Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja, voor zover mogelijk wordt dit gedaan.
Hoe wordt vliegen over korte afstanden precies «ontmoedigd»?
Hiertoe zijn onder andere maatregelen relevant om het reizen per trein als alternatief voor luchtvervoer te bevorderen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt in den brede aan het stimuleren van internationaal personenvervoer per trein, hiervoor verwijs ik graag naar de laatste brief1 hierover. In het kader van de Actieagenda Trein en Luchtvaart werkt het ministerie daarnaast samen met de partijen in zowel spoor- als luchtvaartsector aan het verbeteren van het aanbod van de internationale trein om een alternatief te bieden aan vluchten over korte afstanden. In eerste instantie zijn de volgende 6 bestemmingen opgenomen in de Actieagenda: Brussel, Parijs, Londen, Berlijn, Frankfurt en Düsseldorf.
Kunt u voor 2020–2030 per jaar aangeven wat het aantal vluchten zal zijn in Nederland, op basis van de meest recente cijfers en plannen uit dit coalitieakkoord?
In de luchtvaartmarkt wordt het aantal vluchten bepaald door vraag en aanbod, binnen de grenzen die zijn en worden vastgelegd in de luchthavenbesluiten. Covid-19 zorgt daarbij voor extra onzekerheden. Daarom kan nu niet per jaar worden aangegeven wat het aantal vluchten in Nederland zal zijn tot 2030.
Kunt u de extra investeringen in infrastructuur uitsplitsen naar auto, fiets, openbaar voervoer (ov)?
In het Coalitieakkoord is – behoudens de genoemde concrete projecten – geen verdeling vastgelegd van de extra investeringen in infrastructuur over de diverse modaliteiten. Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet.
Worden de normen van de World Health Organization op luchtkwaliteit met dit coalitieakkoord bereikt? Kunt u dit kwantitatief onderbouwen?
Het antwoord op deze vraag is nog niet bekend. Dit voorjaar publiceert RIVM de voortgangsmeting van het Schone Lucht Akkoord. Hierin wordt duidelijk gemaakt of Rijk, provincies en de deelnemende gemeenten, op koers liggen om de doelen van het Schone Lucht Akkoord te halen. In de voortgangsmeting worden de verwachte concentraties van fijnstof en stikstofdioxide in 2030 getoetst aan de WHO advieswaarden uit 2005 en aan de nieuwe WHO advieswaarden die in september 2021 zijn vastgesteld. In de voortgangsmeting wordt gerekend met vastgesteld en voorgenomen beleid (Kamerstuk 30 175, nr. 390). Nieuwe maatregelen die kunnen voortvloeien uit de afspraken in het coalitieakkoord zijn hier nog niet in opgenomen. Daarnaast werkt RIVM aan de uitvoering van de motie Bouchallikh (Kamerstuk 30 175, nr. 387) waarbij wordt gekeken of en zo ja met welke maatregelen, de nieuwe WHO advieswaarden in 2030 in Nederland gehaald kunnen worden. Het streven is om uw kamer hierover voor de zomer 2022 te informeren.
Of afspraken uit het coalitieakkoord al meegenomen kunnen worden in de analyse ten behoeve van uitvoering van de motie Bouchalikh vergt nadere uitwerking van het kabinet en overleg met onder andere het RIVM.
Hoe verhouden de inkomsten uit de verhoging voortkomend uit de vliegbelasting zich tot de uitgaven in het ov?
In het coalitieakkoord is een taakstellende verhoging met € 400 mln. van de vliegbelasting opgenomen. Ook is aangegeven dat de opbrengst deels gebruikt wordt voor de verduurzaming van de luchtvaart en vermindering van leefomgevingseffecten. Er is in het coalitieakkoord geen inhoudelijke koppeling gelegd tussen de vliegbelasting en de hoogte van de uitgaven in het OV.
Wordt de 200 miljoen euro voor verbetering van de verkeersveiligheid van rijks N-wegen ter beschikking gesteld in het kader van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid en is er ruimte om een deel van het budget afhankelijk van risicoanalyses zo nodig aan andere verkeersveiligheidsknelpunten te besteden?
De komende tijd worden prioriteringsopties voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen nader uitgewerkt. Op basis van deze uitwerking vindt besluitvorming plaats over de concrete inzet van de beschikbare € 200 miljoen ten behoeve van de verbetering van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. U wordt hierover medio dit jaar geïnformeerd.
In hoeverre is de 1,25 miljard euro die structureel wordt uitgetrokken voor het inlopen van achterstanden bij beheer en onderhoud van onze wegen, spoor, bruggen, viaducten en vaarwegen voldoende om deze opgave aan te kunnen? Welke bedrag denk het kabinet in de periode 2021–2025 kwijt te zijn aan deze opgave?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Het goochelen met cijfers over vaste contracten in het onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Arie Slob (CU) |
|
Klopt het dat de percentages betreffende het aandeel vaste contracten in het onderwijs die u noemt in het commissiedebat over Leraren op 6 oktober jl. en de beantwoording op de feitelijke vragen over de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2022 gebaseerd zijn op figuur 6.6, figuur 6.7 en figuur 6.8 uit de Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, vo en mbo 2020?1 2 3
Dat klopt, dat zijn dezelfde cijfers als in de figuren van de Trendrapportage 2020. De figuren uit de Trendrapportage zijn gebaseerd op de Loopbaanmonitor Onderwijs 2020. Dezelfde cijfers zijn gebruikt voor de beantwoording van de feitelijke vragen die u in vraag 3 en 4 aanhaalt.
Deze gegevens zijn overigens geactualiseerd in de Trendrapportage 2021, in figuur 1.13 (gebaseerd op de Loopbaanmonitor 2021).
Waarom hield u de Kamer in het commissiedebat Leraren een spectaculair beeld voor over een grote toename van het aantal vaste contracten in het onderwijs en liet u daarbij achterwege dat het ging om percentages over pas afgestudeerde leraren die een half jaar na het afstuderen in het primair- en voortgezet onderwijs werken en dat de genoemde percentages ook bestaan uit een groep leraren met een tijdelijk contract met uitzicht op een vast contract?
Het noemen van de cijfers voor pas afgestudeerde leraren – in het po heeft ruim 83% (uitzicht op) een vast contract en in het vo heeft bijna 79% (uitzicht op) een vast contract – schetste geen opzienbarend beeld over het aantal vaste contracten in het onderwijs. In het po heeft namelijk 89% van alle leraren een vast contract; in het vo is dat 81%. Dit zijn uitsluitend de contracten voor onbepaalde tijd. De rest van de contracten zijn voor bepaalde tijd, DUO maakt hierbinnen geen onderscheid tussen verschillende soorten tijdelijke contracten.
Onder de groep pas afgestudeerde leraren, een half jaar na de opleiding, is sinds 2015 inderdaad een (flinke) stijging te zien in het aantal leraren met (uitzicht op) een vast contract, met name in het primair onderwijs.
Dit geeft het volgende beeld voor 2019:
Sector
Alle leraren
Pas afgestudeerde leraren (half jaar na afstuderen)4
PO
89% vast contract
31,3% vast contract
51,9% tijdelijk contract met uitzicht op vast
Totaal: 83,2% met (uitzicht op) vast contract
VO
81% vast contract
41,3% vast contract
37,2% tijdelijk contract met uitzicht op vast
Totaal: 78,5% met (uitzicht op) vast contract
Loopbaanmonitor 2020, tabel B8.
Waarom stelt u in de beantwoording op de feitelijke vragen dat het hierbij gaat om startende leraren, terwijl de percentages gaan over pas afgestudeerde leraren die een half jaar na het afstuderen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en het mbo werken en het hierbij dus een veel kleinere groep betreft dan de daadwerkelijke groep startende leraren?4
Ik neem aan dat u hier specifiek doelt op de beantwoording van de vragen 71 en 180. In de beantwoording is ook verwezen naar de Loopbaanmonitor 2020, waar de cijfers vandaan komen. In dit onderzoek is gekeken naar leraren die een half jaar na hun afstuderen werken in het po, vo of mbo. Afhankelijk van de context kan een andere definitie van startende leraar worden gehanteerd.
Waarom schetst u in de beantwoording op de feitelijke vragen een behoorlijk rooskleurig beeld over het aandeel vaste contracten door niet enkel de definitie van de startende leraar te versmallen, maar ook achterwege te laten dat het aandeel «tijdelijke contracten met uitzicht op vast» een behoorlijk groot aandeel vormt in alle sectoren, zelfs groter dan de categorie «vast contract» in het primair onderwijs?
Het feit dat in de Loopbaanmonitor 2020 is gekeken naar leraren die binnen een half jaar na afstuderen in het onderwijs werken, doet niet af aan de betrouwbaarheid van de cijfers en de inzichten die daar uit voortkomen. Daarnaast is in de beantwoording aangegeven dat het gaat om pas afgestudeerde leraren met (uitzicht op) een vast contract. De vaste contracten en de tijdelijke contracten met uitzicht op vast zijn daarin samengenomen, omdat die laatste categorie het beeld over tijdelijke contracten onder pas afgestudeerde leraren nuanceert. Of men vooruitzicht op een vast contract heeft is een essentiële aanvulling op de cijfers over tijdelijke contracten.
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja, dat kan.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Alle vragen worden nu beantwoord, waarbij bij een aantal vragen verwezen wordt naar de nadere uitwerking van het coalitieakkoord.
Hoe hoog wordt de nieuwe basisbeurs voor studenten?
Op dit moment wordt gewerkt aan de nadere uitwerking van een nieuw studiefinancieringsstelsel. Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Hoe hoog wordt de compensatie voor de leenstelselgeneratie? Klopt het dat een bedrag van € 1 miljard leidt tot een compensatie van zo’n € 1.500 per student?
Het totale bedrag dat voor de tegemoetkoming beschikbaar is, is € 1 miljard. De hoogte van de tegemoetkoming per student hangt af van de omvang van de doelgroep en de vormgeving van de regeling. Op dit moment wordt gewerkt aan de nadere uitwerking van de tegemoetkoming voor studenten voor wie geen basisbeurs beschikbaar is geweest. Dit vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Hoe hoog zal de gemiddelde leenstelselcompensatie per student zijn wanneer de basisbeurs aankomend collegejaar (per 1 september 2022) zou worden ingevoerd in plaats van in 2023–2024?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. Het is uitvoeringstechnisch niet mogelijk om de basisbeurs al per 1 september 2022 in te voeren. In algemene zin kan wel gesteld worden dat hoe meer studenten in aanmerking komen voor de tegemoetkoming, hoe lager het bedrag per student zal zijn.
In hoeverre wordt de Lissabondoelstelling (3% bruto binnenlands product voor onderzoek en ontwikkeling) met dit coalitieakkoord bereikt?
Nederland heeft in Europees verband afgesproken om 2,5% van het bbp te besteden aan R&D en te streven naar 3%. In 2019 (het laatste peiljaar) besteedde Nederland 2,18% van het bbp aan onderzoek en ontwikkeling. Met het nieuwe coalitieakkoord zet het kabinet koers naar een kenniseconomie waarbij we, in lijn met de Lissabondoelstelling, investeren in vrij en ongebonden onderzoek en ontwikkeling. Zo investeren we structureel € 700 miljoen per jaar in vervolgopleidingen en onderzoek, richten we een fonds op voor onderzoek en wetenschap van in totaal € 5 miljard over 10 jaar. Daarnaast wordt binnen het Nationaal Groeifonds het budget voor de pijlers kennisontwikkeling en onderzoek, ontwikkeling en innovatie verhoogd met € 6,7 miljard. Ondanks deze forse investeringen is de verwachting dat we deze kabinetsperiode nog niet het streven van 3% bereiken. In hoeverre dit wordt gehaald is echter ook afhankelijk van de (hoogte van de) private investeringen en de stand van het bbp zelf. Daarover zijn op dit moment de cijfers nog niet beschikbaar.
Wordt het Regenboogakkoord integraal overgenomen? Zo niet, welke maatregel uit het Regenboogakkoord wordt niet overgenomen?
Het Regenboog Stembusakkoord is door een grote meerderheid van de Tweede Kamerfracties ondertekend, namelijk door VVD, CDA, D66, GL, SP, PVDA, PvdD en 50PLUS. Ook Volt en BIJ1 hebben aangegeven dat ze het akkoord onderschrijven. In het coalitieakkoord staat dat we blijven werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTQI+ gemeenschap en dat het Regenboogakkoord hiervoor de basis is. Dit vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Staat de taakstelling vanwege het niet verhogen van de studierente nog steeds in de boeken bij OCW of is deze taakstelling inmiddels geschrapt?
De geraamde generale opbrengst (structureel € 226 miljoen) van de SF-rentemaatregel uit het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is afgeboekt van art. 6 (hbo) en art. 7 (wo) toen in 2019 werd besloten de rentemaatregel in te trekken. Hier is met het coalitieakkoord geen wijziging in aangebracht. Bij Voorjaarsnota wordt bezien hoe deze afboeking met een concrete maatregel kan worden ingevuld en/of alternatief kan worden gedekt op de OCW-begroting.
Welk bedrag en percentage van de extra onderwijsuitgaven in het coalitieakkoord gaan naar het middelbaar beroepsonderwijs (mbo)? Hoe verhoudt dit zich tot het aantal studenten op het mbo, hoger beroepsonderwijs (hbo) en wetenschappelijk onderwijs (wo)?
Hoe de investeringen uit het regeerakkoord precies over de sectoren worden verdeeld – in bedragen, percentages en per student – is afhankelijk van de uitwerking van de diverse maatregelen. Dit vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. In de begroting van OCW wordt een tabel opgenomen waarin intensiveringen zijn uitgesplitst naar sectoren.
Kunt u aangeven welke verhoging u beoogt voor de salarisverhoging van leraren/schoolleiders, op welke schaal en hoe het budget verdeeld is tussen deze twee groepen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Wat is uw doelstelling voor het lerarentekort in 2025?
Zoals in het coalitieakkoord staat, investeren wij in leraren en schoolleiders om zo de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Door te investeren in (bij)scholing en professionele ontwikkeling, in het verlagen van de werkdruk en in de verbetering van de arbeidsvoorwaarden maken we het aantrekkelijk om te gaan en blijven werken in het onderwijs. Dat zijn belangrijke stappen om het lerarentekort aan te pakken en de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Over de verdere uitwerking en doelstelling van de aanpak van de tekorten informeren wij de Kamer, dit voorjaar conform de toezegging gedaan in de decemberbrief (Kamerstuk 27 923, nr. 436).
Op wat voor manier wordt de strijd aangegaan om nepnieuws tegen te gaan, zonder daarbij de persvrijheid in het geding komt?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Hoe wordt de onafhankelijkheid van de pers op lokaal niveau gewaarborgd door de financiering over te hevelen naar landelijk niveau? Is daar niet meer voor nodig?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. Met het overhevelen van de financiering van lokale omroepen naar het Rijk beëindigt het kabinet de situatie waarin lokale omroepen, die geacht worden de lokale politiek kritisch te volgen, afhankelijk worden van de gemeente als subsidieverstrekker. Het advies van de Raad voor Openbaar Bestuur en de Raad voor Cultuur dat het vorige kabinet heeft verstrekt, bevatte de aanbeveling om de financiering om deze reden over te dragen aan het Rijk. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Hoe gaat het kabinet «ieder kind gelijke kansen» geven en «oog voor de talenten van ieder kind», terwijl het recht op passend onderwijs al jaren bestaat en er desondanks duizenden scholieren thuis zitten omdat er geen passende school te vinden is?
Het is belangrijk dat elk kind de kans krijgt om zich maximaal te ontwikkelen. Daarbij is het uitgangspunt dat dit zoveel mogelijk in het reguliere onderwijs gebeurt, eventueel met extra ondersteuning die daarbij nodig is. Sommige jongeren hebben echter zo’n specifieke behoefte op het gebied van onderwijs of zorg dat zij een vorm van speciaal onderwijs nodig hebben. Om te zorgen dat er voor elke kind een plek is, is passend onderwijs ingevoerd. In 2020 is geconstateerd dat er met passend onderwijs goede slagen zijn gemaakt, maar ook dat verdere verbetering nodig is. Daarom is toen de verbeteraanpak passend onderwijs aangekondigd, waarin de maatregelen zijn beschreven om de volgende stappen te zetten. In het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» heeft het kabinet afgesproken verder te gaan met de verbeteraanpak en ook te streven naar een volgende stap, waarin via inclusief onderwijs kinderen met en zonder een beperking of ziekte zoveel als mogelijk samen naar school gaan.
Waar komt het geld voor de gratis kinderopvang vandaan, en hoe wordt misbruik van deze regeling tegengegaan?
Het coalitieakkoord bevat naast investeringen in de kinderopvang ook vele andere investeringen en ombuigingen, alsmede aanpassingen aan de lastenkant van de begroting. De investeringen zijn daarbij niet expliciet gekoppeld aan specifieke ombuigingen of lastenverzwaring elders, maar worden ingepast binnen de nieuwe uitgaven- en lastenplafonds, zoals gebruikelijk is bij een nieuw coalitieakkoord. Net als bij elke regeling, zal ook bij de uitwerking van deze herziening aandacht zijn voor het risico van misbruik en oneigenlijk gebruik en het treffen van mitigerende maatregelen om het risico te minimaliseren. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal de uitvoering van de voornemens ten aanzien van de kinderopvang ter hand nemen.
Gaat het onderbrengen van het gespecialiseerd voortgezet onderwijs bij het voortgezet onderwijs geen problemen opleveren en is dit niet juist strijdig met de wens dat ieder kind les op zijn niveau dient te hebben? Gaan leerlingen met speciale behoeften dan niet de meeste aandacht vragen van de toch al overbezette leraren?
Het uitgangspunt van het nieuwe kabinet blijft dat ieder kind les moet krijgen op een passend niveau. Het onderbrengen van het gespecialiseerd voortgezet onderwijs bij het voortgezet onderwijs betekent dan ook niet dat de vorm van onderwijs die daar nu wordt geboden en juist voor deze leerlingen passend is, zal gaan verdwijnen. Wel is het uitgangspunt om het gespecialiseerd voortgezet onderwijs onder hetzelfde wettelijke kader te laten vallen als het voortgezet onderwijs. Zo kunnen voor het gespecialiseerde voortgezet onderwijs zoveel mogelijk dezelfde afspraken gaan gelden als voor het overige voortgezet onderwijs, daarbij rekening houdend met de speciale behoeften van de doelgroep. Dit vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. Voor de langere termijn geldt dat in het coalitieakkoord is afgesproken dat het kabinet zal streven naar inclusief onderwijs, waarbij kinderen met en zonder een beperking of ziekte zoveel als mogelijk samen naar school gaan. Het vorige kabinet heeft al de ambitie uitgesproken om in 2035 inclusiever onderwijs te hebben gerealiseerd, waarbij leerlingen met en zonder ondersteuningsbehoeften vaker samen dicht bij huis naar dezelfde school kunnen, als het kan in dezelfde klas zitten en elkaar ontmoeten op het schoolplein. Dit tijdpad is nodig omdat de stap naar inclusiever onderwijs veel vergt voor bijvoorbeeld de inrichting van de lessen, de vaardigheden van leraren, bekostiging van het onderwijs, wetgeving en ook aanpassen van huisvesting. Hiervoor wordt gezamenlijk met de betrokkenen uit het veld een routekaart ontwikkeld.
Waarom is er een relatief lang stuk aan digitalisering van het onderwijs gewijd, terwijl fysiek onderwijs toch de norm is en digitaal onderwijs uitzonderlijk?
Fysiek onderwijs is de norm en de coronacrisis heeft het belang hiervan onderstreept; fysieke nabijheid en sociale interactie is een essentieel onderdeel van goed onderwijs. Tegelijkertijd helpt een doordachte inzet van digitale toepassingen in de klas om de kwaliteit en kansengelijkheid te bevorderen en leraren zich te laten richten op de kern van het onderwijs. In de onderwijsparagraaf van het coalitieakkoord staat dat we het gebruik van digitale hulpmiddelen gaan faciliteren om de werkdruk van de leraar te verminderen en de onderwijskwaliteit te verbeteren. Daarnaast is in het coalitieakkoord opgenomen dat digitalisering kansen biedt voor onderwijs aan thuiszitters, bijvoorbeeld in de vorm van een Digitale School. Dit vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Het coalitieakkoord |
|
Wybren van Haga (BVNL), Caroline van der Plas (BBB), Chris Stoffer (SGP), Teun van Dijck (PVV), Henk Nijboer (PvdA), Lammert van Raan (PvdD), Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Tom van der Lee (GL), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Wordt de aanbeveling van de 16e Studiegroep Begrotingsruimte omtrent brede welvaart volledig overgenomen? Dat wil zeggen, wordt er expliciet gestuurd op brede welvaart, wordt bij de formatie duidelijk gemaakt wat de belangrijkste doelen zijn, wordt er jaarlijks gerapporteerd over de politiek gekozen indicatoren en wordt de rapportagecyclus van het Planbureau voor de Leefomgeving en Sociaal en Cultureel Planbureau aangesloten op de begrotingscyclus?
Klopt het dat de lasten (inclusief basispad) voor gezinnen de komende vier jaar gaan stijgen? Waarom spreekt u van «lastenverlichting» als mensen «minder meer belasting» gaan betalen?
Is er (per begroting) een budgettaire ondergrens afgesproken waar maatregelen in het coalitieakkoord aan moeten voldoen in het kader van «een akkoord op hoofdlijnen»?
Kunt u aangeven welke maatregelen wél in het coalitieakkoord zijn opgenomen, maar (nog) geen plek hebben gekregen in de budgettaire bijlage? Wat gaat er met deze maatregelen gebeuren?
Is het gebruikelijk om te werken met een inverdieneffect van 42%? Welke percentages zijn gehanteerd bij vorige regeerakkoorden? Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn bij dit coalitieakkoord als het inverdieneffect van het vorige regeerakkoord werd gehanteerd?
Wat zijn de inverdieneffecten na de kabinetsperiode?
Kunt u de ramingen van de staatsschuld ook weergeven voor de jaren na 2026?
Kunt u tabel 1 (samenvatting financieel beeld) & tabel 2 (beleidsmatige lastenontwikkeling) van de budgettaire bijlage uitbreiden met de jaren 2026–2030?
Kunt u de beleidsmatige lastenontwikkeling uitsplitsen in de categorieën (inkomen & arbeid, vermogen & winst, milieu, overig)?
Kunt u de koopkrachttabel ook uitsplitsen per jaar (2022, 2023, 2024 en 2025)? Hoe komt de koopkrachttabel eruit te zien als de meest recente inflatiecijfers worden meegenomen in plaats van de achterhaalde inflatiecijfers?
Hoe verhoudt het creëren van steeds meer fondsen zich tot budgetdiscipline?
Hoe zal uitvoering worden gegeven aan de aangenomen motie Van Raan/Nijboer over verkennen op welke manier de Monitor Brede Welvaart en de Klimaat- en Energie Verkenning gesynchroniseerd kunnen worden met de begrotingscyclus (Kamerstuk 35 925, nr. 140) en de motie Van Raan c.s. over de MBW en de KEV integreren in de besluitvorming rondom het Belastingplan (Kamerstuk 35 927, nr. 72)?
Welke mogelijkheden zijn er om coronasteungelden in te zetten voor zowel herstel als voor verduurzaming, zodat het mes aan twee kanten snijdt?
Hoe gaat de coalitie aan de slag met de aanbevelingen uit de initiatiefnota van GL, D66, CU en CDA «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»? Welke plannen heeft de coalitie voor verduurzaming van de financiële sector?
Wanneer zal het kabinet de nationale plannen aangaande de Recovery and Resilience Facility (RRF) gelden indienen bij de Europese Commissie? En welke afspraken uit het coalitieakkoord worden hierin meegenomen?
Zijn er concrete afspraken gemaakt over het terugkeren naar begrotingsregels?
Welke uitgavenkaders zijn vastgesteld voor de komende kabinetsperiode?
Waarom is er bij het bepalen van het coalitiedoel van het EMU-saldo van -1,75% gerekend met een rente van 0% en een structurele bbp-groei van 3%. Waar zijn deze getallen op gebaseerd en hoe realistisch zijn deze variabelen?
Kunt u de uitgaven van het Stikstoffonds en het Klimaat- en transitiefonds per jaar uitsplitsen in de periode 2026–2030?
Klopt het dat in het coalitieakkoord wordt uitgegaan van 0% rente en een jaarlijkse groei van het bbp met 3%? Waarop zijn die aannames gebaseerd?
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de rente gaat stijgen?
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als het bbp minder hoog uitkomt?
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de aannames omtrent de het bbp, de rente en de inflatie niet uitkomen?
Kunt u vanaf het basispad per jaar de beleidsmatige lastenontwikkeling weergeven en dit uitsplitsen naar burgers, bedrijven, buitenland en totaal lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 2 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord, maar dan vanaf het basispad)?
Kunt u het basispad per jaar geven van de uitgaven en lasten, en dit uitsplitsen naar ombuigingen, intensiveringen, lastenverlichting en lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 1 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord)?
Klopt het dat met het voorliggende coalitieakkoord de beleidsmatige lasten over de gehele periode voor alle groepen alsnog toenemen (namelijk voor burgers met 1,6 miljard, voor bedrijven met 19,9 miljard en voor het buitenland met 0,6 miljard)?
Welke maatregelen uit het basispad zorgen alsnog voor een (structurele) lastenverzwaring eind 2025? Kunt u deze maatregelen opsommen, toelichten en uitsplitsen naar burgers, bedrijven en buitenland?
Kunt u in de medianentabel uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord per inkomensgroep aangeven hoeveel de groep wat betreft koopkracht er in euro’s op vooruit gaat? Graag tevens per jaar tot en met 2025 uitsplitsen.
Kunt u verklaren waarom de beleidsmatige lastenontwikkeling over de kabinetsperiode toeneemt en de koopkracht eveneens toeneemt?
Welke aannames omtrent de inflatie, uitvoering van verschillende maatregelen, hervorming van de huurtoeslag, invulling van de 3 miljard lastenverlichting en de loonontwikkeling liggen ten grondslag aan de koopkrachtcijfers?
Kunt u aangeven hoe de lastenverlichting van 3 miljard precies is verdeeld onder gezinnen, werkenden en middeninkomens?
Kunt u per jaar een overzicht opstellen van de geraamde inkomsten van het Rijk onderverdeeld naar: directe belastingen, indirecte belastingen, Zorgverzekeringswet, premies werknemersverzekeringen en premies volksverzekeringen?
Nemen de sociale lasten als percentage van de loonkosten toe of af op basis van het regeerakkoord? Kunt u een overzicht geven per jaar en onderscheid maken tussen werkgevers en werknemers?
Met hoeveel loopt de overheidsschuld op in 2025 in miljarden?
Met hoeveel loopt het begrotingstekort op in 2025 in miljarden?
Hoeveel zal het kabinet in totaal extra uitgeven in 2025?
Kunt u, in lijn met de aangenomen motie Van Weyenberg c.s. (Kamerstuk 35 572, nr. 60), de gevolgen van het coalitieakkoord op de vermogensongelijkheid in Nederland in kaart brengen?
Wat is uw doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid? Welke Gini-coëfficiënt in 2025 is voor u acceptabel?
Klopt het, op basis van de budgettaire raming van € 400 miljoen per jaar, dat de vliegticketbelasting gemiddeld wordt verhoogd met € 14 per ticket?
Welke inkomens vallen er onder uw definitie van een «middeninkomen» (bruto/netto, individueel en per huishouden)?
Waarom is er geen geld ingeboekt in de budgettaire tabel voor de maatregel om de btw op groente en fruit naar 0% te verlagen? Wanneer verwacht u deze maatregel ingevoerd te hebben?
Wat zijn precies de gevolgen van de versoepeling van de wet excessief lenen? In hoeverre gaat deze versoepeling bijdragen aan het voorkomen van onevenwichtige situaties?
Wordt beoogd om per 2025 alle huurinkomsten te belasten op basis van werkelijk rendement?
Klopt het dat de hypotheekrenteaftrek de komende kabinetsperiode niet verder wordt afgebouwd?
Waarom wordt de jubelton pas in 2024 afgeschaft? Is het technisch mogelijk om de jubelton al eerder af te schaffen?
Is de aanpak van belastingontwijking een speerpunt voor dit nieuwe kabinet?
Kunt u zowel voor pakket A als pakket B uit het advies van de Commissie ter Haar (deel 1) aangeven welke maatregelen niet worden overgenomen en hoeveel belastinginkomsten er hierdoor worden mislopen?
Welke maatregelen uit het advies van Commissie ter Haar (deel 2) worden wel overgenomen en welke niet?
Wat is uw doelstelling in 2025 voor het aantal onbelaste miljarden dat via Nederland naar belastingparadijzen wordt gesluisd?
Klopt het dat er in het coalitieakkoord geen afspraken zijn gemaakt over het initiatiefwetsvoorstel «conditionele exitheffing in de dividendbelasting»? Is het daarmee een vrije kwestie voor de Kamer of hebben coalitiepartijen afspraken gemaakt hierover buiten het coalitieakkoord om?
Klopt het dat niet het volledige toeslagenstelsel wordt afgeschaft, maar alleen de kinderopvangtoeslag, en dat er voor de andere toeslagen herzieningen binnen hetzelfde stelsel gepland staan? Indien dit klopt, waarom gaat het toeslagenstelsel niet volledig op de schop, gezien het leed dat het met zich mee heeft gebracht en de overeenstemming die er leek te zijn over het afschaffen van toeslagen? Indien het toeslagenstelsel volledig op de schop gaat, wat gaat ervoor zorgen dat mensen genoeg overhouden om normaal van rond te komen?
Kan er per fiche met bouwsteen uit bijlage 1 van het syntheserapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel worden aangeven of de coalitie de beleidsoptie heeft overgenomen en in welke vorm (overgenomen dan wel gedeeltelijk overgenomen of niet overgenomen)?
Kunt u nader duiden aan welke wijziging in de tariefstructuur van de energiebelasting gedacht wordt?
Welke lastenverzwaring door onder meer de wijzigingen in de energiebelasting brengt het coalitieakkoord met zich mee voor de glastuinbouw?
Uit het lastenoverzicht blijkt dat zelfstandigen voor de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan gecompenseerd worden via een verhoging van de arbeidskorting. Welke afspraken zijn gemaakt over die verhoging van de arbeidskorting, nu blijkbaar al wel duidelijk is dat deze verhoging de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan compenseert?
Op welke wijze is opvolging gegeven aan de aangenomen motie Van der Staaij/Omtzigt (Kamerstuk 35 925, nr. 48) waarin uitgesproken is dat een volgend kabinet concrete maatregelen moet nemen om de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners te verkleinen?
Wordt de verhuurderheffing per 2023 geheel afgeschaft of wordt de heffing vanaf 2023 geleidelijk afgeschaft?
Kunt u een indicatie geven hoe de klimaatlasten neerslaan bij zowel het grootbedrijf, het middenbedrijf als kleine ondernemers?
Kunt u in een tabel inzage geven in de voorgenomen wijzigingen in de tarieven van de energiebelasting en Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE), voor beide zowel gas als elektriciteit?
Kunt u aangeven hoe de tax payers advocate vormgegeven zal worden en hoeveel budget hij ter beschikking krijgt?
Is er in de koopkrachtberekeningen rekening mee gehouden dat ongeveer 92% van de huishoudens nog op gas stookt?
Met hoeveel gaat de energierekening voor een huishouden omhoog dan wel omlaag bij een gebruik van 3.500 kwh aan elektriciteit en 1.500 m3 aan gas?
Kunt u de vennootschapsbelasting lastenverzwaring nader toelichten en de opbrengsten nader specificeren, welke aannames zijn bij deze maatregel gemaakt?
Kunt u de stelling nader specificeren dat de (versnelde) afbouw van de zelfstandigenaftrek ruim wordt gecompenseerd door de verhoging van de arbeidskorting?
Kunt u in het kader van tabaksaccijns nader toelichten wat een pakje sigaretten ongeveer gaat kosten?
Kunt u aangeven wat de lastenverzwaring die samenhangt met de aanscherping verbruiksbelasting niet-alcoholische dranken nader uitsplitsen in niet-alcoholische dranken en verhoging van het minimumtarief voor bier, doet met de prijs voor 1 liter frisdrank respectievelijk bier?
Wat is het effect van de accijnsverhogingen op de inflatie?
Hoe concreet is het voornemen om het btw-tarief op groente en fruit te verlagen naar 0%?
Hoeveel huishoudens maken gebruik van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)?
Wat is de budgettaire opbrengst per jaar van de afbouw van de IACK?
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met: «We ondersteunen de voorstellen van de Europese Commissie voor een belasting op kerosine op EU-niveau.»?
Wat is het effect van het afschaffen van de middelingsregeling voor werkenden?
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja, voor zover het feitelijke vragen betreft.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja.
Wat betekent een klimaatdoelstelling van maximaal 1,5 graad? Hoeveel CO2-reductie hoort bij die doelstelling?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gaat op deze vraag in bij hun reflectie op de leefomgevingsthema’s in het coalitieakkoord 2021–2025. De conclusie is dat de 55-procentdoelstelling voor broeikasgasemissies van Europa ruwweg in overeenstemming is met 1,5°C als dit zonder sinks (opslag van CO2 in bossen of onder de grond) wordt gedaan, tijdelijke overshoot en negatieve emissies worden geaccepteerd en Europa geen extra verantwoordelijkheid neemt uit rechtvaardigheidsprincipes. Als eerlijkheidsprincipes zouden meewegen, komt de passende reductie in Europa groter uit dan in een kostenoptimaal pad. Voor eerlijkheidsprincipes bestaan ook andere mechanismen dan aangescherpte binnenlandse emissiereductiedoelen. Zo is in de klimaatconferentie in Glasgow ook opgeroepen ontwikkelingslanden ruimhartiger bij te staan in de te maken kosten voor klimaatmitigatie en -adaptatie, en de Europese Unie zou daar gehoor aan kunnen geven.
Welke fossiele subsidies/vrijstellingen/belastingenkortingen blijven de komende jaren bestaan? Kunt u aangeven om welke bedragen het gaat?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wat betekent «we ronden de procedure rond Ternaard af»? Wat zijn de gevolgen hiervan voor de plannen van Shell en andere bedrijven om gas te winnen onder de Waddenzee?
In het coalitieakkoord is aangegeven dat de lopende vergunningsprocedure voor de gaswinning Ternaard zal worden afgerond, maar dat daarna geen nieuwe vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee meer zullen worden afgegeven. Dit betekent dat de vergunningsaanvraag van de NAM voor de gaswinning Ternaard zal worden getoetst aan het huidige beleid en de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Welk CO2-reductie percentage hoort bij de onderkant van de bandbreedte van dit regeerakkoord (25,4 Mton reductie in 2030)?
25,4 Mton komt overeen met een extra reductie van ongeveer 11% in 2030 ten opzichte van 1990. Dit is een extra reductie ten opzichte van de 38–48% reductie in het basispad uit de Klimaat- en Energieverkenning 2021 (KEV 2021) van PBL. In de reflectie op het coalitieakkoord geeft PBL aan dat wanneer de 25,4 – 31,0 Mton reductie uit het coalitiepad gerealiseerd wordt, de totale reductie in 2030 uitkomt op 49% – 62%.
Wat houdt de subsidieregeling CO2-vrije gascentrales in? Wat zijn CO2-vrije gascentrales precies?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Klopt het dat hyperscale datacenters niet actief geweerd gaan worden?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kan de 35 miljard euro uit het klimaat- en transitiefonds ook aan houtige biomassa en carbon capture and storage (CCS) worden uitgegeven?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kan het zijn dat de ETS-bodemprijs onder de verwachte ETS-prijs komt te liggen, net zoals de nationale CO2-minimumprijs elektriciteitsopwekking?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Gaat de indirecte kostencompensatie ETS van ruim 80 miljoen euro door, nu in het coalitie-akkoord het plan staat om de marginale heffing bovenop de prijs in het Europese emissiehandelssysteem (ETS) te verhogen? Hoe verhoudt het compenseren van kosten die worden gemaakt door het ETS zich tot plannen om de kosten juist te verhogen? Is dat niet juist in strijd met elkaar?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wat betekent het afbouwen van het gebruik van houtige biomassa voor energie «waarbij we rekening houden met de kosteneffectiviteit»? Kan dit betekenen dat er toch wordt afgezien van het afbouwen van het gebruik van houtige biomassa voor energie?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wat wordt bedoeld met houtige biomassa «voor energiedoeleinden»?
Het betreft toepassingen van houtige biomassa voor energieproductie in energiecentrales, bij bedrijven en bij huishoudens.
Wat betekent «Biomassa wordt zo hoogwaardig mogelijk ingezet aan de hand van de cascaderingsladder» precies? Hoe ziet de cascaderingsladder eruit? Geldt dit voor alle biomassa of alleen houtige biomassa?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Waarom moet houtige biomassa voor iets ingezet worden? Is het een optie dat houtige biomassa blijft bestaan zoals het is, nl. in de vorm van bos?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Klopt het dat het de afgelopen kabinetsperiode niet mogelijk was om alle herkomst van alle houtige biomassa te traceren? Hoe komt dat en waarom zou dat aankomende kabinetsperiode anders zijn? Is het uitgesloten dat er straks weer een rapport verschijnt zoals «Wood pellet damage: How Dutch government subsidies for Estonian biomass aggravate the biodversity and climate crisis»?
In het Nederlandse systeem is in het geval van bosbiomassa de bron tot het niveau van het land van herkomst bekend evenals het gebruikte duurzaamheidscertificaat van het bos. Door de publieke toezichthouder is informatie tot op bosniveau te achterhalen, mocht daartoe aanleiding zijn.
Hoe verhouden de plannen voor houtige biomassa zich tot de in de Eerste Kamer aangenomen motie Koffeman c.s. waar de regering wordt verzocht definitief geen nieuwe of verlengde subsidies te geven op het stoken van houtige biomassa (Kamerstuk 35 668, nr. F)?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Klopt het dat er geen subsidie meer naar mestvergisting gaat en kan er de komende jaren nog op andere manieren dan via de SDE++ subsidie naar mestvergisters gaan?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Waarom wil de coalitie nog meer onderzoek doen naar «de mogelijkheden om financiële prikkels voor fossiele brandstoffen af te bouwen om vervolgens de financiële stimulering voor deze brandstoffen waar mogelijk te beëindigen», terwijl er al zo veel onderzoeken zijn gedaan waaruit concrete beleidsopties zijn voortgekomen, waaronder ambtelijke onderzoeken?
Dit is een vraag gericht aan de coalitiefracties en niet aan het kabinet.
Klopt het dat de duurzaamheidswinst van CCS in twijfel wordt getrokken en dat het een techniek is die niet bewezen effectief is (waar dan ook ter wereld) in de aanpak van klimaatverandering?
Nee, De techniek kan wel degelijk een effectieve bijdrage leveren, zoals blijkt uit diverse IPCC-rapporten, en wordt mondiaal al succesvol toegepast in 27 projecten met een jaarlijkse capaciteit van 37 Mton.
Op welke manier voorkomt CCS dat er meer olie en gas worden gewonnen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Via welke instrumenten kan er de komende kabinetsperiode subsidie worden verstrekt ten behoeve van houtige biomassa en CCS?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Via welke instrumenten worden er uitgaven gedaan ten behoeve van kernenergie?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wat zal het aandeel grijze, blauwe, groene en paarse waterstof en eventueel andere soorten waterstof zijn waar het kabinet op inzet (in percentages van het totaal)? Valt er onder groene waterstof ook waterstof die is geproduceerd met behulp van houtige biomassa?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoe kan het dat het coalitie-akkord volledig duurzame energievoorziening voor Caribisch Nederland beoogt, terwijl Bonaire Brandstof Terminals B.V. nieuwe olie-infrastructuur gaat verzorgen op Bonaire, waardoor dit eiland voor de komende 30 à 40 jaar vastzit aan fossiele brandstoffen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Op welke termijn wordt het bouwen van de kerncentrales verwezenlijkt? Welk type centrale zal worden gebouwd? Waar zullen deze komen te staan? Wanneer zullen deze actief worden? Welk aandeel van CO2 reductie van de gehele benodigde CO2 reductie voor 2030 moet hiermee verwezenlijkt worden?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoeveel CO2 vrije gascentrales verwacht u te kunnen (om)bouwen met de subsidie in het coalitieakkoord. En welk aandeel in de energiemix moeten deze gascentrales gaan spelen tegenover nucleair en hernieuwbaar?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Welke verhoging van de marginale heffing bovenop de prijs van het ETS acht u nodig om de klimaatambitie van ten minste 55% te verwezenlijken?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Welk bedrag is er via welke subsidiestroom gereserveerd om CO2 neutrale technologieën te ontwikkelen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
U heeft een tussendoel voor 2030 om het gebruik van primaire abiotische grondstoffen te halveren. Hoe wilt u in het uitvoeringsprogramma circulaire economie deze halvering meetbaar maken en monitoren?
Deze vraag wordt mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) beantwoord, die coördinerend bewindspersoon is ten aanzien van de circulaire economie. In januari 2021 is de eerste Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) verschenen (Kamerstuk 32 852, nr. 138). PBL geeft hiermee inzicht in de voortgang van de transitie naar een circulaire economie en de resultaten die worden bereikt met de ingezette maatregelen ten behoeve van de circulaire economie. Begin 2022 verschijnt een beknopte voortgangsrapportage, gevolgd door de tweede ICER in het eerste kwartaal van 2023.
Ten aanzien van de 2030-doelstelling wordt, zoals gemeld aan de Kamer (Kamerstuk 32 852, nr. 170), vanuit het Ministerie van IenW, samen met de andere betrokken ministeries en de maatschappelijke partners van het Grondstoffenakkoord, gewerkt aan het nader concretiseren van deze doelstelling om te komen tot specifieke doelen op het niveau van (clusters van) prioritaire productgroepen. Hierover zal de Staatssecretaris van IenW voor de zomer 2022 een bericht aan de Kamer sturen.
