Klopt het dat het kabinet de doelgroep voor de AWBZ wil beperken?1
Ja, ik neem aan dat u doelt op de maatregel die het IQ-criterium voor het recht op zorg in de AWBZ aanpast. Daarnaast neemt het kabinet een aantal maatregelen, zoals de overheveling van begeleiding, om de AWBZ houdbaar te maken voor juist de meest kwetsbare doelgroepen.
Wat is het exacte doel, uitgedrukt in meetbare indicatoren? Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gehanteerd? Welk percentage van de Nederlandse bevolking moet per 1 januari 2015 vallen onder de doelgroep voor de AWBZ?
Het exacte doel is niet uitgedrukt in meetbare indicatoren. Er worden geen effect- en prestatie-indicatoren gehanteerd. AWBZ is een volksverzekering waar in beginsel elke Nederlander recht op heeft. Om voor AWBZ-zorg in aanmerking te komen, moet vervolgens worden voldaan aan de eisen, bijvoorbeeld het hebben van beperkingen en een grondslag (verstandelijke handicap, somatische beperking enz.).
Wat is het uitgangspunt (nulmeting) per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren? Hoe groot is de doelgroep voor de AWBZ uitgedrukt als percentage van de Nederlandse bevolking?
Er is geen nulmeting verricht. Op dit moment vindt een quickscan plaats naar de grootte van de (IQ>70)doelgroep en hun zorgvraag.
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de gehele Nederlandse bevolking in beginsel recht op de AWBZ.
Wat zijn de tussendoelen voor deze doelstelling op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Er zijn geen tussendoelen gesteld, anders dan in financiële zin zoals opgenomen in de financiële bijlage bij het Regeerakkoord.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar het Regeerakkoord en Gedoogakkoord 2010–2014 en naar mijn visiebrief die in het voorjaar uw Kamer zal bereiken.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Het kabinet zal binnen de reguliere cyclus verantwoording afleggen.
Afrekenbare en controleerbare kabinetsdoelen met betrekking tot het bevriezen van de doelgroep van zorgtoeslag |
|
Job Cohen (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Emile Roemer , André Rouvoet (CU), Marianne Thieme (PvdD), Femke Halsema (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het kabinet de doelgroep van de zorgtoeslag wil bevriezen?1
Het kabinet heeft budgettaire doelen gesteld; gevolg hiervan is dat de doelgroep van de zorgtoeslag niet sterk zal toenemen. In het regeerakkoord is besloten om de percentages die de hoogte van de zorgtoeslag bepalen te verhogen. Met deze maatregel wordt voorkomen dat het aantal huishoudens dat zorgtoeslag ontvangt sterk oploopt. Er staat geen doel in het regeerakkoord ten aanzien van het aantal zorgtoeslaggebruikers.
Wat is het exacte doel, uitgedrukt in meetbare indicatoren? Welk percentage van de Nederlandse bevolking moet op 1 januari 2015 recht hebben op zorgtoeslag? Welke andere prestatie-indicatoren hanteert het kabinet?
Zoals in (de Financiele Bijlage van) het Regeerakkoord is aangegeven zijn de bedragen in de Financiële bijlage leidend. Dat betekent dat de maatregel de budgettaire besparing moet realiseren zoals opgenomen in de Financiële bijlage van het Regeerakkoord.
Welk percentage van de Nederlandse bevolking heeft per 1 januari 2011 recht op zorgtoeslag? Wat zijn voor de andere prestatie-indicatoren, zoals bedoeld in vraag 2, de nulmetingen per 1 januari 2011?
Het aandeel van de bevolking dat recht heeft op zorgtoeslag in 2011 valt pas vast te stellen op basis van de belastingaangifte 2011 (in 2012).
Wat zijn de tussendoelen voor deze doelstellingen op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
De (budgettaire) doelstellingen voor 2012, 2013, 2014 en 2015 zijn vermeld in de financiële bijlage bij het regeerakkoord.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Komend jaar zal een AMVB aan de Kamer worden aangeboden (ter voorhang) waarin het kabinet het voornemen uit het regeerakkoord zal uitwerken.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Het moment waarop de AMVB wordt aangeboden is mede afhankelijk van het verloop van de besluitvorming over de Wet Uniformering Loonbegrip, waarin ook wijzigingen van de zorgtoeslag zijn voorzien. Pas na behandeling van die wet in de Tweede Kamer kan en goed tijdschema voor de AMVB worden opgesteld.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
In het regeerakkoord staan de instrumenten genoemd: de normpercentages en afbouwpercentages voor een- en meerpersoonshuishoudens.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Het kabinet zal binnen de reguliere cyclus verantwoording afleggen.
AWBZ-premies |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw definitie van «AWBZ-premie»? Is dat het bedrag dat door mensen wordt afgedragen of het bedrag dat overblijft na toepassing van een verdeelsleutel op de opbrengst van de gecombineerde heffing van de loonbelasting, inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De AWBZ-premie is het bedrag dat mensen afdragen aan de Belastingdienst en dat wordt bepaald als premiepercentage maal grondslag minus heffingskortingen.
Omdat bij de loon- en inkomensheffing sprake is van een gecombineerde heffing zonder expliciete onderverdeling naar het belastingdeel en het aandeel van de individuele premies, vindt de verdeling van de door de Belastingdienst geïnde gelden in eerste instantie plaats op basis van een geraamde verdeelsleutel. Volgens de in de Wet Financiering Sociale Verzekeringen beschreven systematiek vindt uiteindelijk een nacalculatie plaats op basis van de feitelijke aangifte- en aanslag-informatie van de Belastingdienst en wordt de definitieve verdeelsleutel vastgesteld.
Op grond van welke wettelijke bepalingen mogen heffingskortingen in mindering worden gebracht op de door de bevolking afgedragen AWBZ-premie?
De hoogte van de AWBZ-premie wordt bepaald in de Wet Financiering Sociale Verzekeringen en de Wet inkomstenbelasting 2001.
Zo bepaalt artikel 9 van de Wet financiering Sociale Verzekeringen:
Artikel 8.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt:
Kunt u een overzicht geven van de bedragen aan AWBZ-premie die jaarlijks, vanaf 1996, door de Nederlandse bevolking zijn afgedragen voordat verrekening t.b.v. de heffingskortingen heeft plaatsgevonden? Zo nee, kunt u dit overzicht dan geven inclusief de belastingvrije sommen en het arbeidskostenforfait?
Elke burger in Nederland met een inkomen betaalt inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. In het bedrag dat een individuele burger afdraagt aan de Belastingdienst – zoals dat volgt uit de aangifte Inkomstenbelasting – zijn alle heffingskortingen verrekend waar deze burger recht op heeft en een beroep op doet. De bedragen aan AWBZ-premies die de Belastingdienst ontvangt zijn dus de feitelijke AWBZ-premies. Of zoals in antwoord op vraag 1: de AWBZ-premie is het bedrag dat mensen afdragen en dat wordt bepaald als premiepercentage maal grondslag minus heffingskortingen.
Op macroniveau kan worden berekend wat de uitkomst is van het AWBZ-premiepercentage maal de grondslag. In onderstaande tabel worden deze bedragen vanaf 2001 t/m 2010 weergegeven. Tevens kan op macroniveau het totale budgettaire beslag van de heffingskortingen (= derving belasting- en premieontvangsten) worden versleuteld over de premieontvangsten volksverzekeringen en de belastingontvangsten. In onderstaande tabel worden de heffingskortingenbedragen getoond die gerelateerd kunnen worden aan de AWBZ-premieontvangsten. Ten slotte wordt de bedragen met betrekking tot de Bijdrage In de Kosten van de Kortingen (BIKK) ten behoeve van het AWBZ-fonds getoond. De BIKK compenseert voor de gevolgen van de Belastingherziening 2001 voor de premies volksverzekeringen. Zie het antwoord op vraag 5 hierna.
N.B. Vòòr 2001 bestonden er nog geen heffingskortingen en was er dus eveneens geen sprake van de BIKK. Er zijn geen tijdreeksgegevens over het budgettair beslag van belastingvrije sommen t/m 2000.
