Mogelijke fossiele exportsteun Santos Basin Pre-Salt Pole |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ex-ante publicatie op de website van Atradius Dutch State Business (Atradius DSB) van een nieuw fossiel project, genaamd Santos Basin Pre-Salt Pole – Stage 3?1
Ja.
Klopt het dat de exportkredietverzekering(ekv)-aanvraag een nieuw te bouwen floating production storage and offloading (FPSO) schip betreft, bedoeld om olie en gas te verwerken?
Ja.
Klopt het dat deze FPSO wordt ingezet voor ongeveer 30 jaar en als doel heeft om bij te dragen aan de toename van de olie en gasproductie in Brazilië?
Ja.
Welk Nederlands bedrijf heeft de exportkredietverzekeringsaanvraag ingediend? Welke andere exporteurs zijn bij dit project betrokken?
De uitvoerder van de exportkredietverzekering Atradius Dutch State Business (ADSB) publiceert categorie A-projecten (projecten met potentieel grote gevolgen voor mens en milieu) gedurende minstens 30 dagen voor afgifte van de polis. Ieder die geïnteresseerd is in het gepubliceerde project, kan tijdens deze publicatieperiode de milieu en sociale effectrapportage van het project bekijken en zijn of haar mening over het project kenbaar maken bij ADSB. Bij de ex-ante publicatie wordt geen informatie gegeven over de betrokken exporteurs, financiële instellingen of te de verzekeren waarde, omdat dit in deze fase concurrentiegevoelig is. In het geval van goedkeuring wordt deze informatie openbaar gemaakt bij polisafgifte.
Wat is de te verzekeren waarde?
Zie antwoord vraag 4.
Welke andere (buitenlandse) financiële instellingen, zoals exportkredietverzekeraars en private banken, zijn bij dit project betrokken?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat dit project volledig in strijd is met de tijdens de UN Climate Change Conference (COP26) gemaakte afspraken om per eind 2022 te stoppen met exportkredietverzekeringssteun voor fossiele projecten? Waarom wel of niet?
De COP26-verklaring ziet toe op het beëindigen van nieuwe overheidssteun aan de internationale fossiele energiesector per eind 2022. Het kabinet heeft de Kamer op 3 november jl. geïnformeerd hoe het voornemens is invulling te geven aan de COP26-verklaring. Het kabinet heeft hierbij klimaatwetenschappelijke inzichten betrokken (IEA, IPCC). Het kabinet hecht aan een zorgvuldige implementatie van dit beleid. Dat betekent dat er in principe per 1 januari 2023 geen aanvragen meer in behandeling zullen worden genomen, die niet in lijn zijn met de uitwerking van de COP26-verklaring. Dit betekent dat alleen aanvragen die vallen onder de beperkte uitzonderingsgronden zoals door het kabinet geformuleerd in de uitwerking van de COP26-verklaring in behandeling genomen worden. Voor reeds ingediende aanvragen, zoals het Santos Basin Pre-Salt Pole project, geldt dat deze tot uiterlijk eind 2023 kunnen leiden tot een polis. Aanvragen die voor 1 januari 2023 worden ingediend, dienen volledig en van behoorlijk niveau te zijn.
Het kabinet hecht eveneens aan een gelijkwaardig speelveld, en zal daarom de nadere invulling van het beleid van medeondertekenaars nauwlettend volgen. Het voorgenomen beleid zal aangepast worden als de beleidsontwikkeling bij de andere ondertekenaars daar aanleiding toe geeft.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer onwenselijk is om voor het einde van 2022 nog dergelijke grote fossiele projecten te verzekeren die tot decennialange uitstoot van enorme hoeveelheden vervuilende emissies leiden? Waarom wel of niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Bent u ermee bekend dat de projectdocumenten vermelden dat het project een negatieve impact heeft op de uitstoot van broeikasgassen endat het project zal bijdragen aan een significante toename aan olieproducten en het gebruik van fossiel gasin Brazilië?
Ja.
Erkent u dat dit in strijd is met de laatste wetenschappelijke inzichten, namelijk dat er geen enkele ruimte meer is voor nieuwe fossiele projecten, wanneer we in lijn willen blijven met de 1,5 graden opwarming van de aarde?
Om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graden moet de productie en het gebruik van fossiele brandstoffen volgens wetenschappelijke inzichten worden afgebouwd. Met de voorgenomen implementatie van de COP26-verklaring zet het kabinet een belangrijke stap in de Nederlandse inzet om de 1,5°C doelstelling internationaal te bereiken. In de basis komen projecten ten behoeve van nieuwe olie of gasproductie vanaf 1 januari 2023 niet meer in aanmerking komen voor ekv-dekking. Omwille van een zorgvuldige transitie wordt wel een overgangsperiode gehanteerd voor aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2023. De aanvragen voor 1 januari 2023, die volledig en van behoorlijk niveau zijn, kunnen nog tot uiterlijk 31 december 2023 tot een polis leiden.
Hoe verklaart u dat dit project überhaupt in overweging wordt genomen?
De betreffende aanvraag is begin dit jaar in behandeling genomen en bevindt zich op dit moment in de onderzoeksfase (due diligence). Het project is derhalve nog niet goedgekeurd. De COP26-verklaring ziet toe op de beëindiging van steun aan de fossiele energiesector per eind 2022. Het kabinet heeft de Kamer op 3 november geïnformeerd hoe het voornemens is invulling te geven aan de COP26-verklaring. Het kabinet hecht aan een zorgvuldige implementatie van dit beleid. Projecten zoals deze kennen vaak een lange aanlooptijd, waarbij door bedrijven al middelen geïnvesteerd worden in de fase vóór verkrijging van een opdracht. Een zorgvuldige implementatie betekent dat exporteurs de mogelijkheid krijgen om voor deze reeds gestarte activiteiten voor een gelimiteerde periode een polis te ontvangen. De reeds gedane aanvragen voor 1 januari 2023 kunnen tot uiterlijk eind 2023 leiden tot een polis.
Kunt u aangeven of er in kaart is gebracht hoeveel emissies dit project – gezien de olie en het gas die het zal produceren – zal genereren over de komende decennia? Zo ja, voor hoeveel uitstoot gaat dit project zorgen? Zo nee, bent u bereid om alsnog boven tafel te krijgen hoeveel uitstoot er mede mogelijk gemaakt wordt door deze exportkredietverzekering te verstrekken?
Op dit moment hebben wij nog geen informatie over de hoeveelheid emissies die naar aanleiding van dit project zullen worden uitgestoten. Deze informatie wordt opgevraagd als onderdeel van het onderzoeksfase, die momenteel nog gaande is. Wij rapporteren de emissies van projecten conform internationale afspraken (OESO Common Approaches).
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de Algemene Financiële Beschouwingen?
Dit is wegens de benodigde afstemming niet mogelijk gebleken.
De uitzending van In het vizier van De Jager over ouderenmishandeling |
|
Maarten Hijink |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van In het vizier van De Jager over ouderenmishandeling?1
Ik ken de uitzending. Het is duidelijk dat de betreffende cliënt niet op correcte wijze is bejegend, terwijl dat wel zou moeten. En dat is te betreuren.
Wat is uw reactie op het feit dat de klokkenluider die de misstanden binnen de instelling waar zij werkte naar buiten bracht om deze reden is ontslagen, terwijl deze misstanden niet werden beëindigd na interne meldingen?
Ik heb contact gehad met Vilente. Daar blijken enkele nuances. Het is aan de organisatie om een oordeel te geven over het ontslag van deze medewerker. Zij zijn tot dat besluit gekomen na een reeks van ontwikkelingen.
Heeft u zicht op het probleem van ouderenmishandeling binnen instellingen? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Er is eerder onderzoek gegaan naar ouderenmishandeling in zorginstellingen. In 2004 verscheen «Ouderenmishandeling in het verpleeghuis, Ervaringen, kennis en behoeften van verpleeghuisartsen» (Bardelmeijer, Maastricht). Dit onderzoek is weliswaar ouder, maar heeft een inzichtelijke indeling. In augustus 2019 verschenen de resultaten van een landelijke survey, Ouderenmishandeling in intramurale zorginstellingen (Beke en Movisie).
Bent u bereid om zorginstellingen een handreiking te geven over het melden van ouderenmishandeling, aangezien in de uitzending duidelijk wordt dat het niet altijd duidelijk is voor instellingen wat wettelijk gezien moet worden gemeld als het gaat om ouderenmishandeling?
Hiervoor is een handreiking Veilige zorgrelatie beschikbaar (vindplaats www.veiligezorgrelatie.nl). Deze gebruikt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd als richtsnoer.
Er is ook een serious game over ouderenmishandeling, «Wie helpt», om breder kennis te verspreiden, zodat het gesignaleerd kan worden. Het is een interactieve game ontwikkeld door het Mentorschap West-Brabant, Rabobank Zuidwest-Brabant, tanteLouise, en vertegenwoordigers van het National Actieprogramma tegen kindermishandeling & Huiselijk geweld. Iedereen kan de game makkelijk en gratis op z’n telefoon/tablet installeren (app store en google play, developer Goal043 BV).
Aan de hand van filmpjes en vragen ga je door het spel en krijg je inzicht hoe je ouderenmishandeling kunt herkennen en wat je dan kunt doen. Op die manier wordt het bewustzijn rondom dit thema vergroot.
Wat is uw reactie op de berichtgeving in de uitzending dat het voor naasten vaak een zeer lastig traject is om door het doen van aangifte hun recht te halen?
Het doen van aangifte kan in sommige situaties noodzakelijk zijn, maar is niet altijd eenvoudig en leidt bovendien niet altijd tot een bevredigende uitkomst. Het verdient dan ook de voorkeur zo mogelijk eerst andere mogelijkheden uit te nutten, zoals in gesprek gaan met de zorgaanbieder. Dat vergroot de kans op onderling begrip.
Bent u het ermee eens dat het makkelijker moet worden voor zorgverleners om ouderenmishandeling binnen hun eigen instelling te melden? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit te bereiken?
Ouderenmishandeling door medewerkers moet worden voorkomen en door mantelzorgers en/of familie tijdig worden gesignaleerd. Binnen zorginstellingen moet op een goede manier worden omgegaan met ouderenmishandeling. De organisatie moet daarvoor beleidsmatig aandacht hebben, ook wanneer sprake is van mishandeling door een medewerker.
De »Leidraad Veilige Zorgrelatie» is daarbij een richtsnoer. Daarnaast is een open en lerende cultuur in de organisatie cruciaal. Medewerkers zijn daarbij zelf ook belangrijk om dit onderling bespreekbaar te maken.
Bent u het ermee eens dat het gemakkelijker moet worden voor zorgverleners om misstanden binnen hun eigen zorginstelling te melden bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit te bereiken?
Zorgverleners kunnen mogelijke misstanden altijd melden bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd. Bij het meldpunt van de inspectie kunnen zorgaanbieders, zorgprofessionals en/of zorgverleners situaties melden die bijvoorbeeld een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid van cliënten of de zorg.
Op deze manier is het mogelijk voor zorgverleners om (anoniem) melding te maken over hun eigen werkgever of over een collega instelling of zorgverlener. Daarnaast is er de «Leidraad Veilige Zorgrelatie». De IGJ ziet erop toe dat deze leidraad geïmplementeerd én nageleefd wordt. De IGJ gebruikt deze leidraad om te laten zien dat ouderenmishandeling uiteraard sterk wordt afgekeurd en erop toe wordt gezien dat zorgaanbieders ervoor zorgen dat dit niet kan gebeuren bij hun cliënten.
Het opstarten van een mediation traject met het COA, rijk en gemeente Westerwolde |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de breed aangenomen motie opstarten mediation traject Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) in de gemeenteraad van Westerwolde? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met de betreffende motie. Allereerst wil ik mijn waardering uitspreken voor de jarenlange inzet van de gemeente om ruimte te bieden aan de locatie in Ter Apel waar het asielproces over de volle breedte wordt doorlopen. Op 28 november 2022 bracht ik een informeel werkbezoek aan de gemeente Westerwolde om de wensen en zorgen die leven onder het college van burgemeester en wethouders en de fractievoorzitters van de gemeenteraad te bespreken. In dat kader kwam ook de aangenomen motie over het opstarten van een mediation traject ter sprake. Het is spijtig dat de gemeenteraad zich genoodzaakt voelt om deze stap te zetten. Tegelijkertijd is een dergelijk traject bij uitstek geschikt om de samenwerkingsrelatie te verbeteren en het vertrouwen te herstellen.
Onderschrijft u dat in meerdere gevallen het COA afspraken met de gemeente Westerwolde niet is nagekomen?
Als gevolg van de druk op de keten van asiel tot integratie is het helaas niet altijd mogelijk gebleken om de met de gemeente Westerwolde afgesproken maximale opvangcapaciteit van 2000 personen in acht te nemen. In de afgelopen periode had het COA onvoldoende mogelijkheden om asielzoekers door te laten stromen naar locaties elders in het land. Bovendien was de instroom van asielzoekers hoger dan in voorgaande jaren het geval was en leverde de uitstroom van vergunninghouders naar huisvesting in gemeenten onvoldoende plekken op in de opvang. Vooral afgelopen zomer werd dat pijnlijk duidelijk en liep het in de keten op meerdere fronten vast, met een schrijnende situatie in en om de locatie Ter Apel tot gevolg.
Op dit moment bedraagt de bezetting in Ter Apel minder dan 2000 personen. Dit komt vooral doordat doorstroom naar locaties elders mogelijk is, zoals de locatie Marnewaard in de gemeente Het Hogeland waar mensen kort kunnen verblijven terwijl zij wachten op de start van het aanmeldproces in Ter Apel. De komende weken moet blijken of deze ontwikkeling doorzet. Alle inzet is erop gericht om structurele verbetering te realiseren. De problematiek is echter complex en de afhankelijkheden binnen de keten groot. Tegen de achtergrond van deze realiteit en met hulp van alle betrokken partijen spant het COA zich tot het uiterste in om zich te houden aan de afspraken uit het bestuursakkoord.
Bent u bekend met de wensen van gemeente Westerwolde die zowel de leefbaarheid in de gemeente Westerwolde als de structurele problematiek bij het COA een oplossing bieden, en wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met de wensen van de gemeente Westerwolde die betrekking hebben op de realisatie van nieuwe aanmeldcentra en voldoende opvangplekken alsmede de ontwikkeling van een «plan B» voor de onverhoopte situatie dat de maximale opvangcapaciteit op de locatie Ter Apel weer dreigt te worden overschreden. Ik onderschrijf de noodzaak om Ter Apel structureel te ontlasten en de aanhoudende tekorten in de asielopvang op te lossen. Met dit doel heeft het kabinet bestuurlijke afspraken met partners in de migratieketen en medeoverheden gemaakt waarover uw Kamer op 26 augustus 2022 is geïnformeerd.1 Daarnaast heeft het kabinet ook een aantal politieke afspraken gemaakt. Ik hecht grote waarde aan de overeengekomen maatregelen en zet, samen met alle betrokken partijen, onvermoeibaar in op de uitvoering ervan.
Kunt u per individuele wens van de gemeente Westerwolde de Kamer informeren in hoeverre u van plan bent hierin mee te gaan? Zo ja, kunt u per wens aangeven op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet staat beschreven in de bestuurlijke en politieke afspraken waar in het antwoord op vraag 4 naar wordt verwezen. De wensen van de gemeente Westerwolde zijn veelal in vergelijkbare bewoordingen of met een vergelijkbare strekking in de afspraken opgenomen. Als zodanig zet ik mij vanzelfsprekend in om de wensen te verwezenlijken. In periodieke brieven informeer ik uw Kamer over de invulling en voortgang van de getroffen maatregelen, meest recentelijk op 18 november jl.2
Hoe gaat u de gemeente Westerwolde tegemoet komen en ondersteunen om tot een gezamelijke nieuwe bestuursovereenkomst te komen?
De geldigheid van de huidige bestuursovereenkomst staat op dit moment niet ter discussie. Voor zover de ontwikkeling van een nieuwe bestuursovereenkomst aan de orde is, zou dit moeten volgen uit het nog te doorlopen mediation traject. Het is van groot belang dat de gemeente Westerwolde en het COA op basis van vertrouwelijkheid en vrijwilligheid het mediation traject met elkaar doorlopen, te meer vanwege de inzet op het herstel van vertrouwen. Om die reden onthoud ik mij van uitspraken waarmee ik vooruit zou lopen op een mogelijke uitkomst en die het verloop van het traject kunnen beïnvloeden.
Bent u op de hoogte van de berichtgeving van RTV Noord1 waarin Marco Visscher (fractievoorzitter grootste partij van Westerwolde) voorstelt om naar de rechter te stappen om de overeenkomst met het COA te ontbinden mocht dit traject niet adequaat bevonden worden? Beseft u dat het sluiten van de COA-locatie in Ter Apel ten gevolge van een rechtsgang een enorme crisis oplevert voor de asielketen?
Ja, ik ben bekend met het standpunt van dhr. Visscher. Op basis van mijn gesprekken met de gemeente Westerwolde en het COA heb ik vertrouwen dat beide partijen open en constructief het traject ingaan met het oog op het continueren en – waar mogelijk – verbeteren van de samenwerkingsrelatie. Ik heb dan ook geen reden om aan te nemen dat een gedragen oplossing waarin alle belangen worden behartigd niet gevonden kan worden. Tot slot benadruk ik dat de locatie Ter Apel van onschatbare waarde is voor het asielproces en daarmee voor alle ketenpartners, waaronder het COA.
Bent u het eens met de stelling dat een succesvol mediation traject wenselijker is dan een rechtsgang van de gemeente Westerwolde?
Ja, het staat buiten kijf dat een succesvol mediation traject de voorkeur heeft boven rechterlijke tussenkomst. Het streven van een mediation traject is immers gericht op het (her)opbouwen van vertrouwen tussen de partijen op vrijwillige basis. Partijen hebben een eigen verantwoordelijkheid om deel te nemen en invulling te geven aan het traject. De uitkomst zal om die reden per definitie op de steun en medewerking van partijen kunnen rekenen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen voor 26 oktober 2022 beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de gevraagde termijn te beantwoorden. Dat betekent evenwel niet dat tot het moment van schrijven geen stappen zijn ondernomen. Zo heeft de gemeente Westerwolde aan de Nationale ombudsman, dhr. van Zutphen, gevraagd om een rol te spelen in het traject. Ik heb begrepen dat hij inmiddels met beide partijen heeft gesproken en voornemens is op basis hiervan een voorstel te doen.
Verborgen betalingen aan cardiologen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat cardiologen zonder toestemming miljoenen euro’s van medische bedrijven ontvangen?1
Ja.
Heeft het gesprek met de Vereniging voor Cardiologie en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat u aankondigde naar aanleiding van het nieuws over verborgen betalingen aan cardiologen al plaatsgevonden? Zo ja, wat is er uit dit gesprek gekomen?2
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik inmiddels een eerste gesprek gevoerd met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Het gesprek met de Vereniging voor Cardiologie heeft nog niet plaatsgevonden. Zoals eerder toegezegd zal ik uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 informeren over de uitkomsten van deze gesprekken.
