegen burgers geleid, in sommige gevallen met dodelijke slachtoffers. Daarnaast zorgen confrontraties tussen het leger en rebellengroepen voor een groot aantal Internally Displaced Persons (IDPs). Uit gesprekken met organisaties die lokaal actief zijn, blijkt dat er sinds eind april inderdaad meer burgers in Papua hun dorpen ontvlucht zijn. Vanwege de gebrekkige informatievoorziening is het echter moeilijk om een precies aantal te noemen. Een betekenisvolle dialoog tussen alle partijen zou het het risico van geweld en ontheemding kunnen doen afnemen.
Kunt u de berichten van de mensenrechtenadvocaat Veronica Koman bevestigen dat uit angst voor geweld zo'n 50.000 burgers hun dorpen ontvlucht zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er aanwijzingen, of ziet u het risico, dat het «uitroeien» van verantwoordelijken zich ook uitstrekt tot onschuldige Papoea’s die zich (geweldloos) verzetten tegen de Indonesische overheersing in hun provincie?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat de Papoeabevolking het recht heeft, en dient te behouden, om zich politiek en geweldloos te verzetten tegen fundamentele inbreuken op hun rechten en vrijheden als etnische minderheid in Indonesië?
Indonesië heeft het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten geratificeerd, waaruit bepaalde politieke rechten en vrijheden voortvloeien. Deze rechten gelden voor de bevolking van Papua evenzeer als zij voor de bevolking van de andere delen van Indonesië gelden.
In hoeverre worden die politieke rechten daadwerkelijk gerespecteerd door de Indonesische overheid – nationaal maar ook provinciaal en lokaal in Papoea? Kunt u in uw antwoord onder meer de analyse betrekken zoals beschreven in de open brief van de West Papuan Council of Churches (WPCC) aan de president van Indonesië inzake de situatie in West-Papoea?2
Zoals hierboven beschreven, kent de mensenrechtensituatie in Papua diverse zorgpunten. Dit gaat naast het geweld tegen burgers en de toename van IDPs ook om bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging, de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten, en proportionaliteit bij het optreden van de veiligheidsdiensten. Deze thema’s spelen soms ook elders in Indonesië. De West Papuan Council of Churches (WPCC) signaleert in haar open brief dat de «militarisering» van Papua de politieke vrijheden van de lokale bevolking ondermijnt. Nederland deelt die zorgen. Het is aan Indonesië om de territoriale integriteit van het land te bewaren, maar dit zou gepaard moeten gaan met een constructieve dialoog om verbetering van de situatie te bewerkstelligen. Een strikte veiligheidsaanpak zou averechts kunnen werken.
Welke politieke en/of diplomatieke actie wilt u ondernemen om bij Indonesië aan te dringen op respect voor de rechten en vrijheden van de Papoeabevolking en het voorkomen van disproportioneel geweld («uitroeien») tegen Papoea’s?
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechtensituatie, vormt een vast onderdeel van de bilaterale en EU-dialoog met Indonesië. Nederland zal blijven aandringen op een constructieve dialoog tussen alle relevante stakeholders en verbetering van de sociaaleconomische positie van de Papua-bevolking. Op 15 juni jl. heb ik nog met de Indonesische ambassadeur over Papua gesproken en op 1 juli jl. besprak ik de situatie in Papua met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Retno Marsudi. Ook bij deze gelegenheden heb ik de Nederlandse zorgen overgebracht.
Hoe draagt Nederland bij aan internationale inspanningen ten behoeve van (humanitaire) steun aan ontheemde Papoea’s?
Nederland draagt zelf niet rechtstreeks bij aan specifieke programma’s voor humanitaire steun voor ontheemden in Papua. In het kader van het beleid voor humanitaire hulp en diplomatie maakt Nederland het werk mogelijk van internationale hulporganisaties als UNHCR, UNICEF en het Rode Kruis. Deze organisaties zijn breed actief in de Pacific-regio.
Steunt u de oproep van Human Rights Watch inzake de vrijlating van de bekende activist Victor Yeimo?
Ik ben bekend met de arrestatie van Victor Yeimo en de oproep van Human Rights Watch aan de Indonesische autoriteiten om hem vrij te laten. Zijn zaak wordt echter nog door de Indonesische rechter behandeld en Nederland mengt zich in beginsel niet in de rechtsgang van andere landen. Wel dringt Nederland in contacten met de Indonesische regering, zowel bilateraal als in EU-verband, aan op waarborging van politieke rechten, zoals het recht op een eerlijk proces en vrijheid van meningsuiting.
Beaamt u dat Nederland, vanuit het koloniale verleden en de historisch sterke banden met Indonesië en Papoea, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de rechten en vrijheden van de Papoea’s?
Nee. Vanuit de historische banden heeft Nederland (en hebben Nederlanders) veel belangstelling voor de ontwikkelingen in Papua. Zoals bekend erkent Nederland de soevereiniteit en territoriale integriteit van de Republiek Indonesië binnen zijn huidige grenzen, dus inclusief Papua. Dat betekent dat de inwoners van Papua dezelfde rechten en vrijheden behoren te hebben als de andere inwoners van Indonesië, niet meer en niet minder. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de Indonesische autoriteiten.
Wilt u opnieuw (op 22-11-2019 vond een gesprek plaats met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, en marge van de G20 bijeenkomst in Japan), ook in lijn met de motie-Van der Staaij en Ploumen (Kamerstuk 35 300 V, nr. 39), in gesprek gaan met de Minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië om de Nederlandse zorgen omtrent de huidige situatie kenbaar maken? Wilt u de recente ontwikkelingen ook agenderen binnen de EU-Indonesië Mensenrechtendialoog?3
De situatie in Papua is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog. Zo is dit recent ook aan de orde gekomen in mijn gesprek met Minister Retno Marsudi. Ook is Papua opgebracht tijdens de meest recente EU-Indonesië Mensenrechtendialoog op 27 mei jl. Nederland zal bij de Indonesische autoriteiten blijven aandringen op een betekenisvolle dialoog, tussen alle betrokken partijen.
Het bericht inzake vriendjespolitiek in de Eemshaven |
|
Daan de Kort (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Vriendjespolitiek in de Eemshaven? Zo werkt een gronddeal»?1
Ja.
In hoeverre hebben de desbetreffende gemeenteraden en provinciale staten toestemming kunnen geven voor de kaders voor aankoop van de betreffende gronden? In hoeverre heeft BZK hier toezicht op kunnen houden?
Tot 14 juni 2013 was het havenschap Delfzijl/Eemshaven, ook wel bekend onder de naam Groningen Seaports, vormgegeven in een gemeenschappelijke regeling (GR). Op 14 juni 2013 zijn de activiteiten van het havenschap verzelfstandigd en ondergebracht in de Naamloze Vennootschap (NV) Groningen Seaports NV waarvan deze GR enig aandeelhouder werd.
De verzelfstandiging van de activiteiten van het havenschap is met instemming van provinciale staten en de gemeenteraden vanaf 2009 vormgegeven. In 2009 hebben gedeputeerde staten (GS) en burgemeester en wethouders (B&W) van de deelnemende decentrale overheden hun staten en raden een voorstel gedaan over de wenselijkheid en de uitgangspunten van een verzelfstandiging van de bedrijfsmatige activiteiten van de GR in een NV. Nadat staten en raden in 2009 hebben ingestemd met dit voorstel is een projectgroep met de uitwerking hiervan aan de slag gegaan. Dit resulteerde in 2013 in een voorstel dat door GS en beide colleges van B&W ter besluitvorming is voorgelegd aan hun staten en raden waarin de vormgeving van de verzelfstandiging is beschreven waaronder onder meer op hoofdlijnen de kaders voor aan- en verkoop van gronden. Eind april 2013 hebben de staten en raden van de deelnemende decentrale overheden in de GR ingestemd met dit verzelfstandigingsvoorstel van Groningen Seaports.
Tot 1 februari 2016 voerde de Minister van BZK op grond van het toenmalige artikel 158 Provinciewet het toezicht uit op besluiten tot oprichting van en deelname in privaatrechtelijke rechtspersonen door provincies of GR-en waarin provincies deelnemen. Op 13 juni 2013 heeft mijn ambtsvoorganger de oprichting van Groningen Seaports NV en de deelname daarin door de GR goedgekeurd.
Sinds de wetswijziging van 1 februari 2016 is goedkeuring door de Minister van BZK voor de oprichting van en deelname in dit soort privaatrechtelijke rechtspersonen niet langer vereist.