Welke bedrijven vallen er onder de tien tot twintig grootste uitstoters? Welk percentage van de Nederlandse emissies valt er onder de ketens achter deze bedrijven? Worden deze ketens meegenomen in de maatwerkafspraken?
Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik naar de website van de Nea voor de emissiecijfers (https://www.emissieautoriteit.nl/), waaruit blijkt welke bedrijven in de top 10 – 20 staan. Het antwoord op het laatste deel van de vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoeveel geld van het klimaatfonds wordt er specifiek beschikbaar gesteld voor de subsidiëring van hernieuwbare energie en welk aandeel van de energiemix gaat hernieuwbaar via het klimaatfonds hierdoor spelen in 2030 en 2040?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoeveel CCS wordt er verwacht nodig te zijn, lees hoever zal het plafond mogelijk verhoogd worden, om de klimaatdoelen uit het coalitieakkoord te halen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoeveel subsidie krijgt een gemiddelde woningeigenaar bij aanvraag onder het Nationaal isolatie programma? Hoeveel woningen verwacht u te isoleren met de totale hoeveelheid beschikbare subsidie onder alle subsidieprogramma’s en de uitbreiding in het regeerakkoord? Hoe verhoudt deze hoeveelheid zich tot de Europese (voorgestelde)plannen voor de gebouwde omgeving?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoeveel hybride warmtepompen verwacht u met de regeling in het coalitieakkoord in Nederland aan te brengen tot 2030, en hoe verhoudt deze hoeveelheid zich tot de Europese (voorgestelde)plannen voor de gebouwde omgeving?
Het gaat volgens het Coalitieakkoord om 150.000 warmtepompen per jaar vanaf 2025. Het antwoord op het laatste deel van de vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Welk percentage voor belasting op kerosine acht u nodig om het vliegen dusdanig te ontmoedigen om de klimaatdoelen te halen? Hoe verhoudt deze belasting zich tot de voorgestelde EU verordening op dit thema?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Blijft het doel van 55% CO2-reductie in 2030, zoals de coalitie op wil nemen in de Klimaatwet, een streefdoel, net zoals de huidige doelstelling van 49% CO2-reductie (artikel 2, tweede lid van de Klimaatwet)?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wordt voor het opstellen van het voorstel tot wijziging van de Klimaatwet eerst een analyse gemaakt van de haalbaarheid van de voorgestelde doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030, met in achtneming van onder meer de knelpunten in het energienet en het tekort aan technisch personeel?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Is het de bedoeling om de maatregelen met het oog op extra CO2-reductie in ETS-sectoren bovenop wat Europa vraagt te koppelen aan het uit de markt nemen van emissierechten voor serieuze emissiereductie op Europees niveau, rekening houdend met het waterbedeffect?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Welk tijdpad voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales heeft u voor ogen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Betekent de genoemde normering voor hybride warmtepompen de facto dat de normale CV-ketel verboden gaat worden?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Waarom is, ondanks de aangenomen motie voor het zo snel mogelijk tolvrij maken van de Westerscheldetunnel (Kamerstuk 35 570-A nr. 67) en de unanieme steun van de Kamer voor het opstellen van het draaiboek voor het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel (Kamerstuk 35 570-A nr. 64), gekozen voor het parkeren van het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel tot 2030 of mogelijk zelfs later, in de wetenschap dat de tolheffing al in 2033 zou vervallen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Komt er een kwantitatieve doelstelling voor verlaging van de regeldruk voor ondernemers en professionals?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wanneer worden de heldere afstandsnormen voor de bouw van windmolen op land ingevoerd? Op basis waarvan zullen die afstandsnormen gelden en wat gebeurt er met windmolens die al gebouwd zijn en niet voldoen aan die afstandsnormen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wat is de definitie van een hyperscale datacentrum? Wat gebeurt er met de regie rond datacentra die kleiner zijn dan hyperscale?
Dit zijn zeer grootschalige datacenters (vaak meer dan 10 hectare en een vermogen van meer dan 70 megawatt) van meestal grote techbedrijven zoals Microsoft en Google. Het antwoord op het tweede deel van deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoe u precies de realisatie van nieuwe grootschalige energie-infrastructurele projecten gaat versnellen? Welke obstakels gaat u wegenemen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke specifieke maatregelen u kunt en gaat nemen om te zorgen voor voldoende vakmensen bij de voorgenomen energietransitie van dit kabinet?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke regelingen u gaat versimpelen voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) met betrekking tot verduurzaming?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wanneer kan er een knoop worden doorgehakt over de bouw van twee nieuwe kerncentrales? Kunt u een tijdlijn geven?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kunt u aangeven met welke hoeveelheid u het CCS plafond wilt gaan verhogen? Wat is hier het netto-effect van op de CO2-uitstoot?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoe gaat u de precies de regeldruk aanpakken voor mkb?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wat bedoelt u precies met «(reële) bedrijfsopvolging eenvoudiger en eerlijker te maken»?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kunt u nader toelichten waarom de klimaat gerelateerde fondsen met een looptijd van 10–15 jaar kwalificeren als een incidentele ruimte?
Het betreft een incidentele ruimte aangezien het een eindige reeks extra middelen voor de betreffende periode betreft en geen structurele verhoging van de begroting.
Komt de 25 miljard euro die nu gereserveerd is voor het Stikstoffonds bovenop de miljarden die al gereserveerd waren in het basispad? Wat zijn de totale uitgaven aan stikstof aan het einde van 2035?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Komt de 35 miljard euro die nu gereserveerd is voor het Klimaatfonds bovenop de miljarden die al gereserveerd waren in het basispad? Wat zijn de totale uitgaven aan klimaat aan het einde van 2030?
Ja, de middelen zijn additioneel ten opzichte van de middelen in het basispad. De totale uitgaven aan klimaat aan het einde van 2030 vergt nog een nadere uitwerking. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Het coalitieakkoord |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan), Farid Azarkan (DENK), Teun van Dijck (PVV), Lammert van Raan (PvdD), Tom van der Lee (GL), Wybren van Haga (BVNL), Chris Stoffer (SGP), Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Caroline van der Plas (BBB), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, één voor één beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
De vragen zijn zoveel mogelijk één voor één beantwoord. In een aantal gevallen bestaat er echter dusdanig veel overlap in de strekking van de vragen dat gebruik is gemaakt van een gecombineerd antwoord.
Wordt de aanbeveling van de 16de Studiegroep Begrotingsruimte omtrent brede welvaart volledig overgenomen? Dat wil zeggen, wordt er expliciet gestuurd op brede welvaart, wordt bij de formatie duidelijk gemaakt wat de belangrijkste doelen zijn, wordt er jaarlijks gerapporteerd over de politiek gekozen indicatoren en wordt de rapportagecyclus van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) aangesloten op de begrotingscyclus?
De adviezen van de Studiegroep Begrotingsruimte neemt het kabinet ter harte. In het coalitieakkoord worden tal van beleidsdoelen gesteld ten aanzien van bijvoorbeeld veiligheid, klimaat, onderwijs en zorg, waarmee het kabinet zijn invulling geeft aan het concept brede welvaart. In het licht van het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte en ook ter uitvoering van motie Hammelburg (Kamerstuk 35 925, nr. 88) onderzoekt het kabinet hoe het brede welvaart in zijn begrotingsstukken kan opnemen. Ook overlegt het kabinet met het PBL en SCP over het laten aansluiten van de brede welvaartsrapportage op de begrotingscyclus.
Klopt het dat de lasten (inclusief basispad) voor gezinnen de komende vier jaar gaan stijgen? Waarom spreekt u van «lastenverlichting» als mensen «minder meer belasting» gaan betalen?
Volgens de laatste cijfers uit de startnota stijgen de beleidsmatige lasten voor burgers in de periode 2022–2025 met 2,4 miljard euro. Zonder dit coalitieakkoord (d.w.z. in het zogenoemde basispad) zouden de beleidsmatige lasten voor burgers stijgen met 4,7 miljard euro. Het geïsoleerde effect van dit coalitieakkoord is daarmee een lastenverlichting van 2,3 miljard euro voor burgers. Deze cijfers wijken af van het coalitieakkoord, met name door de invulling van het pakket lastenverlichting middeninkomens van 3 miljard euro. Dit verschil wordt toegelicht in paragraaf 4.2 van de startnota.
Voor bedrijven geldt dat volgens de laatste cijfers uit de startnota de beleidsmatige lasten in de periode 2022–2025 met 6 miljard euro stijgen. Zonder dit coalitieakkoord zouden de beleidsmatige lasten voor bedrijven stijgen met 5 miljard euro. Het geïsoleerde effect van dit coalitieakkoord is daarmee een lastenverzwaring van 1 miljard euro voor bedrijven.
Voor het buitenland geldt dat volgens de laatste cijfers de beleidsmatige lasten in de periode 2022–2025 met 0,2 miljard euro stijgen, dit is ook gelijk het geïsoleerde effect van het coalitieakkoord. Zonder dit coalitieakkoord zouden de beleidsmatige lasten voor het buitenland namelijk gelijk blijven.
De cijfers in het coalitieakkoord en de Startnota zijn weergeven in standen in plaats van de gebruikelijke weergave in mutaties. Dit zorgt ervoor dat je de cijfers niet bij elkaar hoeft op te tellen om het totale effect op de beleidsmatige lasten gedurende de kabinetsperiode te berekenen, maar de stand in 2025 kunt aflezen.
Is er (per begroting) een budgettaire ondergrens afgesproken waaraan maatregelen in het coalitieakkoord moeten voldoen in het kader van «een akkoord op hoofdlijnen»?
Er is geen budgettaire ondergrens afgesproken. Budgetten die zijn toegevoegd aan de begrotingen vallen onder de reguliere begrotingssystematiek. Dat betekent dat de middelen op grond van het budgetrecht onderdeel uitmaken van een maximum aan uitgaven op artikelniveau van de betreffende begroting.
Kunt u aangeven welke maatregelen wél in het coalitieakkoord zijn opgenomen, maar (nog) geen plek hebben gekregen in de budgettaire bijlage? Wat gaat er met deze maatregelen gebeuren?
Voor de budgettaire verwerking van het coalitieakkoord zijn de bedragen zoals opgenomen in de budgettaire bijlage leidend. Departementen kunnen conform de begrotingsregels binnen de begroting ruimte vrij maken voor het uitvoeren van maatregelen die niet zijn opgenomen in de budgettaire bijlage.
Is het gebruikelijk om te werken met een inverdieneffect van 42 procent? Welke percentages zijn gehanteerd bij vorige regeerakkoorden?
Voorgaande regeerakkoorden waren voorzien van een integrale doorrekening door het CPB waarbij uit de modellen het inverdieneffect volgde. Dit is afhankelijk van de precieze maatregelen. Dit regeerakkoord is niet op voorhand doorgerekend waardoor de formerende partijen aannames hebben gemaakt. De daadwerkelijke inverdieneffecten volgen uit de volledige CPB-doorrekening van het Regeerakkoord, voor de jaren die het planbureau publiceert.
Bij het Regeerakkoord van Rutte III kwamen uit de doorrekening van CPB de volgende inverdieneffecten (bron: CPB1)
2018
2019
2020
2021
Initieel effect pakket (% bbp)
– 0,6
– 0,8
– 1,5
– 1,8
Doorwerkingseffect pakket (% bbp)
0,3
0,6
0,6
0,6
Bovenstaande tabel laat zien dat het inverdieneffect van de maatregelen in 2018 uitkwam op ongeveer 50 procent en in 2021 op ongeveer 33 procent (doorwerkingseffect betekent hetzelfde als inverdieneffect). Er komt voor elk jaar een inverdieneffect uit het model, afhankelijk van de precieze combinatie van de maatregelen en hoe deze doorwerken. Er is dus niet één specifiek inverdieneffect voor het vorige regeerakkoord. Het CPB heeft inmiddels een eerste doorrekening van het effect van de maatregelen uit het coalitieakkoord gepubliceerd. Daarna, uiterlijk bij CEP, volgt een integrale doorrekening van het CPB, waarbij de doorwerking van de maatregelen wordt uitgerekend in combinatie met het nieuwe macro-economisch beeld. Hierna worden de uitgavenplafonds nog herijkt.
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn bij dit coalitieakkoord als het inverdieneffect van het vorige regeerakkoord werd gehanteerd?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de inverdieneffecten na de kabinetsperiode?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de ramingen van de staatsschuld ook weergeven voor de jaren na 2026?
Er zijn geen macro-economische ramingen van het CPB beschikbaar voor de jaren na de kabinetsperiode. Daarom kan er voor deze jaren geen raming van de staatsschuld gepresenteerd worden.
Kunt u tabel 1 (samenvatting financieel beeld) en tabel 2 (beleidsmatige lastenontwikkeling) van de budgettaire bijlage uitbreiden met de jaren 2026–2030?
In de Startnota zijn de uitgavenreeksen t/m 2026 verwerkt conform de looptijd van de begrotingen. Bij miljoennota worden de uitgaven geëxtrapoleerd naar 2027. Hieronder is tabel 1 (samenvatting financieel beeld) uitgebreid met het jaar 2026.
2022
2023
2024
2025
2026
Struc
Uitgaven
6.533
15.898
24.829
27.853
26.897
12.840
w.v. ombuigingen
325
345
18
– 1.176
– 2.076
– 5.886
w.v. intensiveringen
6.208
15.553
24.811
29.029
28.973
18.726
In deze startnota is een voorlopige invulling van de koopkrachtmaatregelen gegeven. In lastentermen komt de gepresenteerde lastenontwikkeling daardoor in 2025 lager uit dan gepresenteerd bij coalitieakkoord. Dat heeft drie redenen:
Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld van het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien, waarbij bij uitzondering ook geschoven kan worden tussen inkomsten en uitgaven. Hierbij blijft het mogelijk om ook al in de jaren 2023–2025 3 miljard euro lastenverlichting per jaar te geven.
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
w.v. burgers
0,0
– 2,0
– 2,3
– 2,3
– 2,2
– 2,2
– 2,1
– 2,1
– 2,0
w.v. bedrijven
0,0
0,9
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
w.v. buitenland
0,0
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
w.v. burgers
– 1,4
0,9
1,3
2,4
3,0
3,4
3,9
4,4
4,8
w.v. bedrijven
3,4
5,1
5,5
6,0
6,4
6,4
6,5
6,7
6,9
w.v. buitenland
0,0
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
Kunt u de beleidsmatige lastenontwikkeling uitsplitsen in de categorieën inkomen en arbeid, vermogen en winst, milieu en overig?
Dat is niet mogelijk. De categorieën waarin de beleidsmatige lastenontwikkeling wordt weergeven zijn burgers, bedrijven en buitenland.
Kunt u de koopkrachttabel ook uitsplitsen per jaar, 2022, 2023, 2024 en 2025?
Het kabinet neemt diverse maatregelen met gevolgen voor de koopkracht, waaronder een structurele lastenverlichting van 3 mld. euro. Qua uitvoerbaarheid is aangesloten bij het beeld dat volgt uit eerdere beleidsverkenning zoals de Kansrijk Beleid-studies van het CPB en de ombuigings- en intensiveringslijst. Bij nadere uitwerking en besluitvorming van maatregelen in het coalitieakkoord wordt uitvoerbaarheid scherp voor ogen gehouden. In de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord is een voorlopig cumulatief koopkrachtbeeld opgenomen voor de kabinetsperiode. Dit betrof een koopkrachtraming gemaakt op basis van de meest recente raming van het CPB (MEV, uitgekomen op Prinsjesdag 2021) aangevuld met enkele maatregelen n.a.v. de motie Hermans (onder meer verhoging van de algemene heffingskorting) en koopkrachtrelevante maatregelen uit het coalitieakkoord (waaronder een voorlopige invulling van het lastenverlichtingspakket). De autonome ontwikkeling van lonen en prijzen sinds het uitkomen van de MEV-raming, bijvoorbeeld door oplopende energieprijzen, was nog niet beschikbaar bij het opstellen van deze cijfers en zit derhalve niet in dit beeld. Derhalve geven onderstaande cijfers een indicatief beeld.
Inmiddels heeft het CPB haar doorrekening van het coalitieakkoord gepubliceerd, hierin staan een overzicht van maatregelen in het coalitieakkoord en het gemiddelde koopkrachtbeeld per jaar in de kabinetsperiode. De doorrekening van het CPB toont een koopkrachtbeeld waar geen geactualiseerd macro-economisch beeld aan ten grondslag ligt, maar waarin wel een correctie is doorgevoerd voor hogere inflatie dan bij de MEV werd verwacht. Dit gebeurt bij de volgende raming (CEP) die het CPB in het voorjaar publiceert. Het koopkrachtbeeld uit de doorrekening is daarmee ook indicatief. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de voorjaarsbesluitvorming de concrete invulling en fasering van dit indicatieve lastenverlichtingspakket nader bezien, waarbij ook geschoven kan worden tussen inkomsten en uitgaven. Dit leidt tot een definitieve raming van het koopkrachtbeeld voor de kabinetsperiode, dat cumulatief en per jaar kan verschillen van de beelden die tot dan toe zijn verschenen. Op dat moment is het mogelijk om een jaar-op-jaar-uitsplitsing van de koopkracht en de bijbehorende effecten in euro’s in beeld te brengen.
Hoe komt de koopkrachttabel eruit te zien als de meest recente inflatiecijfers worden meegenomen in plaats van de achterhaalde inflatiecijfers?
Een opwaartse bijstelling van de inflatiecijfers heeft een negatief effect op het koopkrachtbeeld. Hierbij geldt dat de inflatie weinig invloed heeft op de verschillen tussen groepen in het koopkrachtbeeld. De meest recente inflatiecijfers, die overigens geen jaar- maar maandcijfers zijn, zullen ook een macro-economische doorwerking hebben op onder andere de lonen die ook meegenomen moeten worden om de koopkrachteffecten te kunnen bepalen. Er is dus een nieuwe macro-economische raming van het CPB nodig. De verwachting is dat het CPB een nieuw macro-economisch beeld in maart bij CEP presenteert.
Hoe verhoudt het creëren van steeds meer fondsen zich tot budgetdiscipline?
Zoals in de Startnota is aangegeven zal uiterlijk bij Voorjaarsnota een voorstel voor inrichting van de fondsen worden gedaan. Middelen in begrotingsfondsen zijn geoormerkt voor het doel van het fonds en worden apart beheerd. Begrotingsfondsen gaan daarmee potentieel ten koste van de integrale weging. Tegelijk geldt in zijn algemeenheid dat voor de uitgaven die worden gedaan via begrotingsfondsen veelal dezelfde begrotingsregels en waarborgen gelden voor reguliere uitgaven. Dit houdt ten eerste in dat het budget van het fonds zoals dit is begroot niet mag worden overschreden. Dreigende overschrijdingen moeten worden gecompenseerd binnen de eigen begroting. Ten tweede is de controle op de fondsen net als op departementale begrotingen ingericht langs de three lines of defence, waarbij respectievelijk de directie FEZ, het Ministerie van Financiën en de Auditdienst Rijk toezicht houden op de bestedingen. Ten derde wordt ook voor begrotingsfondsen periodiek een beleidsdoorlichting uitgevoerd naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitgaven. Ten slotte heeft de Tweede Kamer bij de begrotingswetten van begrotingsfondsen het recht van amendement, net als bij reguliere begrotingen.
Hoe zal uitvoering worden gegeven aan de aangenomen motie Van Raan/Nijboer over verkennen op welke manier de Monitor Brede Welvaart (MBW) en de Klimaat- en Energie Verkenning (KEV) kunnen worden gesynchroniseerd met de begrotingscyclus (Kamerstuk 35 925, nr. 140) en de motie Van Raan c.s. over de MBW en de KEV integreren in de besluitvorming rondom het Belastingplan (Kamerstuk 35 927, nr. 72)?
De Monitor Brede Welvaart sluit aan bij de begrotingscyclus doordat het in mei, voorafgaand aan verantwoordingsdag, wordt gepubliceerd. De publicatie kan zodoende bij het verantwoordingsdebat worden betrokken. Wat de KEV betreft zal het kabinet met het PBL in overleg treden hoe de aansluiting van de KEV op de begrotingscyclus en het belastingplan versterkt kan worden. Hierbij zal worden aangesloten bij de herziening van de Klimaatwet. In het kader van het belastingplan zal het PBL worden gevraagd om het emissiereductie-effect en de kosteneffectiviteit van het voorgestelde wetgevingspakket te analyseren. Tot slot ontwikkelen de planbureaus (CPB, PBL en SCP) een set kernindicatoren brede welvaart, welke in het voorjaar zal worden gepubliceerd en daarmee aansluit bij de voorjaarsbesluitvorming.
Welke mogelijkheden zijn er om coronasteungelden in te zetten voor zowel herstel als voor verduurzaming, zodat het mes aan twee kanten snijdt?
Voor Nederland is er circa 5,8 miljard euro beschikbaar aan steungelden uit het Europees herstelfonds, de Recovery and Resilience Facility (RRF). De RRF heeft tot doel het economisch en sociale herstel, het groeipotentieel en de veerkracht van lidstaten te bevorderen. Mede door de goede budgettaire uitgangspositie heeft Nederland snel op het uitbreken van de coronacrisis kunnen reageren en het herstel stevig ondersteund. Vanuit conjunctureel perspectief is er geen directe noodzaak om meer te doen op het gebied van investeringen. De rationale voor Nederland voor het Recovery and Resilience Plan (RRP) kan eerder worden gezocht in het bevorderen van noodzakelijke transities en het versterken van de economische veerkracht via gerichte hervormingen en investeringen.
Dit kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus RRP. Door in te zetten op structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en de groene en digitale transities, kan maximaal gebruik gemaakt worden van de Europese middelen uit de RRF. Het coalitieakkoord bevat ambitieuze toekomstplannen op het gebied van onder andere klimaatverandering, arbeidsmarkonevenwichtigheden, onderwijs en innovatie. Deze ambities zijn ook in lijn met de RRF-verordening.
Hoe gaat de coalitie aan de slag met de aanbevelingen uit de initiatiefnota van GroenLinks, D66, CU en CDA «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»?
Het vorige kabinet heeft in de kabinetsreactie op de initiatiefnota (Kamerstuk 35 446, nr. 3) en in het verslag van een schriftelijk overleg over financiële markten dd. 17 december jl. (Kamerstuk 32 545, nr. 156) aangegeven de noodzaak tot verduurzaming van de financiële sector met de initiatiefnemers te delen en is daarbij ingegaan op de manieren waarop het invulling heeft gegeven aan de voorstellen. Daarnaast heeft het vorige kabinet in verschillende andere Kamerstukken haar beleid gericht op de verduurzaming van de financiële sector uiteengezet, zoals in de Verkenning markt voor groene financiering (Kamerstuk 32 013, nr. 220), de Kamerbrief bij voortgangsrapportage klimaatcommitment (Kamerstuk 32 013, nr. 252) en de BNC-fiches Beoordeling herziening richtlijn Solvency II (Kamerstuk 22 112, nr. 3236) en Beoordeling wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten (Kamerstuk 22 112, nr. 3250).
De coalitie hecht aan de continuïteit van dit ingezette beleid en zal hier op een ambitieuze wijze nadere invulling aan geven langs verschillende sporen op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Daarbij gaat het in eerste instantie om het versterken van inzicht in, transparantie over en beheersing van duurzaamheidsrisico’s binnen de financiële sector. Zo blijft Nederland zich in Europa wat de coalitie betreft inzetten voor meer inzicht in en beter adresseren hiervan binnen de financiële sector onder meer via additionele prudentiële en transparantie-eisen. Daarnaast zal de coalitie zich inzetten voor het stimuleren van de financiële sector om een bijdrage te leveren aan de verduurzaming van de gehele economie. Zowel als het gaat om het verkleinen van negatieve duurzaamheidsimpact (bijvoorbeeld door de fossiele blootstellingen af te bouwen), als om het vergroten van de positieve impact (bijvoorbeeld door een bijdrage aan de financiering van de energietransitie). Het Klimaatcommitment biedt hiervoor in Nederland een adequaat platform, waarbij de coalitie de voortgang hierop nauwlettend zal volgen en de sector waar mogelijk ondersteuning zal bieden bij de ambitieuze invulling ervan.
De coalitie hecht er ook belang aan dat het Klimaatcommitment goed aansluit op de bredere duurzaamheidsdoelen en instrumenten van de coalitie. Daarnaast zal de coalitie zich inzetten voor het stellen van duidelijke normen binnen de energietransitie (zodat de transitiepaden helder en voorspelbaar zijn) en het beprijzen van CO2-uitstoot (zodat de business cases van duurzame investeringen aantrekkelijker worden). Ook zal zij zich parallel inzetten op verschillende stimulerende maatregelen (zoals risicoregelingen en subsidies), faciliterend optreden (zoals via platforms voor kennisuitwisseling) en het stellen van goede voorbeeld (bijvoorbeeld door in te zetten dat de EU-taxonomie een basis vormt voor de groene overheidsobligaties). Daarbij zal de coalitie een goede balans trachten te treffen tussen enerzijds de regulerende en verplichtende en anderzijds overige instrumenten, met het oog op de effectiviteit van het duurzame financieringsbeleid, het draagvlak ervoor en het gelijke speelveld.
Welke plannen heeft de coalitie voor verduurzaming van de financiële sector?
Zie antwoord vraag 18.
Wanneer zal het kabinet de nationale plannen aangaande de Recovery en Resiliance Facility (RRF)-gelden indienen bij de Europese Commissie? Welke afspraken uit het coalitieakkoord worden hierin meegenomen?
De zomer van 2022 geldt als uiterste moment voor formele indiening van het Nederlandse Recovery and Resilience Plan (RRP). Dit is gebaseerd op het uiterste moment waarop de Commissie 70% van de RRF-middelen moet committeren aan lidstaten, namelijk 31 december 2022, en de termijn die voorafgaand daaraan nodig is voor de beoordeling en goedkeuring van een plan. Nadat een plan formeel is ingediend door een lidstaat heeft de Commissie volgens de RRF-verordening twee maanden om dit te beoordelen en een voorstel te doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. De Raad heeft vervolgens in de regel een maand de tijd om dit uitvoeringsbesluit aan te nemen. Dit gezegd hebbende zal het kabinet streven naar het tijdig indienen van een plan zodat een overschrijding van de deadline niet dreigt.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om de middelen uit het RRF in te zetten om een aantal begrote uitgaven uit onder andere het coalitieakkoord te financieren. De projectdirectie die per 1 januari 2022 van start is gegaan bij het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor het opstellen (schrijven) van het plan. Welke afspraken uit het coalitieakkoord hierin meegenomen worden, hangt af van zowel de RRF-verordening als het consultatie- en afstemmingsproces. Zo dient het plan een coherent geheel te zijn van investeringen en structurele hervormingen, dient ten minste 37 procent besteed te worden aan klimaat en 20 procent aan digitaal en dient het te gaan om projecten die voor 31 augustus 2026 afgerond kunnen worden. Ook moet het RRP bijdragen aan een doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de landenspecifieke aanbevelingen. Sinds 1 februari 2020 zijn hiertoe al een belangrijke stappen gezet dan wel aangekondigd, door het vorige en door dit kabinet.
Zijn er concrete afspraken gemaakt over het terugkeren naar begrotingsregels?
De Startnota die inmiddels naar uw Kamer is verzonden bevat de begrotingsregels die het kabinet de komende kabinetsperiode zal hanteren. Dit volgt uit de financiële bijlage bij het coalitieakkoord waarin staat dat de al geldende begrotingsregels worden bestendigd en de aanpassingen die de 16de SBR heeft geadviseerd worden overgenomen.
Welke uitgavenkaders zijn vastgesteld voor de komende kabinetsperiode?
In de Startnota bent u geïnformeerd over de uitgavenplafonds die volgen uit het Coalitieakkoord. Dit zijn echter ex-ante plafonds, dat wil zeggen exclusief macro-economische doorwerking van de maatregelen. Deze kunnen pas berekend worden na integrale doorrekening van het CPB, waarna de plafonds (uiterlijk bij Voorjaarsnota) definitief zullen worden vastgesteld. Hierbij geldt wel dat de begrotingsregels direct bij Startnota gelden.
Waarom is er bij het bepalen van het coalitiedoel van het EMU-saldo van –1,75 procent gerekend met een rente van nul procent en een structurele groei van het Bruto binnenlands product (BBP) van drie procent. Waarop zijn deze getallen gebaseerd en hoe realistisch zijn deze variabelen?
Met deze aannames is gerekend op verzoek van de onderhandelende partijen. Deze cijfers zijn ongeveer in lijn met de ramingen van het CPB bij MEV: een nominale bbp-groei van 3 procent en een rente van 0,1 procent in 2025.
Kunt u de uitgaven van het Stikstoffonds en het Klimaat- en transitiefonds per jaar uitsplitsen in de periode 2026–2030?
In onderstaande tabel zijn de geraamde uitgaven voor het stikstoffonds en Klimaat- en transitiefonds per jaar uitgesplitst voor de periode 2026–2030.
2026
2027
2028
2029
2030
Stikstoffonds
3.300
3.300
3.300
3.300
3.300
Klimaat- en transitiefonds
5.782
5.782
5.782
5.782
5.782
Klopt het dat in het coalitieakkoord wordt uitgegaan van nul procent rente en een jaarlijkse groei van het BBP met drie procent? Waarop zijn die aannames gebaseerd?
Zie antwoord vraag 23.
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de rente gaat stijgen?
De rente-uitgaven vallen onder plafond Rijksbegroting. Dat wil zeggen dat wanneer meer uitgegeven wordt aan rente als gevolg van rentestijgingen, er elders bezuinigd moet worden. Per saldo zijn er dan dus geen budgettaire effecten. Door een rentestijging van 1 procent zal de extra jaarlijkse rentelast naar verwachting oplopen van ongeveer 1 miljard euro in 2022 tot ongeveer 2,6 miljard euro in 2027.
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als het BBP minder hoog uitkomt?
Wanneer het bbp minder groeit dan nu aangenomen heeft dat geen directe gevolgen voor de uitgavenkaders. Dit betekent echter naar alle waarschijnlijkheid wel dat er minder inkomsten gegenereerd worden en hogere werkloosheidsgerelateerde uitgaven plaatsvinden. Per saldo leidt dit tot een verslechtering van het EMU-saldo en de EMU-schuld. Er is geen eenduidige formule te geven, omdat het type BBP-groei (vanuit export, overheidsuitgaven etc.) ook uitmaakt voor de doorwerking op saldo en schuld. Het CPB neemt dit mee in de macro-economische modellen.
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de aannames omtrent de het BBP, de rente en de inflatie niet uitkomen?
Zie ook bovenstaande antwoorden op vragen 26 en 27. In iedere begroting worden aannames gedaan ten aanzien van de ontwikkeling van het bbp, de rente en de inflatie. De definitieve uitgavenkaders worden vastgesteld na een integrale macro economische doorwerking inclusief het meest recente economische beeld in het voorjaar. De al geldende begrotingsregels worden bestendigd. Dit betekent dat eventuele tegenvallers worden opgevangen binnen het desbetreffende plafond, meevallers onder de plafonds komen ten gunste van het saldo.
Kunt u vanaf het basispad per jaar de beleidsmatige lastenontwikkeling weergeven en dit uitsplitsen naar burgers, bedrijven, buitenland en totale lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 2 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord, maar dan vanaf het basispad)?
Naast de maatregelen uit het coalitieakkoord worden de beleidsmatige lastenontwikkeling in belangrijke mate bepaald door het basispad. Het BLO basispad is de stand vanaf het niveau van 2022, de start van deze kabinetsperiode. In onderstaande tabel kunt u het basispad van de beleidsmatige lastenontwikkeling vinden, uitgesplitst naar burgers, bedrijven en buitenland. Onderstaande cijfers zijn weergegeven in standen (mutatie t.o.v. 2021), in miljarden euro’s. Een min betekent een lastenverlichting. Deze tabel is de laatste stand zoals gepresenteerd in de starnota en verschilt nog van het basispad waarmee gerekend is in het coalitieakkoord. Dit verschil is te wijten aan de verlenging van de fiscale coronamaatregelen die nog niet in het basispad bij het coalitieakkoord zaten. Dit zorgt voor een verschuiving in beleidsmatige lastenontwikkeling voor bedrijven in de periode 2022–2023. Aangezien deze fiscale coronamaatregelen incidentele lastenverlichting betreft, heeft dit geen effect op de stand in 2025.
In het BLO basispad zit een stijging van de beleidsmatige lasten van 9,7 miljard euro. Deze stijging komt onder meer door het aflopen van fiscale coronamaatregelen, wijzigingen in de vennootschapsbelasting (vpb) en oplopende zorgpremies (nominale premies en IAB-premies) als gevolg van verwachte hogere Zvw-uitgaven.
2022
2023
2024
2025
Totaal
2,1
7,1
8,1
9,7
w.v. burgers
– 1,4
2,9
3,6
4,7
w.v. bedrijven
3,4
4,2
4,5
5,0
w.v. buitenland
0,0
0,1
0,1
0,1
Kunt u het basispad per jaar geven van de uitgaven en lasten en dit uitsplitsen naar ombuigingen, intensiveringen, lastenverlichting en lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 1 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord)?
Dit is niet mogelijk. Het basispad bestaat uit alle budgettaire besluiten die in het verleden zijn genomen. Dit zou een optelling zijn van alle besparingen en intensiveringen die ooit zijn besloten, en nu ten grondslag liggen aan het huidige stelsel. Buiten dat dit tot een ontelbare lijst van besparingen en intensiveringen leidt, is het ook niet meer mogelijk om precies te onderscheiden welk budgettair effect toe te wijzen is aan welke besparing of intensivering in het verleden.
Klopt het dat met het voorliggende coalitieakkoord de beleidsmatige lasten over de gehele periode voor alle groepen alsnog toenemen (namelijk voor burgers met 1,6 miljard euro, voor bedrijven met 19,9 miljard euro en voor het buitenland met 0,6 miljard euro)?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen uit het basispad zorgen alsnog voor een (structurele) lastenverzwaring eind 2025? Kunt u deze maatregelen opsommen, toelichten en uitsplitsen naar burgers, bedrijven en buitenland?
Zie antwoord vraag 29.
Kunt u in de medianentabel uit de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord per inkomensgroep aangeven hoeveel de groep wat betreft koopkracht er in euro’s op vooruit gaat? Kunt u dit tevens per jaar t/m 2025 uitsplitsen?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u verklaren waarom de beleidsmatige lastenontwikkeling over de kabinetsperiode toeneemt en de koopkracht eveneens toeneemt?
De koopkrachtontwikkeling hangt niet alleen af van de beleidsmatige lastenontwikkeling, maar ook van de verdeling hiervan over groepen en andere factoren zoals de loonontwikkeling en inflatie. Bovendien zitten een aantal uitgavenmaatregelen zoals de toeslagen die de koopkracht verbeteren niet in de beleidsmatige lastenontwikkeling. Hierdoor kan het dat de beleidsmatige lasten over de kabinetsperiode toenemen, maar de koopkrachtontwikkeling nog steeds toeneemt. De koopkrachttabel in het coalitieakkoord is wel gebaseerd op de meest recente raming van het CPB ten tijde van MEV en een indicatieve doorrekening. De uitvoering en effecten van deze maatregelen wordt nader bezien. Op basis van de Startnota en een actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB bij de CEP-raming kan een nieuwe raming van de koopkrachtontwikkeling worden gemaakt.
Welke aannames omtrent de inflatie, uitvoering van verschillende maatregelen, hervorming van de huurtoeslag, invulling van de drie miljard euro lastenverlichting en de loonontwikkeling liggen ten grondslag aan de koopkrachtcijfers?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoe de lastenverlichting van drie miljard euro precies is verdeeld onder gezinnen, werkenden en middeninkomens?
In de Startnota is een voorlopige invulling van de lastenverlichting middeninkomens van 3 miljard euro structureel opgenomen. Het belangrijkste onderdeel van deze invulling is de verhoging en snellere afbouw van de arbeidskorting. Daarnaast wordt de ouderenkorting verhoogd, de jonggehandicaptenkorting gehalveerd, de eerste schijf ingekort en het tarief eerste schijf verhoogd. Dit pakket bevat ook de snellere afbouw van de dubbele AHK in de bijstand. Tot slot wordt als onderdeel van de verhoging van het wettelijk minimumloon de zorgtoeslag steiler afgebouwd. Dit staat tegenover de hogere zorgtoeslag- en WKB-uitgaven. Hiermee blijven de toeslagen bij de WML-verhoging budgetneutraal. De steilere afbouw van de zorgtoeslag wordt echter weer teruggedraaid in het pakket lastenverlichting middeninkomens. Het pakket lastenverlichting middeninkomens komt hiermee structureel op 3 miljard euro uit. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de Voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien.
Kunt u per jaar een overzicht opstellen van de geraamde inkomsten van het Rijk onderverdeeld naar: directe belastingen, indirecte belastingen, Zorgverzekeringswet, premies werknemersverzekeringen en premies volksverzekeringen?
Een doorgerekend overzicht van de geraamde inkomsten van het Rijk inclusief de gevraagde uitsplitsing is nog niet beschikbaar. Het laatste doorgerekende overzicht dateert van de Miljoenennota 2022. Onderstaande tabel geeft dit overzicht weer, en geeft aanvullend weer wat de ex ante impact is van de maatregelen die door het vorige kabinet nadien zijn getroffen en de maatregelen uit het coalitieakkoord. «Ex ante» wil zeggen dat de doorwerking van deze maatregelen en die aan de uitgavenkant op de economie niet is meegenomen. Een volledig doorgerekend overzicht van de inkomsten van het Rijk op basis van een actueel economisch beeld van het CPB komt beschikbaar na het CEP.
2022
2023
2024
2025
Belastingen en premies volksverzekeringen
253.709
267.582
268.007
276.711
wv belastingen1
215.495
227.392
229.941
235.946
wv premies volksverzekeringen
38.214
40.190
38.066
40.765
Premies werknemersverzekeringen
73.099
77.650
80.967
84.175
wv zorgpremies
46.368
48.969
51.170
53.571
wv overige premies werknemersverzekeringen
26.731
28.681
29.798
30.604
Budgettair effect omvorming ProRail voor vergelijkbaarheid met terugwerkende kracht van 2022 naar 2023 verplaatst.
Hierbij zijn vooral relevant het APB-pakket en het pakket energierekening.
Excl. ODE-maatregelen die op begroting EZK neerslaan.
Nemen de sociale lasten als percentage van de loonkosten toe of af op basis van het regeerakkoord? Kunt u een overzicht geven per jaar en onderscheid maken tussen werkgevers en werknemers?
Het coalitieakkoord heeft per saldo geen effect op de sociale lasten. Voor werkgevers stijgen weliswaar de IAB premies als gevolg van hogere zorguitgaven in de periode 2021–2025, deze worden echter weer gecompenseerd door lagere aof-premies. Het aandeel van de sociale lasten in de totale loonkosten hangt niet alleen af van de premietarieven die de overheid vaststelt maar ook van pensioenpremies en de loonstijging. Die laatste twee ontwikkelingen worden door het CPB geraamd en is nog niet beschikbaar op het moment van beantwoording van de vraag.
Met hoeveel loopt de overheidsschuld op in 2025 in miljarden euro?
In de gehanteerde cijfers van het CA komt de geraamde overheidsschuld in 2025 komt uit op 594,3 miljard euro en het geraamde tekort op 24,3 miljard euro. De extra uitgaven in 2025 bedragen 27,9 miljard. De gebruikte veronderstellingen staan uitgelegd in de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord.
Met hoeveel loopt het begrotingstekort op in 2025 in miljarden euro?
Zie antwoord vraag 39.
Hoeveel zal het kabinet in totaal extra uitgeven in 2025?
Zie antwoord vraag 39.
Kunt u, in lijn met de aangenomen motie Van Weyenberg c.s. (35.572), de gevolgen van het coalitieakkoord op de vermogensongelijkheid in Nederland in kaart brengen?
De motie van het lid Van Weyenberg c.s. ziet op het stelselmatig in kaart brengen van de impact van (fiscaal) beleid op de vermogensverdeling. Hier is niet direct een pasklaar instrument of maatstaf voor, omdat de relatie tot overheidsbeleid en vermogensverdeling niet direct is en ook wordt beïnvloed door externe factoren. Het coalitieakkoord kent ook geen expliciete doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid en het CPB berekent ook geen effect van het coalitieakkoord op de gini-coefficient van de vermogensverdeling. Zoals ook gemeld in de Miljoenennota 20222 vindt in opdracht van het kabinet in de ronde interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO) 2021/2022 onderzoek plaats naar het onderwerp vermogensverdeling. Het doel van dit IBO is om in kaart te brengen hoe beleidsmatig tegen de vermogensverdeling moet worden aangekeken en of een maatstaf hiervoor een rol moet spelen in het besluitvormingsproces en zo ja, welke dan.
Wat is uw doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid? Welke Gini-coëfficiënt in 2025 is voor u acceptabel?
Zie antwoord vraag 42.
Klopt het, op basis van de budgettaire raming van 400 miljoen euro per jaar, dat de vliegticketbelasting gemiddeld wordt verhoogd met 14 euro per ticket?
De aanpassing van de vliegbelasting moet nog nader uitgewerkt en onderzocht worden. Het is daarom niet mogelijk om nu al aan te geven hoeveel de verhoging per ticket is.
Welke inkomens vallen er onder uw definitie van een «middeninkomen», bruto/netto, individueel en per huishouden?
Bij middeninkomens gaat het om inkomens die tussen de lage en hoge inkomensgroepen inzitten. Hierbij ligt in het coalitieakkoord geen exacte afbakening aan ten grondslag. Het is daardoor ook niet precies te zeggen welke inkomens (bruto/netto, individueel en per huishouden) hieronder vallen.
Waarom is er geen geld ingeboekt in de budgettaire tabel voor de maatregel om de btw op groente en fruit naar 0 procent te verlagen? Wanneer verwacht u deze maatregel te hebben ingevoerd?
