Het artikel 'VN: Taliban hebben al ruim honderd voormalige functionarissen gedood in Afghanistan' |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VN: Taliban hebben al ruim honderd voormalige functionarissen gedood in Afghanistan»?1
Ja.
Bent u het eens dat hiermee bewezen is dat voormalige overheidsfunctionarissen en mensen die contact hadden met internationale troepen groot risico lopen op moord, gedwongen verdwijningen, willekeurige arrestaties, foltering en buitengerechtelijke executies, ondanks het feit dat de Taliban amnestie zou hebben verleend aan deze groep?
Deze berichten zijn uiterst zorgelijk en duiden op grove schendingen van de mensenrechten. Het beeld dat de VN schetst komt overeen met eerdere berichtgeving van de Afghanistan Independent Human Rights Committee(AIHRC) en Human Rights Watch (HRW). Over het rapport van HRW over dit onderwerp heb ik in december schriftelijke vragen van de Kamer beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1129).
De berichten zijn in strijd met de amnestie voor personeel van de vorige regering die de Taliban twee dagen na de machtsovername op 15 augustus jl. afkondigde. De Taliban herhaalde in reactie op het huidige VN rapport het bestaan van de amnestie. Het de facto Ministerie van Binnenlandse Zaken van de Taliban stelt dat Talibantroepen sinds de afkondiging van de amnestie geen voormalige overheidsmedewerkers hebben gedood. De slachtoffers die gevallen zijn, zouden volgens hen te wijten zijn aan persoonlijke disputen of wraakacties.
De fluïde situatie in Afghanistan na de machtsovername van de Taliban maakt het denkbaar dat dit voor een deel van de slachtoffers het geval is. Daarnaast is het onduidelijk in hoeverre lokale manschappen van de Taliban onder effectieve controle staan van het leiderschap in Kabul. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van een centraal aangestuurd Taliban-beleid van represailles tegen oud-medewerkers van de voormalige regering. Tegelijkertijd is wel duidelijk dat de Taliban onvoldoende ondernemen om dit soort acties te voorkomen en de daders ter verantwoording te houden. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, spreken de Taliban er daarom op aan dat zij zich dienen te onthouden van vergeldingsacties, dergelijke acties van anderen dienen tegen te gaan en de daders verantwoordelijk moeten houden.
Welke consequenties heeft deze informatie voor het huidige beleid voor Nederlandse evacuaties van Afghanen? Leidt deze informatie tot een ruimer en/of sneller evacuatiebeleid, en kunt u dit toelichten?
Het kabinet blijft alles in het werk stellen om mensen die daarvoor in aanmerking komen zo snel mogelijk naar Nederland over te brengen. Bij het bepalen wie voor overbrenging in aanmerking komt blijven de kaders zoals uitgewerkt in de kamerbrief van 11 oktober (Kamerstuk 27 925, nr. 860) leidend.
Op welke wijze gaat Nederland zich inzetten voor een veilige uittocht van Afghanen die nog steeds op de evacuatielijst staan?
Nederland heeft zich sinds het einde van de acute evacuatiefase op 26 augustus 2021 onafgebroken ingespannen om de mensen die voor overbrenging in aanmerking komen naar Nederland te halen. Helaas zijn er op dit moment weinig vluchtmogelijkheden voor grote groepen. Overbrenging is daardoor steeds meer een kwestie van maatwerk. Tegelijkertijd gaat de zoektocht naar alternatieve routes door. Daarbij wordt gekeken naar mogelijkheden via Doha, Islamabad, Teheran en Dubai. Zoals ik schreef in mijn brief aan de Kamer op 27 januari jl. (kenmerk 2022D02802), worden hierbij alle mogelijke overbrengingsopties overwogen. Voorafgaand aan het debat van 10 maart zal het kabinet de Kamer een brief doen toekomen met de laatste stand van zaken van de Nederlandse inspanningen voor een veilige uittocht van Afghanen die voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
Zorgt dit nieuws ervoor dat ook andere groepen mensen nu in aanmerking komen voor een plek op de evacuatielijst, bijvoorbeeld als ze niet direct voor Nederland en/of de internationale gemeenschap hebben gewerkt maar wel groot gevaar lopen door hun functie bij de overheid? Kunt u dit toelichten?
De kaders zoals uitgewerkt in de kamerbrief van 11 oktober blijven leidend in het bepalen wie in aanmerking komt voor overbrenging naar Nederland.
Op welke wijze gaat u zich binnen VN-verband inzetten voor betere mensenrechtenmonitoring in Afghanistan? Welke andere middelen zet u in om functionarissen in Afghanistan beter te beschermen?
Mede als resultaat van Nederlandse inspanningen beschikt de VN over meerdere mogelijkheden om de mensenrechtensituatie in Afghanistan te monitoren. Een belangrijk resultaat is de instelling van een Speciaal Rapporteur voor mensenrechten in Afghanistan door de VN-Mensenrechtenraad, wiens benoeming wordt afgerond tijdens de komende Mensenrechtenraad (29 februari t/m 31 maart). Nederland heeft zich ingezet voor een zo sterk mogelijk mandaat en mede daardoor is bewerkstelligd dat de Speciaal Rapporteur op extra ondersteuning vanuit het VN-kantoor voor de Rechten van de Mens kan rekenen.
De Speciaal Rapporteur zal zijn of haar bevindingen vastleggen in een rapport en in september toelichten tijdens een Interactieve Dialoog in de Mensenrechtenraad. Ook de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) zal het rapport tijdens zijn 77e zitting bespreken. Nog daarvoor, in juni, zal de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens aan de Mensenrechtenraad rapporteren over de mensenrechtensituatie in Afghanistan. Ook de VN-missie UNAMA monitort de mensenrechtensituatie in Afghanistan. Het huidige UNAMA mandaat loopt af op 17 maart. Nederland zal, zowel nationaal als in EU-verband, erop aandringen dat monitoring van de mensenrechtensituatie ook in het nieuwe UNAMA-mandaat wordt opgenomen, waarover momenteel wordt onderhandeld in de VN-Veiligheidsraad.
Als Nederland contacten heeft met de Taliban benadrukt het altijd dat vergeldingsacties tegen voormalige overheidsfunctionarissen onacceptabel zijn. Deze boodschap is wederom onderstreept tijdens de dialoog die de EU en gelijkgestemde landen op 15 februari jl. met vertegenwoordigers van de Taliban voerden in Doha. De internationale gemeenschap benadrukt in gesprekken met de Taliban steevast dat verder engagement afhankelijk is van de implementatie van de toezeggingen die de Taliban heeft gedaan op het gebied van mensenrechten, waaronder over vergeldingsacties.
Het artikel 'Huisarts mist ruimte voor uitbreiding' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Kuipers , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de resultaten van het onderzoek naar huisvesting van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV)?1
Ja
Wat vindt u van de resultaten van dit onderzoek?
Ik vind het belangrijk dat de huisartsenzorg toegankelijk is. Het is een duidelijk signaal vanuit de beroepsgroep dat huisartsen problemen ervaren met het vinden van praktijkruimte dan wel de uitbreiding van de praktijkruimte. Het is belangrijk dat het gesprek tussen huisartsen, gemeenten en zorgverzekeraars hierover gevoerd wordt.
Bent u het eens dat het belangrijk is dat eerstelijnszorg bereikbaar blijft in wijk/stad/dorpskern?
Ja. Basiszorg, waar de huisartsenzorg onderdeel van is, moet voor iedere Nederlander goed toegankelijk zijn.
Wat vindt u ervan dat 77 procent van de huisartsen aangeeft door ruimtegebrek nadelen te ondervinden, waardoor ze patiëntengroei niet kunnen opvangen, geen artsen kunnen opleiden en/of geen extra personeel kunnen aannemen?
Het is een lastige situatie en ik begrijp dat dit knelpunten met zich meebrengt, zeker gezien de toenemende druk op de huisartsenzorg. Dit moet dus onderwerp van gesprek zijn tussen huisartsen, gemeenten en zorgverzekeraars. Zij moeten hierover gezamenlijk tot goede afspraken komen.
Daarnaast kunnen innovatieve manieren van consultvorming, zoals digitale consulten, in sommige gevallen bijdragen, waardoor minder patiënten fysiek naar de praktijk hoeven te komen. Binnen het hoofdlijnenakkoord huisartsenzorg werk ik daarom samen met het veld aan een versnellingstraject op het gebied van digitalisering.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek blijkt dat ruim de helft van de praktijkhouders wil verhuizen c.q. verbouwen, maar aangeeft dat er geen beschikbare panden c.q. adequate ruimtes zijn, dat de huisvestingskosten te hoog zijn of dat de gemeente niet meewerkt? Vindt u ook dat adequate huisvesting niet alleen een verantwoordelijkheid is van huisartsen en zorgverzekeraars, maar ook van gemeenten?
Adequate huisvesting van huisartsen is naar mijn mening niet alleen een verantwoordelijkheid voor huisartsen en zorgverzekeraars maar ook van gemeenten. In dat kader kan een gemeente vanuit de verantwoordelijkheid voor een goede ruimtelijke ordening in het bestemmingsplan of door de verlening van een omgevingsvergunning de huisvesting van gezondheidszorg c.q. huisartsen op de juiste locaties planologisch mogelijk maken.
Hoe ziet u de taak van gemeenten in dit kader?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een inventarisatie te laten doen, zodat per COROP-gebied de problematiek duidelijker wordt?
De situatie op de vastgoedmarkt kan enorm fluctueren per gebiedsniveau en daardoor kunnen resultaten van dat moment enige tijd later al niet meer representatief zijn. De enquête van de LHV schetst een goed beeld van de huidige situatie en knelpunten. Ik zal daarom geen aanvullende inventarisatie uitvoeren.
Bent u het eens dat er geen enorme verschillen in huisvestingskosten mogen zijn, aangezien huisartsenzorg publieke zorg is?
Nee. De kosten voor de huisvesting van huisartsenzorg kunnen per praktijk verschillen, afhankelijk van de (koop)waarde van de vestiging of de huurafspraken die zijn gemaakt met een verhuurder. Per situatie of locatie kunnen deze kosten logischerwijs verschillen. Huisvestingskosten maken deel uit van het praktijkkostenonderzoek door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waar vervolgens de tariefbepaling op gebaseerd is. Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is adequate huisvesting van huisartsen een vraagstuk waarover zorgverzekeraars, huisartsen en gemeenten met elkaar het gesprek moeten aangaan, zodat de huisartsenzorg voor elke Nederlander toegankelijk blijft.
Vindt u ook dat er bij bestemmingsplannen en inrichting/aanleg/wijzigingen van wijken/dorpen aandacht moet zijn voor bereikbaarheid van de (eerstelijns)zorg?
Ja, ik vind dat gemeenten bij de inrichting of aanleg van wijken of dorpen rekening moeten houden met voldoende ruimte voor maatschappelijke voorzieningen waaronder de aanwezigheid van (eerstelijns)zorg. Dat kan via het bestemmingsplan waarin de gemeente bijvoorbeeld via de bestemming «maatschappelijk» of «gemengd» kan regelen dat een gebouw, afhankelijk van de omschrijving, alleen of in combinatie met andere functies voor maatschappelijke of medische voorzieningen als gezondheidszorg kan worden gebruikt. Daarnaast kan de gemeente ook via een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan de vestiging van een huisarts mogelijk maken. Het is van belang dat huisartsen hierover het gesprek voeren met zorgverzekeraars en gemeenten.
Welke acties gaat u ondernemen om onder de aandacht te brengen dat met de invoering van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) zorgaanbieders per 1 januari 2022 verplicht overleg moeten hebben met het regionale/lokale bestuur bij voorgenomen wijzigingen in de acute zorg?
Met ingang van 1 januari 2022 is de Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders in werking getreden. Via deze aanpassingswet is een bepaling opgenomen in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) omtrent de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg. Deze bepaling is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit en de Uitvoeringsregeling Wkkgz.2 Nadat mijn voorgangers al voorafgaand aan het in werking treden van deze regelgeving hebben gewezen op het belang van alvast handelen in de lijn van de toekomstige regelgeving, heb ik de koepels van zorgaanbieders gewezen op de vindplaats van deze regelgeving. Tevens heb ik een stroomschema laten maken met daarin een overzicht van wat een zorgaanbieder moet doen bij plannen om het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk te sluiten.3 Ik heb de koepels veldpartijen eveneens gewezen op dit stroomschema en de suggestie gedaan deze informatie te delen met leden of andere belangstellenden.
Vindt u ook dat deze huisvestingsproblemen een extra druk creëren op de al bestaande capaciteitsproblemen met betrekking tot huisartsen, zoals vermeld in het Actieplan Huisartsen van het CDA?2
Ik snap dat dit tot extra druk kan leiden. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 4. Binnen het hoofdlijnenakkoord huisartsenzorg werk ik met partijen uit de huisartsenzorg aan de toekomstbestendigheid van de huisartsenzorg. Daarnaast zijn in het coalitieakkoord verschillende afspraken opgenomen om de huisartsenzorg te versterken. Zo zijn er middelen gereserveerd voor het opleiden van extra huisartsen en voor het versterken van de organisatiegraad van de basiszorg.
Kindermisbruik |
|
Lisa van Ginneken (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek Duits misbruiknetwerk klaar: 429 verdachten, twee Nederlanders»?1
Ja.
Wat is de status van de vervolging van de twee Nederlandse verdachten die bij het Duitse politieonderzoek naar het kindermisbruiknetwerk zijn gevonden?
Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele strafzaken.
Zijn er in Nederland vergelijkbare onderzoeken gedaan naar kinderpornonetwerken? Zo ja, wat hebben deze opgeleverd? Zo nee, zijn er signalen dat dergelijke onderzoeken nodig zijn?
Vanwege het operationeel belang wordt niet nader ingegaan op specifieke opsporingsmethoden of -onderzoeken. De aanpak van online seksueel kindermisbruik is een prioriteit voor de politie en het OM. In de Veiligheidsagenda 2019–2022 zijn hierover afspraken gemaakt. De focus van de strafrechtelijke aanpak ligt op het identificeren van slachtoffers, misbruikers, vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Tegelijkertijd is het van belang dat er geen vrijplaats ontstaat voor downloaders en verspreiders.
Meer dan in voorgaande jaren ligt de focus op zwaardere en arbeidsintensievere onderzoeken, gericht op vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Zo bestaan de dagelijkse werkzaamheden bij het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme van de Landelijke Eenheid voor een groot deel uit het opsporen van internationale online netwerken. Dit is zeer tijdsintensief en hoog-specialistisch werk, dat vrijwel volledig internationaal is. Hierbij worden, in samenwerking met buitenlandse opsporingsdiensten, ook niet-Nederlandse keyplayers geïdentificeerd.
Kunt u toelichten wat voor psychologische begeleiding politiemedewerkers in Nederland krijgen bij het doen van zedenonderzoeken die mentaal zwaar zijn? Is deze begeleiding voldoende voor politiemedewerkers om hun werk goed te doen?
Het werken aan zedenonderzoeken is emotioneel belastend en kan grote impact hebben op het welbevinden van medewerkers. Sinds de inrichting van de teams ter bestrijding van kinderpornografie en kindersekstoerisme (TBKK) in 2012 is er daarom voortdurend aandacht voor de (psychologische) begeleiding van politiemedewerkers. Binnen teams is zorg en veiligheid een voortdurend onderwerp van gesprek. Verder vinden er jaarlijks gesprekken plaats met een eenheidspsycholoog voor een mentale check en is er een «self-screener» ontwikkeld voor medewerkers. Medewerkers vullen zelf een vragenlijst in, op basis waarvan de screener kan aangeven dat het verstandig is om bijvoorbeeld in gesprek te gaan met collega’s of een psycholoog.
Bent u bekend met het bericht «Beelden van misbruik van Marcels dochter blijven rondgaan: «Mensen gaan hierdoor kapot»»?2
Ja. Zie hierover ook de beantwoording van Kamervragen van het lid Michon-Derkzen (VVD) over ditzelfde artikel.3
Wat zijn de redenen dat de Nederlandse politie de beelden van de dochter van Marcel niet kon opsporen en blokkeren op het internet, maar de Duitse journalisten wel, en ook nog met gemak? Welke stappen onderneemt u om dit proces in Nederland te verbeteren, eventueel in overleg met uw Europese collega’s?
De stelling dat de Nederlandse politie dergelijke beelden niet kan opsporen is onjuist. Jaarlijks worden door de politie vele miljoenen afbeeldingen bekeken, geclassificeerd en opgenomen in databases. Zoals in eerdere beantwoording is aangegeven, is het helaas voor iedereen, ook zonder opsporingsbevoegdheden, mogelijk om beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik op het internet te vinden. Dit maakt dat ook journalisten dergelijk materiaal kunnen vinden en de hoster hierover kunnen informeren. De politie richt zich bij de aanpak van online seksueel kindermisbruik vooral op het identificeren van slachtoffers van actueel misbruik. De politie maakt hiertoe in een zo vroeg mogelijk stadium een onderscheid tussen oud en nieuw materiaal, zodat de kans om slachtoffers van actueel misbruik te ontdekken wordt vergroot.
Het blijft echter van belang om beelden van seksueel kindermisbruik van het internet te weren en te verwijderen. Daarom zet de internetsector zich in om het openbaar maken, verspreiden en opslaan van dergelijke materiaal tegen te gaan. Het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) stuurt grote hoeveelheden verwijderverzoeken van online kindermisbruikmateriaal uit naar bedrijven. In de Gedragscode Notice and Take Down is opgenomen dat dergelijk beeldmateriaal binnen 24 uur wordt verwijderd. Deze werkwijze is zeer effectief en leidt tot verwijdering van grote hoeveelheden beeldmateriaal van online kindermisbruik. Met de oprichting van de Autoriteit Terroristisch en Kinderpornografisch materiaal (ATKM) zet het kabinet in op bestuursrechtelijke handhaving ten aanzien van dienstverleners die geen gehoor geven aan verwijderverzoeken over beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik.
Bent u op de hoogte van het feit dat beelden van kindermisbruik ook op gewone hostingdiensten zoals Dropbox worden opgeslagen? Zo ja, welke stappen neemt u om dit te bestrijden?
Hiervan ben ik me bewust. Dropbox is een clouddienst voor het online opslaan van bestanden. Gebruikers van Dropbox hebben een eigen account waarop zij inloggen. Dit maakt dat de inhoud die wordt opgeslagen via Dropbox niet valt onder het openbare deel van het internet. Het verkrijgen van toegang tot de inhoud die is opgeslagen in een Dropbox-account vraagt daarom de inzet van strafvorderlijke bevoegdheden. Verder kan de officier van justitie via artikel 125p Wetboek van Strafvordering (Sv) vorderen dat een aanbieder van een communicatiedienst strafbare gegevens ontoegankelijk maakt. Vanwege het operationeel belang wordt niet nader ingegaan op specifieke opsporingsmethoden.
hoe oordeelt u over de stelling van de Engelse Internet Watch Foundation dat 77 procent van het materiaal van kindermisbruik dankzij Nederlandse servers te vinden is? Als dit percentage klopt, welke stappen onderneemt u om de capaciteit bij de politie uit te breiden om dit aan te pakken?
Het rapport van de IWF over 2020 concludeert dat er dat jaar 77% van het door haar gevonden beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik in Nederland wordt gehost. In het rapport van de IWF over 2019 betrof het 71%. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld4 zijn er kanttekeningen te maken bij de conclusies van de IWF. Het percentage wordt beïnvloed door meldingen die zij van burgers ontvangt, eigen zoekgedrag en (instellingen van) crawlers. De cijfers kunnen niet één op één worden vertaald naar een mondiaal beeld. Desalniettemin wordt in Nederland veel beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik gehost. Om deze reden wordt samen met de sector veel inzet gepleegd om het internet op te schonen van dit schadelijke materiaal. Zie hiervoor ook vraag 6.
Verder wil ik nogmaals benadrukken dat de politie diens capaciteit inzet op het identificeren en ontzetten van slachtoffers van actueel misbruik en het opsporen van daders. Desalniettemin is het van groot belang dat reeds bekend beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik zo spoedig mogelijk offline wordt gehaald. Dit materiaal blijft uitermate schadelijk voor de slachtoffers. De politie draagt bij aan het verwijderen van dit materiaal door het leveren van een beveiligde hash-database. Deze kan met behulp van het EOKM gebruikt worden door hostingbedrijven om hun servers schoon te houden van reeds bekend beeldmateriaal.
Hoe apprecieert u de optie om de huidige ex-parte procedure uit te breiden tot materiaal van seksuele exploitatie van kinderen zodat er een versnelde procedure tot verbod aan de inbreukmaker mogelijk is?
Het huidige beleid is gestoeld op de verwijdering van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik door hostingbedrijven zelf. Daarbij wordt met de oprichting van de ATKM bestuursrechtelijke handhaving mogelijk bij bedrijven die niet adequaat reageren op meldingen. Zo worden alle bedrijven gedwongen om dit schadelijke materiaal snel offline te halen. Zie voor het huidige beleid ook de beantwoording van vraag 6. Daarnaast kan de officier van justitie vorderen dat dergelijk strafbaar beeldmateriaal offline wordt gehaald. Op deze manier hoeven slachtoffers niet zelf een civiele procedure aan te spannen tegen een hostingbedrijf om de beelden te laten verwijderen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de melder om in beroep te gaan als de aanbieder van de dienst op onjuiste wijze reageert?
In het kader van de triloog onderhandelingen over de Digital Services Act wordt stilgestaan bij de mogelijkheid om bij een internet tussenpersoon in beroep te gaan, indien geen (of juist wel) gevolg wordt gegeven aan een verwijderverzoek. Daarnaast kan verwijdering worden afgedwongen door een vordering van de officier van justitie of van de civiele rechter. Het wetsvoorstel voor het instellen van een bestuursrechtelijke autoriteit om het verwijderen van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik af te dwingen bevat de mogelijkheid voor de autoriteit om een bindende aanwijzing te geven aan een bedrijf.
Op welke manier is op dit moment in de Digital Services Act (DSA) geregeld dat de aanbieder van een dienst binnen een bepaalde termijn op een melding van strafbare informatie op zijn systemen moet reageren? Ziet u hier ruimte voor een toegespitst proces die afhangt van de aard van de inbreuk?
De Digital Service Act is een voorstel voor een horizontale EU-verordening waarvan de reikwijdte ziet op alle vormen van illegale inhoud online. Het wetgevingsproces hiervan is nog niet doorlopen en derhalve is het voorstel nog niet van kracht. Art. 14 van het voorstel verplicht dienstverleners een kennisgevings- en actiemechanisme in te voeren. Daarin wordt geen specifieke termijn genoemd (vanwege de horizontale materiële reikwijdte van het voorstel). Wel regelt art. 14 lid 5 dat de dienstverlener de melder «onverwijld» op de hoogte stelt van het besluit van de dienstverlener naar aanleiding van de melding. Momenteel is de Europese Commissie bezig met een wetsvoorstel dat ziet op het tegengaan van online seksueel kindermisbruik. Dit voorstel wordt verwacht in maart 2022. Het is nog niet bekend of in dit voorstel dergelijke termijnen worden opgenomen.
Het artikel 'Landbouwminister in de clinch met Brussel over teruggave fraudemiljoenen' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Landbouwminister in de clinch met Brussel over teruggave fraudemiljoenen»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Kamer wel is geïnformeerd over de eerdere juridische geschillen tussen de Europese Commissie en het Ministerie van LNV die ontstonden rondom de Gemeenschappelijke Marktordening?
De eerdere juridische geschillen waren afgerond tot aan een uitspraak door het Europese Hof. In dat kader werd de Kamer in 2013 geïnformeerd over de uitspraak van het hof. Deze zaak heeft (nog) niet geleid tot Europese Hof procedures en er lopen nog civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures. Hierover vindt ook nog overleg en discussie met de Europese Commissie plaats.