In hoeverre hebben de desbetreffende gemeenteraden en provinciale staten toestemming kunnen geven voor de kaders voor de ontwikkeling en de verkoop van de betreffende gronden? In hoeverre heeft BZK hier toezicht op kunnen houden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zaten de kaders voor de aankoop, ontwikkeling en verkoop van de betrekkende gronden in de begroting en de jaarrekening van de gemeenschappelijke regeling van Groningen Seaports?
Als Minister van BZK houd ik ingevolge de Provinciewet financieel toezicht op het reëel en structureel in evenwicht zijn van de begroting van de provincies en van de begrotingen van GR’en waarin provincies deelnemen. In het kader van deze taak voer ik het financiële toezicht op de GR havenschap Groningen Seaports uit en in dat verband ontvang ik jaarlijks de begroting en rekening van deze GR. Ik voer het financiële toezicht uit vanuit een risicogerichte benadering. Deze benaderingswijze heb ik vanaf 2017 versterkt doorgevoerd.
Vanaf de begroting voor 2020 meldt de GR in haar paragraaf grondbeleid dat het gronduitgiftebeleid door de NV is vastgelegd in de notitie gronduitgifte en vestigingsbeleid 2018–2028. In die paragraaf staat dat deze nota op 28 juni 2018 is besproken in het algemeen bestuur van de GR en dat deze het toetsingskader zal zijn voor de gronduitgifte. Verder staat vermeld dat als hoofddoelstelling van de gronduitgifte geldt het realiseren van economische ontwikkeling en werkgelegenheid ten behoeve van de vestiging van bedrijven die tevens bijdragen aan duurzaamheid. Afgeleide doelstelling is dat vanuit de grondexploitatie financiële middelen worden gegenereerd die kunnen worden aangewend voor de bekostiging van een aantal concreet opgesomde taken en financiële verplichtingen.
In hoeverre kunnen raadsleden en statenleden hun controlerende functie uitoefenen als ze zelf een (algemeen) bestuurlijke functie uitoefenen in een gemeenschappelijke regeling?
Op het moment dat de gemeenteraad en/of provinciale staten zelf deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling, is het mogelijk en passend dat zij ook vertegenwoordigd worden in het bestuur van die gemeenschappelijke regeling.
Hoe transparant is het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden in zijn algemeenheid voor gemeenteraden, provinciale staten en gemeenschappelijke regelingen?
De aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en hun samenwerkingsverbanden vindt plaats in het kader van hun grondbeleid. Het grondbeleid van gemeenten en provincies raakt belangrijke maatschappelijke en economische terreinen als wonen, werken, verkeer en natuur. Daarom zullen raden en staten goed zicht willen houden op het (ontwikkelen van het) grondbeleid en de uitvoering daarvan. Op zich is het aan hen om dat goed te organiseren, maar daarin worden ze wel op een breed front ondersteund. Zo schrijft het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) onder meer voor dat een paragraaf grondbeleid moet worden opgenomen in de begroting en rekening en wat daarin minimaal moet worden opgenomen. De commissie BBV heeft de uitgebreide notitie Grondbeleid in begroting en jaarstukken 2019 uitgebracht die helpt om het grondbeleid goed in de begroting en rekening op te kunnen nemen, en gaat in één hoofdstuk specifiek in op het belang van grondbeleid voor raadsleden. De commissie Bedrijfsvoering en Auditing Decentrale Overheden (BADO) heeft de notitie Grondexploitaties uitgebracht, welke handvatten biedt om de bedrijfsvoering goed in te richten. En de VNG heeft een handreiking «Grondbeleid voor raadsleden; Wat U als raadslid moet weten over grondbeleid» uitgebracht, die het onderwerp specifiek vanuit het gezichtspunt van de raad belicht.
Veel gemeenten stellen jaarlijks ook een meerjarenprognose grondexploitaties (MPG) op. Deze (meerjarige) vooruitblik biedt de mogelijkheid om de raad goed te informeren over de oorzaak van wijzigingen en de geconstateerde risico’s.
Hoe worden ontwikkelingskosten, waaronder het bouwrijp maken van gronden, transparant gemaakt?
De ontwikkelkosten maken bij actief grondbeleid onderdeel uit van de grondexploitatie. Bij faciliterend grondbeleid worden de ontwikkelkosten opgenomen als te verhalen kosten in het exploitatieplan. In de notitie van de commissie BADO, genoemd in antwoord 6, wordt uitgebreid ingegaan op de vraag hoe dit vorm te geven. De notitie van de commissie BBV, eveneens genoemd in het antwoord op vraag 6, helpt voor de transparantie in de begroting en rekening. Onderdeel van de paragraaf grondbeleid in de begroting en de jaarrekening is een toelichting op de (resultaten van de) grondexploitaties.
Deelt u de mening dat raadsleden en statenleden geen (algemeen) bestuurlijke functie in een gemeenschappelijk regeling moeten uitoefenen? Bent u bereid in gesprek te gaan met de VNG en het IPO en dit in overweging te geven?
Deze mening deel ik niet. Het is passend dat raadsleden en/of statenleden zijn vertegenwoordigd in een gemeenschappelijke regeling als bij die gemeenschappelijke regeling bevoegdheden van de gemeenteraad en/of provinciale staten zijn overgedragen. Dan gaat het in de regeling immers om de uitoefening van raadsbevoegdheden.
Deelt u de mening dat de kaders van het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen zo transparant mogelijk moeten zijn? Bent u bereid in gesprek te gaan met de commissie BBV en dit in overweging te geven?
Ja, ik deel de mening dat de kaders van het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen zo transparant mogelijk moeten zijn. Dit komt ook tot uitdrukking in de publicaties van de commissie BBV. Ik zal de commissie BBV aanvullend vragen of bijzondere aandacht kan worden besteed aan de manier waarop gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen hier invulling aan dienen te geven, indien de activiteiten van het grondbeleid via een privaatrechtelijke rechtspersoon op afstand zijn geplaatst.
Het bericht 'EU-commissie ergert food- en agribusiness' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU-commissie ergert food- en agribusiness»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie weigert om de effecten van de Van boer tot bord-strategie door te rekenen ondanks een eerdere belofte dat wel te doen?
De Europese Commissie heeft eind vorig jaar een technische studie aangekondigd over de gevolgen van een aantal gekwantificeerde doelstellingen en beleidsinitiatieven die in de Van boer tot bord-strategie staan vermeld. Deze studie is nog niet afgerond.
Kunt u ingaan op de zorgen geuit door het samenwerkingsverband van agrarische organisaties COPA-COGECA, zoals de gevolgen van de Van boer tot bord-strategie op de productiecapaciteit, de concurrentieverhoudingen en de voedselprijzen?
De Van boer tot bord-strategie is onderdeel van de Green Deal die gebaseerd is op de maatschappelijke uitdagingen waar de wereld voor staat. Wij moeten die uitdagingen aangaan en dat betekent dat we ook ons voedselsysteem anders moeten organiseren. Daartoe doet de Van boer tot bord-strategie een voorstel dat op hoofdlijnen goed aansluit op het kabinetsbeleid. Dat er vanwege die veranderingen zorgen zijn onder boeren, kan ik me voorstellen. Maar we moeten niet vergeten dat de Van boer tot bord-strategie nog moet worden uitgewerkt in wetgeving. En dat de lidstaten, waaronder Nederland, en het Europees parlement daar invloed op hebben. De uitwerking van elk wetgevingsonderdeel van de Van boer tot bord-strategie wordt voorzien van een effectbeoordeling en ik zal uw Kamer via de gebruikelijke weg over de voorgenomen kabinetspositie per onderdeel informeren. De uitkomst van discussies tussen de Europese Commissie, de lidstaten en het Europees parlement over elk wetgevingsonderdeel bepaalt uiteindelijk in belangrijke mate het uiteindelijke ambitieniveau van de strategie en de gevolgen. Maar belangrijker nog vind ik te vermelden dat de Van boer tot bord-strategie een breed scala aan instrumenten voorstelt dat niet alleen regelgeving over te gebruiken productiemethoden aanscherpt, maar ook regelgeving voor andere methoden verruimt. En dat de Van boer tot bord-strategie ook initiatieven behelst die de positie van de primaire producent moet verbeteren. Het is daarom van belang dat de uitkomst van de uitwerking van de Van boer tot bord-strategie in zijn geheel wordt beoordeeld, de gevolgen op economisch, milieu en sociaal vlak in ogenschouw neemt, gebalanceerd is en, tegelijkertijd, de maatschappelijke uitdagingen adresseert.