Grondslag maal premiepercentage AWBZ
19 467
20 420
25 789
28 774
29 005
heffingskortingen mbt AWBZ-premies
8 753
9 331
11 705
13 483
13 761
BIKK AWBZ
1 672
2 369
4 190
5 409
5 253
Grondslag maal premiepercentage AWBZ
27 614
27 619
28 788
30 137
30 713
heffingskortingen mbt AWBZ-premies
13 798
13 824
14 389
14 775
14 739
BIKK AWBZ
4 744
4 495
4 774
4 896
4 892
Kunt u onderstaande tabel aanvullen met de percentages van de AWBZ tot op heden en daar de bijbehorende bedragen aan toevoegen?1
Hieronder staat de gevraagde informatie.
loonbelasting
37,42%
35,11%
39,45%
41,54%
42,33%
45,35%
44,73%
41,57%
premies
62,58%
64,89%
60,55%
58,46%
57,67%
54,65%
55,27%
58,43%
AOW
47,35%
45,53%
59,33%
57,50%
57,83%
57,87%
58,01%
53,89%
ANW
6,02%
5,61%
5,18%
5,10%
4,57%
4,58%
4,55%
4,24%
AAW
20,60%
18,77%
AWBZ
26,03%
30,09%
35,49%
37,40%
37,60%
37,55%
37,44%
41,87%
inkomstenbelasting
78,64%
73,61%
89,63%
-3,28%
49,24%
-167,34%
-97,16%
-27,30%
premies
21,36%
26,39%
10,37%
103,28%
50,76%
267,34%
197,16%
127,30%
AOW
42,85%
40,62%
28,73%
71,85%
67,14%
58,92%
58,88%
54,94%
ANW
7,23%
6,70%
9,07%
3,39%
3,57%
4,46%
4,47%
4,16%
AAW
18,64%
16,75%
AWBZ
31,28%
35,93%
62,20%
24,76%
29,29%
36,62%
36,65%
40,90%
loonbelasting
40,76%
41,97%
46,76%
46,86%
48,89%
51,21%
49,79%
premies
59,24%
58,03%
53,24%
53,14%
51,11%
48,79%
50,21%
AOW
51,93%
51,73%
53,23%
54,56%
54,33%
54,60%
53,75%
ANW
4,09%
4,09%
4,21%
4,29%
3,79%
3,77%
3,84%
AAW
AWBZ
43,98%
44,18%
42,56%
41,15%
41,88%
41,63%
42,41%
inkomstenbelasting
-26,72%
7,70%
6,80%
-40,69%
-9,69%
-8,81%
-20,74%
premies
126,72%
92,30%
93,20%
140,69%
109,69%
108,81%
120,74%
AOW
52,88%
52,60%
54,07%
55,65%
55,44%
59,51%
47,59%
ANW
4,02%
4,03%
4,16%
4,18%
3,70%
3,36%
4,35%
AAW
AWBZ
43,10%
43,37%
41,77%
40,17%
40,86%
37,13%
48,06%
Kent u de antwoorden van uw voorganger, waarin hij stelt dat het nooit de bedoeling is geweest dat de Bijdrage In de Kosten van de Kortingen (BIKK) het AWBZ-fonds zou compenseren voor de totale omvang van de heffingskortingen? Sluit u zich aan bij deze beantwoording? Zo ja, hoe moet de memorie van toelichting van de Aanpassingswet Wet Inkomstenbelasting 2001 in dit verband worden verstaan?2
Het is altijd de doelstelling geweest dat de BIKK louter de premiederving zou opvangen die het gevolg is van de wijzigingen in de regelgeving die voortkwamen uit de belastingherziening 2001.
De hoogte van de BIKK is vastgelegd in de Wet Financiering Sociale Verzekeringen. De BIKK voor 2001 is bepaald als het bedrag dat in 2001 gederfd werd door de belastingherziening.
Dit blijkt duidelijk uit de memorie van toelichting van de aanpassingswet Inkomstenbelasting 2001, waarin onder 6 staat vermeld:
De hoogte in latere jaren wordt (in artikel 15 via een formule bepaalt (BIKK t = (BIKK t-1 + A x K t-1) x K t / K t-1 ) . Daarmee wordt bereikt dat de BIKK stijgt als er meer heffingskortingen (K) komen of als het aandeel (A) van de AWBZ in de eerste schijf stijgt.
Het terugvorderen van miljoenen in verband met misbruik van pgb's |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Menzis Zorgkantoor meer dan honderd persoongebonden budgetten (pgb’s) terugvordert in de regio Twente in verband met fraude, niet complete besteding en onvoldoende verantwoording van de pgb’s?1
Ja.
Klopt het bericht dat het gaat om een totaal bedrag aan terugvorderingen van miljoenen euro’s? Zou een vergelijkbare actie in andere regio’s tot een soortgelijk hoog bedrag leiden?
Menzis heeft inderdaad een vordering van enkele miljoenen op budgethouders. Het terugvorderen van niet bestede middelen is echter bestaande praktijk. Jaarlijks worden door de zorgkantoren, naar aanleiding van de verantwoording door budgethouders, niet of onjuist besteedde middelen teruggevorderd of verrekend met toekomstige budgetten. Het gaat om gemiddeld 10% van het pgb. Landelijk gaat het om ruim 200 miljoen. Bij het vaststellen van de beschikbare middelen voor het pgb (het pgb-subsidieplafond) is met dit ervaringsgegeven rekening gehouden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het uitvoeren van de motie De Vries/Wolbert2, waarin de regering wordt verzocht alles in het werk te stellen om de taken van bemiddelingsbureaus te scheiden zodat beheer, bemiddeling en het aanbieden van zorg niet meer door één bureau ka worden gedaan?
Hiermee is het vorige kabinet voortvarend aan de slag gegaan. Zoals mijn voorganger in haar brief van 12 juni 2009 (kenmerk: DLZ/CB-U-2912189) heeft aangegeven, hebben Per Saldo en stichting de Ombudsman een gedragscode voor pgb-bemiddelingsbureaus ontwikkeld waarin deze scheiding van taken is vastgelegd. Op basis van deze gedragscode is vervolgens door Per Saldo en het Keurmerkinstituut met subsidie van VWS een kwaliteitskeurmerk voor pgb-bemiddelingsbureaus ontwikkeld. Dit keurmerk is bijna klaar. Het streven is dat bemiddelingsbureaus vanaf 1 januari 2011 een aanvraag voor het keurmerk kunnen indienen. In de werkgroep fraude die mij begin volgend jaar zal adviseren, wordt bekeken of het wenselijk is dit keurmerk een wettelijke status te geven.
Wat is de stand van zaken in de ontwikkeling van het keurmerk voor bemiddelingsbureaus? Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot het uitvoeren van de motie Wolbert3, waarin de regering wordt verzocht te stimuleren dat er een keurmerk komt voor commerciële zorgaanbieders die zorg leveren die wordt betaald uit een pgb?
De stand van zaken ten aanzien van het keurmerk voor bemiddelingsbureaus heb ik uiteengezet in het antwoord op vraag 3.
Ik geef op de volgende wijze uitvoering aan de motie Wolbert.
Na overleg met Per Saldo zijn we gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat budgethouders meer baat hebben bij goede vergelijkende informatie over zorgaanbieders dan bij een keurmerk. Ik heb vervolgens aan Per Saldo subsidie verstrekt om een deel van deze keuze-informatie te ontwikkelen. De volgende drie aspecten worden uitgewerkt:
Wat is uw mening over het advies dat Menzis pgb-houders geeft om aangifte te doen wanneer zij niet de zorg ontvangen die zij nodig hebben? Herkent u zich in de uitspraak dat wettelijke uitspaken in dergelijke zaken te lang op zich laten wachten? Op welke manier kan dit effectiever worden aangepakt?
