Signalen dat verzekeraars en gemeenten mogelijk weer afspraken zouden willen maken over Wmo-regresrecht. |
|
Michiel van Nispen |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Herinnert u zich de discussie over de onwenselijkheid van het afkopen van het Wmo (Wet maatschappelijke onedersteuning 2015)-regresrecht door verzekeraars en de uitkomst van die discussie, namelijk dat het convenant Wmo-overeenkomst afkoop regresrecht geen voortzetting kon krijgen?1 2 3
Ja, ik herinner mij deze discussie. Ik herhaal hetgeen de toenmalige Minister van VWS destijds in zijn antwoorden op de eerdere vragen heeft geschreven: het belang van slachtoffers met letselschade moet centraal blijven staan. In de praktijk heeft het slachtoffer de vrijheid om te kiezen tussen gemeente en verzekeraar. Het slachtoffer kan zo zelf beoordelen welke ondersteuning voor hem het beste is.
Bent u nog steeds van mening, dat de verzekeraar van de aansprakelijke partij de door aansprakelijke partij veroorzaakte schade dient te vergoeden, indien hij daarvoor wordt aangesproken, en de verzekeraar van de aansprakelijke partij niet van een slachtoffer mag verlangen dat hij zich eerst tot de gemeente wendt voor een beroep op ondersteuning via de Wmo 2015, zoals u in antwoord op eerdere vragen schreef?4
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat, ondanks het heldere standpunt zoals hierboven verwoord, het nog steeds voorkomt dat letselschadeslachtoffers tussen gemeente en verzekeraar heen en weer worden geschoven en hierdoor tussen wal en schip vallen? Zo ja, hoe kan dit en bent u bereid verzekeraars hier op aan te spreken?
Sinds de beantwoording van de vorige Kamervragen over dit onderwerp hebben mij geen signalen bereikt dat letselschadeslachtoffers in recente zaken oplopen tegen verzekeraars die dwingend doorverwijzen naar gemeenten. Indien daartoe aanleiding bestaat, zal worden beoordeeld of en zo ja op welke wijze de Minister voor Rechtsbescherming of ik met de verzekeraars in gesprek kan gaan. Van betekenis hierbij is dat navraag bij de VNG en het Verbond uitwijst dat het onderwerp letselschade en de rol van verzekeraars en gemeenten de nodige aandacht heeft van zowel de VNG als het Verbond, en dat zij hierover met elkaar in gesprek zijn.
Klopt het dat het Verbond van Verzekeraars (het Verbond) in juni van 2021 contact heeft gezocht met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om, onder andere, te polsen of de VNG bereid zou zijn een nieuw convenant af te sluiten voor het afkopen van regresrecht bij Wmo-letselschade? Zo ja, is hierna nog vaker over dit onderwerp gesproken door de VNG en het Verbond? In welke fase zijn gesprekken over dit onderwerp tussen deze twee partijen op dit moment?
Er vindt regulier overleg plaats tussen de VNG en het Verbond, dit is gebeurd in juni 2021 en ook daarna. De VNG en het Verbond hebben daarbij onder andere met elkaar gesproken over het regresrecht. Er is op dit moment geen voornemen om een nieuw convenant te sluiten. Wel roept het Verbond gemeenten op om, indien bekend is dat een regrescliënt Wmo-voorzieningen gaat gebruiken, direct een claim bij de schadeverzekeraar in te dienen door middel van het model schadeformulier. Dat formulier staat op de website van de VNG.
Voorts is het Verbond in overleg met de Vereniging van Advocaten voor Slachtoffers van Personenschade (ASP) om betere werkafspraken te maken. Het Verbond is ook bezig om het hele proces van ongevalsschade, voorzieningen, claim, vaststellen van causaliteit en uitbetaling van schadeclaim op grond van regres beter in kaart te brengen. Zodra het Verbond gereed is met het in kaart brengen van het proces en er meer duidelijkheid is over de afspraken met de ASP wordt met de VNG een nieuwe afspraak ingepland. Naar verwachting zal het volgende overleg binnen enkele maanden plaatsvinden.
Bent u bereid om bij zowel het Verbond als bij de VNG nogmaals onder de aandacht te brengen dat slachtoffers van letselschade op geen enkele wijze de dupe mogen worden van afspraken tussen gemeenten en verzekeraars, zoals we die in het verleden hebben gezien met het convenant Wmo-overeenkomst afkoop regresrecht? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment heeft het aanspreken van het Verbond en de VNG naar mijn oordeel geen meerwaarde. Het onderwerp letselschadeslachtoffers is onderwerp van gesprek tussen beide, en zij hebben naar mijn oordeel voldoende aandacht voor deze kwestie. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4.
Het artikel 'ASR-topman waarschuwt verzekeraars voor tweedeling in de maatschappij' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «ASR-topman waarschuwt verzekeraars voor tweedeling in de maatschappij»?1
Ja.
Wat vindt u van dit artikel?
Ik wil graag benadrukken dat dit artikel over verzekeringen in het algemeen gaat en niet specifiek over de zorgverzekeringen. Ik zal mij in de beantwoording van onderstaande vragen richten op de zorgverzekeringen.
Bent u het eens dat op essentiële verzekeringen, zoals zorgverzekeringen, geen aanbiedingen mogen gelden die de solidariteit tussen mensen ondermijnen?
Ik ben het met u eens dat solidariteit een belangrijke pijler is. De zorgverzekeringswet (Zvw) is dan ook gebaseerd op risicosolidariteit: iedereen heeft recht op dezelfde zorg uit het basispakket. Om dat te realiseren geldt er voor de basisverzekering een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie. Dat betekent dat zorgverzekeraars alle verzekerden moeten accepteren tegen dezelfde premie. Zorgverzekeraars mogen verzekerden dus niet weigeren en ook geen hogere premie vragen aan verzekerden met bijvoorbeeld een slechtere gezondheid of een hogere leeftijd. Op die manier wordt de risicosolidariteit geborgd. Daarnaast is het zorgstelsel gebaseerd op inkomenssolidariteit. Zo ontvangen mensen met een laag inkomen via de zorgtoeslag een compensatie voor de premie en het gemiddeld eigen risico en wordt de helft van de kosten van de Zvw inkomensafhankelijk gedekt via de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) Zvw.
De solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt heeft mijn voortdurende aandacht. Op dit moment is er nog een premiekorting van maximaal 5% mogelijk voor verzekerden die zich aansluiten bij een collectieve zorgverzekering. Het doel van deze collectiviteitskorting is om besparingen op de (zorg)kosten door (zorg)inhoudelijke afspraken terug te geven aan de verzekerde in de vorm van een premiekorting. De korting blijkt echter niet gefinancierd door besparingen op de (zorg)uitgaven, maar door een opslag op de premie. Dit tast de solidariteit aan en dat is onwenselijk. Daarom ligt er een wetsvoorstel bij uw Kamer om de collectiviteitskorting op de basisverzekering af te schaffen.
Ook heb ik voortdurend aandacht voor de kwaliteit van de risicoverevening die de risicosolidariteit van de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie houdbaar maakt. Ik verwijs u voor de onderzoeksagenda risicoverevening naar mijn brief van 9 september 2021 over de vormgeving van het risicovereveningsmodel 20222.
Kortom, ik ben van mening dat de solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt geborgd is, waarbij ik voortdurend aandacht heb voor behoud en onderhoud van deze solidariteit.
Deelt u de mening dat voorwaarden stellen die mensen maar beperkt kunnen beïnvloeden, zoals gezondheid, eigenlijk niet toelaatbaar moeten zijn? Waarom deelt u deze mening wel, of waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb gesteld is solidariteit een belangrijke pijler van de Zvw. Voor de basisverzekering geldt dat iedereen, ongeacht leeftijd en gezondheid, zich tegen dezelfde premie kan verzekeren. Op die manier is solidariteit goed geborgd.
De acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie zijn niet van toepassing op de aanvullende verzekering. De markt voor aanvullende verzekeringen is immers een vrije markt. Op de markt voor aanvullende zorgverzekeringen kunnen verzekeraars daarom wel voorwaarden stellen of een hogere premie vragen aan bepaalde groepen verzekerden. In de praktijk worden zulke voorwaarden overigens maar beperkt gesteld. Onderzoek wijst uit dat in 2021 slechts bij 2.4% van de aanvullende zorgverzekeringen sprake was van medische selectie (Zorgweb, onderzoek aanvullende verzekeringen 20213). Dit percentage is de afgelopen jaren afgenomen. Ook hebben de meeste verzekeringen een premie voor hun aanvullende verzekeringen die onafhankelijk is van de leeftijd van de verzekerde. In 2021 zijn er 5 zorgverzekeraars (van de in totaal 20 zorgverzekeraars) die de premie van één of meer aanvullende verzekeringen die zij aanbieden differentiëren naar leeftijd (Zorgweb, 2021). Het aantal zorgverzekeraars dat premiedifferentiatie naar leeftijd toepast neemt af. In 2016 en 2018 waren er 9 zorgverzekeraars die premiedifferentiatie naar leeftijd toe pasten.
Ik herken het beeld dat er een tweedeling ontstaat op de zorgverzekeringsmarkt niet. De solidariteit in de basisverzekering is geborgd door de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie. Daarnaast komt het stellen van voorwaarden bij de aanvullende verzekeringen vrijwel niet voor.
Denkt u dat het aanbieden van dit soort verzekeringen zorgt voor meer tweedeling in de samenleving? Waarom denkt u van wel en waarom van niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid dit soort verzekeraars c.q. aanbiedingen te verbieden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om voor zorgverzekeraars extra voorwaarden te stellen dat winsten altijd ingezet moeten worden om aan de buffer-verplichtingen te voldoen c.q. de premie te verlagen?
Nee, extra voorwaarden zijn niet nodig omdat positieve resultaten óf worden ingezet ter verlaging van de premie, óf ter aanvulling van de noodzakelijke solvabiliteit. Winstuitkering door zorgverzekeraars heeft nog nooit plaatsgevonden.
Het is zorgverzekeraars toegestaan winst na te streven en deze eventueel uit te keren. Desondanks hebben zorgverzekeraars nooit winst uitgekeerd; zij opereren zonder winstoogmerk. In de huidige statuten van Zorgverzekeraars Nederland is bepaald dat aangesloten zorgverzekeraars niet primair gericht zijn op het maken van winst. Positieve resultaten van zorgverzekeraars blijven binnen de zorg. Deze worden voor het overgrote deel aan de premiebetaler teruggegeven, via een lagere premie. Het overige wordt aan de reserves toegevoegd om te blijven voldoen aan de wettelijke reserve-eisen voor (zorg)verzekeraars.
Ik zie derhalve geen aanleiding om voor zorgverzekeraars extra voorwaarden te stellen dat winsten altijd ingezet moeten worden om aan de buffer-verplichtingen te voldoen c.q. de premie te verlagen. Bovendien is het opleggen van zulke voorwaarden aan de besteding van positieve resultaten moeilijk verenigbaar met het huidige privaatrechtelijk verzekeringsstelsel.
De resultaten van de pilot vergoeding eigen risico zorgverzekering voor slachtoffers van seksueel geweld |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoeksrapport naar de pilot vergoeding eigen risico zorgverzekering voor slachtoffers van seksueel geweld?1
Mijn ambtsvoorganger heeft samen met de toenmalige Ministers van VWS en voor Medische Zorg en Sport deze pilot ingericht en tegelijkertijd dit onderzoek laten uitvoeren om te achterhalen of het eigen risico door slachtoffers ook werkelijk als drempel ervaren wordt bij het zoeken van hulp. Het onderzoeksrapport is op 16 december 2021 bij de voortgangsrapportage Geweld Hoort Nergens Thuis (Kamerstuk 28 345, nr. 252) aan uw Kamer toegezonden. De bevindingen uit het rapport worden begin 2022 besproken met relevante stakeholders, zoals de Stichting Landelijk Centrum Seksueel Geweld en Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een inhoudelijke beleidsreactie ten aanzien van het vervolg wordt in het voorjaar van 2022 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Erkent u dat het voor slachtoffers van seksueel geweld nu vaak als zeer oneerlijk voelt als ze het eigen risico moeten betalen bij behandeling van hun trauma en zelfs kan voelen als een vorm van secundaire victimisatie, terwijl een vergoeding van de zorg juist kan voelen als een stukje erkenning en daarmee kan bijdragen aan het herstel van het slachtoffer?
In het onderzoekrapport is te lezen dat slachtoffers zich er vaak niet van bewust zijn dat er kosten zijn verbonden aan hulp, maar dat het vergoeden van het eigen risico gedurende de pilot inderdaad als een vorm van erkenning voelt.
Waarom is er in de pilot voor gekozen om een onderscheid te maken tussen slachtoffers die binnen zeven dagen om hulp vragen en slachtoffers die na zeven dagen om hulp vragen? Vindt u dit, gegeven het feit dat veel slachtoffers pas na die eerste zeven dagen hulp zoeken, een wenselijk onderscheid voor eventuele toekomstige regelgeving? Zo ja, waarom?
De CSG’s zijn opgericht om slachtoffers in de acute fase snel de juiste hulp te kunnen bieden, ook met het oog op opsporing. Daarom is voor deze pilot aangesloten bij slachtoffers in de acute fase. Dit zijn slachtoffers die de eerste zeven dagen nadat het seksueel geweld heeft plaatsgevonden hulp zoeken.
Wat voorkomen moet worden is dat slachtoffers van seksueel geweld die acute zorg nodig hebben geen hulp zoeken omdat zij het eigen risico als een financiële drempel ervaren. Door tijdige medische, psychische en forensische hulp in de eerste dagen na het geweld, kunnen een hoop ongewenste gevolgen voor slachtoffers op langere termijn worden voorkomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan behandelingen gericht op ongewenste zwangerschappen en seksueel overdraagbare ziekten. Een snelle start van een psychische behandeling voorkomt mogelijk psychische schade in de toekomst. Daarnaast geldt voor de acute categorie slachtoffers ook een opsporingsbelang. Sporenonderzoek kan worden verricht als het feit maximaal zeven dagen geleden is voorgevallen. De kans om daders op te sporen en te vervolgen wordt door snel handelen dus vergroot. Dat is ook van belang voor het herstel van het slachtoffer.
De resultaten van het onderzoek zullen wij goed wegen en bespreken met het veld en daarbij zullen we ook de afbakening van de doelgroep betrekken.
Bent u bereid zo snel als mogelijk het eigen risico te schrappen voor slachtoffers van seksueel geweld als zij hulp zoeken, ongeacht het moment waarop zij hulp zoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ontvangt u nog een inhoudelijke beleidsreactie op het onderzoeksrapport, nadat het is besproken met betrokken partijen. In die reactie zal worden ingegaan op het vervolg, ook ten aanzien van het eigen risico voor deze slachtoffers.
Wat gaat u doen om overige drempels, die slachtoffers ervaren, om hulp te zoeken weg te nemen?
Om slachtoffers van seksueel geweld te stimuleren om zo snel mogelijk professionele hulp te zoeken is in de afgelopen drie jaar de campagne www.watkanmijhelpen.nl uitgevoerd. Door middel van een website en activiteiten met name op social media is geprobeerd om steeds meer slachtoffers de stap te laten nemen om zich te melden voor hulp, onder andere via de Centra Seksueel Geweld (CSG). Daarnaast start er in 2022 een onderzoek naar de verschillende drempels die slachtoffers van (seksueel) geweld ervaren bij het zoeken naar de verschillende drempels die slachtoffers van (seksueel) geweld ervaren bij het zoeken naar hulp.2 Het onderzoek naar de pilot eigen risico laat ook zien dat er verschillende samenhangende of versterkende redenen zijn om geen hulp te zoeken zoals bijvoorbeeld schuld, schaamte, angst voor victim blaming en bedreiging door de dader. Op basis van de resultaten wordt het gesprek aangegaan met de betrokken ketenpartners over de vraag of en op welke wijze de organisatie van laagdrempelige hulp- en meldpunten voor slachtoffers van seksueel geweld gewijzigd dient te worden, zodat deze beter aansluit op de behoeften van de slachtoffers.
Het bericht 'Ziekenhuis roept patiënten op zich niet meer te verzekeren bij Menzis en VGZ' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Ziekenhuis roept patiënten op zich niet meer te verzekeren bij Menzis en VGZ»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat patiënten in het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) mogelijk niet al hun medische kosten vergoed krijgen in 2022 vanwege een onderhandelingsspel tussen het ziekenhuis en verzekeraars? Zo ja, waarom en hoe groot acht u dit risico? Zo nee, waarom niet?
HMC is nog volop in onderhandeling over een contract met VGZ en Menzis (en met andere zorgverzekeraars), dus er is nog helemaal geen sprake van een er geen contract komt. De inzet van de zorgverzekeraars is om er – net als anders – uit te komen met alle ziekenhuizen.
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Mocht het HMC er uiteindelijk niet uitkomen met bepaalde zorgverzekeraars, dan kunnen verzekerden ook altijd nog overstappen naar een andere zorgverzekering, maar ik vertrouw erop dat dat uiteindelijk niet nodig zal zijn.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat er bezuinigingen worden afgedwongen bij een ziekenhuis in deze crisistijden waarin het ziekteverzuim en de overbelasting van de zorg extreem hoog zijn? Zo ja, waarom acht u dit onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat 50.000 minima in Den Haag een goedkopere collectieve zorgverzekering hebben gekregen via VGZ en dus het risico lopen om met hoge zorgkosten te eindigen in 2022?2 Bent u het ermee eens dat dit de situatie in het HMC extra zorgelijk maakt? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat patiënten van het HMC de dupe worden van deze situatie?2
Bij de contractering zijn twee partijen betrokken: de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Zij moeten met elkaar onderhandelen over een contract.
Deze onderhandelingen zijn nog gaande tussen HMC en VGZ/Menzis.
Het is onwenselijk om deze onderhandelingen over de rug van patiënten/verzekerden te voeren omdat ik van mening ben dat patiënten hierdoor voorbarig en nodeloos ongerust worden gemaakt.
Ook de NZa vraagt zorgaanbieders die patiënten ongerust maken over hun zorgverzekering daarmee te stoppen3. Als ziekenhuizen als gevolg van onderhandelingen met zorgverzekeraars patiënten proberen te bewegen om over te stappen, kan er sprake zijn van misleiding aldus de NZa, bijvoorbeeld als zorgaanbieders die op hun website subjectieve of eenzijdige informatie geven over een zorgverzekeraar. Hierdoor worden patiënten op het verkeerde been gezet. De NZa roept zorgaanbieders op om hun patiënten niet te betrekken bij discussies over de zorginkoop.
Herkent u de signalen van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat niet alleen het HMC, maar ziekenhuizen over het hele land dit jaar in zeer moeizame onderhandelingen zitten met zorgverzekeraars en veel ziekenhuizen dezelfde zorgen hebben als het HMC? Zo ja, wilt u met de koepels van zorgverzekeraars en ziekenhuizen overleggen hoe men hieruit kan komen zonder verzekerden te duperen?3
Veel ziekenhuizen zijn nog volop in onderhandeling met zorgverzekeraars over de contracten voor 2022. Het aantal afspraken dat inmiddels is gemaakt verschilt per ziekenhuis per zorgverzekeraar. Er is echter vertrouwen dat de onderhandelingen tot een goed einde komen. Dat blijkt uit het feit dat de meeste zorgverzekeraars, waaronder drie grote, hun verzekerden inmiddels laten weten dat als er geen contract is, zij de zorg bij de ziekenhuizen zullen vergoeden alsof deze gecontracteerd is. Voor polissen waarbij sprake is van selectieve contractering geldt dat niet voor alle ziekenhuizen.
Enkele zorgverzekeraars – waaronder een grote – geven (nog) niet de garantie dat zij de zorg bij de ziekenhuizen gaan vergoeden als er nog geen contract is.
Hoe rijmt u de houding van de zorgverzekeraars in de onderhandelingen met het beroep dat we de afgelopen jaren als samenleving op de ziekenhuizen hebben gedaan en ook komend jaar zullen doen? Erkent u dat de ziekenhuizen hun energie beter in goede zorg zouden kunnen steken dan in onderhandelingen met verzekeraars?
