De alarmerende staat van de Duitse dijken net over de grens |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het radioitem «Nederland wordt nog steeds bedreigd door overstromingsgevaar door nalatigheid van de Duitsers» dat Reporter Radio op zondag 5 juli jongstleden uitzond?1
Ja.
Is het waar dat een aantal dijken in Duitsland een overstromingsrisico van eens in de 30 jaar heeft, tegenover eens in de 30.000 jaar in Nederland? Zo ja, wat is uw mening ten aanzien van dit grote verschil?
Het verschil in overstromingskans kan ik niet bevestigen. In een rapport van de Duits-Nederlandse werkgroep hoogwater uit 2009 is voor de locatie Entenbusch voor piping een faalkans van 1/39 als een eerste inschatting genoemd. Daarna is onderzoek gedaan naar deze locatie waarbij grondmonsters gebruikt zijn. Hieruit is gebleken dat de faalkans voor piping verwaarloosbaar is.
De overstromingskans van 1/30.000 is de nieuwe norm die in 2017 zal gaan gelden in delen van het rivierengebied. Voor het Nederlandse deel van de huidige dijkring Ooij en Millingen is de nieuwe norm 1/10.000. Doel is om in 2050 overal aan de nieuwe normen te voldoen.
Samen met Nordrhein-Westfalen is Nederland dit jaar een studie gestart met als doel op basis van de nieuwe Nederlandse methodiek en nieuwe inzichten over kansen en gevolgen van overstromingen inzicht te krijgen in het huidige en toekomstige overstromingsrisico aan beide zijden van de grens. De invloed van een dijkdoorbraak in Duitsland op het overstromingsrisico en het gewenste beschermingsniveau in Nederland worden in de studie meegenomen.
Bent u van mening dat de alarmerende staat van de Duitse Rijndijk bij Xanten een groot gevaar vormt voor Nederland? Hoe groot schat u het gevaar in?
Het Duitse Deichverband, dat verantwoordelijk is voor het onderhoud van de dijken vanaf Xanten tot aan de grens met Nederland, heeft de dijken met mindere kwaliteit (waaronder Entenbusch) ondertussen versterkt. Bij Xanten resten nog twee versterkingsopgaven, waarvan de eerste in 2016 wordt afgerond en de tweede in 2019 wordt gestart. Na het voltooien van deze twee dijkversterkingsprojecten zijn alle dijken nabij Xanten versterkt en voldoet de Rijndijk bij Xanten aan de Duitse norm. Voor de relatie met de nieuwe Nederlandse norm zie antwoord 2.
Welke gebieden in Nederland lopen gevaar door de trage respons in Nordrhein-Westfalen? Zijn de waterschappen en de burgers hiervan op de hoogte? Zo ja, hoe beveiligen zij zich tegen het eventuele gevaar?
De gebieden met een potentieel significant overstromingsrisico als gevolg van een mogelijke dijkdoorbraak in Nederland staan op de kaarten die in het kader van de Richtlijn Overstromingsrisico zijn gemaakt en die voor het brede publiek beschikbaar zijn (zie hiervoor www.risicokaart.nl). Op deze kaarten staan ook de gebieden weergegeven die door overstromingen vanuit Duitsland potentieel kunnen overstromen. Deze gebieden zijn in het verleden ook in beeld gebracht in het Interregproject Viking, dat onder andere gericht was op de grensoverschrijdende samenwerking bij rampenbeheersing. Op het niveau van Duitse en Nederlandse waterschappen en crisisorganisaties bestaat een operationele samenwerking, waarbij regelmatig oefeningen worden gehouden.
Hoe zou u de samenwerking tussen Duitsland en Nederland op het gebied van waterveiligheid typeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De samenwerking tussen Duitsland en Nederland op het gebied van waterveiligheid verloopt positief en constructief. Zowel op het niveau van het stroomgebied van de Rijn als bilateraal met Nordrhein-Westfalen in het grensgebied.
Via de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) werkt Nederland sinds 1995 op het niveau van het gehele stroomgebied van de Rijn onder meer met Duitsland samen aan hoogwater. In 1998 is het Actieplan Hoogwater 1998–2020 opgesteld waarin concrete doelen en hoogwaterbeschermingsmaatregelen zijn vastgelegd. In 2013 is tijdens de ministeriële conferentie gezamenlijk geconstateerd dat er goede voortgang is geboekt met het uitvoeren van het Actieplan. Sinds 1995 is meer dan 10 miljard euro geïnvesteerd in bescherming tegen hoogwater in het Rijnstroomgebied, zowel op het gebied van preventie als op het gebied van bewustwording. Een goede illustratie voor de professionele internationale samenwerking op stroomgebiedniveau is de Thiess International River Price die de ICBR in 2014 heeft ontvangen.
Met Nordrhein-Westfalen werkt Nederland sinds 1997 samen aan een effectief overstromingsrisicobeheer in het grensgebied. Beide landen werken actief aan de bescherming tegen overstromingen. In Nederland ligt het accent op het uitvoeren van Ruimte voor de Rivier en dijkversterkingen en op het invoeren van nieuwe normen voor de dijken. In Duitsland ligt het accent op het verbeteren van de dijken en bovenstrooms op het aanleggen van retentiegebieden. De laatste jaren is de samenwerking met Nordrhein-Westfalen geïntensiveerd.
Tijdens de Hoogwaterconferentie eind 2014 in Nordrhein-Westfalen is gezamenlijk geconstateerd dat, als resultaat van de samenwerking, nu veel meer bekend is over hoe effecten van rivierkundige maatregelen doorwerken op de waterstand en stroomsnelheden benedenstrooms. Tijdens de conferentie onderstreepten beiden partijen het gemeenschappelijk belang van de grensoverschrijdende samenwerking. Concreet wordt de komende twee jaar een gezamenlijke studie uitgevoerd naar de overstromingsrisico’s in het grensgebied en de invloed die overstromingen die net bovenstrooms van Lobith ontstaan, zouden kunnen hebben op het beschermingsniveau in Nederland.
Ook op het gebied van rampenbeheersing is de samenwerking de laatste jaren geïntensiveerd, zodat de wederzijdse rampenbestrijders worden voorzien van adequate, grensoverschrijdende informatie en communicatie en gezamenlijk rampenoefeningen worden uitgevoerd.
Mede vanwege de samenwerking in de Duits-Nederlandse werkgroep Hoogwater weten de regionale partijen aan weerszijden van de grens elkaar ook bilateraal te vinden (onder andere provincie/Kreis, waterschappen/Deichverbände en gemeenten).
Wat zou er volgens u verbeterd moeten worden aan de samenwerking tussen Duitsland en Nederland wat betreft waterveiligheid? Hoe gaat u dit aan de vork prikken?
De positieve en constructieve samenwerking met Duitsland wordt voortgezet. Door gezamenlijke studies met Nordrhein-Westfalen en in ICBR verband zal beter inzicht ontstaan in de effecten van verschillen in uitgangspunten tussen het Duitse en Nederlandse waterveiligheidsbeleid en daar waar nodig en mogelijk zal worden toegewerkt naar uniforme parameters op stroomgebiedniveau. Een beter inzicht in en begrip van elkaars aannames en uitgangspunten aangaande klimaatverandering is hierbij een belangrijk onderwerp.
Is het waar dat Nederland 5 miljoen euro heeft geïnvesteerd in het overloopgebied Bislicher Insel? Zo ja, hoe is dat geld besteed? Bent u tevreden met die besteding?
In het kader van het IRMA (Interreg Rijn Maas) programma heeft Nederland 5 miljoen euro bijgedragen aan de aanleg van het retentiegebied Bislicher Insel. Het is een maatregel die is opgenomen in het Internationale Actieplan Hoogwater Rijn dat in 1998 door de Rijnministers is vastgesteld. De retentiemaatregel om de hoogwaterafvoeren te dempen, is al jaren geleden gereed gekomen. De maatregel bestond uit het terugleggen van een bandijk en het in delen verlagen van de oude bandijk, zodat het water zowel in de zomer als in de winter kan instromen in een oude Rijnarm als een bepaalde waterstand wordt overschreden. Deze waterstanden komen in de zomer echter veel minder vaak voor dan in de winter. Het overlaatgebied Bischlicher Insel is dus steeds beschikbaar voor waterberging ter vermindering van de hoogwater golf.
Het effect van de maatregel is meegenomen in de evaluatie van alle retentiemaatregelen die langs de Rijn worden uitgevoerd (zie www.iksr.org ICBR rapporten 199 en 200 uit 2012).
Destijds is meebetaald in het kader van de solidariteit en dat dient in het bredere kader te worden gezien van de realisatie van het gehele pakket aan maatregelen, die in het Actieplan Hoogwater worden gerealiseerd. Doel is het verlagen van de extreme waterstanden, wat voor Nederland een gunstig effect heeft.
Kunt u zich de door u ontraden motie Smaling (Kamerstuk 34 000 J, nr. 11) herinneren, ingediend tijdens het wetgevingsoverleg Water van 17 november 2014, welke om actie vraagt rond de betreffende dijkringen? Bent u bereid de motie, alhoewel verworpen, alsnog uit te voeren? Zo nee, wat is er dan sindsdien op dit gebied verbeterd waardoor de uitvoering van deze motie niet nodig zou zijn?
Deze motie kan ik mij herinneren. In de Kamerbrief (34 000 J, nr. 25) van 16 juni 2015 wordt de stand van zaken van de samenwerking met Duitsland toegelicht. Nordrhein-Westfalen heeft extra middelen beschikbaar gesteld om de resterende, reeds geplande, dijkversterkingen de komende jaren uit te voeren. Om te kunnen bepalen of en welke aanvullende maatregelen in het licht van onze nieuwe normering noodzakelijk zijn, wordt in de nieuwe studie met Nordrhein-Westfalen onderzocht of en hoe de sterkte van de Duitse dijken bijdraagt aan het toekomstige overstromingsrisico in Nederland. Op basis daarvan kan Nederland met Duitsland bespreken of en welke maatregelen wenselijk zijn, welke maatregelen Nederland treft en welke mogelijke aanvullende wensen Nederland aan Duitsland heeft.
Wat vindt u ervan dat het overloopgebied Bislicher Insel alleen in de winter water zal gaan opvangen? Was dat bekend toen Nederland 5 miljoen euro in dit overloopgebied investeerde?
Zie antwoord 7.
Vindt u ook dat de professionele aanpak van het deltaprogramma in Nederland schril contrasteert met de brakke internationale samenwerking op stroomgebiedniveau? Zo nee, waaruit zou dan moeten blijken dat dat niet het geval is?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het bericht “Russen: wel een Boek, niet van ons” |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Russen: wel een Boek, niet van ons»?1
Ja.
Is het rapport, waarvan melding wordt gedaan in dit bericht, door officiële Russische instanties opgesteld? Zo ja, door welke? Hebben Russische autoriteiten medewerking verleend aan het opstellen van het rapport? Is het rapport door officiële Russische instanties aangeboden aan de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) en/of aan het Joint Investigation Team (JIT)? Zo nee, zal de OVV of het JIT hierom verzoeken bij de Russische autoriteiten?
Het bericht in Novaya Gazeta stelt dat het gelekte rapport is opgesteld door «Russische ingenieurs, afkomstig uit het militair-industrieel complex». Om te voorkomen dat het kabinet de lopende onderzoeken doorkruist, doet het kabinet geen verdere navraag over de herkomst of inhoud van de publicatie van Novaya Gazeta en andere soortgelijke onderzoeken, maar laat dit aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid en het Openbaar Ministerie. Navraag bij het Openbaar Ministerie leert dat het rapport niet door Rusland via officiële kanalen aan hen is aangeboden. De Onderzoeksraad voor Veiligheid stelt desgevraagd dat «het onderzoek naar de oorzaak van de crash met vlucht MH17 in volle gang is. Gedurende het onderzoek geeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid geen inzicht in de informatie die al dan niet is verkregen ten behoeve van het onderzoek.»
De beantwoording van eerdere vragen over het bericht “Luchtalarmsirenes gaan verdwijnen” en het bericht “7 redenen waarom NL-alert de sirenes niet kan vervangen” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Opstelten (VVD) |
|
Klopt het dat juist bij een ramp netwerken en radio en televisievoorzieningen kunnen uitvallen, zoals bijvoorbeeld bij een grote elektriciteitsstoring? Realiseert u zich dat met het gebruik van NL-alert en waarschuwingen via radio en TV de netwerken in de lucht moeten zijn?1 2
Bij een ramp en/of een (grote) elektriciteitsstoring kunnen de communicatiemiddelen ten behoeve van het waarschuwen en informeren van de bevolking, zoals het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS), NL-Alert, de regionale calamiteitenzenders via radio en tv, de website www.crisis.nl, sociale media en de websites van veiligheidsregio, op enig moment geheel of gedeeltelijk uitvallen. Al deze middelen zijn immers afhankelijk van het elektriciteitsnet. Alle middelen hebben hun eigen back-up voorzieningen in geval van een grote elektriciteitsstoring. Het spreekt voor zich dat de grenzen van deze back-up voorzieningen op enig moment bereikt worden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen enkele storing in het systeem van NL-alert plaatsvindt, zodat mensen niet te laat of helemaal niet worden gewaarschuwd?
Storingen zijn bij geen enkel omschreven middel uit te sluiten. NL-Alert maakt gebruik van alle in Nederland beschikbare mobiele telecomnetwerken. In de keten vanaf de verzending van een NL-Alert bericht in de meldkamer tot aan de verzending vanuit het mobiele telecomnetwerk zijn waarborgen ingebouwd tegen storingen, zoals uitwijklocaties, noodstroomvoorzieningen en het regelmatig testen van apparatuur.
Betekent het dat u het bezit en gebruik van een mobiele telefoon verplicht stelt, aangezien voor het gebruik van NL-alert het bezit van een geschikte mobiele telefoon noodzakelijk is? Zo ja, gaat u dit dan vergoeden?
Neen. Zoals aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer van 25 maart 2015 (lid Krol) moeten voldoende burgers met het totaalpakket crisiscommunicatiemiddelen bereikt kunnen worden bij alle soorten incidenten, rampen of crises. Voor het overgrote deel van de bevolking is het gebruik van mobiele communicatieapparatuur nu meer en meer een vast onderdeel van het dagelijkse leefpatroon. Dit neemt niet weg dat er aandacht is voor enkele specifieke doelgroepen, zoals ouderen die zelf niet direct gebruik maken van mobiele communicatiemiddelen. Bij de doorontwikkeling de komende jaren van het pakket crisiscommunicatiemiddelen is er aandacht voor de wijze waarop deze groepen het beste bereikt kunnen worden.
Hoe worden mensen bereikt die van buiten de gealarmeerde regio naar de gealarmeerde regio toe gaan? Deelt u de mening dat voor een effectief lokaal gebruik van NL-alert iemand thuis moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veel mensen zullen via nieuwssites, chatfaciliteiten en sociale media steeds vaker tijdig op de hoogte zijn van het feit dat zich in een bepaald gebied een calamiteit, ramp of crisis heeft voorgedaan. Ook brengen mensen elkaar via persoonlijk contact op de hoogte van zo’n gebeurtenis. Dit neemt niet weg dat ik het van essentieel belang acht dat een persoon die zich verplaatst naar een gebied waar een incident heeft plaatsgevonden, direct gealarmeerd wordt. Hiertoe is NL-Alert bij uitstek het aangewezen middel. Op het moment dat iemand een gebied binnen komt waar een NL-Alert alarmering van kracht is, ontvangt deze persoon onmiddellijk het bericht met het meest actuele handelingsperspectief. Dit komt door de achterliggende techniek van NL-Alert: het signaal wordt continue uitgezonden, maar wordt slechts eenmaal op een toestel getoond (totdat het bericht van inhoud verandert, dan komt het bericht weer binnen). Dit proces gaat door totdat de verzending van het bericht in de meldkamer wordt gestopt. Het is hierbij niet van belang of iemand thuis is of niet.