De pgb-regeling gaat ervan uit dat de budgethouder zelf verantwoordelijk is voor het inkopen van de benodigde zorg. Deze zorg dient zowel qua omvang als kwaliteit voldoende te zijn. Afspraken over de te leveren zorg worden, al dan niet met tussenkomst van een bemiddelingsbureau, vastgelegd in een overeenkomst tussen budgethouder en zorgaanbieder. Wanneer de budgethouder merkt dat de zorgaanbieder de gemaakte afspraken niet nakomt en (kwalitatief) onvoldoende zorg levert, dient deze de zorgverlener hierop aan te spreken. Ook kan de budgethouder, als deze ontevreden is over de geleverde zorg, overstappen naar een andere zorgaanbieder. Aangifte door de budgethouder is alleen dan aan de orde wanneer blijkt dat er sprake is van onrechtmatig handelen door de zorgaanbieder of bemiddelaar. Veel fraudesignalen hebben betrekking op budgethouders die zelf niet goed in staat zijn de regie over hun zorgvraag en budget te voeren.
Deze budgethouders geven de regie en het budgetbeheer uit handen en worden vervolgens het slachtoffer van praktijken van malafide pgb-bureautjes. Deze bureaus leveren nauwelijks of geen zorg en besteden het pgb aan andere zaken dan waar het voor bedoeld is. In dergelijke zaken is het doen van aangifte zeker van belang.
In zijn algemeenheid kan niet worden gesteld dat een uitspraak naar aanleiding van een aangifte te lang op zich laat wachten. De tijd die hiervoor nodig is verschilt van geval tot geval en is mede afhankelijk van de complexiteit van een zaak. In het overleg «Fraudebestrijding in de zorg», dat op initiatief van VWS periodiek bijeenkomt, is gemeld dat het Openbaar Ministerie, politie en verzekeraars werken aan een convenant om te komen tot betere stroomlijning van meldingen en aangiften van verzekeringsfraude.
Kunt u toezeggen dat u de zorgkantoren van de andere verzekeraars gaat vragen dat ook zij zich zullen toeleggen op het beter signaleren van mogelijke fraude en aangifte te doen in geval van vermoedens van fraude en het terugvorderen van teveel betaalde of niet verantwoorde zorg?
Dit is bij zorgkantoren bestaande praktijk. Het College voor Zorgverzekeringen heeft in samenspraak met de zorgkantoren een controleprotocol ontwikkeld dat met ingang van dit jaar in gebruik is genomen. Alle zorgkantoren controleren op basis van dit controleprotocol. Zij zijn daarbij alert op het zich voordoen van fraude. Wanneer fraude wordt gesignaleerd wordt het pgb stopgezet en worden de onjuist besteedde middelen teruggevorderd.
De zorgkantoren delen hun fraudesignalen onderling.
Over gemeenten die vanwege rijksbezuinigingen het mes zetten in de collectieve zorgverzekering voor mensen met lage inkomens |
|
Renske Leijten |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Vindt u het wenselijk dat gemeenten het mes dreigen te zetten in de collectieve zorgverzekering voor bijstandsgerechtigden, AOW-ers met een klein pensioen en arbeidsongeschikten vanwege de door het kabinet geplande bezuinigingen? Zo nee, bent u bereid om maatregelen te treffen tegen uitkleding van collectieve verzekeringen via gemeenten?1 Zo ja, vindt u het wenselijk dat het aantal onverzekerden en zieken zal groeien met alle maatschappelijke gevolgen van dien?
De keuze om bij de inrichting van het gemeentelijk minimabeleid al dan niet een collectieve (aanvullende) zorgverzekering aan te bieden en de afwegingen die voor de gemeente daar een rol bij spelen, is een verantwoordelijkheid die niet bij het rijk maar bij het lokale bestuur ligt.
Binnen het wettelijk kader van de Wet werk en bijstand (WWB) hebben de gemeenten de beleidsmatige én financiële verantwoordelijkheid voor het treffen van inkomensondersteunende maatregelen ten behoeve van mensen met een laag inkomen. In dit verband geeft artikel 35, zesde lid, van de WWB, de gemeenten de bevoegdheid om haar burgers een categoriale voorziening in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering aan te bieden. Artikel 18, vijfde lid, van de Zorgverzekeringswet biedt de gemeente deze mogelijkheid voor de basispolis.
Overigens heeft BS&F aangegeven dat het niet de verwachting is dat per 1 januari 2011 ingrijpende veranderingen zullen worden doorgevoerd. BS&F is een bedrijf dat voor 300 gemeenten met zorgverzekeraars over inhoud en prijs van de contracten onderhandelt. Zij adviseren gemeenten over concrete mogelijkheden om de maatschappelijke positie van minima te verbeteren door hun gezondheid te bevorderen. In de besprekingen over nieuwe polissen die nu worden gevoerd met zorgverzekeraars zijn uiteindelijk geen sterk afwijkende wensen naar voren gekomen. Wel heeft BS&F aangegeven dat enkele gemeenten hun bijdrage zullen beperken.
Ik wil erop wijzen dat het, ongeacht de keuze van een gemeente om wel of geen collectieve verzekering aan te bieden, de eigen verantwoordelijkheid van mensen blijft om zich te verzekeren.
Hoeveel extra premie of hogere eigen bijdragen voor ziektekosten zullen mensen met een laag inkomen betalen bovenop de reguliere tariefstijgingen bij het schrappen van collectieve regelingen? Wat betekent dit voor de koopkracht van de mensen met de laagste inkomens? Wat levert de bezuiniging op collectieve zorgverzekeringen bij gemeenten in totaal op en wat zal het de samenleving kosten?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, is het aan gemeenten om hun armoedebeleid vorm te geven en wel of geen collectieve aanvullende ziektekostenverzekering aan te bieden. Gemeenten hebben daarbij ook geen rapportageverplichting over het aanbieden van een collectieve zorgverzekering en hoe die verzekering is vorm gegeven. Daarover is geen landelijke informatie beschikbaar.
Op grond van de Zorgverzekeringswet kunnen verzekeraars op de nominale premie voor de basisverzekering een korting (van maximaal 10%) verlenen. Tevens kunnen gemeenten binnen de collectieve zorgverzekering een korting bedingen op de aanvullende verzekering. BS&F geeft aan dat bij de gemeenten voor wie zij bemiddelen het premievoordeel per deelnemer aan de collectieve zorgverzekering kan oplopen tot 230 euro per jaar.
Als een gemeente besluit om niet langer van haar bevoegdheid ex artikel 35, zesde lid, van de WWB inzake het aanbieden van een collectieve zorgverzekering, gebruik te maken, betekent dat niet dat de belanghebbende daarmee voor wat betreft medische kosten geen recht meer op financiële inkomensondersteuning door de gemeente zou hebben. Immers een dergelijk besluit van de gemeente laat onverlet dat de belanghebbende een individueel beroep op de bijzondere bijstand kan doen. De gemeente is in dat geval gehouden om – gelet op de bijzondere omstandigheden van het individuele situatie – maatwerk te verlenen. Op deze manier blijft het vergoeden van individuele noodzakelijke medische kosten die niet door een andere passende en toereikende voorliggende voorziening (zoals de zorgverzekering in combinatie met de zorgtoeslag) worden gedekt, mogelijk.
De effecten op de koopkracht in geval een gemeente besluit niet langer een collectieve zorgverzekering aan te bieden zal van persoon tot persoon verschillen.
Deze effecten hangen onder andere af van welke basisverzekering iemand afsluit. Ook kan ervoor gekozen worden om geen, of een beperktere, aanvullende verzekering af te sluiten, waarbij mogelijk bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor niet-verzekerde medische kosten.
De keuze om bij de inrichting van het gemeentelijk minimabeleid al dan niet een collectieve zorgverzekering aan te bieden is, is een verantwoordelijkheid die niet bij het rijk maar bij het lokale bestuur ligt. Hierbij zullen gemeenten zelf de afweging moeten maken hoe de kosten van een collectieve zorgverzekering zich verhouden tot de baten, waaronder mogelijke besparingen op bijzondere bijstand voor niet-verzekerde medische kosten.
De inschatting van Divosa is overigens dat als gemeenten hun minimabeleid heroverwegen ze niet zo snel zullen besluiten om fors te bezuinigen op de collectieve zorgverzekering.
