Het bericht ‘In ruim 400 woonwijken ligt tot 10.000 kilo vuurwerk opgeslagen: “Dat is 400 keer heel gevaarlijk”’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «In ruim 400 woonwijken ligt tot 10.000 kilo vuurwerk opgeslagen: «Dat is 400 keer heel gevaarlijk»»?1 Wat is uw reactie hierop?
Kunt u voor het commissiedebat nationale veiligheid, brandweer en crisisbeheersing op 15 mei 2024 met een reactie komen op in ieder geval het onderdeel van het rapport en onderzoek «Leren van twee vuurwerkrampen»2 van de Universiteit Twente dat hier specifiek betrekking op heeft; in het bijzonder de conclusies dat «licht» geclassificeerd vuurwerk bij brand veel gevaarlijker is dan gedacht, het Vuurwerkbesluit een onterecht beeld van veiligheid creëert, de huidige zoneringseisen voor consumentenvuurwerkopslag te soepel zijn en de blusinstructies voor de brandweer ontoereikend?
Hoe reageert u op de opmerking van brandweerman Marcel Dokter (voorzitter Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers) dat de brandweer niet altijd weet waar een opslagplek ligt, en dat ze in grotere gemeenten voor verrassingen komt te staan als het gaat om opslagplaatsen? Hoe kan dat voorkomen worden?
Wat is nu de stand van zaken met het voorstel om, in het geval van calamiteiten zoals brand bij vuurwerk(opslag), niet meer te blussen vanwege de onvoorspelbare gevolgen, maar te ontruimen, om de veiligheid van mensen in de omgeving en brandweermensen te waarborgen? Is dat nu al de landelijke instructie die overal dient te worden toegepast?
Wat vindt u ervan dat op dit moment is toegestaan dat woningen op slechts acht meter afstand van de opslag staan en dat deze afstandseis niet eens geldt voor woningen pal boven, naast of achter de opslag?
Bent u bereid om de regels van het Vuurwerkbesluit te wijzigen zodat vuurwerkopslag helemaal niet meer in woonwijken plaats mag vinden? Zo nee, waarom niet?
Misbruik datalek IMG en bedrijven die verdienen aan schadeafhandeling |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Is het u bekend dat de schadeafhandeling een verdienmodel is voor bedrijven die, in ruil voor een percentage van de schadeloosstelling, schademeldingen doen?
Ja, dat is mij bekend.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat dit soort bedrijven bestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ja. De dienst die commerciële bedrijven verlenen is mijns inziens namelijk overbodig, maar kost gedupeerden wel een percentage van de schadeloosstelling. Ik hoop mensen er daarom van te kunnen overtuigen dat zij deze bedrijven niet nodig hebben. Ik begrijp dat er mensen zijn die opzien tegen het doen van een schademelding, omdat zij vrezen dat dit veel tijd of energie kost. Bewoners die kiezen voor een maatwerkaanpak voor de afhandeling van fysieke schade, krijgen daarom een persoonlijke zaakbegeleider die zij vragen kunnen stellen. Het aanvraagformulier is ook zo eenvoudig mogelijk gemaakt. Ook kunnen bewoners terecht bij één van de IMG-steunpunten. Het IMG poogt het melden van schade al laagdrempelig te maken. Voor mensen die behoefte hebben aan hulp bij het doorlopen van een schademelding en die liever niet bij IMG zoeken, is bovendien kosteloos steun beschikbaar via Stut & Steun.
Is het u bekend dat dit soort bedrijven al langere tijd actief Groningers benaderen?
Ja, dat is mij bekend.
Is u het voorbeeld bekend van Kamerlid Beckerman die een brief kreeg van het bedrijf «loket bevingsschade» waarin zowel haar naam als adres vermeld stonden alsmede het gegeven dat zij nog geen schade heeft gemeld en nog geen gebruik heeft gemaakt van de (SNN) subsidieregeling voor waardevermeerdering?
Ja, dat is mij bekend.
Herkent u dat het bedrijf «loket bevingsschade» aan de gegevens over schademeldingen is gekomen door zich op de website van het Instituut Mijnbouwschade (IMG) voor te doen als gemachtigde terwijl ze dat niet zijn? Welke mogelijkheden heeft u om dit aan te pakken?
Ja. Naar aanleiding van de berichten over een mogelijk datalek heeft EZK direct contact opgenomen met het IMG. Zij hebben aan mij bevestigd dat het inderdaad om een lek ging en dat zij maatregelen hebben genomen om dit te dichten.
Het IMG betreurt dat er onterecht gegevens van mensen zijn gedeeld en heeft inmiddels bekend gemaakt aangifte te doen tegen het bedrijf in kwestie.
Herkent u dat het bedrijf «loket bevingsschade» aan de adresgegevens is gekomen door raadpleging van het kadaster maar zij deze persoonsgegevens niet op deze manier mag gebruiken? Welke mogelijkheden heeft u om dit aan te pakken?
Ja. EZK heeft dit onder de aandacht van het kadaster gebracht, een reactie op mogelijk misbruik van hun diensten is in eerste instantie aan hen.
Herkent u dat het IMG de gegevens over of op een adres reeds schade is gemeld niet op deze manier aan derden had mogen verstrekken? Is hier sprake van het tweede datalek bij het IMG in een maand tijd? Wat gaat u doen om te zorgen dat de kans op datalekken vanuit het IMG wordt geminimaliseerd?
Ja, hier is inderdaad sprake geweest van twee datalekken bij het IMG in relatief korte tijd. Het eerste datalek vond plaats medio oktober. Hierbij waren gedurende 48 uur voor maximaal 60 aanvragers ten onrechte de gegevens van andere aanvragers inzichtelijk. Dit vond plaats door een fout in een nieuwe versie van software waar het IMG op haar bewonersportaal gebruik van maakt. Om dit in de toekomst te voorkomen heeft het IMG een verbetering doorgevoerd in de tests die worden uitgevoerd voorafgaand aan de implementatie van nieuwe software.
Het tweede lek kwam voort uit het feit dat mensen informatie konden opvragen over de schadegeschiedenis van een pand waar zij niet de eigenaar van waren. Deze situatie bestond sinds de introductie van de vaste vergoeding in november 2021. Inmiddels heeft het IMG maatregelen genomen om dit lek te dichten. Het IMG heeft extern laten valideren of er afdoende maatregelen getroffen waren bij het oplossen van dit datalek. Dit bleek het geval. Tenslotte heeft het IMG het datalek gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dergelijke lekken schaden het vertrouwen van mensen in de achterliggende ICT-systemen die gebruikt worden voor de schadeafhandeling. Ik ben hierover in contact met het IMG en zal blijven benadrukken dat ik er van uit wil kunnen gaan dat zij werken met veilige en betrouwbare ICT-systemen.
Herkent u dat de huisstijl van het bedrijf «loket bevingsschade» veel lijkt op de huisstijl van het Instituut Mijnbouwschade Groningen? Herkent u dat ook dit misleidend kan zijn?
Ja, dat herken ik. Er bereiken mij verhalen van bewoners die dachten een schademelding te doen bij het IMG, om er later achter te komen dat zij te maken hadden met een commerciële partij en geconfronteerd te worden met een forse rekening. Dit wekt bij mij de schijn dat bureaus doelbewust onduidelijkheid bij bewoners laten bestaan over de partij waarmee zij in zee gaan en welke financiële verplichtingen hier aan vast zitten. Zoals ik ook in mijn beantwoording van vraag 2 heb aangegeven ben ik van mening dat het bestaan van commerciële schadebureaus overbodig is voor het doen van een aanvraag voor schadevergoeding bij het IMG. Met het IMG ben ik van mening dat het niet wenselijk is dat bedrijven zich presenteren met een service waarbij van tevoren niet in alle gevallen duidelijk is dat deze services geld kosten.
Bent u met ons van mening dat het misleidend is dat in de brief onvermeld blijft dat het bedrijf «loket bevingsschade» 15% (exclusief BTW) commissie rekent over het vastgestelde schadebedrag?
Zie het antwoord op vraag 8.
Is inzichtelijk hoeveel dit soort bedrijven hebben verdiend aan de schadeafhandeling?
Nee. Een schatting van hoeveel geld dergelijke bedrijven hebben verdiend aan de schadeafhandeling is niet te geven. Het IMG registreert bij het afhandelen van schademeldingen namelijk niet of deze worden gedaan door een bemiddelingsbureau. Ook indien het IMG dit wel zou doen is een precies bedrag niet te geven. Dit is namelijk afhankelijk van de financiële overeenkomsten tussen deze bedrijven en de bewoners die zij vertegenwoordigen. Deze overeenkomsten zijn niet inzichtelijk voor het IMG.
Welke wettelijke mogelijkheden zijn er om dit soort verdienmodellen te stoppen?
Deelt u de mening dat wanneer gedupeerden meer gebruik kunnen maken van onafhankelijke ondersteuning tijdens het melden en beoordelen van schade er minder noodzaak is om gebruik te maken van bedrijven zoals «loket bevingsschade»?.
Deze bedrijven bieden een dienst aan waarvan bewoners gebruik mogen maken. Indien dit sterk lijkt op de wijze waarop IMG zich presenteert, raad ik aan om dit te melden bij het IMG. In het geval dat er misbruik van gegevens optreedt door deze bureaus, is het aan het IMG om hierop actie te ondernemen. IMG informeert en adviseert bewoners over hoe zij om kunnen gaan met deze bureaus1. Indien er sprake lijkt van strafbare feiten, kan IMG aangifte doen. Zie ook het antwoord op vraag 5. Ik houd via gesprekken met de maatschappelijke organisaties een vinger aan de pols en zal hier ook met IMG contact over onderhouden.
Welke stappen wilt u zetten om te zorgen dat er meer onafhankelijke ondersteuning voor gedupeerden komt? Bent u bereid deze mogelijkheid ook breder bekend te maken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Terugtreden aannemer bij sloop-nieuwbouw in het kader van de versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de eigenaar van een onveilige woning in het centrum van Loppersum na jaren wachten op de sloop-nieuwbouw van zijn woning nu te horen heeft gekregen dat de aannemer zich terugtrekt?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de aannemer dit doet omdat de overheidsinstelling Nationaal Coördinator Groningen (NCG) na al die jaren nog geen duidelijkheid geeft over budget en planning en slecht communiceert? Herkent u dat het voor aannemers die elders ook goede opdrachten kunnen krijgen zonder zekerheid erg moeilijk is om voor de NCG te werken?
Nee. De aannemer heeft aan de NCG aangegeven dat hij om andere redenen deze opdracht teruggeeft. Het uitgangspunt is dat aannemers, de NCG en bewoners goede afspraken met elkaar maken voordat de opdrachtverlening aan de aannemer plaatsvindt.
Herkent u dat de woningeigenaar al in 2018 heeft aangegeven dat zijn gezin onderdoor is gegaan aan het wonen in een kapot en onveilig huis en het moeten strijden om herstel?
Ja. Ik herken dat een moeizaam verlopend versterkingstraject negatieve invloed kan hebben op de mentale gesteldheid van bewoners. Daar wil ik iets aan doen. In mijn brief van 23 november jl. (kenmerk 2022D49408) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak van het welzijn van bewoners in het aardbevingsgebied.
Herkent u dat de strijd, de boosheid en stress een negatieve invloed hebben gehad op het functioneren van de woningeigenaar als vader, als partner, als professional, op zijn humeur, zijn mentale gezondheid en de wijze waarop hij in het algemeen in het leven staat?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend dat juist om deze reden terecht is gekomen bij de Commissie Bijzondere Situaties?
De gemeente heeft, op het moment dat dit mogelijk was, dit adres bij NCG voorgedragen om met prioriteit op te pakken. Het adres is toegewezen aan het programma Versterking Bijzondere Situaties (VBS) van de NCG.
Herkent u dat de Commissie Bijzondere Situaties er is voor mensen die dringend hulp nodig hebben? Herkent u dat het doel is om samen een oplossing te vinden waarmee mensen weer verder kunnen?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, hoe kan het dat er na tweeënhalf jaar onderdeel te zijn van deze regeling geen oplossing is, hij niet verder kan en er nu nieuwe vertraging optreedt door het terugtreden van de aannemer?
Met de aanmelding bij het programma Bijzondere Situaties is de versterking met prioriteit opgepakt door de NCG. Er ligt inmiddels een versterkingsadvies voor dit adres en het uitvoeringsontwerp ligt bij de gemeente voor de vergunningaanvraag. Het terugtrekken van de aannemer kan tot vertraging leiden. Er wordt echter zo snel als mogelijk een voorstel gedaan voor een vervangende aannemer.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er wel een dringend nodige oplossing komt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u zich voorstellen hoe groot de mentale klap is nu een commissie die moet zorgen dat mensen verder kunnen na mentale klappen van de overheid ook weer faalt in haar aanpak?
Ja. Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Herkent u dat deze woningeigenaar en andere gedupeerden vast komen te zitten en geen regie meer hebben door deze gang van zaken?
Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium is een uitzonderlijke situatie. Dit neemt niet weg dat ik ook zie en hoor over vele moeizaam verlopende versterkingstrajecten die en zware wissel trekken op het welzijn van bewoners.
Herkent u dat de situatie van deze woningeigenaar symbool staat voor problemen van veel meer gedupeerden in het mijnbouwgebied?
Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium is een uitzonderlijke situatie. Dit neemt niet weg dat ook ik zie en hoor over vele moeizaam verlopende versterkingstrajecten die een zware wissel trekken op het welzijn van bewoners.
Herkent u dat het wanhopig maakt dat zelfs in het centrum van Loppersum mensen ruim 10 jaar na de aardbeving bij Huizinge nog zo ver van een veilig huis zijn?
Ja. Ik herken dit onder meer uit mijn werkdagen in Groningen. Het blijft mijn hoogste prioriteit om bewoners zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden.
Is het u bekend dat dit niet de eerste keer is dat aannemers in Groningen besluiten opdrachten terug te geven omdat het werken in opdracht van de overheidsinstelling NCG voor veel problemen zorgt?
Ja. Het is mij bekend dat een beperkt aantal aannemers zich heeft teruggetrokken uit projecten. De NCG is met deze aannemers in gesprek om te achterhalen wat de redenen zijn voor de besluiten om opdrachten terug te geven. Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium, zoals het geval is in Loppersum, is gelukkig een uitzondering.
Herkent u dat de Kamer vorig jaar aan de bel trok toen bekend werd dat aannemers de versterkingsopdracht van 90 woningen terug gaven?1
Ja.
Hoe gaat het met deze groep bewoners die vorig jaar langer moesten wachten doordat aannemers de opdrachten teruggaven? Hoe ver zijn zij inmiddels in hun traject? Hoe waarderen deze bewoners het traject?
Na het opnemen en beoordelen bleek dat de betreffende 90 woningen in aanmerking kwamen voor sloop-nieuwbouw. In het programma Bouwimpuls heeft de NCG met de aannemers de afspraak gemaakt dat zij enkel de bouwkundige versterking realiseren van bestaande woningen. De adressen zijn daarom vanuit het programma Bouwimpuls verplaatst naar het reguliere versterkingstraject bij de NCG. De NCG en de gemeente pakken de uitvoering van deze adressen versneld op en in de communicatie met bewoners is hiervoor expliciet aandacht.
Hoe vaak hebben aannemers in de versterkingsoperatie opdrachten teruggegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 13. Het exacte aantal wordt niet centraal geadministreerd.
Herkent u dat er veel signalen zijn waarbij aannemers een begroting maken die niet wordt goedgekeurd door de NCG?
Ik herken de signalen dat begrotingen worden afgekeurd. De NCG beoordeelt begrotingen op marktconformiteit. Bij excessieve afwijkingen wordt overlegd met de betreffende aannemer over de afwijkingen. Op basis hiervan vindt al dan niet een bijstelling plaats. Dit is maatwerk per aannemer.
Herkent u dat er signalen zijn dat de NCG ook tijdens versterking en sloop-nieuwbouw facturen van aannemers niet of vertraagd betaald?
Ja. De NCG betaalt in meer dan 95% de van de gevallen de facturen van aannemers binnen de termijn van 30 dagen. De NCG streeft ernaar dat alle aannemers op tijd worden betaald.
Herkent u dat het bewoners tot wanhoop drijft wanneer er vertraging optreedt in vaak al langslepende trajecten?
Ja. Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Herkent u voorts dat er ook in trajecten die zijn gestart om de versterkingsoperatie te versnellen alsmede in trajecten die zijn gestart om bewoners meer te ontzien en te steunen vertraging ontstaat vanwege gedoe om geld?
Ja. Om dergelijke complexe situaties te voorkomen heeft de NCG een knelpuntenpot om knelpunten op te lossen en lopende projecten verder te brengen.
Heeft u gesprekken gehad met aannemers over het werken voor de NCG? Zo nee, bent u bereid om met aannemers in gesprek te gaan om te horen welke problemen zij ervaren en welke kansen zij zien voor verbetering?
Ik ben bereid om hierover met aannemers in gesprek te gaan. In een van mijn werkdagen in Groningen begin 2023 zal ik hier invulling aan geven. De NCG voert daarnaast geregeld gesprekken met aannemers. Dit vindt op projectniveau plaats, en tijdens evenementen zoals de door de NCG georganiseerde bouwtafels.
Hoe gaat u zorgen dat vertraging door toedoen van de NCG wordt geminimaliseerd? Welke stappen heeft u daar reeds voor gezet? Welke stappen gaat u zetten?
De NCG heeft stappen gezet om vertraging in het versterkingsproces te minimaliseren. Zo werkt de NCG met het Meerjarenversterkingsplan (MJVP). Het MJVP creëert samenhang in de versterkingsoperatie, maakt de benodigde capaciteit voor de komende jaren inzichtelijk en biedt continuïteit richting aannemers. Dit heeft de NCG de afgelopen tijd gedaan door bijvoorbeeld te werken met een inkoopkalender en via het plan Vergroten Uitvoeringscapaciteit. Ik kijk momenteel met de NCG kritisch naar de processen om vertragende factoren te identificeren en op te lossen.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg Groningen beantwoorden?
Ja.
MH17-verdachte Igor Girkin |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Oekraïne honderdduizend dollar heeft uitgeloofd voor (tips die leiden tot) de overdracht van MH17-verdachte Igor Girkin aan het Oekraïense leger?1
Ja.
Worden Oekraïense maatregelen en acties gericht op Girkin gecommuniceerd of afgestemd met Nederland, aangezien hij één van de vier hoofdverdachten is in de MH17-zaak?
Nederland en Oekraïne werken, met de andere JIT-landen, nauw samen waar het gaat om het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17. Over lopende strafzaken en interstatelijke communicatie in dat kader, kan ik geen uitspraken doen.
Herinnert u zich nog dat Oekraïne, ondanks felle bezwaren van Nederland, een belangrijke MH17-verdachte (Vladimir Tsemach) als onderdeel van een gevangenenruil liet vertrekken naar Rusland?2
Ja.
Heeft u Oekraïne ditmaal al laten weten dat het voor Nederland enorm belangrijk is dat Girkin aan Nederland wordt uitgeleverd, en heeft u reeds toezeggingen gekregen van Oekraïne hieromtrent?
Girkin staat al sinds de vervolgingsbeslissing in de strafzaak MH17 internationaal gesignaleerd. Het OM heeft laten weten dat, indien Girkin in Oekraïne wordt aangehouden, om zijn uitlevering zal worden gevraagd. Deze boodschap is ook aan de Oekraïense autoriteiten overgebracht.
Indien u nog geen toezeggingen heeft gekregen, bent u dan bereid om Oekraïne op het hoogste niveau diplomatiek onder druk te zetten om Girkin te zijner tijd aan Nederland uit te leveren?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt deze vragen ruim voor de geplande uitspraak in de MH17-zaak op 17 november 2022 beantwoorden?
Deze vragen worden binnen de gebruikelijke termijn beantwoord.
De berichten ‘Verkeerde waterstanden en gebrek aan regie: veel ging mis bij aanpak watersnood Limburg’ en ‘Waterschap was niet voorbereid op watersnood Limburg, maar handelde snel' |
|
Ingrid Michon (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Verkeerde waterstanden en gebrek aan regie: veel ging mis bij aanpak watersnood Limburg»1 en «Waterschap was niet voorbereid op watersnood Limburg, maar handelde snel»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies van het rapport van het Instituut voor Veiligheid- en Crisismanagement (COT) over de rol van het waterschap met betrekking tot de watersnood in Limburg?
In juli 2021 is Limburg en het nabije buitenland getroffen door neerslag van een niet eerder gekende omvang. In de Ardennen, de Eifel en het Limburgs Heuvelland viel extreem veel regen. Dit leidde tot drie grote watercrises die nagenoeg tegelijk optraden: het overstromen van de regenwaterbuffers door de overvloedige regenval, het vollopen van het regionaal watersysteem (de beken) met name vanuit het buitenland en een snelle en zeker voor de zomerperiode extreme stijging van de Maas. Het waterschap Limburg stond, samen met haar partners, (waaronder de beide veiligheidsregio's, Rijkswaterstaat, gemeenten, Defensie en andere waterschappen) voor de enorme opgave om deze crisis het hoofd te bieden en moest in 29 van de 31 Limburgse gemeenten acuut handelen.