Waar baseert u de verwachting op dat de Wireless Emergency Alert (WEA)-standaard op nieuwe telefoons geïnstalleerd wordt? Betekent dit dat iedereen in Nederland in 2018 standaard een voor NL-alert geschikte telefoon krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Samen met de leveranciers van mobiele telefoons heb ik er de afgelopen jaren aan gewerkt om de WEA standaard op nieuwe telefoons te krijgen. Het is geen verwachting, maar inmiddels een feit dat de meeste grotere telefoonmerken WEA standaard op nieuwe telefoons hebben geïnstalleerd. De WEA standaard zorgt ervoor dat telefoons correct zijn ingesteld voor NL-Alert, zodat de burger niets meer hoeft in te stellen.
Gemiddeld koopt een persoon elke twee jaar een nieuwe mobiele telefoon, zodat mijn verwachting is dat de WEA standaard snel aan bereik in de Nederlandse markt zal winnen. Met leveranciers die WEA nog niet of niet correct ondersteunen, ben ik nog in gesprek.
Bent u het eens met de constatering dat rampen eigenlijk niet meer ’s nachts kunnen plaatsvinden, omdat veel mensen ’s nachts hun telefoon uitzetten, of telefoons zetten op de vliegtuigmodus, teneinde niet gestoord te worden in hun slaap en dus niet iedereen bereikbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De WEA standaard zorgt onder andere voor een alarmerend sirenegeluid en een specifieke trilling, die eveneens klinken als de telefoon op «stil» is gezet. Als de telefoon uit staat of op vliegtuigmodus, zal NL-Alert niet worden ontvangen. Het is niet te voorkomen dat alle huidige crisiscommunicatiemiddelen niet iedereen ’s nachts bereiken. In de genoemde doorontwikkeling van het pakket crisiscommunicatiemiddelen de komende jaren zal ik ook aandacht besteden aan het bereik in de nachtelijke uren.
Is het mobiele netwerk wel voldoende voorbereid op een ramp? Hoe beoordeelt u het signaal van de directeur van de Amerikaanse ramphulpverleningsdienst het Federaal bureau voor rampenbestrijding (FEMA) die waarschuwt dat tijdens een crisis mobiel breedband er juist regelmatig uitligt?
Analyses van FEMA van bijvoorbeeld de ramp door de orkaan Katrina en de aanslagen van 9/11 bevestigen dat de mobiele communicatiemiddelen overbelast kunnen raken. Deze overbelasting vindt plaats bij het reguliere telefoonverkeer en het internetverkeer over de telecomnetwerken. NL-Alert heeft geen last van overbelasting van de netwerken door de achterliggende techniek van NL-Alert, te weten cell broadcasting. NL-Alert kan ook bij overbelasting van de telefoon- en internetlijnen verstuurd en ontvangen worden.
Hoe beoordeelt u de constatering dat het idee achter NL-alert een aanvulling op de bestaande systemen is? Bent u het eens met de constatering dat het belangrijk is de diverse systemen (luchtalarm, radio/TV en NL-alert) naast elkaar te behouden teneinde een zo groot mogelijk deel van de bevolking te kunnen bereiken en een mogelijke onvoldoende werking van één van die systemen te kunnen ondervangen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 moeten voldoende burgers met het totaalpakket crisiscommunicatiemiddelen bereikt kunnen worden bij alle soorten incidenten, rampen of crises. Alle genoemde middelen zijn in die zin aanvullend op elkaar. Het bevoegd gezag zal op basis van de aard van een incident besluiten één of meerdere middelen in te zetten. In antwoord op vragen van uw Kamer van 25 maart 2015 (lid Krol) heb ik aangegeven dat het WAS in het totaalpakket crisiscommunicatiemiddelen overbodig wordt, onder meer omdat de andere middelen steeds meer burgers bereiken, de drempel om het WAS in te zetten erg hoog is en omdat het WAS in slechts een beperkt aantal gevallen kan worden ingezet.
Hoe is gezien het feit dat volgens onderzoek van de ANBO ca. 25% van de ouderen geen sociaal netwerk heeft om op terug te vallen en het feit dat ouderen met een zorgvraag steeds langer thuis wonen, waaronder ook mensen beginnende dementie die door hun aandoening niet alles onthouden of overzien te verenigen met uw opmerking dat het voor verminderd zelfredzamen belangrijk is met naasten te bespreken wat te doen in een dreigende noodsituatie? Neemt u dit mee in uw overleg met het Veiligheidsberaad, inzake het bereik van kwetsbare groepen?
In de genoemde doorontwikkeling van het pakket crisiscommunicatiemiddelen besteed ik de komende jaren aandacht aan de wijze waarop kwetsbare groepen het beste bereikt kunnen worden bij alle incidenttypen, in goed overleg met het Veiligheidsberaad. Zoals aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer van 25 maart 2015 (lid Krol), geldt voor verminderd zelfredzamen, nu en in de toekomst (dus met en zonder WAS), dat het belangrijk is met naasten (familie, buren en zorgverleners) te bespreken wat zij kunnen betekenen in geval van een (dreigende) noodsituatie. Uit onderzoek dat is uitgevoerd naar het bereik van NL-Alert, komt naar voren dat 86% van de mensen die een bericht ontvangen dit in de omgeving zullen doorgeven. Dit betreft dus niet per definitie alleen het sociale netwerk van mensen, maar het gaat dan juist ook om mensen die zich op het moment van het incident fysiek in de directe omgeving bevinden en dus andere mensen op de hoogte stellen en ongetwijfeld zullen helpen wanneer dit nodig is.
De aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief die de burgemeester van Delfzijl, Emme Groot, de commissaris van de Koning van Groningen, Max van den Berg en de samenwerkende bedrijven in de Eemsdelta u hebben gestuurd inzake de aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl?1
Ja. Ik heb op 13 mei jl. mijn reactie op de brief verstuurd. Een afschrift is bijgevoegd.
Is het waar dat er in juni 2013 aan de gemeente en provincie onderzoek is toegezegd naar de aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl?
Medio 2013 heb ik met de Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta (SBE) het initiatief genomen voor een werkgroep die onafhankelijke onderzoeken begeleidt naar de aardbevingsbestendigheid van industriële installaties in de Eemsdelta. In de werkgroep participeren ook vertegenwoordigers van KNMI, Deltares, TNO en NAM.
Is er tot op heden onderzoek uitgevoerd naar de aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl? Zo ja, bent u bereid om de gemeente over dit onderzoek te informeren? Zo nee, bent u bereid om op korte termijn opheldering te verschaffen over de aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl?
Het bedrijfsleven laat momenteel onderzoek uitvoeren naar de mogelijke risicovolle delen van de industrie in de regio, waaronder het chemiepark. Hiervoor heeft de genoemde werkgroep eerst een methode ontwikkeld, aangezien er geen nationale norm of aanpak is voor het vaststellen of toetsen van de aardbevingsbestendigheid van industriële installaties. Op mijn verzoek hebben Deltares en TNO een handreiking ontwikkeld voor het uitvoeren van studies naar het effect van aardbevingen voor bedrijven in de industriegebieden Delfzijl en Eemshaven. Met behulp van deze handreiking, waarvan de eerste versie begin 2014 verscheen, zijn ingenieursbureaus aan het werk gegaan in opdracht van individuele industriële bedrijven. Omdat het hier om nieuwe vormen van onderzoek gaat waarbij eenduidige beoordeling belangrijk is, wordt de opzet van dergelijke onderzoeken vooraf goedgekeurd door Deltares en TNO. De ervaringen uit de feitelijke onderzoeken worden gedeeld tussen de uitvoerende bureaus en de bedrijven, en leiden waar nodig tot aanpassing van de handreiking; er is inmiddels een vierde versie beschikbaar. De onderzoeken zelf worden vergoed door NAM.
De ontwikkelde aanpak begint met een eerste fase waarin globaal (kwalitatief) wordt onderzocht welke delen van installaties relevant zijn in het kader van externe veiligheid en welke daarvan schade kunnen oplopen na een aardbeving. Na dit onderzoek wordt duidelijk welke installaties niet nader onderzocht hoeven te worden omdat de kans dat ze ernstig beschadigd raken heel klein is, of omdat de schadelijke gevolgen van beschadiging erg klein zijn. De tweede fase is gericht op de overblijvende installaties en behelst het uitrekenen tegen welke intensiteit van aardbeving ze bestand zijn en het bepalen of versterkingsmaatregelen nodig zijn, en zo ja, welke maatregelen dat kunnen zijn. In de derde fase worden noodzakelijke versterkingsmaatregelen uitgevoerd.
Het onderzoeksproces is er vooral op gericht om de langere termijn bestendigheid tegen eventuele zwaardere aardschokken in beeld en zo nodig op peil te brengen. De totale doorlooptijd van de drie fasen kan oplopen tot twee jaar; een reële schatting is nog moeilijk te maken. De prioriteit ligt daarom bij bedrijven die vallen onder de voorschriften van het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO). Het is de bedoeling dat de onderzoeksresultaten in het reguliere kader van vergunningverlening worden gecommuniceerd met het bevoegd gezag, in casu de gemeenten Delfzijl en Eemsmond, en met de Veiligheidsregio Groningen.
Ik zal de Nationaal Coördinator Groningen vragen om met de betrokken partijen te bespreken of, en zo ja, hoe het onderzoeksproces versneld kan worden.
Het bericht dat een Russisch museum delen van de MH17 tentoon gaat stellen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Russisch museum stelt delen van MH17 tentoon»?1 Kunt u bevestigen dat het lokale oorlogsmuseum in de Russische stad Ejsk fragmenten van de MH17 gaat tentoonstellen?
Het kabinet is bekend met het bericht. Nederland heeft op donderdag jl. direct bij de Russische en de Oekraïense autoriteiten navraag gedaan naar de feiten rondom de berichtgeving en daarbij te kennen gegeven dat een dergelijke verplaatsing en tentoonstelling van de wrakstukken zeer ongepast zou zijn.
Oekraïne was via mediaberichten reeds op de hoogte, stelde in géén geval betrokken te zijn bij het weghalen van wrakstukken en beschikte niet over nadere informatie over het wrakstuk in kwestie. Rusland heeft te kennen gegeven dat de mediaberichtgeving niet juist zou zijn. Volgens Rusland is er geen enkel brokstuk aan het rayon Jejsk overgedragen en is er geen plan om fragmenten van het vliegtuig in Jejsk tentoon te stellen.
Het kabinet is bekend met berichten in de Russische media (Echo Moskvy en TV Dozhd) dat de veteranenorganisatie in Jejsk het brokstuk naar eigen zeggen op vrijdag 17 april heeft teruggebracht naar de Donbas regio.
Het kabinet heeft op basis van het bovenstaande geen aanwijzingen dat de tentoonstelling zal plaatsvinden. Vanzelfsprekend zullen de ontwikkelingen nauwlettend gevolgd worden en zal nadere actie ondernomen worden indien nodig.
Betreft het inderdaad brokstukken die men, zoals museumvoorzitter Finat Sjajchoelin beweert, bewust heeft laten liggen omdat ze niet relevant zouden zijn voor het onderzoek?
De bergingsmissie heeft in een eerdere fase zoveel mogelijk wrakstukken geborgen en naar Kharkiv gebracht. De relevante wrakstukken zijn naar Nederland vervoerd ten behoeve van het onderzoek van de OVV. Ook tijdens de fact finding missie en de nu actieve repatriëringsmissie zijn wrakstukken gevonden, die terug naar Nederland worden gebracht.
Daarnaast blijven de afspraken in stand zoals die zijn gemaakt met de lokale autoriteiten in de dorpen rondom de rampplek voor het verzamelen en overbrengen van eventuele brokstukken die in de toekomst nog zouden kunnen worden gevonden. Alle wrakstukken zijn, zoals bekend, eigendom van Malaysian Airlines.
Klopt het ook dat de stukken zijn geschonken, zoals de museumvoorzitter in het bericht beweert?
Het kabinet kan dit niet bevestigen, Nederland heeft in ieder geval geen wrakstukken geschonken. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u het er mee eens dat de interpretatie van directeur Sjajchoelin – dat de ontvangst en tentoonstelling van deze stukken een uitdrukking zijn van respect – moet worden heroverwogen tegen de achtergrond van het mogelijke gebrek aan respect dat nabestaanden hierbij kunnen ervaren?
Ja. Zoals bij vraag 1 is geantwoord, heeft het kabinet geen aanwijzingen dat de tentoonstelling zal plaatsvinden. Indien dit toch het geval is, dan zou dat respectloos, grievend en bijzonder ongepast zijn. Het kabinet heeft de Nederlandse zorgen publiekelijk en in de bilaterale contacten met de betrokken landen onderstreept.
Bent u bereid, indien het bericht klopt, u hierover met de relevante Russische autoriteiten te verstaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart onderzoekt na de vliegramp bij Germanwings |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart wil onderzoeken na de vliegramp bij Germanwings?1
Ja.
Bent u bereid het voorbeeld van de Duitse regering te volgen, door een speciale werkgroep op te richten die veiligheidskwesties in de luchtvaart gaat bestuderen, naar aanleiding van de crash van vorige week in de Franse Alpen met het toestel van Germanwings? Zo nee, waarom niet?
In Annex 13 van het ICAO-verdrag is vastgesteld op welke wijze een onderzoek wordt ingesteld om de oorzaken van het ongeval of incident te achterhalen en om incidenten en ongevallen in de toekomst te voorkomen. Conform Annex 13 is Frankrijk de leider van het onderzoek. Duitsland is als land waar de luchtvaartmaatschappij geregistreerd staat deelnemer aan het onderzoek. Aangezien het een airbus betrof is de EASA, als certificeerde van het vliegtuig, ook betrokken.
Zaken als eisen die aan vliegtuigen en bemanning moeten worden gesteld, worden in Europa door het Europese Agentschap voor de luchtvaartveiligheid (EASA) voorbereid en als Europese regel vastgelegd. Op deze wijze wordt de expertise van alle lidstaten benut en hebben de regels een brede doorwerking. De EASA heeft de dag nadat de acties van de co-piloot bekend werden aanbevelingen gepubliceerd. Daarmee heeft het Agentschap aangetoond de actuele problematiek prioriteit te geven.
Duitsland heeft aangegeven de informatie waar hun discussiegroep meekomt in te brengen in internationaal verband.
Nederland zal er bij EASA op aandringen om de werkzaamheden te continueren en in internationale samenwerking dit onderwerp op korte termijn te bespreken. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Naast leren van het verleden is er ook op de toekomst gericht EU-onderzoeksprogramma (Future Safety Sky) dat onder leiding van het Nederlandse Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium veiligheidskwesties in de luchtvaart bestudeert. Het programma bestrijkt een breed terrein van veiligheidsonderwerpen en brengt 32 partners (instituten, landen en sectorpartijen) samen om onderzoek af te stemmen en mogelijke gaten af te dekken.
Ik heb vertrouwen in de manier waarop in internationaal verband (ICAO, EASA en de betrokken staten) wordt samengewerkt. Dit maakt het niet nodig om als Nederland een eigen werkgroep in te stellen.
Voelt u, net zoals uw Duitse collega(«s), de verantwoordelijkheid om als verantwoordelijk bewindspersoon na te gaan of er nog verbeterslagen gemaakt kunnen worden ten aanzien van de vliegveiligheid in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sector in zijn aard en qua regelgeving zo internationaal als luchtvaart. Mijn verantwoordelijkheid houdt in dat verbeteracties vergen dat er vanaf het begin af aan wordt ingezet op internationale samenwerking om kennis te mobiliseren en draagvalk te creëren. ICAO en EASA dragen hier in belangrijke mate aan bij en geven prioriteit aan urgente vraagstukken.
Deelt u de mening dat een dergelijke werkgroep alle aspecten van vliegveiligheid tegen het licht moet houden, waaronder de techniek (bijvoorbeeld het mechanisme van de cockpitdeur), de (frequentie van) medische en psychologische testen voor piloten en zaken als luchtkwaliteit in de cockpit? Zo nee, waarom niet?