Is het waar dat er momenteel 400 000 volwassenen en 100 000 kinderen gebruik maken van de collectieve zorgverzekering en dus een half miljoen Nederlanders geraakt zullen worden wanneer de bezuinigingen doorgaan?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, is het aan gemeenten om hun armoedebeleid vorm te geven. De middelen voor de armoederegelingen zijn ongeoormerkt en de gemeente heeft vooralsnog de vrijheid om zelf te bepalen welke groepen mensen recht hebben op welke regeling.
Gemeenten hebben daarbij ook geen rapportageverplichting over het aanbieden van een collectieve zorgverzekering. Daarover is geen landelijke informatie beschikbaar.
Uitgaande van cijfers van BS&F kan worden afgeleid dat het landelijk om ongeveer 600 000 mensen zal gaan (inclusief kinderen) die gebruik maken van de collectieve zorgverzekering. Als eerder aangeduid, zijn er overigens geen indicaties dat gemeenten hun beleid met betrekking tot collectieve verzekeringen op korte termijn aan het herzien zijn, en dat dus deze aantallen mensen te maken krijgen met het vervallen van gemeentelijke collectieve zorgverzekeringen.
Steekproefsgewijze informatie over het aantal gemeenten dat een collectieve ziektekostenverzekering beschikbaar stelt, ontvangt u in 2010 op basis van een onderzoek van de Inspectie Werk en Inkomen naar armoedebestrijding.
Hoeveel gemeenten hebben een collectieve zorgverzekering voor mensen met een inkomen boven de 110% van de bijstandsnorm? Hoeveel mensen boven de 110% van de bijstandsnorm maken gebruik van deze regeling?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat de drempel voor het aanvullende pakket (onder andere tandzorg en fysiotherapie) voor mensen met een laag inkomen wordt verhoogd? Is de toegankelijkheid voor de aanvullende zorgverzekering in het geding? Kunt u dit toelichten?
Zoals reeds bij vraag 1 is geantwoord, geeft artikel 35, zesde lid, van de WWB, de gemeenten de bevoegdheid om haar burgers een categoriale voorziening in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering aan te bieden. De keuze om bij de inrichting van het gemeentelijk minimabeleid al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken, en de afwegingen die voor de gemeente daar een rol bij spelen, is een verantwoordelijkheid die niet bij het rijk maar bij het lokale bestuur ligt.
Deelt u de mening dat niet bezuinigd moet worden op mensen die part nog deel hebben aan de crisis en toch al geen cent te makken hebben, maar de veroorzakers van de crisis moeten bijdragen aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën?
Het kabinet kiest voor maatregelen die eraan bijdragen dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving. Het meedoen in de maatschappij is van groot belang. Zelfredzaamheid en sociale inclusie vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De economische crisis en omvangrijke begrotingstekorten maken een sanering van de overheidsfinanciën noodzakelijk. Armoedebeleid en schuldhulpverlening moeten zijn gericht op begeleiding naar en bevestiging van economische zelfstandigheid.
De AWBZ thuiszorg in het buitenland |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht over de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) thuiszorg in het buitenland?1
Ja.
Op welke wijze wordt «het recht op zorg» dat bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) wordt afgegeven «verzilverd» in het buitenland? Op welke wijze wordt de kwaliteit van zorg gewaarborgd en gecontroleerd; zowel binnen de Europese Unie (EU) als buiten de EU?
Een aanspraak op AWBZ-zorg kan in het buitenland alleen worden geleverd als dat gebeurt door een toegelaten zorginstelling of een instelling die meedraait in het zorgstelsel van het betreffende land.
Wie naar het buitenland gaat voor AWBZ-zorg kan de kosten van de zorg geheel of gedeeltelijk vergoed krijgen. Een verzekerde met een CIZ-indicatiebesluit voor persoonlijke verzorging kan deze extramurale zorg in een andere EU/EER-lidstaat krijgen zonder toestemming van de verzekeraar. Voor intramurale zorg in een andere lidstaat is wel toestemming nodig. De verzekeraar moet dan hebben vastgesteld dat de verzekerde deze zorg nodig heeft en kan toestemming geven. De toestemming kan niet worden geweigerd als de zorg, gelet op de gezondheidstoestand van de verzekerde en het waarschijnlijke ziekteverloop, niet binnen een aanvaardbare termijn in Nederland kan worden verleend.
Voor zorg buiten de lidstaten, zowel extra- als intramuraal, is altijd toestemming nodig van de verzekeraar.
Opname voor AWBZ-zorg in het buitenland kan alleen tijdelijk zijn. De AWBZ is immers een volksverzekering voor ingezetenen van Nederland. Iemand die permanent in een buitenlandse instelling verblijft, is niet langer Nederlands ingezetene en op gegeven moment niet langer AWBZ-verzekerd.
Het is in eerste instantie de keuze van de verzekerde om de zorg in het buitenland te halen. Waar toestemming van de zorgverzekeraar nodig is voor het verkrijgen van zorg in het buitenland, zal de verzekerde aan zijn verzekeraar kunnen vragen hem te voorzien van goede voorlichting over de kwaliteit van zorg in de instellingen waar hij terecht zou kunnen. Voor zover zorgverzekeraars een overeenkomst sluiten met instellingen in het buitenland voor het leveren van zorg aan hun verzekerden, is het aan de verzekeraar om zich ervan te vergewissen of de zorg die wordt geleverd en waarvoor hij moet betalen, van goede kwaliteit is.
De eis dat het moet gaan om een instelling die meedraait in het zorgstelsel van het betreffende land is door de wetgever waarborg geacht voor zorg van voldoende kwaliteit. Het gaat om de kwaliteit van gezondheidszorg in het betreffende land en het is aan dat land om daarover regels te stellen. Binnen de EU/EER dienen de lidstaten de kwaliteitseisen die andere lidstaten aan de daar gevestigde instellingen stellen, te respecteren.
Is het inderdaad mogelijk om AWBZ-zorg in het buitenland te leveren, en is er verschil tussen EU-en niet-EU landen? Zo ja, wie komen ervoor in aanmerking?
Op grond van de huidige regelgeving (AWBZ en lagere regelgeving) is het mogelijk om aan mensen die AWBZ-verzekerd zijn, zorg ten laste van de AWBZ in het buitenland te leveren. Dat is het gevolg van de omstandigheid dat AWBZ-verzekerden zich overal ter wereld kunnen bevinden. De AWBZ voorziet in beginsel in «een recht op zorg» (in natura). De lagere regelgeving voorziet echter ook in de mogelijkheid een vergoeding voor de kosten van zorg te geven.
Een AWBZ-verzekerde die in het buitenland is, heeft recht op vergoeding van zorg die vergelijkbaar is met een AWBZ-aanspraak, onder aftrek van eigen bijdragen. In de regelgeving wordt onderscheid gemaakt tussen EU/EER-lidstaten en andere landen. Dit vloeit voort uit jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie.
Deelt u de mening dat er ook gekeken moet worden naar levering van AWBZ-zorg in het buitenland, nu binnen ons eigen land maatregelen genomen worden om de sterke groei van de AWBZ af te remmen? Zo ja, op welke manier gaat u dat realiseren?
Op 29 september 2009 heeft mijn ambtsvoorganger het wetsvoorstel Wet AWBZ-zorg buitenland (Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wet toelating zorg-instellingen in verband met het regelen van de voorwaarden voor aanspraken op langdurige zorg buiten Nederland en de financiering van deze aanspraken; nr. 32 154) aan de Tweede Kamer aangeboden. De Nota naar aanleiding van het verslag is op 18 februari 2010 aan uw Kamer gezonden. Het wetsvoorstel wacht sindsdien op plenaire behandeling.
Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de AWBZ-zorg in Nederland verkregen moet worden, en niet in het buitenland. Tot op heden zijn de mogelijkheden om naar het buitenland te gaan voor het inroepen van AWBZ-zorg vrijwel onbeperkt. Het wetsvoorstel beoogt dit in te perken. In dit wetsvoorstel wordt contracteren van AWBZ-zorg buiten de EU/EER niet langer toegestaan. Binnen de EU/EER kan dit, gelet op de vrijverkeersbepalingen van het EG-verdrag, niet ingeperkt worden.