Het COT concludeert dat met veel inzet behoorlijk adequaat is gehandeld, maar er zijn ook verschillende verbeterpunten onder andere ten aanzien van de interne communicatie. Waterschap Limburg geeft aan dat het Dagelijks Bestuur op 18 januari een actieplan heeft vastgesteld waarin de belangrijkste acties met betrekking tot de aanbevelingen van het COT staan benoemd. Deze zullen in een meerjaren-verbeterprogramma worden opgepakt. Verder geeft het waterschap aan dat de aanbevelingen die zich richten op de samenwerking tussen de ketenpartners in veiligheidsregio-verband aan de hand van een gezamenlijke rode-draadanalyse van de beide veiligheidsregio’s, Rijkswaterstaat en het waterschap worden opgepakt. Ik vind het van belang dat deze verbeterpunten worden opgepakt. Overigens heb ik grote waardering voor de inzet van medewerkers van het waterschap, hun flexibiliteit, betrokkenheid en doorzettingsvermogen. In samenwerking met partners hebben zij door veelal tijdig genomen noodmaatregelen erger voorkomen.
Is het rapport van het COT aangeboden aan de voorzitter van de veiligheidsregio, degene die bestuurlijk verantwoordelijk is voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Limburg?
Ja. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het waterschap Limburg en heeft betrekking op taken en verantwoordelijkheden van het waterschap. Het waterschap geeft aan dat dit rapport op 26 januari jl. is aangeboden aan de voorzitters van beide veiligheidsregio’s in Limburg.
Is bij de ramp het Rampbestrijdingsplan Hoogwater Maas van de veiligheidsregio Limburg gevolgd en is er conform dit plan gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Ja. Waterschap Limburg geeft aan dat het rampbestrijdingsplan (RBP) hoogwater Maas van de Veiligheidsregio’s Zuid-Limburg en Limburg-Noord door betrokken partijen is gevolgd voor het doel waarvoor het is opgesteld: hoogwater in de Maas. De crisis is echter groter geweest dan hoogwater in de Maas; het betrof ook hoogwater in het regionale watersysteem, inclusief de zijrivieren van de Maas. Ik heb begrepen dat de beide Limburgse veiligheidsregio’s daarom inmiddels samen met het waterschap een werkgroep hebben ingesteld om een RBP voor waterveiligheid in het Heuvelland op te stellen. Hierbij zal worden aangesloten bij de draaiboeken die het waterschap voor de stroomgebieden van o.a. de Geul en Geleenbeek hanteert.
Worden de aanbevelingen uit het rapport onverkort uitgevoerd? Zo ja, wat is het tijdpad?
Ja. Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor de uitvoering van de aanbevelingen van het COT. Het Waterschap geeft aan dat het Dagelijks Bestuur in haar vergadering van 18 januari 2022 de aanbevelingen uit de Leerevaluatie van het COT onverkort heeft overgenomen en een Actieplan en tijdpad heeft vastgesteld. In dit plan zijn bij alle aanbevelingen acties uitgewerkt en een deel van deze acties is reeds in gang gezet of gerealiseerd. Een ander deel moet – vaak in overleg met ketenpartners – nog uitgewerkt en opgepakt worden.
Hoe verhouden de aanbevelingen zich tot de aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr)?
De aanbevelingen in het rapport van het COT zijn in lijn met bevindingen en aanbevelingen in het rapport van de Commissie evaluatie Wet veiligheidsregio’s. Dit betreft met name de adviezen over noodzakelijke versterking van de (netwerk)samenwerking tussen de verschillende crisispartners bij de voorbereiding op en aanpak van crises, waaronder overstromingen. In beide rapporten wordt ook onderstreept dat het van belang is dat alle betrokken crisispartners over een samenhangend en eenduidig informatiebeeld beschikken. Informatiemanagement is als basisproces één van de belangrijke steunpilaren voor de crisisbeheersing. In algemene zin dient het gezamenlijk informatiemanagement van het Rijk, veiligheidsregio’s en crisispartners verder ontwikkeld te worden. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer binnenkort over de opvolging van de evaluatie Wet veiligheidsregio’s en de noodzakelijke versterking van het stelsel van crisisbeheersing.
Bent u het eens dat het waterschap, aangezien deze niet op deze crisis was voorbereid, de stand van de Maas beter had moeten inschatten en de stand van het water met meer aandacht zal moeten monitoren om soortgelijke crisissituaties in de toekomst te voorkomen?
De taak voor het voorspellen en meten van waterstanden van de Maas is voorbehouden aan Rijkswaterstaat, die daartoe met KNMI, Defensie, provincies en waterschappen samenwerkt in het Watermanagementcentrum Nederland (WMCN). Het waterschap ontvangt de verwachte waterstanden van de Maas van Rijkswaterstaat/WMCN. Het waterschap is zelf verantwoordelijk voor de inschatting van de waterstanden van de zijrivieren en beken. Het monitoren en inschatten van waterstanden door het waterschap is onderdeel geweest van de evaluatie door het COT. De aanbevelingen uit de evaluatie worden door het waterschap onverkort overgenomen, zie ook het antwoord op vraag 5. Ook Rijkswaterstaat is momenteel bezig met een eigen evaluatie, die dit voorjaar verschijnt. Ook daarin zal aandacht zijn voor het monitoren en voorspellen van de waterstanden.
Bent u ook van mening dat de veiligheidsregio’s op dit moment onvoldoende voorbereid zijn op extreme wateroverlast in de toekomst? Welke rol hebben deze veiligheidsregio’s hier volgens u?
Er gaat op het terrein van crisisbeheersing veel goed in Nederland. Uit de recente rapporten3 (w.o. COT en Muller) blijkt echter in algemene zin dat het huidige stelsel van crisisbeheersing door veiligheidsregio’s en het Rijk niet goed is toegerust op een crisis van bovenregionaal of landelijk karakter, of een crisis die ongekend is in soort, omvang of duur. Dat maakt Nederland onnodig kwetsbaar. Dit vraagt aandacht, tijd en middelen van zowel de veiligheidsregio’s als het Rijk. Dat geldt daarmee ook voor crises op het vlak van wateroverlast. Met de opvolging van de evaluatie Wet veiligheidsregio’s wordt een eerste invulling gegeven aan de noodzakelijke versterking van het stelsel. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer binnenkort over de inrichting daarvan.
Wat vindt u ervan dat Rijkswaterstaat, de veiligheidsregio, en de provincie op verschillende manieren hebben gewerkt in de aanpak van de watersnoodcrisis? Hoe reflecteert u op deze manier van de aanpak van de watersnoodcrisis?
Bij een crisis werkt iedere organisatie vanuit haar eigen taken en verantwoordelijkheden en conform de draaiboeken voor de eigen processen. Coördinatie op, en afstemming van alle verschillende processen en acties vindt plaats binnen de gecoördineerde regionale incidentbestrijdingsprocedure (GRIP). Bij situaties waarin er sprake is van een incident van meer dan plaatselijke betekenis wordt er een regionaal beleidsteam ingericht (GRIP 4).
Hierin zitten alle betrokken partijen zoals veiligheidsregio, gemeentes, Rijkswaterstaat, waterschappen en provincie. Alle betrokken partijen laten vanuit hun eigen verantwoordelijkheid evaluaties uitvoeren4. De verschillende, deels nog lopende, evaluaties zullen uitwijzen waar verbeterpunten in deze samenwerking en coördinatie zitten. Deze punten worden in gezamenlijkheid opgepakt.
Heeft u in beeld hoeveel personeel en materieel er nodig is om snel stijgend water op een correcte en adequate manier op te vangen en af te voeren? Hoe groot is het tekort van personeel en materieel op dit moment en in hoeverre beschikt het personeel over de juiste kennis?
Tijdens de crisis zijn duizenden mensen in touw geweest om de gevolgen van de crisis te beperken. Waterschap, veiligheidsregio’s, Rijkswaterstaat, Defensie, gemeenten en niet te vergeten vele burgers, ondernemers en aannemers, hebben samen erger voorkomen. Iedere crisis is qua aard, omvang en uitgangssituatie uniek en vraagt maatwerk; daarom is er ook geen algemeen antwoord te geven op deze vraag. Uit de crisisevaluaties komen aanbevelingen die zullen worden benut voor aanpassing van de draaiboeken en aanpak.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het rampenbestrijdingsplan voor de Maas compleet wordt en toekomstige watercrises wél op kan vangen?
Het opstellen van rampbestrijdingsplannen gebeurt onder regie van de veiligheidsregio. Uit het rapport van het COT blijkt dat het rampbestrijdingsplan Hoogwater Maas compleet was. Wel is geconstateerd dat er ook een rampbestrijdingsplan gewenst is voor het regionaal watersysteem in het Heuvelland. Ik heb begrepen dat de beide Limburgse veiligheidsregio’s inmiddels samen met het waterschap een werkgroep hebben ingesteld om een RBP voor waterveiligheid in het Heuvelland op te stellen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u de Kamer informeren of u specifiek naar aanleiding van de watersnoodcrisis in Limburg en in overleg met de Unie van Waterschappen inzichtelijk heeft gemaakt of er andere gebieden in Nederland risico lopen op extreme wateroverlast? Zo ja, wat wordt er gedaan in deze gebieden om overlast te voorkomen en schade te beperken?
Eén van de opdrachten van de ingestelde Beleidstafel wateroverlast en hoogwater is om inzichtelijk te maken wat de risico’s op wateroverlast zijn in andere gebieden in Nederland en wat dat betekent voor beleid rondom het Deltaprogramma, ruimtelijke ordening en landgebruik. Hiertoe worden verkenningen uitgevoerd naar de risico’s die kunnen optreden door zeer extreme neerslag zoals in Limburg in juli 2021 en de impact daarvan. Het eerste advies van de beleidstafel zal dit voorjaar aan uw Kamer worden verzonden. In de eindrapportage van de beleidstafel (najaar 2022) zal hierop uitgebreider worden ingegaan en adviezen worden gegeven over acties en maatregelen om deze overlast en schade aan te pakken en te beperken.
Het artikel 'Waar blijft de toegezegde ruimhartige compensatie?' |
|
Ingrid Michon (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Stef Blok (VVD), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Waar blijft de toegezegde ruimhartige compensatie?»? Hoe apprecieert u dit artikel?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Ik onderschrijf hierbij graag opnieuw het belang zoals onderkend door mijn voorganger om tot een ruimhartige en snelle schadeafhandeling te komen voor gedupeerden van de ramp. Op 17 december jl. heeft mijn voorganger mede namens de toenmalige ministers van IenW, LNV en EZK uw Kamer dan ook nader geïnformeerd over een aantal aspecten van de afhandeling van de waterschade.2 Daarin is onder andere aangegeven dat het kabinet begin 2022 een eenmalige omzetdervingsregeling zal publiceren voor getroffen ondernemers in Limburg en eenmalig zal komen met een tegemoetkoming voor agrariërs met teeltplanschade in de uiterwaarden van de bedijkte Maas. Tevens wordt er in nauwe afstemming met RVO hard gewerkt om uitbetaling van de tegemoetkoming van de schade binnen het kader van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) zo spoedig mogelijk te laten verlopen. Op deze manieren wordt werk gemaakt van een ruimhartige en snelle schadeafhandeling voor gedupeerden.
Hoe staat het met de uitbetaling van de schadevergoedingen door de overheid?
De Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in de Noord-Brabant in juli 2021 is op 10 september 2021 in werking getreden. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) draagt zorg voor de uitvoering van de Regeling.
Op peildatum 11 januari 2022 zijn er bij RVO 2.775 meldingen gedaan en zijn er 2.496 schade expertises gepland (of deels) uitgevoerd voor de inventarisatie van schade bij gedupeerden. Op genoemde peildatum is € 7.262.857,– aan 296 gedupeerden uitbetaald. Naar verwachting loopt dit bedrag de komende tijd verder op.
Welke mogelijkheden ziet u om de uitbetaling te versnellen? Deelt u de mening dat een snelle uitbetaling van de schadevergoedingen cruciaal is voor een goed herstel van gedupeerde ondernemers in de regio?
Een snelle uitbetaling van de tegemoetkomingen van de onverzekerbare materiële schade is de inzet en daar wordt door de taxateurs en RVO hard aan gewerkt. Zoals aangegeven in de beantwoording van mijn voorganger op vragen van de leden Amahouch, Boswijk en Van Dijk3 wordt daarbij alles in het werk gezet om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden.
Tijdens uw bezoek aan de regio heeft u toegezegd dat alle gedupeerden ruimhartig gecompenseerd zullen worden, hoe definieert u die ruimhartigheid? Hoe geeft u daar invulling aan?
Het kabinet staat de door de overstromingen getroffen inwoners en organisaties in Limburg bij door de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) en een aantal gerichte regelingen in te zetten.
De ministeriële regeling in het kader van de Wts is heel snel van kracht gegaan en een tegemoetkoming in de geleden schade – op het vlak van onverzekerbare materiële schade – kon tot en met 16 december 2021 aangevraagd worden.
Naast het van toepassing verklaren van de Wts zijn er generieke regelingen met betrekking tot omzetderving van kracht, te weten de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW). Ook zullen ondernemers met aanmerkelijke materiële schade door de ramp en met ten minste 50% omzetderving in het derde en vierde kwartaal van 2021 een tegemoetkoming krijgen voor het vierde kwartaal. De tegemoetkoming bedraagt 10% van de omzetderving. Deze tegemoetkoming is eenmalig, naast de openstelling van de NOW voor november en december en de TVL regeling voor het vierde kwartaal van 2021.
Het toenmalige kabinet heeft daarnaast besloten om, gezien de zeer uitzonderlijke omstandigheden, eenmalig te komen met een tegemoetkoming voor agrariërs met teeltplanschade in de uiterwaarden van de bedijkte Maas (van Boxmeer tot Geertruidenberg). Deze regeling wordt als aangegeven in de Kamerbrief van 17 december jl.4 momenteel voorbereid. Eind januari 2022 kunnen bedrijven zich gaan melden voor deze tegemoetkoming. Meer informatie komt binnenkort beschikbaar op de website van RVO.
Een aantal gemeenten – zoals Valkenburg aan de Geul – is zwaar getroffen door de wateroverlast. Gezien de relatief beperkte jaarlijkse baten en lasten van de gemeenten en de omvang van de (bestemmings-)reserves kan redelijkerwijs van deze gemeenten niet verwacht worden dat ze de schade binnen hun lopende begrotingen op kunnen vangen. Daarom worden deze gemeenten middels een specifieke uitkering gecompenseerd.
Kortom, naast het van toepassing verklaren van de Wts en financiële compensatie van een aantal gemeenten met een specifieke uitkering heeft het toenmalige kabinet, gelet op de zeer uitzonderlijke omstandigheden, besloten eenmalig te komen met een tegemoetkoming voor agrariërs met teeltplanschade in de uiterwaarden van de bedijkte Maas en een aparte, eenmalige omzetdervingsregeling voor Limburg.
Hoe apprecieert u de zorgen van ondernemers in Limburg over het uitblijven van de uitbetaling van de schadevergoeding en de gevolgen hiervan ook rondom voortdurende omzetderving?
Ik begrijp deze zorgen heel goed. De bestaande zorgen zijn al groot vanwege de impact van de COVID-19 pandemie. Voor deze ondernemers is de extreme wateroverlast (tijdens de belangrijke zomerperiode) en impact daarvan daar nog eens bovenop gekomen. Ik onderschrijf de lastige situatie waar ondernemers in Limburg zich in bevinden, en dat is dan ook juist de reden dat RVO hard werkt om de tegemoetkomingen voor onverzekerbare materiële schade zo spoedig mogelijk uit te keren. Bovendien heeft het kabinet gesprekken gevoerd met de provincie Limburg over de situatie van de ondernemers. Het toenmalige kabinet heeft, zoals ook in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, besloten 10% omzetderving te compenseren in het vierde kwartaal van 2021 voor ondernemers die in aanmerking komen voor de nieuwe regeling die begin 2022 zal worden gepubliceerd.
Wat is nu het gebied in Brabant dat voor vergoeding van de schade in aanmerking komt? Klopt het dat het op dit moment in bepaalde delen van Brabant (stroomafwaarts na Sambeek) voor agrarisch ondernemers niet meer mogelijk is om schade te melden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de bijlage als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling met de contouren van het schadegebied. De Brabantse oever van de Maas stroomafwaarts tot aan Boxmeer wordt gerekend tot het schadegebied door overstroming. Tot Boxmeer is de Maas onbedijkt (evenals de rechteroever tot Mook). Vanaf Boxmeer ligt van oudsher al een primaire kering. Vanuit RVO en de taxateurs vindt maatwerk plaats om na te gaan en te bepalen of specifieke gevallen op de grenzen van deze contouren wel of niet in aanmerking komen.
Het was voor iedereen mogelijk schade te melden tot en met 16 december 2021. Het was daarbij niet nodig om al een compleet beeld te hebben van de schade. Na de genoemde datum kan de melding namelijk nog worden aangevuld.
Als aangegeven in het antwoord op vraag 4 komt er een aparte regeling voor teeltplanschade in de uiterwaarden van de bedijkte Maas van Boxmeer tot aan Geertruidenberg, wat stroomafwaarts is vanaf Sambeek. Deze regeling wordt voorbereid en op korte termijn zullen hiervoor aanvragen gedaan kunnen worden bij RVO.
Klopt het dat u in gesprek zou gaan met de regio en ondernemersvertegenwoordigers over omzetderving? Hoe staat het daarmee en wat doet u daarop?
Het klopt dat het toenmalige kabinet met de regio en ondernemersvertegenwoordigers vanuit de provincie Limburg in gesprek is gegaan over omzetderving als gevolg van de waterramp halverwege juli. De afgelopen maanden hebben er veelvuldig gesprekken plaatsgevonden om de scope van de omzetderving te bepalen en om beelden te wisselen over de ontstane situatie. Inmiddels wordt er een regeling voor een tegemoetkoming in omzetderving voor het vierde kwartaal uitgewerkt. Die regeling zal begin 2022 in werking treden en door RVO worden uitgevoerd. Met de komst van de omzetdervingsregeling voor getroffen ondernemers wordt ook invulling gegeven aan de motie van de leden Graus en Van Kent over een ruimhartige omzetdervingsregeling voor Limburgse ondernemers die getroffen zijn door de watersnoodramp.5
De afhandeling van de schade van de wateroverlast in Limburg en Noord- Brabant van juli 2021 |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Staat u nog steeds achter de uitspraken van voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven: «We willen als signaal geven: Limburg staat er niet alleen voor, ook financieel niet.» en achter de uitspraak van demissionair Minister-President Rutte: «Eigenlijk zijn er nu drie rampen. Eerst was er corona, nu deze overstromingen, en straks moeten alle mensen aan de slag met het opruimen en herstellen. Het is ramp, na ramp, na ramp. Maar we zullen Limburg niet in de steek laten.»?1
Ja.
Is het correct dat er nog geen enkel bedrag in het kader van de Wet Tegemoetkoming schade (Wts) is uitbetaald?
Nee, dit is niet correct. Eind oktober zijn de eerste betalingen gedaan. Op 14 december heeft RVO 2.325 meldingen ontvangen. Er zijn al 1.513 schade expertises gepland of (deels) uitgevoerd. Inmiddels zijn 438 aanvragen beoordeeld. Er is ondertussen 5.232.370 euro uitbetaald aan 234 gedupeerden. Naar verwachting zullen deze aantallen de komende weken verder oplopen.
Zo ja, wat is de reden dat er nog geen enkel bedrag in het kader van de Wts is uitbetaald?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties onderneemt u om dit te bespoedigen?
Zoals ik in mijn beantwoording op vragen van de leden Amahouch, Boswijk en Van Dijk heb gesteld2 is alles in het werk gezet om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. RVO heeft het Wts-loket, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de regeling, op 9 augustus 2021 opengesteld. Vanaf die datum konden Wts-meldingen worden ingediend. Voorts heeft RVO afspraken gemaakt met de schade-experts van Stichting Nederlands Instituut van Register-Experts (NIVRE) die ter plekke bij de gedupeerden de schade inventariseren zodat direct met taxaties begonnen kon worden bij de inwerkingtreding van de regeling. Hierbij is ook aandacht gegeven aan de spreiding van de uit te voeren schade-expertises. In clusters, verspreid over het getroffen gebied, worden de schade-expertises uitgevoerd. De schade-expertise leidt tot een schaderapport. De schade-rapporten worden teruggelegd bij de gedupeerden, die vervolgens twee weken de tijd hebben om hierop te reageren. Vervolgens wordt het schade-rapport als Wts-aanvraag bij RVO ingediend. RVO spant zich in om de retour ontvangen Wts-aanvragen binnen 4 tot 6 weken uit te betalen. Alle aanvragen worden individueel beoordeeld, niet door een geautomatiseerd systeem, waarbij zorg wordt gedragen voor de menselijke maat. Hierin geeft RVO prioriteit aan gedupeerden met (dreigende) financiële problemen.
Kunt u pro forma uitbetalingen verrichten om de getroffenen in ieder geval tegemoet te komen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, verricht RVO kort na de schade-expertise de daadwerkelijke uitbetaling. Het is daarom niet nodig om een voorschot uit te betalen. Bovendien veroorzaakt bevoorschotting extra administratieve voor zowel de gedupeerden als voor RVO en daarmee het risico van vertraging.
