De rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom trekt het kabinet nu pas 154 miljoen euro uit voor de sociaal advocatuur, terwijl al jaren duidelijk was dat dit moest gebeuren? Waarom niet eerder?1
Ik vind dat de rechtshulp beter moet en mensen met problemen sneller geholpen moeten worden. In het regeerakkoord – dat kon rekenen op een meerderheid in de Tweede Kamer – is de afspraak gemaakt dat binnen het bestaande budgettaire kader de rechtshulp beter moet en mensen met problemen sneller moeten worden geholpen. Daarmee ben ik aan de slag gegaan, onder meer met de stelselvernieuwing rechtsbijstand.2 De noodzaak tot het verhogen van de vergoedingen was er daarnaast ook. Dat is de reden waarom ik de puntentarieven eerder al heb verhoogd voor 2020 en 2021.3 Mede naar aanleiding van het debat over de kinderopvangtoeslagaffaire, tekende zich afgelopen jaar bovendien een nieuwe meerderheid af die de vergoedingen in lijn wilde brengen met scenario 1 van de commissie-Van der Meer.4 Reden om de vergoedingen van sociaal advocaten, mediators en bijzondere curatoren werkzaam in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand structureel te verhogen per 1 januari 2022.
Waarom had het kabinet het toeslagenschandaal nodig om het belang van goede rechtsbijstand in te zien?
Het belang van goede rechtsbijstand is niet nieuw, dat volgt ook uit de reeds in 2018 door mij ingezette stelselvernieuwing rechtsbijstand. Zoals bij vraag 1 opgemerkt zijn de puntentarieven voor 2020 en 2021 al eerder verhoogd.
Hoeveel sociaal advocaten die per jaar meer dan 50 keer op basis van toevoegingen werken zijn ermee gestopt tijdens het kabinet-Rutte III, omdat het kabinet zo lang getreuzeld heeft met het regelen van betere vergoedingen voor deze cruciale beroepsgroep? Hoeveel rechtszoekenden konden daardoor geen sociaal advocaat vinden? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Blijkens de cijfers en trends van de raad voor rechtsbijstand waren er eind 2020 6.529 advocaten ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand. Het aantal actieve advocaten (advocaten met jaarlijks één of meer toevoegingen) is de laatste jaren relatief minder snel gedaald dan het aantal toevoegingen. In 2014 – het jaar met de meeste actieve advocaten – waren er circa 7.600 actieve advocaten in het stelsel, in 2020 waren dit er nog ruim 6.500, een afname met ongeveer 14%. De reden waarom advocaten stoppen is niet bekend. Het aantal toevoegingen nam in dezelfde periode af met ruim 16%. Tegen de 30% van de actieve advocaten behandelt per jaar maximaal 10 toevoegingen. Nog eens ongeveer 30% behandelt 11 tot en met 50 toevoegingen, rond de 20% 51 tot en met 100 toevoegingen en voor de overige circa 20% actieve advocaten gaat het om meer dan 100 toevoegingen per jaar (waarvan het bij 3 à 4% om meer dan 200 toevoegingen gaat).
Om het aanbod diepgaander te kunnen monitoren, heb ik het Kenniscentrum van de Raad gevraagd om een programma te ontwikkelen waarmee in de toekomst het aanbod en de factoren die daarop van invloed zijn, nauwgezet kunnen worden gemonitord. Daarbij kunnen ook andere instrumenten dan cijfermatige analyses door de Raad worden ingezet, zoals het systematisch enquêteren van advocaten die uitstromen. De Raad betrekt bij de ontwikkeling van zijn programma de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de dekens. Daarnaast laat ik me voeden door signalen van het Juridisch Loket, en de Nederlandse Orde van advocaten.
De Raad voor Rechtsbijstand, het Juridisch Loket, Sociaal Werk Nederland en de NOvA werken aan een verbeterende signalering.
Klopt het dat sociaal advocaten die op basis van bepaalde toevoegingen werken, er juist op achteruit zullen gaan ondanks het uitvoeren van scenario 1 van commissie-Van der Meer, bijvoorbeeld bij uithuisplaatsingszaken en vreemdelingenzaken? En hoe gaat de regering om met rechtsgebieden waarin het stelsel nauwelijks voorziet, zoals het onderwijsrecht?
Het uitvoeren van scenario 1 van de commissie Van der Meer is een totaalpakket. Maar ik denk ook dat het een eerlijk pakket is, omdat het beter aansluit bij de reëel gemaakte uren. Op de meeste rechtsgebieden gaan de puntenvergoedingen omhoog, maar op enkele onderdelen van rechtsgebieden gaan conform het advies van de commissie-Van der Meer de puntenvergoedingen ook omlaag. In mijn brief van d.d. 1 november 2021 heb ik uw Kamer hier uitgebreid over geïnformeerd.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de scope van de gesubsidieerde rechtsbijstand te verruimen.
Op welk prijspeil gaat u het punttarief vaststellen per 1 januari 2022? Bent u bereid tot indexatie over te gaan, of in ieder geval ervoor te zorgen dat de punttarieven op het niveau van de jaren 2020 en 2021 blijven, de jaren waarin de tijdelijke overbruggingsregeling gold? Zo nee, waarom niet?
Het punttarief wordt op 1 januari 2022 conform artikel 3, tweede lid, Bvr geïndexeerd. Uitgangspunt hiervoor is het punttarief van 2021 van € 113,85, dus zonder de tijdelijke toelage. Nu door invoering van scenario 1 van de commissie-Van der Meer per 1 januari 2022 hogere vergoedingen gerealiseerd worden, komt de noodzaak voor voortzetting van de tijdelijke toelage per die datum te vervallen.
De basis van het indexeringspercentage is het prijsindexcijfer 2020, het loonindexcijfer 2020 en de arbeidsproductiviteit in arbeidsjaren naar bedrijfstakken 2020. De bron van deze cijfers is het CBS.
Waarom kiest het kabinet ervoor om dit bedrag van 154 miljoen euro, dat noodzakelijk is en waar zo lang voor gestreden is, niet structureel aan de begroting toe te voegen?
Met de stelselvernieuwing van de rechtsbijstand wordt ingezet op snellere en meer laagdrempelige oplossingen voor mensen met problemen. De verwachting is dat het beroep op de rechtsbijstand hierdoor in de toekomst afneemt. Daarnaast zet het kabinet in op een (financiële) bijdrage van commerciële advocatenkantoren.
Deelt u de mening dat al die jaren na de commissie-Van der Meer een herijking van de punten per zaakscode noodzakelijk is en ziet u iets in een structurele monitoring van de punten per zaakscode, bijvoorbeeld om de drie jaar? Bent u bereid dit op korte termijn te regelen?
Met het overnemen van de aanbevelingen van de commissie worden de puntenaantallen weer in lijn gebracht met de gemiddelde tijdsbesteding in zaken op verschillende rechtsgebieden.
De aanbeveling van de commissie om een systeem te creëren voor een periodieke evaluatie van het vergoedingenstelsel wordt meegenomen in de stelselvernieuwing rechtsbijstand, waarbij gestreefd wordt naar een continu herijkingsproces.5
Waaruit zou blijken dat de stelselherziening tot minder toevoegingen gaat leiden in de toekomst? Kunt u cijfermatig onderbouwen dat de begroting voor de rechtsbijstand naar beneden kan worden bijgesteld, omdat u minder toevoegingen verwacht af te geven en vanwege de vrijwillige heffing van grote advocatenkantoren? De doorrekening van de stelselherziening berust toch slechts op aannames? En de gerapporteerde afname van het aantal bestuurszaken is toch niet direct terug te herleiden tot uw inzet op het terugdringen van het aantal toevoegingen?
Als alle maatregelen van de stelselvernieuwing ten volle renderen, zal dit ertoe leiden dat met ingang van 2025 nog een structureel bedrag van 64 miljoen euro per jaar benodigd is voor vergoedingen die liggen op het niveau van scenario 1 van de commissie-Van der Meer. Voor een deel gaat het om maatregelen die leiden tot een afname van het beroep op rechtsbijstand, zoals de versterking van de eerste lijn en een meer burgergerichte overheid. Voor een deel gaat het om maatregelen die zien op lagere kosten, zoals e rechtshulppakketten, doelmatigheidswinst en een andere eigenbijdragesystematiek.
De daling van het beroep op rechtsbijstand door de stelselvernieuwing wordt bereikt door het eerder oplossen van zaken als gevolg van de versterking van de eerste lijn en door in te zetten op meer burgergerichte dienstverlening en wet- en regelgeving binnen het bestuursrecht. Daarbij wordt het probleem van de burger centraal gesteld. Door onderzoeksbureau Significant Public is in 2020 bij experts van verschillende organisaties getoetst in welke mate deze effecten naar verwachting optreden. De resultaten zijn op 2 april 2020 met uw Kamer gedeeld.6
In de begroting is ervan uitgegaan dat als alle maatregelen van de stelselvernieuwing ten volle renderen, dit ertoe zal leiden dat met ingang van 2025 nog een structureel bedrag van 64 miljoen euro per jaar benodigd is voor vergoedingen die liggen op het niveau van scenario 1 van de commissie-Van der Meer. Hierbij is geen rekening gehouden met een opbrengst van een financiële bijdrage van de commerciële advocatuur. De doorrekeningen worden momenteel geactualiseerd om de laatste inzichten en uitgangspunten ten aanzien van de stelselvernieuwing daarin te verwerken. Een dergelijke actualisatie is vast onderdeel van het programma en vindt periodiek plaats.
Voor een meer burgergerichte overheid is samen met de uitvoeringsorganisaties en gemeenten, de Raad en de betrokken departementen gewerkt aan de ambitie ten aanzien van het terugdringen van het aantal onnodige procedures en daarmee het aantal toevoegingen in het bestuursrecht. Uit cijfers van de raad voor rechtsbijstand blijkt dat het aantal toevoegingen is afgenomen. Bij dit resultaat past de kanttekening dat de oorzaak achter de afname in toevoegingen in het bestuursrecht niet eenduidig kan worden achterhaald.
Hoe gaat u voorkomen dat er tekorten ontstaan voor de rechtsbijstand wanneer een afname van toevoegingen niet gerealiseerd wordt?
De tarieven gaan we per 1 januari herijken tot het niveau van Van der Meer. Dat gaan we in de jaren daarna ook niet weer afbouwen. De gefinancierde rechtsbijstand is een open-einderegeling. Dit betekent dat er nu, maar ook in de toekomst, geen sprake zal zijn van burgers waarvan de toegang tot het recht niet mogelijk zal zijn.
Door de initiatieven in de eerste lijn en maatregelen die zien op het terugdringen van onnodige procedures van de overheid, verwacht ik de komende tijd een verdere (lichte) daling van het aantal toevoegingen.
Kunt u toelichten op grond waarvan u in uw interview met het NRC zei dat gedupeerden van het toeslagenschandaal wel degelijk toegang tot het recht hebben, omdat zij uiteindelijk bij de Raad van State kwamen?2
Wat ik in het interview heb willen aangeven is dat er niet één eenvoudige oorzaak is aan te wijzen voor de kinderopvangtoeslagaffaire. Het is een complexe kwestie. Gedupeerden van het toeslagenschandaal hadden bijvoorbeeld wel de mogelijkheid hun zaak voor te leggen aan de rechter, echter werden zij daar in het ongelijk gesteld. Dit leidt in retrospectief tot de vraag of de wetgeving voldoende ruimte bood om in te spelen op specifieke gevallen en of deze wetgeving goed werd toegepast. Formeel gezien was er dus toegang tot het rechter maar is het de vraag of daarmee uiteindelijk ook recht is gedaan. Dat vraagt dat de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende machten kritisch naar zichzelf kijken. En dat doen we ook.
Deelt u de mening dat toegang tot het recht veel meer behelst dan de mogelijkheid om voor een rechter te verschijnen, zoals goede rechtsbijstand, gehoord worden en een oplossing uit een onrechtvaardige situatie? Waarom zei u dat dan niet in het interview?
Ja. Het interview is een optekening van een lang gesprek waarin verschillende zaken aan de orde zijn gekomen.
Kunt u toelichten waarom u in uw interview met de Volkskrant zei dat «het procesmonopolie en het verschoningsrecht privileges zijn voor de advocatuur»? Deelt u de mening dat deze rechten zowel advocaten als rechtszoekenden beschermen en dus ten goede komen aan de rechtsstaat?3
Advocaten hebben een gedeeltelijk procesmonopolie en een geheimhoudingsplicht, met daarvan afgeleid een verschoningsrecht. Andere juridische dienstverleners kennen deze privileges niet. Deze rechten komen ten goede aan de rechtsstaat, maar hebben ook tot gevolg dat advocaten ten opzichte van andere juridische dienstverleners een sterke concurrentiepositie hebben.
Klopt het dat u het extra geld ter uitvoering van scenario 1 van commissie-Van der Meer deels wil dekken met een vrijwillige heffing op de commerciële advocatuur, maar dat daar nog geen afspraken over zijn gemaakt?
Nu het kabinet een substantiële financiële bijdrage levert aan de versterking van de sociale advocatuur, wordt ook nadrukkelijk naar de commerciële advocatuur gekeken om een bijdrage te leveren. Ik verwijs naar mijn brief d.d. 1 november 2021 die ik u gelijktijdig met deze antwoorden heb gestuurd waarin ik u heb geïnformeerd over de plannen.
Wat was de rol van de flitspeiling die over dit thema is gehouden? Heeft de keuze om tot een vrijwillige heffing te komen hiervan afgehangen? Kunt u dit toelichten?4
De flitspeiling is uitgevoerd om via stellingen te peilen hoe een representatief deel van Nederland aankijkt tegen het standpunt of de commerciële advocatuur financieel moet bijdragen aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. De keuze heeft hiervan niet afgehangen, want in de contourennota 2018 heb ik al aangegeven dat, net zoals van sociale advocaten mag worden gevraagd dat zij zich niet volledig afhankelijk maken van overheidssubsidies, van commerciële advocatenkantoren een maatschappelijke prestatie mag worden verwacht.10Het uitgangspunt daarbij is een grotere solidariteit binnen de beroepsgroep en het in gezamenlijkheid invulling geven aan de toegang tot het recht van minder draagkrachtige burgers.
Hoe ziet u die vrijwillige heffing precies voor u? Wat is de consequentie als deze bijdrage niet kan worden gerealiseerd? Met wie is er daar tot nu toe overleg over gevoerd en wat zijn daarvan de uitkomsten of de scenario’s?
Zie het antwoord 13.
Bent u van plan om tot bindende overeenkomsten met de commerciële advocatuur te komen over een heffing? Zo ja, op welke manier dan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord
Waarom heeft u die vrijwillige heffing al in de begroting verwerkt, terwijl u nog met de beroepsgroep over dit idee in gesprek bent?
Zie het antwoord op vragen 8 en 13.
Waarom kiest het kabinet er niet voor om het aftoppen van de inkomsten van de grote advocatenkantoren via de belastingen te laten verlopen in plaats van via een vrijwillige heffing?
Zie het antwoord op vraag 13.
Wat bedoelde u in uw interview toen u zei dat de overheid toewerkt naar het verwezenlijken van artikel 18 van de Grondwet? Waarom is dat op dit moment blijkbaar onvoldoende? Kunt u dat nader toelichten?
Het tweede lid van artikel 18 van de Grondwet geeft de wetgever – met de mogelijkheid van delegatie – de opdracht regels te stellen over rechtsbijstand aan minvermogenden, zodat deze niet wegens hun geringe financiële draagkracht van het fundamentele recht op bijstand in rechte verstoken blijven.11 Dat heeft de wetgever ook gedaan, namelijk met de Wet op de rechtsbijstand («Wrb») en onderliggende regelgeving. Aan die regelgeving wordt momenteel met de stelselvernieuwing gesleuteld. Dat betekent echter niet dat de overheid geen bijdrage zou mogen vragen ter dekking van (een deel van) de kosten van het stelsel. Artikel 18 Grondwet staat er in ieder geval niet aan in de weg om een bijdrage te vragen met het oog op de bekostiging van het stelsel.
Deelt u de mening dat de overheid zich daarmee eigenlijk onttrekt van haar grondwettelijke taak om de minder draagkrachtigen in rechtsbijstand te voorzien?
Zie het antwoord op vraag 18.
Het bericht 'Ziekenhuis OZG door deal met PowerField in de armen van commercie geduwd en het unieke Oldambtster landschap wordt vermarkt: 'Onoorbaar en amoreel'' |
|
Renske Leijten , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de angst dat na de zorg ook het landschap vermarkt wordt?1 Waarom wel/niet?
Het kabinet deelt deze zorg niet. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk binnen het kader van wetten en ruimtelijk beleid. In alle gevallen dient rekening gehouden te worden met het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidslagen en regelgeving. Voor wat betreft het realiseren van duurzame energie is in het kader van het Klimaatakkoord afgesproken dat dit wordt overgelaten aan decentrale overheden (provincies, gemeenten en waterschappen). Dat betekent dat zij ruimtelijke kaders formuleren voor het realiseren van duurzame energie. Voor wat betreft zonne-energie is aan de regio’s de voorkeursvolgorde zonne-energie meegegeven voor het maken van ruimtelijke afwegingen. Dat betekent dat bij het maken van de afweging in eerste instantie gekeken wordt naar mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik zoals zon op dak, om daarmee landbouwgronden of natuurgebieden zoveel mogelijk te ontzien.
Waarom heeft de directie van het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) besloten tot een deal met Powerfield?
Naar aanleiding van het artikel en deze Kamervragen is contact opgenomen met OZG en PowerField om meer informatie over het betreffende plan te verkrijgen. Het ziekenhuis laat weten door projectontwikkelaar PowerField benaderd te zijn om de ontvangende partij te zijn van een schenking ter waarde van € 20 miljoen indien het zonnepark daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Het ziekenhuis investeert zelf niet in het zonneproject. PowerField geeft aan dit aanbod te hebben gedaan om invulling te geven aan de verplichting om opbrengsten van zonneparken deels terug te laten stromen naar de omgeving. De schenking wordt alleen gedaan als het zonnepark daadwerkelijk tot stand komt. Er zou geen sprake zijn van een al uitgewerkte juridische «deal».
Het ziekenhuis heeft tevens laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark niet doorgaat. Wel zou de financiële bijdrage volgens het ziekenhuis van grote betekenis kunnen zijn voor het meerjarenplan «Ommelander op koers» dat medio 2020 in uitvoering is genomen om de duurzame financiële toekomst van het ziekenhuis zeker te stellen.
Overigens wijs ik erop dat er geen sprake is van een wettelijke verplichting om opbrengsten terug te laten stromen naar de omgeving. Wel is er in het Klimaatakkoord een algemeen streven voor 2030 vastgelegd van 50% lokaal eigendom bij projecten voor hernieuwbare elektriciteit op land. Zie ook het antwoord op vraag 7 en 8.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de zorg afhankelijk is van dergelijke deals? Kunt u uw antwoord toelichten?
De suggestie dat de zorg afhankelijk zou zijn van «deals» wijs ik van de hand. Het kabinetsbeleid met betrekking tot zorgaanbieders in financiële problemen is uiteengezet in de Kamerbrief «Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen» van 11 oktober 20192. Dit beleid is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten. Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Als een aanbieder financiële problemen heeft moet hij in gesprek gaan met de zorgverzekeraars en andere betrokkenen, zoals financiers, om een passende oplossing zoeken.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, heeft het OZG laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark er niet komt. Wel vinden er gesprekken plaats tussen het OZG en de zorgverzekeraars over het toekomstbestendig maken van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd3. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die toezicht houdt op de zorgplicht van zorgverzekeraars, geeft desgevraagd aan dat deze gesprekken constructief verlopen.
Is er zorggeld gemoeid met deze deal? Zo ja, hoeveel en is dit toegestaan?
Het OZG heeft desgevraagd laten weten dat dit niet het geval is.
Op welke manier profiteert het OZG van deze deal?
Indien PowerField toestemming krijgt om het betreffende zonnepark te bouwen, ontvangt het OZG een financiële bijdrage van € 20 miljoen. Volgens het ziekenhuis zou deze bijdrage van grote betekenis kunnen zijn voor het meerjarenplan «Ommelander op koers» dat medio 2020 in uitvoering is genomen om de duurzame financiële toekomst van het ziekenhuis zeker te stellen.
Op welke manier profiteert Powerfield van deze deal?
PowerField heeft desgevraagd laten weten dat het realiseren van dit park hen in staat zal stellen een grootschalig zonnepark te exploiteren en het rendement daarvan te genieten. Overigens betekent dit schenkingsvoorstel nog niet dat het park daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. Daarvoor is onder meer ruimtelijke
medewerking nodig is van lokaal bevoegd gezag, dat daarbij primair een ruimtelijke afweging zal maken, zoals vereist vanuit de Wet ruimte ordening (Wro).
Op welke manier profiteert de omgeving van deze deal?
Het kabinet hecht eraan dat omwonenden tijdig en volledig worden betrokken bij ruimtelijke besluitvorming in hun omgeving. Afspraken waarbij ook iets teruggedaan wordt voor de omgeving kunnen het resultaat zijn van een dergelijk proces. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat voor grootschalige opwekking van hernieuwbare elektriciteit op land gestreefd wordt naar 50% eigendom van de lokale omgeving. Het lijkt erop dat in dit geval voor een andere aanpak is gekozen, waarbij omwonenden in mindere mate zijn betrokken.
Desgevraagd laat PowerField weten dat zij oriënterende gesprekken hebben gevoerd met verschillende stakeholders maar dat er wat hun betreft eerst ruimte zou moeten komen in het ruimtelijk beleid m.b.t. zon- en windparken van de gemeente Oldambt om een dergelijk initiatief verder uit te werken. Dat zou PowerField vervolgens als initiatiefnemer in staat stellen een maatwerkmethode toe te passen waarbij de omgeving betrokken wordt voor het vinden van draagvlak en participatie. Volgens PowerField kan de uitwerking pas plaatsvinden na vaststelling van het beleid. In dat geval was het qua proces echter logisch geweest dat ook het idee voor een dergelijke schenking pas in beeld zou komen na vaststellen van het beleid. Waarbij de eventuele aanpassing van dit beleid net als de eventuele schenking een resultaat zouden zijn van proces met omwonenden.
Op welke manier is de omgeving betrokken bij de totstandkoming van deze deal?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u dat «(...) het plaatsen van een kassa bij het landschap en daarmee de ruimte te gebruiken als «melkkoe» (...) onoorbaar en amoreel [is]»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven zijn er wettelijke en beleidskaders waaraan ruimtelijke ontwikkelingen gebonden zijn. Als gevolg hiervan dient er in alle gevallen een publieke belangenafweging te worden gemaakt door lokaal bevoegd gezag. Dit biedt voldoende waarborgen om te voorkomen dat de ruimte als «melkkoe» wordt ingezet. Specifiek voor zon-PV (fotovoltaïsche zonnepanelen) wijst het kabinet hierbij ook op de voorkeursvolgorde voor zon-PV in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) waarmee gemeenten extra handvatten hebben voor het maken van belangenafwegingen met het oog op behoud van ruimtelijke kwaliteit.
Zie verder ook het antwoord op vraag 3
Wat gaat u doen om het publieke belang van zowel de zorg als het landschap te dienen?
Zie antwoord vraag 9.
De werkdruk van gevangenispersoneel bij de Rijks Justitiële Jeugdinrichtingen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met signalen van capaciteitstekorten bij de Rijksjeugdinrichtingen? Zo ja, hoe lang bent u hier al mee bekend?