Kunt u aangeven, waarom een aantal jaar later bij eenzelfde soort situatie, de Kamer niet tijdig werd geïnformeerd?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u een reflectie geven op de rol van onderzoeken van de Europese Commissie over de besteding van Europese middelen en waarom deze onderzoeken niet actief met de Kamer worden gedeeld?
Deze audits van de Europese Commissie zijn gericht op rechtmatigheidsfouten en kunnen vrij gedetailleerd en technisch van aard zijn. Deze rapporten worden wel gedeeld met de Auditdienst Rijk (ADR) die in opdracht van de Europese Commissie jaarlijks een certificerend rapport uitbrengt. De belangrijkste uitkomsten uit dit rapport worden opgenomen in het Departementale jaarverslag van de betrokken ministeries.
Zou u bereid zijn de uitkomsten van dergelijke onderzoeken, zoals audits, in het vervolg actief met de Kamer te delen?
Zie ook antwoord op vraag 4. Het actief delen van deze rapporten zal in overleg met de eigenaren van deze rapporten (ADR en de Europese Commissie) moeten gaan.
Klopt het dat u er al maanden op aandringt om de financiële schade ten laste te brengen van het EU-fonds voor landbouwsubsidies?
De zaak FresQ heeft betrekking op uitbetaalde EU subsidies in de jaren 2009 tot en met 2012 aan de producentenorganisatie FresQ. In 2013 is geconstateerd dat FresQ zich niet hield aan de subsidievoorwaarden en zijn er terugvorderingen ingesteld voor de uitbetaalde bedragen (nu € 52 miljoen, inclusief rente). Vorig jaar september verliep de voor EU geldende 8-jaars termijn van terugvordering.
Onder de vorige Minister van LNV is de Europese Commissie (DG AGRI) in kennis gesteld dat FresQ failliet is, en is conform de EU regels voor terugvorderingen een verzoek gedaan om het niet geïncasseerde bedrag ten laste van het EU-fonds voor landbouw te brengen. Conform de Europese regelgeving kan de lidstaat bij faillissement, en als de lidstaat er alles aan gedaan heeft om dit bedrag terug te vorderen, een verzoek indienen om deze vordering ten laste van het fonds te brengen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van het ten laste te brengen van het EU-fonds voor landbouwsubsidies van de financiële schade voor de uitkeringen van subsidies in Nederland? Wat betekent dit voor boeren?
Dit heeft geen gevolgen voor overige landbouwsubsidies. Het ten laste brengen van het EU-fonds zou betekenen dat Nederland dit bedrag niet hoeft terug te betalen aan Brussel. Dit heeft geen effect op het jaarlijkse budget wat Nederland toekomt.
Hoofdregel is dat als de terugvordering na acht jaar niet heeft plaatsgevonden, de uitgaven voor 50% voor rekening van de EU en voor 50% voor rekening van de lidstaat komen. Ingeval van een faillissement van de begunstigde en als de lidstaat kan onderbouwen dat zij er alles aan heeft gedaan om het bedrag terug te vorderen kan de lidstaat de uitgaven volledig ten laste van het fonds brengen. Hier zet ik op in.
Tot slot is het ook mogelijk dat de uitgaven geheel voor rekening van de lidstaat komen, als de Europese Commissie van oordeel is dat de lidstaat ten onrechte heeft besloten de terugvordering (vanwege faillissement) stop te zetten of indien sprake is van onregelmatigheden of nalatigheden aan de zijde van de lidstaat, waardoor de niet-inning aan de lidstaat te wijten is.
Over de financiële gevolgen moet de Europese Commissie nog een besluit nemen en daartegen staat vervolgens beroep open bij het Europese Hof.
Kunt u uiteenzetten welke stappen u zal zetten om de Nederlandse tuinder te ondersteunen in hun aanvragen voor subsidies bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?
Bij RVO worden periodiek sessies belegd met producentenorganisaties om de EU subsidievoorwaarden toe te lichten. Gedurende de subsidieperiode kan een subsidieaanvrager altijd terecht met hun vragen bij RVO.
Klopt het dat uw ambtsvoorganger door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte werd gesteld van het onjuist inzetten van Europese landbouwsubsidies, nog voor 2015?
Het Productschap Tuinbouw (de voorloper van RVO) heeft de NVWA in augustus 2012 ingeschakeld om onderzoek te verrichten in deze kwestie vanwege een vermoeden dat de producentenorganisatie FresQ zich niet had gehouden aan de erkenningsvoorwaarden (producentenorganisaties moeten voldoen aan de EU erkenningsvoorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie). Op 16 januari 2013 is de toenmalige Staatssecretaris geïnformeerd door haar beleidsambtenaren dat de erkenning van FresQ wordt geschorst.
Vervolgens heeft RVO in 2015 aangifte gedaan bij het Functioneel Parket Rotterdam van het Openbaar Ministerie (OM) over mogelijk frauduleus handelen van oud-bestuurders van FresQ. Die aangifte is opgenomen door de NVWA-IOD (Inlichtingen-en Opsporingsdienst) en op basis daarvan is onder gezag van het OM het strafrechtelijk onderzoek gedaan. Dit strafrechtelijk onderzoek is afgerond en het dossier is ingeleverd bij het Openbaar Ministerie.
Kunt u aangeven waarom uw ambtsvoorganger op dit moment niet handelde?
Mijn voorganger heeft op dat moment ook gehandeld door de erkenning van FresQ in te trekken en de verstrekte subsidie terug te vorderen. Door het faillissement van FresQ is het echter niet gelukt het geld volledig terug te vorderen.
Kunt u aangeven waarom u weigert het gefraudeerde bedrag terug te storten?
Er is geen sprake van een weigering om het bedrag terug te storten. Het bedrag kan vanwege het faillissement van FresQ niet binnen de daarvoor geldende termijn van acht jaar worden teruggevorderd. De discussie met de Europese Commissie gaat nu over de vraag of verlenging van de termijn van acht jaar mogelijk is en zo nee, wie de financiële gevolgen van de niet-inning moet dragen, de EU, de lidstaat of beide (50-50).
Kunt u een reflectie geven van de reputatieschade van Nederland als gevolg van deze fraudezaak binnen de EU en het effect daarop aan de onderhandelingstafel?
Deze kwestie is aan het licht gekomen door onderzoek van RVO. De lidstaat Nederland heeft deze zaak zelf aangemeld als onregelmatigheid binnen het EU fonds voor landbouw. Het geschil met de EC is vooral een juridische kwestie. Mocht dit verschil in inzicht blijven bestaan dan zal Nederland deze kwestie voorleggen aan het Europese Hof. Uiteindelijk is het aan de rechter om daar een oordeel over te geven.
Het bericht ‘’Veel vandalen hoeven forse schade coronarellen niet te vergoeden’’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veel vandalen hoeven forse schade coronarellen niet te vergoeden1»?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het uitgangspunt bij het aanrichten van schade, het verhalen van die schade op de dader moet zijn? Zo ja/nee, waarom?
Ja. De rellen gingen gepaard met volstrekt onacceptabel en strafbaar gedrag, zoals vandalisme, plunderingen en geweld tegen de politie. Dat vormde niet alleen een aantasting van de rechtsorde, maar maakte ook moedwillig medeburgers tot slachtoffer waaronder reeds door corona zwaar getroffen ondernemers. Voor slachtoffers is het verhalen van schade van groot belang. Niet alleen omdat dit zorgt voor materieel herstel, maar ook omdat dit zorgt voor een vorm van erkenning van het aangedane leed. Dat de dader de door hem of haar aangerichte schade moet betalen, staat hierbij uiteraard voorop. Iedereen is in beginsel verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn of haar handelen en dus ook voor het vergoeden van veroorzaakte schade.
Klopt het dat het merendeel van de vandalen die vernielingen aanrichtten of winkels plunderden tijdens de avondklokrellen een jaar geleden, die schade niet hoeft te vergoeden? Waarom niet?
Daders van strafbare feiten moeten de schade die het gevolg is van die strafbare feiten vergoeden. Dat is het uitgangspunt van het stelsel van schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten. Dat uitgangspunt geldt dus ook voor de schade die vorig jaar door ondernemers is geleden als gevolg van vernielingen tijdens de desbetreffende rellen. Echter, bij deze schade was van nog groter belang dat de door corona al zo zwaar getroffen ondernemers in eerste instantie een beroep zouden kunnen doen op hun verzekeraar voor snel schadeherstel zodat de getroffen winkels ook weer snel open zouden kunnen. Daartoe is ook, vooruitlopend op de totstandkoming van de Regeling Bedrijvenschade, nauw overleg gevoerd met het Verbond van Verzekeraars. Het merendeel van de ondernemers was, zoals mijn voorganger in zijn brief van 9 februari 2021 heeft aangegeven2, verzekerd tegen dit soort schade en verzekeraars keren in de regel snel uit bij meldingen van materiële schade.
De totale verzekerde schade als gevolg van deze rellen wordt door het Verbond van Verzekeraars geschat op € 1 mln. Verzekeraars kunnen vervolgens via subrogatie in de rechten van het slachtoffer treden, waarbij zij in een civiele procedure de schade kunnen verhalen op de daders. In hoeverre verzekeraars van deze mogelijkheid gebruik maken is een keuze die aan de verzekeraars is. Ik sta in contact met het Verbond van Verzekeraars om te vernemen hoe dit verloopt.
Bij rellen zoals deze gaat het in de regel om onoverzichtelijke, chaotische situaties. Het vergt daardoor uitvoerig onderzoek om te kunnen achterhalen of veroorzaakte schade aan een dader kan worden toegerekend. Politie en Openbaar Ministerie hebben hier veel tijd in gestoken. Als uit camerabeelden, getuigenverklaringen of processen-verbaal van aanwezige politieambtenaren niet kan worden vastgesteld of een relschopper schade heeft veroorzaakt, is het eisen en opleggen van het vergoeden van de schade niet mogelijk.
Op basis van cijfers van het OM, de Rechtspraak en het CJIB kan ik u het volgende meedelen over hetgeen tot nu toe is verhaald aan schade op daders.3 Wat betreft verhaal via het strafproces heeft het OM 404 verdachten van de betreffende rellen geregistreerd, waarvan 312 verdachten zijn gedagvaard of opgeroepen. Hierbij ging het om diverse strafbare gedragingen, ook om delicten waarbij geen sprake was van schade. In een aantal zaken heeft zich een benadeelde partij gevoegd. Bij het CJIB zijn van 55 daders vonnissen bekend waarbij een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Hiermee is een totaal schadebedrag van ruim € 551.000,– gemoeid. Deze schadevergoedingen komen ten goede aan 70 benadeelde partijen. Op het moment dat de vonnissen bij het CJIB binnenkomen, begint het CJIB direct met het innen van de schadevergoedingsmaatregelen. Op 19 januari 2022 was ruim € 36.700,– geïnd. Aan de inning van het resterende geld wordt volop gewerkt. Daarnaast zijn er nog 180 strafzaken waarin door de rechter een straf is opgelegd, maar die nog moeten worden aangeleverd aan het CJIB. Hierbij zitten mogelijk ook vonnissen waarin een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Gelet op het bedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en de strafzaken die nog moeten worden aangeleverd bij het CJIB, kan nog geen eindoordeel kan worden gegeven over de mate waarin het verhaal op daders is gelukt. Ik kan u verzekeren dat het mijn ambitie is om daders zoveel als mogelijk te laten betalen voor de aangerichte schade.
Vanuit de Regeling bedrijvenschade coronarellen is aan 36 ondernemers in totaal een bedrag van € 228.150,– aan schade vergoed. Bij de vormgeving van de Regeling Bedrijvenschade is opgenomen dat de ondernemers die via de RVO een beroep doen op deze regeling daarmee automatisch hun vordering voor de aangerichte schade overdragen aan de overheid. Dit is gebeurd via een zogenaamde akte van cessie. De achterliggende gedachte was dat zodoende de schade waarvoor een uitkering was verstrekt alsnog op de daders kan worden verhaald. Het is mijn intentie om dit ook zoveel mogelijk te doen, vanuit de gedachte dat als iemand schade veroorzaakt deze er ook voor moet opdraaien. Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat dit een complexe aangelegenheid is, onder meer vanwege de privacywetgeving. Op dit moment bekijk ik daarom samen met het OM of en zo ja op welke wijze de schade waarvoor een tegemoetkoming is gegeven gekoppeld kan worden aan een dader.
Klopt het dat er naar aanleiding van de rellen in Rotterdam slechts drie mensen veroordeeld werden tot een schadevergoeding? Klopt het voorts dat het Openbaar Ministerie (OM) in Eindhoven (Oost-Nederland) er vaker in slaagt vandalen te vervolgen en veroordeeld te krijgen? Kunt u het verschil tussen die steden dan wel die regio’s verklaren?
Cijfers rondom het strafrechtelijk vorderen van de schademaatregelen worden niet geregistreerd. Hierdoor kan niet inzichtelijk worden gemaakt of er grote verschillen zijn tussen de regio’s.
In meer algemene zin is bij de aanpak na de rellen ervaren dat het grote aantal personen dat kon worden berecht en bestraft, behaald is door nauwe samenwerking tussen OM en politie en het direct na de rellen inrichten van gezamenlijke werkprocessen.
In hoeveel gevallen wordt een opgelegde schadevergoedingsmaatregel daadwerkelijk betaald en hoe vaak wordt iemand gegijzeld indien de opgelegde schadevergoeding niet wordt betaald?
Het inningspercentage van schadevergoedingsmaatregelen in het algemeen bedraagt na drie jaar circa 70% en na 10 jaar ruim 80%. Het CJIB blijft in alle gevallen proberen het bedrag van de schade te verhalen zolang de tenuitvoerleggingstermijn niet is verstreken. Dat kan door middel van een betalingsregeling of het inzetten van een deurwaarder maar ook kan het dwangmiddel gijzeling worden toegepast. Het dwangmiddel gijzeling wordt niet toegepast indien aantoonbaar sprake is van betalingsonmacht.
Het dwangmiddel gijzeling is met ingang van 1 januari 2020 met de inwerkingtreding van de wet USB mogelijk geworden. De strafrechter bepaalt het aantal dagen dat de veroordeelde kan worden gegijzeld, voor het geval de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet zou betalen. Gijzeling is een dwangmiddel en beoogt mensen die wel kunnen, maar niet willen tot betaling te bewegen. Het dwangmiddel gijzeling is in 2021 30 maal toegepast en in 2022 tot nu toe 12 keer.4
Klopt het dat zowel het OM als u aangegeven hebben alles op alles te willen zetten om de veroorzaakte schade te verhalen op daders? Wat hebben het OM en u gedaan om de schade op de daders te verhalen?
Mijn ambtsvoorganger heeft in het debat van 27 januari 2021 over de rellen en de daaropvolgende brief van 9 februari 2021 aangegeven dat hij het van groot belang vond dat de getroffen ondernemers hun schade vergoed zouden krijgen. Hiervoor is de Regeling Bedrijvenschade ingesteld, die op 1 april 2021 in werking trad.
Daarnaast heeft hij aangegeven het belangrijk te vinden dat de schade tijdens de rellen zoveel als mogelijk op de daders wordt verhaald. Ook ik vind het belangrijk dat daders zoveel mogelijk de door hen aangerichte schade betalen. Zoals in het bovenstaande is aangegeven is dit via verschillende wegen ook gebeurd. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven is een significant bedrag aan schade ook daadwerkelijk opgelegd aan de daders. Er is door verschillende organisaties veel tijd en energie gestoken om dit voor elkaar te krijgen. Daarnaast lopen er nog diverse strafzaken die nog tot veroordelingen tot het vergoeden van schade kunnen leiden.
Voor het verhalen van de schade die via de Regeling Bedrijvenschade is uitgekeerd laat ik op dit moment onderzoeken of verhaal op basis van de akte van cessie mogelijk is.
Het algemene beeld is dat de daarvoor in aanmerking komende ondernemers inderdaad zijn gecompenseerd voor hun schade en dat diverse daders zijn veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, maar dat lang niet alle schade aan daders gekoppeld en dus op hen verhaald zal kunnen worden.
Hoe effectief is de toepassing van snelrecht bij het verhalen van schade? Hoe vaak is in 2020 en in 2021 een schadevergoeding toegewezen bij een snelrechtzaak?
Het snelrecht is geschikt voor strafzaken waarbij de bewijsvoering voor een delict binnen enkele dagen rond kan zijn. Bij rellen als hier aan de orde is doorgaans sprake van onoverzichtelijke situaties waarbij meer tijd nodig is om – bijvoorbeeld aan de hand van camerabeelden – het bewijs rond te krijgen en te kunnen vaststellen welke schade door verdachten is veroorzaakt. Bij de betreffende rellen is snelrecht ingezet in de zaken waar dat naar het oordeel van het OM mogelijk was.
In onderstaande tabellen is het aantal bij (super)snelrechtzaken opgelegde schadevergoedingsmaatregelen aangegeven.
176
56
485
62
52
17
456
65
Dit is het aantal schadevergoedingsmaatregelen dat is opgelegd; bij sommige zaken worden meerdere schadevergoedingsmaatregelen opgelegd per zaak. Dit gebeurt als er meerdere benadeelde partijen zijn. Het is ook mogelijk dat er vorderingen benadeelde partij zijn toegewezen zonder oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Deze zijn die niet meegerekend in de tabel, dit is niet betrouwbaar uit de informatiesystemen te halen.
Categorie 1: Supersnelrecht, 0 <= 3 dagen van datum plegen feit tot datum eerste zitting
Categorie 2: Supersnelrecht, > 3 en <= 6 dagen van datum plegen feit tot datum eerste zitting
Categorie 3: Snelrecht, > 6 en <= 17 dagen van datum plegen feit tot datum eerste zitting. Met inverzekeringstelling/ voorlopige hechtenis.
Categorie 4: Snelrecht, > 6 en <= 30 dagen van datum plegen feit tot datum eerste zitting. Zonder inverzekeringstelling/ voorlopige hechtenis.
Wordt er in het geval van schade aan overheidsgebouwen altijd aangifte gedaan?
Ik acht dit zeker gewenst, maar het is niet vast te stellen of dit ook altijd gebeurt.
Vindt u dat het vorderen van schadevergoeding door het OM meer prioriteit moet krijgen? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat hier meer prioriteit aangegeven wordt?
Er is door onder andere politie en Openbaar Ministerie uitvoerig onderzoek gedaan om te kunnen achterhalen of veroorzaakte schade aan een dader kan worden toegerekend. In onoverzichtelijke situaties, zoals bij de betreffende rellen, is dit niet altijd mogelijk gebleken, ondanks de inspanningen van politie en OM. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bij een strafzaak staat de vervolging van de verdachte voor een strafbaar feit centraal. De afgelopen jaren hebben de rechten van slachtoffers, waaronder het verhalen van schade van het slachtoffer, een steeds belangrijker plek in het strafproces gekregen. Als voorbeeld wijs ik op de OM-Aanwijzing Slachtofferrechten5 waarin het beleid van het OM ten aanzien van schadeverhaal is opgenomen en dat inhoudt dat het OM het slachtoffer zo goed als mogelijk ondersteunt bij het verkrijgen van een vergoeding van diens materiële en immateriële schade. Tegelijkertijd heb ik ervaren dat de mogelijkheden om de schade op de daders te verhalen in de praktijk begrensd blijken te zijn en dat hier nog verbeteringen in mogelijk zijn.
Ook de Commissie «Onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten» benadrukt in haar rapport6 het uitgangspunt dat de dader aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer lijdt. In het verlengde daarvan doet de commissie voorstellen om de mogelijkheden om de dader te verplichten tot een financiële schadevergoeding te bevorderen en te verruimen. Op dit moment wordt samen met de betrokken ketenpartners gesproken over de inhoud van het rapport. De voorstellen worden gezamenlijk uitgewerkt, waarbij de consequenties, uitvoerbaarheid en kosten in kaart worden gebracht. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer voor het einde van het jaar middels een inhoudelijke beleidsreactie op het advies nader informeren.
Deelt u de mening dat toepassing van de voorschotregeling bij een afzonderlijke procedure voor schadevergoeding wenselijk is, zoals ook is geconcludeerd door de Commissie onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten en het WODC? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u bij voorjaarsnota financiële middelen vrij maken voor een Pilot met een afzonderlijke schadevergoedingskamer? Wat vindt u van een aparte schadevergoedingsprocedure voor slachtoffers?
De aanbevelingen die door de Commissie «Onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten» in haar rapport7 zijn gedaan omtrent aanpassing van de voorschotregeling en de inrichting van een aparte schadevergoedingskamer vragen om het maken van inhoudelijke, budgettaire en politieke keuzes. Met de betrokken ketenpartners worden de voorstellen gezamenlijk uitgewerkt waarbij de consequenties, uitvoerbaarheid en kosten in kaart worden gebracht. De Kamer wordt voor het eind van het jaar nader geïnformeerd over de inhoudelijke beleidsreactie op het advies.
Fraudemiljoenen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Landbouwminister in de clinch met Brussel over teruggave fraudemiljoenen»?1
Ja.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd?
In deze kwestie spelen nog diverse lopende zaken een rol, zoals de faillissementsafwikkeling door de curator en een strafzaak. Ook met de Europese Commissie loopt nog discussie over de financiële gevolgen als terugvordering niet langer mogelijk blijkt.
Kunt u duiden waarom de voorzitter van LTO op de bres springt voor de fraudeverdachte, waarbij u gedetailleerd ingaat op de vraag waarom de LTO-voorzitter communiceert over het niet terugbetalen van fraudemiljoenen en de hoofdverdachte actief heeft geïnformeerd?
De voorzitter van LTO heeft bij mijn ambtenaren gevraagd naar de lopende procedures in deze zaak en mijn ambtenaren hebben hem geïnformeerd over de procedure die loopt in Brussel. Mijn ambtenaren zijn niet ingegaan op het verzoek voor een gesprek omdat er nog een strafzaak loopt.
Kunt u een exacte duiding geven van het feit dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aangifte heeft gedaan bij het Openbaar Ministerie en het weigeren van de Minister om de fraudemiljoenen aan Brussel terug te betalen?
In 2015 heeft RVO aangifte gedaan bij het Functioneel Parket Rotterdam van het Openbaar Ministerie (OM) over mogelijk frauduleus handelen van oud-bestuurders van FresQ. Die aangifte is opgenomen door de NVWA-IOD (Inlichtingen-en Opsporingsdienst) en onder gezag van het OM is strafrechtelijk onderzoek gedaan. Dit strafrechtelijk onderzoek is afgerond en het dossier is ingeleverd bij het Openbaar Ministerie. Conform de Europese regelgeving kan de lidstaat bij faillissement, en als de lidstaat er alles aan gedaan heeft om dit bedrag terug te vorderen, een verzoek indienen om deze vordering voor rekening van Brussel te nemen.
Mijn voorganger heeft eind vorig jaar conform de geldende regels een verzoek gedaan aan de Europese Commissie om dit bedrag ten laste van het Europees Landbouwfonds te brengen.
Zou het feit dat Brussel niet staat te springen om derogatie (afwijking stikstofnorm) te verlenen, te maken kunnen hebben met het feit dat u Brussel niet terug wil betalen waar het recht op heeft en kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Deze kwestie rond FresQ is nog niet afgerond en staat los van de derogatie (afwijking stikstofnorm).
Hoe staat het met het terugvorderen van honderden miljoenen euro’s subsidie aan Nederlandse natuurorganisatie en kunt u uw antwoord toelichten?2
Het Europese Hof van Justitie heeft in de uitspraak van 3 september 2020 geen uitspraak gedaan over de legaliteit van in het verleden verstrekte subsidies of gratis grondverwerving, noch heeft het Hof vastgesteld dat sprake is van (niet aangemelde) staatssteun. De uitspraak van het Hof handelt alleen over het begrip «belanghebbende» in de zin van artikel 108, lid 2 VWEU en over de vraag of de Europese Commissie aanleiding had moeten zien om de formele onderzoeksprocedure te openen. Het EU Hof oordeelt dat het Gerecht van Eerste Aanleg op goede gronden tot de conclusie kon komen dat de Europese Commissie eerst de formele onderzoeksprocedure had moeten openen vóórdat ze tot de conclusie kon komen dat er sprake is van verenigbare staatssteun. De Europese Commissie kan besluiten tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Dat is nog niet gebeurd. In deze formele onderzoeksprocedure ligt de vraag of aan de natuurorganisaties in het verleden staatssteun is verleend weer open en zal de Staat het standpunt inbrengen dat er geen sprake is van staatssteun.