De EASA is speciaal in het leven geroepen om al die aspecten die u noemt vorm te geven en is daar actief mee bezig. Daarbij werkt EASA nauw samen met lidstaten en sector. Zoals bij antwoord 2 aangegeven zal Nederland er bij EASA op aandringen de werkzaamheden in relatie tot de Germanwings ramp te continueren en op korte termijn te agenderen. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Er zijn in Europees verband vastgelegde verplichtingen om elk incident en ongeluk te onderzoeken met slecht één doel: leren, zodat de veiligheid kan worden verbeterd. Er is een Europese verplichting om alle ongevallen te melden en middels veiligheidsmanagement na te gaan welke maatregelen geïntroduceerd moeten worden.
Ik heb er vertrouwen in dat de inzet van de mensen in dit systeem er toe zal leiden dat passende maatregelen zullen worden voorgesteld en geïntroduceerd. Ik zie geen toegevoegde waarde voor een door mij in te stellen werkgroep buiten het beschreven systeem.
Bent u bereid om in nader contact te treden met uw Duitse collega(«s) om ervaring en kennis te delen, nu de Duitse regering besloten heeft een speciale werkgroep op te richten? Ziet u mogelijkheden om bilateraal en in Europees verband gezamenlijk op te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik zal bij de Duitse collega informeren op welke wijze hij de Europese verbanden zal benutten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Luchtvaart voorzien op 8 april 2015?
Het antwoord bereikt u voor het uitgestelde AO.
Het artikel 'Luchtalarmsirenes gaan verdwijnen' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Luchtalarmsirenes gaan verdwijnen»?1
Ja
Klopt het dat eind vorig jaar door uw ambtsvoorganger is besloten te stoppen met het luchtalarm? Zo ja, waarom is deze beslissing genomen?
In 2006 heeft een ambtsvoorganger de Tweede Kamer gemeld het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) tot en met 2017 te handhaven en te onderhouden (2005–2006, 29 668 nr. 9)2. In lijn daarmee heeft mijn ambtsvoorganger besloten het WAS gecontroleerd uit te faseren met 1 januari 2018 als voorgenomen ingangsdatum. Over het proces en nadere uitwerking van de uitfasering ben ik in gesprek met het Veiligheidsberaad aangezien burgeralarmering en het beheer en de (door)ontwikkeling van een samenhangend pakket aan crisiscommunicatie-middelen raakt aan de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s. De afgelopen jaren is het gebruik van mobiele communicatieapparatuur verder gegroeid en zijn er ook nieuwe instrumenten zoals bijvoorbeeld NL-Alert ontwikkeld. Hiermee bestaat het totale pakket op dit moment uit de regionale calamiteitenzenders, NL-Alert, het WAS, sociale media, www.crisis.nl en websites van de veiligheidsregio’s, eventueel aangevuld met andere middelen die veiligheidsregio’s zelf hebben ontwikkeld.
Het WAS wordt slechts één à twee keer per jaar ingezet; de drempel voor een daadwerkelijke inzet blijkt hoog te zijn (NL-Alert wordt bijvoorbeeld gemiddeld twee keer per maand ingezet). Het WAS kan bij een beperkt aantal incidenten worden ingezet (voornamelijk industriële branden), gekoppeld aan slechts één vaststaand handelingsperspectief: ga naar binnen, sluit deuren en ramen, en luister naar de calamiteitenzender. Voor het overgrote deel van de bevolking is het gebruik van mobiele communicatieapparatuur nu meer en meer een vast onderdeel van het dagelijkse leefpatroon. Het WAS wordt daarmee overbodig. Dit neemt echter niet weg dat er aandacht moet zijn voor enkele specifieke doelgroepen, zoals ouderen die zelf niet direct gebruik maken van mobiele communicatiemiddelen. In antwoord op vraag 4 ga ik hier verder op in.
Hoe beoordeelt u de stelling dat op deze wijze mensen uitgesloten worden, aangezien niet iedereen toegang of beschikking heeft tot social media, een mobiele telefoon of het internet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de stelling dat dit met name voor veel ouderen zal gelden, aangezien volgens onderzoek van UnieKBO 600.000 ouderen niet meer online zullen zijn?
Met het totaalpakket crisiscommunicatiemiddelen moeten voldoende burgers bereikt kunnen worden bij alle soorten incidenten, rampen of crises. Het WAS wordt zoals gesteld slechts bij een beperkt aantal incidenttypen ingezet. Bij de doorontwikkeling van het pakket crisis-communicatiemiddelen is er aandacht voor de wijze waarop kwetsbare groepen het beste bereikt kunnen worden bij alle incidenttypen. In algemene zin geldt dat het indirecte bereik van een crisiscommunicatiemiddel net zo belangrijk is als het directe bereik. Uit onderzoek dat is uitgevoerd naar het bereik van NL-Alert, komt naar voren dat 86% van de mensen die een bericht ontvangen dit in de omgeving zullen doorgeven. Voor verminderd zelfredzamen geldt nu (en in de toekomst wanneer het WAS niet meer in het pakket crisiscommunicatiemiddelen zit), dat het belangrijk is met naasten (familie, buren en zorgverleners) te bespreken wat zij kunnen betekenen in geval van een (dreigende) noodsituatie. Samen met het Veiligheidsberaad wil ik in aanloop naar 2018 kijken naar de verdere (door)ontwikkeling van het bovengenoemde pakket aan crisiscommunicatiemiddelen, waarbij ook het bereik van kwetsbare groepen aandacht zal krijgen.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het afschaffen van het luchtalarm een riskante beslissing is, omdat bij uitval van het internet en/of mobiele telefonie zeer velen niet bereikt worden in een noodsituatie?
Zoals eerder aangegeven is het WAS in een beperkt aantal situaties te gebruiken. In de brief van 2006 is al benoemd dat het WAS niet of minder goed inzetbaar is bij incidenten zoals de Bijlmerramp, de vuurwerkramp in Enschede, grootschalige (veterinaire) epidemieën of grootschalige terroristische aanslagen zoals in Londen, Madrid en New York. Bij dit type incidenten hebben burgers bij uitstek behoefte aan specifieke informatie en een op maat gesneden handelingsperspectief. Om die reden zijn moderne middelen als sociale media en websites uitermate geschikt voor de crisiscommunicatie. Volledige afhankelijkheid van internet voor de crisiscommunicatie acht ik echter onwenselijk en daarom zijn rampenzenders (radio en tv) en NL-Alert belangrijke onderdelen van het pakket. De techniek achter NL-Alert is zo ingericht dat het bericht bij een overbelasting van de telefoon- en internetlijnen nog steeds verstuurd en ontvangen kan worden (cell broadcast-techniek).
Deelt u de mening dat het luchtalarm zeer doeltreffend is, aangezien dit bij de hele bevolking een directe associatie met een gevaarlijke situatie oplevert en het geluid bovendien niet te missen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen. Het geluid van de sirenes is doorgaans goed hoorbaar, hoewel dit de afgelopen twintig jaar door verbeterde isolatie van woningen/gebouwen binnenshuis is afgenomen en het geluid niet overal door iedereen wordt gehoord.
Daarnaast zegt het horen van het signaal niet alles over de doeltreffendheid van het signaal. Het is onbekend hoeveel mensen het enige handelingsperspectief dat bij het WAS hoort, daadwerkelijk uitvoeren. Omdat er geen concrete informatie kan worden verstrekt over bijvoorbeeld een bepaalde schadelijke stof in de lucht en de omvang van het verspreidingsgebied, kan het signaal zelfs een tegenovergesteld effect hebben. Veel burgers gaan bij het horen van de sirene naar buiten om te kijken wat er aan de hand is. Tevens worden de sirenes niet in alle gevallen gehoord; zo hebben doven en slechthorenden moeite de sirenes te horen.
Deelt u voorts de mening dat het in vraag 6 gestelde niet geldt voor mobiele telefoons, aangezien deze bij veel mensen de hele dag geluid maakt, of op een stille stand kunnen staan c.q. uitgeschakeld kunnen zijn?
Mobiele telefoons voorzien van de zogenaamde WEA-standaard zorgen ervoor dat burgers tevens gealarmeerd worden als hun mobiele telefoon op stil staat. Dit betekent ook dat mobiele telefoons een herkenbare geluidstoon geven bij het ontvangen van een NL-Alert bericht. De meerderheid van de toestelfabrikanten maakt gebruik van deze standaard. Mede doordat de WEA-standaard internationaal gebruikt wordt, is de verwachting dat de overige fabrikanten spoedig zullen volgen. Wanneer een gebruiker zijn/haar mobiele telefoon zelf heeft uitgeschakeld, zal deze het NL-Alert bericht vanzelfsprekend niet weergeven.
Welke mogelijkheden bestaan er om de bestaande infrastructuur in stand te houden en eventueel ook in te zetten voor andere doeleinden?
In aanloop naar de voorgenomen ingangsdatum van uitfasering in 2018, en afhankelijk van de nadere uitwerking van de planning hieromtrent, zal ik inventariseren welke mogelijkheden er bestaan ten aanzien van de bestaande infrastructuur en eventueel gebruik voor andere doeleinden.
Het bericht ‘De vulkaan van Saba kan bezig zijn te ontwaken’ |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «De vulkaan van Saba kan bezig zijn te ontwaken»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de gouverneur van Saba over het dreigende gevaar van vulkanische verschijnselen op Saba?
De gezaghebber op Saba is opperbevelhebber in geval van (natuur) rampen en is net als mijn collega-bewindspersonen van IenM, VenJ, Defensie en ikzelf, logischerwijs bezorgd over de hypothetische mogelijkheid van een vulkaanuitbarsting.
Bent u van mening dat het van groot belang is dat mogelijke risico’s tijdig in beeld zijn?
Ja.
Vindt u het zorgelijk dat de seismograaf op Saba al geruime tijd buiten werking is?
De seismometer op Saba is sinds 2006 in werking. Het is echter mogelijk dat door stroomuitval of problemen met de internetverbinding geen meetgegevens naar het KNMI en regionale seismologische centra gezonden kunnen worden. In de zomer van 2014 was dit het geval van 3 tot 21 juni en van 3 tot 16 augustus. Sinds 2006 is 75% van de meetgegevens ook daadwerkelijk op het KNMI aangekomen en gedistribueerd aan lokale seismologische centra.
Voor een goede monitoring zijn continue meetgegevens van belang, stabiliteit in de verbinding en stroomvoorziening is daarvoor essentieel. Maatregelen zullen genomen worden om de beschikbaarheid van de meetgegevens te verhogen.
Wat heeft u tot nu toe gedaan aan het ontbreken van een werkende seismograaf?
Het KNMI controleert dagelijks of de meetgegevens in De Bilt binnenkomen. Is dat niet het geval dan wordt direct actie ondernomen. De uitvoer ter plaatse kan echter tijd in beslag nemen. Stroom- of internetuitval kan oorzaak van een storing zijn.
Kunt u aangeven op welk moment het monitoringsysteem op Saba volledig zal werken?
Op dit moment werkt de seismometer die op Saba is geplaatst. Er worden juni 2015 twee extra seismografen geplaatst. Dit najaar wordt ook een GPS-installatie geplaatst. Met GPS wordt het eventueel opzwellen van de vulkaan gemeten.
Hoe gaat u er voor zorgen dat ook de andere natuurlijke risico’s («combinatie van zeer steile, instabiele hellingen en regelmatig terugkerende stromen en slagregens») op het eiland beter gemonitord worden?
De natuurlijke risico’s die u noemt zijn ten dele te monitoren. Uitgebreide GPS metingen op meerdere plaatsen kunnen hierbij van dienst zijn. De huidige inspanningen zijn erop gericht vulkanische activiteit te monitoren. Daarnaast wordt er zoveel als mogelijk, bijvoorbeeld bij de aanleg van wegen, rekening gehouden met deze risico’s. Overigens zijn ongeacht de mate en aard van de monitoring, door de feitelijke geografische en natuurlijke kenmerken van het eiland, dergelijke risico’s nooit helemaal uit te sluiten.
Welk departement in Nederland is eindverantwoordelijk om de veiligheid op Saba te waarborgen?
Op basis van de Veiligheidswet BES (artikel 53 lid2 heeft de gezaghebber (vergelijkbaar met een burgemeester van een gemeente) het opperbevel in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel. Net als voor andere (natuur)rampen, zoals een orkaan, is een rampenplan van toepassing. Bij een boveneilandelijke3 ramp of crisis krijgt de Rijksvertegenwoordiger een coördinerende rol, maar de gezaghebber blijft het opperbevel voeren. Ook ziet de Rijksvertegenwoordiger erop toe dat de rampenplannen actueel zijn en aan de wettelijke eisen voldoen. Vanuit het rijk heeft de Inspectie Veiligheid en Jusititie een toezichthoudende rol ten aanzien van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland.
Op welke manier verloopt de communicatie tussen de verschillende betrokken departementen, en tussen het eilandsbestuur van Saba en Nederland, over de veiligheid op Saba?
Onder leiding van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is er tussen de verschillende departementen op ambtelijk niveau structureel overleg over de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland. Ook zijn er de nodige contacten met de Rijksvertegenwoordiger, gezaghebber, eilandsecretaris en de beleidsmedewerker Openbare Orde en Veiligheid op Saba. Tevens vindt jaarlijks tijdens de CN-week4 tussen de betrokken departementen, gezaghebbers en eilandsecretarissen communicatie plaats over de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland.
Op welke manier wordt er bij de aanleg van infrastructuur op Saba rekening gehouden met het vulkaangevaar?
Wanneer de infrastructuur wordt aangepast wordt er zoveel als mogelijk rekening gehouden met de plaatselijke omstandigheden. Zo worden er aanpassingen verricht aan de veiligheid op en rond de wegen, zijn er specifieke bouwvoorschriften en worden er op bepaalde plaatsen op het eiland geen bouwactiviteiten toegestaan.
Wat is het veiligheidsprotocol voor mogelijk vulkaangevaar?
Zodra er melding wordt gemaakt door het KNMI van toenemende vulkanische activiteit komt het eilandelijk beleidsteam bij elkaar. Aangezien dit een boveneilandelijke situatie betreft, wordt er opgeschaald naar het niveau van de Rijksvertegenwoordiger. De gezaghebber, tevens Opperbevelhebber, informeert de Rijksvertegenwoordiger. De gebruikelijke draaiboeken worden dan opgepakt en in werking gesteld. De Rijksvertegenwoordiger heeft in dit soort gevallen direct contact met betrokken ministeries in Nederland.
Hoe wordt het veiligheidsprotocol up-to-date gehouden?
Dit is wettelijk vastgelegd in de Veiligheidswet BES art 42, 43 & 44. Hierin is geregeld dat de rampenplannen minimaal elke 4 jaar geactualiseerd dienen te worden. Het rampen- en crisisplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Op welke manier worden de veiligheidsprotocollen in de praktijk getest?
In 2014 is op Saba in het voor- en najaar geoefend. In maart 2014 is door de Inspectie Veiligheid en Justitie in het kader van de nulmeting «organisatie rampenbestrijding Saba» een alarmerings- en opkomstoefening gehouden. In november 2014 is op Saba door het Openbaar Lichaam een trainingsweek georganiseerd, waarin deelprocessen zijn uitgewerkt en de daarbij verantwoordelijke groepen van Emergency Support Functions (ESF) zijn benoemd. Deze processen zijn vervolgens door middel van twee operationele scenario’s (een verkeersongeval en een ontploffing) beoefend. In mei 2015 staat een volgende trainingsweek gepland. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de structuur binnen de rampenorganisatie en de bijbehorende deelprocessen.
Hoe is de communicatie tussen betrokken hulpdiensten zoals brandweer, ambulance en politie geregeld?
De hulpdiensten communiceren binnen de eigen kolom met een radiocommunicatie systeem Chuchubi, een vergelijkbaar systeem met het in Nederland gebruikte C 2000 systeem. Voorts kan iedere hulpdienst op ieder eiland communiceren met de meldkamer op Bonaire met de Chuchubi.