Ja, ik ben bekend met de druk op de (personele) capaciteit. Ik heb 8 september jl. gereageerd op VKC-vragen, waarbij uitgebreid is ingegaan op de personele bezetting.1 Ik gaf onder andere aan dat de huidige ervaren druk in de JJI’s onder meer verband heeft met de hoge bezettingsgraad in de JJI’s. Met de opening van Horsterveen wil ik bereiken dat de druk op de overige JJI’s vermindert.2
De inspecties hebben ook hun zorgen geuit, laatstelijk op 28 oktober jl. Dezelfde dag heb ik richting uw Kamer gereageerd op deze signalen.3 Ik heb aangegeven dat ik de door de inspecties geuite zorgen deel. Aan de hand van eerdere bevindingen van de inspecties heeft DJI direct maatregelen getroffen, maar er is meer nodig. In de verdere beantwoording ga ik hier op in.
Wat vindt u van de brief van FNV-DJI waarin wordt aangegeven dat de veiligheid van het personeel steeds meer in het geding komt en de behandeling van de jeugdige gevangenen hieronder lijdt? Trekt u zich dit aan?1
Ik trek mij dit uiteraard aan. Ik voel me verantwoordelijk voor de aan DJI toevertrouwde jongeren en het personeel en heb daarom ook aanvullende maatregelen getroffen. De FNV-DJI is kritisch op tijdelijke noodmaatregelen zoals de inzet van inhuurkrachten en personeel van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O). Ik wil onderstrepen dat dit altijd gebeurt in combinatie met ervaren personeel. Dit is niet optimaal, maar wel veilig en verantwoord voor deze tijdelijke situatie.
Klopt het dat de commissie van toezicht bij Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg in Nijmegen onlangs aan de bel heeft getrokken en heeft gewaarschuwd dat de situatie in De Hunnerberg aan het verslechteren is? Zo ja, welke acties heeft u, dan wel Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), hierop genomen?
Op 15 september jl. heeft de CvT van Rijks-JJI De Hunnerberg een brief gestuurd waarin zorgen worden geuit over de situatie in de inrichting. Daarop zijn drie gesprekken gevoerd door DJI met de CvT. Zelf heb ik inhoudelijk gereageerd bij brief van 27 september jl. en aangegeven dat ik de zorgen deel.
Op 28 oktober jl. heb ik, naar aanleiding van de brief van de inspecties, uw Kamer geïnformeerd over de volgende genomen korte termijn maatregelen:
Voor de middellange termijn heb ik daarbij de volgende maatregelen aangekondigd:
In de brief aan uw Kamer heb ik de maatregelen toegelicht.
Klopt het dat niet in alle RJJI’s de wettelijk verplichte 77 uur gemeenschappelijke activiteiten of verblijf in groepen geboden kan worden? Wat vindt u hiervan, zeker ook in het licht van een succesvolle re-integratie van de gevangenen in de maatschappij?
Het klopt dat soms niet aan de wettelijke norm van minimaal 77 uur dagprogramma kan worden voldaan. Dit vind ik uiteraard onwenselijk. Daarom treft DJI bovengenoemde maatregelen om ervoor te zorgen dat de JJI’s zo spoedig mogelijk weer aan hun wettelijke verplichting kunnen gaan voldoen.
Klopt het dat personeelstekorten op dit moment worden opgevangen door inhuurkrachten en mensen van de Dienst Vervoer en Ondersteuning? Zo nee, hoe worden de personeelstekorten dan opgevangen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel personeel dat eerst bij ofwel justitiële jeugdinrichting (JJI) Via Het Keerpunt dan wel JJI Het Poortje Juvaid werkte, na de sluiting van deze instellingen is uitgestroomd bij DJI?
Nee. In tegenstelling tot de RJJI, die onder mijn beheer valt, heb ik geen inzicht in het personeelsverloop van particuliere inrichtingen. In reactie op VKC-vragen van 8 september jl. van uw Kamer ben ik hier op ingegaan.5
Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om meer personeel te werven voor specifiek de jeugdgevangenissen? Kunt u uiteenzetten hoeveel fte in de (R)JJI’s en Kleinschalige Voorzieningen (KV) werkzaam en inzetbaar was op 1 januari 2019 en hoeveel fte op dit moment werkzaam en inzetbaar is in de (R)JJI’s en KV’s?
Werving is in een organisatie als DJI een continu proces. In een eerder gezonden brief aan uw kamer van 5 maart jl. gaf ik onder meer aan dat binnen DJI een programma genaamd «nieuw personeel» is gestart, waarbij actief wordt geworven voor nieuw personeel.6 Ook gaf ik aan dat het werving- en selectieproces efficiënter is ingericht, DJI meeloopdagen, stages, en gastcollege’s organiseerde en een speciale recruiter voor Jeugd en Zorg werd ingezet. Verder heb ik u toen geantwoord dat het vinden van goed gekwalificeerd personeel een behoorlijke uitdaging is in de huidige arbeidsmarkt. Dit is helaas ongewijzigd. De krapte op de arbeidsmarkt is groot, en raakt meer sectoren dan de JJI’s alleen. Binnen de sectoren is vaak behoefte aan hetzelfde personeel, wat de uitdaging voor DJI groter maakt. Met de maatregel extra groepsleiders op mbo-niveau te werven, wordt het bereik voor werving vergroot.
Jaar
Bezetting
2019
567
2020
606
2021 (tot op heden)1
596
Exclusief locatie Horsterveen, deze inrichting is in ontwikkeling en wordt gefaseerd in gebruik genomen.
In tegenstelling tot de RJJI heb ik geen inzicht in de bezetting van particuliere inrichtingen, waaronder de KVJJ’s.
Wat gaat u concreet doen om de situatie van jongeren én medewerkers in de RJJI’s te verbeteren?
In het antwoord op vraag 3 en 5 benoem ik maatregelen die moeten bijdragen aan een verbetering voor het personeel en de jongeren. Dit is ook nodig. Veiligheid in een JJI staat voorop.
Met deze maatregelen wil ik bereiken dat DJI een aantrekkelijke werkgever blijft en erin slaagt personeel aan zich te binden én te behouden.
De Afghaanse heroïnehandel en de rol van Nederland |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), de Th. Bruijn |
|
Bent u bekend met het artikel «Profits and poppy: Afghanistan’s illegal drug trade a boon for Taliban»?1
Ja.
Bent u bekend met de feiten zoals gesteld in het artikel, namelijk dat de Taliban in Afghanistan tussen 2018 en 2019 meer dan 400 miljoen dollar verdienden aan drugshandel en dat de inkomsten uit drugshandel optellen tot wel 60 procent van de totaalinkomsten van de Taliban?
Ik heb kennis genomen van de in het artikel genoemde cijfers. Het is bekend dat drugshandel een belangrijke inkomstenbron voor de Taliban vormt. Zoals ook in het artikel aangegeven worden de precieze cijfers door verschillende experts betwist.
Welke verklaring kunt u geven voor het in het artikel gestelde dat ondanks de aanwezigheid van Westerse troepen de productie van papaver is gestegen tussen 2002 en 2014?
Opiumteelt in Afghanistan was en is een moeilijk te bestrijden probleem. Dat komt onder andere door de hoge veiligheidsrisico’s in de gebieden van de teelt, waar gewapende groepen de bevolking soms dwingen papaver te verbouwen. Er zijn de afgelopen 20 jaar binnen Afghanistan grote regionale verschillen geweest in de hoeveelheid papaverproductie. Deze hingen deels samen met de mate van gebiedscontrole door de Afghaanse autoriteiten. Ook andere factoren spelen echter een rol. Zo zorgen moeilijke sociaaleconomische omstandigheden op het platteland ervoor dat er weinig alternatieven zijn voor de lucratieve opiumteelt.
Kent u de policy brief «De Nederlandse sleutelrol in de geglobaliseerde drugshandel en productie» van het instituut Clingendael?2
Ja.
Wat vindt u van de feiten gesteld in het artikel, namelijk dat de handel van in Afghanistan geproduceerde heroïne voor de Europese markt veelal via Nederland en Turkije loopt? Erkent u dat Nederland het belangrijkste overslagpunt is voor de Europese heroïnehandel, zoals de policy brief ook stelt?
Het Europese dreigingsbeeld3 voor de zware en georganiseerde criminaliteit uit 2021 laat zien dat heroïne afkomstig uit Afghanistan, Iran en Pakistan Europa via verschillende routes binnenkomt (zie pagina 50 van het dreigingsbeeld), waarbij de zogenoemde Balkan-route als de voornaamste route wordt geïdentificeerd. Die route via Turkije en de Balkan heeft vooral Nederland, België, Duitsland en Italië als bestemming. Nederland vervult vanwege haar infrastructuur, huidige rol als productie- en doorvoerland van drugs en de rol van Nederlandse criminelen in de drugsindustrie, ongewild ook een rol in de Europese heroïnemarkt.
Andere routes en toegangspunten via welke heroïne Europa binnenkomt zijn de Kaukasische route via onder meer Georgië, Oekraïne, Turkije richting Centraal-Europa, de Zuidelijke route via het Midden-Oosten en Afrika naar Zuid-Europa en Nederland en België en de Noordelijke route via Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland naar Centraal Europa. Verder zijn recentelijk enkele laboratoria in Europa (Bulgarije, Tsjechië, Spanje en Nederland) ontdekt die morfine verwerken tot heroïne. Criminele samenwerkingsverbanden betrokken bij de productie en handel van heroïne zijn heterogeen en bestaan uit verschillende nationaliteiten. Europol concludeert dat de Europese markt in de voorbije jaren grotendeels stabiel is gebleven.
Hoeveel heroïne komt er vanuit Afghanistan naar Nederland, hetzij voor gebruik hier, hetzij voor distributie naar elders?
Wij beschikken niet over specifieke cijfers over hoeveel heroïne er vanuit Afghanistan naar Nederland komt.
In de laatste World Drug Report (2021) van de VN4 wordt aangegeven dat in 2019 naar schatting 727 ton opium, 96 ton heroïne en 26 ton morfine is onderschept (pagina 55) wereldwijd. Echter, de productie van deze drugsvormen – voornamelijk afkomstig uit centraal-Azië – wordt in de hele wereld gedistribueerd, waarvan een deel via Nederland naar andere bestemmingen gaat en een veel kleiner deel voor consumptie in Nederland is bedoeld. In de Nationale Drugmonitor (NDM, jaarbericht 2020) is gemeld dat als absolute ondergrens in 2019 in Nederland 1.326 kilo is geregistreerd als in beslag genomen heroïne. Verder wordt in de NDM gemeld dat bij de Nederlandse bevolking heroïnegebruik weinig voorkomt. In 2019 rapporteerde 0.4% van de bevolking van 18 jaar en ouder ooit in het leven heroïne te hebben gebruikt.
Erkent u het gestelde in het Clingendaelrapport dat Nederland een aantrekkelijk land is voor de handel in heroïne vanwege ondermeer de kennis op het gebied van drugshandel en de aanwezigheid van XTC en andere synthetische drugs als ruilmiddel?
Gelet op de factoren die in antwoord op vraag 6 zijn genoemd klopt het dat Nederland een aantrekkelijk land is voor (doorvoer-)handel in heroïne. Uit het antwoord op diezelfde vraag blijkt ook dat de Europese heroïnemarkt complex is. Daarnaast kunnen de heroïnemarkt en andere criminele markten zich vermengen indien criminele samenwerkingsverbanden zich op meer dan één criminele markt richten. Welke factoren het vestigingsklimaat bepalen voor de productie en doorvoer van illegale drugs is momenteel onderwerp van een onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Daarbij wordt tevens onderzocht in hoeverre deze factoren beïnvloedbaar zijn. Naar verwachting is het onderzoek in het voorjaar van 2022 gereed.
Deelt u de mening dat het niet ondenkbaar is dat Nederland met zijn hubfunctie in de heroïnehandel bijdraagt aan het verdienmodel van de Taliban in Afghanistan en daarmee aan de financiering van het Talibanregime? Deelt u vervolgens de mening dat dit een bijzondere verantwoordelijkheid voor Nederland met zich meebrengt in het ondergraven van dit verdienmodel van de Taliban?
Zoals eerder gesteld in het antwoord op vraag 5 is de Balkan-route de primaire routes via welke heroïne Europa binnenkomt. Nederland speelt echter, gezien de eerdergenoemde factoren, ongewild een rol in de mondiale heroïnehandel. Het is daarnaast aannemelijk dat de Taliban profiteren van de opiumproductie in Afghanistan. Een causaal verband tussen de veronderstelde hub-functie van Nederland in de heroïnehandel en het verdienmodel van de Taliban in Afghanistan is moeilijk te maken gezien de beperkte hoeveelheden waar zicht is en de beperkte gegevens waar we over beschikken.
Het blijft een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle landen en actoren om de handel in de heroïne tegen te gaan. Het feit dat het aannemelijk is dat de heroïnehandel een onderdeel vormt van het verdienmodel van het Talibanregime onderstreept die noodzaak.
Voor het Nederlandse kabinet is de aanpak van georganiseerde ondermijnende drugscriminaliteit een topprioriteit. De faciliterende kenmerken van Nederland inclusief zijn logistieke infrastructuur evenals de criminogene kenmerken zijn uitdrukkelijk onderdeel van de aanpak. Daarover heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd in het kader van het nationale, brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit.5 In het najaar van 2021 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang. Ook wijst het kabinet u op het feit dat in de Rijksbegroting 2022 € 524 miljoen extra beschikbaar is gesteld voor de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarvan € 434 miljoen structureel.
Welke maatregelen kan Nederland nemen om deze hubfunctie tegen te gaan en hierin verantwoordelijkheid te nemen, juist ook waar het de eerdergenoemde randvoorwaarden betreft zoals de aanwezigheid van synthetische drugs en de kennis en beschikking over precursoren (halffabricaten)?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om als Nederland ook Europees verantwoordelijkheid te nemen door met andere landen binnen de Europese Unie en Turkije in gesprek te gaan over mogelijk te nemen maatregelen om de handel in heroïne tegen te gaan en zo het verdienmodel van de Taliban verder te ondergraven?
Heroïnehandel wordt in EU-verband aangepakt mede met behulp van de in de EU aangenomen EU Drugsstrategie en het EU Drugsactieplan 2021–2025.6 In EMPACT, het Europees multidisciplinair platform tegen criminele dreigingen, is de aanpak van heroïnehandel naast een aantal andere criminele markten geprioriteerd. Binnen het EMPACT-kader werken opsporings- handhavingsdiensten, justitiële en bestuurlijke autoriteiten van EU-lidstaten, -agentschappen, derde landen en andere partijen nauw samen om op basis van gemeenschappelijke criminaliteitsbeelden EU geprioriteerde criminele dreigingen aan te pakken. Dit gebeurt met behulp van onder meer joint investigation teams, analyses, trainingen en gezamenlijke operationele acties om criminele netwerken, hun structuren en bedrijfsmodellen te ontmantelen. Nederland draagt actief bij aan deze inzet. Ook wordt de aanpak van de georganiseerde criminaliteit uit Afghanistan betrokken bij de totstandkoming van het EU contra-terrorisme actieplan inzake Afghanistan mede met als doel terrorismefinanciering met behulp van criminele inkomsten tegen te gaan.
Op 7 en 8 september jl. is de Minister van Justitie en Veiligheid ten behoeve van de start van een veiligheidsdialoog op bezoek gegaan bij zijn Turkse ambtgenoten in Ankara. Daar is vastgesteld dat de aanpak van drugshandel ook onderdeel uit moet maken van de veiligheidsdialoog tussen Nederland en Turkije.
Het bericht ‘Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost’. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost»?1
Ja.
Klopt het dat er niets met de aanbevelingen van het rapport «Continuïteit van meldkamers» wordt gedaan, waardoor problemen met de 112-meldkamers blijven voortbestaan? Hoe gaat u de geschetste problemen alsnog oplossen?
Nee, dat klopt niet. Zie het antwoord op vraag 3 voor de toelichting.
Neemt u de aanbevelingen, die in de brief van de Inspectie en het Agentschap Telecom staan, over? Wanneer gaat u aan de slag met deze aanbevelingen?
De aanbevelingen die de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) en het Agentschap Telecom (hierna: Agentschap) hebben gedaan in respectievelijk 2015 en 2019 heb ik onderschreven en aangegeven op te pakken samen met de partijen in het meldkamerdomein. Aan veel van deze aanbevelingen wordt reeds invulling gegeven. Denk hierbij aan de vervanging van de ICT in de meldkamers (C2000 en GMS), de vernieuwing van het 112-platform in 2020 en de procedures voor uitval en fysieke uitwijk van meldkamers om de continuïteit van de noodhulp te allen tijde te borgen. Voor de actuele stand van zaken van de invulling van alle aanbevelingen verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 23 september jl. en het overzicht «Stand van zaken aanbevelingen Inspectie en Agentschap».2 Desalniettemin was en is er nog veel werk te doen in het meldkamerdomein, zoals ik heb beschreven in dezelfde Kamerbrief.
De Inspectie en het Agentschap hebben recent laten weten dat er nog belangrijke stappen moeten worden gezet. Zij spreken hierbij hun zorg uit over de snelheid waarmee aanbevelingen worden opgevolgd en doen observaties ten aanzien van de kwetsbaarheden in het stelsel. Zij vragen nogmaals aandacht voor de verdere verbetering van de stabiliteit van de ICT-voorzieningen, de werking van de governance en het ontbreken van een proces van integraal risicomanagement voor de meldkamers.
De gesignaleerde kwetsbaarheden door de Inspectie en het Agentschap zijn in beeld bij mij en de partijen in het meldkamerdomein en worden opgepakt. Deze zorgpunten betreffen echter veelal grote, meerjarige ontwikkelingen in het meldkamerveld die tijd nodig hebben om tot uitvoering te komen en voor verbetering te zorgen. Het netwerk van meldkamers vormt in de wereld van spoed en crisisbeheersing een uniek multidisciplinair samenwerkingsverband met meer dan 50 partijen. Ik werk samen met deze partijen toe naar een stelsel van 10 meldkamers die beheersmatig en operationeel met elkaar verbonden zijn, aangesloten zijn op één landelijke IV-ICT-infrastructuur en elkaars werkzaamheden kunnen overnemen. Zoals ik in mijn brief van 23 september jl. heb aangegeven zal dit in 2025 gerealiseerd moeten zijn.
Deelt u de mening dat het feit dat regionale meldkamers de knelpunten die in het rapport gesignaleerd worden nauwelijks hebben opgepakt en volgens de Inspectie en het Agentschap Telecom de urgentie niet voelen om dit op te pakken, wél zeer urgente problemen zijn die moeten worden opgelost? Wat gaat u doen om regionale meldkamers te bewegen tot het oplossen van de bestaande knelpunten?
Het beeld dat de knelpunten nauwelijks worden opgepakt deel ik niet. Er zijn belangrijke verbeteringen en mijlpalen gerealiseerd in de afgelopen jaren, waaronder de inwerkingtreding van de Wijzigingswet meldkamers, waarbij de verantwoordelijkheid voor het beheer van de meldkamers bij één partij is belegd. Zie ook de beantwoording van vraag 3 voor belangrijke verbeteringen op het gebied van de ICT en het borgen van de continuïteit van meldkamers bij uitval en eventuele uitwijk.
Ik heb vertrouwen in de geschetste richting en in de verdere doorontwikkeling van het meldkamerstelsel. Desalniettemin is er nog werk aan de winkel, zijn er nog achterstanden in te halen en verbeteringen door te voeren. Daar ben ik mij zeer van bewust. En net als de Inspectie en het Agentschap voelen alle partijen in het meldkamerdomein die urgentie.
Hoe ziet de sturing (governance) op dit proces eruit? Deelt u de mening dat dit moet worden verbeterd?
Het netwerk van meldkamers vormt een uniek samenwerkingsverband in de wereld van spoed en crisisbeheersing. Om deze samenwerking goed te laten verlopen en rekening te houden met de verschillende belangen is er in de Regeling hoofdlijnen van beleid en beheer meldkamers een governance-structuur gecreëerd, waarbinnen alle betrokken partijen en hun disciplines (politie, ambulancezorg, brandweer en de Koninklijke Marechaussee) invloed kunnen uitoefenen op het beheer van meldkamers. Omdat de meldkamer voor alle hulpdiensten van groot belang is voor hun operationele processen is de invloed van alle gebruikers op het beheer, dat wordt uitgevoerd door de politie, geborgd in de governance-structuur. De zogeheten multidisciplinaire sturingslijn ofwel governance-structuur doet hiermee recht aan de belangen van de betrokken partijen.
Hiernaast hebben de partijen een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de meldkamerfunctie van hun eigen hulpdiensten. De verantwoordelijkheid voor het beheer van meldkamers is op basis van de Wijzigingswet meldkamers per 1 juli 2020 ondergebracht bij de politie, in casu de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). Hiervoor draag ik als Minister van Justitie en Veiligheid eindverantwoordelijkheid.
In het meldkamerveld is afgesproken om de governance en de werking daarvan één jaar na inwerkingtreding tussentijds te evalueren. Deze evaluatie wordt momenteel uitgevoerd door het WODC. De uitkomsten van deze evaluatieopdracht worden medio 2022 verwacht. Eventuele aandachtspunten uit deze tussentijdse evaluatie zullen worden opgepakt en uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Wat wordt er gedaan om de krappe bezetting, die opnieuw gesignaleerd wordt, op te lossen? Deelt u de mening dat deze krapte zeer risicovol – en daarmee zeer onwenselijk – is, gezien de functie van de meldkamers?
Ik ben het met u eens dat krapte op de bezetting in de meldkamers onwenselijk is, zowel voor het personeel zelf als voor de uitvoering van de meldkamerfunctie. De krappe bezetting op de meldkamers is dan ook al langere tijd een punt van aandacht. De hulpdiensten in het meldkamerdomein zijn verantwoordelijk voor de uitoefening van hun meldkamerfuncties, waaronder het personeel op de meldkamers. Dit neemt niet weg dat dit mijn aandacht heeft en ik met de betrokken partijen afspraken heb gemaakt om in het kader van risicomanagement mogelijke verstoringen via een periodieke continuïteitsmonitor inzichtelijk te maken. Dit instrument is nog in ontwikkeling, maar moet het mogelijk maken dat er tijdig door de verantwoordelijke hulpdiensten maatregelen getroffen kunnen worden.
Ik heb uw Kamer op 9 september jl. in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport over de noodhulp geïnformeerd over de ingezette acties van de politie om de zogenaamde «waterlijn» (de minimaal benodigde personele bezetting) op de operationele centra danwel politiemeldkamers te borgen.3 Door de politie zijn namelijk talrijke maatregelen voorbereid en genomen om de bezetting te bevorderen. Het ziekteverzuim is inmiddels aanzienlijk gedaald en er is terughoudend beleid voor het toestaan van vervroegd pensioen.
Het is goed te benadrukken dat de bezettingsproblematiek niet hetzelfde is voor elke hulpdienst. Wat betreft de situatie bij de andere hulpdiensten, zal ik dit punt ook conform de vastgestelde governance-structuur meenemen in mijn bespreking van de brief van de Inspectie en het Agentschap met het Bestuurlijk Meldkamer Beraad.
Hoe kan, in geval van een calamiteit, de overname van taken door meldkamers bevorderd worden? Waarom kan dat tot dusver slechts beperkt plaatsvinden?