Wat vindt u van het feit dat veel tuinders geen GMO-subsidie durven aan te vragen omdat ze door de handelwijze van FresQ bang zijn ook in het beklaagdenbankje te komen en hierdoor in de knel komen te zitten? Kunt u toelichten hoe u deze tuinders gaat helpen?
RVO organiseert periodiek sessies voor producentenorganisaties die subsidies willen aanvragen. Met deze sessies probeert RVO de producentenorganisaties mee te nemen in de voorwaarden die gelden voor de GMO-subsidies en ook van hun te horen waar zij tegenaan lopen. Als een subsidieaanvrager zich houdt aan de subsidievoorwaarden is er geen reden om terughoudend te zijn in het aanvragen van subsidie.
Berichten dat AEGON gedupeerden probeert af te schepen. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het beleggingsproduct Sprintplan, dat werd aangeboden door AEGON?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat zijn de kenmerken van het beleggingsproduct Sprintplan?
Het product Sprintplan werd in de periode van 1997 tot 2002 aangeboden en bestond uit verschillende elementen. Deze zijn in een arrest van het Gerechtshof Den Haag helder onder elkaar gezet en vat ik hierna samen.1 Aan de deelnemer werd een krediet verstrekt om participaties aan te kopen in het Aegon Garantiefonds, waarin in effecten werd belegd. Over het krediet werd maandelijks rente betaald. Aan het einde van de looptijd van het product werd de waarde berekend van de participaties in het garantiefonds en werden deze tegen die waarde verkocht. De verkoopopbrengst werd gebruikt om het krediet terug te betalen en het restant werd aan de deelnemer uitgekeerd. Het Sprintplan kende een vooraf overeengekomen garantiewaarde, inhoudende dat de opbrengst van de verkoop van de beleggingen toereikend was om het krediet te kunnen aflossen, tenzij sprake was van één van de in de overeenkomst genoemde bijzondere omstandigheden.
Kent u de signalen dat consumenten vaak niet wisten wat voor product Sprintplan was en dat deze producten aan consumenten werden verkocht zonder dat daar adequate voorlichting over werd gegeven?
Dergelijke signalen zijn mij bekend. De onvrede van deelnemers blijkt voorts uit de talloze procedures die in kader van effectenlease zijn gevoerd. Daar waar betrokken aanbieders van deze producten in strijd hebben gehandeld met hun zorgplicht, verwacht ik dat zij met een passende oplossing komen.
Hoeveel zaken inzake Sprintplan zijn voor de rechter geweest voor schadevergoeding?
Aegon heeft bij navraag medegedeeld dat er na 2009 ongeveer 120 individuele zaken voor de rechter zijn geweest en twee collectieve acties zijn gevoerd.
Welke bedragen zijn bij deze zaken toegekend?
Ik beschik niet over een overzicht van zaken waarin de vordering van de consument geheel of gedeeltelijk is toegekend en voor welk bedrag.
Klopt het dat er schadevergoedingen van duizenden euro’s zijn toegekend?
Aegon heeft mij laten weten dat alleen in enkele gevallen sprake was van compensatie. In een deel van de dossiers was bijvoorbeeld sprake van verkoop aan minderjarigen. Aegon heeft aan die deelnemers compensatie aangeboden. Op dit moment loopt volgens Aegon nog één individuele gerechtelijke procedure over het Sprintplan-product.
Bent u ermee bekend dat AEGON gedupeerden 750 euro heeft geboden om af te zien van alle claims?
Aegon heeft gemeld dat zij een algemene schikking heeft getroffen ter waarde van € 750,– voor één Sprintplan en € 1.250,– voor twee of meer Sprintplannen. Deze bedragen zijn tot stand gekomen na overleg tussen Aegon en Consumentenclaim. Meer dan 90% van de deelnemers heeft met de schikking ingestemd. In enkele, uitzonderlijke gevallen is een hogere schikking getroffen. Dat betrof volgens Aegon schrijnende gevallen.
Bent u het eens met de stelling dat dit niet voor alle gedupeerden een passende vergoeding is?
Het is aan deelnemers zelf, en niet aan mij, om te beoordelen of de vergoeding passend is voor hun situatie en of zij daarmee akkoord willen gaan. Indien een klant hierover twijfelt, kan het lonen voor de klant om daarover advies in te winnen.
Wat vindt u van een afkoopsom van 750 euro, in het licht van de hoogte van schadevergoedingen die regelmatig in dit soort zaken worden toegekend?
Zie antwoord vraag 8.
Wat kunnen gedupeerden doen als zij denken dat 750 euro te weinig is voor genoegdoening?
Deelnemers die in het verleden een Sprintplan hadden en niet hebben ingestemd met de schikking, kunnen, behoudens in de gevallen waarin de zaak verjaard is of waarin zij deel uitmaakten van een collectieve actie, met hun zaak naar de rechter of naar het Kifid. Ook kunnen zij met Aegon in gesprek gaan. Indien deelnemers twijfelen of de vergoeding passend is voor hun situatie en zich afvragen welke opties zij op dit moment hebben, kunnen zij daarover advies inwinnen.
De staking van veerschippers bij de Maasveren |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat Stichting De Maasveren erop aanstuurt om bij nieuwe arbeidsvoorwaardenonderhandelingen de vakbond buitenspel te zetten waardoor voor veerschippers de vrije keuze voor een werknemersvertegenwoordiging vanuit een vakbond in het geding komt?
In Nederland geldt het principe van contractsvrijheid. Sociale partners bepalen zelf met wie ze om tafel gaan zitten en afspraken maken. Het kader waarbinnen de onderhandelingen plaatsvinden, wordt gevormd door de relevante nationale en internationale wet- en regelgeving. De rol van de regering ziet met name op het scheppen van de voorwaarden waarin onderhandelingen kunnen plaatsvinden.
In algemene zin hecht ik, als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, er waarde aan dat werkgevers en werknemers gezamenlijk goede afspraken maken over arbeidsvoorwaarden. Collectieve onderhandelingen zijn een zaak van werkgevers en werknemers. De invulling van de onderhandelingen is daarmee ook aan de sociale partners zelf. Hoewel het gebruikelijk is om afspraken over arbeidsvoorwaarden vast te leggen in een cao, bestaat daartoe geen verplichting. Het is natuurlijk mogelijk dat cao-onderhandelingen uiteindelijk niet leiden tot het daadwerkelijk afsluiten van een overeenkomst tussen werkgevers(organisaties) en vakbonden. Ook op individueel niveau kunnen afspraken over arbeidsvoorwaarden worden gemaakt. Overigens blijkt uit recente mediaberichten dat de acties voorlopig zijn opgeschort vanwege de aanstelling van een bemiddelaar.
Hoe kijkt u naar de ontwikkeling dat steeds meer werkgevers de vakbond aan de kant proberen te schuiven? Bent u het eens dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is en ziet u de noodzaak om in de grijpen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom accepteert u dat een bedrijf als Maasveren alles op alles zet om een door werknemers gekozen vertegenwoordiging aan de kant te schuiven?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de veerschippers ook in het vervolg onder de vlag van de FNV kunnen onderhandelen? Gaat u contact opnemen met Stichting De Maasveren om ze aan te spreken op hun gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met de veerschippers eens dat de Maasveren een essentiële verbinding zijn voor de regio? Ziet u een noodzaak om de veren in publieke handen te laten komen indien de toekomst onzeker wordt door de opstelling van de werkgever? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit voor elkaar te krijgen?
Navraag bij provincies Gelderland en Noord-Brabant leert dat gemeenten de veerdiensten inderdaad beschouwen als essentiële verbindingen voor de regio. Beide provincies zijn van mening dat de verantwoordelijkheid voor veerdiensten primair bij de betreffende oevergemeenten ligt. Zij kunnen op maat invulling geven aan de instandhouding en exploitatie van een veerdienst, passend bij de functie die het betreffende veer vervult. In dat kader vindt het kabinet het ook positief dat de oevergemeenten bij de Maasveren een bemiddelaar hebben aangesteld. Bovendien zijn er – indien nodig – vanuit beide provincies mogelijkheden voor aanvullende ondersteuning. Vanuit het kabinet is er geen intentie om veren in publieke handen te laten komen. Dit betreft een decentrale afweging, waar het kabinet niet in de bevoegdheden van publieke en private partijen wil treden.
Gaat u met het bestuur van Stichting De Maasveren in gesprek om hen te wijzen op het Rijksbeleid omtrent «Gelijk Werk, Gelijk Loon»1? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u ons hierover voorzien van een terugkoppeling?
Zoals in antwoord op vraag 1, 2 en 3 aangegeven is de invulling van onderhandelingen aan sociale partners zelf. Voor zover bekend zijn de onderhandelingen nog gaande, daarbij wordt van de Stichting de Maasveren verwacht dat zij het geldende beleid respecteren, waarin in beginsel «gelijk loon voor gelijk werk» geldt.
Gaat u met de betrokken gemeenten (Oss, Maasdriel en West Maas en Waal) en de provincies Noord-Brabant en Gelderland in gesprek over de continuïteit van de veren? Zo ja, op welke termijn kunt u ons hierover terugkoppelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 4 is het niet primair aan mij, als Minister van IenW, om hierover een gesprek aan te gaan. Ik heb goede hoop dat de Stichting en de oevergemeenten er met inzet van de bemiddelaar uitkomen en daarmee de continuïteit gewaarborgd is. Mocht dat tot onvoldoende zekerheid leiden, dan zijn eerst beide provincies aan zet.
Gaat u met de betrokken gemeenten (Oss, Maasdriel en West Maas en Waal) en de provincies Noord-Brabant en Gelderland in gesprek over het garanderen dat de arbeidsvoorwaarden worden gerespecteerd? Zo ja, op welke termijn kunt u ons hierover terugkoppelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in antwoord op vraag 1, 2 en 3, is de invulling van onderhandelingen en het overeenkomen van arbeidsvoorwaarden aan sociale partners zelf.
Gaat u een voorstel maken voor de samenstelling van een nationaal verenfonds zodat veerschippers niet meer in de private sector hoeven te werken en essentiële verbindingen zoals de Maasveren weer in publieke handen kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht 'Gebiedsverboden en mobiele flitspalen: zo wil Haagse VVD verkeersaso’s aanpakken’' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gebiedsverboden en mobiele flitspalen: zo wil Haagse VVD verkeersaso’s aanpakken»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat handhaving van verkeersregels ook in de bebouwde kom belangrijk is om naleving ervan af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Handhaving en daarmee het creëren van een subjectieve en objectieve pakkans is inderdaad van belang voor de naleving. Daarnaast spelen echter ook andere factoren een belangrijke rol in het bevorderen van naleving van de verkeersregels, zoals de inrichting van de weg.
Gelet op het feit dat in de Staat van de verkeersveiligheid 2021 (Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) R-2021-21 en SWOV R-2021-21A) valt te lezen dat ruim zes op de tien verkeersdoden in 2020 om het leven kwam op gemeentelijke wegen en uit hetzelfde onderzoek blijkt dat slechts 57% van het verkeer op gemeentelijke wegen zich aan de snelheid houdt en de naleveing op provinciale wegen nog slechter is; wat is de relatie tussen de lage naleving van de maximumsnelheid op gemeentelijke wegen en het hoge aandeel verkeersslachtoffers?
Een directe relatie tussen de naleving van de maximumsnelheid op gemeentelijke wegen en het aandeel verkeersslachtoffers is moeilijk te geven. Dat komt omdat de exacte relatie tussen ongevallen en snelheid op een specifieke weg afhankelijk is van veel factoren, waaronder infrastructurele kenmerken, verkeersintensiteit en verkeerssamenstelling.
Zoals de SWOV aangeeft, geldt in algemene zin dat wanneer de gemiddelde snelheid op een weg stijgt er een grotere kans op ongevallen is, met bovendien een grotere kans op een ernstige afloop2.
Verder zijn veruit de meeste wegen in Nederland gemeentelijke wegen, waardoor ook verwacht kan worden dat een groot aandeel van de verkeersslachtoffers op deze wegen zal vallen. Het aandeel gemeentelijke rijbanen (dus uitgezonderd fiets- en voetpaden) in het Nationaal WegenBestand (NWB) in 2020 bedraagt 86% 3, 4. Dit betreft zowel wegen binnen als buiten de bebouwde kom met een snelheidslimiet van 15 km/u tot 100 km/u.
Onderschrijft u nog altijd de stelling die uw voorganger in het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV) 2030 schreef, namelijk dat handhaving ook een preventieve werking heeft, omdat een hogere subjectieve pakkans ertoe zal leiden dat bestuurders minder snel overtredingen zullen begaan? Zo ja, welke inzet komt daaruit voort op risicovolle gemeentelijke wegen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven onderschrijf ik dat. De inzet van de politie op verkeershandhaving wordt lokaal in de driehoek (burgemeester, politie en OM) bepaald. Daarbij wordt gekeken naar waar de grootste risico’s zich voordoen.
Hoeveel flitspalen staan er op dit moment langs het gemeentelijke wegennet? Hoeveel boetes zijn hiermee opgelegd de afgelopen jaren? Kunt u inzicht geven in de ernst van de geconstateerde overtredingen?
Er staan 435 flitspalen langs wegen waar de gemeente wegbeheerder is (van de in totaal 642 flitspalen langs Nederlandse wegen). Naast handhaving met flitspalen vindt op deze wegen ook handhaving door de politie plaats, zowel door het basisteam als het team verkeer. Hieronder vindt u een overzicht van het aantal oplegde boetes met deze flitspalen in de afgelopen 5 jaar. Met flitspalen kan gehandhaafd worden op snelheidsovertredingen en roodlichtnegatie.
Zoals u kunt zien gaat het in veruit de meeste gevallen om kleine snelheidsovertredingen (tot 10 km/ u).
Jaar
t/m 10 km/ u te hard
11–20 km/ u te hard
21–30 km/u te hard
Meer dan 30 km/ u te hard
Roodlichtnegatie
2017
2.051.527
332.510
37.729
10.555
197.264
2018
2.052.284
339.105
39.362
10.704
196.727
2019
1.741.797
282.491
32.520
8.844
175.533
2020
1.395.696
218.564
26.253
2.472
134.630
2021
1.439.382
218.564
24.855
3.826
141.191
Cijfers over het aantal oplegde boetes per flitspaal worden ook opgenomen in de tertiaal- en jaarberichten verkeer5 die door mijn ministerie in samenwerking met het OM en het CJIB worden uitgebracht. Om snel over uitgebreide informatie met betrekking tot het aantal opgelegde verkeersboetes te kunnen beschikken, verwijs ik u graag naar deze berichten en naar de website van het CJIB. Het opleveren van cijfers buiten deze berichten om is veelal tijdrovend werk, waardoor dit mogelijk ook niet altijd binnen de beantwoordingstermijn van Kamervragen zal lukken.
Kunt u toelichten op basis waarvan het Openbaar Ministerie (OM) besluit om flitspalen in te zetten in gemeenten?
Een flitspaal wordt alleen geplaatst op locaties waar deze de verkeersveiligheid kan vergroten. Het Openbaar Ministerie bepaalt, in samenspraak met de politie en in afstemming met wegbeheerders, waar de flitspalen geplaatst worden. Wegbeheerders, zoals de gemeente, kunnen bij de politie en/of het OM een verzoek indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Van belang is dat in de aanvraag een analyse van de verkeersveiligheid van de locatie is opgenomen. In deze analyse moet conform het Beleidskader flitspalen een aantal zaken worden uitgewerkt, zoals het overtredingsgedrag, de risico’s, de maatregelen die de wegbeheerder al genomen heeft, de resultaten van eventuele controles van de politie, een ongevallenanalyse en een analyse van de inrichting van de weg. Bij dat laatste onderdeel moet worden bekeken of de inrichting past bij de geldende maximum snelheid of dat deze eerst moet worden aangepast om de naleving van de maximum snelheid te bevorderen. Handhaving is het sluitstuk van het beleid.
Gelet op het feit dat uit de cijfers van SWOV volgt dat de risico’s per afgelegde kilometer voor verkeersdeelnemers op het gemeentelijk wegennet significant groter zijn dan op snelwegen, hoe weegt u dit hogere risico mee in de inzet van handhaving door politie en OM?
De inzet op verkeershandhaving wordt lokaal in de driehoek bepaald en niet door mij als Minister. De driehoek kijkt daarbij naar waar de grootste risico’s zich voordoen.
Bent u bereid in te gaan op verzoeken zoals uit Den Haag en indien nodig te bezien of het aantal flitspalen langs gemeentelijke wegen hiervoor kan worden uitgebreid? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot uw opmerkingen over het belang van handhaving uit het SPV2030?
Zoals ook in het antwoord op vraag 6 aangegeven is het aan het OM om, met advies van de politie, op verzoek van de wegbeheerder te bepalen waar de flitspalen geplaatst worden. Flitspalen worden alleen geplaatst op verkeersonveilige locaties waar 24/7 snelheidshandhaving nodig is. Om gemeenten hierbij te ondersteunen heeft het OM de procedure hiervoor toegelicht in het Beleidskader flitspalen.
Welke extra inzet pleegt u de komende jaren op notoire verkeersovertreders, gelet op het feit dat u in het SPV schreef: «Overtreding van de verkeersregels verhoogt de kans op een ongeval. Dit geldt zeker voor notoire verkeers overtreders. Een groep verkeersdeelnemers blijft (bewust) overtredingen begaan.»?
De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen getroffen om ernstige verkeersovertredingen zoveel mogelijk te voorkomen dan wel op te sporen en te bestraffen. Zo is op 1 januari 2020 de wet Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten in werking getreden, waarmee onder andere de strafmaxima voor een aantal overtredingen zijn verhoogd. Beoogd is dat dit ook voor notoire verkeersovertreders een afschrikwekkend effect heeft.
Ook wordt er ingezet op het verhogen van de pakkans door de inzet van digitale handhavingsmiddelen. In 2020 en 2021 zijn er in totaal 20 trajectcontrolesystemen geplaatst op N-wegen. Daarnaast is het OM, na succesvolle pilots, bezig met de uitrol van verplaatsbare flitspalen en camera’s die handheld telefoongebruik kunnen detecteren. Binnen de politie is inmiddels in elke eenheid een zogenaamde monocam in gebruik waarmee op handheld telefoongebruik gehandhaafd kan worden. Dergelijke innovatieve handhavingsmiddelen dragen ook bij aan de subjectieve pakkans: de camera’s kunnen immers overal hangen en je kunt daardoor ook worden gepakt als er geen (zichtbare) politie op de weg is. Dit moet ook leiden tot minder overtredingen.
Verder wordt op dit moment verkend hoe de Educatieve Maatregel Gedrag (EMG), uitgevoerd door het CBR, effectiever kan worden ingezet. Tot slot wordt onderzocht of nieuwe technologische ontwikkelingen effectief ingezet kunnen worden om deze groep aan te pakken. Op dit moment worden de juridische en privacy aspecten hiervan in kaart gebracht. De Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2022 verder hierover geïnformeerd.
Hoeveel naturalisatieverzoeken zijn sinds de beleidswijziging van juli 2021, waarbij ook de overige RANOV-vergunninghouders in de optie- of naturalisatieprocedure werden vrijgesteld van het overleggen van documentatie om hun identiteit of nationaliteit aan te tonen, door RANOV-vergunninghouders ingediend? Hoeveel van deze verzoeken zijn afgewezen?1 2
Tussen 7 juli 2021 (de dag waarop de beleidswijziging werd gecommuniceerd) en peildatum 1 februari 2022 hebben afgerond 2.000 Ranov-vergunninghouders die meerderjarig waren op de ingangsdatum van hun Ranov-vergunning, een naturalisatieverzoek ingediend. Daarnaast zijn er in deze periode afgerond 70 minderjarige Ranov-vergunninghouders vermeld op naturalisatieverzoeken van hun ouder(s). Van deze in totaal 2.070 verzoeken waren er op 1 februari 2022 afgerond 690 door de IND ingewilligd en voorgedragen voor ondertekening door de Koning en minder dan 10 afgewezen. De genoemde cijfers zijn afgerond op tientallen.
Worden RANOV-vergunninghouders gevraagd om met documentatie hun identiteit en nationaliteit aan te tonen? Zo ja, waarom, gelet op het feit dat dit volgens het door u ingestelde WODC onderzoek juist het grootste probleem was bij naturalisatie (««Uit verschillende onderzoeken gedaan tussen 2014–2017 kwam naar voren dat de documenteneis verreweg het grootste obstakel vormde voor nog niet genaturaliseerde Ranov-vergunninghouders om een verzoek tot naturalisatie in te dienen.»), dat dit ook expliciet wordt erkend in de Kamerbrief van 7 juli 2021 en dit tevens de reden is geweest om het beleid in de eerste plaats te wijzigen?
Het indienen van een naturalisatieverzoek gebeurt bij de gemeente. In zijn algemeenheid moet de verzoeker bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn persoonsgegevens aantonen met een geboorteakte/een geboorteregistratiebewijs, tenzij betrokkene ten behoeve van zijn eerdere registratie bij de gemeente al het daarvoor relevante document heeft overgelegd. Ook in zijn algemeenheid geldt dat wordt gevraagd het actueel bezit van een vreemde nationaliteit aan te tonen met een geldig buitenlands paspoort. Als bij het indienen blijkt dat de naturalisatieverzoeker, als zijnde een Ranov-vergunninghouder, is vrijgesteld van het overleggen van persoons- en nationaliteitsdocumenten, dan laat de gemeente het naturalisatieverzoek indienen zonder deze documenten, tenzij betrokkene toch de ondersteunende documenten overlegt en ermee instemt dat zij onderdeel worden van het naturalisatieverzoek. De beoordeling van het naturalisatieverzoek gebeurt vervolgens bij de IND in de meeste gevallen zonder identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten, of, als zij toch zijn bijgevoegd, mét die documenten.
Hoeveel RANOV-vergunninghouders die tijdens het ingaan van RANOV (in 2007) minderjarig waren, en waarover dus al voor de publicatie van het WODC rapport, namelijk in de Kamerbrief van 24 april 20213 was besloten dat zij een verzoek konden indienen zonder documentatie gezien de zwaarwegende belangen van minderjarigen, hebben sinds 1 juni 2021 een naturalisatieverzoek gedaan?
Tussen 1 juni 2021 en 1 februari 2022 hebben afgerond 590 Ranov-vergunninghouders die op de ingangsdatum van hun Ranov-vergunning minderjarig waren, een naturalisatieverzoek ingediend. De genoemde cijfers zijn afgerond op tientallen.
Wordt deze toenmalige minderjarige kinderen een eventuele twijfel ten aanzien van de identiteit van de ouders toegerekend? Zo ja, hoe komt dit? Vindt u dit uitlegbaar en in lijn met de motie Van Dijk/Van Toorenburg4?
Gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens en/of de gestelde nationaliteit is een grond om een naturalisatieverzoek af te wijzen, die ook van toepassing is als de twijfel bestaat als gevolg van het eerder handelen van de ouder(s). Deze gerede twijfel is altijd gebaseerd op een objectieve bron, bijvoorbeeld een taalanalyse. Is sprake van gerede twijfel dan kan de IND wel om buitenlandse identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten vragen. In het bijzonder is in dit kader relevant of de ouder(s) de juiste nationaliteit hebben opgegeven of geslachtsnaam. Onjuistheden in de persoonsgegevens van de ouder(s), bijvoorbeeld een voornaam of een deel van de naamketen, die niet relevant zijn voor de persoonsgegevens van het voormalige minderjarige kind worden bij het nemen van de beslissing op diens naturalisatieverzoek niet meegenomen.