Is de IGJ inmiddels een onderzoek gestart naar hoe het geld dat de cardiologen hebben ontvangen precies is besteed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen resultaten van dit onderzoek verwacht worden?
De IGJ is een onderzoek gestart. Dit onderzoek richt zich op de verplichte transparantie bij gunstbetoon en de borging daarvan in de ziekenhuizen. Een eerste stap hierbij is een uitvraag bij de betreffende zorginstellingen. Duidelijk moet worden hoe binnen de instellingen de wettelijke kaders al dan niet zijn nageleefd, hoe de transparantie in de betreffende instelling is georganiseerd en hoe hierop intern wordt gecontroleerd. Daarnaast moet uit het onderzoek komen welke stappen door de instellingen worden ondernomen, en of de ziekenhuisbesturen voldoende handvatten hebben om te voldoen aan de (wettelijke) kaders.
Daarnaast is de IGJ in gesprek gegaan met de veldpartijen, die tezamen de verantwoordelijkheid dragen voor de zelfregulering, vastgelegd in de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH). Hierbij wordt de huidige uitvoering van de bestaande zelfregulering besproken. Aan de hand van alle verkregen informatie bepaalt de IGJ welke vervolgstappen nodig zijn. Ik verwacht dat hier nog dit jaar meer bekend over is.
Kunt u inmiddels aangeven of het mogelijk is om deze verborgen betalingen terug te vorderen, of in ieder geval ervoor te zorgen dat deze betalingen ten goed komen aan de betreffende ziekenhuizen?
Als in het onderzoek van de IGJ overtredingen van de wettelijke kaders gunstbetoon worden geconstateerd, kan de IGJ daartegen optreden. Zo kan de IGJ overgaan tot het opleggen van bestuurlijke boetes.
Voor de duidelijkheid wil ik hier benadrukken dat dit mogelijke acties zijn, vanzelfsprekend moet eerst het onderzoek worden afgewacht. De IGJ heeft zelf geen bevoegdheid om betalingen binnen een privaatrechtelijke overeenkomst terug te vorderen of te doen terugvorderen.
Kunnen de betreffende cardiologen berispt worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen kunnen tegen hen genomen worden? Komt er een melding aan het Openbaar Ministerie? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is mogelijk. De IGJ kan betreffende zorgprofessionals en/of raden van bestuur en leveranciers van medische hulpmiddelen aanspreken op het niet voldoen aan de gestelde kaders. Indien op grond van de wettelijke kaders volgt dat er sprake is van een overtreding van de wet in het kader van gunstbetoon, kan de IGJ bestuursrechtelijke maatregelen nemen (de eerder benoemde bestuurlijke boete). Mocht in het onderzoek bij de IGJ het vermoeden van fraude ontstaan, dan kan de IGJ de FIOD hierop attenderen.
Deelt u de mening dat de kans op dit soort misstanden veel kleiner zou zijn en dat er meer mogelijkheden om in te grijpen zouden zijn, zoals op basis van het arbeidsrecht, als artsen in loondienst zouden zijn en betalingen van medische bedrijven slechts via ziekenhuizen zouden verlopen? Zo nee, waarom niet?
Zowel voor medisch specialisten die in loondienst werken als vrijgevestigde medisch specialisten geldt een meldplicht voor nevenactiviteiten en neveninkomsten bij het Transparantieregister. Echter, wanneer sprake is van kwade wil kan het zowel in loondienst als bij vrijgevestigden voorkomen dat nevenfuncties en neveninkomsten niet gemeld worden. Ik ben van mening dat voor beide gevallen, loondienst en vrijgevestigd, er duidelijke regels moeten zijn met adequate mogelijkheden tot ingrijpen als misstanden gesignaleerd worden. De arbeidsrelatie van een medisch specialist tot de zorginstelling zou hierin geen verschil mogen maken.
Het is mijn wens om beter te waarborgen dat betalingen aan zorgprofessionals en zorginstellingen inzichtelijk zijn. Dit neem ik zeer serieus. De komende tijd beraad ik mij daarom op de vraag wat hiertoe de meest effectieve maatregelen zijn. De vraag of, en zo ja in welke vorm, hiervoor nadere wet- en regelgeving nodig is, neem ik nadrukkelijk mee in deze afweging. Ik verwacht u in het eerste kwartaal van 2023 hierover nader te informeren.
De Chinese investeringen in Nederlandse bedrijven |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Pim van Strien (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ruim 900 Nederlandse bedrijven in handen van Chinezen: «Risico op spionage»»?1
Ja.
Herkent u de zorgen en signalen uit dit artikel en, zo ja, hoe apprecieert u deze?
Buitenlandse investeringen en internationale samenwerking zijn belangrijke pijlers voor het verdienvermogen van de Nederlandse economie. Het levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse innovatiepositie, concurrentievermogen en welvaart. Tegelijkertijd zien we dat heimelijke en niet-heimelijke middelen, waaronder spionage, door statelijke actoren in het economische domein worden ingezet. Hierbij kunnen andere motieven spelen dan strikt financieel-economische, waardoor onder meer onze nationale veiligheidsbelangen kunnen worden geschaad.2 Het kabinet neemt gepaste maatregelen om Nederland weerbaar te maken tegen de dreiging van statelijke actoren. Zo wordt er onder andere gewerkt aan de invoering van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet Vifo), het Wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionage en kennisveiligheidsbeleid. Sinds 2020 is ook de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie (Wozt) in werking. Het kabinet zet ook in op meer algemene maatregelen ter versterking van digitale weerbaarheid, zoals in de telecomsector is gedaan middels het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie en de daaruit volgende beschikkingen en een ministeriële regeling. Daarnaast kijken we nauwlettender naar risicovolle strategische afhankelijkheden, van Rusland, van China en van andere derde landen, en het mitigeren van risico’s voor onze nationale veiligheid die daaruit voortvloeien.
Was de Nederlandse staat al bekend met het feit dat dit aantal Nederlandse bedrijven in Chinese handen is?
De meest recente cijfers (CBS: Nederland Handelsblad 20223) laten zien dat het aantal Chinese multinationals in Nederland tussen 2018 en 2022 met 45 bedrijven afnam naar 510. Een andere bron is het Ultimate Beneficial Owner (UBO) register van de Kamer van Koophandel. Deze informatie is beschikbaar via openbare bronnen.
Bovendien hoeven dergelijke gegevens niet direct iets te zeggen over risico’s voor nationale veiligheid. Afhankelijkheid van derde landen is een gegeven in Nederland. De aanwezigheid van Chinese bedrijven is dat ook en niet per definitie onwenselijk. Het wordt onwenselijk als de aanwezigheid van de buitenlandse partijen onze belangen schaadt, indien de continuïteit van vitale processen, de integriteit en exclusiviteit van informatie en kennis wordt aangetast en/of risicovolle strategische afhankelijkheden ontstaan. Om ons daar weerbaar tegen te maken neemt het kabinet in het kader van het tegengaan van de dreiging tegen statelijke actoren gepaste maatregelen, zoals ook genoemd onder het antwoord op vraag 2.
De rijksoverheid houdt middels de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zicht op actuele dreigingen. De diensten hebben onder meer tot wettelijke taak onderzoek te verrichten naar (de inlichtingenactiviteiten van) andere landen. Ook hebben zij tot taak maatregelen ter bescherming van o.a. de nationale veiligheid te bevorderen, waaronder de vitale sectoren. In dat kader onderhouden de diensten nauwe contacten met relevante onderdelen van het Nederlandse bedrijfsleven.
Zo nee, wat is de reden dat dit niet wordt bijgehouden en deelt u de mening dat actueel inzicht in de Chinese aanwezigheid in Nederland van belang is voor de nationale veiligheid, mede gezien de conclusie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst eerder dit jaar dat China op dit moment de grootste bedreiging voor de economische veiligheid in Nederland is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bedrijven in Nederland hebben een aanmerkelijke Chinese minderheidsaandeelhouder, in de orde van grootte van vijf tot 50 procent van de eigendom? Als hier geen zicht op is, waarom niet?
Het kabinet houdt geen actief overzicht bij van eigendomsstructuren van bedrijven – ook omdat aandelenbelangen continu van eigenaar veranderen – en kan indien nodig gebruikmaken van reeds beschikbare data. Openbare bronnen, zoals het hierboven genoemde CBS, waar aandeelhouderschap van bedrijven wordt bijgehouden hebben meestal enkel data waarbij het aandelenpercentage 50% of hoger is. Er zijn daarnaast ook private partijen die dergelijke aandeelhoudersstructuren bijhouden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in de haven van Rotterdam meerdere strategische bedrijven in Chinese handen zijn, gezien de vitale functie van de Rotterdamse haven in onze economie en samenleving? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met u van mening dat het essentieel is dat de Rotterdamse haven haar belangrijke maritiem-logistieke functie voor onze economie onafhankelijk en veilig kan blijven uitoefenen. Het mitigeren van risico’s als gevolg van risicovolle strategische afhankelijkheden en het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht is binnen alle vitale processen een aandachtspunt. Een scenario-onderzoek – in opdracht van het interdepartementale Kennisnetwerk China – dat recentelijk is uitgevoerd toont aan dat Chinese actoren reeds zeer invloedrijk zijn in het internationale maritiem-logistieke domein en dat China-gerelateerde goederenstromen een grote rol in de Nederlandse maritiem-logistieke hub-functie spelen. Het zowel behouden van deze prominente hub-functie als het beschermen van strategische bewegingsruimte staat daarmee onder druk. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging tussen economisch belang, open strategische autonomie en nationale veiligheid. Het is daarbij belangrijk om te blijven bezien of het instrumentarium dat voorhanden is om risico’s te voorkomen of te verminderen, afdoende is. Afstemming met onze buurlanden en de Europese Commissie is daarbij tevens essentieel. Het kabinet onderzoekt daarom momenteel – samen met deze partijen – in hoeverre reeds bestaand instrumentarium een antwoord kan bieden en hoe dit, indien nodig, aangepast kan worden.
Welke mogelijkheden biedt de Wet veiligheidstoets, investeringen, fusies en overnames om toezicht te houden op de huidige Nederlandse bedrijven in Chinese handen?
De Wet Vifo is landenneutraal en is gericht op het toetsen van verwervingsactiviteiten, ongeacht waar de investeerder vandaan komt. Dit om onder meer omzeilingsconstructies en afhankelijkheden van anderen te voorkomen. Inwerkingtreding van de wet is voorzien in het eerste kwartaal 2023. Artikel 58 van de wet biedt de tijdelijke mogelijkheid om verwervingsactiviteiten in vitale aanbieders en/of bedrijven die actief zijn op sensitieve technologie, die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de inwerkingtreding, maar na 8 september 2020, alsnog aan een toets te onderwerpen. Dit kan indien er een redelijk vermoeden is ontstaan dat deze verwervingsactiviteiten een risico voor de nationale veiligheid zouden kunnen vormen. De Wet Vifo biedt geen mogelijkheid om toezicht te houden op verwervingsactiviteiten die voor 8 september 2020 hebben plaatsgevonden en/of niet onder het toepassingsbereik van de wet vallen. Het toezicht van de Wet Vifo is uiteraard ook na inwerkingtreding van toepassing op verwervingsactiviteiten in huidige Nederlandse bedrijven die onder het toepassingsbereik vallen. Hierbij zal naar verwachting steeds beter inzicht ontstaan over investeringen uit specifieke landen die onder de wet vallen.
Vindt u dat er momenteel voldoende mogelijkheden zijn om zicht te houden op ongewenste investeringen en overnames en deze tegen te gaan? Als dit niet het geval is, deelt u dan de mening dat dit een lacune in de huidige wetgeving betreft? Zo ja, hoe bent u voornemens deze lacune te dichten? Bijvoorbeeld door de Wet veiligheidstoets, investeringen, fusies en overnames uit te breiden?
Het kabinet beschikt over een uitgebreid stelsel van investeringstoetsingen. Dit stelsel bestaat naast de Wet Vifo ook uit sectorale investeringstoetsen op het gebied van telecommunicatie, gas en elektriciteit. Daarnaast is een sectorspecifiek wetsvoorstel voor de defensie-gerelateerde industrie in voorbereiding. De Wet Vifo fungeert hierin als vangnet voor vitale processen. Daarnaast heeft de Wet Vifo betrekking op bedrijven die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie. Momenteel wordt gewerkt aan een algemene maatregel van bestuur om het toepassingsbereik van de Wet Vifo te verfijnen. Deze algemene maatregel van bestuur zal volgens amendement-Van Strien4 worden voorgehangen in uw Kamer.
Daarnaast investeert het kabinet in meer kennisopbouw over investeringen en overnames in Nederland, zoals het onderzoek naar de invloed van Chinese actoren in het internationale maritiem-logistieke domein.
Welke mogelijkheden ziet u om, in het licht van de ontwikkelingen in de de afgelopen tijd, waarbij bepaalde landen evident een kwalijke rol spelen, van een «landenneutraal» beleid richting een meer landenspecifiek en proactief beleid te gaan? Deelt u de mening dat betreffende statelijke dreigingen dermate structureel, grootschalig, vergaand en moeilijk te bestrijden zijn dat de bewijslast moet worden omgekeerd, zodat proactief en schaalbaar gehandeld kan worden? Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijk effectief beleid op te tuigen?
De kracht van de Nederlandse economie is haar open karakter, waarbij het principe is dat buitenlandse activiteiten in beginsel welkom zijn. Ook is Nederland een groot voorstander van het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem en de WTO, waar het non-discriminatiebeginsel fundamenteel is. Dit heeft een goede reden: Nederland wil immers ook dat andere landen niet tegen ons discrimineren. Landenneutrale wetgeving respecteert tevens het verbod op discriminatie zoals neergelegd in artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast is het van belang dat instrumentarium toepasbaar blijft op veranderende dreigingen en geopolitieke ontwikkelingen en omzeilingsconstructies voorkomen kunnen worden.
Om deze redenen geeft het kabinet de voorkeur aan een landenneutraal wettelijk instrumentarium; maar waar nodig worden binnen die kaders of in de toepassing gerichte(re) maatregelen getroffen om de dreiging van bepaalde statelijke actoren te verminderen, statelijke actoren te ontmoedigen of de weerbaarheid van Nederland te vergroten. Daarvoor is een samenhangende en diverse set aan maatregelen en instrumenten nodig die Nederland in staat stelt zich hiertegen te verweren. In de Kamerbrief tegengaan statelijke dreigingen is nader ingegaan op de aanpak rondom het tegengaan van statelijke dreigingen5. Op korte termijn zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over de aanpak van statelijke dreigingen.
Hoeveel van de in het artikel genoemde 900 bedrijven zijn direct actief in of voeren werkzaamheden uit gerelateerd aan de vitale sectoren of sensitieve technologie?
Departementen wijzen onder hun beleidsverantwoordelijkheid organisaties aan als vitale aanbieders wanneer deze partij essentieel is voor de continuïteit en weerbaarheid van een vitaal proces. Hierdoor heeft het kabinet goed zicht op de organisaties binnen de vitale sectoren en worden er passende weerbaarheidsmaatregelen getroffen.
Het kabinet heeft geen alomvattende lijst van bedrijven die direct actief zijn in of werkzaamheden uitvoeren gerelateerd aan sensitieve technologieën. Wel heeft het kabinet zicht op de export van goederen en technologie met een dual-use karakter die voorkomen op de bijlagen van de EU Dual-Use Verordening (EUR2.021/821) naar buiten de Europese Unie. Daarnaast is er ook zicht op de totale export van goederen en technologie die voorkomen op de Gemeenschappelijke EU-Lijst van Militaire Goederen. Relevante bedrijven zijn bekend bij de douane en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Bedrijven hebben, na inwerkingtreding, ook een meldplicht bij het Bureau Toetsing Investeringen in het kader van de Wet Vifo. Daarnaast is er uiteraard veel contact met bedrijven, wat ook bijdraagt aan zicht op deze categorieën bedrijven.
Tegelijkertijd is het voor het kabinet niet mogelijk en vanwege de impact op het vestigings- en ondernemersklimaat ook niet wenselijk om bij ieder bedrijf te komen controleren wat zij precies doen, mits zij zich aan de bestaande wet- en regelgeving houden.
Welke instrumenten heeft de overheid op dit moment om te monitoren of sensitieve kennis en technologie niet via deze 900 bedrijven weglekt naar China? Zijn dat er voldoende? Zo niet, waar ontbreekt het momenteel aan en welke mogelijkheden ziet u om dit te verhelpen?
Het kabinet zet zich actief in om Nederland weerbaar te maken tegen de dreiging vanuit statelijke actoren.6 Hiervoor beschikken we over een breed palet aan instrumenten om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Naast de al genoemde instrumenten als exportcontrole en investeringstoetsing, zijn dat onder meer de uitbreiding strafbaarstelling spionage, het aanwijzen van vertrouwensposities, maatregelen op veilige inkoop en kennisveiligheidsmaatregelen. Over dit bredere bestuurlijke en juridische instrumentarium is uw Kamer geïnformeerd per brief op 8 juli 2022 (Kamerstuk 32 637 / 30 821, nr. 501).
Hoeveel van deze 900 bedrijven zijn tevens erkend referent bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst?
Zonder uitspraken te doen over de status van de bedrijven op de lijst van RTL en Follow the Money, hebben van de 903 bedrijven op deze lijst, inclusief hun dochters (1.369), 243 bedrijven de erkend referentstatus. Dit is openbare informatie, aangezien alle bedrijven met een erkend referentstatus te vinden zijn in het openbaar register erkende referenten.
De kennismigrantenregeling, en daarbij de erkend referentsystematiek, is in het leven geroepen om de Nederlandse kenniseconomie te stimuleren en hoogopgeleide medewerkers van buiten de EU aan te trekken en te behouden. Alleen bedrijven die de status van erkend referent hebben kunnen vreemdelingen via de kennismigrantenregeling naar Nederland halen. Misbruik wordt zo veel mogelijk voorkomen, onderkend en aangepakt. In dit verband is het nuttig om te benadrukken dat momenteel in een interdepartementaal traject in brede zin wordt onderzocht hoe ongewenste kennis- en technologieoverdracht naar statelijke actoren zich onder meer verhoudt tot het erkend referentschap en hoe mogelijke ongewenste overdracht kan worden tegengegaan. Hierover wordt uw Kamer binnenkort verder geïnformeerd in de Kamerbrief Aanpak statelijke dreigingen en aanbieding dreigingsbeeld statelijke actoren 2.
Hoeveel van deze 900 bedrijven ontvangen tevens staatssteun in eigen land, in directe dan wel in indirecte vorm, door bijvoorbeeld te profiteren van een onevenredig afgeschermde thuismarkt?
Als bedrijven staatssteun ontvangen is er niet zonder meer sprake van oneerlijke concurrentie. Ook binnen de EU ontvangen bedrijven staatssteun. Binnen de EU is staatssteun echter aan strikte regels gebonden om te voorkomen dat het gelijk speelveld verstoord wordt. Als bedrijven uit derde landen subsidie ontvangen hoeven zij zich niet aan de Europese staatssteunregels te houden. Dit kan als gevolg hebben dat zij een sterke positie op de Europese interne markt opbouwen en zelfs de concurrentie kunnen verstoren. Op die manier is het dus mogelijk dat er dan sprake is van oneerlijke concurrentie bij subsidies uit derde landen, maar dit is lastig algemeen te stellen omdat veel afhangt van de specifieke omstandigheden van het geval. Om verstoring van de concurrentie op de interne markt door staatsgesteunde bedrijven uit derde landen tegen te gaan is recent de verordening buitenlandse subsidies aangenomen.