In geval van calamiteiten komen de lokale leidinggevenden van de hulpdiensten fysiek bij elkaar, samen met de gezaghebber, waarbij de afstemming en coördinatie ter plekke plaatsvindt. Daarnaast hebben de lokale leidinggevenden van de hulpdiensten maandelijks onderling overleg.
Is het duidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft indien er sprake is van acuut gevaar?
Ja, op basis van de Veiligheidswet BES is duidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft indien er sprake is van acuut gevaar. Zie daarvoor het antwoord op vraag 8.
Wanneer wordt er bij een dreigende vulkaanuitbarsting een evacuatieplan ingezet?
Als er een aannemelijk gevaar voor de gezondheid van de bewoners is, wordt tot evacuatie overgegaan.
Op welke manier wordt de evacuatie geregeld?
Hiervoor zijn afspraken gemaakt tussen de verschillende betrokken partijen en afhankelijk van de actuele situatie worden er dan maatwerk afspraken gemaakt. Veelal zal er sprake zijn van extra bijstand waarop en beroep wordt gedaan op aanwezigheid van Defensie en Kustwacht CARIB op Sint Maarten en Curaçao.
Hoeveel tijd kost het om, in het geval van acute veiligheidsrisico’s, steun naar Saba te sturen?
Er geldt geen normering ten aanzien van de opkomsttijden van bijstandseenheden.
Uiteraard komen eenheden zo snel mogelijk ter plaatse als operationeel uitvoerbaar is. Al naar gelang de aard van het veiligheidsrisico zal er in eerste instantie bijstand worden verleend door in het Caribisch gebied of in de regio beschikbare capaciteiten, zowel vanuit Caribisch Nederland, Sint Maarten als overige omliggende landen. De coördinatie van de bijstand en het aanvragen ervan, vindt plaats door de Rijksvertegenwoordiger5. Indien het een evacuatie betreft zullen in eerste instantie de organisaties die beschikken over varend en vliegend materieel waaronder Defensie en de Kustwacht CARIB, worden benaderd als ook private bedrijven. Een eerste snelle reactie met klein materieel is mogelijk binnen enkele uren. Als de in het Caribisch gebied aanwezige middelen ontoereikend zijn, zal de Rijksvertegenwoordiger opschalen naar Nederland. Gelet op het feit dat bijstandseenheden uit Europees Nederland zullen moeten worden gealarmeerd, gemobiliseerd, naar het gebied zullen moeten worden getransporteerd en daar weer dienen te worden ontplooid, dient als uitgangspunt te worden gehanteerd dat het naar verwachting zeker 24 à 48 uur kan duren alvorens de eerste bijstandseenheden ten behoeve van het ondersteunen van evacuaties ter plaatse zijn.
Heeft Nederland samenwerkingsverbanden in de regio die sneller ter plaatse kunnen zijn om steun te bieden?
Er zijn geen formele samenwerkingsverbanden. Wel bestaan goede contacten tussen de Nederlandse en Franse Defensie in het Caribisch gebied. Tijdens de Hurricane Exercise (HUREX) juni 2015 op Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius gaat de Nederlandse Defensie samen met de Franse Defensie oefenen. Tevens zullen dan de mogelijkheden voor evacuatie worden bekeken, zoals het inwinnen van informatie over plaatsen waar de bevolking kan verzamelen voor een evacuatie en plaatsen waar schepen en helikopters kunnen (aan)landen om de evacuatie daadwerkelijk uit te voeren.
Het bericht dat het verslag van de diplomatenbriefing over de MH-17 geheim blijft |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Waarom bent u niet bereid om het verslag van de diplomatenbriefing, al dan niet vertrouwelijk, naar de Tweede Kamer te sturen?1
Op 23 januari jl. is de Kamer geïnformeerd dat het verslag zelf niet openbaar gemaakt zal worden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 997, nr. 28). Verslagen van dergelijke briefings en andere diplomatieke contacten moeten vertrouwelijk kunnen worden geschreven en behandeld. In de beantwoording van Kamervragen is reeds de strekking van de briefing gegeven. Het verslag is ter beschikking gesteld aan de OVV in overeenstemming met de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van het lopende en onafhankelijke onderzoek.
Begrijpt u dat u hiermee de controlerende taak van de Tweede Kamer ernstig beperkt?
Het kabinet heeft de Kamer geïnformeerd over de strekking van de briefing. Het verslag is ter beschikking gesteld aan de OVV in overeenstemming met de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van het lopende en onafhankelijke onderzoek. De uitkomsten van dat onderzoek zullen uiteraard ook met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening dat dit besluit tot geheimhouding speculaties over een doofpotaffaire kan voeden en dit te allen tijde moet worden voorkomen?
In de beantwoording van Kamervragen is de strekking van de briefing weergegeven. Het verslag is, samen met andere relevante stukken, ter beschikking gesteld aan de OVV in overeenstemming met de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van het lopende en onafhankelijke onderzoek. Het kabinet hecht aan volledige openbaarmaking van de feiten, zoals meerdere malen is aangegeven. Daarom wordt volledige medewerking verleend aan de lopende onderzoeken van de OVV en het OM.
Kunt u specifiek aangeven welke instanties het verslag wél in bezit hebben?
Het verslag is, zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen gesteld op 16 januari jl., ontvangen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie.
De essentie van de briefing is gedeeld met het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken, het Ministerie van Financiën, en het Ministerie van Algemene Zaken.
Kan er, aangezien de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten het verslag ook in handen heeft, worden geconcludeerd dat het de classificatie staatsgeheim heeft gekregen? Zo ja, vanaf wanneer is dit verslag geclassificeerd als staatsgeheim? Zo nee, welke precieze status heeft het document op dit moment?
Nee, het bericht wordt als vertrouwelijk behandeld. Het kabinet heeft er uiteraard groot belang bij ook in de toekomst vertrouwelijke briefings van buitenlandse mogendheden te ontvangen.
Op welke wijze heeft de Nederlandse diplomate in Kiev de informatie doorgegeven aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag?
Het verslag van de briefing is elektronisch verzonden.
Deelt u de mening dat in andere zaken, zoals bij het rapport van de commissie Davids, cruciale diplomatieke documenten wél openbaar zijn gemaakt?
Per situatie en per document wordt bezien of het mogelijk is om documenten desgevraagd openbaar te maken. Het verslag is ter beschikking gesteld aan de OVV in overeenstemming met de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van het lopende onafhankelijke onderzoek. Zie verder het antwoord op vraag 1 en 3.
Zo ja, waarom is er dan gekozen om de diplomatenbriefing over de MH17 geheim te houden?
Het verslag is met andere instanties gedeeld (zie het antwoord op vraag 4). Zoals toegelicht in de beantwoording op Kamervragen betrof het overleg op 14 juli geen bijeenkomst over de veiligheid van het luchtruim, maar een bijeenkomst over de algemene politieke ontwikkelingen en de rol van Rusland bij het conflict. Het verslag zelf kan niet openbaar worden gemaakt. Op de strekking van de briefing is in antwoord op Kamervragen ingegaan. Eveneens op 14 juli hebben de Oekraïense autoriteiten een NOTAM uitgevaardigd waarbij de grens voor het Oekraïense luchtruim werd bepaald op 9,7 km (flight level 320). Tijdens de briefing zijn geen mededelingen gedaan over de veiligheid van het luchtruim. Zie verder het antwoord op vraag 1 en 3.
Begrijpt u dat op deze wijze de onderste steen nooit boven zal komen, zoals u wel eerder heeft beloofd aan de nabestaanden en de Nederlandse bevolking?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 30 januari beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat de Minister-President in zijn inleiding tijdens de briefing in de Tweede Kamer, op 21 juli jl, de eerste keer dat er over de MH17 gesproken werd, zei: «Er zijn inmiddels sterke aanwijzingen over de toedracht van de ramp»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u op 24 juli jl. aan de Kamer schreef «De verontwaardiging is des te groter nu de aanwijzingen zich opstapelen dat het vliegtuig met een raket is neergehaald»?2
Ja.
Welke aanwijzingen waren dat en op welke wijze zijn die aanwijzingen geverifieerd? Welke conclusies zijn nu, bijna 100 dagen later, getrokken?
Het onderzoek naar de toedracht door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) en het strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het OM worden met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uitgevoerd. Het Kabinet kan niet vooruitlopen op de conclusies uit deze onafhankelijke, internationale onderzoeken door uitspraken te doen over aanwijzingen en de wijze van verificatie, anders dan te verwijzen naar het rapport van eerste bevindingen van de OVV waarin gesproken wordt over een impact met hoog energetisch materiaal.
Het OM heeft eerder aangegeven dat in het onderzoek sprake was van vier mogelijke scenario’s die nader onderzocht werden: een ongeluk, een terroristische aanslag van binnenuit het vliegtuig, een aanslag vanaf de grond dan wel een aanslag vanuit de lucht, waarbij de eerste twee reeds op voorhand niet waarschijnlijk leken en inmiddels niet meer waarschijnlijk zijn, zoals ik u reeds meldde in mijn brief van 28 oktober. Het leveren van onomstotelijk bewijs is het doel.
Is er ooit aan de strijdende partijen verzocht om een inventaris te geven van beschikbare BUK-raketten en andere raketten in de regio rond het neergeschoten vliegtuig? Zo ja, hoe en wanneer?
Het Kabinet kan in het belang van het onderzoek hierover geen specifieke mededelingen doen. Wel geldt, zoals te doen gebruikelijk, dat alle mogelijkheden worden benut die kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding.
Wanneer hebben de Onderzoeksraad voor de Veiligheid en het Nederlandse Openbaar Ministerie om de volgende zaken gevraagd en wanneer hebben ze deze in hun geheel gekregen:
De OVV kan in het belang van het onderzoek geen inzicht geven in de beschikbare onderzoeksinformatie en ook niet in het moment waarop deze informatie is opgevraagd en ontvangen.
Het OM heeft bij diverse landen een rechtshulpverzoek ingediend en bereidt ten aanzien van een aantal andere landen nog verzoeken voor. Gedetailleerde mededelingen over de informatievergaring door het OM zijn niet in het belang van het onderzoek.
Dit soort mededelingen kunnen bovendien de internationale betrekkingen beïnvloeden en afbreuk doen aan de rol van Nederland in de beide onderzoeken.
Hoeveel keer en wanneer heeft Nederland of Australië in de periode na 6 augustus tot heden de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) verzocht de omgeving van de MH17 crash site te bezoeken om de veiligheid aldaar te beoordelen? Wat was de beoordeling van de OVSE?
Op 6 augustus bleek de veiligheidssituatie op de rampplek te slecht om de repatriëringsmissie voort te kunnen zetten. Met dit besluit kwam geen einde aan de Nederlandse inspanningen. De interim-missie die achterbleef in Kharkiv en Kiev spande zich in om verder te werken aan alternatieve manieren voor onze inzet ten aanzien van de doelen van de missie: repatriëring, onderzoek naar toedracht en strafrechtelijk onderzoek.
De veiligheidssituatie wordt door Nederland continu gemonitord en er is nauw contact met de OVSE ter plaatse, zodat de repatriëringsmissie snel terug zou kunnen keren indien de veiligheidsomstandigheden dat voor langere periode toe zouden laten. Het Ministerie van Defensie heeft daarbij een leidende en coördinerende rol.
Na de ondertekening van het Minsk Protocol op 5 september leek zich op 12 september een mogelijkheid voor te doen voor terugkeer naar de rampplek en is de missie snel uitgebreid. Toen het helaas toch niet mogelijk bleek voor langere tijd met een grote groep mensen op de rampplek aan het werk te gaan is besloten het extra personeel weer terug te laten komen naar Nederland. U bent over de veiligheidssituatie geïnformeerd in de stand van zaken brieven van 14 en 27 augustus en 9 oktober 2014 (Kamerstuk 33 997, nrs. 10, 16 en 20).
De Ambassade in Kiev en de interim-missie onderhouden sinds de vliegramp op bijna dagelijkse basis contact met de OVSE, ook over de veiligheidssituatie op en rondom de rampplek. Dit gebeurde zowel voor als na 6 augustus. De veiligheidsinformatie en beoordeling daarvan door het Ministerie van Defensie is leidend in de afweging of terugkeer mogelijk is. Daarbij wordt gebruik gemaakt van alle relevante informatie, ook van de OVSE. In de dagelijkse rapportages die ook publiek beschikbaar zijn, maakt de OVSE melding van de waargenomen veiligheidssituatie in het gebied en wordt ook aangegeven wanneer monitors de dorpen nabij de rampplek hebben bezocht.
De afgelopen weken (31 oktober en 4, 5 en 6 november) is de rampplek een aantal keer bezocht, waarbij persoonlijke bezittingen zijn verzameld en ook stoffelijke resten zijn gevonden.
Kunt u de kennisgeving aan luchtvarenden (Notice to Airmen – NOTAM) waarnaar het Erratum in het rapport van de Onderzoeksraad verwijst, aan de Kamer doen toekomen?
De NOTAM die in het erratum van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid wordt genoemd betreft de NOTAM van 14 juli 2014 met nummer A1492/14. Deze NOTAM stelde een tijdelijke luchtruimbeperking in tot een hoogte van 9,7 kilometer (flight level 320) binnen een gebied dat het oostelijke gedeelte bestreek van het eerder bij NOTAM (A1383/14) tijdelijk gereserveerde luchtruim boven de Oekraïne, behoudens voor Oekraïense staatsluchtvaartuigen (FIR Dnipropetrovsk). In het rapport constateert de OVV dat de MH17 hierboven vloog3. Daarnaast was op 14 juli 2014 NOTAM A1493/14 uitgegeven die het gebruik van bepaalde vliegroutes verbood binnen het gebied en/of leidend van/naar het gebied waarvoor de tijdelijke luchtruimbeperking van toepassing was (NOTAM A1492/14). De genoemde NOTAM’s zijn bijgevoegd4.
Wie heeft die NOTAM notificatie in Nederland ontvangen en gezien? Welke reactie is er ondernomen op de NOTAM notificatie?
Zoals aangegeven in de antwoorden die 28 oktober jl. aan de Kamer zijn gestuurd (Kamerstuk 33 997, nr. 22), worden NOTAM’s met betrekking tot het Europese en aangrenzende luchtruim verzameld bij Eurocontrol.
NOTAM’s kunnen door iedereen via een website worden ingezien. Luchtvaartmaatschappijen gebruiken deze informatie bij het opstellen van hun vluchtplannen. De NOTAM van 14 juli 2014 stelde een tijdelijke luchtruimbeperking in boven een deel van het oosten van de Oekraïne tot een hoogte van 9,7 kilometer. Luchtvaartmaatschappijen maakten daardoor geen gebruik meer van dat deel van het luchtruim. Eventuele vluchtplannen van luchtvaartmaatschappijen voor dit gesloten gebied zouden door Eurocontrol niet zijn geaccepteerd. Op deze wijze is geborgd dat de NOTAM wordt nageleefd.
Daarnaast kon de Oekraïense luchtverkeersleiding vanaf dat moment geen toestemming meer geven aan luchtvaartuigen om het gesloten gebied binnen te gaan, behoudens aan Oekraïense staatsluchtvaartuigen.
Welke strijdende partijen hebben de rampplek sinds juli 2014 beschoten? Op welk moment is aan welke strijdende partij verzocht de rampplek niet langer te beschieten?
De rampplek wordt door pro-Russische separatisten gecontroleerd en kan door artillerievuur van zowel Oekraïense kant als van de separatisten worden bestreken.
Ondanks het op 5 september overeengekomen staakt-het-vuren tussen Oekraïense autoriteiten en de pro-Russische separatisten en de afkondiging van een 30 kilometer brede bufferzone voor (zware) artillerie op 19 september, blijft de veiligheidssituaties in Oost-Oekraïne onoverzichtelijk en fragiel, ook rondom de rampplek. Hoewel sindsdien geen sprake meer is van grootschalige militaire operaties, wordt het bestand op dagelijkse basis geschonden. In de nabijheid van de rampplek vinden bijna dagelijks beschietingen plaats door beide partijen. De Permanente Raad van de OVSE nam op een 18 juli een verklaring aan die onder meer opriep tot de onmiddellijke en veilige toegang tot de rampplek.