Via een contract maken zorgverzekeraars afspraken met zorgaanbieders over kwaliteit, doelmatigheid, innovatie, organiserend vermogen en de juiste zorg op de juiste plek. De onderhandelingen over een contract dragen dus juist bij aan het leveren van goede zorg.
Vindt u uw eerdere veroordeling van de oproep van het HMC aan patiënten om zich niet meer bij Menzis of VGZ te verzekeren gepast in het bredere beeld dat ziekenhuizen over heel Nederland dezelfde problemen hebben met verzekeraars?
Bij de contractering zijn twee partijen betrokken: de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Zij moeten met elkaar onderhandelen over een contract. Hierdoor weegt het belang van zowel de patiënt als de verzekerde mee bij de te maken afspraken. Aanvullende publieke randvoorwaarden, zoals de zorgplicht voor zorgverzekeraars, zorgen er bovendien voor dat de continuïteit van zorg voor patiënten altijd geborgd moet zijn. Ik ga er daarom vanuit dat partijen tot een goede uitkomst zullen komen.
Vindt u het niet passender om juist zorgverzekeraars op hun onwenselijke gedrag aan te spreken om tijdens deze pandemie te gaan bezuinigen op de zorg?
Zie antwoord vraag 7.
Welke lessen trekt u hieruit over het functioneren van de marktwerking in de zorg?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Onverzekerdenkwestie lijkt veel op toeslagenaffaire’ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Onverzekerdenkwestie lijkt veel op toeslagenaffaire»?1
Sinds 2009 is er een wettelijke regeling voor compensatie aan zorgaanbieders voor medisch noodzakelijke zorg aan illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen (artikel 122a Zorgverzekeringswet) en sinds 2017 is er de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. Deze regeling is bedoeld voor rechtmatig in Nederland verblijvende personen. Beide regelingen worden door zorgaanbieders goed gebruikt.
Ik verwijs kortheidshalve naar de evaluatie van de Subsidieregeling die ik op 4 oktober 2021 naar de Tweede Kamer heb gestuurd.2
Wat is uw reactie op de uitspraak dat lang niet alle zorgaanbieders gebruik maken van subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden, doordat het «een enorme bureaucratische, administratieve rompslomp» is?
Om in aanmerking te komen voor vergoeding van zorg op grond van de Subsidieregeling zijn er twee belangrijke administratieve verplichtingen:
Voor zowel de melding als de declaratie zijn de gebruikte formulieren (online bij het Meldpunt) vastgesteld door de Minister van VWS en gedurende de looptijd van de regeling verschillende keren aangepast om zo eenvoudig en laagdrempelig als mogelijk de noodzakelijke gegevens te verstrekken. Zo is het aantal formulieren teruggebracht naar één formulier, wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van «aankruisvakjes» en mogen zorgaanbieders de regulier door hun systemen aangemaakte nota’s meesturen met het declaratieformulier.
Ik deel niet de gedachte dat er sprake is van een administratieve rompslomp. Het aantal administratieve verplichtingen in de Subsidieregeling is teruggebracht tot het minimum om de subsidie rechtmatig te kunnen uitkeren. Wel is onderkend dat het indienen van een declaratie (thans per post) in de toekomst digitaal zou moeten om het voor zorgaanbieders makkelijker te maken.
Hoeveel mensen zijn sinds 2015 de zorgverzekering uitgezet, omdat zij niet meer staan ingeschreven bij de Basisregistratie Personen?
Dit is niet bekend. Uitschrijving kan om verschillende redenen en als er een signaal komt dat iemand is uitgeschreven zal een zorgverzekeraar dat onderzoeken en dient binnen twee weken contact te worden opgenomen met de verzekerde (telefonisch, per email of per brief). Dit is standaard praktijk bij alle zorgverzekeraars en zo afgesproken tussen zorgverzekeraars, de Sociale Verzekeringsbank, de Nederlandse Zorgautoriteit, het CAK en VWS.
Deze afspraken zijn onderdeel van de werkwijze waarop zorgverzekeraars omgaan met het vaststellen van het begin en einde van de verzekeringsplicht.
De in de Zorgverzekeringswet neergelegde verplichting dat het woonadres overeen moet komen met het in de Basisregistratie Personen geregistreerde adres (artikel 4a Zvw) heeft te maken met het feit dat zorgverzekeraars bij het inschrijven van een verzekerde uitgaan van de premisse van ingezetenschap. Er is sprake van gerede twijfel over de verzekeringsplicht op grond van ingezetenschap, indien het door de verzekerde opgegeven woonadres in Nederland afwijkt van het in de BRP opgenomen adres. Daarom wordt het adresgegeven onderzocht. Mensen mogen – als ze geen woonadres hebben – ook op een briefadres ingeschreven staan.
Hoeveel mensen hebben sinds 2017 zorg gekregen die vergoed werd via de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden?
In onderstaande tabel is het aantal toegekende declaraties vermeld. Dit geeft een beeld voor hoeveel mensen zorg is vergoed is op grond van de «Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden». Er kunnen meerdere declaraties voor één persoon toegekend worden. Hier kan het CAK geen onderscheid in maken.
Farmacie (incl. SEZ)
46
58
140
1.168
1660
GGZ (incl. SEZ)
38
651
1.682
2.481
1757
Huisartsenzorg
17
71
147
413
415
Overige Zorg
2
3
3
0
0
Hulpmiddelen
0
0
0
0
0
Eerstelijnsverblijf
0
0
0
11
11
Verloskundige zorg
0
2
10
10
5
Wijkverpleging
0
2
2
8
10
Ziekenhuizen (incl. SEZ)
61
1.263
4.220
8.368
7839
Kraamzorg
0
0
0
6
0
Paramedische zorg
0
0
0
2
0
Tandheelkundige hulp
0
0
0
1
0
Bron: CAK
t/m oktober 2021
Hoeveel onverzekerde mensen hebben naar schatting sinds 2017 medisch noodzakelijke zorg nodig gehad?
Aan de hand van het aantal meldingen dat het Meldpunt Onverzekerden Zorg registreert is in Tabel 1 te zien dat zorgaanbieders sinds 2017 steeds vaker gebruik maken van de Subsidieregeling. De onderstaande cijfers betreft het totaal aantal meldingen van zorg aan een onverzekerde persoon, maar is nog niet gecorrigeerd voor meerdere meldingen van zorg (door verschillende zorgaanbieders) aan dezelfde persoon. Daarnaast leidt niet elke melding tot een declaratie bij het CAK, omdat zorgaanbieders onder meer proberen een deel van rekening te verhalen op de patiënt. In dat geval wordt niet (meteen) gedeclareerd.
t/m oktober 2021
Bron: Meldpunt Onverzekerder Zorg (GGD GHOR Nederland)
In onderstaande is het totaal aantal toegekende en afgewezen declaraties vermeld dat het CAK op grond van de «Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden» heeft geregistreerd. Er kunnen meerdere declaraties voor één persoon ingediend worden. Hier kan het CAK geen onderscheid in maken. Ook wordt niet voor elke melding van medisch noodzakelijke zorg die een zorgaanbieder doet een declaratie ingediend.
Farmacie (incl. SEZ)
160
172
270
1.592
2.105
GGZ (incl. SEZ)
122
992
2.263
2.981
2.234
Huisartsenzorg
77
269
349
624
574
Overige Zorg
19
20
8
1
0
Hulpmiddelen
5
36
0
0
0
Eerstelijnsverblijf
0
0
0
16
13
Verloskundige zorg
5
17
35
28
17
Wijkverpleging
0
5
25
40
30
Ziekenhuizen (incl. SEZ)
323
2.219
5.659
10.567
9.469
Kraamzorg
0
0
0
12
2
Paramedische zorg
0
0
0
5
2
AWBZ instellingen
0
0
0
137
56
Tandheelkundige hulp
0
0
0
5
2
t/m oktober 2021
Bron: CAK
Deelt u de mening dat alle mensen in Nederland toegang moeten hebben tot goede gezondheidszorg, zonder dat zij hierdoor met onbetaalbare rekeningen geconfronteerd worden?
Ja. Om deze reden zijn de genoemde regelingen in het leven geroepen. Zorgaanbieders hebben een inspanningsverplichting na te gaan of mensen (een deel van) de rekening kunnen betalen.
Worden mensen die als gevolg van deze problematiek onverzekerd waren en hierdoor niet de zorg hebben kunnen krijgen die ze nodig hadden gecompenseerd voor de materiële en/of immateriële schade die ze hierdoor hebben opgelopen? Zo ja, waar kunnen zij zich melden? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die in Nederland verblijft en onverzekerd is kan medisch noodzakelijke zorg krijgen. Sinds de genoemde regelingen bestaan worden zorgaanbieders door de rijksoverheid gecompenseerd. Omdat mensen zorg krijgen en kregen, is compensatie niet aangewezen.
Welke stappen kunnen er worden ondernomen om ervoor te zorgen dat mensen die hun huis verliezen niet ook hun zorgverzekering verliezen?
Zorgverzekeraars zijn gehouden het adresgegeven te controleren. Zie het antwoord bij vraag 3. Voor verzekerden is van belang te reageren als de zorgverzekeraar dit onderzoekt.
Het afnemen van het aantal restitutiepolissen |
|
Corinne Ellemeet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoeveel verzekeraars bieden in 2022 een restitutiepolis aan? Hoeveel restitutiepolissen zijn er beschikbaar in 2022? Klopt het dat het aantal restitutiepolissen daalt?
In 2022 bieden 11 verzekeraars een restitutiepolis aan en zijn 11 restitutiepolissen beschikbaar.
Het klopt dat het aantal restitutiepolissen daalt. In 2020 waren er 17 restitutiepolissen, in 2021 waren dat er 14.
Wat is het aantal beschikbare natura- en combinatiepolissen in 2022?
In 2022 zijn er 37 naturapolissen beschikbaar en 12 combinatiepolissen.
Wat is de gemiddelde premie van de restitutie-, combinatie- en naturapolis?
De gemiddelde premie voor een restitutiepolis is in 2022 per jaar € 1.648,–, voor een combinatiepolis is dat € 1.533,– en voor een naturapolis € 1.503,–.
Deze gemiddelde premies zijn inschattingen op basis van het aantal verzekerden dat op dit moment een restitutie-, combinatie- of naturapolis heeft. In het voorjaar kan ik uw Kamer informeren over de definitieve cijfers voor 2022.
Hoeveel restitutiepolissen zijn er voor 2022 omgezet in een natura- of combinatiepolis? Om hoeveel verzekerden gaat het hier?
In 2022 zijn 3 restitutiepolissen omgezet in combinatiepolissen. In totaal hadden 785.000 verzekerden in 2021 een restitutiepolis die per 2022 wordt omgezet naar een combinatiepolis.
Bij twee van de drie omgezette polissen heeft de betreffende verzekeraar haar verzekerden medio september over deze wijziging geïnformeerd door middel van een (digitale) brief. Verzekerden die voor digitale communicatie hebben gekozen en waarbij de omzetting vermoedelijk daadwerkelijk een verandering betekent omdat zij gebruik maken van zorg bij een niet-gecontracteerde zorgverlener, hebben tevens een fysieke brief ontvangen. Bij de derde omgezette polis heeft de verzekeraar op 12 november alle verzekerden met een brief en een wijzigingsfolder geïnformeerd.
Hoeveel mensen sloten geen zorgverzekering af in de afgelopen jaren? Kunt u de ontwikkeling vanaf de invoering van de zorgverzekering schetsen, uitgesplist in verschillende type verzekeringen?
Ik ga ervan uit dat u met type zorgverzekering bedoelt de «basiszorgverzekering» en «aanvullende zorgverzekering». Voor wat betreft de basiszorgverzekering is er onderscheid te maken tussen de periode voor en na 2011. In het jaar 2011 is de wet onverzekerden zorgverzekering (Wet Ovoz) in werking getreden. De Wet Ovoz heeft tot doel om mensen die verzekeringsplichtig zijn, maar zich niet verzekerd hebben, op te sporen en met behulp van vervolgacties het aantal onverzekerden terug te dringen.
2006
2007
2008
2009
2010
172.800
150.710
152.810
152.240
136.450
Bron: StatLine – Onverzekerden tegen ziektekosten; provincie, 2006–2010 (cbs.nl)
In de Verzekerdenmonitor wordt jaarlijks in beeld gebracht hoeveel verzekeringsplichtigen zijn opgespoord die geen zorgverzekering hebben gesloten en ambtshalve in verzekering zijn gebracht. Dit betreft alleen mensen die ingeschreven zijn in administratieve systemen, zoals de Basisregistratie Personen en de polis administratie van het UWV. Onbekend is om hoeveel mensen het gaat die zijn uitgeschreven, zoals dak- en thuisloze mensen.
In de onderstaande tabel staan de aantallen per jaar van verzekeringsplichtigen die zijn opgespoord die geen zorgverzekering hadden gesloten en van de aantallen die niet meer onverzekerd zijn.
2011
2012
2013
2014
2015
164.388
69.744
69.382
71.726
47.458
106.423
96.028
72.323
71.012
54.480
2017
2018
2019
2020
58.914
67.444
84.992
62.553
64.450
60.663
84.327
67.163
Het aantal verzekerden dat een aanvullende verzekering afsluit is al jaren vrij stabiel.
2018
2019
2020
2021
83,7%
83,8%
83,3%
83,9%
Op welke gebieden wordt er zorg in natura geleverd door verzekeraars als wordt gekozen voor een combinatiepolis?
Vier combinatiepolissen leveren geen zorg in natura maar alleen restitutie, waarbij wel een beperking geldt bij de vergoeding voor bepaalde vormen van niet-gecontracteerde zorg. Drie combinatiepolissen leveren voor maar een paar zorgvormen de zorg in natura; bij een polis gaat het om fysiotherapie, geestelijke gezondheidszorg (ggz) en wijkverpleging en bij de andere twee om ggz en wijkverpleging. Vijf combinatiepolissen leveren bijna alle zorgvormen in natura, met uitzondering van een paar vormen van zorg: bij een polis niet voor ggz, wijkverpleging en mondzorg, bij een polis niet voor ggz en mondzorg, bij een polis niet voor huisartsenzorg, geneesmiddelen en mondzorg, bij een polis niet voor fysiotherapie, ergotherapie en logopedie en bij een polis niet voor mondzorg en paramedie.
Mag een verzekeraar binnen een restitutiepolis in de wijkverpleging of GGZ alsnog minder dan het NZa-tarief vergoeden?
Op basis van het Besluit Zvw dient de zorgverzekeraar aan de verzekerde de kosten te vergoeden die gemaakt zijn uit hoofde van een restitutieverzekering, maar niet de kosten die hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend zijn te achten. Als er een maximumtarief is vastgesteld, geldt dat maximumtarief als invulling van het begrip marktconform en dient de restitutieverzekeraar het maximumtarief te vergoeden bij niet-gecontracteerde zorg.
Mag een verzekeraar een restitutiepolis eigenstandig omzetten in een natura- of combinatiepolis? Zo ja, hoe dient de verzekeraar de verzekerde daarover te informeren? Welke consequenties zijn er voor een verzekeraar als de verzekerden niet goed worden geïnformeerd?
Een verzekeraar bepaalt welke polissen hij aanbiedt. Als de inhoud van een polis verandert, dat moet de zorgverzekeraar de verzekerden daarover goed informeren, zoals ook bepaald is in de Nederlandse Zorgautoriteit Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten – TH/NR-017.
Welke stappen neemt u om te garanderen dat de restitutiepolis voor iedereen beschikbaar blijft, onafhankelijk van de financiële positie van de verzekerde?
Een restitutiepolis is gemiddeld duurder dan een naturapolis. Verzekerden kunnen zelf een keuze maken welke polis het beste bij hen past. De betaalbaarheid van de premie en het verplichte eigen risico is voor lagere inkomens geborgd via de zorgtoeslag.
Klopt het dat er verschil in voorwaarden zit tussen hulp bij fysieke klachten en hulp bij mentale klachten?Klopt het dat de verzekeraar met name de voorwaarden wijzigen voor hulpverleners die mentale hulp aanbieden? Zo ja, waarom is dit zo? Bent u bereid hier heldere afspraken over te maken?
Deze vraag is zo geïnterpreteerd dat gedoeld wordt op combinatiepolissen. Bij combinatiepolissen zit het verschil zowel bij voorwaarden voor de ggz als bij de somatische zorg (bijvoorbeeld wijkverpleging, paramedie en mondzorg). Het is aan de zorgverzekeraar om te bepalen welke polissen met welke voorwaarden hij aanbiedt.
Bent u het eens dat het pijnlijk is en schadelijk kan zijn als mensen hun vaste hulpverlener – die ze soms al jaren hebben en dus vertrouwen – kwijtraken doordat verzekeraars de voorwaarden veranderen? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat mensen hun vaste behandelaar kunnen behouden?
Zorgverzekeraars moeten transparant zijn over welke zorgverleners gecontracteerd zijn en welke (nog) niet. Zorgverzekeraars moeten ook transparant zijn over hoe zij omgaan met het vergoeden van zorg door (nog) niet gecontracteerde zorgaanbieders. Verzekerden kunnen ieder jaar overstappen van verzekering en verzekeraar als de huidige verzekering een gewenste zorgverlener niet contracteert en een andere wel. Ook kan een verzekerde kiezen voor een restitutiepolis.
Het is van belang dat verzekeraars selectief kunnen contracteren omdat zij zo in het belang van hun verzekerden kunnen sturen op passendere zorg; daardoor kunnen zij er ook voor te kiezen om bepaalde zorgaanbieders niet te contracteren als deze zorg leveren die van relatief mindere kwaliteit is en/of relatief duur is.
Het basispakket van Pro Life |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de basispolis van Pro Life en het feit dat zij zeggen geen abortus, euthanasie, kunstmatige inseminatie met donorsperma (KID) en in vitro fertilisatie (IVF) voor homoparen te vergoeden?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Hoe beoordeelt u een verzekeraar die zegt een aantal zaken niet te vergoeden die sowieso niet via de basisverzekering gaan (abortus, KID etc)?
Het artikel op basis waarvan een zorgverzekeraar controversiële prestaties buiten de dekking van de zorgverzekering houdt (artikel 11 lid 5 Zorgverzekeringswet (Zvw)), heeft betrekking op verzekerde prestaties. Dit gaat dus om zaken die op basis van de Zvw onderdeel uitmaken van het basispakket. Wanneer een behandeling gericht op het afbreken van een zwangerschap plaatsvindt in een abortuskliniek, vindt de vergoeding plaats via de Subsidieregeling abortusklinieken. In 2019 ging dit om 90% van alle zwangerschapsafbrekingen, de overige 10% van de zwangerschapsafbrekingen vond plaats in een ziekenhuis.2 Vindt de behandeling gericht op het afbreken van een zwangerschap in een ziekenhuis plaats, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een medische indicatie, dan valt de behandeling onder medisch-specialistische zorg en is die onderdeel van het basispakket.
Een KID-behandeling (kunstmatige inseminatie met donorzaad) wordt vergoed vanuit de basisverzekering, indien er sprake is van een medische indicatie. Er is echter ook een Subsidieregeling kunstmatige inseminatie met donorzaad, bedoeld voor vrouwen zonder mannelijke partner. Bij hen is er, door het ontbreken van een mannelijke partner, geen sprake van een medische indicatie.
Als Pro Life aangeeft in bepaalde gevallen geen abortus en geen KID-behandeling te vergoeden, is er dus sprake van correcte informatie, omdat beide behandelingen in bepaalde gevallen via de basisverzekering vergoed kunnen worden.
Erkent u dat het niet vergoeden van bepaalde behandelingen die in Nederland voor iedereen in het basispakket zouden moeten zitten, stigmatiserend kan werken op thema’s als abortus, euthanasie, IVF en transgenderzorg?
