Het bericht dat er Chinese politiebureaus in Nederland zijn. |
|
Hanneke van der Werf (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «China heeft illegale politiebureaus in Nederland: aanwijzingen voor intimidatie»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het bericht is verontrustend. De vestiging in Nederland van dergelijke «overzeese politie service stations» is onacceptabel. Het kabinet heeft dan ook direct stappen genomen en de stations zijn inmiddels gesloten.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze Chinese politiebureaus op Nederlands grondgebied?
Het bestaan van dergelijke Chinese overseas police service stations werd begin september 2022 gesignaleerd. Nader onderzoek is direct ingesteld.
Hoe worden deze politiebureaus gefinancierd?
Dat is niet bekend. Nader onderzoek naar de opzet van deze stations en de activiteiten die zij hebben uitgevoerd, loopt nog.
Bent u het eens dat de aanwezigheid van deze politiebureaus een schending inhoudt van het verdrag van Wenen voor de diplomatieke relatie tussen Nederland en China? Bent u het eens dat de activiteiten en het gedrag van de vertegenwoordigers van deze bureaus ingaan tegen het Verenigde Naties (VN)-verdrag tegen foltering en het VN vluchtelingenverdrag (non-refoulement principe)?
Volgens het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen is het voor buitenlandse overheden slechts toegestaan in een ander land administratieve diensten en andere overheidstaken te verrichten met de expliciete goedkeuring van dat land. Het uitoefenen van overheidstaken door China op Nederlands grondgebied zonder expliciete instemming van de Nederlandse Staat is dan ook onrechtmatig.
Vooralsnog is niet vastgesteld dat deze stations betrokken waren bij operationele politietaken of intimidatie. Er is daarmee op dit moment geen reden om de activiteiten van deze stations aan te merken als in strijd met het VN-verdrag tegen foltering of het VN-vluchtelingenverdrag.
Bent u het eens dat deze bureaus illegaal zijn en gesloten dienen te worden? Bent u voornemens deze bureaus zo snel mogelijk te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Het uitoefenen van overheidstaken door China op Nederlands grondgebied zonder expliciete instemming van de Nederlandse Staat is zoals gezegd onrechtmatig. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op maandag 31 oktober de Chinese ambassadeur te verstaan gegeven dat de stations onmiddellijk dienen te sluiten en hun activiteiten moeten beëindigen. Daarnaast heeft de premier dit onderwerp ter sprake gebracht in zijn gesprek met president Xi tijdens de G20-top op Bali. De Chinese ambassade heeft sindsdien bevestigd dat de stations inmiddels zijn gesloten.
Staat u in contact met de Chinese diaspora die door deze bureaus zijn geïntimideerd? Zo ja, hoe wordt hun hulp aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Ja, Buitenlandse Zaken staat in contact met (vertegenwoordigers van) de Chinese diaspora in Nederland. Daarbij komen sporadisch signalen binnen over ongewenste buitenlandse inmenging. Tot op heden is hierbij geen verband vastgesteld met deze stations. Personen in Nederland die te maken krijgen met intimidatie, manipulatie of ongewenste beïnvloeding kunnen altijd aangifte of melding doen bij de politie.
Een toelichting op het meldpunt Ongewenste Buitenlandse Inmenging is opgenomen in de Kamerbrief Aanpak Statelijke Dreigingen van 28 november 2022.
Wat is het bestaande beleid voor het beschermen van de Chinese diaspora in Nederland waarvan al bekend was dat ze geïntimideerd worden door de Chinese staat?2
Het kabinet heeft in 2018 een landenneutrale aanpak ontwikkeld tegen ongewenste buitenlandse inmenging (OBI). Daarbij zet het in op het versterken van onze informatiepositie, onder ander door onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarnaast is de inzet gericht op versterking van de samenwerking met onze internationale partners, met name binnen Europa.
De nationale aanpak bestaat uit drie sporen:
Het diplomatieke spoor: het aangaan van de dialoog met landen die zich schuldig maken aan ongewenste inmenging in Nederland en hen daar consequent op aanspreken;
Het weerbaarheidsspoor: het verhogen van de weerbaarheid van de kwetsbare groepen in Nederland, die mogelijk doelwit zijn van ongewenste buitenlandse inmenging;
Het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor: het gecoördineerd optreden en verstoren bij actuele of dreigende incidenten, waarbij het OM en de Nationale Politie onderzoek kunnen doen en strafrechtelijke maatregelen kunnen inzetten.
Er vindt een constante toets plaats of deze aanpak volstaat en of zich nieuwe dreigingen op dit gebied aandienen.
Het probleem van buitenlandse inmenging beperkt zich echter niet tot Nederland. Het kabinet zal dan ook in EU-verband oproepen tot een review van deze problematiek en betere informatiedeling en samenwerking om te komen tot een effectiever beleid.
Is de Chinese ambassadeur in Nederland reeds gevraagd om tekst en uitleg? Zo ja, wat is de verklaring van China voor deze illegale activiteiten op Nederlands grondgebied?
De Chinese ambassadeur is op 31 oktober aangesproken op deze kwestie en gesommeerd de stations onmiddellijk te doen sluiten en hun werkzaamheden te beëindigen. Daarbij is hem eveneens gevraagd om tekst en uitleg. De stations zouden zonder bemoeienis van de ambassade zijn opgezet door lokale Chinese autoriteiten om diensten te verlenen voor de migrantengemeenschappen vanuit de betreffende herkomstgebieden.Het zou gaan om inspanningen op vrijwillige basis om administratieve handelingen te verrichten, zoals de verlenging van rijbewijzen, zo lang reizen naar China door de covid-pandemie moeilijk is.
Bent u reeds in contact getreden met Europese en internationale partners om hen te attenderen van dit internationale politienetwerk van China? Zijn er andere landen met vergelijkbare situaties? Zo ja, bent u bereid dit te doen?
De Spaanse NGO Safeguard Defenders berichtte begin september in een rapport over een groeiend transnationaal netwerk van een dertigtal Chinese overzeese politie service stations.3 In een vervolgrapport geeft de NGO aan dat het om ten minste 102 stations in 53 landen gaat.4 In dit rapport worden geen nieuwe stations in Nederland genoemd. Het kabinet staat in nauw contact met collega’s in de EU en daarbuiten die ook met dit vraagstuk te maken hebben.
Bent u bereid het onderzoek naar de bureaus zo spoedig mogelijk na afronding aan de Kamer te sturen? Zo ja, wanneer denkt u dit af te ronden?
Wanneer het onderzoek is afgerond zal de Kamer hierover (indien noodzakelijk vertrouwelijk) worden geïnformeerd.
Wilt u deze vragen met spoed en afzonderlijk beantwoorden?
Gezien de afstemming met de betrokken departementen was het niet mogelijk om deze vragen eerder te beantwoorden.
Chinese infiltratie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichtgeving over Chinese infiltratie in Nederland?1
Ja.
Heeft u de bereidheid om de Chinese ambassadeur op het matje te roepen om hem duidelijk te maken dat deze infiltratie volstrekt onaanvaardbaar is? Kunt u daar een gedetailleerd antwoord op geven?
Het kabinet heeft langs drie lijnen dit signaal afgegeven. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op maandag 31 oktober de Chinese ambassadeur te verstaan gegeven dat de stations onmiddellijk dienen te sluiten en hun activiteiten moeten beëindigen. De Nederlandse ambassade in Peking heeft deze boodschap herhaald bij de Chinese autoriteiten. Daarnaast heeft de premier dit onderwerp ter sprake gebracht in zijn gesprek met president Xi tijdens de G20-top op Bali.
De Chinese ambassade heeft sindsdien bevestigd dat de stations inmiddels zijn gesloten. Gezien deze uitkomst is er op dit moment geen aanleiding om dit onderwerp op te nemen met mijn Chinese ambtgenoot.
Heeft u de bereidheid om richting uw Chinese ambtsgenoot op krachtige wijze eenzelfde signaal af te geven? Kunt u daar een gedetailleerd antwoord op geven?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de bereidheid om in Europees verband te pleiten voor sancties richting China als dit land haar geïnfiltreer niet direct stopt? Kunt u daar een gedetailleerd antwoord op geven?
Het kabinet staat in nauw contact met EU-partners en met andere landen die ook met dit vraagstuk te maken. Het probleem van buitenlandse inmenging beperkt zich immers niet tot Nederland. Ik heb daarom in Benelux-verband in de EU Raad Buitenlandse Zaken van 14 november aangedrongen op een review van deze problematiek en betere informatiedeling en samenwerking om te komen tot een effectiever beleid. Ik heb hiervoor ook gesproken met de Hoge Vertegenwoordiger, die deze oproep steunde en toezegde dit onderwerp op de agenda te zetten. Ook heb ik dit onderwerp bilateraal met diverse collega’s besproken.
Waar gaat uw onderzoek naar de infiltratie van China uit bestaan? Kunt u daar een gedetailleerd antwoord op geven?
Nader onderzoek ter zake wordt gedaan door de relevante Nederlandse autoriteiten. De NCTV coördineert het Nederlandse beleid gericht op het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging. In dat kader wordt algemeen onderzoek uitgevoerd naar (potentiële) ongewenste inmenging door China in Nederland.
Ook op andere manieren wordt hier onderzoek naar gedaan. In maart 2021 verscheen een in opdracht van het China Kennis Netwerk verricht en door de Nederlandse overheid gefinancierd openbaar onderzoek van het Leiden Asia Centre, getiteld China’s invloed op de Chinese gemeenschap in Nederland.2 Hierin werd geconcludeerd dat de mate van invloed en beïnvloeding door de Chinese overheid en de Chinese Communistische Partij (CCP) onder de Chinese en Chinees-Nederlandse bevolking in Nederland tot op heden beperkt is. Tegelijkertijd constateert het rapport dat de basis voor beïnvloeding van Chinese Nederlanders wel gelegd is en de potentie voor inmenging daarmee aanwezig is. Dit onderzoek vormde aanleiding voor een vervolgonderzoek naar de kwetsbaarheid van de Nederlands-Chinese gemeenschap voor ongewenste inmenging door China, dat inmiddels is opgestart. De resultaten daarvan worden in het tweede kwartaal van 2023 verwacht.
Heeft u de bereidheid om de Chinese politiebureaus per direct te sluiten en de Chinese politieagenten per direct uit te zetten en een inreisverbod voor Nederland op te leggen? Kunt u daar een gedetailleerd antwoord op geven en ook aangeven of er nog meer van deze bureaus zijn opgespoord en ontmanteld?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Chinese ambassadeur al op 31 oktober laten weten dat de stations onmiddellijk dienen te sluiten en hun activiteiten moeten beëindigen. De Chinese ambassade heeft sindsdien bevestigd dat de stations zijn gesloten.
Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat personeel vanuit China is uitgezonden voor werkzaamheden in deze stations. Nader onderzoek door de relevante autoriteiten naar de opzet van deze stations en de activiteiten die zij hebben uitgevoerd, loopt nog.
Het verzoek om een overzicht van alle transacties die hebben plaatsgevonden van en naar de Stichting Open Nederland |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Herinnert u zich uw reactie d.d. 27 september jl. op het verzoek d.d. 13 september jl. om een overzicht van alle transacties die hebben plaatsgevonden van en naar de Stichting Open Nederland (SON)?
Ja.
Waarom geeft u in uw reactie aan dat aan het verzoek is tegemoetgekomen, terwijl u het gevraagde transactieoverzicht niet heeft verstrekt? Erkent u dat een dergelijk overzicht niet via de normale financiële verantwoordingsprocedures inzichtelijk is?
Vanuit het Ministerie van VWS hebben we volgens de normale financiële verantwoordingsprocedures inzage gekregen en gegeven in de informatie van alle overboekingen die gedaan zijn vanuit het Ministerie van VWS naar SON en andersom. Uit uw vraagstelling begrijp ik dat u inzicht wil in alle transacties van SON met derden. Het klopt dat deze niet voor de normale financiële verantwoordingsprocedures opgevraagd worden door het ministerie. Naast dat dit zeer ongebruikelijk is, ontbreekt in dit specifieke geval ook de noodzaak daartoe.
Erkent u dat u op grond van de Dienstverleningsovereenkomst tussen de Staat der Nederlanden en de SON op uw verzoek, per omgaande en zonder enig voorbehoud, inzage kunt krijgen in alle transacties die van en naar de SON hebben plaatsgevonden?1
Ja.
Bent u bereid om alsnog te voldoen aan het informatieverzoek van 13 september jl. en een overzicht te verstrekken van alle transacties die hebben plaatsgevonden van en naar SON? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke uitvraag aan opdrachtnemers is niet gebruikelijk en wordt zonder gegronde aanleiding niet gedaan door het Ministerie van VWS. Ik zag, en zie, geen aanleiding om onderzoek te doen naar alle individuele transacties van SON.
Op het moment is SON bezig met de financiële afhandeling van de opdracht die zij hebben uitgevoerd t.b.v. Testen voor Toegang, waaronder ook een jaarverslag en jaarrekening. Deze zal naar verwachting eind november afgerond worden.
Zodra deze stukken definitief zijn, zijn deze via het Handelsregister op te vragen en inzichtelijk voor iedereen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het LSI (Landelijke Stuurgroep Interventieteams) en vele tot nu toe onuitgevoerde toezeggingen over privacy, risicoscores van heel veel burgers, onuitgevoerd onderzoek, niet opgezet toezicht en advies en (mogelijke) schending van de AVG |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van de adviezen en correspondentie afkomstig van de Functionaris Gegevensbescherming Financiën (over de afgelopen vijf jaar) ter zake van de gegevensuitwisseling binnen LSI-verband?
Ja, uw Kamer is geïnformeerd over hoe de Belastingdienst de adviezen van de Functionaris Gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën oppakt1.
Zijn er Data Protection Impact Assesments (DPIA’s) van de LSI-samenwerking gedaan? Zo ja, wanneer zijn die gedaan en kunt u die aan de Kamer doen toekomen?1
In de afgelopen jaren is binnen de LSI-samenwerking veel meer aandacht en bewustzijn gekomen voor het belang van privacy. De LSI-partners werken met een blauwdruk voor de wijkgerichte aanpak. Per project dient de blauwdruk ingevuld te worden met de projectspecifieke onderdelen en kenmerken, om zo tot een op het project toegesneden verantwoording te komen. Vanwege de nagestreefde zorgvuldigheid wordt dit jaar en ook volgend jaar met de partners gewerkt aan (een) bredere DPIA(’s) die gebaseerd is/zijn op de werkprocessen zoals die gehanteerd worden binnen de LSI samenwerking. Zodra de DPIA van de LSI-samenwerking is opgeleverd zal deze aan de Kamer worden toegestuurd.
Toeslagen en de Belastingdienst nemen sinds juli 2021 niet deel aan de nieuwe projecten binnen de LSI-samenwerking. Om met de processen van de Belastingdienst te voldoen aan de vereisten van de AVG, werken de afzonderlijke partners aan een procesbeschrijving, een privacyprotocol en een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA). Zodra de Functionaris Gegevensbescherming positief heeft geadviseerd over de brede DPIA van de LSI-samenwerking zal de Belastingdienst deelnemen aan nieuwe projecten. Toeslagen heeft een DPIA ontwikkeld voor het interne LSI-proces binnen Toeslagen en gaat parallel daaraan deelname aan (nieuwe) LSI-projecten in het eerste kwartaal van 2023 heroverwegen.
Op welke wijze is geborgd dat de LSI-samenwerking AVG-proof (Algemene Verordening Gegevensbescherming) is?
De juridische grondslag voor de gegevensuitwisseling binnen LSI is gebaseerd op artikel 6, eerste lid onder e van de AVG. Gelet op het derde lid van artikel 6 AVG is dit verder geregeld in artikel 64 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bij een LSI-project betrokken partners werken conform de geldende regelgeving. Alleen gegevens die noodzakelijk en proportioneel zijn en passen bij het doel van de LSI worden uitgewisseld.
Tot op heden is gewerkt conform het LSI-convenant van 2017 in combinatie met de blauwdruk zoals deze genoemd is onder antwoord 2. Met het toegenomen bewustzijn over privacy, de technologische ontwikkelingen, en de komst van de AVG wetgeving wordt deze blauwdruk momenteel omgezet in (een) DPIA(’s) die gebaseerd is op de werkprocessen zoals deze worden gehanteerd binnen de LSI samenwerking. Privacy bewustzijn is niet statisch van aard maar onderhevig aan voortschrijdend inzicht en (externe) technologische ontwikkelingen. Dit inzicht heeft tot gevolg dat de blauwdruk wordt doorontwikkeld in een DPIA. Hiermee wordt geborgd dat verwerkingen in de LSI-samenwerking voldoen aan de waarborgen uit de AVG.
Op 1 december 2022 start de evaluatie van het LSI-convenant. In deze evaluatie wordt speciale aandacht besteed aan de gegevensuitwisseling. De verwachting is dat begin 2023 de voorstellen voor convenantwijzigingen opgeleverd worden. In dat kader zal ook een externe doorlichting met open blik plaatsvinden van het LSI-proces. Ook zullen een aantal lopende wijkgerichte projecten voor de zekerheid doorgelicht worden.
Desgewenst kan de werkwijze van LSI in een technische briefing nader worden toegelicht.
Herinnert u zich het volgende antwoord uit juni 2022?
Deze antwoorden zijn bij ons bekend en de verslagen treft u als bijlagen. Wat betreft LSI zijn alle stuurgroepverslagen bijgevoegd evenals een overzicht van LSI-projecten. Handleidingen betreffende selectiecriteria, frauderisicocriteria, risicoclassificatiemodellen of profileringscriteria zijn bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet bekend. Wel bestaat er een beschrijving van de werkwijze met LSI-signalen opgesteld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), die inzichtelijk maakt hoe wordt omgegaan met de signalen die door de LSI-partners worden ingebracht. Deze is bijgevoegd in bijlage 4.
Kunnen deze toegezegde verslagen, notulen en handleidingen en overige documenten van de LSI binnen twee weken aan de Kamer ter beschikking worden gesteld, aangezien de toezegging al zes maanden uit is? Wilt u vooral niet vergeten een volledige lijst van de interventieteams en eindrapporten te verschaffen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er reeds een opdracht verstrekt voor het in de brief d.d. 21 april 2022 aangekondigde externe onderzoek naar de omvang van het gebruik van risicoscores? Aan wie is deze opdracht verstrekt? Kunt u de afgegeven onderzoeksopdracht aan de Kamer doen toekomen?3
De opdracht van het externe onderzoek naar het breder gebruik van de risicoscores van het risicoclassificatiemodel van Toeslagen is gegund aan PricewaterhouseCoopers (PwC). Zij zijn eind oktober begonnen met het onderzoek, de verwachting is dat de resultaten in april kunnen worden opgeleverd. Bijgaand treft u de opdrachtbeschrijving, zoals opgenomen in de offerte- uitvraag.
Indien nog geen opdracht is verstrekt, wanneer zal dat dan plaatsvinden? Wat zal de onderzoeksvraag zijn? En waarom is er vertraging opgetreden?
Zie antwoord vraag 6.
Bestaat er voor (bijna) iedere burger of belastingplichtige een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling binnen de Belastingdienst?
Nee. In het toezicht voor de doelgroep particulieren door de directie Particulieren worden geen risicoclassificaties, risicoscores of vergelijkbare beoordelingen toegekend aan burgers of belastingplichtigen. Voor zover er risico-indicaties toegekend worden, zijn deze gekoppeld aan ontvangen aangiften.
De Belastingdienst kent een indeling in aandachtscategorieën voor entiteiten5. Onder entiteit wordt verstaan: een onderneming al dan niet tezamen met één of meer daarmee direct of indirect in bestuurlijk, financieel, administratief of maatschappelijk opzicht verbonden belastingplichtigen. De criteria voor de aandachtscategorieën verschillen voor de directies Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en Grote ondernemingen (GO). Voor MKB bestaan deze aandachtscategorieën uit een combinatie van risicoaspecten (fiscaal risico) en de omvang van een entiteit (fiscaal belang). Het fiscaal belang wordt uitgedrukt in de zogenaamde WOLB-som. Dit is een samenstel van de geschatte belasting op basis van winst (W) voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting, de omzet zoals aangegeven voor de omzetbelasting (O) en de loonsom (LB) van een bedrijf. Het fiscale risico bestaat uit een samenstel van de risicoaspecten zoals bijvoorbeeld, brancherisico, fiscale complexiteit, het schattingsgedrag voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. De aandachtscategorie wordt gebruikt in het kader van het toezicht voor de doelgroep ondernemingen.
De directie GO deelt organisaties op basis van hun grootte in vier categorieën in, te weten «Top 100 profit en Top 30 publiek», «Groot», «Middelgroot» en «Overig». Deze indeling en een toelichting hierop is opgenomen in de Leidraad Toezicht Grote Ondernemingen6.
De directie GO gebruikt voor grote organisaties en zeer vermogende personen een door het behandelteam opgesteld klantbeeld waarin de fiscale belangen en risico’s van de betreffende klant worden bijgehouden. Ook deze werkwijze is opgenomen in de Leidraad Toezicht Grote Ondernemingen.
Bestaat er voor (bijna) iedere burger of belastingplichtige een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling binnen overige delen van de overheid?
Om dienstverlening aan burgers te verbeteren of om toezicht gerichter in te kunnen zetten, wordt gebruik gemaakt van risicomodellering of risicomanagement. Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering van het onderzoek naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst gerelateerde indicatoren in risico-modellen o.b.v. de motie Marijnissen c.s. en Klaver c.s.7 Uw Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de inventarisaties van het Ministerie van Algemene Zaken, het Ministerie Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De overige departementen volgen eind 2022 met de rapportages aan uw Kamer8.
Voor de volledigheid heeft de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering, namens het kabinet, de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren (hierna werkagenda, ref9) aan uw Kamer gestuurd. Deze Werkagenda is de eerste stap in de invulling van de ambities van het kabinet voor de waardengedreven digitale transitie van Nederland, en in het specifieke geval met het reguleren van algoritmen binnen de overheid.