In uitzonderingsgevallen kan nog wel wereldwijd AWBZ-zorg worden ingeroepen:
Wat is het bedrag dat jaarlijks wordt gespendeerd voor AWBZ-gelden binnen de EU en buiten de EU? Wordt dit bedrag afgestemd en omgezet naar de reële kosten die gelden in het betreffende land?
Het College voor Zorgverzekeringen ontvangt van de AWBZ-verzekeraars jaarlijks een opgave van de AWBZ-kosten bij wonen en tijdelijk verblijf van AWBZ-verzekerden in het buitenland. In 2007 was dit circa € 7 miljoen, in 2008 € 3 miljoen en in 2009 € 1,3 miljoen. De daling is een gevolg van het overhevelen van de curatieve GGZ vanuit de AWBZ naar de Zvw.
Bij tijdelijk verblijf gaat het onder andere om mensen die in Nederland wonen en een indicatie hebben gekregen van het CIZ en (bijvoorbeeld) in Spanje overwinteren. Zij hebben in Spanje recht op vergoeding van de kosten van die AWBZ-zorg en kunnen hun verzekeraar verzoeken om vergoeding van de gemaakte kosten. Een andere groep betreft in het buitenland wonende AWBZ-verzekerden, zoals grensarbeiders en uitgezonden Nederlandse ambtenaren en hun gezinsleden. Zij zijn verzekerd ingevolge de AWBZ. Ook zij kunnen hun Nederlandse zorgverzekeraar verzoeken om vergoeding van de kosten van AWBZ- zorg die in het woonland is verleend. Voor deze zorg wordt afgerekend op basis van werkelijk gemaakte kosten. Het CVZ toetst aan de hand van richtlijnen of de gemaakte kosten aanvaardbaar zijn.
Het verzaken van de acceptatieplicht door verzekeraars |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wist u van het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar verzekeraars, waarvan zij vermoedt dat ze in 2009 zich niet gehouden hebben aan de acceptatieplicht in de Zorgverzekeringswet (Zvw)? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ja ik wist van dit onderzoek, de NZa heeft dit onderzoek aangekondigd in het Samenvattend rapport Rechtmatigheid uitvoering Zorgverzekeringswet 2009.
Erkent u dat de acceptatieplicht een cruciaal onderdeel is van de Zorgverzekeringswet?
De acceptatieplicht is, als spiegelbeeld van de verzekeringsplicht, een wezenlijk onderdeel van de Zorgverzekeringswet.
Welke verzekeraars worden onderzocht? Deelt u de mening dat verzekeraars die de acceptatieplicht schenden met naam en toenaam genoemd dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet op de hoogte welke zorgverzekeraars worden onderzocht. Indien er daadwerkelijk sprake is van het schenden van de acceptatieplicht kan de NZa op grond van artikel 78 van de Wet markordening gezondheidszorg overgaan tot het openbaar maken van deze schending. Voorwaarde hiervoor is echter wel dat er eerst een aanwijzing is gegeven en deze niet is opgevolgd. Of het openbaar maken voor een dergelijke schending de meest aangewezen sanctie is, is aan de NZa. Er wordt nu eerst onderzocht of de acceptatieplicht daadwerkelijk is geschonden.
Erkent u dat het goed is wanneer de NZa niet alleen onderzoekt wie de acceptatieplicht hebben genegeerd, maar ook wat de motieven zijn van het schenden van de acceptatieplicht? Zo ja, gaat de NZa dit ook onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De NZa is op dit moment bezig met het onderzoeken of de acceptatieplicht is geschonden. Indien dat het geval is, zal de NZa zeker de aard van deze schending in kaart brengen alvorens zich de bezinnen op een eventuele sanctie.
Bent u bereid (te laten) onderzoeken of het zo is dat het systeem voor risicoverevening niet goed werkt en dat zorgverzekeraars daarom sommige risicoverzekerden mijden? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de afgelopen tijd diverse onderzoeken naar de werking van het systeem van risicoverevening uit laten voeren. Met name de internationale evaluatie en een onderzoek dat zich richt op het risico tot risicoselectie na afbouw van macronacalculatie zullen inzicht geven in de gedragsprikkels die zorgverzekeraars ervaren met betrekking tot negatieve risicoselectie.
In het najaar, als alle onderzoeken afgerond zijn, zal ik u van de uitkomsten van deze onderzoeken op de hoogte stellen.
Bent u bereid (te laten) onderzoeken of het zo is dat de maatregelen genomen zijn om wanbetaling tegen te gaan onvoldoende zijn voor de zorgverzekeraar? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tijdens de parlementaire behandeling van de wanbetalerswet2 heb ik toegezegd het parlement voor het einde van 2010 te informeren over de uitvoering van de wet voor de verzekerden die op het moment van inwerkingtreding van de wet al een premieachterstand hadden van meer dan zes maanden (het stuwmeer). Daarnaast is in de VWS-verzekerdenmonitor 20103 toegezegd te bezien in hoeverre nadere maatregelen voor eventuele recidiverende wanbetalers wenselijk zijn. Verder is in de pandrechtbrief van 2 juli 20104 toegezegd de effecten van het incassobeleid te onderzoeken.
Op dit moment tref ik voorbereidingen voor het uitvoeren van een evaluatie, waarbij de doelstellingen van de wet zullen worden getoetst aan de uitvoeringspraktijk. Daarbij wordt ook onderzocht of de maatregelen die genomen zijn om wanbetaling tegen te gaan, voor de zorgverzekeraar voldoende zijn.
Aan de hand van deze evaluatie zal ik het parlement informeren over de uitkomsten van de evaluatie en de beleidsmatige consequenties die daaruit mogelijkerwijs zullen voortvloeien. In december 2010 zal ik u tussentijds informeren over de verwerking van het stuwmeer.
Is bekend om hoeveel mensen het gaat die door het schenden van de acceptatieplicht niet bij een verzekeraar terecht konden? Zijn deze mensen uiteindelijk wel ergens aangenomen, of zitten zij nog zonder verzekering?
Op dit moment is de NZa aan het onderzoeken of er sprake is van het schenden van de acceptatieplicht, de aard en omvang hiervan zal uit dit onderzoek naar voren komen. Wel is duidelijk dat de signalen die de NZa heeft ontvangen, alleen betrekking hebben op mensen met een betalingsachterstand bij een andere zorgverzekeraar. Op grond van artikel 8a van de Zorgverzekeringswet mag een verzekerde deze verzekering niet opzeggen. De eventuele schending van de acceptatieplicht heeft betrekking op het afsluiten van een tweede verzekering voor de groep mensen die reeds verzekerd waren, maar een betalingsachterstand hebben. Van het uitsluiten van mensen voor een zorgverzekering is dus geen sprake.
In welke mate is de groep die geweigerd wordt overeenkomstig aan de groepen die onverzekerd zijn? Zit hier een verband?
Voor dit antwoord verwijs ik naar mijn antwoord bij de vorige vraag.
Bent u van mening dat het niet naleven van de acceptatieplicht door verzekeraars een reden moet zijn voor het kwijtschelden van de boete wegens het onverzekerd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onder de huidige regelgeving krijgt een verzekeringsplichtige die zich te laat verzekert een boete opgelegd. Op dit moment ligt er een wetsvoorstel «opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering» (Kamerstukken I 2009/10, 32 150, A) voor behandeling in de Eerste Kamer waarmee het huidige boeteregiem vervalt. Een boete over een onverzekerde periode is dan niet meer aan de orde; het kwijtschelden van die boete bij te late aanmelding is dan niet meer relevant.
Wel is en blijft het naleven van de acceptatieplicht door zorgverzekeraars een cruciaal onderdeel van de Zorgverzekeringswet. Dat is tevens een belangrijk punt van toezicht. Zoals ik hiervoor reeds heb opgemerkt doet de NZa thans nader onderzoek of er sprake is van schending van de acceptatieplicht. De NZa zal maatregelen richting zorgverzekeraars treffen als blijkt dat verzekeringsplichtigen inderdaad onterecht worden geweigerd. Ook in de komende jaren zal de NZa op, onder meer, dit onderwerp toezicht blijven houden.