De motie Van Dijk/Van Toorenburg vraagt om bij Ranov-vergunninghouders, net als bij houders van een asielvergunning, bewijsnood aan te nemen ten aanzien van de eisen om een geldig paspoort van de oorspronkelijke nationaliteit en een geboorteakte, en om op dit punt de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap aan te passen om deze juridische eisen weg te nemen. De bedoelde vrijstelling van de documenteneis is op 1 juni 2021 in werking getreden voor de Ranov-vergunninghouder die als minderjarige samen met de ouder(s) of zelfstandig een Ranov-vergunning heeft gekregen, en inmiddels meerderjarig is. Met ingang van 1 november 2021 geldt de vrijstelling tevens voor de overige Ranov-vergunninghouders. De motie is daarmee uitgevoerd volgens de daarin gestelde lijn.
Vindt u dat u de aangenomen Kamermotie Van Dijk/Van Toorenburg5 uitvoert op een manier die in lijn is met de geest en de bedoeling van de motie? Kunt u dit uitleggen?
Ik meen de genoemde motie op te volgen. Dit is ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 4 maart 2022, beantwoording schriftelijk overleg inzake hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid d.d. 9 februari 2022.6 Ranov-vergunninghouders kunnen naturaliseren zonder dat zij daarvoor identiteits- of nationaliteitsdocumenten moeten overleggen. Bovendien zijn zij vrijgesteld van de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit.
De verkoop van het vervuilde voormalige terrein van chemiebedrijf Akzo Nobel in Deventer |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verkoop «vervuilde» grond Akzo Nobel aan provincie»1?
Ja.
Bent u bekend met de ernstige vervuiling die er op deze plek in de bodem zit? Wat is uw beeld van deze bodemverontreiniging, welke chemische stoffen zitten daar in de grond?
Ik ben bekend met deze locatie. De gemeente Deventer is bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) voor het grondgebied van de gemeente Deventer. Dit betekent dat de gemeente de taak heeft om de verontreinigingssituatie, de risico’s en aanpak te beoordelen en indien nodig handhavend op te treden. Ik heb van de gemeente begrepen dat de Omgevingsdienst IJsselland voor de gemeente Deventer een aantal bodemtaken uitvoert, zoals vergunningverlening, handhaving en toezicht.
Het saneringsplan is in december 2020 door het bevoegde gezag Wet bodembescherming, de gemeente Deventer, beschikt. De daarbij gevoegde onderzoeksrapporten betreffen de actualisatie van de verontreinigingssituatie op het voormalige Akzo Nobel terrein. Deze rapporten zijn de grondslag voor een saneringsonderzoek en saneringsplan voor de verdere aanpak van de aanwezige bodemverontreinigingen.
In de onderzoeksrapporten wordt aangegeven dat de ophooglaag en de deklaag tot circa 5 meter minus maaiveld (heterogeen) zijn verontreinigd met verschillende stoffen als zware metalen, olieachtige producten en andere stoffen die in het productieproces zijn gebruikt. Een aantal van deze verontreinigingen vormt een pluim in het eerste watervoerende pakket, dat zich strekt tot de Eemlaag bestaand uit klei en veen. Deze afsluitende laag bevindt zich op 14 tot 18 meter onder maaiveld.
Is er onderzoek gedaan naar welke invloed deze stoffen kunnen hebben op de kleilaag die de drinkwaterwinning Deventer-Zutphenseweg moet beschermen tegen verontreiniging? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Het bevoegd gezag, gemeente Deventer heeft ingestemd met de resultaten van het saneringsonderzoek en met het saneringsplan voor de verdere aanpak van de aanwezige bodemverontreiniging. Er is niet specifiek onderzoek gedaan naar de invloed van de stoffen op de kleilaag. Ten behoeve van de beschikking op het saneringsplan is bodemonderzoek uitgevoerd, waaronder aanvullend grondwateronderzoek. Uit het onderzoek komt niet naar voren dat er risico’s zijn voor de drinkwaterwinning Deventer-Zutphenseweg. De mobiele verontreinigingen bevinden zich in het eerste watervoerende pakket tot de afsluitende. Het drinkwater wordt gewonnen uit het tweede watervoerende pakket op een diepte van meer dan 50 meter onder maaiveld. In de ontrekkingsputten zijn geen stoffen aangetoond die duiden op verspreiding. De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de bescherming van het grondwater ten behoeve van drinkwater (Drinkwaterwet).
Vindt u het ook zorgelijk dat het Natura 2000-gebied De IJssel op korte afstand van deze vervuilde plek ligt? Zo nee, waarom niet?
In de onderzoeksrapporten is een risicobeoordeling gedaan waarbij door het onderzoeksbureau gekeken is naar de humane en ecologische risico’s van de bodemverontreinigingen en wordt ingegaan op het effect van de aanwezige verontreiniging op het Natura 2000-gebied de IJssel. Door het adviesbureau wordt aangegeven dat er geen risico’s te verwachten zijn voor dit gebied. Het saneringsplan voorziet in een actieve monitoring van de verontreiniging. Natura 2000 gebieden en drinkwaterwinningen worden meegenomen als kwetsbare objecten bij de beoordeling van de risico’s van bodemverontreinigingen. Hierbij is onder meer van belang dat de natuur vaak sterk afhankelijk is van het ondiepe grondwater. Bij de beoordeling is hier rekening mee gehouden.
Kan de provincie garanderen dat de vervuiler ook daadwerkelijk voor de kosten voor bodemsanering opdraait? Zo ja, hoe is dat gewaarborgd?
Het bevoegd gezag geeft aan dat Nouryon (AkzoNobel) verantwoordelijk is voor de kosten en schade met betrekking tot de sanering van de bodemverontreiniging. Nouryon heeft de verantwoordelijkheden en verplichtingen met betrekking tot de sanering van de bodemverontreiniging van deze locatie in 2018 tegen betaling overgedragen aan Nazorg Bodem Deventer B.V. Deze organisatie is een onderdeel van Stichting Bodembeheer Nederland, een professionele organisatie die financiële en operationele ondersteuning biedt aan overheden en bedrijfsleven bij de aanpak en het beheer van bodemverontreinigingen zoals aanwezig op het voormalige Akzo Nobel terrein. Dit bedrijf is ook in de beschikking Wbb vermeld als saneringsplichtige en daarmee rusten de wettelijke verplichtingen uit de Wbb op deze organisatie. Het bevoegd gezag kan daarop handhaven. Het onderbrengen van de aanpak en beheer van bodemverontreinigingen bij een gespecialiseerde organisatie is een gebruikelijke constructie.
Bent u bereid met Akzo Nobel, Nouryon, de gemeente Deventer en de provincie Overijssel in gesprek te gaan om te zorgen dat de bodem op deze plek eerst wordt gesaneerd voordat de grond definitief van eigenaar wisselt?
Het is belangrijk dat de locatie wordt gesaneerd. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is dat geborgd en is Nouryon verantwoordelijk voor de financiering daarvan. De verkoop van de locatie heeft hier geen invloed op.
De gemeente Deventer is bevoegd gezag Wbb en de Omgevingsdienst IJsselland ziet toe op de naleving van de regels. Ik zie in het licht van bovenstaande op dit moment dan ook geen aanleiding om in gesprek te gaan.
Ziet u overeenkomsten met de bodemsanering Olasfa in Olst, waar u ook bij betrokken was, waarvoor niet de vervuiler is opgedraaid, maar de belastingbetaler? En ziet u ook overeenkomsten met de ontwikkelingen bij het EMK-gifterrein in Krimpen aan den IJssel, dat staatseigendom is, en waar ook al miljoenen zijn uitgegeven aan isolatie-, beheers- en controle-maatregelen (IBC-maatregelen)? In hoeverre heeft u zicht op de schaal van dit probleem?
De situatie op het AkzoNobel terrein is niet vergelijkbaar met de situatie in Olst of het EMK-terrein in Krimpen aan de IJssel, waarvan de Staat der Nederlanden zelf de eigenaar is. Het bedrijf Olster Asfalt Fabriek (Olasfa) is in 1983 failliet gegaan. Dit geldt ook voor de Exploitatie Maatschappij Krimpen (EMK). Dit zorgde ervoor dat de aanpak van deze verontreinigingen door de overheid is opgepakt op basis van artikel 48 van de Wbb, het zogenoemde «vangnet» artikel. Dit artikel biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om, indien de vervuiler/eigenaar niet kan worden aangesproken of onvoldoende financiële draagkracht heeft en als er een algemeen belang is voor het beschermen van mens of milieu, overheidsmiddelen in te zetten om de verontreiniging aan te pakken. Voor het EMK-terrein is dat overigens niet aan de orde, omdat de Staat daar zelf de privaatrechtelijke eigenaar is en in die rol de bodemsanering uitvoert.
Voor het Akzo Nobel terrein geldt dat de bodemsanering door de eigenaar van het bedrijfsterrein is opgepakt en dat er afspraken zijn gemaakt over de financiering van de aanpak en de beheersing en monitoring van de bodemverontreiniging.
In het algemeen geldt dat bij elke sanering van een bodemverontreiniging de insteek is dat in beginsel de veroorzaker van de verontreiniging de bodemsanering betaalt. Het «vervuiler betaalt» principe is een belangrijk uitganspunt in de milieuwetgeving. Echter de specifieke omstandigheden van het geval bepalen of een veroorzaker daadwerkelijk kan worden aangesproken voor de kosten van bodemonderzoek en sanering. Na verloop van decennia is de veroorzaker niet altijd meer in beeld. Onder meer de periode van het veroorzaken van de verontreiniging speelt een rol in de mate waarin een vervuiler in beeld is om de bodemsanering te financieren. Het gebeurt daarom bij historische bodemverontreiniging (veroorzaakt vóór 1987) vaak dat de huidige eigenaar verantwoordelijk is voor bodemsanering. Pas als de veroorzaker of de eigenaar niet in staat zijn om een bodemsanering uit te voeren (bijvoorbeeld omdat de saneringskosten de financiële draagkracht overstijgen) kan de overheid in beeld komen als vangnet.
In totaal zijn er nu 41 bevoegde overheden Wbb. Elk bevoegd gezag heeft, voor haar eigen beheergebied, inzicht in alle plekken waar sprake is van bodemverontreiniging waarvoor geldt dat er een noodzaak is voor bodemsanering en waar het zogenaamde spoedcriterium wordt overschreden. Dit betreft ernstig verontreinigde locaties die vanwege onaanvaardbare risico’s voor mens, ecologie of verspreiding van de verontreiniging in het grond- en grondwater met spoed moeten worden gesaneerd. De voortgang van de aanpak van de zogenaamde spoedlocaties wordt jaarlijks gemonitord. De monitoringsrapportages worden jaarlijks gepubliceerd op de website van uitvoeringsorganisatie Bodemplus.2
Daarnaast hebben de bevoegde overheden zicht op de locaties met bodemverontreiniging waarvoor een Wbb beschikking ten aanzien van ernst en urgentie is afgegeven.
Deelt u de mening dat de vervuiler altijd moet betalen voor bodemsaneringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een overzicht geven van ernstige met chemicaliën vervuilde terreinen in Nederland? Voor hoeveel van deze terreinen is de bodemsanering nog niet gestart?
De 41 bevoegde overheden Wbb hebben zicht op de plekken waar sprake is van een bodemverontreiniging. De jaarlijkse monitoringsrapportages over de voortgang worden gepubliceerd op de webstie van uitvoeringsorganisatie Bodemplus. Zie de verwijzing naar de rapportage van Bodemplus3 in het gecombineerde antwoord op vraag 7 en 8.
Is de vervuiler (in dit geval Nouryon) verplicht om voor de kosten van een dergelijke sanering op te draaien? Zo nee, bent u bereid om kritisch naar de wetgeving te kijken? Zo ja, waarom gebeurt dat niet altijd?
De veroorzaker van een bodemverontreiniging is verplicht om een dergelijke bodemsanering aan te pakken. Echter indien de vervuiler niet kan worden aangesproken (de betreffende rechtspersoon bestaat vaak niet eens meer door verloop van decennia sinds het ontstaan van verontreiniging) of als de eigenaar onvoldoende financiële draagkracht heeft en als er een algemeen belang is voor het beschermen van de mens of het milieu, is het gerechtvaardigd om overheidsmiddelen in te zetten om de verontreiniging aan te pakken. Dit is vastgelegd in artikel 48 van de Wbb; het zogenaamde vangnetartikel. Overigens staat daarbij voorop dat de eigenaar daar niet financieel van profiteert (geen ongerechtvaardigde verrijking, zie ook hierna).
Kostenverhaal op een veroorzaker van de kosten van bodemsanering door de overheid is ook mogelijk en vindt meestal plaats op grond van de Wet bodembescherming (artikel 75 Wbb). De Staat kan de kosten die zijn gemaakt voor onderzoek en sanering overeenkomstig de regels voor onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking verhalen op de veroorzaker van de bodemverontreiniging, respectievelijk op degene die door dat onderzoek of die sanering ongerechtvaardigd wordt verrijkt.
Voor verontreinigingen die ontstaan zijn vóór 1975 is het moeilijk om de kosten te verhalen, dit als gevolg van jurisprudentie van de Hoge Raad die kort gezegd luidde dat vóór 1975 nog onvoldoende bekend was wat de gevolgen van bodemverontreiniging waren om een individueel bedrijf daar verantwoordelijk voor te houden, behoudens tegenbewijs dat het bedrijf dit toch al vóór 1975 wist (zie de Beleidsregel kostenverhaal 2007 en de Hoofdlijnennotitie Evaluatie Kostenverhaal uit 20074. Het kostenverhaal is daarom vooral succesvol geweest voor de saneringskosten bij verontreiniging die na 1975 zijn ontstaan.
Levenslang ziek in de bijstand |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het feit dat er een grote groep arbeidsongeschikte mensen in de bijstand zit, of zelfs zonder uitkering, die geen uitzicht heeft op werk?
Met de invoering van de Participatiewet zijn gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning aan mensen met een arbeidsbeperking die arbeidsvermogen hebben. Daarnaast kunnen mensen die niet of niet meer kunnen werken omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, aanspraak maken op de Participatiewet wanneer zij voldoen aan de voorwaarden en geen recht hebben op een WIA-uitkering. Voor jonggehandicapten die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, bestaat de Wajong.
Uit de evaluatie van de Participatiewet blijkt dat een groot deel van de doelgroep Participatiewet (ca. 60%) aangeeft zich op dit moment niet in staat te achten om te werken.1 Circa de helft van deze groep geeft aan te verwachten in de toekomst nooit meer te kunnen werken. Gemeenten geven aan dat circa 35% van de mensen in het bestand niet bemiddelbaar en beschikbaar is voor werk.2
Kunt u aangeven hoeveel mensen ziek in bijstand zitten en geen uitzicht hebben op werk? Kunt u tevens aangeven hoeveel mensen tussen wal en schip vallen, en dus geen werk of uitkering hebben?
Uit de ervaringsonderzoeken in het kader van de evaluatie Participatiewet blijkt dat ruim de helft van de bijstandsgerechtigden lichamelijke beperkingen ervaart om aan het werk te komen of aan het werk te blijven.3 Ruim één op de drie geeft aan dat psychische gezondheidsbeperkingen hierbij een rol spelen. Verder laten CBS-cijfers zien dat van de personen met een bijstandsuitkering tot de AOW-leeftijd er naar schatting 199 duizend aangeven niet te kunnen of niet te willen werken vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid.4 Uit dezelfde CBS-cijfers weten we dat er naar schatting 203 duizend mensen geen uitkering ontvangen, geen betaald werk hebben en aangeven niet te willen of kunnen werken met als genoemde reden ziekte of arbeidsongeschiktheid.
Bovenstaande cijfers geven informatie over de eigen inschatting van mensen. Uit CBS-cijfers die door gemeenten worden aangeleverd blijkt dat eind juni 2021 ongeveer zes duizend bijstandsgerechtigden – 1,4% van het totaal – een ontheffing van onder andere de arbeids- en re-integratieverplichtingen hadden.5 Dit betreft een permanente ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in de wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
In hoeverre hebben gemeenten, zeker kleinere gemeenten, de kennis en expertise om mensen die langdurig arbeidsongeschikt zijn voldoende te ondersteunen?
In de ervaringsonderzoeken onder gemeenten in het kader van de evaluatie Participatiewet is gemeenten in 2017 gevraagd naar een beoordeling van de eigen expertise voor uitvoering van alle elementen van de Participatiewet.6 Daarop gaf de helft van de gemeenten zichzelf een ruime voldoende en bijna de helft van de gemeenten een net voldoende. Minder dan 3% van de gemeenten gaf zichzelf een onvoldoende.
Er was geen verschil tussen gemeenten van verschillende grootteklasse in de wijze waarop zij hun eigen expertise op de verschillende terreinen beoordelen. In de interviews zijn wel inhoudelijke verschillen in de expertise van kleinere en grotere gemeenten naar voren gekomen. Zo kennen kleine gemeenten hun eigen bestand beter. Grotere gemeenten beschikken over iets meer kennis van de verschillende regelingen en van de uitzonderingsmogelijkheden omdat zij vaker te maken hebben met bepaalde regelingen en uitzonderingen. In dit onderzoek is niet specifiek gevraagd naar expertise met betrekking tot arbeidsongeschiktheid.
Vindt u het redelijk dat mensen die ziek zijn in de bijstand nauwelijks giften mogen ontvangen, niet kunnen sparen, gekort worden op de uitkering bij inwonende (volwassen) kinderen en altijd moeten voldoen aan de keiharde regels omtrent de inlichtingenplicht?
De bijstand is een vangnetuitkering. Dat houdt in dat zij het inkomen aanvult tot sociaal minimumniveau voor zover betrokkene (tijdelijk) niet de mogelijkheid heeft om over voldoende middelen te beschikken om in zijn bestaan te kunnen voorzien. Vanuit die vangnetoptiek worden middelen of andere aspecten die een kostenvoordeel met zich meebrengen in bepaalde mate meegewogen binnen de bijstandsverlening en zijn bijstandsgerechtigden verplicht melding te doen van omstandigheden die daarop van invloed kunnen zijn.
De verschillende signalen rond ervaren hardheden binnen de Participatiewet vragen om een kritische blik op de wijze waarop het vangnetkarakter op dit moment is vormgegeven. Die kritische blik is onderdeel van het traject tot verbetering van de Participatiewet, dat onder mijn voorganger is ingezet. Hierover heeft uw Kamer op 21 februari een brief ontvangen waarin de voortgang en de vervolgstappen worden geschetst. In het voorjaar wil ik uw Kamer een beleidsplan doen toekomen, waarin ik de eerste uitkomsten van dit traject met daarbij ook de heroverwegingen met betrekking tot het vangnetkarakter van de wet, wil presenteren.
Bent u het er mee eens dat het onredelijk is dat deze mensen hierdoor hun leven lang vastzitten aan de zeer strenge verplichtingen van de bijstand?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten waarom mensen in de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) deze verplichtingen niet hebben en mensen die arbeidsongeschikt zijn en in de bijstand zitten wel?
De IVA en de bijstand zijn twee verschillende regelingen. De IVA is één van de regelingen onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA is een premie-gefinancierde werknemersverzekering. Bij de WIA is een beoordeling van het arbeidsvermogen een toegangscriterium. Wanneer bij die beoordeling wordt vastgesteld dat iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is (door ziekte of gebrek kan iemand met arbeid maximaal 20% verdienen van het loon dat hij daarvoor verdiende) dan heeft iemand recht op een IVA-uitkering. Als iemand 12 maanden achter elkaar een inkomen heeft dat hoger is dan 20% van het WIA-maandloon, roept UWV de werknemer op om te onderzoeken of hij of zij nog steeds volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Bij de bijstand is een beoordeling van het arbeidsvermogen geen zelfstandig toegangscriterium. De bijstand is een vangnet voor wanneer er geen andere voorliggende voorziening aan de orde is en iemand geen middelen heeft om in zijn bestaan te voorzien. Daarbij horen, zoals in antwoorden 4 & 5 benoemd, verplichtingen. Wel bestaat er in de bijstand de mogelijkheid tot ontheffing van onder andere de arbeids- en re-integratieverplichtingen. Dit betreft een permanente ontheffing op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor gemeenten om een tijdelijke ontheffing van arbeids- en re-integratieverplichtingen te verlenen als daarvoor dringende redenen zijn.
Bent u bereid om een oplossing te zoeken voor de mensen die ziek in de bijstand zitten en geen uitzicht hebben om aan het werk te gaan?
In het antwoord op de vragen 4 & 5 heb ik aangegeven uw Kamer dit voorjaar een beleidsplan tot verbetering van de Participatiewet doe toekomen. Bij de vormgeving zal ik actief in gesprek blijven met gemeenten, de doelgroep en cliëntenorganisaties. Daarnaast onderzoekt het kabinet, zoals aangegeven in het coalitieakkoord, hoe hardheden in de WIA hervormd kunnen worden.
Zou een nieuw vangnet voor arbeidsongeschikten in de bijstand een mogelijkheid zijn? Hoe denkt u hierover? Bent u bereid dit uit te werken?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Bernhoven in zwaar weer: ontslag voor 120 man en aansluiting bij groter ziekenhuis’ |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bernhoven in zwaar weer: ontslag voor 120 man en aansluiting bij groter ziekenhuis»?1
Zoals ook op 14 januari 2021 tijdens het AO Medisch Zorglandschap is besproken naar aanleiding van de «Gebundelde beleidsreactie op rapporten faillissementen MC-groep2» moet een ongecontroleerd faillissement van een ziekenhuis worden voorkomen.
Het Early Warning System (EWS) wordt door alle zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders gebruikt om vroegtijdig risico’s voor de continuïteit van zorg te signaleren. Hierin analyseren zij signalen en gegevens van alle zorgaanbieders die zij hebben gecontracteerd. In het kader van vroegsignalering, waar het EWS onderdeel van uitmaakt, vindt er een uitwisseling van signalen plaats tussen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en VWS over mogelijke risico’s op discontinuïteit. De NZa informeert VWS wanneer er sprake is van een (aanstaand) faillissement of een risico op een faillissement waarbij de NZa inschat dat verzekeraar(s) en zorgaanbieder er mogelijk niet uitkomen en risico blijft bestaan voor de continuïteit van individuele patiënten-/cliëntenzorg.
Conform deze afspraken is mijn ambtsvoorganger medio november 2021 op de hoogte gesteld van de ontstane risico’s bij het Bernhoven ziekenhuis. De NZa heeft eind januari jl. aangegeven dat de acute financiële problemen van de baan zijn en dat Bernhoven samen met de zorgverzekeraars werken aan een herstelplan. De NZa en ook de IGJ volgen de situatie nauwgezet en informeren mij daar actief over.
Hoe duidt u de problemen die zijn ontstaan bij het Bernhoven Ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat Bernhoven, door in te zetten op zinnige zorg, tien procent aan omzet heeft ingeleverd zonder dat dit ten koste is gegaan van de kwaliteit van de geboden zorg? Kunt u dit toelichten?
Ik heb geen kennis van individuele contractafspraken tussen zorgverzekeraars en het Bernhoven ziekenhuis en kan mij daarom enkel baseren op de openbare financiële jaarverslagen. Ik concludeer op basis van de jaarverslagen 2018, 2019 en 2020 dat er in die perioden geen sprake is van een daling van de opbrengsten uit de zorgprestaties hoewel het ziekenhuis toen ook al inzette op zinnige zorg.
Ik zie een gemiddelde stijging in deze jaren van 4,5% van de opbrengsten uit zorgprestaties.
De IGJ heeft mij geïnformeerd dat de randvoorwaarden voor goede en veilige zorg aanwezig zijn in het Bernhoven ziekenhuis. Er is geen sprake van onaanvaardbare risico’s of tekorten op het gebied van de zorgverlening.