Iedere verzekerde heeft de mogelijkheid om een zorgverzekeraar en zorgverzekering te kiezen die het beste aansluit bij zijn of haar voorkeuren. Artikel 11 lid 5 Zvw biedt Pro Life de mogelijkheid om op grond van een bepaalde ethische of levensbeschouwelijke redenen controversiële prestaties buiten de basisverzekering te laten. Daarmee kan een verzekeraar met een aangepaste basisverzekering keuzevrijheid bieden voor mensen die bepaalde behandelingen in strijd vinden met hun levensovertuiging.
Ziet u ook het risico dat informatie vanuit de polis dat verzekerden sommige zorg niet vergoed krijgen, misleidend kan werken omdat verzekerden (of kinderen die zijn meeverzekerd) denken dat ze deze zorg nu niet kunnen krijgen? Zo nee, hoe worden deze verzekerden dan wel juist geïnformeerd?
Zorgverzekeraars moeten bij hun informatieverstrekking de «Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» (TH/NR-017) naleven. De NZa ziet hierop toe. Van onjuiste informatie lijkt hier geen sprake te zijn, omdat Pro Life op haar website en in de polisvoorwaarden toelicht welke keuzes zij op basis van een bepaalde levensovertuiging gemaakt heeft ten aanzien van de vergoeding van zorg. Per vergoeding wordt hierbij aangegeven wat dit betekent voor de verzekerde.
Pro Life heeft mij laten weten dat zij haar website zal aanpassen, zodat het voor verzekerden duidelijker wordt dat wanneer een behandeling gericht op het afbreken van een zwangerschap plaatsvindt in een abortuskliniek de vergoeding – ook voor verzekerden van Pro Life – via de Subsidieregeling abortusklinieken loopt.
Waar ligt de grens van wat door een verzekeraar via een modelovereenkomst wel en niet mag worden uitgesloten van de basisverzekering?
Het staat zorgverzekeraars vrij om bepaalde prestaties buiten de dekking van de polis te houden. Deze mogelijkheid is – naar aanleiding van een amendement van de leden Van der Vlies en Rouvoet (zie Kamerstuk 29 763 nr. 57) – opgenomen in artikel 11 lid 5 Zvw. Zorgverzekeraars mogen modelovereenkomsten aanbieden waarin, in geringe afwijking van het bepaalde bij of krachtens het eerste en derde lid, bepaalde om ethische of levensbeschouwelijke redenen controversiële prestaties buiten de dekking van de zorgverzekering blijven. In de toelichting bij het amendement zijn hierbij onder ander genoemd: abortus provocatus, uitgezonderd vitale indicatie, opzettelijk levensbeëindigend handelen en kunstmatige voortplantingstechnieken, waarbij embryo's in vitro tot stand worden gebracht en/of waarbij geslachtscellen van anderen dan de partner worden gebruikt. Het was dus de bedoeling van de indieners van het amendement om deze en nog enkele handelingen buiten de dekking van de polis te kunnen houden. Of er in een concreet geval sprake is van «geringe aanpassingen» en hiermee wordt gehandeld binnen de grenzen van de Zvw, is ter beoordeling aan de NZa. De NZa bepaalt dus in concrete gevallen of met bepaalde polissen die uitsluitingen bevatten wordt voldaan aan de Zvw.
Valt uitsluiten van abortus, euthanasie, IVF waarbij geslachtscellen worden gebruikt die niet van de wettelijke partner zijn, IVF met restembryo’s, KID, hormoonbehandeling, genetisch onderzoek bij foetussen en anticonceptie nog wel onder «geringe aanpassingen» zoals is beschreven en bedoeld in artikel 11, lid 5 van de Zorgverzekeringswet?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er andere basispolissen waarbij een van bovenstaande behandelingen ook niet worden vergoed (voor zover deze onder het basispakket vallen)? Zo ja, welke?
Sinds de introductie van de Zvw zijn er jaarlijks enkele (2 à 3) polissen op de markt die gebruik maken van de mogelijkheid die artikel 11 lid 5 Zvw biedt. Zo biedt bijvoorbeeld EUCARE ook een basispolis aan die geen medische handelingen vergoedt die het leven beëindigen of ingrijpend veranderen.
Zijn er sinds de Zorgverzekeringswet is ingevoerd eerder basispolissen geweest waarbinnen geen vergoeding was voor euthanasie, IVF, abortus, transgenderzorg? Zo ja, in welke jaren en bij welke polissen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat IVF waarbij geslachtscellen worden gebruikt die niet van de wettelijke partner zijn, in feite betekent dat homoparen geen IVF-behandeling vergoed krijgen? Deelt u de mening dat dit discriminatie is, omdat homostellen en heterostellen nu niet in dezelfde gevallen hetzelfde worden behandeld? Zo nee, waarom niet?
IVF-behandelingen worden alleen vergoed vanuit de Zvw, als er sprake is van een medische indicatie. Bij homoparen is er geen sprake van een medische indicatie, aangezien zij afhankelijk zijn van een draagmoeder en eventueel een eiceldonor voor een IVF-behandeling. Bij lesbische stellen kan wel sprake zijn van een medische indicatie, maar zij zijn afhankelijk van een zaaddonor.
De bepaling dat Pro Life geen IVF-behandelingen vergoedt waarbij geslachtscellen worden gebruikt die niet van de wettelijke partner zijn, is ingegeven door het feit dat voor sommige mensen het gebruik van zaad- (of eicel)donoren in strijd is met hun levensovertuiging. Dit heeft dus niets te maken met discriminatie van homostellen. Ook heterostellen die (vanwege een medische indicatie) gebruik willen maken van geslachtscellen van derden krijgen hun behandeling niet vergoed bij Pro Life.
Kan hormoonbehandeling bij transseksualiteit wel worden uitgesloten, aangezien dit niet wordt benoemd in het amendement Van der Vlies-Rouvoet?2
In de toelichting bij het amendement van de leden Van der Vlies en Rouvoet (zie Kamerstuk 29 763, nr. 57) worden enkele voorbeelden genoemd van zaken die, volgens de opstellers van het amendement, zouden moeten vallen onder de uitzondering die is opgenomen onder artikel 11 lid 5 Zvw. In deze toelichting zijn geslachtsveranderende ingrepen als één van de prestaties die buiten de dekking van de zorgverzekering mogen blijven, genoemd. Of een polis in een concreet geval voldoet aan artikel 11 lid 5 Zvw, is ter beoordeling aan de NZa.
Hoeveel volwassenen en kinderen zijn er verzekerd bij Pro Life? Hoeveel pubers hebben daardoor nu geen toegang tot transzorg?
In totaal zijn er circa 115.000 mensen verzekerd bij Pro Life, van wie circa 11.000 verzekerden in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar. Indien transgenderzorg aan de orde is die niet vanuit de verzekering van Pro Life wordt vergoed, biedt Zilveren Kruis de mogelijkheid om tussentijds over te stappen naar één van haar verzekeringen die deze zorg wel vergoed. Daarnaast hebben verzekerden aan het einde van het jaar de mogelijkheid om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar.
Wat zijn de effecten van het niet vergoeden van euthanasie voor mensen die ondraaglijk en uitzichtloos lijden? Wat gebeurt er als het lijden dusdanig is dat palliatieve sedatie niet voldoende is?
In de palliatieve fase is de zorg gericht op het voorkomen en verlichten van lijden, door middel van vroegtijdige signalering en zorgvuldige beoordeling en behandeling van problemen van fysieke, psychische, sociale en spirituele aard, zoveel mogelijk aangesloten bij de wensen van de patiënt. Het is aannemelijk dat patiënten die kiezen voor een polis bij Pro Life überhaupt geen euthanasie zouden willen. Desalniettemin blijft euthanasie voor hen een mogelijkheid, mits voldaan is aan de eisen van de euthanasiewetgeving. Als euthanasie is uitgesloten uit een zorgpolis, wordt deze alleen niet vergoed. In dat geval zullen de zorgkosten in rekening worden gebracht bij de (nalatenschap van de) patiënt.
Ander handelen door een arts met als doel het leven te beëindigen is niet toegestaan. Voor patiënten die ondraaglijk en uitzichtloos lijden is diepe, continue palliatieve sedatie soms een mogelijkheid om het lijden te verlichten tot het moment van overlijden. Dit mag echter alleen als wordt verwacht dat de patiënt binnen twee weken overlijdt. Als hier geen sprake van is, kan een patiënt zelf besluiten om te stoppen met eten en drinken. Dit kan worden vergeleken met het weigeren van een behandeling waardoor het overlijden volgt. De arts heeft de professionele plicht om het gesprek hierover aan te gaan, wanneer de patiënt het stoppen met eten en drinken ter sprake brengt. Als de patiënt eenmaal hiervoor heeft gekozen, heeft de arts ook de professionele plicht om zorg te verlenen om het lijden te verlichten.
Bij gewetensbezwaren dient de arts de patiënt over te dragen aan een andere arts en zorg te verlenen tot het moment van overdracht.
Welke stappen gaat u zetten Pro Life te dwingen om juist te informeren over de vergoedingen van abortus, KID en andere zaken die helemaal niet via de basisverzekering worden betaald en Pro Life te bewegen tot een volledig basispakket?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is er geen sprake van onjuiste informatie. Daarnaast heeft Pro Life aangegeven haar informatieverstrekking op de website rondom de vergoeding van behandelingen gericht op het afbreken van een zwangerschap te verduidelijken (zie ook het antwoord op vraag 4). Verdere stappen acht ik daarom niet nodig.
Ik ben niet van plan een wetswijziging voor te bereiden. Iedere verzekerde heeft in Nederland de mogelijkheid om de basispolis te kiezen die het beste aansluit bij zijn of haar voorkeuren. De Pro Life polis biedt mensen de keuze voor een polis die aansluit op een bepaalde levensovertuiging. In het geval dat een verzekerde van Pro Life toch kiest voor een specifieke behandeling die is uitgesloten van vergoeding, biedt de verzekeraar op basis van coulance de mogelijkheid om tussentijds over te stappen naar een verzekering van Zilveren Kruis die die specifieke behandeling wel vergoedt. Zo een overstap is in de afgelopen 3 jaar 1 keer gebeurd. Daarnaast hebben verzekerden de mogelijkheid om aan het einde van het jaar over te stappen naar een andere zorgverzekeraar.
Bent u bereid om een wetswijziging voor te bereiden zodat iedereen in Nederland hetzelfde basispakket krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht dat vergoeding van het medicijn Kaftrio tegen taaislijmziekte (CF) opnieuw is uitgesteld. |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Besluit over Kaftrio opnieuw uitgesteld»?1
Ja.
Wat is de precieze reden voor dit uitstel?
Het Zorginstituut Nederland oordeelde positief over de werking van Kaftrio maar concludeerde ook dat de kosteneffectiviteit van Kaftrio zeer ongunstig is en dat de prijs die de fabrikant vraagt onverklaarbaar hoog is2. Daarmee legt het middel een groot beslag op het totale Nederlandse zorgbudget waardoor verdringing van andere zorg dreigt. Om die redenen ben ik met de fabrikant in onderhandeling getreden over de prijs van Kaftrio. Tot op heden heb ik met de fabrikant nog geen overeenstemming kunnen bereiken over de prijs.
Een overheidsinterventie met een beoordeling en een onderhandeling is helaas een noodzakelijk kwaad, dat tijd kost en daarmee op gespannen voet staat met het patiëntbelang. Dat steekt mij ook. Echter ben ik van mening dat niet deze interventie maar de hoge prijzen die geneesmiddelenfabrikanten vragen een drempel vormen voor directe patiënttoegang. De fabrikant van Kaftrio is dus wat mij betreft voornamelijk verantwoordelijk voor de situatie dat Nederlandse patiënten moeten wachten op toegang tot het geneesmiddel.
Het klopt dat Kaftrio in een aantal Europese landen reeds beschikbaar is. In een deel van de Europese landen waar Kaftrio reeds beschikbaar is vonden de afgelopen maanden onderhandelingen over de prijs van het middel plaats waarna besloten is om het middel te vergoeden. Daarnaast is het verschil tussen de beschikbaarheid in Nederland en andere landen ook ten dele terug te voeren op verschillen in de beoordelingssystematiek en het al of niet onderhandelen voorafgaand aan een vergoedingsbesluit. In Duitsland bijvoorbeeld, wordt een geneesmiddel vanaf het moment van Europese marktregistratie automatisch vergoed en volgen prijsonderhandelingen na een jaar. In andere landen waar Kaftrio reeds beschikbaar is, zijn ten tijde van de onderhandelingen over één van de eerdere CF middelen van deze fabrikant, al prijsafspraken over Kaftrio gemaakt, waardoor Kaftrio snel beschikbaar kon komen. Kaftrio is namelijk het vierde CF geneesmiddel van dezelfde fabrikant. Voor de drie eerdere middelen van deze fabrikant (Kalydeco, Orkambi en Symkevi) is ook in Nederland onderhandeld over de prijs, omdat het Zorginstituut Nederland oordeelde dat deze te duur waren. Na prijsonderhandelingen zijn deze middelen ingestroomd in het basispakket. Tot slot zijn er ook landen waar Kaftrio nog niet beschikbaar is omdat de onderhandeling of beoordeling nog loopt.
Waarom duurt het zo lang voordat Kaftrio in Nederland beschikbaar komt voor Cystic Fibrosis (CF)-patiënten, aangezien Kaftrio al in zestien landen wordt vergoed, waaronder Kroatië?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat dit voor CF-patiënten een ongelooflijke tegenslag is?
Ik kan me goed voorstellen dat het voor patiënten een ongelooflijke tegenslag is om te zien dat er een effectief geneesmiddel is voor hun ziekte dat vanwege de prijs niet (direct) beschikbaar is. Ik vind dat in het geval van Kaftrio vooral de zeer hoge vraagprijs van de fabrikant een barrière vormt voor opname in het basispakket. Dergelijke hoge prijsstellingen belemmeren een duurzame toegang van nieuwe geneesmiddelen voor CF patiënten, maar ook voor patiënten met andere aandoeningen. Vanwege hoge en vaak niet gemotiveerde prijzen van nieuwe geneesmiddelen ben ik genoodzaakt om te onderhandelen over de vergoedingsprijs. Zo streven we ernaar om deze dure medicijnen betaalbaar te maken en kunnen we het ons veroorloven om ze duurzaam toegankelijk te maken voor patiënten.
Ik vraag fabrikanten om tijdens de prijsonderhandeling hun geneesmiddel gratis beschikbaar te stellen voor patiënten die niet kunnen wachten. Ik houd fabrikanten van geneesmiddelen, gezien hun keuzes met betrekking tot de prijsstelling van hun geneesmiddelen, primair verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van het geneesmiddel tijdens de onderhandelingen. De fabrikant stelt Kaftrio momenteel beschikbaar voor ernstig zieke patiënten die voor 21 augustus 2021 met een behandeling gestart zijn. Ik heb de fabrikant gevraagd om Kaftrio tijdens de onderhandeling voor alle patiënten die voor het geneesmiddel in aanmerking komen beschikbaar te stellen. Ik ben, onder voorwaarde, ook bereid om de kosten voor de beschikbaarheidsstelling mee te wegen in mijn onderhandelingen met de fabrikant. De fabrikant is tot op heden niet ingegaan op mijn voorstel.
Beseft u dat CF-patiënten door dit uitstel gezondheidsschade oplopen? Waarom laat u dat toe?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom bent u onbereikbaar voor de CF-patiëntenvereniging Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting(NCFS)? Vindt u het uitstel en de gevolgen voor patiënten zo onbelangrijk?
Ambtenaren van het Ministerie van VWS hebben tijdens de onderhandeling meermaals contact gehad met de NCFS. In de communicatie is de NCFS door de ambtenaren op de hoogte gesteld over de voortgang van de onderhandeling. Half oktober heeft de NCFS het Ministerie van VWS benaderd met de vraag of ik persoonlijk in gesprek wil treden over de vergoeding van Kaftrio. In reactie daarop heb ik de NCFS uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek heeft 11 november jl. plaatsgevonden.
In antwoord op eerdere Kamervragen gaf de Minister voor Medische Zorg aan: «Ik ga met de fabrikant in gesprek over het tijdens de onderhandelingen ter beschikking stellen van Kaftrio aan patiënten.» Hoe staat het met die toezegging?2
Zie antwoord op vraag 4 en 5.
Deelt u de mening dat levensreddende medicijnen beschikbaar moeten zijn al tijdens de onderhandelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dat bewerkstelligen?
Ik ben ook van mening dat patiënten zo snel mogelijk toegang moeten krijgen tot levensreddende medicijnen. Ik ben echter niet bereid om een, naar het oordeel van het Zorginstituut, te duur geneesmiddel als Kaftrio uit de basisverzekering te vergoeden zonder dat eerst acceptabele prijsafspraken worden overeengekomen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 en 5 reeds heb toegelicht, vraag ik fabrikanten om hun geneesmiddelen tijdens de onderhandeling beschikbaar te stellen en ben ik bereid deze verstrekking mee te wegen in de prijsonderhandeling.
De uitzending van Omroep Gelderland ‘In het vizier van de Jager’ en het artikel ‘Dit is moderne slavernij’: politiek wil vrouwen van brandmerk afhelpen' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Omroep Gelderland «In het vizier van de Jager» en het artikel «Dit is moderne slavernij»: politiek wil vrouwen van brandmerk afhelpen?1
Ja.
Vindt u het ook zeer onwenselijk dat jonge vrouwen die slachtoffer zijn van loverboys zelf moeten betalen voor de verwijdering van hun verplichte aangebrachte tatoeages of andere aangebrachte brandmerken?
Het is vreselijk als een jonge vrouw wordt uitgebuit en onder druk een tatoeage of brandmerk aangebracht krijgt. Mensenhandel is een ernstig misdrijf waarbij iemand gedwongen wordt handelingen te verrichten. Dit kan grote gevolgen hebben voor het slachtoffer.
In die gevallen waar een tatoeage of brandmerk onderdeel is geweest van de uitbuiting, ben ik van mening dat camouflage of verwijdering uiteraard niet ten laste van het slachtoffer zou moeten komen.
Heeft u in beeld hoeveel slachtoffers van brandmerking er in Nederland zijn? Zo ja, wilt u deze cijfers delen? Zo nee, zou dat gezien de terugkerende verhalen niet wenselijk zijn? Kunt u in dit antwoord het advies van de lector Veiligheid in Afhankelijkheidsstudies, mw. J. Jansen, betrekken?
Er is niet bekend hoeveel slachtoffers van seksuele uitbuiting dit soort verplichte tatoeages of brandmerken hebben. Uitvraag bij de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, de politie, Jeugdzorg Nederland en Valente, levert geen concrete aantallen op. Wel geven zij aan dat het niet heel frequent voor komt dat zorgorganisaties in de (vrouwen)opvang te maken hebben met deze problematiek.
In 2014 heeft de toenmalig Staatssecretaris van VWS gesproken met de jeugdhulpinstellingen en besproken dat het verwijderen of herstellen van tatoeages als onderdeel van de behandeling van het slachtoffer gezien moet worden. De inschatting vanuit de hulpverlening was destijds dat het gaat om kleine aantallen slachtoffers waarbij onder dwang tatoeages zijn aangebracht. Destijds heeft de Staatssecretaris aangegeven dat als er signalen van instellingen zijn, hij deze graag hoort zodat bekeken kan worden wat het probleem precies is en hoe een oplossing gevonden kan worden.
Net als prof. dr. Janssen, lector Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties, ben ik van oordeel dat dit een zeer ernstige praktijk is en dat de brandmerking of tatoeage een slachtoffer keer op keer herinnert aan het verleden. En dat er daar waar het spaak loopt iets gedaan moet worden voor de slachtoffers. Mijns inziens wordt de oplossing juist ook gevonden in het bieden van de juiste zorg en ondersteuning aan deze slachtoffers.