Er wordt gewerkt aan het meer inzicht geven in de totstandkoming van besluiten met behulp van algoritmen. Het kabinet gaat voor overheidsorganisaties het opstellen van een algoritmeregister verplicht stellen. Dat zal in samenhang worden bezien met komende EU-wetgeving, waaronder de AI-verordening. Met Europese en nationale wetgeving en toezicht maken we algoritmen en de toepassingen daarvan eerlijk en transparant voor burgers en bedrijven. Een eerste versie van een centraal overzicht van algoritmen gaat dit jaar nog live. Met behulp van dat register zullen de (mede)overheden gestimuleerd worden om de komende periode gefaseerd, tenminste de hoog risico algoritmen, transparant te maken. Daarnaast wordt een algoritmetoezichthouder ingericht. De algoritmetoezichthouder zal in januari 2023 van start gaan. De Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zal de Kamer nog voor de kerst laten weten hoe zij de inrichting van de algoritmetoezichthouder voor zich ziet en welke volgende stappen zij zet met het algoritmeregister.
Voor hoeveel burgers bestaat er een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling? Indien dit het geval is, op basis van welk (classificatie)model en/of criteria wordt een dergelijke beoordeling vastgesteld en door wie?
Zie antwoord vraag 9.
Bij de LSI-projecten werd gebruik gemaakt van een risicoscore voor een betrokkene. Werd alleen het Systeem Risico Indicatie (SyRi) gebruikt of waren er ook andere risicoscores? Worden deze risicoscores nog gebruikt?
Buiten SyRi (tot 2020) of voorgangers is er geen gebruik gemaakt van risicoscores binnen LSI-projecten. Op dit moment wordt er geen gebruik gemaakt van risicoscores binnen de LSI.
Het risicoclassificatiemodel diende bij Toeslagen tot medio juli 2020 als één van de elementen om een verwonderadres te selecteren in het kader van LSI-projecten, dit model is eerder aan de Tweede Kamer toegelicht middels Kamerbrieven van 26 november10 en 8 december 2021.11 Medio juli 2020 is het gebruik van het risicoclassificatiemodel stopgezet en daarmee is vanaf dat moment de risicoscore dus ook niet meer gebruikt om adressen te selecteren voor LSI gerelateerde projecten.
Door wie worden de risicoscores toegepast? Kunt u de voor risicoscores gehanteerde criteria doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Wordt er op dit moment gewerkt aan een risicoclassificatiemodel?
Op dit moment wordt er in LSI-verband niet gewerkt aan een nieuw of bestaand risicoclassificatiemodel. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 5 april 202212.
Is er zoals aangekondigd een integraal waarborgenkader ontwikkeld en kan dit met de Kamer gedeeld worden?
In de voortgangsrapportage HVB die op 30 mei jl. naar uw Kamer is gestuurd13, is aangegeven dat het waarborgenkader zich in de fase van bestuurlijke besluitvorming bevond. Dit zal zo spoedig als mogelijk aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in februari 2021 (20 maanden geleden) aan de Kamer schreef: «Zo stellen wij een Adviesraad Analytics voor de Belastingdienst aan. Dit is een onafhankelijke commissie die gevraagd en ongevraagd advies geeft over actuele vraagstukken. Het terrein waarover zij kunnen adviseren willen wij zo breed mogelijk houden, zodat zij de vrijheid voelen om waar nodig advies te geven. Ook vinden wij het belangrijk dat zij hun adviezen mededelen aan zowel de Directeur-Generaal van de Belastingdienst als de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Financiën om meer waarborgen in te bouwen. Uiteraard kunnen deze adviezen ook aan uw Kamer ter beschikking worden gesteld indien u daar prijs op stelt.»4
Ja, deze Kamerbrief is bij ons bekend.
Is de Adviescommissie Analytics, die ook daarna al vele malen is aangekondigd, intussen opgericht? Kunt u de Kamer informeren over het instellingsbesluit, de samenstelling en de uitgebrachte adviezen? Indien de commissie nog niet is opgericht, wat is dan de oorzaak van de vertraging?
De adviescommissie is nog niet opgericht. Op dit moment loopt de werving van de leden voor de commissie. Geïnteresseerden konden reageren tot 20 november 2022. Het is mijn streven de selectiegesprekken eind dit jaar af te ronden en het instellingsbesluit in februari 2023 te publiceren. Het wervingstraject duurt langer dan vooraf voorzien. Dit heeft alles te maken met de expertise die binnen de commissie wordt belegd. Wanneer de leden geworven zijn en de commissie van start kan gaan zal ik uw Kamer informeren over het instellingsbesluit en de samenstelling van de commissie.
Welke risicoprofielen zoals bedoeld in uw brief d.d. 2 september 2022 worden er op dit moment binnen de overheid, waaronder de Belastingdienst, politie, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), LSI, Criminelen Inlichtingen Eenheid (CIE) gebruikt?5
Om dienstverlening aan burgers te verbeteren of om toezicht gerichter in te kunnen zetten, is het gebruik van risicomodellering of risicomanagement in alle mogelijke processen een gemeengoed. Je wilt alleen daar een verscherpt toezicht, waar het risico (hetzij de kans, danwel de impact) groter is dat er ook iets misgaat. Het is niet nodig en niet wenselijk dat iedere burger of elk bedrijf een 100% controle krijgt.
Een uitputtend overzicht waar risicomodellering wordt gebruikt binnen de overige delen van de overheid, als ook het inzicht of en voor hoeveel burgers een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling bestaat, is er op dit moment niet. Wel wordt gewerkt aan de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risico-modellen. -profielen op basis van de motie Marijnissen c.s en Klaver c.s16 en heeft de Staatssecretaris van Digitalisering Koninkrijksrelaties, namens het kabinet, de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren (hierna werkagenda, ref17) naar de Kamer gestuurd. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Heeft u kennisgenomen dat in korte tijd zowel de Tijdelijke Signalerings Voorziening (TSV) als de voorgestelde wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terorrisme (WWFT) door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Raad van State (RvS) bekritiseerd is vanwege vergaande inbreuk op fundamentele (grond)rechten. Heeft u ook kennisgenomen van dat de Wet Gegevensverwerking door Samenwerkingsverbanden niet zonder kritiek is gebleven? Klopt het dat er ondanks het toeslagenschandaal, Fraude signalerings voorzieing (FSV)/zwarte lijsten en discriminatie binnen de Belastingdienst, er nog geen visie en een beleidsnota is over inbreuken op grondrechten?
Ik heb kennisgenomen van de adviezen die de AP en de Raad van State op verzoek hebben gegeven. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk een reactie op het advies van de AP over de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) voor het signalenproces toesturen. Al voor deze adviezen hebben de toeslagenaffaire en andere bevindingen bij de Belastingdienst geleid tot verschillende stukken waarin het kabinet zijn voorstellen voor de bescherming van de rechten van burgers heeft uiteengezet. In de reactie op het rapport Ongekend onrecht van 15 januari 2021 is het kabinet uitgebreid ingegaan op de noodzaak tot betere borging van deze rechten.
In het plan van aanpak Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) van 13 oktober 202018 en de daaropvolgende rapportages hebben de Staatssecretarissen van Financiën verscheidene stappen uiteengezet om deze rechten beter te borgen binnen de Belastingdienst. Zo heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst op 17 juni 202119 de nieuwe visie op fraudeaanpak door de Belastingdienst met uw Kamer gedeeld. Daarnaast wordt een waarborgenkader voor de risicoselectie ontwikkeld voor Belastingdienst. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 16 februari jl.20 aangaf, is het juridisch toetsingskader etnisch profileren van het College voor de Rechten van de Mens gebruikt bij de ontwikkeling daarvan. In hun reactie van 2 september jl.21 op de eerste observaties van de Inspectie belastingen, toeslagen en douane zijn de Staatssecretarissen van Financiën verder ingegaan op rechtsbescherming en de menselijke maat.
Wat is de visie en het beleid van het kabinet ter zake van het gebruik van artificial intelligence, big data, profilering, risicomodelering en het koppelen van bestanden ten behoeve van fraudebestrijding en opsporing van strafbare feiten? Indien die visie er na het aftreden van het kabinet nog niet is, wanneer komt die er dan wel?
Het Nederlandse beleid op het terrein van AI is in verschillende brieven aan de Tweede Kamer verwoord, meest recentelijk in de brieven van 7 oktober over Publieke controle op AI en de kabinetsreacties op het WRR-rapport «opgave AI» en het Rathenau onderzoek «Algoritmes Afwegen».22 Nederland zet in op AI-systemen die de mens dienen, veilig zijn en vertrouwd kunnen worden, die publieke waarden borgen en waarbij een goede rechtsbescherming verzekerd is.
Het kabinet werkt aan het implementatiekader «inzet van algoritmen» dat toe moet zien op het borgen van een verantwoorde inzet van algoritmen door overheden. Het is belangrijk dat voor overheden duidelijk is aan welke eisen ze moeten voldoen en wat van ze verwacht wordt.
Daarnaast is er Europese wetgeving in de maak die ervoor wil zorgen dat AI-systemen die op de Europese markt worden gebracht en gebruikt, veilig zijn en fundamentele rechten en waarden van de Unie respecteren. Nederland heeft een actieve rol in de onderhandelingen. Afhankelijk van de categorie waarin een AI-systeem valt, gelden zwaardere of minder zware eisen. AI-systemen die worden gebruikt ten behoeve van fraudebestrijding, toeslagen en opsporing van strafbare feiten worden in de AI-verordening als hoog-risico geclassificeerd. Op aandringen van Nederland vallen hier ook systemen onder die de legitimiteit van ontvangers van toeslagen controleren. Dit betekent dat dergelijke systemen moeten voldoen aan de eisen die in de verordening worden gesteld en een conformiteitsbeoordeling moeten ondergaan. Hoog-risico AI-systemen moeten bijvoorbeeld worden gecontroleerd op data, er moet een risicoanalyse worden uitgevoerd en er moet sprake zijn van menselijke tussenkomst bij de inzet van deze systemen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord. Helaas is het niet gelukt dit binnen de termijn van 3 weken te doen.
De brief Toekomst culturele basisinfrastructuur en de uitvoering van de motie Van Strien c.s. |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Vindt u dat uw brief van 20 oktober 20221 en de daarin beschreven nieuwe BIS-ronde voldoende uitvoering geven aan de motie Van Strien c.s.2 die door de Kamer met ruime meerderheid werd aangenomen en met «Oordeel Kamer» werd geapprecieerd?
De uitvoering van de motie is zowel opgepakt in mijn brief van 20 oktober over de culturele basisinfrastructuur als in mijn Meerjarenbrief Cultuur – De kracht van creativiteit van 4 november 2022. Voor de volledigheid benoem ik hier dat ik in deze brieven mijn voornemens tot het uitvoeren van de motie Van Strien heb beschreven, en de motie nog niet als afgedaan beschouw. In het antwoord op vraag 2 ga ik verder op de uitvoering in.
Zo ja, kunt u toelichten op welke manier u – zoals u toezegde in het debat3 – heeft onderzocht op welke wijze prestatieafspraken verruimd en flexibeler kunnen worden zodat maatschappelijke impact, cultureel ondernemerschap en innovatie zonder al te veel extra administratieve druk mee kunnen wegen bij de aanvraag en verantwoording in de nieuwe BIS-periode?
Ik verwerk de genoemde onderdelen in de motie in mijn adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur over de beoordelingsprocedure door de Raad voor de culturele basisinfrastructuur (BIS) 2025–2028. Ik zal mijn adviesaanvraag na het Wetgevingsoverleg van 14 november versturen. Ik vraag de Raad in het voorjaar advies uit te brengen.
Daarnaast is de Auditdienst Rijk (ADR) gevraagd te ondersteunen bij vernieuwing van de systematiek van monitoring en verantwoording voor de BIS 2025–2028. Dit komt tegemoet aan de wens van de sector en uw Kamer om meer op maatschappelijke impact, cultureel ondernemerschap en innovatie te sturen. Bij de uitvoering van deze opdracht worden instellingen gehoord die een afspiegeling vormen van het culturele veld dat door het Rijk wordt gesubsidieerd of die op een andere manier als stakeholder betrokken zijn bij de BIS. Het eindresultaat wordt in het eerste kwartaal van 2023 verwacht.
In de Uitgangspuntenbrief voor de BIS 2025–2028 van juni 2023 wordt de beoordeling en monitoring vervolgens uitgewerkt. Hierin zullen de genoemde onderdelen uit de motie Van Strien terugkomen.
Kunt u de resultaten van dit onderzoek zo snel mogelijk met de Kamer delen? Zo ja, kan dit voor de begrotingsbehandeling Cultuur4? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke manier gaat u de prestatieafspraken verruimen en flexibeler maken in de nieuwe BIS-periode, zodat maatschappelijke impact meeweegt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke manier gaat u de prestatieafspraken verruimen en flexibeler maken in de nieuwe BIS-periode, zodat cultureel ondernemerschap meeweegt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke manieren gaat u de prestatieafspraken verruimen en flexibeler maken in de nieuwe BIS-periode, zodat innovatie meeweegt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe matcht de titel van het verstuurde persbericht «Subsidieronde cultuur 2025–2028 onder zelfde voorwaarden als voorgaande periode»5 met uw brief waarin u zegt dat u uitvoering geeft aan de motie Van Strien c.s.?
De kop en inhoud van het persbericht zijn een compacte weergave van de inhoud van de gehele brief. De kop van het persbericht verwijst naar de inrichting van de BIS, die in de periode 2025–2028 niet zal wijzigen. Tegelijkertijd vind ik het, net als de Kamer, belangrijk wél te kijken naar de beoordeling en prestatieafspraken voor instellingen in de BIS, voor zowel de periode 2025–2028 als daarna. Het is de kunst een evenwicht te vinden tussen de voorwaarden, criteria en administratieve verplichtingen. Daarom heb ik zowel de Raad voor Cultuur- die de aanvragen beoordeelt – als de ADR – voor monitoring van prestaties – om advies gevraagd.
Hoe stimuleert het exact gelijk blijven van de subsidievoorwaarden maatschappelijke impact, cultureel ondernemerschap en innovatie?
De voorwaarden zullen niet exact gelijk blijven, zoals beschreven in de voorgaande antwoorden.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de verwachting die u in uw brief uitspreekt over de door u genoemde punten door de BIS-instellingen bewaarheid wordt, wanneer u stelt: «Voor de komende ronde verwacht ik dat de bis instellingen zich stevig zullen positioneren, met goede cultuureducatie, begeleiding van jong talent, solidariteit, toegankelijk participatiebeleid en inzet op diversiteit en inclusie. De mogelijkheden en meerwaarde van digitalisering kunnen hier een rol bij spelen. Deze en andere innovaties vragen om andere businessmodellen en vergroten de maatschappelijke betekenis van cultuur»6?
Na ontvangst van de genoemde adviezen van de Raad voor Cultuur en de ADR zal ik deze punten uitwerken in mijn Uitgangspuntenbrief voor de BIS 2025–2028. In gesprekken die ik heb gevoerd zie ik ook dat er veel beweging is op deze onderwerpen. Ik verwacht dus dat hier ruimte is om zichtbare resultaten te kunnen boeken.
En wat bedoelt u in deze paragraaf precies met «De mogelijkheden en meerwaarde van digitalisering» binnen de nieuwe BIS? Wat doet u om die mogelijkheden en meerwaarde te stimuleren?
In mijn Meerjarenbrief Cultuur – De kracht van creativiteit van 4 november 2022 beschrijf ik hoe ik investeer in de mogelijkheden en meerwaarde van digitalisering. In de Uitgangspuntenbrief zal ik beschrijven hoe dit in de nieuwe BIS een plek krijgt.
En vindt u dat innovatie verder gaat dan digitalisering? Zo ja, wat doet u om innovatie te stimuleren in de nieuwe BIS-regeling?
Ja. In mijn eerder genoemde Meerjarenbrief ga ik daarom bijvoorbeeld ook in op de inzet van creativiteit bij maatschappelijke vraagstukken. Deze inzet reikt verder dan de BIS-instellingen. Daarnaast ben ik het met u eens dat van BIS-instellingen een innovatieve houding mag worden verwacht. Ik kom daarop terug in mijn Uitgangspuntenbrief.
En wat bedoelt u in deze paragraaf precies met «andere businessmodellen»? Wat doet u om die andere businessmodellen te stimuleren?
Het benutten van de mogelijkheden en meerwaarde van digitalisering vraagt om andere werkwijzen dan instellingen en makers tot nu toe gewend zijn. Daarvoor is onder meer nieuwe kennis nodig, ook van andere businessmodellen. In mijn Meerjarenbrief beschrijf ik hoe de sector hierbij ondersteund wordt.
Vindt u dat het stimuleren van cultureel ondernemerschap verder gaat dan alleen andere businessmodellen stimuleren? Zo ja, wat doet u om cultureel ondernemerschap verder te stimuleren?
Ja. Zo start binnenkort een traject in samenwerking tussen onder andere Platform ACCT en Cultuur + Ondernemen dat specifiek gericht is op het verbeteren van de financieringsmix van projecten in de culturele en creatieve sector. In mijn Meerjarenbrief ga ik verder ook uitgebreider in op bijvoorbeeld het verbeteren van de arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector. En zoals hierboven beschreven, worden deze elementen meegenomen richting de BIS periode 2025–2028.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb in een aantal antwoorden verwezen naar een eerder antwoord.
Kunt u de beantwoording van deze vragen voor de begrotingsbehandeling Cultuur aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Het blokkeren van het amendement op de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (Twm) |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving met betrekking tot het amendement van GroenLinks op de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (Twm)?1, 2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er door ambtenaren van uw departement onderling over dit amendement werd gesproken in termen als een «akelig amendement» en een «heel machtig wapen»? Vindt u het normaal dat er in bestuurlijke kringen op een dusdanige manier over een democratisch instrument wordt gesproken, als zijnde een gevaar voor de zittende macht?
In de betreffende e-mails wordt gesproken over de (procedurele) gevolgen van het amendement3, zoals dit oorspronkelijk was ingediend, voor het nemen van maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19. Het is gebruikelijk dat elk ingediend amendement op zijn merites wordt beoordeeld. De beoordeling werd ingegeven door de gevolgen voor de bestuurlijke slagkracht bij de bestrijding van de epidemie. Ik ben het niet met u eens dat over dit amendement is gesproken als zijnde een gevaar voor de zittende macht.
Kunt u uitleggen waarom uw departement het dusdanig onwenselijk achtte dat de oppositie een ministeriële regeling zou kunnen blokkeren die potentieel verregaande gevolgen zou kunnen hebben voor de samenleving? Is het niet juist de taak van de oppositie om te waken over het parlementaire proces en ervoor te zorgen dat het kabinet zich niet te veel en op een oneigenlijke manier macht toe-eigent?
De aanname dat het Ministerie van VWS het onwenselijk achtte dat de oppositie een regeling zou kunnen blokkeren deel ik niet. Een belangrijke taak van zowel de Tweede als de Eerste Kamer is de regering te controleren. Beide Kamers beschikken daartoe over regulier instrumentarium. Ter versteviging van de parlementaire betrokkenheid bij het nemen en intrekken van maatregelen voorzag de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm), zoals deze was ingediend, onder meer in een lichte voorhangprocedure4. Daarmee werd gewaarborgd dat indien noodzakelijk, mèt betrokkenheid van het parlement, snel maatregelen zouden kunnen worden genomen. De regeling zoals neergelegd in het amendement waarop de e-mails betrekking hebben (amendement nr. 7) zou ertoe leiden dat voor het nemen van maatregelen een wet nodig zou kunnen zijn. Een wetstraject zou vergaande gevolgen hebben voor de bestuurlijke slagkracht.
Kunt u uitleggen waarom het voor uw departement zo belangrijk was dat het kabinet per decreet zou kunnen regeren?
Deze aanname deel ik niet. Een belangrijk doel van de Twm was juist het creëren van een steviger democratische legitimatie van de maatregelen die nodig waren ter bestrijding van de epidemie5. Tot inwerkingtreding van de Twm werden maatregelen immers vastgesteld via noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Na inwerkingtreding van de Twm konden maatregelen -afgezien van de spoedprocedure, waarvoor een blokkeringsrecht achteraf gold – alleen worden genomen bij ministeriële regeling mèt voorafgaande betrokkenheid van het parlement. Van regeren bij decreet was geen sprake. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u reflecteren op hoe dit raakt aan de grondbeginselen van de parlementaire democratie en op welke manier u het verantwoord acht dat uw ministerie en/of het kabinet deze grondbeginselen op deze manier probeerde te omzeilen?
Het standpunt dat het Ministerie van VWS of het kabinet de grondbeginselen van de parlementaire democratie trachtte te omzeilen, deel ik niet. Zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen is aangegeven is met de Twm destijds een steviger democratische legitimatie van maatregelen gecreëerd. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten.
Vindt u het te rechtvaardigen dat is geprobeerd om de oppositie op deze manier actief buitenspel te zetten? Zo ja, waarom?
Deze aanname deel ik niet. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de vragen 3 tot en met 5.
Wat vindt u ervan dat in de openbaargemaakte WOB-verzoeken wordt gesproken over een «machtigingswet door de Kamers jagen»? Waarom wordt er door ambtenaren van uw departement duidelijk nagedacht en gesproken over het inzetten van machtsmisbruik?
Wetgeving komt tot stand via een zorgvuldig regulier wetgevingsproces. In tijden van crisis moet dit proces, vanwege de urgente situatie, met de nodige voortvarendheid worden doorlopen. Een voortvarende behandeling sluit een zorgvuldige behandeling niet uit. Een wet door de Kamers jagen betreft beeldspraak en berust geenszins op gangbare praktijk. De woordkeuze in de e-mail is niet de mijne.
Waarom was uw departement blijkbaar van mening dat een minderheid in de Eerste en Tweede Kamer een democratisch recht wel kon worden onthouden? Kunt u uiteenzetten welke overwegingen hieraan ten grondslag lagen die dit in uw ogen zouden rechtvaardigen?