Kunt u verklaren waarom er nog geen effectbeoordeling is gemaakt door de Europese Commissie maar wel de door de Amerikaanse regering?2
Ik wil u hiervoor graag verwijzen naar mijn antwoord op vraag 2. De Europese Commissie is bezig een technische studie uit te voeren. De vraag waarom de Amerikaanse regering een effectbeoordeling van de Van boer tot bord-strategie heeft laten maken en deze in het najaar van 2020 heeft uitgebracht, kan ik niet beantwoorden.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat er een belangrijke beleidswijziging wordt doorgevoerd met gevolgen voor voedselzekerheid, voedselveiligheid en de betaalbaarheid van voedsel zonder een zeer grondige effectbeoordeling?
Ik wil u hiervoor graag gedeeltelijk verwijzen naar mijn antwoord op vraag 3. De uitwerking van elk wetgevingsonderdeel van de Van boer tot bord-strategie wordt voorzien van een effectbeoordeling en ik zal uw Kamer via de gebruikelijke weg over de voorgenomen kabinetspositie per onderdeel informeren. Ook is het mijn inzet in de GLB onderhandelingen dat nationaal strategische plannen aan wettelijk bindende voorschriften worden getoetst.
Kunt u toezeggen dat u uw steun voor de Van boer tot bord-strategie intrekt en deze pas verleent als er een positieve effectbeoordeling openbaar gemaakt is? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoorden op vraag 3 en 5. De Van boer tot bord-strategie sluit op hoofdlijnen aan het kabinetsbeleid, zoals ook aangegeven in het BNC fiche. Ik zal daarom niet mijn steun intrekken.
De IC-capaciteit |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Met hoeveel bedden is de totale Nederlandse intensive care (IC)-capaciteit sinds 1 januari vorig jaar toegenomen? Wat is de huidige maximale IC-capaciteit?
Tijdens de coronacrisis heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) een opschalingsplan gemaakt om de IC-capaciteit uit te breiden. Dit plan is op te delen in drie stappen en gaat als volgt:
Totaal dus 1.350 IC-bedden.
Totaal dus 1.700 IC-bedden.
De maximale IC-capaciteit gaat tot 1.700 IC-bedden. Tijdens het hoogtepunt van de tweede en derde golf (eerste week van mei 2021) was er op verzoek van het LNAZ landelijk tot 1.550 IC-bedden opgeschaald.
Hoeveel IC-bedden denkt u in de toekomst maximaal nodig te hebben?
Het zorglandschap moet in de toekomst robuuster, stootvaster en flexibeler, zodat we niet alleen de crisis van gisteren en vandaag aankunnen, maar vooral ook mogelijke crisissituaties die we nu niet kennen of kunnen bedenken. We zijn ons nog aan het beraden op hoeveel IC-bedden er structureel (vast) en flexibel nodig zijn. We willen hierbij de zorgprofessionals betrekken. Besluitvorming hierover is aan het nieuwe kabinet.
Is er een wervingscampagne gestart het afgelopen jaar voor het opleiden van extra IC-verpleegkundigen?
Er is het afgelopen jaar geen specifieke wervingscampagne gestart gericht op het opleiden van extra IC-verpleegkundigen. Wel heeft Extra Handen voor de Zorg het afgelopen jaar verschillende wervingscampagnes opgezet om mensen (met en zonder zorgachtergrond) in te zetten bij zorgorganisaties in nood. Extra Handen voor de Zorg is een maatschappelijk initiatief en werd kort na de uitbraak van de pandemie opgericht als crisisfaciliteit om mensen met en zonder zorgachtergrond te werven en hen te matchen met zorgorganisaties in nood. Deze netwerkorganisatie werkt vraaggestuurd. Organisaties die mensen in ondersteunende functies in dienst namen, werden financieel ondersteund door VWS via de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg. Door taken van verpleegkundigen die ook door anderen kunnen worden uitgevoerd, te verplaatsen naar deze tijdelijke ondersteuners en zorgprofessionals, werden verpleegkundigen ontlast. Dit gebeurde ook bij IC-verpleegkundigen in de vorm van IC-buddy’s.
Hoeveel extra IC-verpleegkundigen zijn er opgeleid sinds de uitbraak begin vorig jaar?
In onderstaand tabel is de instroom in de opleiding tot IC-verpleegkundigen van de afgelopen jaren weergegeven en de instroom in 2021 tot op heden. Het Capaciteitsorgaan adviseert al jaren om meer IC-verpleegkundigen op te leiden. In 2016 was het advies van het Capaciteitsorgaan om jaarlijks 649 IC-verpleegkundigen op te leiden. Het Rijk stelt een kostendekkende financiering beschikbaar voor het opleiden van IC-verpleegkundigen, maar ondanks dat constateer ik ook dat de ziekenhuizen in de laatste jaren onvoldoende hebben opgeleid met het oog op dit advies. Dit heeft ertoe geleid dat het advies van het Capaciteitsorgaan hoger is komen te liggen om de tekorten terug te dringen. In 2020 adviseerde het Capaciteitsorgaan daarom om jaarlijks 775 verpleegkundigen op te leiden tot IC-verpleegkundigen.
2017
2018
2019
2020
2021
Advies CO 2020
Instroom opleiding IC-verpleegkundigen
405
432
429
448
270
775
In 2020 is onder druk van de coronacrisis versneld gestart met de Basis Acute Zorg opleiding (BAZ). De BAZ-opleiding duurt 6 maanden en bestaat uit de basis opleidingsmodules voor de acute zorg. Tijdens de opleiding werken de verpleegkundigen al in de acute zorg. Na de BAZ-opleiding kunnen ze doorstromen naar een verkorte IC-opleiding, de basis modules van deze opleiding hebben ze immers al gehad.
In 2020 hebben 74 verpleegkundigen de BAZ-opleiding gevolgd. In 2021 volgen op dit moment 190 verpleegkundigen de BAZ-opleiding, 25 verpleegkundigen volgen de verkorte IC-opleiding1. De instroom in de BAZ-opleiding komt bovenop de instroom in de reguliere IC-verpleegkundige opleiding.
Hoeveel nieuwe IC-verpleegkundigen hebben sinds de uitbraak de zorg versterkt en hoeveel stroomden er uit?
Op basis van de gegevens van het College zorgopleidingen (CZO) kan geconcludeerd worden dat er vanaf maart 2020 tot heden 545 verpleegkundigen het diploma IC-verpleegkundigen gehaald en 40 verpleegkundigen, BAZ-verpleegkundigen zijn geworden. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de uitstroom van specifieke beroepsgroepen tussen de uitbraak van de COVID-pandemie en nu.
Heeft u tijdens de crisis overwogen een (nood)opleiding te starten voor het versneld opleiden van IC-verpleegkundigen die uitsluitend (!) Covid-patienten kunnen verplegen (eventueel met een eigen Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-registratie)? Zo nee, waarom niet? Hoeveel tijd zou het volgens u in beslag nemen dergelijke IC-verpleegkundigen (die dus uitsluitend patiënten met een specifieke infectieziekte hoeven te kunnen verplegen) op te leiden?
Het is aan de ziekenhuizen, de opleiders en de beroepsgroepen om gezamenlijk te bepalen hoe vervolgopleidingen eruit moeten komen te zien. Er is tijdens de crisis niet overwogen om een opleiding te starten tot IC-verpleegkundige die uitsluitend Covid-patiënten kunnen verplegen.
De crisis heeft er wel voor gezorgd dat versneld gestart kon worden met de Basis Acute Zorg opleiding (BAZ). De BAZ-opleiding duurt 6 maanden en bestaat uit de basis opleidingsmodules voor de acute zorg. De BAZ-opleiding is een verpleegkundige vervolgopleiding die gevolgd kan worden na het behalen van het diploma MBO-verpleegkunde of HBO-verpleegkunde. Tijdens de opleiding werken de verpleegkundigen al in de acute zorg. Na de BAZ-opleiding kunnen de verpleegkundigen flexibel ingezet worden op de vier afdelingen in de acute zorg (IC, SEH, Ambulance en Cardiaccare) voor bepaalde taken. Na de BAZ-opleiding kunnen ze doorstromen naar een verkorte IC-opleiding, de basis modules van deze opleiding hebben ze immers al gehad. De verpleegkundigen werken dan onder begeleiding van een gediplomeerd IC-verpleegkundige. De BAZ-opleiding is een onderdeel van het door VWS gesubsidieerde programma CZO Flex Level waarin de verpleegkundige vervolgopleidingen flexibeler worden gemaakt en in modules, genaamd Entrustable Professional Activities (EPA’s) worden opgedeeld.