Ten aanzien van een vergoeding staat voorop dat de dader de schade dient te vergoeden. Het slachtoffer kan zich in het strafproces voegen als benadeelde partij om de schade die het slachtoffer door het strafbare feit heeft geleden te vorderen bij de dader. Slachtoffers van loverboys hebben als slachtoffers van mensenhandel in de regel recht op gratis rechtsbijstand door een advocaat. De overheid kan een door de rechter toegewezen vergoeding van schade aan het slachtoffer innen bij de dader en slachtoffers kunnen 8 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis een voorschot krijgen op het nog te innen bedrag. Slachtoffers van opzettelijke geweldsmisdrijven die hun schade niet of nog niet op de dader hebben kunnen verhalen, kunnen daarnaast een beroep doen op het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Slachtoffers van loverboys kunnen als slachtoffer van mensenhandel in beginsel in aanmerking komen voor een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een slachtoffer kan een aanvraag indienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Afhankelijk van het letsel komen slachtoffers in aanmerking voor verschillende letselcategorieën. Slachtoffers van mensenhandel maken een gerede kans om een uitkering te krijgen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Met de uitkering kunnen slachtoffers de kosten voor het verwijderen van tatoeages/littekens betalen. De hoogte van de tegemoetkoming varieert van € 1.000 tot € 35.000, afhankelijk van de ernst van het letsel. De tegemoetkoming die het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitkeert is een ongedifferentieerd bedrag waar ook bv. de kosten voor het weghalen van een gedwongen tatoeage uit gefinancierd kunnen worden.
Indien jeugdhulpinstellingen of vrouwenopvang organisaties hulp en opvang bieden aan een slachtoffer van seksuele uitbuiting waarbij een tatoeage of brandmerk is aangebracht, wordt per individu gekeken wat er aan zorg en ondersteuning nodig en mogelijk is om de tatoeage te camoufleren of te laten verwijderen. De hulp en ondersteuning is gericht op alle gevolgen (de zichtbare en de onzichtbare) van wat zij hebben meegemaakt en in bijna alle gevallen is er sprake van trauma, maar ook kunnen er schulden zijn. Als de vrouw/het meisje de tatoeage of het brandmerk wil laten camoufleren of verwijderen is dat onderdeel van de bredere aanpak naar herstel en regie over het eigen leven. In de praktijk wordt bijvoorbeeld in sommige gevallen door tatoeëerders aangeboden de tatoeage gratis te laten camoufleren. Ook kan er gebruik gemaakt worden van mogelijkheden bij de jeugdhulpinstellingen of vrouwenopvang organisaties die hiervoor een noodpotjeof een steunfonds inzetten. Zeer incidenteel wordt een aanvraag bij Fonds Slachtofferhulp overwogen.
Op welke wijze heeft de Staatssecretaris van VWS na toezeggingen in 2014 om te spreken met zorginstellingen over het verwijderen van tatoeages van slachtoffers van loverboys, gevolg gegeven aan dit voornemen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer heeft u, nadat eerder is gesteld dat het vergoeden van verwijderen van tatoeages geen probleem zou zijn, vernomen dat het ontbreken van een medische noodzaak door het Zorginstituut Nederland wordt genoemd als reden om toch geen vergoeding toe te kennen? Hoe beoordeelt u deze argumentatie?
Dit ziet waarschijnlijk op de vraag of het verwijderen van tatoeages voor vergoeding uit de basisverzekering in aanmerking kan komen. De redenering dat dit niet het geval kan zijn is het gevolg van de regelgeving die we op dit gebied hebben. Om het verwijderen van tatoeages voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking te laten komen, is het vaststellen van de medische noodzaak van belang.
In beginsel valt het verwijderen van een tatoeage daarom alleen onder het verzekerde basispakket op het moment dat er sprake is van een medische noodzaak. Dat houdt in dat er somatische klachten van een bepaalde omvang optreden die toe te wijzen zijn aan het hebben van de tatoeage.
Ik begrijp vanuit het nieuwsartikel dat het bij deze vrouwen niet gaat om somatische klachten ten gevolge van het brandmerk, maar om de psychische klachten die zij ervaren. Psychische klachten gelden niet als indicatiecriterium bij plastisch chirurgische ingrepen, zoals het verwijderen van een tatoeage. Wel kan uiteraard psychische begeleiding aan de orde zijn vanuit de geestelijke gezondheidszorg of jeugdhulp.
Heeft u contact gehad met Zorgverzekeraars Nederland over schrijnende situaties die hierdoor kunnen ontstaan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ja, ik heb contact gehad met ZN over het verwijderen van tatoeages. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangeven, betreft het verwijderen van tatoeages en brandmerken alleen de verzekerde zorg als er sprake is van een medische indicatie. In deze gevallen zullen zorgverzekeraars de verwijdering vergoeden. Wanneer er geen medische indicatie is om de tatoeage of het brandmerk te verwijderen biedt de Zorgverzekeringswet geen mogelijkheid tot vergoeding. Als het wenselijk is om het verwijderen van tatoeages en brandmerken in dit soort situaties te vergoeden, zal een alternatieve bekostiging moeten worden gevonden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden heeft u om zo spoedig mogelijk daadwerkelijk hulp en een vergoeding voor deze vrouwen mogelijk te maken en hoe gaat u hier werk van maken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat kinderfysiotherapeuten door zorgverzekeraar Zilveren Kruis verplicht worden een scholing op het gebied van datarapportage te doen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat kinderfysiotherapeuten door zorgverzekeraar Zilveren Kruis verplicht worden een scholing op het gebied van datarapportage te doen?1
In een rapport over transparantie in de tarieven in de paramedische zorg dat onlangs is verschenen, pleit de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor meer overleg tussen zorgverzekeraars en fysiotherapeuten over kwaliteit van de zorg in de toekomst2. In een reactie aan de Tweede Kamer op dit rapport3 heb ik aangegeven dit pleidooi te onderschrijven; van belang is een dialoog tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot een gezamenlijke toekomstvisie te komen waarin passende paramedische zorg centraal moet staan.
Uit navraag bij Zilveren Kruis is mij gebleken dat de scholing op het gebied van datarapportage «Hoe gebruik ik data in de praktijk» (e-learning) op initiatief van en in samenspraak met de Stichting Keurmerk Fysiotherapie (SKF), een onafhankelijk kwaliteitsregister voor fysiotherapeuten en voor fysiotherapiepraktijken, is ontwikkeld door het Nederlands Psychoanalytisch Instituut (NPi). Dit is een gecertificeerde scholingsaanbieder in de paramedische wereld die als missie heeft: het (verder) professionaliseren van fysiotherapeuten, oefentherapeuten, ergotherapeuten en andere (paramedische) professionals in de gezondheidszorg.
Zilveren Kruis heeft met SKF gesproken over de toegevoegde waarde van de
e-learning op het toepassen van datarapportage in de dagelijkse praktijk. Ik vind het een goede ontwikkeling dat zorgverzekeraars in samenspraak met deskundige partijen in het veld in gesprek gaan over het verder verbeteren van de kwaliteit van zorg.
Het is beleid van Zilveren Kruis om de e-learning als een verplicht onderdeel op te nemen van de contractsmodule «Voortdurend verbeteren». Het is geen verplichting, maar een vrijwillige keuze voor een praktijk om deze module aan het contract toe te voegen. Dus alleen voor de praktijken die deze module afsluiten, geldt de verplichte scholing.
Wat is volgens u de toegevoegde waarde van dit soort verplichte scholingen voor de kwaliteit van de geleverde zorg?
Zilveren Kruis wil met nascholing op het gebied van dataverzameling met
fysiotherapiepraktijken die de extra module hebben afgesloten de kwaliteit van zorg verbeteren. Dataverzameling is een belangrijke pijler onder de bestuurlijke afspraken paramedische zorg 2019–2022 en partijen zijn het erover eens dat – mits goed ingezet – het verzamelen en gebruiken van relevante data in de
paramedische zorg kan leiden tot een hogere kwaliteit van zorg. Ik vind het dus positief dat zorgverzekeraars hier in overleg met de beroepsgroep stappen in zetten. Of het verplichten van specifiek deze leergang in de contractering bijdraagt aan kwaliteitsverbetering, kan ik niet beoordelen. Hierover moeten zorgverzekeraars en zorgverleners gezamenlijk afspraken maken. Wel heeft Zilveren Kruis aangegeven dat, mocht er een fysiotherapeut zijn met dermate veel kennis en ervaring dat de e-learning overduidelijk geen toegevoegde waarde heeft dit dan kenbaar gemaakt kan worden.
Vindt u het wenselijk dat zorgverleners verplicht zes uur moeten besteden aan een verplichte scholing over een onderwerp dat niet direct bijdraagt aan de kwaliteit van de zorg?
Het is geen verplichting, maar een vrijwillige keuze voor een praktijk om de module «Voortdurend Verbeteren» aan het contract toe te voegen. Er staat een opslag op het tarief tegenover als tegemoetkoming voor de extra inspanning die de praktijk levert.
Hoeveel zorguren gaan per jaar op aan scholingen die niet per se bijdragen aan betere zorgverlening?
De beroepsgroep bepaalt zelf, door inrichting van een kwaliteitsregister, hoeveel tijd fysiotherapeuten minimaal moeten besteden om naast hun bevoegdheid, hun kennis up to date te houden en competenties te onderhouden. Voor de e-learning «Hoe gebruik ik data in de praktijk» krijgen fysiotherapeuten 6 accreditatiepunten. Dat is 10% van het minimale aantal punten per jaar.
Hoe verhouden dit soort eisen vanuit zorgverzekeraars zich tot de pogingen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om de bureaucratie in de zorg terug te dringen, zoals het actieplan (Ont)Regel de Zorg?
De deelname aan deze e-learning vloeit voort uit de keuze voor een module die een opslag op het tarief geeft. De keuze voor de module is vrijwillig en er staat een financiële vergoeding tegenover. De fysiotherapeut heeft in de contract- periode 2022 – 2023 twee jaar de tijd om de e-learning te volgen. De scholing telt mee voor de herregistratie en komt er dus niet bij, maar komt in plaats van een andere scholing. Netto kost het dus geen extra tijd. Bovendien was de scholing, bij aanmelding voor 1-10-2021, gratis. Daarnaast geeft Zilveren Kruis aan dat mocht er een fysiotherapeut zijn met dermate veel kennis en ervaring dat de e-learning overduidelijk geen toegevoegde waarde heeft, dan kan dit kenbaar worden gemaakt.
Onderneemt u ook acties om de onnodige bureaucratie tegen te gaan die vanuit zorgverzekeraars aan zorgverleners wordt opgelegd? Zo ja, welke?
Met het programma [Ont]Regel de Zorg pakt VWS sinds mei 2018 samen met de zorgsector de regeldruk voor zorgprofessionals en cliënten/patiënten aan. In het kader van dit programma ben ik voortdurend in gesprek met alle betrokken partijen, waaronder nadrukkelijk ook bijvoorbeeld Zorgverzekeraars Nederland (ZN), over de afspraken die reeds gemaakt zijn om de regeldruk te verminderen en over aanvullende mogelijkheden om de regeldruk te verminderen en de rol die partijen daarin hebben. In de periode dat het programma nu loopt, zijn dankzij de gezamenlijke inzet van alle betrokken zorgverleners en partijen diverse mooie resultaten bereikt. Van ruim een kwart van de 171 actiepunten waaraan binnen het programma is of wordt gewerkt, zijn ZN dan wel de zorgverzekeraars als (een van de) trekker(s) aangemerkt. Een voorbeeld van een actiepunt dat is gerealiseerd is het beperken van de materiële controletermijn in de paramedische zorg, GGZ en farmacie. Deze actiepunten en de meest recente stand van zaken van deze actiepunten is te vinden op www.ordz.nl. Op 14 december 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het programma4.
In hoeverre mag een zorgverzekeraar dit soort dingen verplicht stellen? Op basis van welke regelgeving is dit toegestaan?
Er is geen sprake van een verplichting. De praktijk kan zelf de keuze maken om de module «Voortdurend verbeteren» aan het contract toe te voegen.
Welke eisen mag een zorgverzekeraar aan zorgverleners stellen? Kunt u hier een limitatieve opsomming van geven?
Zorgverzekeraars stellen eisen aan en maken contractuele afspraken met zorg-aanbieders om de kwaliteit van de zorg voor patiënten te borgen. Wat die kwaliteit is, bepaalt de beroepsgroep zelf. In casu houdt de beroepsgroep van fysio-therapeuten twee kwaliteitsregisters in eigen beheer bij: een register voor de individuele fysiotherapeut en een register voor de praktijk waarvan de fysio-therapeut deel uitmaakt. Daarmee heeft de beroepsgroep zelf de eisen bepaald voor registratie. Het staat zorgverzekeraar individueel vrij dit door te vertalen naar contractuele afspraken. Zo stelt Zilveren Kruis twee contractvoorwaarden aan fysiotherapeuten waarin de bevoegdheid en bekwaamheid wordt geborgd:
Daarnaast kunnen zorgverzekeraars aanvullende eisen stellen om de kwaliteit van zorg verder te verhogen. Zilveren Kruis heeft deze mogelijkheid gebruikt door bij de module «Voortdurend Verbeteren» de scholingseis te verplichten maar deze wel te koppelen aan een hoger tarief.
Het bericht ‘Geen geld voor de tandarts: 'Mondzorg moet terug in het basispakket'’ |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Geen geld voor de tandarts: «Mondzorg moet terug in het basispakket»»?1
Ik vind het van groot belang dat iedereen in Nederland toegang heeft tot goede mondzorg. Helaas kan het voorkomen dat mensen in een situatie verkeren dat dit niet het geval is. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van betrouwbare data is het moeilijk om een precieze uitspraak te doen over de hoeveelheid mensen in Nederland die puur vanwege financiën mondzorg mijden: de verschillende bronnen geven geen eenduidig beeld.
Ik wil dat er structurele informatie beschikbaar komt over de mondgezondheid van mensen in Nederland. Ik zet daarom, zoals al eerder aangekondigd, een langdurige monitor op om de mondgezondheid in Nederland te meten. In afstemming met het veld zal hiertoe een set indicatoren worden opgesteld, waarna de informatie driejaarlijks zal worden uitgevraagd. Het eerste meetmoment start in 2022. Met het verkrijgen van meer informatie over de staat van de mondgezondheid in Nederland, wordt ook de mondgezondheid onder specifieke groepen beter inzichtelijk. Op basis daarvan kan, zo nodig, aanvullend beleid worden gemaakt.
Hoe reageert u op de stelling van Dokters van de Wereld dat het niet vergoeden van de tandartszorg via het basispakket de samenleving uiteindelijk juist meer geld kost, omdat mensen bij het mijden van de tandarts andere problemen krijgen?
Het onderzoek waar Dokters van de Wereld hun stellingen op baseert, is een onderzoek waar het Radboud UMC aan heeft meegewerkt. Dit onderzoek gaat over de economische impact van ziekten aan het gebit.2 In dit onderzoek wordt berekend dat mondgezondheidsproblemen in Nederland samenhangen met een gemiddeld verlies van productiviteit van $ 209 dollar per persoon. Het onderzoek geeft zelf aan welke kanttekeningen er te plaatsen zijn tegen de gebruikte methodiek en schatting. Daarbij betreft dit niet alleen productiviteitsverlies door mondziekten vanwege uitgestelde mondzorg, maar ook het verlies van arbeidsproductiviteit van mensen die wel regelmatig naar de tandarts gaan. De daadwerkelijke economische gevolgschade van uitgestelde mondzorg is dus niet bekend.
Bent u ervan op de hoogte hoeveel Nederlanders jaarlijks trombose krijgen als gevolg van het mijden van mondzorg?
Nee, deze informatie is niet beschikbaar.
Bent u ervan op de hoogte hoeveel Nederlanders jaarlijks nierschade krijgen door de grote hoeveelheden pijnstillers die ze nodig hebben door het mijden van mondzorg?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op de niet-medische problemen die mensen krijgen door het mijden van mondzorg, zoals ontslag «omdat ze niet meer toonbaar zijn» of een lagere kans om een nieuwe baan te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat mensen nu vaak uit financiële overwegingen kiezen om een kies te laten trekken, in plaats van een wortelkanaalbehandeling te ondergaan? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het belangrijk om te voorkomen dat mensen alleen vanwege financiële redenen de keuze maken om kiezen of tanden te laten trekken, in plaats van deze te laten behandelen. Zoals al in eerdere beantwoording3 aangegeven is de basis dat volwassenen in beginsel een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de verzorging van hun gebit. Er kunnen echter (financiële) omstandigheden zijn waardoor mensen daar hulp bij nodig hebben. Gemeenten kunnen waar nodig mensen bijstaan met gemeentelijke compensatieregelingen, de gemeentepolis en bijzondere bijstand. Gemeenten hebben hiervoor ook financiële middelen via het Gemeentefonds ontvangen.
Wat is uw oordeel over de arbitraire grenzen die er in de huidige situatie bestaan, waarbij bijvoorbeeld een prothese wel wordt vergoed als mensen geen tanden of kiezen meer hebben, maar als ze twee goede hoektanden hebben niet, terwijl een prothese in dat geval zelfs beter geplaatst kan worden? Bent u bereid om het systeem zo aan te passen dat mensen in dit soort vergelijkbare gevallen in beide gevallen recht hebben op vergoeding?
In het Besluit Zorgverzekering4 is opgenomen dat alleen een (uitneembare) volledige prothese wordt vergoed. Er is niet genoemd dat men per se tandeloos moet zijn.
Stel dus dat de patiënt nog twee goede hoektanden heeft, dan kunnen deze hoektanden worden afgeslepen (na een kanaalbehandeling) tot net boven het tandvlees. Vervolgens wordt een volledige (overkappings) prothese gemaakt. De kosten voor de volledige prothese worden vergoed uit het basispakket.5
Als er in dezelfde situatie (met twee gezonde hoektanden) voor wordt gekozen om een partieel (gedeeltelijk) kunstgebit te maken rond de aanwezige hoektanden, is er geen sprake van een volledige prothese, en is er dus geen vergoeding.
De oorsprong van deze afbakening is gelegen in 1997, toen door de toenmalige Ziekenfondsraad werd geoordeeld dat de grote groep tandeloze ouderen, die niet hadden kunnen profiteren van de verbeteringen in de mondzorg, de hoge kosten van de volledige gebitsprothese vergoed zouden moeten krijgen.6
Bent u het ermee eens dat het feit dat mensen de tandarts niet kunnen betalen nooit een reden mag zijn dat zij geen toegang hebben tot mondzorg?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de verschillen tussen arm en rijk in gebitskwaliteit veel te groot zijn geworden? Zo ja, wat gaat u doen om deze verschillen uit te wissen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 vind ik het van belang dat er structurele informatie beschikbaar komt over de mondgezondheid van mensen in Nederland. Ik zet daarom een langdurige monitor op om de mondgezondheid in Nederland te meten. Op basis daarvan kan, zo nodig, aanvullend beleid worden gemaakt.
Bent u bereid om de tandarts weer op te nemen in het basispakket, zodat de hoogte van het inkomen van mensen niet langer bepalend is voor de kwaliteit van hun gebit?
Nee. Zoals eerder aangegeven is de basis dat volwassenen een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de verzorging van hun gebit. Er kunnen echter (financiële) omstandigheden zijn waardoor mensen hulp nodig hebben. Gemeenten kunnen waar nodig mensen bijstaan met gemeentelijke compensatieregelingen, de gemeentepolis en bijzondere bijstand. Helaas bieden gemeentelijke voorzieningen niet altijd een oplossing. Echter, opname in het basispakket is ook geen garantie dat iedereen wel naar de tandarts gaat: Ten tijde van het ziekenfonds gingen er jaarlijks bijna 1 miljoen mensen niet naar de tandarts.
Dit probleem kan sneller en doelgerichter worden aangepakt via lokaal maatwerk dan via het basispakket. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de beroepsverenigingen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (KNMT), de Nederlandse Vereniging voor Mondhygiënisten (NVM) en de Organisatie van Nederlandse Tandprothetici (ONT). Ik wil de komende periode samen met de beroepsverenigingen, gemeenten en zorgverzekeraars verkennen hoe we invulling kunnen geven aan een doelgerichte en specifieke aanpak.