Alle meldkamers kunnen op dit moment werkzaamheden van elkaar overnemen via de routering van 112-oproepen tijdens piekbelasting of calamiteiten. Daarnaast is het afgelopen jaar een procedure opgesteld voor een mogelijke uitval van meldkamers en uitwijk van personeel naar een andere meldkamer. Dit proces is in een stroomversnelling geraakt door COVID-19. De plannen en procedures voor fallback en uitwijk zijn door de meldkamers geverifieerd en hiermee is in 2020 geoefend. Ook zijn mogelijkheden gerealiseerd om elders de meeste meldkamerfuncties uit te kunnen oefenen, waaronder zogenaamde thuiswerkplekken. Dit is met name toepasbaar bij noodzakelijk snelle opschaling of het minder toegankelijk zijn van meldkamerlocaties (bijv. wegens COVID-19 maatregelen).
Waarom wordt er gewacht met het vernieuwen van vitale ICT-systemen? Wat gaat u doen om het beheer van de ICT minder divers te organiseren?
Investeringen in de vitale ICT-systemen vinden sinds de inwerkingtreding van de Wijzigingswet meldkamers voortdurend plaats. Er is geen sprake van afwachten maar eerder van het inlopen van achterstanden. Alle partijen onderschrijven het belang van vervanging en vernieuwing van deze vitale voorzieningen voor de meldkamers. Zo is op dit moment de aanbesteding van het nieuwe Nationale Meldkamer Systeem gaande. Dit moet het huidige meldkamersysteem gaan vervangen. Daarnaast is het 112-platform in 2020 vernieuwd en heb ik uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de vernieuwing van het communicatiesysteem C2000 en ben ik bezig met de opvolger daarvan.
Met de Wijzigingswet meldkamers is het beheer van de op termijn 10 beheersmatig en operationeel verbonden meldkamers ondergebracht bij de LMS van de politie. Met deze ingezette koers wordt ook gewerkt aan de doelstelling om te komen tot een uniforme werkwijze en een eenduidig beheer van de ICT op de meldkamer. Op dit moment zijn 4 meldkamers aangesloten op de landelijke IV-ICT-infrastructuur, beheerd door de LMS. Dit wordt de komende jaren uitgebreid naar alle meldkamers.
Het faillissement van de ggz-instelling voor transgenderzorg ‘Stepwork’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa van Ginneken (D66), Wieke Paulusma (D66), Corinne Ellemeet (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat ggz-instelling Stepwork, een van de grootste ggz-instellingen binnen de transgenderzorgsector, failliet is?1
Stepwork Transgenderzorg (hierna: Stepwork), een ggz-aanbieder voor transgenderzorg, is op 21 september jl. failliet verklaard. Dit is met name ingrijpend voor die mensen die hier onder behandeling zijn of op de wachtlijst staan. Het faillissement heeft vragen opgeroepen met betrekking tot de consequenties van het faillissement voor hun behandeling of hun positie op de wachtlijst.
Wat voor mij voorop staat in dit proces, is de continuïteit van zorg en goede communicatie naar de betrokkenen.
De curator heeft er, met ondersteuning van zorgverzekeraars Zilveren Kruis en VGZ, voor gezorgd dat de afspraken die circa 85 patiënten in oktober met Stepwork hadden, door konden gaan. Daarnaast hebben de curator en zorgverzekeraars gezocht naar oplossingen voor de langere termijn, zoals de mogelijkheid van een overname.
Per 1 november jl. heeft Genderhealthcare B.V. (hierna: Genderhealthcare) ggz-aanbieder Stepwork overgenomen. De zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan wordt, indien deze mensen hiermee akkoord gaan, door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. Genderhealthcare wil ook behandelaren van Stepwork in dienst nemen. De curator heeft hierover inmiddels contact opgenomen met de patiënten en wachtenden en zij hebben ook informatie van Genderhealthcare ontvangen.
Verzekerden die vragen hebben kunnen ook altijd contact opnemen met de afdeling Zorgbemiddeling van hun zorgverzekeraar (het telefoonnummer van elke zorgverzekeraar is te vinden op www.mijnzorgverzekeraar.nl).
Ik ben, met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), blij dat continuïteit van zorg is gerealiseerd. De IGJ en NZa zullen vanuit hun rol als toezichthouders de voortgang en kwaliteit van zorg monitoren.
Welke invloed heeft dit faillissement op de wachttijden in de transgenderzorg?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt de zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan (indien deze mensen hiermee akkoord gaan) door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. De patiënten die al onder behandeling waren bij Stepwork hebben inmiddels ook van Genderhealthcare gehoord in welke periode
(afhankelijk van in welke fase van de behandeling zij zich bevonden) zij een eerste afspraak zullen hebben. Het faillissement van Stepwork zal, door de daaropvolgende overname, per saldo dan ook geen tot nauwelijks effect hebben op de wachttijden voor transgenderzorg.
Denkt u dat met het wegvallen van deze zorg het recht van transgenderpersonen tot toegang tot transgenderzorg in voldoende mate gewaarborgd blijft?
Gelet op de overname van Stepwork door Genderhealthcare is er geen sprake van het wegvallen van zorg.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als door dit faillissement de wachtlijsten voor transgenderzorg nog verder toenemen? Indien dit het geval is, hoe gaat u zich inspannen om een verdere groei van de wachtlijsten te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de berichtgeving dat het niet bekend is bij instanties hoeveel patiënten er bij Stepwork onder behandeling waren en dat het momenteel onbekend is hoeveel wachtenden er waren bij Stepwork? Wanneer is dit wel bekend en is het tot die tijd mogelijk een inschatting te maken van de omvang van dit aantal?2
Het meest actuele beeld is dat er 347 mensen in behandeling waren bij Stepwork en 430 mensen op de wachtlijst stonden. Het is helaas nog niet 100% duidelijk of deze patiënten nog actief in behandeling zijn, en of de wachtenden nog actief wachtend waren voor Stepwork, of bijvoorbeeld reeds elders een plek hadden gevonden. Dit heeft te maken met de administratie van Stepwork. Om meer zekerheid te krijgen over deze aantallen, heeft de curator alle patiënten via e-mail benaderd met de vraag in welke fase van behandeling zij zijn, dan wel of zij nog actief wachtende zijn. Op basis van de reacties kan het overzicht compleet worden gemaakt.
Hoe gaat u voor de groep patiënten en wachtenden van Stepwork een alternatieve passende zorgverlener vinden, om zo verdere vertraging en uitstel van noodzakelijke zorg voor deze specifieke groep te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wordt er gesproken over een mogelijke overname van Stepwork? Waarom is dit wel, dan wel niet, een realistisch scenario?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat had u meer kunnen doen om het faillissement van Stepwork te voorkomen, zeker na de veelvoudige signalen van onder andere de twee rapporten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) uit 2019 en 2020?3 4
In dit kader merk ik in de eerste plaats graag op dat de inspanningen van het Ministerie van VWS op het gebied van de transgenderzorg groter zijn dan bij de meeste andere typen zorg. Dit omdat er grote vraagstukken liggen, met name rondom de wachttijden. Daarom hebben het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) samen een kwartiermaker aangesteld, die samen met betrokken partijen alles in het werk stelt om de wachttijden terug te dringen en beweging in de transgenderzorg te bewerkstelligen.
Het beleid van VWS ten aanzien van zorginstellingen in financiële problemen is uiteengezet in de Kamerbrief van 11 oktober 2019 (Kamerstuk 32 620, nr. 235). Dit beleid is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen. In ons stelsel hebben zorgverzekeraars zorgplicht. Op het moment dat een aanbieder wegvalt, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat zijn verzekerden ergens anders terecht kunnen. Om niet overvallen te worden door een plotseling ongecontroleerd faillissement, is het systeem van vroegsignalering van financiële problemen bij zorgaanbieders versterkt. Zorgverzekeraars maken eerder melding van mogelijke risico’s voor de continuïteit van zorg bij de NZa (die toezicht houdt op de zorgplicht van zorgverzekeraars) en gaan met de NZa in gesprek over de maatregelen die ze treffen om aan hun zorgplicht te kunnen blijven voldoen. In dat kader is er de afgelopen periode veelvuldig contact geweest tussen VWS, IGJ en NZa en tussen zorgverzekeraars, NZa en IGJ over Stepwork. Die contacten waren (en zijn) gericht op de continuïteit van zorg voor de patiënten en de mensen op de wachtlijst.
Het feit dat het beleid van VWS is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen, neemt overigens niet weg dat ook de toenmalige Ministers voor Medische Zorg en Sport en ik ons de afgelopen jaren zorgen hebben gemaakt over de situatie bij Stepwork en meer dan te doen gebruikelijk actie hebben ondernomen om deze situatie te verbeteren. Dit in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten van en mensen op de wachtlijst bij Stepwork, mede gelet op de lange wachttijden in de transgenderzorg en ook het feit dat Stepwork op dat moment hoog scoorde qua patiënttevredenheid (zie onder meer het onderzoek van de kwartiermaker, Transvisie en een aantal wetenschappers, naar ervaringen en behoeften van transgenders in de zorg, Kamerstuk 31 016, nr. 257).
Zoals u weet kan VWS in zijn algemeenheid geen uitspraken doen over zorgaanbieders die in (financiële) problemen verkeren. Dit omdat elke (communicatie-)uiting hierover naar buiten ervoor kan zorgen dat de oplossingen voor herstel verder uit zicht raken. Nu het faillissement van Stepwork Transgenderzorg een feit is, is de situatie wat dat betreft veranderd.
Op hoofdlijnen zijn de inspanningen van het Ministerie van VWS met betrekking tot het verbeteren van de situatie bij Stepwork en de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork als volgt samen te vatten:
Eind 2019 kwam het Ministerie van VWS ter ore dat het bestuur van Stepwork overwoog te stoppen met het aanbieden van transgenderzorg. In gesprekken die hierop volgden heeft het bestuur van Stepwork aangegeven dat het hulp zou willen krijgen om «de basis op orde te krijgen» en om de contractering met de zorgverzekeraars te regelen. Daarop hebben het Ministerie van VWS en ZN gezamenlijk een aanvullende opdracht aan de kwartiermaker transgenderzorg verstrekt om Stepwork bij te staan in de periode van eind december 2019 tot maart 2020. Doel hiervan was dat Stepwork in deze periode een grote stap zou zetten om aan de basisvoorwaarden (onder andere met betrekking tot de governance van de organisatie) te gaan voldoen om verder te kunnen met het bieden van transgenderzorg in een decentraal netwerk en dat netwerk verder te kunnen uitbouwen en versterken (waarbij alle verantwoordelijkheid uiteraard bij Stepwork bleef liggen). Ondanks het goede werk dat de kwartiermaker hier heeft verricht is Stepwork er helaas niet in geslaagd om aan deze basisvoorwaarden te voldoen.
Daarnaast heeft de IGJ de afgelopen jaren, zoals u ook aangaf, verschillende keren onderzoek gedaan bij Stepwork. De twee onderzoeken van de IGJ uit 2019 en 2020 hebben beide geleid tot de formulering van verbetermaatregelen gericht aan Stepwork, en in mei 2020 is een aanwijzing opgelegd die nodig was om Stepwork de meest kwetsbare aspecten op orde te laten brengen. Ook op dit moment is de inspectie actief met betrekking tot de situatie van Stepwork. Zo rondt de IGJ nog een toezichtstraject af bij deze aanbieder. De uitkomsten hiervan worden openbaar wanneer de wettelijke termijnen voor openbaarmaking zijn verstreken.
Verder hebben er in de periode november 2019 tot heden vele overleggen over de situatie bij Stepwork plaatsgevonden tussen (in wisselende samenstellingen) het Ministerie van VWS, de kwartiermaker transgenderzorg, de grote zorgverzekeraars, de toezichthouders IGJ en NZa, en het bestuur van Stepwork. Vanaf het moment dat duidelijk werd dat het risico van een faillissement van Stepwork aanwezig was, hebben de gesprekken met name tot doel gehad dat in geval van een faillissement de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork zou zijn geborgd.
In de brief die de Minister van VWS binnenkort naar uw Kamer stuurt over de transgenderzorg, zal hij hier nader op ingaan.
Bent u het eens met de stelling dat door het wegvallen van de zorg die Stepwork levert, het verplicht uitgebreid psychologische onderzoek voorafgaand aan de lichamelijke zorg een nog grotere «bottleneck» zal vormen voor de transgenderzorg in Nederland?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vind u van de oproep die gedaan is door patiënten afgelopen zomer om de rol van de psycholoog in de transgenderzorg sterk te verkleinen?5
Het standpunt van de voorstanders van de invoering van een triagesysteem is dat een triagesysteem ervoor kan zorgen dat voor een deel van de transgender personen het traject van indicatiestelling kan worden ingekort, en dat dit betekent dat de bestaande capaciteit efficiënter kan worden ingezet met een positief effect op de wachttijden tot gevolg. Of dit inderdaad het geval is kan ik niet beoordelen; ook omdat het niet aan mij is om mij erover uit te spreken wat kwalitatief goede transgenderzorg is (en of een dergelijk triagesysteem daaraan bijdraagt).
Omdat vragen over de rol van de psycholoog bij de indicatiestelling voor somatische zorg en over andere onderwerpen die betrekking hebben op de kwaliteit van transgenderzorg het Ministerie van VWS, onder meer via uw Kamer, al eerder hebben bereikt, heeft de Minister van VWS zoals u weet ZonMw gevraagd om een voorstel uit te werken voor een proces van evaluatie van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. Hij heeft daarbij specifiek gevraagd aandacht te besteden aan onder meer de ontwikkelingen en mogelijkheden met betrekking tot depathologisering van genderincongruentie. Hij heeft ZonMw gevraagd om na te gaan of de kwaliteitsstandaard actueel is op dit punt. Is er sprake van voortschrijdend inzicht en zo ja, zou de kwaliteitsstandaard op dit punt moeten worden aangepast? Daarbij heeft hij aangegeven dat er onder meer vragen worden gesteld over nut en noodzaak van deze psychische evaluatie; de duur van het evaluatietraject; mogelijkheden om meer te differentiëren tussen transgenderpersonen die een uitgebreider evaluatietraject nodig hebben en degenen waarbij men mogelijk met een kortere evaluatie zou kunnen volstaan; en eventueel het invoeren van triagecriteria. Daarbij heeft hij verwezen naar de motie-Bergkamp over dit onderwerp (Kamerstuk 31 016, nr. 337).
De Minister van VWS zal uw Kamer binnenkort nader informeren over de stand van zaken van dit traject.
Wat zou het effect zijn op de wachtlijsten van het niet langer verplichten van een uitgebreid psychologisch onderzoek, maar in plaats daarvan te werken met een triage-systeem, zoals dit al in veel andere landen is?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is het verplichte uitgebreide psychologische onderzoek af te schaffen en te laten vervangen voor een triage-systeem om zo het acuut ontstane «bottleneck»-probleem op te lossen, ook in het licht van de aangenomen motie van het lid Bergkamp van 25 februari 2021?6
Zie antwoord vraag 10.
De berichten ‘Primark wil af van vervuilende wegwerpmode’ en ‘Een betere wereld? Primark maakt er geen haast mee’ |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat het internationale bedrijf Primark af wil van vervuilende wegwerpmode? Hoe oordeelt u over de voorgenomen stappen?1 2
Ik heb kennisgenomen van de aankondiging dat Primark af wil van de vervuilende wegwerpmode en ik juich het toe dat het bedrijf stappen zet om dichter bij een circulaire textielketen te komen.
Hoe classificeert u wegwerpmode en aan welke voorwaarden moet kleding voldoen om niet onder de classificatie wegwerpmode te vallen?
In 2020 is in opdracht van IenW onderzoek3 gedaan naar het zogenaamde fast fashion-fenomeen, dat zich kenmerkt door een hoge mate van kledingconsumptie, en snelle afdanking, oftewel «wegwerpkleding». De conclusie van dit onderzoek was dat het ingewikkeld is om tot een eenduidige definitie van fast fashion te komen, omdat zowel bij goedkope als dure kleding als bij verschillende typen kleding bepaalde kenmerken van fast fashion te zien zijn.
Wel heeft het fenomeen fast fashion bepaalde kenmerken en kleding zonder deze kenmerken zal dus niet onder de classificatie wegwerpmode vallen. De fast fashion kenmerken zijn als volgt: kleding wordt zo kostenefficiënt mogelijk geproduceerd, er is een hoge omloopsnelheid (er zijn meerdere modetrends per seizoen), productie vindt plaats in lagelonenlanden en er is vaak sprake van milieuonvriendelijke productie. De onderzoekers stellen dat het «systeem» (kledingbranches en verdienmodellen van bedrijven) dit gedrag en deze cultuur faciliteert en versterkt. Zo ontstaat er een steeds groter groeiende druk op de kostprijs, de kwaliteit en de keten.
Hoe oordeelt u over het feit dat pas in 2030 alle werknemers in de toeleveringsketen van Primark een leefbaar loon ontvangen? Welke rol heeft Nederland in het zorgen dat binnen zo’n keten werknemers een leefbaar loon ontvangen?
Ik vind het positief dat Primark openlijk het streven uit om in 2030 leefbare lonen te realiseren in de gehele toeleveringsketen. De ervaring van bijvoorbeeld Nederlandse bedrijven in het Convenant Duurzame Kleding en Textiel (CKT) wijst uit dat het realiseren van leefbare lonen een complexe en langdurige aangelegenheid is. Het kost bijvoorbeeld tijd om de kloof tussen bestaande en leefbare lonen in kaart te brengen, om veranderingen in inkooppraktijken door te voeren en om producerende fabrieken te ondersteunen bij de veranderingen die daar – veelal in lage- en middeninkomenslanden – nodig zijn. Het is van belang dat Primark heldere, concrete doelen stelt voor de tussenstappen die nodig zijn om in 2030 leefbare lonen te realiseren. Dat ontbreekt nu nog. Daarnaast is het van belang dat Primark de voortgang monitort en daar transparant over communiceert, zodat de voortgang extern verifieerbaar is.
Nederland werkt op verschillende manieren aan het realiseren van leefbare lonen voor werknemers in internationale waardeketens en aan randvoorwaarden die daarvoor nodig zijn, zoals sociale dialoog, veranderen van inkooppraktijken, verhogen van arbeidsproductiviteit, en verbeterd beleid en regelgeving (zowel internationaal als in productielanden). Daartoe werkt Nederland in multi-stakeholderverband samen met bedrijven, zoals bijvoorbeeld in het CKT. Uitvoeringspartners zoals IDH en RVO werken in projecten met bedrijven om tot een leefbaar loon te komen en Nederland werkt met vakbonden aan versterking van de sociale dialoog. Nederland financiert een project van de ILO waarbij het een aantal landen (waaronder India en Ethiopië) adviseert en technische assistentie verleent om de behoeften van arbeiders te kwantificeren door middel van benchmarks en te integreren in de methodiek waarmee lonen worden vastgesteld. Tot slot agendeert Nederland leefbaar loon bij internationale organisaties zoals de EU en de ILO en bij overheden in productielanden om tot verbeterd beleid en regelgeving te komen.
Hoe passen de toezeggingen van Primark binnen de doelstellingen rondom circulaire economie en het beleidsprogramma circulair textiel 2020–2025? En op welke manier gaan de doelstellingen in het beleidsprogramma verder dan de genoemde toezeggingen?
Het Rijk streeft naar een oplopend aandeel gerecycled of duurzaam materiaal in op de Nederlandse markt gebrachte textielproducten. Dit moet in 2030 vijftig procent zijn. Ook streeft het Rijk naar een oplopend aandeel van ingezameld textiel dat wordt hergebruikt en gerecycled. Ook hier is het doel vijfitg procent in 2030. Primark heeft op deze gebieden geen doelen gesteld. Wel heeft Primark aangegeven dat al hun kleding in 2027 te recyclen moet zijn en dat hun kleding langer meegaat (dertig in plaats van vijf wasbeurten). Deze doelen van Primark zouden kunnen leiden tot meer en/of kwalitatief beter aanbod van ingezameld textiel en recyclaat voor nieuwe producten, en kunnen dus bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van het beleidsprogramma circulair textiel. En dat is hard nodig, want de Vereniging Herwinning Textiel constateert dat de kwaliteit van ingezameld textiel onder druk staat door de opkomst van fast fashion.
Het kabinet streeft naar een halvering van de ecologische voetafdruk (uitstoot, watergebruik, chemicaliën en microplastics) van de textielketen in 2035. Primark wil in 2030 de CO2-voetafdruk halveren. De doelstelling van Primark heeft dus een ambitieuzere tijdlijn en kan daarmee een bijdrage leveren aan deze doelstelling uit het beleidsprogramma circulair textiel, maar richt zich enkel op één vorm van uitstoot (CO2).
Kunt u aangeven welke stappen naar aanleiding van het beleidsprogramma circulair textiel 2020–2025 zijn gezet? Zijn er gesprekken gevoerd met de sector? Welke stappen overweegt u om verder gestalte te geven aan het beleidsprogramma circulair textiel?
In april 2020 is het beleidsprogramma circulair textiel 2020–20254 uitgebracht. Dit programma is in samenspraak met de sector opgesteld en er is periodiek overleg met de partijen uit de textielsector om de voortgang van het circulaire textielbeleid te bespreken en de maatregelen verder uit te werken. In mei 2021 is een voortgangsrapportage opgesteld en aan uw Kamer gezonden5; uw Kamer zal zoals toegezegd jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang. Belangrijke stappen die zijn gezet sinds het uitbrengen van het beleidsprogramma zijn de contouren van de UPV voor textiel, het starten met het monitoren van de beleidsdoelstellingen, het sluiten van de Denim Deal en het lanceren van een campagne gericht op consumenten. De UPV wordt momenteel uitgewerkt in een AMvB en zal dit najaar in internetconsultatie gaan. Er komt een Europese textielstrategie, waarop Nederland inbreng heeft geleverd.
Hoe passen de genoemde plannen binnen het voornemen om voor textiel een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) in te voeren, wat betekent dat de producent (degene die het product op de Nederlandse markt brengt) verantwoordelijk wordt gemaakt voor zijn product gedurende de hele levenscyclus van het product, inclusief de afdankfase?
In de algemene maatregel van bestuur waarmee de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor textiel wordt ingevoerd, zijn doelen voor hergebruik- en recycling opgenomen. Het kabinet streeft ernaar dat de UPV voor textiel per 2023 gaat gelden. De UPV heeft betrekking op alle producenten en importeurs van textiel in Nederland, en dus ook op Primark.
Op welke manier worden andere grote internationale kledingfabrikanten die in Nederland afzet hebben, gestimuleerd om stappen te zetten richting een circulaire textielketen?
De UPV gaat gelden voor alle producenten en importeurs die textiel op de Nederlandse markt brengen. Daarnaast zijn er partijen die uit eigen beweging stappen zetten richting een circulaire textielketen zoals bijvoorbeeld is gebeurd in de Denim Deal. Daarnaast zet het kabinet in op Europese regelgeving.
Hoe staan de genoemde stappen in verhouding tot stappen die het Nederlandse midden- en klein bedrijf (mkb) maakt richting een circulaire textielketen?
Het mkb is geen homogene groep. Binnen het mkb zijn er koplopers die hun hele keten transparant maken en duurzaamheid en circulariteit als unique selling point nemen en zich daarmee onderscheiden van de mainstream bedrijven. Zij kunnen vaak sneller schakelen dan grote bedrijven en gaan verder dan regelgeving vereist. Ook zien we dat het mkb in bedrijfskleding vaak hoge kwaliteit levert, de retourlogistiek op orde heeft en een transparantere keten heeft. Maar er zijn ook middenmoters en achterblijvers die meer zullen moeten doen om aan komende regelgeving te voldoen.