Deelt u de mening van de heer Daan Prevoo, burgemeester van Valkenburg, dat de meldingstermijn voor de Wts verlengd moet worden omdat de inhuur van schade experts voor vertraging zorgt?
Allereerst merk ik op dat de beschikbaarheid van schade-experts niet zorgt voor vertraging. Verder merk ik op dat een gedupeerde kan volstaan met uiterlijk 15 december melding te doen van mogelijke schade. Het is niet nodig om dan al een compleet beeld te hebben van de schade. Na de genoemde datum kan de melding namelijk nog worden aangevuld. Het opnemen van de schade en de taxatie gebeurt na de melding en kan ook op een later moment als de schade eerder nog niet zichtbaar of taxeerbaar is.
Vanaf half november heeft RVO in samenwerking met de regio ingezet op nog meer bewustwording met de «meld je schade aan» campagne. Denk hierbij o.a. aan advertenties in regionale bladen. Gemeenten hebben met behulp van een door RVO beschikbaar gestelde gereedschapskist zelf aanvullend actie ondernomen. Dit heeft geresulteerd in een toename van het aantal meldingen. De Wet tegemoetkoming schade bij rampen bevat overigens een hardheidsclausule waarvan ik, indien een individueel geval daartoe aanleiding geeft, gebruik kan maken. Gelet op het vorenstaande zie ik geen aanleiding de termijn te verlengen.
Bent u bereid deze termijn met minimaal vier maanden te verlengen naar 15 april 2022?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u op de hoogte van de zogenaamde «Beurspolissen» (verzekeringsvorm) waarbij er niet wordt uitbetaald en de verzekeraar probeert de kosten door te schuiven naar de Wts?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat sommige verzekeraars met een beroep op de polisvoorwaarden de schade niet vergoeden.
Verzekeraars die geen dekking bieden voor een risico dat bij andere verzekeraars wel gedekt kan worden, kunnen die kosten overigens niet doorschuiven naar de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). De Wts stelt immers de eis dat er uitsluitend een tegemoetkoming wordt verstrekt als een risico redelijkerwijs niet verzekerbaar is. Hiervan is geen sprake als andere verzekeraars het risico wel dekken. Overigens heb ik begrepen dat overstromingsrisico’s als maatwerk en onder voorwaarden ook aan beurspolissen kunnen worden toegevoegd.
Zo ja, heeft u de mogelijkheid om hierop in te grijpen?
Beurspolissen zijn onderdeel van privaatrechtelijke overeenkomsten. Als de polisvoorwaarden inderdaad overstromingsschade uitsluiten, kan de verzekeraar besluiten niet uit te keren. Ik heb geen mogelijkheid hierop in te grijpen. Als de verzekerde van mening is dat de verzekeraar zich ten onrechte beroept op de polisvoorwaarden staat gang naar de rechter open. Ik heb geen mogelijkheid om in dergelijke civielrechtelijke verhoudingen in te grijpen. Dit acht ik ook niet wenselijk. Het is aan de getroffen ondernemers, ondernemers die in gebied met grotere kans tot overstromingen wonen of hun verzekeringsagent om te onderzoeken welke dekking zij nodig hebben en of zij die moeten aanpassen, al dan niet bij een andere verzekeraar. Wel heb ik vernomen dat verschillende zakelijke verzekeraars en verzekeringsmakelaars overwegen hun dekking standaard uit te breiden. Het Verbond van Verzekeraars en de Nederlandse Vereniging Assurantie Beurs laten daarom onderzoek uitvoeren naar de risico’s van niet-primaire waterkeringen zodat marktpartijen hierin hun eigen afweging kunnen maken.
Zo nee, kunt u hier onderzoek naar doen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening van de heer Prevoo dat er sprake is van een sterke juridisering van de Wts en dat dit ten koste gaat van de gedupeerden?
Ik deel de mening van de heer Prevoo niet. Ik acht het van groot belang dat gedupeerden adequaat en zo snel mogelijk worden geholpen. Tot op heden zijn al ruim 1.513 schade expertises gepland of (deels) uitgevoerd. Dit betekent dat schade experts bij mensen thuis of op de locatie van een bedrijf zijn langs geweest om de schade in kaart te brengen en een rapport op te stellen. Dit rapport wordt voorgelegd aan de gedupeerde en deze heeft vervolgens twee weken de tijd om met akkoord of niet-akkoord een aanvraag bij RVO in te dienen. Alle aanvragen worden individueel beoordeeld, niet door een geautomatiseerd systeem, dus met oog voor de menselijke maat. Ik ben dan ook van mening dat een meer coulante manier van omgaan met de afhandelingen van meldingen niet nodig is.
Zo ja, kan er een meer coulante manier van omgaan met de afhandeling van de meldingen worden gevonden?
Zie antwoord vraag 11.
Zo nee, kan er desalniettemin een meer coulante manier van omgaan met de afhandeling van de meldingen worden gevonden?
Zie antwoord vraag 11.
Welke eisen stelt u aan de kennis en ervaring van taxateurs en volgens welk protocol moeten zij werken aangezien blijkt dat de taxateurs verschillend te werk gaan bij de taxatie en het merendeel niet goed is ingevoerd in de sector waardoor veel zaken onduidelijk zijn, zo gaat de ene taxateur wel actief het veld in om te kijken terwijl de ander vanaf de keukentafel de zaken beoordeeld?
De RVO maakt gebruik van schade-experts van de Stichting Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE). Door middel van een Europese aanbesteding is het NIVRE de opdracht nemende partij geworden die RVO voorziet van onafhankelijke schade-experts. Het NIVRE voorziet in schade-experts die gespecialiseerd zijn in verschillende soorten schade en kennis hebben van verschillende bedrijfssectoren. De schade-experts werken volgens de taxatierichtlijnen die hen door RVO zijn verstrekt waarbij de taxatie door de schade-expert in goed overleg met de schademelder uitgevoerd dient te worden. Indien een schademelder vragen heeft tijdens de taxatie dan kan deze te allen tijde de schade-expert hierover bevragen. Vragen en opmerkingen over de schade-experts kunnen ook gemeld worden bij RVO. De procedure van de Wts biedt daarnaast gelegenheid tot het niet akkoord gaan met de taxatie, waarop een hertaxatie plaatsvindt door een andere schade-expert van het NIVRE.
Vindt u het acceptabel dat de termijn van afhandeling van de schades lang is – na taxatie komt na dertien weken een reactie van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en daarna duurt het nog eens zeven weken voordat er wat uitbetaald wordt – en wat gaat u er aan doen om deze periode te verkorten?
De Wts is een vangnetregeling die ingezet kan worden na een ramp. Naast het kader dat de wet biedt, biedt de wet ruimte om invulling te geven aan de specifieke gebeurtenis die tot ramp wordt verklaard. Dat betekent altijd een zekere mate van maatwerk binnen de kaders van de Wts en het levert helaas vaak ook specifieke vraagstukken op waardoor de afhandeling gefrustreerd kan worden. De 13 weken termijn is dan ook een ruime termijn waarmee rekening wordt gehouden met mogelijke knelpunten in de complexe werkelijkheid van de ramp die schuurt met het kader van de vangnetregeling. Voor dossiers die compleet zijn, geldt dat over het algemeen de 13 weken termijn niet volledig benut hoeft te worden. Hetzelfde geldt voor de betaaltermijn. De indicatie is 4 tot 6 weken maar RVO streeft ernaar zo snel als mogelijk na een definitieve beoordeling de betaling te doen. Zie het antwoord op vraag 4.
Waarom is gekozen voor de omslachtige manier van melden op basis van kadastraal nummer in plaats van via de al bij u aanwezige gegevens voor de Landbouwtelling?
Hiervoor is gekozen met het oog op het snel openzetten van het digitale meldingsformulier en de complexiteit van het bouwen van de koppeling aan de gecombineerde opgave.
Kunt u aangeven wat de spelregels zijn met betrekking tot de vergoeding van meerjarige teelten, aangezien er nog veel onduidelijk is, en/of kunt u zorgen dat de RVO vragen hierover wel beantwoordt en dan met een klip en klare reactie?
Bij teeltplanschade aan meerjarige teelten gaat het om maatwerk. Een schade-expert van het NIVRE maakt in deze gevallen gebruik van bedrijfsspecifieke gegevens waarbij een zo goed mogelijke indicatie wordt gegeven van de schade die op het moment van de ramp is aangericht. Dit zal, veelal in overleg met de gedupeerde, door het NIVRE opgepakt worden.
Wat is volgens u de correcte toepassing van de drempel uit de Wts – de Wts kent een drempel van 20% schade maar het is bij RVO niet helder te krijgen of dit geldt per perceel, per gewas, per gewasgroep of per bedrijf – en kunt u ervoor zorgen dat de RVO vragen hierover wel beantwoordt en dan met een klip en klare reactie?
Voor de bepaling van de teeltplanschade wordt per bedrijf per productierichting gekeken naar het productieverlies. In de praktijk betekent dit dat per gewas per bedrijf het productieverlies wordt bepaald.
Hoe moeten getroffenen zonder Kamer van Koophandel (KVK) en/of BTW-nummer, die geen melding kunnen doen, zoals een burger die geen kadastrale nummer kan opgeven terwijl zij soms wel een gecombineerde opgave voor landbouw indienen, hun schade verhalen?
De taxateur neemt, na een schademelding, alle schade bij een gedupeerde op. De taxateur maakt daarbij gebruik van alle beschikbare informatie. Ook als er een gecombineerde opgave aanwezig is.
Kunt u op de kortst mogelijke termijn beter leesbare kaarten in hogere resolutie verstrekken, aangezien de gehanteerde kaarten om te bepalen welke percelen in de regeling vallen zeer onduidelijk zijn, zodat getroffenen kunnen bepalen of hun perceel binnen de regeling valt? Zo ja, per wanneer?
RVO gaat het schadegebied beter zichtbaar maken door middel van detailkaarten, gebaseerd op de huidige basiskaart. Hierdoor moet het makkelijker worden om het schadegebied te bepalen. Zodra deze kaarten beschikbaar zijn zal RVO deze op de website voor de Wts plaatsen en deze aan de taxateurs beschikbaar stellen.
Bent u op de hoogte van de geluiden dat taxaties uitgevoerd zijn om in beeld te brengen wat de schade was na de ramp, maar dat deze onvoldoende dan wel niet worden meegenomen in de beoordeling door de taxateurs die hiervan op de hoogte zijn? En wat vindt u er van als dit aan de orde zou zijn?
Vrij kort na de wateroverlast in Limburg is er in opdracht van RVO een bureautaxatie, een zogenaamde «Quick Scan», uitgevoerd teneinde een inschatting te kunnen maken van de mogelijke schadelast in het kader van een eventuele inwerking stellen van de WTS.
Een aantal gedupeerden i.c. aanvragers dat teeltplanschade heeft opgelopen heeft er voor gekozen om al snel voor eigen rekening en risico door een deskundige een rapportage te laten opstellen van de situatie kort na de gebeurtenis.
Deze gegevens worden door de experts van het NIVRE gebruikt als basis en leidraad voor de definitieve schadevaststelling.
Is extreme schade door regenval nu wel of niet gedekt nu het regenwater onvoldoende kon afstromen waardoor schades zijn ontstaan die de facto veroorzaakt zijn door de overstromingen?
De Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021 dekt zowel materiële schade die is ontstaan als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg van de overstromingen als schade door afstromend water veroorzaakt door extreem zware regenval in heuvelachtig terrein. De regeling dekt geen schade die door directe regenval is ontstaan, want dit is verzekerbare schade.
Kunt u aangeven waarheen het gemaaid gras, wat vervuild was en op een hoop is gezet op het perceel om een nieuwe snede voor het vee geschikt te maken, naartoe afgevoerd moet worden, aangezien aannemers deze opdracht van het waterschap krijgen? Wie draagt hiervoor de kosten? Worden deze kosten binnen de regelingen vergoed. Zo ja, binnen welke regeling worden deze vergoed?
Vervuild gemaaid gras moet worden afgevoerd naar een erkende afvalverwerker. Als de kosten van het opruimen verband houden met schade die het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van een overstroming of afstromend water, kunnen deze kosten onder de Wts voor een tegemoetkoming in aanmerking komen. Of de in de vraag geschetste opruimkosten hieronder vallen hangt af van de specifieke omstandigheden die beoordeeld worden door de taxateur.
Is het ook toegestaan om vervuild gemaaid gras op een hoop te laten staan en in het voorjaar te verspreiden over het land en onder te werken?
Dit is in uiterwaarden niet toegestaan op basis van de Waterwet. Als Rijkswaterstaat bij inspectie grashopen aantreft en het risico op opstuwing en/of verontreiniging onaanvaardbaar acht, dan geeft Rijkswaterstaat de eigenaar of pachter van het perceel opdracht om de grashopen te verwijderen, eventueel gevolgd door een waarschuwingsbrief of een ander passend handhavingsinstrument.
Het bericht dat enkele Limburgse zorginstellingen niet blijken te zijn verzekerd tegen overstromingsschade |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat enkele Limburgse zorginstellingen niet blijken te zijn verzekerd tegen overstromingsschade?1
Het is de verantwoordelijkheid van zorginstellingen zelf om zich op een adequate wijze te verzekeren. Het kabinet gaat niet over de vraag of en waar burgers of bedrijven zich willen en kunnen verzekeren. Eveneens gaat het kabinet niet over de polisvoorwaarden van de diverse verzekeraars. Het kabinet wil de door de overstromingen getroffen inwoners en organisaties in Limburg graag bijstaan door de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) ruimhartig in te zetten. Een van de voorwaarden hierbij is dat de schade redelijkerwijs niet verzekerbaar is. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat getroffen zorginstellingen die zijn verzekerd bij beurspolisconsortia mogelijk minder snel de overstromingsschade vergoed krijgen dan die zijn verzekerd bij Nederlandse verzekeraars?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat de ouderen die in de ontruimde verzorgingstehuizen en hospice woonden zo snel mogelijk terug moeten kunnen keren?
Ik ben van mening dat cliënten kwalitatief goede en persoonsgerichte zorg moeten krijgen, ongeacht de locatie waarop zij deze zorg krijgen. Of terugkeer naar de locatie mogelijk is en op welke termijn zal de komende tijd moeten blijken.
Bent u het ermee eens dat de gehandicapte kinderen die door de overstroming de snoezelkamers en leslokalen zijn kwijtgeraakt daar zo snel mogelijk weer terecht moeten kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de schade van de getroffen zorginstellingen te vergoeden via het rampenfonds, indien de verzekeraars deze schade niet vergoeden?
Voor schade door overstroming van beken en zijrivieren (zoals de Geul en de Gulp), zijn sinds het uitbrengen van de neerslagclausule (2000) zakelijke verzekeringsproducten op de markt. Hierbij wordt naast directe, ook indirecte neerslag gedekt. Niet op elke zakelijke polis wordt dit aangeboden en de voorwaarden kunnen verschillen. Zeer recent zijn er ook verzekeringen op de markt gekomen waarbij alle vormen van overstroming, behalve geheel of gedeeltelijk door het bezwijken van primaire keringen worden gedekt (in navolging Verbondsadvies 2018). Het kabinet is van mening dat ondernemers zich nog onvoldoende bewust waren van het risico en de huidige verzekeringsmogelijkheden. Daarom kwalificeert het kabinet nu eenmalig deze situatie, voor degenen die hierdoor niet de mogelijkheid hebben gehad zich te verzekeren, als niet redelijkerwijs verzekerbaar en komt het hen tegemoet in deze schade door middel van de Wts. Per geval wordt de situatie beoordeeld. Bij toekomstige overstromingen van beken en zijrivieren, zal worden uitgegaan van de nieuwe verzekeringsproducten en heeft men een eigen verantwoordelijkheid om zich hiervoor te verzekeren. In de toekomst zal de Wts hierin niet meer voorzien.
Tegemoetkoming gedupeerden wateroverlastschade Limburg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat ook voor veel particulieren die getroffen zijn door de extreme wateroverlast in Limburg nog altijd niet zeker is of hun schade door de verzekering zal worden uitgekeerd? Zo ja, weet u om hoeveel mensen het gaat?
De impact van de wateroverlast in Limburg is enorm. Veel burgers en ondernemers hebben grote schade geleden, dat is verschrikkelijk voor alle betrokkenen, zeker als tegen hun verwachtingen in blijkt dat hun verzekering de schade niet dekt.
Het kabinet heeft besloten om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) van toepassing te verklaren op de ramp in Limburg. In artikel 4 van de Wts staat welke soorten schade onder voorwaarden in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten, zoals schade aan de woning en aan de inboedel.
Een belangrijke voorwaarde voor de tegemoetkoming van schade op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts), is dat de schade en kosten niet redelijkerwijs verzekerbaar zijn. Daarom is in overleg met het Verbond van Verzekeraars in beeld gebracht welke schade redelijkerwijs verzekerbaar is. Het lijkt erop dat voor particulieren een groot deel van de schade redelijkerwijs verzekerbaar is. Dit geldt voor schade door regenval en door overstroming door beken en rivieren. Schade door overstroming van de Maas is voor particulieren echter niet redelijkerwijs verzekerbaar. Daarom kunnen zij voor dat deel aanspraak maken op een tegemoetkoming in de schade op grond van de Wts. Uw Kamer wordt hierover middels een separate brief nader geïnformeerd.
Vindt u ook dat Limburgers ruimhartig moeten worden ondersteund, ongeacht of het water dat de schade heeft veroorzaakt afkomstig was uit regionale rivieren en beken, grote rivieren, een dijkdoorbraak, kwelwater of regen?
Om de Wts van toepassing te verklaren, moet sprake zijn van een ramp zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet Veiligheidsregio’s, van ten minste vergelijkbare orde als een overstroming door zoet water of een aardbeving. Daarvan is sprake bij een gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines was vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.
Het kabinet wil de door de overstroming getroffen inwoners en organisaties in Limburg graag bijstaan. Middels een separate brief informeer ik uw Kamer nader over de reikwijdte van de ministeriële regeling Wet tegemoetkoming schade bij rampen.
Bent u bereid deze mensen ruimhartig tegemoet te komen via de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts)?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt duidelijkheid gegeven over de uitwerking van de Wts, het loket waar particulieren zich kunnen melden en de uitkering van eventuele voorschotten?
De schaderegeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Vanaf 9 augustus kunnen particulieren, ondernemers, overheden, religieuze organisaties, verenigingen en stichtingen hun schade melden via een meldingsformulier op de website van RVO. Dit stelt de RVO in staat de uitvoering van de regeling voor te bereiden zodat zo snel mogelijk kan worden gestart met die uitvoering. Een belangrijke stap daarbij is het laten uitvoeren van taxaties. Het werken met voorschotten zou in dit proces vertragend werken, aangezien ook hiervoor taxaties vereist zijn. Er wordt met alle betrokken partijen hard gewerkt om de ministeriële regeling zo spoedig mogelijk te kunnen vaststellen en in werking te laten treden, zodat de RVO ook kan overgaan tot uitbetaling.
Belangrijk voor burgers is dat zij de schade goed vastleggen met foto's en daarnaast documentatie, zoals facturen, bewaren. Op Rijksoverheid.nl en op RVO.nl staan al zoveel mogelijk antwoorden op vragen over de wateroverlast en schade. Deze Q&A's vullen we voortdurend aan, om waar mogelijk al duidelijkheid te geven aan getroffen mensen. Nadere aanwijzingen zullen we ook spoedig mogelijk geven op Rijksoverheid.nl en RVO.nl.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, doch uiterlijk voor 13 augustus 2021?
Ja.
Een snelle tegemoetkoming voor gedupeerde ondernemers van de waterschade in Limburg |
|
Ingrid Michon (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel »»Verzekeraars weigeren na watersnood miljoenenschade uit te keren aan dertig Valkenburgse gedupeerden»» van 2 augustus 2021?1 Wat vindt u hiervan? Deelt u de mening dat ondernemers zo snel mogelijk geholpen moeten worden zodat ze weer kunnen ondernemen?
De ramp die zich in Limburg heeft voltrokken is voor veel burgers en ondernemers zeer ingrijpend geweest. Voor getroffen particulieren en bedrijven is hun verzekering het eerste aanspreekpunt. Het kabinet staat dan ook in nauw contact met het Verbond van Verzekeraars. Het kabinet zal de door de wateroverlast getroffen inwoners en ondernemers in Limburg bijstaan door de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) in te zetten.
Klopt het dat in afwachting van de ministeriële regeling, die toegesneden is op de rampsituatie, er veel onzekerheid heerst bij gedupeerde ondernemers.?Wanneer verwacht u dat deze regeling afgerond is? Is het mogelijk dit proces te versnellen? 3.Heeft u daarnaast al zicht op het vast te stellen schadegebied? Gaat het hier enkel om de overstroming van de Maas of gaat u een bredere definitie hanteren?