Er is beslist geen democratisch recht onthouden. Zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen is aangegeven is met de Twm een steviger democratische legitimatie van maatregelen gecreëerd. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten.
Bent u niet van mening dat ingrijpende maatregelen, zoals de coronamaatregelen van de afgelopen jaren, juist verregaand gecontroleerd, getoetst en in sommige gevallen geblokkeerd moeten worden door de oppositie? Zo ja, staat dat dan niet haaks op de manier waarop uw departement gereageerd heeft op dit amendement?
Voor ingrijpende maatregelen, zoals coronamaatregelen, is een zorgvuldig besluitvormingsproces nodig. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten. Deze balans is bij de totstandkoming van de Twm in samenspraak tussen regering en parlement vastgesteld.
Hoe kijkt uw departement op dit moment tegen soortgelijke situaties aan? Bent u, als Minister van VWS, net als uw voorganger, van mening dat de oppositie op een dergelijke manier buitenspel gezet zou mogen worden en dat het kabinet het parlementaire proces op een dergelijke manier mag omzeilen om de eigen koers door te zetten? Zo ja, waarom en in wat voor situaties vindt u dat te rechtvaardigen?
Op 14 september 2022 is het wetsvoorstel Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid bij uw Kamer ingediend. Het wetsvoorstel voorziet in grondslagen om collectieve maatregelen te treffen voor de bestrijding van infectieziekten met pandemisch potentieel. De betrokkenheid van de beide Kamers en de bescherming van grondrechten wordt in het wetsvoorstel gewaarborgd. Dat wetsvoorstel doorloopt de gebruikelijke parlementaire procedure.
Kunt u reflecten op het feit dat sommige media met betrekking tot deze kwestie spreken over een «staatsgreep»? Wat vindt u van dit sentiment en wat denkt u dat de openbaarmaking van deze beleidslijn doet met het vertrouwen van de burger in het kabinet en het (toekomstige) coronabeleid?
Het is onderdeel van de journalistieke vrijheid om berichtgeving naar eigen inzicht te duiden. De in het nieuwsitem aangehaalde e-mails openbaren geen beleidslijn.
Hoe rijmt u deze manier van regeren met de «nieuwe bestuurscultuur» die uw kabinet zegt te willen voorstaan?
Zie het antwoord op vraag 11.
De 190 euro regeling voor huishoudens in november en december 2022 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat u het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2022 (Negende incidentele suppletoire begroting inzake tijdelijk prijsplafond energie voor kleinverbruikers), de negende incidentele suppletoire begroting inzake tijdelijk prijsplafond energie voor kleinverbruikers heeft ingediend, waarmee u voorstelt 2,6 miljard euro uit te geven om kleinverbruikers 190 euro per maand te vergoeden in november en december?
Ja. Op 7 oktober is de Negende incidentele suppletoire begroting aangeboden aan Uw Kamer.
Klopt het dat u de feitelijke vragen van de Tweede Kamer nog niet beantwoord heeft en dat de wet nog behandeld moet worden in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer?
De antwoorden op de vragen die de Tweede Kamer heeft gesteld, zijn maandag 6 november jl. naar uw Kamer verzonden.
Klopt het dat u al wel een ministeriële regeling hebt vastgesteld op 18 oktober 2022, waarmee het geld uitgegeven wordt? (Staatscourant 2022, 28075).
In de publicatie van de Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 17 oktober 2022, nr. WJZ/ 22508619, houdende tijdelijke regels inzake subsidie voor elektriciteitsleveranciers ter bekostiging van een tegemoetkoming voor energieprijzen voor kleinverbruikers (Tijdelijke overbruggingsregeling tegemoetkoming energieprijzen kleinverbruikers 2022) werd het voorbehoud gemaakt van parlementaire goedkeuring op het voor de regeling benodigde budgettaire beslag.
Bent u de juridische verplichtingen op rechtmatige wijze aangegaan?
Ter autorisatie is in de aanbiedingsbrief bij de Negende incidentele begroting (Kamerstuk 36 220) een beroep is gedaan op het tweede lid van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet vanwege de hoge urgentie van de uitgaven inzake de tegemoetkoming voor energieprijzen voor kleinverbruikers. Dit beroep op het tweede lid van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet is tevens opgenomen in de brief van 7 oktober, waarmee de Negende incidentele suppletoire begroting werd aangekondigd aan de Eerste Kamer.
Indien u artikel 2.27 van de compatibliteitswet gebruikt, hoe heeft u de Kamer daarover geïnformeerd?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het feit dat er in Nederland 8,1 miljoen huishoudens zijn en dat compensatie van alle huishoudens dus 3,1 miljard euro zou kosten?1
Bij de berekening van het budgettaire beslag van de regeling Tegemoetkoming energieprijzen 2022 werd dezelfde ramingsmethodiek gebruikt als bij de verlaging van de energiebelasting. Bij deze methodiek speelt de heffing van btw een rol. Een energiebelastingkorting van € 157 zou leiden tot een korting van € 190 voor de consument, indien gerekend zou worden met 21% btw. Dit is echter niet het geval bij de subsidieverlening aan de energieleveranciers die de korting op de energierekening van kleinverbruikers met € 190 in november en december mogelijk maakt. Daarom moet uitgegaan worden van een subsidie per huishouden van € 190, in plaats van de oorspronkelijk geraamde € 157. Als gevolg van het betrekken van btw in de berekening werd het benodigde beslag voor de regeling te laag geraamd op € 2,6 mld, daar waar dit € 3,15 mld had moeten zijn. Daarbij is uitgegaan van 8,3 miljoen aan kleinverbruikersaansluitingen waar de subsidie op van toepassing is. Vanwege deze aanpassing van de raming is inmiddels een nota van wijziging op de Negende incidentele suppletoire begroting ingediend.
Klopt het dat alle kleinverbruikers (winkels, kantoren) in aanmerking komen en dat als alle winkels, huishoudens, kantoren, verenigingen en andere kleinverbruikers 190 euro zouden krijgen, er waarschijnlijk zeker 3,5 miljard euro nodig zou zijn?
De raming is opgebouwd uit een P * Q. Voor de Q is uitgegaan van 8,3 miljoen kleinverbruikers, in lijn met de aantallen die wij op basis van de realisatie vermindering energiebelasting hanteren. Dit zijn zowel huishoudens als kleinverbruikers bij bedrijven. Wij gaan uit van circa 7,8 miljoen huishoudens (op basis van het aantal bewoonde woningen) en 500.000 kleinverbruikers bij bedrijven. De P bestaat uit tweemaal 190 euro per kleinverbruiker, hierdoor komt het totaalbedrag uit op € 3,15 miljard.
Kunt u de ramingstoelichting van deze wet aan de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke en hoeveel huishoudens geen kleinverbruikers aansluiting hebben voor de elektriciteit en dus geen compensatie krijgen?
Het is op dit moment nog niet exact duidelijk hoeveel huishoudens geen kleinverbruikersaansluiting hebben. Het gaat hier vaak om huishoudens met een collectieve elektriciteitsaansluiting die wordt gedeeld door meerdere wooneenheden in hetzelfde gebouw. We weten dat er naar schatting 40.000 VvE’s zijn waar dit probleem kan spelen. We weten ook dat de Belastingdienst in 2021 16.000 aanvragen heeft gekregen voor de teruggaaf energiebelasting bij meerdere onroerende zaken achter één elektriciteitsaansluiting. We onderzoeken nog hoeveel huishoudens er achter de collectieve aansluitingen zitten.
Voor 2023 streeft het kabinet naar een specifieke tegemoetkoming voor huishoudens met blokaansluitingen (warmte en elektriciteit). Een regeling hiervoor, die de hoogste prioriteit heeft, wordt onder coördinatie van de Belastingdienst uitgewerkt. Alle relevante partijen zijn betrokken en nemen hun medeverantwoordelijkheid.
Kunt u bij de vorige vraag ingaan op alle mogelijkheden, zoals meerdere huishoudens met een aansluiting en het aantal mensen dat geen tegemoetkoming krijgt?
De meest voorkomende situatie is die van een grootverbruikersaansluiting die wordt gedeeld door meerdere huishoudens in een wooncomplex. Zoals hierboven aangegeven wordt nog onderzocht om hoeveel huishoudens dit gaat. Behalve de huishoudens zonder kleinverbruikersaansluiting is er ook aandacht voor situaties waar één kleinverbruikersaansluiting door meerdere huishoudens of door veel huisgenoten wordt gedeeld. Vaak zijn dat studentenhuizen of huurappartementen in oudere gebouwen. Er wordt gekeken hoe zoveel mogelijk situaties in aanmerking komen voor een passende tegemoetkoming, maar het zal niet mogelijk zijn om iedereen te bereiken.
Is er nog een mogelijkheid om de regeling in de Kamer aan te passen, nu energieleveranciers al aanvragen voor subsidies hebben ingediend? Zo nee, wat is de rol van de Kamer dan bij deze regeling?
Nee. Zoals ook gemeld in mijn Kamerbrief van 1 november jl. doet het kabinet ten aanzien van de benodigde parlementaire goedkeuring van het budgettaire beslag een beroep op lid 2 van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016, omdat de uitvoering van deze maatregel niet kon wachten tot het parlement de bijbehorende wijziging van de begrotingsstaat heeft goedgekeurd. Daarbij is gezien de benodigde spoed afgeweken van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn.
Hebben alle leveranciers van elektriciteit een aanvraag gedaan? Zo nee, krijgen de klanten van een electriciteitsaansluiting van leveranciers die geen aanvraag doet, dan geen 190 euro per maand?
Vrijwel alle leveranciers hebben een aanvraag gedaan. Alleen leveranciers die een aanvraag doen, kunnen aanspraak maken op de subsidie. Het staat leveranciers die geen aanvraag doen vrij om hun klanten ook 190 euro per maand uit te keren.
Indien een kleinverbruiker de 190 euro niet krijgt van zijn leverancier, welke rechtsmiddelen staan dan voor hem open om dat af te dwingen?
Alleen de leverancier kan de subsidie aanvragen. De klant kan dit niet zelf doen. Wel kan een klant wiens aansluiting valt onder de regeling, zich wenden tot zijn energieleverancier. Verder is het doorgeven van het bedrag aan de kleinverbruiker een voorwaarde voor de subsidie aan de leverancier waarop gecontroleerd zal worden (zie antwoord op vraag 14). Tevens kan een klant overstappen naar een andere leverancier. Zij ontvangen de tegemoetkoming in de eerstvolgende maand waarin zij op de eerste van de maand bij een energieleveranciers staan ingeschreven. Als zij in november dus een nieuw contract afsluiten, ontvangen zij de tegemoetkoming alleen over december. De groep klanten die vanwege betalingsproblemen eerder bij hun leverancier was afgesloten en weer wordt aangesloten na het (alsnog) treffen van een betalingsregeling ontvangt de tegemoetkoming wel al over de betreffende maand (en niet pas over de volgende). Van deze groep is immers te controleren dat zij niet eerder een aansluiting bij een andere leverancier hadden waarover zij reeds de tegemoetkoming hebben ontvangen.
Is de rechtsbescherming van de individuele burger voldoende geborgd bij deze regeling?
Het belang van de burger is geborgd door in de regeling de verplichting op te nemen dat de subsidieontvanger (de leverancier) de € 190 in zijn geheel en uiterlijk binnen 30 dagen na subsidieverlening in mindering moet brengen op de betalingsverplichting van de burger. Uiteraard wordt gecontroleerd of de leverancier zich aan deze verplichting houdt.
Welke rechtvaardiging zit er achter het feit dat mensen die een zeer energiezuinige woning hebben en bijvoorbeeld energiekosten hebben van minder dan 100 euro per maand, geld terugkrijgen in november en december?
Er is voor gekozen om kleinverbruikers een tegemoetkoming te geven voor hun energiekosten. Dat kon alleen door te kiezen voor de huidige generieke vormgeving.
Welke rechtvaardiging zit er achter het feit dat mensen die nog een vast contract hebben met vaste prijzen, een tegemoetkoming krijgen voor gestegen energieprijzen? Hoeveel huishoudens hebben naar verwachting nog een vast contract?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden, aangezien de regeling kennelijk al is ingegaan?
Ja.
Het bericht dat de helft van de Brabanders kampt met geldzorgen |
|
Hans Smolders (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat uit onderzoek blijkt dat de helft van de Brabanders kampt met geldzorgen?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat meer dan de helft van alle Brabanders last heeft van gezondheidsklachten die te maken hebben met geldzorgen? Kunt u in uw beantwoording duiden hoe u het gegeven gaat bestrijden dat meer dan de helft van de Brabanders (53%) last heeft van een of meerdere gezondheidsklachten door het geldgedoe en 44% van de ondervraagden kampt met stressklachten, slecht slapen en futloosheid?
Geldzorgen kunnen mensen mentaal in beslag nemen en uitgroeien tot schulden- en armoedeproblematiek, met grote gevolgen. Ik vind dat er aandacht moet zijn voor de financiële zorgen onder de inwoners van Brabant en de gevolgen hiervan voor hun gezondheid en welbevinden.
Sociale vraagstukken zijn gezondheidsvraagstukken en vice versa. Uit diverse onderzoeken blijkt een sterke wisselwerking tussen de fysieke- en mentale gezondheid enerzijds en langdurige stress door geldzorgen anderzijds. Ook het recente advies «Van schuld naar schone lei» van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) bevestigt deze relatie. Mensen met problematische schulden hebben vaker te maken met psychische klachten en/of stoornissen, ze ervaren meer en vaker lichamelijke klachten en beperkingen. Zo heeft ca. een vijfde van de mensen met problematische schulden ook problematiek waarvoor zorg in de ggz wordt gezocht. Tegelijkertijd spelen gezondheidsproblemen vaak een cruciale rol bij problematische schulden.
Om die redenen investeert dit kabinet in meer bestaanszekerheid, onder meer door de verhoging van het wettelijk minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen. Het kabinet investeert daarnaast in vroegsignalering van financiële problemen, om te voorkomen dat betalingsachterstanden (van een of enkele maanden) zich ontwikkelen tot problematische schulden met alle gevolgen van dien.
Ook heeft een betere samenwerking tussen het zorg- en sociaaldomein de aandacht van dit kabinet, bijvoorbeeld als het gaat om de samenwerking tussen 1e lijns zorgaanbieders en gemeenten.
Het begint altijd met een veilige plek waar mensen hun verhaal kunnen doen, alvorens gekeken wordt naar schuldhulp en het recht op voorzieningen. Daarnaast verkennen we bijvoorbeeld de samenwerking om de mijding van mondzorg om financiële redenen te verminderen en de opschaling van financiële samenwerking, zoals we die zien bij lokale maatwerkbudgetten voor wijkteams.
Ook hebben SZW en VWS de SER om advies gevraagd over maatregelen binnen het stelsel van de arbeidsmarkt, de sociale zekerheid en het sociaal domein om gezondheidsachterstanden aan te pakken. Het advies van de SER kan mogelijk bijdragen aan het terugdringen van gezondheidsachterstanden.
Is deze groeiende armoede kenmerkend voor alle provincies in Nederland en kunt u per provincie cijfers naar de Kamer sturen?
De meest recente cijfers over de omvang van armoede in Nederland zijn afkomstig uit de MEV-raming van het CPB en SCP.2 Deze raming laat zien dat armoede afneemt in 2023 nadat dit door de hogere prijzen in 2022 toe is genomen. De cijfers van het CPB en SCP zijn alleen beschikbaar op landelijk niveau. Een uitsplitsing van armoede wordt op gemeentelijk niveau gemaakt in de CBS-publicatie «Armoede en Sociale uitsluiting 2021.3 Het CBS heeft hierin per gemeente het aandeel inwoners met een (langdurig) laag inkomen in beeld gebracht.4 Een hoog percentage huishoudens met een laag inkomen komt voor in Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en de grotere gemeenten, maar ook in kleinere gemeenten in met name het noordoosten van het land. Ook in Zuid-Limburg is in enkele gemeenten sprake van een groot armoederisico. De gemeenten Heerlen, Kerkrade en Landgraaf in de regio Parkstad springen er naast Maastricht en Vaals uit. In het westen van het land zijn er, buiten de grote steden, relatief weinig gemeenten met een bovengemiddeld aandeel huishoudens met een laag inkomen.
Onderstaande kaart geeft inzicht in het aandeel huishoudens met een laag inkomen in 2020 per gemeente. Een geaggregeerd beeld per provincie is niet beschikbaar.
(Bron: CBS, Armoede en Sociale uitsluiting 2021, p. 43)
Welk plan van aanpak heeft u om de groeiende armoede in Brabant het hoofd te bieden? Graag een gedetailleerd antwoord, met daarbij aangegeven of het kabinet de bereidheid heeft om gelden die nu richting het buitenland gaan, zoals ontwikkelingssamenwerking, te gebruiken voor het bestrijden van de toenemende armoede in eigen land?
In het hele land zien we dat steeds meer mensen klem komen te zitten, hun rekeningen niet kunnen betalen en financiële stress kennen. De gevolgen hiervan zijn serieus en ingrijpend, en dit is ook zichtbaar in Brabant.
Op 12 juli 2022 heb ik in een brief aan de Tweede Kamer toegelicht op welke wijze het kabinet geldzorgen, armoede en schulden in Nederland, en daarmee ook in Brabant, wil voorkomen en aanpakken.5 Deze aanpak heeft in het bijzonder als doel een halvering van het aantal kinderen dat opgroeit in armoede in 2025, en een halvering van armoede en problematische schulden in het algemeen in 2030. Voor het behalen van de geformuleerde doelstellingen wil ik:
Op 4 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak._ Ook ben ik hier ingegaan op de noodmaatregelen die het kabinet heeft getroffen om de gevolgen die mensen ondervinden van de hoge energieprijzen en de aanhoudend hoge inflatie te dempen. Op 23 november jl. heeft u het implementatieplan voor de aanpak geldzorgen, armoede en schulden ontvangen.
Ontwikkelingssamenwerking blijft volgens het kabinet nodig omdat er meer conflicten, vluchtelingen en migranten zijn dan ooit. Wereldwijd zijn er 68,5 miljoen mensen op de vlucht voor oorlog, geweld en vervolging. Nog altijd leven 736 miljoen mensen in extreme armoede. Zij hebben minder dan 1,90 dollar per dag om van te leven. Bijna driekwart van de inwoners van de minst ontwikkelde landen heeft geen mogelijkheden om hun handen te wassen met schoon water. De moedersterfte is nog steeds hoog, net als de werkloosheid onder vrouwen en jongeren. Bovendien worden gebieden wereldwijd minder leefbaar door klimaatverandering. Het kabinet is daarom niet bereid om de middelen voor ontwikkelingssamenwerking elders in te zetten.
Wat vindt u van het feit dat over de armoedeproblemen, vanwege schaamte, niet altijd wordt gepraat: een kwart van de respondenten zegt de (zorgen over) geldproblemen zelden of nooit met anderen te bespreken? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven hoe u armoede bespreekbaar maakt en hoe u deze schaamte gaat doorbreken?
Iedereen kan te maken krijgen met geldzorgen. Toch rust er een taboe op, dat de stress vergroot en de drempel om hulp te vragen nog hoger maakt. De rijksoverheid probeert samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties het taboe op geldzorgen te doorbreken met communicatiecampagnes. Daarin staan de mensen met geldzorgen zelf centraal en zij halen anderen over hulp te vragen met de communicatieboodschap «Kom jij eruit?», «De eerste stap helpt je verder» en in de publieksvoorlichting van november en december dit jaar «Je staat er niet alleen voor». Daarnaast is de communicatiestrategie gericht op actief hulp aanbieden. Bijvoorbeeld verzekeraars, banken en vrijwilligersorganisaties leiden mensen naar Geldfit.nl. Na het beantwoorden van enkele vragen krijgen zij hulp aangeboden die past bij hun situatie. Verder geven onder meer woningverhuurders en energieleveranciers betalingsachterstanden door aan gemeenten, die daarmee aan hun inwoners hulp aanbieden.
Deelt u de mening dat het in een rijk land als Nederland woestmakend is dat het bij 11% van de Brabantse gezinnen voorkomt dat kinderen zonder te eten de deur uit gaan en dat 9% van de kinderen weleens met een lege maag naar bed gaan? Hoe gaat u ontbijt voor deze kinderen aanbieden op Brabantse scholen?
Het voorzien in de eerste levensbehoeften vormt steeds vaker een probleem. Dit wordt op verschillende manieren zichtbaar, zo ook in de schoolklas. Er zijn kinderen die met een lege maag naar school komen. Dit is schrijnend en heeft ongewenste gevolgen voor de ontwikkeling van het kind. Zoals aangekondigd in de brief over de aanpak geldzorgen, armoede en schulden van 4 oktober jl. onderneem ik hier per direct actie op. Het Jeugdeducatiefonds faciliteert van 1 oktober 2022 tot eind januari 2023, met financiële ondersteuning van ruim 5 miljoen van het Ministerie van SZW en OCW tezamen, hulp op het gebied van maaltijden en andere eerste levensbehoeften op de 500 kwetsbare scholen waar zij reeds actief zijn. Zo kan snel een grote groep kinderen bereikt worden.
Daarnaast heb ik samen met het Ministerie van OCW de Alliantie Kinderarmoede gevraagd om lokale coalities te vormen en huidige coalities in te zetten om nog meer scholen te ondersteunen en honger in de klas tegen te gaan.