Deelt u de mening dat, als deze bedrijven staatssteun ontvangen, dit een oneerlijke vorm van concurrentie is?
Per wanneer verwacht u dat het mogelijk is om op basis van het instrument buitenlandse subsidies van de Europese Unie maatregelen te nemen om deze oneerlijke situatie recht te trekken? Bent u bereid zich in te zetten voor het zo spoedig mogelijk daadwerkelijk toepassen van dit instrument op Chinese bedrijven die via staatssteun zorgen voor een ongelijk speelveld?
De Verordening buitenlandse subsidies zal het mogelijk maken op te treden indien er op de Europese interne markt overnames worden gedaan waarbij sprake is van verstorende subsidies uit derde landen of als bedrijven die deze subsidies ontvangen inschrijven op aanbestedingen. Daarnaast is het voor de Europese Commissie ook mogelijk om op eigen initiatief alle andere marktsituaties te onderzoeken en een ad hoc-aanmelding te vragen voor kleinere concentraties en openbare aanbestedingen, als zij vermoedt dat er sprake kan zijn van een verstorende buitenlandse subsidie.
Ik ben blij dat de onderhandelingen over dit belangrijke instrument recent zijn afgerond. Wanneer de verordening precies in werking treedt, is nu nog onduidelijk, maar de verwachting is vanaf het derde kwartaal van 2023.
Nederland heeft zich vanaf het begin ingezet voor dit instrument. Nu is het belangrijk dat de Commissie de verordening snel na inwerkingtreding gaat toepassen en waar nodig zal het kabinet dit bij de Commissie onder de aandacht brengen.
Het gevaar dat er een Nederlands filiaal van de Londense shariarechtbank Al-Haddad wordt geopend en Nederlanders naar het VK afreizen om daar shariarecht te laten spreken |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering van de reportagereeks Breuklijnen waarin de kijker geconfronteerd wordt met de compleet eigen, op de sharia beruste, samenleving die is ontstaan in de Londonse wijk Tower Hamlet?
Ja.
Bent u het eens dat de situatie die in deze wijk ontstaan is, namelijk een waar extreme shariarechtspraak boven de democratische rechtsstaat gaat, zeer onwenselijk en zorgelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen zicht op de situatie in het Verenigd Koninkrijk, dus ik kan geen uitspraken doen over de situatie in deze wijk.
In algemene zin ben ik het met u eens dat een situatie waarin religieuze rechtspraak boven de beginselen van de democratische rechtsstaat en nationale wetgeving staat onacceptabel, onwenselijk en zeer zorgelijk is.
In Nederland is de Nederlandse wet altijd leidend. De wet geldt voor iedereen, ongeacht geslacht, religie of etniciteit. Iedereen moet op dezelfde bescherming van rechten en vrijheden een beroep kunnen doen. Daarnaast kan en mag er in Nederland geen sprake zijn van een parallelle rechtsstructuur die de werking van de Nederlandse (democratische) rechtsorde ondermijnt.
Deelt u de mening dat islamitische vrouwen, die in het bijzonder slachtoffer zijn van deze extreme sharia rechtspraak, juist door democratische wetten en de seculiere rechtsstaat beschermd dienen te worden? Zo ja, hoe beoordeelt u deze ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Een ieder dient beschermd te worden door de Nederlandse wet- en regelgeving. Zeker degenen die extra kwetsbaar zijn.
Het kabinet staat voor een Nederlandse samenleving waarin ruimte is voor een grote diversiteit aan beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Grondrechten als gelijke behandeling, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, gelden voor iedereen in Nederland, dus ook voor islamitische vrouwen.
Uitgangspunt in Nederland is dat eenieder de vrijheid heeft om zichzelf te kunnen zijn, zich te ontplooien en om het leven naar eigen inzichten en wensen in te vullen, echter altijd binnen de kaders van onze democratische rechtsorde, die gelden voor iedere burger.
Deelt u de mening dat er in een democratische rechtstaat geen ruimte is voor shariarechtbanken? Zo nee, waarom niet?
De vrijheid van godsdienst biedt gelovigen ruimte om advies in te winnen van een religieuze instantie of voorganger, zoals een imam of predikant. Het staat mensen vrij om dit ook in het buitenland te doen. Een religieus advies mag echter nooit of te nimmer afgedwongen worden door een machtsmiddel en mag tevens niet indruisen tegen de Nederlandse wetgeving en democratische rechtsorde. Het is in strijd met de beginselen van de Nederlandse democratische rechtsstaat als mensen een eigen rechtssysteem hanteren, dat zich buiten de kaders van deze rechtsorde begeeft. Het kabinet ziet het als haar taak dit te voorkomen. Ook mag er van indirecte dwang geen sprake zijn. De Nederlandse wet is te allen tijde leidend en men moet zich altijd op deze rechten en vrijheden kunnen beroepen. De beoordeling of er sprake is van strijd met beginselen van de Nederlandse democratische rechtsstaat is aan de Nederlandse rechter.
Uitspraken van imams of andere religieuze voorgangers die religieuze wetgeving, zoals shariarecht, toepassen, hebben in Nederland geen bindende kracht en kunnen derhalve de Nederlandse wet niet opzijzetten.
Bent u ervan op de hoogte dat dezelfde shariarechter en haatprediker Al-Haddad ook volgers heeft in Nederland en dat hij mogelijkheden verkent om eenzelfde rechtbank in Nederland te openen? Hoe beoordeelt u deze zorgwekkende ontwikkeling?
Voorop staat dat ik het onacceptabel, onwenselijk en zeer zorgelijk vind als er in Nederland een shariarechtbank, of een andere religieuze rechtbank, zou worden geopend die religieuze wetgeving boven de Nederlandse wet plaatst. Dat staat namelijk lijnrecht tegenover de rechtsorde zoals wij die in Nederland kennen. Hier trek ik een duidelijke grens. Zoals eerder bij vraag 4 aangegeven is er in Nederland dan ook geen ruimte voor religieuze rechtbanken, waaronder shariarechtbanken, waar religieuze oordelen afgedwongen worden en de in Nederland geldende wetten en vrijheden opzij gezet worden.
Zoals u weet ga ik niet in op individuele gevallen. In Nederland bestaan geen officiële of formeel erkende shariaraden. Wel kunnen moslims, of andere gelovigen, aankloppen bij een geestelijke of voorganger voor een advies of religieus oordeel bij maatschappelijke of religieuze vraagstukken.
Als er sprake is van advies of alternatieve vormen van geschilbeslechting, zoals bemiddeling, biedt het Nederlandse rechtssysteem daar wel ruimte voor onder de strenge voorwaarde dat dit volledig vrijwillig plaatsvindt en deze adviezen binnen de grenzen blijven die de Nederlandse wet en de openbare orde daaraan stellen. Ook bij religieuze bemiddeling of advies moet het gegarandeerd zijn dat de Nederlandse wet leidend is en gerespecteerd wordt. Daar mag geen twijfel over bestaan.
De Nederlandse wet biedt mogelijkheden om organisaties met het oog op de openbare orde te verbieden. Onder artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek kan een rechtspersoon waarvan het doel of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde op verzoek van het openbaar ministerie door de rechtbank verboden verklaard en ontbonden worden. Daarnaast geldt dat ook voor andere organisaties die aanspraak kunnen maken op het recht op vereniging als bedoeld in artikel 8 van de Grondwet hun recht op vereniging kan worden beperkt in het belang van de openbare orde.
Bent u het met eens dat koste wat kost moet worden voorkomen dat er in Nederland een filiaal van deze shariarechtbank wordt geopend? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties heeft u al genomen om dit te voorkomen en welke acties gaat u nog ondernemen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u inzichtelijk hoeveel moslims in Nederland contact zoeken met deze Al-Haddad of andere soortgelijke shariarechters in het buitenland om geschillen volgens de sharia op te lossen? Zo ja, kunt u dit aantal afzetten tegen voorgaande jaren? Is er sprake van een stijging? Zo nee, wat gaat u doet om hier beter zicht op te krijgen? Zo ja, welke acties verbindt de regering aan een bezoek aan een buitenlandse shariarechtbank?
Nee, dit is niet inzichtelijk. Ik heb geen bevoegdheid of grondslag om hier, op persoonsniveau, onderzoek naar te doen. In samenspraak met de Minister voor Rechtsbescherming zal ik bezien welke wetenschappelijke onderzoeken er zijn gedaan naar shariarechtspraak in ons land en of deze onderzoeken voldoende zicht bieden op de huidige ontwikkelingen en of aanvullend onderzoek noodzakelijk is.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om te doen wat nodig is om onze eigen wijken te beschermen tegen deze vorm van religieuze onderdrukking van vrouwen, extreme ongelijkheid en de mogelijkheid dat hele wijken in parallel samenlevingen veranderen? Wat gaat u concreet doen om te voorkomen dat een dergelijke situatie ook in Nederland ontstaat?
Zoals eerder aangegeven kan er in Nederland geen sprake zijn van een parallelle rechtsstructuur die de werking van de Nederlandse (democratische) rechtsorde ondermijnt.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 dient eenieder beschermd te worden door de Nederlandse wet- en regelgeving. Iedere Nederlander moet zich ten alle tijden op deze rechten en vrijheden kunnen beroepen. Als dit niet het geval is, vind ik dit zeer onwenselijk. Zoals bij het antwoord op vragen 5, 6 en 10 aangegeven, is het OM bevoegd om op te treden als dit nodig is.
Daarnaast zet het kabinet in op het versterken van veerkracht en weerbaarheid van kwetsbare of vatbare groepen in onze samenleving. U wordt binnenkort geïnformeerd over de Agenda veerkracht en weerbaarheid. Daar iedereen in Nederland volwaardig moet kunnen deelnemen aan de samenleving zonder inperking van hun zelfbeschikkingsrecht zet ik met het onlangs aan u toegezonden meerjarenplan zelfbeschikking 2022–2025 in op de bevordering van zelfbeschikking in gesloten gemeenschappen. Ik werk hierbij samen met maatschappelijke organisaties.
Als er sprake is van onderdrukking in bepaalde wijken dan zijn hiervoor landelijke en lokale instanties beschikbaar die deze vrouwen kunnen helpen. De overheid kan dit niet alleen en werkt hierbij samen met maatschappelijke organisaties die goed in staat zijn om de diverse gemeenschappen te bereiken.
Ziet u hier ook een rol weggelegd voor de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering – waarin een aantal departementen samenwerken – kan gemeenten adviseren bij hulpvragen over (algemene) fenomenen, zoals hoe om te gaan met religieuze rechtspraak, maar niet over casuïstiek waarbij persoonsgegevens verwerkt worden. Ik zie daarom op casusniveau geen rol voor de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Zoals u weet is de Taskforce sinds april 2021 gestopt met persoons- of organisatie duidingen, vanwege het ontbreken van een juridische grondslag hiervoor van een aantal partners. Hier is uw kamer eerder over geïnformeerd.1
Kunt u aangeven of u signalen heeft dat er op dit moment ook al shariarechtbanken acties zijn in Nederland? Welke zijn dat dan en welke acties onderneemt u dan om dit tegen te gaan? Is onze bestaande wetgeving voldoende om shariarechtbanken te kunnen sluiten wanneer zij een ondermijning van de Nederlandse rechtstaat vormen of ongelijkheid tussen man en vrouw stimuleren?
Zie antwoord vraag 5.
Stijgende energieprijzen zorginstellingen |
|
Raoul Boucke (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw beeld van de effecten van de stijgende energiekosten voor ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders zoals verpleeghuizen?
Vanuit de verschillende domeinen (Wlz, Zvw, Wmo en Jeugd) heeft het Ministerie van VWS signalen ontvangen over en van zorgaanbieders die dit jaar worden geconfronteerd met aanzienlijke financiële tegenvallers als gevolg van hoger dan geraamde (energie)prijzen en/of voor volgend jaar minder gunstige scenario’s prognosticeren mede door de gestegen (energie)prijzen 2022. Kortheidshalve verwijs ik naar de brieven hierover van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, de Staatssecretaris van VWS en mijzelf van 17 oktober1 en 22 november2 jongstleden.
Bent u bekend met signalen dat sommige ziekenhuizen overwegen de op diesel gedreven noodgeneratoren aan te zetten omdat dit goedkoper wordt in vergelijking tot gas? Krijgt u soortgelijke geluiden en welke zijn deze?
Mij zijn die signalen niet bekend. Ik kan mij wel voorstellen dat zorgorganisaties zich genoodzaakt zien dergelijke keuzes te overwegen om op korte termijn kosten te besparen. Veel ziekenhuizen beschikken over noodaggregaten of -generatoren in verband met leveringszekerheid in geval van een stroomstoring of andere calamiteit.
Deelt u de meining dat dit onwenselijk is?
Vanwege de impact van fossiele brandstoffen op het klimaat en onze leefomgeving is een overstap op hernieuwbare energie te verkiezen. Dat geldt voor heel Nederland, dus ook voor de zorgsector. Over het verkleinen van zijn klimaat- en milieu-impact heeft de zorgsector recent opnieuw afspraken gemaakt in de Green Deal Samen werken aan duurzame zorg. Een van de doelstellingen daarvan is om de uitstoot van CO2 in 2030 met 55% te hebben gereduceerd. In dat kader ga ik er van uit dat een overstap op diesel-gestookte energie, indien daar sprake van is, een tijdelijke uit nood geboren aangelegenheid is en eerder uitzondering dan regel. De hogere energieprijzen maken een overstap naar hernieuwbare energie of het besparen van energie immers financieel aantrekkelijk. Het kabinet houdt aandacht voor prikkels om energieverbruik te verminderen en duurzaamheid te bevorderen.
Welke maatregelen treft de regering om de energiekosten bij ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders te mitigeren?
Hiervoor verwijs ik naar eerder genoemde brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, de Staatssecretaris van VWS en mijzelf van 22 november3.
Neemt u ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders mee in de uitwerking van het energieplafond of andere compenserende maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Indien zorginstellingen voldoen aan de voorwaarden van het energieplafond, waarbij sprake moet zijn van een kleinverbruikersaansluiting, is het energieplafond ook voor hen van toepassing.
Indien zorginstellingen aan de voorwaarden van de Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb (TEK) voldoen, kunnen zij in aanmerking komen voor de TEK. De voorwaarden daarvoor zijn als volgt:
Heeft u een overzicht van de ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders die mogelijk in financiële nood komen vanwege de gestegen energieprijzen?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. Of en in welke mate ziekenhuizen en andere zorgaanbieders hier mee te maken krijgen is afhankelijk van de individuele situatie, waarbij veel elementen een rol spelen (algehele inflatie, wel of niet aflopen energiecontract, mogelijkheden om energiebesparende maatregelen door te voeren, risicobuffers om financiële tegenvallers op te vangen, afspraken met zorgverzekeraars over compensatie etc.).
Deelt u de opvatting dat de herstructureringswet Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) kan worden ingezet om noodlijdende ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders op korte termijn te ondersteunen?
De wet maakt het voor bedrijven mogelijk schulden te herstructureren door middel van een akkoord, dat bindend is voor alle schuldeisers en aandeelhouders. In algemeenheid kunnen zorginstellingen, net als andere bedrijven gebruik maken van de WHOA. Belangrijke voorwaarde voor toepassing van de WHOA is dat er sprake is van een dreigend faillissement. Het moet redelijkerwijs aannemelijk zijn dat de onderneming insolvent zal raken wanneer geen maatregelen worden getroffen.
Welke andere maatregelen worden getroffen om ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders te ondersteunen en daarmee de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg te garanderen?
De maatregelen die het kabinet neemt zijn benoemd in de eerder genoemde brieven. Op het gebied van verduurzaming ondersteunt het kabinet de zorgsector met kennis via het Expertisecentrum Verduurzaming Zorg4, met advies en begeleiding via het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed van de RVO5 en met financiële ondersteuning via de subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA)6, de SDE++ en de ISDE.
Het bericht dat beide Nord Stream pijpleidingen vlak na elkaar zijn stuk gegaan en dat seismologische bureaus van Denemarken en Zweden hevige explosies hebben geregistreerd. |
|
Alexander Hammelburg (D66), Faissal Boulakjar (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht en hoe groot schat u de kans dat de explosies het gevolg zijn van sabotage?
Het staat vrijwel zeker vast dat het hier een sabotageactie betrof. Attributie naar een specifieke actor is op dit moment niet mogelijk.
Zijn er aanwijzingen dat de explosies het gevolg waren van een technisch mankement?
Die aanwijzingen zijn er niet.
Kan Rusland beschadigingen aan de pijpleidingen aandragen als reden om onder contractuele leveringsverplichtingen uit te komen?
Een beheerder van gasinfrastructuur kan een force majeur aandragen als reden voor het niet kunnen nakomen van contractuele verplichtingen. Door een beroep te doen op overmacht, neemt het risico af op schadeclaims voor niet geleverde volumes.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het volledig afstappen van Russisch gas, om Europa minder kwetsbaar te maken voor soortgelijke voorvallen bij andere pijpleidingen voor Russisch gas?
In EU-verband pleit het kabinet ervoor om de afhankelijkheid van Russisch gas zo snel mogelijk af te bouwen. De EU heeft als doel om voor 2030 geheel volledig onafhankelijk te zijn van Russische fossiele brandstoffen waaronder gas. Maar wanneer de EU als geheel volledig onafhankelijk zal zijn van Russisch gas is niet duidelijk. Hierbij moet worden opgemerkt dat het voor de ene lidstaat makkelijker is dan voor sommige andere lidstaten, aangezien zij voor een groot gedeelte van hun energievoorziening afhankelijk zijn van Russisch gas, waardoor het een ingewikkelde opgave is om daar op korte termijn volledig van af te stappen. Het kabinet wil in EU-verband bezien hoe deze lidstaten zo goed mogelijk ondersteund kunnen worden om de verdere afbouw van Russische gasexport op te vangen.
Er worden in EU-verband verschillende stappen gezet om de afhankelijkheid van Russisch gas af te bouwen, zo is er in juli afgesproken dat alle lidstaten moeten streven het gasgebruik met 15% te verminderen. Dit doel is nog vrijblijvend, maar Nederland pleit voor een verplicht reductiedoel. Op de Energieraad van 30 september jl. is een aanvullend pakket maatregelen goedgekeurd dat onder meer verplichte elektriciteitsbesparing omvat. Daarnaast is er tussen de lidstaten nog discussie of er een prijsplafond op de import van Russisch pijpleidinggas moet komen. Het kabinet steunt een dergelijke maatregel. Op de Energieraad van 25 oktober is er een eerste gedachtewisseling geweest over het pakket aan energiemaatregelen dat de Commissie op 18 oktober jl. heeft gepubliceerd. Hierover wordt de Kamer nog nader geïnformeerd.