Het kabinet beziet de mogelijkheden voor het op termijn verlagen van de btw op groente en fruit naar 0% en het invoeren van een suikerbelasting. De mogelijkheden voor deze maatregelen worden in samenhang onderzocht. Het is daardoor te vroeg om nu al te kunnen aangeven wat de mogelijkheden zijn, op welke termijn dat zou kunnen en wat het eventuele per saldo budgettaire effect is.
Wat zijn precies de gevolgen van de versoepeling van de Wet excessief lenen?
De versoepeling van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap betreft een verhoging van het maximumbedrag van € 500.000 naar € 700.000. Indien een aanmerkelijkbelanghouder een schuld heeft bij zijn eigen vennootschap van meer dan € 700.000 wordt het meerdere belast als inkomen uit aanmerkelijk belang in de inkomstenbelasting (box 2). Door de hogere drempel van € 700.000 in plaats van € 500.000 zal een kleiner deel van de aanmerkelijkbelanghuishoudens geraakt worden door de maatregel (2,2% ten opzichte van 3%) en een kleiner deel van de schulden van aanmerkelijkbelanghouders aan de eigen vennootschap (€ 9,9 miljard ten opzichte van € 11,8 miljard).
In hoeverre gaat deze versoepeling bijdragen aan het voorkomen van onevenwichtige situaties?
Het doel van het wetsvoorstel is het tegengaan van belastinguitstel en mogelijk -afstel dat zich voordoet in box 2 van de inkomstenbelasting. Door het excessief lenen bij de eigen vennootschap door aanmerkelijkbelanghouders kan de box 2-heffing worden uitgesteld. Via het aangaan van een lening bij de eigen vennootschap kan een aanmerkelijkbelanghouder namelijk, ondanks het niet uitkeren van dividend, toch beschikken over middelen uit de eigen vennootschap zonder hierover op dat moment belasting te betalen. Daarom regelt het wetsvoorstel dat bij leningen op de peildatum van 31 december van meer dan € 700.000 het meerdere als fictief regulier voordeel in box 2 wordt belast. De maatregel heeft naar verwachting een preventieve werking. Verwacht wordt dat aanmerkelijkbelanghouders hun schulden tot onder het maximumbedrag zullen brengen en houden.
Wordt beoogd om per 2025 alle huurinkomsten te belasten op basis van werkelijk rendement?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat per 2025 een nieuw box 3 stelsel op basis van reëel rendement wordt ingevoerd, waarbij inkomsten uit vermogen worden belast op basis van werkelijk rendement. In dit nieuwe box 3-stelsel zal sparen en beleggen direct op reëel rendement worden belast, bestaande uit reguliere voordelen zoals rente, dividend en huurinkomsten en waardeontwikkelingen. De waardeontwikkeling van vastgoed zal aanvankelijk echter nog forfaitair worden belast, waarbij zo snel als mogelijk de overstap wordt gemaakt naar werkelijk rendement.
Klopt het dat de hypotheekrenteaftrek de komende kabinetsperiode niet verder wordt afgebouwd?
In het coalitieakkoord zijn geen maatregelen opgenomen die zien op de afbouw van de hypotheekrenteaftrek. Wel leiden enkele maatregelen binnen de eigenwoningregeling die voorafgaande aan de kabinetsperiode zijn ingevoerd tot wijziging van (het fiscale voordeel van) de belastbare inkomsten uit eigen woning tijdens de kabinetsperiode.
Waarom wordt de jubelton pas in 2024 afgeschaft? Is het technisch mogelijk om de jubelton al eerder af te schaffen?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat de schenkingsvrijstelling eigen woning per 2024 wordt afgeschaft. Deze verhoogde eenmalige schenkingsvrijstelling voor de eigen woning is onderdeel van de aangifte schenkbelasting. Bij het afschaffen van deze schenkingsvrijstelling moet het onderdeel uit de aangifte worden verwijderd. Dit vraagt aanpassingen in de aangifte zelf en in de achterliggende systemen voor de verwerking van de gegevens uit de aangifte. Deze aanpassingen vragen tijd en capaciteit van de Belastingdienst. In 2022 is de beschikbare capaciteit nodig voor afronding van de overgang naar het nieuwe systeem voor de schenk- en erfbelasting. Capaciteit voor het verwijderen van de schenkingsvrijstelling is beschikbaar vanaf 2023. Dit maakt verwijdering mogelijk per 1 januari 2024.
Is de aanpak van belastingontwijking een speerpunt voor dit nieuwe kabinet?
Het voorgaande kabinet heeft verschillende maatregelen genomen die zien op het tegengaan van belastingontwijking. Deze maatregelen, die primair zijn gericht tegen belastingontwijking, zorgen ook voor een verbreding van de belastinggrondslag en een meer evenwichtige belastingheffing van multinationals. Ook dit kabinet zal zich blijven inzetten om belastingontwijking tegen te gaan. Het kabinet zal de voortgang en effectiviteit van de aanpak van belastingontwijking blijven monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren.4 De volgende stappen op dit terrein zullen voor een belangrijk deel voortkomen uit internationale samenwerking. Nederland werkt actief samen om in internationaal verband tot oplossingen te komen, bijvoorbeeld op het gebied van het tegengaan van belastingontwijking.
Kunt u zowel voor pakket A als pakket B uit het advies van de Commissie ter Haar (deel 1) aangeven welke maatregelen niet worden overgenomen en hoeveel belastinginkomsten hierdoor worden misgelopen?
De basisvariant uit het rapport van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals (pakket A) bestaat uit zeven aanbevelingen. Daarnaast formuleert de commissie negen aanvullende maatregelen (pakket B) waarbij de commissie geen consensus over de wenselijkheid heeft bereikt.5
Het voorgaande kabinet heeft reeds verschillende aanbevelingen en maatregelen overgenomen. Zo is in de afgelopen kabinetsperiode de mogelijkheid om verliezen te verrekenen beperkt tot 50% van de belastbare winst. Daarnaast zijn met de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel6 maatregelen getroffen die er voornamelijk op zijn gericht om dubbel niet-heffing weg te nemen die ontstaat als gevolg van een verschillende toepassing van het zakelijkheidsbeginsel in met name internationale situaties. Verder heeft het vorige kabinet met de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2022 door middel van de fiscale uitwerking van de moties Hermans7 en Hijink/Bikker8 vanaf 2022 het hoge vennootschapsbelastingtarief verhoogd van 25% naar 25,8% en de earningsstrippingmaatregel aangescherpt. De earningsstrippingmaatregel – een generieke renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting – beperkt de aftrekbaarheid van het verschil tussen de rentelasten en de rentebaten ter zake van geldleningen (oftewel het saldo aan renten), voor zover dat saldo meer bedraagt dan het hoogste van 30% van de gecorrigeerde winst of € 1 miljoen. Dit percentage is vanaf 2022 aangescherpt tot 20% als dekking voor de maatregelen uit het aanvullende pakket van de motie Hermans.
De belangrijkste aanbevelingen die niet zijn overgenomen betreffen het beperken van de aftrek van aandeelhouderskosten tot een maximum percentage van de belastbare winst, het beperken van de aftrek van rente en aandeelhouderskosten (en eventueel royalty’s) gezamenlijk tot een maximum percentage van de belastbare winst, het effectiever maken van de CFC-regels en het beperken van de afschrijving op vermogensbestanddelen die binnen concern zijn overgedragen en niet voldoende belast zijn geweest. Wat betreft de wenselijkheid van het beperken van de aftrek van aandeelhouderskosten en royalty’s wordt nader onderzoek gedaan naar de aard en omvang van deze kosten. Dit onderzoek wordt verwacht in 2022.
Het coalitieakkoord heeft de ambitie om 1 miljard euro aan extra belastingopbrengsten op te halen binnen het domein van de vennootschapsbelasting. In het coalitieakkoord is ten eerste opgenomen om de CFC-regels aan te scherpen. Ten tweede worden in internationaal verband belangrijke stappen gezet richting een herziening van het belastingsysteem. De budgettaire impact daarvan wordt nog onderzocht en hangt deels samen met de aanbevelingen en maatregelen van de Adviescommissie. Vanwege deze samenloop tussen de maatregelen bestaat op dit moment geen exact zicht op de resterende budgettaire impact van de niet overgenomen aanbevelingen en maatregelen, na invoering van de voorgestelde maatregelen uit het coalitieakkoord.
Welke maatregelen uit het advies van Commissie ter Haar (deel 2) worden wel overgenomen en welke niet?
Het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen onder leiding van Bernard ter Haar gaat over de rol van doorstroomvennootschappen in Nederland. Het rapport is eind november 2021 door het vorige kabinet in ontvangst genomen. De adviescommissie erkent dat op nationaal niveau al veel stappen zijn gezet om belastingontwijking tegen te gaan. De aanbevelingen zien daarom voornamelijk op de inzet van Nederland met betrekking tot internationale wetgeving. De Europese Commissie heeft recentelijk een voorstel gepresenteerd om ongewenste doorstroom via brievenbusfirma’s tegen te gaan. Het kabinet bestudeert dit voorstel en zal binnenkort in de vorm van een BNC fiche een inhoudelijke reactie geven. Daarbij betrekt het kabinet ook de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen.
Wat is uw doelstelling in 2025 voor het aantal onbelaste miljarden dat via Nederland naar belastingparadijzen wordt gesluisd?
Het vorige kabinet heeft met ingang van 2021 een bronbelasting op renten en royalty’s ingevoerd. De uitbreiding van deze bronbelasting naar dividenden treedt vanaf 2024 in werking. Het doel van de bronbelasting is dat deze stroom renten, royalty’s en dividenden naar laagbelastende jurisdicties nagenoeg zal verdwijnen. Het CPB onderschrijft de verwachting van het kabinet dat er geen inkomensstromen meer via Nederland direct naar laagbelastende jurisdicties zullen gaan.9 Het kabinet zal de effectiviteit van de aanpak van belastingontwijking blijven monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren.
Klopt het dat er in het coalitieakkoord geen afspraken zijn gemaakt over het initiatiefwetsvoorstel «conditionele exitheffing in de dividendbelasting»? Is het daarmee een vrije kwestie voor de Kamer of hebben coalitiepartijen afspraken gemaakt hierover buiten het coalitieakkoord om?
In het coalitieakkoord is geen afspraak opgenomen met betrekking tot dit initiatiefwetsvoorstel. Afgelopen december is het wetsvoorstel ter advisering voorgelegd aan de Raad van State. Het kabinet kijkt met belangstelling uit naar dit advies en de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
Klopt het dat niet het volledige toeslagenstelsel wordt afgeschaft, maar alleen de kinderopvangtoeslag en dat er voor de andere toeslagen herzieningen binnen hetzelfde stelsel gepland staan? Indien dit klopt, waarom gaat het toeslagenstelsel niet volledig op de schop, gezien het leed dat het met zich mee heeft gebracht en de overeenstemming die er leek te zijn over het afschaffen van toeslagen? Indien het toeslagenstelsel volledig op de schop gaat, wat gaat ervoor zorgen dat mensen genoeg overhouden om normaal van rond te komen?
Het kabinet heft de ambitie om de toeslagen af te schaffen, zodat mensen niet meer verdwalen in de ingewikkelde regelingen of te maken krijgen met hoge terugvorderingen. Een volledige afschaffing zal niet binnen deze kabinetsperiode plaatsvinden. Wel worden deze kabinetsperiode stappen gezet passend bij deze ambitie. In gang gezette verbeteringen en herstel van fouten uit het verleden vergen veel capaciteit van Toeslagen, er is daarnaast deze kabinetsperiode beperkte ruimte voor grote stappen in de hervorming van de toeslagen. Ook gaat het kabinet in de tussentijd door met verbeteringen in het huidige toeslagenstelsel (mede naar aanleiding van de motie Lodders/van Weyenberg), dit naast de grotere hervormingen in de huurtoeslag en kinderopvangtoeslag. In het coalitieakkoord heeft het kabinet afgesproken om de komende jaren een fundamentele herziening van de kinderopvangtoeslag door te voeren. De vergoeding van de kinderopvang wordt verhoogd tot 95% voor werkende ouders voor kinderen tot 12 jaar. De toeslag wordt straks direct uitgekeerd aan kinderopvanginstellingen zodat er minder sprake is van terugvorderingen. Op basis van de praktijkervaringen en gedragseffecten beziet het kabinet de ambitie om het vergoedingspercentage op te hogen naar 100%. Tegelijkertijd wordt de huurtoeslag hervormd en vereenvoudigd door de maximale huurgrens af te schaffen en over te stappen naar een systeem van genormeerde huren, waarbij de hoogte van de toeslag niet meer afhankelijk is van de daadwerkelijke huur. Het kabinet zal bij deze hervormingen oog hebben voor de inkomenspositie van de betrokken burgers.
Kan er per fiche met bouwsteen uit bijlage 1 van het syntheserapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel worden aangeven of de coalitie de beleidsoptie heeft overgenomen en in welke vorm (overgenomen dan wel gedeeltelijk overgenomen of niet overgenomen)?
Het rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel bevat uitgebreide analyses van de verschillende brede vraagstukken omtrent het Nederlandse belastingstelsel. De inzichten uit deze analyses zijn waardevol geweest voor de gedachtenvorming van het kabinet. Het kabinet acht het tevens van groot belang om bij de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen verantwoording af te leggen over de voorgestelde beleidskeuzes en eventuele alternatieven.
Kunt u nader duiden aan welke wijziging in de tariefstructuur van de energiebelasting wordt gedacht?
Het Coalitieakkoord bevat meerdere voorgenomen maatregelen in de energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE). Deze hebben allen invloed op de tariefstructuur van de EB en ODE gezamenlijk. Allereerst maatregel «8a. Tariefstructuur energiebelasting EB». Bij deze maatregel wordt eraan gedacht om de tariefstructuur van de energiebelasting minder degressief te maken door de tarieven in de hogere verbruiksschijven gas en elektriciteit te verhogen. Ten tweede zal ook de maatregel «8b. verlagen tarief ODE 2de en 3de schijf» invloed hebben op de tariefstructuur van de energiebelasting en ODE gezamenlijk. Ten derde zal de maatregel «15. Schuif energiebelasting 1e schijf» ervoor zorgen dat het tarief van elektriciteit in de eerste schijf zal dalen en het tarief van gas in de eerste schijf zal stijgen. Daarnaast zullen er specifieke vrijstellingen of verlaagde tarieven voor sectoren of toepassingen worden afgeschaft (maatregelen «9. Afschaffen vrijstellingen EB – mineralogische en metallurgische procedés», «18a. beperken inputvrijstelling WKK» en «18b. afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw»).
Hoe deze maatregelen exact doorwerken in de tariefstructuur van de energiebelasting (EB) is afhankelijk van de nog te bepalen maatvoering. De maatvoering vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover tijdig nader geïnformeerd.
Welke lastenverzwaring door onder meer de wijzigingen in de energiebelasting brengt het coalitieakkoord met zich mee voor de glastuinbouw?
Zoals in het antwoord hiervoor (59) aangegeven bevat het Coalitieakkoord meerdere voorgenomen maatregelen in de EB en ODE. Het gaat daarbij om zowel lastenverzwaringen als lastenverlichtingen. Naar verwachting zullen met name de maatregelen 18a. beperken inputvrijstelling WKK», «18b. afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw» en «8b. verlagen tarief ODE 2de en 3de schijf» een effect hebben op de lasten voor de glastuinbouwsector. De gevolgen zullen verschillen tussen verschillende type bedrijven in de sector. Deze maatregelen vergen nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover tijdig nader geïnformeerd.
Uit het lastenoverzicht blijkt dat zelfstandigen voor de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan gecompenseerd worden via een verhoging van de arbeidskorting. Welke afspraken zijn gemaakt over die verhoging van de arbeidskorting, nu blijkbaar al wel duidelijk is dat deze verhoging de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan compenseert?
Als onderdeel van de lastenverlichting middeninkomens zal de arbeidskorting waarschijnlijk significant worden verhoogd. Naar verwachting is dit tijdens de kabinetsperiode voldoende om de extra verlaging van de zelfstandigenaftrek te compenseren. De verhoging van de arbeidskorting is ook opgenomen in de indicatieve invulling van de lastenverlichting middeninkomens in de Startnota. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de Voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien.
Op welke wijze is opvolging gegeven aan de aangenomen motie Van der Staaij/Omtzigt (Kamerstuk 35 925, nr. 48) waarin is uitgesproken dat een volgend kabinet concrete maatregelen moet nemen om de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners te verkleinen?
Op basis van de Startnota en een actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB zal een nieuwe raming van de koopkrachtontwikkeling worden gemaakt. Hierin zullen ook de koopkrachteffecten van het coalitieakkoord voor een- en tweeverdieners zichtbaar zijn en worden meegewogen.
Wordt de verhuurderheffing per 2023 geheel afgeschaft of wordt de heffing vanaf 2023 geleidelijk afgeschaft?
De verhuurdersheffing wordt per 2023 in zijn geheel afgeschaft.
Kunt u een indicatie geven hoe de klimaatlasten neerslaan bij zowel het grootbedrijf, het middenbedrijf als kleine ondernemers?
Het kabinet presenteert in principe geen cijfers voor de lastenontwikkeling uitgesplitst voor het grootbedrijf, kleine/middelgrote bedrijven en kleine ondernemers (microbedrijven).10 Reden is dat dit vaak moeilijk te bepalen is. Een exact bedrag van de lastenontwikkeling uitgesplitst naar grootbedrijf, middenbedrijf en kleine ondernemers door de maatregelen van dit kabinet kan daarom niet worden gegeven.
Om toch enige inschatting te geven wordt hieronder per lastenmaatregel van de klimaatmaatregelen uit het regeerakkoord een grove indicatie gegeven waar de lasten in eerste instantie primair zouden neerslaan.
1.
Aanscherpen CO2-heffing industrie
Grootbedrijf
1a.
Oplopende CO2 minimumprijs (een bodemprijs; geen vlakke heffing)
Grootbedrijf
2a.
Tariefstructuur energiebelasting EB (Fit for 55) (gas en elektra)
Grootbedrijf en kleine/middelgrote ondernemingen
2b.
Verlagen tarief ODE 2e en 3e schijf (elektra)
Grootbedrijf en kleine/middelgrote ondernemingen
3.
Afschaffen vrijstellingen EB – mineralogische en metallurgische procedés
Grootbedrijf
4a
verhoging 1e schijf energiebelasting gas (+5,23 ct)
Huishoudens
4b
verlaging 1e schijf energiebelasting elektriciteit (– 5,23 ct)
Huishoudens
5
Compensatie energierekening groen gas
Huishoudens
6a
Beperken inputvrijstelling WKK
Grootbedrijf en middelgrote ondernemingen
6b
Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw
Kleine/middelgrote ondernemingen
7
MRB++ EV/Fossiel (km-stand)
Nader in te vullen
8
Vrijstelling bpm bestelauto naar 0% in 2026
Kleine ondernemer
9
Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding
Huishoudens
10
Verhogen vliegbelasting (400 mln taakstellend)
Huishoudens en grootbedrijf (en buitenland)
11
Verhogen budget EIA
Kleine ondernemer en kleine/middelgrote ondernemingen
12
Verhogen budget MIA/VAMIL
Kleine ondernemer en kleine/middelgrote ondernemingen
Kunt u in een tabel inzage geven in de voorgenomen wijzigingen in de tarieven van de energiebelasting en de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) voor zowel gas als elektriciteit?
Er is gevraagd om middels een tabel inzage te geven in de voorgenomen tariefwijzigingen van de energiebelasting (EB) en de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) voor zowel gas als elektriciteit.
In het coalitieakkoord zijn zowel voor de EB als ODE meerdere beleidsmaatregelen aangekondigd. Het betreft hier veelal nader in te vullen taakstellende tariefmaatregelen en daarnaast is in het coalitieakkoord onder meer aangekondigd dat conform het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte (SBR) de koppeling tussen de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE) en de ODE vanaf 2022 wordt losgelaten.
Aangezien deze beleidsmaatregelen nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet behoeven kan daarom op dit moment geen overzicht van de ontwikkeling van de EB- en ODE-tarieven voor 2023 en later worden verstrekt. Over de invulling van de overige voor de EB en ODE relevante maatregelen in het coalitieakkoord en de impact daarvan op de toekomstige fiscale energietarieven wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd
Kunt u aangeven hoe de tax payers advocate vormgegeven zal worden en hoeveel budget hij ter beschikking krijgt?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat er een laagdrempelige onafhankelijke fiscale rechtshulp komt, naar voorbeeld van de Amerikaanse «Taxpayers Advocate Service». Om meer te kunnen zeggen over de precieze vormgeving van deze onafhankelijke rechtshulp is nadere uitwerking nodig. Zo moet onder meer worden gekeken naar waar in het huidige bestel reeds mogelijkheden voor rechtshulp bestaan en hoe de nieuw vorm te geven onafhankelijke rechtshulp zich daartoe zal verhouden. Voor deze fiscale rechtshulp en directe bijstand aan burgers wordt structureel € 14 miljoen gereserveerd.
Is er in de koopkrachtberekeningen rekening mee gehouden dat dat ongeveer 92 procent van de huishoudens nog op gas stookt?
In de koopkrachtberekeningen loopt het energieverbruik niet direct mee. Dat komt omdat de energieprijzen via de inflatie meelopen in de koopkrachtberekeningen. In de inflatieberekening van het CBS wordt de prijsontwikkeling en het aandeel van gas en elektriciteit in de totale uitgaven van huishoudens, voor een zeer grote steekproef van Nederlandse huishoudens berekend. De koopkrachtberekeningen in de bijlage van het coalitieakkoord zijn gebaseerd op het economisch beeld uit de MEV van afgelopen september. Dat was op dat moment het recentste economische beeld van het CPB. De inflatie is sindsdien gestegen. Bij de eerstkomende raming (CEP) die het CPB in het voorjaar publiceert actualiseert het CPB de totale macro economische verwachting.
Met hoeveel euro gaat de energierekening voor een huishouden omhoog dan wel omlaag bij een gebruik van 3.500 kwh aan elektriciteit en 1.500 m3 aan gas?
Er kan op dit moment nog niet precies worden aangegeven hoe het Coalitieakkoord de energierekening zal beïnvloeden. Het Coalitieakkoord bevat meerdere voorgenomen maatregelen in de energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE). Denk hierbij aan de «Schuif energiebelasting 1e schijf», die ervoor zorgt dat het tarief van elektriciteit in de eerste schijf zal dalen en het tarief van gas in de eerste schijf zal stijgen. En verder kan gedacht worden aan de «Compensatie energierekening huishoudens groen gas», waarbij ter compensatie voor de verwachte stijging van de leveringstarieven door de bijmengverplichting groen gas is besloten om de belastingvermindering in de energiebelasting per 2023 structureel met taakstellend 225 miljoen euro te verlagen.
Kortom, de ontwikkeling van het belastingdeel van de energierekening is nog niet geheel bekend. Hoe deze maatregelen exact doorwerken is afhankelijk van de nog te bepalen maatvoering. De maatvoering vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet.
Kunt u de lastenverzwaring in de vennootschapsbelasting (VPB) nader toelichten en de opbrengsten nader specificeren? Welke aannames zijn bij deze maatregel gemaakt?
Het coalitieakkoord voorziet in grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting. Hiermee wordt een structurele budgettaire opbrengst van 1 miljard euro voorzien. In eerste instantie gaat het bij deze grondslagverbreding om de aanscherping van de CFC-maatregel, zoals voorgesteld door de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals (Ter Haar 1), en de implementatie van pijler II in het kader van de herziening van het internationale belastingsysteem, waarmee wordt voorzien in een wereldwijd minimumtarief van 15%. De Europese Commissie heeft 22 december jongstleden zijn richtlijnvoorstel voor pijler II gepubliceerd waarbij inwerkingtreding is voorzien per 1 januari 2023.11 Een precieze specificatie van de budgettaire opbrengst van pijler II is nog niet beschikbaar. Daarom gaat het coalitieakkoord uit van verdere grondslagverbreding indien de gewenste besparing van 1 miljard euro niet wordt bereikt. Hierbij wordt gekeken naar de hoogte en reikwijdte van het lage vpb-tarief, waar bij de uitwerking het vestigingsklimaat en de positie van het mkb in ogenschouw wordt genomen.
Kunt u de stelling nader specificeren dat de (versnelde) afbouw van de zelfstandigenaftrek ruim wordt gecompenseerd door de verhoging van de arbeidskorting?
Zie antwoord vraag 61.
Kunt u in het kader van tabaksaccijns nader toelichten wat een pakje sigaretten ongeveer gaat kosten?
De tabaksaccijns wordt verhoogd zodat een pakje sigaretten van 20 stuks ongeveer € 10 gaat kosten in 2024. Dit gebeurt in twee gelijke, opvolgende stappen, zoals voorgesteld in het Nationaal Preventieakkoord.
Kunt u aangeven wat de lastenverzwaring die samenhangt met de aanscherping verbruiksbelasting niet -alcoholische dranken, nader uitgesplitst in niet-alcoholische dranken en verhoging van het minimumtarief voor bier, doet met de prijs voor één liter frisdrank, respectievelijk bier?
De hoogte van de verbruiksbelasting niet- alcoholische dranken moet nog nader onderzocht en uitgewerkt worden. Het is daarom niet mogelijk om nu al aan te geven hoeveel de verhoging betekent voor één liter frisdrank respectievelijk bier. Om te voorkomen dat over bier minder accijns moet worden betaald dan over frisdrank moet het minimumtarief van bier ook worden verhoogd. Het aantal hectoliters lichte bieren is een klein aandeel van de totale hectoliters bier.
Wat is het effect van de accijnsverhogingen op de inflatie?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe concreet is het voornemen om het btw-tarief op groente en fruit te verlagen naar 0 procent?
Het kabinet beziet de mogelijkheden voor het op termijn verlagen van de btw op groente en fruit naar 0% en het invoeren van een suikerbelasting. De mogelijkheden voor deze maatregelen worden in samenhang onderzocht. Het is daardoor te vroeg om nu al te kunnen aangeven wat de mogelijkheden zijn, op welke termijn dat zou kunnen en wat het eventuele per saldo budgettaire effect is.
Hoeveel huishoudens maken gebruik van de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)?
In 2021 hebben ongeveer 950.000 huishoudens recht op de IACK. Hoeveel huishoudens daadwerkelijk gebruik maken van de IACK is afhankelijk van andere factoren. Zo moeten rechthebbende huishoudens deze korting aangeven in de belastingaangifte.
Wat is de budgettaire opbrengst per jaar van de afbouw van de IACK?
De Inkomensafhankelijke Combinatiekorting (IACK) wordt voor nieuwe gevallen afgeschaft na 2024. Dit wordt gedaan door vanaf 2025 een leeftijdsondergrens op basis van geboortejaar te hanteren. Kinderen die in 2025 geboren worden, tellen in 2025 niet meer mee voor de IACK. In 2026 tellen ook kinderen geboren in 2026 niet meer mee, enzovoort. De IACK wordt op deze wijze in 13 jaar tijd met ingang van 2037 afgeschaft. Dat levert het volgende budgettaire beeld op.
2022
2023
2024
2025
Structureel
IACK dekking (nieuwe gevallen na 2024)
0
0
0
€ 55
€ 1.561
Kunt u nader toelichten wat u bedoeld met: «We ondersteunen de voorstellen van de Europese Commissie voor een belasting op kerosine op EU-niveau.»?
Nederland staat positief kritisch tegenover het uitbreiden van de reikwijdte van de Richtlijn energiebelastingen door het belasten van brandstoffen die worden gebruikt in de luchtvaart. Het belasten van luchtvaartbrandstoffen binnen de EU past bij de oproep van Nederland aan de Europese Commissie en acht andere lidstaten om een voorstel te doen voor een Europees initiatief op het gebied van beprijzing van luchtvaart. Dit neemt echter niet weg dat de effecten van het belasten van brandstof in de luchtvaart in samenhang moeten worden beoordeeld met de andere voorstellen uit het Fit for 55 pakket waarin de luchtvaart voor komt, en waardoor stapelingseffecten en bijbehorende kosten voor de sector kunnen ontstaan.
Wat is het effect van het afschaffen van de middelingsregeling voor werkenden?
Het afschaffen van de middelingsregeling houdt in dat 2022–2024 het laatste tijdvak is waarover gemiddeld kan worden. Dit heeft effect voor werkenden die gedurende de drie middelingsjaren een (sterk) fluctuerend box1-inkomen hebben, dat in een deel van die jaren in de hoogste schijf valt (meer dan € 69.398, grens 2022). Deze belastingplichtigen hebben straks niet meer de mogelijkheid om box1-inkomens over drie jaren te middelen en daardoor een belastingteruggave wegens middeling te ontvangen.
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja, waar dit al bekend is, is dit aangegeven.
Is de verhoging van het minimumloon voorwaardelijk aan de vereenvoudiging van de huurtoeslag of wordt het minimumloon sowieso met 7,5% verhoogd ongeacht wat er gebeurt met de huurtoeslag?
De verhoging van het wettelijk minimumloon geeft inkomensruimte om de huurtoeslag te hervormen. Het ligt voor de hand om de verhoging van het wettelijk minimumloon en de hervorming van de huurtoeslag in samenhang te bezien. De uitvoering wordt nader vormgegeven door het kabinet.
Wat is het verschil tussen het nieuwe voorstel van directe financiering aan kinderopvanginstellingen en het oude voorstel dat tijdens het kabinet Rutte-II is gestrand? Welke inhoudelijke bezwaren waren er destijds die nu zijn weggenomen?
Een verschil is dat bij het huidige voorstel tegelijkertijd ook de grondslagen worden vereenvoudigd, namelijk een inkomensonafhankelijke vergoeding van 95% voor alle werkende ouders en het loslaten van het criterium koppeling gewerkte uren. De precieze vormgeving van dit stelsel zal de komende periode nader uitgewerkt worden. Hiervoor zal ook gekeken worden naar de ervaringen van het oude voorstel voor directe financiering.
Is er een inschatting gemaakt van wat de kinderopvangtoeslagverruiming gaat doen met de uurprijs van de kinderopvang? Als dit niet het geval is waarom niet? Kan er uitgesloten worden dat deze extra investering vanuit publieke middelen niet via winsten wegstroomt?
Bij de raming van deze beleidsvoornemens is uitgegaan van de huidige maximum uurprijzen en tarieven, zie ook antwoord 24. Het is op voorhand lastig te voorspellen wat de effecten van de stelselwijziging op de tariefontwikkeling en winstgevendheid precies zullen zijn. Dit is een aandachtspunt in de verdere uitwerking.
Kunt u aangeven voor welk doeleinde de € 500 miljoen Arbeidsmarkt enveloppe is gereserveerd? Welke doelstelling hoort bij dat budget, en wat is de verdeling tussen hervormen arbeidsmarkt, re-integratie en het aanpakken armoede en schulden?
U wordt hierover geïnformeerd aan de hand van de uitwerking van de toepasselijke thema’s uit het coalitieakkoord.
Klopt het dat de kinderopvangtoeslag voor lage inkomens al voor 96% wordt vergoed? Kunt u de inkomenseffecten weergeven van het plan om de vergoeding alleen voor werkende ouders te verhogen naar 95%? Klopt het dat dit een denivellerende maatregel is?
De laagste inkomens ontvangen nu een toeslag van 96%. Onderstaande tabel toont het geïsoleerde mediane inkomenseffect (van de hele groep en KOT-ontvangers binnen de groep) indien het vergoedingspercentage voor alle KOT-ontvangers in 2025 95% wordt.
Groep
KOT-ontvangers
Omvang groep (dzd)
W.v. KOT-ontvangers (dzd)
1e (<=111% WML)
0,0%
– 0,2%
1.549
39
2e (111–177% WML)
0,0%
0,1%
1.549
35
3e (177–273% WML)
0,0%
0,8%
1.549
93
4e (273–406% WML)
0,0%
1,5%
1.549
179
5e (>406% WML)
0,0%
2,8%
1.548
191
Werkenden
0,0%
1,4%
4.872
522
Uitkeringsgerechtigden
0,0%
– 0,1%
657
13
Gepensioneerden
0,0%
xxx
2.066
xxx
Tweeverdieners
0,0%
1,6%
3.845
458
Alleenstaanden
0,0%
– 0,1%
3.570
76
Alleenverdieners
0,0%
xxx
328
xxx
Huishoudens met kinderen
0,0%
1,4%
1.685
537
Huishoudens zonder kinderen
0,0%
xxx
4.008
xxx
Bron: SZW-berekeningen
Deze maatregel verlaagt de eigen bijdrage voor een groot deel van de ouders fors. Met name huishoudens met een hoog inkomen profiteren het meest van het verhogen van de vergoeding. Voor de laagste inkomensgroep (met een gezamenlijk toetsingsinkomen tot € 27.437 neemt de eigen bijdrage toe. De aanpassing van het vergoedingspercentage binnen de KOT is echter slechts één maatregel uit het coalitieakkoord dat meer maatregelen bevat die relevant zijn voor de ontwikkeling van het huishoudinkomen. Het invoeren van een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage is een onderdeel van de hervorming van de kinderopvangtoeslag en betreft een vereenvoudiging van het stelsel. Het aantal terugvorderingen en nabetalingen neemt hierdoor af.
Klopt het dat het Algemene Ouderdomswet (AOW)-gat van Surinaamse Nederlanders wel is opgenomen in het coalitieakkoord maar er geen geld voor is uitgetrokken in de budgettaire bijlage? Hoeveel geld is er nodig voor deze maatregel? Komt dit geld alsnog beschikbaar?
Er is in de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord geen specifieke reservering gedaan voor dit dossier. Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover geïnformeerd nadat besluitvorming binnen het kabinet heeft plaatsgevonden.
Zijn de plannen in dit coalitieakkoord voldoende om de doelstelling op kinderarmoede (halvering in 2025) te bereiken? Kunt u dit kwantitatief onderbouwen?
De beantwoording van deze vraag zal plaatsvinden bij de verdere uitwerking van de maatregelen, die in hun effecten nu nader worden geanalyseerd.
Wat is uw doelstelling in 2025 voor het aantal werkenden in een kwetsbare arbeidsmarktpositie?
In het coalitieakkoord is geen doelstelling opgenomen voor het aantal werkenden in een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Het coalitieakkoord bevat wel, met name in hoofdstuk 4 Bestaanszekerheid en kansengelijkheid, een breed pakket aan maatregelen om de arbeidsmarktpositie van zowel kwetsbare werkenden, als werkzoekenden, waaronder jongeren, te verbeteren. Ook wordt het minimumloon stapsgewijs verhoogd. Deze maatregelen zullen komende periode verder worden uitgewerkt. Het eindrapport van de commissie Regulering van Werk (commissie-Borstlap) en het hoofdstuk «Arbeidsmarkt, inkomensverdeling en gelijke kansen» uit het SER MLT-advies vormen de leidraad voor hoe de inrichting van de arbeidsmarkt van de toekomst er uit komt te zien.
Wat is uw doelstelling in 2025 voor de loonkloof tussen mannen en vrouwen?
De Minister van SZW hecht veel waarde aan het sneller verder dichten van de loonkloof en streeft naar gelijke beloning voor mannen en vrouwen. Het doel is dan ook om beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen aan te pakken en te verkleinen. In het coalitieakkoord is opgenomen dat gewerkt wordt aan de gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. Daaronder valt ook het verder tegengaan van loonverschillen tussen mannen en vrouwen, door beter te controleren op loonverschillen. Op dit moment wordt het Europese Richtlijnvoorstel over loontransparantie ter bevordering van gelijke beloning van mannen en vrouwen in Europa behandeld. Dit voorstel heeft tot doel om gelijke beloning te bevorderen door het verbeteren van loontransparantie. Tijdens de Sociale Raad van 6 december 2021 is een algemene oriëntatie bereikt door de lidstaten op dit richtlijnvoorstel. Nederland heeft daar ingestemd met de tekst van het richtlijnvoorstel. De onderhandelingen over dit voorstel tussen het Europees Parlement en de Raad moeten nog starten. Wanneer het richtlijnvoorstel uiteindelijk zal worden aangenomen moet deze door de lidstaten worden omgezet en geïmplementeerd in nationale wetgeving. Ik zal u daar te zijner tijd over informeren.
Hoe gaan overheids- en uitvoeringsorganisaties het goede voorbeeld geven bij het aanpakken van institutioneel racisme?
Ter uitvoering van de moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s. zijn departementen momenteel bezig met het inventariseren, beoordelen en opruimen van onrechtmatige of oneigenlijke verwerkingen van afkomst gerelateerde indicatoren in risicoprofielen. Ook het gebruik van nationaliteit en etniciteit in risicoprofielen wordt meegenomen in de uitvoering van deze moties. Het College voor de Rechten van de Mens heeft een toetsingskader ontwikkeld met juridische maatstaven om te bepalen wanneer risicoprofielen leiden tot discriminatie op grond van ras (waaronder etniciteit valt) of nationaliteit. Dit toetsingskader zal worden betrokken bij de nog lopende inventarisatie en toetsing bij uitvoeringsorganisaties. Ook heeft de voormalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties inzet toegezegd voor de verdere verspreiding en toepassing van het toetsingskader en andere waarborgen tegen etnisch profileren door de overheid.
Verder wordt een Staatscommissie ingesteld die tot taak zal hebben om op langjarige basis onderzoek te doen naar de stand van racisme in Nederland, voorstellen te doen en effecten van beleid te monitoren. Ook zijn andere belangrijke stappen gezet. In navolging op de Black Lives Matter demonstraties en Catshuisgesprekken die daaromtrent zijn gevoerd, is er een interdepartementaal traject (SZW, BZK, OCW, JenV, VWS) gestart om de aanpak van racisme en discriminatie in samenwerking met verschillende stakeholders bottom-up te bezien. Ter versterking de algehele aanpak tegen discriminatie en racisme is de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme aangesteld. In 2022 zal hij een Nationaal Actieprogramma presenteren dat in samenwerking met verschillende stakeholders wordt ontwikkeld. En er is nadrukkelijker een brede discriminatietoets aan de voorkant gekomen voor wetgeving en beleid, onder meer in de constitutionele toets, de invoeringstoets, het Integraal Afwegingskader (IAK) en de data protection impact assessment (DPIA). Deze instrumenten gelden ook als een risicoprofiel wordt opgesteld.
Uitvoeringsorganisaties zetten in op bewustwording en bestrijding van discriminerende effecten en gedrag door ambtelijke organisaties. Dit gebeurt via het voorkomen van (onbewuste) discriminatie jegens klanten, bijvoorbeeld bij SVB waar het Ethics Center sessies organiseert gericht op bewustwording van onbewuste vooroordelen bij medewerkers, en inclusief werkgeverschap.Bij inclusief werkgeverschap is het doel een evenwichtige verhouding in het personeelsbestand met diversiteit in alle lagen.
Ook wordt er ingezet op het voorkomen van discriminerende algoritmen. Zo is UWV bezig met het oprichten van een Commissie Data Ethiek om het gebruik van algoritmes tegen het licht te houden en specifieke algoritmes te beoordelen. In het coalitieakkoord is opgenomen dat we wettelijk willen regelen dat algoritmes worden gecontroleerd op transparantie, discriminatie en willekeur. Een algoritmetoezichthouder moet dit bewaken.
Wat wordt bedoeld met het «zorgvuldig» uitvoeren van het Regenboogakkoord met initiatiefwetgeving en beleid? Wordt het hele Regenboogakkoord uitgevoerd zoals afgesproken?
Zie antwoord op vraag 14.
Kunt u punt voor punt aangeven welke onderdelen van het Regenboogakkoord uitgevoerd worden? Wat gebeurt er met het meerouderschap?
Voor het antwoord op de vragen 13 en 14 verwijs ik u naar het antwoord van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op de vraag over het integraal overnemen van de maatregelen uit het Regenboogakkoord (vraag 7). Hierin staat dat het Regenboog Stembusakkoord door een grote meerderheid van de Tweede Kamerfracties is ondertekend. In het coalitieakkoord staat dat we blijven werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTQI+ gemeenschap en dat het Regenboogakkoord hiervoor de basis is. Het nieuwe kabinet zal dit in de komende tijd uitwerken en een voorstel aan uw Kamer doen.
Wat zijn de gevolgen van het niet-invoeren van het loonkostenvoordeel voor jongeren, onder meer voor werkgevers en deze jongeren?
Het loonkostenvoordeel voor jongeren (verder: LKV jongeren) zou de opvolger zijn van het Lage inkomensvoordeel (LIV), dat per 2025 wordt afgeschaft. De bedoeling was dat werkgevers dit loonkostenvoordeel zouden ontvangen voor jongeren met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt die werken in een substantiële baan rondom het wettelijk minimum(jeugd)loon. De hoogte van het LKV jongeren stond nog niet vast, maar zou maximaal € 1,01 per verloond uur met een maximum van ongeveer € 2.000 per jaar bedragen. Werkgevers die jongeren met een kwetsbare arbeidsmarktpositie in dienst hebben zullen hiervoor nu niet deze financiële compensatie krijgen. Wel zal met de resterende LIV-gelden het loonkostenvoordeel voor de doelgroep banenafspraak structureel worden gemaakt.
Het LKV jongeren zou het voor werkgevers aantrekkelijker maken jongeren met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt in dienst te nemen. Jongeren kunnen niet meer van dit verwachte effect profiteren. Het verwachte werkgelegenheidseffect van het LKV jongeren is niet doorgerekend. Hoe groot het effect van het niet invoeren van dit loonkostenvoordeel is, is daarom niet aan te geven.
Wat is het toekomstige kabinet van plan met het kindgebonden budget en de kinderbijslag? Is zij bereid het voornemen tot niet-indexering van de kinderbijslag in 2022, 2023 en deels 2024 te herzien?