Bent u het eens dat het zeer positief is dat het betreffende bedrijf stappen wil ondernemen in het verduurzamen van hun keten, maar dat dit nog niet voldoende is om tot een circulaire keten te komen? Zo ja, wat zijn de benodigde vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het zeer positief dat Primark wil verduurzamen en circulair wil worden. Daarbij zou het wel goed zijn als het bedrijf concrete, meetbare doelen stelt en transparant over de voortgang en resultaten communiceert. Ook omvat circulariteit veel aspecten die nog niet allen in de bekendgemaakte doelen van Primark zijn opgenomen. Denk aan ontwerp voor langdurig gebruik, recycling of hergebruik, de toepassing van gerecycled en duurzaam materiaal, de ecologische voetafdruk van de toeleveringsketen, inzameling, recycling en hergebruik, goede arbeidsomstandigheden en transparantie in de keten. Het kabinet is in gesprek met partijen uit de keten om gezamenlijk stappen te zetten op al deze aspecten en moedigt bedrijven ook aan zelf doelen te stellen.
Het bericht ‘Geen Friese tolken meer beschikbaar vanwege ‘magere vergoeding’ |
|
Romke de Jong (D66), Mirjam Bikker (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen Friese tolken meer beschikbaar vanwege «magere vergoeding»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat het Fries tijdens zittingen gebruikt mag worden zoals geregeld in de «Wet gebruik Friese taal»?
Ja, het is belangrijk dat de Friese taal in de rechtspleging wordt gebruikt en daar wordt ook in voorzien.
Wat betekent dit voor de uitvoering van artikel 11 van de Wet gebruik Friese taal en erkent u dat in voorkomende gevallen de beschikbaarheid van een tolk noodzakelijk is voor de uitvoerbaarheid van dit artikel?
Bij de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zijn rechters en raadsheren werkzaam die de Friese taal spreken. Bij het arrondissementparket Noord-Nederland en de vestiging van het ressortsparket in Arnhem-Leeuwarden zijn officieren van justitie en advocaten-generaal werkzaam die Fries spreken. Dit maakt het mogelijk dat de persoon, bedoeld in artikel 11 van de Wet gebruik Friese taal, zich ter terechtzitting van de Friese taal kan bedienen. In voorkomende gevallen kan ook een tolk Fries worden ingezet, waarmee het eveneens mogelijk wordt dat bedoelde persoon zich van de Friese taal kan bedienen. In beginsel is dit een tolk die staat ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers. De Wet beëdigde tolken en vertalers voorziet er in algemene zin ook in dat er, indien er geen in het register ingeschreven tolk beschikbaar is, onder voorwaarden een tolk in de betreffende talencombinatie kan worden ingezet van buiten het register.
Hoe denkt u via een fatsoenlijke vergoeding voor gekwalificeerde C1-tolken het recht op het gebruik van de tweede Rijkstaal te waarborgen nu dit onder druk staat?
Met de wijziging van het Besluit tarieven in strafzaken (Btis) per 1 juli 2020 is een vernieuwde systematiek geïntroduceerd waarmee alle in het Register beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolken (en vertalers) zelf kunnen onderhandelen over hun tarieven. De in het Btis genoemde bedragen, die voor de wijziging golden als vaste tarieven, zijn daarbij omgezet in gegarandeerde minimumtarieven. De tolken kunnen op individuele basis over hun tarieven onderhandelen met intermediairs, die via aanbestedingsprocedures zijn of nog worden geselecteerd. De eerste aanbestedingen zijn in september 2020 uitgezet. Doordat de diverse aanbestedingen gefaseerd zijn uiteengezet zijn er nog niet voor alle onderdelen nieuwe contracten gesloten. De publicatie voor de aanbesteding van de nieuwe contracten voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak wordt op dit moment voorzien in het vierde kwartaal van 2021. Tot de datum van inwerkingtreding van deze contracten blijven nog de vaste tarieven van kracht zoals die golden voor bovengenoemde wijziging van het Btis. Daarna kunnen alle tolken, dus ook de tolken Fries, zelf over hun tarieven onderhandelen.
Ziet u kansen om het recht op het gebruik van de tweede Rijkstaal in het rechtsverkeer ook op andere wijze te bevorderen, bijvoorbeeld door met de rechterlijke macht afspraken te maken over actieve en passieve beheersing van de taal?
Zoals bij vraag 3 toegelicht zijn er bij de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden rechters en raadsheren werkzaam die de Friese taal actief beheersen. Daarnaast vragen de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van de overige medewerkers een passieve beheersing van de Friese taal, dan wel de bereidheid om dat te leren. Om de kennis van de Friese taal onder medewerkers te bevorderen bieden de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden periodiek cursussen Fries aan hun medewerkers aan.
Daarnaast worden belanghebbenden zowel in de correspondentie als ook in de gebouwen van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geïnformeerd over de mogelijkheid om ter zitting Fries te spreken. In het gerechtsgebouw en het paleis van justitie in Leeuwarden hangen bordjes waarop die informatie is vermeld. Ook op de website van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is informatie beschikbaar gesteld over het Fries in het rechtsverkeer. In het verlengde van de afspraken tussen Rijk en provincie aangaande de zichtbaarheid van het Fries, hebben de Rechtbank Noord-Nederland en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zelf besloten hernieuwde aandacht te besteden aan optimalisatie van de informatie opdat belanghebbenden zich nog meer uitgenodigd zullen weten om tijdens zittingen in de rechtbank en/of in het gerechtshof naast het Nederlands desgewenst ook Fries te spreken.
De rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werken verder mee aan een onderzoek van de provincie Fryslân om meer inzicht te krijgen in de mate waarin inwoners van Fryslân in de praktijk gebruikmaken van het recht om Fries te spreken in de rechtbank en/of het gerechtshof. Hiertoe zal een nulmeting worden uitgevoerd. De nulmeting richt zich ook op de zichtbaarheid en de taalbeheersing Fries bij medewerkers van beide gerechten. Aan de hand van de uitkomsten van de nulmeting kan door de rechtbank en het gerechtshof worden bepaald of en welke verdere maatregelen genomen worden om de zichtbaarheid en de passieve beheersing van het Fries onder medewerkers verder te vergroten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afzonderlijk vast te leggen afspraken over de Friese taal in het rechtsverkeer, zoals omschreven in de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2019–2023, Artikel 9, tussen het Rijk en de provincie Fryslân?
De provincie Fryslân is actiehouder van de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2019–2023. Tijdens een bestuurlijk overleg op 19 april 2021 in aanwezigheid van de commissaris van de Koning en de president van de Rechtbank Noord-Nederland is er wederzijds kennisgemaakt en is er een aantal afspraken gemaakt t.a.v. het Fries in het rechtsverkeer. Een van de afspraken is dat er een 0-meting wordt gedaan om uit te zoeken hoe het ervoor staat met (het gebruik van) het Fries in de rechtszaal. Ook het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werkt mee aan deze 0-meting.
Bent u bereid in de nieuw op te stellen bestuursafspraak concrete afspraken over de tolken vast te leggen?
Voor de periode vanaf 2024 worden nieuwe bestuursafspraken Friese taal en cultuur gesloten. In dat kader zal ook gesproken worden over het gebruik van het Fries in de rechtspraak. Het is aan mijn ambtsopvolger deze afspraken concreet vorm te geven en vast te leggen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Rechtspraak van donderdag 30 september 2021?
Ja.
Studenten die beleggen met een DUO-lening |
|
René Peters (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rijk worden door beleggen met je DUO lening» van de Financiële Student?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de mening van De Financiële Student dat beleggen met een DUO-lening financieel verstandig is, omdat lenen tegen een rente van 0% om te beleggen met een verwacht rendement van 6/7% een prima rendement tegen een laag risico inhoudt?2
Ik deel die mening niet. De studielening is niet bedoeld om te beleggen. Die is beschikbaar gesteld, zodat studenten kunnen voorzien in de kosten voor de studie en het levensonderhoud. Ik vind het dan ook onwenselijk en bovendien onverstandig om met dat geld te gaan beleggen. Beleggen met geleend geld is geen verstandige keuze, omdat je bij tegenvallende rendementen met schuld kan blijven zitten die je wel moet terugbetalen. Het Nibud stelt dat je alleen moet beleggen met geld dat je kunt missen en benadrukt dat het belangrijk is om daarnaast voldoende spaarbuffer aan te houden.3
Is bij u bekend hoeveel studenten inderdaad (maximaal) lenen om met het geleende geld te beleggen? Kunt u bij benadering aangeven hoeveel gemeenschapsgeld op deze manier gebruikt wordt? Zo nee, hoe bent u van plan zicht te krijgen op de grootte van dit probleem?
Uit het Nibud Studentenonderzoek4 onder hoger onderwijs studenten bleek dat 9% van de studenten belegt met de studielening. Er is niet uitgevraagd of zij maximaal lenen om te beleggen en welk bedrag ze aan beleggingen besteden. Ik wil er wel op wijzen dat het niet noodzakelijkerwijs zo hoeft te zijn dat studenten het gehele bedrag dat zij lenen gebruiken om te beleggen. In november verschijnt het Nibud Studentenonderzoek naar mbo-studenten. Dan wordt duidelijk in hoeverre mbo-studenten lenen om te beleggen.
Deelt u de mening dat deze manier van omgaan met gemeenschapsgeld zeer onwenselijk is?
Die mening deel ik. Een studielening is niet bedoeld om te beleggen.
Deelt u de mening dat beleggen met geleend geld slechts mogelijk is voor studenten die het geld niet nodig hebben voor hun studie of primaire levensbehoeften? Deelt u de mening dat hierdoor de (kansen)ongelijkheid dus sterk toe is genomen, omdat het rijke studenten rijker maakt?
Uit het Nibud Studentenonderzoek onder studenten in het hoger onderwijs blijkt dat 9% van de ondervraagde studenten aangeeft te beleggen met hun studielening. We weten niet of dit studenten zijn met ouders met een hoger inkomen. Een veel groter deel geeft aan de lening te gebruiken waarvoor die bedoeld is, namelijk om het collegegeld, boodschappen, boeken en huur en energie te kunnen betalen.
Verder stelt het studiefinancieringsstelsel iedere student financieel in staat om te studeren en de kansen voor de toekomst te vergroten. Het is wel zo dat studenten die het leenbedrag (voornamelijk) nodig hebben voor hun studie of primaire levensbehoeften, niet in staat zullen zijn om dit bedrag te gebruiken om te beleggen. Daarnaast vind ik het van belang dat studenten die niet (maximaal) hoeven te lenen voor hun studie en levensonderhoud, verstandige keuzes maken ten aanzien van hun leenbedrag.
Kunt u bevestigen dat het gebuikt van een DUO-lening om te beleggen (nog) niet verboden is? Waarom is niet daarvoor gekozen?
Het is niet verboden om de studielening te gebruiken om mee te beleggen. Het staat studenten vrij om zelf te beslissen waar zij hun geld aan uitgeven. Het is ook mogelijk dat studenten het geld dat zij verdienen met een bijbaan gebruiken om te beleggen, en de studielening om de studiekosten en het levensonderhoud te betalen. Het is ook niet aan de overheid om te bepalen waar studenten hun geld aan uit mogen geven. Een verbod op beleggen met een studielening is bovendien niet te handhaven, omdat de overheid dan voor alle studenten moet controleren waar studenten hun geld aan uitgeven en ook of zij hun geleende geld bijvoorbeeld laten beleggen door anderen, die daartoe wel in staat zijn.
Bent u in dat geval van plan in de voorwaarden van een DUO-lening een expliciet verbod op beleggen op te nemen?
Dit staat haaks op de vrijheid die studenten hebben om zelf te bepalen waar zij hun geld aan uitgeven. Zoals hierboven al is genoemd, zou dit ook niet te handhaven zijn.
Omdat ik beleggen met studiefinanciering heel onverstandig vind, wil ik dit wel betrekken in het verbeteren van de voorlichting aan studenten. DUO onderzoekt nu hoe studenten op de website kunnen worden gewezen op het belang van bewuste keuzes over hun studiefinanciering. Verder start het Nibud momenteel met het advies5 over hoe we kunnen bevorderen dat studenten bewuste financiële keuzes nemen. Ik heb het Nibud gevraagd om hierin ook in te gaan op studenten die beleggen met hun studielening.
Hoe weegt u «maximaal lenen om te beleggen» in het licht van de discussie rondom het leenstelsel?
De Kamer heeft zich onlangs uitgesproken over de gewenste aanpassingsrichting van het studiefinancieringsstelsel. Welke keuzes hierin ook gemaakt gaan worden; het blijft van groot belang dat studenten bewuste keuzes maken over de studiefinanciering die ze aanvragen. Maximaal lenen om te beleggen vind ik zeer onverstandig. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven, ga ik bekijken hoe we studenten hier zo goed mogelijk op kunnen wijzen.
Het bericht ‘Fraudeurs houden toch groen vinkje’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fraudeurs houden toch groen vinkje»? Wat vindt u daar daarvan?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en ben bekend met het feit dat een eventueel vervalst coronatoegangsbewijs niet leidt tot het intrekken van een «groen vinkje». Ik ben mij ervan bewust dat dit vragen kan oproepen. In de CoronaCheck-app kunnen twee soorten bewijzen worden aangemaakt en getoond: een QR-code voor binnenlands gebruik (coronatoegangsbewijs ofwel CTB) en internationale QR-codes (DCC’s) ten behoeve van reizen. Bij de ontwikkeling van het Nederlandse CTB (zowel digitaal in de CoronaCheck-app als ook geprint op papier) is een afweging gemaakt in balans tussen de bescherming van persoonsgegevens en het tegengaan van misbruik. Dit omdat het gaat om uiterst gevoelige gegevens die zouden worden getoond aan private controleurs bij toegang tot allerlei voorzieningen of activiteiten. Hierover heb ik uw Kamer eerder ook geïnformeerd.2 Daarbij is de bewuste keuze gemaakt het belang van privacy en informatieveiligheid zwaarder te laten wegen dan het volledig uitsluiten van alle mogelijke misbruik.
De CoronaCheck-app is daarom ontwikkeld volgens de principes van privacy- en security by design waarbij verschillende maatregelen zijn getroffen om de privacy van burgers te borgen. Zo kiezen mensen zelf om gegevens op te halen en worden deze niet automatisch naar de app verzonden. Eventuele testgegevens van een besmetting kunnen daarom ook niet automatisch gelieerd worden aan een verkregen QR-code. Daarnaast zijn in het geval van een Nederlands coronatoegangsbewijs slechts summiere persoonsgegevens opgenomen in de QR-code, is de bron van het bewijs (een vaccinatie, een test of een doorgemaakte COVID19-infectie) niet zichtbaar en zijn mensen ook niet te volgen in welke bezoeken zij afleggen. De app is verder zonder internetverbinding te gebruiken en er vindt geen centrale opslag van bewijzen plaats. Deze ontwerpkeuzes hebben ook de consequentie dat een QR-code niet zonder meer automatisch op afstand kan worden ingetrokken.
Deelt u de mening dat dit het belonen is van frauduleus handelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voornemens acties te ondernemen om ervoor te zorgen dat QR-codes die door frauduleus handelen tot stand zijn gekomen, ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen te voorkomen dat frauduleus handelen wordt beloond en wanneer kan dit geregeld zijn/worden?
De GGD heeft aangegeven dat, voor de gevallen die bekend zijn bij GGD GHOR Nederland en waarvan bewezen is dat er onterechte vaccinatiebewijzen zijn verstrekt die voortkomen uit hun bronregistratie, deze nietig zullen worden verklaard en uit het administratiesysteem worden verwijderd. Zoals in de beantwoording van vraag 1 en 2 is aangegeven, is het als gevolg van de bewuste privacy keuzes die zijn gemaakt niet mogelijk om een al uitgegeven Nederlandse QR-code ten behoeve van binnenlands gebruik, automatisch in te trekken. Ook niet op het moment dat de GGD de vaccinatiegegevens uit het systeem heeft verwijderd. Het coronatoegangsbewijs bevat namelijk te weinig informatie om dit daadwerkelijk te kunnen doen. Ik vind dat binnen de gekozen kaders van privacy en informatieveiligheid wel gezocht moet blijven worden naar mogelijkheden om fraude te bestrijden. Dit is onder meer van belang voor het draagvlak van het CTB- en DCC-systeem, ik verken daartoe voortdurend de mogelijkheden.
Recent is ook een andere vorm van fraude toegenomen, namelijk het online verspreiden van QR-codes van coronatoegangsbewijzen zodat andere personen deze QR-codes kunnen gebruiken om toegang te krijgen. Deze QR-codes worden geblokkeerd en geven in de Scanner app een rood scherm.
Welke gesprekken vinden daar nu over plaats met GGD GHOR Nederland en wat zijn daarvan de uitkomsten?
In algemene zin werken mijn ministerie en GGD GHOR Nederland uiteraard aan het bestrijden van fraude en werken daarbij, waar nodig, samen. Dat geldt bijvoorbeeld voor vervalste vaccinatiebewijzen die via diverse (online) kanalen worden aangeboden. Waar mogelijk worden in overleg met het Ministerie van VWS, GGD GHOR Nederland en externe onderzoekers maatregelen getroffen.
Bent u daarnaast voornemens om de app naar Belgisch voorbeeld aan te passen, om de fout te corrigeren waarbij iemand die gevaccineerd is maar wel besmet is geraakt, toch een groen vinkje in de CoronaCheck-app blijft houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Onder de bij het antwoord op vraag 1 genoemde kaders is het niet mogelijk om op afstand een in de app of op papier afgegeven coronatoegangsbewijs van bijvoorbeeld iemand die besmet is – al dan niet tijdelijk – in te trekken of ongeldig te maken. Het is aan mensen zelf om rekening te houden met anderen en zich bij een eventuele besmetting aan de op dat moment geldende richtlijnen te houden, dat wil zeggen zich te laten testen en thuis te blijven.
Het bericht dat er geen gerechtstolk Fries meer beschikbaar is om financiële redenen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er geen gerechtstolken Fries meer beschikbaar zijn omdat zij de beloning te laag vinden? Wat vindt u daar van?1 2
Ik ben bekend met dit bericht. Ik betreur het dat de in het Register beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolken Fries op dit moment hebben besloten geen tolkdiensten meer te verrichten ten behoeve van de rechtspleging. Te meer omdat ik met de invoering van het nieuwe stelsel voor de aanbesteding van tolkdiensten wil bewerkstelligen dat beëdigde tolken (en vertalers) met door de overheid gecontracteerde intermediairs afspraken kunnen maken over de voorwaarden waaronder zij voor de overheid willen werken. En met in achtneming van het minimumtarief kunnen onderhandelen over de tarieven.
Waarom heeft u het zo ver laten komen dat er geen Friese gerechtstolk meer beschikbaar is? U was toch ook op de hoogte van de grote onvrede onder gerechtstolken en -vertalers?
Mij is bekend dat er onder de tolken onvrede bestaat over de vergoedingen en onduidelijkheid bestaat over het moment waarop zij met door de overheid gecontracteerde opdrachtnemers afspraken kunnen maken over de hoogte ervan. Zoals dat ook voor alle andere op grond van het Besluit tarieven in strafzaken plichtige dienstverlening geldt, zullen ook het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak de eerdere vaste tarieven (nu minimumtarieven) blijven hanteren totdat via de gecontracteerde marktpartijen de tariefontwikkeling tot stand kan komen. Na invoering van de nieuwe contracten is het mogelijk voor de tolk en vertaler om met de intermediair te onderhandelen over de tarieven. De publicatie voor de aanbesteding van de nieuwe contracten voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak wordt op dit moment voorzien in het vierde kwartaal van 2021.
Om de onduidelijkheid weg te nemen zal ik een website laten ontwikkelen waarmee de tolken en vertalers worden geïnformeerd over het stelsel en de daarover veelgestelde vragen.
Deelt u de mening dat de toegang tot het recht van Nederlanders die Fries spreken hiermee een dode letter is geworden?
Ik deel deze mening niet. Zoals toegelicht bij vraag 2 wordt er momenteel een nieuwe systematiek ingevoerd. Ik heb er alle vertrouwen in dat onder dit nieuwe stelsel de beschikbaarheid van tolken Fries voor de rechtspleging ook voor de toekomst is gewaarborgd. Overigens wordt de toegang tot het recht van Nederlanders die Fries spreken ook op andere wijzen gefaciliteerd. Zo werkt bij de rechtbank Noord-Nederland een aanzienlijk aantal rechters en griffiers met een actieve beheersing van het Fries. Daarnaast stelt de rechtbank bij alle vacatures voor rechters en griffiers als eis dat minimaal sprake is van passieve beheersing van de Friese taal of de bereidheid tot het volgen van een cursus Fries verstaan en lezen. Ieder jaar worden er cursussen Fries aangeboden aan niet-Friestalige rechters en griffiers van de rechtbank. Bij het arrondissementsparket Noord-Nederland zijn Friestalige officieren van justitie werkzaam en wordt geïnvesteerd in het aanbieden van cursussen Fries voor de niet-Friestalige officieren. Ook bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de vestiging van het ressortparket in Arnhem-Leeuwarden zijn raadsheren en advocaten-generaal werkzaam die de Friese taal spreken.
Waarom steekt de regering nog altijd geld in de Netherlands Commercial Court zodat ondernemingen in het Engels kunnen produceren, terwijl Nederlanders die Fries spreken nu in de kou komen te staan omdat u op de tolken en vertalers wil beknibbelen?
Zoals onder vraag 2 toegelicht wordt er momenteel een stelselwijziging doorgevoerd waarbij er niet langer vaste (niet onderhandelbare) tarieven voor tolk- en vertaaldiensten gelden maar waarbij de tolken en vertalers met de intermediairs kunnen onderhandelen over hun tarieven. Daarbij zijn de genoemde vaste tarieven in het Besluit tarieven in strafzaken (Btis) gewijzigd in gegarandeerde minimumtarieven. In dit nieuwe stelsel zijn derhalve hogere tarieven dan voorheen wel mogelijk maar lagere tarieven niet.
Overigens is het uitgangspunt bij het Netherlands Commercial Court (NCC) dat op termijn de uitgaven worden bekostigd door de inkomsten uit de griffierechten van het NCC.
Welke acties gaat u ondernemen om de toegang tot het recht voor Nederlands die Fries spreken te herstellen?
Er is geen sprake van het vervallen (zijn) van de toegang tot het recht voor Nederlanders die Fries spreken. Ik verwijs daarvoor naar mijn antwoord op vraag 3. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie mij verzekerd dat indien een justitiabele Fries wenst te spreken dit zal worden geregeld.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat ook andere gerechtstolken en -vertalers in andere talen ermee gaan stoppen?
In algemene zin zal het nieuwe stelsel, zoals dat is uiteengezet in het antwoord op vraag 2, ervoor moeten gaan zorgen dat de tolken met de intermediairs afspraken kunnen maken over de voorwaarden waaronder zij voor de overheid willen werken. Daarnaast ben ik in nauw contact met de beroepsgroep van tolken en vertalers om de invoering van het nieuwe stelsel te begeleiden. Voorts is er een systematiek ontwikkeld waarmee wordt gemonitord of de doelstellingen van het nieuwe stelsel worden bereikt en waarmee ook eventuele knelpunten kunnen worden gesignaleerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat rechtspraak van 30 september?
Ja.
De inval in kalverslachterij Ekro door 269 Libération |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de inval bij kalverslachterij Ekro door 269 Libération Animale?1, 2, 3
Ja.
Waren er van tevoren inlichtingen die wezen op deze inval? Zo niet, waarom niet?
Lokaal waren er vooraf geen signalen binnengekomen over deze actie. Over al dan niet lopende inlichtingenonderzoeken kan ik geen uitspraken gedaan.