De unaniem aangenomen VNVR resolutie 2166 van 21 juli 2014 riep op tot de onbeperkte en veilige toegang tot de plaats van de ramp en alle staten en actoren in de regio mee te werken aan een onafhankelijk internationaal onderzoek. De Raad van Buitenlandse Zaken op respectievelijk 22 juli, 15 augustus en 20 oktober jl. en de Europese Raad op 30 augustus en 23/24 oktober jl. riepen op onverwijld veilige en onbelemmerde toegang te verlenen.
Daarnaast is op alle mogelijke momenten door het Kabinet in fora als de VN(VR), de EU en de OVSE opgeroepen tot een veilige toegang tot de rampplek. Ook is op het hoogste niveau medewerking verzocht aan Oekraïne en Rusland, in het laatste geval om hun invloed aan te wenden op de separatisten die het rampgebied in handen hebben. Veilige toegang tot de rampplek is ook onderwerp van gesprek geweest bij de ontmoeting in Normandië-format en bij de Trilaterale Contactgroep.
Wanneer heeft u de Oekraïense State Emergency Services (SES) om de logboeken van de zoekactie verzocht en wanneer heeft u ze in handen gekregen?
Informatie die door de SES is gedocumenteerd over de initiële zoekactie is door tussenkomst van de OVSE aan ons overlegd. De informatie beschrijft de zoekactie in de eerste dagen na de ramp, hoe er is gezocht, waar is gezocht, met hoeveel mensen en met het soort en aantal middelen. De verslagen bevatten ook het kaartmateriaal zoals ontvangen op 31 augustus, dat wij eerder aan uw Kamer hebben overlegd. Dat geldt ook voor het rapport dat via RTL Nieuws is gepubliceerd.
Kunt u deze vragen uiterlijk 24 uur voor het volgende algemeen overleg over de MH17 beantwoorden?
Ja.
De repatriëringsmissie MH17 en de stand van zaken omtrent vliegramp MH17 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Joint investigation into Flight MH17» dat het landelijk parket op 29 augustus op zijn site plaatste?1
Ja.
Kunt u de overeenkomst tussen Oekraïne, België, Australië en Nederland openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Oekraïne, België, Australië en Nederland hebben praktische en operationele afspraken gemaakt over de samenwerking in hun strafrechtelijke onderzoeken. De aard van dergelijke informatie leent zich niet voor openbaarmaking. Bij de gemaakte afspraken heeft ook Maleisië zich aangesloten. Het bekendmaken van het bestaan van de afspraken kon alleen plaatsvinden in afstemming met de betrokken landen. De bekendmaking heeft plaatsgevonden met het persbericht dat op 29 augustus uitgegeven is door het openbaar ministerie.
Waarom is deze overeenkomst niet vermeld in de lijst van verdragen, MOU’s etcetera, die Nederland in het kader van MH17 heeft afgesloten?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verloopt op dit moment de samenwerking met Maleisië in het strafrechtelijke onderzoek? Waarom doet Maleisië niet mee met de overeenkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de verdragen, MOU’s, etcetera die in het antwoord op vraag 5k worden vermeld, aan de Kamer sturen, indien noodzakelijk vertrouwelijk?
De tekst van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake de internationale missie tot bescherming van het onderzoek is reeds uitgereikt tijdens de technische briefing op 28 juli jl. Het is op 29 juli jl. ter kennis gebracht van de Kamer overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de rijkswet Goedkeuring en Bekendmaking Verdragen. (Kamerstuk 33 997, nr. 4). Het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië inzake de aanwezigheid van Australisch overheidspersoneel in Nederland ten behoeve van de reactie op het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines is op 4 augustus jl. ter kennis gebracht van de Kamer (Kamerstuk 33 997, nr. 8.
Het MoU in de vorm van een briefwisseling tussen Nederland en Australië houdende «Arrangements concerning the Australian contribution to the International Mission for Protection of Investigation in Ukraine» kan niet aan de Kamer worden gestuurd. Australië heeft aangegeven zeer te hechten aan de vertrouwelijkheid van dit document.
Wat betreft de overeenkomst tussen Oekraïne en Nederland inzake het onderzoek naar de toedracht, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u de afspraak in antwoord 5k nader toelichten? Wie heeft er bezwaren en van welke aard zijn die?
Het National Bureau of Air Accident and Incidents Investigation with Civil Aircraft (NBAAII, de onderzoeksautoriteit van de Oekraïne), heeft de uit ICAO annex 13 voortvloeiende gehoudenheid tot onderzoek gedelegeerd aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Dit is in overeenstemming met art. 5.1 annex 13 van ICAO. Deze delegatie is neergelegd in een overeenkomst tussen de NBAAII en de Onderzoeksraad. Zonder toestemming van de NBAAII kan deze overeenkomst niet openbaar worden gemaakt.
Heeft u kennisgenomen van het interview dat de vicepremier Andreï Pourguine van de zelf uitgeroepen en niet-erkende volksrepubliek Donetsk gegeven heeft met het Russische staatspersbureau Ria Novesti «MH17: les insurgés invitent les experts malaisiens sur le lieu du crash»?3
Ja.
Heeft Nederland (of één van de andere relevante landen) gevraagd om de brokstukken van MH17 te mogen bergen, of klopt het statement van Andreï Pourguine dat er geen interesse in de brokstukken is?
Vanaf vrijdag 18 juli 2014 zijn experts van het Landelijk Team Forensisch Onderzoek (LTFO) en leden van de Koninklijke Marechaussee (KMar) afgereisd naar Oekraïne. Het terugbrengen van de stoffelijke overschotten en persoonlijke eigendommen naar Nederland is van meet af aan hoofddoel geweest van de missie.
Gezien de veiligheidssituatie in Oekraïne op dat moment, de afspraken die door de OVSE met de separatisten zijn gemaakt en de genoemde doelstelling van de missie, waren de leden van het team in eerste instantie vooral gericht op het zoeken naar de stoffelijke overschotten en de persoonlijke bezittingen.
Alles wat bijdraagt aan de waarheidsvinding wordt in het strafrechtelijk onderzoek of in het onderzoek naar de toedracht meegenomen. Dit geldt ook voor de brokstukken. Zowel de OvV als het OM zijn in het belang van de beide onderzoeken geïnteresseerd in een aantal specifieke wrakstukken. In een volgende missie naar het rampgebied zal worden gekeken of het mogelijk is om die wrakstukken te bergen.
Klopt het dat de separatisten 20 vierkante kilometer terrein uitgekamd hebben, zoals de heer Pourguine beweerd heeft? Zo ja, heeft u hen dan gevraagd om de kaarten van het uitgekamde terrein te overhandigen?
De bewering is bekend, zoals ook door de korpschef in de technische briefing van 11 augustus jl. aan de hand van kaartmateriaal is toegelicht. Dit kan echter niet worden geverifieerd omdat de toegang tot het gebied vanwege het gewapende conflict problematisch is geweest en nog steeds is.
Aan de lokale hulpdienst zijn door tussenkomst van de OVSE de relevante kaarten gevraagd. Op 31 augustus heeft de politie van de leiding van de State Emergency Services (SES) kaartmateriaal van het zoekgebied verkregen. In deze kaarten is het doorzochte gebied aangeduid, maar is geen aanduiding van aangetroffen lichamen, persoonlijke bezittingen of wrakstukken gemarkeerd. Uit de kaarten lijkt het zoekgebied ruimer te zijn geweest dan 20 vierkante kilometer.
Wanneer heeft u de Oekraïense overheid om de kaarten gevraagd van het uitgekamde gebied?
Tussen 21 juli en 20 augustus is een aantal keer verzocht om de kaarten. Het verzoek was uitgezet bij de Oekraïense regering en door tussenkomst van de OVSE bij de SES en andere lokale autoriteiten. Uiteindelijk is dit verzoek volledigheidshalve ook formeel en schriftelijk ingediend bij de autoriteiten in Kiev.
Klopt het dat Maleisië het aanbod heeft om de brokstukken te krijgen en zullen die ingebracht worden in het onderzoek van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV) en de strafrechtelijke onderzoeken?
In algemene zin geldt dat alle informatie die kan bijdragen aan waarheidsvinding, ook wordt benut in het strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek naar de toedracht. Zoals gebruikelijk kunnen wij echter over lopende strafrechtelijke onderzoeken geen mededelingen doen.
Voor het onderzoek van de Onderzoeksraad verwijzen wij naar het voorlopige rapport dat op 9 september jl is gepubliceerd. Het kabinet zal niet reageren met een beleidsreactie op het rapport van eerste bevindingen met de eerste onderzoeksresultaten van de ramp met de MH17 van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (zoals gevraagd in uw verzoek van 9 september, (Kamerstuk 33 997, nr. 16/2014D30624). Op diverse punten is nog nader en verdiepend onderzoek aangekondigd.
Wanneer, op welke wijze, en bij wie heeft u tussen 20 juli 2014 (toen de Oekraïense regering bekend maakte dat er een lokale zoekactie in het rampgebied werd uitgevoerd met 800 vrijwilligers) en 5 augustus (toen u gedetailleerde informatie over de zoekactie ontving), proberen te achterhalen wat de reikwijdte was van deze zoekactie?
In de eerste dagen na de ramp was niet helder onder wiens gezag de eerste zoekactiviteiten werden verricht, alsook hoe omvangrijk en hoe gestructureerd deze waren. Wel stond vast dat de rampplek in handen was van de separatisten. Zie het antwoord op de vragen 14, 15, 16 en 17. De prioriteit in het contact met de separatisten lag bij het verkrijgen van toegang tot de rampplek met hulp van de OVSE.
Waarom heeft u niet direct op 20 juli om meer informatie gevraagd bij de Oekraïense autoriteiten, zeker gezien de volgende uitspraak van de Oekraïense vicepremier Volodimir Grojsman op 20 juli 2014 over de zoekactie- in aanwezigheid van een Nederlandse vertegenwoordiger –: «In terms of search and rescue: 200 people from the Ministry of Emergency are now working on that. According to our preliminary estimations 800 volunteers are involved in such operations»?
De uitspraak van vicepremier Groisman is ook eerder op dezelfde dag (20 juli) door hem gedaan bij een overleg waar ook Nederlandse vertegenwoordigers bij aanwezig waren. Daarbij werd duidelijk dat Oekraïense autoriteiten niet meer informatie daarover hadden, dat de Oekraïense autoriteiten geen direct gezag over deze hulpdiensten konden uitoefenen en dat niet duidelijk was wat deze personen wel en niet konden doen, gegeven het feit dat het gebied onder controle van separatisten stond en niet onder die van de Oekraïense autoriteiten.
Waarom heeft de Minister-President tijdens de briefing aan de Kamer op 21 juli niets gezegd over de officiële lokale zoekactie, ondersteund door vrijwilligers?
De zoekactie zou hebben plaatsgevonden onder de leiding van de lokale hulpdienst uit Donetsk. Deze lokale hulpdienst valt weliswaar formeel onder Kiev, maar opereert de facto in het gebied dat in handen is van de separatisten. Ook vicepremier Groisman maakte in zijn bekendstelling duidelijk dat het gebied in handen van de gewapende separatisten was. Daarom kon niet worden vastgesteld of de zoekactie ook daadwerkelijk onder leiding van de centrale Oekraïense autoriteiten plaatsvond. Om dezelfde reden kon niet geverifieerd worden dat er 200 personen ambtshalve in het gebied aanwezig waren.
Waarom heeft u geen informatie verschaft over de 200 personen die ambtshalve in het zoekgebied actief waren namens het Ministerie van Noodgevallen?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat vicepremier Grojsman tijdens zijn persconferentie van 20 juli 2014 duidelijk aangeeft dat de zoekactie plaatsvond onder leiding van de Oekraïense autoriteiten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Waarom spreekt u in uw brief van 24 juli 2014 slechts over «inspanningen van lokale bewoners en hulpdiensten», gezien de specifieke informatie die vicepremier Grojsman op 20 juli gaf en gezien de informatie die u naar eigen zeggen kreeg op 20 juli?
Zie antwoord vraag 14.
Hoeveel stoffelijke overschotten hebben zoekacties onder leiding van de Oekraïense autoriteiten en die onder Nederlandse leiding respectievelijk opgeleverd?
Er hebben inmiddels 211 identificaties plaatsgevonden (stand van zaken 12 september). Zolang het identificatieproces nog niet is afgerond, kunnen geen uitspraken worden gedaan over het aantal stoffelijke overschotten.
Op welke wijze heeft u uw waardering uitgesproken in de richting van de Oekraïense autoriteiten voor de zoekactie die zij georganiseerd hebben?
De Minister-President heeft tijdens zijn persconferentie (6 augustus) dank uitgesproken voor het werk van de lokale Oekraïense hulpverleners en bevolking. Minister Timmermans heeft bij zijn bezoeken blijk gegeven van de waardering van Nederland voor de inspanningen door Oekraïense autoriteiten op alle niveaus. De Nederlandse Head of Mission de heer P.J. Aalbersberg heeft op een persconferentie (3 augustus) in Kharkiv voor de lokale media blijk gegeven van grote waardering voor de professionaliteit van de lokale hulpdiensten.
Het bericht dat tijdens de brand op het Shellcomplex aan de Chemieweg in Moerdijk d.d. 3 juni 2014 tegen de afspraken in de drinkwaterbedrijven niet zijn geïnformeerd |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat op de avond van de explosie de drinkwaterbedrijven Brabant Water en Evides niet door de meldkamer van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant zijn geïnformeerd? Zo ja, wat is hiervan de reden?1
Ja. De Veiligheidsregio Midden- en West- Brabant (MWB) geeft aan de genoemde drinkwaterbedrijven op 3 juni niet te hebben gealarmeerd. Het Regionaal Operationeel Team van MWB heeft geen aanleiding gezien om de drinkwaterbedrijven te alarmeren omdat zij geen risico zagen.
Klopt het dat later in deze week Evides door de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid niet geïnformeerd is over het feit dat er op vrijdag 6 juni 2014 nog steeds onderzoek werd verricht aangaande neergeslagen roetdeeltjes op Goeree-Overflakkee? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Verondersteld wordt dat de vragensteller hier Hoeksche Waard bedoelt en niet Goeree-Overflakkee. Het antwoord is dan neen. De Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid geeft aan dat Evides volgens het logboek in de nacht van 3 op 4 juni om 04.08 uur is geïnformeerd over het incident. Ook is er contact geweest tussen de crisisorganisatie van de veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid en Evides. Evides heeft als crisispartner onmiddellijk toegang gekregen tot het Landelijk Crisismanagement systeem (LCMS). Zodoende had Evides kennis van de lopende onderzoeken mbt de BOT-MI (Beleidsondersteunend Team-milieu incidenten) adviezen, zoals de neerslag van eventuele roetdeeltjes.
Zijn er nog meer zaken die tijdens de bestrijding van deze brand niet goed zijn verlopen met betrekking tot de communicatie tussen de veiligheidsregio’s en drinkwaterbedrijven?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid verricht nader onderzoek naar o.a. de crisisbeheersing inclusief de communicatie. Ook inzake de oorzaak van de brand wachten wij de uitkomsten van het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid af. De Staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft u hierover schriftelijk geïnformeerd in haar brief van 17 juni 2014 (ILT-2014/33874)
Kunt u navraag doen bij Vewin of behalve deze brand meer gevallen bekend zijn in de afgelopen vier jaar waarin de drinkwaterbedrijven niet of onvoldoende zijn geïnformeerd door de betreffende veiligheidsregio?
Vewin geeft aan dat dit alleen Chemie-Pack (januari 2011) betreft en dat verder geen andere incidenten bekend zijn waarbij de drinkwaterbedrijven niet of onvoldoende geïnformeerd zijn door de betreffende veiligheidsregio(s).