Ik denk dan onder andere aan het voorkomen en sneller oplossen van betalingsachterstanden zorgpremie, waardoor de aanvullende zorgverzekering sneller kan worden afgesloten/hervat en oplossingen vanuit samenwerkingsverbanden van gemeenten en zorgverzekeraars, zoals de inzet van lokale maatwerkbudgetten (in combinatie met vroegsignalering).
In antwoord op eerdere vragen2 stelde u dat mondzorg na opname in het basispakket «niet per definitie toegankelijker [wordt] voor lage inkomens, omdat een groot deel van deze kostenverschuiving via het eigen risico ook weer bij de mensen zelf wordt neergelegd»; bent u het ermee eens dat het logischer is om de tandarts dan ook uit te zonderen van het eigen risico dan om mondzorg dan maar niet in het basispakket op te nemen, als het doel is om de zorg toegankelijker te maken?
Nee. Het uitzonderen van het eigen risico van mondzorg, betekent dat die kosten worden doorberekend in de premie. Daardoor betalen verzekerden alsnog. Zorg is niet gratis. Opname van mondzorg in het basispakket zonder dat het eigen risico van toepassing is kost 2,3 miljard euro per jaar. Opnemen in het basispakket én uitzonderen van het eigen risico vind ik bovendien niet logisch, omdat dat een hele dure oplossing is, terwijl de ervaring leert dat dit het probleem van mondzorgmijding niet oplost. Zoals ik heb uiteengezet in mijn antwoord op vraag 10, kan het probleem doelgerichter en doelmatiger worden aangepakt via lokaal maatwerk.
Het tweemaal betalen van eigen risico voor hetzelfde behandeltraject als gevolg van uitgestelde behandelingen door het afschalen van de reguliere zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de onderhands meegestuurde casus?1
Het betreft een casus van een patiënt die in juni 2020 een telefonisch consult met een medisch specialist heeft gehad. Daarin werd afgesproken dat de patiënt weer contact zou opnemen als hij een ingreep wilde doorzetten. Vanwege COVID-19 was de ingreep op korte termijn niet mogelijk. Uiteindelijk vond in maart 2021 alsnog de eerste ingreep plaats en als ik het goed begrijp enkele dagen later de tweede. De kosten van de eerste ingreep zijn ten laste gebracht van zijn eigen risico voor 2020, omdat het ziekenhuis in december al een vervolg-dbc had geopend. De kosten die binnen de looptijd van een dbc worden gemaakt, worden namelijk toegerekend aan de dag (en dus het kalenderjaar) waarop de dbc is geopend. De kosten van de tweede ingreep kwamen ten laste van zijn eigen risico voor 2021. Hierdoor heeft de patiënt twee jaren achter elkaar zijn eigen risico moeten aanspreken, terwijl in 2020 alleen een telefonisch consult heeft plaatsgevonden.
Het is buitengewoon vervelend dat mensen hebben moeten wachten op hun behandeling, doordat de zorg was afgeschaald. Het is fijn om te vernemen dat de ingreep voor deze patiënt inmiddels doorgang heeft kunnen vinden. Dat dit ook financiële consequenties voor hem heeft gehad, betreur ik. Ik ben ermee bekend dat het eigen risico soms ten laste komt van een ander jaar dan het jaar waarin (een groot deel van) de behandeling plaatsvindt. Dit is voor burgers erg verwarrend en zij ervaren dit ook als onrechtvaardig. Dit speelt breder dan alleen bij uitgestelde zorg tijdens deze pandemie. Naar aanleiding van Kamervragen over vergelijkbare casuïstiek, heeft toenmalig Minister Bruins de NZa om advies gevraagd.2 U hebt het advies van de NZa en mijn reactie daarop ook ontvangen.3 De NZa adviseert om het eigen risico los te koppelen van de dbc-systematiek. In mijn reactie heb ik aangegeven dat ik dat een interessante gedachte vind voor de langere termijn en dat VWS daarom in overleg met de NZa en betrokken partijen nader zal verkennen wat daarvoor de mogelijkheden en aandachtspunten zijn.
Bent u bekend met het feit dat het afschalen van de reguliere zorg als gevolg van de pandemie heeft gezorgd voor het verlengen van Diagnose Behandel Combinatie (DBC)-trajecten, waardoor mensen in veel gevallen hierdoor zowel in 2020 als in 2021 een eigen risico moeten betalen voor hetzelfde behandeltraject?
Ik ben ermee bekend dat het afschalen van reguliere zorg als gevolg van de pandemie heeft gezorgd voor het verlengen of uitstellen van behandeltrajecten. Wat daarvan de gevolgen zijn voor het eigen risico hangt af van allerlei individuele factoren. Voor mensen die hun eigen risico sowieso al vol maken, zoals een deel van de chronisch zieken, zal verlengen van een behandeltraject geen consequenties hebben voor hun eigen risico. Voor mensen die weinig andere zorgkosten hebben, mogelijk wel.
Hoe vaak is dit in de periode 2020–2021 voorgekomen?
Dat is mij niet bekend. Meer in algemene zin kan ik wel zeggen dat de NZa in het eerdergenoemde advies heeft opgenomen dat jaarlijks circa 870.000 patiënten een behandeltraject hebben dat over de kalenderjaargrens heen loopt. Bij circa 80.000 patiënten wordt het eigen risico aangesproken in het ene jaar terwijl zij zorg in een ander jaar ontvingen, deze patiënten ondervinden nadeel van de huidige systematiek van het eigen risico. Ongeveer 105.000 patiënten ondervinden juist voordeel van de systematiek, omdat zij hun eigen risico voor dat jaar al volledig hadden benut.
Bent u het ermee eens dat het oneerlijk is om mensen tweemaal een eigen risico te laten betalen voor hetzelfde behandeltraject, indien deze enkel is verlengd als gevolg van het afschalen van de reguliere zorg en zij dus geen extra zorg hebben ontvangen? Kunt u dit toelichten?
Voorop staat dat een patiënt alleen eigen risico betaalt voor de zorg die hij daadwerkelijk heeft ontvangen. Hij betaalt dus niet voor een operatie die niet heeft plaatsgevonden. Of een verzekerde financieel nadeel ondervindt van bijvoorbeeld een uitgestelde operatie is afhankelijk van de vraag hoeveel andere zorgkosten hij vorig jaar en dit jaar heeft. Als patiënten zowel in 2020 als in 2021 zorg hebben ontvangen, zullen zij in veel gevallen in beide jaren hun eigen risico aanspreken. Dat is voor deze patiënten niet anders dan voor andere patiënten die twee of meerdere jaren achter elkaar zorg ontvangen. Daarom acht ik het – naast uitvoeringstechnische uitdagingen – niet nodig om een coulanceregeling in het leven te roepen voor deze mensen.
Bent u bereid om een coulanceregeling in het leven te roepen om deze mensen te compenseren voor het feit dat zij, als gevolg van het afschalen van de reguliere zorg, twee keer een eigen risico hebben moeten betalen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
In reactie op het rapport «Eigen risico in combinatie met de dbc-systematiek»2, stelde u nader te gaan verkennen wat er voor nodig zou zijn om het eigen risico los te koppelen van de DBC-systematiek.3 Hoe staat het inmiddels met het onderzoek hiernaar?
Deze verkenning bevindt zich in een afrondende fase. Ik streef ernaar de Tweede Kamer de verkenning nog voor het zomerreces te doen toekomen.
Het Jaarverslag 2020 van de Inspectie SZW |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het Jaarverslag 2020 van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)? Wat is uw reactie op de door de Inspectie geconstateerde overtredingen in de verschillende sectoren?
De overtredingen die door de Inspectie SZW in het Jaarverslag worden geconstateerd in de verschillende sectoren herken ik. De coronapandemie heeft een grote impact gehad op de arbeidsmarkt, en dus op het werkgebied en de werkwijze van de Inspectie SZW. Zo kreeg de Inspectie SZW 7.700 coronameldingen over besmettingsrisico’s op de werkvloer. Vanwege het grote maatschappelijke belang heeft de Inspectie SZW deze meldingen opgepakt en daarop effectief geïntervenieerd. Zo is ingezet op voorkomen van besmetting op de werkvloer. Om het mogelijk te maken steviger op te kunnen treden heb ik door middel van de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 de bevoegdheden van de Inspectie SZW verruimd. De Inspectie SZW kan werkzaamheden van werkgevers stilleggen als zij in ernstige mate niet de maatregelen nemen om besmettingsrisico’s te verkleinen of voorkomen. Door de aandacht voor Covid-19 kreeg, zoals vermeld in het Jaarverslag, ook de kwetsbare positie van arbeidsmigranten meer aandacht. Zij hebben een verhoogde kans op alle arbeidsrisico’s. Een onevenredig groot deel van de coronameldingen (20%) betrof arbeidsmigranten. Afgelopen jaar is op initiatief van het kabinet het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten aangesteld, dat onder andere heeft geleid tot de oprichting van het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en COVID-19 waarin de Inspectie SZW ook is vertegenwoordigd. Ik verwacht dat dit initiatief ook een belangrijke impuls zal geven aan het verbeteren van de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten en in het bijzonder het voorkomen van Covid-19 besmettingen onder arbeidsmigranten. Verder is ook de daling in het aantal ongevalsmeldingen herkenbaar. Dit zal mede terug te leiden zijn tot het gevoerde kabinetsbeleid om zoveel mogelijk thuis te werken.
Wat is uw reactie op het feit dat bij 100% van de onderzochte werkgevers van maaltijdbezorgers overtredingen werden geconstateerd?
De Inspectie SZW houdt risicogericht en programmatisch toezicht op de naleving van arbeidswetten zoals de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag (Wml), de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Sinds 2019 besteedt de Inspectie SZW bijzondere aandacht aan de risico’s die samenhangen met maaltijdbezorging zoals arbeid door minderjarigen, arbeidsveiligheid, illegale tewerkstelling en onderbetaling. In 2020 heeft de Inspectie SZW 22 verschillende werkgevers van maaltijdbezorgers geïnspecteerd. Bij elk van deze werkgevers zijn één of meerdere overtredingen geconstateerd. Deze inspecties vonden plaats naar aanleiding van concrete meldingen over niet-naleving van arbeidswetten. Dit verklaart het handhavingspercentage van 100%.
Kunt u meer informatie geven over deze geconstateerde overtredingen? Welke overtredingen vonden er precies plaats? Welke stappen zijn er gezet naar aanleiding van deze overtredingen?
Tijdens inspecties van werkgevers van maaltijdbezorgers zijn verschillende overtredingen geconstateerd met betrekking tot oneerlijk werk en ongezond en onveilig werk, zoals onderbetaling, contante betaling, geen of onjuiste registratie van arbeidstijden, te lange werktijden, niet toegestane arbeid door minderjarigen, illegale tewerkstelling, het treffen van onvoldoende maatregelen tegen agressie en geweld en werkdruk. Naar aanleiding van deze overtredingen zijn verschillende handhavingsinstrumenten ingezet, zoals waarschuwingen en boetes. Daarbij heeft de Inspectie SZW steeds gekeken naar de feiten en omstandigheden van het specifieke geval.
Waarom vinden er volgens u zoveel overtredingen plaats in de maaltijdbezorging?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, was het handhavingspercentage zo hoog omdat dit concrete meldingen over niet-naleving van arbeidswetten betrof. Meer in algemene zin nam de vraag naar en het aanbod van maaltijdbezorging toe. Een deel van de bedrijven zoekt dan naar manieren om bezorgkosten van hun maaltijden te reduceren, bijvoorbeeld via de inzet van jongeren, vreemdelingen en zwartwerkers. De Inspectie SZW heeft dit mechanisme beschreven in de Staat van eerlijk werk 2019. Corona heeft dit verder versterkt.
Welke stappen neemt u richting de controle van werkgevers van maaltijdbezorgers nu u bekend bent met deze cijfers? Gaat de Inspectie hier nu meer op controleren?
Vanwege de aard en omvang van de arbeidsrisico’s besteedde de Inspectie SZW de afgelopen jaren aandacht aan de naleving van arbeidswetten in de maaltijdbezorging. Als gevolg van de toegenomen druk op deze sector en de vorig jaar geconstateerde overtredingen investeert de Inspectie SZW in 2021 extra hierop. Dit jaar zet de Inspectie SZW in op het versterken en verankeren van de naleving van de wet- en regelgeving door werkgevers van maaltijdbezorgers. Speciale aandacht gaat uit naar maaltijdbezorging door jeugdigen onder de 16 jaar. De Inspectie SZW zet verschillende instrumenten in om maatschappelijk effect te bereiken, zoals inspecties en een communicatiecampagne gericht op jeugdige maaltijdbezorgers. Ook wordt samengewerkt met de lokale politie en gemeente, zoals in Rotterdam, met als doel om de veiligheid van het werk van jeugdige maaltijdbezorgers te bevorderen.
Welke beleidsmogelijkheden ziet u om maaltijdbezorgers beter tegen dit soort overtredingen te beschermen?
Aanpassing van de regelgeving heeft er inmiddels toe geleid dat expliciet is opgenomen dat door jeugdigen onder de 16 jaar geen maaltijden mogen worden bezorgd op commerciële basis. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers om veilig en gezond te werken en om de wet- en regelgeving na te leven en werknemers goed voor te lichten. Ter ondersteuning van werkgevers worden verschillende instrumenten ingezet, zoals bij het in kaart brengen van de risico’s per bedrijf via de campagne Route naar RI&E.
Deelt u de mening dat de wettelijke werktijden voor 14- en 15-jarigen zijn opgesteld om deze kinderen te beschermen en daarom gehandhaafd zouden moeten worden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat werkende kinderen in de maaltijdbezorging beter beschermd worden?
Om 14- en 15-jarigen te beschermen tegen de risico’s bij maaltijdbezorging is het vanaf 1 juli 2020 expliciet verboden om kinderen onder de 16 jaar zelfstandig en op commerciële basis maaltijden te laten bezorgen. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van nieuwe regelgeving en kan bij overtreding van het verbod direct een bestuurlijke boete opleggen.
Deelt u de mening dat de werkgever moet zorgen voor een zo veilig mogelijke werkomgeving en dus ook voor de medewerkers in de maaltijdbezorging? Hoe ziet u daarop toe? Welke criteria zijn er voor de arbeidsomstandigheden van maaltijdbezorgers?
De werkgever is ervoor verantwoordelijk dat de Arbowet- en regelgeving wordt nageleefd. Hij moet aan een aantal verplichtingen voldoen om een zo veilig en gezond mogelijke arbeidssituatie te creëren voor zijn werknemers, en voor hemzelf. Dat kan onder meer door deugdelijke arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking te stellen en door goede instructie en voorlichting te geven. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om veilige, goed onderhouden vervoersmiddelen, verkeerstrainingen en verzekeringen. De branche is in gesprek over keurmerken voor bezorgrestaurants. De Inspectie SZW ziet toe op de naleving, zoals in het antwoord op vraag 5 nader is toegelicht.
Hoe zit dit met bezorgers die vanwege een schijnconstructie zzp’er zijn? Hoe komen zij aan veilig werkmateriaal?
De bepalingen van het Arbobesluit die maatregelen voor arbeidsrisico’s voorschrijven zijn ook voor zzp’ers van toepassing. In de situatie waarin een zelfstandige alleen werkt is een deel van deze regels van toepassing, namelijk alleen die regels die gaan over ernstige risico’s. Afhankelijk van het risico moet een zzp’er de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. Of de werkgever daarvoor verantwoordelijk is of de zzp’er zelf is afhankelijk van de situatie. Bij haar risicogerichte toezicht bekijkt de Inspectie SZW de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Hebben maaltijdbezorgers die zzp’ers zijn ook de mogelijkheid om een melding te doen over hun opdrachtgever bij de Inspectie SZW? Zo ja, welke misstanden melden deze zzp’ers? Zo nee, hoe worden hun klachten dan in behandeling genomen?
Bij de Inspectie SZW kan iedereen klachten en signalen melden over mogelijke overtreding van de arbeidswetten waarop de Inspectie SZW toeziet. Meldingen kunnen ook anoniem worden gedaan. Het interne proces omvat registratie, analyse en triage van meldingen. De Inspectie SZW verwijst mensen met meldingen op terreinen buiten haar eigen domein waar mogelijk door naar andere organisaties zoals vakbonden en het Juridisch Loket.
Heeft u gezien dat in Spanje maaltijdbezorgers verplicht worden om koeriers in dienst te nemen?1 Hoe kijkt u aan tegen de wetgeving die in Spanje wordt getroffen? Zou deze wetgeving ook toepasbaar zijn in Nederland?
Ik heb dit gezien. De wetgeving in Spanje lijkt ertoe te leiden dat vermoed wordt dat bepaalde vormen van platformwerk op basis van een arbeidsovereenkomst worden uitgevoerd waarbij de bewijslast bij de werkgever komt te liggen. Eerder berichtte ik uw Kamer dat vanwege specifieke kwetsbaarheden van platformwerkers het kabinet gestart is met de uitwerking van een rechtsvermoeden om te onderzoeken of en in hoeverre een rechtsvermoeden de positie van platformwerkers kan versterken.2 Daarom volg ik met interesse de ontwikkelingen in Spanje en hoe de regelgeving daar verder wordt geoperationaliseerd.
Het bericht dat een borstkankerpatiënt naaktfoto’s van zichzelf moest opsturen naar de zorgverzekeraar. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Wendy (51) moest naaktfoto’s naar zorgverzekeraar sturen: «Fout op elk niveau»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het moeten opsturen van naaktfoto’s naar je zorgverzekeraar volstrekt onacceptabel is?
Ik ben van mening dat het uitwisselen van gegevens en foto’s ten behoeve van de beoordeling (in het bijzonder wanneer het gaat om een hersteloperatie bij een borstreconstructie) met veel respect en privacy moet worden behandeld.
Daarom zouden dit soort gegevens uitgewisseld moeten worden in een beveiligde omgeving tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Hierdoor wordt de verzekerde zo min mogelijk belast. Zowel de zorgaanbieder en zorgverzekeraar hebben ook de verantwoordelijkheid om de verzekerde uit te leggen waarom een foto in het dossier wordt toegevoegd en daarbij de verzekerde te informeren hoe met deze gevoelige informatie wordt omgegaan.
Aanspraak op behandelingen van plastisch-chirurgische aard valt slechts gedeeltelijk onder de basisverzekering. Behandelingen die alleen cosmetisch van aard zijn en dus medisch gezien niet nodig zijn, zijn uitgesloten van het basispakket. Voor een behandeling van plastisch-chirurgische aard moet daarom in alle gevallen voorafgaand toestemming (een machtiging) door de zorgverzekeraar gegeven worden, zodat vastgesteld kan worden of de aanspraak op de basisverzekering terecht is.
De voorwaarden voor voorafgaande toestemming worden opgesteld door de wetenschappelijke verenigingen en vastgesteld door het Zorginstituut Nederland. Zorgverzekeraars hebben de wettelijke verplichting om vast te stellen of een vergoeding voldoet aan de voorwaarden. De precieze voorwaarden voor vergoeding van behandelingen en een limitatieve lijst van ingrepen van plastisch-chirurgische aard staan beschreven in de Werkwijzer beoordeling behandelingen van plastisch-chirurgische aard.
Zorgverzekeraars moeten kunnen onderbouwen of de gevraagde persoonsgegevens noodzakelijk zijn voor het verlenen van een machtiging.
Indien er foto’s tussen de zorgaanbieder en zorgverzekeraar worden uitgewisseld vindt dit plaats met toestemming van de patiënt en in een beveiligde omgeving. Omdat het sturen van foto’s voor de betrokkene confronterend kan zijn, is juist afgesproken om de foto’s door de behandelaar te laten maken en samen met de aanvraag voor vergoeding via VECOZO (een beveiligd platform voor het uitwisselen van aanvragen) aan een zorgverzekeraar beschikbaar te stellen.
De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor de volledigheid van de aanvraag, inclusief eventuele foto’s. Het komt echter voor dat de behandelaar deze foto’s niet met de aanvraag meestuurt. Dat ontslaat de verzekeraar niet van de plicht om de aanvraag op rechtmatigheid te controleren. Bij het ontbreken van foto’s bij de aanvraag worden foto’s bij de verzekerde opgevraagd.