Wat zegt het dat zes op de tien Brabanders onvoldoende vertrouwen heeft in de maatregelen van het kabinet, zoals bijvoorbeeld het instellen van een energieplafond? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het vertrouwen in de overheid is laag, en dit trekt het kabinet zich aan. De omvang van de huidige crisis is enorm en raakt veel mensen ongekend hard. Het kabinet ziet het als belangrijke opgave om het vertrouwen van mensen te winnen en te behouden, en mensen perspectief te bieden. Het heeft er dan ook voor gekozen om een uitzonderlijk groot pakket aan koopkrachtmaatregelen te treffen dat vooral gericht is op het versterken van de inkomenspositie van mensen om de negatieve effecten van de inflatie en de hoge energieprijs te dempen. Tegelijkertijd heeft het kabinet aanvullende maatregelen getroffen onder andere op het terrein van Voedselhulp, schuldhulpverlening en het afsluitbeleid. Doel van deze maatregelen is dat iedereen kan rekenen op een stabiel en voldoende besteedbaar inkomen, uit werk of uit een vangnet wanneer dat nodig is. Zo krijgen mensen de ruimte om mee te doen in de samenleving en om zichzelf te ontwikkelen.
Het bespioneren van mensen thuis met de eis om voor het bepalen van de WOZ-waarde foto’s van de binnenkant van huizen naar diverse gemeenten moeten worden gestuurd |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat diverse gemeenten bij het vaststellen van de WOZ-waarde foto’s van de binnenkant van huizen eisen?1
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving. Overigens is mijn indruk dat er geen sprake is van het eisen van foto’s, maar van het aanbieden van een optie van zelfgemaakte foto’s.
Kunt u aangeven om welke gemeenten dit gaat?
Voor zover mij bekend gaat het in de nieuwsberichten om de belastingsamenwerkingsorganisaties GBTwente die een pilot uitvoerde in de gemeente Enschede en de Belastingsamenwerking Oost Brabant (BSOB) en de gemeenten die daarin samenwerken, te weten: Asten, Bernheze, Boekel, Deurne, Gemert-Bakel, Laarbeek, Maashorst, Oss en Someren. GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. Deze werkwijze wordt ruim gebruikt voor het verzamelen van gegevens als onderdeel van de afhandeling van een bezwaar. Ter voorkoming van WOZ-bezwaren zetten enkele organisaties deze werkwijze ook eerder in het proces in, dus voordat een WOZ-waarde is bepaald. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Bij beide toepassingen van de werkwijze waarin foto's worden opgevraagd, ziet de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Dit toezicht van de Waarderingskamer acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
Deelt u de mening dat het begluren en bespioneren van mensen veel te ver gaat voor de bepaling van de WOZ-waarde? Kunt u in uw beantwoording de reactie van de Vereniging Eigen Huis en de Autoriteit Persoonsgegevens duiden?
De Vereniging Eigen Huis vraagt zich af of het opvragen van foto’s proportioneel is. De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit van de woning en de staat van het onderhoud. Informatie over de zogenaamde inpandige secundaire objectkenmerken is niet openbaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren. De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
Zoals bij vraag 2 aangegeven ziet de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Ik onderschrijf het standpunt van de Autoriteit Persoonsgegevens dat er zorgvuldig om moet worden gegaan met persoonlijke informatie die zichtbaar kan zijn op foto’s. Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Verder is de privacywet Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving hiervan.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten
Hoe verhoudt dit begluren en bespioneren zich tot de privacy wetgeving? Graag een gedetailleerd antwoord.
Allereerst geldt, zoals bij vraag 3 aangegeven, voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak de geheimhoudingsplicht, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5, van toepassing is. Dit betekent dat voor personen die belast zijn met de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
De Waarderingskamer ziet, zoals bij vraag 2 aangegeven, toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Wie kan deze foto’s nog meer zien? Graag een gedetailleerd antwoord.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is en dat alleen de personen die belast zijn met deze taak toegang tot de foto’s hebben.
Hoe lang worden deze foto’s bewaard en moeten de bewoners zometeen elk jaar een foto maken? Graag een gedetailleerd antwoord.
De bewaartermijnen van bescheiden zijn geregeld in de archiefwet en kunnen variëren indien er bijvoorbeeld bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen een beschikking, de termijn vangt dan aan nadat de rechtelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
In het algemeen worden gegevens voor de waardebepaling gedurende zeven jaar bewaard met het oog op bijvoorbeeld bezwaar en beroepsprocedures. Daarna worden de gegevens, inclusief de genoemde foto's vernietigd. Hoe vaak de gemeente behoefte heeft aan informatie over bijvoorbeeld de woonvoorzieningen en kwaliteit is afhankelijk van de marktontwikkelingen op de woningmarkt en de frequentie waarvoor in een bepaald marktsegment sprake is van significante wijzigingen in het voorzieningenniveau, kwaliteit en onderhoud.
Is deze informatie volgens u significant voor de waarde bepaling? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja, zoals aangegeven bij vraag 3 wordt de WOZ-waarde van een woning bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.).
Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning. Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname de door gemeentelijk taxateur. Dit is nadrukkelijk een optie en niet verplicht. De Waarderingskamer ziet er, zoals bij vraag 2 aangegeven, op toe dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren. Dit toezicht van de Waarderingskamer is van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Heeft u de bereidheid om deze «big brother is watching you»-actie bij de gemeenten die hiertoe zijn overgegaan te veroordelen en af te keuren? Heeft u voorts de bereidheid gemeenten op te roepen om dit begluren en bespioneren subiet te beëindigen? Graag een gedetailleerd antwoord.
GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet.
Zoals bij vraag 3 aangegeven kan de WOZ-ambtenaar van de gemeente bij de woningeigenaar informatie opvragen over de inpandige secundaire objectkenmerken (zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet). De woningeigenaar is verplicht deze informatie te verstrekken, en heeft daarvoor diverse mogelijkheden waaronder het invullen van een inlichtingenformulier en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur.
Daarbij acht ik het, zoals bij vraag 2 aangegeven, van belang dat de gemeenten aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto's, de optie van zelfgemaakte foto’s is immers niet verplicht.
Het bericht dat Koningin Máxima pleit voor de digitale euro |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Sprak Koningin Maxima in haar pleidooi voor een digitale euro tijdens haar bezoek aan het Internationaal Monetair Fonds (IMF) in Washington DC, mede namens de regering?
Koningin Máxima heeft haar uitspraken gedaan uit hoofde van haar UNSGSA-rol voor inclusieve financiering voor ontwikkeling. In haar speech heeft zij geen pleidooi gehouden voor (de invoering van) een digitale euro, maar heeft zij gesproken over de mogelijke kansen voor financiële inclusie, maar ook de risico’s van de ontwikkeling van digitale centrale bankgeld in het algemeen.1 Dit wordt beschreven in het door u aangehaalde artikel. Deze uitspraken zijn in lijn met de standpunten van het kabinet ten aanzien van de digitale euro.
Wat zijn de staatsrechtelijke contouren waarbinnen het Koninklijk Huis opiniërende politieke uitspraken mag doen en is er vooraf overleg met u? Zo ja, in welke vorm?
Er is ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en andere leden van het Koninklijk Huis. De betekenis van deze ministeriële verantwoordelijkheid is toegelicht in de voorlichting van de Raad van State uit 2010.2
Waar ligt de scheidslijn voor het kabinet, waarna uitspraken van het Koninklijk Huis als partijdig worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een protocol om te voorkomen dat leden van het Koninklijk Huis politiek partijdige uitspraken doen? Zo ja, hoe en door wie wordt dit getoetst?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het standpunt van het kabinet ten aanzien van de digitale euro en onderschrijft u de uitspraken van Koningin Máxima bij het IMF over digitaal geld in het algemeen?1
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 van het lid Van Houwelingen spreek ik zeer regelmatig met de Kamer over de discussies op EU-niveau over de ontwikkeling van een mogelijke digitale euro. De Kamer is meermaals schriftelijk geïnformeerd over het kabinetstandpunt over de ontwikkeling van een mogelijke digitale euro.4 Daarnaast vinden er regelmatig besprekingen plaats in de Eurogroep. De Kamer wordt van tevoren via de geannoteerde agenda geïnformeerd over de Nederlandse inzet bij deze besprekingen in de Eurogroep, en deze inzet wordt regelmatig besproken in de voorbereidende commissiedebatten.5
Het kabinet heeft een positieve grondhouding tegenover de digitale euro – het zou bijvoorbeeld kunnen bijdragen aan een innovatiever en veiliger betalingsverkeer, en aan het in stand houden van een vorm van publiek geld. Dat gezegd hebbende moet hierbij wel aan een aantal randvoorwaarden voldaan worden, onder meer op het gebied van privacy en financiële stabiliteit. De eventuele risico’s van de invoering van een digitale euro moeten daarom goed in kaart worden gebracht en worden gemitigeerd. Daarnaast dient de invoering van een digitale euro een solide democratische basis te hebben, wat betekent dat besluitvorming hierover op politiek niveau moet plaatsvinden.
Hoewel Koningin Máxima sprak vanuit haar UNSGSA-rol voor inclusieve financiering voor ontwikkeling, en daarbij ook niet specifiek sprak over de digitale euro of het Nederlandse standpunt hierover, zijn haar uitspraken in lijn met dit kabinetstandpunt.
Bent u het ermee eens dat Koningin Máxima met haar pleidooi voor de digitale euro zich partijdig heeft opgesteld? Zo ja, is er contact geweest tussen het kabinet en het Koninklijk Huis over deze gang van zaken, en kunt u ons mededelen welke communicatie hieruit volgde?
Er is ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en andere leden van het Koninklijk Huis. De betekenis van deze ministeriële verantwoordelijkheid is toegelicht in de voorlichting van de Raad van State uit 2010.6 Zie het antwoord op vraag 1 en 5. Koningin Máxima heeft geen pleidooi gehouden voor (de invoering van) de digitale euro. De inhoud van de toespraak die valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid is in lijn met het kabinetsbeleid.
Deelt u de analyse dat met een digitale euro macht verschuift van commerciële banken naar centrale banken, en met name naar de Europese Centrale Bank en ziet u deze verschuiving ook als problematisch?
Ik hecht er allereerst aan te benadrukken dat er momenteel sprake is van een verkenning naar de invoering van de digitale euro. Over de eventuele daadwerkelijke invoering ervan dient nog besloten te worden. Onderdeel van die besluitvorming zijn de ontwerpkeuzes. De ontwerpkeuzes zijn bepalend voor de ordening van het banken- en betalingslandschap en de rol van de ECB daarbinnen.
Het kabinet ziet de potentiële meerwaarde van een digitale euro in het behoud van publiek geld en het beschikken over een publiek alternatief in de betaalinfrastructuur. Deze kabinetsinzet bouwt voort op bredere maatschappelijke discussies in Nederland. Een belangrijke aanleiding voor Nederland voor het nader onderzoeken van de invoering van digitaal centrale bankgeld komt voort uit eerdere maatschappelijke initiatieven over de inrichting van het financiële systeem en de rol van commerciële banken hierin. In 2019 heeft de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) het rapport Geld en Schuld gepubliceerd7, waarin de WRR onder meer adviseert om te kijken naar een betere verankering van de publieke dimensie in banken, met name in het betalingsverkeer. Hierbij geeft de WRR aan dat de ontwikkeling van digitaal centrale bankgeld hieraan kan bijdragen.
Een ander risico van volledige afhankelijkheid van commerciële banken is het feit dat financiële dienstverlening, en met name het betalingsverkeer, in toenemende mate gedigitaliseerd wordt. In een ander rapport, Voorbereiden op Digitale Ontwrichting8, heeft de WRR gewaarschuwd dat de hoge mate van afhankelijkheid van een klein aantal digitale systemen tot risico’s kan leiden als deze systemen uitvallen. De ontwikkeling van een extra betaalsysteem, bijvoorbeeld via de ontwikkeling van een digitale euro, zorgt voor extra terugvalopties in het geval het commerciële girale systeem uitvalt.
Een laatste aanleiding is de afname van het gebruik van contant geld in Nederland, wat momenteel de enige vorm van publiek geld is. Het gebruik van contant geld is in korte tijd erg gedaald, waardoor de afhankelijkheid van commerciële banken voor het betalingsverkeer is gegroeid in de afgelopen 10 jaar. Daarnaast hebben de banken de kosten die zij rekenen voor chartale dienstverlening de laatste jaren verhoogd – de Tweede Kamer vraagt hier terecht regelmatig aandacht voor. De toegang tot een publieke vorm van geld is zeer belangrijk voor het onderliggende vertrouwen in commerciële financiële instellingen. Met een digitale euro, die geen vervanging zal zijn van contant geld, maar er complementair aan zal zijn, wordt ook voor de toekomst de beschikbaarheid van een publieke vorm van geld gewaarborgd.
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven zijn er aan de andere kant ook potentiële negatieve aspecten of risico’s bij de invoering van een digitale euro. Deze risico’s dienen wat het kabinet betreft goed in kaart gebracht te worden en voldoende gemitigeerd te zijn voordat overgegaan kan worden tot de invoering van een digitale euro.
Bent u het ermee eens dat de privacy van Nederlandse burgers (zoals steeds meer inzage in het betalingsverkeer) in het geding kan komen bij de invoering van een digitale euro?
Ik heb uw Kamer eerder aangegeven dat een hoge mate van privacy en niet-programmeerbaarheid randvoorwaarden moeten zijn bij de ontwikkeling van een mogelijke digitale euro. Zo heb ik opgeroepen om te kijken naar de mogelijkheid voor anonieme betalingen tot een bepaald bedrag. Dit heb ik ook uitgedragen richting de Europese Commissie en de ECB, onder andere in een gezamenlijk non-paper met Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje over de digitale euro9. Dit is in lijn met de moties Alkaya-Heinen10 en Heinen-Alkaya11, waarvan de laatste ook door JA21 is gesteund.
Wat is de procedure voor het invoeren van een digitale euro?
Ik heb meermaals met uw Kamer gesproken over het belang van democratische besluitvorming over de eventuele invoering van een digitale euro. Conform de wens van de Kamer heeft het kabinet dit regelmatig onder de aandacht gebracht bij de ECB en de Europese Commissie, bijvoorbeeld in het eerdergenoemde gezamenlijke non-paper met Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje.
Mede naar aanleiding van deze inzet vindt er regelmatig een discussie in de Eurogroep plaats over de digitale euro. De Commissie heeft aangekondigd om in het voorjaar van 2023 met een wetgevend voorstel te komen over de digitale euro. Hierbij zal, naar verwachting, ook de verdere politieke discussie en besluitvorming over de wenselijkheid van de invoering van een digitale euro plaatsvinden. Het voorstel zal gebaseerd zijn op art. 133 van het Verdrag betreffende de werking van de EU, dat expliciet voorschrijft dat het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure, na raadpleging van de ECB, besluiten over de invoering van een digitale euro. Hierbij wordt de Tweede Kamer via de bestaande reguliere processen betrokken.
Momenteel bevindt de digitale euro zich bij de ECB nog in de onderzoeksfase. Deze fase duurt naar verwachting tot het najaar van 2023. Na deze fase zal de governing council van de ECB besluiten of de ECB zelf een noodzaak ziet om een digitale euro te ontwikkelen.
Wat voor effect zou een digitale euro hebben op de vitaliteit van de bancaire sector in Nederland?
Het is nog te vroeg om de effecten van de digitale euro op de Nederlandse bancaire sector nader te duiden. Allereerst moeten de exacte ontwerpkenmerken van een digitale euro nog vastgesteld worden. Daarnaast zal de impact afhangen van de mate waarin gebruikers belang hechten aan specifieke kenmerken van de digitale euro en hoe dit zich verhoudt ten opzichte van beschikbare alternatieven zoals contant geld en bankdeposito’s.
Ik verwacht dat, als besloten wordt tot invoering van de digitale euro, banken en andere financiële dienstverleners als intermediair tussen ECB en eindgebruikers zullen fungeren. De digitale euro kan hiermee innovatie, diversiteit en concurrentie in de financiële sector aanjagen. De digitale euro kan bovendien dienen als een pan-Europese open basis-infrastructuur voor het betalingsverkeer. Private partijen, zoals banken en fintechs, kunnen met behulp van de digitale euro voor de hele eurozone nieuwe toepassingsmogelijkheden voor bank- en betaaldiensten gaan ontwikkelen. De digitale euro kan tevens de concurrentie in de financiële sector vergroten doordat het aanbieden van dienstverlening rond betaalrekeningen voor een bredere groep bedrijven mogelijk wordt. Dit kan in potentie de vitaliteit van de bancaire sector, zowel voor Nederland alsook het eurogebied, verbeteren. Tegelijkertijd dienen risico’s te worden gemitigeerd. De invoering van een digitale euro mag niet ten koste gaan van financiële stabiliteit en het monetaire transmissiemechanisme belemmeren.
Kunt u garanderen dat de digitale euro geen opstapje is naar het uitfaseren van contant geld of het omzeilen van commerciële banken?
Ik heb meermaals aangegeven dat een digitale euro contant geld niet mag vervangen, waaronder in een gezamenlijk non-paper met Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje. De Europese Commissie12 en Europese Centrale Bank13 hebben dit ook meermaals aangegeven. In regelgeving op EU-niveau is reeds vastgelegd dat eurobiljetten14 en -munten15 wettig betaalmiddel zijn. Daarnaast is de Europese Commissie voornemens om begin 2023 met nieuwe voorstellen te komen om de positie van contant geld als wettig betaalmiddel te versterken.16
Bent u bereid wettelijk vast te leggen dat contant geld altijd een betaalmogelijkheid moet blijven?
Zie antwoord vraag 11.
Was het warme pleidooi van Koningin Máxima voor de digitale euro, in het licht van de variëteit aan aspecten en de vele onbekende factoren, enigszins voorbarig?
In haar speech heeft Koningin Máxima niet uitgesproken voorstander te zijn van de invoering van een digitale euro. Koningin Máxima heeft aangegeven dat digitaal centrale bankgeld in het algemeen voor financiële inclusie potentiële voordelen kent. Hierbij heeft Koningin Máxima evenwel aangegeven dat er ook risico’s zijn en dat verder onderzoek nodig is. Dit wordt ook beschreven in het door u aangehaalde artikel. Dit afgewogen standpunt is in lijn met de visie van het kabinet, zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven.
Het weglopen van tolken bij de politie |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Tolken verlaten de politie: «Het gaat aan alle kanten mis»»?1
Het artikel is een zorgwekkend artikel, tolken spelen een belangrijke rol in onze rechtsstaat. De feitelijke situatie komt naar mijn idee echter niet overeen met het geschetste beeld. De politie neemt op het gebied van interceptietolken sinds 1 april van dit jaar diensten af van twee intermediairs. Deze intermediairs zijn geselecteerd na een verplicht Europees aanbestedingstraject. Waar de politie tot 1 april van dit jaar voor een belangrijk deel van haar opdrachten rechtstreeks afspraken kon maken met de individuele tolken, verloopt de uitvraag naar tolkendiensten nu via een intermediair. Meer dan voorheen het geval was verloopt de uitvraag geautomatiseerd. Deze nieuwe werkwijze betreft een volledige verandering van werkwijze en systematiek voor alle betrokken partijen. Na een half jaar herkennen we dat de overgang van werkwijze voor iedereen nog wennen is. Maar in verreweg de meeste gevallen verloopt de werkwijze naar behoren. Dat neemt niet weg dat op onderdelen nog een aantal zaken in het proces of de uitvoering dienen te worden verbeterd. Wordt een gebrek of een fout geconstateerd dan wordt dat opgepakt door het contractmanagement van de politie.
Deelt u de mening dat juist vanwege de aard van de werkzaamheden van taptolken, deze tolken een betrouwbare partner tegenover zich zouden moeten vinden?
Ik ben het eens dat deze belangrijke werkzaamheden door betrouwbare partijen moeten worden uitgevoerd. Betrouwbare en gekwalificeerde partners in de tolkdienstverlening is voor de gehele organisatie van justitie en veiligheid zeer belangrijk, maar voor de politie in het bijzonder. Of dat nu de opdrachtnemers of de tolken zijn die ieder voor zich verantwoordelijk zijn voor hun aandeel in de uitvoering van het werk. De gecontracteerde intermediairs Globaltalk en Thebigword B.V. zijn in Nederland gevestigde ondernemingen die voldoen aan alle geschiktheidseisen en zich gecommitteerd hebben aan alle uitvoeringsvoorwaarden die we hebben gesteld. Vanzelfsprekend wordt gemonitord of de voorwaarden ook daadwerkelijk nagekomen worden.
Vindt u dat de overheid zich met de stelselherziening van de beste kant heeft laten zien jegens de tolken en vertalers?
Aspecten van de stelselherziening zijn juist gericht op de ontwikkeling en versterking van de positie van de individuele zelfstandig werkende tolken en vertalers. Een verbreding van de markt door meer intermediairs op de markt werkzaam te laten zijn en de onderhandelingsposities van tolken zijn hier onderdeel van. Dit komt nu nog niet volledig tot uitdrukking gezien de hybride situatie die is ontstaan. Op basis van de eerste voorzichtige resultaten van de stelselherziening2 heb ik er wel vertrouwen in dat deze ontwikkeling zich verder doorzet. Aangezien ik heb gemeend dat juist vanwege de hybride situatie de ontwikkeling van tarieven minder snel ontwikkelt dan ik wenselijk acht heb ik tussentijds het minimumtarief naar € 55,– opgehoogd.
De overheid voert bij de inzet, kwaliteit en inkoop van tolk- en vertaaldiensten een complexe en omvangrijke verandering uit. Dit betreffen verschillende en gevoelige uitvoeringsprocessen met onvoorspelbare afnames van professionals. Een verandering waarin naar ieders tevredenheid de overheidsbehoefte in balans moet komen met het op de markt aanwezig aanbod. Ik begrijp dat een dergelijk verandering op dit moment als negatief ervaren kan worden. Ondanks de complexiteit van deze verandering ben ik positief gestemd en heb ik er vertrouwen in dat wanneer het stelsel rijksbreed ingevoerd is men de stelselwijziging als positief zal ervaren.
Hoe worden tolken bij de politie voorbereid op de heftige zaken waarmee zij te maken krijgen of ligt deze verantwoordelijkheid volledig bij de tolk? Hoe wordt de anonimiteit gewaarborgd in zaken waarin dat nodig is?