Heeft u actief oud IC-verpleegkundigen benaderd die zijn uitgestroomd om weer te komen werken op de IC? Indien ja, hoeveel van hen zijn er uiteindelijk als IC-verpleegkundige aan de slag gegaan?
Extra Handen voor de Zorg is een maatschappelijk initiatief en werd kort na de uitbraak van de pandemie opgericht als crisisfaciliteit om mensen met en zonder zorgachtergrond te werven en hen te matchen met zorgorganisaties in nood. Deze netwerkorganisatie werkt vraaggestuurd. Extra Handen richt zich niet specifiek op IC-verpleegkundigen maar op de tijdelijke extra inzet van zorgprofessionals en ondersteuners in den brede. Hiertoe heeft Extra Handen voor de Zorg het afgelopen jaar verschillende wervingscampagnes opgezet. VWS ondersteunt Extra handen financieel. Ook werd van rijkswege de deelname van voormalige zorgprofessionals gestimuleerd. Voorbeelden daarvan zijn de oproep van de Minister van JenV aan kerkelijke organisaties, de oproepen van de Nederlandse Patiëntenvereniging en het Pensioenfonds Zorg en Welzijn aan hun achterbannen, en de oproep van de Dienst Justitiële Inrichtingen aan oud-medewerkers.
Extra Handen fungeert als een tijdelijke crisisfaciliteit en werkt als tijdelijke aanvulling op de reguliere activiteiten van de uitzend- en wervingsbureaus. Extra Handen ontving 10 aanvragen voor IC-verpleegkundigen, er zijn via Extra Handen uiteindelijk 6 IC-verpleegkundigen aan de slag gegaan bij zorgorganisaties.
Heeft u actief BIG-geregistreerde verpleegkundigen die niet meer werkzaam zijn in de zorg benaderd om weer in de zorg te komen werken?
VWS heeft niet zelf BIG-geregistreerden benaderd, maar faciliteerde de werving en inzet van mensen met en zonder zorgachtergrond via Extra handen voor de Zorg. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid een «schakeltraject» op te starten waarmee bijvoorbeeld studenten die nu als (MBO)- verpleegkundige worden opgeleid snel kunnen worden omgeschoold tot IC-verpleegkundige?
De opleiding tot IC-verpleegkundige betreft geen omscholing. Na het behalen van het MBO-verpleegkunde of HBO-verpleegkunde diploma kan de verpleegkundige instromen in de opleiding tot IC-verpleegkundige, dit is een verpleegkundige vervolgopleiding. Enkele jaren geleden was het gebruikelijk dat ziekenhuizen enkele jaren ervaring als verpleegkundige vroegen voordat een verpleegkundige kon instromen in de vervolgopleiding.
Waarom zijn er inmiddels, meer dan een jaar na de eerste coronabesmetting in ons land, her en der in Nederland geen grote «pandemiecentra» met 1000 IC-bedden gebouwd en ingericht? Zouden dergelijke «pandemiecentra» in combinatie met een versnelde (nood)opleiding voor IC-verpleegkundigen (zie vraag 6) de druk op de zorg en de samenleving niet enorm verminderen? Zijn grote «pandemiecentra» niet noodzakelijk om goed voorbereid te zijn op mogelijke toekomstige mutaties van het virus of een geheel nieuw virus dat wederom een groot beroep doet op de zorg?
De ziekenhuizen, FMS, NVZ, NFU en VenVN hebben met nadruk aangegeven dat zij niet kiezen voor een opzet met ziekenhuizen waar enkel COVID-patiënten opgevangen worden en waar geen andere zorg geleverd wordt. Het compleet scheiden van zorg voor COVID-patiënten en de reguliere zorg is niet goed te organiseren en maakt het werk voor het personeel nog zwaarder. Ten eerste omdat de omvang van het aantal COVID-patiënten fluctueert, waardoor het organisatorisch moeilijk te organiseren is op een vaste plek. Ten tweede omdat de werkdruk en de emotionele belasting van het personeel in aparte «pandemiecentra» continue ontzettend hoog is.
Om COVID-patiënten goed op te vangen én de reguliere zorg zo veel mogelijk doorgang te geven is in de zomer van 2020 een Opschalingsplan ontwikkelt door het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). Hier is gekozen voor uitbreiding van het aantal klinische en IC-bedden per ziekenhuis, passend bij de bestaande faciliteiten, signatuur en omvang van het ziekenhuis. In ROAZ-verband is per regio gekeken wat nodig is om de beschikbare zorgcapaciteit zo optimaal mogelijk te benutten. Een van de initiatieven om dit te bereiken waren extra COVID-afdelingen. Het is hierbij belangrijk om de gehele zorgketen te benutten om de druk op de zorg zo evenredig mogelijk te verdelen. Denk aan zelfstandige behandelcentra, maar ook de eerstelijnsverblijf bedden.
Het bericht dat woonwagenbewoners, gemeente Haarlem en corporaties een actieplan maken voor woonwagenbewoners |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Woonwagenbewoners, gemeente Haarlem en corporaties maken actieplan: «Recht op eigen plek»»?1 Bent u bereid om ook andere gemeenten op te roepen om een actieplan te maken voor woonwagenbewoners?
Ja, ik ken het artikel. In mei jl. heb ik uw Kamer de Herhaalmeting Woonwagenstandplaatsen toegestuurd. De Herhaalmeting heb ik op 12 mei jl. ook naar alle Nederlandse colleges van B&W gestuurd. Ik heb hen geschreven dat ik gemeenten zal stimuleren om de komende tijd stappen te zetten in het realiseren van meer standplaatsen. Ook heb ik aangegeven dat ik hen daarbij zal ondersteunen. Er zal een nieuw kennisprogramma starten dat wordt uitgevoerd door Platform31. Gemeenten kunnen voor de realisatie van standplaatsen een beroep doen op een bijdrage uit het budget van € 50 mln. voor de huisvesting van een aantal groepen die ik in november jl. heb aangekondigd. De regeling zal in de tweede helft van 2021 worden opengesteld. Ook start ik een onderzoek naar de kosten van een standplaats en een woonwagen. Een actieplan kan een doeltreffend instrument zijn, maar er zijn meerdere manieren om tot een goed resultaat te komen. Ik zal gemeenten daarom niet oproepen een actieplan te maken, wel zal ik Platform 31 wijzen op het voorbeeld uit Haarlem. Platform 31 zal als onderdeel van het kennisprogramma voorbeelden van een verschillende soorten gemeentelijke aanpak verzamelen en onder gemeenten verspreiden.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het moeilijk is voor woonwagenbewoners om een hypotheek of een brandverzekering af te sluiten? Bent u bereid om in gesprek te gaan met aanbieders om het makkelijker te maken voor woonwagenbewoners om een hypotheek of een brandverzekering af te sluiten?
Voor een hypotheek of brandverzekering voor een woonwagen gelden, net zoals voor sommige andere woningtypes, specifieke voorwaarden. Hierdoor kan het zijn dat het aanvragen van een hypotheek of brandverzekering voor een woonwagen complexer is dan voor een reguliere woning. Ik zal de financiering van woonwagens bespreken op het Platform Hypotheken om te zien of er mogelijkheden zijn om de toegang tot een hypotheek voor deze doelgroep te verbeteren. Ook ga ik in gesprek met verzekeraars om te zien of het afsluiten van een brandverzekering voor woonwagenbewoners vergemakkelijkt kan worden.
In hoeverre zijn de weinige standplaatsen voor woonwagenbewoners in lijn met uw beleid omtrent het oplossen van het woningtekort en het waarborgen van hun culturele identiteit?
Het beleidskader heeft als doel het woonwagen- en standplaatsenbeleid op lokaal en nationaal niveau in overeenstemming te brengen met de mensenrechten. Eén van deze rechten betreft de waarborging van de culturele identiteit. De herhaalmeting laat zien dat een groeiend aantal gemeenten haar beleid heeft aangepast of geïntensiveerd. Ook laat de herhaalmeting zien dat gemeenten verwachten dat het aantal standplaatsen de komende jaren zal stijgen. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb aangegeven, heeft het beleidskader nog niet geleid tot meer standplaatsen. Dat is een teleurstellende uitkomst, zeker voor de mensen die vaak al lang op de toewijzing van een standplaats wachten. In de volgende herhaalmeting verwacht ik te kunnen melden dat meer Roma, Sinti en woonwagenbewoners een passende plek hebben gevonden.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat slechts 75% van alle gemeenten nog altijd geen onderzoek doet naar de behoefte die er is voor meer standplaatsen? Herkent u daarin de kritiek van woonwagenbewoners dat dit veel te weinig is?2
Uit de Herhaalmeting blijkt dat sinds 2018 tenminste 105 gemeenten onderzoek hebben gedaan naar de behoefte aan woonwagenstandplaatsen. Ik ben het met de bewoners eens dat het zeer gewenst is dat dit aantal stijgt.