Wat gaat u doen met de uitkomsten van het onderzoek van de NZa? Welke sancties gaat u de verzekeraars opleggen die zich niet gehouden hebben aan de acceptatieplicht?
De NZa is op grond van haar taak als toezichthouder bevoegd om maatregelen te treffen. Zo kan de NZa een aanwijzing geven en als deze niet wordt nagekomen, kan de schending openbaar worden gemaakt of een last onder dwangsom worden op gelegd. Ook een bestuurlijke boete tot 500 000 is mogelijk. Of er een maatregel noodzakelijk is en welke maatregel dit dient te zijn, is aan de NZa.
Afschaffing van de afstandsindicatie AWBZ |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u aangeven waarom u kinderen, die intern in het doveninstituut in Haren verblijven, daarvoor wel een afstandsindicatie geeft, en kinderen die intern in de blindenschool in Grave willen verblijven niet?1
Met «afstandsindicaties» bedoel ik hier (intramurale) indicaties voor de AWBZ-functie verblijf, waarbij niet de zorg maar het onderwijs op een niet te bereizen afstand beschikbaar is, namelijk op langer dan één uur reizen. Er zijn in dit geval geen zorginhoudelijke gronden om AWBZ-verblijf te indiceren. Tot en met het schooljaar 2008–2009 werden AWBZ-indicaties afgegeven door het CIZ, als onderwijs op een niet te bereizen afstand beschikbaar was. Vanuit de ambitie om duidelijker aan te geven waar de grenzen liggen voor het toekennen van AWBZ-zorg hebben de voormalige staatssecretarissen Bussemaker en Dijksma in juli 2009 (overgangs)afspraken gemaakt om het afgeven van «afstandsindicaties» ten behoeve van het volgen van onderwijs te beëindigen. Als overgangsafspraak is het CIZ gevraagd om alleen voor de lichting voor het schooljaar 2009–2010 nog één keer door te gaan met het afgeven van afstandindicaties voor zintuiglijk gehandicapte leerlingen. Het CIZ is ook gevraagd vanaf het schooljaar 2010–2011 geen afstandsindicaties meer af te geven. In een algemeen overleg van 2 juli 2009 zijn deze afspraken met de Tweede Kamer gecommuniceerd.
Het is van belang onderscheid te maken tussen de overgangsregeling voor afstandsindicaties voor het schooljaar 2009–2010 en coulance afspraken voor het doveninternaat te Haren voor het schooljaar 2010–2011. De afspraken tussen de voormalige staatssecretarissen Bussemaker en Dijksma maken duidelijk dat het achterliggende schooljaar 2009–2010 al als overgangsjaar diende voor de lichting 2009–2010. Een overgangsregeling voor het schooljaar 2010–2011 is niet aan de orde. De coulance afspraak voor het doveninternaat te Haren voor de lichting 2010–2011 is uitsluitend gemaakt omdat het CIZ abusievelijk toch positieve besluiten voor «afstandsindicaties» heeft afgegeven. Dit is niet aan de orde voor de blindenschool te Grave. Ik zie dan ook geen aanleiding de coulance afspraak uit te breiden voor de blindenschool te Grave.
Ziet u aanleiding om ook voor intern verblijf op deze blindenschool alsnog een indicatie te verlenen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het acceptabel dat de ouders slechts 2 weken vóór aanvang van het schooljaar met dit besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) worden geconfronteerd?
Over de afspraken tussen de voormalige staatssecretarissen Bussemaker en Dijkma is in juli 2009 met de Tweede Kamer, CIZ en VGN gecommuniceerd. De afspraken rond afstandindicaties zijn niet nieuw voor betrokken partijen.
Op de besluitvorming van het CIZ is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het tijdstip van besluitvorming door het CIZ hangt samen met het tijdsstip van aanvragen door de cliënt. Het CIZ heeft aangegeven dat op de voor de twee betrokken kinderen ingediende aanvragen ruim binnen de beslistermijn van zes weken is beslist. De handelswijze van het CIZ in deze is correct.
Zorginstellingen benadelen bewoners |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Deelt u de mening van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat zaken die door de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) gedekt worden zoals een kopje koffie, fruit etc niet in rekening mogen worden gebracht bij bewoners van zorginstellingen?
Ik deel de mening van de NZa dat aanbieders geen geld in rekening mogen brengen voor producten en diensten die tot de aanspraken behoren. Het vragen van bijbetalingen voor diensten die tot de verzekerde zorg behoren is niet geoorloofd. Het is in strijd met artikel 35 van de Wmg.
Wat voor maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer gebeurt en bent u bereid bewoners die reeds voor dergelijke zaken betaald hebben te (laten) compenseren?
Tegen bestaande overtredingen wordt opgetreden door zorgkantoren en de NZa. Ik wil er echter ook voor zorgen dat dit soort incidenten in de toekomst niet meer voorkomen. Het is daarom cruciaal dat aanbieder en cliëntenraad in overleg treden en dat het besef wat wel en niet geoorloofd is neerdaalt in de instelling zelf. Voor de wijze waarop de betrokken partijen – zorgkantoren, cliëntenorganisaties, cliëntenraden en NZa - gezamenlijk optreden tegen onterechte eigen betalingen wil ik u verwijzen naar mijn brief over «onterechte betalingen in AWBZ-instellingen» (kenmerk DLZ-3016126).
Ten aanzien van terugbetalingen ben ik van mening dat de cliënt tegemoet moet worden gekomen voorzover er wordt geconstateerd dat er onterecht geld in rekening is gebracht. In Nederland geldt dat wat onverschuldigd is betaald teruggevorderd kan worden (art. 6:203 Burgerlijk Wetboek). Ik heb geen bevoegdheden of instrumenten om dit als minister af te dwingen. Ik doe appel op aanbieders om in het overleg met individuele cliënten of cliëntenraden tot een voorstel te komen voor tegemoetkoming als er sprake is van onterechte bijbetalingen. Het staat individuele cliënten bovendien vrij om juridische stappen te zetten of een klacht in te dienen bij de aanbieder, bijvoorbeeld door de instelling in verzuim te stellen vanwege onverschuldigde betaling.
Het bericht dat steeds meer zorginstellingen kosten aan bewoners doorrekenen voor zaken die vallen onder de AWBZ |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «zorginstellingen benadelen bewoners»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Waarom stapelen deze misstanden, zoals dat bewoners van zorginstellingen moeten betalen voor koffie, fruit of zelfs het oppompen van de banden van de rollator, zich alsmaar op, terwijl dit verzekerde zorg uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is?
Het vragen van bijbetalingen voor diensten die tot de verzekerde zorg behoren is niet geoorloofd. Het is in strijd met artikel 35 van de Wmg. Aanbieders die wel bijbetalingen vragen handelen in strijd met de wet. De NZa heeft op 15 juli jl. aan alle zorgkantoren en alle instellingen in gehandicaptenzorg en verpleging- en verzorgingshuiszorg een brief gestuurd waarin de NZa wijst op de vigerende regelgeving en aangeeft dat het vragen van bijbetalingen voor diensten tot de verzekerde zorg behoren niet geoorloofd is. De NZa heeft naar aanleiding van de brieven reacties ontvangen. De NZa verwacht uiteindelijk bij tussen de 50 en 100 instellingen te constateren dat er sprake is van onterechte betalingen voor zorg die onder het verzekerd pakket valt.
Bent u bereid om alle instellingen die zich hieraan schuldig maken te berispen en in tweede instantie een aanwijzing te geven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Tegen instellingen die ten onrechte bijbetalingen vragen voor zorg die onder het verzekerd pakket valt, wordt opgetreden door zorgkantoren en de NZa. De NZa heeft een handhavingsbevoegdheid op basis van de Wet markordening gezondheidszorg. De handhavingsmogelijkheden die de NZa heeft zijn het geven van een aanwijzing, het opleggen van een last onder dwangsom of het geven van een bestuurlijke boete. Voor de wijze waarop de betrokken partijen – zorgkantoren, cliëntenraden en NZa - optreden tegen onterechte eigen betalingen wil ik u verwijzen naar mijn brief over «onterechte betalingen in AWBZ-instellingen» (kenmerk DLZ-3016126).