Voor toepassing van de Wts is een ministeriële regeling vereist. In een aparte brief aan uw Kamer informeer ik u nader over de invulling en reikwijdte van de schaderegeling in de ministeriële Regeling. Op dit moment is het al mogelijk om schade te melden bij de RVO, zodat het proces kan worden voorbereid. Op die manier kan na vaststelling van de ministeriële regeling zo spoedig mogelijk overgegaan worden tot uitkering van de tegemoetkomingen in de schade.
Klopt het dat veel ondernemers het al lastig hadden door de coronacrisis, zeker nu ze zich gedwongen zien hun onderneming door waterschade nog langer gesloten te houden totdat alles weer gerepareerd is? Hoe bent u van plan om te gaan met deze omzetderving die vaak het verschil tussen heropening en definitieve sluiting kan betekenen voor veel ondernemers?
In de ministeriële regeling is het schadegebied opgenomen. Daarin zijn zowel de overstroomde gebieden, als gebieden waar schade is geleden door afstromend water als gevolg van hevige regenval opgenomen. Uw Kamer is hierover middels een separate brief nader geïnformeerd.
Bent u bereid, als het niet mogelijk is op korte termijn duidelijkheid te verschaffen aan gedupeerde ondernemers, gebruik te maken van voorschotten, zodat zij al snel kunnen beginnen aan het herstel van de schade?
Het is algemeen bekend dat veel ondernemers zich door de coronacrisis al in zwaar weer bevonden. In de Wts is omzetderving als gevolg van een ramp uitgezonderd van een tegemoetkoming. Het kabinet wil evenwel het gesprek hierover met de regio en ondernemersvertegenwoordigers voeren, waarbij ook aandacht zal zijn voor proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking. Ondernemers kunnen in geval van omzetverlies tevens gebruik maken van de vanwege de coronacrisis tot stand gekomen regelingen TVL en NOW. Deze regelingen voorzien in een tegemoetkoming in vaste lasten en personeelskosten, zolang aan de huidige voorwaarden van deze regelingen wordt voldaan.
Kunt u pogen deze vragen, gezien de urgentie, te beantwoorden voor vrijdag 13 augustus?»
Er wordt met alle betrokken partijen hard gewerkt om de ministeriële regeling zo spoedig mogelijk te kunnen vaststellen en in werking te laten treden. Het is echter op dit moment al mogelijk om schade te melden bij het RVO.2 Dit stelt de RVO in staat de uitvoering van de regeling voor te bereiden zodat zo snel mogelijk kan worden gestart met die uitvoering. Een belangrijke stap daarbij is het laten uitvoeren van taxaties. Het werken met voorschotten zou in dit proces vertragend werken, aangezien ook hiervoor taxaties vereist zijn.
De oorzaken van de actuele watersnood in delen van Nederland, België en Duitsland |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Bent u het eens met de volgende stelling van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI): «Klimaatverandering heeft hier een bijdrage aan geleverd doordat de lucht warmer en vochtiger is dan voorheen»? Zo nee, waarom niet?1
Ja, de recente studie2 uitgevoerd door een groep van internationale wetenschappers, waaronder van het KNMI, constateert dat de hevige regenval die zorgde voor ernstige overstromingen afgelopen juli in Duitsland, Luxemburg, België en Nederland samenhangt met klimaatverandering. Zowel de kans op als de intensiteit van dergelijke hevige regenval is door klimaatverandering aanzienlijk groter geworden. De kans op een soortgelijke zware regenval is sinds 1900 met een factor tussen 1,2 tot 9 toegenomen en kan zich nu op een bepaalde locatie eens in de 400 jaar voordoen. Ook blijkt uit de studie dat klimaatverandering de intensiteit van regenval in het zomerseizoen in de West-Europese regio heeft doen stijgen met ongeveer 3 tot 19% ten opzichte van het klimaat rond 1900 toen de wereld gemiddeld 1,2 °C koeler was dan vandaag. Verdere klimaatverandering vergroot zowel de kans op extreme neerslag als de intensiteit.
Bent u het eens met de stelling van waterexpert Alphons van Winden dat als gevolg van het opgewarmde klimaat er – met inachtneming van bepaalde aannames – mogelijk 15 tot 20% meer neerslag gevallen is? Zo nee, waarom niet?2
Dat is niet met zekerheid te zeggen. Het KNMI geeft aan dat de hoeveelheid vocht in de atmosfeer in de zomer sinds 1951 in Nederland met zo’n 8% is toegenomen (sinds 1951 is vocht in de atmosfeer op consistente wijze gemeten). Modelmatig verwacht het KNMI dat dit leidt tot een vergelijkbare toename voor de hoeveelheid neerslag die uit een extreme bui valt. Metingen laten evenwel zien dat voor de zeldzame extremen de neerslaghoeveelheden sneller omhoog gaan dan de luchtvochtigheid, tot ongeveer tweemaal zo sterk.
Bent u het eens met de stelling van klimatoloog Reinier van den Berg dat deze extreme omstandigheden een onderdeel zijn van het opwarmende klimaat? Zo nee, waarom niet?3
Zoals in antwoord 1 geschetst constateert een recente wetenschappelijke studie dat de hevige regenval die zorgde voor ernstige overstromingen afgelopen juli in Duitsland, Luxemburg, België en Nederland samenhangt met klimaatverandering.
Bent u het eens met de volgende stelling van meteoroloog Gerrit Hiemstra: «Deze regenramp is een praktijkvoorbeeld van hoe klimaatverandering in de praktijk kan uitpakken; we hebben vaker extreme regenval gehad, maar klimaatverandering doet er een grote schep bovenop en zorgt er ook voor dat dit vaker voorkomt dan vroeger»? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 1 geschetst blijkt uit een recente wetenschappelijke studie dat de recente hevige regenval samenhangt met klimaatverandering en dat de kans op een soortgelijke extreme neerslag en de intensiteit daarvan toeneemt door verdere klimaatverandering.
Bent u het eens met de volgende stelling van meteoroloog Gerrit Hiemstra: «En ja, we kunnen de verdere toename van extreme neerslag afremmen door klimaatmaatregelen te nemen; dat kan door zo snel mogelijk de CO2-emissie (en andere broeikasgassen) terugbrengen naar nul. Dat betekent vooral stoppen met het verbranden van fossiele brandstoffen»? Zo nee, waarom niet?4
Wanneer de emissies van broeikasgassen worden beperkt, wordt de verdere stijging van de temperatuur afgeremd en daarmee ook de kans op en de intensiteit van extreme neerslag.
Waar is uw (in dit geval: demissionair Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat) uitspraak op gebaseerd dat dit een waterstand is die «1 keer in de 200» jaar voorkomt?5
Rijkswaterstaat gebruikt historische gegevens en modelberekeningen om de kans op een bepaalde waterstand te berekenen op een specifieke locatie langs een rivier. De kans op een bepaalde waterstand is dus niet op alle locaties langs een rivier hetzelfde; de lokale situatie (bijvoorbeeld door de aanwezigheid van zijrivieren) en de ligging (bovenstrooms of benedenstrooms) hebben hierop grote invloed. De door de Staatssecretaris genoemde kans van 1 keer in de 200 jaar gold globaal voor het eerste, meest zuidelijke gedeelte van de Maas (traject tot Borgharen).
Is deze inschatting nog wel toekomstbestendig gezien de steeds verder escalerende klimaatcrisis?
In de bij antwoord 6 genoemde modelberekeningen wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke verwachtingen rond klimaatverandering. De klimaatscenario’s voor Nederland die hiervoor worden gebruikt worden periodiek door het KNMI geactualiseerd (eens per circa zeven jaar) aan de hand van de meest actuele wetenschappelijke inzichten uit de Global Assessment Reports van het IPCC. De huidige verwachting is dat extreme weersomstandigheden en hoge waterstanden van de Maas steeds vaker zullen voorkomen. De vraag welke maatregelen daarvoor nodig zijn, komt aan de orde op de beleidstafel die ik, zoals op 27 juli jongstleden aan uw Kamer gemeld, zal inrichten. Doel van deze tafel is met alle betrokken partijen de leerpunten van de wateroverlast in Limburg te vertalen naar concrete adviezen voor Limburg en voor andere delen van Nederland.
Bent u bereid om, in navolging van uw Duitse collega’s, een heldere uitspraak te doen over het verband tussen de overstromingen en klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?6
Ja; zie het antwoord op vraag 1. Verder zal met behulp van de hydrologische modellen van RWS en Deltares de relatie tussen de toename van de neerslag en het overstromingsrisico worden bepaald.
Hoe kijkt u nu naar het veel te lage tempo waarin Nederland momenteel werkt aan het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen? Vormen de overstromingen voor u aanleiding om het maximale te doen om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan en mens en dier te beschermen tegen de gevolgen van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich met de nationale klimaatwet vastgelegd op een ambitieus streefdoel van 49% reductie in 2030. De aanscherping van het Europese doel naar 55% reductie in 2030 betekent ook extra inspanningen voor Nederland. Het voorkomen van overstromingen vormt één van de vele argumenten voor een ambitieus klimaatbeleid.
Kunt u – zodra daar meer informatie over beschikbaar is – de Kamer informeren over de omvang van de schade die is veroorzaakt door de actuele watersnood in delen van Nederland, België en Duitsland?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft een Quick Scan uitgevoerd om op hoofdlijnen een eerste beeld te krijgen van de omvang van de schade in Nederland. De uitkomst daarvan is op 13 augustus 2021 door de Minister van Justitie en Veiligheid met uw Kamer gedeeld. In Wallonië en Duitsland zijn de gevolgen zeer ernstig. In Wallonië zijn 41 doden gevallen en in Duitsland 183. Er is nog geen vastgestelde informatie beschikbaar over de omvang van de schade in Wallonië en Duitsland.
Erkent u dat de kosten van schade door extreem weer in de komende jaren zullen toenemen als gevolg van de steeds verder escalerende klimaatcrisis? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet zo zal zijn?
Door toename van de temperatuur neemt de kans op weersextremen toe. Daarmee neemt ook de kans op schade door weersextremen toe. De kans op schade is te beperken door klimaatbeleid te voeren en tijdig klimaatadaptiemaatregelen te treffen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De overstromingen in Limburg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat is uw inschatting van de actuele situatie in Limburg? Zijn veiligheidsregio’s en waterschappen voldoende in staat de overstromingen het hoofd te bieden? Kunt u een inschatting geven van de dreiging van overstromingen voor de komende dagen?
Dit impact van de wateroverlast in Limburg is enorm. Huizen, kelders, bedrijfspanden en winkels stonden onder water, auto’s en andere bezittingen raakten zwaar beschadigd. Mensen moesten halsoverkop het gebied verlaten, om vervolgens bij terugkeer geconfronteerd te worden met de enorme schade die het water heeft aangericht. Heel Nederland heeft de beelden gezien en leeft mee. De betrokken waterschappen en veiligheidsregio’s hebben met man en macht, samen met onder meer hulpdiensten, Rijkswaterstaat en Defensie gewerkt, aan het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van de schade. Het kabinet heeft grote waardering voor ieder die zich inzet.
De situatie en de piekafvoer, voor zowel de Maas en de Rijn, worden constant gemonitord. Prognoses worden gegeven door het Watermanagementcentrum Nederland van Rijkswaterstaat. Deze informatie wordt gedeeld met waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen.
Het hoogwater is inmiddels door Limburg heen gestroomd en stroomt af richting zee. Actuele informatie is te vinden op www.waterinfo.nl en www.rijkswaterstaat.nl. Door de langdurige hoge waterstand kunnen dijken verzadigd zijn, hiervoor worden ook de komende periode nog inspecties uitgevoerd door Rijkswaterstaat en de waterschappen.
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag tevens naar de Kamerbrief van 16 juli jl. waarin het kabinet u geïnformeerd heeft over de situatie in Limburg.1
Bent u bereid alle nodige ondersteuning vanuit het Rijk te bieden aan het getroffen gebied? Welke ondersteuning biedt het Rijk op dit moment? Is die voldoende?
Met betrekking tot ondersteuning en tegemoetkoming in de geleden schade en gemaakte kosten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4, 5 en 6. Daarnaast wordt diverse benodigde ondersteuning vanuit het Rijk geboden aan het getroffen gebied.
Op nationaal niveau bieden het nationaal Crisiscentrum (NCC), het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) ondersteuning aan de lokale overheden. Zij hebben bijvoorbeeld in het Landelijk Crisismanagementsysteem (LCMS) een landelijk beeld hoogwater geopend, om alle regionale beelden van de situatie bij elkaar te brengen tot een totaalbeeld van de effecten van het (te verwachten) hoogwater.
Daarnaast ondersteunt Rijkswaterstaat de veiligheidsregio’s, waterschappen, gemeenten en vele anderen. Bijvoorbeeld door het sturen van hoogwaterberichten aan waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen, die indien nodig actie kunnen ondernemen. Rijkswaterstaat neemt verder deel aan het Regionaal Operationeel Team en het Regionaal Beleidsteam zowel in de veiligheidsregio Noord-Limburg als in Zuid-Limburg.
Ook is op aanvraag bijstand verleend door Defensie en de Nationale Reddingsvloot en worden middelen als zandzakken ter beschikking gesteld. Vanuit het actiecentrum brandweer van het LOCC wordt bijstand aan en aflossing van de brandweer collega’s in de getroffen veiligheidsregio’s gecoördineerd. De evacuatie van het Viecurie ziekenhuis in Venlo is gecoördineerd door het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS).
Kunt u een inschatting geven van de reeds geleden schade en een prognose voor de komende dagen? In welke mate zijn huishoudens en bedrijven daarvoor verzekerd, en in welke mate zijn lokale overheden daarvoor verantwoordelijk en hebben zij daar de middelen voor?
De precieze omvang van het schadegebied wordt in kaart gebracht. Als hier meer duidelijkheid over is, maakt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een Quick Scan om op hoofdlijnen een beeld te krijgen van onder meer de mogelijke omvang van de schade, van de schade- en kostencategorieën en van de mate van verzekerbaarheid. Zodra de Quick Scan gereed is, wordt deze door mijn collega van Justitie en Veiligheid met uw Kamer gedeeld.
Op welke verschillende wijzen kunnen gedupeerden tegemoet worden gekomen? Acht u dat voldoende?
Het kabinet heeft besloten om, gelet op de aard en de omvang van de ramp, de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) toe te gaan passen. Op deze wijze wil het kabinet de getroffenen ondersteunen. De Wts maakt het mogelijk om gedupeerden een tegemoetkoming in de geleden materiële schade en gemaakte kosten toe te kennen. Om de Wts toe te kunnen passen wordt een ministeriële regeling opgesteld die is toegesneden op de situatie. Hierin worden onder meer het schadegebied, de schade- en kostencategorieën, de tegemoetkomingspercentages en de procedure voor het aanvragen van een tegemoetkoming beschreven. Om een indicatie te geven van de soorten schade en kosten die, onder voorwaarden, voor een tegemoetkoming in aanmerking kunnen komen, verwijs ik naar artikel 4 van de Wts. In dit artikel wordt ondermeer gesproken van: schade aan de woning, woonwagen of woonschip, aan inboedel, aan openbare infrastructurele voorzieningen, schade aan vaste en vlottende activa, teeltplanschade en bedrijfsschade. Als kosten worden genoemd: opstartkosten, evacuatiekosten, en bereddings- en opruimingskosten. De kring van gedupeerden die in aanmerking komt voor vergoeding is breed: particulieren, ondernemers, overheden, kerken, stichtingen en verenigingen kunnen, weliswaar onder bepaalde voorwaarden, aanspraak maken op een tegemoetkoming.
Een belangrijke voorwaarde voor tegemoetkoming op grond van de Wts is dat de schade en kosten niet redelijkerwijs verzekerbaar, niet verhaalbaar en niet vermijdbaar zijn. Daarom wordt naast de Wts in beeld gebracht wat vergoed wordt door verzekeringen (in overleg met het Verbond van Verzekeraars) en op welke initiatieven en regelingen nog meer een beroep gedaan kan worden. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de NOW-regeling en de ontvangen donaties op rekeningnummer 777 van het Nationaal Rampenfonds. De laatstgenoemde gelden zijn overigens bedoeld voor kleinschalige projecten die ertoe dienen dat de «samenleving weer op gang komt» en niet voor gedupeerden. Momenteel wordt ook verkend in hoeverre een aanvraag ingediend kan worden bij het EU Solidariteitsfonds.
Het is op voorhand niet mogelijk aan te geven hoeveel middelen nodig zullen zijn voor de tegemoetkomingen. Uw Kamer wordt zodra mogelijk geïnformeerd over een eventuele begrotingswijziging.
Bent u bereid om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen in werking te laten treden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan dit plaatsvinden? Welke gedupeerden komen dan in aanmerking voor een tegemoetkoming, voor welke kosten en onder welke voorwaarden?
Zie antwoord vraag 4.
Voor zover de Wet tegemoetkoming schade bij rampen geen tegemoetkoming biedt, bent u bereid om inwoners met schade anderszins tegemoet te komen, bijvoorbeeld met een Noodfonds?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid middelen vrij te maken voor herstel van geleden schade aan infrastructuur en publieke gebouwen?
De eerste prioriteit gaat momenteel uit naar het herstel van de schade aan de infrastructuur met het oog op de veiligheid. De Wts biedt de mogelijkheid om een tegemoetkoming te verlenen in de geleden schade aan openbare infrastructurele voorzieningen en aan vaste activa (artikel 4, 1e lid, onder c en d).
Hebt u oog voor de emotionele, psychische klachten en gezondheidsklachten als gevolg van deze overstroming, en hoe ondersteunt u getroffen inwoners daarbij?
De GGD in Limburg-Noord en Zuid-Limburg hebben, in samenspraak met elkaar, het proces Psychosociale Hulpverlening (PSH) opgestart in beide veiligheidsregio’s. Inwoners en/of hulpverleners die hun verhaal kwijt willen, een luisterend oor zoeken of maatschappelijke bijstand of advies willen, kunnen daarvoor contact opnemen met Slachtofferhulp. Slachtofferhulp Nederland biedt hulp bij rampen en calamiteiten, in dit geval dus ook voor de getroffenen van de ramp in Limburg. Specifiek voor hulpverleners geldt aanvullend hierop dat standaard na iedere inzet er aandacht is voor emotionele, eventuele psychische – en gezondheidsklachten vanuit de specifieke kolom.
Daarnaast hebben de psychosociale hulpverlening, gezondheid en mogelijke gezondheidsklachten op de langere termijn de nadrukkelijke aandacht tijdens de nafase in beide veiligheidsregio’s.
Welke maatregelen neemt u om dergelijke wateroverlast in de toekomst te voorkomen, in Limburg en elders?
Het voorkomen van onnodige wateroverlast in het gehele watersysteem vraagt een brede aanpak met verschillende verantwoordelijke partijen. Maatregelen vullen elkaar aan: in het heuvelland, de beken en de Maas
Sinds de hoogwaters van 1993 en 1995 heeft het Rijk flink geïnvesteerd in maatregelen om hoge waterstanden in de Maas beter te kunnen opvangen (Maaswerken). Het resultaat hiervan was de afgelopen dagen zichtbaar, want mede door deze inzet is veel schade als gevolg van de recente extreme neerslag voorkomen. In het kader van het lopende hoogwaterbeschermingsprogramma worden de primaire waterkeringen langs de Maas momenteel aangepast aan de nieuwe veiligheidsnormen benoemd in de Waterwet 2017. Daarvoor staan nog diverse dijkversterkings- en rivierverruimingsmaatregelen op de planning. Met relevante partijen zal ik de komende periode bespreken wat de wateroverlastsituatie betekent voor de aanpak van de nog te nemen maatregelen.
Door steeds vaker voorkomende extremere hoog- en laagwaterstanden, mede als gevolg van klimaatverandering, worden de opgaven bij de grote rivieren groter. Naast waterveiligheid gaat het om bevaarbaarheid, waterkwaliteit, beschikbaarheid van drinkwater en ook om het wonen, werken en recreëren bij de rivieren. Daarom zijn Rijk en regio gestart met het programma Integraal Riviermanagement (IRM). De wateroverlastsituatie in de Maasvallei onderstreept het nut van dit programma en het houden van tempo voor het klimaatrobuust inrichten van onze rivieren. Een deel van de wateroverlast ontstond bij de monding van de beken in de Maas. Hieraan zal binnen IRM extra aandacht worden besteed bij het ontwikkelen van maatregelen.
Tevens heeft het kabinet de afgelopen jaren via verschillende sporen gestimuleerd dat Nederland versneld klimaatadaptief en waterrobuust wordt ingericht. In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie hebben alle werkregio’s stresstesten gedaan en zijn zij bezig met risicodialogen of hebben deze afgerond. Dit jaar zijn uitvoeringsagenda’s gereed voor klimaatadaptieve maatregelen. Ook is financiële ondersteuning gegeven aan pilots voor uitvoeringsprojecten op het gebied van klimaatadaptatie waaronder een project in Meerssen, om koploperprojecten te versnellen. Daarnaast kunnen gemeentes, provincies en waterschappen sinds 1 januari 2021 gebruik maken van de impulsregeling klimaatadaptatie. Via deze regeling kunnen ze een bijdrage van het Rijk krijgen voor klimaatadaptatiemaatregelen. Het bedrag kan gebruikt worden om adaptatiemaatregelen versneld uit te voeren, om al geplande ruimtelijke maatregelen uit te breiden met adaptatiemaatregelen, of om nieuwe adaptatiemaatregelen op te pakken. Hiervoor is nu in totaal 200 miljoen beschikbaar voor een periode van zeven jaar. Eén van de criteria waaraan een aanvraag moet voldoen is dat de maatregelen moeten bijdragen aan het verminderen van de kwetsbaarheid van gebieden voor wateroverlast, droogte of de gevolgen van overstromingen.