Kunt u aangeven wat de risico’s zijn met betrekking tot de kwaliteit van drinkwater en daarmee voor de volksgezondheid bij het uitbreken van een brand waarbij mogelijk giftige stoffen in de lucht zijn gekomen?
Het risico bestaat dat bij een brand in de lucht vrijkomende giftige stoffen neerdwarrelen als roetdeeltjes in oppervlaktewater dat gebruikt wordt voor de drinkwaterwinning. Afhankelijk van de aard van de stof en de concentratie waarin deze stof in het ruw water, dat gebruikt wordt als grondstof voor drinkwater, terechtkomt kan dit een risico vormen voor de kwaliteit daarvan. Daarnaast wordt via de zuivering buitenlucht ingenomen voor beluchting/ontgassing van het drinkwater in bepaalde processtappen. Het beluchtingssysteem is voorzien van luchtfilters. Hiermee worden (roet)deeltjes afgevangen. Dampen blijven echter een probleem en worden niet door de luchtfilters afgevangen.
Kunt u beschrijven welke maatregelen drinkwaterbedrijven kunnen nemen om de kwaliteit van drinkwater te waarborgen na het uitbreken van een brand met giftige stoffen?
Naast de gebruikelijke bereidings- en zuiveringsstappen en constante monitoring van de drinkwaterkwaliteit, kan een drinkwaterbedrijf responsemaatregelen nemen om te voorkomen dat door een brand met giftige stoffen de drinkwaterproductie nadelig wordt beïnvloed. Zo kan een drinkwaterbedrijf preventief de inname van oppervlaktewater (tijdelijk) stopzetten, als er bij een brand giftige stoffen in het oppervlaktewater zijn gekomen. Ook kan het gebruik van ruw water uit een waterbekken (tijdelijk) worden stilgelegd als er bijvoorbeeld een verontreiniging van het water dreigt door depositie van roetdeeltjes.
Is al meer bekend over de oorzaak van de brand op het Shellcomplex en welke stoffen hier precies bij zijn vrijgekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de kwaliteit van het drinkwater in de regio van Moerdijk niet is aangetast als gevolg van de brand op het Shellcomplex?
Naar aanleiding van de brand heeft het RIVM ten behoeve van het BOT-mi een risicobeoordeling uitgevoerd op de drinkwaterkwaliteit. Geconcludeerd werd dat de drinkwaterwinning niet in gevaar is geweest, omdat de eventuele depositie van metalen geen risico vormde voor de drinkwaterwinning. De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft naar aanleiding van de meetresultaten geconcludeerd dat de normen van het Drinkwaterbesluit niet zijn overschreden.
Beschouwt u dit incident als een «leerpunt» zoals de Veiligheidsregio Midden-en West Brabant het omschrijft of valt het volgens u meer in de categorie «blunder», zeker in het licht van lessen die getrokken zouden moeten zijn na de brand bij ChemiePack in 2011?2
Op basis van de thans beschikbare informatie beschouwen wij dit incident in ieder geval als een verbeterpunt. Wij willen niet vooruitlopen op de resultaten van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Overigens achten wij het van vitaal belang dat bestuursorganen bij branden, rampen en crises de crisispartners – waaronder drinkwaterbedrijven – tijdig informeren ten behoeve van een optimale samenwerking.
Wat gaat u doen om tot een echte geoperationaliseerde samenwerking tussen de veiligheidsregio’s en drinkwaterbedrijven te komen?
Het belangrijkste is dat er daadwerkelijk acties worden ondernomen. In de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 2 juli jl. bent u geïnformeerd over de gezamenlijke doelstellingen van de Minister van Veiligheid en Justitie met het Veiligheidsberaad. Een van de doelstellingen, «continuïteit en veerkracht van de samenleving (voorkomen van maatschappelijke ontwrichting door grootschalige uitval van ICT, telecom, energie en drinkwater)», ziet toe op concrete afspraken tussen veiligheidsregio’s en vitale partners op het terrein van alarmering, informatievoorziening, planvorming, oefenen, trainen, opleiden. Hiermee hebben het Veiligheidsberaad en de Minister van Veiligheid en Justitie de borging van de afspraken verder ingezet.
Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) heeft onlangs een Quick scan uitgevoerd naar de samenwerking tussen veiligheidsregio’s en de vitale partners. De QuickScan van het IFV toont aan, dat de meeste regio’s (22) de convenanten hebben getekend en dat hiervan 20 regio’s de afspraken hebben geïmplementeerd. Een flinke stap is gezet.
Er is duidelijk sprake van stevig commitment, waarbij de diverse crisispartners vanzelfsprekend vanuit de eigen betrokkenheid hun inbreng hebben. Zo heeft VEWIN de wens geuit dat drinkwaterbedrijven te allen tijde worden geïnformeerd, zodat zij zelf op basis van eigen verantwoordelijkheid en expertise kunnen handelen. Wij delen dat standpunt.
In verband met de brand Shell Moerdijk is te melden dat Zuid -Holland Zuid concrete afspraken met de drinkwaterbedrijven heeft gemaakt en deze ook al heeft geïmplementeerd. De Veiligheidsregio Midden- en West- Brabant geeft aan bestuurlijke afspraken te hebben gemaakt met Rijkswaterstaat en de drinkwaterbedrijven in de regio. De verwachting is dat volledige implementatie van de afspraken in oktober is voltooid. De regio geeft voorts aan, dat de ervaringen van het incident van 3 juni 2014 kunnen leiden tot nadere afspraken, inspelend op nadere wensen van Vewin.
Wij achten het overigens een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de crisispartners elkaar aan te spreken op het navolgen van gemaakte afspraken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toegezegde afspraken met het Veiligheidsberaad over de prestaties die veiligheidsregio’s moeten leveren ten aanzien van de samenwerking met zogeheten vitale sectoren?3
Zie antwoord vraag 10.
Wat hebben de gesprekken die de veiligheidsregio’s en het ministerie van Veiligheid en Justitie hebben gevoerd met de deze vitale partners opgeleverd?4
Zie antwoord vraag 10.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een in 2010 landelijk gesloten convenant tussen de drinkwatersector en het Veiligheidsberaad met betrekking tot incidenten zijn waarbij het drinkwater gevaar loopt, vier jaar later klaarblijkelijk niet steeds geïmplementeerd is en opgevolgd wordt?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is volgens u de oorzaak dat de regionale ondertekening van het convenant en de implementatie van de afspraken zo moeizaam verlopen?
Zie antwoord vraag 10.
Is het waar dat een van de oorzaken hiervan onvoldoende commitment van de kant van de veiligheidregio’s betreft? Kunt u verklaren waar dit gebrek aan commitment vandaan komt?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat, als het inderdaad een gebrek aan commitment betreft, dit absoluut ontoelaatbaar is gezien het belang van de bescherming van de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u van alle 25 veiligheidsregio’s aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de ondertekening, implementatie, naleving en beoefening van de convenanten met de drinkwaterbedrijven en de Kamer hierover informeren ruim vóór het algemeen overleg over nationale veiligheid, crisisbeheersing en brandweerzorg op 25 september 2014?
De QuickScan die het IFV heeft laten uitvoeren is geanonimiseerd. Uit de scan blijkt dat ten aanzien van:
Convenanten:
Regulier overleg:
Informatie en alarmering:
Planvorming
Oefenen
Bent u van mening dat de door u aangekondigde strategie om de ondertekening en implementatie van afspraken te bespoedigen, te weten het «erop aandringen en sturen», succesvol is tot nu toe?5
Ja.
Daarnaast constateren wij dat er nog meer op dit terrein moeten worden geregeld. Vervolgacties worden opgepakt in het kader van de eerder genoemde gezamenlijke doelstelling continuïteit en veerkracht van de samenleving, waarvan de continuïteit van de drinkwatervoorziening onderdeel uitmaakt. Dit traject wordt onder regie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Veiligheidsberaad in samenspel met onder meer I&M en Vewin uitgewerkt en voorzien van duidelijke afspraken in de tijd. Wij willen hierop niet vooruitlopen.
Welk deadline stelt u zichzelf ten aanzien van de ondertekening, implementatie, naleving en beoefening van alle gesloten convenanten door de veiligheidsregio’s met de drinkwaterbedrijven?
Zie antwoord vraag 18.
Het ontbreken van een spoedeisende eerste hulp in Spijkenisse n.a.v. een chloorlek in het zwembad aldaar, waardoor veel kinderen met spoed naar het ziekenhuis moesten |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Groot alarm na chloorlek»?1
Ja.
Hoeveel kinderen zijn voor behandeling naar een ziekenhuis gebracht, hoeveel ambulances en traumahelikopters zijn er ingezet en vanuit welke regio's?
Er zijn 51 personen voor behandeling naar een ziekenhuis gebracht. Er zijn in totaal 23 ambulances ingezet. Vijf ambulances vanuit Rotterdam-Rijnmond, 18 vanuit Utrecht, Haaglanden, Hollands Midden, Zuid-Holland Zuid, Zeeland en Midden- en West Brabant. De regio Rotterdam-Rijnmond heeft daarnaast nog twee Geneeskundige Combinaties ingezet. Door het Spijkenisse Medisch Centrum is een beroep gedaan op twee Mobiele Intensive Care Units ten behoeve van overplaatsing van gewonden. Er zijn twee Mobiele Medische Teams (MMT, traumahelikopter) ingezet.
Is in alle gevallen voldaan aan de maximaal toegestane aanrijdtijden? Zo nee, wat waren de aanrijdtijden per patiënt?
De Veiligheidsregio Rotterdam- Rijnmond heeft mij laten weten dat de eerste ambulance binnen de maximaal toegestane aanrijdtijd ter plaatse was.
Zijn alle slachtoffers binnen de normtijden op een Spoedeisende Hulp (SEH) aangekomen? Zo nee, wat waren de wachttijden per patiënt?
Er bestaan geen normtijden waarbinnen een patiënt op de SEH binnen gebracht zou moeten worden. De 45 minutennorm is een spreidingsnorm die bepaalt dat ambulances en ziekenhuizen zo gepositioneerd zijn dat inwoners binnen 45 minuten in een SEH kunnen zijn. Er kunnen redenen zijn om in het belang van de patiënt niet met volle snelheid naar een SEH te rijden, een patiënt langer ter plekke te behandelen en er kunnen ook redenen zijn om niet naar de dichtstbijzijnde SEH te rijden.
Wat is de reden voor de inzet van traumahelikopters? Was dit vanwege de ernst van de situatie of vanwege de capaciteit?
De alarmering van het eerste MMT (traumahelikopter) is gedaan conform de landelijke inzetcriteria. De alarmering van het tweede MMT is gedaan op verzoek van het eerste MMT in verband met het grote aantal slachtoffers. De MMT’s worden onder andere ingezet voor het beoordelen van slachtoffers (triage). Daarbij wordt bekeken welke slachtoffers vervoerd moeten worden naar ziekenhuizen.
Bent u eindelijk tot inkeer gekomen dat Spijkenisse, waar zoveel mensen wonen en werken met een grote concentratie potentieel gevaarlijke industrie, een volwaardig ziekenhuis met een SEH verdient, die 24 uur per dag en 7 dagen in de week geopend is? Zo nee, hoeveel rampen moeten er nog gebeuren voordat u wel tot inkeer komt?
Voor mij is het uitgangspunt dat de zorg in de regio verantwoord en bereikbaar is en is afgestemd op de behoeften in de regio. Dat betekent niet per definitie dat het Spijkenisse MC al deze zorg aanbiedt. De verschillende partijen pakken hier hun rol. Ik ben verantwoordelijk voor het waarborgen van de continuïteit en kwaliteit van cruciale zorg. De IGZ ziet erop toe dat de kwaliteit van zorg is gewaarborgd. De zorgverzekeraars nemen hun verantwoordelijkheid voor het invullen van hun zorgplicht, met name voor de continuïteit van cruciale zorg zoals spoedzorg, door te investeren in en onderzoek te doen naar de benodigde ambulancecapaciteit. De NZa ziet erop toe dat de verzekeraars hun zorgplicht nakomen. Het Spijkenisse Medisch Centrum, Ikazia Ziekenhuis, Maasstad Ziekenhuis en het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis zorgen samen voor de spoedzorg in de regio. Ook in het Vlietland ziekenhuis is capaciteit beschikbaar waar gebruik van wordt gemaakt. Door goede afspraken tussen huisartsen, ambulancediensten, het Spijkenisse Medisch Centrum, verzekeraars, de veiligheidsregio en de drie partnerziekenhuizen is het mogelijk om op tijd de benodigde zorg te verlenen.
Het bericht dat Nederland niet is voorbereid op een ramp |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederland niet is voorbereid op een ramp, met name daar waar het de afspraken betreft tussen de veiligheidsregio’s en de vitale sectoren?1
Nederland is steeds beter voorbereid op een ramp. Dat hebben ook de Commissie Hoekstra en de Staat van de Rampenbestrijding aangegeven. Diverse afspraken tussen veiligheidsregio’s en vitale partners, soms in de vorm van een convenant, zijn inmiddels gerealiseerd. Het Veiligheidsberaad inventariseert momenteel de behoefte aan een nadere concretisering van de afspraken.
Klopt het dat in veel veiligheidsregio’s wel convenanten ondertekend zijn, maar deze niet verder uitgewerkt zijn in concrete afspraken, waardoor voor veel vitale bedrijven niet duidelijk is wat ze kunnen verwachten van de veiligheidsregio’s? Zo ja, wat is hiervan de reden?
De basis voor de afspraken ligt in de modelconvenanten die het Veiligheidsberaad heeft ontwikkeld op het terrein van drinkwater, gas en electra en met partners, zoals Rijkswaterstaat, waterschappen en Prorail. De afspraken variëren per sector en per regio varieert de mate van concrete uitwerking. Regio-specifieke omstandigheden kunnen daaraan ten grondslag liggen.
Klopt het dat oefeningen, zoals verplicht gesteld in de wet veiligheidsregio’s, ook nog steeds niet worden gehouden, terwijl het belangrijk is regelmatig te oefenen met zowel de hulpdiensten als de vitale sectoren? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?
Ik onderschrijf het belang van regelmatig oefenen. Medio 2013 heb ik aan alle veiligheidsregio’s gevraagd om mij te informeren over de planning rond de systeemoefening. 22 veiligheidsregio’s hebben (alsnog) een systeemoefening in 2013 gehouden. De overige 3 regio’s in het bijzonder heb ik gewezen op de oefenverplichting en het ontbreken van een mogelijkheid om bestuurlijk en regionaal daarvan af te wijken.
Ik blijf er bij de veiligheidsregio’s op aandringen oefeningen op de hoofdstructuur en met de vitale partners te houden. Het is daarnaast gewenst ervaringen met betrekking tot de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van oefeningen uit te wisselen om de organisatie verder te verbeteren.
Hoeveel veiligheidsregio’s voldoen inmiddels aan de jaarlijkse verplichting een systeemoefening te organiseren? Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle veiligheidsregio’s hier op korte termijn aan voldoen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het hebben van convenanten weinig zin heeft als hier inhoudelijk geen verdere invulling aan wordt gegeven in de vorm van oefenen en concrete afspraken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen teneinde te zorgen dat veiligheidsregio’s dit snel op orde krijgen?
Ja. Het afsluiten van convenanten tussen regio’s en vitale partners is geen doel op zich, maar een middel om te komen tot concrete afspraken op het terrein van onder meer alarmering, leiding en coördinatie, risico en crisiscommunicatie en gezamenlijke oefeningen. Ik zal er bij de voorzitters van de veiligheidsregio’s op aan blijven dringen, dat het hebben van de juiste afspraken met alle crisispartners een verplichting is en ook in eigen belang is.
Klopt het dat het landelijk overleg over toetreding van de vitale sectoren tot deelname aan het waarschuwingssysteem NL Alert plat ligt? Wat is hiervan de oorzaak? Hoe gaat u dit overleg weer vlottrekken?
Er is nooit sprake geweest van toetreding van vitale sectoren tot deelname aan NL-Alert. Het besluit om een NL-Alert bericht te versturen is en blijft een verantwoordelijkheid van het lokale of regionale gezag (in een uitzonderlijk geval het nationale gezag). Veiligheidsregio's en vitale partners kunnen overigens wel afspraken maken over de alarmering van burgers (waarbij NL-Alert een van de middelen is).