Ook voor de politie staan vertrouwelijkheid en deskundigheid van de tolk voorop. Onderdeel van de opdracht aan de intermediair is het organiseren van bijeenkomsten voor nieuw toetredende tolken. Tijdens deze bijeenkomsten worden deze tolken onder meer geïnformeerd over de werking van het systeem, de wijze waarop uitwerkingen van vertalingen en registraties plaats dienen te vinden, en de voor bepaalde werkzaamheden benodigde autorisaties. Tijdens deze bijeenkomst wordt ook stil gestaan bij het soort zaken waar tolken zoal voor ingezet kunnen worden. Indien zij dat wensen kunnen tolken (op voorhand) aangeven dat zij op bepaalde zaken niet ingezet willen worden.
De anonimiteit wordt gewaarborgd door het afschermen van persoonsgegevens van de tolken. Binnen de overeenkomsten zijn maatregelen genomen waardoor de persoonsgegevens en het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv)-nummer van een tolk niet naar een tolkopdracht waar de tolk voor is ingezet herleidbaar zijn. Een andere maatregelen is dat uitsluitend opdrachtnemers die door een overheidsorganisatie zijn gecontracteerd voor de levering van interceptietolken inzicht krijgen in het afgeschermde deel van het Rbtv, waarin zichtbaar is dat tolken met ervaring als politie interceptietolk zijn geregistreerd en als zodanig inzetbaar zijn.
Er zijn voorts maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat in bestellingen en facturatie over de geleverde tolkopdrachten geen persoonsgegevens van ingezette tolken voorkomen. De politie zorgt ervoor dat (interceptie)tolken die worden ingezet in onderzoeken naar de georganiseerde misdaad, net als de politiemedewerkers zelf, onder nummer werken. Het nummer is voor derden niet naar het registernummer of de persoonsgegevens van de tolk herleidbaar en is uitsluitend bij de politie en tolk bekend. Dit nummer wordt in onderzoeksdocumenten ten behoeve van een strafzaak gebruikt. Het nummer is voor elke nieuw politieonderzoek instelbaar zodat alleen de direct betrokken politiemedewerkers bij het politieonderzoek kunnen achterhalen wie de desbetreffende tolk is geweest.
Wat vindt u ervan dat tolken maandenlang niet krijgen uitbetaald volgens het nieuwsartikel? Zijn hierover afspraken gemaakt met de intermediairs? Zo nee, waarom niet?
Thebigword heeft aangegeven dat alle facturen die door de tolken zijn ingediend en waarvan de betalingstermijn is verstreken, inmiddels zijn voldaan, tenzij de bankgegevens niet correct zijn doorgegeven. Hierover is contact met de betreffende tolken. De casus uit het krantenartikel is bij zowel de politie als Thebigword niet bekend. Vanuit deze partijen wordt er alles aan gedaan om contact te zoeken met de betreffende tolk.
Ik begrijp de frustratie als betalingen (te) lang op zich laten wachten. In Nederland geldt een wettelijke betaaltermijn van 30 dagen waaraan iedereen dient te voldoen. Wanneer de intermediair zich niet houdt aan deze betaaltermijn, kunnen tolken op basis van de overeengekomen voorwaarden hier actie op ondernemen. De politie heeft overigens aangegeven de komende tijd, daar waar nodig, in de gesprekken met Thebigword aandacht te zullen besteden aan tijdige betalingen.
Herkent u het signaal dat tolken weigeren met de intermediair Thebigword in zee te gaan of zelfs vertrekken vanwege te lage tarieven en zorgen over gegevensbescherming?
Ondanks dat idealiter alle tolken voor alle opdrachtnemers van de rijksoverheid willen werken, staat het een zelfstandig ondernemende tolk vrij om te kiezen voor welke intermediair en onder welke voorwaarden zij met elkaar het werk voor de overheid verrichten. Ik heb geen zicht op redenen waarom tolken zouden weigeren te werken voor Thebigword of daar vertrekken. Wel is bekend dat tolken die gewend zijn om voor en/of met overheidsorganisaties te werken op dit moment een betere positie ervaren richting de intermediairs. Ook is bekend dat de hoogte van de vergoeding of gegevensbescherming hierbij een rol kunnen spelen en dat dit voor tolken een aanleiding kan zijn om te stoppen met hun onderneming. Daartegenover wordt nu ook bekend dat tolken juist niet meer direct willen werken voor overheidsorganisatie omdat het werkaanbod of de voorwaarden bij intermediairs zichtbaar zijn verbeterd.
Is een afname zichtbaar van gekwalificeerde tolken bij de politie op bepaalde talen?
De politie heeft hier geen getalsmatig inzicht in. Wel zien we schaarste in het aanbod van tolken voor enkele talen of dialecten. Een schaarste die zich ook al voor de ingang van het contract met intermediair Thebigword aan het aftekenen was. Zoals ik u begin oktober heb laten weten wordt in overleg met Bureau Wbtv, de intermediairs en het departement aan de hand van de monitoring gekeken hoe het budget van Bureau Wbtv voor de ontwikkeling van het register effectief ingezet kan worden.3 Dit wordt gedaan door te kijken naar talen waarin relatief vaak uitgeweken wordt naar een tolk anders dan het gevraagde C1-niveau. In deze gevallen wordt gekeken worden of hier gerichte interventies kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld door middel van opleidingen.
In algemene zin kan wel gezegd worden dat het aantal registraties in het Rbtv nog altijd een stijgende lijn laat zien. Dit geldt zowel voor de inschrijvingen van tolken op C1- als op B2-niveau. Alleen het aantal registraties van vertalers staat gelijk aan het aantal mei 2020.
Wat gaat er volgens de politie niet vlekkeloos aan het werken met aanbestedingen?
Het werken met aanbestedingen vloeit voort uit de Europese aanbestedingsrichtlijnen. Afgezien van de aanbestedingsprocedure is bij de politie een nieuwe manier van werken via een app ingevoerd die voor zowel de aanvrager van een tolk, de intermediair en de tolk nog wennen is. Geconstateerde gebreken en onvolkomenheden worden opgepakt door het contractmanagement van de politie en zo nodig direct of tijdens het tweewekelijks contractoverleg besproken met de intermediair.
Wat vindt u van het feit dat de politie drie tolken die via Thebigword zijn geregeld heeft weggestuurd omdat ze niet competent genoeg waren? Hoe gaat u dit voorkomen in de toekomst?
Bij het landelijk tolken bureau Politie wordt het wegsturen van 3 tolken niet herkend. Ook is hier geen concrete klacht over bekend. Gegeven de omvang en uitgestrektheid van de organisatie en het grote aantal opdrachten valt niet uit te sluiten dat deze situatie zich ergens heeft voorgedaan. Voor de politie staat de deskundigheid van de tolk voorop, zeker waar het gaat om interceptietolken. Iedere klacht van politiemedewerkers is en wordt besproken met de intermediairs met als doel de afgesproken kwaliteit van de dienstverlening te borgen en verder te verbeteren. Ook op korpsniveau worden periodiek de prestaties van de dienstverlening door de intermediairs gemonitord en besproken. Wanneer tolken niet voldoen aan de kwaliteit die van het betreffende niveau van de tolk verwacht mag worden, staat het de politie vrij deze weg te sturen en/of bij de intermediair of het Klachteninstituut Wbtv een klacht in te dienen.
Wat vindt u ervan dat Thebigword nieuwe tolken benadert die een tarief van € 80 per uur vragen om ze vervolgens niet in te zetten? Vreest u ook dat deze praktijk als doel heeft om aan te tonen dat Thebigword gekwalificeerde tolken zou kunnen aanbieden zonder deze gekwalificeerde tolken daadwerkelijk in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Binnen de vereiste kwaliteits-, integriteits- en uitvoeringsvoorwaarden die de overheid stelt, staat het een intermediair vrij om nieuwe of bekende tolken in te zetten. Hierbij is het aan de intermediair te bepalen welke tolk wordt ingezet, mits de intermediair de contractueel overeen gekomen C1-inzet haalt. Hierbij kan het voorkomen dat een intermediair meerdere tolken voor eenzelfde taal in het bestand heeft. Wanneer dit meerdere C1-tolken met de gevraagde expertise betreffen, staat het de intermediair vrij om een tolk te kiezen met voor de intermediair betere voorwaarden. Hierdoor komt het tarief op basis van vraag en aanbod tot stand.
Wat gaat u eraan doen om vaker gekwalificeerde C1-tolken in te zetten bij de politie tegen redelijke tarieven?
We streven naar een zo hoog mogelijke inzet van C1- tolken, dat is ook belangrijk voor de rechtsstaat. Elke afnameplichtige organisatie is gehouden om voor de dienstverlening initieel een tolk op C1-niveau in te zetten. Intermediairs dienen een bepaald leveringspercentage te halen voor wat betreft de inzet van het vereiste C1-niveau. Dat is een harde kwaliteitseis in alle contracten van de afnemende afnameplichtige organisaties. Wanneer intermediairs dit percentage niet halen zal dit contractueel gezien consequenties hebben. Volledige inzet van C1-tolken is echter niet altijd mogelijk. Er zijn altijd talen die niet te toetsen zijn en ook kan door een piekbelasting de vraag incidenteel hoger zijn dan het aanbod van tolken.
Eerder heb ik met u gedeeld dat op basis van de meest recente cijfers uit de monitoring in 82% C1-tolken worden ingezet.4 Dit is een stijging ten opzichte van de situatie voorheen, maar in deze cijfers zitten nog niet de leveringsprestaties van de contracten van de politie. Daarnaast gaan vanaf nu alle overheidsorganisaties registertolken inzetten, wat voor de gehele overheid meer kwaliteits- en integriteitswaarborgen zijn. Ik ben daardoor positief over de eerste resultaten. In mijn brief van 3 oktober jl.5 heb ik uitleg gegeven over de aanpak voor een verhoging van C1-tolken. Deze aanpak geldt ook voor de inzet bij de politie. Daarnaast zal vanaf 1 januari as. het verhoogde minimumtarief van toepassing zijn op de tolkdienstverlening en kunnen tolken met opdrachtnemers afhankelijk van vraag en aanbod nog hogere tarieven overeenkomen.
Gaat u Thebigword aanspreken op dit gedrag en beterschap eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn ministerie is in gesprek met de intermediairs en ook de politie overlegt tweewekelijks en zo nodig vaker met de Thebigword. Dit signaal zal daarin zeker worden besproken met als doel het wegnemen van eventuele omissies die afbreuk kunnen doen aan de dienstverlening.
Het contractmanagement bij de politie en categoriemanagement bewaken de prestaties en gedragingen van intermediairs. Op het niet naleven van de wettelijk betaaltermijn en het uitblijven van de overeengekomen prestaties worden intermediairs aangesproken en dient er verbetering doorgevoerd te worden.
Gaat de aangekondigde minimale tijdsduur van 30 minuten die u eerder dit jaar aankondigde ook voor tolken die voor de politie actief zijn gelden of alleen voor werkzaamheden die via de openstaande nieuwe aanbestedingen zullen worden verricht? (Kamerstuk 29 936, nr. 63.)
Ja, deze afspraken gelden voor alle opdrachtgevers binnen het justitie domein voor wat betreft tolkdienstverlening op locatie.
Klopt het dat er alleen klachten tegen C1- en B2-tolken en -vertalers kunnen worden ingediend bij bureau Wbtv en niet tegen andere tolken en vertalers die wel via de intermediairs worden ingezet? Waarom is dit?
Bureau Wbtv neemt klachten in behandeling voor Rbtv-tolken en – vertalers, omdat Bureau Wbtv de beheerder van het register is. Naast de C1 en B2 tolken en de vertalers zijn dat ook enkele Uitwijklijst tolken en vertalers. Daarnaast zijn er afspraken met de IND voor klachten over de zogenaamde IND-tolken. Alle intermediairs zijn gehouden tolken en vertalers in te zetten uit het register. Wanneer dat niet mogelijk is, kan gebruik gemaakt worden van de Noodlijst, zodat ten minste de integriteit gewaarborgd is.
Erkent u dat de aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten alleen tot concurrentie op de prijs hebben geleid in plaats van concurrentie op de kwaliteit? Zo ja, bent u bereid om de aanbestedingen terug te draaien of in ieder geval concurrentie op de kwaliteit mogelijk te maken?
Nee ik erken dit niet. Aanbestedingen bevatten een omvangrijke set aan minimale kwaliteitseisen voor de totale dienstverlening. Bij de gunning zijn de meeste punten te verdienen op de kwaliteitscriteria.
Hoe vindt u nu zelf dat het gaat sinds de invoering van de marktwerking in dit gedeelte van de publieke sector?
Ik begrijp dat een dergelijk verandering op dit moment als negatief ervaren kan worden. Ondanks de complexiteit van deze verandering ben ik positief gestemd dat, wanneer het stelsel rijksbreed ingevoerd is, men de stelselwijziging als positief zal ervaren zoals ik ook in mijn argumentatie op vraag 3 heb aangegeven.
Welke mogelijkheden zijn er om een marktpartij die zich overduidelijk niet aan de regels en afspraken houdt en de mensen niet eens fatsoenlijk uitbetaalt voortaan te weren uit het stelsel?
Via het lokale en centrale contractmanagement worden contract- en leveranciersprestatie bewaakt. Wanneer deze te wensen overlaten worden binnen de contractuele voorwaarden maatregelen genomen voor verbetering, dit kan in een uiterst geval ook leiden tot ontbinding van de overeenkomst. Anders dan de omstandigheden die de Aanbestedingswet stelt rond de uitsluiting van inschrijvers, kunnen marktpartijen niet vooraf uitgesloten worden.
Daarnaast is een voldoende brede markt van verschillende opdrachtnemers nodig om de positie van de zelfstandig ondernemende tolken te verstevigen. Vanuit deze behoefte is marktverbreding dan ook een van de doelstellingen geweest bij de stelselherziening. Natuurlijk worden de prestaties van de verschillende marktpartijen, zoals gezegd, wel nauwlettend in de gaten gehouden.
Kunt u deze vragen maximaal 24 uur voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
WOB-dossier: 'Intimideren van artsen door de IGJ’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving aangaande WOB-dossier: «Intimideren van artsen door de IGJ»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er zo veel politieke bemoeienis was met (huis)artsen en de manier waarop zij hun coronapatiënten behandelden? Waarom werden artsen die melding maakten van succesvolle behandelingen met off-label medicatie onder curatele van de overheid gesteld, in plaats van dat hun kennis en ervaring door de overheid werd ingezet voor het bestrijden van de coronapandemie?
Huisartsen hebben een belangrijke rol gespeeld bij de Nederlandse bestrijding van het coronavirus. De daadwerkelijke individuele behandeling van patiënten is aan de desbetreffende arts. Deze dient in lijn te zijn met de geldende richtlijnen en binnen de bestaande wet- en regelgeving. IGJ is de toezichthouder.
Kunt u uitleggen waarom de middelen Ivermectine en Hydroxychloroquine niet off-label mochten worden voorgeschreven, maar het middel Remdesivir wel? Waarom werd door ambtenaren gesproken over een «politiek spel» in deze kwestie? Wat werd hiermee bedoeld? Waarom leken politieke belangen te prevaleren boven die van de patiënt?
Off-label gebruik van geneesmiddelen is niet vrijblijvend maar gebonden aan voorwaarden, bijvoorbeeld het bestaan van een behandelrichtlijn van de desbetreffende beroepsgroep. Het gebruik van remdesivir voor de behandeling van COVID-19 werd voordat er een handelsvergunning was verkregen voor de behandeling van COVID-19 niet expliciet afgeraden, wat wel het geval is bij ivermectine en hydroxychloroquine. De opmerking over het politieke spel refereert hoogstwaarschijnlijk aan de vragen die hierover verwacht werden vanuit het parlement, zie hiervoor bijvoorbeeld de daaropvolgende zin, die verwijst naar een «Q&A», een voorbereiding voor een mogelijke vraag van een Kamerlid.
Waarom heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nooit eerder artsen beboet voor het voorschrijven van off-label medicatie en gebeurde dat tijdens de coronacrisis plotseling wel? Waarom werd eerder nooit gehandhaafd op het off-label voorschrijven van medicatie? Betekent dit dat de IGJ voortaan alle artsen die off-label medicatie voorschrijven voor wat voor aandoening dan ook, gaat beboeten? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitleggen wat het verschil is met off-label medicatie voor andere aandoeningen dan COVID-19, in het bijzonder omdat deze artsen hun patiënten met hun handelen geen (medische) schade toebrachten?
Zoals ik in mijn beantwoording op uw eerdere vragen van 14 juni 20222 reeds uiteen heb gezet, volgt uit de Geneesmiddelenwet de hoofdregel dat een geneesmiddel mag worden voorgeschreven voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd. Deze indicatie(s) (welke klachten of ziektes) staan in het registratiedossier dat door het CBG of EMA is beoordeeld. Alleen onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om hiervan af te wijken (het off-label voorschrijven). IGJ ziet toe op de naleving van deze regels en handhaaft als de regels niet worden nageleefd. Sinds 29 december 2018 is de mogelijkheid een bestuurlijke boete op te leggen vanwege off-label gebruik van medicijnen indien dit niet onder de juiste voorwaarden plaatsvindt, opgenomen in de Geneesmiddelenwet.
Off-label voorschrijven mag als daarover binnen de beroepsgroep protocollen of standaarden zijn ontwikkeld. Er zijn geen protocollen of standaarden van de beroepsgroep die het gebruik van ivermectine en hydroxychloroquine bij COVID-19 toestaan. Sterker nog, in de standaarden en protocollen van de beroepsgroep staat expliciet dat voor het off-label gebruik van deze middelen bij COVID-19 geen plek is. Voor de artsen aan wie in dit kader een boete is opgelegd was het off-label voorschrijven daarom niet toegestaan.
Op de website van de IGJ informeert de inspectie voorschrijvers over het off-label voorschrijven van medicijnen.3
Kunt u uitleggen waarom uit Wet openbaarheid van bestuur (WOB)-verzoeken blijkt dat de IGJ actief op zoek is gegaan naar namen van (huis)artsen die bepaalde coronaregels en voorschriften braken en/of ervoor zorgden dat hun patiënten zich aan bepaalde regels konden onttrekken en/of meer informatie verstrekt kregen dan de overheid nodig achtte om te communiceren? Waarom werd een soort heksenjacht gestart naar «afvallige» artsen? Is dit gebeurd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, op welke gronden kon het ministerie de IGJ hiertoe aanzetten?
De inspectie baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. IGJ heeft bij voorbeeld brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer.4 Ook heeft zij zoals bekend aan een aantal zorgverleners een maatregel opgelegd.
IGJ doet soms een oproep tot melden over risico’s in de zorg. Bijvoorbeeld als de indruk bestaat dat er onderrapportage is, of als bij het publiek niet duidelijk is dat IGJ toezichthouder is op bepaalde zaken. De IGJ heeft bij een nieuwsbericht op haar website over het off-label voorschrijven van hydroxychloroquine of ivermectine apothekers opgeroepen om een melding te doen bij het Meldpunt van de IGJ, als ze recepten voor deze medicijnen krijgen aangeboden en er een vermoeden bestaat dat dit voor de behandeling van COVID-19 is. Dit omdat de IGJ destijds nog steeds meldingen binnenkreeg dat artsen en apothekers (hydroxy)chloroquine en ivermectine voorschreven en ter hand stelden in strijd met de vigerende behandeladviezen voor COVID-19. De IGJ vond en vindt het voorschrijven en ter hand stellen van deze geneesmiddelen buiten de richtlijnen bij COVID-19 een risico voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Temeer omdat ook toen al beroepsgroepen voor artsen in Nederland het gebruik van deze middelen hadden afgeraden voor de behandeling van COVID-19.
Bovenstaande is niet gebeurd in opdracht van het ministerie.
Kunt u bevestigen of ontkrachten dat de IGJ en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport actief (huis)artsen hebben benaderd en/of aangespoord om collega-artsen «aan te geven» voor handelen tegen de coronavoorschriften van de overheid in? Indien de overheid dit inderdaad actief heeft gedaan, kunt u dan uiteenzetten op welke manier dat is gebeurd en waarom u dat ethisch verantwoord achtte?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom liet de IGJ zich op dusdanig intensieve wijze aansturen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat, zoals uit WOB-verzoeken blijkt, een hoge mate van invloed bij de IGJ eiste? Kunt u inzichtelijk maken of en hoe de IGJ rechtstreeks werd/wordt aangestuurd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en welke beleids- en besluitvorming van dit departement tijdens de coronacrisis door de IGJ is uitgevoerd?
De IGJ is als toezichthouder onafhankelijk in haar oordeel en maakt haar eigen afwegingen. De IGJ heeft in de gevallen waarin zij brieven heeft gestuurd of maatregelen heeft opgelegd eigenstandig geoordeeld dat dit passend was.
De Minister van VWS is verantwoordelijk voor het toezicht van de inspectie. Vanuit deze verantwoordelijkheid was er tijdens de coronacrisis regelmatig contact tussen het departement en de IGJ. Daarbij zijn ook verwachtingen uitgesproken ten aanzien van het toezicht, waarbij de IGJ mij heeft gewezen op de mogelijkheden en onmogelijkheden. Uit niets blijkt dat de IGJ als gevolg daarvan anders is gaan handelen.
Op welke grond kon het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich een dermate grote invloed op de IGJ toe-eigenen? Kunt u uiteenzetten op basis van welke overwegingen een ministerie op een dusdanige manier het beleid mag bepalen van een organisatie als de IGJ? Hoe reflecteert u op de vermeende onafhankelijkheid van de inspectie, terwijl ook al eerder, bijvoorbeeld uit onderzoek van Follow the Money, bleek dat de invloed van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bijzonder groot is?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 is uit niets gebleken dat de IGJ onder druk van het ministerie haar handelen heeft aangepast.
In het Besluit Taakuitoefening IGJ wordt geregeld dat de IGJ onafhankelijk is in haar oordeel en dit niet laat beïnvloeden door ministeriële of politieke druk. Een belangrijk uitgangspunt in dit besluit en in de praktijk is dat de Minister zich niet mengt in de wijze waarop een specifiek onderzoek wordt verricht en geen aanwijzingen zal geven die zien op de bevindingen, oordelen en adviezen van IGJ.