De noodzaak om ons aan te passen aan de klimaatverandering en de gevolgen daarvan zijn door het kabinet in de afgelopen tijd ook wereldwijd op de agenda gezet, via de instelling van de Global Commission on Adaptation en bijvoorbeeld tijdens de Climate Adaptation Summit van 25 januari jongstleden.
De inzet op maatregelen voor klimaatadaptatie en waterveiligheid blijft onverminderd nodig. Daarbij wil ik, samen met alle betrokken partijen, leren van de wateroverlastsituatie zoals die zich heeft voorgedaan in Limburg. Daarom ben ik voornemens om met betrokken partijen een beleidstafel in te richten naar voorbeeld van de beleidstafel droogte, waarbij de wateroverlastsituatie in Limburg wordt geëvalueerd en wordt bezien wat dit betekent voor het beleid. Onderdeel daarvan kan zijn om met inachtneming van ieders rol en verantwoordelijkheid samen met de regionale partners voor de Maasvallei te onderzoeken welke maatregelen nodig zijn voor het watersysteem in Limburg om voor de toekomst beter gesteld te staan voor deze extreme omstandigheden.
Tenslotte zijn de veiligheidsregio’s voornemens, zoals gebruikelijk na een ramp van deze omvang, de multidisciplinaire crisisbeheersing te laten evalueren.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
Het betrekken van ook dieren in de nood- en evacuatieplannen voor de overstroomde gebieden in Limburg |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u uiteenzetten in hoeverre en op welke wijze óók dieren worden betrokken in de nood- en evacuatieplannen op het moment dat wordt overgegaan tot evacuatie van mensen in de delen van Limburg die reeds zijn overstroomd of dreigen te overstromen? Welke hulp biedt de overheid hierbij?
Ik leef erg mee met de betrokkenen. Voor mij is het van het grootste belang dat mens en dier tijdig in veiligheid worden gebracht. Er zijn gedurende de overstromingen en overlast ook daadwerkelijk dieren geëvacueerd. Het is goed te zien dat boeren in andere delen van het land hun hulp aanbieden om dieren uit de overstroomde gebieden onderdak te bieden. Ook medewerkers van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten en vele vrijwilligers hebben geholpen bij de evacuatie van dieren.
In 2021 is het Landelijk Crisisplan Hoogwater en Overstromingen opgesteld. Hierin worden de rollen en verantwoordelijkheden beschreven voor het evacueren van dieren bij hoogwater en/of overstromingen. Daarnaast is in 2014 een leidraad voor het evacueren van vee opgesteld. Deze voorziet in handvatten voor het evacueren van dieren in noodsituaties zoals een overstroming. Het uitgangspunt is dat de houder van dieren primair verantwoordelijk is voor het evacueren van dieren en dat overheden hierbij faciliteren. Ik heb gezien dat de houders conform dit uitgangspunt de evacuatie van dieren hebben opgepakt. Ook de (regionale) sectororganisaties hebben hierin een belangrijke rol gespeeld. Zo heeft de Limburgse Land- en Tuinbouwbond (LLTB) een noodnummer ingesteld specifiek voor calamiteiten met vee, waar actief wordt opgeroepen om transportmiddelen en huisvestingslocaties beschikbaar te stellen voor te evacueren dieren.
Er is op donderdag 15 juli jl. een bericht op de website van RVO geplaatst waarin houders van dieren zijn opgeroepen om hun dieren in veiligheid te brengen. Daarbij is benadrukt dat de veiligheid van mens en dier voorop staat; houders hoeven zich tijdens de evacuatie geen zorgen te maken over de verplichte aan- en afvoermeldingen in I&R, zij kunnen dit in alle rust in de dagen na de evacuatie doen. Op de site van RVO staat een specifiek stappenplan hiervoor. Belangrijk is om aan RVO door te geven dat het om evacuatie gaat, zodat maatwerk achteraf mogelijk is. Ik kijk met RVO en NVWA samen naar de invulling hiervan. Verder heb ik nauw contact met sectororganisaties en de Gezondheidsdienst voor Dieren om ook ten aanzien van de gevolgen voor de diergezondheid elkaar te informeren en te bezien welke maatregelen nodig zijn om de bestaande gezondheidsstatus van zowel geëvacueerde bedrijven als van bedrijven die de dieren hebben opgevangen te blijven garanderen. Ook dit zal maatwerk betreffen. Ik heb oog voor de benauwde situatie waarin deze veehouders zich bevinden en zal daarom met coulance en maatwerk omgaan met de normaal geldende wettelijke verplichtingen die gelden bij het verplaatsen van dieren. Dit wordt in een later stadium verder uitgewerkt.
Welke maatregelen zijn er getroffen om gehouden dieren te evacueren? Waar zijn of worden deze dieren naartoe gebracht?
De LLTB heeft mogelijke evacuatielocaties geïnventariseerd, en onderhield contact met de Veiligheidsregio’s. Dieren kunnen naar andere veehouderijen zijn gebracht, naar hoger gelegen of droge gebieden, naar lege stallen of naar locaties waar normaliter geen dieren worden gehouden. Ik zie dat er onder de agrarische ondernemers veel hulp is geboden om dieren op te vangen. Houders die dieren geëvacueerd hebben, zijn gevraagd om dit aan RVO door te geven, zodat inzichtelijk wordt welke dieren waar naartoe zijn gebracht. Daarbij is aangegeven dat dit niet direct hoefde te gebeuren, maar dat dit ook enkele dagen na de evacuaties gedaan kon worden.
Staatsbosbeheer heeft ook geholpen bij de evacuatie van dieren. Tevens heeft Staatsbosbeheer enkele natuurgebieden afgesloten voor publiek. Dit is nodig voor de rust van de dieren en zo wordt voorkomen dat dieren vanuit een droge, veilige plek het water in worden gedreven. Op de website van Staatsbosbeheer is informatie hierover te vinden. Ook Natuurmonumenten en dierenambulances uit de getroffen gebieden hebben zich met man en macht ingezet om dieren te evacueren.
Welke maatregelen zijn er getroffen om wilde dieren, zoals reeën, hazen, konijnen en zwijnen, in veiligheid te brengen?
Kleinere dieren zoals ree, haas, das en konijn, maar ook de allerkleinsten zoals muizen en mollen zoeken zelf de hoogwatervrije gebieden op. Dit gaat alleen goed als ze niet verstoord worden. Om geen onnodige stress te veroorzaken en om te voorkomen dat dieren niet het water in worden gejaagd, is rust nodig in de laatste droge delen van de overstroomde uiterwaarden. De meeste grote grazers die in de uiterwaarden leven hebben al vaker hoogwater meegemaakt. Ze zoeken de laatste droog gebleven, hoge randen en koppen op. Meestal doen ze dit uit eigen beweging en soms met een beetje hulp van de beheerder. Staatsbosbeheer heeft mensen opgeroepen om de dieren rust en ruimte te gunnen.
De wateroverlast in Limburg |
|
Derk Boswijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Corinne Ellemeet (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat is uw eerste indruk van de huidige situatie in Zuid-Limburg? Zijn naar uw oordeel de betrokken waterschappen en veiligheidsregio’s op dit moment voldoende in staat om deze calamiteiten adequaat het hoofd te bieden? Bent u het met de stelling eens dat de wateroverlast in Limburg dramatisch is en het noodzakelijk is dat de regering te hulp schiet? Bent u bereid om Zuid-Limburg uit te roepen tot rampgebied en alle mogelijke hulp en steun ter beschikking te stellen? Is de informatievoorziening en noodhulp aan getroffen bewoners naar uw gevoel op orde? Zo nee, wat kunt u hier verder in betekenen?
De impact van de wateroverlast in Limburg is enorm. Huizen, kelders, bedrijfspanden en winkels stonden onder water, auto’s en andere bezittingen raakten zwaar beschadigd. Mensen moesten halsoverkop het gebied verlaten, om vervolgens bij terugkeer geconfronteerd te worden met de enorme schade die het water heeft aangericht. Heel Nederland heeft de beelden gezien en leeft mee. De betrokken waterschappen en veiligheidsregio’s hebben met man en macht, samen met ondermeer hulpdiensten, Rijkswaterstaat en Defensie gewerkt, aan het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van de schade. Het kabinet heeft grote waardering voor een ieder die zich inzet.
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag tevens naar de Kamerbrief van 16 juli jl. waarin het kabinet u geïnformeerd heeft over de situatie in Limburg.1 Hierin wordt ondermeer aangegeven dat het kabinet heeft besloten de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) toe te gaan passen, waar ik in de beantwoording van vraag 4 en 5 verder op in ga.
De communicatie loopt via diverse kanalen. De primaire communicatie en noodhulp richting bewoners ligt bij de betrokken veiligheidsregio’s Zuid-Limburg en Limburg-Noord. Zij informeren onder andere via de websites www.vrzl.nl en www.vrln.nl. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met Rijkswaterstaat. De informatievoorziening vanuit Rijkswaterstaat geschiedt o.a. via de websites www.rijkswaterstaat.nl en www.waterinfo.rws.nl.
Welke dreigingen verwacht u de komende dagen met betrekking tot wateroverlast vanuit de rivieren, waaronder de Maas, mede gezien de ontwikkelingen in België?
De situatie en de piekafvoer, voor zowel de Maas en de Rijn, worden constant gemonitord. Prognoses worden gegeven door het Watermanagementcentrum Nederland van Rijkswaterstaat. Deze informatie wordt gedeeld met waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen.
Het hoogwater is inmiddels door Limburg heen gestroomd en stroomt af richting zee. Actuele informatie is te vinden op www.waterinfo.nl en www.rijkswaterstaat.nl. Door de langdurige hoge waterstand kunnen dijken verzadigd zijn, hiervoor worden ook de komende periode nog inspecties uitgevoerd door Rijkswaterstaat en de waterschappen.
Is er al een voorlopige inschatting mogelijk van de te verwachten schade aan, onder meer, de infrastructuur, (monumentale) woningen en gebouwen en het unieke Limburgse landschap?
De precieze omvang van het schadegebied wordt momenteel in kaart gebracht. Zodra hier meer duidelijkheid over is, maakt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een Quick Scan om op hoofdlijnen een beeld te krijgen van onder meer de mogelijke omvang van de schade, van de schade- en kostencategorieën en van de mate van verzekerbaarheid. Zodra de Quick Scan gereed is, wordt deze door mijn collega van Justitie en Veiligheid met uw Kamer gedeeld.
Bent u bereid om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen in werking te stellen voor alle gedupeerden? Zo ja, op welke termijn kan deze inwerkingtreding geregeld worden? Kunnen alle gedupeerden hier aanspraak op maken, dus zowel particulier als zakelijk? Voor welke kosten kunnen gedupeerden een tegemoetkoming ontvangen en wat is de omvang van de tegemoetkoming? Wat is de omvang van het budget? Hoe worden betrokkenen hierover geïnformeerd?
Het kabinet heeft besloten om, gelet op de aard en de omvang van de ramp, de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) toe te gaan passen. Op deze wijze wil het kabinet de getroffenen ondersteunen. De Wts maakt het mogelijk om gedupeerden een tegemoetkoming in de geleden materiële schade en gemaakte kosten toe te kennen. Om de Wts toe te kunnen passen wordt een ministeriële regeling opgesteld die is toegesneden op de situatie. Hierin worden onder meer het schadegebied, de schade- en kostencategorieën, de tegemoetkomingspercentages en de procedure voor het aanvragen van een tegemoetkoming beschreven. Om een indicatie te geven van de soorten schade en kosten die, onder voorwaarden, voor een tegemoetkoming in aanmerking kunnen komen, verwijs ik naar artikel 4 van de Wts. In dit artikel wordt onder meer gesproken van: schade aan de woning, woonwagen of woonschip, aan inboedel, aan openbare infrastructurele voorzieningen, schade aan vaste en vlottende activa, teeltplanschade en bedrijfsschade. Als kosten worden genoemd: opstartkosten, evacuatiekosten, en bereddings- en opruimingskosten. De kring van gedupeerden die in aanmerking komt voor vergoeding is breed: particulieren, ondernemers, overheden, kerken, stichtingen en verenigingen kunnen, weliswaar onder bepaalde voorwaarden, aanspraak maken op een tegemoetkoming.
Een belangrijke voorwaarde voor tegemoetkoming op grond van de Wts is dat de schade en kosten niet redelijkerwijs verzekerbaar, niet verhaalbaar en niet vermijdbaar zijn. Daarom wordt naast de Wts in beeld gebracht wat vergoed wordt door verzekeringen (in overleg met het Verbond van Verzekeraars) en op welke initiatieven en regelingen nog meer een beroep gedaan kan worden. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de NOW-regeling en de ontvangen donaties op rekeningnummer 777 van het Nationaal Rampenfonds. De laatstgenoemde gelden zijn overigens bedoeld voor kleinschalige projecten die ertoe dienen dat de «samenleving weer op gang komt» en niet voor gedupeerden. Momenteel wordt ook verkend in hoeverre een aanvraag ingediend kan worden bij het EU Solidariteitsfonds.
Het is op voorhand niet mogelijk aan te geven hoeveel middelen nodig zullen zijn voor de tegemoetkomingen. Uw Kamer wordt zodra mogelijk geïnformeerd over een eventuele begrotingswijziging.
Zijn er nog andere mogelijkheden waar gedupeerden terecht kunnen met de geleden schade? Welke rol spelen verzekeringen in dit geheel?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier staat u de lokale overheden bij en in hoeverre is dit voldoende?
Op nationaal niveau bieden het nationaal Crisiscentrum (NCC), het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) ondersteuning aan de lokale overheden. Zij hebben bijvoorbeeld in het Landelijk Crisismanagementsysteem (LCMS) een landelijk beeld hoogwater geopend, om alle regionale beelden van de situatie bij elkaar te brengen tot een totaalbeeld van de effecten van het (te verwachten) hoogwater.
Daarnaast ondersteunt Rijkswaterstaat de veiligheidsregio’s, waterschappen, gemeenten en vele anderen. Bijvoorbeeld door het sturen van hoogwaterberichten aan waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen, die indien nodig actie kunnen ondernemen. Rijkswaterstaat neemt verder deel aan het Regionaal Operationeel Team en het Regionaal Beleidsteam zowel in de veiligheidsregio Limburg-Noord als in Zuid-Limburg.
Ook is op aanvraag bijstand verleend door Defensie en de Nationale Reddingsvloot en worden middelen als zandzakken ter beschikking gesteld. Vanuit het actiecentrum brandweer van het LOCC wordt bijstand aan en aflossing van de brandweer collega’s in de getroffen veiligheidsregio’s gecoördineerd. De evacuatie van het Viecurie ziekenhuis in Venlo is gecoördineerd door het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS).
De hoeveelheden regen die de afgelopen dagen in Zuid-Limburg viel is extreem, kunt u aangeven in hoeverre de voorspellingen zijn dat dit komende jaren vaker voor gaat komen?
Het KNMI geeft aan dat de hoeveelheid regen die in Zuid-Limburg is gevallen, meer dan 150mm in 48 uur, extreem is te noemen; het is tweemaal zoveel als normaal in de hele maand juli. In algemene zin is op termijn te verwachten:
Door de grotere jaar-op-jaar fluctuaties is niet specifiek aan te geven of de komende paar jaar deze hoeveelheden regen vaker zullen voorkomen. Door de verder doorstijgende temperatuur neemt op langere termijn de kans op dergelijke extremen wel verder toe. Tussen de perioden 1961–1990 en 1991–2020 is in Nederland het aantal dagen in de zomer met 20 mm neerslag of meer, met ruim 25% toegenomen. Later dit jaar verschijnt het KNMI-Klimaatsignaal2021, waarin onder andere een eerste analyse van de nieuwste inzichten in de toename van extreme zomerneerslag wordt gegeven.
Is de huidige aangelegde en nog aan te leggen buffercapaciteit afgestemd op de meest actuele meerjarenprognoses met betrekking tot waterafvoer? Zo nee, bent u bereid een aanvullend waterprogramma op te stellen en daar extra middelen voor vrij te maken?
Het regionale watersysteem inclusief waterbuffers behoort tot de verantwoordelijkheid van het waterschap. Het Waterschap Limburg geeft aan dat het watersysteem in Zuid-Limburg periodiek (elke 6 jaar) wordt getoetst aan actuele klimaatuitgangspunten. Als onderdelen niet voldoen worden maatregelen getroffen. Bij het ontwerp gaat men uit van het KNMI klimaatscenario 2050. De neerslag van de afgelopen dagen was veel hoger dan de gehanteerde provinciale normen. Het waterschap geeft aan dat de aanleg van extra buffercapaciteit in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg erg moeilijk inpasbaar is en dat het meer inzetten op berging en vasthouden van water wenselijk is, bijvoorbeeld door infiltratie van neerslag in landbouw- en natuurgrond en in publieke en private ruimtes. Verder geeft het waterschap aan dat eigenaren van woningen en bedrijven aanvullende beschermingsmaatregelen dienen te treffen en dat de samenwerking met buurlanden verder versterkt moet worden. Het waterschap constateert ook dat wateroverlast, zoals deze zich heeft voorgedaan, nooit helemaal te voorkomen zal zijn.
In algemene zin stimuleert het rijk klimaatadaptatie via diverse maatregelen en met extra middelen. De partijen in Limburg kunnen hier ook gebruik van maken. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid sneller uitvoering te geven aan het bestaande waterprogramma om meer onnodige overlast te voorkomen?
Het voorkomen van onnodige wateroverlast in het gehele watersysteem vraagt een brede aanpak met verschillende verantwoordelijke partijen. Maatregelen vullen elkaar aan: in het heuvelland, de beken en de Maas.
Sinds de hoogwaters van 1993 en 1995 heeft het Rijk flink geïnvesteerd in maatregelen om hoge waterstanden in de Maas beter te kunnen opvangen (Maaswerken). Het resultaat hiervan was de afgelopen dagen zichtbaar, want mede door deze inzet is veel schade als gevolg van de recente extreme neerslag voorkomen. In het kader van het lopende hoogwaterbeschermingsprogramma worden de primaire waterkeringen langs de Maas momenteel aangepast aan de nieuwe veiligheidsnormen benoemd in de Waterwet 2017. Daarvoor staan nog diverse dijkversterkings- en rivierverruimingsmaatregelen op de planning. Met relevante partijen zal ik de komende periode bespreken wat de wateroverlastsituatie betekent voor de aanpak van de nog te nemen maatregelen.
Door steeds vaker voorkomende extremere hoog- en laagwaterstanden, mede als gevolg van klimaatverandering, worden de opgaven bij de grote rivieren groter. Naast waterveiligheid gaat het om bevaarbaarheid, waterkwaliteit, beschikbaarheid van drinkwater en ook om het wonen, werken en recreëren bij de rivieren. Daarom zijn Rijk en regio gestart met het programma Integraal Riviermanagement (IRM). De wateroverlastsituatie in de Maasvallei onderstreept het nut van dit programma en het houden van tempo voor het klimaatrobuust inrichten van onze rivieren. Een deel van de wateroverlast ontstond bij de monding van de beken in de Maas. Hieraan zal binnen IRM extra aandacht worden besteed bij het ontwikkelen van maatregelen.
Tevens heeft het kabinet de afgelopen jaren via verschillende sporen gestimuleerd dat Nederland versneld klimaatadaptief en waterrobuust wordt ingericht. In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie hebben alle werkregio’s stresstesten gedaan en zijn zij bezig met risicodialogen of hebben deze afgerond. Dit jaar zijn uitvoeringsagenda’s gereed voor klimaatadaptieve maatregelen. Ook is financiële ondersteuning gegeven aan pilots voor uitvoeringsprojecten op het gebied van klimaatadaptatie waaronder een project in Meerssen, om koploperprojecten te versnellen. Daarnaast kunnen gemeentes, provincies en waterschappen sinds 1 januari 2021 gebruik maken van de impulsregeling klimaatadaptatie. Via deze regeling kunnen ze een bijdrage van het Rijk krijgen voor klimaatadaptatiemaatregelen. Het bedrag kan gebruikt worden om adaptatiemaatregelen versneld uit te voeren, om al geplande ruimtelijke maatregelen uit te breiden met adaptatiemaatregelen, of om nieuwe adaptatiemaatregelen op te pakken. Hiervoor is nu in totaal 200 miljoen beschikbaar voor een periode van zeven jaar. Eén van de criteria waaraan een aanvraag moet voldoen is dat de maatregelen moeten bijdragen aan het verminderen van de kwetsbaarheid van gebieden voor wateroverlast, droogte of de gevolgen van overstromingen.
De noodzaak om ons aan te passen aan de klimaatverandering en de gevolgen daarvan zijn door het kabinet in de afgelopen tijd ook wereldwijd op de agenda gezet, via de instelling van de Global Commission on Adaptation en bijvoorbeeld tijdens de Climate Adaptation Summit van 25 januari jongstleden.