Herkent u de geschetste problematiek van de drinkwaterbedrijven dat zij met veel verschillende veiligheidsregio’s afspraken moeten maken? Ziet u hierin aanleiding alsnog de aanbeveling van Hoekstra over te nemen het veiligheidsberaad de wettelijke taak te geven uniforme afspraken te maken met vitale sectoren? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de problematiek. Het past echter niet binnen het uitgangspunt van verlengd lokaal bestuur dit wettelijk te verankeren. Eerder concludeerde de Commissie Hoekstra hetzelfde. Dat neemt niet weg dat ik begrip en aandacht heb voor bedoelde wens van de drinkwaterbedrijven en ik me in blijf zetten voor een goede samenwerking tussen hen en de veiligheidsregio’s.
Deelt u de mening dat de eindconclusie dat «als er nu een ramp uitbreekt, we noodgedwongen moeten improviseren en hopen dat het goed komt» nu net hetgene is wat we met de komst van de veiligheidsregio’s hebben willen voorkomen? Wat gaat u doen dat gevoel bij belangrijke betrokken partners weg te nemen?
De Commissie Hoekstra heeft geconcludeerd dat we steeds beter zijn voorbereid op een ramp. Ik deel die conclusie. Enige mate van improviseren hoort bij crisisbeheersing. Met veiligheidsregio’s, vitale partners en de nationale overheid blijf ik verder bouwen aan een goede organisatie van rampenbestrijding en crisisbeheersing. De veiligheidsregio’s en mijn ministerie zijn daarover in gesprek met vitale partners.
De berichten ‘Dode door brand in windmolen in Ooltgensplaat’ en ‘Tweede dode bij brand windmolen Ooltgensplaat’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is de reden voor het ontbreken van calamiteitenplannen specifiek geënt op windturbines en waarvan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond aangeeft dat deze niet aanwezig zijn? Voor welke veiligheidsregio(»s) geldt dit nog meer?
De brandweer van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond heeft generieke instructies en procedures voor brandbestrijding en hulpverlening, waaronder voor brand in hoge gebouwen. Voor speciale objecten zijn er specifieke inzetprocedures en aanvalsplannen. Bijvoorbeeld voor hoge gebouwen zoals flats of kantoortorens waar veel mensen aanwezig zijn of indien er bij een incident een groot effect voor de omgeving te verwachten is.
Voor windturbines zijn er geen specifieke inzetprocedures. Brandweerfunctionarissen maken bij de brandbestrijding en hulpverlening bij alle windmolens gebruik van de bovengenoemde generieke procedures en van de kennis en ervaring verkregen bij opleiding, training en oefening.
Naast deze mogelijkheden van de basisbrandweerzorg kan gebruik gemaakt worden van de hoogtereddingsteams van de brandweer (zie antwoord 4 en 5). Gezien de lage frequentie van incidenten met windmolens wordt dit toereikend geacht. Of er redenen zijn om te kunnen beschikken over aanvullende middelen of procedures, specifiek voor windturbines, zal mogelijk blijken uit het brandonderzoek van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond naar de windmolenbrand in Ooltgensplaat.
Het opstellen van instructies, inzetprocedures en aanvalsplannen is een verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s. Er worden hiervan geen landelijke overzichten bijgehouden.
Tot welke hoogte gelden de door de brandweer toegepaste algemene instructies en middelen voor het werken op grote hoogte en is er verschil tussen de veiligheidsregio’s voor wat betreft deze instructies? Kunt u een overzicht uitgesplitst per veiligheidsregio geven?
Instructies voor de hulpverlening en brandbestrijding op hoogte, waaronder veiligheidsinstructies, gelden in principe voor iedere hoogte.
Voor brandbestrijding en hulpverlening op hoogten boven 20 meter worden in gebouwen waar (veel) mensen verblijven in het vergunningsproces extra voorzieningen geëist (bijvoorbeeld een droge blusleiding, een sprinkler, een extra vluchtweg). Dit betreft overigens andere typen objecten dan windmolens, die een bouwwerk niet zijnde een gebouw zijn. Een windmolen is een niet voor publiek toegankelijk object; er verblijven geen mensen maar incidenteel enkel (onderhouds)personeel. Het personeel dient conform de Arbowet aan eisen te voldoen. (zie antwoord 6). Met autoladders en hoogwerkers kan de brandweer een hoogte van ongeveer 25 meter bereiken voor redding en blussing via de buitenzijde.
Instructies en middelen behoren tot de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s. Er worden hiervan geen landelijke overzichten bijgehouden.
Hoeveel windturbines in Nederland vallen buiten de in hierboven genoemde instructies?
Zie antwoord vraag 1.
In welke plaatsen zijn specialistische teams aanwezig en hoe snel kunnen deze bij windturbinecalamiteiten aanwezig zijn? Kunt u daarbij de minimale en maximale aanrijtijd vermelden voor de meest ver gelegen windturbines?
Er zijn specialistische brandweerteams voor redding op hoogte aanwezig in Utrecht, Terneuzen, Rotterdam en Eindhoven. Deze teams worden ingezet om mensen op hoogte (en diepte) te redden. De teams zijn niet gericht op het blussen van branden.
De maximale opkomsttijd bedraagt 1 uur. Team Utrecht verzorgt per helikopter van de Dienst Luchtvaartpolitie, Noord Nederland en het uiterste Zuiden.
De hoogtereddingsteams kunnen van windturbines van iedere hoogte mensen veilig naar beneden te brengen. Het uitgangspunt bij incidenten in windturbines blijft echter dat daarvoor getrainde monteurs zichzelf in veiligheid brengen met hun persoonlijke veiligheidsuitrusting.
Kunnen alle vier specialistische teams de hoogte bereiken van de bestaande en geplande windturbines? Zo nee, van welke turbines niet en kunt u hier ook overzicht van gegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is een en ander geregeld voor windturbines op zee? In hoeverre wordt er bij de afgifte van een omgevingsvergunning voor windturbines op zee rekening gehouden met de hoogte waarop een turbinebrand kan plaatsvinden? Zijn er in de veiligheidsregio’s calamiteitenplannen beschikbaar waarin rekening wordt gehouden met brand op (grote) hoogte in windturbines op zee en het redden van eventueel aanwezige mensen? Zo nee, waarom niet?
Voor het bouwen van een windturbinepark op de Noordzee verleent Rijkswaterstaat een Watervergunning. In de voorschriften van deze vergunning ligt vast, dat voor de te plaatsen windturbines een certificaat moet zijn uitgegeven. Brandveiligheidseisen maken onderdeel uit van deze certificering. Daarnaast is in de aanvraag voor de vergunning een onderhoudsplan en een calamiteitenplan opgenomen. Rijkswaterstaat beoordeelt deze plannen bij vergunningverlening. Bij vergunningverlening wordt niet specifiek rekening gehouden met de hoogte waarop een brand kan plaatsvinden.
Krachtens de Arbowet gelden voor werkzaamheden op of aan windturbines dezelfde eisen voor windmolens op land als op zee. De sector windenergie verplicht onderhoudspersoneel voor werkzaamheden aan installaties op windturbineparken op land en op zee een BHV-opleiding, een Redding op hoogte certificaat en een VCA-certificaat te hebben. Onderhoudspersoneel van windturbines is getraind om bij calamiteiten af te dalen via de buitenkant of in de windturbine. Op zee worden bij brand de aanwezige blusmiddelen in de windturbine en de blusser in de stand-by-boot gebruikt. Indien na een calamiteit zo spoedig mogelijk vervoer naar een ziekenhuis nodig is, wordt de Kustwacht ingeschakeld om het transport te verzorgen. De veiligheidsregio’s hebben geen rol bij calamiteiten bij windturbines op zee, omdat het grondgebied waar ze staan niet gemeentelijk is ingedeeld.
Het falen van het Kompas-systeem op de Filipijnen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de nieuwsuitzending van RTL van zaterdag 16/11 jl., waarin werd gesteld dat het net geïmplementeerde Kompas-registratiesysteem op de Filipijnen niet zou hebben gefunctioneerd?
Ja.
Klopt het dat het Kompas-systeem, waarover de website van Buitenlandse Zaken vermeldt dat dit levensreddend kan zijn doordat het Nederlanders die zich hebben ingeschreven pro-actief (via sms) waarschuwt voor bijvoorbeeld natuurrampen, weliswaar vanaf 1 oktober jl. gereed op de website van de Nederlandse ambassade in Manilla was, maar niet is gebruikt of heeft gefaald bij het waarschuwen van Nederlanders die zich hadden ingeschreven?
Zie antwoord op vraag 4.
Hoeveel Nederlanders hadden zich op de website laten registreren voor het Kompas-systeem? Zijn er matches vastgesteld tussen geregistreerde Nederlanders en later (tijdelijk) vermiste Nederlanders?
Er hadden zich op 9 november via Kompas 343 Nederlanders geregistreerd als verblijvend in de Filipijnen. Van de vier Nederlanders met wie nu geen contact is, is niemand geregistreerd in Kompas. Registratie is niet verplicht.
Bent u van mening dat naast een statistische en passieve website en de reguliere informatie van de Filipijnse overheid dit Kompas-systeem wel had moeten en kunnen functioneren, zoals het immers bedoeld was, vlak voor de tyfoon Haiyan?
De registratie via het Kompas-systeem is op 1 oktober operationeel geworden. Het systeem is in de opstartfase. Dit betekent in de eerste plaats dat niet alle Nederlanders zich nu al via Kompas hebben geregistreerd. Het betekent ook dat er nog geen sms-en zijn verstuurd door de ambassade in Manilla. Zodra het nieuwe systeem volledig operationeel is, zal dit een extra dienstverlening aan Nederlanders in het buitenland zijn die bovenop de gebruikelijke alertering via website (o.a. reisadvies) en lokale overheden geschiedt. Over de tyfoon Haiyan waren alle Nederlanders uitgebreid gewaarschuwd via de media, door de Filipijnse overheid en de Nederlandse overheid (reisadvies, website ambassade).
Wat hebt u sindsdien gedaan om het Kompas-systeem op alle Nederlandse ambassades operationeel te krijgen?
Het systeem is technisch operationeel. De komende tijd zal worden gewerkt aan het uitbreiden van het aantal registraties zodat meer Nederlanders bereikt kunnen worden. Ook zal een automatische koppeling worden gemaakt tussen aanscherping van het reisadvies en informatieverschaffing hierover aan de geregistreerde Nederlanders via Kompas, inclusief het verzenden van sms-en waar aangewezen.
Hoeveel Nederlanders worden nu nog vermist? Welke acties onderneemt u en hebt u ondernomen om hen te vinden en hun familieleden op de hoogte te houden?
Op dit moment is met vier Nederlanders nog geen contact geweest. Dit cijfer verandert elke dag. De ambassade probeert via de lokale autoriteiten en andere contacten in de Filipijnen duidelijkheid te krijgen over hun verblijfplaats en hoe het nu met ze gaat. Er is direct na de ramp een consulair ondersteuningsteam naar de Filipijnen gestuurd om de ambassade daarbij te ondersteunen.
De berichten‘Luchtalarm niet afgegaan bij brand Oosterhout’ en ‘Technisch probleem met inzet NL-Alert bij brand’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Luchtalarm niet afgegaan bij brand Oosterhout»1 en «Technisch probleem met inzet NL-Alert bij brand»?2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Hoe is de burger ingelicht tijdens de brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout?
De lokale autoriteiten hebben mij gemeld dat de burger is ingelicht via Twitter en de perswoordvoering.
Is het waar dat de lokale autoriteiten via social media of andere communicatiemiddelen het advies hebben gegeven ramen en deuren te sluiten?
Lokale autoriteiten hebben via pers en via Twitter gemeld: «zeer grote brand, veel rookontwikkeling, ramen en deuren sluiten is altijd verstandig». Vervolgens hebben zij gemeld dat bewoners uit voorzorg ramen en deuren gesloten moeten houden.
Is het waar dat het luchtalarm niet is ingezet in de betreffende regio ten tijde van de brand?
Ja het is waar dat de sirene (of WAS: Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) niet is ingezet.
Deelt u de mening dat dit tegenstrijdige informatievoorziening is en tot verwarring bij de burger kan leiden?
Communicatie bij dit soort incidenten is een verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten. De voor de directe incidentbestrijding verantwoordelijke officieren achtten het op grond van de bedrijfsinformatie (geen gevaarlijke stoffen in de loods) en de meetresultaten niet noodzakelijk sirenes te gebruiken.
Ten aanzien van de informatievoorziening heeft de burgemeester aangegeven dat de communicatie richting inwoners van het effectgebied met meer centrale regie en inhoudelijke duidelijkheid over de feitelijke situatie plaats had moeten vinden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat het versturen van de melding via NL-Alert in eerste instantie niet lukte?
In eerste instantie is het versturen van de melding via NL-Alert niet gelukt door een storing van een computer in de meldkamer. Van de noodprocedure om in zo’n geval een bericht via een andere meldkamer te verzenden is geen gebruik gemaakt door de regio. Naar aanleiding van dit incident is de noodprocedure nogmaals bij de meldkamer onder de aandacht gebracht.
Deelt u de mening dat, hoewel het een aanvullend middel is, NL-Alert toegevoegde waarde heeft als alarmeringssysteem en vaker getest moet worden om (technische) problemen in noodsituaties te voorkomen?
Ja. Op dit moment onderzoek ik nader op welke wijze het testen het beste kan worden uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het verzenden van Amber Alerts via NL-Alert een goede manier is om deze testen te doen en tegelijkertijd hieraan een zinnige invulling geeft?
Het zijn twee verschillende systemen. Op dit moment is het niet mogelijk deze systemen samen te voegen. NL-Alert heeft als doel mensen te alarmeren in geval van een levens- of gezondheidsbedreigende situatie, waarbij acuut handelen om zichzelf in veiligheid te brengen noodzakelijk is. NL-Alert maakt gebruik van cell-broadcasting. Deze techniek stuurt ongevraagd berichten naar alle mobiele telefoons in een bepaald gebied. AMBER Alert is een opsporingssysteem waarbij mensen zelf mogen kiezen (via abonneren) of ze de berichten willen ontvangen of niet. Ik ben er een voorstander van om de alerteringssystemen vooralsnog hun eigen signatuur te laten behouden.
De gebrekkige informatievoorziening na een brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Kent u het bericht dat er veel gebreken waren ten aanzien van de informatievoorziening gericht aan burgers volgend op de brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de veiligheid van burgers van groot belang is dat zij zo snel en adequaat mogelijk geïnformeerd worden bij dit soort calamiteiten?
Wanneer burgers snel geïnformeerd worden bij incidenten en calamiteiten, kan dit bijdragen aan hun veiligheid, het beperken van schade en van onrust. Het vertrekpunt van de communicatie is de impact van het incident op de samenleving en de informatiebehoefte van die samenleving.
Is er in deze zaak gehandeld volgens het aanwezige communicatieplan voor dit soort incidenten? Zo nee, waarom niet?
Communicatie bij dit soort incidenten is een lokale verantwoordelijkheid. De lokale autoriteiten hebben mij gemeld dat er is gehandeld conform plan, maar ook dat men zich – achteraf – realiseert dat de communicatie richting effectgebied onvoldoende is geweest. De generieke informatie heeft onvoldoende aangesloten op de behoefte bij de inwoners in het effectgebied.
Acht u de inzet van het luchtalarm bij een dergelijke calamiteit noodzakelijk? Zo ja, waarom is deze na de brand niet afgegaan in de regio Oosterhout?