Kunt u een overzicht geven van deze gemeenten? Bent u bereid met deze gemeenten in gesprek te gaan en te wijzen op uw beleid?
Ik wil de gegevens uit de Herhaalmeting nu nog niet gebruiken om individuele gemeenten te benaderen of te noemen. Het doel van het onderzoek is op een zo objectief mogelijke wijze een inzicht te krijgen in het aantal standplaatsen en het gemeentelijk beleid. Mocht de huidige aanpak tot onvoldoende resultaat leiden dan zal ik overwegen om inzichtelijk te maken welke gemeenten onvoldoende inspanningen leveren.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat slechts 50 gemeenten concrete plannen hebben om de komende jaren nieuwe standplaatsen te realiseren, terwijl er wel een groeiende vraag is?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer en mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, heeft het beleidskader nog niet heeft geleid tot meer standplaatsen. Dat is een teleurstellende uitkomst, zeker voor de mensen die vaak al lang op de toewijzing van een standplaats wachten. In de volgende herhaalmeting verwacht ik te kunnen melden dat meer Roma, Sinti en woonwagenbewoners een passende plek hebben gevonden.
Op welke wijze geeft u invulling aan de oproep van gemeenten voor een regionale aanpak?
Ik denk dat een regionale aanpak, gezien de relatief kleine doelgroep en de vereiste specialistische kennis, wenselijk is. Ik zie daar mooie voorbeelden van, bijvoorbeeld in de regio Noordoost Brabant. Regionale samenwerking zal in het kennis- en ondersteuningsprogramma een belangrijk rol spelen.
Bent u bereid om een landelijk team op te zetten voor het ontwikkelen van standplaatslocaties?
In eerdergenoemde brief heb ik aangegeven wat ik zal doen om er voor te zorgen dat meer gemeenten hun standplaatsenbeleid in overeenstemming brengen met het mensenrechtelijk kader. Ik wil de resultaten afwachten en op basis daarvan besluiten of ik extra instrumenten zal inzetten.
De uitvoering van een motie waarin werd gevraagd om de oprichting van een meldpunt voor sektesignalen |
|
Ulysse Ellian (VVD), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Van Nispen en Van Wijngaarden over het verdwijnen van sektesignaal waarin de Kamer de regering verzocht om, op zo kort mogelijke termijn, te voorzien in een meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden binnen de bestaande structuur zodat zij geholpen en zo nodig doorverwezen kunnen worden, en waar de signalen over sektes samenkomen zodat de aanpak van sektes kan worden verbeterd?1
Ja.
Waarom kiest u er voor deze motie vooralsnog niet uit te voeren en de discussie rondom het meldpunt te vermengen met een hele andere discussie, namelijk over het onderzoek naar het fenomeen van georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen, een onderzoek dat gebaseerd is op een andere aangenomen motie van het lid Van den Berge c.s.?2
Op eerdere Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Kuiken (PvdA)3 over het ontbreken van een meldpunt voor slachtoffers en familieleden van sektes heb ik u geantwoord dat het kabinet onderkent dat binnen Nederland gesloten gemeenschappen zijn waarbinnen misstanden, waaronder strafbare feiten, plaatsvinden. Daarnaast dat het slachtofferschap op individueel niveau en voor directbetrokkenen een grote impact kan hebben; het is dan ook van belang dat meldingen en aangiftes goed en zorgvuldig worden opgepakt.
Ik wil gefundeerd de door u ingediende motie conform uw bedoeling uitvoeren, zodat de functies van het meldpunt op de meest geschikte plaats worden ondergebracht. Daarbij betrek ik ook de ervaringen die zijn opgedaan na het verscheiden van het zogenaamde Sektesignaal. Ik heb ook de commissie Hendriks gevraagd om een advies over het instellen van een meldpunt.
Gelet op de raakvlakken met de opdracht aan de commissie inzake georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen, wil ik dit advies afwachten om te bepalen wat de meest geschikte positionering van de functies van het meldpunt sektes zou moeten zijn. Het is daarom noodzakelijk dat de commissie Hendriks eerst met haar onderzoeksopdracht aanvangt, voordat zij advies over een meldpunt aan mij uitbrengt.
Totdat ik de Tweede Kamer over de meest geschikte plaats van een eventueel meldpunt sektes bericht, zijn de politie en betrokken instanties goed in staat meldingen zoals bedoeld in uw vraag op te nemen en mistanden en strafbare feiten adequaat aan te pakken. Organisaties als Slachtofferhulp kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen GGZ-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden.
Erkent u dat er weliswaar enige overeenkomsten zijn in de problematiek, maar dat er vooral ook verschillen zijn, zowel in aard en omvang van het probleem, werkwijze, slachtofferschap en de vraag hoe een meldpunt voor sektesignalen zo snel mogelijk opgericht kan worden en de vraag om onderzoek naar georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen? Kunt u uw keuze dit toch samen te voegen toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat rechtvaardigt volgens u nu dat het opnieuw oprichten van een meldpunt over sektes, als gevolg van de door u voorgestelde aanpak, op de lange baan wordt geschoven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met spoed alsnog uitvoering te geven aan de motie Van Nispen en Van Wijngaarden, en dus een meldpunt sektes op te richten, in het belang van de slachtoffers van sektes en hun familieleden? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de motie Van Nispen en Van Wijngaarden pak ik uiterst zorgvuldig op. Hierbij telt in de eerste plaats het belang van slachtoffers en hun familieleden.
Ventilatie |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Herinnert u zich de debatten over de ontwikkeling van het coronavirus waarin het lid Van den Berg diverse malen vragen heeft gesteld over het voorkomen van overdracht door goede ventilatie en door duidelijke instructies daarover te maken voor scholen en bedrijven (aangezien niet iedereen het Bouwbesluit kent) en over de mogelijke inzet van (HEPA)-luchtfilters?1
Ja.
Kunt u aangegeven welke instructies toen zijn uitgegaan en welke acties zijn ondernomen?
Ruimte-OK is gevraagd een handreiking te maken met handzame instructies voor het ventileren in schoolgebouwen. Dat is de Handreiking Optimaal ventileren in scholen (lesopafstand.nl/ventileren) geworden. De sectororganisaties hebben in samenwerking met Ruimte-OK meerdere webinars georganiseerd. En er is een helpdesk bij Ruimte-OK ingericht, waar scholen terecht kunnen met hun inhoudelijke vragen over ventilatie in scholen. Komende maand worden door Ruimte-OK samen met FiAC (opleider voor ondersteunende organisatie van onderwijsinstellingen) specifiek voor facilitair medewerkers met Arbo taken vragenuurtjes in de vorm van webinars georganiseerd.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen die de leden Van den Berg, Rog en Omtzigt op 7 augustus 2020 hebben ingediend over het bericht «Haast geboden met ventilatie op scholen»?2
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Rog en Van den Berg over ventilatie op scholen en koude werkplekken in het onderwijs waarbij werd aangegeven dat de subsidieregeling voor scholen pas in januari 2021 beschikbaar zou komen?3
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel scholen en onderwijsinstellingen (zowel in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, hoger onderwijs en beroepsonderwijs) nu nog niet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit? Kunt u aangeven waarom bij 46% van de schoollocaties die gereageerd hebben op de vragenlijst van het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS) nog steeds geen onderzoek naar ventilatie is uitgevoerd? Kunt u tevens aangeven welke verbeteringen er uitgevoerd worden op de 12% van de schoollocaties waar de ventilatie niet op orde is?4
De ventilatiegegevens van schoolgebouwen in het funderend onderwijs, hoger onderwijs en beroepsonderwijs worden niet centraal bijgehouden. Er is dus geen centraal beeld hoeveel scholen voldoen aan het Bouwbesluit. Voor 46% van de schoolgebouwen in het funderend onderwijs waarvoor gereageerd is op de LCVS-uitvraag, liep het onderzoek nog of is aangegeven dat het onderzoek niet kon plaatsvinden. De onderzoeken kunnen inmiddels hebben plaatsgevonden en afgerond zijn. Desondanks kan een reactie ontbreken op deze niet-verplichte uitvraag.