Heeft u een goed beeld van de dreiging afkomstig van dieren-activistische groepen? Zo niet, waarom niet?
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) duidt de mogelijke dreiging vanuit activitistische dierenrechtenbewegingen periodiek in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN).4 Daaruit blijkt dat de Nederlandse dierenrechtenbeweging al lange tijd klein is en zich voornamelijk uit in vreedzame demonstraties. Soms maken enkele individuen heimelijk videobeelden in bijvoorbeeld slachthuizen of konijnenfokkerijen om de omstandigheden aan de kaak te stellen. In 2019 vonden in verschillende landen enkele internationale bezettingsacties van boerenstallen plaats, bijvoorbeeld in Nederland, België en Frankrijk. Hier waren enkele Nederlanders bij betrokken. Dit zijn samen met de inval door 269 Libération Animale meer vergaande uitzonderingen op de doorgaans niet-extremistische beweging.
Hoeveel prioriteit heeft het tegengaan van dit soort acties van dierenactivisten voor de NCTV en andere veiligheidsdiensten?
Indien bij dergelijke acties door dierenrechtenactivisten de wet wordt overtreden dan zal daar vanuit de overheid, net als bij de stalbezetting in Apeldoorn, direct en adequaat tegen opgetreden worden. Zoals gezegd is er doorgaans bij acties vanuit de dierenrechtenbeweging in Nederland spraken van activisme. Zolang acties van dierenactivisten vallen binnen de grenzen van de democratische rechtsorde is er geen reden om deze tegen te gaan. Indien de acties de grenzen van de democratische rechtsorde overschrijden is er spraken van extremisme. Bij extremistische gedragingen treedt de overheid hard op. Daartoe bestaat een breed bestuurlijk en wettelijk instrumentarium, met het doel om extremisme en terrorisme te bestrijden, ongeacht de ideologische signatuur.
Was u al voor de inval bekend met 269 Libération Animale?
Ja, deze groepering was mij reeds bekend.
Definieert u de handelingen van 269 Libération Animale als terrorisme? Zo niet, waarom niet?
Deze handelingen beschouwt de NCTV niet als terrorisme. De NCTV definieert het fenomeen terrorisme namelijk als het uit ideologische motieven plegen van op mensenlevens gericht geweld, dan wel het aanrichten van maatschappij-ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke ondermijning en destabilisatie te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.
Invallen of bezettingsacties als in het bericht over 269 Libération Animale kunnen weliswaar leiden tot een korte onderbreking van werkzaamheden, maar zorgen niet voor maatschappij-ontwrichtende schade.
Definieert u 269 Libération Animale, een organisatie die democratische middelen afwijst, als een terroristische organisatie? Zo niet, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 6. Het afwijzen van democratische middelen is onvoldoende om een organisatie te bestempelen als een terroristische organisatie.
Hoe kwalificeert u de vergelijkingen die 269 Libération Animale trekt tussen de vleesindustrie en het naziregime, de Holocaust en de slavernij?
De vergelijking of gelijkstelling van hedendaagse ontwikkelingen in de vleesindustrie met het naziregime, de Holocaust of de slavernij is in elke context zowel misplaatst als ongepast.
Baart het u zorgen dat het overgrote deel van de invallers afkomstig is uit het buitenland?
Nee. Zoals eerder aangegeven is de Nederlandse dierenrechtenbeweging klein en voornamelijk activistisch van aard. Dat het overgrote deel van de invallers uit het buitenland afkomstig is kan wijzen op een beperkte animo in Nederland voor dergelijke acties.
Kunt u toelichten hoe buitenlandse extremisten een grote inval in het midden van Nederland kunnen organiseren zonder dat veiligheidsdiensten of politie hen strobreed in de weg legt?
Zie het antwoord op vraag 2. Zodra duidelijk werd dat ter plekke door de actievoerders de wet werd overtreden is direct door de lokale autoriteiten opgetreden. In het algemeen geldt dat het onmogelijk is alles te voorzien, te voorspellen en te voorkomen.
Het doel van 269 Libération Animale is «niet om het publiek bewust te maken, maar om concrete effecten als economische schade te veroorzaken», op welke manier wijkt deze strategie af van de strategie die dierenactivisten tot noch toe hanteerden?
Zoals te lezen is bij de beantwoording op vraag 3 zijn de meeste acties vanuit de dierenrechtenbeweging activistisch en incidenteel sprake van buitenwettelijke acties. Daarmee past het binnen de duiding en beschrijving die door de NCTV in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland gegeven is.
Op welke wijze hoopt u deze nieuwe strategie te ondervangen?
Zie antwoord onder vraag 4.
Overweegt u zwaardere bestraffing voor dit soort misdrijven, in de context dat 269 Libération Animale de actie, ondanks hun arrestatie en beboeting, als een «overwinning» definieert? Zo ja, kunt u deze overwegingen zo snel mogelijk met de Kamer delen?
Nee.
269 Libération Animale heeft al aangekondigd door te gaan met deze acties, op welke manier gaat u proberen dit te voorkomen?
In navolging van eerdere incidenten in de landbouwsector heeft de politie in afstemming met het Openbaar Ministerie de aanpak van openbare orde problematiek voortkomend uit dierenrechtenactivisme en -extremisme in de landbouwsector tegen het licht gehouden. Er is een handelingskader opgesteld dat gedeeld kan worden met de lokale driehoeken. In het gesprek met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland en de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) is tevens afgesproken dat de wederzijdse informatie-uitwisseling wordt geïntensiveerd, en dat er contactpunten komen bij de politie zodat de samenwerking en verdere uitwisseling geoptimaliseerd kan worden. Tenslotte is een aanvullend factsheet5 ter beschikking gesteld aan LTO Nederland en de POV over dit fenomeen en concreet handelingsperspectief
Daarnaast zal er bij nieuwe en soortgelijke incidenten eveneens opgetreden worden. Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
ic-capaciteit en opleiding van ic-verpleegkundigen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat ziekenhuizen ic-capaciteit inleveren door nijpend tekort aan zorgpersoneel?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat er, anderhalf jaar na het begin van de (vermeende) coronacrisis, en met het nieuwe griepseizoen in aantocht, nog steeds een tekort aan ic-personeel dreigt en dat het aantal ic-verpleegkundigen over dezelfde periode nauwelijks is toegenomen?
Er wordt fors geïnvesteerd in de zorg, in het bijzonder in de bemensing van de IC’s. Zo heeft het kabinet voor de jaren 2020–2022 bijna € 500 mln. euro beschikbaar gesteld aan de ziekenhuizen voor uitvoering van het IC-opschalingsplan. Daarmee is afgelopen jaar – binnen de grenzen van het haalbare – een forse uitbreiding van de capaciteit binnen de ziekenhuizen gerealiseerd. Ook kunnen ziekenhuizen – zonder beperking en volledig bekostigd – gespecialiseerd verpleegkundigen, waaronder IC-verpleegkundigen, opleiden via de beschikbaarheidsbijdragen voor de verpleegkundige vervolgopleidingen. De werkelijkheid nu is echter anders dan aan het begin van de COVID-19 crisis. De druk op de zorg houdt lang aan en dit heeft zijn weerslag op de beschikbaarheid van zorgprofessionals door ziekteverzuim en uitstroom. De ROAZ voorzitters hebben aangeven dat er voor komend najaar voor een piekperiode 1350 IC bedden beschikbaar zijn. Op dit moment is vooral de personele kant de beperkende factor bij de mogelijkheden om de capaciteit verder uit te breiden, ondanks dat er door de ziekenhuizen hard gewerkt wordt aan het opleiden van personeel en het aantrekken van nieuwe medewerkers. Aan deze inspanningen zitten grenzen, zeker nu de druk op de ziekenhuizen en de IC’s hoog blijft, net als het verzuim, waardoor de begeleidingscapaciteit voor nieuwe mensen onder druk staat.
Bent u bekend met het feit dat het Universitair Medisch Centrum Maastricht (UMCM) er wél in is geslaagd, sinds het begin van de (vermeende) coronacrisis, het aantal opgeleide ic-verpleegkundigen te laten verveelvoudigen?
Ja hier ben ik mee bekend. Factoren die het voor het Universitair Medisch Centrum Maastricht mogelijk maakten om veel IC-verpleegkundigen op te leiden zijn onder andere het feit dat UMCM koploper is bij het opzetten van de Basis Acute Zorg (BAZ)-opleiding, het opschalingsplan heeft hierbij gewerkt als een versneller. Daarnaast is er een goede opleidings-mind set bij de afdelingshoofden, is er aandacht voor loopbaanwensen en is er een cultuurverandering op gang gekomen bij zowel de algemene als de gespecialiseerde afdelingen, waardoor opleiden nu een prioriteit is. Tevens heeft het UMCM een centrale opleidingscommissie (COC) voor zorgopleidingen, waarin praktijkcoördinatoren van alle afdelingen samen vorm en inhoud geven aan het beleid en een adviesorgaan vormen. Het dagelijks bestuur heeft direct toegang tot de portefeuillehouder in de Raad van Bestuur. En de rekrutering voor de instroom in de BAZ opleiding is vormgegeven met een speciale website: (https://www.ikgavooracutezorg.nl), de helft van de nieuwe instroom is hiermee extern geworven.
Waarom is dit landelijk niet gelukt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat niet alleen het UMCM maar álle ziekenhuizen waar ic-verpleegkundigen worden opgeleid erin slagen het aantal opgeleide verpleegkundigen drastisch te verhogen?
Ook landelijk zetten alle ziekenhuizen zich in om meer IC-verpleegkundigen op te leiden. Zo heeft de NVZ op 15 september jl. de Verklaring Versterken Arbeidsmarkt Zorg aangenomen, waarin de aangesloten ziekenhuizen zich committeren aan opleiden volgens de ramingen van het Fonds Ziekenhuis Opleidingen. Voor de IC-verpleegkundigen is per ziekenhuis een raming gemaakt door het Capaciteitsorgaan hoeveel personeel er opgeleid moet worden. De verklaring kan helpen om de samenwerking op alle niveaus binnen de instellingen en binnen de regio’s verder aan te jagen. Tevens zijn de succesfactoren van het UMCM gedeeld met de andere ziekenhuizen.
Het opleiden van IC-verpleegkundigen is topprioriteit. Het Ministerie van VWS subsidieert sinds 2018 het programma College Zorg Opleidingen (CZO) Flex Level waarbinnen verpleegkundige vervolgopleidingen en medisch ondersteunende opleidingen, waaronder de opleiding tot IC-verpleegkundigen worden geflexibiliseerd, zodat er meer maatwerk kan worden geboden, waardoor het mogelijk is soms sneller op te leiden. Er is in 2020 onder druk van corona versneld gestart met de implementatie van de Basis Acute Zorg (BAZ) opleiding. Dit is een opleiding van 6 maanden waarin verpleegkundigen de basismodules uit het acute cluster (Spoed Eisende Hulp, IC, Cardiac-care en Ambulance) volgen. Na deze opleiding kan men ingezet worden op de verschillende afdelingen binnen het acute cluster. Na de BAZ kan men ervoor kiezen om door te stromen naar de verkorte opleiding tot IC-verpleegkundige of een andere opleiding binnen het acute cluster. Uitwisseling van personeel tussen de acute afdelingen wordt hiermee ook makkelijker.
Welke maatregelen heeft u genomen om de uitstroom van ic-verpleegkundigen te verminderen? Hoe kan het werk van ic-verpleegkundigen aantrekkelijker (en minder zwaar) worden gemaakt?
Sinds de uitbraak van het coronavirus staan IC-professionals onder grote druk. Om uitstroom van IC-verpleegkundigen te voorkomen heb ik diverse crisisinstrumenten en -maatregelen ingezet om de werkdruk zoveel mogelijk te verlichten. Zoals ik in mijn brief aan de Kamer van 26 mei jl. uiteen gezet heb, is dit gebeurd langs de volgende vier lijnen2:
Dit is onder meer gedaan door afspraken te maken over patiënten spreiding en het verbeteren van de samenwerking in de hele keten. Het spreiden van COVID-19 patiënten helpt bij een gelijke verdeling van de druk op de zorg in het land.
Via de subsidieregeling «Opschaling curatieve zorg COVID-19» zijn middelen beschikbaar gesteld voor de opschaling van de IC-capaciteit en klinische capaciteit in ziekenhuizen voor de behandeling van COVID-19 patiënten. Deze regeling dekt meerdere aspecten van de opschaling, waaronder het beschikbaar houden van personeel en het opleiden van huidige en nieuwe medewerkers. Daarnaast is er juridische ruimte gecreëerd voor het inzetten van voormalig zorgprofessionals en het opschorten van de herregistratieplicht in het BIG-register.
Ik faciliteerde het maatschappelijk initiatief Extra Handen voor de Zorg waarmee meer dan 6000 zorgvrijwilligers en -professionals in de zorg zijn ingezet. Tevens faciliteer ik het initiatief De Nationale Zorgklas (NZK) waarmee 3280 zijn opgeleid om te ondersteunen in de zorg. Nog eens 1721 mensen zijn via de NZK in opleiding voor een mbo-certificaat om daarmee duurzaam in te stromen in de zorg. Ook kunnen ziekenhuizen – net als zorgorganisaties uit andere branches – gebruik maken van de Subsidieregeling Coronabanen (COZO). Dit heeft ertoe geleid dat 8099 mensen aan de slag gaan in de zorg, waarvan 787 dat doen in ziekenhuizen zoals het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU), het Zuyderland Medisch Centrum, de Noordwest Ziekenhuisgroep en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Tot slot heeft Defensie een bijdrage geleverd aan de ziekenhuiszorg en de zorg in de VVT.
De afgelopen periode heeft een zware wissel getrokken op professionals werkzaam op IC’s. Voor de mentale ondersteuning van zorgprofessionals heb ik -in aanvulling op hetgeen reeds beschikbaar is binnen de eigen organisatie- verschillende landelijke initiatieven gefaciliteerd, zoals het contactpunt «psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals» van psychotrauma centrum ARQ-IVP. Voor het mentale en fysieke herstel van zorgpersoneel ben ik in gesprek met Federatie Medisch Specialisten, V&VN en andere veldpartijen hoe we hier effectief werk van kunnen maken.
Om ook op de langere termijn te kunnen zorgen voor voldoende IC-personeel is het van belang om het werk zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Voldoende aandacht voor een goede werk-privé balans, minder administratielast en meer zeggenschap kunnen een positieve bijdrage leveren. Door met IC-personeel in gesprek te gaan over hun ideeën, wensen en behoeften op dit vlak, kunnen ziekenhuizen ervoor zorgen dat de IC een gezonde en prettige werkplek is en blijft.
Waarom is of wordt, gezien de (vermeende) ernst van de coronacrisis, het loon van ic-verpleegkundigen bijvoorbeeld niet (aanzienlijk) verhoogd?
IC-verpleegkundigen hebben zich de afgelopen periode bij uitstek ingezet in de bestrijding van de gevolgen van het corona-virus en hebben zich een cruciale beroepsgroep getoond. Net als de andere zorgprofessionals die in de frontlinie hebben gestreden tegen de gevolgen van de corona-crisis zijn de IC-verpleegkundigen zowel in 2020 als in 2021 in aanmerking gekomen voor een zorgbonus.
Naast deze extra waardering verdienen IC-verpleegkundigen het gezien hun belangrijke werk ook zeker om een goed salaris te ontvangen. Concrete salarisafspraken voor zorgprofessionals worden echter aan de cao-tafel gemaakt. VWS is geen partij bij deze onderhandelingen tussen private partijen.
VWS zorgt er via het jaarlijks ter beschikking stellen van de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) voor dat er in de sector zorg en welzijn voldoende ruimte is voor een concurrerende loonontwikkeling. Deze ruimte bedraagt in 2022 voor de sector zorg en welzijn circa 1,6 miljard euro. Daarnaast is er door het kabinet voor 2022 nog eens 675 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor de middengroepen van de loongebouwen in de zorg. Daarmee kan een stap gezet worden in het verkleinen van de salarisachterstand voor deze groepen ten opzichte van de vergelijkbare groepen in de publieke- en marktsector. De IC-verpleegkundige behoort veelal ook tot deze groep.
Met de aldus beschikbare ruimte is het voor cao-partijen mogelijk om voor IC-verpleegkundigen een salarisverhoging overeen te komen.
Tot slot willen we graag weten waarom het inrichten van een verkorte en alleen op covid gerichte ic-opleiding maar niet van de grond komt, wat zijn hiervan de voordelen en nadelen? Is dit onderzocht? Zo nee, waarom niet? Erkent u dat een dergelijke opleiding de instroom kan vergroten omdat het een korter traject betreft? Erkent u dat een dergelijke opleiding met een focus op covid-patiënten het mogelijk maakt voor ic-verpleegkundigen zich in het verplegen van covid-patiënten te specialiseren, zo kennis op te bouwen en tegelijkertijd er zorg voor te dragen dat andere ic-verpleegkundigen de reguliere zorg weer kunnen oppakken?
Een verkorte en alleen op COVID-19 gerichte IC-opleiding voor verpleegkundigen is niet gestart en niet verder onderzocht, omdat een aparte opleiding tijdens de pandemie afbreuk zou doen aan de kwaliteit van de zorg. IC-verpleegkundigen moeten ook patiënten met andere ziektebeelden kunnen verplegen, bijvoorbeeld omdat COVID-19 patiënten een gecombineerd ziektebeeld kunnen hebben of ontwikkelen. Kennis van COVID-19 alleen is dan onvoldoende om goede zorg te bieden en kan zelfs gevaarlijk zijn als de IC-verpleegkundige niet op tijd bepaalde signalen herkent die samenhangen met een bredere problematiek. Daarnaast is COVID-19 een nieuwe ziekte, waar nog niet alles over bekend is. Kennis van andere ziektebeelden is dan van groot belang. Ik erken dan ook niet dat een dergelijke opleiding de instroom kan vergroten, omdat het een korter traject betreft. De Basis Acute Zorg (BAZ) opleiding is in 2020 versneld gestart en dit is een korte opleiding van 6 maanden waarna de verpleegkundige op de IC bepaalde taken kan uitvoeren en ook op andere afdelingen binnen het acute cluster kan worden ingezet. Deze verkorte opleiding kan mogelijk wel de instroom vergroten. Na de korte BAZ-opleiding kunnen verpleegkundigen doorstromen naar de verkorte IC-verpleegkundige opleiding of een andere verpleegkundige vervolgopleiding binnen het acute cluster. Ik erken dan ook niet dat een opleiding enkel gericht op het verplegen van COVID-19 patiënten de druk op de reguliere zorg zou verlagen, want kennis van andere ziektebeelden is nodig om een COVID-19 patiënt op de IC-afdeling goed te verplegen. Tevens druist een enkel op COVID-19 zorg gerichte opleiding in tegen de wens om zorgprofessionals breed op te leiden, zodat ze breed en flexibel ingezet kunnen worden.
Kunnen de bovenstaande vragen een voor een worden beantwoord?
Ja.
Het bericht ‘Strafrechtelijk onderzoek naar discriminatie om geaardheid op Gomarus-scholen’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Strafrechtelijk onderzoek naar discriminatie om geaardheid op Gomarus-scholen»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen en in welk type situatie de afgelopen tien jaar aangifte is gedaan door de inspectie tegen een school, waarbij in ieder geval de categorie discriminatie zichtbaar is?
Vanaf 2011 is in twee gevallen aangifte gedaan door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). Ten eerste in het geval van de Gomarus Scholengemeenschap (hierna: Gomarus) waar op 8 september 2021 aangifte is gedaan vanwege het vermoeden dat in strijd is gehandeld met wettelijke strafbepalingen omtrent discriminatie en gelijke behandeling. De andere aangifte is gedaan tegen de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO), nadat gesprekken tussen inspecteurs ongeoorloofd waren afgeluisterd. Er is toentertijd aangifte gedaan door de inspectie en door enkele individuele inspecteurs. Vanaf 2011 is daarnaast in zeker acht gevallen aangifte gedaan door de secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Afgezien van de aangifte tegen Gomarus was in geen van deze aangiftes sprake van de categorie discriminatie.
Bent u voorafgaande aan de aangifte door de inspectie op de hoogte gesteld van het voornemen om aangifte te doen? Vindt u het wenselijk dat, vanuit uw verantwoordelijkheid voor het stelsel, diensten die onder het ministerie vallen in situaties als deze zonder kennisgeving vooraf aangifte doen? Zou de inspectie evenals bij de regeling van bekostigingssancties in bepaalde gevallen de zaak niet moeten neerleggen bij het ministerie?
Ja, ik ben voorafgaand aan de aangifte op de hoogte gesteld door de inspectie van haar voornemen aangifte te doen.
De inspectie is bevoegd om aangifte te doen. Het is gebruikelijk dat het ministerie in zulke gevallen vooraf wordt geïnformeerd. Ik vind het van belang dat de inspectie in onafhankelijkheid aangifte kan doen, indien zij dat op basis van haar bevindingen in het toezicht opportuun vindt.
Kunt u aangeven wat de beleidslijn van de inspectie en het ministerie is als het gaat om het doen van aangifte tegen scholen? Wilt u de beleidsdocumenten die hierop betrekking hebben naar de Kamer sturen?
In de regel zal aangifte worden gedaan door het ministerie of de inspectie als er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat.
Klopt het dat de school niet is geïnformeerd over de inhoud van de aangifte en de specifieke gronden waarop deze gebaseerd is? Zo ja, welke redenen gelden daarvoor en vindt u deze handelwijze passen bij het beginsel van zorgvuldigheid? Hoe voorkomt u dat deze onduidelijkheid lang blijft hangen? Klopt het dat de aangifte geen betrekking heeft op concrete situaties die zich in het verleden hebben voorgedaan?
De inspectie heeft het bestuur van Gomarus op 17 september jl. geïnformeerd over het feit dat aangifte is gedaan. Dat was voorafgaand aan het moment op diezelfde dag waarop ik het inspectierapport en mijn beleidsreactie daarop naar uw Kamer stuurde. In die beleidsreactie maakte ik melding van de aangifte door de inspectie.
Vanwege het belang van opsporing en onderzoek door de politie en het Openbaar Ministerie is het niet gebruikelijk om de inhoud van de aangifte en de specifieke gronden te delen met degene tegen wie aangifte wordt gedaan. Na overleg met het Openbaar Ministerie heeft de inspectie op 24 september jl. de inhoud en de specifieke gronden van de aangifte alsnog met het bestuur van de school gedeeld. In de aangifte is vermeld dat in het verleden vermoedelijk sprake is geweest van het opsluiten van leerlingen. Dit is ook vermeld in het inspectierapport.
Is het niet opmerkelijk dat de inspectie aangifte lijkt te hebben gedaan op gronden die bij uitstek onder de competentie van de inspectie zelf vallen, namelijk het handhaven van de onderwijswetgeving? Waarom wordt aangifte gedaan van een praktijk die blijkens het onderzoeksrapport van de inspectie op basis van herstelopdrachten zo snel mogelijk moet worden beëindigd?
De aangifte betreft niet de onderwijswetgeving, maar het vermoeden dat in strijd is gehandeld met wettelijke strafbepalingen omtrent discriminatie en gelijke behandeling. Het is niet aan de inspectie maar aan het Openbaar Ministerie om een dergelijk vermoeden nader te onderzoeken en eventueel tot strafvervolging over te gaan.
Acht u het mogelijk dat een school strafrechtelijk wordt vervolgd indien deze voldoet aan de geldende onderwijswetgeving op het betreffende punt?