De inzet op maatregelen voor klimaatadaptatie en waterveiligheid blijft onverminderd nodig. Daarbij wil ik, samen met alle betrokken partijen, leren van de wateroverlastsituatie zoals die zich heeft voorgedaan in Limburg. Daarom ben ik voornemens om met betrokken partijen een beleidstafel in te richten naar voorbeeld van de beleidstafel droogte, waarbij de wateroverlastsituatie in Limburg wordt geëvalueerd en wordt bezien wat dit betekent voor het beleid. Onderdeel daarvan kan zijn om met inachtneming van ieders rol en verantwoordelijkheid samen met de regionale partners voor de Maasvallei te onderzoeken welke maatregelen nodig zijn voor het watersysteem in Limburg om voor de toekomst beter gesteld te staan voor deze extreme omstandigheden.
Tenslotte zijn de veiligheidsregio’s voornemens, zoals gebruikelijk na een ramp van deze omvang, de multidisciplinaire crisisbeheersing te laten evalueren.
In hoeverre hebben de bestaande buffers een dubbele functie, namelijk het vasthouden van water in droge en natte tijden? Indien de huidige buffers deze dubbelfunctie niet hebben bent u bereid om toekomstige buffers met zo’n dubbelfunctie aan te leggen?
Het Waterschap Limburg is hiervoor verantwoordelijk en geeft aan dat de buffers in eerste instantie aangelegd zijn met als doel het voorkomen van wateroverlast. Inmiddels wordt met behulp van de inzichten rondom klimaatadaptatie gekeken naar het breder inzetten van buffers. Te denken valt aan infiltratie ter plekke of het voorzien van water aan gebruikers ten tijde van droogte.
Is het kabinet bereid om meer klimaatmiddelen specifiek voor Zuid-Limburg vrij te maken vanwege de grotere kans op wateroverlast?
Door het veranderende klimaat krijgen we in Nederland vaker met extreem weer te maken. Clusterbuien kunnen overal voorkomen. Het is een belangrijke en grote opgave om de inrichting van het stedelijk en landelijk gebied en riviersystemen aan te passen aan het extremere weer en bijvoorbeeld meer ruimte aan water te geven. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen zoals woningbouw is het de opgave om de locatie meteen klimaatrobuust in te richten. Overheden, bedrijven, organisaties en inwoners hebben hier allemaal een rol bij en hiervoor zijn in de komende jaren ingrijpende keuzes en financiële middelen nodig. Gemeentes, waterschappen en provincies staan meestal aan de lat voor het nemen van ruimtelijke maatregelen. Het rijk ondersteunt het versneld nemen van maatregelen door de tijdelijke impulsregeling klimaatadaptatie.
Op welke andere manieren gaat u ervoor zorgen dat ook voor de lange termijn noodzakelijke (financiële) hulp en aandacht beschikbaar blijft voor herstel en preventie in Zuid-Limburg?
Met betrekking tot tegemoetkoming in de geleden schade en gemaakte kosten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 en 5. Met betrekking tot preventie verwijs ik u naar de antwoorden op de voorgaande vragen.
Daarnaast hebben de psychosociale hulpverlening, gezondheid en mogelijke gezondheidsklachten de nadrukkelijke aandacht van de veiligheidsregio’s Limburg-Noord en Zuid-Limburg tijdens de nafase.
Wilt u, gezien de urgentie van de situatie in Limburg, deze vragen met grote spoed beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Dit ging mis met NL-Alerts bij de brand in Noordbergum: opnieuw was de computer met een update bezig’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dit ging mis met NL-Alerts bij de brand in Noordbergum: opnieuw was de computer met een update bezig»?1
Ja.
Klopt het dat door een update van het NL-Alertsysteem in Drachten duizenden mensen in Noord-Nederland ná de brand onterecht een melding hebben gehad van een grote brand? Is het eerste bericht, tijdens de brand, in het gebied adequaat verspreid?
Er was geen sprake van een update van een computer maar van een storing in een aansturingsvoorziening naar een NL-Alert applicatie.
Het NL-Alert systeem bestaat uit een gebruikersapplicatie waarmee medewerkers van de meldkamers een NL-Alert kunnen opstellen en een centraal systeem dat ervoor zorgt dat het door de meldkamer opgestelde NL-Alert wordt aangeboden aan de telecomaanbieders voor uitzending van het NL-Alert via de zendmasten en wordt aangeboden aan andere afnemers voor verspreiding.
Voor wat betreft de gebruikersapplicatie is bij de ontwikkeling van NL-Alert in de periode 2009–2012 gekozen voor een «stand alone»-opstelling. Voor meldkamermedewerkers is deze «stand alone»-opstelling niet altijd praktisch. Sommige meldkamers hebben daarom – binnen de gestelde beveiligingsrichtlijnen – technische voorzieningen voor deze computers getroffen om de «stand-alone»-computer vanuit de positie van de centralist aan te kunnen sturen.
Uit analyse is gebleken dat op het moment van de brand in Noardburgum er een storing was in deze aansturingsvoorziening.
Meldkamer Noord-Nederland heeft meteen Meldkamer Oost-Nederland verzocht het NL-Alert uit te zenden in het getroffen gebied. Meldkamer Oost-Nederland heeft dit vervolgens gedaan. De centralist van deze meldkamer heeft hierbij het juiste uitzendgebied geselecteerd en het NL-Alert uitgezonden.
Later op de dag is door Meldkamer Noord-Nederland een tweede NL-Alert uitgezonden. Dit betrof een melding dat de brand in Noardburgum onder controle was (afmeldbericht). Meldkamer Noord-Nederland heeft bij dit tweede NL-Alert abusievelijk een groter gebied voor de uitzending geselecteerd dan bij het eerste bericht. Daarom hebben meer mensen het tweede NL-Alert ontvangen in vergelijking met het eerste NL-Alert.
Hoe vaak is de laatste vijf jaar sprake geweest van defecten/het niet actief zijn van het NL-Alertsysteem gedurende een calamiteit? Tot welke problemen heeft dit geleid en hoe wordt een dergelijke situatie gebruikt om het systeem te verbeteren en dit in de toekomst te voorkomen?
Meldkamers zijn zo ingericht dat functies bij verstoringen van elkaar overgenomen kunnen worden. Indien de NL-Alert applicatie op een meldkamer niet beschikbaar is, wordt het NL-Alert vanuit een andere meldkamer uitgezonden. Naast dit geval is mij bekend de situatie van 24 juni 2019 tijdens het niet bereikbaar zijn van 112 door een landelijke storing bij KPN, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd.2
Onderschrijft u dat NL-Alert een belangrijke functie vervult in het beschermen van mensen en dat deze functie altijd en op elk moment beschikbaar moet zijn?
Ja, dat onderschrijf ik. Om die reden hebben meldkamers goede afspraken gemaakt over fall back, waarbij meldkamers elkaars taken kunnen overnemen waaronder ook het uitzenden van NL-Alerts. Ook biedt het Nationaal Crisiscentrum (NCC) van mijn ministerie de mogelijkheid om desgevraagd namens veiligheidsregio’s een NL-Alert uit te zenden. Dit centrum is – net als de meldkamers – 24 uur per dag en 7 dagen per week beschikbaar. Indien nodig kan ook het Meldkamer Monitoring Center (MMC) van de LMS namens veiligheidsregio’s NL-Alerts uitzenden. Het MMC is eveneens 24/7 beschikbaar.
Hoe ziet het protocol eruit, indien een computer waar het NL-Alertsysteem op draait niet beschikbaar is? Is sprake van een dubbele uitvoering van het systeem, zodat het risico op het niet beschikbaar zijn wordt beperkt?
Bij het centrale NL-Alert systeem is de kern van het systeem, de zogenoemde broker, dubbel uitgevoerd en geo-redundant. Dit betekent dat de dubbel uitgevoerde onderdelen geplaatst zijn op verschillende geografische locaties. Ook de centrale onderdelen bij de telecomproviders die zorgen voor de distributie van NL-Alerts naar de zendmasten, zijn dubbel uitgevoerd en geo-redundant.
De NL-Alert gebruikersapplicatie is enkelvoudig uitgevoerd op de meldkamers. Een meldkamer heeft voldoende fall back-opties door het inschakelen van een andere meldkamer, het NCC of het MMC indien de NL-Alert gebruikersapplicatie niet beschikbaar is. Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Klopt het dat NL-Alertsystemen of computers onderling niet verbonden zijn en dat er daardoor in dit specifieke geval problemen waren met het uittekenen van verzendgebieden? Hoe worden die gebieden getekend en hoe werken deze systemen met elkaar samen?
De centralist van een meldkamer tekent het uitzendgebied in op een kaart in de NL-Alert applicatie. Er is geen onderlinge connectie tussen de NL-Alert gebruikersapplicaties van de verschillende meldkamers. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onderlinge misstanden gedurende deze specifieke calamiteit, waardoor er een verkeerde inschatting is gemaakt over het verzendgebied? Welke lessen worden hieruit getrokken en wat is de rol van het Veiligheidsberaad hierin?
Op de korte termijn zullen veiligheidsregio Fryslân en Meldkamer Noord-Nederland een evaluatie uitvoeren naar de gebeurtenissen en verkennen welke maatregelen genomen kunnen worden om dit soort situaties te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het (extra) opleiden, trainen en oefenen van betrokken crisisfunctionarissen en het verbeteren van de afstemming met meldkamers bij fall back. Ik wil deze analyse afwachten alvorens een oordeel te geven over de gang van zaken. Daarnaast zullen de aansturingsvoorzieningen op de meldkamers extra gecontroleerd worden.
In dit verband is relevant op te merken dat NL-Alert meer dan tien jaar geleden is ontwikkeld. De wensen en eisen van veiligheidsregio’s en meldkamers zijn in deze tien jaar veranderd. Enkele jaren geleden heeft mijn ministerie samen met de veiligheidsregio’s daarom een traject in gang gezet voor de vernieuwing van het NL-Alert systeem, waarbij een groot deel van het technische systeem zal worden vernieuwd. Een aanbesteding voor de technische vernieuwing is hiervoor in gang gezet. In het nieuwe systeem zullen verbeteringen worden aangebracht aan de hand van het programma van eisen en wensen dat samen met de veiligheidsregio’s en meldkamers is opgesteld. Het kunnen inzien van NL-Alerts van andere meldkamers via de applicatie, het makkelijker kunnen selecteren van het uitzendgebied en een betere integratie van de NL-Alert applicatie in de meldkamer-werkomgeving zijn onderdeel van deze vernieuwing. Het vernieuwde NL-Alert systeem zal naar verwachting medio 2022 operationeel zijn.
Beleidsbeslissingen over de inzet van NL-Alert worden genomen door de Raad van Commandanten en Directeuren Veiligheidsregio (RCDV) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gezamenlijk. Bij de RCDV zijn portefeuillehouders aangewezen die zijn betrokken bij de beleidsontwikkeling ten aanzien van de inzet van NL-Alert en de advisering op de doorontwikkeling van het NL-Alert systeem, en indien nodig, zullen zij de beslissingen voorleggen aan de RCDV voor besluitvorming. Het Veiligheidsberaad is betrokken indien NL-Alert raakt aan strategische vraagstukken.
Is het uw ambitie om de traditionele luchtalarmen op den duur te vervangen door NL-Alert? Wat zijn hier de grootste uitdagingen? Bent u het ermee eens dat van deze vervanging pas sprake kan zijn als het systeem dubbel uitgevoerd is om risico op uitval te minimaliseren?
Zoals ik in de Slotbrief Agenda risico- en crisisbeheersing 2018–2021 van 30 april 20213 heb aangegeven, laat ik de besluitvorming over de toekomst over het gebruik van de sirenes van het Waarschuwings- en Alerteringssysteem (WAS) over aan het volgende kabinet. Het nieuwe kabinet zal zijn besluit te zijner tijd aan uw Kamer voorleggen, conform de motie van het lid Wolbert4.
De opslag van ammoniumnitraat in Nederland |
|
Henk Krol |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Ook opslag van ammoniumnitraat in Nederland», De Telegraaf 5 augustus 2020?1
Ja.
Klopt het dat er in Nederland enkele tientallen kilotonnen ammoniumnitraat liggen opgeslagen bij bedrijven Yara in Zeeland en OCI in Geleen? Zijn er nog andere bedrijven in Nederland die ammoniumnitraat opslaan? Om welke bedrijven gaat het? Hoeveel kiloton ligt er in Nederland in zijn geheel opgeslagen?
De veiligheidsrisico’s van ammoniumnitraat zijn bekend bij bedrijven en de overheid. Ammoniumnitraat is onder de gevaarlijke stoffenregelgeving geclassificeerd als klasse 5.1 (oxiderend)2 en op zichzelf niet als brandbaar of explosief. Voor brand of explosie is er een externe bron of reactie noodzakelijk. Als zuivere chemische stof kan ammoniumnitraat wel heftig branden door het vrijkomen van zuurstof en reageren(deflagratie), maar niet makkelijk ontploffen (detoneren). Ammoniumnitraat kan in sommige omstandigheden detoneren wanneer er sprake is van externe ontsteking. Ammoniumnitraat wordt in Nederland hoofdzakelijk gebruikt in kunstmeststoffen (in een mengsel met andere stoffen).
Ammoniumnitraat wordt hoofdzakelijk geproduceerd als tussenproduct voor de verwerking in meststoffen (ammoniumnitraathoudende meststoffen).
Kunstmeststoffen zijn – conform de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 7 (PGS7- vaste minerale anorganische meststoffen)3 – in te delen in vier groepen waarbij enkel ammoniumnitraathoudend kunstmest ingedeeld in groep 4 detoneerbaar (schokexplosie) is. Groep 2 meststoffen zijn wel deflagreerbaar maar niet detoneerbaar; deflagratie leidt alleen tot een fysieke explosie als de verbrandingsgassen niet op tijd afgevoerd kunnen worden. Bij de meststoffengroepen 1 en 3 is geen explosie- of deflagratiegevaar. Voor de beantwoording van uw vraag neem ik, naast de productie van ammoniumnitraat (als tussenproduct), enkel de opslag van ammoniumnitraathoudende kunstmeststoffen ingedeeld in groep 4 (detoneerbaar) als uitgangspunt.
De door u genoemde bedrijven Yara (2 vestigingen) en OCI zijn kunstmestproducenten en produceren daarvoor ammoniumnitraat. Dit wordt gebruikt als tussenproduct om verschillende soorten ammoniumnitraathoudend kunstmest te produceren. De genoemde bedrijven vallen onder het Brzo2015 en zijn vergunningplichtig. De vergunningen zijn afgegeven door het bevoegd gezag (i.c. resp. provincie Zeeland, Zuid Holland en Limburg). Voor de omgevingsveiligheid houden de omgevingsdiensten toezicht (en handhaven waar nodig) op het Brzo 2015 en de vergunning.
Uit informatie van de omgevingsdiensten blijkt dat Yara in Zeeland en OCI Geleen ammoniumnitraat maken als tussenproduct. Dit ammoniumnitraat wordt als waterige oplossing opgeslagen. In deze vloeibare vorm is ammoniumnitraat niet detoneerbaar.
Bij het bedrijf Yara in Vlaardingen ligt 23 ton ammoniumnitraathoudend kunstmest groep 4 opgeslagen. Het bedrijf heeft een omgevingsvergunning voor de opslag van maximaal 35 ton ammoniumnitraathoudend kunstmest groep 4. Het bedrijf heeft een veiligheidsbeleid en systeem zoals verlangd in het Brzo2015 en de opslag van de kunstmest voldoet aan eisen uit PGS 7.
Ik wil voor de volledigheid vermelden dat er in Nederland ook bedrijven zijn – zowel Brzo-bedrijven als niet Brzo-bedrijven – waar ammoniumnitraathoudend kunstmest van de andere groepen (1,2 en 3) wordt opgeslagen.
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de veiligheid van de opslag en het vervoer van ammoniumnitraat wordt gegarandeerd en gecontroleerd?
Vanwege de eigenschappen van ammoniumnitraat gelden er regels in Nederland voor de opslag en gebruik van ammoniumnitraat om de risico’s zo veel mogelijk te beperken.
Afhankelijk van de hoeveelheid opgeslagen ammoniumnitraat en ammoniumnitraat houdend kunstmest gelden er regels voor bedrijven.
Bovenstaande bedrijven vallen onder het decentraal bevoegd gezag en worden m.b.t. de omgevingsveiligheid geïnspecteerd door omgevingsdiensten. Brzo-bedrijven staan onder toezicht van een Brzo-inspectieteam bestaande uit de Brzo-omgevingsdienst, de Inspectie SZW en de veiligheidsregio. De ILT heeft een rol in de advisering van bevoegd gezag bij de vergunningverlening aan onder meer Brzo-bedrijven.
Wanneer zijn bovengenoemde bedrijven voor het laatst geïnspecteerd? Wordt de Seveso III-richtlijn die bepaalt dat hoge-drempelinrichtingen eenmaal per jaar moeten worden geïnspecteerd en lage-drempelinrichtingen eenmaal per drie jaar, gehaald? Hoe werden de inspecties bij deze bedrijven uitgevoerd?
De genoemde bedrijven zijn hoge-drempelinrichtingen en worden jaarlijks door een Brzo-inspectieteam geïnspecteerd.
Bij Yara, Sluiskil was de laatste Brzo-inspectie in november 2019. De Brzo-inspectie van dit jaar moet nog plaatsvinden en is gepland.
Bij OCI heeft de geplande inspectie van 2020 in januari en mei plaatsgevonden. OCI maakt deel uit van het Chemelot complex dat ook als totaal is onderworpen aan Brzo-inspecties. Zoals eerder aangegeven slaan deze bedrijven geen ammoniumnitraat op dat detoneerbaar is.
Het bedrijf Yara in Vlaardingen is op 10 december 2019 geïnspecteerd door een Brzo-inspectieteam. De Brzo-inspectie van dit jaar moet nog plaatsvinden en is gepland.
Bij overtredingen wordt opgetreden volgens een handhavingsstrategie. Bij overtredingen die direct gevaar opleveren voor medewerkers of omgeving wordt meteen opgetreden door de toezichthouders.
Op de website van BRZO+ site zijn de samenvattingen van de bevindingen van deze Brzo-inspecties te vinden4.
Kunt u aangeven welke eventuele knelpunten werden geconstateerd bij Yara en OCI, en eventueel andere bedrijven die ammoniumnitraat opslaan, en hoe daarmee is omgegaan?
Bij de laatste inspectie van Yara Vlaardingen is bij het lossen van salpeterzuur een overtreding geconstateerd. De lossing vond plaats zonder het benodigde toezicht. Door de Inspectie SZW is een eis opgelegd ter voorkoming van herhaling van overtreding. Eerder dit jaar heeft de Inspectie SZW geconstateerd dat het bedrijf de overtreding heeft opgeheven.
In februari 2019 heeft de ILT bij een inspectie van Yara in Vlaardingen in het kader van vervoersregelgeving geconstateerd dat er sprake was van een onveilige binnenvaartsteiger. Hierop is door de ILT een handhavingsactie (bestuursdwang) ingezet. Deze actie is nog actief en wordt regelmatig gecontroleerd door ILT.
Daarnaast heeft zich op donderdag 13 augustus jl. een incident bij Yara Vlaardingen voorgedaan. Tijdens het lossen van een tankauto is kaliumcarbonaat gelost in een tank waar zich al fosforzuur in bevond. Deze stoffen zijn gaan reageren. Hulpdiensten zijn ter plaatse geweest en hebben geconstateerd dat de warmteontwikkeling van de reagerende stoffen onder controle was en dat er geen gevaar was in relatie met de opslag van ammoniumnitraat (omdat deze op een afstand van ca. 300 m ligt). De oorzaak van het incident wordt nader onderzocht door de toezichthouders. Ook heeft de provincie Zuid Holland opdracht gegeven aan de DCMR voor nader onderzoek naar de veiligheid bij Yara.
Volledigheidshalve merk ik op dat in deze gevallen de stof ammoniumnitraat niet was betrokken.
Hoe wordt de veiligheid van werknemers en omwonenden van deze bedrijven gegarandeerd? Zijn omwonenden ervan op de hoogte dat zij mogelijk gevaar lopen en weten zij hoe zij zich moeten gedragen in noodgevallen?
Zoals eerder aangegeven gelden er strenge regels voor de opslag en vervoer van ammoniumnitraat en ammoniumnitraathoudend kunstmest om de risico’s zoveel mogelijk te beperken. Bovendien vallen deze specifieke bedrijven onder het Brzo 2015. Het Brzo 2015 c.q. de Seveso III-richtlijn is integraal van aard, deze omvat dus zowel eisen aan omgevingsveiligheid, rampenbestrijding als arbeidsveiligheid.
Arbeidsveiligheid
De werkgever moet zorgen dat alle werkenden gezond en veilig kunnen werken. In de Arbeidsomstandighedenwetgeving (Arbowetgeving) is bepaald dat alle risico’s geïnventariseerd en geëvalueerd moeten worden waarna de werkgever een plan van aanpak moet opstellen met de te treffen maatregelen om deze risico’s weg te nemen of zo minimaal mogelijk te maken. Werkgevers en werknemers zijn hier gezamenlijk verantwoordelijk voor en Inspectie SZW ziet toe op de naleving van de wetgeving.