Bent u bereid om alle instellingen aan te schrijven en duidelijk te maken dat er niet bijbetaald hoeft te worden voor AWBZ-verzekerde zorg? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Alle aanbieders in gehandicaptensector en verpleging- en verzorgingshuissector zijn door de NZa per brief van 15 juli jl. gewezen op de vigerende regels en richtlijnen. Hierin is duidelijk vermeld dat het niet geoorloofd is om bijdragen van cliënten te vragen voor zaken die tot de aanspraken behoren. Er is onder andere verwezen naar de brochure «Daar hebt u recht op in een AWBZ-instelling» van het College voor zorgverzekeringen (CVZ). Dit document biedt een goede basis voor het maken van afspraken tussen zorgkantoren en instellingen en voor cliëntenraden.
Deelt u de mening dat het van de gekke is dat gevangenen wel vele rechten hebben en dat deze verwoord zijn in de Penitentiaire beginselenwet en dat ouderen, gehandicapten en chronisch zieken in instellingen geen afdwingbare rechten hebben, maar worden afgescheept met slappe Normen Verantwoorde Zorg? Zo nee, waarom niet?
Ik deel niet uw mening dat ouderen, gehandicapten en chronische zieken in instellingen afgescheept worden met slappe normen. Bewoners van zorginstellingen ontvangen zorg op grond van een indicatie die aansluit op de zorgbehoefte van de cliënt. De zorginstelling gebruikt de indicatie om de zorg in overleg met de cliënt af te stemmen. De zorgafspraken worden vastgelegd in een zorgplan. De cliënt heeft dus wel degelijk inspraak in de ontvangen zorg. Daarnaast hebben bewoners bij geneeskundige behandeling recht op informatie, toestemming, dossiervorming en privacy. Verder kunnen cliënten klachten indienen als ze de zorg niet goed vinden en via cliëntenraad invloed uitoefenen op de inhoud en kwaliteit van de zorg. De rechten van cliënten zijn vastgelegd in de Kwaliteitswet en de Wet Big, Wet klachtrecht cliënten zorgsector en de Wet medezeggenschap Wmcz.
Ik heb recentelijk het wetsvoorstel wet cliëntenrechten zorg bij uw Kamer ingediend. Met deze wet wil het kabinet de individuele en collectieve rechtspositie van de cliënt versterken en verduidelijken. De wet geeft cliënten recht op goede zorg in alle relaties tussen cliënten en zorgaanbieders in de gehele keten van de zorg. Met de nieuwe wet gaan de cliëntenrechten uit de Wet geneeskundige behandelovereenkomst ook voor alle cliënten in de langdurige zorg gelden.
Tenslotte wordt een impuls gegeven aan de rechten van cliënten door algemene leveringsvoorwaarden. In de verpleging- en verzorgingshuissector zijn in april 2010 tweezijdige leveringsvoorwaarden vastgesteld, deze treden per 1 januari 2011 in werking. De VVT-sector heeft de primeur van uniforme, sectorbreed gedragen Algemene Voorwaarden. Met de komst van uniforme algemene voorwaarden wordt een stevige basis gelegd voor de relatie zorgaanbieder-cliënt in deze sector. Hierin is onder meer een onafhankelijke geschillenregeling buiten de zorginstelling opgenomen.
Ik ben van mening dat bovenstaande voldoende waarborgen biedt voor een cliënt om de zorg te ontvangen die hij geïndiceerd heeft gekregen.
Bent u bereid om bewoners van instellingen afdwingbare rechten te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het overstappen van verzekeraar |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verzekeraars maken overstappen moeilijk»?1
Ja.
Is het waar dat consumenten onnodige moeilijkheden ondervinden wanneer ze over willen stappen van verzekeraar?
Mij zijn geen onderzoeken bekend waaruit blijkt dat consumenten over het algemeen onnodig veel moeilijkheden ondervinden bij het overstappen naar een andere verzekeraar. Om het overstappen goed te laten verlopen, heeft de verzekeringssector voor levensverzekeraars de zogenoemde Overeenkomst Stroomlijning Kapitaaloverdrachten opgesteld. Deze overeenkomst moet er voor zorgen dat de overdracht niet te lang duurt. Ook is beschreven hoe de overdrachtswaarde moet worden vastgesteld als er toch vertraging ontstaat in de uitkering. Levensverzekeraars kunnen individueel op de overeenkomst intekenen. Bijna alle levensverzekeraars doen eraan mee.
Daarnaast gelden op grond van een gedragscode van het Verbond van Verzekeraars, die bindend is voor alle leden, nieuwe regels voor het afsluiten, verlengen en opzeggen van particuliere schade- en inkomensverzekeringen. Verzekeringen die onder deze code vallen, worden voor een periode van maximaal een jaar aangegaan, tenzij de consument nadrukkelijk anders beslist. Voor eenjarige overeenkomsten geldt dat deze na verlenging voor de consument dagelijks opzegbaar zijn, met in achtneming van een maand opzegtermijn.
Op welke gronden kunnen verzekeraars hun klanten verbieden over te stappen naar de concurrent of hier hoge kosten voor in rekening te brengen?
Ik ben van mening dat het consumenten niet onmogelijk of onnodig moeilijk gemaakt mag worden om over te stappen naar een andere verzekeraar. Dat betekent dat verzekeraars het hun klanten niet mogen verbieden om over te stappen en dat zij ook geen onredelijk hoge kosten in rekening mogen brengen.
Ik constateer dat de verzekeringsmarkt de afgelopen jaren op dit punt een slag heeft gemaakt. Het verbieden om over te stappen komt volgens het Verbond van Verzekeraars niet meer voor in de markt. Tevens zijn verzekeraars verplicht om in de Financiële Bijsluiter aan de consument uit te leggen wat de gevolgen zijn van vroegtijdig beëindigen van de verzekeringsovereenkomst. Zij moeten zodoende voor het aangaan van een verzekeringsovereenkomst in hun voorwaarden voldoende duidelijk maken hoeveel kosten met het overstappen naar een andere verzekeraar zijn gemoeid en voor welke periode dit geldt. Consumenten zijn vrij te kiezen of zij hiermee instemmen.
Dat betekent overigens niet dat het zonder meer onredelijk zou zijn als verzekeraars voor voortijdig overstappen enige kosten bij de klant in rekening brengen. Als een verzekeringsovereenkomst door de klant met de intentie van een lange duur wordt aangegaan, zoals het geval is bij de zogenoemde levenproducten, is het belangrijk dat verzekeraars zich ervan kunnen vergewissen dat ze voldoende dekking hebben om in de aanspraken op lange termijn te kunnen voorzien. Daarnaast maken ze een inschatting van risico’s die met de verzekeringsactiviteiten gemoeid zijn, zoals bijvoorbeeld overlijdensrisico. Het voortijdig beëindigen van de verzekeringsovereenkomst heeft dus meer gevolgen dan alleen een administratieve handeling. De kosten moeten uiteraard wel in een redelijke verhouding staan tot deze gevolgen.
Deelt u de mening dat het bezwaarlijk is dat verzekeraars hun klanten bemoeilijken om over te stappen, omdat juist transparantie en concurrentie de markt beter laten werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik deel de mening dat een markt in het algemeen beter functioneert indien consumenten gemakkelijk kunnen overstappen naar een andere aanbieder dan wanneer er sprake is van hoge overstapdrempels. In een markt met lagere overstapdrempels is de concurrentiedruk tussen aanbieders hoger, waardoor zij worden geprikkeld tot het verlagen van hun prijzen en het verbeteren van hun dienstverlening aan de consument.
Het is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van verzekeraars zelf om overstapdrempels te verlagen. Zij hebben er immers zelf ook veel belang bij dat consumenten gemakkelijk kunnen overstappen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb uiteengezet, heeft de verzekeringssector met de Overeenkomst Stroomlijning Kapitaaloverdrachten en de gedragscode van het Verbond van Verzekeraars een stap gezet om de mogelijkheid tot overstappen te verbeteren.