Additioneel heeft de Europese Commissie onlangs bij de EU-landen aangedrongen om vaart te zetten bij de bescherming van de vitale infrastructuur. De Commissie heeft daarbij vier sleutelsectoren aangewezen die prioriteit moeten krijgen: energie, de digitale infrastructuur, transport en ruimte. Daarbij kondigde de Commissie ook een onderzoek aan specifiek naar zeekabels vanwege de enorme strategische en maatschappelijke belangen.
Is er, indien er sprake is van opzet door een partij of land, sprake van schending van internationale verdragen, bijvoorbeeld het VN-zeerechtverdrag dat toeziet op bescherming van het marine milieu?
Om vast te stellen of sprake is van een schending van internationaal recht is nader onderzoek naar de toedracht van de explosies vereist, onder andere naar de vraag welke regels van internationaal recht van toepassing zijn op de situatie. De Zweedse, Deense en Duitse autoriteiten doen momenteel onderzoek naar de toedracht van de explosies bij Nord Stream 1 en 2.
Wat betekent het voor de veiligheid van andere (internationale) energie-infrastructuur, bijvoorbeeld de kabels voor windparken op zee, als er sprake is van opzet door een partij of land?
Eerder is aan deze Kamer gemeld dat vitale onderzeese infrastructuur zeer kwetsbaar is voor mogelijk spionage, evenals voor verstoring en sabotage.2
Wat zijn de gevolgen van deze explosie voor het veiligheidsassessment van onze eigen vitale infrastructuur in de Noordzee, zoals de pijpleidingen naar Noorwegen en de internetkabels vanuit de Verenigde Staten?
Deze explosie heeft aangetoond dat de onderzeese infrastructuur fysiek zeer kwetsbaar is en dat is zorgwekkend. Hoewel nog afhankelijk van de attributiekwestie laat daadwerkelijk sabotage van onderzeese vitale infrastructuur zien dat er intenties bestaan deze infrastructuur aan te grijpen. Het veiligheidsassessment verschilt bij de verschillende domeinen van de zee.
Bent u bereid de Noors-Nederlandse pijpleidingen te observeren en zo nodig te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn?
Met betrekking tot de infrastructuur op de Noordzee, waaronder de Noors-Duitse en Noors-Nederlandse-Beligsche pijpleidingen is het kabinet alert op het risico en dreigingen tegen vitale infrastructuur op zee en het borgen van de continuïteit van de processen waar zij onderdeel van uit maken, waaronder gaslevering. Op de specifieke maatregelen die wij nemen wordt ingegaan in de Kamerbrief die uw Kamer samen met het antwoord op deze Kamervragen toeging.
Kunt u deze vragen met enige spoed en afzonderlijk beantwoorden?
In overleg met de Minister van Defensie en de Minister voor Klimaat en Energie heb ik er voor gekozen deze vragen gezamenlijk met de door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toegezegde Kamerbrief aan u te sturen. Het betreft een complex dossier waarbij uitgebreide interdepartementale afstemming en internationale coördinatie met bondgenoten en partners wenselijk is om te komen tot nadere afspraken ten aanzien van de bescherming van cruciale infrastructuur op de Noordzee.
Het realiseren van een aanmeldcentrum voor asielzoekers in Bant |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Aanmeldcentrum Bant is van de baan, COA ziet te weinig draagvlak» en «Mogelijk plek voor nareizigers in plaats van aanmeldcentrum in Bant»?1, 2
Ja.
Kunt u uitleggen wat de situatie nu precies is en welke concrete plannen er liggen voor het realiseren van opvang in de gemeente Noordoostpolder? Welke stappen moeten er nog worden gezet en welke knelpunten kunnen nog in de weg zitten voor de komst van opvang?
De situatie is, dat het COA het oorspronkelijke verzoek niet heeft doorgezet omdat in verschillende bijeenkomsten met het college, de gemeenteraad van Noordoostpolder, vertegenwoordigers van dorpsbelangen en omwonenden werd onderstreept dat er al vele jaren draagvlak is om bij te dragen aan de asielopvang in Nederland, maar dat de nieuwe functie op de beoogde plek niet passend is. Het COA heeft in een brief aan het college gevraagd om na te denken over een alternatief. In deze brief is opgenomen dat de bezwaren die lokaal tegen het ingediende plan leven, serieus worden genomen, en dat de gemeente daarom wordt gevraagd na te denken over een ander voorstel. Dit gezien de aanhoudende behoefte voor meerdere aanmeldcentra in het asielsysteem. De gemeente heeft eerder aangegeven bereid te zijn een dergelijk voorstel te doen om daarmee, naast het AZC in Luttelgeest, een additionele bijdrage aan de asielopvang te kunnen leveren.
Inmiddels heeft het gemeentebestuur van Noordoostpolder mij geïnformeerd dat het maandag 10 oktober jl. heeft besloten om een additionele locatie met 300 opvangplekken beschikbaar te willen stellen binnen de gemeente Noordoostpolder en zoekt het in samenwerking met het COA naar een geschikt kavel. De gemeente is in de lead voor de verkenning, participatie en het aandragen van een voorkeurslocatie bij het COA. De gemeenteraad heeft het COA verzocht om de aangekochte kavel in Bant te verkopen. Het COA zal hierover in gesprek gaan met de gemeente. De nieuwe locatie zal naar alle waarschijnlijkheid gaan fungeren als een opvangplek waar nareizende gezinsleden kunnen verblijven in afwachting van een woning bij de referent. Het betreft hier dan geen aanmeldcentrum zoals oorspronkelijk bedoeld.
Wanneer zal de genoemde opvang in Bant in bedrijf worden genomen?
Gezien de dringende noodzaak om Ter Apel te ontlasten is een snelle realisatie van deze voorziening essentieel. Het bestuur van de gemeente Noordoostpolder is zich daarvan bewust.
Waarom denkt u dat er geen draagvlak is voor een aanmeldcentrum maar wel voor de opvang van nareizigers? Hoe beoordeelt u dit onderscheid?
Dat oordeel was in dit geval aan het gemeentebestuur van Noordoostpolder. Ik heb daar in dit geval geen uitgesproken mening over – mede omdat de gemeente al een sinds vele jaren een forse bijdrage levert met het asielzoekerscentrum in Luttelgeest. In algemene zin roep ik gemeenten op om zo min mogelijk doelgroepbeperkingen voor te leggen bij het realiseren van opvanglocaties
Wat is de reden om in te zetten op een opvang voor nareizigers, aangezien nareizigers op dit moment al in Zevenaar terecht kunnen?
In Zevenaar is een proceslocatie voor de ontvangst van nareizigers, maar er is nog steeds behoefte aan meer proces – en opvangcapaciteit voor de nareizigers die in afwachting zijn van een woning bij hun referent.
Zie mijn beantwoording op vraag 4.
Deelt u de mening dat de realisatie van een aanmeldcentrum een hoge urgentie heeft? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Waarom is niet gekozen voor het gebruik van een ruimtelijk instrumentarium zoals een inpassingsplan voor de realisatie van een aanmeldcentrum in Bant?
Er is op dit moment niet gekozen voor het gebruik van een ruimtelijk instrumentarium omdat de gemeente Noordoostpolder al sinds enkele decennia een forse bijdrage levert aan de asielopvang door middel van het AZC Luttelgeest.
Welke stappen zet u nu om alsnog op zeer korte termijn een aanmeldcentrum te realiseren zodat Ter Apel kan worden ontlast?
Ik ben op diverse plaatsen in Nederland in gesprek voor de realisatie van een additioneel aanmeldcentrum.
Op welke termijn verwacht u de Kamer te kunnen informeren over een nieuwe locatie voor een aanmeldcentrum?
Daar kan ik op dit moment geen toezegging over doen omdat dat afhankelijk is van de medewerking van gemeenten.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor het commissiedebat vreemdelingen- en asielbeleid van 19 oktober, beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Cliënt heeft GGZ vaak niet nodig |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cliënt heeft GGZ vaak niet nodig»?1
Ja dat ben ik.
Bent u van mening dat een bredere maatschappelijke blik op psychische problemen kan helpen bij het terugdringen van de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat ben ik zeker van mening. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 21 oktober jongstleden heb bericht2, ondersteun ik een werkwijze waarin multidisciplinair wordt gekeken naar problemen die mensen hebben. In deze werkwijze wordt vanuit de ggz samengewerkt met het sociaal domein voor gevallen waarin ondersteuning op het gebied van bijvoorbeeld schuldenaanpak of huisvesting nodig of zelfs meer passend is. Met de ggz-sector heb ik in lijn met dat gedachtegoed afspraken gemaakt over mentale gezondheidscentra3 en invoering van het zogenaamde verkennend gesprek. Met betrokken partijen, waaronder de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), heb ik verder afspraken gemaakt om het sociaal domein en de sociale basis te versterken. De afspraak hierbij is om de komende vijf jaar te komen tot een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten (zoals herstel- en regiecentra) en digitale lotgenotengroepen. Het doel van de bredere maatschappelijke blik is om mensen beter en sneller te helpen en op den duur kan dat ook bijdragen aan kortere wachttijden in de ggz.
Heeft u zicht op hoe de aanpak van onderliggende sociale problemen waar mensen mee kampen de wachtlijsten in de GGZ zouden kunnen terugdringen? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
Op basis van wetenschappelijke literatuur weten we dat psychische problemen vaak samengaan met problemen op andere levensgebieden, zoals bijvoorbeeld schulden, wonen en eenzaamheid. Uit de ervaringen met de zogenaamde «netwerkintake» blijkt ook dat naar de ggz doorverwezen cliënten in sommige gevallen beter geholpen zijn met begeleiding of ondersteuning in die andere levensgebieden. Dit betekent dat deze personen niet langer op de wachtlijst
hoeven te staan voor een behandeling in de ggz. De verwachting is daarom ook dat de met de ggz-sector en het sociaal domein afgesproken inzet hierop zal bijdragen aan een reductie van de wachttijden.
In het kader van het Integraal Zorgakkoord (IZA) zullen we de komende periode monitoren welk effect de bovengenoemde maatregelen hebben en hoe deze de wachttijden in de ggz beïnvloeden.
Bent u in gesprek met uw collega Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen om te bezien hoe u gezamenlijk deze problemen kunt aanpakken om voorgenoemde wachtlijsten terug te dringen? Zo nee, bent u bereid om dit te gaan doen?
Zoals ik hierboven heb aangegeven zijn er verschillende initiatieven om de problemen van mensen met psychische problemen in een betere verbinding met het sociaal domein aan te pakken. Daarnaast zet ik mij samen met mijn collega’s van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in om mensen met psychische problemen aan het werk te helpen. Hieraan wordt uitvoering gegeven door middel van de re-integratiemethode Individuele Plaatsing en Steun (IPS) en het project «Hoofdzaak Werk» van het UWV, de VNG, Divosa, werkgeversvereniging AWVN, de Nederlandse ggz en Zorgverzekeraars Nederland. Tenslotte werken VWS en SZW ook samen binnen de Aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal», die de Staatssecretaris van VWS op 10 juni 2022 aan uw Kamer heeft toegezonden4.
Bent u op de hoogte van initiatieven in de schuldhulpverlening die zich richten op het vergroten van de mentale gezondheid en weerbaarheid van mensen die kampen met schulden? Zo nee, bent u van mening dat een dergelijk programma effect zou kunnen hebben?
Uit diverse onderzoeken blijkt een sterke wisselwerking tussen de fysieke en mentale gezondheid enerzijds en langdurige stress door geldzorgen anderzijds. Ook het recente advies «Van schuld naar schone lei» van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) bevestigt deze relatie. Mensen met problematische schulden hebben vaker te maken met psychische klachten en/of stoornissen, ze ervaren meer en vaker lichamelijke klachten en beperkingen. Zo heeft circa een vijfde van de mensen met problematische schulden ook problematiek waarvoor zorg in de ggz wordt gezocht. Tegelijkertijd spelen gezondheidsproblemen vaak een cruciale rol bij problematische schulden.
In de schuldhulpverlening is de afgelopen jaren in toenemende mate aandacht voor stress-sensitieve dienstverlening. Hierbij is het doel van de hulpverlening om de ervaren stress bij mensen met schulden te verminderen en mensen stap voor stap de regie over de eigen situatie terug te geven. Een bekend voorbeeld in dit kader is Mobility Mentoring: een brede, integrale aanpak waarin niet alleen wordt gekeken naar iemands financiële situatie, maar ook naar leefgebieden die daarmee samenhangen. Een andere bekende methode binnen de schuldhulpverlening is psycho-educatie: een vorm van voorlichting die cliënten inzicht geeft in hoe stress doorwerkt in hun gedrag. Ook leren cliënten met psycho-educatie hoe ze beter met hun stress kunnen omgaan. Het doel is dat ze uiteindelijk meer grip op hun leven krijgen en minder stress ervaren. Beide methoden zijn voorbeelden van schuldhulpverlening waarbij de negatieve gevolgen van stress vanwege geldzorgen het vertrekpunt zijn voor de wijze waarop de hulp wordt geboden, en waarbij het vergroten van mentale gezondheid en weerbaarheid centraal staan.
Welke stappen zijn u en de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van plan te zetten om ervoor te zorgen dat onderliggende sociale problemen waar patiënten in de GGZ mee kampen worden aangepakt om psychisch lijden te verkleinen?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en 5. Er zijn reeds meerdere initiatieven op het snijvlak van mentale gezondheid en sociale problemen en/of werkgelegenheid.
Welke stappen onderneemt u om mentale weerbaarheid en een preventieve aanpak van psychische gezondheidsproblematiek breder te integreren binnen het zorgveld?
Op 10 juni jl. heeft de Staatssecretaris de Aanpak «Mentale Gezondheid: van ons allemaal» aan uw Kamer aangeboden5. Met deze aanpak wordt ingezet op een beweging voor een mentaal gezond Nederland. Daarnaast zullen de afspraken en maatregelen in het kader van het IZA – bijvoorbeeld die met betrekking tot de inrichting van mentale gezondheidscentra en de brede invoering van het verkennende gesprek – verder uitgewerkt en geïmplementeerd worden. Daarmee zet ik specifiek binnen de ggz de beweging naar de voorkant in en wil ik de focus leggen op het voorkomen van psychische klachten of – indien deze zich toch voordoen – het zo snel mogelijk kijken welke zorg of ondersteuningsbehoefte mensen hebben. Dit moet ertoe gaan leiden dat we de samenwerking tussen zorg en sociaal domein versterken, op een meer integrale wijze naar de problemen van mensen kijken en sneller en meer passende zorg en ondersteuning kunnen bieden.
De uitspraken inzake het indammen van de bevolkingsgroei |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht uit het Nederlands Dagblad waaruit blijkt dat u de bevolkingsgroei wil indammen?1
Ja
Deelt u de mening dat het kabinet spreekt met één mond? Zo ja, waarom gaat u dan met uw uitspraken in tegen het kabinet dat juist inzet op meer bevolkingsgroei?
Op 29 september jongsleden heb ik een brief (kst-1051463) naar uw Kamer gestuurd waarin ik nader inga op mijn uitspraken in het genoemde artikel en hoe dit past binnen de eenheid van kabinetsbeleid.
Ik citeer uit deze brief:
«In het artikel in het Nederlands Dagblad ben ik ingegaan op de demografische groei en de effecten daarvan op Nederland. Er zijn grenzen aan de groei die we kunnen accommoderen in de ruimte en dat is reden om na te denken over manieren waarop we de verwachte bevolkingsgroei kunnen afremmen.
Deze gedachten sluiten aan op het coalitieakkoord. Het kabinet heeft als doel meer grip te krijgen op migratie. In het coalitieakkoord is opgenomen dat het kabinet periodiek inzicht wil krijgen op de verwachte arbeids-, kennis- en asielmigratie en daarbij de mogelijkheid te onderzoeken om te werken met een beleidsmatig richtgetal van migratie naar Duits voorbeeld. Het kabinet heeft besloten een staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 in te stellen om de implicaties van vergrijzing en bevolkingsgroei te doordenken. De resultaten verwachten we eind 2023.»
Hoe verhouden uw uitspraken zich met de realiteit dat er onder de diverse kabinetten Rutte ruim één miljoen nieuwkomers zijn bijgekomen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik pleit ervoor meer grip te krijgen op demografische ontwikkelingen in Nederland, in lijn met het coalitieakkoord. Naar aanleiding van de resultaten van de staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 zal ik samen met mijn collega’s in het kabinet bespreken op welke manier de verwachte demografische trends en ontwikkelingen impact zullen hebben op de beleidsterreinen onder mijn verantwoordelijkheid en/of op de terreinen van mijn collega’s in het kabinet.
Hoe verhouden uw uitspraken zich met het feit dat onder dit kabinet het ene na het andere immigratierecord wordt verbroken, alleen al over 2022 bijna 200.000 nieuwkomers? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe verhouden uw uitspraken zich met een Staatssecretaris die als lijn heeft «hoe meer asielzoekers, hoe beter»?2 Graag een gedetailleerd antwoord.
In zoverre deze vraag betrekking heeft op eenheid van kabinetsbeleid, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. De kwalificaties in deze vraag worden niet herkend. Nederland staat voor een rechtvaardig, humaan en effectief asiel- en migratiebeleid. Het kabinet wil migratie zoveel mogelijk in goede banen leiden binnen de kaders van de EU en de internationale verdragen. Voorstellen uit de Tweede Kamer worden dan ook steeds tegen die inzet getoetst.
Hoe verhouden uw uitspraken zich met het kabinetsbeleid dat elk voorstel tot immigratiebeperkende maatregelen torpedeert: onder andere geen asielstop, geen grenscontroles, het niet actief uitzetten van asielzoekers die criminele delicten plegen, het niet uitzetten van veilige- en derdelanders, en het niet opzuigen van het VN-Vluchtelingenverdrag dat een aanzuigende werking heeft op asielzoekers? Graag een gedetailleerd antwoord.
Onder mijn verantwoordelijkheid valt hoe vergrijzing en bevolkingsgroei doorwerken in ruimtelijke ordening, een leefbare woonomgeving en bouwopgaves voor de toekomst. In de eerder genoemde Kamerbrief van 29 september breng ik dit nader in kaart. Langs deze lijnen zal ik vanuit mijn portefeuilles inspelen op de effecten, maar ik zie dat dat alleen niet voldoende zal zijn. Er zijn dus ook grenzen aan wat we aan kunnen. Tevens is de eerder genoemde staatscommissie ingesteld om advies uit te brengen over scenario's, beleidsopties en handelingsperspectieven van de regering in relatie tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen. De kwalificaties in deze vraag worden niet herkend. Nederland staat voor een rechtvaardig, humaan en effectief asiel- en migratiebeleid. Het kabinet wil migratie zoveel mogelijk in goede banen leiden binnen de kaders van de EU en de internationale verdragen. Voorstellen uit de Tweede Kamer worden dan ook steeds tegen die inzet getoetst.
Hoe gaat u de daad bij het woord voegen en hoe gaat u de bevolkingsgroei adequaat indammen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord op vraag 3.
De bereikbaarheid van acute zorg in Rotterdam-Rijnmond en omgeving |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het dashboard van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond met de aanrijtijden van ambulances?1
Ja.