De beoordeling van de aanvragen vindt plaats door medisch adviseurs die – net als artsen die de foto’s versturen – een BIG-registratie hebben.
Aansluitend daarop zijn deze medewerkers gebonden aan het medisch beroepsgeheim en kunnen zij in geval van misstappen tuchtrechtelijk worden vervolgd. Ook zijn zij – net als artsen – gehouden aan de KNMG-richtlijnen2.
Uit het artikel blijkt dat de foto’s in eerste instantie ook via de zorgaanbieder met de zorgverzekeraar zouden worden gedeeld. De patiënt heeft de zorgaanbieder verzocht om deze informatie niet met de zorgverzekeraar te delen. Vervolgens heeft de verzekeraar een incompleet dossier ontvangen en heeft de zorgverzekeraar gevraagd om de foto’s zelf te maken met als doel de verzekerde in staat te stellen om alsnog een machtiging te verkrijgen. Daarnaast is door de zorgverzekeraar als alternatief voor het versturen van foto’s aangeboden dat de medisch adviseur (BIG-geregistreerde arts) van een verzekeraar tijdens een consult de aanvraag kan beoordelen.
Kunt u zich voorstellen dat de vrouw in kwestie zich vernederd voelde en de foto’s niet wilde opsturen?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u verzekeraars duidelijk maken dat het opsturen van foto’s van het lichaam niet de bedoeling zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u de verzekeraars duidelijk maken dat beslissingen over de te volgen behandeling aan de arts en patiënt zijn en dat het niet de bedoeling is dat verzekeraars op de stoel van de behandelend arts gaan zitten, ook niet als ze artsen in dienst nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven vallen behandelingen van plastisch-chirurgische aard maar voor een beperkt deel onder de basisverzekering. Voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de zorg moet voorafgaand toestemming (een machtiging) door de zorgverzekeraar gegeven worden, waarbij deze zich baseert op de richtlijnen die opgesteld zijn door de wetenschappelijke verenigingen en door het Zorginstituut Nederland zijn vastgesteld. Deze taak van zorgverzekeraars is opgenomen in de Zorgverzekeringswet.
Het gaat bij procedures als deze niet om beoordeling van de behandeling, waardoor het niet zo is dat de zorgverzekeraar op de stoel van de arts gaat zitten. Het voorkomt wel dat er sprake is van onverzekerde zorg. En met een machtiging krijgt de verzekerde vooraf duidelijkheid over de vraag of zorgkosten worden vergoed. Hiermee wordt voorkomen dat de declaratie achteraf wordt afgekeurd en de verzekerde geconfronteerd wordt met onverwachte kosten.
Hoe bewerkstelligt u dat patiënten geen naaktfoto’s van zichzelf meer hoeven op te sturen naar de zorgverzekeraar?
Zorgverzekeraar Menzis heeft naar aanleiding van dit artikel laten weten de afspraken met zorgaanbieders opnieuw actief bij de zorgaanbieders onder de aandacht te gaan brengen. De verzekeraar onderzoekt of afspraken hierover explicieter vastgelegd moeten worden in de contracten met zorgaanbieders. Daarbij kijkt Menzis ook naar de mogelijkheid om een toestemmingsverklaring van de patiënt/verzekerde op te nemen in het aanvraagproces. Ik zal ook de andere zorgverzekeraars vragen om hun procedures rondom het uitwisselen van foto’s in het kader van machtigingen te bezien en bij zorgaanbieders actief onder de aandacht te brengen.
Sportprotheses |
|
Lisa Westerveld (GL), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat sport voor iedereen toegankelijk moet zijn, ook als je daarvoor een sportprothese moet hebben, zoals in artikel 30 lid 5 van het VN Verdrag voor de rechten van mensen met een handicap staat gespecificeerd?
Ja ik deel de mening dat sport voor iedereen toegankelijk moet zijn.
Bij welke instantie kan iemand die een sportprothese nodig heeft in principe terecht? Is dat de gemeente of de zorgverzekeraar?
De financiering van sportprotheses kan, net zoals voor alle andere hulpmiddelen, vanuit twee kaders plaats vinden. De grondslag voor een vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) moet zorginhoudelijk zijn, daarom kunnen niet alle protheses op grond van de Zvw vergoed worden en moeten mensen met een aanvraag voor een sportprothese ter bevordering van maatschappelijke participatie zich richten tot hun gemeente.
Deelt u de mening dat de verzekeraar een logische financier is van sportprotheses? Welke voor- en nadelen ziet u als sportprotheses een aanspraak binnen de Zorgverzekeringswet worden?
De zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om te bepalen of een verzekerde recht heeft op zorg en dus ook of iemand in aanmerking komt voor de vergoeding van een sportprothese.
De vraag in hoeverre iemand is aangewezen op een sportprothese wordt alleen op basis van zorginhoudelijke criteria beantwoord. Dit staat in de Zvw en is verduidelijkt in de module prothesezorg. De zorgverzekeraar toetst de aanvraag en zal op basis van gestelde criteria de aanvraag toe- of afwijzen. De kaders van de Zvw zijn uniform en voor alle uitvoerders gelijk. Het voordeel hiervan is dat met een wettelijke taak de voorziening structureel geborgd is. Het nadeel is dat het voor verzekerden soms lastig is na te gaan in welke situatie zij wel of niet in aanmerking komen voor vergoeding van zorg, voor bijvoorbeeld een prothese. Door het financieel ondersteunen van het Uniek Sporten Hulpmiddelen fonds en het project «Sporthulpmiddelen beter beschikbaar en bereikbaar» wordt eraan gewerkt om dit te verbeteren.
Heeft u een beeld van het aantal sporters dat een sportprothese of ander hulpmiddel nodig heeft om te sporten? Heeft u ook een beeld van de kosten die ermee gepaard gaan als dat allemaal vergoed zou worden? Hoeveel zouden de kosten toenemen binnen de Zorgverzekeringswet als de sportprothese een aanspraak zou worden?
Ik heb deze vraag ook gesteld aan stichting Special Heroes en Kenniscentrum Sport en Bewegen. Zij hebben op basis van cijfers over de doelgroep, sportdeelname en gebruik hulpmiddelen een berekening gemaakt zodat we een beeld hebben van het aantal hulpmiddelen dat nodig is.
De potentiële doelgroep voor sporthulpmiddelen is circa 80.000 personen. Dit cijfer is gebaseerd op de omvang van de doelgroep «mensen met een motorische beperking». Hierbij gaan we uit van een sportparticipatie van maximaal 60% (huidig cijfer is 21%), omdat het dan gelijkgetrokken wordt met mensen zonder handicap. Daarnaast is 80.000 mensen gebaseerd op die groep die bij het sporten en bewegen een hulpmiddel nodig heeft. 60% is het maximaal haalbare en kost tijd om te realiseren.
Indien alle sporthulpmiddelen vergoed zouden worden, betekent dit op termijn een kostenpost van 30 miljoen per jaar1.
Voor de vergoeding van sportprotheses via de Zorgverzekeringswet zijn de kosten geschat op 1,5 miljoen per jaar. Dit cijfer is gebaseerd op het aandeel sportprotheses in de totale potentiële vraag naar sporthulpmiddelen (dit is 4,5%).
Hoeveel sporthulpmiddelen worden er via Uniek Sporten Hulpmiddelen toegekend en hoeveel daarvan zijn sportprotheses? Hoe worden de hulpmiddelen die worden toegekend via Uniek Sporten Hulpmiddelen precies gefinancierd?
Met de middelen die beschikbaar zijn gesteld kunnen er per jaar 70 tot 80 hulpmiddelen worden versterkt, naast hetgeen verstrekt wordt door gemeenten en zorgverzekeraars. Ik heb hier geen cijfers van omdat gemeenten sporthulpmiddelen niet apart registreren. 25% hiervan gaat om sportprothesen. De hulpmiddelen worden grotendeels gefinancierd door de middelen vanuit VWS (85%), daarnaast wordt via crowdfunding gezocht naar aanvullende middelen.
Kunt u een beeld schetsen van de eigen bijdrages die nog moeten worden betaald? Hoe hoog zijn die gemiddeld? Hoeveel geld wordt er in totaal aan eigen bijdrages betaald?
Dit is 15% van het restbedrag (niet het totaalbedrag) en dus mede afhankelijk van een bijdrage via de gemeente (deze verschilt per gemeente) of zorgverzekering. De eigen bijdrage ligt nu gemiddeld rond de 1000,– euro, en loopt uiteen van 300,– tot 2000,– euro. Fonds gehandicaptensport ondersteunt mensen bij het organiseren van crowdfunding om de eigen bijdrage te realiseren.
Hoe vaak wordt er afgezien van een sporthulpmiddel na de aanvraag, wat mogelijk verband houdt met de eigen bijdrage? Zijn er signalen dat de eigen bijdrage van 15% met een maximum van € 2.000 een drempel zijn voor het verkrijgen van een sporthulpmiddel?
Het Uniek Sporten Hulmiddelen fonds is live gegaan in december 2020. De komende maanden wordt gemonitord naar het gebruik en de redenen waarom mensen gebruik maken van het fonds. Op basis van deze gegevens wordt gekeken of bijsturing nodig is. Op dit moment hebben mij nog geen signalen bereikt dat de eigen bijdrage een drempel opwerpt.
Zou het, in het kader van preventie en een gezonde leefstijl, niet beter zijn om sporthulpmiddelen beschikbaar te maken voor mensen die deze nodig hebben en willen sporten, via een van de zorgwetten? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat investeringen in sporthulpmiddelen zich 4,5 keer terugverdienen?
Bij de verschillende publieke voorzieningen heb ik me ingespannen om de beschikbaarheid van sportprotheses te verbeteren, maar ik zie ook dat er nog situaties zijn waarin de beschikbaarheid nog niet op het gewenste niveau is. Inderdaad blijkt uit het onderzoek naar de Sociaaleconomische Waarde van sport en bewegen van het Kenniscentrum Sport & Bewegen dat voor mensen met een fysieke beperking investeren in sporthulpmiddelen gemiddeld 4,5x zoveel oplevert aan sociaaleconomische baten.
Het verdient dus blijvende inspanningen om de beschikbaarheid van sporthulpmiddelen voor deze doelgroep te verbeteren. Op basis van de monitorgegevens van het Uniek Sporten Hulpmiddelenfonds die jaarlijks met ons gedeeld worden, is het goed om daar blijvend op in te zetten.
Is de Pace-Pro na de antwoorden van uw ambtsvoorganger, waaruit bleek dat deze gewoon binnen de Zorgverzekeringswet vergoed diende te worden, ook vaker daadwerkelijk vaker vergoed?1
In de antwoorden van mijn ambtsvoorganger3 is aangegeven dat indien een behandelend arts permanente bescherming van een pacemaker noodzakelijk vindt, dan zou bijvoorbeeld een Pace-Pro uit een DBC verstrekt kunnen worden. Er bereiken mij op dit moment geen signalen dat hier nog onduidelijkheid over bestaat.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Diertens om sportprotheses voor kinderen beschikbaar te stellen? Zijn alle belemmeringen in de praktijk weggenomen? Kunnen kinderen nu altijd over een sportprothese beschikken?2
In antwoord5 op de motie Diertens heb ik uw kamer laten weten dat zorgverzekeraars de wettelijke taak hebben om te bepalen of een verzekerde recht heeft op zorg en dus ook of iemand in aanmerking komt voor de vergoeding van een sportprothese. Dit geldt ook voor kinderen. En ook hier geldt dat de financiering van sportprotheses, net zoals voor alle andere hulpmiddelen, vanuit twee kaders plaats kunnen vinden. De WMO en de Zvw.
In het project «Sporthulpmiddelen beter beschikbaar en bereikbaar» wordt extra aandacht besteed aan het goed informeren van professionals voor het ondersteunen van kinderen.
Omdat ik het belangrijk vind dat alle kinderen kunnen sporten en bewegen, ondersteun ik het Uniek Sporten Hulpmiddelen fonds financieel. Als zowel de Zvw als de WMO geen oplossingen kunnen bieden, dan kunnen kinderen, maar ook volwassenen terecht bij dit fonds.
In hoeverre kunnen mensen nu al aanspraak maken op een sportprothese binnen de Zorgverzekeringswet? In hoeveel gevallen wordt deze niet vergoed en waarom niet? Heeft u een beeld van hoeveel mensen een bezwaarprocedure ingaan als de prothese niet wordt vergoed en wat de uitkomsten van die procedures zijn?
Zoals geantwoord in vraag 3 en 8 kunnen mensen op dit moment aanspraak maken op een sportprothese. De zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om te bepalen of een verzekerde recht heeft op zorg en dus ook of iemand in aanmerking komt voor de vergoeding van een sportprothese. Tegelijkertijd kent vergoeding vanuit de Zvw ook wettelijke beperkingen op basis van doelmatigheid en zorginhoudelijke criteria. Dat betekent dat aanvragen ter bevordering van de maatschappelijke participatie niet vanuit de Zvw worden vergoed, maar mensen zich in die gevallen moeten richten tot hun gemeente.
In hoeveel gevallen er momenteel niet vergoed wordt en de uitkomsten van bezwaarprocedures zijn momenteel niet inzichtelijk. Vanuit het Uniek Sporten Hulpmiddelen fonds gaat dit gemonitord worden. Op die manier krijgen we inzichtelijk waarom er bezwaar wordt gemaakt en op welke gronden dit wordt afgewezen of toegekend. In een eerdere toezegging6 die ik heb gedaan tijdens het wetgevingsoverleg van 30 november 2021 heb ik aangegeven u te informeren tijdens het wetgevingsoverleg van 2021 over de voortgang van deze zaken.
Bent u bereid om de vergoeding voor sportprothese, voor kinderen en volwassenen, geheel op te nemen in het basispakket, zodat er zo min mogelijk drempels zijn voor mensen die een sportprothese nodig hebben? Zo nee, welke strategie hanteert u om te voldoen aan het VN-verdrag voor mensen met een handicap en sport voor deze groep toegankelijk te maken?
De sportprothese behoort al tot de voorzieningen die vergoed kunnen worden vanuit de Zorgverzekeringswet, al kent het voorschrijven vanuit deze wet ook beperkingen zoals ik eerder uiteen heb gezet in mijn antwoord op vraag 11. Mede daarom heb ik geïnvesteerd in het Uniek Sporten Hulpmiddelen Fonds. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om prothesegebruikers, kinderen en volwassenen, die met een prothese willen sporten financieel te ondersteunen
Zoals u kunt lezen in de beantwoording van mijn vragen is de beschikbaarheid van sporthulpmiddelen nog niet op het gewenste niveau ondanks de inzet die wordt gepleegd zoals de genoemde trajecten. Ik wil mij blijven inzetten om de beschikbaarheid wel op het gewenste niveau te krijgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Sportbeleid van 21 juni 2021?
Ik heb getracht de antwoorden voor het debat naar u toe te sturen. Vanwege de complexiteit van het vraagstuk en de afstemming met verschillende interne en externe partijen is dit helaas niet voor 21 juni gelukt. U heeft bij deze de antwoorden voor het debat van 1 juli 2021.
Het gedrag van zorgverzekeraars inzake voorschrijven op basis van medische noodzaak |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie met betrekking tot de onderhands toegestuurde casus?1
Ik betreur het dat de patiënt veel last ervaart van de onduidelijke communicatie door zowel de zorgverzekeraar als de apotheker in kwestie. De verantwoordelijke partijen zouden zich dit aan moeten trekken. De patiënt is immers verzekerde en klant bij zorgverzekeraar en apotheker.
Wat vindt u ervan dat patiënten de dupe worden van het preferentiebeleid van zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil u er graag op wijzen dat het preferentiebeleid een bewezen instrument is om de zorg betaalbaar en voor een ieder toegankelijk te houden, ook in de toekomst. Het overgrote deel van de patiënten ervaart dan ook geen problemen met de uitvoering van dit beleid. Tegelijkertijd moet er altijd oog zijn voor patiënten die om gezondheidsredenen moeten afwijken van het preferente middel. Voor die patiënten moet het mogelijk zijn het middel te gebruiken waar ze het meeste baat bij hebben en het minste risico’s lopen.
Wat vindt u ervan dat apothekers onder druk worden gezet door zorgverzekeraars om zoveel mogelijk preferente middelen af te leveren en ze geen overeenkomst krijgen wanneer ze dit niet doen?
Ik kan niet beoordelen of hiervan sprake is. Ik weet wel dat VGZ preferente geneesmiddelen aanwijst en vastlegt in de verzekeringsvoorwaarden van haar verzekerden. Indien het gebruik van het preferente geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan vergoedt VGZ ook een niet preferent geneesmiddel. Zo is de aanspraak geregeld. VGZ verwacht van apothekers dat zij de aangewezen preferente geneesmiddelen leveren. Zij verwachten van apothekers ook dat zij, als geneesmiddelexperts, toetsen of de medische noodzaak terecht is. Als een patiënt niet eerder een preferent geneesmiddel heeft gebruikt dan is niet direct vastgesteld dat het gebruik daarvan medisch onverantwoord is.
Bij het vaststellen van het tarief van apothekers wordt rekening gehouden met de prestaties van de apotheek. Het afleveren van preferente geneesmiddelen is daar een onderdeel van. VGZ heeft een contracteergraad van 99%. Op basis van dit percentage is het niet aannemelijk dat apothekers geen overeenkomst meer krijgen.
Wat vindt u ervan dat de tarieven voor een uitgifte lager worden naarmate apothekers afwijken van de preferente middelen en dat receptvergoedingen hoger liggen als apothekers meer preferente middelen afgeven? Moet niet de werkelijke noodzaak voor medisch noodzakelijke recepten leidend zijn?
De arts besluit of er «medische noodzaak» is om een specifiek geneesmiddel voor te schrijven. Als een apotheker dit op een recept aantreft, moet die het voorgeschreven middel verstrekken. De apotheker kan overleggen met arts en patiënt als zij vanuit haar rol en expertise alternatieven kan aandragen ter heroverweging van «medische noodzaak». Op deze manier kan een passende oplossing worden gevonden voor de patiënt. Als dat niet zo is, moet de apotheker het recept met «medische noodzaak» verstrekken. Echter, in de wet is het zo geregeld dat het verstrekken van een geneesmiddel door een apotheker aan een patiënt op grond van «medische noodzaak» niet per definitie betekent dat de zorgverzekeraar het geneesmiddel vergoedt. Ik zou er voorstander van zijn dat de zorgverzekeraar er in de polisvoorwaarden rekening mee houdt dat een apotheker niet een vrije keuze heeft in het wel of niet verstrekken van recepten met «medische noodzaak». De arts en patiënt bepalen dit samen. Het verantwoordelijk stellen van deze beroepsgroep in de vorm van lagere tarieven is dan ook niet op zijn plaats.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars apothekers niet toestaan «bovengemiddeld» te weinig preferente middelen af te leveren, wat relatief is en waardoor apothekers afhankelijk zijn van collega’s en hun preferentiegraden, waardoor ze er soms pas achteraf achterkomen in welk profiel zij zitten?2
VGZ vergelijkt jaarlijks de prestaties van alle apothekers aan de hand van verschillende indicatoren. Het uitvoeren van het preferentiebeleid is één van de indicatoren. Het resultaat van deze vergelijking is dat apothekers gescoord worden ten opzichte van elkaar. Apothekers die investeren in de indicatoren komen waarschijnlijk in een hoog profiel. Bij navraag bij de apotheker in kwestie en andere apothekers is gebleken dat deze werkwijze voor hen niet altijd even duidelijk en transparant is, wat ongenoegen oplevert. Ik kan me voorstellen dat de zorgverzekeraar allereerst deze onduidelijkheid wegneemt en transparant is over de werkwijze. Zoals ik ook al in antwoord op vraag 4 heb aangegeven, is het daarnaast in het geval van recepten met «medische noodzaak» apothekers niet aan te rekenen dat er afgeweken wordt van het preferente geneesmiddel. Hiermee zouden zorgverzekeraars in hun contractering rekening moeten houden.