De inzet van de sirene (of WAS: Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) heeft als doel om burgers de volgende boodschap te geven: ramen en deuren sluiten, mechanische luchtverversing afzetten, rampenzender aanzetten. Gezien het feit dat een zwarte rook opsteeg en over het gebied trok had dit systeem, ook uit voorzorg, ingezet kunnen worden. De veiligheidsregio heeft mij gemeld dat de dienstdoende officiëren, die vanuit hun functie over de meest actuele en relevante informatie beschikten, een afweging hebben gemaakt en besloten hebben het WAS niet in te zetten. De reden hiervoor was dat er geen moment sprake is geweest van een gezondheidsbedreigende situatie.
Acht u de inzet van het NL-Alert voor zowel alarmering als informatievoorziening bij een dergelijke calamiteit noodzakelijk? Zo ja, waarom werd het NL-Alert pas twee en een half uur na de melding van de brand verstuurd?
Gezien het feit dat een zwarte rook opsteeg en over het gebied trok had dit systeem, ook uit voorzorg, ingezet kunnen worden. Ook bij de inzet van NL-Alert is het van groot belang dat de samenhang en inhoud van de verschillende communicatiemiddelen bewaakt wordt. Bij een calamiteit met lokale impact zijn de lokale autoriteiten verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de bevolking. Zij beslissen op welk moment ze welk middel inzetten.
Wat is uw oordeel over de publieke informatievoorziening tijdens en na de calamiteiten bi j het chemiebedrijf ELD te Oosterhout en welke aandachtspunten leidt u hieruit af voor de toekomst?
Ik ben van mening dat alarmering van de omwonenden uit voorzorg had moeten plaatsvinden en dat informatievoorziening over het incident beter en sneller had gekund. Daarvoor staan de lokale autoriteiten verschillende communicatiemiddelen ter beschikking. Van groot belang is echter dat bij een incident de betrokken hulpdiensten en overheden zich rekenschap geven van wat er leeft onder de bevolking. De analyse van social media van de start van een incident kan daarbij helpen. De communicatie kan dan (in inhoud en frequentie) beter aansluiten op de informatiebehoefte van het publiek. Met de ervaringen en vooral gevoelens van de bevolking rond Chemie-Pack in het achterhoofd had de impact van deze brand en de rookontwikkeling hier een extra aandachtspunt moeten zijn. Naar ik heb begrepen, heeft ook de directeur van de veiligheidsregio Midden en West Brabant zich in deze termen uitgesproken.
Met name rond de informatie- en crisiscommunicatie-aspecten vindt een evaluatie plaats.
Herinnert u zich het rapport «Brand Chemie-Pack Moerdijk», opgesteld door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, waarin onder meer wordt geconcludeerd dat overheidsdiensten grote angst bij omwonenden hebben gewekt door hun gebrekkige informatievoorziening? Zo ja, welke stappen heeft u daarna gezet om de informatievoorziening naar de burgers te verbeteren?
Dat rapport herinner ik mij. Sinds 2011 heb ik een aantal concrete stappen genomen ter verbetering van de crisiscommunicatie:
Hoe beoordeelt u de voortgang in de verbetering van de publieke informatievoorziening tijdens en na de calamiteiten? Welke (vervolg)maatregelen neemt u zich voor om burgers in dit soort gevallen sneller en beter te informeren?
De eerste verbetermaatregelen zijn in gang gezet, zoals gemeld bij vraag 7. De doorwerking van die maatregelen heeft tijd nodig, omdat functionarissen moeten worden opgeleid en getraind. Een aantal verbetermaatregelen is op 31 mei vastgesteld in overleg met het Veiligheidsberaad. De implementatie daarvan is gestart.
De Minister van VWS heeft deze maand een handreiking gepubliceerd, te vinden op www.rivm.nl: «Communicatie over gevaarlijke stoffen», voor lokale bestuurders en hun communicatieadviseurs.
De brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u in een tijdslijn aangeven wat er op 3 juni jl. bij het chemiebedrijf ELD in Oosterhout is gebeurd en hoe en op welk moment hier door de veiligheidsdiensten en hulpdiensten is opgetreden?1
De brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout vond plaats op dinsdag 4 juni 2013.
De tijdslijn van de belangrijkste gebeurtenissen vanaf de melding is als volgt:
21.15 u Melding van een explosie en brand in loods 3 van ELD te Oosterhout.
21.17 u Alarmering 2 tankautospuiten, 1 redvoertuig, Officier van Dienst (OVD) -Brandweer, Adviseur Gevaarlijke Stoffen Brandweer en Milieudienst. De inzet van de brandweer was gericht op het voorkomen van uitbreiding en het bestrijden van de brand. Er heeft ook inzet van schuim plaatsgevonden.
21.20 u Opschaling naar zeer grote brand, alarmering OVD-Geneeskundig, OVD-Politie en OVD-Bevolkingszorg en informeren burgemeester.
21.25 u Alarmering drie waarschuwings- en verkenningseenheden. Op basis van de waarnemingen van deze eenheden is vastgesteld dat er geen sprake was van ontoelaatbare en/of onaanvaardbare concentratie van gevaarlijke stoffen in de lucht. Dit is ook mede reden dat de verantwoordelijke officieren van de brandweer het niet noodzakelijk achtten om de sirenes te laten afgaan.
21.29 u Opschaling naar GRIP 1.
21.39 u Alarmering Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen.
21.40 u Opschaling naar GRIP 2.
23.30 u Brand meester.
Voor de communicatietijdslijn wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
N.B.: Bij de beantwoording van deze en navolgende vragen is ondermeer gebruik gemaakt van de Bestuurlijke verantwoording aan het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio MWB, Tilburg/Breda, 18 juni 2013.
Op welk momenten werd opgeschaald naar Grip 1 en Grip 2 en om welke reden?
21.29 u Opschaling naar GRIP 1 met als reden de behoefte aan eenhoofdige leiding ter plaatse.
21.40 u Opschaling naar GRIP 2 met als reden een rookwolk die zich uitstrekt boven meerdere woonwijken, zodat effecten zouden kunnen ontstaan in een gebied buiten de brandlocatie.
Wanneer werd het bedrijf voor het laatst bezocht door de inspectie en wat waren toen de bevindingen?
Op 27 november 2012 werd het bedrijf bezocht door de samenwerkende toezichthouders Regionale Milieudienst Midden West Brabant, Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheidsregio Midden en West Brabant (jaarlijkse inspectie in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999).
Er werden toen 4 overtredingen geconstateerd op het gebied van de arbeidsveiligheid – tekortkomingen bij de identificatie van gevaren en het beoordelen van risico’s en de borging van oefeningen van de bedrijfshulpverleners. Eén overtreding betrof het niet geborgd zijn van het melden van ongewone voorvallen. Laatstgenoemde overtreding is opgeheven. De overige overtredingen moesten opgeheven zijn op 1 juni 2013. Hierop vindt de komende tijd controle plaats.
Voldeed het bedrijf op het moment van uitbreken van de brand aan alle voorschriften? Was ook de actuele lijst met aanwezige stoffen ter plaatse? Welke stoffen waren dat?
Behalve de hierboven vermelde Brzo-inspectie heeft er in 2012 op verschillende momenten zowel aangekondigd als onaangekondigd toezicht plaatsgevonden, onder leiding van het bevoegd gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op geconstateerde overtredingen vond handhaving plaats.
Op dit moment loopt het onderzoek nog, waardoor het nog onduidelijk is of het bedrijf op het moment van uitbreken van de brand aan alle voorschriften voldeed.
Er was een actuele stoffenlijst aanwezig die tijdens de brand is overhandigd aan de brandweer en vervolgens ook aan de politie. Bij het bedrijf stonden gevaarlijke stoffen van verschillende gevaarcategorieën en stoffen die niet als gevaarlijk zijn ingedeeld. Wat de gevaarlijke stoffen betreft ging het om brandbare vloeistoffen, giftige stoffen, corrosieve stoffen en milieugevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen lagen volgens de stoffenlijst niet in de betreffende loods die is afgebrand.
Was er een rampenbestrijdingsplan opgesteld en is conform dat plan gehandeld?
Er was een rampbestrijdingsplan opgesteld.
Voor zover van toepassing zijn de rampbestrijdingsprocessen door de hulpverlenende diensten opgestart en uitgevoerd conform het crisisplan van de Veiligheidsregio Midden West Brabant en het rampbestrijdingsplan ELD.
Hoe en via welke kanalen verliep de communicatie richting omwonenden en kunt u dit in een tijdlijn uitzetten? Verliep dit volgens plan? Is het luchtalarm nu wel of niet afgegaan?
Communicatie bij dit soort incidenten is een lokale verantwoordelijkheid. Bij deze brand is de communicatie richting bevolking verlopen via de perswoordvoering en de twitteraccounts van brandweer, politie en gemeente Oosterhout. De sirene (het WAS: Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) is niet afgegaan. De verantwoordelijke officieren van de brandweer achtten dit op grond van de bedrijfsinformatie (geen gevaarlijke stoffen in de brandende loods) en de meetresultaten niet noodzakelijk.
De lokale autoriteiten hebben aangegeven dat de alarmering van de regionale en lokale crisisorganisatie conform vastgestelde procedures is verlopen. Dit geldt eveneens voor de taakorganisatie crisiscommunicatie van de gemeente Oosterhout. De communicatie richting inwoners van het effectgebied had echter volgens de lokale autoriteiten met meer centrale regie en inhoudelijke duidelijkheid over de feitelijke situatie plaats moeten vinden.
Ter toelichting hierbij de volgende informatie over de communicatie richting bevolking en media:
Op welk moment kregen de bewoners benedenwinds zoals in Breda, Zundert en omstreken te horen dat zij ramen en deuren moesten sluiten? Hoe verhoudt zich dat tot het tijdstip dat de rook met giftige stoffen over hen heen trok?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom is ook nu weer bericht dat er geen gevaarlijke stoffen zijn vrijgekomen?
De lokale autoriteiten hebben mij hierover de volgende informatie verschaft:
De ervaring leert dat communiceren over brand en gevaarlijke stoffen lastig is. Rook is immers altijd schadelijk, maar de mate (de dichtheid van de rook) en duur van de blootstelling zijn hierbij bepalend. De brandweer en GGD Groningen hebben samen een praktische campagne gemaakt om uit te leggen wat je moet doen als er brand in de buurt is. Verder heeft de Minister van VWS in juni de handreiking «Communicatie over gevaarlijke stoffen» laten publiceren op www.rivm.nl, voor lokale bestuurders en hun communicatieadviseurs. Via mijn ministerie zullen de bovengenoemde publicaties eveneens actief onder de aandacht worden gebracht van bestuurders en hulpverleners.
Het NL-Alert |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat miljoenen mensen op maandag 4 februari 2013 verstoken bleven van het eerste controlebericht van NL-Alert? Wat was hiervan de oorzaak?1
Bij de invoering van NL-Alert 8 november jl. is aangegeven dat NL-Alert moet worden gezien als een aanvullend systeem op de al bestaande alarmerings-en crisiscommunicatiemiddelen en zal worden doorontwikkeld in een groeimodel. Van meet af aan is duidelijk geweest dat bij dit eerste controlebericht een groot deel van de burgers nog geen NL-Alert zou ontvangen. Dit komt doordat een deel van de telefoontoestellen nog niet geschikt is voor NL-Alert of nog goed moet worden ingesteld.
Er wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de vraag hoeveel burgers een NL-Alert hebben ontvangen. Ik zal uw Kamer over uiterlijk drie maanden nader informeren over deze peiling en de evaluatie. De bevindingen die hieruit naar voren komen zullen worden gebruikt om de doorontwikkeling van NL-Alert verder te verbeteren.
Waarom werkt het systeem nog steeds niet op IPhones en smartphones van Samsung? Waar zitten de problemen en wanneer zijn deze opgelost?
Bij Samsung is de overgrote meerderheid van de toesteltypen geschikt voor NL-Alert, waaronder de meeste populaire smartphones. Samsung heeft aangegeven eraan te werken al haar typen geschikt te maken.
NL-Alert is ingericht volgens de internationale cell broadcast standaard. De iPhone ondersteunt deze standaard op dit moment niet. Ik ben al langdurig met Apple in gesprek om Apple te bewegen de iPhone geschikt te maken voor NL-Alert. Apple heeft daarover tot op heden geen toezeggingen gedaan.
Waarom moet er een heel stappenplan worden doorlopen voordat telefoonbezitters berichten van NL-Alert kunnen ontvangen? Ziet u mogelijkheden dit te vereenvoudigen? Zo ja, kan dit snel opgepakt worden? Zo nee, waarom niet?
Het aantal te doorlopen stappen is afhankelijk van hoe de leveranciers van de mobiele toestellen hun toestellen inrichten. Met de telecomproviders is al enige tijd geleden afgesproken nieuw verkochte toestellen standaard te leveren met de juiste instelling voor ontvangst van NL-Alert.
Waarom zit er zo’n lange periode tussen de volgende controleberichten? Deelt u de mening dat telefoonbezitters op deze manier erg lang moeten wachten om te testen of hun telefoon nu wel de juiste instellingen heeft voor het ontvangen van berichten van NL-Alert?
Er is een afweging gemaakt tussen de behoefte om te controleren op de juiste instelling en de mogelijke irritatie die een veelheid aan berichten oproept. Tweemaal per jaar lijkt vooralsnog afdoende.
Bent u bereid om te kijken of er dit jaar vaker controleberichten uit kunnen gaan, zodat met regelmaat zowel de zending van het bericht, als de ontvangst, getest kan worden? Zo nee, waarom niet?
Omdat NL-Alert nieuw en in ontwikkeling is, wordt het gebruik ervan continu geëvalueerd. Dit geldt ook voor het verzenden van controleberichten. Ik zal bij deze evaluatie bezien of het gewenst is het aantal controleberichten op te voeren.
Wanneer zullen Vodafone en T-Mobile hun 3G-netwerken geschikt gemaakt hebben? Waarom duurt dit zo lang, gezien het algemeen belang van NL-Alert?
Bij Vodafone en T-Mobile trad eerder een probleem op met een aantal typen toestellen van één fabrikant. Inmiddels heeft de desbetreffende fabrikant dit verholpen. Vodafone en T-Mobile hebben nog enige tijd nodig om NL-Alert in hun 3G-netwerk in te voeren. Naar verwachting zullen beide Telecomproviders in de eerste helft van 2013 NL-Alert ook in 3G gaan uitzenden.
Gaat NL-Alert ook geschikt gemaakt worden voor 4G-netwerken, welke binnenkort al in de lucht zullen zijn?
Hierover ben ik in overleg met de Telecomproviders.
Weet u dat de woordvoerder van NL-Alert stelt dat ruim 50% van de telefoonbezitters bereikt kan worden? Is dat met de huidige stand van zaken het geval of pas nadat providers hun netwerken hebben aangepast en telefoonaanbieders hun toestellen?
Op dit moment zijn meer dan 50% van de in de markt zijnde toestellen geschikt om NL-Alert te ontvangen. Als ook Vodafone en T-Mobile in 3G uitzenden stijgt dit percentage naar ongeveer 70%. Een randvoorwaarde hierbij is dat de toestellen juist zijn ingesteld..
Verdere stijging van dit percentage moet komen door aanpassing aan de toestellen door fabrikanten. Omdat bijna alle mobiele toestelleverancier hebben aangegeven hun toestellen voor NL-Alert geschikt te maken, zal dit percentage de komende jaren snel oplopen.
Bent u bereid de uitkomst van de peiling en de evaluatie, voorzien van uw reactie, aan de Kamer te sturen zodra deze beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Wanneer is de uitkomst van de peiling en de evaluatie te verwachten?
Ik zal uw Kamer uiterlijk over drie maanden nader informeren.
Wanneer zal NL-Alert klaar zijn om volledig in gebruik te nemen?
NL-Alert is landelijk in gebruik genomen. Alle veiligheidsregio’s kunnen NL-Alert berichten uitzenden. Naar verwachting zullen Vodafone en T-Mobile medio 2013 ook in 3G uitzenden. Aan de ontvangstkant geldt een afhankelijkheid van de mobiele toestelfabrikanten. De meerderheid van toestellen, waaronder meer dan de helft van de smartphones, is geschikt. De meeste telefoonleveranciers hebben toegezegd hun toestellen verder geschikt te maken.