In de Arbowetgeving zijn onder meer eisen gesteld aan het veilig en gezond omgaan met gevaarlijke stoffen, eisen aan de arbeidsplaats, explosieveiligheid en het gebruik van de juiste arbeidsmiddelen zoals explosieveilig materieel. Verder vallen bedrijven die ammoniumnitraat (houdende producten) produceren, opslaan of gebruiken, die niet onder het Brzo vallen, onder de Aanvullende risico inventarisatie en evaluatie regeling (Arie-regeling). Zowel het Brzo 2015 als de Arie-regeling kennen verregaande verplichtingen ter voorkoming van zware ongevallen, waaronder een detonatie van ammoniumnitraat valt te verstaan. Zij stelt eisen aan het te voeren veiligheidsbeheersysteem, de werking hiervan en de controle op de werking van het veiligheidsbeheersysteem.
Rampenbestrijding
Op grond van artikel 46, 2e lid, van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) draagt het bestuur van een veiligheidsregio er zorg voor dat de bevolking informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de regio kunnen treffen, over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding of beheersing hiervan en over de daarbij te volgen gedragslijn. In het Besluit informatie inzake rampen en crises (Birc) is een en ander uitgewerkt. Op grond van artikel 6.1.1 van het Besluit veiligheidsregio’s dienen veiligheidsregio’s rampbestrijdingsplannen op te stellen voor (een categorie van) hogedrempelinrichtingen als bedoeld in het Brzo 2015.
Voor de feitelijke beantwoording van deze vraag is informatie opgevraagd bij de betrokken veiligheidsregio’s, te weten Rotterdam-Rijnmond, Zeeland en Limburg-Zuid. Uit deze informatie komt naar voren dat voor de betrokken bedrijven actuele (generieke) rampbestrijdingsplannen bestaan, die worden beoefend. De bedrijven staan vermeld op www.risicokaart.nl, waar bewoners nadere informatie kunnen opvragen over mogelijke risicosituaties in hun omgeving. Op de websites www.rijnmondveilig.nl, www.zeelandveilig.nl en www.rvlz.nl is informatie te vinden over mogelijke risico’s in de regio en over handelingsperspectieven. Mocht zich een incident voordoen dan gebruiken de regio’s – een combinatie van – de genoemde websites, NL-Alert, Twitter en Facebook om de bevolking te alarmeren en te informeren over het incident.
Kunt u aangeven of een ramp als in Beirut in Nederland kan worden uitgesloten?
We weten nog niet wat precies de oorzaak was van de ramp in Beiroet. Een ongeval met gevaarlijke stoffen kan nooit geheel worden uitgesloten. Echter, voor de situatie in Nederland geldt dat de risico’s van ammoniumnitraat bekend zijn bij bedrijven en de overheid. We kennen de exacte locaties waar ammoniumnitraat in Nederland is opgeslagen. Vanwege de risico’s gelden strikte regels voor het vervoer en de opslag van ammoniumnitraat en ammoniumnitraathoudende producten om de risico’s zo veel mogelijk te beperken en, mochten incidenten zich toch voordoen, de gevolgen beheersbaar te houden. Bovendien wordt er scherp toegezien op het naleven van de regels en snel ingegrepen indien overtredingen plaatsvinden. Daarom is een ongeval met ammoniumnitraat zoals dat heeft plaatsgevonden in Beiroet zeer onwaarschijnlijk in Nederland.
Zijn er incidenten, bijna-ongevallen en ongevallen bekend met ammoniumnitraat in Nederland?
Uit navraag bij de omgevingsdiensten, de Inspectie Leefomgeving en Transport en de industrie zijn geen incidenten, bijna-ongevallen of ongevallen met ammoniumnitraat bekend.
Klopt het dat er in 2019 maar liefst 2.324 meldingen bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) werden geregistreerd (Rapport «Staat van de Veiligheid Brzo-bedrijven 2019», 1 juli 2020, pag. 12 en 13)? Betreft dat allemaal «ongewone voorvallen», dus incidenten met potentieel vergaande gevolgen voor het milieu en de omgeving? Waren daar voorvallen bij met ammoniumnitraat?
In 2019 heeft de ILT 2.324 ongewone voorvallen bij Brzo-bedrijven geregistreerd. Het gaat om voorvallen waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan. Deze voorvallen zijn zeer divers van aard en ernst en lopen uiteen van gepland onderhoud met milieurisico tot lekkages van gevaarlijke stoffen of brand. Bedrijven moeten deze voorvallen op basis van de Wet milieubeheer melden bij het bevoegd gezag, waarna bevoegd gezag ze moet doormelden naar de ILT. In geen van de 2.324 meldingen die de ILT in 2019 heeft geregistreerd, is de stof ammoniumnitraat genoemd.
Klopt het dat er in 2019 bij het uitvoeren van inspecties sprake was van acht ernstige overtredingen in de categorie «onmiddellijke dreiging zwaar ongeval»? Om welke bedrijven ging het, wat was de aard van de overtreding en wat was de aard van een mogelijk zwaar ongeval?
De acht zware overtredingen uit 2019 zijn geconstateerd op het gebied van arbeidsveiligheid, vooral explosieveiligheid. Bij deze overtredingen is door Inspectie SZW direct ingegrepen waarmee het onmiddellijke gevaar werd weggenomen.
Het betrof hier werken met apparatuur in ruimten waar ook brandbare gassen of stoffen kunnen voorkomen, lekkage in een leiding en onvoldoende ventilatie. In alle acht gevallen zijn de werkzaamheden direct stilgelegd. Dat waren andersoortige gevallen dan in Beirut (de gevaarzetting bij detoneerbaar ammoniumnitraat is verhitting waardoor explosieve ontleding kan plaatsvinden). De stof ammoniumnitraat was in geen van deze acht gevallen betrokken.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden in verband met mogelijke dreigingen voor Nederland en de maatschappelijke ontrust als gevolg van de explosie in Beirut?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Repatriëringsdiscriminatie bij Nederlanders vanuit Marokko |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de repatriëring van Nederlanders vanuit Marokko?1, 2
Ja.
Klopt het dat er nog steeds zo’n 3.000 Nederlanders gestrand zijn in Marokko, die nog steeds niet terug kunnen keren? Zo nee, hoeveel zijn dat er dan?
Er zijn op dit moment nog meer dan 1000 Nederlanders in Marokko die zich geregistreerd hebben voor repatriëring naar Nederland bij Bijzondere Bijstand Buitenland.
Wat is de reden volgens u dat deze Nederlanders nog steeds niet zijn teruggehaald?
De Nederlandse regering doet sinds de sluiting van het Marokkaanse luchtruim een uiterste inspanning om gestrande Nederlandse reizigers te laten terugkeren en heeft hiertoe veelvuldig en intensief contact met zowel de Marokkaanse autoriteiten als Europese partners.
Deze inspanningen hebben er toe geleid dat Marokko inmiddels op individueel onderbouwde basis positief meewerkt om urgente gevallen op basis van sociale en medische overwegingen te laten terugkeren. Op 26 april, 6 mei, 8 mei en 11 mei vonden de eerste vier speciale repatriëringsvluchten naar Nederland plaats. Daarnaast werd ook een beperkt aantal ambulance vluchten voor medisch zeer urgente gevallen uitgevoerd en kon in een enkel geval repatriëring plaatsvinden met een Europese partner.
Kunt u reageren op de uitspraken van de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken, de heer Nasser Bourita, dat de Nederlandse (en Belgische) overheid zouden hebben gediscrimineerd bij het samenstellen van passagierslijsten?
Het beeld dat wordt geschetst in de media herken ik niet. Na de aankondiging op 14 maart jl. dat het Marokkaanse luchtruim gesloten zou worden door de Marokkaanse autoriteiten konden er – met diplomatieke inzet – nog een groot aantal extra vluchten naar Nederland worden georganiseerd waarmee ruim 6.000 gestrande Nederlanders het land konden verlaten. Het betrof hier commerciële repatriëringsvluchten uitgevoerd door verschillende luchtvaartmaatschappijen die leeg naar Marokko konden vliegen en terug naar Nederland met passagiers.
De Ambassade heeft via Facebook en Twitter in deze periode gewezen op deze commerciële opties en heeft op geen enkele wijze een rol gespeeld in het samenstellen van de passagierslijsten. Er is niet bekend hoeveel vluchten er in die periode exact plaatsvonden naar Nederland. Naar schatting ging het om zo’n veertig vluchten. Het ministerie beschikt niet over informatie wie zich op deze vluchten bevonden.
In beginsel verleent Nederland consulaire bijstand aan alle Nederlanders, ongeacht hun eventuele andere nationaliteit(en). Bij personen met een meervoudige nationaliteit kan het echter voorkomen dat het land van de andere nationaliteit de verlening van consulaire bijstand van Nederland niet toestaat. Dat kan van invloed zijn op de mogelijkheid van consulaire bijstand of de mate waarin die kan worden geboden. In dergelijke gevallen zal Nederland altijd in overleg treden om te bezien of alsnog bijstand verleend kan worden.
Klopt de geponeerde stelling dat in de eerste 30 vluchten alleen, of voornamelijk, Nederlanders zonder migratieachtergrond teruggehaald zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dus dat er door Buitenlandse Zaken is gediscrimineerd op achternaam, en/of op migratieachtergrond? Kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u een dergelijke ontluisterende gang van zaken verklaren? Deelt u de mening dat dit absoluut niet kan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u dit relateren aan uw uitspraken in juli 2018, waarin u de multiculturele samenleving afwees? Is dit volgens u de manier om hieraan uiting te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat iedere Nederlander gelijk is voor de wet, dat iedereen in gelijke mate recht heeft op repatriëring en dat er bepaalde groepen niet mogen worden voorgetrokken of achtergesteld? Zo ja, kunt u dan vanaf nu daarnaar handelen?
Ik deel de mening dat iedere Nederlander gelijk is voor de wet. Er is geen sprake van een «recht» op repatriëring, evenmin is er een «recht» op consulaire bijstand. De gelijkheid voor de wet betekent dat iedereen die zich in een vergelijkbare situatie bevindt, op vergelijkbare wijze wordt behandeld. Dat is dan ook de standaard in de consulaire praktijk, ook in deze situatie is de inzet van de Nederlandse overheid vanaf het begin daarop gericht geweest.
Indien sprake is van een formele of informele blokkade van Marokkaanse kant, hoe ziet deze er dan uit? Betreft het niet toegekende landingsrechten, of een andere blokkade? Wat kunt u doen om deze blokkade op te heffen?
Op dit moment is het luchtruim van Marokko nog altijd gesloten op last van de Marokkaanse autoriteiten waardoor geen commerciële vluchten mogelijk zijn. Ook is in Marokko een sanitaire noodtoestand van kracht. Daarom zet het kabinet, evenals in andere landen waar geen commerciële vluchten meer mogelijk zijn in op repatriëringsvluchten in het kader van het initiatief Bijzondere Bijstand Buitenland. Via dit initiatief wordt samengewerkt met alarmcentrales, verschillende luchtvaartmaatschappijen en de Bond van Verzekeraars. De eerste vier repatriëringsvluchten onder dit initiatief vonden reeds plaats, zie ook het antwoord op vraag 3. Inzet van Nederland is om de komende periode alle benodigde repatriëringsvluchten te organiseren. Het kabinet laat hiertoe geen mogelijkheid onbenut en Nederland staat dan ook steeds gereed om te vliegen zodra dat kan.
Kunt u bewerkstelligen dat er een aantal vliegtuigen van KLM of Transavia naar Marokko gaan vliegen, teneinde deze Nederlanders terug te halen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat er tot nu toe sprake was van 30 vluchten? Zo nee, hoeveel waren dit er dan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel passagiers op deze vluchten hadden alleen de Nederlandse nationaliteit, hoeveel zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en hoeveel hadden een andere nationaliteit, en/of een Nederlandse verblijfsvergunning?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel van de achtergeblevenen in Marokko hebben alleen de Nederlandse nationaliteit, hoeveel zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en hoeveel hadden een andere nationaliteit, en/of een Nederlandse verblijfsvergunning?
Bij aanmelding bij het initiatief Bijzondere Bijstand Buitenland is niet gevraagd noch geregistreerd of mensen een dubbele nationaliteit hebben. Voor deze groep gestrande reizigers geldt dan ook dat niet kan worden aangegeven hoeveel mensen een dubbele nationaliteit hebben. Een klein aantal mensen heeft zich aangemeld bij Bijzondere Bijstand Buitenland met opgave van een niet-Nederlandse nationaliteit, te weten een andere Europese of de Marokkaanse nationaliteit. Dit zijn veelal medereizigers van mensen met de Nederlandse nationaliteit. Indien zij beschikken over een geldige verblijfstitel komen zij ook in aanmerking voor repatriëring.
Kunt u categorisch uitsluiten dat uw medewerkers hebben gediscrimineerd bij het samenstellen van de passagierslijsten?
Zie ook de antwoorden op vraag 4 t/m 8 en 12 t/m13. De Nederlandse overheid heeft geen enkele rol gespeeld bij de ticketverkoop van de commerciële repatriëringsvluchten, die plaatsvonden in de week na de aankondiging van de sluiting van het Marokkaanse luchtruim door de Marokkaanse autoriteiten. De passagierslijsten van deze commerciële vluchten zijn dan ook niet in het bezit van de overheid.
Bent u bereid om de passagierslijsten ter inzage te geven aan de Kamer, al dan niet vertrouwelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u in dat deze informatie vroeg of laat toch wel boven water zal komen?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat de groep die nog steeds niet is teruggehaald, dubbel is gedupeerd, niet alleen door een afgebroken vakantie, maar ook door de schrijnenede situatie waarin zij zich nu bevinden?
De groep gestrande Nederlandse reizigers die zich nog in Marokko bevindt en wil terugkeren heeft de volle aandacht van de regering, net zoals velen die zich wereldwijd geconfronteerd zagen met soortgelijke omstandigheden.
Er is ook begrip voor de zorgen en frustraties onder deze groep, waarvan een deel zich in schrijnende situaties bevindt. De inzet van Nederland is om op korte termijn alle benodigde repatriëringsvluchten te organiseren die nodig zijn om hun terugkeer naar Nederland mogelijk te maken. Nederlanders die tot het moment van repatriëring bijstand nodig hebben voor noodgevallen kunnen zich tot de ambassade wenden.
Bent u bereid om voor deze groep de eigen bijdrage van 900 euro te laten vervallen?
De eigen bijdrage voor repatriëringsvluchten vanuit het initiatief Bijzondere Bijstand Buitenland betreft voor Marokko 300 euro, daarover is uw Kamer ook geïnformeerd. Deze eigen bijdrage wordt achteraf geïnd. Verder verwijs ik hierbij naar antwoorden op Kamervragen van de leden Karabulut en Ploumen over coulance voor deze groep reizigers (Kamerstuk 2020D15384).
Kunt u de uitspraken van de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken in de parlementaire commissie laten vertalen en aangeven wat hier nu precies gezegd is?
Voor het Marokkaanse beleid en uitspraken van de Marokkaanse regering wordt verwezen naar de Marokkaanse autoriteiten. De Nederlandse regering gebruikt alle relevante informatie en bronnen voor de eigen repatriëringsstrategie.
Kunt u de informatie uit de commissievergadering weer betrekken bij uw te volgen repatriëringsstrategie?
Zie antwoord vraag 20.
Kunt u deze vragen over deze urgente zaak zo spoedig mogelijk beantwoorden? Kunt u doorgeven op welke termijn een antwoord van u verwacht mag worden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De repatriëring van Nederlanders in het buitenland |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sadet Karabulut , Raymond de Roon (PVV), Thierry Baudet (FVD), Bram van Ojik (GL), Femke Merel Arissen (PvdT), Joël Voordewind (CU), Wybren van Haga (Lid-Haga), Tunahan Kuzu (DENK), Kees van der Staaij (SGP), Lilianne Ploumen (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Lammert van Raan (PvdD), Henk Krol (50PLUS) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoeveel Nederlanders zitten er volgens de tot u beschikbare informatie nog vast in het buitenland zonder dat zij op dit moment naar huis kunnen vliegen?
Op 8 april jl. is de registratie voor Bijzondere Bijstand Buitenland gesloten (ref. Kamerstuk 32 734, nr. 462). Alle aandacht gaat op dit moment uit naar het organiseren van de veilige thuiskomst van de resterende gestrande reizigers. Op het moment van sluiten van de registratie hadden zich in totaal ruim 25.000 gestrande Nederlandse reizigers geregistreerd.
Van de geregistreerde Nederlandse burgers zijn er circa 5.375 met 32 speciale vluchten – uitgevoerd in het kader van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» – naar huis gebracht. Circa 10.000 geregistreerde reizigers wisten daarnaast, vaak met advies en ondersteuning van Buitenlandse Zaken, op andere wijze huiswaarts te keren of geven aan om andere redenen niet langer gebruik te willen of hoeven maken van Bijzondere Bijstand Buitenland. Op moment van schrijven staan nog circa 8.000 Nederlanders geregistreerd die hebben aangegeven bijstand te wensen bij terugkeer naar Nederland behoeven. Een deel van deze 8.000 Nederlanders verblijft overigens in landen van waaruit commercieel nog kan worden gevlogen. De speciale vluchten uitgevoerd in het kader van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» richten zich op gestrande Nederlandse reizigers die geen beroep kunnen doen op een reisorganisatie of luchtvaartmaatschappij.
Hoeveel Nederlanders die zich op dit moment ingeschreven hebben op www.bijzonderebijstandbuitenland.nl bevinden zich nu nog in het buitenland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat van de grote groep Nederlanders die tegen hun wil nog vastzitten in het buitenland, een aanzienlijk deel al meerdere malen tickets terug naar Nederland heeft gekocht zonder dat zij uiteindelijk van een vlucht gebruik konden maken, noch dat zij de kosten hiervan terugkrijgen?
Ik ben bekend met deze situatie. De coronacrisis brengt voor veel Nederlanders in binnen- en buitenland onzekerheden, vragen en problemen mee. Daar is veel begrip voor. Met de grootst mogelijke inspanning van personeel in Nederland en het buitenland, en in nauwe samenwerking met o.a. organisaties uit de reissector, verzekeraars, luchtvaartmaatschappijen wordt eraan gewerkt om gestrande Nederlandse reizigers in het buitenland te helpen zo snel mogelijk terug te keren naar Nederland.
Bent u ermee bekend dat van de grote groep Nederlanders die tegen hun wil nog vastzitten in het buitenland, een aanzienlijk deel gedwongen is tot hoge extra kosten voor verblijf, levensonderhoud, en bijvoorbeeld telefoonkosten voor contact met het thuisfront?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de Nederlandse financiële regeling zich tot de regelingen van andere EU-landen voor repatriëring, zoals Duitsland, waarbij enkel de in de consulaire wet bepaalde kosten gedragen hoeven te worden door de reiziger?
De Nederlandse aanpak lijkt op de aanpak van een groot aantal andere EU-lidstaten en andere buitenlandse partners. Tot nu toe hebben – naast Nederland – verscheidene EU-lidstaten en het Verenigd Koninkrijk nationale repatriëringsvluchten aangemeld bij het Europees Civiel Beschermingsmechanisme (UCPM). De praktische vormgeving van die repatriëringsvluchten verschilt per lidstaat, vooral wat betreft de samenwerking met de private sector. In enkele EU-lidstaten worden ook vluchten bij een nationale luchtvaartmaatschappij gecharterd door de overheid.
Net als veel andere landen heeft Nederland er met het Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland voor gekozen om in te zetten op het maximaal samenwerken met actoren uit de private sector (reisorganisaties, luchtvaartmaatschappijen, alarmcentrales, verzekeraars) bij een zelfstandige uitvoer van de vluchten. Op deze wijze legt Nederland een belangrijke focus op de eigen verantwoordelijkheid van de burger, meer dan in andere landen het geval is.
Het Verenigd Koninkrijk kent een systeem vergelijkbaar met Nederland, dat uit gaat van repatriëringsvluchten vanuit moeilijk bereikbare landen in aanvulling op reguliere commerciële vluchten. Voor deze repatriëringsvluchten wordt net als in Nederland een eigen bijdrage gerekend, bedoeld om de kosten van deze aanpak zoveel mogelijk te mitigeren.
Voor de volledigheid bevestig ik daarbij nogmaals dat de eigen bijdrage niet voldoende zal zijn om alle kosten van de veilige terugkeer te dekken. Gestrande reizigers leveren op die wijze een financiële bijdrage aan de daadwerkelijke kosten, die hoger zullen liggen.
Bent u het ermee eens dat het veilig terugkrijgen van deze groep Nederlanders de allerhoogste prioriteit moet hebben?
Ja. Het snel, veilig en gezond terughalen van Nederlandse reizigers uit het buitenland heeft de hoogste prioriteit. Wij zullen dan ook geen Nederlandse reiziger laten staan als het erop aan komt. Daarom is ook niet gekozen voor een betaling vooraf, maar om de bijdrage achteraf te verrekenen. Tegelijkertijd moet worden benadrukt dat het een complexe en unieke operatie gaat: het betreft hier ongekend grote aantallen reizigers en voor een succesvolle repatriëringsvlucht zijn we ook afhankelijk van de medewerking van de lokale autoriteiten. In sommige gevallen zal het niet mogelijk zijn om op korte termijn een veilige terugkeer naar Nederland te organiseren.