Over het kindgebonden budget zijn in het coalitieakkoord geen concrete voorstellen opgenomen. Wel is de ambitie opgenomen om de toeslagen op termijn af te schaffen. Deze kabinetsperiode worden daartoe de eerste stappen gezet. Het kabinet zal hiertoe met voorstellen te komen. In de tussentijd wordt verder gegaan met verbeteringen in het huidige toeslagenstelsel (Kamerstuk 31 066, nr. 898). Over de kinderbijslag zijn in het coalitieakkoord geen voorstellen opgenomen. Het wetsvoorstel niet indexering kinderbijslag (Kamerstuk 35 845) ligt in de Eerste Kamer ter behandeling. Op 17 december jl. heeft de toenmalige Staatssecretaris de Eerste Kamer geïnformeerd dat reactie op het voorlopig verslag, door middel van een memorie van antwoord, niet voor de door de commissie gevraagde termijn kan worden gegeven. Dit betekent dat de beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel, 1 januari 2022, niet haalbaar is gebleken. De basiskinderbijslagbedragen en het extra bedrag aan kinderbijslag zijn daarom met ingang van 1 januari 2022 geïndexeerd conform de huidige wet. Het kabinet zal de beantwoording op de vragen van de Eerste Kamer ter hand nemen en daarin ook ingaan op wat dit betekent voor (de inwerkingtredingsdatum van) het wetsvoorstel.
Hoe wordt de verhoging van het wettelijk minimumloon gedekt, en wat gaat dit ondernemers kosten?
Bij de vaststelling van het coalitieakkoord voor het kabinet Rutte IV is gekozen voor een verhoging van het WML, tezamen met andere extra investeringen, ombuigingen, en ook aanpassingen aan de lastenkant van de begroting. Daarnaast wordt een minimumuurloon geïntroduceerd op basis van een 36-urige werkweek. Dit heeft gevolgen voor de overheidsuitgaven doordat verschillende regelingen, waaronder de bijstand, gekoppeld zijn aan de hoogte van het WML. Deze uitgaven zijn niet expliciet gekoppeld aan specifieke ombuigingen of lastenverzwaring elders, maar zijn ingepast binnen de nieuw vastgestelde ex ante uitgaven- en lastenplafonds, zoals gebruikelijk is bij een nieuw coalitieakkoord.
De loonkosten voor werkgevers zullen toenemen. Zeker voor werkgevers die relatief veel werknemers hebben op het WML-niveau of in sectoren waarin minimumloonverdieners meer dan 36 uur per week werken zullen de loonkosten stijgen. Het wettelijk minimumloon stijgt gedurende de kabinetsperiode stapsgewijs met in totaal 7,5 procent bovenop de reguliere indexatie.
De precieze doorwerking op de loonkosten is onzeker. Zo is het mogelijk dat lonen net boven het WML verhoogd worden doordat het hogere WML doorwerkt op andere salarisniveaus via bijvoorbeeld cao-afspraken. De verhoging van het WML heeft dus mogelijk gevolgen voor het loongebouw. De precieze gevolgen zullen mede afhankelijk zijn van cao-afspraken.
Is er budget beschikbaar om de hardheden in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-wetgeving weg te nemen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover bij de nadere uitwerking geïnformeerd.
Is er budget beschikbaar indien uit de herijking van het sociaal minimum blijkt dat het sociaal minimum voor bepaalde groepen omhoog moet (bijvoorbeeld voor een 18-jarige die minimumloon verdient en volgens het Nibud op geen enkele wijze kan rondkomen)?
Dit kabinet heeft 1,4 miljard gereserveerd voor een stapsgewijze verhoging van het minimumloon inclusief koppeling met de bijstand. In het coalitieakkoord staat opgenomen dat het sociaal minimum elke vier jaar wordt herijkt om vast te stellen of dit toereikend is om van te leven en mee te doen in de samenleving. Een volgende herijking is aan een nieuw kabinet. Jaarlijks wordt bekeken of de koopkracht evenredig is verdeeld.
Wat gebeurt er concreet met de koopkracht van mensen met alleen een AOW-uitkering?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u de € 1,4 miljard voor het verhogen van het minimumloon en het vereenvoudigen van de huurtoeslag nader uitsplitsen?
Het CPB heeft in de doorrekening van het coalitieakkoord een uitsplitsing gegeven van het huurtoeslagpakket. Er is nog geen uitsplitsing gemaakt van de verhoging van het wettelijk minimumloon. Een dergelijke uitsplitsing volgt in de nadere uitwerking door het kabinet.
Door het loskoppelen van de AOW en het minimumloon stijgt de AOW niet automatisch mee met het minimumloon, waarom kiest u voor het loskoppelen van de AOW?
Zie antwoord vraag 23.
In hoeverre worden AOW‘ers gecompenseerd en met welk bedrag?
De incidentele verhoging van het WML, zoals afgesproken in het coalitieakkoord, werkt nu niet door in de hoogte van de AOW-uitkering. De halfjaarlijkse reguliere koppeling tussen AOW en de contractlonen via het WML blijft behoudens deze extra verhoging van het WML in stand. Hier hebben alle AOW-gerechtigden profijt van. Ook na deze voorgenomen verhoging van het WML ligt de AOW hoger dan het sociaal minimum voor huishoudens onder de AOW-gerechtigde leeftijd en is het risico op armoede voor gepensioneerden relatief laag. Daarnaast wordt de ouderenkorting verhoogd, hier hebben gepensioneerden met aanvullend pensioen baat bij.
Op basis van welke cijfers en aannames zijn de uitgaven á € 2,2 miljard (structureel) voor de maatregel kinderopvang voor werkenden geraamd?
Een deel van de extra kosten betreft het directe effect van huidige gebruikers die een hogere vergoeding ontvangen. Onder de huidige regelgeving krijgen ouders gemiddeld circa 71,5% van de kosten van kinderopvang vergoed (tot aan de maximum uurprijs). De tegemoetkoming gaat naar 95% en dit gaat gepaard met meerkosten van structureel € 1,2 miljard. In de raming is uitgegaan van de huidige tarieven en maximum uurprijzen (zie ook het antwoord op vraag 5).
Daarnaast is aangenomen dat de vraag naar kinderopvang structureel met circa 21% stijgt als gevolg van de inkomensonafhankelijke vergoeding van 95% en het loslaten van de koppeling gewerkte uren. Deze ingeschatte gedragseffecten zijn onder meer gebaseerd op bestaand onderzoek naar de te verwachten gedragsreacties bij een daling van de eigen bijdrage. Bij een stelselwijziging van een dergelijke omvang zijn de gedragseffecten inherent zeer onzeker. De verwachte meerkosten op basis van het hogere gebruik worden ingeschat op structureel € 1,0 miljard. Tot slot is er rekening gehouden met minder oninbare terugvorderingen en hogere uitvoeringskosten als gevolg van directe financiering. Daarnaast stijgen de uitvoeringskosten als gevolg van het hogere gebruik van kinderopvang. Genoemde effecten vallen naar inschatting ongeveer tegen elkaar weg.
Kunt u de maatregel kinderopvang voor werkenden nader toelichten qua concrete invulling en effectiviteit van de maatregel?
Komende jaren zal de kinderopvangtoeslag fundamenteel herzien worden door de vergoeding te verhogen tot 95% voor alle werkende ouders en het criterium koppeling gewerkte uren los te laten. Ook zal de vergoeding rechtstreeks uitgekeerd worden aan kinderopvangorganisaties. Deze stappen zorgen voor een vereenvoudiging van de regeling en een flinke reductie van het aantal nabetalingen en terugvorderingen bij ouders. Ook wordt door deze maatregelen kinderopvang toegankelijker voor de meeste ouders, wat het combineren van arbeid en zorg vereenvoudigt. De komende periode zullen de voornemens nader uitgewerkt worden, waarbij ook naar de verwachte effecten op verschillende doelstellingen wordt gekeken.
Hoe wordt de maatregel arbeidsmarkt, armoede en schulden concreet ingevuld c.q. waaraan wordt (structureel) gereserveerde € 500 miljoen besteed?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover bij de nadere uitwerking geïnformeerd.
De opzegging van de overeenkomsten van de standplaatsen op het Vakantiepark Meerzicht |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van de Recreanten Vakantiepark Meerzicht inzake de opzegging van de overeenkomst van hun standplaatsen op dit vakantiepark?1
Ja.
Bent u inmiddels doordrongen van het feit dat er sprake is van een kwalijke trend gezien de opkoop van vele vakantieparken door roofinvesteerders?
De overname van het vakantiepark Meerzicht is in de eerste plaats een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen de standplaatshouders en de park eigenaar. De juridische basis hiervoor ligt in het Burgerlijk Wetboek. De afspraken tussen de standplaatshouders en de eigenaar zijn vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen deze beide partijen. Hierin kunnen ik noch de Minister van EZK treden.
Tijdens het tweeminutendebat volkshuisvestelijke en ruimtelijke ordeningsaspecten» van 23 november 2021 is een tweetal moties ingediend door de SP. Met de moties wordt de regering verzocht onderzoek te doen met betrekking tot het opkopen van vakantieparken door investeerders en de gevolgen hiervan voor onder andere de huidige gebruikers. Deze moties zijn aangenomen. Daar deze twee moties nauw verbonden zijn is besloten om middels één onderzoek beide moties in uitvoering te brengen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik hebben dit inmiddels samen opgepakt.
Ik verwacht uw Kamer in het tweede kwartaal van 2022 over de resultaten te kunnen informeren. Ik wacht met een reactie op uw vraag over de eventuele gevolgen van het opkopen van vakantieparken, totdat ik de resultaten van het onderzoek heb ontvangen.
Deelt u de mening dat het hier weer gaat over poen boven fatsoen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensen moeten hier nog de dupe van worden voordat deze roofinvesteerders, die deze vakantieparken opkopen en de mensen wegjagen, gestopt worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel schade mag de natuur lijden voordat deze roofinvesteerders, die deze vakantieparken opkopen en vervolgens slopen, gestopt worden?
Na de overname van een vakantiepark kan de eigenaar overgegaan tot de (gedeeltelijke) sloop of uitbreiding van het park. Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat in dat kader wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof en grondwater en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen.
Belanghebbenden kunnen een verzoek om handhaving indienen bij het bevoegd gezag als zij de indruk hebben dat de sloop of uitbreiding van het park in strijd is met de geldende regelgeving. In het geval dat het bevoegd gezag toestemming heeft verleend voor de sloop of uitbreiding, bijvoorbeeld in de vorm van een vergunning, dan kunnen belanghebbenden ook daartegen in bezwaar en vervolgens in beroep bij de rechter indien gewenst.
Overigens komt het geregeld voor dat een (nieuwe) eigenaar aanpassingen aan een park doorvoert welke binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving zijn toegestaan. Het is dus niet altijd zo dat een eigenaar toestemming van de gemeente, of een andere overheid, nodig heeft om aanpassingen te maken aan het vakantiepark.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2,3 en 4 heb aangegeven heb ik, samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat, opdracht gegeven om een onderzoek uit te voeren naar het opkopen van vakantieparken. Hierbij zal ook gekeken worden naar de gevolgen van het opkopen van vakantieparken voor de natuur.
Hoeveel schade mag er aan het welzijn van dieren nog toegebracht worden voordat roofinvesteerders, die deze vakantieparken opkopen en vervolgens met de sloop hun broed- en rustplaatsen verstoren, gestopt worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het feit dat deze standplaatshouders daags voor de Kerstdagen een opzegging van de overeenkomsten van hun standplaatsen krijgen?
Het opzeggen van de overeenkomsten is vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de standplaatshouder en de eigenaar van het park. In deze overeenkomst zijn de voorwaarden voor opzegging en de relevante (opzeg)termijnen vastgelegd.
Wat vindt u van het feit dat deze opzegging op de meest onpersoonlijke manier namelijk per aangetekende mail plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat opzegging van de overeenkomsten net vóór de Kerstdagen extra wrang is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de nieuwe eigenaar van de grond Europarcs met betrekking tot de opzegging onzorgvuldig gehandeld heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De oude en nieuwe eigenaar van camping Meerzicht zijn aangesloten bij de brancheorganisatie HISWA-RECRON. Dat betekent dat de voorwaarden van HISWA-RECRON van toepassing zijn op het opzeggen van contracten met recreanten.
De juridische basis voor het plaatsen van een stacaravan op een recreatiebedrijf ligt in het Burgerlijk Wetboek: huur van grond. Met het oog op versterking van de rechtspositie van de consument hebben HISWA-RECRON enerzijds ANWB en de Consumentenbond anderzijds de zogenaamde RECRON-voorwaarden afgesproken, die een verbijzondering vormen op de algemene bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Deze afspraken komen steeds tot stand in het kader van de Coördinatiegroep Zelfregulering van de Sociaal Economische Raad. De RECRON-voorwaarden bieden extra bescherming boven de algemeen geldende wet- en regelgeving van het contractenrecht. De zorgplicht van de verhuurder wordt in deze voorwaarden vormgegeven. Het gaat dan om voorwaarden voor opzegging, de opzegtermijnen en regelingen ter compensatie. Daarnaast is op het terrein van recreatie de Geschillencommissie Recreatie actief die klachten van consumenten tegen recreatieondernemers behandelt. Tot slot kan een recreant zich voor een onafhankelijk oordeel tot de rechter wenden. Het is niet aan mij, of aan de Minister van EZK, om te beoordelen of de verhuurder zich in dit geval aan de afspraken en voorwaarden heeft gehouden.
Tot slot wil ik ook hier verwijzen naar het voormelde onderzoek dat EZK en BZK samen zullen laten uitvoeren. Daar worden de positie van- en de effecten voor recreanten in het geval van overnames in meegenomen.
Welke zorgplichten heeft de oude eigenaar van de grond?
Zie antwoord vraag 10.
Welke zorgplichten heeft de nieuwe eigenaar van de grond als het om het proces in aanloop naar de opzegging van de overeenkomst gaat?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom spelen de belangen van de standplaatshouders geen rol bij een verkoop van de grond?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft de oude eigenaar van de grond de zorgplicht richting de betreffende standplaatshouders geschonden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft de nieuwe eigenaar van de grond de zorgplicht richting de standplaatshouders geschonden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u zich een voorstelling maken van de boosheid en het verdriet van deze standplaatshouders? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 7, 8 en 9.
Deelt u de mening dat de voorgestelde tegemoetkoming te beperkt is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Deelt u de mening dat de standplaatshouders gecompenseerd moeten worden voor investeringen die door de standplaatshouders gedaan zijn?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe kan het zo zijn dat de nieuwe eigenaar na de aankoop van de grond slechts vijf weken tijd nodig gehad heeft om over te gaan tot opzegging van de overeenkomsten?
Zie antwoord vraag 17.
Kan de opzegging van de overeenkomst leiden tot dakloosheid?
Nee, want er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat er permanente bewoning plaatsvindt op het park. Dit is bovendien ook niet toegestaan.
In situaties waar permanente bewoning wel voorkomt en waar dat ook wenselijk en mogelijk is, probeer ik gemeenten te ondersteunen om parken te transformeren naar woningen. Hiervoor is bijvoorbeeld het Expertteam Transformatie Vakantieparken in het leven geroepen om gemeenten te ondersteunen om niet-vitale vakantieparken te veranderen naar een woonbestemming.
Kunt u ervoor zorgen dat de opzegging van de overeenkomst niet zal leiden tot dakloosheid?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 20.
Deelt u de mening dat de voorgestelde tegemoetkoming geen recht doet aan de werkelijke schade c.q. kosten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Bent u bereid te onderzoeken of de verkoop van de grond aan alle gestelde voorwaarden voldoet, gezien de (mogelijke) grote impact op de mensen, de natuur en de dieren?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Deelt u de mening dat deze standplaatshouders juridisch nooit kunnen opboksen tegen roofinvestereerders als Waterland Private Equity Investments die een meerderheidsbelang in Europarcs hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik heb aangegeven zal ik samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek laten uitvoeren naar het opkopen van vakantieparken. Hierbij zal ook gekeken worden naar de mate waarin recreanten (juridisch) beschermd zijn tegen dergelijke gebeurtenissen, en of er aanpassingen aan wet- en regelgeving noodzakelijk zijn. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af.
In welk stadium zit de aangenomen motie Beckerman met betrekking tot het onderzoek naar uitbreiding van rechten van deze huurders in wet- en regelgeving?2
Ik ben samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat gestart met de uitvoering van beide moties. We hebben gezamenlijk besloten om beide moties af te doen middels één onderzoek waarin alle gevraagde aspecten aan bod zullen komen. Ik verwacht uw Kamer in het tweede kwartaal van 2022 over de resultaten te kunnen informeren.
In welk stadium zit de aangenomen motie Beckerman aangaande de ontwikkeling dat steeds meer vakantieparken door roofinvesteerders opgekocht worden en het onderzoek naar de opkoop en wenselijkheid van deze ontwikkelingen op de ruimtelijke ordening?3
Zie antwoord vraag 25.
Is het mogelijk om in deze onderzoeken de casus van de standplaatshouders van de camping Meerzicht mee te nemen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het onderzoek zal gekeken worden naar elementen die ook (kunnen) spelen bij de casus met betrekking tot de camping Meerzicht.
Deelt u de mening dat Camping Meerzicht die zijn oorsprong heeft vóór de Tweede Wereldoorlog op een lijst van cultureel erfgoed hoort te staan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is aan de gemeente om te beoordelen of het recreatiepark onderdeel is van het cultureel erfgoed van de gemeente. Daarbij beschikt de gemeente over verschillende mogelijkheden om erfgoed te beschermen, als objectbescherming via een verordening of als planologische bescherming via het bestemmingsplan.
Deelt u de mening dat het opkopen van campings zoals Camping Meerzicht schade toebrengt aan het cultureel erfgoed van Nederland? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De uitgangspunten en regels voor de instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland zijn onafhankelijk van het eigenaarschap. Verkoop aan een andere eigenaar heeft hierop als zodanig dus geen invloed.
Wat gaat u doen om de diversiteit van het aanbod van vakantiewoningen te waarborgen nu het aanbod steeds schraler wordt?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2,3 en 4 heb aangegeven zal er dit jaar een onderzoek plaats vinden naar het opkopen van vakantieparken. Hierbij zal ook gekeken worden naar de gevolgen voor de diversiteit en betaalbaarheid van vakantieparken.
Deelt u de mening dat de grootschalige opkoop van vakantieparken door roofinvesteerders een ernstige ontwikkeling is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat de opkoop van vakantieparken door roofinvesteerders als Waterland Equity Investments een ongezonde ontwikkeling?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Wat kunt u nu al doen om standplaatshouders zoals de campinghouders op het vakantiepark Meerzicht te beschermen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Wat kan de provincie doen om de standplaatshouders op het park Meerzicht te beschermen?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2,3 en 4 heb aangegeven zal er dit jaar een onderzoek plaats vinden naar het opkopen van vakantieparken. Hierbij zal ook gekeken worden naar de instrumenten die medeoverheden tot hun beschikking hebben om dit proces van opkopen te beïnvloeden.
Wat kan de gemeente doen om de standplaatshouders op het park Meerzicht te beschermen?
Zie antwoord vraag 34.
Wat vindt u ervan dat de nieuwe eigenaar van de grond Europarcs nog geen vergunning voor de herstructurering heeft maar toch alvast overgaat tot opzegging van de overeenkomsten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 en 6 heb aangegeven is het, afhankelijk van het bestemmingsplan, niet perse noodzakelijk dat vergunningen worden aangevraagd voor aanpassingen aan het park. Voor de voorwaarde omtrent het opzeggen van de overeenkomst verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Welke mogelijke problemen/obstakels ziet u voor de nieuwe eigenaar van de grond als deze wil overgaan tot sloop van het park dan wel bij mogelijke uitbreiding?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Welke rol spelen de natuurwaarden en de dieren in de voorgenomen sloop dan wel bij mogelijke uitbreiding?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat roofinvesteerders in vakantieparken steeds meer parken opkopen en deze transformeren naar het dure dan wel het topsegment?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat vakantieparken steeds minder toegankelijk zijn voor mensen tot een modaal inkomen en dat ontspanning daardoor steeds meer een luxe product wordt dat alleen toegankelijk is voor mensen met een hoger inkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de zorgen van deze standplaatshouders als het om de natuur gaat? Kunt u uw antwoord nader toelichten?4
Ik onderschrijf het belang om oog te houden voor de natuur bij ruimtelijke ontwikkeling. Daarom is het van belang dat in dergelijke situaties de vigerende wet- en regelgeving gevolgd wordt. Ik zie geen reden om aan te nemen dat de wet- en regelgeving in deze niet gevolg wordt.
Welke procedures moeten ervoor zorgen dat de natuurwaarden en de dieren bij de voorgenomen sloop dan wel mogelijke uitbreiding goed beschermd worden?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Deelt u de mening dat de marktwerking niet alleen in deze casus maar ook in andere casussen leidt tot offers die mensen, natuur en dieren moeten maken ten gunste van het rendement van één private equity firm? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat standplaatshouders invloed moeten kunnen hebben op ontwikkelplannen die roofinvesteerders hebben als zij hun park opkopen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Ziet u een rol voor de gemeente dan wel voor de provincie in deze fase weggelegd om de schade voor deze standplaatshouders te beperken? Zo ja, welke is/zijn dat? Zo nee, waarom niet?
De afhandeling van de eventueel geleden schade is een privaatrechtelijke aangelegenheid. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Deelt u de mening dat standplaatshouders de mogelijkheid geboden moet worden om de grond onder hun standplaats te kopen voordat deze bij vervreemding in andere handen overgaat? Zo ja, welke rol zou de (lokale) overheid hierin kunnen spelen? Zo nee, waarom niet?
Het staat standplaatshouders vrij om, in overleg met de nieuwe eigenaar, mee te gaan in de beoogde herstructurering en een nieuw recreatieobject aan te schaffen dan wel te huren passend in het vernieuwde park. Eventuele voorschriften met betrekking tot de verkoop van een (gedeelte) van een park grijpen in op het eigendomsrecht.
Wel zal de mate waarin recreanten (juridisch) beschermd zijn tegen de eventuele negatieve gevolgen van de overname van een vakantiepark onderzocht worden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 24.
Wat vindt u van het feit dat de nieuwe eigenaar niet eerst met de mensen in gesprek is gegaan alvorens deze een besluit tot sloop genomen heeft?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 7, 8 en 9.
Deelt u de mening dat de aangenomen moties zo snel mogelijk uitgevoerd moeten worden om nog meer slachtoffers en schade aan de natuur en de dieren te voorkomen? Zo ja, hoe snel kunnen de onderzoeken worden uitgevoerd?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 25 en 26.
Hoe gaat u waarborgen dat er geen schade aan de broed- en rustplaatsen van vleermuizen en vogels toegebracht wordt?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Deelt u de mening dat het missionstatement van de nieuwe eigenaar Europarcs niet in overeenstemming is met de belangen van de huidige standplaatshouders dan wel met de belangen van de natuur en de dieren in de (nabije) omgeving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het missionstatement van Europarcs is voor mij als Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening niet relevant. De belangen van de natuur en de huidige standplaatshouders zijn geborgd in de huidige wet- en regelgeving en in de overeenkomsten tussen de standplaatshouders en de eigenaar.
Deelt u de mening dat de voorgenomen sloop van deze camping dan wel mogelijke uitbreiding zal leiden tot veel meer autoverkeer en/of lichtvervuiling en/of meer drukte gedurende het hele jaar aangezien het zeer aannemelijk is dat de (horeca)voorziening(en) ook voor niet-parkgasten bereikbaar zal zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Is de voorgenomen sloop gevolgd door nieuwbouw niet strijdig met de klimaateisen/klimaatdoelen die we in Nederland gesteld hebben aangezien deze nieuwbouw onnodig voor extra CO2 uitstoot zorgt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Welke (mogelijke) gevolgen heeft de voorgenomen sloop in combinatie met de mogelijke uitbreiding voor de grondwaterstand?
Bieden de bestaande bestemmingsplannen genoeg mogelijkheden om de natuur en de dieren goed te beschermen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoeveel extra stikstof zal er worden uitgestoten op basis van het ontwikkelplan dat door de nieuwe eigenaar Europarcs is opgesteld?
Is deze extra stikstof gezien de reeds aanwezige stikstofcrisis wenselijk?
Kan het ontwikkelplan van de nieuwe eigenaar Europarcs leiden tot teveel overlast in de ruimste zin des woords dus naast geluid ook verkeersoverlast, lichtvervuiling, vervuiling etc?
Betekent de verkoop aan de nieuwe eigenaar ook een einde aan de rustperiode zoals die nu geldt in de periode van ruwweg november tot april? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat gezien de referentieprojecten van Europarcs deze hier niet zal bijdragen aan een klimaat adaptieve leefomgeving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat gezien de referentieprojecten van Europarcs het ontwikkelplan kan leiden tot extra hittestress en verdroging in warme perioden en tot wateroverlast in de natte perioden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 59.
Deelt u de mening dat de camping een onlosmakelijk deel kan uitmaken van iemands leefomgeving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Recreëren is voor veel mensen een belangrijke activiteit die in het teken staat van rust, reflectie en samenzijn. Ik begrijp dat recreanten gehecht zijn aan een vaste recreatieplek.
Deelt u de mening dat de sloop van iemands standplaats een inbreuk in de levenssfeer van deze persoon is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 61.
Kunt u zich voorstellen dat deze standplaatshouders hun standplaats als een echt (t)huis zien?
Zie antwoord vraag 61.
Is de nieuwe eigenaar eigenlijk niet verplicht om een sociale meting te doen naar de mogelijke gevolgen van de sloop? Zo nee, waarom niet?
De verplichtingen voor de nieuwe eigenaar aangaande de sloop van (gedeelten van) het park zijn voorgeschreven in de relevante wet- en regelingeving en de onderlinge overeenkomst tussen standplaatshouder en eigenaar.
Deelt u de mening dat tot een gemeenschap behoren mensen waardigheid en geborgenheid biedt?
Ja.
Deelt u de mening dat de voorgenomen sloop niet alleen een sloop van woningen is, maar ook de sloop van een gemeenschap inhoudt?
Zoals ik eerder heb aangegeven heb ik samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat opdracht gegeven om een onderzoek uit te voeren naar de gevolgen van de opkoping van vakantieparken. Hierbij zullen we ook de door u genoemde gevolgen in vraag 66, 67, 68 meenemen.
Dient de sloop van een gemeenschap aan voorwaarden verbonden te worden?
Zie antwoord vraag 66.
Is het mogelijk dat deze standplaatshouders gezondheidsschade kunnen oplopen nu hun ontspanningsmogelijkheid ontnomen wordt?
Zie antwoord vraag 66.
Is hier sprake van een gedwongen huisuitzetting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 20 en 21.
Bent u een voorstander van een rechtelijke toets om te bepalen of het rendement van deze roofinvesteerders die vakantieparken opkopen boven het woongenot van de standplaatshouders mag staan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Omwille van de leesbaarheid en veelvoud van gelijkluidende vragen is een deel van de antwoorden geclusterd beantwoord.
Het coalitieakkoord |
|
Caroline van der Plas (BBB), Teun van Dijck (PVV), Tom van der Lee (GL), Farid Azarkan (DENK), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Laurens Dassen (Volt), Lammert van Raan (PvdD), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Wybren van Haga (BVNL), Chris Stoffer (SGP), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja, de vragen zijn op deze manier beantwoord.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Voor een aantal vragen geldt dat deze nog nadere uitwerking en besluitvorming vragen door het kabinet. Op dit moment is nog niet duidelijk wanneer dit plaatsvindt.
Waarom ontbreekt er een hoofdstuk over de aanpak van de coronacrisis? Kunt u dat alsnog maken, inclusief een langetermijnvisie?
De zorgparagraaf van het Coalitieakkoord begint met de lessen uit de Coronacrisis. Het kabinet zal deze lessen betrekken bij de aanpak voor de lange termijn, zoals beschreven in paragraaf 4 «Aanpak voor deze en komende winter(s)» in de stand van zaken brief van 14 december. (Kamerstuk 25 295, nr. 1638).
Hoeveel geld wordt er bespaard in de jeugdzorg ten opzichte van de uitspraak van de Commissie van Wijzen? Klopt het dat het in 2024 gaat om € 100 miljoen minder dan eerder was afgesproken en vanaf 2025 om € 500 miljoen minder per jaar?
In aanvulling op de huidige Hervormingsagenda worden in het coalitieakkoord vanaf 2024 extra beleidsmaatregelen in de jeugdzorg genomen. In 2024 gaat het om een extra besparing van € 100 miljoen, oplopend naar € 500 miljoen in 2025 en 2026, en structureel € 511 miljoen vanaf 2027.
Wat is uw doelstelling als het gaat om het terugdringen van het verschil in (gezonde) levensverwachting tussen verschillende sociaaleconomische groepen?
De aanpak van dit kabinet om vermijdbare gezondheidsverschillen te verminderen staat op hoofdlijnen beschreven op pagina 32 en 33 van het Coalitieakkoord. Dit vergt nadere uitwerking.
Zijn er afspraken gemaakt over het contrasigneren van initiatiefwetten gedurende de komende kabinetsperiode? Zo ja, om welke wetsvoorstellen gaat het? Klopt het dat er aan de onderhandelingstafel is benoemd dat de ChristenUnie een voltooidlevenwet niet gaat contrasigneren, ook al zou dit leiden tot de val van het kabinet?
Voor het kabinet is het coalitieakkoord leidend waarin geen afspraken staan hieromtrent. Vragen over zaken die benoemd zijn aan een onderhandelingstafel dienen gesteld te worden aan de onderhandelende partijen.
Kunt u voor de jaren 2027 en verder aangeven wat de totale besparing op zorg is? Dus hoe loopt de besparing van € 782 miljoen in 2026 op tot de besparing van € 4.519 miljoen in 2052?
Bij startnota I van de Minister van Financiën treft u een tabel waarin voor VWS een overzicht is opgenomen van de bedragen tot en met 2052.
Klopt het dat er in dit coalitieakkoord geen geld wordt uitgetrokken voor hogere lonen in de zorg?
Nee, dat klopt niet. Om een concurrerende salarisontwikkeling mogelijk te maken, stelt ook dit kabinet jaarlijks extra middelen beschikbaar via de zogenaamde overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA). Voor 2022 bedraagt deze jaarlijkse overheidsbijdrage circa 1,6 miljard euro. Dit maakt een structurele loonstijging van circa 2,5% voor alle medewerkers in de zorg mogelijk. Daarnaast wordt naar aanleiding van de motie van de leden Hijink en Bikker in 2022 nog eens 675 miljoen euro extra beschikbaar om nog een extra stap te kunnen zetten voor verpleegkundigen en andere zorgprofessionals specifiek in het midden van het loongebouw. Dit maakt in 2022 – bovenop de 2,5% – nog een additionele loonsverhoging voor de middengroep van 1,5% mogelijk (in totaal dus 4%).
Kunt u aangeven of er contact met zorguitvoerders is geweest over de bezuinigingen in de zorg en wat de uitvoerders hebben aangegeven? Als er geen contact is geweest met uitvoerders, hoe verhoudt zich dit tot de getrokken lessen en de verwijzing naar het programma Werken aan Uitvoering?
De door uw Kamer benoemde informateurs hebben in het debat van 16 december 2021 verantwoording afgelegd over het verloop van de kabinetsformatie. De door het bureau woordvoering kabinetsformatie openbaar gemaakte agenda’s van de informateurs en formateur maken inzichtelijk welke externe partijen tijdens de formatie zijn geraadpleegd. Het kabinet hecht er aan om zorgpartijen goed te betrekken bij de uitwerking van de maatregelen uit coalitieakkoord en streeft er naar om in overleg met hen het belang van een goede uitvoerbaarheid te waarborgen.
Hoeveel verwacht het kabinet aan kosten te besparen dan wel aan extra inkomsten te vergaren met de preventiemaatregelen die de coalitie voorstelt? Waar is dit geld vervolgens voor bestemd?
Voor de inzet op valpreventie is in het coalitieakkoord rekening gehouden met een investering voor de inzet van valpreventie, en een besparing op de zorgkosten. De netto besparing is 10 miljoen euro in 2024 oplopend naar 38 miljoen euro in 2026.
De structurele besparing is 75 miljoen euro, dit wordt gerealiseerd in 2031. De verwachte groei in de Wmo (ondersteuning), Zvw (medisch en revalidatie) en Wlz (verpleeghuiszorg) is hierop aangepast.
De verhoging van de belasting op suikerhoudende dranken levert 300 miljoen euro extra inkomsten vanaf jaar 2023. De verhoging van de accijnzen op tabak levert 145 miljoen euro extra inkomsten in 2023 oplopend naar 484 miljoen euro structureel.
Op basis van welke afweging zal een chief medical officer worden ingevoerd?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet.
Wat is de definitie van kwetsbare groepen die gratis anticonceptie zullen krijgen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet.
Hoe wordt sport en bewegen vormgegeven gedurende de coronacrisis? Vanaf wanneer wil de coalitie sport en bewegen gaan stimuleren?
Sport en bewegen is van groot belang voor de gezondheid. Het stimuleren hiervan heeft voor het nieuwe kabinet vanaf het begin af aan dan ook grote prioriteit. De epidemiologische situatie moet het echter wel toelaten om contact met elkaar te hebben. Om het aantal besmettingen te beperken, dient het aantal contactmomenten in de gehele samenleving verminderd te worden, zo ook in de sport. Gelet op het belang van de sport is bij de recente verruiming voor het onderwijs ook meer ruimte voor de sport gegeven.
Binnen dit kader hebben sportaanbieders en buurtsportcoaches ruimte om activiteiten buiten voor kinderen te organiseren zonder 1,5 meter en zonder maximale groepsgrootte. Voor volwassenen geldt dat zij buiten in tweetallen mogen sporten, op 1,5 meter afstand. Buitensportlocaties zijn geopend tussen 5.00 en 20.00 uur voor de jeugd tot en met 17 jaar; voor volwassenen geldt een sluitingstijd van 17.00 uur.
Hoe wordt de ommekeer naar meer ic-bedden door het kabinet-Rutte IV vormgegeven? Wat zijn de concrete plannen om dit te realiseren en per wanneer komen er meer ic-bedden bij?
Het kabinet hecht eraan om samen met de betrokken partijen te onderzoeken wat er nodig is en hoe dit gerealiseerd kan worden. Voor dit doel is een taskforce «ondersteuning optimale inzet zorgverleners» ingericht, alsook een expertteam specifiek gericht op de organisatie van de COVID-ziekenhuiszorg. Het kabinet zal op basis van de adviezen van de taskforce en het expertteam besluiten over wat er nodig is om de COVID-zorg te versterken. Zie ook stand van zaken brief van 14 december over de lange termijn aanpak. (Kamerstuk 25 295, nr. 1638).
Voor de opschaling van de IC-zorg naar 1.150 bedden in 2022 is het MSZ-kader 2022 verhoogd met € 35 miljoen (zie nota van wijziging op de VWS-begroting 2022, Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 10). Voor de opschaling in fase 2 en 3 (boven 1.150 IC-bedden) van het opschalingsplan van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) is voor 2022 de subsidieregeling opschaling curatieve zorg COVID-19 nog van toepassing.
Komt er geen enkele bovengrens aan het eigen risico, ook niet voor chronisch zieken die veel behandelingen nodig hebben?
De eigen betaling per behandeling in de medisch specialistische zorg valt onder het verplichte eigen risico. In het coalitieakkoord is opgenomen dat het verplichte eigen risico tot en met 2025 wordt gelijk gehouden op maximaal 385 euro, daarna zal het volgens de huidige systematiek meegroeien met de stijging van de zorguitgaven.
Kunt u nader toelichten wat de maatregel Besluitvorming RA behelst, hoe dit leidt tot een structurele bezuiniging van € 4,5 miljard en waar exact op bezuinigd gaat worden?
De regel w.v. besluitvorming RA is geen aparte maatregel maar betreft een optelsom van alle maatregelen die in het coalitieakkoord zijn opgenomen voor de zorg en daaronder in de tabel zijn uitgewerkt. Dit is exclusief de jeugdzorg. De maatregelen op het terrein van de jeugdzorg zijn opgenomen onder het Gemeentefonds en het Provinciefonds.
In combinatie met het basispad maakt dit de volgende zaken inzichtelijk:
Kunt u nader toelichten waaruit de zorgmaatregelen: Effect IAB premie, Effect nominale premie en zorgtoeslag en de Lastencompensatie premie-effecten burgers bestaan? Hoe worden deze maatregelen concreet vormgegeven?
Er is geen sprake van maatregelen bij de zorgpremies en zorgtoeslag. De bijstellingen betreffen de automatische doorwerking van de zorgmaatregelen aan de uitgavenkant.
In de Zorgverzekeringwet is bepaald dat alle Zvw-uitgaven moeten worden gedekt uit premies (afgezien van een klein deel dat verloopt via de rijksbijdrage 18-min). Daarnaast is bepaald dat de helft van de inkomsten verloopt via de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) en de andere helft via de nominale premie, het eigen risico en de rijksbijdrage 18-min.
Een deel van de maatregelen uit het coalitieakkoord heeft effect op de bruto Zvw-uitgaven (in 2023 en 2024 opwaarts, in 2025 vrijwel nul en structureel neerwaarts). De bijstelling in die bruto Zvw-uitgaven wordt voor de helft gefinancierd uit een bijstelling van de IAB en voor de andere helft uit nominale premies en de rijksbijdrage 18-min. Het stabiliseren van het eigen risico leidt tot lagere eigen risico-opbrengsten. Die moeten worden opgevangen via hogere nominale premies. Hierdoor is het opwaartse effect op de nominale premie groter dan het effect op de IAB.
Bijstellingen in de nominale premie leiden automatisch tot een bijstellingen bij de zorgtoeslag.
Het effect van zorgpremie en zorgtoeslag wordt gecompenseerd met vergelijkbare lastenmaatregelen zodat er per saldo geen effect op de lastendruk is, zowel dus positief als negatief
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de voorstellen uit het coalitieakkoord die op Europees niveau in onderhandeling zijn, dan wel waarvan een Commissievoorstel verwacht wordt? Kunt u daarbij aangeven in welke fase van onderhandeling deze dossiers zijn?
Voor een volledig overzicht van voorstellen die op Europees niveau in onderhandeling zijn, verwijst het kabinet naar het zogenaamde legislative train schedule van het Europees Parlement1. Hierin is ook de status van de besprekingen te zien. Bovendien is de implementatie van een interinstitutionele wetgevingsdatabase (One-stop-IT-shop), één digitaal EU-portaal van Europees Parlement, Europese Commissie en Raad met daarin de voortgang van wetgevende onderhandelingen met alle relevante documenten van de drie instellingen, in voorbereiding.
Tevens ontvangt uw Kamer, conform de tussen uw Kamer en het kabinet overeengekomen EU-informatie-afspraken2, ten aanzien van EU-wetgevingsdossiers per vakdepartement per kwartaal een overzicht van de stand van zaken in de onderhandelingen en wordt uw Kamer ook middels geannoteerde agenda’s en verslagen van Raden geïnformeerd over de dossiers die in onderhandeling zijn. Ten aanzien van het «Fit-for-55-klimaatpakket», waarnaar in het coalitieakkoord verwezen wordt, ontvangt uw Kamer iedere 4 à 6 weken een reguliere update omtrent de stand van zaken van het krachtenveld en het verloop van de onderhandelingen.
Voor een overzicht van Commissievoorstellen die verwacht worden, verwijst het kabinet naar het Commissie Werkprogramma 2022 en de kabinetsreactie daarop3. Voor een meer actuele agenda van te verwachten voorstellen van de Europese Commissie verwijs het kabinet naar de – via een openbare website te raadplegen – agendaplanning van de Commissie colleges4.
In hoeverre zorgt dit coalitieakkoord dat er wordt voldaan aan de internationale 0,7% norm voor ontwikkelingssamenwerking? Kunt u de percentages per jaar geven voor 2022–2030?
In onderstaande tabel staat het verwachte ODA-percentage op basis van de maatregelen uit het coalitieakkoord (intensivering ontwikkelingssamenwerking en actualisatie EU-toerekening) voor de kabinetsperiode:
2022
2023
2024
2025
0,62%
0,63%
0,63%
0,65%
Aan het einde van de kabinetsperiode (2025) bedraagt het ODA-percentage uitgaande van de laatste CPB-raming (MEV, bij Miljoenennota) 0,7% BNI minus ongeveer EUR 0,5 miljard.
Klopt het dat, als Nederland niet voldoet aan de hervormingseisen van de Recovery & Resilience Facility, er dan voor € 5,8 miljard wordt bezuinigd op de begroting van Buitenlandse Zaken?
De verwachte ontvangsten voor Nederland uit het Recovery and Resilience Fund (RRF) worden verwerkt op de begroting van Buitenlandse Zaken. Dit kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus plan (RRP). Door in te zetten op structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en de groene en digitale transities, kan maximaal gebruik gemaakt worden van de Europese middelen uit het RRF.
Het gaat in totaal om EUR 5,8 miljard, verdeeld over 2023 t/m 2026. De ontvangstenraming is in de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord opgenomen als negatieve uitgaven. Daarom staat er een min voor de bedragen, dit betreft geen bezuiniging.
Klopt het dat er een wettelijke verplichting is om Europese richtlijnen uit te voeren? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit specifiek opgenomen is in het coalitieakkoord?
Artikel 288 van het EU-Werkingsverdrag (VWEU) bepaalt dat een richtlijn verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, maar dat het aan de nationale instanties is om hiervoor de vorm en middelen te kiezen. Europese richtlijnen bevatten derhalve een opdracht aan lidstaten om de bepalingen ervan binnen een bepaalde termijn om te zetten in nationaal recht. Wanneer een richtlijn niet tijdig of niet volledig wordt omgezet wordt er inbreuk gemaakt op het EU-recht. De Commissie kan dan een inbreukprocedure starten, wat uiteindelijk kan leiden tot het aanhangig maken van de zaak bij het Hof van Justitie. In het coalitieakkoord wordt het streven uitgesproken om als Nederland een leidende rol in te nemen om de EU slagvaardiger, economisch sterker, groener en veiliger te maken. In dat licht is ook verwoord dat EU-richtlijnen worden uitgevoerd.
Hoe definieert u slimme industriepolitiek? Hoe verhoudt dit zich tot het Frans-Duitse voorstel voor het creëren van «European champions»?