Scholen zijn opgeroepen om hun ventilatie – daar waar deze niet voldeed – op orde te brengen. De middelen uit de SUViS-regeling zijn daarvoor specifiek beschikbaar gesteld. De SUViS-regeling is uitgeput wat betekent dat scholen aan de slag zijn gegaan met ventilatie-verbeter-maatregelen. De orde van grootte en daarmee het karakter van de aanvragen verschillen behoorlijk.
Kent u het artikel waarin 39 wetenschappers aangeven dat er meer aandacht besteed moet worden aan ventilatie in coronabestrijding?5
Ja.
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nu wel erkent dat aerosolen toch een rol spelen bij besmetting?6
Ja.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van dit aangepaste inzicht van het RIVM?
Er is geen sprake van een aangepast inzicht. Het RIVM adviseert al sinds de zomer van 2020 om voldoende te ventileren. Er is vooral een betere omschrijving gegeven over hoe verspreiding plaatsvindt. Onderdeel daarvan is dat in specifieke situaties aerogene transmissie mogelijk lijkt te zijn: in slecht geventileerde ruimtes en ruimtes waar veel mensen langdurig bij elkaar verblijven.
Dit leidt niet tot aanpassing van het RIVM advies dat scholen minimaal moeten voldoen aan het Bouwbesluit en aanvullende richtlijnen en dat ventileren belangrijk is.
Daarbij blijft het naleven van de basisregels onverminderd belangrijk.
Bent u bekend met het Binnenklimaat label dat in februari 2021 is gelanceerd (waarin Rijksvastgoedbedrijf ook participeert), de bijbehorende positon paper van de Brancheorganisatie en het meta-onderzoek van Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) voor de coalitie gezonde binnenlucht?7 8
Ja.
Kunt u aangegeven wat de scores zijn van de gebouwen die onder Rijksvastgoed vallen op basis van het Binnenklimaat label?
Nee. Het Binnenklimaatlabel wordt niet toegepast op panden van het RVB. Het Binnenklimaatlabel van Vereniging Binnenklimaat is een ontwikkeling met het oog op duurzaamheidsmaatregelen. Het bevindt zich momenteel in een introductiefase waarbij het nut van toepassing door het RVB nog niet is aangetoond.
Bent u bereid om ook alle scholen op basis van dit label te laten beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de fase waarin het label zich bevindt vind ik het te prematuur maar ik volg de ontwikkelingen met interesse.
Herinnert u zich de technische briefing van januari 2021 waarin het RIVM bevestigde dat lage temperaturen in de buitenlucht voor meer besmettingen zorgen omdat de lucht dan droger is? Wat is bij binnenruimtes de bijdrage van omgevingsfactoren als temperatuur, luchtvochtigheid en (direct) zonlicht? Wordt daar bij scholen ook naar gekeken? Hoe lang blijft een binnenruimte besmettelijk zonder ventilatie?
Tijdens de technische briefing van 13 januari 2021 is verwoord dat temperatuur en luchtvochtigheid invloed hebben op de stabilisatie van druppels. En dat deze factoren ook worden meegenomen in de RIVM-modellen. Er is echter niet gesteld dat drogere lucht bij lage temperaturen resulteert in een toename van het aantal besmettingen. Temperatuur en luchtvochtigheid kunnen in binnenruimtes invloed hebben op de mate van verdamping van druppels. Uit literatuuronderzoek van het RIVM blijkt ook dat slijmvliezen in zeer lage relatieve luchtvochtigheid (< 10–30%) gevoeliger kunnen worden voor infecties doordat trilhaaractiviteit in de neus afneemt en slijmvliezen droger worden (RIVM, 2008). Het is echter onbekend in welke mate deze omstandigheden bijdragen aan het aantal besmettingen. Uit voorzorg adviseert het RIVM om de relatieve luchtvochtigheid tussen de 40 en 60% te houden (zie Ventilatie en luchtreiniging | RIVM). Er is echter geen onderbouwing dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn als de relatieve luchtvochtigheid tijdelijk lager is.
Het is niet bekend wat voor bijdrage (direct) zonlicht heeft in een binnenruimte, maar de bijdrage lijkt niet relevant te zijn. Direct zonlicht bij voldoende blootstelling kan het coronavirus inactiveren. Tijdens een gecontroleerde studie met directe blootstelling aan 20 minuten artificieel zonlicht bij verschillende relatieve luchtvochtigheid (RV van 20, 45 en 70%) trad 90% inactivering op in genereerde aerosolen van 2 µm bij 20 °C en (Schuit et al., 2020). Echter, in binnenruimtes komt (direct) zonlicht maar voor een deel in de binnenruimte en het meeste zonlicht komt door het glas van de ramen naar binnen. Zonlicht door ramen is geen factor van betekenis omdat alleen UVA-straling door het glas in de ruimte komt en de blootstelling aan effectieve straling zeer laag is. Scholen gebruiken – waar mogelijk – de Handreiking Optimaal ventileren in scholen van Ruimte-OK.
Ten aanzien van de vraag «Hoe lang blijft een binnenruimte besmettelijk zonder ventilatie?» het volgende. Internationale consensus is dat aerogene transmissie in een ruimte zonder ventilatie mogelijk is. Echter, hiervoor is het noodzakelijk dat er een besmettelijk persoon in de ruimte aanwezig is (geweest) én dat deze persoon voldoende virusdeeltjes heeft verspreid om iemand anders te besmetten. Niet iedereen met COVID-19 verspreidt evenveel virusdeeltjes en dit hangt ook af van de activiteit in de ruimte. De infectieuze dosis is nog onbekend. Een binnenruimte zonder ventilatie waar een besmettelijk persoon aanwezig is (geweest) is dus niet per definitie een besmettingsrisico voor andere personen in die ruimte. Daarnaast spelen ook factoren zoals afmeting van de ruimte, de verblijfsduur, luchtstromen en luchtvochtigheid in de ruimte een rol. Verder is niet uit te sluiten dat besmetting via oppervlakken een rol speelt. Doordat deze factoren per situatie kunnen verschillen is het niet mogelijk de vraag te beantwoorden
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot uitvoering van de motie Van den Berg om praktijkonderzoek uit te laten voeren naar de vraag of en, zo ja, onder welke voorwaarden technische innovaties zoals het gebruik van luchtreinigers de transmissie van het coronavirus in binnenruimtes verminderen?9
Het RIVM is verzocht een onderzoeksvoorstel te maken naar effectiviteit van luchtreinigers op transmissie van het coronavirus. We bekijken of, en door welke onderzoekspartner, dit onderzoek kan worden uitgevoerd.
Kunt u iedere gestelde vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Ikke prikken – en de rest kan stikken |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de reconstructie over de vaccinatiestrategie: «Ikke prikken – en de rest kan stikken»?1
Ja.
Op basis van welke inzichten was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in eerste instantie van mening dat het vaccin BioNTech/Pfizer een lage werkzaamheid heeft bij ouderen?
In het algemeen kan worden gesteld dat met het ouder worden de functie van het verworven immuunsysteem afneemt. Dit leidt tot een verminderde aanmaak van beschermende antistoffen en T-cellen na vaccinatie. Het ministerie heeft daarom aan het begin van de vaccinatiecampagne de Gezondheidsraad de vraag gesteld of de mRNA-vaccins in ouderen een goede immuunrespons opwekken. Niet eerder in een vaccinatiecampagne in Nederland zijn mRNA-vaccins ingezet. Dit bracht onbekendheid over de werking van een mRNA-vaccin in specifieke groepen van de samenleving van het vaccin met zich mee. Het ministerie is niet van mening geweest dat het vaccin van BioNTech/Pfizer een lage werkzaamheid heeft bij ouderen. In tegendeel, de werkzaamheid van het vaccin is boven verwachting goed gebleken bij ouderen.
Waarom is het Gezondheidsraadadvies van 24 december 2020 en het Outbreak Management Team (OMT)-advies van 4 januari 2021 niet leidend geweest om eerst ouderen en mensen met een medisch risico te vaccineren?
In het Gezondheidsraadadvies wordt aangeraden om personen met de hoogste risico’s op ernstige ziekte en sterfte als gevolg van COVID-19 als eerste in aanmerking te laten komen voor vaccinatie. Dat zijn ouderen boven de 60 jaar en medische risicogroepen. Sinds het begin van de bestrijding van de coronacrisis richt de aanpak van het kabinet zich op twee doelen: het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid, en de mensen die voor hen zorgen. Dit is vanzelfsprekend ook leidend voor de aanpak van de vaccinatie. Op basis van het advies van de Gezondheidsraad en het OMT is de vaccinatiestrategie gericht op het voorkomen en verminderen van (ernstige) ziekte en sterfte als gevolg van COVID-19. Binnen de strategie hebben we gekozen voor de hoofdroute die begint bij het vaccineren van de groepen mensen die het meest kwetsbaar zijn en de zorgmedewerkers die voor hen zorgen.