Het besluit bevat daarnaast onder andere bepalingen over het openbaar maken van rapporten, een goedkeuringsrecht voor de Minister van VWS voor het werkplan van IGJ en wederzijdse informatieplichten tussen de IGJ en VWS, om bijvoorbeeld signalen die de IGJ opvangt in een zo vroeg mogelijk stadium onder de aandacht te brengen bij de beleidsmakers.
Waarom werden artsen die zich kritisch uitlieten over het coronabeleid actief (online) gevolgd door (organisaties verbonden aan) de overheid? Op welke grond was de IGJ bevoegd om (huis)artsen brieven te sturen aangaande hun uitingen op social media en het uitoefenen van hun taak als arts en hen te beboeten voor bepaalde handelingen?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Het toezicht van de inspectie is gebaseerd op een aantal wetten en beroepsnormen.
De inspectie heeft meldingen en signalen ontvangen en heeft daar onderzoek naar gedaan. Zie ook de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6. De inspectie is bevoegd tot handelen in dit verband op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, nader ingevuld door beroepsnormen zoals de gedragsregels van de KNMG, en de Geneesmiddelenwet.
In antwoord 6 is reeds uiteengezet wat voor de IGJ reden is geweest om te berichten rondom het gebruik van (hydroxy)chloroquine en ivermectine bij COVID-19 en over te gaan tot beboeten.
Wat betreft artsen en de door hen gedane uitlatingen of berichtgevingen het volgende. De IGJ heeft betrokken artsen aangesproken op potentiële risico’s die daarmee gepaard kunnen gaan. De IGJ kijkt in dergelijke situaties naar verschillende aspecten, zoals het onderscheid tussen kritische opmerkingen en des- dan wel misinformatie, de aard en ernst van de uitlatingen en de hoedanigheid waarin deze zijn gedaan en de relatie tussen theorie en praktijk. Dit vanuit de overweging dat de inspectie (en de samenleving) van artsen mag verwachten dat wanneer zij zich presenteren als arts, zij zich houden aan de normen, richtlijnen én attitude van hun beroepsgroep en aan de voor artsen geldende COVID-19 richtlijnen. Uitspraken die haaks staan op deze uitgangspunten, brengen (risicovolle) verwarring met zich mee en schaden het vertrouwen in de geneeskundige zorg. De inspectie verwacht dan ook dat artsen zich hieraan conformeren, met behoud van ruimte voor kritische reflectie.
Deze activiteiten heeft de IGJ juist gedaan in het belang van de veiligheid en kwaliteit van zorg.
De IGJ heeft zich ook tijdens de pandemie gehouden aan haar werkwijze en de daarbij behorende gedragsregels.
Bent u zich ervan bewust dat dit beleid van de overheid geleid heeft tot onwenselijke en gevaarlijke situaties, waarbij patiënten eigenhandig op zoek zijn gegaan naar bepaalde geneesmiddelen en/of zich gewend hebben tot personen die wel degelijk medisch laakbaar handelden, omdat zoveel gekwalificeerde reguliere artsen werden beperkt in hun handelen en de middelen om hun patiënten verantwoord te kunnen helpen? Hoe reflecteert u achteraf gezien op deze strategie van de overheid? Hoe komt deze strategie overeen met de kerntaak van de IGJ om te waken over de veiligheid en de kwaliteit van zorg in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitleggen op welke manier u het te rechtvaardigen vindt dat de overheid zich op dusdanig verregaande wijze bemoeit met de beroepsuitoefening van zelfstandige professionals zoals huisartsen, die naar eer en geweten zorg dragen voor hun patiënten en daarbij gebruikmaken van hun medische kennis en expertise? Op welke manier is de bestuurlijke macht in Nederland bevoegd om dat op deze manier te doen?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier heeft de IGJ gehandeld volgens haar eigen integriteitseisen, beroepscodes en haar afwegingskader vertrouwen bij de benadering en behandeling van artsen die anders handelden dan het coronabeleid voorschreef? Bent u van mening dat de IGJ conform deze eisen heeft gehandeld?
Zie antwoord vraag 9.
WOZ-gegluur |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woede over WOZ-gluurders – gemeente wil foto’s interieur»?1
Ja.
Waarom hebben gemeenten, naar eigen zeggen, plotseling foto’s van het interieur van hun inwoners nodig voor het vaststellen van de WOZ-waarde? Waar komt deze gekkigheid vandaan?
De WOZ-ambtenaar van de gemeente heeft onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Informatie over de inpandige staat van een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een bestaand middel is de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen. Een andere mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur.Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
De Waarderingskamer ziet toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Deelt u de mening dat het interieur van een woning – zoals keuken, badkamer en toilet – gemeenten helemaal niets aangaat?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Twee woningen die aan de buitenkant vergelijkbaar zijn kunnen een verschillende waarde hebben doordat inpandige secundaire objectkenmerken verschillen. Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning.
Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
Zelfgemaakte foto’s zijn een optie en geen verplichting. Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Als gemeenten aangeven dat zij met deze foto’s de WOZ-waarde «nauwkeuriger» kunnen vaststellen, bedoelen zij dan een hogere of lagere WOZ-waarde dan normaal?
De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken, en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Afhankelijk van de zogenaamde secundaire objectkenmerken van een specifieke woning ten opzichte van de verkochte woningen zal de WOZ-waarde van een woning hoger, lager of gelijk aan de WOZ-waarde van de verkochte woningen worden vastgesteld.
Waar in de «Wet waardering onroerende zaken» wordt gesproken over foto’s van het interieur? Bent u ervan op de hoogte dat de Waarderingskamer (art. 4–11 Wet WOZ) het heeft over het analyseren van vraag- en verkoopprijzen, internetadvertenties etc. – oftewel openbare informatie – maar niet over foto’s van het interieur?
In de Wet WOZ wordt niet gesproken over foto’s en/of andere informatiebronnen. In het kader van de bepaling van de WOZ-waarde verklaart de Wet WOZ artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Dit artikel verplicht een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde. Voor de WOZ gaat het om het kunnen vaststellen van feiten die van invloed kunnen zijn op de bepaling en de vaststelling van de waarde.
Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. In de gemeenten waarop deze vragen betrekking hebben is gekozen om daarnaast de optie te bieden om zelf foto’s aan te leveren. De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Wie heeft er bij de gemeenten toegang tot de foto’s? Wat gebeurt er met de foto’s nadat die zijn gebruikt?
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is en dat alleen de personen die belast zijn met deze taak toegang tot de foto’s hebben.
De bewaartermijnen van bescheiden zijn geregeld in de archiefwet en kunnen variëren indien er bijvoorbeeld bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen een beschikking, de termijn vangt dan aan nadat de rechtelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
In het algemeen worden gegevens voor de waardebepaling gedurende zeven jaar bewaard met het oog op bijvoorbeeld bezwaar en beroepsprocedures. Daarna worden de gegevens, inclusief de genoemde foto's vernietigd. Hoe vaak de gemeente behoefte heeft aan informatie over bijvoorbeeld de woonvoorzieningen en kwaliteit is afhankelijk van de marktontwikkelingen op de woningmarkt en de frequentie waarvoor in een bepaald marktsegment sprake is van significante wijzigingen in het voorzieningenniveau, kwaliteit en onderhoud.
Wat gebeurt er als bewoners geen foto’s aanleveren? Wordt de WOZ-waarde dan op de normale manier (of niet) vastgesteld?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 verplicht artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde.
Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud. Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Klopt het dat dit WOZ-gegluur een pilot is? Bent u ertoe bereid een streep door deze pilot te zetten en ervoor te zorgen dat gemeenten de WOZ-waarde op de normale manier – dus zonder foto’s van toiletten en badkamers – vaststellen?
Er is sprake van twee pilots die los van elkaar geïnitieerd zijn door twee belastingssamenwerkingsverbanden, namelijk GBTwente en Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB). GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet. In de pilots is naast bestaande opties als een inlichtingenformulier en een gemeentelijk taxateur gekozen voor aanbieden van de optie van zelfgemaakte foto’s. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de conclusie dat huiseigenaren met een gemiddelde WOZ-stijging van 8,6% in 2022 sowieso veel te veel betalen?2
Nee. Een WOZ-waarde stijging leidt niet automatisch tot een evenredige stijging van de aanslag van bijvoorbeeld de OZB. (Mede)overheden hebben een autonome bevoegdheid om de tarieven van heffingen die gebaseerd zijn op de WOZ-waarde vast te stellen. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de lokale wensen en opgaven. De gemeenteraden leggen over de keuzen verantwoording af gedurende het democratische proces.
Het bericht ‘Maxima: digitaal geld via centrale banken kan veel voordelen hebben?’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Máxima: digitaal geld via centrale banken kan veel voordelen hebben.»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat digitaal geld via centrale banken in het algemeen en de digitale euro in het bijzonder politiek omstreden zijn?
Op dit moment onderzoeken 87 landen de ontwikkeling van digitaal centrale bankgeld2. De brede verkenning van digitaal centrale bankgeld moet gezien worden in de context van een snel veranderend banken- en betalingslandschap. Digitaal centrale bankgeld in het algemeen en de digitale euro in het bijzonder zijn onderwerpen die regelmatig door uw Kamer en mij worden besproken. Hierbij komt met name de mogelijke vormgeving van een digitale euro aan de orde. Het kabinet heeft zijn eigen inzet geformuleerd in een Kamerbrief over de ontwerpkeuzes van de digitale euro3. De Tweede Kamer heeft een aantal moties op dit terrein aangenomen, die zich richten op privacy en (het inperken van) programmeerbaarheid. Het Nederlandse Parlement heeft zich richting de Europese Commissie uitgesproken voor sterke politieke betrokkenheid bij deze vormgeving, de wens tot het waarborgen van privacy, het beperken van programmeerbaarheid, en de behoefte tot het waarborgen van inclusiviteit en duurzaamheid4. Het kabinet kwalificeert de algemene Nederlandse houding hiermee als constructief-kritisch.
De Europese Commissie heeft aangekondigd om in het voorjaar van 2023 met een wetgevend voorstel te komen over de digitale euro. Hierbij zal, naar verwachting, ook de verdere politieke discussie en besluitvorming over de wenselijkheid van de invoering van een digitale euro plaatsvinden. Het voorstel zal gebaseerd zijn op art. 133 van het Verdrag over de werking van de EU, dat expliciet voorschrijft dat het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure, na raadpleging van de ECB, besluiten over de maatregelen die nodig zijn voor het gebruik van de euro als enige munteenheid. De Tweede Kamer zal hier via de bestaande reguliere processen bij worden betrokken.
Bent u het ermee eens dat politiek omstreden uitspraken van Leden van het Koninklijk Huis zich niet goed verhouden met de grondwettelijke rol van de Koning in ons staatsbestel? Zo nee, waarom niet?
Er is ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en andere leden van het Koninklijk Huis. De betekenis van deze ministeriële verantwoordelijkheid is toegelicht in de voorlichting van de Raad van State uit 2010.5
Het bericht ’Straatje erbij in elk dorp oplossing woningcrisis’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Straatje erbij in elk dorp oplossing woningcrisis»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Kunt u uiteenzetten of u de conclusie van de directeur van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB), «Als elk dorp er een straatje bijbouwt, kunnen we in Nederland in een paar jaar tijd 300.000 woningen bouwen», wel of niet onderschrijft?
EIB doet voorstellen om ook te kijken naar bouwmogelijkheden aan de randen van gemeenten. Om twee redenen vind ik het van belang om te kijken naar deze locaties. Allereerst om overal kansrijke locaties te ontwikkelen om de bouwambitie van 900.000 woningen tot en met 2030 te halen: binnenstedelijk én buitenstedelijk. Ook bouwen aan de randen van gemeenten hoort daar dus bij. Ten tweede is bouwen aan de randen van gemeenten belangrijk vanuit het oogpunt van leefbaarheid, vooral in kleine kernen met weinig mogelijkheden om in het bestaand bebouwd gebied te bouwen.
Kunt u toelichten hoeveel van de woningen aan de randen van gemeenten, genoemd in het artikel, zijn opgenomen in de afspraken die met de provincies zijn gemaakt op 13 oktober jongstleden?
Onderdeel van de provinciale afspraken is onder meer het aantal te bouwen woningen per provincie, en de daarvoor benodigde plancapaciteit. De doorvertaling naar locaties vindt plaats in de regionale woondeals. Daarom is op basis van de provinciale afspraken geen doorrekening te maken van het aantal woningen aan randen van gemeenten. Ik zet er bij de woondeals op in dat meer focus komt te liggen op kansrijke locaties, zowel door binnenstedelijk als door buitenstedelijk te bouwen.
ABF raamt dat 35 à 40% van de huidige woningbouwplannen buiten bestaand bebouwd gebied ligt. Daarnaast zie ik dat de door EIB aangedragen locaties voor Noord-Holland Noord naar schatting al voor 75% onderdeel zijn van de plancapaciteit. 2
Kunt u toelichten hoe u aankijkt tegen het voorstel van de EIB in relatie tot het creëren van meer zekerheid voor het bouwen van grote aantallen woningen, mede gelet op het feit dat de afgelopen jaren tot 40 procent van de binnenstedelijke bouwplannen is afgevallen door complexiteit?
Ik zie dit voorstel als een ondersteuning van mijn beleid. Om de grote woningnood het hoofd te kunnen bieden zullen we vol moeten inzetten op de realisatie van alle kansrijke woningbouwlocaties. Om te zorgen voor voldoende zekerheid voor wat betreft bouwlocaties, is onderdeel van mijn bestuurlijke afspraken met provincies en gemeenten dat zij zorgen voor ruim voldoende bouwlocaties in de plannen. Afgesproken is 130% plancapaciteit ten opzichte van de netto woningbouwopgave. Die 130% plancapaciteit moet ook op peil blijven, zodat er voldoende plannen beschikbaar blijven als plannen vertragen of vervallen. Ik wil dat in de woondeals marktpartijen en corporaties daar een bijdrage aan kunnen leveren door te signaleren wanneer plannen vertragen, of door reservelocaties aan te dragen, voor het geval dat er locaties vertragen of afvallen.
Hoe kijkt u aan tegen de verwachting dat binnenstedelijk bouwen alleen maar moeilijker wordt door de complexiteit, stijgende bouwkosten en ambtenarentekorten in combinatie met de wensen voor betaalbare woningen en bereikbaarheid?
Ik zie dat woningbouw inderdaad ingewikkelder wordt vanwege deze omstandigheden maar ook stikstof, gebrek aan menskracht in de bouw en veranderende marktomstandigheden. Ik verwacht dat dit niet alleen het geval zal zijn bij binnenstedelijke locaties. Zo kan er bij buitenstedelijke ontwikkelingen ook sprake zijn complexiteit vanwege een samenhang van ruimtelijke opgaven zoals het water- en bodemsysteem, de ligging in de nabijheid van natuurgebieden, of de nabijheid van windparken. Daarom is mijn inzet gericht op versnelling van de woningbouw, op locaties die snel te realiseren zijn: grote en kleinere locaties, in de stad én aan de randen van gemeenten.
Klopt de daling van 67 procent naar 34 procent van het aantal «harde» plannen uit het onderzoek van het EIB? Zo ja, welke verklaring heeft u voor deze daling? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom dit percentage niet klopt?
Dit klopt niet. Zowel de harde als zachte plancapaciteit is gestegen, alleen de zachte sneller dan de harde capaciteit. Uit de inventarisatie plancapaciteit voorjaar 2022 (meetperiode 2022–2030), blijkt dat in vergelijking met de vorige meting in voorjaar 2021 (meetperiode 2021–2029) de totale plancapaciteit is gestegen van 961.000 naar 1.033.900. Doordat de totale plancapaciteit harder is gegroeid dan de harde plancapaciteit, is het percentage harde plancapaciteit gedaald van 35% naar 33%.3 Er is dus geen daling van 67% naar 34%. In absolute aantallen is de harde plancapaciteit toegenomen, van 335.100 naar 344.900.
Plannen worden vaak pas in het laatste stadium van het voorbereidingstraject hard gemaakt. Daarom is vooral de harde plancapaciteit voor de korte termijn belangrijk. Voor de periode tot en met 2025 is het aantal harde plannen 89% van het totaal aantal benodigde plannen voor die periode. Daarnaast is het van belang om te zorgen voor 130% plancapaciteit, zoals hiervoor uiteengezet (zie vraag 4).
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot de bouw en de locaties van de 85.000 flexwoningen? Klopt het dat voor deze woningen naar locaties wordt gekeken waar de bouw van woonwijken gepland staat, zoals het artikel stelt? Zo ja, kunnen deze locaties tijdig beschikbaar komen voor permanente bouw?
Vanwege de toestroom van ontheemden uit Oekraïne en de nodige huisvesting van statushouders is de ambitie om 37.500 flex- en transformatiewoningen eind 2024 gerealiseerd te hebben. Ik werk er, samen met gemeenten, corporaties en de bouw, hard aan om dit waar te maken. Ik merk bij hen veel enthousiasme, dat ook uitmondt in de vele plannen die zijn ingediend. De grote uitdaging waar wij met elkaar voor staan is om nu snel te komen tot realisatie van deze plannen. Voor deze 37.500 wordt nu versneld gekeken naar locaties, onder andere met behulp van de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting en met de maatregelen zoals benoemd in de kamerbrief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de voortgang van de afspraken over de aanpak van de opvangcrisis.4 Begin volgend jaar zal ik u informeren over de realisatie van het aantal flexwoningen in 2022.
De locaties waarnaar wordt gekeken, kunnen locaties zijn die nu geen bestemming wonen hebben, maar tijdelijk kunnen worden benut. Dat kunnen toekomstige woningbouwlocaties zijn. Met de bouw van flexwoningen kan al gestart worden met de gebiedsontwikkeling met het oog op placemaking of in het kader van adaptieve/geleidelijke gebiedsontwikkeling. Het is dus niet zo dat door de bouw van flexwoningen, de bouw van permanente woningen vertraagd of tegengegaan. Een mooi voorbeeld is de ontwikkeling van de Noordoosthoek in de Groote Wielen in Den Bosch. 5 Een groot deel van de woningen blijft hier maximaal 15 jaar staan. Bewoners krijgen in die gevallen een huurcontract tot de einddatum van de tijdelijke omgevingsvergunning. Binnen 7 tot 15 jaar verhuist een deel van de woonerven naar andere plekken in de Noordoosthoek of elders in de stad. Bewoners kunnen meeverhuizen als ze willen. Met deze nieuwe manier van gebiedsontwikkeling verandert het woongebied geleidelijk en is er geen harde scheiding meer tussen tijdelijke en permanente bebouwing. Ook kan een gemeente er voor kiezen dat de flexwoningen uiteindelijk wel permanent blijven staan, mits dat volgens de geldende regelgeving ook kan. Vele flexwoningen voldoen aan het bouwbesluit permanente bouw en hebben daarmee ook de kwaliteit die nodig is om ze permanent te maken.
Deelt u de mening dat er kansen liggen om snel op te schalen met buitenstedelijk bouwen, met name aan de randen van gemeenten, omdat daar de ruimte is en de infrastructuur en voorzieningen al aanwezig zijn?
Ik ben van mening dat er zowel kansen liggen aan de randen van gemeenten als op binnenstedelijke locaties. Het verschilt van locatie tot locatie of de benodigde infrastructuur en voorzieningen aan de randen van gemeenten al aanwezig zijn. Ik vind het van belang dat we alle kansrijke locaties benutten. Ik wil dus ook buitenstedelijke locaties benutten zonder daarbij afbreuk te doen aan de uitgangspunten rondom zuinig ruimtegebruik en de bescherming van belangen zoals landschap en natuur.
Heeft u een compleet overzicht van alle gemeenten die graag aan de randen van de gemeenten willen bouwen?
Nee, over een dergelijk overzicht beschik ik niet. Bij de totstandkoming en uitvoering van de woondeals wil ik graag dat kansrijke locaties in beeld komen, ook om te zorgen voor voldoende locaties als andere locaties vertragen of afvallen. Dat kunnen dus ook locaties aan de randen van gemeenten zijn.
Wilt u, in aanvulling op vraag 9, onderzoeken hoeveel woningen aan de randen van de gemeenten zouden kunnen worden gebouwd, maar die nu niet naar boven zijn gekomen in de afspraken met de provincies van 13 oktober jongstleden, vanwege het toepassen van de ladder van duurzame verstedelijking?
Bij brief van 26 oktober heb ik uw Kamer gemeld dat ik de ladder voor duurzame verstedelijking momenteel laat evalueren.6 In het kader van de evaluatie worden gesprekken met gemeenten, provincies, bouwondernemingen, projectontwikkelaars en hun marktorganisaties gevoerd om zo een beter en vollediger beeld te krijgen van de knelpunten die zij bij toepassing van de ladder ervaren en welke oplossingen daarvoor kunnen worden gevonden. In dat kader zal met de betrokken partijen worden bezien in hoeverre de ladder het bouwen aan de rand van een gemeente/kern bemoeilijkt. Deze evaluatie verwacht ik in het eerste kwartaal 2023. Daarnaast wil ik dat belemmeringen voor de realisatie van kansrijke locaties aan de randen van gemeenten worden besproken bij de uitvoering van woondeals.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
De toch wel bewaarde audiobestanden van OMT-vergaderingen |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is de aanleiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geweest om te controleren of er toch niet audiobestanden van OMT-vergaderingen zijn bewaard?
Hierbij verwijs ik u naar mijn brief met daarin de tijdlijn audiobestanden OMT-vergaderingen. Hierin is opgenomen dat op 23 mei 2022 de programmadirectie COVID-19 Informatie & Coördinatie van VWS overleg heeft gevoerd met het CIB van het RIVM over de beantwoording van de Kamervragen1. Het betroffen hier vragen over de hotspot waarbij specifieke vragen zijn doorgeleid naar het RIVM. Daarnaast heeft op 24 mei 2022 de directie Organisatie, Bedrijfsvoering en Personeel (hierna: OBP) van VWS contact met functionaris 2 RIVM en functionaris 3 RIVM opgenomen voor de beantwoording van voorgenoemde Kamervragen. De directie OBP is binnen VWS verantwoordelijk voor de uitvoering van de Archiefwet en het onderwerp archiefwaardigheid was onderdeel van het debat van 24 mei 2022.