Met een slimme industriepolitiek beoogt het huidige kabinet om een juiste balans te vinden tussen vrije marktwerking en daar waar nodig gewenst proportioneel overheidsingrijpen. Het vorige kabinet heeft hieromtrent – ook in relatie tot de discussie over Europese kampioenen – een proactieve koers internationaal en in de EU gevoerd, met oog voor het bevorderen van een gelijk speelveld en het behoud en handhaving van een effectief en politiek onafhankelijk mededingings- en staatssteunkader. Tegelijkertijd wordt erkend dat proportionele overheidsinterventies nodig kunnen zijn om te kunnen anticiperen en reageren op internationale geopolitieke en geo-economische ontwikkelingen, bijvoorbeeld om de risico’s van strategische afhankelijkheden te kunnen mitigeren. Het nieuwe kabinet zal t.z.t. uw Kamer informeren over de Nederlandse inzet en strategie omtrent het industriebeleid.
Hoe verhoudt de nationale incasso van digitale dienstbelasting, vliegtaks, CO2-grensheffing en minimum tarief voor winstbelasting zich tot het eigen-middelen voorstel van de Europese Commissie en het Europees Parlement?
De Europese Commissie heeft op 22 december jl. voorstellen gepresenteerd voor nieuwe eigen middelen gebaseerd op een koolstofheffing aan de grens (Carbon Border Adjustment Mechanism «CBAM»), op Emissions Trading System (ETS)-opbrengsten en op de belasting op herverdeelde winsten van de grootste en meest winstgevende bedrijven, waaronder grote digitale bedrijven. Het kabinet zal uw Kamer hierover met een BNC-fiche nader informeren.
Kunt u aangeven welke verbeteringen u nodig acht voor het spitzenkandidaat-systeem?
Zoals opgenomen is in het coalitieakkoord zal het kabinet dit systeem en mogelijke verbeteringen nader onderzoeken. Over de bevindingen hieromtrent zal het kabinet uw Kamer informeren.
Kunt u aangeven binnen welke kaders verdragswijziging naar aanleiding van de conferentie over de toekomst van Europa in het Nederlands en Europees belang zijn?
De Conferentie over de Toekomst van Europa heeft als doel burgers bij de EU te betrekken en hen te bevragen over hun wensen en verwachtingen ten aanzien van de EU. Dit proces loopt momenteel nog. Het kabinet is van mening dat de aanbevelingen vanuit de Conferentie eerst moeten worden afgewacht, voordat kan worden gesproken over hoe hier invulling aan te geven. Op basis van de aanbevelingen van de Conferentie, verwacht per medio 2022, zal het kabinet bezien welke inzet nodig is om deze in concrete resultaten om te zetten en of dit verdragswijziging vereist. Het kabinet staat open voor eventuele verdragswijziging, als deze de belangen van Nederland en de Europese Unie bevordert. Dit is ook in lijn met de motie Sjoerdsma, Amhaouch, Van Dijk.5 Afhankelijk van de aanbevelingen zal het kabinet de Nederlandse inzet en kaders formuleren en uw Kamer hierover informeren.
Kunt u een overzicht geven van de minimaal noodzakelijke elementen van een Europawet? Hoe verhoudt deze wet zich tot het te verwachten Europese Commissievoorstel over meer transparantie?
Zoals opgenomen in het coalitieakkoord, zal het kabinet zich inspannen om besluitvorming in de EU transparanter te maken voor burgers en nationale parlementen en resultaten en toegevoegde waarde van EU-beleid zichtbaarder te maken. Dit zal worden verankerd in een Europawet. De invulling van deze Europawet verdient nadere uitwerking, waarbij lering zal worden getrokken uit eerdere initiatiefwetten op dit terrein vanuit uw Kamer en de inrichting van soortgelijke wetten in andere lidstaten. Tevens zullen daarbij relevante ontwikkelingen op EU-niveau in acht worden genomen.
Wat betekent intensievere samenwerking met en ondersteuning van landen op de Westelijke Balkan? Wat is het belangrijkste element in die samenwerking?
Het kabinet hecht belang aan samenwerking met en tussen de Westelijke Balkan-landen op het terrein van de rechtsstaat, veiligheid en stabiliteit, migratie, klimaat en connectiviteit. Voortdurende aandacht voor hervorming van de rechtsstaat, alsmede de strijd tegen de georganiseerde misdaad en corruptie, is essentieel voor de toekomst van de regio: dit creëert zekerheid, versterkt het vertrouwen van de burger en bevordert investeringen met het oog op economische groei. Goed nabuurschap, verzoening, het afzien van polariserend taalgebruik en het oplossen van uitstaande geschillen zijn geen vanzelfsprekendheid in de Westelijke Balkan. De internationale gemeenschap, inclusief de Europese Unie, is daarom actief betrokken bij veiligheid en stabiliteit in de regio. Nederland zet het postennet en regionale netwerken in ter ondersteuning van dit beleid.
De landen op de Westelijke Balkan worden door de EU en de lidstaten bijgestaan middels verscheidene instrumenten. Het Nederlandse MATRA-programma helpt bij de opbouw en versterking van rechtsstaat en democratie. Via het EU Instrument voor Pretoetredingssteun worden (potentiële) kandidaat-lidstaten ondersteund in hun toetredingsproces en bij de daarvoor noodzakelijke hervormingen. Daarnaast streeft de Commissie ernaar om via het vorig jaar aangekondigde Economic and Investment Planvoor de Westelijke Balkan sociaaleconomische ontwikkeling in de regio te stimuleren.
Welk percentage van de verhoogde gelden voor ontwikkelingssamenwerking wordt besteed aan eerstejaars asielopvang?
Door een stijgende asielinstroom is de ODA-toerekening eerstejaarsopvang asielzoekers uit DAC-landen hoger dan eerder vermeld in de HGIS-nota 2022. Deze verhoging verhoudt zich als volgt tot de extra middelen uit het coalitieakkoord
2022
2023
2024
2025
300.000
300.000
300.000
500.000
–153.549
–177.227
–212.582
–219.863
De raming opvangkosten eerstejaarsasielzoekers wordt volgens de reguliere systematiek in het voorjaar van 2022 bijgesteld. Als dit tot een aanpassing van de asieltoerekening leidt, wordt dit volgens de huidige systematiek verwerkt op verdeelartikel 5.4 op de BHOS-begroting.
In onderstaande tabel staat het verwachte ODA-percentage op basis van de maatregelen uit het coalitieakkoord (intensivering ontwikkelingssamenwerking en actualisatie EU-toerekening) voor de kabinetsperiode:
2022
2023
2024
2025
0,53%
0,55%
0,55%
0,56%
Kunt u een overzicht geven van de bijdrage vanuit ontwikkelingssamenwerking aan technologische innovatie en digitalisering in lage- en middeninkomenslanden?
Zoals ook blijkt uit de BHOS-begroting voor 2022 zijn er geen aparte bedragen gereserveerd voor technologische innovatie en/of digitalisering. Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen om deze belangrijke speerpunten niet te vertalen naar aparte budgetlijnen, maar ze vorm te geven door samen met (potentiële) uitvoerders en ontvangers te zoeken naar de beste technologische en/of digitale oplossingen voor ontwikkelingsvraagstukken. In de activiteiten die op deze wijze tot stand zijn gekomen zullen daarom ook veelal geen aparte bedragen zijn opgenomen voor innovatie en/of digitalisering. Wel heeft het vorige kabinet structureel 5 miljoen euro vrijgemaakt ten behoeve van het Innovatiefonds dat bedoeld is om het innovatief vermogen van het MKB in ontwikkelingslanden en in Nederland aan te jagen. Hiermee draagt het fonds bij aan de ontwikkeling van (technologische) innovaties voor ontwikkelingsuitdagingen in de pre-competitieve fase, een terrein waarop banken nog nauwelijks actief zijn. Ten aanzien van digitalisering geldt, dat tijdens de afgelopen beleidsperiode de BHOS Digitaliseringsagenda is opgesteld, als basis voor de inzet op het thema. Voorbeelden zijn het Geodata for Agriculture and Water (G4AW) programma waarmee boeren, vissers en veehouders middels satellietdata hun productie kunnen optimaliseren, en het Prospects Partnerschap dat vluchtelingen en gastgemeenschappen helpt om digitale vaardigheden te ontwikkelen die toegang verschaffen tot de arbeidsmarkt.
Kunt u aangeven welk gewicht wordt toebedeeld aan het beperken van migratie in partnerschappen met derde landen, specifiek in het kader van de Afrika-strategie?
Het kabinet zal een Afrikastrategie formuleren, waar uw Kamer op een later moment verder over geïnformeerd wordt. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld middels het BNC-fiche inzake de overkoepelende mededeling van de Commissie over het asiel- en migratiepact, zet de Europese Commissie in op veelomvattende, gebalanceerde, op maat gemaakte partnerschappen op basis van wederzijdse belangen om de Europese migratiedoelstellingen te verwezenlijken. Hiertoe heeft de Commissie landenspecifieke actieplannen opgesteld.
Wat zijn de (objectieve) definities van «gedeelde waarden, afspraken of de democratische rechtsstaat» rondom toepassing van het rechtsstaatmechanisme, en hoe wordt voorkomen dat hierbij afbreuk gedaan wordt aan de culturele en religieuze eigenheid van lidstaten?
De gemeenschappelijke Europese waarden waar de Unie op berust zijn vastgelegd in artikel 2 van het EU-verdrag (VEU), namelijk: eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Aan deze waarden hebben ook nieuwe lidstaten zich gecommitteerd bij toetreding tot de EU, waardoor alle lidstaten deze waarden gemeen hebben in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. Deze gemeenschappelijke Europese waarden doen geen afbreuk aan de culturele en religieuze eigenheid van lidstaten.
Waarom is ervoor gekozen ook in te zetten op afschaffing van het vetorecht bij «civiele missies», terwijl lidstaten zelf dienen te gaan over de inzet van militairen?
Op dit moment vindt besluitvorming over het starten van zowel civiele als militaire EU-missies plaats op basis van unanimiteit.
In het licht van de toenemende instabiliteit nabij Europa, de snelle opkomst van nieuwe – veelal hybride – dreigingen en veranderende geopolitieke verhoudingen is het meer dan ooit noodzakelijk om als EU snel, effectief en eensgezind op het wereldtoneel op te treden. In dit kader leveren civiele EU-missies een belangrijke bijdrage middels advisering en capacity building en aan de bredere aanpak van onder andere hybride dreigingen, cyberbeveiliging, terrorisme en radicalisering. Snelheid en daadkracht zijn daarbij vereist. Om die redenen ziet het kabinet aanleiding om in te zetten op gekwalificeerde meerderheid bij besluitvorming over het instellen van civiele missies, waarin politie-, grensbewaking- en civiele experts worden ingezet. Het EU-verdrag sluit besluitvorming op basis van gekwalificeerde meerderheid over de inzet op militair- en defensieterrein uit.
Besluitvorming over de inzet van de Nederlandse krijgsmacht is en blijft, conform de Grondwet, een nationale competentie.
Wat wordt materieel/formeel bedoeld met «modernisering» van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)?
Het kabinet neemt een constructieve benadering ten aanzien van de modernisering van SGP, wanneer deze is gericht op de houdbaarheid van de schulden en opwaartse economische convergentie. Met «modernisering» van het SGP wordt verwezen naar de discussie over de mogelijke herziening van de begrotingsregels. De Nederlandse inbreng voor de consultatiesessies is toegelicht in de kamerbrief van 10 december jl.6 Het kabinet zal zich inzetten voor een gezond en prudent macro-economisch beleid en benodigde hervormingen door lidstaten, gericht op houdbare schulden, meer economische groei en opwaartse convergentie. Hierbij stelt het kabinet effectieve handhaving als eis.
Wat is concreet de inzet van de nieuwe coalitie om besluitvorming in de EU «transparanter» te maken, ook in termen van informatievoorziening aan het parlement?
Het kabinet zet zich samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten sinds lange tijd ervoor in om het EU-transparantiebeleid te moderniseren en de EU-besluitvormingsprocedure inzichtelijker en toegankelijker te maken. In 2019 presenteerde Nederland samen met 9 andere lidstaten het non-paper «increasing transparency and accountability of the EU» met daarin concrete suggesties ter modernisering van transparantie in de Raad en het EU-besluitvormingsproces. Deze inzet heeft een aantal concrete resultaten opgeleverd7. Nederland heeft samen met Duitsland en Denemarken in het kader van de Conferentie over de Toekomst van Europa een zogenaamde transparency pledge gelanceerd om aandacht te genereren voor het belang van transparantie. De aanbevelingen die voortvloeien uit de Conferentie, ingegeven door burgerconsultaties in lidstaten en op Europees niveau, kunnen een nieuwe beleidsagenda op dit terrein voeden.
Is de nieuwe coalitie voorstander van EU-uitbreiding met landen in de Westelijke Balkan?
Het kabinet steunt het EU-perspectief van de landen van de Westelijke Balkan. Het beleid t.a.v. EU-uitbreiding is strikt, fair en betrokken. Het kabinet streeft naar een uitbreidingsproces gebaseerd op merites waarbij voortgang in het toetredingsproces afhankelijk is van de implementatie van de benodigde hervormingen. Het kabinet ondersteunt de ambitie van de Europese Commissie om het toetredingsproces geloofwaardiger, politieker, dynamischer en voorspelbaarder te maken zoals uiteengezet in de mededeling over de herziening van de uitbreidingsmethodologie van maart 2020 (Kamerstuk 21 501, nr. 20 , nr. 1511.), waarbij er meer nadruk ligt op de rechtsstaat en het toepassen van conditionaliteit.
Omvat de inzet voor geloofsvrijheid, waaronder christenvervolging, ook de (blijvende) aanstelling van een speciaal gezant voor godsdienstvrijheid en het reserveren van substantiële en gerichte financiële middelen binnen onder andere het Mensenrechtenfonds?
De positie van een speciaal gezant voor religie en levensovertuiging zal ook in deze kabinetsperiode worden gecontinueerd. Het thema vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten binnen het mensenrechtenbeleid en het beleid voor versterking van het maatschappelijk middenveld, waarvoor substantiële financiële middelen beschikbaar zijn binnen het Mensenrechtenfonds en het programma Power of Voices.
Omvat «het verbeteren van de relaties en samenwerking tussen Israëliërs en Palestijnen» ook een blijvende inzet op het tegengaan van disproportionele agendering tegen Israël in VN-gremia en binnen de EU?
Ja. Zoals aan uw Kamer geschreven (Kamerstuk 32 735, nr. 287) vormt deze inzet onderdeel van het Nederlandse lidmaatschap van de Mensenrechtenraad 2020–2022. Het Koninkrijk blijft samen met onze partners werken aan het geleidelijk afbouwen van het aparte agendapunt 7 van de Mensenrechtenraad («Mensenrechtensituatie in de Palestijnse gebieden en andere bezette Arabische gebieden»), onder andere door resoluties samen te voegen of over te hevelen naar andere agendapunten. Ook in de Algemene Vergadering van de VN streeft Nederland ernaar het gehele pakket aan resoluties die betrekking hebben op het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP) te verbeteren en de disproportionele aandacht voor Israël tegen te gaan (zie Kamerstuk 26 150, nr. 198 en Kamerstuk 23 432, nr. 485). De Nederlandse inzet is gericht op het samenvoegen van resoluties, het tweejaarlijks maken van resoluties, het verminderen van het aantal rapportages, het zoveel mogelijk inkorten van resoluties, het verwijderen van dubbelingen, en het beter in balans brengen van de inhoud van de teksten. Daarnaast is het voor Nederland van belang om waar mogelijk een zo groot mogelijke EU-eenheid te bewaren in multilateraal verband. Daartoe maakt Nederland zich sterk in de voorbereidingen van VN mensenrechtenfora als ook tijdens de onderhandelingen van resoluties. Deze inzet is conform de gewijzigde motie Van der Staaij (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2374).
Wat zijn of worden de bouwstenen van de «Nederlandse «Global Health» Strategie» en welke rol krijgt moeder- en kindzorg ter voorkoming/vermijding van «abortusdiensten» in de vorm van zwangerschapsafbrekingen daarbinnen?
Het kabinet zal, mede op basis van het in februari verwachte AIV advies ter zake, bouwstenen formuleren en een nadere invulling geven aan een Nederlandse Global Health Strategie.
Is de nieuwe coalitie voornemens opnieuw jaarlijks 250.000 «abortusdiensten» mogelijk te maken, of worden nadrukkelijk alternatieven onderzocht en mogelijk gemaakt?
Het kabinet zet in op keuzevrijheid en het brede spectrum van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Dit omvat onder andere het verbeteren van toegang tot basisgezondheidszorg, zorg rondom zwangerschap en bevalling, moderne anticonceptiemiddelen, hiv-testen, counseling en medicatie, seksuele voorlichting aan jongeren en veilige abortuszorg.
Er bestaat geen internationaal overeengekomen methodiek voor het tellen van abortusdiensten. Daarom is het niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel veilige abortusdiensten of zwangerschapsafbrekingen Nederland de afgelopen vijf jaar mogelijk heeft gemaakt. Het kabinet hanteert, in lijn met de WHO, een brede definitie van een abortusdienst, die naast de onderbreking van de zwangerschap ook vaak voorlichting en counseling vooraf en achteraf omvat, als ook post-abortuszorg – bijvoorbeeld wanneer een vrouw na een onveilige abortus in levensgevaar is.
Welk deel van de extra 500 miljoen euro aan ontwikkelingshulp zal geïnvesteerd worden in opvang in de regio?
Het ODA-budget wordt op basis van het coalitieakkoord verhoogd met EUR 300 miljoen in 2022, 2023 en 2024 en EUR 500 miljoen structureel vanaf 2025. Na verwerking van de stijgende asieltoerekening worden de resterende middelen verdeeld. Deze extra middelen betreffen zowel uitgaven aan opvang in de regio alsook extra uitgaven aan het wereldwijde vaccinatieprogramma COVAX, klimaatadaptatie en klimaatmitigatie. Over de exacte verdeling van de resterende extra middelen zal de Kamer worden geïnformeerd.
Wat behelst het plan: «Samen tegen Mensenhandel»?
«Samen tegen Mensenhandel» is het interdepartementale en integrale programma tegen mensenhandel dat gestart is in 2018 en heeft als belangrijkste doel het aantal slachtoffers van mensenhandel naar beneden te brengen. Graag verwijs ik uw kamer naar de voortgangsbrief programma samen tegen mensenhandel die uw Kamer op 17 november jl. is toegekomen voor een meer gedetailleerd overzicht van de ondernomen acties8.
Waarom wil het kabinet IS-vrouwen terughalen om te berechten, terwijl van tevoren duidelijk is dat het bewijs van alle terroristische activiteiten die deze hebben gepleegd, vaak moeilijk zo niet onmogelijk is en zij meestal binnen 12 maanden weer deel uitmaken van onze samenleving?
Het kabinet zal de in de vorige periode ingeslagen weg met betrekking tot uitgereisde IS’ers voortzetten. Dit betekent dat bij de afweging om al dan niet tot repatriëring van uitreizigers en hun kinderen over te gaan, individuele omstandigheden leidend zijn en de verschillende belangen tegen elkaar worden afgewogen. Naast het voorkomen van straffeloosheid weegt het kabinet ook altijd de internationale betrekkingen, de veiligheid in het gebied en de veiligheid van betrokkene(n) mee. Daarbij wordt uiteraard ook oog gehouden voor het belang van de nationale veiligheid.
Zoals beschreven in de Kamerbrief van 9 november 2021 (kenmerk 29 754, nr. 624) hecht het kabinet er belang aan dat uitreizigers die worden verdacht van terroristische misdrijven worden berecht. Teruggekeerde syriëgangers krijgen, zo laat eerste onderzoek zien, vrijwel altijd [bij zelfs geringe betrokkenheid] aanzienlijke (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraffen opgelegd. Verder maakt de Wet Langdurig Toezicht mogelijk om daarnaast door de strafrechter langdurig intensief overheidstoezicht onder strenge voorwaarden op te leggen.
Worden de niet-Europese NAVO-partners minder betrokken bij de samenwerking die de EU voor ogen heeft dan de Europese partners en werkt dit niet polariserend?
Nee. Het belang van EU-NAVO samenwerking wordt breed onderkend, zoals ook blijkt uit de verschillende gezamenlijke verklaringen en de intensieve onderlinge communicatie. Alleen vorig jaar al vonden over en weer 25 cross-briefings plaats, onder meer in de NAVO Noord-Atlantische Raad (NAR) en het EU Politiek en Veiligheidscomité (PSC).
Nederland is voorstander van het versterken van defensiesamenwerking met omringende Europese landen, waar het zowel de EU als de NAVO versterkt en zet zich hier ook actief voor in. Een voorbeeld betreft de recente toetreding van Canada, Noorwegen en de VS tot het – in EU verband gelanceerde – Permanent Gestructureerde Samenwerking (PESCO) initiatief op het gebied van militaire mobiliteit.
Wat worden de taken en de juridische legitimatie van de Europese Veiligheidsraad?
Dit kabinet zal de opties voor een Europese Veiligheidsraad nader onderzoeken, hierover in gesprek gaan met partners en vervolgens met voorstellen komen.
Hoe wordt ongewenste immigratie gedestimuleerd en hoe wordt mensensmokkel concreet aangepakt?
Het kabinet heeft gekozen voor een brede, integrale aanpak van het migratievraagstuk met als doel om migratie veilig en gecontroleerd te laten verlopen. Uw kamer is jaarlijks over deze aanpak geïnformeerd9. De aanpak van mensensmokkel is een van de prioriteiten in de integrale migratieagenda. Het interdepartementaal team mensensmokkel is hier verantwoordelijk voor. Dit team bestaat uit de betrokken departementen en hun uitvoeringsorganisaties zoals de Koninklijke Marechaussee, het OM en de politie. De aanpak behelst onder andere controles bij grensovergangen, internationale uitwisseling van informatie over smokkelnetwerken, en vervolging van mensensmokkelaars en hun organisaties. Het «barrièremodel mensensmokkel»10 geeft inzicht in het soort interventiemogelijkheden dat overheden kunnen gebruiken in de strijd tegen mensensmokkel.
Wat houden de «Migratiepartnerschappen met derde landen» in?
De inzet van het kabinet is om binnen het EU-migratiebeleid in te zetten op migratiepartnerschappen met derde landen die materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag om migratiestromen te beheersen en terugkeer te realiseren. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld middels het BNC-fiche inzake de overkoepelende mededeling van de Commissie over het asiel- en migratiepact11, zet de Europese Commissie in op veelomvattende, gebalanceerde, op maat gemaakte partnerschappen op basis van wederzijdse belangen om de Europese migratiedoelstellingen te verwezenlijken. Hiertoe heeft de Commissie landenspecifieke actieplannen opgesteld. Het kabinet dringt aan op verdere concretisering en implementatie van de actieplannen met versterkte coördinatie en concrete doelen, waarbij effectief gebruik wordt gemaakt van relevante instrumenten.
Het bericht dat meer tribunes in het Goffertstadion onveilig zijn en herstelmaatregelen nodig voor heropening. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent het bericht «Meer tribunes Goffertstadion onveilig, herstelmaatregelen nodig voor heropening»?1
Ja.
Wat is uw reactie inzake de constatering dat meer tribunes in het NEC stadion onveilig blijken te zijn en scheuren blijken te hebben?
Ik heb hierover contact opgenomen met de gemeente Nijmegen. De gemeente Nijmegen en NEC hebben vervolgonderzoek laten uitvoeren door Royal Haskoning DHV. Eerder was door Royal Haskoning DHV geconstateerd dat bij het op 17 oktober 2021 bezweken tribune-element sprake was van een ontwerpfout. Uit het vervolgonderzoek is nu gebleken dat ook de overige tribunedelen, met uitzondering van acht kortere delen, dezelfde fout in de berekende wapening hebben. Er zullen herstelmaatregelen worden uitgevoerd aan de tribunes. Hiervoor is op 27 december 2021 een omgevingsvergunning afgegeven. De Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) ziet namens het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen toe op goede uitvoering hiervan. Na uitvoering van de herstelwerkzaamheden wordt door de gemeente besloten over de heropening van het stadion.
Wat heeft u gedaan naar aanleiding van de scheuren van het NAC stadion die in 2016 zijn geconstateerd?
De gemeente is bevoegd gezag als het gaat om constructieve veiligheid van gebouwen. Ik heb daarom navraag gedaan bij de gemeente Breda. Deze heeft mij laten weten dat naar aanleiding van de scheuren in het NAC stadion in 2016 herstelmaatregelen zijn uitgevoerd. Mijn ambtsvoorgangers hebben hierbij geen betrokkenheid gehad.
Wat is de relatie tussen de scheuren in het NEC stadion die nu zijn geconstateerd en de scheuren in het NAC stadion die in 2016 zijn geconstateerd?
De constructie van de tribunes van het NAC-stadion is anders dan die van het NEC-stadion. Wel was ook bij het NAC-stadion sprake van een ontwerpfout waardoor de scheurvorming is ontstaan.
Deelt u de opvatting dat er de afgelopen jaren te veel incidenten zijn geweest met betrekking tot de bouwveiligheid van stadions?
Ja. Mijn ambtsvoorganger heeft eerder ook acties genomen ter verbetering. Na het gedeeltelijk instorten van het dak van het AZ-stadion (augustus 2019) is in juni 2020 een protocol2 gepubliceerd dat door stadioneigenaren kan worden gebruikt bij het periodiek beoordelen van de constructieve veiligheid van de stadions. November 2020 heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid vervolgens zijn rapport over deze instorting gepubliceerd en daarin de aanbeveling gedaan aan de Minister van BZK om voor grote publieksgebouwen (waaronder stadions) een wettelijke periodieke beoordeling in te voeren. Deze aanbeveling is overgenomen en over de aanpak is uw Kamer op 29 januari 2021 (Kamerstuk 28 325, nr. 216) en 24 september 2021 (Kamerstuk 28 325, nr. 222) geïnformeerd. Beide brieven waren geagendeerd voor het recente commissiedebat Bouwregelgeving van 11 november 2021. Bij dit debat heeft mijn ambtsvoorganger de aanpak om te komen tot een wettelijke periodieke beoordeling verder toegelicht en is daarbij ook ingegaan op de instorting van de tribune van NEC-stadion.
Ik werk thans aan de benodigde wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) die ik naar verwachting in dit voorjaar aan uw Kamer zal voorleggen in het kader van de voorhangprocedure. In de bijbehorende regelgeving zal gebruik worden gemaakt van een NTA3 voor de periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieksgebouwen. Deze NTA wordt thans in opdracht van het Ministerie van BZK opgesteld door NEN in samenspraak met relevante partijen zoals het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht, eigenaren van grote publieksgebouwen en deskundigen op het gebied van constructieve veiligheid.
Deelt u de mening dat de problemen met betrekking tot de bouwveiligheid van stadions structureel zijn?
Ja en daarom wordt door mij ook gewerkt aan een structurele verbetering in de vorm van een wettelijke periodieke beoordeling zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 5.
In hoeverre bent u van mening dat alle gemeenten in Nederland de expertise in huis hebben om de bouwveiligheid van stadions te borgen?
Gemeenten zijn bevoegd gezag met betrekking tot de constructieve veiligheid van gebouwen waaronder stadions. Het is aan gemeenten om te zorgen dat zij beschikken over voldoende expertise. Gemeenten hoeven echter niet alle expertise in huis te hebben, maar kunnen ook gebruik maken van een deskundige regionale omgevingsdienst of in voorkomende gevallen externe deskundigen inhuren. Ik ben van mening dat gemeenten dit op een goede wijze kunnen invullen. De gemeenteraad kan het College van burgemeester en Wethouders hierop aanspreken.
De wettelijke periodieke beoordeling voor de constructieve veiligheid, waaraan ik thans werk, zal overigens het toezicht door gemeenten vereenvoudigen. Eigenaren van grote publiek gebouwen (waaronder stadions) moeten in de toekomst verplicht een periodieke beoordeling laten uitvoeren door een onafhankelijke deskundige. De gemeente kan vervolgens eenvoudig nagaan of deze beoordeling is uitgevoerd en kan waar nodig direct handhaven als de beoordeling niet is uitgevoerd of als daarbij bepaalde tekortkomingen zijn geconstateerd.
Kunt u uiteenzetten hoe België omgaat met de bouwveiligheid van stadions? Wat zijn de voor- en nadelen van hoe België dat doet?
In België zijn de veiligheidseisen voor voetbalstadions vastgelegd in specifieke regelgeving voor voetbalstadions4. In het kader hiervan is er in België ook een afzonderlijke overheidsdienst, de zogenaamde Voetbalcel, en geldt er een verplichte periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van voetbalstadions door een onafhankelijke deskundige. Ik heb geen zicht op de voor- en nadelen van de wijze waarop dit in België wordt gedaan.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de expert-groep in België zodat de bouwveiligheid van stadions in Nederland wordt verbeterd?
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 5 werk ik thans aan de benodigde wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) die ik naar verwachting in dit voorjaar aan uw Kamer zal voorleggen in het kader van de voorhangprocedure. In de bijbehorende regelgeving zal gebruik worden gemaakt van een NTA voor de periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieksgebouwen. Deze NTA wordt thans in opdracht van het Ministerie van BZK opgesteld door NEN in samenspraak met relevante partijen zoals het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht, eigenaren van grote publieksgebouwen en deskundigen op het gebied van constructieve veiligheid. Ik heb in dit kader aan NEN gevraagd om ook buitenlandse praktijkvoorbeelden van periodieke beoordelingen te bezien op bruikbare elementen voor de op te stellen NTA. NEN heeft al een groot aantal voorbeelden beschouwd. Ik zal NEN specifiek vragen om ook de Belgische periodieke beoordelingen hierbij mee te nemen.
Bent u bereid om een pilot te starten met de expert-groep in België zodat de bouwveiligheid van stadions in Nederland wordt verbeterd?
In mijn antwoord op vraag 9 heb ik aangegeven dat ik NEN zal vragen de Belgische informatie mee te nemen in de op te stellen NTA. Het starten van een pilot met de expert groep in België vind ik daarom niet nodig.
Kunt u uiteenzetten hoe het Verenigd Koninkrijk omgaat met de bouwveiligheid van stadions? Wat zijn de voor- en nadelen hoe het Verenigd Koninkrijk dat doet?
In het Verenigd Koninkrijk wordt gewerkt met de zogenaamde Green Guide5 die is opgesteld door de Sports Grounds Safety Authority (SGSA). Bij grote stadions worden periodieke beoordelingen van de constructieve veiligheid uitgevoerd. De Onderzoeksraad geeft een korte beschrijving van deze werkwijze in haar rapport over het AZ-stadion6. Ik heb geen zicht op de voor- en nadelen van de werkwijze in het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de stadion-autoriteit in het Verenigd Koninkrijk zodat de bouwveiligheid van stadions in Nederland kan worden verbeterd?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb aangegeven, heb ik aan NEN gevraagd om ook buitenlandse praktijkvoorbeelden van periodieke beoordelingen te bezien op bruikbare elementen voor de op te stellen NTA. NEN heeft een groot aantal voorbeelden beschouwd waaronder ook de Green Guide. Dit betekent dat de informatie uit het Verenigd Koninkrijk inmiddels wordt betrokken bij de vormgeving van de wettelijke periodiek beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieksgebouwen, waaronder stadions.
Bent u bereid om in kaart te brengen hoe een stadion-autoriteit, zoals in het Verenigd Koninkrijk, kan worden ingevoerd in Nederland?
Overeenkomstig de aanbeveling van de Onderzoeksraad is de wettelijke periodieke beoordeling waaraan ik werk bedoeld voor alle grote publieksgebouwen en niet alleen voor stadions. Verder is het uitgangspunt dat de periodieke beoordeling aansluit bij de huidige systematiek van de Nederlandse bouwregelgeving en de bestaande toezichts- en handhavingstaken van gemeenten. De wettelijke periodieke beoordeling zal het toezicht door gemeenten vereenvoudigen. Eigenaren van grote publiek gebouwen (waaronder stadions) moeten in de toekomst verplicht een periodieke beoordeling laten uitvoeren door een onafhankelijke deskundige. De gemeente kan vervolgens eenvoudig nagaan of deze beoordeling is uitgevoerd en kan waar nodig direct handhaven als de beoordeling niet is uitgevoerd of als daarbij bepaalde tekortkomingen zijn geconstateerd. Een landelijke stadion-autoriteit, zoals in het Verenigd Koninkrijk, is hierbij niet nodig en is ook niet door de Onderzoeksraad aanbevolen. De invoering van een stadion-autoriteit vind ik daarom niet nodig.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van algoritmes door decentrale overheden |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u aangeven aan welke regels en voorwaarden algoritmes moeten voldoen als deze gebruikt worden door decentrale overheden en andere overheidsinstanties?1
De overheid is gebonden aan mensenrechten en wetgeving zoals de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), de Algemene wet gelijke behandeling en Algemene wet bestuursrecht. De overheid is verder gebonden aan domeinspecifieke wetgeving zoals die op het terrein van de sociale zekerheid. De inzet van algoritmen, maar ook van andere technologieën, moet in lijn zijn met de geldende wetten en regels. De Europese Commissie werkt daarnaast aan nieuwe wetgeving voor de toepassing van AI-systemen. Belangrijk is dat de technologie zelf op een behoorlijke manier werkt, zodat mensenrechtenschendingen door die technologie worden voorkomen. In elke fase van de levenscyclus (ontwerpen, bouwen, testen, gebruiken en monitoren) van AI-systemen moet daarom aandacht zijn voor de mensenrechten. De AI-verordening biedt daartoe mogelijkheden. Toepassingen met onaanvaardbare risico’s voor de mensenrechten zijn verboden. Aan hoog-risico toepassingen worden eisen gesteld die er voor moeten zorgen dat systemen veilig zijn en mensenrechten respecteren: er worden bijvoorbeeld eisen gesteld aan de data, de accuraatheid van het systeem, de mogelijkheid van menselijk toezicht en cybersecurity. Met een ex ante conformiteitsbeoordeling moeten aanbieders van zulke hoog-risico toepassingen aantonen dat het AI-systeem werkt volgens de regels. Voor AI-systemen die bedoeld zijn om interactie te hebben met natuurlijke personen of content genereren, zoals bots of deepfakes, gaan transparantieverplichtingen gelden. Ook de tijdelijke AI-commissie van de Raad van Europa (CAHAI) werkt aan een juridisch raamwerk voor AI.
Om wetten en regels beter toepasbaar te maken zijn er diverse instrumenten ontwikkeld, zoals de Handreiking non-discriminatie by design om bias en non-discriminatie vroegtijdig te herkennen, een Impactassessment Mensenrechten en Algoritmen (IAMA) die risico’s voor mensenrechten in kaart brengt en mitigeert, en een Code Goed Digitaal Bestuur met beginselen die richting geven aan een verantwoorde inzet van technologie. Het gebruik hiervan is op vrijwillige basis; wel laat ik door de ADR onderzoeken hoe de impact en het gebruik van de handreiking kunnen worden vergroot.
Tot slot zijn adequaat toezicht en controle van belang. De toezichthouders hebben een kader ontwikkeld om beter onderzoek te doen naar algoritmen. En dit kabinet heeft extra middelen beschikbaar gesteld voor de functie van een algoritmewaakhond die is ondergebracht bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Voldoet volgens u het gebruikte algoritme in de gemeente Rotterdam aan deze voorwaarden? Zo ja, waarom?
Ik begrijp dat u vraagt naar mijn mening over de rechtmatigheid van het gebruik van het algoritme in Rotterdam. Het is echter niet aan mij om daarover te oordelen. Het is belangrijk dat overheden zich aan de regels houden, ook als zij algoritmen inzetten bij het uitoefenen van hun taken. In dit geval is de gemeente Rotterdam daar zelf voor verantwoordelijk. De ex ante conformiteitsbeoordeling, zoals die wordt voorgesteld in de AI-verordening, kan organisaties helpen om aan de voorkant al te ontdekken of aan de verplichtingen wordt voldaan. De hiervoor genoemde instrumenten kunnen er ook aan bijdragen om aan de voorkant al goede keuzes te maken. Uiteindelijk is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te bezien of het specifieke algoritme op het punt van de verwerking van persoonsgegevens voldoet aan de eisen van de AVG en aan de rechter om te oordelen of het gebruik van het algoritme in overeenstemming met de geldende regelgeving is. Voor intern toezicht dient een privacyfunctionaris om een oordeel gevraagd te worden als persoonsgegevens worden verwerkt; dat kan bij algoritmen het geval zijn. De Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering werkt aan de verbetering van het toezicht. In de iStrategie Rijk wordt daarom voorgesteld dat CIO’s ook toezicht gaan houden op algoritmen. Daarnaast is de ADR gevraagd inzicht te geven in de kwaliteit van de beheersing van de algoritmen door onderzoek te doen naar de wijze waarop de organisaties de kwaliteit en verantwoorde inzet van hun algoritmen op dit moment borgen. Op basis van deze inzichten en aanbevelingen kunnen er op stelselniveau verbeteringen worden doorgevoerd. Tot slot is er ook extern toezicht uitgevoerd door toezichthouders die toezicht houden op een specifiek domein. De toezichthouders hebben een kader ontwikkeld om beter onderzoek te doen naar algoritmen. De Algemene Rekenkamer komt medio mei met een rapport waar mogelijk ook lessen getrokken kunnen worden m.b.t. toezicht op algoritmen.
In het kader van het eigen onderzoek van de gemeente heeft de Rotterdamse Rekenkamer in haar rapport over het ethisch gebruik van algoritmen enkele aandachtspunten geformuleerd. Daaruit vloeide voort dat de transparantie van het gebruik van algoritmen verbeterd diende te worden. Zoals in de eerdere beantwoording van vragen over het gebruik van algoritmen door de gemeente Rotterdam2 is aangegeven, vergt het transparantievereiste uit de AVG (artikel 5, eerste lid, onder a) dat persoonsgegevens worden verwerkt op een wijze die voor de betrokkenen transparant is. De gemeente Rotterdam heeft inmiddels in het kader van transparantie een eerste aanzet gedaan tot een algoritmeregister en dit opgenomen op de website van de gemeente.3 Onder het punt «uitkeringsonrechtmatigheid» staat informatie over het hier aan de orde zijnde algoritme.
Verder heeft gemeente Rotterdam laten weten dat bij het ontwikkelen van het model kritisch wordt gekeken naar de bruikbaarheid en het niet-discriminerende karakter van variabelen en kenmerken. Uit het rapport van de Rekenkamer Rotterdam is gebleken dat de vastlegging van deze toetsing zou moeten worden verbeterd. De gemeente Rotterdam geeft aan op dit punt momenteel stappen te zetten, onder meer door het verstevigen van de governance rondom algoritmen met een grote impact of gevoeligheid (hoog-risico algoritmen). Op verzoek van de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering doet het Rathenau Instituut op dit moment onderzoek naar de werkprocessen, functies, expertise en hulpmiddelen die organisaties kunnen helpen om bij de ontwikkeling en inzet van algoritmen te werken in lijn met onze grondrechten. De lessen uit dat onderzoek kunnen ook behulpzaam zijn voor gemeenten; de Staatssecretaris gaat daarover graag met hen in gesprek.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de vraag in welke gemeenten en provincies soortgelijke algoritmes worden gebruikt, en met welk doel? Zo nee, waarom niet?
Er vinden steeds meer inventarisaties plaats van het gebruik van AI en algoritmen door overheden. De Algemene Rekenkamer heeft begin 2021 onderzoek gedaan naar algoritmen die door het Rijk worden ingezet.4 Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer levert inzichten op van de typen algoritmen die worden ingezet en de zorgen en twijfels die er nog bestaan. Graag verwijs ik ook naar een TNO-publicatie van mei vorig jaar5, waarin diverse toepassingen van AI in de publieke dienstverlening zijn onderzocht. Hier zaten ook voorbeelden bij uit het sociaal domein.
Gelet op hun eigen verantwoordelijkheid voor het naleven van de regelgeving is het de eigen verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten om waar nodig onderzoek te laten doen, via de provinciale staten of gedeputeerde staten en gemeenteraad of B&W.6 Daarnaast kunnen ook toezichthouders zoals de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of onafhankelijke instanties met controlerende en toezichthoudende taken, zoals lokale rekenkamers, besluiten om onderzoek te doen. Er vindt dus al met al veel onderzoek plaats en er zijn mogelijkheden om onderzoek te laten doen. De Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering wil stimuleren dat overheden meer inzicht bieden in de werking en de impact van algoritmen die zij inzetten. Daarbij wordt voortgebouwd op de kennis en ervaringen die gemeenten opgedaan hebben met experimenten rond algoritmeregisters, waaronder ook de gemeente Rotterdam, die haar eerste algoritmen heeft opgenomen en de bedoeling is dat dit verder wordt uitgebreid. Met het opzetten en uitvoeren van een verplicht algoritmeregister voor overheden wordt uitvoering gegeven aan de wens van uw Kamer. Op dit moment wordt onderzocht op welke manier dit juridisch en beleidsmatig vorm kan worden gegeven. Uw kamer wordt dit voorjaar verder geïnformeerd, en het is daarom niet gelukt om de kamer zoals eerder toegezegd door mijn voorganger eind januari hierover te informeren.
Welke bedrijven of instanties ontwikkelen dergelijke algoritmes voor overheidsinstanties en worden deze ontwikkelaars actief aanbevolen door bijvoorbeeld de VNG, de landelijke overheid of door andere belanghebbenden? Zo ja, welke ontwikkelaars zijn dit?
Er zijn geen lijsten bekend met aanbieders bij het Rijk of de VNG, of leveranciers die aanbevolen worden. Bekende aanbieders zijn onder andere Deloitte, Capgemini en Accenture. De laatste was bij Rotterdam betrokken. Grotere overheidsorganisaties – met name de uitvoeringsorganisaties – beschikken vaker dan kleine organisaties over de capaciteit om algoritmen zelf te ontwikkelen.