Ja, het is mogelijk dat het handelen van een school in strijd is met het Wetboek van Strafrecht zonder dat sprake is van strijdigheid met de onderwijswetgeving. Het kan dus ook zo zijn dat een school strafrechtelijk wordt vervolgd, zonder dat zij in strijd handelt met de geldende onderwijswetgeving.
Onderkent u dat bijzondere scholen de vrijheid hebben om in gesprek te gaan met leerlingen en ouders indien zou blijken dat zij op bepaalde punten een visie zouden ontwikkelen die afwijkt van de grondslag van de school die zij hebben onderschreven? Deelt u de mening dat het juist goed is als betrokkenen met elkaar in gesprek gaan over wezenlijke onderwerpen?
Ja, bijzondere scholen hebben de vrijheid gesprekken te voeren met leerlingen over hoe hun opvattingen en gedragingen zich verhouden tot de grondslag van de school. Het kan raadzaam zijn hun ouders of verzorgers hierbij te betrekken. Dit dient wel te gebeuren op een pedagogisch verantwoorde manier waarbij de (sociale) veiligheid en de gelijkwaardigheid van de leerling te allen tijde gerespecteerd worden. Iedere leerling moet immers kunnen rekenen op een veilig schoolklimaat waarin hij of zij zich vrij voelt zichzelf te zijn. Ook wanneer er spanning kan zijn tussen de identiteit, seksuele oriëntatie of denkbeelden van een leerling en de grondslag van de school.
Kunt u bevestigen dat het op basis van de zorgplicht veiligheid op school in bepaalde situaties juist aangewezen kan zijn dat een school contact zoekt met de ouders indien, mogelijk mede op basis van signalen van externe professionals, zorgen bestaan over de ontwikkeling van de leerling?
Ja, indien zorgen bestaan over de ontwikkeling van een leerling is het in algemene zin raadzaam om ouders of verzorgers hierbij te betrekken. Dit is ook het geval wanneer het gedrag van leerlingen een negatieve invloed heeft op de (sociale) veiligheid van andere leerlingen, bijvoorbeeld bij pestgedrag of fysiek geweld.
Dit geldt echter niet in absolute zin. Er kunnen situaties zijn waarbij de school de afweging maakt ouders niet te betrekken. Bijvoorbeeld omdat het respecteren van de individuele autonomie van de leerling, het omgaan met vertrouwelijke informatie of het prioriteit geven aan de pedagogische relatie tussen leerling en leraar, prevaleren boven het informeren van de ouders. Zo is het bespreken van de seksuele oriëntatie van een leerling met ouders onaanvaardbaar zolang de leerling hier geen toestemming voor heeft gegeven.
Heeft u in de voorbereiding op het verzenden van uw brief ook gesproken met de homoseksuele leerlingen van deze school die blijkens het inspectierapport positieve ervaringen hebben met het handelen van de school? Zo ja, wat is uw ervaring en reactie? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb enkele maanden geleden persoonlijk met een aantal voormalig leerlingen gesproken, waaronder een voormalig leerling met een homoseksuele oriëntatie die positief terugkijkt op zijn schooltijd op Gomarus. Deze gesprekken zijn niet gevoerd als voorbereiding op de recent verstuurde beleidsreactie op het inspectierapport.
Waarom neemt u voetstoots het beeld over dat door de NRC is neergezet over de specifieke voorvallen uit het verleden, terwijl nog door geen enkele overheidsinstantie onderzoek is gedaan naar deze specifieke situaties en de inspectie dat onderzoek zelfs na herhaaldelijk verzoek van de school herhaaldelijk heeft geweigerd? Hoe kunt u schrijven dat de school onvoldoende lessen getrokken heeft uit hetgeen zich in 2016 heeft voorgedaan, nu geen onafhankelijk onderzoek is verricht naar wat zich in 2016 precies heeft voorgedaan?
Mijn appreciatie van de gebeurtenissen op Gomarus heb ik niet gebaseerd op het NRC-artikel, maar op de conclusies van het inspectierapport. De inspectie opereert onafhankelijk en bepaalt zelf de reikwijdte van haar onderzoeken. De focus lag in dit geval op naleving van de wettelijke opdrachten – waaronder de plicht om zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat – en niet specifiek op de voorvallen uit 2016. Uit het onderzoek blijkt dat het bestuur onvoldoende lessen heeft getrokken uit de gebeurtenissen van 2016. In zijn reactie – zoals ook opgenomen in het onderzoeksrapport – erkent het bestuur dit ook.
Klopt het dat het op basis van het beleid van de school in ieder geval niet zo is, en dat het onderzoek ook geen verdere aanwijzingen geeft, dat leerlingen actief uit de kast worden geduwd, maar dat het eerder zo is dat leerlingen met het oog op hun ontwikkeling juist wordt geadviseerd om een dergelijk besluit zorgvuldig en weloverwogen te nemen?
De inspectie heeft vastgesteld dat de school in haar formele beleid, zoals vastgelegd in documenten, de lijn hanteert dat ouders van leerlingen met een homoseksuele relatie daarover worden geïnformeerd. Dat de school aangeeft dat dit reeds geruime tijd een dode letter is en in de praktijk niet wordt gehanteerd, neemt niet weg dat sprake is van formeel vastgelegd beleid dat in elk geval op papier nog niet herzien is. Bovendien heeft de inspectie vastgesteld dat binnen de school onduidelijkheid bestaat over de handelwijze die zou moeten worden gevolgd. De inspectie heeft in haar onderzoek geen conclusies getrokken over of leerlingen al dan niet «actief uit de kast worden geduwd». Het onderzoek richtte zich in dit verband onder meer op de vraag hoe het beleid van de school eruit ziet en of de te volgen handelwijze voor alle betrokkenen duidelijk is.
Kunt u aangeven over welke gewraakte passage u spreekt in uw brief van 17 september jl.?2 Bedoelt u de passage over een homoseksuele rechter, die uit een veelgebruikte seculiere lesmethode bleek te komen en die als kritiekpunt uit het conceptrapport van de inspectie is verwijderd?
De passage waar ik aan refereerde in de beleidsreactie heeft betrekking op een lesmethode waarin wordt gesteld dat homoseksualiteit genezen kan worden door gebed. Het bestuur heeft zelf aangegeven deze passage te schrappen omdat zij niet past bij de visie van de school. Dat betreft een andere passage dan waar in de vraag aan wordt gerefereerd. Deze bleek niet laakbaar te zijn en is na overleg tussen de inspectie en Gomarus inderdaad niet in het definitieve rapport gekomen.
Hoe gaat de inspectie om met situaties van scholen die om inhoudelijke redenen hebben besloten bepaalde onderdelen van het curriculum niet digitaal te geven, bijvoorbeeld als het gaat om sociale competenties? In hoeverre betracht de inspectie, zoals aangekondigd, bij de beoordeling coulance vanwege corona en is het mogelijk om onderdelen later in te halen?
De inspectie houdt bij de beoordeling van kwaliteit en naleving van wettelijke eisen zo nodig rekening met wat in redelijkheid verwacht mag worden en wat mogelijk is. Scholen zijn niet aan het onmogelijke gehouden, maar voor naleving van wettelijke eisen mag wel een nadrukkelijke inspanning worden gevraagd. Wat dat van situatie tot situatie betekent, bijvoorbeeld als het gaat om sociale competenties, is niet in zijn algemeenheid te zeggen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat in de Kamer over het inspectieonderzoek?
Ja.
Het feit dat de ambassadeur in Afghanistan maar drie van de zestig familieleden van het lokaal ambassadepersoneel mocht evacueren |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de mail van ambassadeur Wijgers van 12 augustus jl. aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarin zij in reactie op uw verzoek zegt dat zij niet de keuze kan maken om maar drie van de zestig familieleden van het lokaal ambassadepersoneel te evacueren?1
Ja.
Was dit inderdaad een «besluit van het BWO»? Kunt u dat openbaar maken? Zo nee, waar komt het getal drie dan vandaan?
De overkomst van de gehele lokale staf van de Nederlandse ambassade in Kaboel naar Nederland met hun kerngezinnen werd op 9 juli goedgekeurd door de ministerraad. Daarbij heeft het kabinet besloten dat nauw aangesloten zou worden bij de invulling van de tolkenregeling. Dit betekende ook dat, conform het vreemdelingenrecht, alleen kerngezinnen in aanmerking kwamen (zie tevens het antwoord op vraag 8 en 9). Binnen de groep van ongeveer 500 tolken en gezinsleden die tot dat moment naar Nederland was overgebracht in het kader van de tolkenregeling was hierop tot medio augustus een enkele uitzondering op humanitaire gronden gemaakt.
De groep lokale medewerkers plus kerngezinnen bestond uit 160 personen. De lokale medewerkers verzochten om toevoeging van 58 additionele familieleden. Het Bewindsliedenoverleg (BWO) van 11 augustus besprak deze additionele verzoeken, en de mogelijkheden deze te accommoderen. Conclusie van het BWO was dat uitzonderingen «zeer restrictief» moesten worden toegepast, mede gezien de eerdere afspraak om nauw aan te sluiten bij de tolkenregeling, en dat de post gevraagd zou worden nog eens goed naar de lijst te kijken en contact te hebben met de IND om te identificeren wie in aanmerking kon komen voor een uitzondering op humanitaire gronden.
De conclusies van het BWO zijn telefonisch overgebracht aan de Nederlandse ambassadeur, waarbij is genoemd dat in het BWO was geconcludeerd dat zeer restrictief met uitzonderingen zou worden omgegaan en de ambassade is verzocht samen met de collega’s in Den Haag nog eens goed naar de lijst te kijken en contact op te nemen met de IND om te bezien in welke gevallen een uitzondering zou kunnen worden gemaakt. Om de conclusie «zeer restrictief» te illustreren is in de uitwisseling het getal 3 als orde van grootte genoemd, zonder dat dat als een absoluut aantal is bedoeld. Het is uiteraard te betreuren als de indruk is gewekt dat dit wel zo werd bedoeld.
Zoals te lezen in de reactie op de e-mail van de ambassadeur, is direct na ontvangst van de e-mail de indruk weggenomen dat specifiek drie mensen gekozen moesten worden en aangegeven dat de afspraak was dat «we samen verder naar de lijsten zouden kijken. Als eerste stap zou de post [vandaag] met de IND overleggen. Via J&V bood de IND dit later op de ochtend zelf ook aan, zoals ik heb doorgegeven.» In de daaropvolgende dagen werkte de IND aan de screening van de 58 dossiers, in lijn met de gemaakte werkafspraken dat de IND zich zou buigen over de mogelijke humanitaire uitzonderingen in deze extra groep, analoog aan de tolkenregeling. Het was de bedoeling om aan het begin van de volgende week, op 16 en 17 augustus, korte, telefonische interviews te houden met de overige additionele familieleden. In het licht van de zich snel verslechterende situatie is naar aanleiding van de bespreking in het BWO van 14 augustus op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat alle familieleden waarvoor een uitzondering was gevraagd mee-geëvacueerd zouden worden.
Erkent u dat de Minister van Buitenlandse Zaken in het Kamerdebat op 15 september jl. heeft gezegd dat in de ministerraad een discussie is geweest over het aantal van drie en dat zij toen zei: «De suggestie om er drie van te maken, is denk ik een foute»?
In de ministerraad is deze discussie niet aan de orde geweest. Zoals Minister Kaag in het debat op 15 september zei, is in het BWO van 11 augustus een discussie gevoerd over de vraag hoeveel personen bovenop de kerngezinnen konden meekomen, waarbij door de lens van de tolkenregeling is gekeken naar het verzoek van het lokale ambassadepersoneel, teneinde een consistent beleid te voeren. Het genoemde citaat uit het Kamerdebat is correct.
Hoe is het aantal van drie uit zestig ontstaan, welke onderbouwing ligt eraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Is het aantal van drie in een telefoongesprek aan de ambassade meegedeeld? Zo nee, hoe is het dan meegedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u in het debat op 15 september gezegd dat u «in de verslagen van de BWO’s en de ministerraden» niets over het cijfer drie heeft kunnen terugvinden? Zo ja, betekent dit dat het cijfer drie op een andere plaats tot stand kwam, bijvoorbeeld in een telefoongesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Waar blijft het antwoord op de schriftelijke vragen van 1 september jl. over de evacuatie van familieleden?2
Deze komen u tegelijkertijd met deze antwoorden tegemoet.
Heeft ook groot respect voor de weerstand van de ambassadeur tegenover het voorstel om maar drie van de zestig familieleden te evacueren?
Bij het bepalen welke gezinsleden mee konden reizen met de hoofdpersoon (die valt onder de doelgroep lokaal ambassade personeel) heeft het kabinet besloten het criterium «kerngezin» zoals dat geldt bij de tolkenregeling toe te passen. In deze regeling wordt aangesloten bij het reeds bestaande nareisbeleid waar al sinds jaar en dag een vaststaande afbakening in lijn met de gezinsherenigingrichtlijn bestaat om te bepalen welke gezinsleden in aanmerking komen voor gezinshereniging bij een asielstatushouder. Hierbij wordt de feitelijke gezinsband als criterium gehanteerd. Het gaat dan in beginsel om echtgenoot/partner en minderjarige en jongvolwassen kinderen. Op grond daarvan mochten met de 38 medewerkers in ieder geval 121 gezinsleden meereizen. De discussie ging over familieleden die niet tot het kerngezin behoorden. Op 14 augustus is, naar aanleiding van de bespreking in het BWO, op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat voor het lokale ambassade personeel naast het kerngezin ook inwonende afhankelijke familieleden in aanmerking kunnen komen voor evacuatie. Reden hiervoor was dat lokale stafleden tot het eind toe nodig waren in Afghanistan om de ambassade zo lang mogelijk open te kunnen houden; zij waren dus niet in de gelegenheid om afhankelijke familieleden elders in veiligheid te brengen.
Erkent u dat het voorstel van de regering om maar drie van de zestig familieleden in veiligheid te mogen brengen een onvergeeflijke fout is geweest?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Steeds meer 55-plussers koersen af op financiële nood’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Steeds meer 55-plussers koersen af op financiële nood» in de Telegraaf van 20 september jl.?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat bijna 150.000 huishoudens met een laag inkomen weinig perspectief op verbetering van hun financiële positie hebben? En dat ruim een kwart van de Nederlanders in de leeftijdsgroep van 55 tot 65 jaar afhankelijk is van een uitkering?
De inkomenspositie van Nederlandse huishoudens heeft de voortdurende aandacht van het kabinet. Dit geldt specifiek voor huishoudens met een laag inkomen. Omdat het kabinet het niet gewenst vindt dat huishoudens in Nederland langdurig een laag inkomen hebben probeert het deze huishoudens verder te helpen door een socialezekerheidsstelsel dat gericht is op inkomenswaarborg en het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Hierbij geldt dat Nederland een socialezekerheidsstelsel heeft waarmee een hoge mate van inkomenswaarborg wordt gegeven. Zo is de inkomensterugval voor werknemers indien zij te kampen krijgen met bijvoorbeeld ziekte, werkloosheid of een verhoogde mate van arbeidsongeschiktheid getemperd door diverse werknemersverzekeringen. In het uiterste geval is een beroep op bijstand mogelijk, zodat Nederlandse huishoudens niet onder het sociaal minimum zakken, en bieden de toeslagen een tegemoetkoming in bijvoorbeeld de kosten van huur, kinderen en de zorgverzekering. Aan al deze regelingen zijn voorwaarden verbonden om te borgen dat deze enkel openstaan voor de personen voor wie deze zijn bedoeld, zo wordt bijvoorbeeld getoetst of de mate van arbeidsongeschiktheid van dien aard is dat de te verwachten inkomensterugval niet kleiner is dan bij een beroep op de WIA het geval zou zijn. Het stellen van voorwaarden komt het draagvlak voor en de betaalbaarheid van deze regelingen ten goede. Specifiek voor de groep jonge senioren die vlak voor de AOW-leeftijd zitten bestaan aanvullende regelingen met voorwaarden die op deze groep zijn toegesneden, zoals een ruimere vermogensgrens. Voorbeelden van dergelijke regelingen zijn de Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) en de Inkomensvoorzienig oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers/gewezen zelfstandigen (IOAW/IOAZ).
Naast inkomenswaarborg is het stelsel gericht op het zoveel mogelijk in staat stellen van uitkeringsgerechtigden om (weer) actief te worden op de arbeidsmarkt. Het kabinet gelooft dat betaald werk de meest directe en duurzame weg richting een hoger inkomen en uit armoede is. Om uitkeringsgerechtigden te ondersteunen in de overgang van uitkering naar werk voeren uitvoerders zoals UWV en gemeenten ook re-integratiebeleid uit. Het beeld dat de groep jonge senioren vaker dan andere leeftijdsgroepen een beroep doet op dergelijke regelingen herkent het kabinet. Dit hangt enerzijds samen met gezondheidsfactoren, anderzijds is soms sprake van een mismatch met de vaardigheden die de huidige arbeidsmarkt vraagt. Het kabinet vindt de hoge uitkeringsafhankelijkheid van jonge senioren ongewenst en biedt daarom specifiek ondersteuning voor de groep jonge werkloze senioren via onder meer het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers». Specifiek voor de groep mensen die vanwege ziekte zijn uitgevallen en minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, heeft UWV in het kader van de WW-dienstverlening de mogelijkheid gekregen om voor deze mensen gebruik te maken van de expertise van arbeidsdeskundigen en re-integratie in te kopen conform de dienstverlening aan arbeidsgehandicapten. Ook kan sprake zijn van leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt. Het kabinet treedt hier tegenop met het integrale actieplan «Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021», waarin langs de lijnen toezicht en handhaving, onderzoek en instrumenten, en kennis en bewustwording het beleid voor genoemde periode is uiteengezet. Onderdeel daarvan is onder meer het in december 2020 aan uw Kamer aangeboden wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie. In dit wetsvoorstel is een verplichting opgenomen voor werkgevers en intermediairs om een werkwijze te hebben, waarin kenbaar wordt gemaakt op welke wijze discriminatie bij werving en selectie wordt tegengegaan en gelijke kansen worden bevorderd. Deze wet is niet doelgroepgebonden, maar beoogt een fundamentele norm te stellen: gelijke kansen voor alle sollicitanten, ongeacht onder meer afkomst, sekse, beperking en ook leeftijd. Belangrijk hierbij is de notie dat verboden onderscheid in veel gevallen onbewust wordt gemaakt en dat het wetsvoorstel juist ook bijdraagt aan het tegengaan van dergelijke onbewuste gedragingen.
Hoe kijkt u aan tegen de situatie dat zij bij het bereiken van de Algemene Ouderdomswet (AOW)-leeftijd nog verder in geldnood komen?
De AOW vormt de basis van ons pensioenstelsel en biedt AOW-gerechtigden een vast inkomen waarvan de hoogte onafhankelijk is van verder inkomen of vermogen in het huishouden. Omdat de AOW-uitkering hoger is dan de lage-inkomensgrens van het CBS wordt hiermee voor personen met een volledige AOW-opbouw een laag inkomen en daarmee een risico op armoede voorkomen. Daarnaast hebben AOW-gerechtigden recht op Inkomensondersteuning AOW (IOAOW) waarmee de maandelijkse AOW verder wordt verhoogd. Dit draagt er aan bij dat het aandeel huishoudens met lage inkomenspositie relatief beperkt is onder 65-plussers vergeleken met andere leeftijdsgroepen.2 Voor een beperkt deel van de AOW-gerechtigden geldt dat zij geen recht hebben op de volledige AOW en IOAOW, omdat zij niet de volledige vijftig jaar voor de AOW-gerechtigde leeftijd Nederlands ingezetene waren. Deze groep kan een beroep kunnen doen op de Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO, bijstand voor AOW-gerechtigden) waarmee het inkomen wordt aangevuld tot het sociaal minimum. Aan het recht op AIO zijn, net als bij de bijstand voor personen tot de AOW-leeftijd, voorwaarden verbonden, zo wordt onder meer de huishoudsituatie, het huishoudinkomen en -vermogen meegewogen. Dit is passend omdat met de AIO/bijstand een laatste vangnet wordt geboden. In situaties waarin (langdurig) sprake is van een risico op armoede kan de gemeente helpen via het minimabeleid, zo is het bijvoorbeeld mogelijk om een bijdrage te krijgen in geval van hoge zorg- of woonlasten. Voor zowel personen met of zonder volledige AOW en IOAOW geldt dat aanvullend hierop sprake kan zijn van een recht op inkomens- en vermogensafhankelijke toeslagen ter tegemoetkoming in bijvoorbeeld de kosten van zorg en huur, of van een recht op aanvullend pensioen dat is opgebouwd in een vroegere arbeidsbetrekking.
Hoe gaat u het perspectief van deze groep verbeteren, om te voorkomen dat zij in armoede terecht komen? Welke mogelijkheden ziet u als demissionair kabinet en welke opties zijn er ook op de langere termijn voor verbetering?
Het kabinet vindt het belangrijk dat niemand in armoede vervalt, zo ook deze doelgroep niet. Veel vijftigplussers hebben bij baanverlies moeite met het vinden van werk. In 2016 heeft het Ministerie van SZW daarom het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» gelanceerd. De kern van de aanpak was om vijftigplussers te ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan, werknemers wendbaarder te maken op de arbeidsmarkt en werkgevers minder terughoudend te laten zijn bij het aannemen van vijftigplussers. Op 16 september jongstleden zijn in elke arbeidsmarktregio Regionale Mobiliteitsteams van start gegaan om mensen die extra ondersteuning nodig hebben, te helpen bij het vinden van nieuw werk. Regionale Mobiliteitsteams zijn er dus ook om mensen zo snel mogelijk van-werk-naar-werk te begeleiden, ook ouderen. Ook mensen die vanwege ziekte of gebrek zijn uitgevallen en daardoor geen werk meer hebben, kunnen door deze Regionale Mobiliteitsteams worden ondersteund. Dit is inclusief de mensen die vanwege 35-min geen recht op WIA hebben, maar in de WW terechtkomen.
Daarnaast zet het kabinet meer in op de preventie van geldzorgen voor kwetsbare groepen. Preventie vindt plaats door signalen van geldzorgen vroegtijdig in beeld te hebben en passende ondersteuning te bieden. Samen met gemeenten, scholen, werkgevers, vrijwilligersorganisaties, gezondheidsprofessionals en maatschappelijke organisaties zal het kabinet hier de komende tijd, in lijn met het huidige armoede- en schuldenbeleid, verder stappen op ondernemen. Hierbij geldt dat, gelet op de demissionaire status, het kabinet terughoudendheid past bij het uitzetten van nieuw beleid. Het oordeel over de op de lange termijn te zetten stappen om het risico op armoede te reduceren en het arbeidsmarktperspectief van jonge senioren te bevorderen is aan het volgende kabinet.
Kunt u bij het beantwoorden van deze vragen ook specifiek ingaan op de situatie van mensen met een beperking of mensen die arbeidsongeschikt zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Hoe een Nederlandse reder migranten ‘terugduwde’ naar Libië' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe een Nederlandse reder migranten «terugduwde» naar Libië»?1
Ja.
Klopt het dat commerciële schepen steeds vaker betrokken raken bij pushbacks, waarbij private schepen vluchtelingen en migranten terugbrengen naar Libië of andere derde landen, zoals in dit artikel wordt geschetst? Wat is uw reactie hierop?