Ten behoeve van deze Kamervragen en de voorbereiding op het debat van 24 mei jongstleden over de hotspot heeft functionaris 2 RIVM gecontroleerd of de audiobestanden (bedoeld ter ondersteuning van de verslaglegging van OMT-vergaderingen) archiefwaardig zijn, conform protocol verwijderd waren en of dergelijke bestanden nog onbedoeld en ongewild aanwezig waren bij het RIVM en VWS. Naar aanleiding van bovenstaand contact tussen het RIVM en VWS maakte functionaris 2 RIVM een scan van de COVID-19 gerelateerde dataset. Uit deze scan bleek dat mogelijk 12 audiobestanden naar VWS waren geëxporteerd. Daarop is besloten functionaris 1 VWS te verzoeken deze audiobestanden conform het OMT-protocol alsnog te verwijderen.
Hoe laat op 24 mei is er door het RIVM contact opgenomen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), met welke afdeling is dat geweest en op welke wijze is dit geëscaleerd?
Op 24 mei 2022 12.40 uur vraagt functionaris 2 RIVM aan functionaris 1 VWS van de directie Nafase COVID-19 (hierna: NC-19) van VWS om een deel van de audiobestanden te verwijderen uit het informatiesysteem VWS. Dit betrof een vakinhoudelijk overleg met functionaris 1 VWS. Er is geen escalatie in de hiërarchische lijn binnen het RIVM en VWS geweest.
Wat was de aard van het aanvullende contact tussen het RIVM en VWS waar u in uw brief van 19 oktober naar verwijst, wanneer vond dit plaats, tussen welke afdelingen en op welke wijze is dit geëscaleerd?1
In mijn brief van 19 oktober jongstleden wordt hier met «aanvullend contact» het contact bedoeld zoals omschreven in het antwoord op vraag 2. Daarnaast vindt u in de toegestuurde tijdlijn audiobestanden OMT-vergaderingen dat dit «aanvullend contact» ook betrekking had op meerdere mailwisselingen tussen het RIVM en VWS over dit onderwerp.
Is er een relatie tussen het aanvullende contact en het verzoek van het RIVM op 8 juni om de doorgestuurde audiobestanden alsnog te wissen? Zo ja wat is die relatie? Zo nee, wat was dan de aanleiding van het RIVM om op 8 juni dit verzoek te doen?
Ik verwijs hierbij naar de eerder genoemde tijdlijn. De reden van de aanhouding was dat het RIVM verder intern wilde overleggen over dit verzoek aan VWS.
Bij welke afdeling is het verzoek van het RIVM van 8 juni terecht gekomen en waarom heeft dit niet geleid tot actie en een escalatie?
Het betreft hier de programmadirectie NC-19.
Zoals opgemerkt in de tijdlijn heeft een functionaris van VWS de betreffende audiobestanden al in juni 2021 de classificatie »OMT Vertrouwelijk» gegeven. Vanwege andere prioriteiten heeft de functionaris geen gevolg gegeven aan de gevraagde actie om de bestanden te verwijderen en dit verzoek evenmin geëscaleerd binnen de directie NC-19.3
Wanneer heeft het RIVM opnieuw contact opgenomen met VWS over de audiobestanden, en waarom heeft dat die keer wel geleid tot het ondernemen van actie?
Het RIVM heeft op 4 oktober 2022 opnieuw contact opgenomen met VWS. Ik verwijs u hiervoor naar de toegestuurde tijdlijn audiobestanden OMT-vergaderingen
Wat is er gebeurd bij het RIVM en VWS tussen 8 juni en 14 oktober in relatie tot de audiobestanden van de OMT-vergaderingen?
Gelet op de omvang van de contactmomenten verwijs ik u hierbij naar de toegestuurde tijdlijn audiobestanden OMT-vergaderingen.
Was u tijdens het dertigledendebat op 24 mei ervan overtuigd dat er geen audiobestanden van OMT-vergaderingen meer waren? Zo ja, waarom hield u in uw beantwoording een slag om de arm door te zeggen «het kan zijn dat die misschien nog ergens naar boven komen»? Zo nee, waarom niet en waarom heeft u dat niet expliciet gezegd in het debat?
In de veronderstelling dat het RIVM het protocol heeft gevolgd, is aangegeven dat er geen audiobestanden meer waren. Aangezien het echter audiobestanden betroffen die voor eigen gebruik van het OMT zijn gemaakt, kan het bestaan daarvan ook niet met 100% zekerheid worden uitgesloten. Vanuit dit perspectief betrachtte ik voorzichtigheid in de beantwoording.
Van welke specifieke OMT-vergaderingen zijn er nu nog audiobestanden? Kunt u dit per nummer van het OMT-advies aangeven, en kunt u aangeven of het betreffende audiobestand van de volledige vergadering is of van een deel van de vergadering?
Met de kennis van nu vindt u hieronder een overzicht van de 29 audiobestanden van OMT-vergaderingen die VWS in haar bezit heeft.
1
41
4-10-2007
Deel van de vergadering
2
48
8-5-2009
Deel van de vergadering
3
51
23-3-2013
Hele vergadering
4
69
3-6-2020
Hele vergadering
5
Vooroverleg OMT 76
24-8-2020
Hele vergadering
6
76
27-8-2020
Deel van de vergadering
7
76
27-8-2020
Deel van de vergadering
8
77
14-9-2020
Deel van de vergadering
9
79
5-10-2020
Hele vergadering
10
83
29-10-2020
Hele vergadering
11
84
2-11-2020
Hele vergadering
12
85
6-11-2020
Hele vergadering
13
88
20-11-2020
Deel van de vergadering
14
88
20-11-2020
Hele vergadering
15
89
27-11-2020
Hele vergadering
16
90
4-12-2020
Hele vergadering
17
90
4-12-2020
Hele vergadering
18
91
11-12-2020
Deel van de vergadering
19
91
11-12-2020
Deel van de vergadering
20
91
11-12-2020
Hele vergadering
21
92
18-12-2020
Hele vergadering
22
93
21-12-2020
Hele vergadering
23
Het betreft hier een OMT met leden van de Gezondheidsraad
4-1-2021
Deel van de vergadering
24
Het betreft hier een OMT met leden van de Gezondheidsraad
11-1-2021
Deel van de vergadering
25
99
5-2-2021
Deel van de vergadering
26
99
5-2-2021
Deel van de vergadering
27
100
12-2-2021
Hele vergadering
28
103
5-3-2021
Deel van de vergadering
29
104
12-3-2021
Hele vergadering
Waarom gaat het om ongeveer 30 audiofragmenten en waarom wordt niet gewoon het precieze aantal genoemd?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw motivatie om de nu gevonden audiobestanden niet te verwijderen, en waarom wijkt de werkwijze hier ineens af van de reguliere werkwijze?
In mijn reacties op Kamervragen en tijdens de verschillende debatten heb ik aangegeven dat er geen audio-opnamen van het OMT zijn. Nu blijkt dat er toch een aantal audiobestanden bewaard is, heb ik besloten deze voorlopig te bewaren om geen voldongen feiten te creëren. Het is staand beleid om geen documenten (die onder de reikwijdte van het verzoek vallen) te verwijderen als de Kamer erom vraagt of als er een Woo-verzoek is ingediend. Het is overigens technisch niet altijd even eenvoudig om te garanderen dat een bepaald bestand volledig verwijderd is, omdat de systemen zo zijn ingericht dat er verschillende back-ups worden gemaakt.
Waarom staat de vrije gedachtenvorming van het OMT met het bewaren van deze ongeveer 30 audiofragmenten nu niet onder druk?
Zoals ik de Kamer op meerdere momenten – mondeling en in antwoord op schriftelijke vragen – heb toegelicht, maakt openbaarmaking van verslagen en audiobestanden een vrije gedachtenvorming binnen het OMT onmogelijk. Dit raakt aan het belang van de staat uit artikel 68 Grondwet. Doordat de audiobestanden niet openbaar worden staat het bewaren van deze bestanden een vrije gedachtenvorming niet in de weg.
Hoe oud is het jongste lid van het OMT op het moment dat de geheimhouding van de nu gevonden audiobestanden vervalt, en kunt u toelichten hoe in die fase van het leven van de wetenschapper de vrije meningsvorming nog onder druk staat als woordelijk bekend wordt wat er ooit gezegd is in een OMT-vergadering?
De redenen voor het niet openbaar maken van de opnamen zijn doorslaggevend. Het uitgangspunt van het verwijderen van de audiobestanden is de vertrouwelijkheid van het OMT-overleg. Dit waarborgt een vrije gedachtenvorming tussen de leden van het OMT waarin zij vrijuit kunnen spreken. Het is in het belang van de kwaliteit van het advies, de samenleving en de volksgezondheid dat deze vertrouwelijkheid bewaard wordt, nu en in de toekomst. Dat de audiobestanden in een aantal gevallen onbedoeld en ongewild niet tijdig zijn verwijderd, doet daar niets aan af. Dit staat los van de leeftijd van het jongste OMT-lid.
Bent u bereid om – gelet op de afwijking van de werkwijze rondom het bewaren van audiobestanden – vanaf nu toch alle audiobestanden van OMT-vergaderingen te bewaren? Zo nee, waarom niet?
Het OMT is een onafhankelijke, gemengde adviescommissie en de leden van het OMT gaan over de werkwijze ervan. De beraadslagingen in het OMT zijn vertrouwelijk, omdat de deelnemers in alle openheid met elkaar van gedachten moeten kunnen wisselen. Een eventuele (toekomstige) geluidsopname van een OMT wordt – na vaststelling van het verslag – verwijderd. Dit is in overeenstemming met het protocol, waarvan de opvolging en naleving naar aanleiding van de ontstane situatie is aangescherpt.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 11 heb toegelicht over de audiobestanden – die onbedoeld en ongewild zijn bewaard – heb ik besloten deze voorlopig te bewaren om geen voldongen feiten te creëren. Het is staand beleid om geen documenten (die onder de reikwijdte van het verzoek vallen) te verwijderen als de Kamer erom vraagt of als er een Woo-verzoek is ingediend.
Was het, gelet op de onderzoeken van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de aankomende parlementaire enquêtecommissie, toch niet beter geweest om de audiobestanden niet te verwijderen? Ook gelet op het feit dat er nu van een aantal OMT-vergaderingen alsnog wel audiobestanden zijn?
Nee. Het is betreurenswaardig dat deze audiobestanden onbedoeld en ongewild bij VWS in de COVID-19 dataset aanwezig zijn. Het verslag is een weergave van de vergadering. Verslagen zijn buiten de vergadering om vastgesteld en niet besproken in het daaropvolgende of een later OMT (COVID-19)-vergadering. Het definitieve conceptverslag werd aan de leden aangeboden ter beoordeling. Eventuele suggesties voor verduidelijking/correctie konden de leden doorgeven. Daarna werd het verslag definitief gemaakt, opgeslagen en aan de leden aangeboden. Om die reden schrijft het protocol voor de geluidsopnamen te verwijderen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het einde van het herfstreces 2022 beantwoorden?
In dit document vindt u de antwoorden op uw vragen. Omwille van zorgvuldigheid heeft de beantwoording van deze vragen meer tijd gekost. Daarnaast verwijs ik u naar de eerdergenoemde tijdlijn.
Het bericht ‘Openbaar Ministerie wil tien mensen vervolgen voor verstrekking 'Middel X'’ |
|
Caroline van der Plas (BBB), Maarten Hijink , Nicki Pouw-Verweij (JA21), Harry Bevers (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Mirjam Bikker (CU) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Openbaar Ministerie wil tien mensen vervolgen voor verstrekking «Middel X»»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over eerdere berichten omtrent Coöperatie Laatste Wil (CLW) waarin u aangaf de overtuiging te delen dat de overheid is geroepen om kwetsbare mensen te beschermen?2
Ja.
Welke reflectie heeft u in dat licht op het bericht dat leden van CLW bijeenkomsten hielden waar omheen Middel X werd verstrekt en dat twee leden daadwerkelijk worden verdacht van verstrekken van het middel?
Zoals aangegeven in antwoord op de Kamervragen waarnaar u verwijst deel ik de overtuiging dat de overheid geroepen is om mensen in een kwetsbare positie te beschermen. Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft dan ook strafrechtelijk onderzoek gedaan nadat de strafrechtelijke verdenking is ontstaan dat rondom de zogenaamde huiskamerbijeenkomsten het Middel X werd verstrekt. Het OM heeft bekend gemaakt dat het voornemens is om tien personen te vervolgen die hierbij betrokken zouden zijn. Voordat die beslissing definitief wordt genomen, worden door de rechter-commissaris met het oog op de opsporing, mogelijk aanvullende onderzoekshandelingen verricht. Ik wil niet vooruitlopen op het oordeel van de rechter.
Kunt u aangeven wat de uitkomst is van het overleg met de industrie over aanpassing van de afspraken aangaande de verkoop van middel X? Vindt u dat daarmee voldoende veiligheid wordt geboden?
De op 26 juni 2019 ondertekende code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.3 Voor de stoffen waarvan tot nu toe het beeld is ontstaan dat deze geschikt zouden zijn voor suïcide, de zogenaamde Middel X-stoffen, is door de betrokken partijen zelfstandig besloten deze niet meer aan particulieren te leveren.
Sinds het ondertekenen van de code zijn de deelnemers verschillende keren bij elkaar geweest. Daarbij is steeds gebleken dat naast de al bekende stoffen geen andere nieuwe stoffen op grote schaal gebruikt worden. Mede daarom is tijdens de bijeenkomst in december 2021 besloten dat het Ministerie van VWS in 2022 bilateraal contact zou onderhouden met de bij de code betrokken partijen. Ook uit deze contacten zijn geen nieuwe signalen gekomen die aanleiding zouden kunnen geven tot aanpassing of verdere aanscherping van de eerder gemaakte afspraken. Het streven is dat betrokken partijen in het eerste kwartaal van 2023 opnieuw bijeen zullen komen. Daarnaast wordt de code in 2023 geëvalueerd.
Ik ben mij ervan bewust dat de maatregelen die zijn getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide te reguleren en daarmee een drempel op te werpen voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren niet kunnen voorkomen dat mensen met suïcidale gedachten worstelen. Dit beleid staat dan ook niet op zichzelf en deze inzet moet in samenhang worden gezien met de inzet van VWS op het gebied van suïcidepreventie.
Welke aanvullende mogelijkheden heeft u inmiddels verkend na de antwoorden die u gaf op schriftelijke vragen van de leden Thielen (VVD) en Van Wijngaarden (VVD) en ziet u in het licht van de huidige ontwikkelingen niet alsnog mogelijkheid om het gebruik van deze stoffen voor gebruik bij suïcide te verbieden?3
Op 3 september 2018 heeft de toenmalig Minister van VWS in een brief toegelicht dat uit een verkenning naar stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide, is gebleken dat regulering via juridische maatregelen, zoals het verbieden van stoffen of het verbieden van verkoop van de stoffen aan particulieren, ingewikkeld is en bovendien beperkt effectief. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van dergelijke stoffen voor suïcide te beperken vragen om nieuwe wetgeving die waarschijnlijk in strijd zou zijn met geldende Europese regelgeving.
Daarnaast laat nadere beschouwing zien dat nieuwe wetgeving wel eens contraproductief zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides door deze stoffen om de volgende redenen:5 juridische maatregelen geven bekendheid aan stoffen,6 een uitputtende lijst met stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide en daarom via wetgeving worden gereguleerd, is niet mogelijk,7 regulering van de verkoop aan particulieren is disproportioneel, omdat dit gevolgen heeft voor de wel wenselijke bestaande toepassingen,8 het vraagt grote handhavingsinspanningen, inclusief een verregaande documentatieplicht voor de leveranciers,9 met een wetgevingstraject is het lastiger om ook in de toekomst snel beperkingen te realiseren voor het geval later van andere stoffen het beeld ontstaat dat deze gebruikt kunnen worden voor suïcide.10
Aangezien bovenstaande argumenten nog steeds gelden, ziet mijn ambtgenoot van VWS ook nu geen reden om tot juridische maatregelen over te gaan om deze stoffen of de verkoop daarvan aan particulieren te verbieden of te reguleren.
In antwoord op de vragen van Kamerleden Tielen en Van Wijngaarden heeft mijn ambtsgenoot van VWS aangegeven dat het Ministerie van VWS in gesprek blijft met veldpartijen om te verkennen of en zo ja, welke aanvullende mogelijkheden er zijn om het gebruik van deze stoffen voor suïcide te voorkomen. Zoals bij vraag 4 is aangegeven heeft het Ministerie van VWS de afgelopen periode dan ook bilateraal overleg gevoerd met betrokken partijen en is het streven dat partijen in het eerste kwartaal van 2023 opnieuw bijeen zullen komen.
Daarnaast zal op korte termijn feitelijke en neutrale informatie over Middel X beschikbaar komen op www.rijksoverheid.nl, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij een vermoeden dat iemand het middel in huis heeft.
Bent u bereid over te gaan tot een onderzoek naar de achtergrond van slachtoffers van middel X, zeker ook in het licht van de reeds bekende verhalen van jonge slachtoffers met psychische nood en/of een lichtverstandelijke beperking en de zorg die de overheid hen wenst te bieden?4
Artsen kunnen het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) consulteren bij misbruik van chemische stoffen voor een suïcidepoging. Artsen zijn echter niet verplicht tot consultatie. Het NVIC registreert het aantal bij hen bekende zelfmoordpogingen met chemische stoffen en gevallen met fatale afloop per leeftijdscategorie. Cijfers van het NVIC schetsen het beeld dat het aantal zelfmoordpogingen door inname van chemische stoffen zelden voorkomt bij jongeren. In de periode januari 2014 t/m begin november 2022 zijn onder jongeren tot en met 29 jaar negentien gevallen bekend bij het NVIC. Het NVIC heeft geen aanvullende informatie over de achtergrond van de slachtoffers.
Bij 113 Zelfmoordpreventie is op dit moment niet méér bekend over de slachtoffers van Middel X dan de cijfers die het NVIC hierover geeft. 113 Zelfmoordpreventie gaat er echter vanuit dat de cijfers van het NVIC zeer waarschijnlijk een onderschatting zijn, omdat veel casussen waarbij de arts weet hoe te handelen of waarbij geen behandeling meer mogelijk is, waarschijnlijk niet gemeld worden bij het NVIC. Om in beeld te krijgen hoeveel mensen jaarlijks overlijden door inname van Middel X, hebben 113 Zelfmoordpreventie en GGD Amsterdam samen een onderzoek geïnitieerd. Door middel van dossieronderzoek worden kenmerken van alle gevallen van overlijden na inname van Middel X zoals bekend bij forensisch artsen geanonimiseerd in kaart gebracht. Het gaat dan om kenmerken als leeftijd en geslacht van de slachtoffers. Daarnaast wordt gekeken of het lijkschouwverslag informatie bevat over psychiatrische voorgeschiedenis en terminale ziekte van de slachtoffers. In hoeverre dergelijke informatie inderdaad in het lijkschouwverslag te vinden zal zijn, zal duidelijk zijn op het moment dat het onderzoek is afgerond. De resultaten van dit onderzoek worden in 2023 verwacht.
Bent u bereid om met spoed te bezien of extra hulp en voorlichting noodzakelijk is, bijvoorbeeld via stichting 113, om te voorkomen dat er alsnog meer slachtoffers vallen? Welke hulp wordt er aan familie geboden?
Zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven, zal op korte termijn feitelijke en neutrale informatie over Middel X beschikbaar komen op www.rijksoverheid.nl, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij vermoeden dat iemand het middel in huis heeft. Daar zal tevens worden verwezen naar 113 Zelfmoordpreventie.
113 Zelfmoordpreventie heeft in 2021–2022 onderzoek gedaan naar de ervaringen met en behoeften aan hulp/zorg onder nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden. Belangrijke conclusies van het onderzoek zijn a) de meerderheid van de nabestaanden heeft in de periode direct na overlijden hulp of steun gemist; b) bijna de helft van de nabestaanden ervoer problemen in de periode na de uitvaart, met name bij de terugkeer naar werk/school; c) de meerderheid van de nabestaanden geeft aan dat zij begeleiding/hulp na zelfdoding erg zinvol zouden vinden, met name in de vorm van een overzicht van alle ondersteuningsbronnen (83%), en in de vorm van een vaste begeleider voor zowel praktische als emotionele problemen in het eerste jaar na de zelfdoding (72%). Naar aanleiding van dit onderzoek is een brochure gemaakt voor nabestaanden van zelfdoding, waarin overzichtelijk wordt weergegeven waar nabestaanden terecht kunnen voor ondersteuning. De brochure wordt digitaal en gedrukt verspreid in samenwerking met partners in het veld. Daarnaast zijn in de derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie middelen gereserveerd ter verbetering van de zorg aan nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden.
Deelt u het diep onbevredigende gevoel dat aan eerdere onderzoeken naar CLW en haar leden geen strafrechtelijk gevolg kon worden gegeven omdat weliswaar sprake leek te zijn van het verschaffen van middelen voor zelfdoding, maar nog geen casus bekend was waar zelfdoding volgde, en dat het erop lijkt dat pas tot vervolging kon worden overgaan na het daadwerkelijk overlijden van jonge mensen als gevolg van gebruik van middel X? Zo ja, welke gevolgen moet dat volgens u hebben?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar een tiental personen gelieerd aan CLW nog loopt kan ik geen uitspraken doen over deze individuele strafzaak en over het gevoel dat ik daarbij heb. Zolang de strafzaak loopt past het mij evenmin om een oordeel te geven over het huidige wettelijke kader. Dit neemt niet weg dat de strafzaak, na afloop daarvan, aanleiding kan geven om dit kader onder de loep te nemen.