Op welke manieren wordt er door gemeenten of andere overheden getoetst of het gebruik van een dergelijk algoritme de meest proportionele maatregel is ten aanzien van andere maatregelen? Is een dergelijke toetsing verplicht? Zo nee, waarom niet?
Een verwerking van persoonsgegevens moet altijd voldoen aan de eisen van de AVG. Eén van die eisen is dat een verwerking proportioneel is. Een middel om dit in kaart te brengen is de data protection impact assessment (DPIA). De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een lijst opgesteld wanneer het verplicht is om een DPIA te doen. Daaronder valt ook het doen van heimelijk onderzoek, dat wil zeggen grootschalige of stelselmatige verwerkingen van persoonsgegevens waarbij informatie wordt verzameld met onderzoek, zonder de betrokkene daarvan vooraf op de hoogte te stellen. Ook bij grootschalige of stelselmatige verwerkingen van persoonsgegevens voor fraudebestrijding is een DPIA verplicht. Een DPIA moet in ieder geval een beoordeling van de noodzaak en proportionaliteit van de verwerkingen bevatten. Daarbij hoort dus de vraag of er een minder ingrijpend middel beschikbaar is dan een algoritme. Ook worden in een DPIA de privacyrisico’s voor betrokkenen in kaart gebracht. Vragen die daarbij worden beantwoord, zijn bijvoorbeeld welke data in een algoritme gaat en of die van goede kwaliteit en betrouwbaar is, of de werking van het algoritme uitgelegd en zo nodig gecorrigeerd kan worden en of er risico is op discriminatie door gebruik van het algoritme. Als er risico’s worden gesignaleerd, wordt in kaart gebracht welke maatregelen genomen worden om die risico’s aan te pakken zodat de gebruiker van het algoritme aan de AVG voldoet. Als risico’s niet voldoende beperkt kunnen worden, is het verplicht om voorafgaand aan de verwerking met de AP te overleggen.
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat het algoritme als een efficiënte manier wordt gezien om te bepalen welke uitkeringsgerechtigden het beste voor een rechtmatigheidsonderzoek kunnen worden uitgenodigd. Gelet op het grote aantal uitkeringsgerechtigden heeft de gemeente Rotterdam vastgesteld dat het onhaalbaar om de rechtmatige uitkeringsverstrekking binnen een tijdsbestek van 1 of 2 jaar te onderzoeken voor de volledige uitkeringspopulatie. Daarbij geeft de gemeente Rotterdam aan dat door gebruikmaking van het algoritme, bij een deel van de uitkeringsgerechtigden administratieve lasten worden voorkomen. Uitkeringsgerechtigden waarvoor de kans dat de uitkering niet meer aansluit op de feitelijke situatie van de uitkeringsgerechtigde minder groot wordt geschat, zullen ook minder snel worden uitgenodigd voor een rechtmatigheidsonderzoek. Daarnaast benadrukt de gemeente Rotterdam dat het algoritme slechts ondersteunt bij de selectie van uitkeringsgerechtigden die voor een rechtmatigheidsonderzoek worden uitgenodigd. Het feitelijke onderzoek naar de rechtmatige verstrekking van bijstand wordt altijd door een medewerker uitgevoerd. Het toepassen van een (algoritmische) selectiemethode kan grote risico’s met zich meebrengen. Het leidt onvermijdelijk tot het maken van een onderscheid. Het is belangrijk om te zorgen en erop toe te zien dat zulk onderscheid niet leidt tot discriminatie (verboden in artikel 1 Grondwet). Het College voor de Rechten van de Mens heeft eind vorig jaar een mensenrechtelijk toetsingskader gepresenteerd over discriminatie door risicoprofielen dat hierbij kan helpen.
Vindt u het begrijpelijk dat mensen met een uitkering zich automatisch verdacht voelen als ze lezen dat gemeenten gesprekken met bijstandsgerechtigden standaard filmen, verregaande algoritmes ingezet worden om uitkeringsfraude op te sporen, en drones en camera’s worden gebruikt om mensen thuis te controleren op bijstandsfraude? Zo nee, waarom niet?2 3
Mensen die recht hebben op een uitkering moeten die krijgen. Het is belangrijk dat er gecontroleerd wordt op de rechtmatigheid van de toekenning. Deze controle moet echter wel gedaan worden met oog voor de mens achter de uitkering, zoals door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven in diens brief van 23 november 2021.9 Daarbij moet gebruik worden gemaakt van passende instrumenten. Het standaard filmen van gesprekken zal, zoals is toegelicht in de antwoorden op de vragen van de leden Leijten en Van Kent (SP) over «een gemeente die gesprekken over uitkeringen filmt» van 14 december 2021, alleen in heel bijzondere gevallen acceptabel zijn. Dit geldt des te meer voor situaties waarin er sprake zou zijn van het volgen van burgers. Dergelijke handhavingsinstrumenten maken een inbreuk op de privacy en tot de inzet daartoe kan slechts worden besloten indien wordt voldaan aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit en er een verwerkingsgrondslag voor aanwezig is. De AVG biedt daarvoor het toetsingskader.
In de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen zegt u: «De camera had geen invloed op het gesprek of de strekking van het gesprek en het al dan niet verstrekken van de uitkering.», kunt u bevestigen dat mensen die weigerden deel te nemen aan een gesprek omdat zij gefilmd werden, om die reden een uitkering is ontzegd of is verminderd? Zo nee, waarom niet?
Weigeren van het betreden van een spreekkamer met cameratoezicht is geen grond om een uitkering te ontzeggen dan wel te verlagen. De gemeente Dronten heeft desgevraagd bevestigd dat hier ook geen sprake van is geweest.
In diezelfde beantwoording stelt u dat er geen onderscheid gemaakt werd naar de aard van het gesprek of de doelgroep waarbij camera’s werden ingezet, terwijl de gemeente in antwoord op vragen aangeeft dat dit bij gesprekken gebeurde «waarbij een verhoogd risico bestaat op fysiek of verbaal geweld». Wat waren daar de selectiecriteria voor, los van eerdere geweldsincidenten die hebben plaatsgevonden met een individu? Vindt u deze selectiecriteria passend?4
De gemeente Dronten heeft desgevraagd bevestigd dat er geen onderscheid gemaakt werd naar de aard van het gesprek of de doelgroep waarbij camera’s werden ingezet.
Is er een verplichting voor gemeenten en andere (decentrale) overheden om mensen op de hoogte te stellen dat zij onderwerp zijn van een fraudeonderzoek op basis van een resultaat van een algoritme? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat u vraagt naar een algoritme dat selecteert welke personen nader zullen worden onderzocht. In algemene zin is een gemeente of andere overheid niet verplicht om individuen vooraf op de hoogte te stellen dat zij onderwerp zijn van een onderzoek. Het kabinet hecht wel aan zo veel mogelijk transparantie rondom het gebruik van algoritmen en investeert het onder meer in het opzetten van een algoritmeregister. Zoals hiervoor opgenomen, heeft de gemeente Rotterdam recentelijk zo’n register online gezet. Hierin zijn de eerste algoritmen opgenomen en de bedoeling is dat dit verder wordt uitgebreid. Verder is van belang dat als de input van een algoritme leidt tot de beslissing om vervolgonderzoek te doen, binnen dat vervolgonderzoek de betrokkene moet worden gehoord. Daarbij moet de betrokkene worden geïnformeerd dat het onderzoek het resultaat is van een algoritme en moet worden toegelicht hoe het algoritme werkt zodat een betrokkene daarop kan reageren en eventuele onjuistheden kan tegenspreken.
In hoeverre zijn mensen vrij om te weigeren dat zij zonder individuele aanleiding worden gefilmd, zonder dat dit nadelige gevolgen heeft voor de aanvraag van een uitkering of andere voorziening?
Het weigeren van het betreden van een spreekkamer met cameratoezicht is, zoals ook bij de beantwoording van vraag 7 is aangegeven, geen grond om een uitkering te ontzeggen dan wel te verlagen.
Wanneer vindt u het gerechtvaardigd dat gemeenten of andere decentrale overheden algoritmes gebruiken gebaseerd op kenmerken als woonplaats, leeftijd, geslacht, levensovertuiging, burgerlijke staat of etnische achtergrond?
Artikel 1 van de Grondwet verbiedt discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. Niet elk verschil in behandeling op kenmerken als woonplaats, leeftijd, geslacht, levensovertuiging, burgerlijke staat of etnische achtergrond is discriminatie. In sommige gevallen kan onderscheid toch gerechtvaardigd zijn. Deze objectieve rechtvaardiging moet echter wel voldoen aan een strenge toets. Aan het onderscheid moet een legitieme doelstelling ten grondslag liggen en het middel dat is ingezet moet geschikt zijn om het doel te bereiken. Daarnaast moet het middel proportioneel zijn en moeten er geen minder ingrijpende middelen ter beschikking staan om hetzelfde doel te bereiken. Rechtvaardiging is dus niet de norm, maar uitzondering in een specifieke situatie waarin voldaan is aan alle genoemde eisen. In mijn brief van 14 december 2021 heb ik meer specifiek ten aanzien van het kenmerk etnische achtergrond aangegeven dat onderscheid op deze grond niet, of slechts in uitzonderlijke situaties, gebruikt mag worden en alleen als er zeer zwaarwegende redenen ter rechtvaardiging van het onderscheid zijn.11
Het bericht ‘Thuiszorghulp heeft voortaan ook recht op sociale zekerheidsregelingen’. |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de rechter heeft geoordeeld dat mensen die onder de regeling dienstverlening aan huis werken – waaronder zorghulpen die betaald worden via Persoonsgebonden budget (PGB) – in aanmerking komen voor de Werkloosheidswet (WW)?1 2 3
Ja, ik ben bekend met de uitspraak en het bericht «Thuiszorghulp heeft voortaan ook recht op sociale zekerheidsregelingen».
Wat vindt u van deze uitspraak?
Het betreft een uitspraak van een rechtbank in een specifieke casus. UWV heeft tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB). De uitspraak in hoger beroep wacht ik af en ik loop daar niet op vooruit.
Deelt u de analyse van de rechter dat er sprake is van (indirecte) discriminatie omdat het merendeel van de zorghulpverleners vrouw is?
De uitspraak ziet op de verzekeringsplicht voor de Werkloosheidwet (hierna: WW) van een PGB-dienstverlener die onder de Regeling dienstverlening aan huis (hierna: de Regeling) valt. Deze personen zijn op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW (hierna: de Uitzonderingsbepaling), niet verzekerd voor de WW als zij minder dan vier dagen per week diensten verlenen aan een particulier voor diens huishouding. In de uitspraak staat de vraag centraal of PGB-dienstverleners door dit artikel gediscrimineerd worden op basis van geslacht en dit in strijd is met het Europees recht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van directe discriminatie. Wel stelt de rechtbank dat er sprake is van indirecte discriminatie, die niet objectief wordt gerechtvaardigd in het geval van PGB-zorgverleners. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze uitzonderingsbepaling meer vrouwen dan mannen treft en dat daarom sprake is van indirecte discriminatie.
Volgens de rechtbank beoogt de Regeling legitieme doelstellingen. Namelijk het voor particulieren aantrekkelijker maken deze vorm van hulp in te huren en om te voorkomen dat deze vormen van hulp zwart worden betaald. De rechtbank vindt echter het gekozen middel om deze doelstellingen te bereiken, de in het geding zijnde Uitzonderingsbepaling, voor de groep PGB-zorgverleners niet geschikt en noodzakelijk. De rechtbank concludeert dat de Regeling de werkgelegenheid voor persoonlijke dienstverleners die worden betaald uit een PGB, niet bevordert en dat een mogelijke vlucht naar de illegaliteit niet aan de orde is. Aan deze conclusie van de rechtbank ligt de stelling ten grondslag dat bij PGB-dienstverlening het PGB op basis van de wet toereikend moet zijn om zorg in te kunnen kopen die gelijkwaardig is aan zorg in natura en werkgeverslasten waar nodig publiek worden bekostigd. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat in het rapport van de commissie Kalsbeek wordt aangegeven dat er voor de ontvanger van een PGB geen reële keuze is om deze werkzaamheden zelf te doen en de Regeling voor die groep dus geen stimulans vormt persoonlijke dienstverlening in te schakelen die anders achterwege zou blijven. Dit betekent dat de Uitzonderingsbepaling wegens strijd met Europees recht naar het oordeel van de rechtbank buiten toepassing moet blijven en derhalve dat de PGB-zorgverlener in kwestie voor die werkzaamheden wel verzekerd was voor de WW.
De analyse van de rechter dat er sprake is van (indirecte) discriminatie ligt in hoger beroep voor aan de CRvB. Daar wil ik niet op vooruitlopen.
Klopt het dat deze uitspraak betekent dat een hele groep mensen, die onder de regeling dienstverlening aan huis werkt, nu wel recht heeft op WW, ook als er geen premies zijn afgedragen?
De rechtbank heeft de conclusie dat met de Uitzonderingsbepaling sprake is van indirecte discriminatie op grond van geslacht die niet wordt gerechtvaardigd, enkel getrokken voor PGB-zorgverleners. Deze uitspraak kan niet zonder meer doorgetrokken worden naar alle werknemers die vallen onder de Regeling. Zoals gezegd ligt de zaak nu nog onder de rechter. Als de CRvB deze uitspraak bevestigt, dan geldt voor de groep PGB-zorgverleners die vergelijkbaar zijn met de betrokkene in deze zaak, dat zij verzekerd zijn voor de WW. Voor het recht op een WW-uitkering is niet vereist dat er premies WW zijn afgedragen.
Voor de volledigheid merk ik op dat om recht te hebben op een WW-uitkering nog wel aan de gebruikelijke voorwaarden voor een WW-uitkering, zoals de wekeneis, moet worden voldaan.
Om hoeveel mensen gaat dit potentieel?
Volgens cijfers van de Sociale verzekeringsbank uit 2021 zijn er ongeveer 30.000 PGB-zorgverleners die werkzaam zijn onder de Regeling.
Kan deze uitspraak bredere werking hebben dan alleen op de WW, bijvoorbeeld ook op andere sociale zekerheidsregelingen of uitzonderingen in het arbeidsrecht voor mensen die onder de regeling dienstverlening aan huis werken?
Deze uitspraak van de rechtbank ziet specifiek op het al dan niet verzekerd zijn voor de WW en niet op andere sociale zekerheidsregelingen of uitzonderingen in het arbeidsrecht. Om uitspraken te kunnen doen over de mogelijke gevolgen voor deze andere rechtsgebieden wil ik de uitkomst in het hoger beroep afwachten.
Op welke manier gaat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) vanaf nu om met WW-aanvragen van mensen die onder de regeling dienstverlening aan huis hebben gewerkt?
Het betreft hier een uitspraak van één rechtbank in een individuele casus. Daarmee is geen sprake van bestendige jurisprudentie. Op basis van één enkele uitspraak kan UWV daarom nog niet concluderen dat al deze personen voortaan aanspraak kunnen maken op een WW-uitkering. UWV blijft daarom in afwachting van het hoger beroep uitvoering geven aan de Uitzonderingsbepaling.
Wat betekent dit voor het eventueel afdragen van premies door particuliere werkgevers?
De rechtbank heeft geoordeeld dat de werkzaamheden van eiseres (PGB-zorgverlener) verzekerde arbeid is in de zin van de WW. De uitspraak van de rechtbank ziet uitsluitend op de verzekeringsplicht. Momenteel is onduidelijk wat de gevolgen van de uitspraak zouden kunnen zijn voor de premieheffing.
Wat denkt u dat de gevolgen zullen zijn op het zwart werken binnen de huishoudelijke hulp als er inderdaad premies zullen moeten worden afgedragen?
Wat de gevolgen zullen zijn op het zwart werken als er premies zullen moeten worden afgedragen, kan ik (nog) niet aangeven. Dit betreft vooralsnog een hypothetische situatie en ik wil niet vooruitlopen op de uitspraak van de CRvB. De uitspraak van de rechtbank ziet specifiek op de groep PGB-zorgverleners. Wat de gevolgen zullen zijn voor alle huishoudelijke hulpen, zoals de vraagstelling luidt, kan ik (nog) niet aangeven. Dat is pas aan de orde indien de gehele Regeling discriminerend zou zijn. Dat is niet wat de rechtbank heeft geoordeeld.
Daarnaast is zwart werken niet gelijk te stellen aan werken zonder arbeidsovereenkomst. Ook werknemers die het ontvangen loon niet aan de Belastingdienst opgeven en daarmee als het ware zwart werken, kunnen wel een arbeidsovereenkomst hebben en aanspraak maken op rechten die daaruit voortvloeien, ongeacht of deze afspraken schriftelijk zijn gemaakt. De zichtbaarheid en bijbehorende kwetsbaarheid zullen mogelijk wel een groter risico zijn als werkgevers geen afspraken meer in een schriftelijke arbeidsovereenkomst durven vast te leggen.
Wat betekent het voor de positie van de huishoudelijk werkers – waaronder veel vrouwen – als een groter deel van deze werkzaamheden weer zal plaatsvinden zonder arbeidsovereenkomst?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het wenselijk om huishoudelijke hulpen ook recht te geven op WW?
In de Kabinetsreactie op het rapport van de commissie Kalsbeek4 stelde het toenmalige kabinet dat een slechtere rechts- en sociale zekerheidspositie van huishoudelijk werkers in beginsel onwenselijk is. Tegelijk werd daarbij geconstateerd dat er geen goed alternatief is voor de markt voor dienstverlening aan huis. Tijdens de begrotingsbehandeling SZW 2021 is opnieuw aandacht besteed aan de sociale zekerheidsrechten ten aanzien van huishoudelijke werkers. In reactie hierop zijn in de kamerbrief d.d. 29 april 20215, naar aanleiding van de motie Smeulders/Bruins6 (die aanhaakte op de in juni 2020 uitgebrachte SER-verkenning «markt voor persoonlijke dienstverlening in internationaal perspectief»), onder meer twee varianten geschetst waaronder (een deel van de) huishoudelijk werkers binnen het stelsel van sociale zekerheid kunnen worden gebracht. Zoals uit deze Kamerbrief blijkt, zijn er evenwel aan deze varianten op het huidige stelsel grote nadelen verbonden. Naast de financiële dekking liggen deze nadelen in de controle en fraudegevoeligheid, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. In het coalitieakkoord is niet besloten tot wijziging van stelsel. Of het oordeel van de CRvB te zijner tijd alsnog aanleiding zal geven om aan te nemen dat huishoudelijke hulpen verplicht verzekerd zijn voor de WW, kan ik nu nog niet beoordelen.
Zijn er andere tussenvormen denkbaar waarbij mensen onder de regeling dienstverlening aan huis niet volledig zonder vangnet zitten, maar er geen premies hoeven worden geïnd?
Tussenvormen zonder premieafdracht zijn ongetwijfeld denkbaar, maar deze brengen vergaande implicaties met zich mee. Een recht op sociale zekerheid voor werknemers zonder dat de werkgever hier premies voor moet afdragen heeft verstrekkende gevolgen voor het stelsel. De financiering van werknemersverzekeringen geschiedt nu (deels) via premieheffing. Als je dat voor een bepaalde groep werknemers anders wilt regelen en tegelijkertijd de dekking van het stelsel wilt waarborgen, dan zou dit bijvoorbeeld kunnen betekenen dat de premies voor andere werkgevers hoger worden. Dit om de uitkeringslasten voor alle werknemers te kunnen betalen. Daarnaast levert dit ook vraagstukken op over controle op het arbeidsverleden van deze werknemers, het recht op uitkering en de fraudegevoeligheid van een dergelijke regeling.
Het bericht dat de VN de Taliban 6 miljoen dollar willen betalen voor beveiliging |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Ben Knapen (CDA), de Th. Bruijn |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Telegraaf dat de «VN de Taliban 6 miljoen dollar willen betalen voor beveiliging»?1
Ja.
Steunt u de lijn van de Verenigde Naties om de Taliban te financieren? Waarom wel of niet?
Om in Afghanistan effectief te kunnen opereren heeft de VN sinds de tweede helft van augustus de de facto autoriteiten verzocht om veiligheidsgaranties en ondersteuning ten behoeve van veiligheid. Het kabinet vindt het belangrijk dat de VN effectief en veilig kan opereren in Afghanistan. Niet erkende autoriteiten spelen daarbij soms een onvermijdelijke rol, bijvoorbeeld ook in Jemen en Somalië.
Het kabinet verstrekt conform de motie-De Roon (Kamerstuk 29 725, nr. 836) geen hulpgeld aan de Taliban. De Speciale Politieke Missie van de VN in Afghanistan (UNAMA) geeft aan dat de betalingen niet aan of via de de facto autoriteiten worden gedaan. UNAMA betaalt rechtstreeks personen die beveiligingswerkzaamheden verrichten ten behoeve van VN personeel, gebouwen en eigendommen evenals operaties en bewegingen in het land. Mede vanwege de complexe context in Afghanistan is het niet uit te sluiten dat sommige personen die deze betalingen ontvangen gelieerd zijn aan de Taliban.
Bent u het ermee eens dat de betalingen van de VN «ingaan tegen sancties die zijn opgelegd door de VN en Verenigde Staten?»
Onder de sancties die zijn opgelegd door de VN en de Verenigde Staten zijn specifieke personen of entiteiten gelieerd aan de Taliban op de sanctielijst geplaatst. Het is verboden aan gesanctioneerde personen en entiteiten, geld, of andere economische middelen, direct of indirect beschikbaar te stellen.
UNAMA geeft aan gecommitteerd te zijn aan het voldoen aan alle sanctieregimes en dat deze betalingen zijn goedgekeurd door het VN hoofdkantoor.
Bent u voornemens zich binnen de VN uit te spreken tégen de circa 5,3 miljoen euro subsidie aan de Taliban?
UNAMA geeft aan dat de betalingen niet aan of via de de facto autoriteiten worden gedaan. In dat licht hecht het kabinet groot en zwaarwegend belang aan het werk van de VN in Afghanistan, onder meer om de broodnodige humanitaire inspanning mogelijk te maken, ook al valt niet uit te sluiten dat sommige personen die betalingen ontvangen voor beveiligingswerk gelieerd zijn aan de Taliban.
Het herziene UNAMA budget voor 2022 en het voorstel voor het 2023 budget worden waarschijnlijk in de periode juli – november 2022 behandeld binnen de Verenigde Naties (VN), onder meer in de Vijfde Commissie van de VN. Tijdens de behandeling van het UNAMA budget in de Vijfde Commissie, waar Nederland aan deelneemt, zal Nederland onderstrepen dat het niet wenselijk is dat de Taliban door of via de VN van financiële middelen worden voorzien.
Bent u voornemens om de Nederlandse bijdrage aan de VN op te schorten met tenminste het bedrag dat Nederland indirect aan de Taliban heeft betaald via de VN?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat Nederland de Taliban niet direct óf indirect van financiële middelen moet voorzien?
Het kabinet deelt de mening dat het niet wenselijk is dat de Taliban van financiële middelen worden voorzien. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het echter niet uit te sluiten dat personen gelieerd aan de Taliban betalingen ontvangen voor beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van de VN.
Het kabinet verstrekt geen hulpgeld aan de Taliban conform de motie-De Roon (Kamerstuk 29 725, nr. 836). Het kabinet bepleit in gesprekken met gelijkgezinde partners dat eventuele ontwikkelingssteun ten behoeve van de Afghaanse bevolking via ngo’s en internationale organisaties dient te worden verleend, buiten de Taliban om. Aan Nederlandse financiering voor programmering van ngo’s die in Afghanistan actief zijn, zijn strenge voorwaarden verbonden. Ook hier geldt dat betalingen niet ten goede mogen komen aan de Taliban.
Staat u nog altijd achter uw keuze om salarissen van zorg- en onderwijsambtenaren in Afghanistan te betalen?
Hiervoor verwijst het kabinet naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden Brekelmans/Klink (VVD; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1132) en Omtzigt (Groep Omtzigt; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1130).
Wat voor belang heeft Nederland volgens u bij het direct of indirect financieren van de Taliban regering?
Nederlandse steun dient ten goede te komen aan de Afghaanse bevolking, niet aan de Taliban. Vandaar hanteren we ook de strenge voorwaarden voor Nederlandse financiering zoals omschreven in het antwoord op vraag 6. Het is niet wenselijk dat de Taliban van financiële middelen worden voorzien.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, valt niet uit te sluiten dat de personen die betalingen ontvangen voor beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van de VN gelieerd zijn aan de Taliban. Desalniettemin is het in het Nederlands belang dat de VN veilig en effectief kan opereren in Afghanistan, mede ten behoeve van het verlenen van humanitaire hulp.
Tevens is het in het Nederlands belang dat de zorg- en onderwijssectoren in Afghanistan niet instorten, met alle mogelijke gevolgen van dien (nog verder toenemende humanitaire noden, irreguliere migratiestromen, mogelijke speelruimte voor terroristen). Hierover is de Kamer ook geïnformeerd via de Kamerbrieven «Stand van zaken hulp aan Afghanistan» van 7 januari jl. (Kamerstuk 2022D00384), alsmede de antwoorden op Kamervragen van de leden Brekelmans/Klink (VVD; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1132) en Omtzigt (Groep Omtzigt; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1130).
In internationale context wordt daarom o.a. via de Europese Commissie en de Asian Development Bank de basisdienstverlening t.b.v. de Afghaanse bevolking ondersteund, om te voorkomen dat de zorg- en onderwijssectoren en de Afghaanse economie instorten. Op instigatie van Nederland zijn aan deze steun strenge voorwaarden verbonden. Zo dient steun alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban; mag er geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden m.b.t. beleid, uitvoering en management; en dient gelijke toegang voor vrouwen en meisjes zeker gesteld te zijn. Hierbij wordt binnen Afghanistan gewerkt met een naar regio gedifferentieerde aanpak, waarbij alleen steun wordt verleend in die provincies waar de principes worden nageleefd.
In lijn met de inzet van gelijkgezinde donoren, beziet het kabinet de mogelijkheid van een eigenstandige bijdrage aan tijdelijke ondersteuning van de zorg- en onderwijssectoren of livelihoods programma’s via een multilateraal Trust Fund. Ook aan die steun zouden strikte voorwaarden verbonden moeten worden. Het kabinet zal de Kamer schriftelijk informeren als hierover een besluit genomen is, zoals ook is besproken tijdens het Commissiedebat «Toekomstige inzet en hulp aan Afghanistan» van 27 januari jl.
Bent u voornemens om de komende kabinetsperiode direct of indirect de Taliban te blijven financieren? Kunt u uitleggen op welke manier?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe wilt u voorkomen dat Nederlands belastinggeld direct of indirect (via onder andere internationale organisaties zoals de VN) ten goede komt aan de Taliban?
Nederlandse steun dient ten goede te komen aan de Afghaanse bevolking, niet aan de Taliban. Steun is dan ook gebonden aan strikte voorwaarden en dient alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban. In Afghanistan dreigt voor 23 miljoen mensen acute voedselonzekerheid; onder hen bijna 5 miljoen kinderen en zwangere vrouwen. Daarom is het van belang dat noodhulp wordt verleend volgens de humanitaire principes (menselijkheid, onafhankelijkheid, neutraliteit en onpartijdigheid) en dus zonder (machts)politieke of transactionele overwegingen. Humanitaire hulp die door Nederland wordt gefinancierd vindt plaats via de VN, de Rode Kruis-beweging en de Dutch Relief Alliance. Deze organisaties opereren conform deze principes.
Bent u nogmaals «geschrokken» van dit nieuws net zoals u dat ook was tijdens het debat over de financiering van de Nederlandse en Duitse regering aan Afghaans zorg- en onderwijspersoneel?
Nee, het kabinet vindt het belangrijk dat de VN effectief en veilig kan opereren in Afghanistan en het komt vaker voor dat niet erkende autoriteiten daartoe een rol hebben, zoals in Jemen en Somalië.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
Voor de beantwoording was meer tijd nodig, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief over uitstel beantwoording vragen van het lid Eppink over het bericht dat de Verenigde Naties de Taliban 6 miljoen dollar willen betalen voor beveiliging van 7 januari 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1295).
De juridische basis waarmee gemeentes gedwongen worden asielzoekers op te vangen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Ankie Broekers-Knol (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 12 december jl. een brief aan de Kamer heeft geschreven waarin u aankondigt «aanwijzingen te geven aan de gemeenten Enschede, Gorinchem en de regio Rotterdam» voor de acute noodopvang van asielzoekers in noodopvanglocaties?
Ja, met dien verstande dat niet op 12 maar op 14 december jl. het kabinet een brief aan uw Kamer heeft gezonden getiteld «Acute noodopvang asielzoekers». Bij de verdere beantwoording is de aanname dat u op deze brief doelt.
Hebben de aanwijzingsbrieven die vervolgens naar de betrokken autoriteiten zijn gegaan enig (publiekrechtelijk) rechtsgevolg?
De Nederlandse staat heeft zich via het EU-recht, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Vluchtelingenverdrag, de Opvangrichtlijn en andere internationale verdragen verbonden aan het opvangen en begeleiden van asielzoekers, vanuit de overtuiging dat mensen die vluchten voor vervolging en geweld recht hebben op bescherming in Nederland. De Nederlandse staat is een gedecentraliseerde eenheidstaat. Het is daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle Nederlandse overheden om aan de verplichtingen ten aanzien van opvang en begeleiding van asielzoekers te voldoen.
De genoemde brieven hadden tot doel de betreffende gemeenten te bewegen al het nodige te doen om de acuut noodzakelijke tijdelijke asielopvang op zeer korte termijn te realiseren. Door verhoogde instroom, problemen bij uitstroom van statushouders naar gemeenten en beperkte terugkeer van afgewezen asielzoekers was er sprake van een acute noodsituatie in de opvanglocaties. Er waren in december in ieder geval 2000 opvangplekken te kort. Het kabinet zag zich daarom genoodzaakt om specifieke locaties aan te wijzen, vanwege de acute noodsituatie, vanwege onze internationale verplichtingen en om crisisnoodopvang in tenten en gymzalen te voorkomen waardoor Nederland asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kon bieden. Met alle gevolgen van dien voor asielzoekers (waaronder kinderen), gemeenten en omwonenden.
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Met de gemeenten is naar aanleiding van de brieven een voortvarend gesprek op gang gekomen om de aangewezen locaties zo snel mogelijk in te zetten voor de noodopvang van asielzoekers. Daarbij worden de betreffende gemeenten waar mogelijk ondersteund. Kosten die worden gemaakt zullen via het Centraal orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA) door het Rijk worden vergoed.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven uit welke juridische grondslag dat rechtsgevolg voortvloeit?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven waarom die aanwijzingsbevoegdheid dan niet in alle brieven aan de betrokken autoriteiten is vermeld?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven op welke wijze de betrokken bestuursorganen bezwaar of beroep kunnen aantekenen dan wel anderszins formeel in verzet kunnen komen?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien artikel 31 Huisvestingswet de (beoogde) grondslag van de aanwijzingsbevoegdheid is kunt u dan aangeven waarom dat niet vermeld wordt en waarom de aanwijzingsbrieven dan niet (alleen) aan de college van burgemeester en wethouders gericht zijn, de formele adressant van de aanwijzingsbevoegdheid uit artikel 31 Huisvestingswet en voorts wanneer de door artikel 31 lid 1 voorgeschreven ministeriele regeling is vastgesteld en gepubliceerd?
Artikel 31 van de Huisvestingswet 2014 is hier niet van toepassing.
Indien er (nog) geen rechtsgevolg is verbonden aan de aanwijzingsbrieven die u op of rond 12,13 en 14 december aan de autoriteiten heeft verstuurd, hoe waardeert u dan het gebruik van het woord «aanwijzing» als het dus geen aanwijzing is?
Gezien de acute noodsituatie was er, om crisisnoodopvang in tenten en gymzalen te voorkomen, geen andere mogelijkheid meer dan het aanwijzen en feitelijk in gebruik nemen van geïnventariseerde locaties. In december waren er 2000 opvangplekken te kort. De brieven hebben als doel de betreffende gemeenten te bewegen al het nodige te doen om op de beschreven locatie en om op korte termijn tijdelijke noodopvang te realiseren. Die noodzaak is onverkort aanwezig. Er is in dit geval geen sprake van een aanwijzing als vorm van interbestuurlijk toezicht. Het kabinet heeft locaties aangewezen die absoluut nodig zijn om asielzoekers menswaardige noodopvang te kunnen bieden. Ook is een beroep gedaan op de regio Rotterdam om zelf locaties te vinden. De term aanwijzing werd in dit geval mede passend geacht omdat bij uitblijven van realisatie van de beschreven acute noodopvang, nadere stappen, zoals de inzet van crisisnoodopvang, niet konden uitblijven. De route naar het moment van aanwijzing en de stappen die zijn gezet, staan uitgebreid beschreven in de brief aan uw Kamer getiteld «Acute noodopvang asielzoekers» d.d. 14 december 2021.1 Het dringende bestuurlijke verzoek was derhalve niet een middel waartoe het kabinet lichtvaardig is overgegaan.
Bent u van mening dat het suggereren van aanwijzingsbevoegdheden bijdraagt aan het benodigde vertrouwen in de interbestuurlijke relaties en de oplossing van het huisvestingsvraagstuk van zowel de asielzoekers als de statushouders? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom doet u dat dan toch?
Het kabinet was van oordeel dat het belangrijk was eerlijk te zijn over de urgentie van de ontstane noodsituatie in de asielopvang en daarnaar te handelen. Het uitblijven van realisatie van de beschreven acute noodopvang zou naar verwachting hebben geleid tot inzet van crisisnoodopvang. Dit zou voor asielzoekers, gemeenten en omwonenden zeer onwenselijk zijn geweest.
In december werd duidelijk dat alle lopende gesprekken met gemeenten onvoldoende zouden zijn om het benodigd aantal extra plekken tot eind 2021 te realiseren. Daarmee ontstond het onaanvaardbare risico dat de Nederlandse staat asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kon bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de EU- en internationaalrechtelijke verplichting aan gehouden zijn. Het kabinet vond dit onacceptabel en heeft daarom specifieke locaties benoemd die op korte termijn ingezet konden worden om toch de benodigde opvangplekken te creëren.
Omdat dit een vergaande stap is, is in de aanloop veelvuldig contact geweest met het lokaal bestuur door leden van het kabinet, medewerkers vanuit de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie, de Rijksheren (Commissarissen van de Koning) en vertegenwoordigers van het COA. Daarbij is ook ondersteuning aangeboden vanuit COA voor het gereed maken van de locaties. Kosten die gemeenten maken worden via het COA door het Rijk vergoed. Inmiddels zijn diverse gemeenten voortvarend aan de slag gegaan om de gevraagde noodopvangplekken te realiseren.
Is deze gang van zaken een voorbeeld van wat in het regeerakkoord staat (Wanneer het algemeen belang dit noodzakelijk maakt, zal het kabinet, met inachtneming van de lokale autonomie en passende waarborgen, gebruik maken van de mogelijkheid een aanwijzing te geven aan de medeoverheden)? Kunt u, «de Minister-President die tevens formateur is», nader duiden wat beoogd is met die zin in het regeerakkoord?
Het is aan het volgend kabinet om eventuele vragen te beantwoorden over wat bedoeld is met het coalitieakkoord.
Hoeveel grondwettelijke ruimte ziet u überhaupt voor positief toezicht in de autonome sfeer van het gemeentebestuur?
Wanneer een onderwerp binnen de autonome sfeer van gemeenten valt, kunnen gemeenten zelf besluiten of en hoe zij dat onderwerp oppakken. Het is echter niet zo dat er in het geval van autonomie in het geheel geen interbestuurlijk toezicht kan zijn. Ook als een gemeente in autonomie handelt, kan via een vernietiging van een besluit worden ingegrepen als het handelen van de gemeente in strijd is met het recht of het algemeen belang. Dat is dan echter nadrukkelijk toezicht achteraf. Toezicht kan binnen de Grondwettelijke systematiek niet worden gebruikt om in de autonome ruimte aanwijzingen te geven aan gemeenten. Als positief toezicht moet worden begrepen als het geven van opdrachten, dan is die ruimte er Grondwettelijk gezien uitsluitend als een specifieke wet daarin voorziet.
Kunt u alle interne en externe juridische en bestuurlijke adviezen over de gekozen wijze en juridische basis aan de Kamer doen toekomen?
Gegeven de noodsituatie in december is aan de brieven gewerkt waarbij juridische en bestuurlijke afwegingen zijn gemaakt. De juridische randvoorwaarden bij het geven van aanwijzingen aan gemeenten zijn bekend, ook vanuit eerdere analyses. Ook is bestuurlijk overleg gevoerd op verschillende niveaus; dat is veelal telefonisch en via videobellen gebeurd. Stukken2 die basis vormden voor de latere besluitvorming, treft u bijgevoegd aan.
Kunt u de beslisnota c.q. beslisnota’s, die bij dit besluit hoort om gemeentes te dwingen, aan de Kamer doen toekomen, conform de belofte van de brief over «ongekend onrecht» waarin beloofd was deze beslisnota’s openbaar te maken?
In dit geval zijn geen beslisnota’s geschreven. Wel zijn de stukken die hierboven beschreven zijn gebruikt om tot een besluit te komen.
Op welke wijze gaat u borgen dat de besluitvorming en aanwijzing wel op ordentelijke wijze zal geschieden indien verdere opvang noodzakelijk is?
We hechten eraan te benadrukken dat de huidige goede samenwerking tussen het Rijk, provincies en gemeenten via de diverse overleggremia over asielopvang de regel is. Het valt op voorhand evenwel niet uit te sluiten dat opnieuw een onaanvaardbaar risico ontstaat dat de Nederlandse staat asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kan bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de EU- en internationaalrechtelijke verplichting aan gehouden zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De aansprakelijkheid van social media platforms bij wraakporno |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Aiding and abetting liability for social media platforms in relation to «image-based sexual abuse» – a way around Article 14 (1) of EU Directive 2000/31?»?1
Het artikel is afkomstig van het project Rethinking Secondary Liability for International Crimes, dat wordt uitgevoerd door een internationaal team van onderzoekers die werkzaam zijn bij de Universiteit van Amsterdam. Het artikel richt zich op het strafrecht en meer specifiek op het fenomeen wraakporno (in het Engels: image-based sexual abuse, of I-BSA) en de strafbaarstelling daarvan in Nederland in artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De centrale vraag is of socialemediaplatformen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het faciliteren van en medeplichtig zijn aan misbruik van seksueel beeldmateriaal.
De opstellers van het artikel stellen zich op het standpunt dat platformen een belangrijke rol spelen bij het openbaar maken van strafbaar materiaal, terwijl zij weten, of redelijkerwijs moeten vermoeden, dat het materiaal onrechtmatig is gemaakt of verkregen. In combinatie met de mogelijkheid die het Nederlandse strafrecht biedt om ook rechtspersonen strafrechtelijk aan te spreken, leidt dit voor de opstellers tot de conclusie dat platformen steviger aangesproken zouden kunnen worden op hun rol met betrekking tot misbruik van seksueel beeldmateriaal. De opstellers constateren dat politie en het openbaar ministerie (OM) hun pijlen nog niet op deze platformen gericht lijken te hebben. Daarbij wordt het eventuele tegenargument dat een dergelijke aanpak zich niet zou verhouden tot de uitsluiting van aansprakelijkheid als neergelegd in de Richtlijn inzake Elektronische Handel (REH) alvast besproken. Die staat volgens de auteurs een strafrechtelijke vervolging niet per se in de weg.
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van het artikel. In de beantwoording van deze Kamervragen zal ik ingaan op de wijze waarop kan worden opgetreden tegen misbruik van seksueel beeldmateriaal op socialemediaplatformen.
Mensen die op internet worden geconfronteerd met misbruik van seksueel beeldmateriaal hebben verschillende mogelijkheden om daartegen actie te ondernemen. Allereerst kunnen ze het platform of de site waar de content staat verzoeken de content te verwijderen. Een dergelijke melding kan ook worden gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of – indien sprake is van afbeeldingen van minderjarigen – bij het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM). In het laatste geval kan verwijdering straks ook worden afgedwongen door de nog op te richten bestuurlijke Autoriteit. Slachtoffers kunnen zich ook tot de civiele rechter richten, die een verwijderbevel kan uitvaardigen. Tenslotte kan men aangifte doen bij de politie, en kan de officier van justitie in het kader van het onderzoek bevelen tot het verwijderen van strafbare content.
De strafrechtelijke aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal is gericht op situaties waarin iemand bewust de privacy van een ander schendt. Via de strafrechtelijke weg kan zowel de vervaardiger van het materiaal als het socialemediaplatform worden aangesproken. Het strafrechtelijk optreden focust op de vervaardiger die opzettelijk en zonder medeweten of toestemming van de afgebeelde persoon seksueel beeldmateriaal vervaardigt en/of openbaar maakt en degene die beeldmateriaal openbaar maakt in de wetenschap dat die openbaarmaking nadelig kan zijn voor de afgebeelde persoon. Ten aanzien van de strafrechtelijke aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal geldt dat wanneer slachtoffers zich melden bij de politie deze meldingen worden opgepakt. In Nederland ligt het besluit tot strafrechtelijke vervolging bij het Openbaar Ministerie, dat nadere regels omtrent de strafvordering in deze zake heeft neergelegd in de «Richtlijn voor strafvordering misbruik seksueel beeldmateriaal» (2020R003).
Naast de strafrechtelijke maatregelen bestaat de mogelijkheid om bestuursrechtelijke maatregelen in te zetten bij schendingen van de privacy door burgers onderling. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de privacywetgeving. Bij een overtreding kan de AP een onderzoek instellen en tot handhaving overgaan. In dat kader kan de AP een last onder dwangsom of (hoge) bestuurlijke boetes opleggen.