De raad van bestuur van Bernhoven heeft de IGJ geïnformeerd over de financiële problemen, het plan van aanpak en de acties daaromheen en onderbouwd waarom er op dit moment geen risico’s zijn voor kwaliteit, veiligheid en continuïteit van zorg. De IGJ heeft regelmatig contact met het ziekenhuis en monitort het mogelijk ontstaan van dergelijke risico’s.
Hoe beoordeelt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de kwaliteit van de ziekenhuiszorg geboden door Bernhoven?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van uw voorganger dat in Bernhoven de doelmatigheid is toegenomen zonder dat de kwaliteit van de zorg is aangetast en mogelijk zelfs toegenomen is?2
Er zijn bij mij geen andere conclusies bekend dan zoals die door mijn voorganger aan uw Kamer gezonden in de Kamerbrief Evaluatie verbeterprogramma’s Bernhoven en Rivas.4
Wat zegt het over de productieprikkels in het huidige zorgstelsel dat het bewust leveren van minder zorg leidt tot financiële problemen bij dit ziekenhuis? Welke oplossingen hiervoor ziet u voor ogen?
Het is te kort door de bocht om te stellen dat de huidige financiële problemen bij dit ziekenhuis het gevolg zijn van productieprikkels in het huidige stelsel. Er zijn juist afspraken gemaakt in de contracten waardoor een lagere productie niet één op één werd doorvertaald in lagere inkomsten, door middel van omzetgaranties. Deze andere wijze van contractering past geheel bij de afspraken vanuit het bestuurlijk akkoord medisch-specialistische zorg, waarin partijen zich committeren aan de transformatie naar de «juiste zorg op de juiste plek»5, dat moet bijdragen aan kwalitatief betere zorg.
Voor een groot deel van de door een ziekenhuis geleverde zorg gelden vrije tarieven, waardoor in de contractering tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen veel ruimte bestaat voor innovatieve contractvormen. Die ruimte is dus in het geval van dit ziekenhuis benut om minder productiegedreven afspraken te maken. Dat neemt niet weg dat de realisatie van dergelijke afspraken een ingewikkeld traject kan zijn dat blijvend commitment van zorgaanbieders, zorgverzekeraars en financiers zoals banken vergt. Daarbij speelt het feit dat de geleverde zorg per DBC gedeclareerd wordt een ondergeschikte rol.
Onderschrijft u de stelling van de directeur van het ziekenhuis «Als je tien procent minder patiënten behandelt, kun je een ziekenhuis niet tien procent minder geld geven, want de vaste kosten blijven het zelfde?»3
In algemene zin kan gesteld worden dat voor een gezonde financiële positie de interne kosten niet langdurig hoger kunnen zijn dan de opbrengsten. Voor zover mij bekend en ook aan uw Kamer medegedeeld in de Kamerbrief Evaluatie verbeterprogramma’s Bernhoven en Rivas7 was er bij Bernhoven sprake van een meerjarige omzetgarantie.
Vindt u niet dat de zorgverzekeraars Bernhoven te hulp moeten komen om de financiële problemen, die het gevolg zijn van gewenst beleid van zorgverzekeraars, het hoofd te kunnen bieden?
Ik heb van de NZa begrepen dat zorgverzekeraars dit ook doen. Na bevoorschotting door zorgverzekeraars spelen er op dit moment geen acute liquiditeitsrisico’s. Op basis van het verbeterplan zullen afspraken worden gemaakt met zorgverzekeraars over het toekomstbestendig maken van het ziekenhuis en de financiering daarvan.
Is het mogelijk schrappen van 100 tot 120 banen in een ziekenhuis vanwege financiële problemen wel gewenst gezien de lessen van de coronapandemie die hebben laten zien hoe kwetsbaar onze ziekenhuiszorg is en dat juist ingezet moet worden op behoud van banen in de ziekenhuiszorg? Moet niet vol worden ingezet op het behoud van banen voor de ziekenhuiszorg, ook bij Bernhoven?
Het is altijd vervelend als vanwege financiële problemen mogelijk mensen hun baan verliezen. Het exacte plan om de financiële situatie op orde te brengen ken ik niet, maar ik ga ervan uit dat Bernhoven dit uiterst zorgvuldig zal doen. Daarbij volgen zowel de NZa en de IGJ de situatie nauwgezet en houd ik via hen vinger aan de pols.
Acht u Bernhoven een onmisbaar ziekenhuis waar basisziekenhuiszorg in zijn volle omgang moet worden aangeboden, inclusief spoedeisende eerste hulp, acute verloskunde en Intensive Care (IC)-zorg, 24/7 per week? Kunt u dit toelichten?
De onmisbaarheid van een ziekenhuis is een vraagstuk dat vanuit verschillende perspectieven bekeken moet worden. Het is primair de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen. Voor de Spoedeisende eerste hulp en de acute verloskunde kan ik aangeven dat ziekenhuis Bernhoven geen ziekenhuis is met een SEH of acute verloskunde die «gevoelig» is voor de 45 minuten-norm.
Blijft het huidige pakket aan zorg wat momenteel wordt aangeboden in het Bernhoven, beschikbaar voor haar patiënten?
Zoals gebruiklijk geldt dat conform het continuïteitsbeleid eerst de zorgaanbieder met de zorgverzekeraars aan zet zijn om de knelpunten op te lossen. De NZa en IGJ houden toezicht op de situatie. Ik heb begrepen dat de preferente zorgverzekaars nauw betrokken zijn. De oorzaken van de knelpunten zijn nader onderzocht en er wordt gewerkt aan een herstelplan om deze op te lossen. De NZa en IGJ volgen de situatie nauwgezet en ik houd vinger aan de pols via hen. Wanneer sprake is van afstoting van zorgaanbod is het aan deze zelfde partijen om te bepalen of de zorgplicht in de regio niet in het geding komt. Wanneer iets wijzigt in het acute zorgaanbod dan moet er gehandeld worden in lijn met de AmvB acute zorg8. Daarnaast, als sprake is van een eventuele fusie, zal de Autoriteit Consument & Markt deze ook beoordelen.
Bent u bereid om u ervoor in te zetten dat het ziekenhuis Bernhoven en haar huidige zorgaanbod kan blijven voortbestaan?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid te voorkomen dat Bernhoven in een fusietraject met andere grote ziekenhuizen wordt gezogen met daarbij het reële risico dat zorgaanbod verdwijnt vanuit Bernhoven naar het andere grotere ziekenhuis? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u het fenomeen dat Bernhoven als noodlijdend ziekenhuis obligaties uitgeeft met een rendement van 4%? Is dit wel een taak van een ziekenhuis dat gefinancierd wordt met gemeenschapsgeld? Is dit niet een bedreiging voor de financiële positie van het ziekenhuis als zorggeld, betaald door de gemeenschap, verdwijnt in particuliere handen? Gaat u hier een stokje voor steken? Kunt u uw standpunt toelichten?4
Voorop staat dat geld dat bestemd is voor de zorg ook naar de zorg moet gaan.
Mede daarom is op dit moment winstuitkering binnen de Zorgverzekeringswet voor medisch specialistische zorg niet toegestaan. Onderaannemers mogen wel winst uitkeren. Het is wel toegestaan dat ziekenhuizen vreemd vermogen aantrekken om noodzakelijke investeringen te doen. Het is aan het bestuur van instellingen zelf om hiervoor de meest geschikte oplossing te vinden binnen de geldende wet- en regelgeving. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een hypotheek of lening. Ook een obligatielening behoort tot de mogelijkheden. Het is niet aan mij om te oordelen over individuele casuïstiek. De toezichthouders hebben de taak om te beoordelen of de constructie in Bernhoven binnen de geldende wet- en regelgeving past. De NZa heeft aangegeven dat deze constructie niet in strijd is met de Wet marktordening gezondheidszorg.
Hoe beoordeelt u de financiële positie van andere ziekenhuizen zoals bijvoorbeeld het Beatrixziekenhuis, dat in 2019 de Zinnige Zorg Award ontving, die onder vergelijkbare condities als Bernhoven afspraken over zinnige zorg hebben gemaakt met zorgverzekeraars? Hoe gaat u voorkomen dat ook deze ziekenhuizen in de problemen komen omdat ze minder omzet draaien vanwege zinnige zorg?5
Er zijn mij geen signalen bekend van financiële problemen bij het Beatrixziekenhuis. Ook de NZa heeft mij laten weten geen EWS-melding over het Beatrixziekenhuis te hebben ontvangen van zorgverzekeraars en dit ziekenhuis wordt op dit moment dus niet gemonitord door de NZa als instelling met financiële problemen.
Zorgverzekeraars ondersteunen de zorginstellingen die de transitie naar zinnige zorg inzetten. Enerzijds met omzetgaranties en anderzijds om gezamenlijk te bezien hoe de kosten van de betreffende zorginstelling kunnen dalen. De NZa en IGJ houden hier toezicht op. Mocht onverhoopt een zorginstelling toch in financiële problemen komen dan zal het continuïteitsbeleid in werking treden. Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft moet hij allereerst samen met de zorgverzekeraar(s) en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Bemoeienis vanuit het Ministerie van VWS is daarbij normaal gesproken niet nodig en niet aan de orde.
Wanneer het echter gaat om een zorgaanbieder waarvan het wegvallen grote maatschappelijke impact zou hebben, en partijen er niet in slagen om tot een passende oplossing te komen, dan kan regie vanuit het Ministerie van VWS nodig zijn.
Het artikel ‘Van Nieuwenhuizen wilde aanblijven als minister toen ze baan aannam in de lobbysector, Rutte was akkoord’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Van Nieuwenhuizen wilde aanblijven als Minister toen ze baan aannam in de lobbysector, Rutte was akkoord»?1
Ja.
Wat denkt u van de aan de hand van een Wob-verzoek openbaar gemaakte feiten die aantonen dat oud-minister Van Nieuwenhuizen in augustus nog betrokken was bij begrotingsbehandelingen in het kabinet, die onder andere gingen over een forse extra subsidie voor energie-infrastructuur, terwijl toen bij Minister-President Rutte al duidelijk was dat ze in de toekomst zou lobbyen voor branchevereniging Energie Nederland, waarvan onder andere Shell en Gazprom lid zijn?
Ik heb kennis genomen van het Wob-verzoek. Ik heb de Tweede Kamer hierover reeds geïnformeerd in antwoord op de Kamervragen van de leden Arib en De Hoop (beiden PvdA) en de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP), en mondeling in het debat van 8 september 2021 over de benoeming van Kamerleden als Staatssecretaris en bij gelegenheid van het debat over de begroting van AZ/De Koning op 14 oktober 2021.
Was hier sprake van de schijn van belangenverstrengeling aangezien zij deelnam aan kabinetsvergaderingen (augustus-besluitvorming) waarin over de extra subsidie besloten werd?
Het is allereerst aan de betrokken oud-bewindspersoon zelf om op integere wijze vorm te geven aan een vervolgfunctie, binnen de grenzen van het recht, zoals de vorige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uiteen heeft gezet in haar brief van 29 november 2021.
Wat vindt u van het gegeven dat Minister-President Rutte ermee instemde dat zijn partijgenoot in functie zou blijven tot het aantreden van een nieuw kabinet?
In dit specifieke geval heeft, zoals ik reeds uiteen heb gezet in antwoord op de Kamervragen van de leden Arib en De Hoop (beiden PvdA) en de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP) aan de Minister-President, voormalig Minister van Nieuwenhuizen mij op 23 juli 2021 ingelicht dat zij een nieuwe functie zou bekleden. Op 28 juli 2021 heeft zij in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Mevrouw van Nieuwenhuizen is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag aan haar verleend.
Denkt u dat het voorgestelde draaideurverbod door uw voorganger mevrouw Ollongren zal volstaan in het voorkomen van soortgelijke overstappen in de toekomst? Kunt u dit onderbouwen en zo niet, kunt u uitleggen welke stappen u zal ondernemen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer gebeurt?
Een draaideurverbod ziet op het voorkómen dat een gewezen Minister of Staatssecretaris wordt ingehuurd door zijn of haar voormalige ministerie, of daar in dienst komt. Daar is in het geval van mevrouw Van Nieuwenhuizen geen sprake. Onder de eveneens in de brief van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangekondigde afkoelperiode zal het aan de bewindspersoon zijn om voor een vervolgfunctie een advies te vragen over de toelaatbaarheid daarvan aan een onafhankelijke adviescommissie. De instelling van deze commissie zal wettelijk worden geregeld, evenals de verplichting voor gewezen bewindspersonen om hieraan advies te vragen en de reikwijdte van de verplichting.
Hoe ziet u de rol van de Minister-President in deze situatie en denkt u dat het toekomstige draaideurverbod kan voorkomen dat een soortgelijke situatie zich weer voor zal doen?
In de brief van voormalig Minister-President Balkenende is opgenomen dat bewindspersonen het voornemen tot het voeren van besprekingen over een toekomstige werkkring eerst ter goedkeuring voor te leggen aan de Minister-President. Dit is eveneens opgenomen in het Handboek voor bewindspersonen, het zogenaamde Blauwe Boek. Hierop is geen wijziging voorzien.
Kunt u aangeven waarom de Minister-President op 26 augustus 2021 tot het inzicht is gekomen dat de benoeming van oud-minister Van Nieuwenhuizen niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon? Zo ja, zou u dit kunnen toelichten? Zo niet, waarom niet?
Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Dit betreft een weging van alle omstandigheden van het geval.
Kunt u de brief openbaar maken die mevrouw van Nieuwenhuizen tekende in oktober 2017 bij de informateur (zie blauwe boek), waarin zij beloofde (tekst van de versie van januari 2022): «Ik heb geen afspraken in enigerlei vorm gemaakt, en zal deze ook niet maken over het aanvaarden of hervatten van (neven-) functies en andere nevenactiviteiten na afloop van mijn ambtsperiode als Minister»? Zo niet, waarom niet?
Mevrouw van Nieuwenhuizen heeft bij haar aantreden de belofte afgelegd, die is opgenomen in artikel 1 van de Wet beëdiging ministers en leden Staten-Generaal. Zij heeft hieraan voorafgaand een verklaring van gelijke strekking ondertekend.
Op welk moment heeft zij afspraken gemaakt met Minister-President Rutte over het aanvaarden van de functie?
Ik hoorde op 23 juli 2021 dat mevrouw van Nieuwenhuizen een nieuwe functie zou gaan bekleden.
Wie dient toezicht te houden op deze belofte?
Het is allereerst aan de betrokken (oud-)bewindspersoon zelf om op integere wijze vorm te geven aan het ambt en een eventuele vervolgfunctie. Gedurende de ambtsperiode geldt de ministeriele verantwoordelijkheid voor alle handelen van een bewindspersoon.
Hoe is toezicht gehouden op de belofte in deze brief?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u reflecteren op de gang van zaken? Welke zaken zouden anders hebben moeten lopen?
Voor de toekomst zou ik een bewindspersoon in een dergelijke situatie eerder adviseren om onmiddellijk af te treden. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Eén daarvan is het verbrede lobbyverbod, dat per direct inging voor de op dat moment zittende bewindspersonen. Voor de andere maatregelen (draaideurverbod en een afkoelperiode van twee jaar met verplichte advisering door een onafhankelijke commissie) is eerst wetgeving nodig. De voorbereiding daarvan is ter hand genomen. De verwachting is dat de Tweede Kamer eind 2022 het wetsvoorstel tegemoet kan zien.
Had de oud-minister van Infrastructuur en Waterstaat niet moeten deelnemen aan de vergaderingen van de ministerraad waarin besloten werd over de begroting voor 2022 in augustus 2021? Kunt u dit antwoord toelichten?
Elke Minister is gerechtigd om deel te nemen aan vergaderingen van de ministerraad.
Wie had de oud-minister van Infrastructuur en Waterstaat toegang tot deze vergaderingen moeten ontzeggen?
Elke Minister is gerechtigd om deel te nemen aan vergaderingen van de ministerraad.
Beschikt de oud-minister van Infrastructuur en Waterstaat over vertrouwelijke informatie die nuttig kan zijn voor haar nieuwe functie? Zo ja, welke informatie betreft dit? Op welke wijze is geborgd dat die informatie niet gebruikt wordt? Zo niet, kan dit worden onderbouwd?
Zoals ik ook in eerdere antwoorden op Kamervragen heb geantwoord, bestaat de mogelijkheid dat voormalig Minister van Nieuwenhuizen kennis heeft kunnen nemen van informatie die betrekking heeft op het beleidsterrein van hun nieuwe functie. In zijn algemeenheid geldt dat bewindspersonen toegang hebben tot alle stukken die worden besproken in de ministerraad en kunnen deelnemen aan de ministerraad. Te allen tijde dienen (gewezen) bewindspersonen zich te houden aan de geheimhoudingsplicht die bestaat ten aanzien van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie.
Klopt het dat de oud-minister in haar rol veel kennis heeft over de energiesector en alle klimaatplannen van het kabinet, en dat die informatie voor olie-en gasbedrijven waardevol is, zoals een bron op het ministerie in het Algemeen Dagblad beweerde?2
Zie het antwoord op vraag 15.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De banden van leden van het Nederlandse kabinet met het World Economic Forum. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 18 juni 2019 aan Minister Kaag?1 Wat betekent de afkorting pval/pso? Is het correct dat deze brief een uitnodiging betreft om deel te nemen aan de jaarlijkse meeting van het World Economic Forum (WEF) te Davos in januari 2020? Erkent u dat het WEF in deze brief stelt dat het «will work closely» met de «office» van de Minister «to build a special agenda that meets your strategic interests and evolving priorities»? Waarom is de naam van de ondertekenaar van de brief weggelakt? Wat wordt er bedoeld met «your strategic interests and evolving priorities»? Zijn dit de private belangen en prioriteiten van de Minister, of zijn het haar belangen en prioriteiten als lid van het kabinet? Indien het laatste het geval is, hoe verhouden die zich dan tot het regeerakkoord? En is de Kamer op de hoogte gesteld van dit overleg, van de inbreng en agenda van de Minister en haar ambtenaren, en van de uitkomsten van het overleg? Hoeveel ambtenaren waren er van Nederlandse zijde bij betrokken, op welk niveau? Hoeveel uren hebben zij eraan besteed? Op welke wijze werd het vooroverleg gevoerd? Wie nam(en) er van WEF-zijde deel aan dit vooroverleg? Kunt u de «special agenda» die de uitkomst is van dat overleg tussen ambtenaren en het WEF met de Kamer delen? Zo ja, kunt u dan alle documentatie betreffende die nauwe samenwerking tussen Nederlandse ambtenaren en het WEF ter voorbereiding van deze bijeenkomst met de Kamer delen? Indien u dat niet kunt, waarom niet? Heeft deze nauwe samenwerking inderdaad plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet, zo ja, wat houdt die nauwe samenwerking precies in?
De brief is bij mij bekend, de afkorting pval/pso is een acroniem van de verantwoordelijk medewerker en de desbetreffende afdeling bij het World Economic Forum die de brief heeft voorbereid. De brief bevat een uitnodiging aan Minister Kaag voor de jaarvergadering. De door u genoemde alinea staat in de brief. De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt. De Minister heeft haar deelname aan de jaarvergadering destijds, uiteraard vanuit haar verantwoordelijkheid als bewindspersoon, gedegen voorbereid, in goed overleg met andere betrokkenen en ondersteuning van haar ambtenaren, en op deze manier invulling gegeven aan de prioriteiten van het toenmalige kabinet. De tijd die ambtenaren hieraan hebben besteed wordt niet specifiek geadministreerd. Tenslotte is van belang op te merken dat het WEF een platform biedt voor de sessies rond de jaarvergadering, en dat er over de inhoud van de sessies niet met het WEF wordt overlegd.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 1 juli 2020 aan Minister Kaag?2
Ja.
Wat betekent de afkorting saf/pso?
De afkorting is een acroniem van de medewerker en de desbetreffende afdeling bij het World Economic Forum die de brief heeft voorbereid.
Erkent de Minister dat het WEF in deze brief begin 2021, wanneer «the world has moved out of the COVID-19 pandemic» de discussies wil richten op «shaping policies for the post-COVID-19 era under the theme of the Great Reset»? Weet u waarom het WEF ervan uitging dat de «COVID-19 pandemic» begin 2021 over zou zijn? Heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dat tijdens de meeting besproken? Wat bedoelt het WEF met «shaping policies»? Welke rol kent u toe aan het WEF in «shaping policies» die het belang van de Nederlandse burger dienen? Wat voor «policies» werden er tijdens deze meeting onder het thema van de Great Reset gevormd? Kunt u alle documenten delen waarin die «policies» zijn vastgelegd? Heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het idee van de Great Reset zoals dat in kringen van het WEF werd gevormd met het kabinet besproken? Met de Minister-President? Was het idee bekend onder haar ambtenaren? Heeft de Minister het gedeeld met de Kamer?
Ik kan uitleg geven over noch verantwoordelijkheid nemen voor de bewoordingen, de intenties en de voorspellingen van het WEF. Zoals aangegeven in de beantwoording van vorige sets vragen over dit onderwerp is The Great Reset een initiatief van het WEF dat tot doel heeft inzichten en informatie te delen tussen besluitvormers over de mondiale aanpak van de maatschappelijke en economische crisis volgend uit de COVID-19 pandemie. Het kabinet steunt de inzet van het WEF om verschillende ideeën over actuele onderwerpen uit te wisselen en inzichten en kennis te delen. Bijeenkomsten van het WEF waaraan leden van het kabinet deelnemen, worden alleen binnen het kabinet besproken wanneer het onderwerpen betreft die raken aan de portefeuille van andere bewindspersonen. The Great Reset is niet als zelfstandig thema in de Tweede Kamer besproken.
Waarom is de naam van de ondertekenaar van de brief weggelakt?
De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 31 augustus 2021 aan Minister Kaag?3
Ja.
In deze uitnodigingsbrief wordt het idee van de Great Reset niet langer genoemd, is dat de Minister opgevallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft de Minister navraag gedaan waarom dit begrip is verdwenen?
Voor zover ik kan nagaan is hiernaar geen navraag gedaan.
Ook opvallend is dat er geen enkele verwijzing is te vinden naar de «covid-19 pandemic»: Weet u waarom die verwijzing is verdwenen? Zo nee, heeft de voorganger van de Minister dan geen navraag gedaan? Zo nee, waarom heeft ze dat niet gedaan?
Voor zover ik kan nagaan is hiernaar geen navraag gedaan.
Is het Minister Kaag opgevallen dat het WEF in deze brief opnieuw aankondigt nauw met het kabinet van de Minister samen te werken ditmaal to «ensure that your participation is of the greatest relevance for you and the Netherlands»?
Voor zover ik kan nagaan is haar dat niet opgevallen.
Wat bedoelt het WEF met de grootste relevantie voor de Minister zelf? Betekent dit dat de Minister hier ook eigen doelen nastreeft die los staan van de belangen en prioriteiten van de Nederlandse regering?
Gedoeld wordt op de relevantie voor de werkzaamheden van de Minister.
Waarom is de ondertekenaar van de brief weggelakt?
De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt.
Bent u bekend met de brief van 17 maart 2020 van Klaus Schwab, «founder and executive chairman» van het WEF aan Minister Kaag?4
Ja.
Erkent u dat uit deze brief blijkt dat het WEF zich een rol toebedeelt in de «global community» om «global cooperation» (die volgens het WEF vereist is) te organiseren tussen «governments, international organizations and the business community»? Deelt u deze «missie» van het WEF? Bent u ook van mening dat «global cooperation» vereist («required») is? Indien ja, wie vereist deze «global cooperation» dan eigenlijk? Met andere woorden, kunt u preciseren van wie deze vereiste uitgaat? Kan het zijn dat dit een eis is die het WEF aan zijn deelnemers oplegt? Zo nee, waarom niet?
De verwoording van de missie van het WEF is voor rekening van deze organisatie zelf. Aan deelnemers worden geen eisen gesteld op het gebied van «global cooperation».