Deelt u de conclusie, aangezien bij A1-incidenten een ambulance in 95% van de gevallen binnen vijftien minuten ter plaatse dient te zijn, dat bij diverse gemeenten in deze regio het percentage daar zeer regelmatig ver onder ligt?
De streefnorm2 die in de Regeling Ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen geldt voor de gehele Veiligheidsregio en niet voor afzonderlijke locaties of gemeenten. Deze streefnorm houdt in dat bij een A1-melding in 95% van de gevallen binnen 15 minuten een ambulance ter plaatse is. Landelijk gezien was in 2021 95% van de A1-inzetten de ambulance binnen 16:44 minuten ter plaatse. Voor de regio Rotterdam-Rijnmond was dit in 2021 18:15 minuten. Dat betekent dat voor 95% van deze ritten de ambulance er maximaal 18:15 minuten over deed om ter plaatse te zijn. Hoewel de streefnorm daarmee niet gehaald wordt, is de gemiddelde responstijd voor alle A1-inzetten wel 10:42 minuten voor deze regio. Dit betekent dat het grootste gedeelte van A1-inzetten er veel sneller was dan 15 minuten.
Een hoge aanrijtijd betekent overigens niet dat de patiëntveiligheid en continuïteit van zorg per definitie in gevaar is. De NZa licht toe dat zowel de regionale ambulancevoorzieningen (RAV’s) als zorgverzekeraars aangeven dat de ambulances met echte spoed de patiënt op tijd bereiken. Wel moet de meldkamer vaker keuzes maken bij gelijktijdigheid van ambulanceaanvragen, door onder andere een grote toename van vraag naar ambulancezorg en personeelstekorten. Een niet-levensbedreigende melding zal dan soms langer moeten wachten.
De RAV Rotterdam-Rijnmond geeft aan dat zij het streven hebben om de A1-prestaties binnen het verzorgingsgebied zo goed en zo snel mogelijk te leveren. De geografie van de regio en verschillen in de bevolkingsdichtheden leiden er echter bijna automatisch toe dat de prestaties binnen de regio en op verschillende momenten in de week en gedurende een etmaal zullen verschillen.
Kunt u aangeven wat hiervan de reden is en in het bijzonder of dit te maken heeft met verouderde software?
Zowel landelijk als binnen de regio Rotterdam-Rijnmond is sprake van een grote toename van de vraag naar ambulancezorg. Zo geeft RAV Rotterdam-Rijnmond aan dat binnen hun regio het aantal A1-spoedritten in het eerste halfjaar van 2022 is toegenomen met bijna 13% ten opzichte van 2021 en het aantal A2-ritten met ruim 11%.
Bovendien is er ook sprake van een schaarste aan personeel, met name aan ambulanceverpleegkundigen. De RAV Rotterdam-Rijnmond geeft aan maximaal in te zetten op werving van ambulanceverpleegkundigen en heeft extra maatregelen genomen in differentiatie van hoog-, midden-, en laagcomplexe ambulancezorg om te zorgen dat er voldoende capaciteit is voor spoedritten. De RAV heeft hierover ook gecommuniceerd met het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio en blijft in gesprek met de zorgverzekeraar over het omgaan met de schaarste aan personeel en het leveren van de diensten.
De RAV Rotterdam-Rijnmond laat weten op dit moment op de meldkamer ambulancezorg geen gebruik te maken van kunstmatige intelligentie voor de operationele spreiding van ambulances. Wel worden ter bepaling van de optimale locatie van opkomst- en postlocaties met behulp van een gespecialiseerd softwarepakket scenario’s doorgerekend, waarvan de uitkomsten in de vorm van werkinstructies aan de meldkamer worden meegegeven. De meldkamer ambulancezorg spant zich tot het uiterste in om met de beschikbare capaciteit goede zorg te leveren. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij op piekmomenten de zorgvraag groter is dan het aantal beschikbare ambulances. Er is dus geen sprake van het gebruik van verouderde software.
Welke acties gaat u ondernemen om het percentage te verhogen?
In de eerste plaats hebben zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht en hebben zij de taak om te zorgen dat de patiënt tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgt. Momenteel zien we dat de uitdagingen in de acute zorg zo groot zijn dat er (beleidsmatige) verandering nodig is om te zorgen dat voor iedereen de kwalitatief goede acute zorg toegankelijk blijft. Zoals ik in de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg3 heb aangekondigd, zet ik in op het verder ontwikkelen van zorgcoördinatie waardoor de patiënt op de juiste plek door de juiste persoon wordt behandeld, er beter zicht en sturing is op capaciteit in de regio, opstopping wordt voorkomen en de doorstroom van patiënten in de acute zorgketen verbetert. Hierdoor zou een deel van de vraag naar ambulancezorg mogelijk worden opgevangen door bijvoorbeeld de huisarts(enpost) of wijkverpleging. Daarnaast heeft Ambulancezorg Nederland (AZN) een nieuwe urgentie-indeling ontwikkeld voor de ambulancezorg en is zij in 2022 gestart met de voorbereiding van de implementatie. Het doel van de nieuwe indeling is om de kwaliteit van de ambulancezorg te verbeteren. De nieuwe urgentie-indeling doet meer recht aan de medische behoeften van patiënten en is meer medisch logisch opgebouwd. Het is de bedoeling dat de ambulance sneller ter plaatse is als het echt nodig is, ook bij rampen en ongevallen, en dat in andere gevallen iets meer tijd wordt genomen om meteen de juiste zorg op de juiste plek in te zetten.
Klopt het dat Rotterdam The Hague Airport (RTHA) onlangs aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevraagd heeft om spoedig de mogelijkheden te bezien om bij te dragen aan een oplossing voor de dreigende overschrijding van de grenswaarden van een of meer handhavingspunten voor geluid rondom de luchthaven?2
Nee. Rotterdam The Hague Airport (RTHA) heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geïnformeerd over een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor geluid. In zijn brief aan uw Kamer van 12 september jl. en in antwoord op vragen van het lid Boucke (D66) heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) voorts aangegeven dat het de verantwoordelijkheid van de luchthaven is om er in overleg met de gebruikers voor te zorgen dat de grenswaarden niet overschreden worden. Ook is daarin aangegeven dat het Ministerie van IenW daarnaast overleg voert met de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het gebruik van RTHA door de politiehelikopter en de helikopter van het Mobiel Medisch Team (MMT-helikopter; vaak ook traumahelikopter genoemd).
Klopt de conclusie dat hiermee gedoeld wordt op de inzet van de traumahelikopter?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de inzet van de traumahelikopter vanaf Rotterdam The Hague Airport belangrijk is voor bereikbaarheid van de acute zorg in Zuidwest-Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u RTHA al laten weten geen mogelijkheden te zien om bij te dragen aan een oplossing van de overschrijding?
De MMT-helikopter die vanaf RTHA vliegt heeft, net als de andere drie MMT-helikopters die elders in het land gestationeerd zijn, inderdaad een bovenregionale functie. Zij zijn niet zozeer bepalend voor de algehele bereikbaarheid van de acute zorg, waarbij de ambulancezorg een belangrijke rol speelt, maar ze hebben wel een specifieke functie in het verlenen van urgente, vaak hoog-complexe prehospitale zorg die alleen door een dergelijk team kan worden verleend. Juist door deze functie voeren zij vaak levensreddende en/of gezondheidsschadebeperkende handelingen uit, waarmee zij een toegevoegde waarde vormen bovenop de ambulancezorg. Wetenschappelijk onderzoek wijst ook uit dat de inzet van het MMT tot significant meer gewonnen levens leidt dan alleen ambulancezorg. Zonder de mogelijkheid van het inzetten van een MMT-helikopter is het aannemelijk dat voor de patiëntengroep waarvoor MMT-inzet nodig is, de kwaliteit van leven sterk zal verminderen en dat zelfs patiënten komen te overlijden. Het beperken van de inzet van het MMT is dan ook geen realistische mogelijkheid, niet voor de korte termijn maar ook niet voor volgende gebruiksjaren. Uiteraard wordt voor zowel de MMT-inzet als voor al het andere luchtverkeer op RTHA doorlopend gekeken naar het voorkomen van onnodige overlast voor omwonenden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van het jaar 2023?
Vanwege nadere afstemming kon ik de antwoorden niet voor de begrotingsbehandeling sturen.
Het bericht ‘Werkvloer wil nieuw uitstel Omgevingswet’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Werkvloer wil nieuw uitstel Omgevingswet»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van deze enquête en bent u geschrokken van de uitkomsten?
Ik heb met interesse kennisgenomen van de berichtgeving en de informatie die is opgehaald door Binnenlands Bestuur, in samenwerking met I&O research, bij de opdrachtgevers en afnemers van IAM4 en Tercera. Daarbij is gevraagd naar de werking van het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) inclusief de lokale software, de software waar de afnemers ook opdrachtgever van zijn. Ik neem alle signalen over de inwerkingtreding van de Omgevingswet serieus. Er wordt gewerkt aan een zorgvuldige voorbereiding, zodat de Omgevingswet verantwoord inwerkingtreding kan treden.
Op verzoek van de Eerste Kamer heb ik in juni 2022 toegezegd3 een enquête onder de bevoegde gezagen te houden om inzicht te geven in de stand van zaken van de uitvoeringspraktijk. Dit onderzoek is uitgevoerd door TwynstraGudde en door de VNG, het IPO, de UvW, de rijkspartijen en de Omgevingsdiensten uitgezet bij hun achterban, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 26 augustus jl. over de toegezegde rapportages en informatie.4 De uitkomsten hiervan zijn mede onderdeel van de voortgangsbrief Omgevingswet die op 14 oktober 2022 aan uw Kamer en de Eerste Kamer is gestuurd. Daarin ga ik zoals toegezegd in op de gehele stand van zaken van de implementatie Omgevingswet.
Deelt u de mening dat het niet verantwoord is om vast te houden aan de invoeringsdatum op 1 januari 2023 nu zoveel direct betrokken gemeenteambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de feitelijke uitvoering van de inwerkingtreding en leveranciers van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) vertraging in de woningbouw en een chaos in de dienstverlening aan burgers en bedrijven voorspellen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de uitvoeringspraktijk komen verschillende signalen. Welke dit zijn, hoe het met de achtergrond hiervan zit en wat de gevolgen op de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn, heb ik voor u uiteen gezet in de voortgangsbrief over de implementatie Omgevingswet en de daarbij behorende bijlagen. Deze brief is op 14 oktober aan uw Kamer en de Eerste Kamer gezonden.
Hoe beoordeelt u het feit dat veel respondenten stellen dat het testen van omgevingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij meerdere overheden betrokken zijn nog onvoldoende is gebeurd?
In de door u aangehaalde berichtgeving van Binnenlands Bestuur en I&O Research zie ik dit niet een-op-een terug. Het vaststellen van een omgevingsplan gaat als volgt: een omgevingsplan en wijzigingen daarvan worden vastgesteld door de gemeenteraad. Samenwerking met andere overheden zoals de veiligheidsregio’s vindt voorafgaand aan de vaststelling van een ontwerp plaats. Dit proces wordt niet door DSO-LV of de DSO-keten ondersteund. Gemeenten organiseren, net als nu, dit proces zelf.
De afgelopen jaren hebben veel overheden geoefend met omgevingsplannen en vergunningsverlening. Vaak begint dat met eenvoudige casussen, waarna de complexiteit wordt opgebouwd. Daarnaast wordt er in diverse regio’s geoefend met de interbestuurlijke aspecten van de processen. De ambitie is dat dit in elke regio gebeurt. Interbestuurlijk oefenen, ook met het opstellen van omgevingsdocumenten, is vanwege de onderlinge afhankelijkheden, waardevol en nuttig. Ik ben er dan ook voorstander van dat dit nog meer gebeurt.
Hoe beoordeelt u het feit dat veel respondenten stellen niet goed ondersteund te worden en wat is de oorzaak hiervan volgens u?
Helaas bevat het onderzoeksrapport van I&O research geen informatie waaruit kan worden opgemaakt om welke of om hoeveel bevoegde gezagen dit gaat. Ook kan niet worden opgemaakt op welke punten de ondersteuning door deze respondenten als te weinig wordt ervaren. De bestuurlijke partners bieden samen met het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet een zeer ruim ondersteuningsaanbod aan bevoegde gezagen.5 Het is denkbaar dat de bevoegde gezagen waar deze respondenten werken, moeite hebben om hierin hun weg te vinden, keuzes te maken of dat er een verschil is tussen de medewerkers die hierover al wel op de hoogte zijn, aan het oefenen en trainen zijn en welke (nog) niet. Gemeenten die vinden dat zij te weinig ondersteund worden door het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet en VNG kunnen zich uiteraard altijd melden bij hun regionale implementatie ondersteuners (RIO’s) met een verzoek om ondersteuning of om wegwijs te raken. Het is van belang dat de respondenten bij hun werkgever aangeven welke ondersteuning gemist wordt, zodat de ondersteuning met de gemeenten en de RIO’s nader vorm kan worden gegeven en afgestemd kan worden op de behoefte.
Hoe beoordeelt u het feit dat de helft van de respondenten het liefst helemaal af zou zien van invoering van de Omgevingswet?
Een verandering van deze omvang kost tijd en moeite, vooral als de uitvoeringspraktijk onder druk staat. Bijvoorbeeld omdat het moeilijk is om extra mensen te vinden op de krappe arbeidsmarkt. Echter de Omgevingswet zelf is al aangenomen, en daarmee is het afzien van deze wet geen optie. Daarom pleit ik, en velen met mij, voor een duidelijke inwerkingtredingsdatum, zodat iedereen zich hierop kan richten.
Hoe verhoudt zich het feit dat de Omgevingswet – bedacht in een heel ander tijdsgewricht – uitgaat van juist minder regels tot het feit dat door de grote ruimtelijke opgaven in Nederland juist meer regie op de ruimtelijke ontwikkeling nodig is?
De Omgevingswet biedt een stevige normerende basis met ruimte voor maatwerk waar dat nodig is. Vrijwel alle landelijke normen en regels uit het huidige recht hebben een plaats gekregen in het stelsel van de Omgevingswet. Het stelsel bevat normen ter bescherming van de leefomgeving. Die normen komen niet alleen van het Rijk, maar ook van gemeenten, waterschappen en provincies. Veel keuzes over de fysieke leefomgeving zijn een wisselwerking tussen nationaal en decentraal, waarbij een heel aantal keuzes decentraal worden gemaakt. Het gaat in het omgevingsrecht om een goed evenwicht tussen het beschermen en benutten. Dat is vaak een lokale opgave. Dit omdat er verschil is tussen bijvoorbeeld een dorp als Bruinisse en een stad als Rotterdam. Dat komt tot uitdrukking in verschillende regels van de gemeenten in hun bestemmingsplannen, straks omgevingsplannen. Elke situatie is weer anders en dat vergt beslisruimte op lokaal niveau. Je kunt beter beschermen waar dat nodig is, en meer ruimte bieden waar dat kan. Die extra ruimte kan gemeenten helpen om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken, zoals woningbouw en duurzame energie, of om de leefomgeving extra te beschermen. Het Rijk stuurt op de decentrale regels met landelijke instructieregels. Regie en maatwerk zijn dus geen tegenpolen. Maatwerk is ook nodig voor de grote ontwikkelopgaven, zoals woningbouw en duurzame energie. Op terreinen waar het kabinet meer regie wil nemen, biedt de Omgevingswet de basis om nieuwe regels te stellen. Zo kunnen de regels en instrumenten van de Omgevingswet worden benut voor de ambities en opgaven voor de leefomgeving. Overigens zijn de ervaringen met de Crisis- en herstelwet, waaronder een aantal versnellingen, ook onderdeel van de Omgevingswet.
Op welke manier gaat de Omgevingswet helpen bij het nemen van meer regie op de ruimtelijke ontwikkelingen en opgaven?
Conform het coalitieakkoord gaat de regering meer nationale regie voeren op grote ruimtelijke ontwikkelingen die decentrale en nationale belangen raken. Aangegeven is dat het kabinet zich zal inzetten voor een goede ruimtelijke inrichting o.a. voor het beschermen van de natuur, het tegengaan van funderingsproblematiek als gevolg van bodemdaling, het voorkomen van verrommeling en verdozing en de inpassing van de energietransitie. Daartoe wordt de NOVI aangescherpt. Met de Omgevingswet heeft het Rijk instrumentarium om de regie te nemen. Ze kan regels stellen die gelden voor decentrale overheden of die gelden voor iedereen. Als er na inwerkingtreding van de Omgevingswet hier aanpassingen of aanvullende regelingen op gewenst zijn, kan dat. De Omgevingswet draagt bij aan de aanpak van de grote maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat: het aanpakken van diverse problemen en opgaven in de fysieke leefomgeving in onderlinge samenhang is immers het meest effectief.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo snel mogelijk beantwoord, rekening houdend met de uitkomsten van de interbestuurlijke overleggen over de stand van zaken van de implementatie van de Omgevingswet. Graag verwijs ik u tevens naar de voortgangsbrief Implementatie Omgevingswet die op 14 oktober aan uw Kamer en de Eerste Kamer is gezonden.
De door Poetin aangekondigde gedeeltelijke mobilisatie en het Europees verbod op toeristenvisa voor Russen |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u reflecteren op het artikel «Russische Minister Lavrov beschuldigt het Westen van ongekende «russofobie»» van HLN van 24 september 2022?1
De Russische autoriteiten, onder wie Minister Lavrov, gebruiken het begrip «russofobie» in een poging de antiwesterse en nationalistische sentimenten in Rusland aan te wakkeren.
Herinnert u zich dat Poetin de aanval op Oekraïne rechtvaardigde met het verhaal dat Russischtaligen werden gediscrimineerd in Oost-Oekraïne en zelfs van genocide sprak? Aangezien het narratief van «russofobie» het verhaal is dat Poetin gebruikt om medestanders voor zijn oorlog te krijgen, welk effect zou het hebben als de Europese Unie (EU) haar grenzen opent voor de Russische mannen die het land ontvluchten omdat ze niet willen vechten voor Poetin en hen hartelijk verwelkomt?
De Russische media staan onder strikte controle van het Kremlin. Zeker sinds de Russische inval in Oekraïne is het beeld dat de Russische bevolking krijgt zeer gekleurd. Het feit dat Russische mannen het land proberen te verlaten verandert daar niets aan.
EU-lidstaten zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van grensbeheer ten aanzien van de gemeenschappelijke buitengrenzen. Met inachtneming van het Unierecht, zoals de Schengengrenscode, bepalen lidstaten dus zelf wie zij toegang geven tot hun grondgebied. Daarbij dienen zij internationale verplichtingen na te leven, waaronder het beginsel van non-refoulement. Het kabinet steunt de in de EU gemaakte afspraak om te komen tot een gezamenlijke aanpak, waarbij zowel de internationale verplichtingen als veiligheidsaspecten in acht worden genomen.
In EU-verband is afgesproken actief te werken aan het tegengaan van Russische desinformatie, waarbij wereldwijd aandacht wordt gevraagd voor de legitieme zelfverdediging van Oekraïne en het belang wordt benadrukt dat landen de grove Russische schending van de soevereiniteit en de territoriale integriteit Oekraïne veroordelen.