Naast het strafrechtelijke, privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke traject is er de zelfregulering door de sector: de Notice-and-take-down Gedragscode (NTD). De IT-sector heeft in het kader van NTD afspraken gemaakt over de verwijdering van onrechtmatig (waaronder strafbaar) materiaal, zoals wraakporno. De NTD-gedragscode bevat procedures om invulling te geven aan de verplichtingen uit de richtlijn elektronische handel, om zo de bestrijding van illegale content te standaardiseren en te ondersteunen (zie ook het antwoord op vraag 2). Aanvullend op deze vorm van zelfregulering kunnen de officier van justitie en de civiele rechter opdracht geven om bepaalde content te verwijderen. Daarnaast wordt gewerkt aan preventie. De overheid voert, onder andere door lespakketten voor middelbare scholen, een preventief beleid om met name jongeren meer bewust te maken van de gevaren van misbruik van seksueel beeldmateriaal. Een belangrijk element vormt het versterken van de seksuele weerbaarheid van jongeren. Aanvullend hierop is door mijn ambtsvoorganger besloten om de bijdrage aan HelpWanted structureel te verhogen, waardoor ook slachtoffers van misbruik van seksueel beeldmateriaal een handelingsperspectief en ondersteuning aangeboden kunnen krijgen.
Hoe verhouden artikel 14 van de Europese Richtlijn inzake elektronische handel (2003/31/EG) en lid 2 van artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zich volgens u tot elkaar met betrekking tot de aansprakelijkheid van social media platforms?
Ten aanzien van het tweede lid van artikel 139h Sr geldt het volgende. Kenmerkend voor een delict als misbruik van seksueel beeldmateriaal is dat compromitterend materiaal online wordt geplaatst, waarna het snel verspreid kan worden. Juist vanwege de grote impact die internet en sociale media kunnen hebben en dergelijk materiaal voortdurend openbaar blijft en verder kan worden verspreid, is het van groot belang dat het materiaal zo snel mogelijk wordt verwijderd.
Als internet tussenpersonen meewerken aan de NTD-gedragscode die ertoe dient strafbaar materiaal van een Nederlandse server verwijderd te krijgen, dan geldt de vervolgingsuitsluitingsgrond in artikel 54a Sr. Dit artikel betreft de nationaalrechtelijke omzetting van artikel 14 van de REH. Strafrechtelijk optreden is dan niet aan de orde. Wordt niet gereageerd op meldingen in het kader van de NTD of is de code door de provider niet ondertekend, dan kan het OM op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bevelen dat de nodige maatregelen worden getroffen om het materiaal ontoegankelijk te maken. Wordt niet aan dit bevel voldaan, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden wegens het niet voldoen aan een bevoegd gegeven ambtelijk bevel dan wel wegens het plegen of medeplegen van het strafbare feit.
De REH heeft als uitgangspunt dat internet tussenpersonen die zelf geen content genereren, maar louter een manier of plek bieden aan derden om content openbaar te maken of op te slaan, niet aansprakelijk zijn voor de inhoud van die content. De vervolgingsuitsluitingsgrond in artikel 54a Sr geeft hieraan uitdrukking. Deze vervolgingsuitsluitingsgrond is niet van toepassing indien de internet tussenpersonen er weet van hebben, bijvoorbeeld doordat een melding is ontvangen, dat materiaal openbaar wordt via hun diensten, of dat wat zij delen of opslaan strafbaar of onrechtmatig is. Daarvan kan sprake zijn wanneer zij een NTD-verzoek ontvangen, of wanneer de officier van justitie een bevel tot ontoegankelijkmaking in de zin van artikel 125p Sv, of de civiele rechter een verwijderbevel doet uitgaan. Een dergelijke melding leidt tot kennis over de illegaliteit van content. Zodra een tussenpersoon die kennis heeft, moet hij daarop handelen. Laat hij dat na, dan kan hij zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.
Internet tussenpersonen – zoals hosters, internetproviders en platformen – hebben niet de verplichting om misbruik van seksueel beeldmateriaal actief op te sporen. Wel bestaan, bijvoorbeeld in EU-verband, vrijwillige afspraken om het kunnen melden van eventueel strafbaar of onrechtmatig materiaal te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door het beschikbaar hebben van een eigen meldfunctie. Daarnaast wordt op dit moment in EU-verband onderhandeld over de Digital Services Act. Die herziet de REH en beoogt een aantal van deze vrijwillige afspraken mogelijk te codificeren.
Bent u van mening dat lid 2 van artikel 139h Sr van toepassing is op social media platforms en dat wraakporno dus een uitzondering vormt op de beperkte aansprakelijkheid van dienstverleners zoals is neergelegd in artikel 14 van de Europese Richtlijn inzake elektronische handel? Zo nee, waarom niet?
Socialemediaplatformen kunnen zich niet beroepen op uitsluiting van aansprakelijkheid indien de content die zij openbaar maken, delen of opslaan in strijd is met artikel 139h, tweede lid, Sr. Zoals ook opgenomen in de beantwoording van vraag 2, geldt ten aanzien van deze platformen in beginsel dat sprake is van een vervolgingsuitsluitingsgrond, maar deze is niet van toepassing als platformen geen opvolging geven aan een bevel van de officier van justitie dat de nodige maatregelen worden getroffen om het materiaal ontoegankelijk te maken (artikel 125p Wetboek van Strafvordering (Sv). In deze gevallen is het dus ook mogelijk dat strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt gevestigd op grond van artikel 139h, tweede lid, Sr. In een specifiek geval is het uiteraard aan het openbaar ministerie om over de vervolging te beslissen en aan de rechter om de strafrechtelijke aansprakelijkheid vast te stellen.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over de aansprakelijkheid van sociale media platforms bij de aanpak van onwenselijke naaktbeelden?2 3
Ja, ik herinner mij deze eerdere Kamervragen.
Kunt u schetsen wat de inzet van het kabinet is met betrekking tot de aansprakelijkheid van social media platforms voor de inhoud die zij ter beschikking stellen?
Mijn beleid is erop gericht strafbare feiten en onrechtmatigheden zo snel mogelijk weer ongedaan te maken. De medewerking van internetplatformen is daarbij essentieel. Daar waar deze samenwerking uitblijft, zet ik zowel op Europees als op nationaal niveau in op implementatie en naleving van bestaande maatregelen en – waar nodig – op aanvullende maatregelen, waaronder het aanscherpen van het wettelijk kader. In dit kader verwijs ik graag naar het wetgevingstraject om bestuursrechtelijk te kunnen gaan ingrijpen bij internetbedrijven die zich onvoldoende inzetten om beeldmateriaal van seksueel misbruik van kinderen te verwijderen. Daartoe is op dit moment de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) in oprichting.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het herzien van de aansprakelijkheid van de social media platforms, zoals u in de eerdere antwoorden op Kamervragen hebt geschetst?
Onder de noemer «Shaping Europe’s Digital Future» heeft de huidige Europese Commissie de aanpak van illegale content hoog op de politieke agenda geplaatst. De afgelopen jaren was al een Mededeling en een Aanbeveling uitgebracht om illegale content tegen te gaan en kwam de Commissie met een Verordening Terroristische Online Inhoud, die een aantal voor Lidstaten verplichte maatregelen schetst om het internet schoon te houden van terroristisch materiaal, waaronder de oprichting van een Autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 5). Op korte termijn wordt ook een Verordening verwacht voor online seksueel kindermisbruik materiaal. Daarnaast heeft de Commissie aangekondigd «hate speech» toe te willen voegen aan de lijst met EU-delicten.
Daarnaast wordt de REH momenteel herzien via de Digital Services Act (DSA). In de DSA worden nieuwe algemene regels bepaald voor de rol, verantwoordelijkheid, en aansprakelijkheid van internet tussenpersonen voor de bestrijding van illegale en onrechtmatige content online. Eind 2021 heeft de Raad een algemene oriëntatie – onderhandelingspositie – bereikt. De Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer daarover geïnformeerd.4 Op 16 november 2021 heeft daar vervolgens een Commissiedebat over plaatsgevonden. Op 20 januari jl. heeft het Europees Parlement haar positie bepaald. Triloogonderhandelingen tussen het Europees Parlement, de Commissie en het Raadsvoorzitterschap zullen naar verwachting binnenkort beginnen. Het voorliggende concept van de DSA bevat maatregelen met betrekking tot het tegengaan van illegale content. Het gaat dan om online uitingen, beeldmateriaal, goederen of diensten die als strafbaar of onrechtmatig kunnen worden beschouwd. Het verbetert bovendien de positie van gebruikers ten opzichte van platformen. Zo moeten gebruikers illegale content eenvoudig kunnen rapporteren en worden platformen verplicht om hun besluiten over dit soort meldingen te motiveren. Bovendien wordt expliciet bepaald dat een melding over content leidt tot kennis van content mits de melding aan bepaalde eisen voldoet. Zodra die kennis er is, moet worden gehandeld wil de tussenpersoon die de melding heeft ontvangen voorkomen dat hij er aansprakelijk voor wordt. Verder wordt de mogelijkheid gecreëerd om vertrouwde rapporteurs («trusted flaggers») aan te wijzen wiens meldingen over illegale content met prioriteit behandeld moeten worden. Tenslotte zullen zeer grote online platformen aanvullende maatregelen moeten nemen om bijvoorbeeld het stelselmatig misbruik van hun diensten voor de verspreiden van illegale content tegen te gaan.
Het wetsvoorstel voor een Bestuursrechtelijke Autoriteit, dat het mogelijk maakt om ook op bestuursrechtelijke basis een verwijderbevel uit te vaardigen tegen online materiaal dat is te classificeren als seksueel misbruik van minderjarigen en om een dwangsom op te leggen aan internet tussenpersonen die niet of onvoldoende meewerken aan de verwijdering daarvan, ligt momenteel voor advies bij de Raad van State en zal na de verwerking daarvan worden aangeboden aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat het in strijd is met het doel van de strafbaarstelling in artikel 139h Sr en tevens onvoldoende recht doet aan het lijden van slachtoffers, indien social media platforms niet vervolgd worden en dus niet verantwoordelijk worden gehouden en aansprakelijk zijn voor deze uitingen?
Zoals hiervoor uiteengezet zijn er diverse manieren waarop sociale media platformen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor eventueel illegale content die openbaar wordt via hun diensten, en kunnen zij tevens onder voorwaarden aansprakelijk worden gesteld.
Bent u bereid om – tot aan de revisie van de Richtlijn inzake elektronische handel – social media platforms die helpen bij het verspreiden van onder andere wraakporno aan te pakken vanwege medeplichtigheid in het vervaardigen van wraakporno, zoals de auteur van het artikel betoogt? Zo ja, bent u ook bereid dit toe te passen op andere vormen van grafische inhoud dat non-consensueel naakt bevat? Zo niet, waarom niet, en wat kunt u dan wel extra doen om dit aan te pakken?
Het is niet aan mij, maar aan het openbaar ministerie om te besluiten over de strafrechtelijke vervolging van strafbare feiten. Zoals in de beantwoording van de vragen hierboven is te zien, is er in het algemeen geen sprake van dat misbruik van seksueel beeldmateriaal ongemoeid wordt gelaten, indien het materiaal zich bij een in de EU gevestigde internet tussenpersoon bevindt. Wel vind ik dat strafbare en onrechtmatige content makkelijker gemeld moet kunnen worden, en dat platformen een inspanningsverplichting hebben om binnen 24 uur een melding te beoordelen en content die als strafbaar of onrechtmatig kan worden aangeduid te verwijderen. De wettelijke basis daarvoor wordt neergelegd in de eerdergenoemde DSA. Tegelijkertijd blijf ik mij ook de komende kabinetsperiode inzetten om te normeren, te reguleren en te handhaven met betrekking tot strafbare en onrechtmatige online content.
Het bericht ‘Banken en overheden zetten software af uit angst voor hacks’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banken en overheden zetten software af uit angst voor hacks»?1
Ja.
Kunt u een inschatting maken wat tot nu toe de schade is als gevolg van het lek bij Apache log4j? Wat is de schatting voor de komende weken?
Tot nu toe heeft het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) geen signalen ontvangen van grootschalige uitval of schade bij rijksoverheidsorganisaties of vitale aanbieders. Het NCSC acht het waarschijnlijk dat incidenten, waaruit schade kan ontstaan, over een langere tijdsperiode kunnen gaan plaatsvinden.
Hoeveel gevallen zijn er al bekend waarbij criminele hackers Nederlandse organisaties aanvallen als gevolg van het lek bij Apache log4j? Met welk doel worden de betreffende organisaties aangevallen? Om welke organisaties gaat het en wat zijn de gevolgen van deze hacks?
Op dit moment is kleinschalig misbruik van de kwetsbaarheid bij organisaties in Nederland bij het NCSC bekend. Het doel van de aanvallen is veelal financieel gewin. Verwacht wordt dat kwaadwillenden de komende tijd naar kwetsbare systemen blijven zoeken en doelgerichte aanvallen uitvoeren; de Log4J kwetsbaarheid wordt mogelijk een standaardonderdeel van aanvalsmethoden van actoren om toegang te krijgen tot systemen.
De politie heeft tot op heden geen aangiften binnengekregen van aanvallen met betrekking tot deze kwetsbaarheid.
In hoeverre zijn organisaties en (vitale) bedrijven die mogelijk gebruik maken van Apache log4j van dit lek op de hoogte? Wat is de rol van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en het Digital Trust Center (DTC) hierin? Hebben zij een regierol hier? Zo ja, wat hebben zij tot nu toe gedaan om de risico’s van dit grootschalige lek te mitigeren? Hoe is de IT-informatiesessie van 15 december jl. bevallen?
Het NCSC heeft vanaf het bekend worden van deze kwetsbaarheid rijksoverheidsorganisaties, vitale aanbieders en schakelorganisaties zo veel als mogelijk proactief gewaarschuwd. Het algemene beveiligingsadvies inzake deze kwetsbaarheid is zoals gebruikelijk gepubliceerd op de website van het NCSC, zodat ook het brede publiek is geïnformeerd. Daarnaast heeft het NCSC genoemde partijen meerdere doelgroepberichten met aanvullende duiding en handelingsperspectieven verzonden. In deze zin is dus door het NCSC in zo breed mogelijke zin gewaarschuwd voor deze ernstige kwetsbaarheid.
Naast de gebruikelijke communicatiekanalen heeft het NCSC een publiek informatieplatform opgezet om technische informatie over deze kwetsbaarheid te verzamelen en te verspreiden. Dit platform, dat momenteel wereldwijd het meest compleet is, wordt nog steeds door veel partijen uit binnen- en buitenland benut.
Het Digital Trust Center (DTC) zet bij ernstige kwetsbaarheden al haar kanalen in om het niet- vitale bedrijfsleven te informeren en waarschuwen. Ook bij de Log4J kwetsbaarheid was dit het geval.
Als reactie op deze kwetsbaarheid heeft het DTC berichtgeving over Log4J inclusief handelingsperspectief breed gedeeld via de website van het DTC, DTC sociale media kanalen en de DTC community. Ook werd berichtgeving direct gedeeld met DTC samenwerkingsverbanden zodat deze de beschikbare informatie konden verspreiden bij hun achterban (de regio, sector of branche die ze vertegenwoordigen).
Het Cyber Security Incident Response Team voor digitale diensten (CSIRT-DSP) heeft een actieve rol gespeeld door het informeren van digitale dienstverleners binnen hun doelgroep over de Log4J kwetsbaarheid.
Op 15 december hebben NCSC, DTC en CSIRT-DSP gezamenlijk een informatiesessie voor IT-specialisten georganiseerd met als doel meer informatie te delen over de Log4J kwetsbaarheid, te adviseren over mogelijke acties, en vragen over de Log4J kwetsbaarheid direct te beantwoorden. Hier deden ongeveer 4000 deelnemers aan mee.
In hoeverre zijn organisaties ervan op de hoogte dat er een update van Apache log4j beschikbaar is en dat ze deze update moeten uitvoeren? Hoe vaak is deze update uitgevoerd door organisaties? Welke maatregelen worden getroffen om ook de kleinere bedrijven in te lichten over het doen van deze update?
Zoals in antwoord op vraag 3 aangegeven zijn organisaties vanuit het NCSC en het DTC geïnformeerd over de kwetsbaarheid in Apache Log4J, evenals over de daartoe mogelijke beveiligingsmaatregelen, waaronder het uitvoeren van updates.
De betreffende kwetsbaarheid zit in software die vaak is ingebouwd in andere producten. De aard van de Log4J-kwetsbaarheid maakt het daarmee complex om zicht te krijgen op de mate waarin updates zijn uitgevoerd. Elke organisatie blijft zelf primair verantwoordelijk voor het uitvoeren van updates en maatregelen.
Vele organisaties in Nederland maken gebruik van software waar Log4J in verwerkt zit. Zij kunnen daarom afhankelijk zijn van updates van hun softwareleverancier die op hun beurt de Apache Log4J updates dienen te verwerken in hun software. Daarnaast hebben genoemde organisaties regelmatig een externe IT-dienstverlener die bijvoorbeeld het gebruik van software binnen de organisatie beheert. Dit houdt in dat organisaties niet altijd zelf nodige updates uitvoeren of weten voor welke gebruikte software dat nodig is.
Het NCSC en DTC hebben daarom hun doelgroepen geadviseerd contact op te nemen met hun IT-dienstverlener om te bevestigen dat de juiste updates uitgevoerd worden of andere maatregelen genomen zijn.
Welke overheidsorganisaties maken gebruik van Apache Log4j? Zijn er al overheidsorganisaties aangevallen door criminele hackers? Welke maatregelen neemt u om de kans zo klein mogelijk te maken dat criminele hackers succesvolle aanvallen op cruciale overheidsorganisaties kunnen uitvoeren en hen digitaal kunnen gijzelen?
Log4J is een softwaremodule die wereldwijd in velerlei software wordt gebruikt, waaronder bij de overheid. Er bestaat geen centraal overzicht van welke softwareproducten Log4J gebruiken binnen de overheid. Iedere overheidsorganisatie is primair verantwoordelijk voor zijn eigen netwerken, systemen en softwareproducten die worden gebruikt. Overheidsorganisaties scannen en inventariseren ook hun maatwerktoepassingen. Er zijn in dit verband wel overheidsbreed kaders afgesproken met eisen waaraan iedere organisatie moet voldoen, waaronder de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). Hierin staat onder andere dat organisaties bij ernstige kwetsbaarheden binnen een week maatregelen moeten treffen. Daarnaast is het verplicht om de informatie-verwerkende omgeving te monitoren om onder meer aanvallen van criminele hackers te detecteren. Hiervoor zijn binnen de overheid Security Operations Centers (SOC’s) en IT- organisaties actief. Zij hebben ook de beschikking over indicatoren die misbruik op basis van de Log4J kwetsbaarheid detecteren.
Na de ontdekking van de Log4J-kwetsbaarheid heeft BZK een crisisteam opgestart en zorg gedragen voor afstemming in het vervolg hierop met de departementen en de koepels/Computer Emergency Response Teams (CERT’s) van de medeoverheden. Het crisisteam heeft er in dat verband op aangedrongen dat de benodigde maatregelen behorende bij deze kwetsbaarheid en het door het NCSC ontwikkelde stappenplan werden opgevolgd en er doorlopend onderzoek plaatsvond op mogelijk misbruik. De komende tijd zullen overheidsorganisaties extra alert blijven op aanwijzingen van mogelijk misbruik.
Op dit moment zijn er geen signalen dat overheidsorganisaties naar aanleiding van de Log4J kwetsbaarheid succesvol zijn aangevallen.
Bekend is dat meerdere gemeentes hun systemen gedeeltelijk hebben afgesloten? Om hoeveel gemeentes gaat dit? Wat doen deze systemen en hoe lang gaan ze afgesloten blijven? Welke gevolgen heeft het voor de gemeentes als ze hun systemen tijdelijk gedeeltelijk moeten afsluiten?
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) houden geen overzicht bij van maatregelen van individuele gemeenten. Iedere situatie en iedere afweging is namelijk anders. De afwegingen om systemen gedeeltelijk/tijdelijk uit te zetten zijn door de gemeenten zelf gemaakt. Gemeenten volgen bij deze afweging het handelingskader van de IBD, zoals vermeld op hun website:2
Dat is in sommige gevallen gebeurd en gemeenten zijn hierover transparant geweest via eigen mediakanalen naar inwoners.
Bij de afweging om systemen gedeeltelijk/tijdelijk uit te schakelen wegen aspecten mee zoals de mate waarin de systemen kwetsbaar of kritisch zijn voor de bedrijfsvoering, of direct aan het internet gekoppeld zijn (internet facing), in relatie tot continuïteit van dienstverlening. Tijdens de feestdagen van eind vorige maand is dit ook gebeurd, op momenten waarop de dienstverlening dit toeliet, zodat in deze beperkt bezette periode het aanwezige personeel niet intensief hoefde te monitoren.
Naast gemeentes hebben ook organisaties in de vitale sectoren zoals banken hun systemen gedeeltelijk afgesloten. Welke gevolgen heeft dit voor de vitale sectoren? In hoeverre wordt er via het NCSC ondersteuning geboden en samengewerkt met vitale sectoren zoals de banken- en telecomsector om de schade van dit lek te beperken?
De gevolgen van het nemen van preventieve maatregelen, zoals het gedeeltelijk afsluiten van systemen is afhankelijk van de sector of organisatie. Het NCSC heeft gelet op de ernst van de kwetsbaarheid geadviseerd waar updaten niet mogelijk is, te overwegen of het mogelijk is het systeem uit te schakelen totdat een patch beschikbaar is. Het (gedeeltelijk) afsluiten van een systeem is een eigen afweging van elke organisatie.
Het NCSC heeft ten behoeve van vitale aanbieders, alsook organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid, de wettelijke taak te informeren en adviseren over digitale dreigingen en incidenten en bijstand te verlenen bij het treffen van maatregelen om de continuïteit van hun diensten te waarborgen of te herstellen.
Hoe wordt in andere landen omgegaan met dit lek? Werkt u samen met andere landen om oplossingen te vinden voor dit lek? Kunnen lessen getrokken worden uit hoe in het buitenland om wordt gegaan met dit lek?
Het beeld van het NCSC met betrekking tot deze kwetsbaarheid wordt gedeeld met nationale CSIRT’s van EU-lidstaten. Het CSIRT-netwerk, bedoeld in de EU Netwerk en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIB), is ook opgeschaald geweest tot alert cooperation mode op initiatief en advies van het NCSC. Dit houdt in dat er, naast het regulier delen van informatie, regelmatig overleggen tussen de CSIRTs van alle EU-lidstaten plaatsvinden om het beeld over de kwetsbaarheid actiever te kunnen delen.
Het door het NCSC opgezette en gecoördineerde publieke informatieplatform is door vele internationale partijen gebruikt om informatie over deze kwetsbaarheid te delen. Dit zien wij als een zeer geslaagde samenwerking met buitenlandse partners.
Welke gevolgen heeft dit lek voor het gebruik maken van Apache log4j door de overheid? Zijn er betere alternatieven waar naar gekeken kan worden?
In geval van risico’s vanwege kwetsbaarheden, zoals die betreffende Log4J, is het van belang dat patches worden uitgevoerd of aanpassingen worden gedaan. Alle software kan kwetsbaarheden bevatten, zo ook Apache Log4J. De kwetsbaarheden in Log4J zijn snel opgelost: er is geen reden om op zoek te gaan naar een alternatief en een alternatief is niet per se veiliger. Het vervangen van dit soort software is daarnaast zeer complex en daarmee een niet-realistische oplossing. Wel is er structurele aandacht nodig voor dergelijke problematiek en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft in het rapport «Kwetsbaar door software – Lessen naar aanleiding van beveiligingslekken door software van Citrix» daarvoor diverse adviezen gegeven. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 16 december 2021 zal het kabinet het rapport zorgvuldig bestuderen en binnen de wettelijke reactietermijn van zes maanden schriftelijk richting de OVV reageren. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het NCSC en DTC proactief lijken te communiceren? Op welke verschillende manieren proberen zij organisaties te bereiken en van informatie te voorzien? Wat kan het NCSC en DTC nog beter doen om meer mensen te bereiken, in begrijpelijke taal en welke informatie zou er nog meer gedeeld kunnen worden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 en 5 staat vermeld staan het NCSC en het DTC hierover in nauw contact met hun respectievelijke doelgroepen en met elkaar. Eén van de grote uitdagingen bij het stimuleren van organisaties om maatregelen te nemen is het vinden van de juiste balans tussen inhoudelijk technisch advies en praktisch handelingsperspectief.
Het NCSC heeft vanaf het bekend worden van deze kwetsbaarheid rijksoverheidsorganisaties, vitale aanbieders en schakelorganisaties dan ook zo veel als mogelijk proactief gewaarschuwd én beveiligingsadviezen verzonden. Het algemene beveiligingsadvies inzake deze kwetsbaarheid is zoals gebruikelijk gepubliceerd op de website van het NCSC, zodat ook het brede publiek in die zin is geïnformeerd. Daarnaast heeft het NCSC meerdere doelgroepberichten met aanvullende duiding verzonden.
Naast de gebruikelijke communicatiekanalen heeft het NCSC een publiek informatieplatform opgezet om technische informatie over deze kwetsbaarheid te verzamelen en te verspreiden. Dit platform wordt nog steeds door veel partijen uit binnen- en buitenland benut.
Hiermee is door het NCSC dus in zo breed mogelijke zin gewaarschuwd voor deze ernstige kwetsbaarheid.
Ook het DTC streeft ernaar waar mogelijk proactief handelsperspectief te bieden voor haar doelgroep. Deze informatie wordt breed gedeeld via de DTC website, sociale media kanalen en de DTC community. Daarnaast deelt DTC beschikbare informatie ook direct met de DTC samenwerkingsverbanden, die het vervolgens binnen hun regio, sector of branche verder verspreiden. Uitgangspunt is dat het gegeven handelsperspectief voor de kleinere en minder cybervolwassen doelgroep ook te begrijpen is. Het DTC werkt op dit moment, met medewerking van het NCSC, aan een verdiepend informatieproduct voor de doelgroep van het DTC met ditzelfde uitgangspunt.
Bedrijven die geen deel uitmaken van een samenwerkingsverband maar wel de berichtgeving willen ontvangen worden door het DTC proactief uitgenodigd om zich aan te melden bij de DTC-community waar de informatie ook wordt gedeeld.3
Deelt u de mening dat het afkondigen van een code rood, zoals het Duitse Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft gedaan, een interessante manier kan zijn om de urgentie van deze kwetsbaarheid aan te geven, er aandacht voor te vragen en de handelingsbereidheid bij organisaties te vergroten? Zo nee, waarom niet?
In de Nederlandse context worden organisaties ook, maar op een andere manier, geattendeerd op digitale dreigingen.
Naar aanleiding van een geconstateerde dreiging wordt in de eerste plaats door het Nationaal Cyber Security Centrum een beveiligingsadvies verspreid ten behoeve van organisaties in de eigen doelgroep (vitale aanbieders, rijksoverheidsorganisaties) en schakelorganisaties zoals het DTC. Daarnaast wordt ook een algemeen beveiligingsadvies gepubliceerd op de NCSC-website. De beveiligingsadviezen worden ingeschaald op (1) de kans dat een kwetsbaarheid wordt misbruikt en (2) de ernst van de schade die optreedt wanneer een kwetsbaarheid misbruikt wordt. Bij Log4J is een High/High advies gepubliceerd.4
Het Belgische Ministerie van Defensie lijkt aangevallen te zijn via de log4j-kwetsbaarheid; Deelt u de mening dat deze kerstperiode voor criminelen en statelijke actoren een uitgelezen kans zou kunnen zijn om de rijksoverheid en vitale sectoren aan te vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke voorbereidingen worden getroffen? Staan er extra cyberteams paraat en zijn alle systemen gecheckt? Is het helder wie bij een crisis de leiding neemt en hoe cyberteams van de verschillende veiligheidsdiensten zich tot elkaar verhouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol speelt het Defensie Cyber Commando?
Uit eerdere aanvallen in verband met andere kwetsbaarheden is gebleken dat vakantieperiodes of feestdagen vaker worden misbruikt door cybercriminelen. Een lagere bezettingsgraad kan betekenen dat organisaties mogelijk minder alert zijn of dat middelen voor herstel beperkt zijn in vergelijking met andere periodes.
Op 10 december jl. heeft het NCSC het eerste algemene beveiligingsadvies voor deze kwetsbaarheid op haar website gepubliceerd. Het NCSC waarschuwt daarin voor potentieel grote schade en adviseert organisaties daarom zich voor te bereiden op een mogelijke aanval. Daarbij is aangegeven dat het zeer waarschijnlijk is dat in de komende weken digitale (ransomware)aanvallen en datalekken plaatsvinden. Het NCSC heeft op 16 december het Nationaal Respons Netwerk (NRN) geactiveerd om aanvullende incident respons capaciteit gereed te hebben voor het kunnen verlenen van bijstand.
Vanaf het bekend worden van de kwetsbaarheid heeft het NCSC de situatie doorlopend gemonitord, adviezen geactualiseerd en nauw contact onderhouden met Rijksorganisaties, vitale aanbieders en cybersecuritypartners in binnen- en buitenland. Ook het DTC communiceert de meest actuele informatie en handelingsperspectieven naar haar doelgroep.
Daarnaast kan er ook aanleiding bestaan om de nationale crisisstructuur te activeren bij een dreiging van (zeer) grote omvang. Deze nationale opschaling wordt in de praktijk gecoördineerd door het Nationaal Crisis Centrum van de NCTV. Dit is ook zo beschreven in het Nationaal Crisisplan Digitaal (NCP-D).
De wijze waarop cyberteams van de verschillende veiligheidsdiensten zich tot elkaar verhouden en samenwerken staat ook in het NCP-D beschreven. Ditzelfde plan wordt ook gebruikt om met elkaar cybercrisis te oefenen. Ook de rol van het Defensie Cybercommando (DCC) is te vinden in dit plan.
De rol van het DCC was minimaal in deze casus. Zoals ook in de Kamerbrief Tegenmaatregelen ransomware-aanvallen van 6 okt 2021 uiteengezet door de Minister van Buitenlandse Zaken speelt het DCC de rol van het laatste digitale instrument, waarbij in een eerdere fase inzet van andere overheidsinstanties of minder vergaande instrumenten niet afdoende is gebleken.5 Ook kan het DCC op verzoek de desbetreffende teams versterken met kennis en expertise van cyberoperators. Dat laatste is niet nodig gebleken. Wel heeft het Defensie Cyber Security Centrum (DCSC) cyberexperts geleverd uit het NRN aan het NCSC om te ondersteunen bij deze crisis. Aangezien deze casus meer toezag op cybersecurity – wat het vakgebied en de verantwoordelijkheid is van het DCSC binnen Defensie. Hiertoe is in de Log4J casus de nationale crisisstructuur tweemaal bijeengekomen op het niveau van een Interdepartementaal Afstemmingsoverleg (IAO).
Het bericht 'Een jaar dakloos en dertig vakantieparken achter de rug en nu is het bijna kerst' |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent u het artikel over de uitzichtloze en dakloze situatie van de familie Hendriks van 14 december jongstleden?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een zorgplicht bij een woningcorporatie en/of verhuurder ligt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het past bij de taak van woningcorporaties om voor het beëindigen van de huurovereenkomst met huurders te kijken naar alternatieve woonruimte of hen te verwijzen naar een plek waar zij daar voor terecht kunnen. Hier bestaat echter geen formele plicht voor. Hoe woningcorporaties dit invullen verschilt per corporatie.
Deelt u de mening dat het bekijken van alternatieven voor een andere woning een onderdeel van haar zorgplicht is als een woningcorporatie een huurovereenkomst met haar huurder wil beëindigen die tot dakloosheid kan leiden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 aangegeven, past het bij de taak van corporaties om met huurders naar alternatieve woonruimte te kijken wanneer zij de huurovereenkomst wil beëindigen. Het is aan woningcorporaties zelf welk beleid zij hierop hanteren. Dit is niet landelijk voorgeschreven. Een verhuurder kan een huurovereenkomst bovendien niet zomaar beëindigen. Dit kan alleen via wederzijds goedvinden, of via de rechter. Beëindiging via de rechter kan alleen in bijzondere gevallen, zoals ernstige overlast, criminele activiteiten of het niet-betalen van de huur. Het huurrecht is er op gericht huurders te beschermen. Extreme situaties kunnen echter voorkomen waarbij de verhuurder toch het recht heeft de overeenkomst te ontbinden. Bijvoorbeeld als de huurder op geen enkele manier meewerkt en er geen alternatieven meer zijn.
Is er een procedure in het geval een woningcorporatie/verhuurder een huurovereenkomst ontbindt die tot dakloosheid leidt? Zo ja, welke is dat? Zo nee, waarom niet en zou deze procedure er wel moeten komen zodat mensen uiteindelijk niet dakloos worden gemaakt dan wel opgevangen kunnen worden?
Woningcorporaties moeten zich bij de beëindiging van een huurovereenkomst aan de bestaande wet- en regelgeving houden. Onderdeel daarvan is dat huurders in Nederland huurbescherming hebben. Zoals ik in de beantwoording van vraag 3 al aangaf, kunnen verhuurders een huurovereenkomst alleen in uitzonderlijke gevallen beëindigen. Binnen de wet- en regelgeving hebben woningcorporaties een belangrijke mate van beleidsvrijheid in het vormgeven van beleid rondom het beëindigen van huurovereenkomsten. In de Governancecode 2020 van Aedes, waarin principes voor de gehele sector zijn vastgelegd, wordt benadrukt dat van corporaties wordt verwacht dat zij in de omgang met haar huurders vanuit haar maatschappelijke opdracht handelt en te allen tijde een respectvolle dialoog voert. In de afweging die corporaties maken bij het beëindigen van een huurovereenkomst zullen zij de behoeften van haar huidige en toekomstige huurders en bewoners dan ook als vertrekpunt dienen te nemen.
Wat is de verantwoordelijkheid van de gemeente Bladel jegens deze familie waar deze familie ingeschreven is?
De verplichting om te zorgen voor voldoende woongelegenheid is een inspanningsverplichting voor de overheid. Dit staat zowel in de Grondwet (artikel 22, lid 2) als in meerdere verdragen (o.a. Artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten). De zorgplicht betreft zowel het aantal woningen, alsook de kwaliteit, veiligheid, gezondheid, betaalbaarheid, toegankelijkheid en passendheid. Dit recht gaat niet zover dat iedereen recht heeft op een woning naar keuze.
Het huisvestingsbeleid is belegd bij gemeenten. De gemeente dient zich zoveel mogelijk voor voldoende passende huisvesting voor haar inwoners in te spannen. Gemeenten zijn verplicht een woonvisie op te stellen waarin zij in kaart brengt wat de woonopgave is. Van gemeenten wordt daarbij ook verwacht dat zij de lokale woonzorgopgave meenemen in de woonvisie. Het kan immers ook om inwoners gaan die naast een woning zorg of begeleiding nodig hebben.
Op basis van de Woningwet zijn woningcorporaties vervolgens verplicht om naar redelijkheid bij te dragen aan de uitvoering van het woonbeleid. Indien de corporatie, gemeente en huurdersorganisaties het niet eens kunnen worden over wat een redelijke bijdrage is, en om die reden het totaal aan prestatieafspraken niet willen ondertekenen, staat voor hen de weg naar geschilbeslechting open bij de adviescommissie geschilbeslechting prestatieafspraken.
Heeft de verantwoordelijke wethouder in de gemeente Bladel waar deze familie ingeschreven staat een huisvestingsplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al aangaf zijn gemeenten verantwoordelijk voor het huisvestingsbeleid. Gemeenten moeten een woonvisie opstellen, waarin zij het volkshuisvestingsbeleid voor ten hoogste de eerstvolgende vijf kalenderjaren is neergelegd. Corporaties dienen naar redelijkheid bij te dragen aan de uitvoering van de woonvisie. Zij dienen te zorgen voor voldoende huisvesting en het organiseren van een passende woonplek met begeleiding als mensen uitstromen uit de maatschappelijke opvang of beschermd wonen.
Is het de gemeente Bladel duidelijk wat haar zorgplicht jegens deze familie is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De gemeente Bladel heeft in algemene bewoordingen aangegeven wat zij doet voor kwetsbare inwoners. Zij heeft een zorgloket. Inwoners kunnen daarnaartoe met vragen op het gebied van aangepast wonen, welzijn en zorg. Van 9 tot 12 is daar een dagelijks spreekuur. Indien meer tijd nodig is voor de hulp wordt daar buiten een gesprek gepland. Inwoners kunnen hierbij een onafhankelijk cliëntondersteuning krijgen. Soms worden inwoners doorverwezen naar bijvoorbeeld het Juridisch Loket of de bijzondere bijstand, of wordt een Wmo aanvraag ingediend. De gemeente deelt geen details over specifieke casussen.
Ik kan daar dus geen oordeel over geven.
Komt de gemeente Bladel haar zorgplicht jegens deze familie goed na en waaruit blijkt?
Het is aan gemeenten om te beoordelen op welke manier zij met zulke situaties omgaat. Zoals ik in het antwoord op vraag 7 al aangaf, deelt de gemeente geen details over specifieke casussen. Ik kan hier dus geen oordeel over geven. De gemeente geeft desgevraagd wel aan dat ze haar zorgplicht kent en hier aan voldaan heeft. Uiteraard kan de gemeenteraad hier wel opheldering over vragen bij het college van B&W.
Kunt u in de prestatieafspraken die u met de gemeenten zal maken opnemen dat huisuitzettingen die tot dakloosheid kunnen leiden tot nul gereduceerd moeten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik al bij de beantwoording van vraag 5 aangaf, komen prestatieafspraken lokaal tot stand. Op verschillende manieren heeft mijn ambtsvoorganger samen met de Staatssecretaris van VWS gemeenten gestimuleerd dat er lokaal prestatieafspraken met corporaties en verhuurdersorganisaties worden gemaakt op basis van woon(zorg)visies. Onder andere via de Taskforce Wonen en Zorg en de Brede Aanpak Dak- en Thuisloosheid worden gemeenten aangejaagd om dit te doen. Hierbij wordt hen ook ondersteuning aangeboden.
Voorkomen moet worden dat mensen zonder huis komen te zitten. Dit is een van de actielijnen uit het programma «Een thuis voor iedereen» dat ik in navolging van het advies «Een thuis voor iedereen»2 inricht. Ik werk daarin onder meer samen met andere departementen, gemeenten, IPO en Aedes. De aanpak van dakloosheid, waarin ik samen met de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie optrek, heeft hierbij prioriteit. Begin april wil ik het programma «Een thuis voor iedereen» naar de Tweede Kamer sturen.
Wat heeft u geregeld in woonsituaties zoals die van de familie Hendriks met betrekking tot de huurtoeslag en of andere toeslagen?
In het geval een familie voor korte duur en in verschillende vakantiewoningen verblijft, bestaat er geen recht op huurtoeslag. Een huurder in de zin van artikel 1, onder c, van de Wet op de huurtoeslag is een persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is, of de woning onderdeel uitmaakt van een hotel- of pension-, kamp- of vakantiebestedingsbedrijf, ongeacht de duur van de huurovereenkomst.
Een woning maakt alleen geen deel uit van een vakantiebestedingsbedrijf als er sprake is van een door de gemeente gedoogde vorm van permanente bewoning. Daarvan lijkt hier geen sprake te zijn.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Bladel deze familie tot op heden niet wilt helpen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 7 en 8 al aangaf, deelt de gemeente geen details over specifieke casussen. Ik kan dit dus niet beoordelen. De gemeenteraad heeft als taak toe te zien op het college.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Bladel deze familie financieel niet wil ondersteunen zelfs niet nu zij binnenkort op straat moet slapen omdat het geld op is?
Zie het antwoord op vraag 11.
Heeft deze familie recht op een (gemeentelijke) woonkostentoeslag omdat zij nu hogere woonlasten heeft?
Wanneer betrokkene aanspraak wil maken op de woonkostentoeslag dan bestaat er de mogelijkheid om voor bijzondere bijstand in aanmerking te komen, indien betrokkende de woonlasten niet vanuit de bijstand kan voldoen. Iedere gemeente hanteert zorgvuldige berekeningen om de woonkostentoeslag te beoordelen. Dit doen zij aan de hand van de hoogte van de woonkosten met betrekking tot de bijzondere bijstand. Om dit te berekenen houdt de gemeente rekening met het inkomen van betrokkene. Er moet sprake zijn van zelfstandige woonruimte, een dringende reden waardoor betrokkene (nog) geen recht heeft op huurtoeslag en er een dringende reden is waardoor huurtoeslag niet voldoende hulp biedt.
Deelt u de mening dat de gemeente Bladel haar zorgplicht verzaakt heeft als de familie uit het krantenartikel binnenkort op straat komt te staan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat huurders zoals deze familie dubbel geraakt worden omdat ze dakloos zijn en vanwege het ontbreken van de huurtoeslag en/of woonkostentoeslag financieel hard geraakt worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik heb begrepen dat partijen een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de huur wegens ernstige overlast hebben gesloten. Er is gesproken over alternatieven, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid. Uiteindelijk heeft in deze situatie een belangenafweging moeten plaatsvinden tussen de ernstige overlast voor andere omwonenden en het belang van de huurders.
Deelt u de mening dat deze familie recht heeft om compensatie voor hogere woonlasten als gevolg van niet ontvangen huurtoeslag? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is aan de gemeente om te bepalen of betrokkene recht hebben op compensatie voor hogere woonlasten met betrekking tot de bijzondere bijstand. Mensen hebben recht op (tijdelijke) bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag wanneer er in hun situatie sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan die niet uit de aanwezige middelen kunnen worden voldaan
Bent u bereid om gemeenten te verplichten om families zoals eerdergenoemde familie te laten compenseren zodat ze niet op straat belanden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is, ongeacht de oorzaak, altijd ingrijpend als iemand in de betaalproblemen komt. Mensen hebben recht op (tijdelijke) bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag wanneer er in hun situatie sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan die niet uit de aanwezige middelen kunnen worden voldaan. De beoordeling of een gezin recht heeft op woonkostentoeslag ligt bij gemeenten.