Erkent u dat Schwab in deze brief aan Minister Kaag meedeelt dat «chief executives» van meer dan 200 bedrijven en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een Covid Action Platform hebben opgericht en dat Minister Kaag wordt uitgenodigd toe te treden tot dit Platform? Is de Minister toegetreden tot dit CAP? Zo nee, waarom niet; en zo ja, wat houdt die betrokkenheid precies in? Kunt u alle documenten betreffende haar rol of die van haar ambtenaren in het CAP met de kamer delen? Zo nee waarom niet? Kunt u aangeven welke bedrijven het CAP hebben opgericht? Kunt u aangeven waarom het CAP is opgericht? Wat is het doel? Welke belangen dient het CAP? Welke Nederlandse belangen dient het CAP? Hoe ziet u de verhouding tussen het WEF, de «chief executives» van meer dan 200 bedrijven en de WHO met de Nederlandse regering? Fungeren deze als agenda-setters? Hoe verhoudt deze belangengroep zich precies tot de Nederlandse bevolking? Heeft Minister Kaag de Tweede Kamer geïnformeerd over haar rol bij het CAP? Zo nee, waarom niet?
Doel van het Platform is publiek-private expertise samenbrengen en initiatieven te ontwikkelen om de pandemie te bestrijden en de negatieve gevolgen van de pandemie zoveel mogelijk te mitigeren. Minister Kaag heeft eenmaal deelgenomen aan een telefonische bijeenkomst van het Covid Action Platform. Minister Kaag nam in mei 2020 deel aan de wekelijkse WEF COVID Action Platform call waar ze sprak met WEF President Borge Brende. Minister Kaag deed een oproep solidair te zijn met ontwikkelingslanden door schuldverlichting te overwegen en de grenzen voor handel open te houden. Ze gaf daarbij aan dat de crisis een kans kan zijn om handel eerlijker, weerbaarder en duurzamer te maken. De Tweede Kamer is over deze specifieke activiteit niet separaat geïnformeerd.
Zijn er nog andere kabinetsleden toegetreden tot het CAP?
Naast Minister Kaag is ook Minister Hoekstra, destijds Minister van Financiën, betrokken geweest bij het CAP.
Wat vindt u van het feit dat Schwab «ministries or authorities» «leaders» noemt? Ziet u zichzelf als een «leader»? Zo ja, in welke zin; zo nee, waarom niet?
Ik ken de overwegingen van dhr Schwab bij deze woordkeuze niet.
Waarom is de ondertekenaar van deze brief weggelakt?
De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 11 mei 2021 waarbij Minister Kaag werd uitgenodigd voor het bijwonen van een vergadering van de Global Action Group, van 15.00 tot 16.15 uur?5
Ja.
Wat is de Global Action Group? Is de Global Action Group dezelfde groep als het Covid Action Platform? Sinds wanneer is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking lid van deze groep? Hoe vaak komt de groep bijeen? Hoeveel tijd heeft de Minister in totaal besteed aan haar lidmaatschap van deze groep, en hoeveel tijd hebben ambtenaren daaraan besteed? Wil de Minister alle documenten (agenda’s, afspraken, deelnemerslijsten, en andere documenten) betreffende alle communicatie en meetings met en activiteiten van het CAP met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De Global Action Group is niet hetzelfde als het Covid Action Platform. Minister Kaag werd in mei 2021 lid van deze groep, die ten tijde van de COVID-crisis ongeveer één keer in de één à twee maanden bijeen kwam. De keren dat Minister Kaag heeft deelgenomen aan een vergadering van deze groep vindt u in de bijlage bij de Kamerbrief in reactie op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162). Anders dan de reeds openbaar gemaakte stukken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162) beschik ik niet over documenten van de Global Action Group.
Erkent u dat volgens de uitnodiging in deze brief het WEF de groep weer bijeen bracht om voort te bouwen op de «shared principles for Global Cooperation» die in januari 2021 waren uitgebracht? Wat zijn deze shared principles? Wie heeft deze shared principles opgesteld? Hebben deze een bindend karakter? Heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deze gedeeld met het kabinet en de Kamer? Zijn deze shared principles omgezet in Nederlands beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe dan?
U doelt op de «shared principles for Global Cooperation» die door het WEF zijn gebruikt als één van zijn uitgangspunten voor zijn activiteiten. Ze hebben geen bindend karakter, zijn niet actief gedeeld met het kabinet en met de Kamer, en ze zijn niet omgezet in Nederlands beleid.
Erkent u dat volgens dezelfde uitnodiging de groep bovendien werd bijeengebracht «to advance three priorities necessary for an inclusive and sustainable recovery», waarvan de prioriteiten zijn: het versterken van het «multilateral system», van «multistakeholder partnerships» en van «emerging economies»? Zijn deze drie prioriteiten een aanvulling op de shared principles of komen ze eruit voort? Wie heeft bepaald dat deze prioriteiten «necessary» zijn? Deelt u die opvatting? Zo ja waarom, zo nee waarom niet? Zijn deze prioriteiten gedeeld met het kabinet en de Kamer? Welk multilateraal systeem moet er volgens het WEF versterkt worden? Weet u waarom? Wat is daarbij het Nederlandse belang? Welke multistakeholder partnerships moeten volgens het WEF versterkt worden? Weet u waarom? En wie bepaalt welke partnerships dat zijn? Wat is daarbij het Nederlandse belang? Welke emerging economies moeten volgens het WEF versterkt worden? Weet u waarom? En wie bepaalt welke emerging economies dat zijn? Wat is daarbij het Nederlandse belang?
Het kabinet steunt de versterking van het multilaterale systeem. Verder kan ik geen verantwoordelijkheid nemen of een toelichting geven op de formuleringen van het WEF.
Waarom is de naam van de ondertekenaar deze keer niet weggelakt?
Omdat de handtekening los van de naam weggelakt kon worden.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 14 mei 2020 aan Minister Kaag, waarin ze wordt uitgenodigd om op te treden als «co-chair» van de Global Action Group (GAG)?6 Deelt u de mening dat uit deze uitnodiging blijkt dat het hier volgens het WEF gaat om een «select group of ministers, chief executives, heads of international organizations, and experts from leading research institutions»?
Ja.
Van wanneer tot wanneer was Minister Kaag co-chair van deze GAG, wie is Minister Kaag opgevolgd in die capaciteit? Bestaat de GAG nog?
Minister Kaag is op 15 mei 2020 uitgenodigd als co-chair toe te treden. Behalve de sessies waren er verder geen activiteiten van de Global Action Group. Alle uitnodigingen voor de sessies zijn met de Kamer gedeeld. Ze heeft voor zover mij bekend geen opvolger.
Wat vindt Minister Kaag ervan om deel uit te mogen maken van deze «select group»?
Het is eervol om gevraagd te worden als co-voorzitter van de Global Action Group (GAG). De term «select group» is in het internationale verkeer een gangbare aanduiding voor een groep genodigden. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat Minister Kaag deze term anders dan in deze betekenis heeft opgevat.
Deelt u de mening dat uit de brief blijkt dat de GAG door het WEF wordt gelanceerd «to identify and consider ways to strengthen, reshape or rebuild systems of collaboration»? En dat de brief ook aangeeft dat het hierbij gaat om «multistakeholder collaboration»? Erkent u dat volgens het WEF dat soort samenwerking nodig is om economische uitdagingen en «public health challenges» aan te pakken, en om een fundament te leggen voor «global security, prosperity and resiliency in the years ahead»?
Ik kan geen verantwoordelijkheid nemen voor of een toelichting geven op de door het WEF verwoorde uitingen.
Is dit versterken, hervormen en herbouwen van samenwerkingssystemen onderdeel van de Great Reset (aka Build Back Better)?
In het boek «The Great Reset» van Klaus Schwab en Thierry Malleret is het versterken van samenwerkingssystemen één van de thema’s.
Klopt het dat «multistakeholder collaboration» de werkwijze is die door het WEF wordt voorgestaan voor «global cooperation»? Wat vindt u van deze methode? En hoe verhoudt deze methode zich tot de belangen van de Nederlandse burger?
Ik kan geen verantwoordelijkheid nemen voor of een toelichting geven op de door het WEF verwoorde werkwijze. Dat geldt ook voor de relatie tussen de door u aangehaalde methode van het WEF en de belangen van de Nederlandse burger.
Het WEF lijkt in deze uitnodiging via het GAG op te treden als coördinator van wereldwijde «multistakeholder collaboration», en lijkt bovendien de agenda voor die samenwerking te bepalen, erkent u dat dit het geval is? Zo nee, waarom niet? En als dit het geval is, hoe verhoudt de rol van het WEF zich dan tot de rol van de Nederlandse regering, het Nederlandse parlement en de Nederlandse bevolking?
Het kabinet bepaalt, volgens de geldende regels, de beleidsagenda voor Nederland, waarin het wordt gecontroleerd door het Nederlandse parlement. Het WEF heeft hierin geen rol.
Wat zijn de economische uitdagingen en uitdagingen voor de volksgezondheid die het WEF en zijn stakeholders hebben geïdentificeerd? Kunt u alle documenten die het WEF hiertoe opstelde met de Kamer delen?
Ik kan geen verantwoordelijkheid nemen voor of een toelichting geven op de door het WEF verwoorde ambities.
Wie zijn de deelnemers aan deze «collaboration»? Wie selecteert de deelnemers?
De deelnemers zijn vertegenwoordigers van overheden, bedrijven, NGO’s en kennisinstellingen. Het WEF selecteert de deelnemers.
De groep komt volgens deze brief elke maand in virtuele meetings van een uur bijeen, deze meetings zijn «strictly off the record», kunt u aangeven waarom al deze meetings die Minister Kaag als lid van de Nederlandse regering en dus namens de Nederlandse bevolking bijwoonde, en die niet een flinke tijdsinvestering betreffen, maar ook belangrijke bijdragen lijken te leveren aan het bepalen van toekomstig beleid, «off the record» plaatsvinden?
De keuze om deze meetings op deze manier op te zetten is een keuze van het WEF, die niets afdoet aan de rol en de verantwoordelijkheid van Minister Kaag.
Kunt u desondanks alle documenten die met deze meetings verband houden, zoals agenda’s, afspraken, deelnemerslijsten, en teksten van de interventies van de Minister met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De bij ons beschikbare documenten zijn reeds met de Kamer gedeeld, zie Kamerbrief, kamerstuk nr. 2021Z14231.
De brief spreekt van een «era-defining charge» om uit de covid-crisis te geraken met de «tools for a more inclusive, sustainable future»: kunt u aangeven wat voor tools dit zijn en hoe deze «more inclusive, sustainable future» er volgens de GAG uit zou moeten zien?
Ik kan geen verantwoordelijkheid nemen voor of een toelichting geven op de door het WEF in de brief verwoorde analyse en de kwalificatie daarvan.
Waarom is de ondertekenaar van deze brief weggelakt?
De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 11 juni 2020 aan Minister Kaag, waarin ze wordt bedankt voor haar rol in de eerste meeting van de Global Action Group, die door Bende wordt voorgesteld als een «community»?7
Ja.
Deelt u het idee van Bende dat hier sprake is van een community? Zo ja, waaruit blijkt dat dit het geval is? Zo nee, waarom niet?
Mij is niet bekend wat Borge Brende in deze brief bedoelt met de kwalificatie «community».
In de brief spreekt Bende de hoop uit dat er «areas for common action» geïdentificeerd kunnen worden: kunt u uitleggen waarom het WEF geïnteresseerd is in het identificeren van «areas for common action»? Hoe ziet de Nederlandse regering de sturende rol van het WEF hierin? Hoe verhoudt de rol van het WEF in het identificeren van dit soort terreinen zich tot de Nederlandse volksvertegenwoordiging?
Ik kan geen toelichting geven op de door het WEF verwoorde verwachtingen en ambities. De positie van de Nederlandse volksvertegenwoordiging wordt niet bepaald door het WEF.
Erkent u dat uit deze brief ook blijkt dat er niet «off the record» is gesproken, maar dat er een «summary of the discussions» en een «concept note» is opgesteld? Deze zijn echter alleen bedoeld voor de leden van de GAG zelf, klopt dit? Het gaat hier echter om het optreden van een Minister in een groep die zich actief bezighoudt met het formuleren van fundamenteel beleid en beleidshandelingen, is dit correct? Wilt u daarom deze summary en concept note met de Kamer delen zodat het handelen van de Minister namens de regering in een internationaal beleidsbepalend gremium als het WEF door de Kamer gecontroleerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het WEF biedt een platform voor ideeënvorming en kennisuitwisseling. Ook de bijeenkomsten van de Global Action Group (GAG) worden met dit doel georganiseerd. Er vindt geen besluitvorming plaats over beleid of de uitvoering daarvan.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 15 september 2020 aan Minister Kaag, waarin ze wordt uitgenodigd voor de derde meeting van de Global Action Group?8
Ja.
Deelt u de mening dat het WEF de leden uitnodigt om «areas of alignment» te identificeren, en een «set of shared principles for global cooperation» te identificeren? Is de interpretatie correct dat het Forum op basis van de eerdere meetings zelf al zes principes lijkt te hebben geformuleerd «as a starting point for deliberation»?
Dit is wat in de uitnodiging van het WEF staat en neem de tekst voor kennisgeving aan.
Kunt u alle documenten betreffende deze meeting delen? Welke «areas of alignment» werden er geïdentificeerd?
De Minister heeft niet deelgenomen aan deze bijeenkomst. Verslagen van deze bijeenkomst kunnen niet gedeeld worden wegens vertrouwelijkheid van de documenten.
Kunt u de «shared principles for global cooperation» zoals geformuleerd door het WEF zelf met de Kamer delen alsmede de principes die uiteindelijk door de GAG zijn vastgesteld?
Deze «shared principles» zijn te vinden op de website van het WEF.
Hoe waardeert u de sturende en agenda-settende rol van het WEF in deze?
Het kabinet staat positief tegenover de inzet van het WEF om over actuele onderwerpen ideeën uit te wisselen en inzichten en kennis te delen. De beleidsagenda voor Nederland wordt echter niet door het WEF bepaald, maar door het kabinet, daarin gecontroleerd door het parlement.
Is het correct dat Minister Kaag wordt gevraagd een «brief opening» te verzorgen over het zesde principe: «promote peace and security»? Kunt u de tekst van haar «brief opening» met de Kamer delen? Kunt u ook de tekst van de vijf andere brief openings met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De Minister heeft niet deelgenomen aan deze bijeenkomst.
Bent u bekend met de email van of namens Klaus Schwab van het WEF van 26 mei 2020 aan Minister Kaag, waarin ze wordt uitgenodigd om deel te nemen aan twee volgende virtuele meetings van het COVID Action Platform?9
Ja.
Deelt u de mening dat uit deze uitnodiging blijkt dat het Platform bestaat uit een «community» van meer dan 1150 organisaties, die actief samenwerken aan meer dan 40 projecten, die zich bezighouden met gedetailleerde vormen van «response» in het kader van COVID?
Dat staat inderdaad in de uitnodiging.
Uit de email (en uit de uitnodigingen voor een reeks andere meetings) blijkt dat het gaat om de CAP Global Leader meeting series, die blijkbaar wekelijks gehouden werden, is dit juist? Kunt u aangeven hoeveel tijd Minister Kaag kwijt is geweest aan deelname, inclusief voorbereiding? Wat was de bijdrage van de Minister aan het CAP? Kunt u alle documenten in verband met alle projecten waar Minister Kaag en/of haar ambtenaren aan deelnamen/deelnemen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 14 staat, was Minister Kaag in mei 2020 special guest tijdens de WEF COVID Action Platform call. Minister Kaag heeft daarnaast niet deelgenomen aan deze wekelijkse meetings.
Kunt u alle agenda’s, notulen of samenvattingen, interventies, en afspraken betreffende het CAP met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Omdat Minister Kaag behoudens de in het vorige antwoord genoemde deelname in mei 2020 verder niet heeft deelgenomen aan deze bijeenkomsten, beschik ik niet over de documenten over deze CAP Global Leader meetings.
Kunt u alle namen van organisaties en personen die aan het CAP deelnemen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 49.
Kunt u aangeven of, naast de betrokkenheid van Minister Kaag in meetings van het CAP, zij en/of haar ambtenaren ook deelnamen aan meetings betreffende specifieke CAP-projecten? Indien dit het geval was, kunt u dan alle documenten daarover met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de vragen 14 en 48 staat, was Minister Kaag in mei 2020 special guest tijdens de wekelijkse WEF COVID Action Platform call. Daarnaast hebben Minister Kaag noch haar ambtenaren deelgenomen aan meetings van het CAP.
Uit de email blijkt dat het hier om de laatste meetings van de «global leaders» van het CAP ging, wil dit zeggen dat het CAP werd opgeheven, of gingen de meetings verder met andere deelnemers, ook namens Nederland? Als deze meetings niet langer doorgingen, waarom niet?
In de mail wordt gesproken over de laatste meeting in dit verband, dus ik ga er van uit dat aan deze reeks meetings een einde kwam.
Uit de email blijkt ook dat op 3 juni 2020 de prins van Wales en «other global leaders» samen met Schwab het Great Reset Initiative zouden lanceren, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking werd uitgenodigd dit bij te wonen, is dit correct? Heeft de Minister deze lancering bijgewoond? Zo nee, woonde iemand namens haar de lancering bij? Werd ze uitgenodigd als lid van de Nederlandse regering of als privépersoon? Heeft de Minister of heeft de Nederlandse regering enig commitment aan het Great Reset Initiative? Kunt u kort uitleggen wat het Great Reset Initiative inhoudt? Kunt u documenten met de Kamer delen waaruit blijkt wat het GRI inhoudt? Zo nee waarom niet? Heeft Minister Kaag het bestaan van het GRI met de regering en de Kamer gedeeld? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u van het feit dat de prins van Wales werd uitgenodigd om het GRI te lanceren? Wat vindt u ervan dat het bestaan van het GRI niet aan de Nederlandse bevolking is gecommuniceerd? Uit de mail blijkt dat het CAP wordt voortgezet omdat de COVID-response en «epidemics and pandemics assume a greater role on global and business agenda’s», is dit correct? Hoe werd het CAP voortgezet en wat was het doel? Wie neemt er namens Nederland aan deel?
Minister Kaag was, als lid van het Nederlandse kabinet, uitgenodigd voor de bijeenkomst op 3 juni 2020, maar heeft hier niet aan deelgenomen. Niemand nam namens haar deel. De Nederlandse regering heeft geen verbondenheid met het Great Reset Initiative, en heeft, behalve publiek toegankelijke informatie hierover van het WEF, geen documenten hierover. Over specifiek dit initiatief is derhalve niets met de Kamer gedeeld. Voor het CAP verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 46 t/m 52.
Wat betekent het dat «epidemics and pandemics assume a greater role on global and business agenda’s»? Wat is de rol van het CAP daarin?
Zoals gezegd kan ik geen uitleg over of interpretatie geven van de bewoordingen van het WEF, noch de organisatie van het Covid Action Platform.
De email stelt dat het CAP «serves to support you» in het effectief reageren op de covid-19-pandemie «and to stay ahead of global health security challenges», klopt dit? Hoe doet het CAP dat? In wiens opdracht doet het CAP dat? Spelen Nederlandse ambtenaren een rol hierin? Hoe evalueert u deze rol van het CAP? Hoe verhoudt zich de rol van het CAP tot de Nederlandse regering en de Kamer?
Dat staat inderdaad in de genoemde email. Zoals gezegd kan ik geen uitleg over of interpretatie geven van de bewoordingen van het WEF, noch de organisatie van het Covid Action Platform.
Het WEF roept de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in deze e-mail op om «executives leading your organization response» te engageren in Forum-groepen gericht op industrieën, regio-specifieke actiegroepen, en «peer communities» etc, is dit correct? Wat bedoelt het WEF hiermee? Heeft de Minister gehoor gegeven aan deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u informatie daarover met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is inderdaad zo verwoord in de email van het WEF aan Minister Kaag. De Minister heeft in haar bijdrage aan WEF-bijeenkomsten de ervaringen met het Nederlandse beleid gedeeld met de deelnemers als inspiratie voor wat andere landen zouden kunnen doen.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt ook opgeroepen om de laatste updates van CAP-projecten en -activiteiten nauwgezet te volgen, heeft zij dat gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak en welke projecten en activiteiten volgde zij dan op?
De Minister heeft de updates van de CAP-projecten en activiteiten op gepaste wijze gevolgd.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking werd ook uitgenodigd om te schrijven voor «Agenda», een plek waar zij blijkbaar «meaningfully» kon communiceren met een «global audience» en haar «leadership» kon belichten, heeft de Minister dit gedaan? Zo ja kunt u haar teksten in Agenda met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De Minister heeft hier niet actief aan bijgedragen.
In de ongedateerde uitnodiging voor de meetings van 8/15/22 april werd de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking opgeroepen het CAP actief te steunen met «knowledge and know-how», met logistieke, technische en communicatieve ondersteuning, en door een «individual from your organization» af te vaardigen om full-time of part-time mee te werken «to scale up» het platform en een integrale rol te spelen in «shaping the global response», heeft de Minister aan deze oproepen gehoor gegeven? Zo ja, is het mogelijk aan te geven wat de taakopdracht was van de afgevaardigde?
In de Kamerbrief, kamerstuk nr. 2021Z14231, is een overzicht gegeven van WEF-sessies waaraan Minister Kaag heeft deelgenomen.
Bent u bekend met de email van Sean Doherty van het WEF waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de Trade Multistakeholder Conversation 2020 die op 8 juli 2020 zou plaatsvinden?10 Deelt u de mening dat het een dag betreft vol van online workshops en interacties «on the future of trade» en dat volgens de uitnodiging de pandemie een «massive shock» zou hebben veroorzaakt in een systeem dat volgens het WEF toch al onder sterke spanning stond?
Het klopt dat de tekst in de e-mail van Sean Doherty op deze wijze verwoord staat. Zoals gezegd kan ik geen uitleg over of interpretatie geven van de bewoordingen van het WEF
Waarom is de verzenddatum weggelakt?
De aanhef van de email, met persoonsgegevens, is weggelakt om redenen van privacy. De datum is daarbij abusievelijk meegenomen.
Heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deelgenomen en zo ja aan welke workshops en andere interacties?
De Minister heeft deelgenomen aan deze virtuele bijeenkomst.
Wat is het belang van deelname aan een dergelijke meeting?
Het belang van een dergelijke meeting is gericht op de uitwisseling van kennis en ideeën over actuele onderwerpen.
De Minister werd uitgenodigd deel te nemen aan conversaties op LinkedIn ter voorbereiding op de meeting, heeft zij dat gedaan? Zo ja, zijn haar bijdragen dan voor de Kamerleden in te zien? Zo nee, waarom niet?
De Minister heeft niet deelgenomen aan deze conversaties.
Bent u bekend met de brief van 13 februari 2020 van ondermeer Mirek Dusek van het WEF waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de Special Meeting on the Middle East in the Fourth Industrial Revolution van 5 en 6 april 2020 te Riyadh?
Ja ik ben bekend met deze brief.
Wat verstaat u onder de Vierde Industriële Revolutie en waarom is deze relevant voor Nederland?
Ik draag geen verantwoordelijkheid voor de verwoording hiervan door het WEF in de uitnodiging.
Bent u bekend met het feit dat dit begrip is gemunt door het WEF? Zo ja, betekent dit dat de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de visie van het WEF betreffende de Vierde Industriële Revolutie zoals uiteengezet in het boekje met deze titel van Klaus Schwab ondersteunt? Indien dit het geval is, doet zij dat dan namens de Nederlandse regering? Indien ze deze visie niet steunt, waarom niet, en waarom neemt ze dan wel deel aan WEF-meetings die deze visie als uitgangspunt nemen?
De Minister heeft niet deelgenomen aan de Special Meeting on the Middle East in the Fourth Revolution.