Welk effect zullen beelden hebben van vele Russische jonge mannen die dolgelukkig zijn dat ze de EU binnengelaten zijn? Bent u bereid om er bij uw collega’s op aan te dringen om als EU deze kans te benutten om het narratief van Poetin te ontkrachten?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u reflecteren op het item van het Jeugdjournaal over Rusland van zondag 25 september waarbij een Russische studente wordt opgepakt tijdens een interview met de journaliste van het Jeugdjournaal?
Het kabinet heeft grote zorgen om de vrijheid van meningsuiting in Rusland. In zijn mensenrechtenbeleid zet het kabinet zich in voor het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting, ook in Rusland.
Bent u het ermee eens dat de Russen in Rusland niet veel tegen Poetin kunnen beginnen vanwege de harde consequenties van verzet?
Het is niet aan het kabinet hierover te speculeren.
Bent u het ermee eens dat elke Rus die het land verlaat niet tegen Oekraïne kan vechten en dat het in dat kader strategisch is om zoveel mogelijk Russische jongemannen te verwelkomen in de EU?
Het kabinet is van mening dat lidstaten zorgvuldig moeten beoordelen of personen die toegang willen tot hun grondgebied voldoen aan de voorwaarden. Dit geldt ook voor Russische staatsburgers. Zoals ook gesteld in antwoord op vraag 2 en 3, dienen bij deze beoordeling de EU-lidstaten zich te houden aan Europese en internationale regelgeving omtrent grensbeheer en waarborgen van fundamentele rechten. Verder, zoals ook eerder gesteld, pleit het kabinet voor een gecoördineerde en gebalanceerde aanpak op Europees niveau, onder leiding van de Europese Commissie, waarbij zowel de internationale verplichtingen als veiligheidsaspecten in acht worden genomen.
Er zijn ook veiligheidsrisico’s verbonden aan het toelaten van grote groepen Russische mannen waarvan niet op voorhand te zeggen is of ze misschien door Poetin tussen de vluchtende massa zijn gezet om bijvoorbeeld in West-Europa aanslagen te plegen, welke ideeën heeft u om de bijkomende veiligheidsrisico’s te mitigeren?
De organisaties die in Nederland verantwoordelijk zijn voor veiligheid, grensbeheer en immigratie zijn alert op signalen van misbruik van de migratiestroom en asielprocedure en op mogelijke veiligheidsrisico’s.
Op de buitengrenzen voeren de Koninklijke Marechaussee (KMar) en politie grenscontroles uit conform EU-regelgeving. Onderdeel daarvan is ook dat derdelanders bevraagd worden in Europese en nationale datasystemen, waaronder het Schengeninformatiesysteem (SIS). Personen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid kunnen de toegang tot Nederland en daarmee het Schengengebied worden geweigerd.
Daarnaast zijn alle betrokken organisaties tijdens het asielproces alert op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken. Zo zijn de KMar en politie tijdens het identificatie- en registratieproces waakzaam op mogelijke Nationale Veiligheidssignalen en geven zij deze zo nodig door aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of grijpen zelf in. Vervolgens screent de IND asielzoekers op basis van onder andere de informatie uit het identificatie- en registratieproces, het aanmeldgehoor, eventuele informatie van derden en een naslag in sociale media en open bronnen. Deze screening ziet, naast op signalen met betrekking tot nationale veiligheid, ook op signalen die betrekking hebben op internationale misdrijven. Signalen kunnen ook later in het proces worden opgevangen door de organisaties in de keten en worden ook dan doorgegeven aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Indien de AIVD of MIVD een ambtsbericht uitbrengt waarin geconcludeerd wordt dat een persoon een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, kan de IND vreemdelingrechtelijke maatregelen nemen.
Alle getroffen maatregelen binnen de migratieketen laten onverlet dat niet kan worden uitgesloten dat kwaadwillenden via de migratiestroom Europa binnenkomen en daarbij mogelijk ook misbruik van de asielprocedures kunnen maken.
Kunt u reflecteren op het artikel «Deel EU-landen zit met deserterende Russen in de maag» van de NOS van 24 september 2022?2
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van lidstaten aan de grenzen met Rusland op het gebied van veiligheid. Lidstaten zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van grensbewaking. Met inachtneming van het Unierecht, zoals de Schengengrenscode bepalen lidstaten dus zelf wie zij toegang tot hun grondgebied geven. Daarbij dienen zij internationale verplichtingen na te leven, waaronder het beginsel van-refoulement. Op Europees niveau is besproken om gezamenlijk te komen tot een gebalanceerde en gecoördineerde aanpak, waarbij zowel internationale verplichtingen als veiligheidsaspecten in acht worden genomen. Het kabinet steunt deze aanpak. De Europese Commissie heeft vervolgens de richtsnoeren ten aanzien van visum- en grensbeleid aangepast, zie ook beantwoording vraag 11.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, Van der Burg, heeft gezegd dat Russen die in Nederland aankomen niet worden teruggestuurd en hun asielprocedure mogen afwachten, maar hoe draagt dit bij aan de oplossing zolang de Europese landen aan de grens met Rusland de vluchtende Russen tegenhouden? Bent u het ermee eens dat er een Europese oplossing moet komen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat de voormalige Sovjetlanden – die bovendien de meeste Oekraïense vluchtelingen opvangen – moeten worden ontzien en dat de Russische vluchtelingen door deze landen heen naar West-Europa moeten worden geloodst om daar opvang te vinden? Hoe kan de EU ervoor zorgen dat de Russische vluchtelingen eerlijk verdeeld worden over West-Europa en is het kabinet bereid hier actief aan mee te werken?
Het klopt dat er ook Russen richting andere buurlanden van Rusland reizen. Deze landen hebben zich niet tot het kabinet gewend met een hulpverzoek.
Bent u bereid om per direct bij uw Europese collega’s te pleiten voor een uitzondering op de opschorting van de visumversoepeling met Rusland voor Russische mannen tussen de 18 en 55 jaar net zoals dat er een uitzondering geldt voor familieleden van Europese burgers, journalisten, dissidenten en vertegenwoordigers van de burgersamenleving?
Het kabinet heeft ingestemd met de recente opschorting van de Visumfacilitatie-overeenkomst tussen de EU en Rusland, wat inhoudt dat alle privileges voor Russische visumaanvragers zijn vervallen en de regels uit de Visumcode weer onverkort van toepassing zijn. Alle mannelijke Russische visumaanvragers van 18–55 hiervan uitzonderen staat haaks op dat standpunt. Daarnaast wordt in de richtsnoeren van 30 september jl. door de Commissie benoemd dat de dienstplicht of dienstweigering op zichzelf onvoldoende reden zijn om op basis van humanitaire gronden een visum te verstrekken (punt 24, iii). Het is wel de inzet van het kabinet om de andere groepen die u noemt conform de EU-visumcode te blijven faciliteren. De visumcode en de richtsnoeren van de Commissie van 30 september jl. bieden hier ruimte voor en benoemen deze groepen expliciet (punt 32). Voor deze groepen blijft het mogelijk de visumleges te verlagen of te laten vervallen.
Dit laat onverlet dat het voor Russische burgers, ook mannen in de leeftijd van 18–55 jaar, mogelijk blijft om een visumaanvraag in te dienen voor Nederland. Wel geldt dat Nederland in Rusland zelf de reguliere visumverlening heeft moeten stilleggen, als gevolg van het besluit van de Russische autoriteiten om de Nederlandse diplomatieke staf uit te wijzen. Buiten Rusland kunnen Russische burgers nog wel een visumaanvraag indienen voor Nederland, mits zij bestendig verblijf hebben in dat derde land. Nederland beoordeelt iedere visumaanvraag op zijn eigen merites, overeenkomst de bepalingen van de Visumcode.
Het bericht 'Norway oil safety regulator warns of threats from unidentified drones' en het bericht 'Duitse media: lek Nord Stream vrijwel zeker sabotage ‘door staat' |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Peter Valstar (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Norway oil safety regulator warns of threats from unidentified drones»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de veiligheidsrisico's voor de Noorse offshore gasinfrastructuur in het licht van de spanning met Rusland en de Europese afhankelijkheid van dit gas?
Eerder is aan de Kamer gemeld2 dat er een specifieke dreiging uitgaat tegen vitale onderzeese infrastructuur, met activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage voor verstoring en sabotage. Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Het wegvallen van energie-infrastructuur die in gebruik is kan vergaande implicaties hebben voor de energievoorziening. Op dit moment werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan het verbeterd in kaart brengen van kwetsbaarheden en weerbaarheidsmaatregelen van offshore data en energie infrastructuur in de Nederlandse wateren. Dit onderzoek helpt de rijksoverheid ook in het beter inschatten van veiligheidsrisico’s voor de Noorse offshore gasinfrastructuur.
Zijn er naast de meldingen van ongeïdentificeerde drones ook storingsmeldingen geweest aan Noorse gasinfrastructuur?
Nederland doet vanuit veiligheidsoverwegingen in principe nooit mededelingen over verdachte activiteiten.
Zijn dergelijke ongeïdentificeerde drones of andere verdachte activiteiten ook binnen de Nederlandse exclusieve economische zone gesignaleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er ten tijde van de dronemeldingen Russische schepen (privaat of van de overheid) in de buurt van de gasinstallaties gesignaleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er aanwijzingen dat aan Rusland te linken schepen in de buurt van de Noorse installaties varen die hun identificatie-apparatuur uit hebben staan?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Rusland de afgelopen jaren met marineschepen of onderzoeksschepen in de buurt van Noorse installaties gevaren, zoals dat ook gebeurt bij datakabels?
Die mogelijkheid bestaat, maar hierover heeft het kabinet geen specifieke informatie. Russische marine- en onderzoeksschepen zijn in het algemeen actief in de noordelijke zeeën.
Welke stappen worden er gezet door Noorwegen en bondgenoten, onder meer in NAVO-verband, om de gasinfrastructuur extra te beveiligen en schepen van de Russische marine en andere aan de Russische staat gelieerde instellingen in deze regio te monitoren?
Noorwegen heeft de bewaking van gasinfrastructuur door marine en luchtmacht verhoogd. Het Noorse leger is ingezet om te assisteren bij de bewaking van een aantal locaties op land. De NAVO heeft haar maritieme presentie in de Noordzee en Oostzee vergroot. Zr.Ms. Tromp speelt hierbij een belangrijke rol als vlaggenschip van het NAVO-vlootverband in deze regio.
Deelt u de mening dat indien Noorwegen daar behoefte aan heeft en er reëele veiligheidsrisico’s zijn, er een NAVO-taak ligt om de gasinfrastructuur te beveiligen?
Eerder is aan de Kamer gemeld3 dat er een specifieke dreiging uitgaat tegen vitale onderzeese infrastructuur, met activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage voor verstoring en sabotage.4 Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Gezien het grensoverschrijdende karakter van infrastructuur op zee is internationale samenwerking, in NAVO en EU verband essentieel. Vorige week is bij de NAVO Ministers van Defensie afgesproken om de weerbaarheid van deze infrastructuur en inlichtingensamenwerking te versterken.
Welke voorzorgsmaatregelen hebben Noorwegen, Nederland en de andere aan de Noordzee gelegen landen genomen om dergelijke activiteiten te monitoren dan wel tegen te gaan?
Noorwegen heeft op 6 oktober jl. beperkingen opgelegd aan Russische vissersschepen. Ze mogen enkel in drie havens komen en worden gecontroleerd. Op de Nederlandse maatregelen wordt ingegaan in de Kamerbrief die uw Kamer samen met het antwoord op deze Kamervragen toeging.
Kent u het bericht «Duitse media: lek Nord Stream vrijwel zeker sabotage «door staat»»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de oorzaak van de storingen en lekkages rond de Nord Stream 1-pijpleiding?
De Zweedse, Deense en Duitse autoriteiten onderzoeken de toedracht van de explosies bij Nord Stream 1 en 2. Deze onderzoeken zullen moeten uitwijzen wie verantwoordelijk is. Terwijl deze onderzoeken nog lopen is het niet verstandig te speculeren over mogelijke daders of belanghebbenden.
Is het mogelijk dat de schade aan de pijpleiding door sabotage op de zeebodem is veroorzaakt, in plaats van handelen aan het Russische beginstuk?
Zie antwoord vraag 12.
Welke risico’s ziet u voor de onderzeese verbindingen voor gas en elektriciteit, zoals de gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland?
Eerder is aan de Kamer gemeld6 dat vitale onderzeese infrastructuur zeer kwetsbaar is voor mogelijk spionage, evenals voor verstoring en sabotage. Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Het wegvallen van energie-infrastructuur die in gebruik is kan vergaande implicaties hebben voor de energievoorziening. Op dit moment werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan het verbeterd in kaart brengen van kwetsbaarheden en weerbaarheidsmaatregelen van offshore data en energie infrastructuur in de Nederlandse wateren. Dit onderzoek helpt de rijksoverheid ook in het beter inschatten van veiligheidsrisico’s voor de Noorse offshore gasinfrastructuur en de Zweedse electriciteitsinfrastructuur.
Zijn er voorafgaand aan de storing bij Nord Stream 1 en 2 Russische schepen (privaat of van de overheid) in de buurt van de gasinstallaties gesignaleerd?
De Oostzee is een drukbevaren zee met een aantal belangrijke Russische civiele en marinehavens. De Russische marine oefent routinematig, ook in de omgeving van de gaspijpleidingen en electriteitskabels. Het is moeilijk aan te geven of activiteit te maken heeft met reguliere oefeningen of een ander doel dienen.
Zijn er aanwijzingen dat aan Rusland te linken schepen in de buurt van gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland varen, en zich daar langer ophouden dan voor normale doorvaart noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 15.
Heeft Rusland de afgelopen jaren met marineschepen of onderzoeksschepen in de buurt van gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland gevaren, zoals dat ook gebeurt bij datakabels?
Zie antwoord vraag 15.
De inhuur van externe arbeid in publieke sectoren |
|
Lisa Westerveld (GL), Senna Maatoug (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers , Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meerderheid jonge zorgmedewerkers overweegt vaste baan in te ruilen voor flexbaan»?1
Ja
Deelt u de opvatting dat de continuïteit, betaalbaarheid en de kwaliteit van zorg onder druk staat door de toename van flexwerkers en zelfstandigen?
Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg nu en in de toekomst is het belangrijk dat de zorgsector voor alle zorgmedewerkers aantrekkelijk is om in te werken. Medewerkers kiezen er vaker voor zich als zelfstandige in te laten huren, omdat ze het gevoel hebben op die manier meer te kunnen verdienen en prettiger te kunnen werken met minder werkdruk, minder regels en meer vrijheid. Naast de hogere kosten die dit voor zorgaanbieders meebrengt, zet het de kwaliteit en continuïteit van zorg onder druk waardoor de werkdruk bij het overige personeel juist nog verder toeneemt.
Door het werken in loondienst aantrekkelijker te maken en de balans tussen medewerkers in loondienst en flexwerkers te herstellen, kunnen we deze negatieve spiraal doorbreken. In dit kader bereidt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onder meer maatregelen voor om de balans te herstellen rondom het werken met en als zelfstandige(n), flexibele arbeidsovereenkomsten verder te reguleren en de wendbaarheid voor ondernemingen te vergroten.
Het stimuleren van goed werkgeverschap en het verkennen van nieuwe vormen van flexwerken is daarom expliciet onderdeel van het programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn», dat door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl. aan uw Kamer is gezonden.2
Wat is het aandeel van externe arbeid in de (semi-)publieke sectoren, en met name in de sectoren onderwijs en zorg en welzijn? Kunt u voor de sector onderwijs een opsplitsing maken naar deelsectoren, waaronder de deelsector huiswerkbegeleiding? Kunt u voor de sector zorg en welzijn ook een opsplitsing maken naar deelsectoren, waaronder de jeugdzorg en de ziekenhuiszorg?
Behalve onderstaande cijfers over inhuur van externe arbeid binnen de Rijksoverheid, het onderwijs en zorg en welzijn, worden geen data bijgehouden voor (semi)-publieke (deel)sectoren.
Voor wat betreft de Rijksoverheid geldt dat uit de Jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk3, waarin jaarlijks wordt gerapporteerd over het aandeel externe inhuur binnen de Rijksoverheid, blijkt dat in 2021 het aandeel externe inhuur 13,4 procent bedraagt van de totale personele uitgaven.
De grootste inhuurcategorieën zijn net als een jaar eerder te vinden in de IT-gerelateerde uitgaven (advisering opdrachtgevers automatisering 44%) en in de uitvoering van de beleidsondersteuning (formatie en piek 36%).
Voor de onderwijssectoren geldt dat de uitgaven aan personeel niet in loondienst (PNIL), als percentage van de totale personeelslasten, in 2021 zijn: primair onderwijs (po) 3,8%, voortgezet onderwijs (vo) 3,9%, mbo 7,0%, hbo 7,6% en wo 5,3%. Dit blijkt uit de financiële jaarverslagen van onderwijsinstellingen. Het gaat bij PNIL om alle externe inhuur, bijvoorbeeld zelfstandigen (zzp’ers) en inhuur via een uitzendbureau of van een flexpool. We hebben geen cijfers over arbeidscontracten in de huiswerkbegeleiding. In de jaarlijkse Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, vo en mbo zijn al eerder cijfers opgenomen over het aandeel PNIL in de onderwijssectoren.4
Voor de sector zorg en welzijn geldt tot slot dat in 2021 13,3% procent van de werkenden in die sector uit zzp’ers, zelfstandigen met personeel en uitzendkrachten (exclusief kinderopvang; bron: azwstatline5) bestaat. In onderstaande tabel is een uitsplitsing gemaakt per branche.
AZW branches
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
Universitair medische centra
86
3
1
0
0
4,7%
Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg
258
4
8
4
0
6,2%
Geestelijke gezondheidszorg
94
0
9
1
0
10,6%
Huisartsen en gezondheidscentra
45
1
8
8
0
37,8%
Overige zorg en welzijn
237
26
45
19
1
38,4%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
454
10
20
1
0
6,8%
Gehandicaptenzorg
166
2
2
1
0
3,0%
Jeugdzorg
34
1
2
0
0
8,8%
Sociaal werk
75
3
9
0
0
16%
Wat is het aandeel externe arbeid dat hiervoor in dienst was als werknemer binnen diezelfde sector? Hoe vaak gebeurt het dat zelfstandigen in (semi-)publieke sectoren maar voor één opdrachtgever werken? Kunt u dit uitsplitsen per sector? In hoeverre is er sprake van schijnzelfstandigheid?
Met betrekking tot deze vraag zijn, zover ik heb kunnen nagaan, geen cijfers bekend.
Hoe staat het met de toezegging over het toepassen van de webmodule in de gezondheidszorg en de toezegging over het toepassen van de webmodule in de culturele sector?