Deelt u de mening dat de familie in genoemd artikel financieel ondersteund moet worden zodat zij niet op straat komt te staan?
Zie het antwoord op vraag 11, 16 en 17.
Bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden geboden moeten worden om ervoor te zorgen dat mensen in soortgelijke situaties als gevolg van onvoldoende financiële middelen op straat komen te staan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik aangaf in de beantwoording van de vragen hiervoor, hebben gemeenten het instrument van de bijzondere bijstand. Gemeenten bepalen wanneer hier recht op is. Indien mensen onverhoopt toch dakloos worden kunnen zij naar de maatschappelijke opvang. Zo kunnen zij in elk geval warm en veilig overnachten. Vanaf dit punt zullen zij geholpen worden en zal een passend traject worden gestart.
Hoeveel huurders lopen nu huurtoeslag mis vanwege woonsituaties zoals die van deze familie of soortgelijke woonsituaties?
Er is geen landelijk overzicht van het aantal mensen dat nu in alternatieve woonruimte, zoals vakantiewoningen, verblijft waar zij geen recht hebben op huurtoeslag.
Kunt u de toezegging doen dat deze familie niet op straat komt te staan?
Het is aan de gemeente en de woningcorporatie om hier samen met de familie uit te komen en passende huisvesting of een passend traject te organiseren voor deze familie. De gemeenteraad controleert het college.
Wat zou u deze familie nu adviseren om te doen?
De familie zou zich opnieuw tot de gemeente kunnen wenden. Zie verder het antwoord op vraag 21.
Mag een woningcorporatie zoals Trudo in eerdergenoemd artikel een huurovereenkomst beëindigen zonder een alternatief voor deze familie aan te reiken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik in de beantwoording op vraag 3 en 4 heb aangegeven, vind ik het passen bij de taak van woningcorporaties om met huurders naar alternatieve woonruimte te kijken wanneer zij de huurovereenkomst willen beëindigen. Het is het aan woningcorporaties zelf om beleid te voeren op hoe zij hiermee om gaan.
Mag een woningcorporatie zoals Trudo in eerdergenoemd artikel onder dreiging van een kort geding een huurbeëindiging laten tekenen?
Van de woningcorporatie heb ik begrepen dat na meerdere malen ernstige meldingen van overlast en contact daarover met huurders uiteindelijk de corporatie besloten heeft om toch naar de rechter te gaan. De huurders zijn daar bij gestaan door een advocaat en hebben uiteindelijk voor de uitspraak van de rechter een vaststellingsovereenkomst getekend.
Kunt u uitleggen hoe woningcorporatie Trudo de familie Hendriks dakloos mocht maken?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen al heb aangegeven, hebben huurders van woonruimte huurbescherming. Dat betekent dat een huurcontract niet zomaar wordt beëindigd, maar alleen in uitzonderlijke gevallen. Het huurrecht is er op gericht huurders te beschermen. Extreme situaties kunnen echter voorkomen waarbij de verhuurder toch het recht heeft de overeenkomst te ontbinden. Bijvoorbeeld als de huurder op geen enkele manier meewerkt en er geen alternatieven meer zijn.
Voor Trudo gelden dezelfde regels. Trudo’s uitgangspunt is ook dat de weg naar de rechter echt een laatste stap is. In de onderhavige situatie was sprake van overlast, waarna uiteindelijk het contract via een vaststellingsovereenkomst is beëindigd.
Deelt u de mening dat het dakloos maken van mensen geen enkele zin heeft, omdat daarna weer een traject opgestart moet worden om diezelfde mensen aan een dak boven het hoofd te helpen?
Het is uiteraard onwenselijk dat mensen dakloos worden. Om huurders zoveel mogelijk te beschermen is daarom het recht ook zo ingericht dat de huur heel lastig kan worden beëindigd. Dit recht is echter niet oneindig. Daar staan de belangen van de andere huurders en het recht van de verhuurder om in onhoudbare situaties de huur toch te beëindigen tegenover. Uiteraard dient zo’n afweging niet lichtvaardig en met nauwkeurige afweging te worden genomen. Juist om die reden zijn hiervoor wettelijke kaders. Woningcorporaties zijn bovendien ook verantwoordelijk voor het woongenot van andere huurders en de leefbaarheid binnen de directe woonomgeving. Die verantwoordelijkheid vloeit voort uit het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de Woningwet.3 Uit jurisprudentie blijkt dat het niet-adequaat optreden tegen overlast wordt gekwalificeerd als een «gebrek» in de zin van artikel 7:204 van het BW. Dat betekent dat verhuurders en woningcorporaties verplicht zijn om overlast te verhelpen. In het uiterste geval kan een rechter de woningcorporatie verplichten om tot ontruiming over te gaan.
Wat kost het de maatschappij per jaar als iemand dakloos wordt gemaakt?
In 2011 berekende Cebeon in opdracht van het Ministerie van VWS de kosten van inzet op het gebied van preventie, regie, opvang en maatschappelijk herstel. Volgens deze berekening kunnen de zorgkosten van dakloze mensen die zijn ingeschreven bij een instelling voor maatschappelijke opvang of beschermd wonen oplopen tot 53.120 euro per jaar.4
Deelt u de mening dat iemand dakloos maken een ernstige schending van het recht op behoorlijke huisvesting is?
Zie het antwoord op vraag 26.
Hoeveel mensen zijn er die van vakantiepark naar vakantiepark moeten verhuizen?
Er bestaat geen landelijk overzicht van mensen die tijdelijk op vakantieparken wonen. Wel heeft ABF in 2020 onderzoek gedaan naar permanente bewoning van vakantieparken. Tijdelijke bewoning is zeer lastig te meten. Dit is bovendien alleen mogelijk als men zich op het adres van het vakantiehuisje heeft geregistreerd. Dat kan niet bij alle vakantiehuisjes, niet ieder vakantiehuisje heeft namelijk een adres.
Bent u bekend met het bestaan van een sancties & kansenlijst, ook wel zwarte lijst genoemd, zoals die onder andere door de Eindhovense woningcorporatie Trudo gehanteerd wordt?2
Ja, daarmee ben ik bekend. Corporaties zijn verantwoordelijk voor het woongenot van hun huurders en kunnen in de situatie dat een huurder ernstige en herhaaldelijke overlast pleegt een signaleringslijst gebruiken. In samenwerking met een groot aantal woningcorporaties heeft Aedes het Modelprotocol Signaleringslijst Ongewenst Huurdersgedrag opgesteld, waarin staat beschreven wat onder ongewenst huurdersgedrag wordt verstaan (te denken valt aan ernstige woonoverlast, agressie, hennepplantages of drugshandel vanuit de woning) en welke afwegingen en waarborgen aan het gebruik van de lijst ten grondslag liggen. Het gebruik van signaleringslijsten dient beperkt te zijn tot gevallen die voor een rechter reden kunnen zijn tot ontbinding of huisuitplaatsing over te gaan. Het doel van deze signaleringslijsten is te voorkomen dat een huurder die ernstig en herhaaldelijk ongewenst huurdersgedrag laat zien, dit gedrag meeneemt naar een volgende woning en daarmee het woongenot van de andere huurders verstoort. De Sancties & Kansenlijst die door de Eindhovense woningcorporaties gehanteerd wordt is in lijn met het Modelprotocol. In algemene zin geldt dat woningcorporaties uitsluitend gebruik dienen te maken van een signaleringslijst op het moment dat het gaat om ernstige zaken, die voor een rechter reden zijn om tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning over te gaan.
Wat vindt u van het bestaan van deze zwarte lijst? Kunt u hier uitgebreid op ingaan?
Hoewel huurders doorgaans respectvol met de woning en buurt omgaan, komt het geregeld voor dat een huurder ongewenst huurdersgedrag vertoont. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over de toename van woonoverlast de afgelopen jaren.6 Woonoverlast is een maatschappelijk probleem dat ik zeer serieus neem. Het tegengaan van woonoverlast is in eerste instantie een zaak van bewoners onderling. Als dat niet lukt hebben verhuurders, woningcorporaties, gemeenten en zorginstellingen verantwoordelijkheden en mogelijkheden om op te treden. Het is daarbij belangrijk oog te hebben en houden voor de context waarin de overlast plaatsvindt en de eventuele achterliggende problematiek van overlastgevende personen. Het voorkomen van woonoverlast kan op verschillende manieren, zoals buurtbemiddeling, begeleiding, hulpverlening, waarschuwingen of een vrijwillig tussen huurder en verhuurder overeengekomen gedragsaanwijzing. In samenwerking met gemeenten en zorg- en hulpverlenende instanties kan dus worden ingezet op voorlichting en preventie. Soms blijkt dit echter niet genoeg en zijn verdergaande maatregelen nodig, zoals het geval is bij ernstige en herhaaldelijke overlast.
Ik vind het belangrijk dat corporaties in die situaties zoveel mogelijk kunnen voorkomen dat het woongenot van haar huurders verstoord wordt. In het uiterste geval kunnen corporaties gebruik maken van een signaleringslijst, waarmee ze de huurder die ernstige overlast pleegt en op de signaleringslijst geplaatst wordt, een woning kunnen verhuren onder strikte voorwaarden en/of met passende begeleiding of, in het uiterste geval, tijdelijk kunnen uitsluiten van een woning in de regio of een deel daarvan. Dat kan nodig zijn om het woongenot van de overige huurders te beschermen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 36 toelicht komen daadwerkelijke huisuitzettingen relatief weinig voor en zullen corporaties in de eerste plaats op zoek gaan naar een passende oplossing of alternatief. Met het gebruik van een signaleringslijst hebben woningcorporaties meer inzicht in de mate waarin een huurder overlast pleegt en het beleid dat de woningcorporatie in dat kader heeft gevoerd. Daarmee worden woningcorporaties beter in staat gesteld passende maatregelen te nemen en het woongenot van de overige huurders te beschermen. Verder geeft een signaleringslijst huurders met ongewenst huurdersgedrag duidelijkheid over de gevolgen van hun gedrag.
Plaatsing op een signaleringslijst is niet definitief en uitsluiting van een woning of een regio moet voor een redelijke periode zijn, zodat de huurder na verloop van tijd en/of onder strikte voorwaarden opnieuw kan huren bij een van de corporaties in de regio. Het merendeel van de corporaties (of samenwerkingsverbanden) hanteert een vorm van kansbeleid. Zij zullen in eerste instantie op zoek gaan naar een minder vergaand alternatief, zoals het aanbieden van een andere woning, al dan niet met passende begeleiding. Daarnaast krijgen huurders die zich schuldig hebben gemaakt aan ongewenst huurdersgedrag, eventueel na een plaatsgevonden woningontruiming, onder voorwaarden of na een bepaalde periode alsnog toegang tot het verkrijgen van een sociale huurwoning. Mocht de zaak voor de civiele rechter verschijnen, dan zal deze toetsen of het besluit van de woningcorporatie om de huurder op de signaleringslijst te plaatsen en de huurder daarmee de toegang tot het verkrijgen van een huurwoning van een corporatie te blokkeren, rechtmatig is. Ook zal de civiele rechter kijken naar de mate waarin de corporatie heeft geprobeerd tot een alternatieve, minder vergaande oplossing te komen. In algemene zin geldt dat corporaties uitsluitend gebruik dienen maken van een signaleringslijst op het moment dat het gaat om ernstige zaken, die voor een rechter reden zijn om tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning over te gaan.
Is er een juridische basis om deze zwarte lijst te mogen hanteren? Zo ja, waar is deze grondslag te vinden?
De verantwoordelijkheid van corporaties voor het woongenot van huurders en de leefbaarheid binnen de directe omgeving vloeit voort uit het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de Woningwet.7 Uit jurisprudentie blijkt dat het niet-adequaat optreden tegen overlast wordt gekwalificeerd als een «gebrek» in de zin van artikel 7:204 van het BW. Dat betekent dat verhuurders, waaronder begrepen corporaties, verplicht zijn om overlast te verhelpen. In het uiterste geval kan een rechter de woningcorporatie verplichten om tot ontruiming over te gaan. Het gebruik van een signaleringslijst kan bijdragen aan de bescherming die woningcorporaties moeten bieden voor het woongenot van al haar huurders.
Vindt u het hanteren van deze zwarte lijst door een woningcorporatie als Trudo niet in strijd met de kerntaak van deze woningcorporatie? Zo nee, kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 31.
Deelt u de mening dat verhuurders die een zwarte lijst hanteren ook op een lijst gezet moeten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 30 en 31, kan het gebruik van een signaleringslijst in het uiterste geval noodzakelijk zijn om het woongenot van de overige huurders te beschermen. Hierbij geldt dat corporaties te allen tijde zullen moeten beargumenteren waarom zij ertoe overgaan een huurder of huishouden op de signaleringslijst te plaatsen. Zij zijn daarbij gehouden aan de eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG. Deze bepaalt dat voor het delen van signaleringslijsten met andere organisaties, zoals corporaties, doorgaans een vergunning van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nodig is. Voorwaardelijk daaraan is het opstellen van een protocol waarin onder meer door de organisatie (in dit geval de corporatie) wordt aangegeven hoe de persoonsgegevens verwerkt worden en hoe aan de plichten uit de AVG wordt voldaan. Het Modelprotocol benadrukt dat corporaties plaatsing op de lijst zorgvuldig moeten beargumenteren. Ook zijn in het Modelprotocol uitvoerige afwegingen opgenomen. Over het Modelprotocol is intensief overleg gevoerd met de AP vanwege de privacyaspecten die bij het delen van persoonsgegevens aan de orde zijn. Daarbij is afgesproken dat (samenwerkende) woningcorporaties, die op basis van het Modelprotocol een signaleringslijst invoeren, daarvan een melding doen bij de AP. Signaleringslijsten die in lijn zijn met het Modelprotocol worden om die reden geacht zorgvuldig te zijn opgesteld en te worden gebruikt, gestoeld op de juiste afwegingen.
Komt het voor dat huurders foutief op een zwarte lijst gezet worden?
Over het foutief op een zwarte lijst plaatsen van huurders hebben mij geen signalen bereikt. Corporaties nemen bij het hanteren van de signaleringslijst verschillende waarborgen in acht. Zij dienen er zorg voor te dragen dat de door hen in de signaleringslijst opgenomen gegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn. Zij doen dit door middel van periodieke controle van de ingevoerde gegevens. In het Modelprotocol is daarom voorzien in een aantal rechten die betrokkene op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming heeft, zoals het recht op informatie (artikel 13 en 14 AVG), het recht op inzage en afschrift (artikel 15 AVG), het recht op rectificatie (artikel 16 AVG), het recht op het wissen van de gegevens en verwijdering van de signaleringslijst (artikel 17 AVG) en het recht van bezwaar (artikel 21 AVG). (Ex-) huurders of woningzoekenden die menen ten onrechte op de signaleringslijst te zijn geplaatst kunnen daartegen een klacht indienen en, in het geval de klacht door de woningcorporatie niet wordt gehonoreerd, zich wenden tot een onafhankelijke klachtencommissie, waarover elke woningcorporatie (al dan niet in samenwerking met andere woningcorporaties) op voet van artikel 55b, derde lid, van de Woningwet beschikt. In het uiterste geval staat de weg naar de civiele rechter open, die toetst of de beslissing om de betreffende huurder op de signaleringslijst te plaatsen en de huurder daarmee de toegang tot het verkrijgen van een huurwoning van een corporatie te blokkeren, rechtmatig is.
Mij zijn geen cijfers bekend van hoe vaak het precies gebeurt dat huurders foutief op een zwarte lijst geplaatst worden. Uit de Corporatiemonitor van Aedes blijkt wel dat het aantal huisuitzettingen in 2020 met ongeveer 43% van is afgenomen ten opzichte van 2018. Daaronder vallen ook de huisuitzettingen vanwege overlast. Uit de Corporatiemonitor volgt ook dat het aantal daadwerkelijke huisuitzettingen vele malen lager is dan de rechterlijke vonnissen tot huisuitzetting: 1.720 uit 6.750. Gelet op de hoeveelheid woningen die corporaties verhuren (ca. 2.3 mln), kan daaruit worden opgemaakt dat corporaties zich in de regel inspannen om tot een alternatieve oplossing te komen en pas in het uiterste geval tot een huisuitzetting overgaan. Om huisuitzettingen tijdens de coronacrisis zoveel mogelijk tot een minimum te beperken, heeft mijn ambtsvoorganger in het voorjaar de afspraken met verhuurdersorganisaties, brancheverenigingen en de VNG om huisuitzettingen in coronatijd door betaalachterstanden zoveel mogelijk te voorkomen herbevestigd. Deze afspraken gelden tot na de coronacrisis.
Hoe vaak gebeurt het dat huurders foutief op een zwarte lijst geplaatst worden?
Zie antwoord vraag 35.
Deelt u de mening dat als verhuurders wettelijk gezien een zwarte lijst mogen hanteren maar deze zwarte lijst foutief hanteren ook zelf op een zwarte lijst gezet moeten kunnen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Mij hebben geen signalen bereikt dat verhuurders of woningcorporaties signaleringslijsten foutief gebruiken. Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 34, is een signaleringslijst erop gericht om te voorkomen dat woningzoekenden die zichzelf, hun omgeving en de woningcorporatie waarbij zij huurden in de problemen hebben gebracht met ongewenst huurdersgedrag, dit gedrag meenemen naar een volgende woning. Het biedt woningcorporaties en gemeenten daarnaast inzicht in de situatie van de huurder, waardoor naar een passende oplossing kan worden gezocht. Huurders die op een signaleringslijst staan worden van de lijst verwijderd zodra zij een nieuwe kans aangeboden hebben gekregen en deze hebben geaccepteerd. Plaatsing is op een signaleringslijst is niet definitief en beperkt tot een aantal jaar waarvan de duur gerelateerd is aan de ernst en impact van het getoonde ongewenste huurdersgedrag.
Deelt u de mening dat als er een wettelijke grondslag voor het hanteren van deze zwarte lijst is de verhuurder met zeer goede argumenten moet omkleden waarom huurders op deze zwarte lijst zijn gezet?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 34.
Vindt u het correct dat indien huurders aangegeven hebben dat ze onterecht op deze zwarte lijst gezet zijn vervolgens bij diezelfde verhuurder hun beklag moeten doen?
Ik vind het belangrijk dat huurders meerdere mogelijkheden hebben om het besluit tot plaatsing op een signaleringslijst te laten toetsen. Mocht het verzoek om van de signaleringslijst te worden gehaald worden afgewezen, dan hebben huurders de gelegenheid om in beroep te gaan bij de daarvoor ingestelde onafhankelijke geschillencommissie of de Huurcommissie. In het uiterste geval staat de weg naar de civiele rechter open, zoals ik toelicht in mijn antwoord op vraag 34.
Deelt u de mening dat in het geval het gebruik van deze zwarte lijst wettelijk toegestaan is een onafhankelijke geschillencommissie een geschil moet afhandelen?
Het is van groot belang dat huurders hun beklag kunnen doen bij een onafhankelijke instantie en niet beperkt worden tot het instellen van een klacht bij de woningcorporatie die hen op een signaleringslijst heeft geplaatst. Daarmee wordt gewaarborgd dat het proces eerlijk verloopt. Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vorige vraag kunnen huurders van Trudo het besluit tot plaatsing op de Sancties & Kansenlijst laten toetsen bij de onafhankelijke klachtencommissie en staat beroep open bij de geschillencommissie. Verder staat de rechtsgang naar de huurcommissie en de civiele rechter open.
Wie toetst of het gebruik van deze zwarte lijst disproportioneel uitpakt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 34 en 35 aangeef, staat voor de huurder in eerste instantie de gang naar een onafhankelijke geschillencommissie open. Iedere corporatie beschikt daarover op grond van artikel 55b, derde lid, van de Woningwet. Daarnaast kan de huurder terecht bij de Huurcommissie of de civiele rechter, die toetst of het besluit van de corporatie om de huurder op de signaleringslijst te plaatsen rechtmatig is en of de corporatie voldoende naar een alternatieve oplossing heeft gezocht. Signaleringslijsten die in lijn zijn met het Modelprotocol worden sneller geacht de juiste afweging van belangen te bevatten, omdat door het CBP en de AP is geoordeeld dat het Modelprotocol rechtmatig is. Het is mogelijk dat de AP hierop ook toetst op het moment dat een corporatie de signaleringslijst aanmeldt.
Hoeveel mensen zijn er die van slaapbank naar slaapbank moeten verhuizen?
Het CBS schat dat op 1 januari 2021 32.000 Nederlanders in de leeftijd van 18 tot 65 jaar zonder vaste verblijfplaats op straat, in de laagdrempelige opvang of op niet-structurele basis bij familie of vrienden sliepen. De laatste groep blijft vaak buiten beeld bij instanties en gemeenten. Het CBS maakt daarom bijschattingen op basis van een econometrisch model. Daarnaast is vanuit Een (t)huis, een toekomst de Monitor Dak- en Thuisloosheid opgezet. Hierin wordt gemonitord hoeveel dakloze mensen daadwerkelijk in beeld zijn bij de centrumgemeenten. Met gemeenten wordt gewerkt aan het verbeteren van inzicht in deze cijfers.
Hoeveel mensen zijn er die van herstructureringsproject naar herstructureringsproject moeten verhuizen?
Hier zijn geen cijfers over bekend.
Hoeveel mensen zijn er die noodgedwongen in een auto moeten slapen?
Hier zijn geen cijfers over bekend.
Hoeveel mensen wonen er te duur die anders dakloos zouden worden?
Hier zijn geen cijfers over bekend.
Welke definitie hanteert u voor dakloosheid?
Het onderzoek van CBS richt zich op de populatie feitelijk dakloze mensen. Dit zijn mensen zonder vaste verblijfplaats die slapen in de open lucht, in overdekte openbare ruimten, in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang en eendaagse noodopvang of op niet-structurele basis bij vrienden, kennissen of familie.8 In Europees verband hebben de lidstaten zich verbonden aan de ETHOS Light definitie.
Waarom neemt het CBS in de definitie van dakloosheid de mensen boven 65 jaar en onder 18 jaar niet mee?
Het CBS benut drie registers bij het tellen van het aantal dakloze mensen: de registratie van briefadressen, de Wet werk en bijstand (WWB) en sinds 2020 gegevens van de reclassering. Dakloze mensen die jonger zijn dan 18 jaar of 65 jaar of ouder worden niet meegenomen in het onderzoek van CBS. Zij hebben per definitie niet of nauwelijks de kans om voor te komen in het bijstandsregister. Daarnaast verblijven veel oudere daklozen in een meer residentiële setting, zoals een hostel, een speciale maatschappelijke woonvoorziening voor oudere dakloze mensen of een andere vorm van 24-uurs maatschappelijke opvang. Jongeren onder de 18 jaar vallen binnen de Jeugdwet en worden tot 18 jaar opgevangen in instellingen voor jeugdhulp of door pleegzorg.
Deelt u de mening dat op basis van eerdergenoemde vragen het werkelijk aantal dakloze mensen veel hoger ligt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het CBS heeft sinds de voorgaande metingen geen wijzigingen aangebracht in de methodiek waarmee het aantal dakloze mensen wordt geteld. Door deze continuïteit zijn er trends vast te stellen in het aantal dakloze mensen. Daarnaast geeft de eerdergenoemde Monitor Dak- en Thuisloosheid inzicht in de hoeveelheid dakloze mensen die daadwerkelijk in beeld zijn bij de centrumgemeenten. Desondanks is er een groep die buiten beeld blijft. Het Rijk, de VNG en gemeenten zetten zich daarom in voor het verbeteren van monitoring en daarmee het zicht op de doelgroep.
Bent u voornemens om, conform de in Lissabon gemaakte Europese afspraak, dakloosheid in 2030 ook voor de eerder genoemde dakloze groepen mensen te beëindigen?
Niemand verdient het om dakloos te zijn. Een toekomstige aanpak dient zich daarom op bestrijding van alle vormen van dakloosheid te richten.
Deelt u de mening dat mensen niet dakloos gemaakt mogen worden?
Het is zeker niet wenselijk dat mensen dakloos worden gemaakt. Om huurders te beschermen kan een huurcontract daarom ook niet zomaar worden beëindigd. Dit kan alleen via de rechter en in uitzonderlijke situaties, zoals het niet-betalen van de huur, overlast of vanwege het verrichten criminele activiteiten. Tijdens de coronacrisis heb ik ook met verhuurderorganisaties en de VNG afspraken gemaakt over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen door betaalachterstanden gedurende de crisisperiode.
Het kabinet heeft structureel 65 mln. euro vrijgemaakt voor het aanpakken van dak- en thuisloosheid, zowel het voorkomen daarvan als het terugdringen van bestaande dak- en thuisloosheid. Daarbij komt een stevige aanpak op het gebied van wonen, waarbij de impact van aanpalende beleidsterreinen zoals zorg en begeleiding wordt meegenomen, evenals de huisvesting van andere aandachtsgroepen.
Deelt u de mening dat er een zorgplicht bij de verhuurder ligt op het moment dat deze iemand dakloos wilt maken? Zo ja, kunt u deze zorgplicht nog duidelijker verankeren? Zo nee, waarom niet en in welke situaties zou deze zorgplicht wel bij de verhuurder (moeten) liggen?
Zoals ik in de beantwoording op vraag 2 en 3 aangaf past het bij de taak van de woningcorporatie om voor het beëindigen van de huurovereenkomst met huurders te kijken naar alternatieve woonruimte of hen te verwijzen naar een plek waar zij daar voor terecht kunnen. Hier bestaat echter geen formele plicht voor. Hoe woningcorporaties dit invullen verschilt per corporatie.
Deelt u de mening dat de aangenomen motie Beckerman3 die de aanpak van dakloosheid tot topprioriteit maakt op nummer één op de agenda van de nieuwe Minister van Volkshuisvesting & Ruimtelijke Ordening moet komen te staan?
Het voorkomen en tegengaan van dak- en thuisloosheid vind ik, net als u, erg belangrijk. Het streven van het kabinet is daarbij om dak- en thuisloosheid zoveel mogelijk terug te dringen. Dat blijkt ook uit het Regeerakkoord. De precieze aanpak wordt de komende tijd ingevuld in samenwerking met onder meer gemeenten. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd door mij en door de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie.
De aanpak zal in ieder geval zien op het zo snel mogelijk zorgen voor een passende en betaalbare woonplek met de juiste zorg en begeleiding.
Het kabinet heeft structureel 65 mln. euro vrijgemaakt voor het aanpakken van dak- en thuisloosheid, zowel het voorkomen daarvan als het terugdringen van bestaande dak- en thuisloosheid. Daarbij komt een stevige aanpak op het gebied van wonen, waarbij de impact van aanpalende beleidsterreinen zoals zorg en begeleiding wordt meegenomen, evenals de huisvesting van andere aandachtsgroepen.
Wanneer komt u met een plan waaruit blijkt dat genoemde motie die de aanpak van dakloosheid tot topprioriteit maakt als zodanig uitgevoerd wordt?
Zoals ik in antwoord op vraag 52 heb aangegeven zal ik de komende tijd de aanpak vormgeven, samen met de Staassecretaris van Jeugd en Preventie.
Deelt u de mening dat iedere dag dat mensen dakloos zijn deze mensen in de steek zijn gelaten, letterlijk in de kou staan en hun rechten op behoorlijke huisvesting ernstig geschonden zijn?
Zie het antwoord op vraag 26 en 28.
Vindt u ook dat mensen net vóór de kerst dakloos maken extra wrang is?
Ik ben het met u eens dat de periode rondom kerst een extra vervelende periode is om dakloos te worden.
Zijn er zwaarwegende redenen te benoemen die ervoor zorgen dat iemand dakloos gemaakt mag worden? Zo ja, welke zijn dat?
Zoals ik al bij beantwoording van vraag 50, hebben huurders in Nederland huurbescherming. Dat betekent dat het huurcontract niet zomaar door de verhuurder beëindigd kan worden, maar alleen in uitzonderlijke gevallen. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Deelt u de mening dat een huisuitzetting zonder een alternatief voor een dak boven het hoofd niet mag voorkomen?
Zoals ik in de beantwoording op vraag 2 en 3 heb aangegeven, vind ik het bij de rol van woningcorporaties passen om bij het beëindigen van een huurcontract met de huurders te kijken naar alternatieve woonruimte, of hen te verwijzen naar een plek waar zij daar hulp in kunnen krijgen. Bovendien geldt daarnaast het huurrecht, zoals ik al bij de beantwoording van vraag 23 t/m 25 beschrijf. Huurders kunnen alleen in uitzonderlijke gevallen uit hun woning gezet worden en niet zonder tussenkomst van een rechter (zie beantwoording vraag 50). Dit geldt dus ook bij huurders van particuliere verhuurders. Particuliere verhuurders hebben echter niet de plicht om mee te zoeken naar alternatieve woonruimte. Bovendien heeft mijn voorganger ook tijdens de coronacrisis met verhuurderorganisaties en de VNG afspraken gemaakt over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen door betaalachterstanden gedurende de crisisperiode, waardoor de kans om de woning te verliezen nog meer is afgenomen.
Kunt u deze vragen astublieft apart beantwoorden en niet clusteren?
Ik heb de vragen apart beantwoord. Wel heb ik zo nu en dan terugverwezen naar een eerdere vraag.
De veroordeling tot vijf jaar van activist Alaa Abdel Fattah door Egypte |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat een Egyptische rechtbank de prominente mensenrechtactivist Alaa Abdel Fattah veroordeeld heeft tot een celstraf van vijf jaar?1
Ja. Op 20 december jl. heeft een Egyptische rechter een vonnis uitgesproken in de zaak van de activist Alaa Abdel Fattah, mensenrechtenadvocaat Mohamed El-Baqer en blogger Mohamed «Oxygen» Ibrahim, waarbij Abdel Fattah is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en El-Baqer en Oxygen elk tot vier jaar. Zij werden veroordeeld voor het verspreiden van desinformatie nadat zij kritiek hadden geuit op mensenrechtenschendingen van het regime.
Is het u bekend dat de familieleden van Fattah benadrukken dat zijn behandeling in de gevangenis erg slecht is en hij in vrijwel totale isolatie wordt gehouden?
Alaa Abdel Fattah werd het meeste recent in september 2019 gearresteerd, waarna hij in voorlopige hechtenis werd gehouden. Familieleden en verschillende mensenrechtenorganisaties hebben aangegeven zich grote zorgen te maken om zijn geestelijke gezondheid en hebben laten weten dat hij herhaaldelijk te maken heeft gehad met mishandeling en onmenselijke omstandigheden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt echter niet over verifieerbare informatie over zijn detentieomstandigheden.
Bent u met ons van mening dat deze prominente activist, die één van de gezichten was van de opstand tegen Mubarak in 2011, ten onrechte veroordeeld is en dat zowel deze (nieuwe) celstraf van vijf jaar voor «het verspreiden van desinformatie», als de wijze waarop hij als gevangene behandeld wordt, ernstige schendingen van de mensenrechten zijn door de Egyptische autoriteiten?
De veroordeling en de detentieomstandigheden van Alaa Abdel Fattah passen in een trend waarbij de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Egypte afneemt en burgerlijke vrijheden steeds meer onder druk komen te staan. Nederland is van mening dat journalisten, mensenrechtenverdedigers en anderen die vreedzaam gebruikmaken van hun vrijheid van meningsuiting, dat moeten kunnen doen zonder strafrechtelijke gevolgen, intimidatie of andere represailles. De ontwikkelingen geven reden tot aanhoudende zorg.
Bent u bereid om er bij de Egyptische regering direct op aan te dringen dat zij deze schendingen van de mensenrechten van Alaa Abdel Fattah onmiddellijk staken en hem vrij laten?
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades, waaronder de ambassade in Caïro, ontwikkelingen rondom de vrijheid van meningsuiting en de positie van mensenrechtenactivisten op de voet. Nederland trekt daarbij zoveel mogelijk samen op met de EU en gelijkgestemde landen. Voorafgaand aan het vonnis heeft Nederland nadrukkelijk zijn zorgen over deze zaak overgebracht aan de Egyptische autoriteiten en vervolgens teleurstelling geuit nadat het vonnis was uitgesproken. Dit betroffen gecoördineerde boodschappen vooraf afgestemd met verschillende gelijkgestemde landen. Ook is er op hoog-ambtelijk niveau via sociale media aandacht besteed aan deze zaak.
Wat is uw oordeel over het feit dat de regering-Sisi er al langere tijd op uit is om dissidente geluiden in Egypte actief uit te bannen?
Berichten over detentie, marteling en gedwongen verdwijningen van politieke tegenstanders en andersdenkenden komen helaas veelvuldig voor in Egypte. Daarnaast zijn er ook voorbeelden van journalisten en mensenrechtenverdedigers die recent zijn vrijgelaten. Desalniettemin is de mensenrechtensituatie in Egypte zorgwekkend en blijft dit onze constante aandacht houden. In november jl. heeft Egypte de eerste nationale mensenrechtenstrategie gelanceerd waarin ook thema’s als pre-trial detention en detentieomstandigheden zijn opgenomen. De EU heeft de strategie verwelkomd en ook Nederland ziet dit als een belangrijk aanknopingspunt om de mensenrechtendialoog met Egypte te voeren. EU-lidstaten, waaronder Nederland, achten het van belang dat Egypte prioriteit geeft aan een daadwerkelijke uitvoering van deze strategie.
Heeft u informatie over of een inschatting van het aantal Egyptenaren dat louter vanwege kritiek op de overheid vervolgd, berecht en/of vastgezet is door de autoriteiten?
De regering van Egypte heeft geen officiële statistieken gepubliceerd over het aantal gevangenen dat vastzit vanwege kritiek op de overheid. Mensenrechtenorganisaties en internationale waarnemers schatten dat er, sinds het aantreden van President Al-Sisi, tussen de 20.000 en 60.000 personen zijn opgepakt vanwege hun politieke opvattingen. De president zelf spreekt dit tegen en liet in 2019 weten dat er geen politieke gevangenen zijn in Egypte.
Op welke wijze heeft Nederland en/of de Europese Unie in het afgelopen jaar Egypte aangesproken op schendingen van mensenrechten en het onderdrukken van de vrijheid van meningsuiting?
Zowel in Caïro als in Den Haag gaat Nederland op verschillende niveaus regelmatig in gesprek met de Egyptische autoriteiten om de zorgen over mensenrechtenschendingen over te brengen. Dit gebeurt zowel publiek als achter de schermen en in bilateraal en multilateraal verband. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 25 januari 2021 uitte Nederland zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte en benadrukte het dat de EU wapenexportcriteria nauwgezet nageleefd dienen te worden. Tijdens de Mensenrechtenraad van februari-maart 2021 is er een gezamenlijke verklaring over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Egypte uitgesproken. Nederland ondertekende deze verklaring samen met 30 andere landen. Daarnaast vonden recentelijk politieke consultaties op hoog-ambtelijk niveau plaats waarbij de zorgen omtrent de mensenrechtensituatie eveneens uitgebreid aan bod zijn gekomen. Tot slot vormen mensenrechtenkwesties een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Egypte en worden deze op alle niveaus aan de orde gesteld, onder meer in oktober 2021 tijdens de Egypt-EU Association Committeeen in juli van datzelfde jaar tijdens de ontmoeting tussen de hoge vertegenwoordiger van het Europees buitenlands beleid, Josep Borrell, en de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken, Sameh Shoukry.
Bent u bereid bij het uitblijven van concrete toezeggingen en acties door Egypte – zoals de onmiddellijke invrijheidstelling van Fattah – te overwegen om hier samen met andere lidstaten van de Europese Unie consequenties aan te verbinden en desnoods een specifiek sanctiepakket af te kondigen?
Nederland vindt het van belang in bilateraal en multilateraal verband in open dialoog te blijven met Egypte om op deze manier in te kunnen blijven zetten op de verbetering van de mensenrechtensituatie in het land. Het instellen van een sanctiepakket wordt in deze situatie niet opportuun geacht.
Het bericht dat bewoners moeten wijken voor statushouders. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent het bericht «Bewoners Krabbebossen moeten wijken voor statushouders: «En wij dan? Wij hebben ook geen huis»»1
Ja, dit bericht is mij bekend. De gemeente Zundert zet zich met de buurgemeenten in voor huisvesting van statushouders. Met het plan van de gemeenten zouden ongeveer 95 statushouders kunnen worden gehuisvest in het eerste kwartaal van 2022. De locatie Krabbenbossen wordt nu nog bewoond door 20 bewoners, anti-kraak. Ik heb gehoord dat deze bewoners destijds een tijdelijk contract hebben getekend dat op korte termijn opgezegd kan worden. Daarvan wordt nu gebruik gemaakt en de gemeente heeft hierover de bewoners geïnformeerd.
Klopt het dat Krabbebossen een van de dertien extra landelijke pilots voor de huisvesting van statushouders is?
Op 6 december 2021 is de Regeling specifieke uitkering vergunninghouders gepubliceerd. Inmiddels hebben dertien gemeenten via deze regeling een financiële bijdrage gekregen voor het realiseren van huisvesting voor vergunninghouders. Een van de aanvragers is de gemeente Zundert, die met andere gemeenten in de Baronieregio een tussenvoorziening willen realiseren op de locatie Krabbenbossen.
Overigens gaat het in de regeling niet om pilotprojecten, maar om concrete projecten voor de huisvesting van vergunninghouders en andere doelgroepen die versneld tot realisatie gebracht kunnen worden. Deze projecten bestaan uit flexwoningen of tijdelijke woonvormen (zoals tijdelijk wonen in een kantoorpand of uitstel van de sloop van woningen). Verantwoordelijkheid voor de uitvoering en planning van deze projecten ligt bij de gemeenten. Met de plannen die de gemeenten hebben ingediend kunnen tussen nu en eind 2023 bijna 800 woonruimtes voor vergunninghouders worden gerealiseerd. Daarnaast worden er zo’n 600 woonruimtes voor andere aandachtsgroepen gerealiseerd. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft hiervoor 14,9 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik hecht eraan dat gemeenten zelf kunnen bepalen hoe zij de huisvesting van aandachtsgroepen het beste kunnen regelen in hun gemeenten. Uiteraard in goed overleg met de betrokkenen, met tijdige communicatie en met een passende oplossing voor huidige bewoners. Ik heb begrepen dat de gemeente inmiddels met de bewoner uit het artikel heeft gesproken.
Is het waar dat de bewoners in BN DeStem hebben moeten lezen dat in het pand Krabbebossen 130 statushouders worden gehuisvest en dat de huidige bewoners moeten verhuizen?
Ik heb begrepen dat de bewoners al eerder, namelijk begin december, via de gemeente zijn geïnformeerd over de plannen. Daarnaast heeft de gemeente aan de bewoners een brief gestuurd over het besluit voordat het bericht via BN De Stem in het nieuws kwam. Mogelijk hebben niet alle bewoners hiervan niet tijdig kennis kunnen nemen voordat het bericht in de media kwam.
Wat is uw reactie op deze informatievoorziening?
Het is aan de gemeente om tijdig met alle betrokkenen in gesprek te zijn en hen te informeren over plannen en besluiten.
Deelt u de mening dat deze informatievoorziening een slechte gang van zaken is?
Ik vind het vervelend zoals de betreffende bewoner van het besluit kennis heeft moeten nemen. Naar aanleiding van het krantenbericht heeft de gemeente en de burgemeester opnieuw contact gezocht met de bewoners.
Wat gaat u doen om deze slechte gang van zaken in de toekomst te voorkomen?
Colleges van B&W en gemeenteraden zullen zelf ervoor moeten waken dat betrokkenen tijdig van over plannen en besluiten worden geïnformeerd.
Kunt u een overzicht sturen van de dertien extra landelijk pilots, of dit het plaatsen van flexwoningen buiten betreft, of dit het plaatsen van flexstudio’s in een pand betreft, en of dit het transformeren van een pand betreft? Kunt u hierbij aangeven of in het betreffende pand nog bewoners wonen?
In de ingediende plannen van de gemeenten is niet in alle gevallen af te leiden om welk type (flex)woningen het gaat. In alle gevallen is onbekend of er nog bewoners wonen.
Klopt het dat de bedoeling van de dertien extra landelijke pilots is om nieuwe huisvesting te realiseren, en niet om huidige bewoners uit bestaande huisvesting te zetten?
Ja dat klopt.
Deelt u de mening dat het uitzetten van huidige bewoners slecht is voor het draagvlak onder Nederlanders voor de huisvesting van statushouders?
Ik ben blij dat gemeenten zich zoveel willen inspannen om op korte termijn extra huisvesting voor statushouders te proberen te realiseren. Uit de praktijk blijkt vaak dat er lokaal meer draagvlak is voor het huisvesten van statushouders als de huisvestingsprojecten worden gerealiseerd voor een mix van aandachtsgroepen. Ik ondersteun deze inzet. Ook omdat deze aanpak kan leiden tot meer doorstroming op de woningmarkt. Ongetwijfeld zullen de plannen van gemeenten gepaard gaan met lastige keuzes, en wellicht zijn daar soms bewoners bij betrokken die tijdelijk al op de beoogde locatie wonen. Uiteraard zal een gemeente in die gevallen oog moeten hebben voor de huisvestingssituatie van deze bewoners en hen tijdig moeten betrekken.
Is de Krabbebossen een project, waarbij statushouders gemengd gaan wonen bijvoorbeeld met jongeren?
De bijdrage is gegeven voor een project voor 95 woonruimtes voor statushouders. Een van de eisen van de regeling is dat ten minste 33% van de te realiseren wooneenheden bestemd is voor statushouders. De gemeente heeft er echter voor gekozen om op deze locatie alleen woningen voor statushouders te gaan realiseren.
Bent u bereid om de menselijke maat te hanteren en de huidige bewoners van Krabbebossen een alternatieve woonruimte aan te bieden zoals bijvoorbeeld in het nieuwe getransformeerde pand?
Ik ken de lokale situatie niet en ik wil niet in de verantwoordelijkheden van de gemeenten treden. Dat geldt ook voor de situatie in Zundert. In ben ervan overtuigd dat de burgemeester en het college zich in zullen spannen voor voldoende woningen in de gemeente Zundert.