Uit deze brief blijkt de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking lid te zijn van de Middle East and North Africa Stewardship Board van het WEF, kunt u uitleggen sinds wanneer zij hiervan lid is? Op wiens initiatief en sinds wanneer? Is dit op persoonlijke titel of doet zij dit namens de Nederlandse regering? Wat is de doelstelling van de MENASB? Uit een uitnodiging voor een meeting van 25 augustus 2020 blijkt de Minister ook lid te zijn van de Regional Action Group for the Middle East and North Afric: hoe verhoudt zich deze RAG-MENA tot de MENASB? Kunt u alle documenten betreffende de MENASB en RAG-MENA met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet? Diezelfde uitnodiging voor de meeting van de RAG-MENA van 25 augustus roept vragen op over de relatie tussen het WEF en de soevereine staten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, zijn deze allen lid van deze groep? Kunt u een lijst geven van alle deelnemers aan deze RAG? Hoe kan deze actiegroep beleid bepalen voor deze landen? Of is dat niet de bedoeling van deze meetings? Mocht dat laatste het geval zijn, waarom heten ze dan Action Group? Uit een uitnodiging van 7 juli 2020 voor de meeting van 15 juli 2020 blijkt dat «a number of members» de «Principles of Stakeholder Capitalism» hebben «endorsed»: heeft de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dat ook gedaan? Zo ja, namens wie? Zo nee, waarom niet? Kunt u deze Principles met de Kamer delen? Uit dezelfde uitnodiging van 7 juli 2020 blijkt men eerder gesproken te hebben over de «supply chain» in de MENA-regio: kunt u aangeven waarom dit onderwerp toen op de agenda stond?
De Minister was hiervan lid sinds 2019 tot haar aftreden in september 2021. Ze was bij deze initiatieven betrokken namens het kabinet vanuit haar rol als Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Voor de overige vragen verwijs ik u naar de website van het WEF.
Wat betekent het dat het Forum «will closely work with your team to develop a personalized agenda aimed at having maximum impact for you and your ministry?» Wat wordt hier bedoeld met «personalized»? Hoezo «for you»? Betekent dit dat het lidmaatschap van deze club op zijn minst gedeeltelijk een persoonlijke zaak is, los van het ministerschap om?
Nee, dat is niet het geval. «Personalized» heeft betrekking op de onderwerpen die voor de Minister voor BHOS relevant zijn, waarbij opgedane werkervaring in vorige functies relevant kan zijn.
Kunt u alle documenten gerelateerd aan communicatie met en activiteiten van de MENASB met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Naast de in de bijlage bij Kamerbrief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162) gevoegde documenten beschik ik niet over deze communicatie.
Kunt u alle namen van deelnemers aan MENASB met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Vanwege privacyoverwegingen kan ik deze lijst niet delen, anders dan die op de website van het WEF beschikbaar is.
Waarom zijn behalve Mirek Dusek de namen minstens twee mede-ondertekenaars hier onzichtbaar gemaakt?
Vanwege de bescherming van persoonsgegevens.
Bent u bekend met de brief van Borge Bende van het WEF waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de High-Level Group virtual meeting van 11 november 2020?11
Ik ben bekend met de brief van Borge Bende over deelname aan de High-Level Group virtual meeting van 11 november 2020.
Klopt het dat de Minister lid is van een High-Level Group Humanitarian and Resilience Investing Initiative?
Minister Kaag was lid van deze groep vanaf de lancering in 2019 tot haar aftreden in september 2021. Zij was lid vanuit haar verantwoordelijkheid als Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking mede gezien haar ervaring in eerdere posities.
Zo ja, sinds wanneer is de Minister daarvan lid? En namens wie?
Zie antwoord vraag 74.
Hoe vaak komt deze High-Level Group bijeen? Is de Minister bij al deze meetings aanwezig geweest? Zijn er ook ambtenaren bij dit initiatief betrokken? Zo ja, op welk niveau in de organisatie, en hoeveel?
Deze High Level Group is gedurende bovengenoemde periode twee keer bijeen gekomen. De Minister heeft daarvan één keer deelgenomen. De andere keer werd zij vervangen door de Plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking.
De uitnodiging bevat een lijst van «key areas» waar de «engagement» van de Minister volgens het WEF nodig is. Daaruit blijkt dat er allerlei projecten lopen. Kunt u aangeven hoeveel projecten er onder deze High-Level Group actief zijn? Bij hoeveel projecten is de Minister betrokken? Is de indruk juist dat het WEF de Minister aan het werk kan zetten? Indien ja, wordt de Minister dan door het WEF betaald voor haar projecttaken? Indien nee, hoe moet de sturende taal van deze brief dan begrepen worden? Kunt u uitleggen hoe de projecten van deze groep zich verhouden tot het Nederlands belang, het regeerakkoord, het kabinet en het parlement? Er blijkt uit deze lijst een «Organizational Readiness Playbook» te bestaan ontwikkeld door «BCG and SDC/ECHO», kunt u dit Playbook met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitleggen wat BCG en SDC/ECHO betekenen? Er wordt ook gesproken over een «broader community», een «ecosysteem», «stakeholders»: kunt u aangeven wat hiermee wordt bedoeld? Zo nee, waarom niet? GIB Asset Management heeft volgens de uitnodiging een white paper opgesteld, kunt u uitleggen wat de rol is van GIB Asset Management in het proces van deze High-Level Group? Van wie heeft GIB AM deze opdracht gekregen en door wie wordt ze betaald?
Deelname van de Minister aan activiteiten van het WEF zijn behulpzaam bij de ontwikkeling en de uitvoering van haar beleid. Er is geen sprake van een opdrachtgeversrol, evenmin van betaling.
Bent u bekend met de niet ondertekende uitnodiging van het WEF waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de inaugural Global Technology Governance Summit te San Franscisco op 6/7 oktober 2020?12
Ja.
Heeft de Minister deelgenomen aan deze Summit?
De Minister heeft niet deelgenomen aan deze Summit.
Is de Minister toegetreden tot het Centre for the Fourth Industrial Revolution Global Network dat blijkbaar actief is in 12 landen, met deelname van «hundreds of leading institutions»? Wat is de positie van Nederland in dit Centre? Wordt daar Nederlands belastinggeld aan besteed? Zo ja, hoeveel? Wat is het doel van het Centre?
Nee, de Minister is niet toegetreden tot dit Centre for the Fourth Industrial Revolution Global Network, en heeft daarin dus geen positie ingenomen. Ook is geen sprake van betalingen van Nederland aan dit Centre.
Uit de uitnodiging blijkt dat het WEF de Vierde Technologische Revolutie in verband brengt met de noodzaak om wereldwijd informeel samen te werken tussen zakenleven, regeringen, academia, en civil society; en dat er «rapid experimentation» is vereist met «new governance models», bent u het met deze visie eens? Zo ja, hoe ziet u de rol van Nederland in deze «informele samenwerking»? Wat zijn de «new governance models» waarmee geëxperimenteerd moet worden? Hoe verhouden die zich tot de democratie als «governance model»?
Nederland kan een constructieve partner zijn bij het helpen aanpakken van wereldwijde vraagstukken. Voor de precieze betekenis van de genoemde new governance models verwijs ik u naar het WEF.
Kunt u alle documenten betreffende deze Summit en het Centre met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over documenten betreffende deze Summit.
De Summit is volgens de uitnodiging bedoeld voor «high-level leaders» uit de industrie, de regeringen, civil society en de technologiesector «[to] co-design transparant and inclusive frameworks» betreffende artificial intelligence in allerlei sectoren, het delen van data, een digital coin, en space and synthetic biology: kunt u aangeven wat dit voor «frameworks» zijn, en kunt u alle gerelateerde documenten delen? Spelen deze «frameworks» een rol in het ontwikkelen van Nederlands beleid? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd beschik ik niet over deze informatie omdat de Minister daarbij geen rol heeft gespeeld.
Kunt u aangeven of «high-level» «leadership» een rol speelt in de «new governance models» waarvan hier sprake is? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Voor de bedoeling achter deze verwoording door het WEF kan ik geen nadere toelichting geven.
Bent u bekend met de email van het WEF van 15 juli 2020 waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de tweede virtuele meeting van de Global Action Group op 15 september 2020?13
Ja ik ben bekend met de email van 15 juli 2020 van het WEF met de uitnodiging voor de virtuele meetings van de Global Action Group.
Uit deze uitnodiging blijkt dat de vorige meeting een week eerder plaatsvond, betekent dit inderdaad dat deze GAG wekelijks vergadert? Sinds wanneer? Bestaat de GAG nog en wie is er nu namens Nederland lid? Wie is Minister Kaag opgevolgd toen ze als Minister was teruggetreden?
De Global Action Group vergaderde maandelijks. Minister Kaag is niet opgevolgd in deze groep.
De GAG blijkt zich bezig te houden met een dialoog gericht op maatregelen om publiek-private partnerschappen te versterken, commitment te creëren voor een «global social contract» en «humanitarian frameworks» te versterken: kunt u uitleggen wat wordt bedoeld met het versterken/verdiepen van publiek-private partnerschappen? Wat is de rol van de Nederlandse staat daarin? Hoe verhoudt zich dit idee tot de «new governance models» die het WEF voorstaat? Wat wordt bedoeld met een «global social contract» en welke visie heeft de Nederlandse regering daarop? Wat is de rol van de Nederlandse democratie in het vormgeven van zo’n «global social contract»? Wat zijn «humanitarian frameworks»?
De GAG is, zoals ook veel andere initiatieven van het WEF, gericht op de uitwisseling van ideeën en ervaringen door vertegenwoordigers van zowel de private als de publieke sector. Nederlandse bewindspersonen kunnen daaraan een bijdrage leveren. Voor de bedoeling achter de door het WEF gekozen verwoording kan ik geen toelichting geven.
De uitnodiging spreekt de verwachting uit dat de volgende meetings zullen bijdragen aan het identificeren van stappen die tot een «common cause among stakeholders» zullen leiden, «for rebuilding in a more sustainable and equitable manner»: betekent dit dat de GAG de gezamenlijke agenda van de deelnemers coördineert voor de Great Reset? Zo nee, waarom niet? Wie zijn deze «stakeholders»? Kunt u een lijst met namen verschaffen van deelnemers van het GAG?
Voor de bedoeling achter de door het WEF gekozen verwoording kan ik geen toelichting geven. Vanwege privacyoverwegingen kan ik deze lijst niet delen, anders dan die op de website van het WEF beschikbaar is.
Klopt het dat het GAG een forum is dat actief de agenda bepaalt voor Nederlands beleid en voor diepgaande hervormingen van de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat klopt niet. De GAG is, zoals ook veel andere initiatieven van het WEF, gericht op de uitwisseling van ideeën en ervaringen door vertegenwoordigers van zowel de private als de publieke sector. Nederlandse bewindspersonen kunnen daaraan een bijdrage leveren.
Kan de Kamer alle documenten betreffende deze meeting ontvangen, inclusief de zgn. «readout of the dialogue» en alle «additional insights» die de Minister met de GAG heeft gedeeld? Zo nee, waarom niet?
De «readout» is bij deze kamerbrief gevoegd, verder beschik ik niet over stukken over deze bespreking.
Bent u bekend met de email van het WEF van 24 september 2020 waarin Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de vierde virtuele meeting van de Global Action Group op 3 december 2020?14
Ja ik ben bekend met de email van 24 september 2020 van het WEF met de uitnodiging voor de virtuele meetings van de Global Action Group.
Uit deze uitnodiging blijkt dat de vorige meeting vooruitgang werd geboekt in het formuleren van drie principes voor een geopolitieke «reset», namelijk: wereldwijde samenwerking versterken, publiek-private partnerschappen verdiepen, en «rebuild sustainably», is dit correct? Kunt u aangeven of de geopolitieke reset gelijkstaat aan de door het WEF gepropageerde Great Reset? Zijn de wereldwijde samenwerking en de publiek-private partnerschappen identiek aan de «new governance models» die het WEF voorstaat? Verwijst het derde principe, «rebuild sustainably» naar Build Back Better en naar de Sustainable Development Goals?
Ik kan u geen uitleg geven over de precieze betekenis van deze verwoording door het WEF.
Uit deze uitnodiging blijkt dat het WEF sterk gelooft in de noodzaak «to renew and revitalize systems of cooperation» en in de rol van «leaders», en deze principes ten grondslag legt aan de GAG: betekent dit dat de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deze principes deelt? Zo ja, waarom? Indien nee, waarom neemt zij dan deel aan deze GAG onder deze voorwaarden?
Nee, dat betekent niet dat de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deze principes deelt. Doel van deelname is de uitwisseling van ideeën en inzichten.
Uit de uitnodiging blijkt dat de Minister gezien wordt als een belangrijke stem en dat haar «leadership» een «integral part» is van de «community»: hoe verhoudt de zeer directe sturing die het WEF geeft aan de deelnemers aan zijn projecten en actiegroepen zich met de rol van Minister Kaag als lid van de Nederlandse regering? Legt zij over de sturing die zij vanuit het WEF en de projecten en actiegroepen ontvangt verantwoording af in het kabinet en in het parlement?
Deelname van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan deze activiteiten draagt vanuit haar verantwoordelijkheid bij aan het beleid van de Nederlandse regering. Er is daarbij geen sprake van sturing vanuit het WEF.
Waar ligt de loyaliteit van de Minister meer: bij het WEF en zijn projecten en actiegroepen, of bij de Nederlandse regering? Of ziet de Minister hier wellicht geen verschil?
De Minister is als lid van de Nederlandse regering betrokken bij voor haar relevante activiteiten. De initiatieven van het WEF kunnen daar onderdeel van uit maken.
Bent u bekend met de e-mail van het WEF van 3 juni 2020 waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan een virtuele meeting van de Regional Action Group MENA op 19 juni 2020?15
Ja ik ben bekend met de e-mail van het WEF van 3 juni 2020 met de uitnodiging voor deelname aan virtuele meeting van de Regional Action Group MENA.
Deelt u de mening dat uit deze email blijkt dat begin juni, nog geen half jaar in de zogenaamde pandemie, het WEF ervan uitging dat «COVID-19» een disruptieve uitwerking had op economieën en zelfs de «nature of work» in fundamentele wijze beïnvloedde? Waarom meende het WEF blijkbaar dat het noodzakelijk was («imperative») om te werken aan «re-skilling and upskilling of the Arab workforce»? Kunt u uitleggen hoe het mogelijk was dat het WEF de noodzaak voor fundamentele veranderingen al zo vroeg kon zien aankomen? Kunt u uitleggen wat het RAG bedoelt met de «Arab workforce»? Hoe verhoudt deze «Arab workforce» zich tot de MENA regio?
Ik kan u geen nadere uitleg geven over deze verwoording door het WEF.
De uitnodiging spreekt van een Primary Engagement Manager die blijkbaar verantwoordelijk is voor het organiseren van «calls to action»: kunt u uitleggen wat een Primary Engagement Manager is, en in welke verhouding de Minister staat tot een dergelijke PEM?
De Minister heeft hierbij geen rol gespeeld.
Bent u bekend met de e-mail van Cody Feldman van het WEF van 25 september 2020 waarin Minister Kaag wordt bedankt voor haar deelname en het delen van haar «extremely valuable insights» met de Forum «community» en het publiek tijdens de WEF Sustainable Development Impact Summit 2020?16
Ja ik ben bekend met deze e-mail van het WEF op 25 september 2020.
Wie is Cody Feldman en wat is zijn relatie met de Minister?
Cody Feldman heeft vanuit zijn betrokkenheid bij het WEF contacten gehad met de Minister.
Kunt u de «summary and key takeaways» van deze sessie met de Kamer delen?
De sessie staat online: Countering COVID-19 Shocks in Fragile Contexts > Sustainable Development Impact Summit | World Economic Forum (weforum.org)
Uit deze uitnodiging blijkt dat er een Great Reset Portal bestaat met daarin informatie over de «multistakeholder projects that shape sustainable, equitable and inclusive recovery strategies»: kunt u uitleggen waarom een dergelijke Great Reset Portal bestaat? Op wiens initiatief en wanneer is die ingericht? Wie beheert deze Portal? Moet de Minister betalen voor toegang tot de Portal?
Deze website is een initiatief van het WEF. De Minister draagt hier niet financieel aan bij.
Kunt u een lijst van deelnemers aan de Summit met de Kamer delen? Is de Summit onderdeel van een project of actiegroep waarvan de voormalig Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking lid is?
Deze lijst is beschikbaar op de website van het WEF: Countering COVID-19 Shocks in Fragile Contexts > Sustainable Development Impact Summit | World Economic Forum (weforum.org)
Kunt u een lijst geven van alle actiegroepen, projecten, summits en soortgelijke bijeenkomsten en groepen waarbij zij betrokken is?
Hiervoor verwijs ik u naar de kamerbrief en de bijlagen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162).
Wie heeft de Minister in al die rollen opgevolgd na haar vertrek als Minister? Gaat Minister Kaag deze rollen weer opnemen nu zij is teruggekeerd als Minister? Of is het misschien zo dat zij deze rollen op persoonlijke titel vervuld en dus lid bleef van al deze gremia ook na haar ministerschap?
De Minister vervulde deze rollen vanuit haar verantwoordelijkheid als Minister voor BHOS. Haar rollen kwamen te vervallen bij haar aftreden. Zij is niet opgevolgd. In haar nieuwe positie als Minister van Financiën is nog geen sprake geweest van nieuwe rollen in dit kader.
Transactiekosten die ten koste gaan van de uitkering van uitkeringsontvangers in het buitenland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de transactiekosten, die in rekening gebracht worden bij mensen met een uitkering bij het UWV die in het buitenland wonen, bijvoorbeeld mensen die in Turkije woonachtig zijn?
Ik ben bekend met het signaal dat uitkeringsgerechtigden met een rekening bij een Turkse bank een lager bedrag krijgen bijgeschreven dan dat UWV overmaakt. Ook ben ik bekend met dat er transactiekosten door banken in rekening kunnen worden gebracht als er een overboeking gedaan wordt naar een land buiten de Single Euro Payments Area (SEPA).
Klopt het dat deze transactiekosten verband houden met het feit dat het UWV sinds 8 november 2021 overgestapt is op het betalingssysteem Target-2? Is hier bij de overgang voldoende rekening mee gehouden?
Dit klopt, betalingen van UWV naar Turkije gaan sinds 8 november 2021 via het Target-2 systeem. Dit is een interbancair Europees betalingssysteem voor de verwerking van eurobetalingen. Met de overgang naar Target-2 zijn er Turkse banken die andere kosten voor de betalingen van het UWV naar Turkije berekenen.
De reden voor de overstap is dat de oude manier van betalen sterk verouderd was. UWV was de laatste partij in Nederland die op de oude manier betalingen deed. Alle banken in Nederland maken gebruik van het Target-2 systeem, en UWV voert alle betalingen naar een bankrekening buiten het SEPA gebied nu ook op dezelfde wijze uit via dit systeem.
Bij de transitie naar Target-2 was bekend dat er mogelijk gevolgen konden zijn voor de uitkeringsgerechtigden, maar voor UWV was de impact per bank of per rekeninghouder niet te duiden. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV.
Waarom is het UWV overgestapt op Target-2? Hoe verhoudt dit zich tot het eveneens bestaande Single Euro Payments Area (SEPA)-betalingssysteem?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uitkeringsgerechtigden bij het UWV door de overgang nu enkele tientallen euro’s per maand minder aan uitkering ontvangen?
UWV heeft het signaal gekregen dat twee grote Turkse banken sinds de overstap naar Target-2 (meer) kosten in rekening brengen voor ontvangen betalingen. De bank rekent hier mogelijk kosten voor door aan de klant, op basis van de bankvoorwaarden en het type bankrekening van de klant.
Houdt dit ook verband met banken die nu, vanwege Target-2, hogere kosten in rekening brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het bekend voor welke landen en banken dit geldt? Zijn er ook banken die deze extra kosten niet in rekening brengen? Hoe kunnen deze andere banken beter in beeld gebracht worden bij de uitkeringsgerechtigden?
De overgang naar het Target-2 systeem raakt geen andere klanten van UWV want betalingen naar andere landen buiten het SEPA gebied gingen al via Target-2. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV. De klant krijgt het bedrag op de betaalspecificatie in Euro gestort, het bedrag dat de bank inhoudt, ziet UWV niet.
Er is alleen iets te zeggen over de totale export van uitkeringen naar Turkije in 2020. Mogelijke dat een deel van deze personen te maken krijgt met hogere doorberekende bancaire kosten.
Los van de overstap naar Target-2 zijn er signalen dat Turkse banken relatief hoge transactiekosten rekenen voor overboekingen uit Nederland. Dit geldt ook voor andere transacties dan UWV uitkeringen.
Ook bij betalingen naar andere landen buiten het SEPA gebied kan het voorkomen dat een bank kosten in rekening brengt. In welke gevallen dit voorkomt en de hoogte van die kosten zijn niet bekend.
Hoe groot is de groep die getroffen wordt door deze hogere transactiekosten en is deze doelgroep goed in beeld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel extra kosten gaan hiermee gepaard per uitkeringsgerechtigde?
Zie antwoord vraag 6.
Gelden deze extra kosten ook voor andere sociale uitkeringen, toeslagen dan wel voor pensioenen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u de getroffen groepen en de extra kosten goed in beeld? Zo nee, kunt u hier onderzoek naar doen?
Hoewel het vervelend is dat uitkeringsgerechtigden met een Turkse bankrekening vanaf november jl. extra kosten in rekening gebracht krijgen, is geen rol weggelegd voor het Ministerie van SZW. De oorzaak van het doorberekenen van kosten is gelegen in de bankvoorwaarden en het is niet aan SZW om daarover met de banken in overleg te treden. Het is aan banken zelf om te bepalen welke kosten zij rekenen voor een buitenlandse overboeking. UWV heeft geen invloed op de (hoogte van de) kosten die de begunstigde banken in rekening brengen, niet in de oude en niet in de nieuwe situatie. Het klant contact centrum van UWV verwijst de klant met vragen hierover naar de eigen bank.
Nederland heeft een efficiënt betalingsverkeer en ook binnen het eurogebied worden betalingen efficiënt verwerkt. Internationale betalingen kunnen echter kostbaar en tijdrovend zijn doordat de verschillende systemen achter het verwerken van de betalingen niet goed op elkaar zijn aangesloten. In 2020 heeft de G20 daarom het verbeteren van grensoverschrijdende internationale betalingen tot prioriteit gemaakt en een routekaart opgesteld met 19 bouwstenen voor het verbeteren van grensoverschrijdende betalingen.1
Eén van de doelstellingen waarop de routekaart is gebaseerd, is om de kosten van grensoverschrijdende betalingen omlaag te brengen. Andere doelstellingen zijn onder andere het vergroten van inclusiviteit, transparantie en snelheid. De Nederlandsche Bank is namens Nederland actief betrokken en neemt deel aan de werkgroepen die zijn gestart om elementen van de routekaart verder uit te werken en met oplossingen te komen. Verschillende private partijen, zoals banken, zijn hier ook bij betrokken omdat het realiseren van verbeteringen internationale samenwerking vereist van private en publieke partijen. De routekaart zal de komende jaren op internationaal niveau verder worden uitgevoerd.
Welke actie kunt u ondernemen om deze extra transactiekosten weer ongedaan te maken? Bent u bereid om zich ervoor in te spannen dat mensen in het buitenland er niet financieel op achteruit gaan vanwege de wijziging van het betalingssysteem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hierover in overleg gaan met de Nederlandse en buitenlandse banken die dit betreft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hierover in overleg gaan met de toezichthouders op de banken, De Nederlandsche Bank (DNB), de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Bankautoriteit (EBA)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze hogere bankkosten betrekken bij het samenstellen van koopkrachtplaatjes (mede door het Centraal Planbureau (CPB) en het Nibud)? Zo nee, waarom niet?