De verantwoordelijkheden voor Search and Rescue-operaties zijn in het internationaal zeerecht verankerd.2 Daaruit volgt de wettelijke taak van een staat om SAR-operaties te coördineren in diens SAR-zone. Het is essentieel dat betrokken schepen de instructies opvolgen van de verantwoordelijke autoriteiten. Het land in wiens opsporings- en reddingsgebied (search and rescue-gebied) een drenkeling is opgepikt heeft de primaire verantwoordelijkheid om samen met andere staten te zorgen dat een veilige plaats wordt gevonden. Deze SAR-verantwoordelijkheid geldt ook voor Libië.
Het kabinet beschikt niet over cijfers betreffende de betrokkenheid van commerciële schepen bij SAR-operaties in de Middellandse zee die onder Nederlandse vlag varen dan wel eigendom zijn van een Nederlands bedrijf.
Wat betreft ontscheping in veilige havens is uw Kamer bekend dat het kabinet, gezien de aanhoudende, substantiële aantallen irreguliere migranten en vluchtelingen die de levensgevaarlijke oversteek vanaf de Noord-Afrikaanse kust naar de EU ondernemen, meermaals heeft opgeroepen tot duidelijke kaders en goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief het vaststellen van SAR-zones en veilige havens en de opbouw van goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit. De conclusies van de Europese Raad van juni 2018 vormen hierbij het uitgangspunt.3 Ook dient bij grensbewaking altijd het non-refoulement principe in acht te worden genomen. Deze afspraken moeten bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered, aan beide oevers van de Middellandse Zee.4 Verschillende Europese lidstaten, waaronder Nederland, benadrukten eerder tijdens de JBZ-Raad de noodzaak om in dit kader met betreffende derde landen, UNCHR en IOM nauwer samen te werken. Het kabinet zal zich hier in Europees verband voor blijven inzetten.
Hier ligt wat Nederland betreft een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle landen in het Middellandse Zeegebied; het is niet vanzelfsprekend dat SAR-operaties van (commerciële) schepen altijd uitmonden in ontscheping in de EU. Dit geldt temeer gezien het feit dat verreweg de meeste van deze SAR-operaties plaatsvinden in de SAR-zones van Noord-Afrikaanse landen, soms op slechts geringe afstand van de kust. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat drenkelingen conform de bestaande internationaalrechtelijke kaders naar een veilige haven dienen te worden gebracht. Dat kan ook aan de kant zijn van waaruit men vertrokken is. Wanneer een EU-lidstaat betrokken is bij een SAR-operatie dient deze er zorg voor te dragen dat ontscheping van drenkelingen niet plaatsvindt in strijd met het principe van non-refoulement. Zie verder ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Het kabinet acht het ook van belang dat de Europese Commissie, als hoeder van de verdragen, scherp blijft toezien op de naleving van fundamentele rechten aan de grens. Het kabinet is gebleken dat commissaris Johansson berichtgeving omtrent vermeende pushbacks nauwgezet volgt en verschillende lidstaten hierop ook heeft aangesproken. De Commissie, zoals eerder gemeld, heeft ook voorstellen gedaan voor aparte monitoringsystemen in enkele lidstaten. Daarover is de Commissie nog met deze lidstaten in gesprek.
Zijn hierbij, naast de in dit artikel genoemde reder, vaker Nederlandse schepen of reders betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat pushbacks verboden zijn, ook als dit in opdracht zou gebeuren van de Italiaanse (of een andere Europese) overheid? Zo ja, op welke wijze is en wordt opgetreden tegen reders die hierbij betrokken zijn? Indien niet wordt opgetreden, waarom niet? Bent u van mening dat de Europese Commissie hard genoeg optreedt tegen lidstaten die hun kustwacht laten bijdragen aan pushbacks? Welke mogelijkheden ziet u voor de Europese Commissie, lidstaten die zich middels hun kustwacht schuldig maken aan pushbacks, hierop te sanctioneren?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraak van 11 mei 2021 tijdens het vragenuur waarin u zei dat Libië geen veilige haven is en dat een kapitein drenkelingen die internationale bescherming willen, aan wal dient te brengen in een veilige haven? Hoe beoordeelt u in dat licht de acties van commerciële schepen zoals VOS Triton? Wat bent u van plan om te voorkomen dat (Nederlandse) reders zich in de toekomst genoodzaakt voelen drenkelingen af te zetten in onveilige havens zoals die van Libië?
Ik zal hier niet ingaan op individuele zaken geschetst in mediaberichten. Zoals hierboven vermeld, zijn de verantwoordelijkheden voor SAR-operaties in het internationaal recht verankerd. Staten zijn primair verantwoordelijk om SAR-operaties in hun SAR-zone te coördineren. Dit geldt ook voor Libië: ook Libië coördineert SAR-operaties in de eigen SAR-zone.
Tijdens het vragenuur van 11 mei 2021 is benadrukt dat wanneer een EU-lidstaat betrokken is bij een SAR-operatie deze er zorg voor dient te dragen dat ontscheping van drenkelingen niet plaatsvindt in strijd met het principe van non-refoulement.
De verantwoordelijkheden van commerciële schepen zijn anders dan de verantwoordelijkheden van staten. Ook kapiteins van commerciële schepen hebben de plicht hulp te verlenen aan mensen in nood op zee, en dienen daarbij de instructies van de verantwoordelijke SAR-autoriteit op te volgen. De SAR-staat dient daarbij tevens rekening te houden met risico’s voor gevaren en vrijheid van personen die aangeven bescherming nodig te hebben. Commerciële schepen dienen al hetgeen voor hen mogelijk is te doen om drenkelingen die aan boord zijn genomen humaan te behandelen en in hun basisbehoeften te voorzien. Daarbij dient wel aangetekend te worden dat het de verantwoordelijkheid noch bevoegdheid is van kapiteins om verzoeken om internationale bescherming in behandeling te nemen. Het kabinet is zich bewust van de lastige situatie waarin commerciële schepen zich in dezen kunnen bevinden. Hierom is het kabinet voorstander van een voorspelbaar ontschepingsmechanisme, inclusief de realisatie van veilige havens, in het gehele Middellandse Zeegebied.
Het VN-Vluchtelingenverdrag bevat, anders dan de vraag suggereert, geen bepalingen over het redden van drenkelingen op zee. Wel dient een EU-lidstaat, onder meer vanwege zijn verplichtingen onder het Vluchtelingenverdrag en het EVRM, bij het aanwijzen van een veilige haven in het kader van een SAR-operatie het principe van non-refoulement in acht te nemen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders over het feit dat een botsing tussen het VN-Vluchtelingenverdrag (de verplichting drenkelingen uit zee te redden) en de International Convention on Maritime Search and Rescue (de verplichting om orders van de kustwacht op te volgen) een reden zou zijn waarom reders aarzelen drenkelingen uit het water te halen? Bent u het eens dat het VN-Vluchtelingenverdrag, waar Europese lidstaten en dus hun kustwachten zich aan gecommitteerd hebben altijd leidend is, en dat er dus geen sprake kan zijn van een «botsing» met de International Convention on Maritime Search and Rescue? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze onduidelijkheid, die klaarblijkelijk bestaat, op te helderen bij de Nederlandse reders en meer in algemene zin bij reders aan te geven dat zij altijd verplicht zijn op noodkreten te reageren?
Het kabinet heeft in Europees en internationaal verband meermaals opgeroepen tot goede en duidelijke afspraken met betrekking tot de SAR-praktijk in de Middellandse Zee. Het kabinet is van mening dat alle staten hun volledige, bestaande verantwoordelijkheid dienen te nemen voor maritiem grensbeheer, functionerende kustwachten en hun SAR-verplichtingen op grond van bestaande internationale kaders, waaronder het non-refoulement principe. Het kabinet zal zich hiervoor blijven inzetten.
Overigens zij opgemerkt dat op grond van internationaal, Europees en nationaal recht zeevarenden de verplichtingen omtrent het verlenen van hulp aan personen in nood op zee dienen na te komen.
Bent u tevens bereid deze problematiek bij de eerstvolgende JBZ-raad wederom aan te kaarten en in gesprek te gaan over oplossingen, om te zorgen dat in de toekomst voorkomen wordt dat reders worden meegezogen in de onenigheid tussen en onwil van Europese lidstaten te komen tot fatsoenlijk Europees migratiebeleid?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen uiterlijk 4 oktober beantwoorden, zodat de antwoorden kunnen worden betrokken bij het commissiedebat over de JBZ-raad van 6 oktober 2021?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat Siriz verboden staatssteun heeft ontvangen |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de analyse die NRC maakt over de onrechtmatige staatssteun die Siriz heeft ontvangen?1
Het is het goed recht van NRC om een nadere analyse te maken op basis van de stukken die openbaar zijn gemaakt, als gevolg van het beroep van Bureau Clara Wichmann op de Wet openbaarheid van bestuur. VWS heeft op verzoek van NRC Handelsblad reeds een toelichting gegeven en vragen beantwoord, naast het verstrekken van alle informatie in het kader van het Wob-verzoek. In de vragen hieronder zal ik inhoudelijk ingaan op de conclusies die het NRC trekt.
Vindt u het terugkijkend, en met de kwalificatie onrechtmatige staatssteun, nog steeds verdedigbaar dat onder uw verantwoordelijkheid de subsidie aan Siriz twee jaar heeft doorgelopen onder het mom van «behoorlijk bestuur»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dit vind ik verdedigbaar. Bij mijn aantreden eind 2017 trof ik een situatie waarin Siriz al een aantal jaar een instellingssubsidie kreeg, waarmee uitvoering is gegeven aan de wens van een meerderheid van de Tweede Kamer in 2013. Tijdens de behandeling van de VWS-begroting in 2013 is door het lid Van der Staaij een amendement ingediend dat diende als extra impuls ten behoeve van het voorkomen van ongewenste zwangerschappen, het bieden van ambulante hulp en de opvang van tienermoeders. Het behoud van de specifieke, landelijke expertise van Siriz, die toentertijd al vanuit het Rijk werd gefinancierd, werd hierbij van belang geacht. Met het amendement werd geregeld dat de subsidie voor Siriz structureel werd verhoogd tot een jaarlijks bedrag van € 1.500.000. Voor het amendement stemden: VVD, PvdA, CDA, D66, CU, GroenLinks, SGP en PvdD (tegen: SP, PVV, 50Plus en Bontes).
In het Regeerakkoord 2017 «Vertrouwen in de toekomst» is opgenomen dat ingezet werd op de preventie van en ondersteuning bij onbedoelde (tiener)zwangerschappen. Het kabinet stelde hiervoor een aanzienlijk budget van € 53 miljoen beschikbaar. Hiervoor is een Zevenpuntenplan opgesteld door een brede coalitie van veldpartijen. Dit gaf noodzaak tot een nieuwe landelijke financiering, om zo een gelijk speelveld te creëren en gelijktijdig bestaande subsidierelaties af te bouwen. Zo werd ten behoeve van structurele uitvoering van collectieve preventie in het onderwijs een meerjarig stimuleringsbudget beschikbaar gesteld. Hierbij kunnen scholen gebruik maken van een financiële bijdrage van maximaal € 5.000 per schoollocatie, om meer aandacht te besteden aan het thema Gezonde Relaties & Seksualiteit. Dit bedrag mag worden gebruikt voor taakuren voor een Gezonde School-coördinator. Ook kan de school bijvoorbeeld een activiteit of lespakket aanschaffen of gastlessen inkopen. Hiervoor zijn 25 erkende interventies beschikbaar van verschillende aanbieders, waar de scholen zelf uit kunnen kiezen.
Ook de structuur rondom de ondersteuning voor vrouwen die onbedoeld zwanger raken, moest worden verstevigd en financieel beter geborgd. De afgelopen jaren is onder mijn verantwoordelijkheid een nieuwe manier van financiering voor keuzehulpgesprekken bij onbedoelde zwangerschappen ingevoerd. Een van de redenen voor een nieuwe manier van financiering betrof de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer in verband met de toetsing van subsidies op staatssteun. Hierbij is, mede vanwege de (Europese) aanbestedingsregels, gekozen voor een open house financiering. Om in aanmerking te komen voor financiering zijn criteria opgesteld (bijvoorbeeld over kwaliteit en opleiding) waarmee wordt ingezet op een gedegen, toekomstbestendige structuur voor keuzehulpgesprekken. Elke zorgaanbieder die voldoet aan de kwaliteitscriteria, kan aanspraak maken op financiering op grond van de open house financiering keuzehulp bij onbedoelde zwangerschap. Met het intreden van deze open house financiering medio 2019 kon een einde komen aan het verstrekken van subsidie aan keuzehulpaanbieders.
De instellingssubsidie aan Siriz is parallel aan de ontwikkeling van de stimuleringsregeling Gezonde Relaties & Seksualiteit en de open house keuzehulpverlening op een verantwoorde wijze afgebouwd. Er is in 2017 al gesproken over afbouw van de subsidie. In 2018 is nogmaals aan Siriz een instellingssubsidie verleend, waarbij in de toekenning op heldere wijze te kennen is gegeven dat 2018 het laatste jaar is dat deze subsidie werd verstrekt. Daarbij is ook aangegeven dat Siriz het jaar 2018 kon gebruiken als een overgangsjaar, waarbij zij de subsidie ook (deels) kon gebruiken om de organisatie voor te bereiden op de komende jaren, waarin zij geen subsidie meer zou ontvangen.
Toen duidelijk werd dat de nieuwe open house regeling later startte dan gepland (1 juni 2019 i.p.v. 1 april 2019) en pas per september 2019 extra stimuleringsregelingen werden ingezet richting scholen via de Gezonde School, heb ik besloten om aan Siriz nog eenmaal een overbruggingsfinanciering in de vorm van een instellingssubsidie te verstrekken. Ik wilde het risico uitsluiten dat een organisatie na een jarenlange subsidierelatie bijvoorbeeld medewerkers zou moeten ontslaan door onzekere financiën als gevolg van het later starten dan gepland van onze nieuwe regeling. Ook vanwege de continuïteit van de dienstverlening ten aanzien van keuzehulp bij onbedoelde zwangerschap achtte ik dit van belang.
Op welke gronden of met welke redenen heeft u het advies en de waarschuwingen van uw ambtenaren met betrekking de onrechtmatige staatssteun in de wind geslagen? Is dit op grond van inhoudelijke en overlegbare stukken en discussie geweest, of hing dit samen met de signatuur van de organisatie in kwestie?
Staatssteun was een aandachtspunt bij meerdere subsidies van het Ministerie van VWS en speelde al onder het vorige kabinet. Voor mij stond vanaf mijn aantreden eind 2017 vast dat de situatie die enkele jaren eerder was ontstaan niet door kon gaan en op zorgvuldige wijze aangepast moest worden. Daarover ben ik steeds in gesprek geweest met mijn ambtenaren. Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven is de subsidieverlening aan Siriz in de afgelopen jaren afgebouwd en per 2020 volledig gestopt. Ik heb ervoor gekozen dat in het tempo te doen zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven.
Wat is uw reactie op het feit dat Siriz na commentaar op zijn subsidieaanvraag met posten is gaan schuiven zodat bijvoorbeeld de auto van de directeur subsidiabel bleef?
De instellingssubsidie die is verleend voor 2017 betrof activiteiten op het gebied van preventie, online hulpverlening, ondersteuning en kennisdeling. Alleen directe en indirecte kosten die zijn toe te rekenen aan deze activiteiten kwamen voor subsidiëring in aanmerking. In de aanloop naar de subsidieverlening zijn door VWS vragen gesteld over het substantiële deel van de middelen dat werd ingezet voor beheer, administratie en andere activiteiten die als overhead werden aangemerkt. Uiteindelijk is na overleg met Siriz het aangevraagde subsidiebedrag toegekend.
Wat is uw reactie op het feit dat Siriz twee keer subsidie heeft ontvangen, zowel van de gemeente Gouda als van het Rijk, voor dezelfde activiteit?
In 2014 heeft Siriz van VWS een subsidie van € 135.000 ontvangen voor opvang. Dit was naast de subsidie van € 431.000 die door de gemeente Gouda was toegekend aan Siriz voor opvang. Deze aanvullende subsidieaanvraag werd door Siriz als volgt onderbouwd:
VWS en de gemeente Gouda hebben in die tijd nauw contact onderhouden over de subsidieverlening aan Siriz. In september 2015 is gesproken over een overgangsjaar in 2016, toewerkend naar een situatie waarin de activiteiten die onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten vallen, ook door gemeenten worden ingekocht. Om recht te doen aan dit overgangsjaar heeft VWS uiteindelijk nog € 35.000 als lumpsumfinanciering toegevoegd aan de instellingssubsidie van 2016. Dit geld was bedoeld om de kosten te dekken van de cliënten die ook al in 2015 begeleiding kregen middels de subsidie van VWS, en om te voorkomen dat de gemeente Gouda geconfronteerd werd met kosten waarop zij niet had kunnen sturen.
Gaat u de onrechtmatige staatssteun terugvorderen bij Siriz of bij moederorganisatie de Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind (VBOK)? Zo ja, op welke termijn?
Nee.
In uw antwoord op vragen over seksuele gezondheid van het lid Van der Staaij geeft u aan dat het belangrijk is dat er «een gelijk speelveld is tussen aanbieders van educatie en voorlichting met betrekking tot seksuele gezondheid», hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het feit dat een van die aanbieders, Siriz, onrechtmatige staatssteun ontving terwijl andere partijen juist gekort werden op hun subsidie?2
Ik sta uiteraard achter de uitspraak dat het belangrijk is dat er een gelijk speelveld is tussen aanbieders van educatie en voorlichting met betrekking tot seksuele gezondheid. Ik ben van mening dat de stappen die ik daartoe de afgelopen jaren heb gezet, hieraan hebben bijgedragen.
In het zevenpuntenplan zijn afspraken gemaakt om de collectieve preventie van onbedoelde (tiener)zwangerschappen via het onderwijs te stimuleren, in nauwe samenwerking met GGD GHOR Nederland, Rutgers, Soa Aids Nederland (SANL), Siriz, Stichting School en Veiligheid en Gezonde School. Hieruit is de stimuleringsregeling Gezonde Relaties & Seksualiteit voortgekomen. Scholen kunnen gebruik maken van een financiële bijdrage van maximaal € 5.000 per schoollocatie, om meer aandacht te besteden aan dit thema. Dit bedrag mag worden gebruikt voor taakuren voor een Gezonde School-coördinator. Ook kan de school bijvoorbeeld een activiteit of lespakket aanschaffen of gastlessen inkopen. Hiervoor zijn 25 erkende interventies beschikbaar van verschillende aanbieders, waar de scholen zelf uit kunnen kiezen.
Zoals ik de Kamer reeds heb geïnformeerd op 4 juli 2019 (Kamerstuk 32 793, nr. 402) zat de subsidiering van zaken rondom educatie en voorlichting ten aanzien van seksualiteit in 2019 in een overgangsfase. Zo ontvingen SANL en Rutgers nog geld voor activiteiten die met de lesmethoden te maken hadden, bijvoorbeeld voor het delen van kennis en andere activiteiten. In deze brief gaf ik aan dat deze activiteiten aan een staatssteuntoets onderworpen werden, en dat dit kon betekenen dat per 2020 deze activiteiten (deels) niet meer gefinancierd zouden worden. Per 2020 was voor deze instellingssubsidies de staatssteuntoets afgerond en zijn alle subsidies ten bate van activiteiten die als ongeoorloofde staatssteun zijn aangemerkt gestopt.
In diezelfde brief heb ik uw Kamer geïnformeerd dat Siriz in 2019 tot september een subsidie van € 250.000 kreeg voor het geven van preventielessen. Deze vormde een overbruggingssubsidie in het kader van het zevenpuntenplan, omdat pas in september 2019 extra stimuleringsregelingen werden ingezet richting scholen via de Gezonde School. Ook de subsidie aan Siriz is per 2020 gestopt.
De evacuatie uit Afghanistan |
|
Kati Piri (PvdA), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), de Th. Bruijn |
|
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van het Volkskrant-artikel de correspondentie tussen de Nederlandse ambassadeur in Kabul en het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Kamer stuurde?1
Ja.
Kunt u alle schriftelijke communicatie tussen enerzijds de ambassadeur en de plaatsvervangend ambassadeur van Nederland en anderzijds het ministerie en/of de regering vanaf 1 augustus tot nu aan de Kamer doen toekomen?
Ja, deze wordt beschikbaar gesteld met de verzending van deze Kamervragen2. In de stukken zijn, conform de Rijksbrede beleidslijn, delen gelakt. Het gaat in het bijzonder om:
Daar waar concepten zijn aangetroffen zijn de eindversies vrijgegeven, tenzij die reeds eerder verstrekt zijn.
Kunt u alle gespreksverslagen van telefoongesprekken tussen enerzijds de ambassadeur en de plaatsvervangend ambassadeur van Nederland en anderzijds het ministerie en/of de regering vanaf 1 augustus tot nu aan de Kamer doen toekomen (zoals van het telefoongesprek tussen de Minister en de plaatsvervangend ambassadeur op 13 augustus)?
Alle bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikbare verslagen van overleggen worden met de verzending van deze Kamervragen beschikbaar gesteld. Er zijn geen gespreksverslagen van telefoongesprekken. Dat geldt ook voor het bewuste telefoongesprek van 13 augustus.
Zijn er behalve de smeekbedes over het lot van het lokale personeel van de ambassade in Kabul en het verzoek die met hun familie te evacueren, nog andere verzoeken gedaan zoals het verzoek om militaire bescherming, die veel ambassades van andere landen wel kregen? Zo ja, wilt u deze verzoeken aan de Kamer doen toekomen?
Met de lokale staf is vanaf december 2020 meermaals gesproken over de situatie in Afghanistan en meer specifiek hun eigen zorgen daaromtrent. Er is door hen en de diplomatieke staf niet gevraagd om militaire bescherming en voor zover bekend boden andere ambassades die ook niet. Op de ambassade in Kaboel was wel fysieke beveiliging aanwezig voor de compound. Daarnaast leverde de BSB persoonsbeveiliging voor de uitgezonden staf. Dit is al jarenlang zo, omdat Kaboel een hoog-risico post is.
Op 16 augustus heeft de ambassade in Kaboel aangeraden militaire capaciteit beschikbaar te stellen voor extra bescherming. Zoals in het feitenrelaas is aangegeven, vertrok daags daarna (17 augustus) een militair team van speciale eenheden via Islamabad richting Kaboel.
Heeft het kabinet op enig moment ook overwogen om geen militairen te sturen, maar wel private militaire subcontractors in te huren? Zo ja, waarom is dat niet aan de Kamer meegedeeld?
Nee. Het kabinet hanteert het uitgangspunt dat bij de uitvoering van dynamische beveiliging het geweldsmonopolie bij de staat hoort te liggen. Zo heeft het kabinet dit ook met uw Kamer gecommuniceerd naar aanleiding van het AIV-advies over inzet civiele dienstverleners in operatiegebieden, (25-04-2008, Kamerstuk 31 200 X, nr. 116). Het uitgangspunt voor het Nederlands beleid is dat het geweldsmonopolie te allen tijde bij de Staat berust en dat civiel personeel onder geen beding wordt ingezet voor offensieve taken. Inhuur van private militaire subcontractors in deze uiterst volatiele/dreigende situatie was geen optie, omdat noodzakelijk (offensief) optreden met geweld een risico was.
Herinnert u zich de belofte van 15 januari om de besluitenlijsten van de ministerraad te publiceren, iets wat sinds april dit jaar ook gebeurt?
Ja.
Kunt u aangeven waarom u de algemene aanwijzingen inzake aangelegenheid van de ministerraad en de onderraden nog niet heeft aangepast om rekening te houden met de nieuwe werkwijze?