De webmodule is een instrument dat nu al ingezet kan worden om ongeacht de sector te gebruiken voor verduidelijking van de aard van de arbeidsrelatie. De inzet van de webmodule is in de huidige vorm van dit instrument niet verplicht, maar indicatief. Deze kan dus ook binnen sectoren ingezet worden door werkgevenden (evt. samen met de werkende) om duidelijkheid te verkrijgen over de aard van de arbeidsrelatie bij het aangaan van een overeenkomst tot het verrichten van werk. In het breed gesprek over de beoordeling van arbeidsrelaties dat ik als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met de Staatssecretaris van Financiën en Fiscaliteit voer, is onder meer met de genoemde sectoren gesproken over het instrument van de webmodule en hoe die een rol zou kunnen spelen bij het bieden van meer duidelijkheid in de betreffende sectoren. De webmodule geeft immers in circa 70% van de gevallen een indicatie van de arbeidsrelatie en kan daarmee in veel gevallen voor duidelijkheid zorgen. Het is aan de betreffende sectoren om het gebruik van de webmodule in de praktijk te stimuleren.
De webmodule zal inhoudelijk niet worden toegespitst op specifieke sectoren. Juist ook om oneigenlijke effecten tussen sectoren onderling te veroorzaken, zou de vraag of een arbeidsovereenkomst bestaat niet af moeten hangen van in welke sector iemand werkzaam is. De huidige webmodule blijft vooralsnog beschikbaar voor iedere werkgevende die er gebruik van wil maken en fungeert als voorlichtingsinstrument.
De Minister van Primair en Voortgezet Onderwijs heeft in antwoord op schriftelijke vragen2 aangegeven dat hij samen met de sectorraden strengere eisen gaat opstellen voor de samenwerking van scholen met private partijen, waaronder uitzendbureaus; hoe staat het daarmee?
In een overleg tussen OCW en de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, VH, WVOI en NFU is inmiddels gesproken over de mogelijkheid dat sociale partners in de cao’s bepalingen kunnen opnemen over een maximumtarief voor inhuur van medewerkers.
Daarnaast werkt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs aan maatregelen om het private aanbod (de instituten voor huiswerkbegeleiding) in het publieke onderwijs tegen te gaan, in reactie op de moties van Kwint en Westerveld.7 Er zijn bijvoorbeeld gesprekken met de sectorraden om richtlijnen op te stellen om het private aanbod op school te beperken en te voorkomen dat scholen reclame maken voor commerciële diensten en producten. De Minister maakt hier haast mee en informeert u hier komend voorjaar nader over.
Ook komt er dit voorjaar een geactualiseerde handreiking Inhuur derde partijen voor scholen met o.a. een stappenplan. Verder is een wetsvoorstel in voorbereiding dat regelt dat het personeel van huiswerkinstituten altijd in bezit moet zijn van een verklaring omtrent het gedrag. Dit voorstel wordt dit najaar ter internetconsultatie gebracht. Begin 2023 zal de monitor naar aanvullend onderwijs starten. Hierin wordt bijvoorbeeld onderzocht wat de marktomvang is, hoe hoog de deelname van leerlingen is en welke kosten er per leerling worden gemaakt aan aanvullend onderwijs.
Ook moet deze monitor inzicht geven in hoeveel onderwijsbudget er naar externe onderwijsbureaus doorstroomt.8 Tot slot is de branche bezig met het opstellen voor een keurmerk voor bijlesbureaus en huiswerkbegeleidingsinstituten.
Gaat u zich als stelselverantwoordelijke over de werking van de arbeidsmarkt, werkgever in publieke sectoren en financierder van (semi-)publieke sectoren inspannen om (de kosten van) externe inhuur te beperken?
Het kabinet vindt, als stelselverantwoordelijke, dat zowel vormen van werknemerschap als zelfstandig ondernemerschap een belangrijke functie en waarde hebben. Bovendien zijn partijen in Nederland in principe vrij om afspraken te maken over hoe ze het werk inrichten en de contractuele relatie vormgeven. Dit moet wel gebeuren binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd heeft het kabinet in de Hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt van 5 juli jl. duidelijk gemaakt dat voor structureel werk arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd in beginsel de aangewezen contractvorm zijn. In diezelfde brief is uiteengezet via welke lijnen het kabinet het verschil tussen werknemerschap en schijnzelfstandigheid wil verkleinen. Over de voortgang hierop wordt uw Kamer nog dit jaar geïnformeerd. Daarnaast zal in bredere zin ook de Hoofdlijnenbrief over de hervorming van de arbeidsmarkt op dit punt ingaan. Deze ontvangt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023.
Sturing op uitgaven aan externe inhuur krijgt binnen het Rijk aandacht vanuit het werkgeverschap voor de sector Rijk. Uitgangspunt hierbij is dat deze uitgaven niet meer dan 10% van de totale personele uitgaven betreffen (de zogenaamde Roemernorm naar aanleiding van de motie Roemer). Daarnaast geldt een maximum uurtarief (excl. btw) van € 225 (n.a.v. de motie De Pater-Van der Meer). Dit maximum uurtarief geldt voor overeenkomsten buiten mantelcontracten. In het geval de norm of het uurtarief wordt overschreden, is het uitgangspunt «leg uit» (comply-or-explain). De verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de norm en het maximum uurtarief ligt bij de vakministers. Zij leggen verantwoording af in hun departementale jaarverslag.
In aanvulling hierop geldt dat het kabinet, als financier van (semi)publieke sectoren, per sector waar nodig maatregelen neemt. Zo zijn er in het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» diverse acties opgenomen om (de kosten van) externe inhuur te beperken. Dat programma is door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl.9 aan uw Kamer gezonden. Inzet is om het werken in loondienst aantrekkelijker te maken en de balans tussen medewerkers in loondienst en flexwerkers te herstellen. Daarmee wil de Minister voor Langdurige Zorg en Sport de uitstroom uit vaste dienst beperken. Het stimuleren van goed werkgeverschap en het verkennen van nieuwe vormen van flexwerken zijn daarom expliciet onderdeel van het programmaplan Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Nieuwe vormen van werken in loondienst kunnen voorkomen dat mensen het loondienstverband (of eventueel zelfs de zorg) uit onvrede verlaten. Ook dragen dergelijke initiatieven bij aan een betere balans op de arbeidsmarkt, meer regie bij de zorginstellingen en lagere kosten. Dergelijke initiatieven dragen er verder aan bij dat werkgevers conform de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties kunnen handelen.
Kunt u zich inspannen om het in dienst zijn met een (vaste) arbeidsovereenkomst in de (semi-)publieke sectoren aantrekkelijker te maken, in termen van primaire arbeidsvoorwaarden (loon), secundaire arbeidsvoorwaarden en (andere) niet-materiële zaken die van belang zijn voor goed werk? Kunt u er bijvoorbeeld op sturen dat zelfstandigen geen voorrang krijgen bij de inroostering of zich niet kunnen onttrekken aan verantwoordelijkheden die werknemers wel hebben? Kunt u hierbij concrete doelen en streefcijfers benoemen?
Zoals hiervoor onder vraag 7 ook al genoemd, hanteert het kabinet als uitgangspunt dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd in beginsel de aangewezen contractvorm zijn voor het organiseren van structureel werk. Tegelijkertijd mag het belang van wendbaarheid voor ondernemingen evenzeer niet uit het oog worden verloren. In de Hoofdlijnenbrief van 5 juli jl. 10 is uitvoerig uiteengezet welke generieke inspanningen het kabinet hierbij levert. Hierna treft u de inspanningen aan die specifiek binnen de sectoren zorg en welzijn, onderwijs en Rijksoverheid op dit punt worden geleverd.
In aanvulling op deze generieke maatregelen wordt, zoals in eerdere antwoorden op Kamervragen11 is genoemd, door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verkend op welke manier normen en prikkels voor vaste contracten opgenomen kunnen worden in onderwijswetgeving.
Voor de Rijksoverheid spant de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich in om een aantrekkelijk werkgever te zijn en te blijven. Goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden zijn hiervoor de bouwstenen. De Rijksoverheid scoort altijd goed in de verschillende lijstjes van aantrekkelijke werkgevers.
Een voorbeeld van de aandacht voor arbeidsvoorwaarden is de recent afgesloten CAO Rijk met een looptijd van 1 april 2022 tot en met 30 juni 2024. Daar waar er binnen de Rijksoverheid sprake is van (externe) inhuur van zelfstandigen, is het aan de betreffende leidinggevende en de zelfstandige om goede afspraken te maken over de inhoud van het werk. In het maken van dit soort afspraken zal er ook rekening worden gehouden met de uitstraling richting medewerkers. Tegelijkertijd is het ook voorstelbaar dat ingehuurde zelfstandigen juist heel specifiek ingezet worden om optimaal gebruik te maken van hun expertise.
In de sector zorg en welzijn is er, naast de activiteiten genoemd onder vraag 7, binnen het Integraal Zorg Akkoord en het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn afgesproken dat alle branches in deze sector voor 1 januari 2024 afspraken maken waarin de verantwoordelijkheden tussen medewerkers in loondienst en zzp’ers eerlijk verdeeld zijn, onder andere rondom ANW-diensten, scholing en beloning.
Bent u bereid om onderlinge uitwisseling van personeel mogelijk te maken, zonder dat daar btw over hoeft te worden betaald, met als doel dat zorgverleners ten behoeve van de kwaliteit vaker en langer op dezelfde plek werken en de betaalbaarheid van de zorg niet onder druk staat?
Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief over het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn», die door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl. aan uw Kamer is gezonden, is het vraagstuk rondom de vrijstelling van btw op detachering in de zorg onderdeel van het interdepartementale traject gericht op de arbeidsmarkt in den brede (gecoördineerd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Hierbij is geconcludeerd dat de ruimte die de Europese btw-richtlijn en (Europese) jurisprudentie bieden, reeds is benut. De wens om extra mogelijkheden binnen het fiscale terrein te krijgen vergt een wijziging van de Europese btw-richtlijn, hetgeen op de korte termijn geen kans van slagen heeft. Een te actieve opstelling met betrekking tot verruiming van de huidige btw-vrijstelling kan mogelijk zelfs contraproductief werken en leiden tot gedwongen inperking van de bestaande vrijstelling. Extra ruimte kan vooral worden gevonden door regionale samenwerkingsinitiatieven (onderling) te (laten) wijzen op de bestaande mogelijkheden van btw-vrije uitleen van personeel.
Bent u bekend met het bericht «Negen ziekenhuizen spannen samen om flexwerkprobleem aan te pakken»?3
Ja, de Minister voor Langdurige Zorg en Sport is bekend met dit bericht.
Deelt u de opvatting dat het maken van afspraken over een minimale inzet van externe arbeid ten goede komt van de kwaliteit van de zorg? Kunt en wilt u dergelijke afspraken stimuleren?
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport is van mening dat een dergelijk oordeel afhankelijk is van de concrete invulling. In het programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn», dat door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl. aan uw Kamer is gezonden zijn hiervoor onder opgave 5 – aantrekkelijker maken van werken in loondienst – twee beoogde afspraken geformuleerd; te weten afspraak 9 en 10.
Bij opgave 5 uit het programmaplan staat als doel van deze afspraken om de negatieve spiraal, zoals ook genoemd bij vraag 2, te doorbreken, zodat de mensen in loondienst behouden blijven en de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de zorg binnen de diverse branches door meer schouders gedragen wordt.
Hierbij hoort ook dat werkgevers conform de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties handelen en zo schijnzelfstandigheid tegengaan.
Wat is precies de opzet van Workflow? Hoeveel mensen die gebruik van deze dienst zijn werknemer en hoeveel zelfstandige? Wat vindt u van dergelijke initiatieven?
WorkFlow is een alternatieve arbeidspropositie ontwikkeld door de ziekenhuizen in de regio Rijnmond. Met dit alternatieve regionale dienstverband kunnen zorgmedewerkers via ondernemend werknemerschap flexibel werken bij meerdere ziekenhuizen in de regio Rotterdam-Rijnmond. Er zijn nu veel zzp’ers actief bij deze ziekenhuizen. Met deze hybride vorm van werknemerschap willen de samenwerkende ziekenhuizen een aantrekkelijk alternatief voor het zzp-schap bieden. Ook zorgmedewerkers die nu in loondienst zijn bij één van de ziekenhuizen, kunnen kiezen voor deze meer flexibele vorm van loondienst. Voor de werknemer biedt WorkFlow een basiscontract, waarin de «basisuren» en zekerheden als inkomen bij ziekte en langdurige arbeidsongeschiktheid en pensioenbijdrage vanuit de werkgever/ het ziekenhuis zijn geregeld.
Via het online WorkFlow-platform kan een zorgmedewerker, indien gewenst en passend bij de persoonlijke omstandigheden, extra diensten aannemen bij aangesloten zorginstellingen. Voor de werkgever is het voordeel dat hij voor meer diensten kan beschikken over medewerkers in loondienst en daarmee conform de Wet DBA handelt.
Alle medewerkers die gebruik (zullen) maken van WorkFlow zijn in loondienst bij een van de aangesloten ziekenhuizen, of later mogelijk breder bij een van de aangesloten zorginstellingen.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport juicht dergelijke initiatieven zeer toe. Nieuwe vormen van werken in loondienst kunnen voorkomen dat mensen het loondienstverband (of eventueel zelfs de zorg) uit onvrede verlaten. Ook dragen dergelijke initiatieven bij aan een betere balans op de arbeidsmarkt, meer regie bij de zorginstellingen en lagere kosten. Dergelijke initiatieven dragen er verder aan bij dat werkgevers conform de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties kunnen handelen.
Is er aanleiding om te geloven dat de werkenden die via Workflow voor het ziekenhuis werken schijnzelfstandigen zijn? Zo ja, wat kunt en gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat deze mensen in dienst gaan?
Degenen die bij WorkFlow zijn aangesloten, zijn in dienst bij één van de betrokken zorginstellingen. Zij zijn daarmee dus geen zelfstandigen en zeker geen schijnzelfstandigen.
Deelt u de opvatting dat het goed is dat werkenden verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid en pensioen opbouwen? Deelt u de opvatting dat het voor zelfstandigen die eigenlijk werknemer zijn goed is dat de opdrachtgever deze premies betaalt? Deelt u de opvatting dat het echter beter is als schijnzelfstandigen conform de aard van de arbeid in dienst gaan?
Ik deel het principe dat het goed is dat werkenden verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid. Naast de bestaande WIA voor werknemers, zet het kabinet een grote stap door ook zelfstandigen (verplicht) te verzekeren tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Zie daarvoor ook uitgebreider de hoofdlijnenbrief arbeidsmarktbeleid. 13
Ook ben ik het met de leden eens dat werkenden in staat moeten zijn een adequaat pensioen op te bouwen. Het kabinet faciliteert pensioenopbouw op verschillende manieren, onder meer fiscaal en via de verplichtstelling. Specifiek voor zelfstandigen is het kabinet voornemens om de facilitering van pensioenopbouw door zelfstandigen te verbeteren. Zie daarvoor ook uitgebreider de eerder genoemde hoofdlijnenbrief arbeidsmarktbeleid.14
Uiteraard geldt in algemene zin dat, als blijkt dat een arbeidsrelatie kwalificeert als werkgever – werknemerrelatie, de bijbehorende financiële verplichtingen die uit de wet- en regelgeving volgen moeten worden nageleefd.
Maatregelen zoals meer duidelijkheid in regelgeving over het onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen, inzet van een rechtsvermoeden van werknemerschap en intensivering van toezicht en handhaving, dragen bij aan het voorkomen dat de verplichting wordt ontweken om voor werknemers bij te dragen aan een pensioenfonds. Onder meer deze maatregelen zijn in de eerder genoemde hoofdlijnenbrief aangekondigd. Nog dit jaar wordt u over de voortgang op deze maatregelen nader geïnformeerd.
Worden dergelijke initiatieven ook elders opgepakt?
Zoals bij vraag 7 en 8 benoemd, zijn er binnen het Programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn en ook binnen het Integraal Zorg Akkoord diverse initiatieven in gang gezet om werken in loondienst te bevorderen en schijnzelfstandigheid tegen te gaan.
In de «Rapportage Cao-afspraken 2021» die onlangs naar de Kamer is verzonden staat dat in vier collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) bepalingen zijn opgenomen over het hanteren van tarieven voor zelfstandigen; kunt en gaat u dergelijke afspraken over tarieven stimuleren?
Het is aan zelfstandigen, hun vertegenwoordigers en hun opdrachtgevers om te bepalen of zij – binnen de wettelijke mogelijkheden – collectief willen onderhandelen over hun tarieven.
Uit de «Rapportage Cao-afspraken 2021» blijkt dat er met name in de culturele en creatieve sector in een aantal cao’s afspraken gemaakt zijn over minimumtarieven voor zzp’ers. De afspraken passen binnen de arbeidsmarktagenda voor de culturele sector, waar de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap achter staat.
Ik blijf de cao-bepalingen over het hanteren van minimumtarieven voor zelfstandigen monitoren en uw Kamer daar jaarlijks over informeren.
Wat voor instrumenten heeft u nog meer om (de kosten van) externe inhuur te beperken? Gaat u deze inzetten?
Alle maatregelen die worden genomen zijn in bovenstaande antwoorden benoemd. Graag wijzen wij u daarbij expliciet op de antwoorden bij vragen 7 en 8.
Het bericht 'Krappe roosters en mondige patiënten: steeds drukker op huisartsenposten in Overijssel' |
|
Corinne Ellemeet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Krappe roosters en mondige patiënten: steeds drukker op huisartsenposten in Overijssel»?1
Bent u het eens dat het huisartsentekort al een langer lopend probleem is, dat enkel groter is geworden de afgelopen jaren?
Wat ziet u als de belangrijkste oorzaken voor de druk op de huisartsenzorg?
Welke stappen heeft u ondernomen om de druk op huisartsen te verminderen?
Wie is volgens u verantwoordelijk om het huisartsentekort op te lossen?
Welke rol ziet u hierbij voor uw ministerie, voor de zorgverzekeraars, voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), voor de gemeenten en voor huisartsen zelf?
Klopt het dat volgens de nieuwe handreiking Gemeentelijke Opvang Oekraïners (uit augustus 2022), de gemeente waar de opvanglocatie is gevestigd, «afspraken dient te maken met lokale huisartsen en huisartsenposten over de zorg aan ontheemden uit Oekraïne, en zorg dient te dragen voor randvoorwaarden om huisartsenzorg goed te kunnen leveren»?
Bent u bekend met het probleem dat er gemeenten zijn waar huisartsen weigeren mee te werken aan het leveren van zorg voor Oekraïners, omdat de huisartsenpraktijken vol zitten en zij er niet een grote groep patiënten bij willen krijgen?
Hoe moet in die gevallen de eerstelijnszorg georganiseerd worden? Wie heeft daarin welke verantwoordelijkheid?
Bent u bereid een oplossing te bieden aan de gemeenten/regio’s waar huisartsenpraktijken uit de buurt geen zorg aan Oekraïners willen/kunnen leveren?
Het bericht ‘Wasserijen in de problemen, dus de zorg ook’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energiecrisis treft ook wasserijbranche, met mogelijk ernstige gevolgen voor zorg in ziekenhuizen»?1
Ja
Bent u op de hoogte van de gevolgen van de energieprijzen voor de toeleveranciers van zorginstellingen, zoals wasserijen? Onderkent u dat het afschalen of stilvallen van wasserijen kan leiden tot wegvallen van zorg?