De koopkrachtontwikkeling van huishoudens die buiten Nederland wonen wordt niet meegenomen in de koopkrachtplaatjes van het CPB en SZW. Dat komt onder andere omdat deze mensen belasting betalen in het land waarin zij woonachtig zijn, en de koopkrachtplaatjes alleen kijken naar het Nederlandse belastingstelsel. Bovendien heeft een deel van de uitkeringsgerechtigden te maken met hogere bankkosten. Dergelijke kosten kunnen dan ook niet worden meegenomen in de koopkrachtplaatjes.
Berichten omtrent de ineffectieve besteding van coronagerelateerde opleidingssubsidies. |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over ineffectieve besteding van 200 miljoen euro voor het omscholen van mensen die hun baan kwijt zouden raken door de coronacrisis?1 2
Ja
Waarom is er gekozen voor een constructie waarbij de snelst ingediende aanvragen werden gehonoreerd in plaats van scherper te kijken naar het nut en de noodzaak van (subsidie voor) een opleiding?
Voor de eerste twee aanvraagtijdvakken van de tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing zijn aanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld. Voor het derde tijdvak is de behandelvolgorde door loting bepaald. Loting geeft alle aanvragers een gelijke kans en is niet gevoelig voor vertraging bij het indienen van de aanvraag door mogelijke (ict)-problemen. Loting kost iets meer tijd dan behandeling op volgorde van binnenkomst, maar nog steeds veel minder tijd dan een kwalitatieve beoordeling van de aanvragen zou kosten. Beide methoden zijn gekozen omdat daarmee snel scholingsaanbod beschikbaar kon worden gesteld. Snelheid was belangrijk omdat het om een tijdelijke crisismaatregel ging, die is ingezet om de gevolgen van de coronacrisis zoveel mogelijk te beperken. Zowel aan de opleiders als aan het aanbod zijn overigens wel kwaliteitseisen gesteld, waaronder de eis dat het aanbod relevant moest zijn voor de arbeidsmarkt.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvragen is destijds niet gekozen, omdat de ervaring leert dat dit veel tijd kost. De uitvoeringsorganisatie had daar op dat moment geen capaciteit voor.
Hoe beoordeelt u het feit dat sectoren die kampen met structurele personeelstekorten, zoals de zorg, soms onvoldoende toegang hadden tot de subsidie vanwege de hiervoor benoemde constructie?
De subsidieregelingen die vallen onder NL Leert Door zijn opgezet aan het begin van de coronacrisis, toen nog onduidelijk was wat de mogelijke gevolgen zouden zijn en er grote werkloosheid dreigde te ontstaan. In die omstandigheden is er voor gekozen om iedereen te ondersteunen die als gevolg van de crisis zijn baan had verloren of mogelijk zijn baan dreigde te verliezen. Bij zo’n brede doelstelling past een breed en divers aanbod van scholing, ontwikkeladvies en ondersteuning. De regelingen bieden kansen aan werkenden (inclusief zelfstandigen) en werkzoekenden om zich te heroriënteren op hun loopbaan via ontwikkeladviezen, om zich bij te scholen of om, via de maatregelen NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk, meer op maat gemaakte ondersteuning te krijgen voor behoud van werk of het maken van een overstap naar toekomstig werk. De regelingen stonden ook open voor tekortsectoren zoals de zorg, techniek en ICT en worden ook door deze sectoren gebruikt. De regeling voor scholing en de regeling voor sectoraal maatwerk lopen nog door tot einde 2022 (administratieve afhandeling loopt nog door in de eerste maanden van 2023), de regeling voor ontwikkeladvies is afgelopen. Daarnaast is als onderdeel van het sociaal pakket door EZK een omscholingsregeling gemaakt, waarmee werkgevers financiële ondersteuning kunnen krijgen voor nieuwe medewerkers die zich laten omscholen naar een beroep in de techniek of ict. Deze regeling loopt dit jaar nog door.
Constaterende dat ruim de helft van het aanbod niet beschikbaar was voor mensen met mbo 3-niveau en lager, hoe gaat u invulling geven aan de opgave om deze groep om te scholen waar nodig?
De omvang van het aanbod zegt op zich nog niets over het bereik van het aanbod bij specifieke groepen. Bij het aanbod zitten bijvoorbeeld ook cursussen basisvaardigheden. De evaluatie van de regelingen zal leren hoe het bereik is geweest bij mensen met verschillende opleidingsachtergronden. Een eerste tussenrapport zal rond de zomer van 2022 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Op basis van een monitor kan nu wel al iets worden gezegd over de eerste twee tijdvakken, het derde tijdvak loopt dit hele jaar nog. Ongeveer 79 procent van de afgeronde minst omvangrijke scholingstrajecten (categorie A genoemd in de regeling) was op mbo-2 niveau. Van de iets omvangrijker scholing (categorie B) is ruim 44 procent afgerond op mbo-2 niveau. Zie voor meer informatie de Rapportage tweede peiling monitor online scholing3. Voor een verdere invulling van de opgave om praktisch opgeleiden verder te scholen zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe zorgen we ervoor, ook met het oog op bijvoorbeeld het aankomende Stimulering Arbeidsmarktpositie (STAP)-traject, dat toekomstige subsidies wel terecht komen bij de mensen, bedrijven en sectoren die het het hardst nodig hebben?
Met het STAP-budget worden drempels weggenomen waardoor het voor mensen toegankelijker wordt om scholing te financieren. Ten opzichte van de recent afgeschafte fiscale aftrek scholingskosten, hoeven scholingskosten met het STAP-budget niet langer te worden voorgeschoten, is er tot € 1.000 geen eigen bijdrage nodig en is voor scholing boven de € 1.000 direct duidelijk wat de eigen bijdrage is. Ook kunnen praktisch geschoolden ontwikkeladviezen aanvragen en is er hulp beschikbaar bij het aanvragen van STAP via de telefoon of fysieke locaties (UWV-kantoren, bibliotheken en regionale leerwerkloketten).
De beschikbaarheid van toegankelijke financiering via het STAP-budget is van groot belang, maar op zichzelf niet voldoende om alle groepen in staat te stellen om met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Het is bekend dat de meeste mensen leren op en van het werk. Dat geldt met name voor meer kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak, met inzet van werkgevers, sectoren, vakbonden, opleiders en publiek-private samenwerkingsverbanden in de regio’s. Het kabinet zet voortbouwend op de Routekaart voor leren en ontwikkelen4 in op een breed palet aan maatregelen om mensen te ondersteunen en bedrijven – onder meer via de SLIM-regeling – te stimuleren om te investeren in een sterke leercultuur op het werk. Daarbij komt ook de in het coalitieakkoord aangekondigde uitbreiding van de publieke financiering van scholing en ontwikkeling via het principe van leerrechten aan de orde. Dit principe houdt in dat er meer scholingsbudget beschikbaar komt voor mensen die minder initieel onderwijs hebben genoten.
Na inwerkingtreding van het STAP-budget start ook de monitoring en evaluatie van de regeling. Op deze manier verzamelt SZW inzichten over wie de regeling gebruikt en waaraan het STAP-budget wordt besteed, zodat waar wenselijk het STAP-budget zo nodig verder kan worden gericht.
Is er nu, na twee jaar leven met corona, meer zicht op waar de tekorten in de arbeidsmarkt het grootst zijn en waar omscholing zou kunnen helpen?
De economie trekt aan, waardoor de arbeidsmarkttekorten weer oplopen. Op basis van onderzoek van ROA en UWV zijn de tekorten met name groot in de zorg, het onderwijs en de techniek, maar ook in de horeca5. Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt staan er nog veel mensen aan de kant.
Bij het oplossen van krapte zijn de werkgevers en sectoren als eerste zelf aan zet. De werkgever kan het beste bepalen welke oplossingsrichting voor zijn of haar bedrijf het meest passend is om personeel te werven en te selecteren. De werkgever kan hierbij in gesprek treden met werknemers, onderwijsinstellingen en andere betrokkenen. Daar bovenop kunnen werkgevers gebruik maken van de dienstverlening in de 35 arbeidsmarktregio’s via de Werkgeversservicepunten. Een werkgeversservicepunt geeft werkgevers kosteloos advies en ondersteunt bij de werving en selectie van personeel.
Werkzoekenden en werkenden die met ontslag bedreigd worden kunnen daarnaast dienstverlening ontvangen vanuit 35 regionale mobiliteitsteams. Binnen deze teams gebruiken werkgevers, werknemers, onderwijs, gemeenten en UWV elkaars expertise en dienstverlening bij het bieden van gerichte ondersteuning naar nieuw werk, ook richting krapteberoepen. Gemeenten ontvangen daarnaast jaarlijks een budget van circa 675 miljoen ten behoeve van de re-integratie van mensen in de bijstand. Met de inzet van deze middelen kunnen gemeenten toekomstperspectief bieden aan de bijstandscliënt.
Het kabinet zet aanvullend in op (om)scholing om mensen in staat te stellen om zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt via een leven lang ontwikkelen (LLO). Zie ook de kamerbrief Routekaart leren en ontwikkelen waarnaar bij vraag 5 is verwezen.
De toename van het aantal treinstoringen. |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel over treinstoringen dat verschenen is in de Tubantia?1
Ja.
Wat is de oorzaak dat er door het hele land een forse stijging van het aantal treinstoringen te betreuren valt?
Uit cijfers van ProRail blijkt dat er in 2021 sprake is van een zeer lichte stijging van het aantal verstoringen met meer dan 10 minuten vertraging en uitgevallen treinen tot gevolg ten opzichte van 2020. Deze stijging bedraagt 2 à 3%, en is volgens ProRail voornamelijk te wijten aan de winterse omstandigheden in februari 2021 en de impact hiervan op het spoor. Noch NS, noch ProRail herkennen het beeld dat er in 2021 door het hele land sprake zou zijn van een forse stijging van het aantal treinstoringen ten opzichte van 2020.
Welke acties heeft u genomen en welke acties gaat u nemen om het aantal storingen terug te brengen? Indien u niets gaat doen, waarom doet u dan niets?
ProRail en NS rapporteren mij op een andere wijze dan waarop de cijfers genoemd in het artikel tot stand zijn gekomen. De afgesproken prestatie-indicatoren betreffen «Klanthinder als gevolg van storingen infra» (alleen ProRail) en drie gezamenlijke (zowel NS als ProRail) indicatoren voor reizigerspunctualiteit op het hoofdrailnet (op 5 en 15 minuten) en op de hogesnelheidslijn (5 minuten).
De prestatie-indicator «Klanthinder als gevolg van storingen infra» rapporteert het aantal storingen aan de infrastructuur die leiden tot veel en zeer veel hinder voor de dienstregeling van vervoerders en daardoor op reizigers en verladers. Met ProRail heb ik hiervoor een bodem- streefwaarde afgesproken. De bodemwaarde vormt de minimale prestatie die jaarlijks moet worden geleverd op een prestatie-indicator. De streefwaarde reflecteert de lange termijn doelstelling. De bodemwaarde betreft in dit geval een maximaal aantal van 520 storingen. De streefwaarde in 2021 bedroeg 470 storingen.
De prestatie-indicatoren voor reizigerspunctualiteit geven een indicatie van het percentage van de reizen dat met minder dan 5 of 15 minuten vertraging is verlopen. De bodemwaarden en streefwaarden luiden respectievelijk als volgt: reizigerspunctualiteit hoofdrailnet 5 minuten 88,9% en 91,5%, reizigerspunctualiteit hoofdrailnet 15 minuten 96,7% en 97,4%, reizigerspunctualiteit hogesnelheidslijn 5 minuten 82,1% en 84,2%.
ProRail en NS rapporteren over hun prestaties in 2021 via hun jaarverantwoordingen, welke ik uiterlijk op 1 maart ontvang en vervolgens met uw Kamer deel2. Ik kan niet vooruitlopen op de exacte resultaten over 2021, maar ik heb van ProRail en NS geen signalen ontvangen dat zij op deze prestatie-indicatoren slechter scoren dan de afgesproken bodemwaarden. De actuele prestaties kunt u bekijken op https://prestaties.prorail.nl. Op dit moment zie ik dan ook geen aanleiding om aanvullende acties te ondernemen.
Wat is de relatie tussen het tekort aan verkeersleiders bij ProRail en deze stijging?
Hoewel het tekort aan verkeersleiders bij ProRail in het uiterste en ongewenste geval kan leiden tot uitval van treinen, laat ProRail weten dat het aantal verstoringen met als oorzaak personeelsproblemen op de verkeersleidingposten slechts een zeer beperkt aandeel vormt van het totaal aantal verstoringen. Dit neemt natuurlijk niet weg dat – wanneer dit toch voorkomt – dit ongewenst is voor de reizigers, vervoerders en verladers die hier hinder van ondervinden. Ik heb u geïnformeerd over de aanpak van het tekort aan verkeerleiders in mijn brief van27 januari 20223.
Heeft u inmiddels contact gezocht met ProRail en NS? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat u dit doen? Wat zijn de uitkomsten van dit gesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel storingen zijn voor u acceptabel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat NS aangeeft vaker op tijd te hebben gereden dan een jaar eerder, terwijl het aantal storingen juist toegenomen is?
Verstoringen en reizigerspunctualiteit kennen een andere definitie waardoor het beeld kan afwijken. De prestatie-indicator reizigerspunctualiteit meet het percentage van de reizen (dus niet treinen) dat met minder dan respectievelijk 5 en 15 minuten vertraging is verlopen. Vertraging van treinen tijdens de daluren en/of op trajecten met een beperkter aantal reizigers zullen de prestatie-indicator reizigerspunctualiteit minder sterk beïnvloeden dan vertraging van treinen op drukke trajecten tijdens de spits. Ook kan het zo zijn dat een reiziger ondanks een vertraging op een deel van zijn of haar reis, wel zijn of haar overstap haalt en daarmee op de totale reis geen vertraging heeft. Een toe- of afname in het aantal storingen hoeft daarom niet automatisch een evenredig effect te hebben op de prestatie-indicator reizigerspunctualiteit.
Witwaspraktijken bij de landsadvocaat. |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de roep van een expert om Pels Rijcken te vervolgen voor witwassen? Wat vindt u van de bevindingen dat met gestolen geld rekeningen van Pels Rijcken zijn betaald?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. Aangezien het strafrechtelijk onderzoek nog lopende is, kan ik in het belang van het onderzoek geen inhoudelijke uitspraken hierover doen.
Kunt u een laatste stand van zaken geven omtrent de onderzoeken die nu nog lopen naar het handelen van notaris Oranje en het kantoor van de landsadvocaat?
Het strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de voormalig notaris is nog in volle gang. Daarbij geldt – net als bij ieder ander onderzoek – dat het OM ook kijkt naar de mogelijke betrokkenheid van andere (rechts-)personen. Verdere informatie over het strafrechtelijk onderzoek kan op dit moment in het belang van het lopende onderzoek niet gegeven worden. Ik wijs er bovendien op – zoals door mijn ambtsvoorganger gemeld aan uw Kamer op 13 augustus 20212 en 19 november 20213 – dat zowel door de Deken van de Haagse Orde van Advocaten als door Bureau Financieel Toezicht onderzoek is gedaan en dat deze toezichthouders de maatregelen hebben getroffen die zij noodzakelijk achtten.
Hoe staat het met het voornemen, zoals uitgesproken door uw voorganger tijdens het tweeminutendebat Juridische beroepen op 16 december 2022, om te komen met een commissie van experts die zou gaan kijken hoe de juridische advisering bij geschillen aan de Staat, en ook andere overheden, in de toekomst vorm moet krijgen? Is deze commissie al aangesteld? Wanneer worden de conclusies en de beleidsreactie verwacht?
De opdracht van deze commissie heeft mijn ambtsvoorganger bij brief van 19 november 2021 aan uw Kamer gestuurd.4 Het kabinet verwacht uw Kamer binnen afzienbare termijn over het instellingsbesluit en de samenstelling van de commissie te kunnen informeren.
Zou Pels Rijcken door een Bibob-toets komen als zij daar nu aan onderworpen zou worden, gezien de betrokkenheid van het kantoor bij de witwaspraktijken van notaris Oranje? Zo nee, waarom gaat de Staat dan vooralsnog nog steeds door het met afnemen van diensten van dit kantoor?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer bij brief van 19 november 2021 bericht een onderzoekscommissie in te stellen om advies uit te brengen over zowel de mogelijke positionering en vormgeving als de inhoudelijke reikwijdte van de advocatuurlijke dienstverlening aan de rijksoverheid. U verwijst in vraag 3 naar deze toezegging. Deze commissie wordt ook gevraagd zich uit te laten over de vraag welke eisen de Staat zou moeten stellen aan een advocatuurlijke dienstverlener vanwege diens bijzondere positie. Of het aangewezen is voor een eventuele opdrachtverlening een Bibob-toets uit te voeren, kan door de commissie worden betrokken in haar onderzoek. Ik zie nu geen aanleiding hierop vooruit te lopen. Daarbij is van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake was van betrokkenheid bij de fraude van de andere notarissen of van advocaten van het kantoor van de Landsadvocaat.
Snapt u dat het gek is dat een bedrijf als ING in 2018 voor 775 miljoen euro strafvervolging afkocht wegens nalatigheden bij voorkomen van witwassen, maar dat Pels Rijcken tot nog toe geen enkele sanctie is opgelegd, terwijl in het geval van Pels Rijcken toch ook beargumenteerd kan worden dat tekort is geschoten in de controle? Zo nee, waarom niet?
In het strafrechtelijk onderzoek naar ING Bank heeft het OM onderzoek gedaan naar jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Na afronding van het onderzoek heeft het OM toen besloten dat het afdoen van de strafzaak met een transactie ex art. 74 Wetboek van Strafrecht ter grootte van 775 miljoen euro – gelet op alle omstandigheden van het geval5 – een passende afdoening was. Die transactie is door ING Bank betaald en daarmee is het betreffende strafrechtelijk onderzoek naar ING Bank geëindigd.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de voormalig notaris en mogelijke andere verdachten nog in volle gang. Pas op het moment dat het onderzoek is afgerond en alle feiten en omstandigheden van het geval bekend zijn geworden, zal ten aanzien van eventuele verdachten een vervolgbeslissing worden genomen.
De aanvankelijke goedkeuring voor het aanblijven van de demissionair minister Infrastructuur en Waterstaat terwijl zij een lobbyfunctie voor de energiesector had aanvaard |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe u tot de «nadere politieke duiding» kwam dat Minister van Nieuwenhuizen niet aan kon blijven als Minister tot het einde van de bewindsperiode, nadat zij een lobbyfunctie had aanvaard?1 2
Zoals ik reeds uiteen heb gezet in antwoord op de Kamervragen van de leden Arib en De Hoop (beiden PvdA) en de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP), heeft voormalig Minister van Nieuwenhuizen mij op 23 juli 2021 ingelicht dat zij een nieuwe functie zou bekleden. Op 28 juli 2021 heeft zij in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Dit betreft een weging van alle omstandigheden van het geval. Mevrouw van Nieuwenhuizen is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is haar tevens ontslag verleend.
Kunt u aangeven met wie u heeft gesproken om tot deze «nadere politieke duiding» te komen?
In zijn algemeenheid word ik bij mijn werkzaamheden ondersteund door ambtenaren van het Ministerie van Algemene Zaken. Uiteindelijk ben ik als Minister-President aanspreekbaar op de genomen besluiten en onderliggende afwegingen.
Kunt u aangeven waar deze «nadere politieke duiding» precies uit bestond, naast de eindconclusie dat de Minister niet aan kon blijven en welke (politieke) overwegingen lagen daar aan ten grondslag?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u eventuele notities of memo’s over de positie van de Minister die hebben bijgedragen tot de «nadere politieke duiding» naar de Kamer sturen?
Er zijn hierover geen notities of memo’s opgesteld.
Kunt u aangeven met welke functionarissen u dit soort kwesties bespreekt op uw ministerie of in uw politieke omgeving?
Zie het antwoord op vraag 2.
Staat u nog altijd achter de uitspraak dat niemand van het demissionaire kabinet – buiten uzelf en de demissionair Minister – wist van de toekomstige lobbyfunctie, zoals u suggereerde tijdens de begrotingsbehandeling van Algemene Zaken 2022?3
Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik in reactie op een specifieke vraag van het lid Leijten gezegd dat er niet is gesproken over het vertrek van Minister van Nieuwenhuizen in de ministerraad.
Erkent u dat het ondertekenen van de brief dat de voormalig Minister zou kunnen aanblijven tot het einde van de demissionaire fase van het kabinet, maakt dat meerdere mensen op de hoogte moeten zijn geweest van uw standpunt dat er geen schijn van belangenverstrengeling bestond of dat er sprake was van een mogelijke integriteitsschending en kunt u aangeven wie welke functionarissen wisten van de ondertekende brief?
Het is mij niet bekend op welke brief u doelt. Ik heb geen brief ondertekend dat de voormalig Minister zou kunnen aanblijven tot het einde van de demissionaire fase van het kabinet. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het aanblijven van een Minister die al een lobbyfunctie heeft aanvaard en die desondanks bij geheime ministerraden over rijksbegrotingen aanwezig is vanuit het oogpunt van (de schijn van) belangenverstrengeling moreel onjuist is? Zo nee, waarom kon zij deze functies dan toch niet verenigen?
Zoals ik in het debat in de Tweede Kamer over de begroting van Algemene Zaken en de Koning heb gezegd is er geen sprake van een integriteitskwestie. Zie verder over de feitelijke gang van zaken het antwoord op vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het aanblijven van een Minister die al een lobbyfunctie heeft aanvaard en die desondanks bij geheime ministerraden over rijksbegrotingen aanwezig is het vertrouwen van mensen in de integriteit van het openbaar bestuur aantast? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u uitleggen hoe de verwijzing naar de niet-bindendheid van «het Blauwe Boek» en het niet naleven van afspraken die tot doel hebben de integriteit van het ambt van Minister te beschermen («Dat is helemaal niet verboden, want het Blauwe Boek is, zoals iemand net naar voren bracht, inderdaad een dringend verzoek en niet een harde wetmatigheid.») te rijmen is met uw dringende adviezen op bijvoorbeeld het naleven van coronaregels?
Er is geen relatie tussen de adviezen die met het oog op het bestrijden van het coronavirus worden gegeven en het Blauwe Boek.
Erkent u dat het niet handhaven van integriteitsregels – omdat ze «niet een harde wetmatigheid» zijn – ondermijnend werkt en het vertrouwen in de overheid schaadt? Zo nee, waarom niet?
Het is allereerst aan de betrokken oud-bewindspersoon zelf om op integere wijze vorm te geven aan een vervolgfunctie, binnen de grenzen van het recht, zoals de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uiteen heeft gezet in haar brief van 29 november 2021. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Eén daarvan is het verbrede lobbyverbod, dat per direct inging. Voor de andere maatregelen (draaideurverbod en een afkoelperiode van 2 jaar met verplichte advisering door een onafhankelijke commissie) is eerst wetgeving nodig. De voorbereiding daarvan is ter hand genomen. De verwachting is dat de Tweede Kamer eind 2022 het wetsvoorstel tegemoet kan zien.
Op welke wijze bent u voornemens in de toekomst om te gaan met solliciterende bewindspersonen en bewindspersonen die denken aan te kunnen blijven ook al is er al een nieuwe -conflicterende- functie aanvaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de toekomst zou ik een bewindspersoon in een dergelijke situatie eerder adviseren om onmiddellijk af te treden. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Zie tevens het antwoord op vraag 11.
Acht u het verstandig om in toekomstige situaties niet zelfstandig dit soort goedkeuringen te verlenen maar hierbij altijd in overeenstemming op te treden met bijvoorbeeld de Minister van Binnenlandse Zaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan de Minister-President, noch aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om al dan niet goedkeuring te verlenen voor het aanvaarden van een vervolgfunctie door een Minister of het aanblijven van een Minister nadien. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Zie tevens het antwoord op vraag 11.
Ziet u in dat als een dergelijke (soortgelijke) casus zich voordoet u direct de afweging moet maken dat het onhoudbaar is dat betreffende Minister aanblijft? Zo ja, waardoor?
Zie het antwoord op vraag 12.