De algemene aanwijzingen inzake aangelegenheden van de ministerraad en de onderraad zijn in 1989 vastgesteld en sindsdien niet meer aangepast. In de bestaande praktijk hebben ze geen betekenis meer.
Kunt u de besluitenlijsten van de bewindspersonenoverleggen, de onderraden en de ministerraad op de punten over Afghanistan in de periode 1 augustus tot 20 september aan de Kamer doen toekomen?
De besluitenlijsten van de ministerraad in de periode 1 augustus tot 20 september 2021 zijn te raadplegen op rijksoverheid.nl. Via de openbare besluitenlijsten van de ministerraad worden ook de conclusies van de onderraden en de ministeriele commissies openbaar. Van bewindspersonenoverleggen worden geen besluitenlijsten opgesteld.
Indien u de besluiten, die over de evacuatie uit Afghanistan genomen zijn, niet met de Kamer wilt delen, hoe kan de Kamer dan haar controlerende taak effectief uitoefenen?
De besluiten die ten tijde van de Afghanistan-crisis door de individuele bewindspersonen zijn genomen, al dan niet in overleg met een of meer collega’s, zijn de Tweede Kamer gemeld in Kamerbrieven en het feitenrelaas.
Indien u de besluitenlijsten niet wilt delen met de Kamer, dan kunt u dit alleen doen met een beroep op het belang van de staat (artikel 68 Grondwet). Wilt u, indien u dat beroep wenst in te roepen, aanduiden wat het belang van de staat in deze is en wilt u dat dan expliciet voorleggen aan de gehele ministerraad en het besluit dat daarover genomen wordt meedelen aan de Kamer?
Aangezien de besluitenlijsten van de ministerraad te vinden zijn op internet is er geen enkele reden waarom de Kamer daar niet over zou kunnen beschikken.
Bij welke gelegenheden hebben andere bondgenoten aangeboden aan Nederland om te helpen bij evacuatie, bijvoorbeeld met plekken in vliegtuigen, met hulp over land of op andere wijze? Kunt u daarvan een lijst geven van de verzoeken of aanbiedingen en aangeven of Nederland daarvan gebruik gemaakt heeft?
Op 11 juli was er een bericht van de Franse ambassadeur over een door Frankrijk geregelde charter waarvan Europese landen in Kaboel vonden dat die te vroeg kwam. Er gingen op dat moment namelijk nog reguliere commerciële vluchten van en naar het vliegveld in Kabul. Bondgenoten hebben voor de val van Kaboel geen andere aanbiedingen gedaan. Tijdens de evacuatieoperatie eind augustus is er intensief met andere landen samengewerkt, met name met de Belgische en Duitse collega’s. Er waren C-17 vluchten die vanuit Tbilisi vlogen en openstonden voor alle deelnemende landen. Ook hebben onder andere Duitsland en Frankrijk tijdens die periode in breder verband aangegeven stoelen aan te bieden aan EU-burgers en directe familieleden. Zonder dat er sprake was van formele aanbiedingen was er in de praktijk sprake van een continue luchtbrug vanaf de luchthaven in Kaboel, waarbij Europese burgers en Afghanen die op lijsten stonden, die binnen de luchthaven geraakten meegenomen werden door andere lidstaten. Dit werd ter plekke met elkaar afgesproken tussen de evacuatieteams van de verschillende landen. Er bestond ook een internationaal coördinatiecentrum daartoe op het vliegveld. Ook Nederland heeft onderdanen van andere lidstaten meegenomen wanneer er plek was op onze vluchten en andersom is dit ook gebeurd.
Zijn er in Europees verband afspraken gemaakt over welke landen welke tolken van de EUPOL-missie in Afghanistan evacueren? Zo ja, kunt u nader duiden hoe en hoeveel van de tolken die voor Nederland hebben gewerkt geëvacueerd zijn?
Nederland heeft eind juli/begin augustus meermaals bij EDEO gevraagd om inzage in lijsten of andere gegevens die voorhanden waren t.a.v. de tolken die in dienst van een EUPOL-missie gewerkt hadden. Daarop is aangegeven dat EU vanwege AVG-regels niet in staat was deze gegevens met lidstaten te delen. Nederland heeft zich eind juli/begin augustus in EU-verband bovendien ervoor ingezet om te komen tot coördinatie en afspraken aangaande de verzoeken van tolken en andere medewerkers van de EUPOL-missies. Door de snelle ontwikkelingen in Afghanistan zijn dergelijke afspraken niet van de grond gekomen. Nederland koos er vanwege de hoge urgentie ondertussen wel voor de verzoeken van EUPOL tolken in behandeling te nemen. Ondanks dat er geen directe contractuele verbintenis was tussen de Nederlandse overheid en de Afghaanse tolken en ander personeel dat in dienst was van de EU-missie heeft het kabinet besloten de tolkenregeling toe te passen voor de tolken in dienst van de EUPOL-missie.
Mede naar aanleiding van het gewisselde tijdens het commissiedebat JBZ-Raad van 6 oktober jl. heeft de Staatssecretaris van JenV wederom en marge van de JBZ-Raad van 8 oktober jl. bij de Europese Commissie navraag gedaan naar een beschikbare lijst of overzicht. Eveneens is via de permanente vertegenwoordiging in Brussel nogmaals navraag gedaan naar de beschikbaarheid van een lijst of overzicht. Een dergelijk overzicht is inmiddels ontvangen. Het is, ook na navraag, niet duidelijk op welke wijze deze lijst tot stand is gekomen en welke keuzes daarbij zijn gemaakt. De tolken op het door de EU verstrekte overzicht waren op een enkeling na reeds bij ons bekend. Nederland heeft van ongeveer 40 EUPOL tolken een hulpvraag ontvangen. Hiervan hebben inmiddels zo’n 30 tolken Afghanistan verlaten. Rond de 10 tolken bevinden zich in cumstan en kunnen onder de tolkenprocedure naar Nederland worden overgebracht als de mogelijkheid daarvoor zich aandient. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de enkele tolken op de EU-lijst die ons niet eerder bekend waren.
Klopt het dat de Europese instellingen lijsten hebben van de tolken? Zo ja, heeft Nederland die lijsten opgevraagd om te bepalen wie wel en wie niet voor evacuatie in aanmerking komt en heeft Nederland alle tolken die in aanmerking komen actief benaderd? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is daarnaast uw reactie op het Volkskrant-artikel, waarin grote Nederlandse hulporganisaties aangeven overzichtelijke lijstjes te hebben van mensen die in lijn met de motie-Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) in aanmerking komen voor evacuatie?2
In de evacuatiefase is nauw contact onderhouden met Nederlandse NGO’s die lijsten overlegden van medewerkers en contacten die geëvacueerd dienden te worden. Als gevolg daarvan zijn onder hoge tijdsdruk onder andere circa 40 mensenrechtenverdedigers (onder wie enkele vrouwenrechtenverdedigers), circa 125 NGO-medewerkers en circa 90 personen die met Nederlandse media hadden gewerkt, geëvacueerd, zoals bericht in de Kamerbrief van 14 september (Kamerstuk 27 925, nr. 808). Voor de verdere samenwerking met Nederlandse hulporganisaties voor wat betreft de speciale regeling om overkomst naar Nederland te faciliteren voor een aantal bijzondere groepen verwijst het kabinet u naar de Kamerbrief die 11 oktober de Kamer toegegaan is.
Kunt u aangeven op welke manier u zich, gezien de situatie in Afghanistan, blijft inzetten voor de evacuatie, eventueel via derde landen, van de volgende groepen: de tolken van defensie en hun familieleden, de tolken van EUPOL en hun familieleden, mensen met een Nederlands paspoort en hun familieleden, oud-Defensiepersoneel, en andere groepen onder de motie-Belhaj? Kunt u van elke van deze groepen aangeven hoe groot die nog is en welke voortgang gemaakt is die mensen uit Afghanistan te krijgen?
Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Voor nadere informatie hierover verwijst het kabinet u naar de brief die de Kamer op 11 oktober toegegaan is.
Kunt u aangeven welke afspraken er met de VN gemaakt zijn over overdracht van de namen in de emailbox en hoe die mensen benaderd en geholpen gaan worden? Acht u die afspraken toereikend voor de noodsituatie waarin die mensen zich bevinden?
Het onverkort overdragen van gegevens uit de mailbox is vanwege AVG-beperkingen niet mogelijk. Het kabinet heeft de afgelopen weken verkennende gesprekken gevoerd met UNHCR en IOM. UNHCR en IOM delen de zorg van het kabinet over de noodzaak van bescherming van kwetsbare Afghanen. Tegelijkertijd geven zij aan dat zij op dit moment geen specifieke ondersteuning kunnen bieden aan Nederland (en andere landen) hierin. UNHCR is gehouden aan het mandaat dat in principe alleen ziet op vluchtelingen (die zich per definitie buiten hun herkomstland bevinden). Daar komt bij dat UNHCR en IOM alleen in Afghanistan kunnen opereren met expliciete toestemming van de Taliban. Het kabinet hecht eraan het gesprek met beide organisaties voort te zetten en doet dit ook samen met andere landen die eveneens op zoek zijn naar mogelijkheden om kwetsbare Afghanen beter te beschermen.
Hoe is geborgd dat de onderzoekers die onderzoek gaan doen naar de evaluatie toegang hebben tot alle documenten, inclusief van de ministerraad, en onafhankelijk hun werk kunnen doen?
Een onafhankelijke externe commissie van tijdelijke aard om onderzoek toe doen naar de crisisaanpak inclusief de evacuaties van de afgelopen periode zal door het kabinet worden ingesteld. Bij het instellen van de commissie wordt ook een voorzitter benoemd. Het is daarna aan de voorzitter om de verdere samenstelling van de commissie te bepalen, en de kandidaten te kiezen en te benaderen. Daarmee wordt de onafhankelijkheid van de commissie geborgd.
Het instellingsbesluit voor deze commissie komt uw Kamer spoedig toe. Het instellingsbesluit vormt de juridische basis voor de onafhankelijke commissie en de onafhankelijkheid wordt hierin ook nadrukkelijk gegarandeerd. Verder wordt in het instellingsbesluit onder andere vastgesteld dat de verlangde medewerking en toegang tot informatie aan de commissie wordt verleend, en de voorwaarden waaronder toegang tot informatie aan de onderzoekscommissies wordt verleend. In het instellingsbesluit zal ook de toegang tot documenten die in de ministerraad zijn besproken, worden voorzien.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk en individueel beantwoord, met uitzondering van twee vragen omdat dat de duidelijkheid van het antwoord ten goede kwam.
De voortgang afhandeling waterschade in Limburg en Brabant |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe moet artikel 8 uit de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, over teeltplanschade bij agrarische bedrijven, worden geïnterpreteerd voor een gemengd bedrijf? Moet de totale productie met ten minste 20% geraakt zijn, of alleen het grondgebonden deel, of het deel van de getroffen teelt binnen het bouwplan?
Voor de bepaling van de teeltplanschade wordt per bedrijf per productierichting gekeken naar het productieverlies. In de praktijk betekent dit dat per gewas het productieverlies wordt bepaald.
Hoe wordt de procedure om aanspraak te maken op de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, zoals neergelegd in artikel 17 van de regeling, gecommuniceerd naar de verschillende groepen gedupeerden waarop de regeling zich richt? Wat wordt gedaan om te zorgen dat zoveel mogelijk gedupeerden worden bereikt? Welke middelen, kanalen en netwerken worden aangewend om te voorkomen dat mensen buiten de boot vallen?
Uiteraard onderschrijf ik het belang dat de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021 de groep gedupeerden bereikt. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van verschillende middelen, kanalen en netwerken die ik hier graag kort toelicht.
Allereerst zijn er op de websites van de rijksoverheid en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) speciale pagina’s ingericht met informatie over de regeling en antwoorden op veelgestelde vragen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 september jl.1, kan via de website van RVO tevens de schade gemeld worden. Ten tweede worden gedupeerden ook geïnformeerd via de websites en digitale communicatiemiddelen van de provincie Limburg en de verschillende getroffen gemeenten. Ten derde zijn er diverse bijeenkomsten geweest met verschillende belangenorganisaties, waaronder lokale ondernemersverenigingen, die vervolgens hun leden hebben geïnformeerd over de regeling. Tot slot kunnen gedupeerden terecht op de website van de Kamer van Koophandel (KvK) voor meer informatie.
Voor de gedupeerden is het belangrijk dat zij via de verschillende communicatiekanalen steeds dezelfde informatie krijgen. Om die reden hebben RVO, de gemeenten en de provincie onder regie van het Ministerie van JenV onderling de informatie en communicatie afgestemd. Ik zal mij dan ook blijven inspannen voor een effectieve en eenduidige communicatie naar gedupeerden toe.
Waar kunnen gedupeerden terecht met vragen? Bestaat hiervoor bijv. een speciaal telefoonnummer bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Zo ja, kunt u dit breed onder de aandacht brengen?
Ik span mij ervoor in dat gedupeerden weten waar zij terecht kunnen met vragen aangaande de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). Hiertoe is een aparte website over de Wts gecreëerd: www.rvo.nl/wtsjuli2021. Op deze website kan men zowel praktische informatie als veelgestelde vragen terugvinden. Direct in contact treden met een medewerker kan via livechat en een speciaal Wts-telefoonnummer: 088 042 40 70. Dit is breed gecommuniceerd via RVO en lokale overheden. Met de betrokken decentrale overheden is afgesproken allemaal naar rvo.nl te verwijzen zodat er één loket is die het overzichtelijk maakt voor gedupeerden waar zij terecht kunnen. Naast de informatievoorziening gerelateerd aan de Wts, biedt de website ondernemersplein.nl een breder overzicht van de verschillende steunregelingen die ondernemers tot hun beschikking hebben. Ondernemers met vragen kunnen ook terecht bij het KVK Adviesteam. Tot slot heeft de Belastingdienst een tijdelijk steunpunt geopend voor ondernemers die getroffen zijn door de watersnood in Limburg. Het steunpunt is elke werkdag bereikbaar voor vragen over en hulp bij belastingzaken. Op deze verschillende manieren wordt zorggedragen voor een effectieve communicatie naar gedupeerden toe die vragen hebben. Vanzelfsprekend zal ik zorg blijven dragen voor de kwaliteit en effectiviteit van deze communicatie en blijf ik in overleg met RVO en lokale overheden om eventuele knelpunten weg te nemen/aanvullende communicatie in gang te zetten,
Wat wordt gedaan om doorlooptijden zo kort mogelijk te houden? Zijn hierover afspraken gemaakt met bijv. taxateurs?
Alles is in het werk gezet om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. Reeds voor de inwerkingtreding van de regeling heeft RVO hiertoe afspraken gemaakt met de schade-experts van Stichting Nederlands Instituut van Register-Experts (NIVRE) die ter plekke bij de gedupeerden de schade inventariseren opdat direct met taxaties begonnen kon worden bij de inwerking treding. Hierbij is ook aandacht gegeven aan de spreiding van de uit te voeren schade-expertises. In clusters worden verspreid over het getroffen gebied de schade-expertises uitgevoerd. RVO spant zich in om de retour ontvangen Wts-aanvragen binnen 4 tot 6 weken uit te betalen. Dit geldt voor de aanvragen waarbij geen beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule, aangezien er in dergelijke gevallen meer tijd nodig is voor het maken van een zorgvuldige afweging. Gevallen waarin beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule worden binnen de wettelijke termijn van 13 weken afgedaan. Inmiddels zijn de eerste betalingen gedaan.
Welke afweging heeft u gemaakt om in de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021 niet te voorzien in omzetcompensatie, waarover u in de Kamerbrief Stand van zaken vergoeding schade ramp Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant d.d. 13 augustus 2021 (Kamerstuk 32 698, nr. 59) schreef «het gesprek hierover te willen voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers»? Welke gesprekken hebt u gevoerd, met welke partijen, en wat was hiervan de uitkomst?
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (art. 4, lid 2) waar de Regeling op is gebaseerd voorziet niet in een grondslag voor de compensatie van omzetderving. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat dit een bewust en principiële keuze van de wetgever is geweest: omzetderving werd geacht tot het normale ondernemersrisico te behoren.2 Het kabinet heeft dus in het kader van de Regeling geen afweging kunnen maken.
Het kabinet voert intensief overleg met de provincie Limburg en ondernemers- en brancheorganisaties LWV, MKB Limburg, KHN, HISWA/RECRON over de uitvoering van de Wts en over een eventuele afzonderlijke compensatie voor omzetverlies. Hierbij ligt de nadruk momenteel op het door de betrokken partijen in beeld brengen van de aard en omvang van het omzetverlies in de getroffen regio’s. Provincie Limburg heeft via de ondernemers- en brancheorganisaties een inventarisatie uitgezet. De resultaten hiervan worden thans verwerkt. Samen met gegevens over het gebruik van de TVL en uitkeringen door verzekeraars van verzekerde bedrijfsschade biedt deze inventarisatie belangrijke informatie om een eventuele compensatie van omzetverlies vorm te geven. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde Kamerbrief van 10 september jl. wordt dit afgewogen tegen de criteria proportionaliteit, precedentwerking en uitvoerbaarheid.
Wanneer beslist het kabinet over de tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving in het vierde kwartaal van 2021? Deelt u onze mening dat het van belang is dat hierover zo snel mogelijk duidelijkheid komt én gecommuniceerd wordt, zodat gedupeerden weten waar zij aan toe zijn?
Het kabinet streeft ernaar zo snel mogelijk een beslissing te kunnen nemen over een tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving. Het is van belang hierover zo snel mogelijk, maar wel pas na een zorgvuldige verkenning, duidelijkheid te verschaffen. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien de genoemde aandachtspunten (zie vraag 5). Om die reden kan het kabinet hierover op dit moment nog geen uitsluitsel geven.
Wanneer is de verkenning naar een tegemoetkoming voor schadegevallen in de uiterwaarden langs de Maas afgerond? Worden daarin ook de gebieden in Brabant ten noorden van Boxmeer meegenomen? Kunt u nog eens toelichten in hoeverre gedupeerden buiten het schadegebied op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) maar binnen het overstromingsgebied van een andere Nederlandse rivier dan de Maas in aanmerking zullen komen voor schadevergoeding? Vindt u net als wij dat hierover zo snel mogelijk uitsluitsel moet worden gegeven, zodat er duidelijkheid komt voor gedupeerden, zoals ondernemers die forse investeringsbeslissingen moeten nemen?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 10 september jl. verkent het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheden voor tegemoetkoming in uiterwaarden langs de Maas. Dit betreft uiterwaarden langs de Maas ten noorden van Boxmeer. Deze verkenning gaat om een mogelijke tegemoetkoming van schade die niet is gebaseerd op de Wts. Schade in de uiterwaarden is namelijk uitgezonderd in de Wts. Een uiterwaard is het gebied in het winterbed tussen de winterdijk (primaire kering) en de (zomer-)bedding van de rivier. Kortom, deze liggen buitendijks van de primaire kering. De Wts is van toepassing wanneer de primaire kering doorbreekt of overstroomt en slaat daarmee op het binnendijks gebied (Wts, artikel 1, lid b onder 3).
Bij deze verkenning worden de aspecten consistentie van beleid, proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking betrokken. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien deze aspecten. Om die reden kan het kabinet hierover op dit moment nog geen uitsluitsel geven.
Is het voor gedupeerde agrarisch ondernemers binnen het Wts-schadegebied mogelijk alvast hun gronden te bewerken zonder het recht op schadevergoeding te verliezen, wetende dat kleigrond in de praktijk maar in een beperkt tijdsvenster bewerkt kan worden en vóór de winter een hoofdgrondbewerking moet hebben gehad? Zo ja, hoe weten ondernemers zich hiervan verzekerd? Zo nee, kan dit wel wanneer een erkende taxateur het door waterschade vernietigde gewas getaxeerd heeft? Heeft dit financiële consequenties voor de betreffende ondernemer?
Agrarische ondernemingen kunnen inderdaad alvast hun grond bewerken, zonder verlies van het recht op een tegemoetkoming in de schade op grond van de Wts. Voor de teeltplanschade wordt gekeken naar het productieverlies van de gehele agrarische onderneming.
Acht u het verstandig om, met het oog op een eventuele aanvraag voor het EU-Solidariteitsfonds, de totale schade aan landbouwgewassen zo snel mogelijk in beeld te hebben en hiervoor landbouwers die buiten het Wts-gebied maar binnen het overstromingsgebied van de Maas vallen hun schade alvast te laten opgeven bij bijv. een meldpunt, zodat een juister en completer beeld ontstaat van de totale schade? Waarom wel/niet?
Bij een eventuele aanvraag voor het EU-solidariteitsfonds volstaat in eerste instantie een voorlopig overzicht van de schade. Er is de mogelijkheid om de schadebedragen in een later stadium, als er meer zicht is op de totale schade, te actualiseren. Er is hiervoor dan ook geen noodzaak om de schade aan landbouwgewassen op korte termijn in beeld te hebben.
In hoeverre is overwogen om de Wts ook van toepassing te verklaren op de gevolgen van de hevige neerslag op dinsdagavond 29 juni 2021, die in gemeentes als Meerssen, Kerkrade en Landgraaf tot ernstige wateroverlast en forse schade heeft geleid? Bent u met deze gemeenten in gesprek?
De regenval op 29 juni 2021 voldoet niet aan de voorwaarden die gesteld worden in de Wts, waarbij sprake moet zijn van een ramp zoals vastgelegd in Artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s. Dit was eind juni niet het geval. De wateroverlast op 29 juni was ernstig, maar qua schaal en impact niet vergelijkbaar met de overstromingen en wateroverlast van medio juli. Graag verwijs ik hier ook terug naar mijn antwoordbrief van 13 augustus op de Kamervragen over de wateroverlast in Limburg van het lid Ploumen (PvdA).3 De Ministers van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Infrastructuur en Waterstaat hebben hierover gecommuniceerd met de betreffende gemeenten.
Welke maatregelen zijn denkbaar om ondernemers in de toekomst financieel weerbaarder te maken voor de gevolgen van klimaatverandering, zoals de overstromingen deze zomer, bijv. door uitbreiding van de brede weersverzekering? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Frequentere extreme weersomstandigheden alsook een onregelmatiger waterafvoerpatroon waar overstromingen een uiting van zijn, zijn nog maar twee voorbeelden van rampen die negatieve gevolgen hebben voor ondernemers. Meer en heftigere bosbranden en, in de land- en tuinbouw, verzilting, en ziekten en plagen in gewassen en in de veehouderij, zijn relevante aspecten waar sectoren hun bedrijfsvoering op zullen moeten aanpassen. Die verantwoordelijkheid om te zorgen voor financiële weerbaarheid van een onderneming in algemene zin, door bijvoorbeeld het opbouwen van financiële buffers ligt in eerste instantie bij ondernemers zelf. Dit geldt ook voor het risicomanagement van ondernemers. Dat begint met zoveel als mogelijk maatregelen nemen om preventief schade te voorkomen of in elk geval beperkt te houden.
Als sluitstuk van het risicomanagement kan voor de resterende risico’s die de bedrijfscontinuïteit in gevaar brengen gekeken worden of met financiële producten zoals sparen of verzekeren die risico’s ondervangen kunnen worden. Deze visie ligt ook ten grondslag aan het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit samen met stakeholderpartijen heeft opgesteld en dat uw Kamer op 30 januari 2020 ontvangen heeft.4 Voor zover risico’s redelijkerwijs niet verzekerbaar zijn is de Wts een laatste aanvullende publieke voorziening waar benadeelden terecht kunnen. Op dit moment ziet het kabinet dan ook geen noodzaak om naar dit vraagstuk verder onderzoek te doen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.