Op 20 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de vaccinatiestrategie. Deze strategie is vastgesteld op basis van het advies van de Gezondheidsraad van 19 november jl. en is leidend in de keuzes voor de uitvoering. Het kabinet heeft aangegeven te starten met het vaccineren van ouderen (60-plussers), medische risicogroepen, en zorgmedewerkers die met deze groepen in contact komen.
Hoe kijkt u zelf terug op de uitrol van de vaccinatiecampagne? Deelt u de opvatting dat het buitengewoon bijzonder is dat tussen de eerste 300.000 vaccinuitnodigingen geen enkele uitnodiging zat voor de meest kwetsbaren?
Vanwege de beperkte beschikbare hoeveelheid vaccins heeft het kabinet keuzes moeten maken in de volgorde waarin mensen gevaccineerd kunnen worden. Deze prioritering is mede afhankelijk geweest van de epidemiologische situatie van SARS-CoV-2, beschikbaarheid van vaccins en de eigenschappen van de vaccins.
Omdat er in de eerste maanden sprake was van beperkte hoeveelheden vaccins zijn we begonnen met het vaccineren van die groepen waar de kans op ernstige ziekte en overlijden het hoogst is en van de mensen die voor hen zorgen. De eerste vaccins zijn beschikbaar gesteld aan bewoners van verpleeghuizen en mensen met een verstandelijke beperking wonend in een instelling, zoals geadviseerd door de Gezondheidsraad. Daarnaast is het personeel van verpleeghuizen die deze mensen verzorgen aan het begin van de campagne gevaccineerd. De volgorde van vaccineren is besproken in de Tweede Kamer en dit is geen aanleiding geweest voor een wijziging in de volgorde van vaccineren.
Wat is uw verklaring voor het gegeven dat uitnodigingen voor mensen met een medisch risico meermaals zijn uitgesteld in de vaccinatiecampagne?
De Gezondheidsraad heeft geadviseerd om personen met de hoogste risico’s op ernstige ziekte en sterfte als gevolg van COVID-19 als eerste in aanmerking te laten komen voor vaccinatie. Aangezien mensen van 60 jaar en ouder het grootste risico lopen op ernstige ziekte en sterfte door COVID-19, werden de beschikbare vaccins zo snel mogelijk ingezet voor ouderen te beginnen bij de oudsten om zo de ziektelast in deze groep te verlagen. Ik heb de Gezondheidsraad om advies gevraagd welke groepen als eerste in aanmerking komen voor vaccinatie tegen COVID-19. Binnen de medische risicogroepen zijn er patiëntgroepen met een hoger risico op sterfte, namelijk vergelijkbaar met dat van mensen rond 70 jaar. Daarom zijn ook deze medische hoog-risicogroepen met voorrang gevaccineerd.
Ook mensen met bepaalde chronische aandoeningen hebben een verhoogd risico op een ernstig ziektebeloop. Het blijkt dat onder andere longpatiënten, hartpatiënten en diabetespatiënten een 1 tot 2 maal verhoogd risico hebben op sterfte. Dit risico is vergelijkbaar met het risico van de leeftijdsgroep 50–59 jaar zonder medische risico’s. Daarom hebben we deze groep, die voor grootste deel ook correspondeert met de groep voor de jaarlijkse griepvaccinatie, zo snel mogelijk na de groep 60-plussers uitgenodigd om een afspraak te maken voor vaccinatie.
Wanneer hebbenalle mensen met een medisch risico een oproep ontvangen om zich te laten vaccineren?
Mensen met een medische indicatie zijn met voorrang uitgenodigd voor vaccinatie. Mensen uit de medische hoog-risico groepen zijn reeds gevaccineerd. Mensen met een medische aandoening, die jaarlijks in aanmerking komen voor een griepvaccinatie, werden vanaf 6 mei gefaseerd uitgenodigd voor een coronavaccinatie via de huisarts. De meeste mensen uit de medische risico groepen zijn inmiddels volledig gevaccineerd. Op 9 juni jl. is ook besloten dat jongeren vanaf 12 jaar met een medische indicatie gevaccineerd kunnen worden.
Waar kunnen mensen terecht als ze een verhoogd medisch risico hebben maar nog geen uitnodiging hebben ontvangen?
Alle volwassen (geboren in 2003 of later) kunnen vanaf 19 juni via www.coronavaccinatie-afspraak.nl hun vaccinatieafspraak bij de GGD maken.
Bestaat er een relatie tussen het krijgen van trombose na toediening van het AstraZeneca-vaccin en eerder lijden aan trombose of trombose in de familie? Zo ja, waar kunnen deze 60 tot 64-jarigen terecht als zij te zijner tijd een ander vaccin toegediend willen hebben? Wanneer komt dit perspectief voor deze doelgroep? Waarom kunnen huisartsen of andere medische professionals voor deze doelgroep geen maatwerk leveren?
Het geneesmiddelenbewakingscomité PRAC van het EMA heeft de meldingen van uitgebreide trombose met een laag aantal bloedplaatjes na vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin in Europees verband onderzocht. Op basis van de huidige informatie heeft het EMA geen specifieke risicofactoren kunnen vaststellen voor het optreden van de combinatie trombose en trombocytopenie na vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin. Patiënten met een voorgeschiedenis van trombose lijken geen verhoogd risico te hebben op het ontwikkelen van de zeldzame bijwerking na vaccinatie. Voor informatie over de vaccinatie wordt aan mensen geadviseerd om contact op te nemen met de specialist.
Het is voorstelbaar dat mensen vragen of zorgen hebben over mogelijke bijwerkingen en de risico’s die sommige vaccins met zich meebrengen. Voor mensen ouder dan 60 jaar is het risico op ernstige ziekte en sterfte vele malen hoger dan het risico op de zeldzame bijwerking.
Een deel van de mensen uit de leeftijdscategorie 60- tot en met 64-jarigen die AstraZeneca kreeg aangeboden via de huisarts, heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt. AstraZeneca is een veilig en effectief vaccin voor de mensen van 60 jaar en ouder. Voor degenen die al een eerste AstraZeneca-vaccin hebben ontvangen, geldt dat zij ook de tweede prik met het AstraZeneca-vaccin bij de huisarts krijgen. Daarnaast wil ik de groep mensen die nog geen vaccin heeft gehad de mogelijkheid bieden zich met een ander vaccin te laten vaccineren. Nu de ouderen en meest kwetsbare mensen de kans hebben gehad gevaccineerd te worden, is er ruimte om mensen uit deze groep die nog niet zijn gevaccineerd een ander vaccin aan te bieden. Daartoe krijgen zij sinds 5 juni jl. de mogelijkheid om een afspraak te maken bij de GGD.
Kunt u deze vragen vóór 26 mei aanstaande beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht dat uitkeringen van psychiatrische patiënten zijn stopgezet na een gedwongen opname. |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uitkering psychiatrische patiënten stopgezet na gedwongen opname»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het signaal dat in een aantal gevallen per direct uitkeringen van ggz-patiënten na een gedwongen opname volledig zijn stopgezet?
Ja.
In hoeveel gevallen is bij ggz-patiënten na een gedwongen opname de bijstandsuitkering per direct en volledig stopgezet?
Het is niet zo dat het recht op een bijstandsuitkering voor ggz-patiënten volledig vervalt bij een gedwongen opname. Zij behouden het recht op bijzondere bijstand. Voor personen in detentie of personen die met strafoplegging gedwongen worden opgenomen in een tbs-instelling (tbs met dwangverpleging) op grond van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt dat zij geen recht hebben op algemene bijstand noch bijzondere bijstand. Tot 2008 gold dat ook voor personen die gedwongen werden opgenomen op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).
De wetgever vond gelijkstelling van ggz-patiënten die gedwongen worden opgenomen op grond van de Wet Bopz aan personen in detentie en tbs onwenselijk. De wetgever heeft toen bewust gekozen voor het openstellen van bijzondere bijstand voor deze groep. Als geen straf, maar alleen tbs met dwangverpleging is opgelegd omdat iemand ontoerekeningsvatbaar was, bestaat ook een recht op bijzondere bijstand.
De gemeente dient, conform de Participatiewet, de algemene bijstandsuitkering te beëindigen indien een persoon gedwongen wordt opgenomen op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd). Echter, of gemeenten in deze situatie nagaan of bij de beëindiging van de algemene bijstand toekenning van bijzondere bijstand noodzakelijk is, lijkt in een aantal gevallen geen standaard procedure.