Ja
In hoeverre monitort u de risico’s op het wegvallen van zorg? Op welke wijze worden deze risico’s gewogen en geminimaliseerd?
In mijn brief van 17 oktober jl.2 aan uw Kamer hebben de Minister voor LZS, de Staatssecretaris van VWS en ik u geïnformeerd over de maatregelen die wij nemen met betrekking tot de hoge energiekosten in de (semi-)collectieve sector binnen het VWS-brede domein.
De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars. Het Ministerie van VWS is er verantwoordelijk voor om zorgverzekeraars financieel in staat te stellen om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen.
Welke rol hebben zorgverzekeraars in het voorkomen dat zorg uitvalt door het afschalen of stilvallen van toeleveranciers door de extreem gestegen energieprijzen? Op welke manier kunt u zorgverzekeraars aanspreken op deze rol?
Zorgverzekeraars hebben hierin een belangrijke rol. Zorgverzekeraars kopen de zorg in en maken contractuele afspraken met de ziekenhuizen, over onder andere de tarieven. Het is van belang dat zorgverzekeraars daarbij rekening houden met prijsstijgingen. Ik heb hierover ook gesproken met zorgverzekeraars, zoals ook aangegeven in de hiervoor genoemde brief van 17 oktober jl.
Op welke manier bent u, als stelselverantwoordelijke, in staat en bereid om te voorkomen dat zorg uitvalt door het afschalen of stilvallen van onder andere wasserijen? Welke concrete stappen zijn hiervoor overwogen en genomen?
Zie antwoord 3
Op welke manier is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)-index een belemmering voor tegemoetkomingen vanuit zorgverzekeraars danwel de overheid? Bent u bereid te kijken of deze belemmering kan worden weggenomen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, wat is dan een geschikte oplossing?
Zoals ook in de brief van 17 oktober jl. aangegeven, heb ik in september een specifiek verzoek gedaan aan de NZa om alle gereguleerde tarieven, budgetten en vergoedingsbedragen in de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg voor 2023 te actualiseren op basis van de cijfers uit de Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB. Normaliter worden de NZa-tarieven gebaseerd op de Centraal Economisch Plan (CEP)-raming van maart. Door deze aanpassing komen de prijsstijgingen in de periode tussen de maart en september al in de tarieven 2023 terecht: dat zou anders pas in de tarieven 2024 terechtkomen.
Tevens is in het Uitgaveplafond zorg (UPZ) en het macroprestatiebedrag van zorgverzekeraars de hogere MEV-raming verwerkt, waarmee zorgverzekeraars de budgettaire ruimte hebben om de tarieven voor zorgaanbieders conform de MEV-raming aan te passen.
Welke rol ziet u voor de regering bij het overeind houden van energie-intensieve toeleveranciers, zoals wasserijen? Waar werkt u wat dit betreft nu aan?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Helaas heeft de beantwoording vertraging opgelopen omdat er nog gewerkt werd aan de uitwerking van de maatregelen waarover uw Kamer op 17 oktober jl. is geïnformeerd.
De aangekondigde mobilisatie in Rusland |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Deelt u onze zorg over de mobilisatie in Rusland als gevolg van de opmars van het Oekraïense leger?1
Ja.
Begrijpt u dat Russen hun land ontvluchten om te ontkomen aan de mobilisatie? Bent u het eens dat Nederland en de Europese Unie (EU) deze vluchtelingen welwillend tegemoet moeten treden?
De motieven van Russen om hun land te verlaten kunnen verschillen. Het kabinet heeft er begrip voor dat mannen die oproepbaar zijn Rusland verlaten uit angst in dienst te moeten. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeelt elk verzoek voor internationale bescherming op individuele basis om te bezien of iemand te vrezen heeft voor vervolging of een onmenselijke behandeling in diens land van herkomst. Hierbij wordt vanzelfsprekend rekening gehouden met de achtergrond van de vreemdeling in relatie tot de situatie in dat land. Dat gebeurt vanzelfsprekend ook wanneer het gaat om verzoeken van Russische staatsburgers. Verder pleit het kabinet voor een gecoördineerde en gebalanceerde aanpak op Europees niveau, onder leiding van de Europese Commissie.
Wat vindt u ervan dat de Baltische staten hun grenzen gesloten houden voor Russische vluchtelingen?2
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van lidstaten aan de grenzen met Rusland op het gebied van veiligheid. Lidstaten zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van grensbeheer ten aanzien van de gemeenschappelijke buitengrenzen. Met inachtneming van het Unierecht, zoals de Schengengrenscode bepalen lidstaten dus zelf wie zij toegang tot hun grondgebied. Daarbij dienen zij internationale verplichtingen na te leven, waaronder het beginsel van non-refoulement. Op Europees niveau is besproken om gezamenlijk te komen tot een gebalanceerde en gecoördineerde aanpak, waarbij zowel internationale verplichtingen als veiligheidsaspecten in acht worden genomen. Het kabinet steunt deze aanpak.
Klopt het dat veel Russen (om die reden) richting Armenië en Georgië vluchten? Kunt u deze landen hierbij helpen, bijvoorbeeld door de inrichting van een steunpunt?
Het klopt dat er ook Russen richting andere landen dan de EU, zoals Armenië en Georgië, reizen. Het is echter niet aan het kabinet te speculeren over de overwegingen van personen om naar een bepaald land uit te wijken.
De door u genoemde landen hebben zich niet tot het kabinet gewend met een hulpverzoek.
Bent u het eens dat Russen die richting Europa gaan – omdat zij niet willen meedoen aan de oorlog in Oekraïne – toegang tot de EU zouden moeten krijgen? Gaat u dit in Europees verband promoten?
Het kabinet is van mening dat lidstaten zorgvuldig moeten beoordelen of personen die toegang willen tot hun grondgebied voldoen aan de voorwaarden. Dit geldt ook voor Russische staatsburgers. Zoals ook gesteld in antwoord op vraag 3, dienen bij deze beoordeling de Europese lidstaten zich te houden aan Europese en internationale regelgeving omtrent grensbeheer en waarborgen van fundamentele rechten.
Herinnert u zich mijn vragen over Russische dienstweigeraars? Bent u bereid het vertrek- en besluitmoratorium aan te passen aan de nieuwe situatie, zodat Russen die vluchten voor de mobilisatie niet worden teruggestuurd?3
Ja, ik herinner me uw vragen over Russische dienstweigeraars. Met betrekking tot de afkondiging van de gedeeltelijke mobilisatie in Rusland, leek het in eerste instantie te gaan om een groep van 300.000 reservisten. Deze groep valt buiten de reikwijdte van het huidige moratorium. Nadere berichtgeving lijkt echter een meer diffuus beeld te schetsen van de doelgroep van de mobilisatie en de situatie. Op dit moment wordt daarom onderzocht of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Het uitbreiden van het besluit- en vertrekmoratorium wordt niet uitgesloten. In de tussentijd nemen we geen onomkeerbare stappen in asiel- en terugkeerprocedures waarin een reëel beroep wordt gedaan op gronden gerelateerd aan de mobilisatie. Uitzonderingen hierop zijn mogelijk indien er sprake is van veiligheidsaspecten of Dublinzaken.
Het bericht ‘Duizenden leerlingen speciaal onderwijs te laat op school door personeelstekort’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Duizenden leerlingen speciaal onderwijs te laat op school door personeelstekort» en het daarin beschreven personeelstekort in het leerlingenvervoer?1
Ja. Het artikel en de personeelstekorten bij vervoerders die uitvoering geven aan het leerlingenvervoer zijn mij bekend. In dat kader en naar aanleiding van voornoemde artikel hebben de leden Van Meenen (D66), Paul (VVD), De Hoop (PvdA), Beertema (PVV), Segers (ChristenUnie), Kwint (SP), Bisschop (SGP) en Westerveld (GroenLinks) schriftelijke vragen gesteld. Deze vragen werden ingezonden op 7 september 2022 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 123. De antwoorden zijn 30 september jl. aan de Tweede Kamer aangeboden.2 De antwoorden op deze en onderstaande vragen 2 t/m 4 komen overeen met deze eerdere antwoorden op Kamervragen.
Bent u op de hoogte van het feit dat maar liefst 14.000 kinderen in het speciaal onderwijs zwaar hebben te lijden onder het bestaande personeelstekort? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zoals ik ook al in de beantwoording van de Kamervragen van 7 september jl. heb genoemd, schrik ik van deze verhalen. Dit soort situaties zijn schrijnend en moeten daar waar ze ontstaan zo snel mogelijk worden opgelost. Primair moet het belang van deze kinderen voorop staan. Het is ontzettend verdrietig dat er nu situaties ontstaan waarin een leerling te laat op school komt of na de les een tijd moeten wachten voordat hij of zij wordt opgehaald. Langere reis- of wachttijden zorgen ervoor dat kinderen te laat op school komen en laat thuis zijn, waardoor ze bijvoorbeeld overprikkeld op school aankomen en na schooltijd minder tijd en energie hebben voor sociale contacten. Dit heeft impact op leerlingen en hun ouders. De verhalen die ik hierover heb gehoord zijn zorgelijk. Het is dus belangrijk dat deze situatie daar waar het nu mis gaat snel verbetert.
Ik heb zowel gemeenten gevraagd naar dit beeld, als verzocht om een inventarisatie te geven van de knelpunten, inclusief waar en waarop deze met name zitten. Dit is nodig om gericht tot oplossingen te komen. Het doel dat voor mij voorop staat is dat iedere leerling op een goede manier naar school moet kunnen gaan. Iedere leerling bij wie dat niet lukt, als daardoor bijvoorbeeld stress of andere klachten ontstaan, is er simpelweg één te veel. Daarom heb ik ook de VNG en gemeenten gevraagd naar een overzicht van gemeenten waar het niet goed gaat. Zodat we daar waar het niet goed gaat via de VNG – of waar nodig natuurlijk ook rechtstreeks- gemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheid en oplossingen.
Bent u op de hoogte van het feit dat leerlingen medische en psychologische behandelingen mislopen, omdat zij niet op de gewenste tijden vervoerd kunnen worden?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ik vind het vreselijk dat dit gebeurt. Het moet te allen tijde worden voorkomen. Daarom ga ik ervan uit dat gemeenten en vervoerders de komende tijd alles op alles gaan zetten om te zorgen dat dit niet meer plaatsvindt en waar nodig noodoplossingen inzetten.
Welke oplossingen ziet u om dit probleem op korte termijn op te lossen?
Hoewel de wettelijke verantwoordelijkheid van de uitvoering van het leerlingenvervoer bij gemeenten ligt, zal ik extra dan wel gerichte actie niet nalaten. Het is nu belangrijk dat gemeenten in overleg treden met onder andere de vervoerders om zo tot verbetering te komen daar waar het nu mis gaat. Ik trek daarbij samen met hen op en help waar ik kan. Als het op dit moment in een gemeente spaak loopt mogen gemeenten met noodoplossingen komen. Goede noodoplossingen zijn bijvoorbeeld het inzetten van vrijwilligers, waaronder ouders en gepensioneerden, zoals in Zwolle gebeurt, maar ook het inhuren van externe partijen, zoals aanbieders van touringcars (met begeleiding) of het inzetten van straattaxi’s, zoals in Enschede gebeurt. Daarom dring ik er bij gemeenten ernstig op aan om noodoplossingen in te zetten waar nodig.
Tegelijkertijd vind ik dat er ook op de (middel)lange termijn structurele oplossingen in het leerlingenvervoer moeten komen. Hiervoor verwijs ik naar de antwoorden op de genoemde Kamervragen die op 30 september jl. zijn verzonden.
Bent u op de hoogte van het feit dat vervoersorganisatie Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) heeft aangegeven dat alleen hogere lonen niet de oplossing zijn? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat KNV heeft aangegeven dat alleen meer loon niet de oplossing voor het probleem is. Er is immers landelijk in veel meer sectoren sprake van een personeelstekort. Dat maakt werving lastig. Bovendien vissen veel sectoren ook nog eens in dezelfde vijver. Ik deel daarom de opvatting dat enkel hogere lonen – hoewel van belang – niet de oplossing is en voer daar ook gesprekken over met KNV.
De problematiek in het doelgroepenvervoer is bovendien breder. Zo speelt bijvoorbeeld de prijs-kwaliteitverhouding bij het aanbesteden een rol, maar ook de gescheiden aanbestedingstrajecten binnen de gemeenten. Als het doelgroepenvervoer in een gemeente bij één vervoerder ligt, is het ook van belang om de werkzaamheden van de verschillende typen doelgroepenvervoer niet te laten overlappen. Vandaar dat ik gemeenten verzoek om afspraken te maken om werkzaamheden zoveel mogelijk volgtijdelijk te maken, mede zodat chauffeurs een volwaardig contract kunnen krijgen (zie ook vraag 11).
Bent u op de hoogte van het feit dat personenvervoersbedrijf Munckhof de enige is die te bereiken was voor ouders, leerlingen en media om over dit probleem te praten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee, ik was daar niet van op de hoogte. Ik vind het heel kwalijk als het waar is dat alleen Munckhof bereid was om over de knelpunten in het leerlingenvervoer te praten. Ik heb daarom contact opgenomen met KNV. Ook bij KNV is niet bekend dat vervoersbedrijven partijen niet te woord zouden willen staan. Wel verwijzen vervoerders, als zij worden benaderd, vaak naar KNV als brancheorganisatie om uit te leggen wat er speelt in de sector. De KNV doet dit op verschillende manieren, waaronder ook via de verschillende media.
Wat bent u van plan om te gaan doen om de bereikbaarheid van de betrokken instanties voor ouders en leerlingen te vergroten?
Ook hierover heb ik met KNV contact opgenomen. Volgens KNV zijn de bedrijven normaal gesproken goed bereikbaar voor ouders en leerlingen, via de klantenservice, mail en telefoon. KNV geeft – ondanks dat ze op dit moment de signalen nog niet ontvangt – aan dat het mogelijk vanwege de drukte nu zodanig hectisch is op de planningsafdelingen (waar ook tekorten zijn aan personeel) dat de bereikbaarheid anders is dan men normaal zou verwachten. Ik zal aan KNV vragen of hun leden hierin, indien nodig, een verbeterslag kunnen maken. Ik zal eveneens, via de VNG, gemeenten oproepen om contact op te nemen met de betreffende vervoersbedrijven om hun bereikbaarheid naar ouders en leerlingen op orde te brengen.
Bent u bereid om op korte termijn met Munckhof in gesprek te gaan om de omvang van de problematiek nog beter in kaart te krijgen en om samen tot eventuele oplossingen te komen? Zo nee, waarom niet?
Ja zeker. Het lijkt mij daarnaast goed om voor het totaalbeeld van knelpunten en oplossingen niet alleen met Munckhof in gesprek te gaan, maar met de hele vervoersbranche. Daarom heb ik structureel overleg met KNV.
Bent u bereid om ook de geluiden van de vervoersbranche, Leerlingen Belang Voortgezet Speciaal Onderwijs (LBVSO) en de betreffende gemeenten aan te horen en hen te betrekken in de probleemoplossing voor zowel de korte als lange termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik niet alleen toe bereid, samen met de VNG gebeurt dat al (zie hiervoor ook de antwoorden op de Kamervragen die op 30 september jl. zijn verzonden, onder andere vraag 3 aldaar; zie voetnoot 1).
Bent u bereid het specifieke voorstel van LBVSO om particuliere taxi’s en zzp’ers in te huren, te verkennen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in de beantwoording van vraag 4 aangaf, is het voor gemeenten al mogelijk particuliere taxi’s en zzp’ers in te huren. Ik hoop dat met deze noodoplossingen gemeenten er zo snel mogelijk – maar ook met oog voor kwaliteit – in slagen leerlingen op tijd te vervoeren. Daarnaast moeten er structurele (middel)lange termijn oplossingen worden gevonden. Hiervoor verwijs ik nogmaals naar de beantwoording van de antwoorden op de Kamervragen die op 30 september jl. zijn verzonden.
Bent u bereid om extra financiële middelen in te zetten om dit probleem op te lossen? Zo ja, hoeveel?
De ontstane problemen worden niet primair veroorzaakt door een tekort aan financiële middelen bij gemeenten, maar door krapte op de arbeidsmarkt. Deze krapte wordt wel versterkt door slechte arbeidsvoorwaarden van de chauffeurs. Veel chauffeurs hebben een relatief laag inkomen, ook vanwege het feit dat in veel gemeenten het doelgroepenvervoer bij verschillende bedrijven is aanbesteed, wat vaak leidt tot kleine contracten. Eén meer structurele oplossing is daarom dat gemeenten het doelgroepenvervoer bij de nieuwe aanbestedingsronde gezamenlijk gaan aanbesteden, waardoor chauffeurs een groter arbeidscontract krijgen dan de huidige, vaak kleine contracten van zestien uur per week. Hierbij is het van belang dat gemeenten afspraken maken over het volgtijdelijk maken van het vervoer van de verschillende doelgroepen, zodat bijvoorbeeld het WMO-vervoer zoveel mogelijk na het leerlingenvervoer wordt ingezet.
Nog eind dit jaar wordt het rapport van het monitoronderzoek leerlingenvervoer – dat is toegezegd in het debat passend onderwijs van 30 maart jl. – opgeleverd en aan uw Kamer aangeboden. Dit rapport levert ook een landelijk beeld op van de uitgaven van het leerlingenvervoer door gemeenten en de mogelijkheid om de uitgaven te vergelijken met de uitgaven in 2016. Ik hoor van diverse gemeenten dat de uitgaven flink omlaag zijn gegaan door in te zetten op zelfredzaamheid, waardoor leerlingen na een training na een aantal maanden in plaats van met het taxivervoer op de fiets of het OV reizen. Ik zal deze ontwikkelingen middels de monitor scherp in de gaten houden.
Op welke termijn verwacht u dat geen enkele leerling in het speciaal onderwijs meer door het vervoerprobleem wordt gedupeerd?
Ik kan geen uitspraken doen over op welke termijn geen enkele leerling in het speciaal onderwijs door het vervoersprobleem wordt gedupeerd, maar iedere leerling is er één te veel. Ik verwacht daarom van gemeenten dat ze alles op alles zetten en noodoplossingen inzetten. Ook spreek ik de VNG erop aan gemeenten waar de knelpunten groot zijn te ondersteunen. Hoewel de wettelijke verantwoordelijkheid van de uitvoering van het leerlingenvervoer bij gemeenten ligt zal ik extra dan wel gerichte actie niet nalaten, en daar waar nodig spreek ik gemeenten er zelf op aan.
Bent u bereid om de leerachterstanden en achterstanden van andere aard die zijn opgelopen vanwege het vervoersprobleem te verkennen en met voorstellen te komen om deze achterstanden zo snel mogelijk in te lopen? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat als verstoringen in het vervoer lang aanhouden dit impact kan hebben op leerlingen. Ik zal met de gesprekken die ik regulier voer, bijvoorbeeld met de sectorraad GO en de andere onderwijskoepels, dit punt meenemen. Het is vervolgens in de eerste plaats aan de scholen om dit in de gaten te houden en hierop te acteren.