In vervolg op vraag 7, welke mogelijkheden zou de overheid hebben om meer preventief op te treden, zowel publiek-, privaat- als strafrechtelijk? Met welke wettelijke grondslag?
In het licht van het antwoord op vraag 5 blijft het beleid van het Ministerie van VWS gericht op de maatregelen die zijn getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide te reguleren. Daarmee wordt een drempel opgeworpen voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren. Het is wetenschappelijk bewezen dat het opwerpen van drempels bij suïcide effectief is.12 Daarnaast wordt door VWS met de landelijke agenda suïcidepreventie, samen met partners binnen en buiten de zorg, gewerkt aan het verminderen van suïcidepogingen en suïcides.
Ten aanzien van de preventieve werking van het strafrecht merk ik het volgende op. Door een vervolging in te stellen draagt het OM onder meer bij aan de preventieve werking die is beoogd met het strafbaar stellen van bepaalde gedragingen. Met de vervolging van een verdachte wordt tot uitdrukking gebracht dat een bepaalde gedraging niet door de beugel kan en dat de verdachte daarover verantwoording moet afleggen bij de strafrechter.
Bent u bereid te onderzoeken of artikel 294 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht aangevuld kan worden zodat op een eerder moment vervolging mogelijk is indien in beroepsmatig, georganiseerd kader een gewoonte wordt gemaakt van het behulpzaam zijn bij – of het verschaffen van middelen tot – zelfdoding?
Voor zover u met het begrip «georganiseerd kader» het samenwerkingsverband van twee of meer personen bedoelt, wijs ik erop dat de deelname aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, al strafbaar is gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij geldt dat de misdrijven nog niet gepleegd hoeven te zijn. Evenmin hoeft het te gaan om telkens dezelfde misdrijven. Of er sprake is van deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Uitbreiding van de strafbaarstelling in artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht lijkt op dit punt dan ook overbodig te zijn. Voor zover u doelt op het enkele individu dat beroepsmatig anderen behulpzaam is bij hulp bij zelfdoding of daartoe de middelen verschaft verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Dwangsommen voor Overijsselse boeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Overijsselse boeren in grote onzekerheid leven vanwege dwangsommen die boven hun hoofd hangen?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het gaat om boerenbedrijven die legaal opereerden, totdat de Raad van State (RvS) in 2019 het Programma Aanpak Stikstof (PAS) afschoot? Zo ja, vindt u dwangsommen billijk voor boeren die legaal opereerden?
Tot de uitspraak van de Raad van State uit 2019 was het kabinet ook in de veronderstelling dat de ondernemers die op grond van het PAS een melding hadden gedaan voor hun activiteiten, legaal opereerden. Ik begrijp dus ook dat het voor de betrokken ondernemers heel vervelend is dat er nu door de provincie Overijssel gehandhaafd moet worden ten aanzien van die activiteiten. Om handhaving te voorkomen heeft de provincie in eerste instantie naar aanleiding van handhavingsverzoeken besloten om af te zien van handhaving. Maar naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de eerdere besluiten om van handhaving af te zien werden vernietigd, ziet de provincie Overijssel zich nu genoodzaakt om tot handhaving over te gaan. De bedrijven waar nu wordt gehandhaafd betreffen drie agrarische bedrijven en twee biomassacentrales. Ik ben niet op de hoogte van de inhoud van de opgelegde lasten.
Kunt u gedetailleerd aangeven wat u gaat doen richting de provincie Overijssel om het opleggen van dwangsommen aan hardwerkende boeren te voorkomen?
Rijk en provincies zetten alles op alles om zoveel mogelijk snelheid te maken met de uitvoering van het legalisatieprogramma. Hiervoor gaat het kabinet onverminderd door met het uitvoeren van het legalisatieprogramma. Daarnaast is er onlangs € 250 miljoen beschikbaar gesteld voor de versnelling en het maatwerk dat provincies kunnen bieden (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 161). Ook heeft het kabinet het advies van Remkes overgenomen om zoveel mogelijk stikstofruimte, afkomstig van piekbelasters, in te zetten voor de legalisatie van PAS-meldingen (Kamerstukken 30 252, nr. 35).
De overheid die burgers monitort via sociale media |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Op welke wettelijke basis handelen instellingen als het Ministerie van Sociale Zaken, de Belastingdienst en de Voedsel- en Warenautoriteit als zij openbare berichten op sociale media van mensen opslaan en verwerken?1
Het is overheidsorganisaties toegestaan om aan online onderzoek te doen. Wanneer daarbij persoonsgegevens worden verwerkt en/of de persoonlijke levenssfeer wordt geschonden, gelden er echter een aantal voorwaarden. Die voorwaarden vloeien voort uit de Grondwet, het EVRM en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Kort gezegd mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt als daarvoor een wettelijke grondslag is. Diezelfde eis geldt voor het maken van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Hoe zwaarder deze inbreuk, hoe zwaarder de eisen zijn met betrekking tot het wettelijke voorschrift dat als grondslag kan dienen.
Wat de wettelijke basis is hangt per verwerking af van de wijze waarop en voor welk doel overheidsinstanties persoonsgegevens uit openbare sociale media berichten verwerken.
Zo kan er binnen communicatie-onderdelen bijvoorbeeld sprake zijn van het verzamelen, lezen, beantwoorden (actieve webcare) en analyseren van openbare berichten op sociale media, al dan niet met behulp van in de markt beschikbare tools. Dit past binnen de doelstellingen van overheidscommunicatie: actieve informatieverschaffing, het beantwoorden van vragen en het in grote lijnen signaleren van wat er wat er leeft. Daarbij worden er geen persoonsprofielen gemaakt, noch wordt specifiek gezocht naar of op persoonlijke accounts.
In algemene zin kan gesteld worden dat deze praktijk past binnen de publieke taken van de Ministers als verwerkingsverantwoordelijke en de beleidsverantwoordelijkheid die in verschillende wetten en daarop gebaseerde regelingen aan hen is toebedeeld, zeker als het gaat om naar zijn aard beperkte verwerkingen van persoonsgegevens. Dit wordt ook verwacht van de bewindspersonen; zij dienen zich wel te vergewissen van het gevoelen in de samenleving. Hierbij wordt dan ook uitgegaan van een verwerking op basis van de grondslag algemeen belang (artikel 6 lid 1 onder e AVG), gebaseerd op de wet- en regelgeving waarin die taken zijn neergelegd. Die specifieke wet- en regelgeving waaruit het algemeen belang volgt, is per organisatie veelal verschillend.
Of concrete verwerkingen van persoonsgegevens en de wijze van gebruik van de op de markt beschikbare tools ten behoeve van deze taak ook in alle door de vraagsteller genoemde gevallen voldoen aan de beginselen in de AVG, zoals een rechtmatige grondslag, transparantie, doelbinding, noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit moet per geval blijken. Omdat het hier gaat om verschillende overheidsinstanties, ben ik voornemens om mijn collega’s te verzoeken het gebruik van sociale media monitoring in kaart te laten te brengen door middel van een DPIA.
Wat is het verschil tussen het opslaan en verwerken van deze gegevens door deze instanties en het opslaan en verwerken van gegevens door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), waarbij het kabinet al heeft vastgesteld dat dit wettelijk niet toegestaan was?2
Het verschil zit in de aard en doeleinden van de verwerkingen en de mate waarmee daarmee inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer. Die factoren bepalen of er voor de verwerkingen een toereikende wettelijke grondslag bestaat. In verband met de aard en doeleinden van de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV heeft het kabinet geconstateerd dat een expliciet wettelijk kader nodig is voor de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de coördinatie- en analysetaken van de NCTV. Daartoe is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt.
Vindt u het wenselijk dat de overheid op deze manier, zowel herleidbare als niet-herleidbare, gegevens van mensen opslaat en verwerkt, zonder dat mensen daarvan op de hoogte zijn? Zo ja, kunt u dit uitgebreid motiveren?
Het verwerken van gegevens moet uiteraard, conform de AVG, op transparante wijze gebeuren. Voor burgers die via sociale media contact zoeken met de overheid, zal duidelijk zijn dat hun berichten worden gelezen en verder verwerkt zoals dat ook gebeurt bij burgers die contact zoeken per e-mail of brief. Wanneer echter sprake is van een inmenging op het recht op privacy zoals bedoeld in artikel 8 EVRM, dan moet deze bij wet zijn voorzien, gerechtvaardigd zijn en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dit betekent dat er een grondslag vereist is in een wettelijke regeling, waaruit het voor burgers voldoende duidelijk is onder welke voorwaarden en in welke omstandigheden autoriteiten bevoegd zijn om (online) onderzoek in publiek toegankelijke bronnen uit te voeren. De aard en de intensiteit van dit onderzoek – en daarmee de zwaarte van de inbreuk – bepaalt dus welke eisen worden gesteld aan de wettelijke grondslag.
Vindt u het noodzakelijk dat de overheid op deze schaal gegevens van mensen opslaat en verwerkt? Zo ja, waarvoor en kunt u uw antwoord motiveren? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De overheid moet te allen tijde voldoen aan de wet en dus ook aan de AVG. Gegevensverwerking dient derhalve rechtmatig, proportioneel, behoorlijk en transparant te zijn. Ook dataminimalisatie is van groot belang, dus er mogen niet meer persoonsgegevens worden verwerkt dan noodzakelijk is voor het doel. Uit de hierboven aangekondigde DPIA moet blijken of de verwerkingen van persoonsgegevens die in dit kader worden uitgevoerd ook in de concrete uitvoering voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Zijn er meer (semi-)overheidsinstanties waarbij op deze manier gegevens van mensen worden opgeslagen en gedeeld en/of zijn er desbetreffende data gedeeld met andere semi-overheidsinstanties? Zo ja, welke? Zo nee, hoe komt u tot dit antwoord?
Uit een eerste inventarisatie blijkt dat veel overheidsorganisaties individueel gebruik maken van toolingplatformen voor het volgen van sociale media, mede ten behoeve van de in vraag 1 bedoelde communicatiedoeleinden en het maken van trend- en beleidsanalyses. Er worden wel media-analyses gedeeld, maar dit betreft alleen conclusies op hoofdlijnen. Deze overheidsorganisaties delen echter geen persoonsgegevens die zij middels het toolingplatform verkrijgen met anderen, tenzij daarvoor een duidelijke grondslag en een noodzaak bestaan.
Op welke wijze worden verzamelde persoonsgegevens en gemaakte profielen bewaard en toegepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn verschillende werkwijzen en er zijn verschillende contracten afgesloten met aanbieders van sociale media tooling-instrumenten.
Een veel voorkomende werkwijze is dat de overheidsorganisatie een account en een soort eigen ruimte heeft bij het betreffende bedrijf, waarin zoektermen worden ingegeven en de resultaten van de zoekslag worden getoond. Op basis van die resultaten kan dan met de tool een analyse worden gemaakt waarbij het uitgangspunt is dat daarin geen persoonsgegevens worden opgenomen. Of er ook persoonsgegevens door het platform worden opgeslagen en welke partij als verwerkingsverantwoordelijke moet worden gezien, zal onderdeel uitmaken van de in de hierboven aangekondigde DPIA.
In hoeverre vindt u dat uitlatingen op sociale media een goede, betrouwbare graadmeter zijn, in relatie tot het verdienmodel van vele sociale mediaplatformen waarbij algoritmes bepalen wat mensen wel of niet te zien krijgen? Kunt u uw antwoord uitgebreid motiveren?3, 4
Abstract inzicht in de tendens in berichten op sociale media en berichten van stakeholders kunnen voor de overheidsinstanties van belang zijn om bijv. te zien welke onderwerpen er leven op de sociale media en hoe stakeholders reageren op beleidsvoornemens of maatschappelijke ontwikkelingen.
Ik ben mij tegelijkertijd bewust van het verdienmodel van sociale media platformen en dat niet iedereen online hetzelfde te zien krijgt en er bovendien maar een beperkte groep mensen is, die post op sociale media. De meeste sociale media en websites houden bijv. bij wat men eerder aangeklikt heeft. Het is daarnaast goed te benoemen dat de reacties en de discussies die gemonitord worden deels door algoritmes zijn beïnvloed. Dit kan een vertekend of eenzijdig beeld opleveren. Het is belangrijk dat de overheden zich hier bewust van blijven en hiermee rekening houden in hun analyses. De inzichten uit sociale media zijn daarom niet de enige bouwsteen om de sentimenten in de samenleving op te halen. Daarvoor worden ook media-analyses gemaakt en publieksonderzoeken gedaan. Verder wordt op abstract niveau ook gekeken naar het sentiment in de maatschappelijke correspondentie die overheidsorganisaties ontvangt.
Kunt u aangeven in welk opzicht en in welke mate deze informatie door de overheid wordt gebruikt om beleid te bepalen?
Abstract inzicht in de tendens in berichten op sociale media (wordt over het algemeen positief gereageerd of negatief) en berichten van stakeholders kunnen, samen met andere vormen van omgevingskennis (media-analyse, publieksonderzoek, maatschappelijke correspondentie) voor de Rijksoverheidsinstanties van belang zijn om bijv. te zien welke onderwerpen er leven op de sociale media en hoe burgers in het algemeen en stakeholders reageren op beleidsvoornemens of maatschappelijke ontwikkelingen. Die reacties kunnen input geven voor het bijstellen van communicatie over beleid en het goed aansluiten op de informatiebehoefte van burgers, bijdragen aan ontwikkeling van beleid en zorgen dat bewindspersonen snel kunnen reageren op maatschappelijke ontwikkelingen en daarin hun stem kunnen laten horen.
Erkent u dat de fixatie op sociale media-uitingen een vertekend beeld kan opleveren van problematiek die speelt of in welke mate problematiek zich afspeelt, alsmede ook het niet signaleren van andere problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zeker. Ik ben het met Kamerlid Leijten eens dat alleen een fixatie op uitingen op sociale media een vertekend beeld kan opleveren van de werkelijkheid. Ik teken hierbij wel aan dat middels de analysetools ook kranten en tijdschriften worden gemonitord. Sociale media zijn dus zeker niet de enige bron van informatie. Bij sociale media monitoring moet bovendien rekening gehouden worden met algoritmen en de aanwezigheid van zogenaamde «bots», die het beeld op sociale media kunnen vertekenen. Daarnaast zit niet elke (betrokken) burger op sociale media en is er kans op een eenzijdig verhaal. Tegelijkertijd kan sociale media voor de rijksoverheid ook nuttig zijn om bijv. te zien welke onderwerpen en vragen er leven in de maatschappij.
Bent u het met mij eens dat het toezicht op het opslaan en verwerken van persoonlijke gegevens van mensen door overheidsinstanties toereikend zou moeten zijn en dat dit nu niet het geval is, bijvoorbeeld door capaciteitstekorten bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, kunt u dit uitgebreid motiveren? Zo ja, wat onderneemt u zodat het toezicht versterkt wordt?5
Ik onderschrijf het belang van goed toezicht. Dat is allereerst een kwestie van intern toezicht, binnen de organisatie. Naast privacy officers is daarbij vooral de voor overheidsorganisaties verplichte Functionaris Gegevensbescherming (FG) van belang, die onafhankelijk moet toezien op de naleving van de AVG in de betreffende organisatie. De FG moet binnen de organisatie zodanig worden gepositioneerd dat dit recht doet aan de positie die hij op grond van de AVG dient te bekleden. Het uiteindelijke toezicht op het verwerken van persoonsgegevens, dus ook de verwerking waarover het in deze vragen gaat, is neergelegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Het budget van de AP bedraagt in 2022 bijna 26 miljoen euro. In het Coalitieakkoord is bovendien extra budget voor de AP opgenomen. In 2022 gaat het om 2 miljoen euro extra. Vanaf 2025 gaat het om 8 miljoen euro structureel. De AP kan dit budget naar eigen inzicht besteden over haar capaciteit en taken. Tot slot heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor de functie van een algoritmetoezichthouder die wordt ondergebracht bij de AP.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het nota-overleg over de begrotingsonderdelen van digitale zaken?
De vragen moesten met de betrokken ministeries afgestemd worden en zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Uitbetalingen van geld en speelwinst door online kansspelaanbieders |
|
Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat veel online kansspelaanbieders bewust een vertraging hebben ingebouwd in hun uitbetalingen aan spelers en dat er zelfs ranglijsten zijn om te kunnen vergelijken bij welke aanbieder het geld sneller wordt uitbetaald? Wat vindt u hiervan?1, 2
Mij is bekend dat er online kansspelaanbieders zijn die met vertraging voldoen aan het verzoek van een speler om speeltegoed uit te betalen. Verder is mij bekend dat in de (online) media de snelheid van uitbetalen wordt besproken. In artikel 4.26 van het Besluit kansspelen op afstand (Bkoa) is opgenomen dat de vergunninghouder de speelrekening crediteert en debiteert «zonder onnodige vertraging». Voor de vertraging in betalingen kunnen goede redenen bestaan, waarop ik hieronder in ga.
Bent u het ermee eens dat kansspelaanbieders zo snel als mogelijk geld zouden moeten uitbetalen aan spelers als zij daar om vragen, dus zonder enige vertraging, zodat de kans op bedenkingen van spelers en het gevaar voor toch doorspelen met het geld zo klein mogelijk wordt gemaakt? Zo ja, vindt u dat alle kansspelaanbieders zich hier op dit moment ook voldoende aan houden?
Zoals eerder aangegeven in antwoord 1 is de vergunninghouder verplicht om de speelrekening zonder onnodige vertraging te crediteren en debiteren. Speeltegoeden mogen bij een verzoek om uitbetaling niet onnodig lang worden aangehouden door de vergunninghouder, bijvoorbeeld om rente te kweken, aldus de toelichting bij het Besluit. Het is aan de Kansspelautoriteit (Ksa) om toezicht te houden op dat kansspelaanbieders zich hieraan houden. Tot op heden vormen de risico’s die mogelijk verbonden zijn aan de vertraagde uitbetaling van speeltegoeden onvoldoende aanleiding voor de Kansspelautoriteit om dit nader te onderzoeken.
Bent u het ermee eens dat er geen verschil zou moeten zitten tussen kansspelaanbieders in de snelheid waarmee geld wordt uitbetaald aan spelers? Zo ja, wat gaat u doen om dit zo snel als mogelijk te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De snelheid waarmee uitbetaald wordt is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo kan het bijvoorbeeld nodig zijn om een controle op fraude en witwassen uit te voeren of een controle waarbij de aanbieder bonusvoorwaarden controleert voordat een bonus uitgekeerd kan worden. De ene kansspelaanbieder is wellicht sneller dan de andere. De norm blijft «zonder onnodige vertraging», waarop zoals hiervoor beschreven de Ksa toezicht houdt. Er is vooralsnog geen aanleiding om te interveniëren.
Wat vindt u ervan dat online kansspelaanbieders spelers erop wijzen dat, nadat zij om uitbetaling hebben gevraagd van hun geld, de uitbetaling alsnog geannuleerd kan worden?3 Vindt u dat dergelijke teksten door de beugel kunnen? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit een halt toe te roepen? Zo ja, waarom?
De wijze van attenderen op de mogelijkheid tot annulering van de betaalopdracht moet worden bezien in relatie tot de zorgplicht die aanbieders hebben
om gokverslaving te voorkomen. Aanbieders dienen daarbij continu alert te zijn op signalen van problematisch speelgedrag en moeten daadkrachtig ingrijpen als er signalen zijn. Doorgaans zal het eenmalig annuleren van een betaalopdracht niet snel problematisch zijn, maar moet het worden bezien in relatie tot het volledige speelgedrag van de betreffende speler. Met de invulling van de zorgplicht door aanbieders wordt het risico dat iemand te lang doorspeelt tegengegaan, zoals ook beoogd is met de aangehaalde waarschuwende tekst. De Kansspelautoriteit houdt er toezicht op dat aanbieders de zorgplicht naleven. Overigens is de Kansspelautoriteit, zoals ik tijdens het commissiedebat kansspelen d.d. 6 oktober 2022 met uw Kamer heb gedeeld, een onderzoek gestart naar de invulling van de zorgplicht door kansspelaanbieders. Dit onderzoek wordt naar verwachting in het voorjaar 2023 afgerond. In afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek zie ik geen aanleiding om het melden van de annuleringsmogelijkheid te verbieden.
Hoe verhoudt het actief wijzen en aanmoedigen op de mogelijkheid om een opname te annuleren en alsnog door te spelen zich tot de waarschuwingszin «Wat kost gokken jou? Stop op tijd»? Erkent u dat het waarschijnlijk is dat gokbedrijven de mogelijkheid bieden om uitbetaling te annuleren omdat dit het verdienmodel ten goede komt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het idee dat, zodra iemand om uitbetaling verzoekt, het onmogelijk wordt gemaakt om een uitbetaling alsnog te annuleren; in het kader van het verminderen van het risico dat iemand zich toch bedenkt en alsnog doorspeelt met zijn of haar geld? Bent u bereid dit aan alle online kansspelaanbieders op te leggen en/of dit via het verplichte verslavingspreventiebeleid vorm te geven?
Deelnemers aan kansspelen moeten de regie kunnen voeren over het bedrag dat op de speelrekening staat. Een speler kan de vergunninghouder verzoeken om het bedrag op de speelrekening uit te betalen (artikel 4.29, derde lid, onder a Bkoa). Zoals in antwoord 2 aangegeven dient de vergunninghouder aan dat verzoek zonder onnodige vertraging gehoor te geven. Onderdeel van het zelf de regie kunnen voeren is ook de mogelijkheid om een opdracht tot uitbetaling nog te kunnen annuleren. Zoals eerder aangegeven in antwoord 4 en 5 wordt het risico dat iemand te lang doorspeelt door de invulling van de zorgplicht door aanbieders tegengegaan. In afwachting van de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek van de Kansspelautoriteit zie ik geen aanleiding om de annuleringsmogelijkheid te verbieden.