Het is niet bekend (niet bij mijn ministerie noch bij het Ministerie van VWS en ook niet bij de Nederlandse ggz, Divosa of VNG) in hoeveel gevallen bij een gedwongen opname de bijstandsuitkering wordt beëindigd zonder voldoende na te gaan of toekenning van bijzondere bijstand aan de orde is. Het is ook niet bekend in welke gemeenten uitkeringen op grond van algemene bijstand bij een gedwongen opname worden stopgezet. Dit wordt niet geregistreerd.
In welke periode en in welke gemeenten zijn bijstandsuitkeringen van ggz-patiënten na een gedwongen opname volledig stopgezet?
Zie antwoord vraag 3.
Is in deze gevallen door de ggz-instelling aan de gemeente doorgegeven dat de betreffende persoon was opgenomen? Zo nee, in hoeveel gevallen niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 3 en 4 is niet bekend waar en hoe vaak het genoemde knelpunt zich voordoet, aangezien dit niet wordt geregistreerd. Op grond van de Wvggz geldt dat de zorgverantwoordelijke bij het opstellen van het zorgplan in de voorbereiding op een zorgmachtiging contact opneemt met de gemeente, als blijkt dat essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de betrokkene ontbreken. Het doel hiervan is om goede zorg te bieden en tegelijkertijd de maatschappelijke participatie zoveel mogelijk te bevorderen. Vervolgens kan de gemeente op grond van artikel 64, tweede lid, onderdeel o, Participatiewet nadere informatie opvragen bij de geneesheer-directeur. Deze nadere informatie wordt alleen op verzoek van de gemeente verstrekt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel een sluitend beeld is van de gevallen waarin ten onrechte de volledige bijstand van ggz-patiënten na een gedwongen opname volledig is stopgezet, zodat de omvang van dit probleem duidelijk wordt?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 en 4 is er geen sluitend beeld te verkrijgen. Omdat de problematiek al langer bekend is, was al aan Divosa gevraagd om een handreiking voor gemeenten te maken hoe omgegaan moet worden met bijstandsverstrekking bij dergelijke situaties.
In het mondelinge vragenuur van 18 mei jl. is door de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat ik dit knelpunt meeneem in mijn brief «Uitkomsten rondetafelgesprekken Participatiewet en vervolgaanpak» aan uw Kamer. Deze brief2 is 4 juni 2021 aan uw Kamer verzonden.
Tijdens de stemmingen in de Tweede Kamer van 8 juni jl. over het bij koninklijke boodschap van 8 december 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten teneinde de uitvoering te vereenvoudigen en technische onvolkomenheden en omissies te herstellen3 is de motie van de leden Van den Hil c.s. over het in kaart brengen van de problemen in de financiële ondersteuning van ggz-patiënten na een dwangopname4 aangenomen. Daarbij is ook het amendement van het lid Kwint over het behoud van bijstand na gedwongen opname5 inhoudende wijziging van artikel 13 van de Participatiewet, aangenomen en daarmee onderdeel geworden van voornoemd wetsvoorstel6.
Nu het amendement door de Tweede Kamer is aanvaard en het amendement, indien de wet wordt aangenomen door de Eerste Kamer, tot wet wordt verheven, heb ik zowel de SVB, VNG als het Uitvoeringspanel (UP) gevraagd naar de uitvoerbaarheid van het amendement. Dit verzoek neemt meestal zes weken in beslag. Het streven is dat, indien de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanneemt, de wijziging van de Participatiewet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 januari 2022, in werking treedt. Ik ben van mening dat met het in werking treden van deze wijziging waardoor personen bij gedwongen opname net als bij vrijwillige opname recht op algemene bijstand behouden, bovenstaande problematiek is verholpen.
Het bericht dat miljoenen mensen dit jaar geen vakantiegeld krijgen |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Miljoenen werknemers ontvangen dit jaar geen vakantiegeld»?1
De in het artikel beschreven situatie is een zorgelijke, zowel voor de betrokken werknemers als voor de werkgevers die zich genoodzaakt zien maatregelen te nemen om bijvoorbeeld faillissement te voorkomen. Ik vind het van belang dat werknemers de vakantiebijslag ontvangen waar zij recht op hebben. Daarnaast zie ik ook dat er ondernemers zijn die het heel moeilijk hebben.
Het kabinet blijft zich daarom, ook in het derde kwartaal van 2021, inzetten om de werkgelegenheid in Nederland te behouden en werkgevers te ondersteunen bij het doorbetalen van de lonen van werknemers. Werkgevers die meer dan 20% omzetverlies hebben ten opzichte van 2019 kunnen NOW-subsidie aanvragen. In de NOW is een forfaitaire opslag opgenomen, waarmee rekening gehouden is met de extra uitgaven die werkgevers moeten doen bovenop de reguliere loonsom. Deze opslag is sinds de NOW 2 verhoogd van 30% naar 40% en omvat ook de vakantiebijslag.
Waarom kunnen zoveel werknemers dit jaar naar hun vakantiegeld fluiten terwijl het vakantiegeld wel is opgenomen in de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en wettelijk verplicht is?
Ik weet niet in welke situatie of onder welke omstandigheden werkgevers ervoor kiezen om de vakantiebijslag niet, later of in mindere mate uit te betalen. Voor mij staat voorop dat werkgevers zich – ook in de huidige situatie – moeten houden aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of de toepasselijke cao. Met de NOW wil het kabinet werkgevers zo goed als mogelijk ondersteunen bij het nakomen van deze verplichtingen.
Bent u het met de heer Fortuyn, voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), eens dat voor veel gezinnen het vakantiegeld geen leuk extraatje is maar een essentieel bedrag dat nodig is voor het betalen van de rekeningen?
Voor veel huishoudens is de vakantiebijslag – in het algemeen 8% van het loon – een substantieel deel van het inkomen. Het Nibud houdt jaarlijks een enquête over het vakantiegeld, waarin onder meer gevraagd wordt naar bestedingsdoelen van de vakantiebijslag. Door de jaren heen blijkt dat het vakantiegeld het meest wordt gebruikt voor de vakantie en om te sparen. Sinds 2015 is er een lichte toename in het gebruik van het vakantiegeld voor het aflossen van schulden en betalingsachterstanden.
Uit het onderzoek van 2020 blijkt dat een deel van de huishoudens het vakantiegeld geheel of gedeeltelijk gebruikt voor basale uitgaven, zoals het betalen van rekeningen of aanvullen van tekorten op de lopende rekening (20 procent), huishoudelijke uitgaven (13 procent) of om achter de hand te houden voor als het inkomen gaat dalen (9 procent). Uit dit onderzoek blijkt dat het vakantiegeld in 2020 minder voor deze uitgaven werd gebruikt dan in de voorgaande jaren. Deze afwijking kan waarschijnlijk worden verklaard door wijzigingen in uitgaven als gevolg van de Corona-crisis.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat werknemers die nu geen vakantiegeld ontvangen hierdoor geen lagere Werkloosheidswet (WW)-uitkering krijgen?
De hoogte van een WW-uitkering is een percentage van het maandloon. Het maandloon is kort gezegd het gemiddelde loon per maand dat een werknemer per dag verdiende in het jaar voordat de werkloosheid is ingetreden. Bij de vaststelling van het maandloon wordt dit op basis van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen vermeerderd met 8% vakantiebijslag wanneer de werkgever vakantiebijslag maandelijks reserveert en één keer per jaar uitbetaalt. Er wordt dus een bedrag aan vakantiebijslag berekend en opgeteld bij het loon. Bij de dagloonberekening wordt op deze manier uitgegaan van de reservering van vakantiebijslag en niet van de daadwerkelijke uitbetaling daarvan. Mocht een werkloze werknemer in de referteperiode waarover het maandloon wordt berekend (nog) geen vakantiebijslag uitbetaald hebben gekregen, heeft dit dus geen negatieve gevolgen voor de maandelijkse hoogte van de WW-uitkering.
Gaat u hierover met werkgevers in gesprek om een beroep op hen te doen het vakantiegeld wel uit te betalen?
Ik spreek regelmatig en frequent met werkgeversorganisaties en vakcentrales over de gevolgen van de coronacrisis op de arbeidsmarkt en het steun- en herstelpakket. Zoals ik hiervoor al schreef, vind ik het van belang dat werkgevers zich houden aan de wet- en regelgeving. Mijn beeld is dat werkgeversorganisaties zich daar van bewust zijn.