Wat vindt u ervan dat apothekers klem zitten tussen de belangen van de patiënt, de zorgverzekeraar en het voorschrijfgedrag van de arts?
Ik zou niet op die manier over de situatie willen spreken. Ik onderschrijf de verschillende belangen tussen partijen en dat dit soms spanning oplevert. Ik zie tegelijkertijd ook veel mogelijkheden voor die partijen om op basis van hun rol, kennis en expertise elkaar te versterken. Het is in het belang van de patiënt en de kwaliteit van de zorg dat dit gebeurt.
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraar contact zegt op te nemen met de apotheker, dit vervolgens niet doet en naar de apotheker blijft wijzen, terwijl dit het gevolg is van het preferentiebeleid van de zorgverzekeraar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb bij navraag begrepen dat de verzekeraar contact heeft gehad met de apotheker. In dat gesprek is gesproken over de afspraken die de zorgverzekeraar heeft met de apotheker en verzekerde.
Deelt u de mening dat wanneer de arts beslist dat er sprake is van medische noodzaak voor een niet-preferent middel, de zorgverzekeraar zich hieraan dient te houden en niet op de stoel van de arts moet gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het met u eens dat de zorgverzekeraar niet op de stoel van de arts moet gaan zitten. Echter, in de wet is het zo geregeld dat de zorgverzekeraars beslissen over de vergoeding van geneesmiddelen. Het verstrekken van een geneesmiddel door een apotheker aan een patiënt op grond van «medische noodzaak» betekent niet per definitie dat de zorgverzekeraar het geneesmiddel vergoedt. Hierbij spelen polisvoorwaarden een rol. Daarin kan bijvoorbeeld staan dat «medische noodzaak» op een bepaalde manier gemotiveerd moet worden voordat de zorgverzekeraar overgaat tot vergoeding. Wanneer de polisvoorwaarden geen uitsluitsel bieden, zal de zorgverzekeraar het recept met «medische noodzaak» in beginsel respecteren en het middel vergoeden alsof het wel was aangewezen. De zorgverzekeraar kan de toepassing van «medische noodzaak» dan wel controleren, maar zal met inhoudelijke argumenten of met een second opinion moeten komen om het voorgeschreven geneesmiddel niet te vergoeden.
Hoeveel denken zorgverzekeraars te kunnen besparen door middel van dit beleid?
De uitgavengroei bij extramurale geneesmiddelen is de afgelopen jaren zeer beperkt gebleven, mede dankzij het inkoopbeleid vanuit verzekeraars. Sinds 2015 is er grofweg een miljard euro op dit financiële kader bespaard. Echter, welk deel van de besparing te relateren is aan het preferentiebeleid en welk deel aan scherpe inkoopafspraken is moeilijk vast te stellen. Desalniettemin gaat het om aanzienlijke bedragen.
Deelt u de mening dat eventuele financiële besparingen die nu worden gemaakt, de uiteindelijke gezondheidskosten niet waard zijn?
Het preferentiebeleid is een belangrijk instrument in het betaalbaar houden van de zorg. Daarbij geven zorgverzekeraars het instrument zodanig vorm dat er ruimte is dat medische noodzaak goed kan worden toegepast zodat de gezondheid van de patiënt niet in het geding is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, dat is mogelijk.
Zorgverzekeraars die ALS-patiënten op oneigenlijke gronden overhevelen naar de langdurige zorg. |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars patiënten met Amyotrofe Laterale Sclerose (ALS) door hun indicatiestelling in twijfel te trekken, dwingen over te stappen naar de Wet langdurige zorg (Wlz)?
Ik ben op de hoogte van de klacht die ALS Patients Connected heeft ingediend bij de NZa. Van de NZa heb ik begrepen dat de NZa ondertussen op de klacht heeft gereageerd richting ALS Patients Connected.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars indicaties door een geaccrediteerde indicatiesteller, die voldoet aan de eisen van zorgverzekeraars, in twijfel trekken en eisen dat er een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) wordt gevraagd die aantoont dat er geen Wlz-indicatie is?
Een zorgverzekeraar kan een cliënt niet dwingen om een indicatie voor de Wlz aan te vragen. Het is juist dat er geen maximum zorgurencriterium is vastgelegd in de Zvw. Het hebben van een intensieve zorgvraag of -behoefte is op zich geen reden voor een Wlz-indicatie. De behoefte van de cliënt aan 24 uur zorg per dag in de nabijheid en dat deze behoefte blijvend is, is daarbij bepalend.
Voor de wijkverpleging (gefinancierd uit de Zvw) geldt dat de wijkverpleegkundige een indicatie en bijbehorend zorgplan opstelt. Overigens is een accreditatie voor indiceren niet verplicht. Het behoort tot de taken van de wijkverpleegkundige dat deze indicatie is opgesteld volgens de geldende beroepsnormen en dat deze indicatie voldoende en helder is onderbouwd. De wijkverpleegkundige gaat met de cliënt en zijn netwerk in gesprek wanneer de zorgbehoefte niet langer meer binnen de geldende beroepsnormen past en adviseert de cliënt dan een Wlz-indicatie aan te vragen bij het CIZ. Het CIZ fungeert als toegangspoort van de Wlz en voert de indicatiestelling op uniforme en onafhankelijke wijze uit. Voor elke cliënt vindt een individuele beoordeling plaats waarna wordt bepaald of iemand in aanmerking komt voor zorg vanuit de Wlz. Daarmee is gewaarborgd dat de toegang tot de Wlz niet onrechtmatig kan worden afgedwongen.
De Wlz is voorliggend op de Zvw. Dat betekent, dat als een cliënt een Wlz-indicatie heeft, de zorg uit de Wlz gefinancierd moet worden en niet uit de Zvw. De zorgverzekeraar heeft de wettelijke taak om de rechtmatigheid van de zorguitgaven die onder de Zvw vallen te controleren. In dat kader is het toegestaan dat een zorgverzekeraar controleert of een verzekerde een Wlz-indicatie heeft.
Volgens welke regels of wetgeving hebben zorgverzekeraars het recht dit te doen, gezien het feit dat binnen de Zorgverzekeringswet geen maximum zorgcriterium is vastgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het humaan een patiënt die zich al in de palliatieve fase bevindt te dwingen om over te stappen naar een ander zorgdomein? Zo nee, wat gaat u doen om dit voortaan te voorkomen?
Bij palliatieve zorg gaat het om zorg die gericht is op het behouden en verbeteren van de kwaliteit van leven, niet om zorg die gericht is op herstel. De zorg aan ALS-patiënten heeft een palliatief karakter. De palliatieve en palliatieve terminale fase verschillen van elkaar. Er wordt gesproken over palliatieve terminale zorg als de laatste fase voor het sterven is aangebroken. Lang niet alle zorg aan ALS-patiënten betreft palliatieve terminale zorg, gemiddeld leven ALS-patiënten drie tot vijf jaar na de diagnose. Tijdens de palliatieve fase kan er in voorkomende situaties toegang zijn tot de Wlz. Voor de palliatieve fase geldt dan ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Wanneer de palliatieve terminale fase is aangebroken, wisselen cliënten voor hun zorg niet meer van domein. Dit is bij de Hervorming Langdurige Zorg besloten om extra lasten voor de cliënt en familie in de laatste levensfase te beperken. Zvw-cliënten blijven hun zorg dan ook vanuit de Zvw ontvangen ook al zouden ze aan de toegangscriteria van de Wlz voldoen1.
Klopt het dat de zorgkosten voor deze patiënten al zijn ingecalculeerd en ten dele verdisconteerd in de berekening van de nominale zorgpremie van de zorgverzekeraars en daarnaast in de ex ante risicovereveningsberekening worden meegenomen ten laste van het Zorgverzekeringsfonds onder de noemer Meerjarige Hoge Kosten (MHK)?
Bij de berekening van de ex ante vereveningsbijdrage worden de zorgkosten die ALS-patiënten maken meegenomen. In de berekening wordt verdisconteerd dat er jaarlijks een deel van de patiënten met ALS naar de Wlz uitstroomt of overlijdt.
Klopt het dat het verschil tussen het bedrag van deze ex ante risicovereveningsberekening en het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten niet hoeft te worden terugbetaald aan het Zorgverzekeringsfonds, maar door zorgverzekeraars als winst mag worden bijgeboekt?
Het klopt dat het verschil tussen enerzijds de inkomsten van de zorgverzekeraar (de ex ante bijdrage uit het Zorgverzekeringsfonds plus de premie) en anderzijds de uitgaven (de zorgkosten) niet achteraf verrekend wordt met het Zorgverzekeringsfonds. Verrekeningen achteraf met het Zorgverzekeringsfonds worden ex post compensaties genoemd. Op dit moment geldt alleen een ex post compensatie voor dure ggz-cliënten.
Het bovengenoemde verschil kan overigens nul euro bedragen of een positief of negatief bedrag zijn. Het verschil kan dus neutraal, positief en negatief voor de zorgverzekeraar uitvallen. Bij een goed functionerende risicoverevening is het verschil voor een groep verzekerden nul euro – zo is het systeem ingericht.
De compensatie uit de risicoverevening plus de premie die de zorgverzekeraars ontvangen voor een groep verzekerden is dan gelijk aan de zorgkosten.
Bent u het ermee eens dat dit de indruk wekt dat het overhevelen van ALS-patiënten naar de Wlz door zorgverzekeraars is ingegeven door financiële overwegingen in plaats vanuit de zorgplicht? In hoeverre is dit gedrag van zorgverzekeraars volgens u te rijmen met de zorgplicht, respectievelijk de Handreiking financiering palliatieve zorg?
ALS is een vreselijke ziekte. Voorop staat dat mensen die hierdoor getroffen worden goede zorg krijgen die bij hen past. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Dat die zorg duur is, mag geen afweging zijn voor de zorgplicht. Daarnaast hebben zorgverzekeraars de wettelijke taak om de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de zorguitgaven te controleren. Vanuit die rol is het logisch dat zorgverzekeraars in sommige gevallen informeren of een Wlz aanvraag is overwogen. Ook is het toegestaan dat zorgverzekeraars controleren of er een bestaande Wlz indicatie is. Het is zorgverzekeraars (of zorgaanbieders) niet toegestaan om cliënten te dwingen een Wlz-aanvraag te doen. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, is het niet juist om te veronderstellen dat zorgverzekeraars een positief resultaat behalen op ALS-patiënten. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is het aanvragen van een Wlz-indicatie in de palliatieve terminale fase niet conform het besluit bij de Hervorming Langdurige Zorg. Dit besluit is onder andere in de Handreiking financiering palliatieve zorg beschreven.
Hoeveel winst hebben zorgverzekeraars de afgelopen jaren kunnen maken dankzij dit soort overhevelingen naar de Wlz?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid te inventariseren hoe vaak dit, niet alleen bij ALS-patiënten, voorkomt, welke zorgverzekeraars zich hier aan schuldig maken en de Kamer hierover te berichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Ik ben op de hoogte van de klacht die de vereniging ALS Patients Connected heeft ingediend bij de NZa. De NZa is een onafhankelijke toezichthouder; ik heb dus geen bemoeienis met de inhoud van de reactie van de NZa of het proces.
Ik vertrouw erop dat de NZa deze klacht op een zorgvuldige wijze afhandelt.
Van de NZa heb ik begrepen dat de NZa ondertussen op de klacht heeft gereageerd. De NZa heeft ALS Patients Connected gevraagd om de onderliggende correspondentie met zorgverzekeraars te verstrekken. De NZa zal deze correspondentie beoordelen en met ALS Patients Connected in gesprek gaan over de ervaringen die hun leden hebben gehad. Op basis van de bevindingen zal de NZa beslissen of en zo ja welke vervolgacties passend zijn. Ik zie geen reden om naast dit onderzoek van de NZa nog verder onderzoek te verrichten.
Bent u op de hoogte van de klacht die vereniging ALS Patiënts Connected heeft ingediend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza)? Bent u bereid de Nza te vragen zo spoedig mogelijk te reageren op de vraag in hoeverre zorgverzekeraars met dit gedrag buiten hun boekje gaan en hoe de Nza dit als toezichthouder voortaan kan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Onrechtmatig handelen van zorgverzekeraars aangaande de uitvoering van de Zorgverzekeringswet |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onrechtmatig handelen van zorgverzekeraars richting patiënten met Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS)?1
Het betreft hier een klacht die ALS Patients Connected heeft ingediend bij de NZa. Ik heb van de NZa vernomen dat de NZa ondertussen op deze klacht heeft gereageerd.
Wat is uw reactie op de ervaring dat zorgverzekeraars geen zin hebben in dure ALS-patiënten en zij hen op oneigenlijke gronden dwingen over te stappen naar zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz)?
ALS is een vreselijke ziekte. Voorop staat dat mensen die hierdoor getroffen worden goede zorg krijgen die bij hen past. Dat die zorg duur is, mag geen overweging zijn voor de zorgplicht. Een zorgverzekeraar kan een cliënt niet dwingen om een indicatie voor de Wlz aan te vragen. Het is juist dat er geen maximum zorgurencriterium is vastgelegd in de Zvw. Het hebben van een intensieve zorgvraag of -behoefte is op zich geen reden voor een Wlz-indicatie. De behoefte van de cliënt aan 24 uur zorg per dag in de nabijheid is daarbij bepalend.
Voor de wijkverpleging (gefinancierd uit de Zvw) geldt dat de wijkverpleegkundige een indicatie en bijbehorend zorgplan opstelt. Het behoort tot de taken van de wijkverpleegkundige dat deze indicatie is opgesteld volgens de geldende beroepsnormen en dat deze indicatie voldoende en helder is onderbouwd.
De wijkverpleegkundige gaat met de patiënt en zijn netwerk in gesprek wanneer de zorgbehoefte niet langer meer binnen de geldende beroepsnormen past en adviseert de patiënt dan een Wlz-indicatie aan te vragen bij het CIZ. Het CIZ fungeert als toegangspoort van de Wlz en voert de indicatiestelling op uniforme en onafhankelijke wijze uit. Voor elke cliënt vindt een individuele beoordeling plaats waarna wordt bepaald of iemand in aanmerking komt voor zorg vanuit de Wlz. Daarmee is gewaarborgd dat de toegang tot de Wlz niet onrechtmatig kan worden afgedwongen.
De Wlz is voorliggend op de Zvw. Dat betekent, dat als een cliënt een Wlz-indicatie heeft, de zorg uit de Wlz gefinancierd moet worden en niet uit de Zvw. De zorgverzekeraar heeft de wettelijke taak om de rechtmatigheid van de zorguitgaven die onder de Zvw vallen te controleren. In dat kader is het wel toegestaan dat een zorgverzekeraar controleert of een verzekerde een Wlz-indicatie heeft.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars stellen dat er te veel zorguren nodig zijn om gebruik te kunnen maken van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en wordt gevraagd om aan te tonen dat er geen sprake is van een Wlz-indicatie? Hoe ziet u dit in het licht dat er geen maximum zorgurencriterium is vastgelegd in de Zvw en dus op basis hiervan geen weigering kan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat voor het vragen om een aanvraag voor een Wlz-indicatie een wettelijk kader ontbreekt en dat een patiënt niet verplicht kan worden in de palliatieve fase – waar ALS-patiënten zich ten principale in bevinden – over te gaan naar een ander zorgdomein?
Bij palliatieve zorg gaat het om zorg die gericht is op de kwaliteit van leven, niet om zorg die gericht is op herstel. De zorg aan ALS-patiënten heeft een palliatief karakter. De palliatieve en palliatieve terminale fase verschillen van elkaar.
Er wordt gesproken over palliatieve terminale zorg als de laatste fase voor de dood is aangebroken. Lang niet alle zorg aan ALS-patiënten betreft palliatieve terminale zorg, gemiddeld leven ALS-patiënten drie tot vijf jaar na de diagnose. Tijdens de palliatieve fase kan er in voorkomende situaties toegang zijn tot de Wlz. Voor de palliatieve fase geldt dan ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Wanneer de palliatieve terminale fase is aangebroken, wisselen cliënten voor hun zorg niet meer van domein. Dit is bij de Hervorming Langdurige Zorg besloten om extra lasten voor de cliënt en familie in de laatste levensfase te beperken. Zvw-cliënten blijven hun zorg dan ook vanuit de Zvw ontvangen ook al zouden ze aan de toegangscriteria van de Wlz voldoen2.
Hoe ziet u deze ontwikkelingen binnen het kader van de afspraken die zijn gemaakt binnen de Handreiking financiering palliatieve zorg 2021?
De Handreiking financiering palliatieve zorg 2021 is een informatieve weergave van hetgeen is vastgelegd in het Besluit langdurige zorg en zoals onder antwoord 4 beschreven.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat zorgverzekeraars uit financiële overwegingen patiënten proberen te weren en hiermee de samenleving op kosten jagen?
Het is niet toegestaan dat zorgverzekeraars uit financiële overwegingen patiënten proberen te weren. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Wel hebben zorgverzekeraars de wettelijke taak om de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de zorguitgaven te controleren. Vanuit die rol is het logisch dat zorgverzekeraars in sommige gevallen informeren of een Wlz aanvraag is overwogen. Ook is het toegestaan dat zorgverzekeraars controleren of er een bestaande Wlz indicatie is. Het is zorgverzekeraars (of zorgaanbieders) niet toegestaan om cliënten te dwingen een Wlz-aanvraag te doen.
Wat is uw reactie op de 200 miljoen euro aan geschatte maatschappelijke schade die deze houding van zorgverzekeraars lijkt te kosten?
Bij de berekening van de ex ante vereveningsbijdrage wordt al uitgegaan dat een deel van de ALS-patiënten overgaat van de Zvw naar de Wlz. De vereveningsbijdrage wordt dus niet gebaseerd op, bijvoorbeeld, € 100 miljoen (de jaarlijkse zorgkosten van ALS-patiënten) maar op een lager bedrag, bijv. € 50 miljoen euro als de helft van de ALS-patiënten jaarlijks naar de Wlz overgaat. De resterende € 50 miljoen maken onderdeel uit van het Wlz-kader. De kosten worden dus niet dubbel geteld. Er is dus geen sprake van maatschappelijke schade.
Deelt u de mening dat het in de palliatieve fase dwingen over te gaan naar een ander zorgdomein inhumaan is, aangezien zij naast het verdriet alsook emotionele en financiële stress die gepaard gaan met hun diagnose ook in een strijd terecht komen met de zorgverzekeraar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de palliatieve fase geldt het antwoord op vraag 2 en 3. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, kan palliatieve terminale zorg uit zowel de Zvw als de Wlz worden gefinancierd. Reden daarvoor is dat patiënten in de palliatieve terminale fase niet moeten worden opgezadeld met stress over de financiering van zorg. Dus als er geen Wlz-indicatie is, dan hoeft deze niet te worden aangevraagd en wordt de palliatieve terminale zorg uit de Zvw gefinancierd. Als er wel een Wlz-indicatie is, is de Wlz voorliggend. Van belang is wel op te merken dat niet alle zorg voor ALS-patiënten palliatief terminaal is. We spreken pas van palliatieve terminalezorg als de laatste fase, vlak voor het sterven, is aangebroken.
Wat vindt u ervan, dat tegen alle gemaakte en recent herbevestigde afspraken in, de zorgverzekeraars zeer frequent de indicatie van gecertificeerde wijkverpleegkundigen naast zich neerleggen en eigenhandig het te vergoeden aantal uren zorg, vanachter hun bureau, substantieel naar beneden bijstellen?
De wijkverpleegkundige stelt een indicatie en bijbehorend zorgplan op.
Het behoort tot de taken van de wijkverpleegkundige dat deze indicatie is opgesteld volgens de geldende beroepsnormen en dat deze indicatie voldoende en helder is onderbouwd.
De zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor de vergoeding van de verzekerde zorg. De zorgverzekeraar heeft de wettelijke taak om de rechtmatigheid en doelmatigheid van de geïndiceerde zorg vast te stellen. De zorgverzekeraar kan deze wettelijke taak alleen vervullen indien de zorgverzekeraar een goed onderbouwde indicatie ontvangt. Dat is meestal het geval; de indicatie die is opgesteld door de indicerend wijkverpleegkundige kan dan probleemloos door de zorgverzekeraar worden overgenomen. Soms is echter sprake van onduidelijke of ontoereikende onderbouwing van het zorgplan of worden interventies opgenomen die bij zorg in natura niet worden vergoed. De zorgverzekeraar kijkt op basis van de verpleegkundige diagnose(s) en de gestelde doelen/resultaten, of navolgbaar is welke zorg wordt ingezet. Wanneer een zorgverzekeraar de onderbouwing onduidelijk of ontoereikend vindt, en/of twijfels heeft of de zorg wel onder de aanspraken van de Zorgverzekeringswet valt, vraagt de zorgverzekeraar in eerste instantie om aanvulling of verduidelijking aan de indicerend wijkverpleegkundige. Ik vind het belangrijk dat de zorgverzekeraar zich inspant om deze verduidelijking te vragen. De wijkverpleegkundige zal op zijn/haar beurt moeten meewerken aan het beantwoorden van de vragen over de indicatie en/of het zorgplan, zodat onduidelijkheid of twijfel weggenomen kan worden.
Er is dus geen sprake van dat zorgverzekeraars op de stoel van de wijkverpleegkundige gaan zitten. In een terugkerend overleg tussen Zorgverzekeraars Nederland en V&VN (beroepsvereniging verzorgenden en verpleegkundigen) over indicatiestelling worden stappen gezet om dit proces verder te verbeteren. Vanuit dit overleg heb ik geen signalen ontvangen over ALS-patiënten of andere patiëntgroepen.
Wat is uw reactie op het feit dat deze problematiek zich niet beperkt tot de doelgroep van ALS-patiënten maar dat ook andere patiëntengroepen hiermee te maken krijgen?
Zie antwoord vraag 9.
Wat gaat u doen om dit op te lossen en ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden?
Zie antwoord vraag 9.
Mondzorg in het basispakket |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geef ook minder rijken de kans op een goed gebit»?1
Ja
Hoe evalueert u de conclusie van Dokters van de wereld, die stellen dat de totale kosten van gebrekkige mondzorg hoger liggen dan de besparingen?
Ik beschik over onvoldoende informatie om de conclusie van Dokters van de Wereld, dat de totale kosten van gebrekkige mondzorg hoger liggen dan de besparingen, te onderschrijven. Het is bekend dat wanneer kleine gebitsproblemen niet worden opgelost, deze tot grotere gebitsproblemen kunnen leiden. Daarnaast komt de afgelopen jaren steeds meer onderzoek beschikbaar dat laat zien dat er relaties zijn tussen een ongezonde mond en andere gezondheidsproblemen. Dit betreft met name associaties tussen parodontitis enerzijds en diabetes en cardiovasculaire aandoeningen anderzijds.2 In dit verband heeft ook een onderzoek op basis van Nederlandse zorgverzekeringsdata laten zien dat er een significant effect is van parodontale behandeling op diabeteskosten.3
De meerderheid van de onderzochte studies deed daarbij geen uitspraak over causaliteit. Dit betekent overigens niet noodzakelijk dat er geen causale verbanden zijn tussen mondziekten en chronische ziekten – «absence of evidence is not evidence of absence«. Op dit moment is echter geen uitspraak te doen over welke ziektes en aandoeningen hun oorsprong kunnen hebben in een slecht verzorgde mond en dat een deel daarvan kan worden voorkomen door betere toegang tot mondzorg. Het is daarmee ook niet mogelijk om aan te geven of andere medische kosten worden bespaard door mondzorg in het pakket op te nemen. Ook voor het Zorginstituut is er op dit moment onvoldoende basis om tandheelkundige (curatieve) behandelingen te beschouwen als preventie voor medische aandoeningen.
Als mondzorg in het basispakket opgenomen zou worden, hoeveel euro extra per maand zou de premiebetaler dan kwijt zijn? Hoe groot is het verschil tussen algemene premieverhoging voor mondzorg en de gemiddelde kosten voor mondzorg in de aanvullende verzekering? Als de gemiddelde kosten voor de premiebetaler in het basispakket lager zijn dan via de aanvullende verzekering, deelt u dan de mening dat mondzorg daarmee veel toegankelijker wordt voor mensen met een laag inkomen?
In «Zorgkeuzes in Kaart» is berekend dat het uitbreiden van het basispakket met tandheelkundige zorg, een netto effect op de collectieve zorguitgaven heeft van 1,45 miljard euro per jaar. De premiebetaler zal per jaar € 15 euro extra betalen.4 Daar moeten eventuele kosten voor eigen risico bij worden opgeteld. Deze variëren per persoon, afhankelijk van of iemand het eigen risico sowieso al vol maakt. In het slechtste geval waarbij iemand veel tandheelkundige kosten maakt (> € 385) en het eigen risico volledig wordt aangesproken, betaalt diegene dat jaar € 400 voor mondzorg via het basispakket.
De premie voor het verzekeren van mondzorg in de aanvullende verzekering (AV) varieert per gekozen pakket: van losse tandmodules à € 100,– per jaar tot uitgebreide AV’s met allerlei soorten dekkingen van boven de € 500,– per jaar. Welke zorgkosten tot welk maximumbedrag (en soms ook maximumpercentage) vergoed worden, verschilt daarbij per pakket. Het is daarom niet mogelijk om iets te zeggen over de gemiddelde premiekosten van mondzorg in de AV. Op basis van declaratiedata van Vektis over 2018 kan de gemiddeld vergoede kosten voor tandheelkunde vanuit de AV worden vastgesteld op € 126 per jaar (incl. orthodontie).5 In dit bedrag zijn eventuele bijbetalingen en mondzorg die niet uit de AV werd vergoed niet meegenomen. Een andere benadering is op basis van de totale omzet van eerstelijns mondzorg: dan zou je uitkomen op gemiddelde tandheelkundige kosten van € 167 per volwassene per jaar.6
Niet iedereen heeft een AV voor mondzorg. Opname in het basispakket betekent dus vooral een kostenverschuivingvan het private naar het publieke domein. Gegeven het eigen risico, wordt mondzorg niet vanzelf toegankelijker voor alle mensen met een laag inkomen.
Welke andere manieren zijn er om de kosten van mondzorg in het basispakket op te nemen? Kunnen deze kosten eventueel ook via belastingen worden opgehaald, waardoor het opnemen van mondzorg in het basispakket niet automatisch tot een premieverhoging leidt? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) is de behoefte aan geneeskundige zorg verzekerd (art 10). Deze wordt op basis van zorginhoudelijke criteria beantwoord (art 14). Een sociale indicatie als toegang tot bepaalde zorg is gegeven de beginselen van de Zvw dus niet mogelijk. De genoemde suggestie om kosten via belastingen op te halen en aan zorgverzekeraars uit te keren zodat deze kosten niet tot een premieverhoging leiden, is ook niet mogelijk. In de Zvw is vastgelegd dat ter dekking van de Zvw-kosten evenveel inkomsten worden gegenereerd via de inkomensafhankelijke bijdrage, de nominale premie, de eigen betalingen en de rijksbijdrage kinderen samen (de zogenaamde 50/50-verdeling). Een stijging van de Zvw-kosten, als gevolg van een uitbreiding van het pakket, uit zich dus automatisch in een hogere nominale premie.
Hoeveel bespaart volgens u de opname van mondzorg in het basispakket, gegeven het feit dat problemen aan het gebit minder vaak leiden tot andere medische problematiek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke invloed kan een slecht gebit hebben op de algehele gezondheid van een verzekerde? Welke ziektes en aandoeningen kunnen hun oorsprong hebben in een slecht verzorgde mond en hoeveel kan daarvan worden voorkomen als iedereen in Nederland goede toegang heeft tot mondzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat mensen zonder tandartsverklaring in verreweg de meeste gevallen niet in aanmerking komen voor een aanvullende verzekering en dat dit dus voor mensen met mondzorgproblemen van enige omvang geen toegankelijke oplossing is? Welke oplossingen heeft u voor dit probleem?
Uit cijfers van Zorgweb blijkt, dat er in 2021 91 losse tandmodules werden aangeboden. In 14 van die gevallen (15%), met de meest uitgebreide dekkingen, golden acceptatiecriteria. Van de 170 gecombineerde aanvullende polissen (met daarin vaak ook mondzorg opgenomen) waren slechts 4 met acceptatiecriteria (2,4%). Daarnaast bieden gemeentepolissen ook vaak dekking voor tandheelkundige zorg; voor deze polissen geldt sowieso geen medische selectie. Daarnaast gold voor 10% van de losse tandmodules en 11% van de gecombineerde aanvullende polissen een wachttijd van een jaar voor specifiek orthodontie, kronen/bruggen/implantaten of gedeeltelijke prothesen. Ik deel daarom niet de analyse dat er in die zin sprake is van een toegankelijkheidsprobleem.
Klopt de inschatting van Dokters van de wereld dat ongeveer anderhalf miljoen mensen in Nederland geen toegang hebben tot mondzorg in Nederland?2 Zo nee, hoeveel mensen in Nederland hebben naar schatting volgens u geen toegang tot mondzorg en bij hoeveel mensen leidt dit tot andere medische problemen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Vanwege de beperkte beschikbaarheid van betrouwbare data is het moeilijk om een precieze uitspraak te doen over de hoeveelheid mensen in Nederland dat puur vanwege financiën mondzorg mijdt: de verschillende bronnen geven geen eenduidig beeld. Daarnaast is op dit moment überhaupt weinig structurele informatie beschikbaar omtrent de mondgezondheid van Nederlanders. Het laatste «Signalement Mondzorg», dat werd opgesteld in opdracht van het Zorginstituut, dateert uit 2013 voor volwassenen en 2018 voor de jeugd. Ik vind het van belang dat er structurele informatie beschikbaar komt over de mondgezondheid van mensen in Nederland. Ik zet daarom een langdurige monitor op om de mondgezondheid in Nederland te meten. In afstemming met het veld zal hiertoe een set indicatoren worden opgesteld, waarna de informatie driejaarlijks zal worden uitgevraagd. Het eerste meetmoment start in 2022. Met het verkrijgen van meer informatie over de staat van de mondgezondheid in Nederland, wordt ook de mondgezondheid onder specifieke groepen beter inzichtelijk. Op basis daarvan kan zo nodig aanvullend beleid worden gemaakt.
Bent u bekend met het onderzoek van Stefan Listl, waaruit blijkt dat productiviteitsverlies door gebrekkige mondzorg 3 miljard euro bedraagt in Nederland?3
Ja. In het artikel wordt geschat dat mondgezondheidsproblemen in Nederland samenhangen met een gemiddeld verlies van productiviteit van $ 209 dollar per persoon. Ook wordt beschreven dat er kanttekeningen te plaatsen zijn bij de gebruikte methodiek en schatting.
Deelt u de mening dat mondzorg in het basispakket voor een groot deel het productiviteitsverlies tegen kan gaan? Zo nee, waarom niet?
Mondziekten hebben een invloed op zowel individuen als de maatschappij. Pijn, schaamte, verminderde kwaliteit van leven en verminderde arbeidsproductiviteit kunnen zich daarbij voordoen.9 Mondgezondheid is ook zeer relevant voor integratie in de samenleving, denk aan kansen op de arbeidsmarkt. Slechte mondgezondheid kan de problematiek van mensen met sociale problemen en kwetsbare doelgroepen dus verergeren. Het onderzoek stelt echter niet dat met het toevoegen van mondzorg aan het basispakket het totaal aan productiviteitsverlies kan worden voorkomen. Ook voor zorgmijding is de vraag of hiermee het probleem wordt opgelost. Uit CBS-cijfers blijkt dat in 2018 80,3% van de Nederlanders minimaal 1 keer naar de tandarts is gegaan.
In de jaren dat de mondzorg voor verzekerden van 18 jaar of ouder nog in het ziekenfondspakket was opgenomen, was het percentage Nederlanders dat minimaal 1 keer per jaar naar de tandarts ging aanzienlijk lager. Dit percentage was in 1990 71,3% en in 1995 74,6%. De data van het CBS geven overigens geen uitsluitsel om welke redenen mensen afzien van tandartsbezoek. Uit het TNO-onderzoek «Gebit Fit» uit 2014 kwam naar voren dat individuen die niet jaarlijks naar de tandarts of mondhygiënist gaan, daar diverse redenen voor hebben. Die redenen lopen uiteen van «niet nodig om jaarlijks te gaan vanwege een goed gebit» tot «niet jaarlijks gaan vanwege financiële consequenties» of «niet gaan vanwege verstrekkende angst voor tandheelkundige behandelingen» en allerlei redenen daar tussen in.
Ik vind het daarom passender om in te zetten op lokaal (financieel) maatwerk. In dat verband heb ik u recent geïnformeerd10 over onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar de maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars kunnen nemen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen tegen te gaan. Momenteel werk ik een motie11 uit waarbij wordt verkend of na de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie eigen risico (Cer) de gewenste omslag is gemaakt naar maatwerk toegesneden op de persoonlijke situatie van de burger. Ik verwacht uw Kamer hier vóór het zomerreces over te informeren.
Ook neemt VWS, gezien de sterke samenhang tussen schuldenproblematiek en gezondheid, actief deel aan de versnelling van maatregelen uit de brede schuldenaanpak die wordt gecoördineerd door de Staatssecretaris van SZW. Zoals beschreven in mijn brief van 12 februari jongstleden12, wil ik samen met betrokken gemeenten en zorgverzekeraars verkennen op welke wijze het onderwerp «ongewenste zorgmijding» betrokken kan worden bij vroegsignalering van schulden. In het contact met mensen met beginnende betalingsachterstand kan actief worden gevraagd naar, en actiegenomen op, de situatie van ongewenste zorgmijding.
Deelt u de mening dat maatschappelijke baten, zoals verbeterde economische productiviteit en fysieke en mentale gezondheidswinst deel moeten zijn van de overweging om behandelingen al dan niet in het basispakket op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Keuzes over de inhoud en omvang van het basispakket worden genomen aan de hand van pakketcriteria.13 De pakketcriteria zijn effectiviteit, kosteneffectiviteit noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid. Bij de bepaling van effectiviteit wordt ook gekeken naar de gezondheidswinst die de behandeling oplevert voor de patiënt. Dit kan fysiek én mentaal zijn. Wanneer de kosteneffectiviteit van de behandeling wordt beschouwd, komen ook maatschappelijke kosten en baten, zoals verbeterde economische productiviteit, aan bod. Maatschappelijk baten zijn daarmee onderdeel van de overweging om behandelingen op te nemen in het basispakket.14
Het bericht ‘Slechte eigenrisicokeuzes maken de zorgverzekering duurder voor laagopgeleiden’ |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Slechte eigenrisicokeuzes maken de zorgverzekering duurder voor laagopgeleiden»?1
Het onderzoek onderstreept de bekende bevinding dat mensen met een relatief laag inkomen of laag opleidingsniveau minder geneigd zijn om voor een vrijwillig eigen risico te kiezen dan mensen met een relatief hoog inkomen of hoog opleidingsniveau. Dit vind ik niet onlogisch, want een verzekerde met een lager inkomen heeft mogelijk meer behoefte aan financiële zekerheid. De mogelijkheid dat een verzekerde bij het gebruik van zorg bijvoorbeeld 885 euro (bij een vrijwillig eigen risico van 500 euro) uit eigen zak moet betalen, maakt wellicht dat hij of zij terughoudend is om voor een vrijwillig eigen risico te kiezen.
Ik vind het belangrijk dat verzekerden goed geïnformeerd worden over het vrijwillig eigen risico. Het is daarom goed dat vergelijkingssites en zorgverzekeraars het vrijwillig eigen risico toelichten aan de hand van bijvoorbeeld keuzehulpen en rekenvoorbeelden. Daarnaast zijn er initiatieven (zoals de VoorzieningenWijzer en Poliswijzer) die verzekerden helpen bij het kiezen van de juiste zorgpolis.
Wat is uw reactie op de constatering dat er een sterke samenhang bestaat tussen de sociaaleconomische status (inkomen, opleiding) van mensen en de keuzekwaliteit en dat dus het vrijwillige eigen risico een ongelijkheidsdimensie in de zorg introduceert?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de constatering dat marktconforme voorzieningen tot een aanzienlijke ongelijkheid kunnen leiden wanneer bepaalde consumentencategorieën in dit soort omgevingen «slechtere» beslissingen nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek binnen de gedragswetenschappen laat zien dat het vermogen van consumenten om informatie te wegen en rationale keuzes te maken begrensd is. Financiële keuzes worden nogal eens onbewust, snel en intuïtief gemaakt. Deze effecten worden versterkt in situaties die gepaard gaan met stress, waardoor mensen minder goed in staat zijn om weloverwogen keuzes te maken. Bekend is dat lager opgeleiden vaker te maken hebben met financiële stress, omdat zij een grotere kans hebben om te behoren tot de groep financieel kwetsbare Nederlanders.2
Daarom is het van belang dat de keuzeomgeving en de dienstverlening zo ingericht wordt dat mensen worden geholpen bij het maken van financieel gezonde keuzes. In het Actieplan Consumentenkeuzes, dat de Minister van Financiën eind 2019, in samenwerking met Wijzer in geldzaken, is gestart (zie Kamerstuk 32 013, nr. 224) werken bijvoorbeeld de financiële sector, consumentenorganisaties en kennisinstituten samen aan de ontwikkeling van vernieuwende manieren om consumentenkeuzes te faciliteren. Recent heeft de Minister van Financiën uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan.3 Bovendien zet het kabinet in op het bevorderen van de financiële geletterdheid van burgers.
Wat is uw reactie op het feit dat van de groep mensen die een kleine kans heeft op hoge zorgkosten, met name mensen met een hoog inkomen een hoog vrijwillig eigen risico kiezen?
Verzekerden maken zelf de afweging of zij een vrijwillig eigen risico willen afsluiten. Hierbij spelen factoren als verwachte zorgkosten, maar bijvoorbeeld ook de premiekorting, de eigen financiële positie en de mate van risicoaversie een rol. Cijfers4 laten zien dat circa 13 procent van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico kiest. Het is dus niet zo dat slechts enkele verzekerden voor een vrijwillig eigen risico kiezen.
Deelt u de mening dat dit onderzoek bevestigt dat het vrijwillig eigen risico slechts enkelen ten goede komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het vrijwillig eigen risico de solidariteit in het zorgstelsel aantast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) laat zien dat iedereen per jaar 3 euro (mee)betaalt aan de verstrekte premiekortingen voor het vrijwillig eigen risico (zie Kamerstuk 29 689, nr. 1025). Dit is een zeer beperkt bedrag ten opzichte van de inkomensafhankelijke bijdrage en de jaarlijkse premie. De zorg is in Nederland namelijk in hoge mate gebaseerd op inkomens- en risicosolidariteit. Zo wordt de helft van de zorgkosten voor de curatieve zorg betaald door middel van de inkomensafhankelijk bijdrage. De andere helft bestaat uit de nominale premie en de eigen betalingen. Voor de nominale premie geldt een verbod op premiedifferentiatie. Dit betekent dat gezonde en ongezonde verzekerden dezelfde premie betalen voor hetzelfde verzekeringsproduct. De zorgtoeslag biedt verzekerden met een laag inkomen ondersteuning voor de nominale premie en het eigen risico.
Uit «Zorgkeuzes in Kaart 2020» blijkt dat door afschaffing van het vrijwillig eigen risico de zorguitgaven met afgerond 100 miljoen euro per jaar zouden stijgen, omdat verzekerden die op dit moment een vrijwillig eigen risico hebben na afschaffing meer zorg zouden gaan gebruiken.
Als het vrijwillig eigen risico niet eerlijk uitpakt, is het dan niet beter het vrijwillig eigen risico af te schaffen? Kunt u uw standpunt toelichten?
Zie antwoord vraag 6.