Bent u het ermee eens dat individuele financiële overwegingen of kosten geen obstakel voor repatriëring mogen zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om Jordanië, Israël, Libanon en de Palestijnse Gebieden toe te voegen aan de lijst waarvoor het tarief van 300 euro geldt?
Ik ben bereid welwillend te kijken naar het verzoek om Jordanië, Israël, Libanon en de Palestijnse Gebieden toe te voegen aan de lijst waarvoor het tarief van 300 euro geldt.
Bent u bereid om een coulance-regeling te treffen voor bepaalde gevallen, bijvoorbeeld voor mensen die al hoge kosten hebben gemaakt voor verlengd verblijf, voor de aankoop van tickets die uiteindelijk geen heil boden, of voor mensen die in financiële problemen komen door de gevraagde bijdrage? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse consulaire bijstand gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van Nederlandse reizigers. Dit uitgangspunt is herhaaldelijk met uw Kamer besproken in de debatten naar aanleiding van de jaarlijkse «Staat van het Consulaire». Dit geldt ook in de huidige situatie als het gaat om de verantwoordelijkheid van reizigers om voor hun reis en onderdak te zorgen en waar mogelijk zelfstandig hun terugkeer te organiseren via commercieel beschikbare vluchten.
Om reizigers bij te staan in het maken van een geïnformeerde afweging over hun reis, publiceert het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor elk land een reisadvies. Reeds op 17 maart jl. werd reizigers wereldwijd aangeraden alleen nog naar het buitenland te reizen indien strikt noodzakelijk, en wanneer zij reeds in het buitenland waren, om na te gaan of verblijf in het buitenland noodzakelijk was en of er mogelijkheden tot vertrek waren.
Toen bleek dat reizen vanuit sommige locaties niet langer mogelijk was, is het convenant Bijzondere Bijstand Buitenland opgezet om in deze uitzonderlijke omstandigheden gestrande reizigers te helpen die vastzitten in landen waar langs commerciële weg geen terugvlucht meer mogelijk is. Ik heb uiteraard begrip voor de onderliggende zorgen, wij zullen dan ook geen Nederlandse reiziger laten staan als het erop aan komt. Dat is ook de reden waarom niet is gekozen voor betaling vooraf, maar om bijdrage achteraf te verrekenen. Een dergelijke eigen bijdrage is logisch en passend omdat op deze wijze Nederlandse reizigers worden bijgestaan, het gelijkheidsbeginsel wordt toegepast, prudent met publieke middelen wordt omgegaan en eventueel misbruik waar mogelijk wordt tegengegaan. De verplichte bijdrage zal worden benut om de totale kosten van deze aanpak zoveel mogelijk te mitigeren en op deze manier zo veel mogelijk gestrande Nederlandse reizigers te kunnen helpen door de gezamenlijke inspanningen in het kader van de uitvoering van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» met de alarmcentrales, de reisbranche, luchtvaartmaatschappijen, verzekeraars en de rijksoverheid.
Daarnaast zijn er serieuze gevolgen voor de overheidsfinanciën die voortkomen uit de ontwikkelingen rondom het Corona-virus, ook voor Buitenlandse Zaken en voor Consulaire zaken. In het licht van de eigen verantwoordelijkheid en de negatieve impact op de Rijksbegroting acht ik een coulanceregeling niet opportuun. Wel is voorzien in een zorgvuldig betaalsysteem, waarbij betalingsregelingen en gespreide verrekening mogelijk worden gemaakt.
Het stoppen van het sensorennetwerk in het aardbevingsgebied |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) niet alleen stopt met het sensorennetwerk maar dat de sensoren vanaf 6 januari ook verwijderd worden uit huizen en gebouwen?
Ja. TNO heeft met alle deelnemers aan het sensorennetwerk een contract gesloten, waarin onder andere staat dat de sensoren na het beëindigen van het netwerk worden verwijderd. Met de deelnemers is daarom vanaf 6 januari contact opgenomen om een afspraak te maken voor het verwijderen van de sensoren.
Echter, ik ben hier met de NAM over in overleg getreden. NAM heeft mij aangegeven dat als bewoners de sensor willen behouden, dat mogelijk is. In plaats van verwijderen, wordt de sensor dan in eigendom van de deelnemer gegeven, overigens zonder dat verder wordt onderzocht of de huidige bevestiging van de sensor aangepast zou moeten worden voor een optimale meting. Daarnaast verkent het KNMI op mijn verzoek of, en zo ja in welke vorm, een netwerk waarbij bewoners participeren van meerwaarde zou kunnen zijn op de bestaande monitoring. Dit staat echter los van het bestaande netwerk; omdat het bestaande netwerk geen nieuwe inzichten meer oplevert, neem ik het netwerk niet over. In de eveneens vandaag aan uw Kamer aangeboden Verzamelbrief Groningen Bovengronds ga ik uitgebreider in op het netwerk.
Bent u bekend met het gegeven dat zich nu al 25 bewoners hebben gemeld die niet willen dat de sensoren uit hun huis worden verwijderd?
NAM heeft mij laten weten dat zich bij de NAM 3 personen hebben gemeld die niet willen dat de sensor verwijderd wordt. Nadat de NAM de deelnemers heeft laten weten het verwijderen van de sensoren te pauzeren, hebben zich bij de NAM 6 personen gemeld die willen dat de sensor alsnog verwijderd wordt. Het aantal van 25 kan ik niet plaatsen, wel heeft een deelnemer in de krant aangegeven het prettig te vinden na een beving op zijn sensor te kunnen kijken en kan ik mij goed voorstellen dat dat voor meer deelnemers geldt. Zoals hiervoor beschreven kunnen bewoners zelf aangeven dat zij de sensor willen behouden en hebben daarmee de mogelijkheid om na een beving op hun sensor te kijken.
Bent u bekend met het gegeven dat deze bewoners een contract zijn aangegaan voor de duur van 10 jaar, waarvan er nu slechts 5 zijn verstreken?
Ja. Deelnemers hebben met TNO een contract voor 10 jaar afgesloten. In dat contract staat dat TNO het contract eerder kan beëindigen in geval het sensorennetwerk eerder wordt beëindigd, zoals nu het geval is. Ik kan mij echter voorstellen dat deelnemers deze clausule niet scherp voor de geest stond. Bewoners die dat wensen wordt nu de mogelijkheid geboden om de sensor te behouden.
Waarom is niet eerst met de bewoners en eigenaren van huizen en gebouwen waarin sensoren hangen gesproken? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Over de toekomst van het sensorennetwerk is op verschillende manieren contact geweest met de deelnemers aan het netwerk. Deelnemers zijn zowel bewoners van huizen alsook eigenaren van (openbare) gebouwen waar sensoren in hangen. NAM en TNO hebben deelnemers op 8 augustus een enquête over het netwerk gestuurd en op 16 oktober een deelnemersavond georganiseerd. Daarnaast zijn alle deelnemers per brief op de hoogte gehouden van ontwikkelingen rondom het netwerk. Tijdens de bijeenkomst op 16 oktober zijn de resultaten van de enquête besproken en is gesproken over de toekomst van het netwerk. Daarbij is ook aangegeven dat, wanneer er geen overnamepartij gevonden zou worden, de NAM het netwerk zou beëindigen. Mogelijk is dit voor deelnemers die niet bij de deelnemersavond zijn geweest als een verrassing gekomen.
Bent u bereid het laten verwijderen van de sensoren nu te stoppen dan wel te pauzeren zodat met bewoners gesproken kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Ik heb de NAM gevraagd het verwijderen te pauzeren. Zoals gezegd kunnen bewoners de sensor behouden als zij dat willen.
Met wie heeft de NAM gesproken, aangezien zij zelf op zoek is geweest naar overnamekandidaten voor het sensorrennetwerk? Waar liep een eventuele overname op vast?
NAM heeft mij laten weten gesprekken te hebben gevoerd met verschillende individuele partijen, maar ook met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties. Het onderwerp is 14 november aan de orde gekomen in een periodiek overleg van de NAM met Groninger Gasberaad en de Samenwerking Mijnbouwschade Groningen. NAM heeft daar een presentatie gehouden over het netwerk en een open uitnodiging gedaan aan eventueel geïnteresseerde partijen om de NAM direct te benaderen voor overname gesprekken. Ook is het onderwerp besproken in de bijeenkomst van het Technisch Platform Aardbevingen van 31 oktober jl. waar onder andere NAM, SodM en het Ministerie van EZK in participeren, en is iedereen die een visie heeft op wel of niet behouden van het TNO-netwerk in Groningen opgeroepen dit bij het Ministerie van EZK te melden. Geen van deze partijen heeft NAM aangegeven interesse te hebben om de rol van NAM bij het netwerk over te nemen. Ook bij EZK hebben zich geen partijen gemeld.
Bent u ook zelf op zoek geweest naar overnamekandidaten voor het sensorrennetwerk? Zo ja, wie heeft u gesproken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ik heb aan SodM, NCG en TCMG een reactie gevraagd op het beëindigen van het netwerk. NCG en TCMG hebben mij laten weten het netwerk niet te gebruiken. SodM heeft mij, onder andere, laten weten dat NAM geen verplichting heeft het netwerk voort te zetten en dat het netwerk in de huidige vorm geen toegevoegde waarde heeft. Daarbij heeft SodM ook aangegeven dat het netwerk in aangepaste vorm mogelijk wel technische waarde kan hebben. Ook geeft SodM aan dat er regionaal meer vertrouwen kan ontstaan als bezorgde bewoners direct kunnen zien aan welke grondbewegingen hun huis is blootgesteld. Ik verken nu met het KNMI of, en zo ja in welke vorm, een netwerk waarbij bewoners participeren van meerwaarde zou kunnen zijn op de bestaande monitoring. Dit staat echter los van het bestaande netwerk. Daarom zal ik de NAM aan het eind van deze maand laten weten dat de NAM het verwijderen van de sensoren kan voortzetten, tenzij voor die tijd een partij aanbiedt het netwerk integraal voort te zetten.
NAM heeft mij echter laten weten dat als mensen de sensor willen behouden, dit in principe mogelijk is. In plaats van verwijderd wordt de sensor dan in eigendom van de deelnemer gegeven. De sensor kan door de deelnemer rechtstreeks aan een PC worden gekoppeld, op deze wijze kunnen mensen het effect op hun eigen woning blijven zien. Door het in eigendom nemen door de deelnemer komt de verantwoordelijkheid voor de aansluiting en eventueel later alsnog verwijderen van de sensor bij de deelnemer te liggen; de NAM staat dan definitief op afstand.
Is het een optie om het sensorennetwerk over te laten nemen door de Hanzehogeschool en/of de Rijksuniversiteit Groningen? Zijn met deze partijen gesprekken gevoerd? Zo ja, wat was hiervan de conclusie? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
NAM heeft mij aangegeven via verschillende kanalen contact te hebben gehad met de Hanzehogeschool Groningen, maar dat dit niet heeft geleid tot concrete interesse.
Met de Rijksuniversiteit Groningen heeft NAM geen contact gehad.
Spelen financiële overwegingen een doorslaggevende rol bij potentiële overnamekandidaten? Zo ja, kan hiervoor naar een oplossing worden gezocht?
Nee. De overweging om te stoppen met het netwerk is dat het geen nieuwe inzichten meer oplevert. De gesprekken die de NAM met eventuele overnamekandidaten heeft gevoerd zijn niet in het stadium gekomen dat over de financiering van het netwerk gesproken kon worden. Op basis van informatie van TNO bedragen de kosten van voortzetting van het netwerk tot en met 2022 € 2,9 miljoen. Omdat TCMG en NCG het netwerk niet nodig hebben, en SodM aangeeft dat het geen meerwaarde heeft en niet verplicht is, neem ik het netwerk niet over. Voor zover de regio het vanuit oogpunt van draagvlak wenselijk vindt het voort te zetten, zal ik dat niet tegen houden. Dat vergt financiering en een partij die het contract met TNO op zich neemt.
Wat is de mening van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) over het stoppen van het sensorennetwerk? Welke gevolgen heeft het stoppen van het sensorennetwerk voor de proef met tiltmeters, aangezien de proef met tiltmeters volgens het aanbestedingsdocument rechtstreeks is gelinkt met het sensorennetwerk? Wat vindt u van de uitspraak van een NCG-woordvoerder dat het sensorennetwerk «nuttig» is om de «resultaten uit de proef met tiltmeters beter te kunnen duiden»?1
NCG heeft aangegeven dat het beëindigen van het sensorennetwerk geen nadelig effect heeft op de pilot tiltsensoren. De pilot tiltsensoren is niet gerelateerd aan het sensorennetwerk. NCG heeft dit met de onafhankelijke technische commissie besproken, die voor de pilot tiltsensoren in het leven is geroepen. De pilot maakt verder geen gebruik van gegevens van het sensorennetwerk. De uitspraak van de NCG dat het sensorennetwerk mogelijk nuttig kon zijn om de resultaten uit de proef met de tiltmeters beter te kunnen duiden, werd gedaan voordat de NCG met de onafhankelijke technische commissie heeft gesproken.
Wat is er sinds de start van het sensorennetwerk toen Marc Hamburg van TNO stelde dat de metingen van TNO en KNMI als puzzelstukjes in elkaar passen omdat alles onder de grond wordt gedaan door KNMI en alles boven de grond door TNO hieraan verandert dat het sensorennetwerk nu overbodig zou maken?2
Wat veranderd is ten opzichte van de start van het sensorennetwerk is dat het geen nieuwe inzichten meer oplevert. Het sensorennetwerk is opgezet om zware aardbevingen te analyseren. Er zijn 10 aardbevingen met een magnitude van groter dan 2,5 door het netwerk geregistreerd. De rapporten van de laatste geregistreerde aardbevingen leiden weliswaar tot een uitbreiding van de dataset, maar geven geen andere resultaten. Het sensorennetwerk is vooral een aanvulling op bestaande netwerken. Er is geen toepassing van de data van het sensorennetwerk waarin alleen dat netwerk kan voorzien.
Het sensorennetwerk staat los van de monitoring van aardbevingen en de bijbehorende grondbewegingen waartoe de NAM verplicht is en dat met het meetnet van het KNMI wordt uitgevoerd. Dat blijft vanzelfsprekend door gaan.
Is de hamvraag welke trillingen er in een gebouw optreden tijdens een aardbeving en welke schade daardoor ontstaat die TNO bij de start van het sensorennetwerk wilde beantwoorden inmiddels afdoende beantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In 2014 is de NAM begonnen met het sensorennetwerk voor gebouwen met als doel inzicht te krijgen in schade als gevolg van aardbevingen. Sinds de start van het netwerk zijn door TNO de aardbevingen met magnitude 2,5 en hoger geanalyseerd, inclusief schadeopnames na iedere beving. De rapporten zijn te vinden op de website van de NAM (www.nam.nl/feiten-en-cijfers/onderzoeksrapporten.html).
NAM en andere partijen maakten gebruik van de data bij het bestuderen van de gevolgen van door de gaswinning in het Groningenveld veroorzaakte aardbevingen voor gebouwen. Echter, de data die het netwerk nu oplevert leveren geen nieuwe inzichten meer op.
Is inmiddels afdoende onderzocht tot welke maatregelen kan worden gekomen om bestaande gebouwen te verstevigen met als doel om nieuwe schade te voorkomen, aangezien hiervoor de data van het sensorennetwerk voor TNO van belang waren?
Het onderzoeken van maatregelen om nieuwe schade aan bestaande gebouwen te voorkomen was geen doel voor het opzetten van het netwerk. Dit is dan ook niet gedaan.
Welke rol krijgt TNO zonder het sensorennetwerk, aangezien TNO de adviezen na de aardbevingen en bij de herijking van de versterking mede op basis van het netwerk gaf? Deelt u de mening dat eerdere onderzoeken van TNO van grote waarde waren? Kan TNO deze rol nog blijven spelen?3
TNO heeft een wettelijke rol in de advisering over de operationele strategie die jaarlijks in vaststellingsbesluiten wordt vastgesteld en gebruikt hiervoor haar bestaande kennis en ervaring op het gebied van onder andere de ondergrond, aardbevingen en constructies. Daarnaast voert TNO onderzoeken uit op verschillende terreinen m.b.t. het Groningse aardbevingsdossier. De belangrijkste hiervoor zijn de onderzoeken over de typologie-aanpak en de onafhankelijke risicoanalyse (via het KEM-programma.nl). Ik deel de mening dat de adviezen en onderzoeken van TNO van grote waarde zijn. De advisering van TNO staat verder los van de rol van TNO in het sensorennetwerk. TNO heeft mij laten weten haar adviezen over de versterking niet op basis van data uit het sensorennetwerk te hebben gedaan.
Kunt u een overzicht geven van welke netwerken en welke (onderzoeks)instellingen vanaf nu welke gegevens zullen verzamelen en adviezen zullen geven over veiligheid, schade en versterking?
De rol van (onderzoeks)instellingen en netwerken zal niet significant veranderen door het stopzetten van het sensorennetwerk. Het enige dat met beëindigen van het netwerk verandert is dat er geen metingen meer worden gedaan in 350 gebouwen in Groningen en dat TNO niet meer de gegevens van dit netwerk binnenkrijgt en analyseert.
Veel van de huidige rollen zijn vastgelegd per wet en veranderen niet. NAM blijft verantwoordelijk voor adequate monitoring en rapportage, SodM houdt toezicht hierop, het KNMI zal de seismiciteit blijven monitoren, TNO blijft onderzoek uitvoeren (o.a. modelketen en typologie aanpak) en advies geven voor de besluiten. Andere netwerken in Groningen zijn het KNMI-netwerk en de pilot tiltsensoren. Mogelijk zijn er nog andere individuele initiatieven die echter niet centraal worden geregistreerd.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
De onhoudbare situatie in Woltersum |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel over de situatie van inwoners in Woltersum van wie huizen hersteld en versterkt moeten worden?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken het bericht. Mijn reactie is in onderstaande antwoorden uiteengezet.
Zijn de huizen die in aanmerking komen voor zowel schadeherstel als versterking in beeld? Zo nee, wanneer is dit duidelijk? Zo ja, om hoeveel huizen gaat het en wanneer worden deze hersteld en versterkt?
In Woltersum hebben enkele panden de afgelopen periode forse schade opgelopen. De bewoners hebben begrijpelijke zorgen over de snelle achteruitgang van hun huizen. De schade is gemeld bij TCMG. TCMG heeft bij één huis een Acuut Onveilige Situatie (AOS) geconstateerd en met spoed stutten geplaatst. De acuut onveilige situatie is daarmee verholpen. Naar aanleiding van de meldingen over de schade zijn de vier adressen met een verhoogd risico met voorrang door NCG opgenomen. Op dit moment wordt het normbesluit voor deze adressen uitgewerkt.
Bij een AOS-melding maakt een bewoner met acute zorgen over hun veiligheid melding bij de TCMG. Een dergelijke melding wordt binnen 48 uur opgepakt waarbij op locatie de actuele situatie wordt beoordeeld. Zo nodig worden er tijdelijke maatregelen genomen. Het is geen beoordeling van de oorzaak van de schade, de omvang van de schade of exacte toetsing aan de normering.
Binnen welke termijn is de samenwerking tussen de Nationaal Coordinator Groningen (NCG) en de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) uitgewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangekondigd in de onlangs aan uw Kamer gestuurde brief over «Diverse onderwerpen Groningen» (Kamerstuk 33 529, nr. 680), hebben NCG en TCMG een convenant gesloten dat mogelijk maakt om zogenoemde «combinatiedossiers» (samenloop versterken en schade) met elkaar af te stemmen.2 In het op 11 september 2019 gesloten convenant is afgesproken dat de NCG en de TCMG gegevens uitwisselen die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken, overeenkomstig de AVG.
In dit convenant zijn afspraken gemaakt om stapsgewijs tot een «één-loket-gedachte» te komen, waarbij de bewoner ervaart dat er één organisatie belast is met de versterking en schadeafhandeling van het gebouw. Dit gebeurt onder meer door te streven de opname voor schade en de opname voor de versterking gelijktijdig uit te voeren, zodat de bewoner een keer te maken krijgt met een instantie. Tevens door te werken met een begeleider die zowel de procedure voor schadeafhandeling als de versterking kan begeleiden. Er wordt gestart met een selectie van dossiers en gebouwen. Hiermee kan worden ervaren tegen welke knelpunten aangelopen wordt en hoe die kunnen worden opgelost.
Wanneer wordt de convenant in praktijk gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verklaren waarom deze woningen niet met een hoog risico uit het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model komen, maar wel als acuut onveilig zijn verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend wanneer het gesprek tussen TCMG en NCG plaats vindt? Zo ja, wanneer is dat? Kunt u de uitkomst met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen zijn er om schadeherstel en versterking niet gezamenlijk aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u concreet doen voor de mensen die zowel op schadeherstel als versterking wachten?
Zie antwoord vraag 3.