Daarnaast houdt de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), vanuit haar verantwoordelijkheid voor de handhaving van het mededingingsbeleid, toezicht op de werking van de verzekeringsmarkt. Onderbouwde klachten of signalen dat de Mededingingswet wordt overtreden, kunnen bij haar worden ingediend. Indien de NMa een gegronde reden heeft om aan te nemen dat de Mededingingswet wordt overtreden, dan kan zij een onderzoek starten.
De besteding van AWBZ-premies |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere Kamervragen, waarin u stelt dat AWBZ-premies worden uitgegeven aan AWBZ-zorg?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe uw antwoord zich verhoudt tot het feit dat de helft van de premies wordt besteed aan heffingskortingen? Beschouwt u heffingskortingen als AWBZ-zorg?
Heffingskortingen zijn geen besteding van AWBZ-premies. De uitgaven in het kader van de AWBZ worden gefinancierd uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ). De inkomsten van het AFBZ bestaan uit premieontvangsten, eigen bijdragen, en de BIKK. De BIKK is ingevoerd ter compensatie van de (boekhoudkundig) lagere premieopbrengsten als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 waarbij het systeem van belastingvrije sommen werd vervangen door een systeem van heffingskortingen en het arbeidskostenforfait door een arbeidskorting.
De hoogte van de BIKK wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.
Kunt u aangeven hoe deze heffingskortingen zijn verdeeld? Aan wie komen deze ten goede en voor welke bedragen?
Tabel 2.2.4 uit het rapport van de Studiecommissie belastingstelsel biedt een overzicht van alle heffingskortingen. In totaal bedraagt het budgettair belang van de heffingskortingen 36,5 miljard. De algemene heffingskorting is goed voor 60% van dit bedrag. De algemene heffingskorting geeft naast het schijvensysteem met oplopende tarieven in de loon- en inkomensheffing invulling aan het draagkrachtprincipe van het belastingstelsel. De algemene heffingskorting bedraagt 1987 euro in 2010 en komt ten goede aan alle personen die belasting betalen. Omdat lagere inkomens minder belasting betalen en de korting voor alle belastingbetalers even hoog is, pakt de algemene heffingskorting relatief gunstiger uit voor lagere inkomens dan voor hogere inkomens, Andere heffingskortingen die invulling geven aan het draagkrachtprincipe betreffen de heffingskortingen voor alleenstaande ouders, de begrensde ouderenkorting, en de onbegrensde alleenstaande ouderenkorting. Daarnaast zijn er heffingskortingen die tot doel hebben de arbeidsparticipatie te bevorderen. Daarvan is de arbeidskorting met een budgettair belang van 9,6 miljard de belangrijkste. De arbeidskorting maakt werken lonender en bouwt op vanaf een inkomen van ruim 9 duizend euro en bereikt een maximum van 1 489 euro voor werkenden met een inkomen tussen de 43 385 euro en 47 865 euro en jonger dan 62 jaar. Om langer doorwerken te bevorderen ontvangen werkenden ouder dan 57 jaar een aanvullende inkomensafhankelijke arbeidskorting en vanaf 62 jaar een doorwerkbonus.
Het te betalen bedrag aan heffingskortingen kan niet kleiner worden dan 0, ook als het totaal van de heffingskortingen het bedrag overtreft van de te betalen loon- en inkomensheffing (inkomensbelasting + premies volksverzekeringen) of als het belastbaar inkomen door aftrekposten kleiner dan 0 wordt. Dat betekent dat in sommige gevallen heffingskortingen niet verzilverbaar zijn. Het grootste deel van de loon- en inkomensheffing dat wordt geheven over de eerste twee schijven betreft premies volksverzekeringen: AOW, AWBZ- en ANW-premies. Personen met een laag inkomen kunnen de heffingskortingen dankzij deze premies grotendeels verzilveren.
Kunt u uitleggen of de huidige besteding van AWBZ-premies niet strijdig is met de wet, in het bijzonder art. 17, lid 3, AWBZ?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 worden AWBZ-premies niet besteed aan heffingskortingen.
Erkent u dat de Bijdrage in de Kosten van Kortingen (BIKK) de fondsen slechts voor ongeveer een derde compenseert voor de kosten van de kortingen en niet volledig, zoals gesteld wordt in de Memorie van Toelichting van de Aanpassingswet Wet Inkomstenbelasting 2001? Is er sprake van afroming?2
Het is nooit de bedoeling geweest dat de BIKK het AWBZ-fonds zou compenseren voor de totale omvang van de heffingskortingen. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is gemeld, is in het kader van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 het AWBZ-fonds geheel gecompenseerd voor de lagere premieontvangsten als gevolg van het vervangen van het systeem van belastingvrije sommen door een systeem van heffingskortingen en het arbeidskostenforfait door een arbeidskorting. Vòòr de belastingherziening 2001 drukte het systeem van belastingvrije sommen de ontvangsten uit de loon- en inkomensheffing (loon- en inkomensbelasting en premies volksverzekeringen). Na de belastingherziening drukten de heffingskortingen de ontvangsten uit de loon-en inkomensheffing. Het systeem van heffingskortingen drukt in vergelijking met het systeem van belastingvrije sommen relatief meer het premiedeel dan het belastingdeel van de loon- en inkomensheffing. Het leidde dus tot lagere premieontvangsten en hogere belastingontvangsten. De BIKK is ingevoerd om voor deze lagere premieontvangsten te compenseren.
Waarom wordt in de Brede Heroverwegingen geen enkele melding gemaakt van de BIKK of de heffingskortingen bij de bespreking van de premiestijging en AWBZ-uitgaven?3
De Brede Heroverwegingen waren onafhankelijke werkgroepen. Over hun werkwijze kunnen wij dan ook geen uitspraken doen. Wel kunnen we in het algemeen stellen dat de heroverwegingswerkgroep Langdurig Zorg net als de overige werkgroepen tot opdracht had om beleidsvarianten te ontwikkelen die leiden tot lagere overheidsuitgaven. Zowel de BIKK als de heffingskortingen hebben geen effect op de overheidsuitgaven. Zij zijn enkel relevant voor de wijze van financiering van deze overheidsuitgaven.
Wat is de hoogte van de premie- en exploitatieoverschotten van de AWBZ en hoeveel vloeit hiervan in totaal in het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ)?
Het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) kent in alle genoemde jaren negatieve exploitatiesaldi. Dit saldo bedraagt naar huidig inzicht circa – 1 miljard in 2008, ruim – 3 miljard in 2009 en ruim – 4 miljard in 2010. Deze saldi zijn bepaald als het saldo van de uitgaven en inkomsten van het fonds. Deze saldi komen geheel ten laste van het vermogen van het AFBZ en tellen mee in het EMU-saldo.
Het Utrechts college dat AWBZ-geld achterhoudt |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat het Utrechts College van B&W voornemens is een deel van de € 1,5 miljoen die jaarlijks beschikbaar is gesteld voor het opvangen van de AWBZ-pakketmaatregelen niet te besteden aan het daarvoor bestemde doel?1
Ja.
Kunt u aangeven voor hoeveel Utrechtse cliënten de dagopvang en/of begeleiding is gestopt?
Dat is mij niet bekend.
Kunt u aangeven op welke wijze de gemeente Utrecht voorziet in de dagopvang voor ouderen sinds de invoering van de AWBZ-pakketmaatregelen?
Naar aanleiding van de motie Wolbert en Sap (32 123 XVI, nr. 84) heeft staatssecretaris Bussemaker in december 2009 alle gemeenten een brief gestuurd. Daarin heeft zij de wethouders Wmo opgeroepen burgers die te maken hebben met de AWBZ-pakketmaatregel te ondersteunen en daar waar het de gemeentelijke verantwoordelijkheid betreft de middelen die daarvoor aan gemeenten zijn toegekend in te zetten.
Ik heb van de gemeente Utrecht begrepen dat het college van B&W een voorstel heeft gedaan voor de inzet van AWBZ-middelen in 2010 en 2011. Dat voorstel wordt binnenkort besproken in de gemeenteraad.
De gemeente is op grond van het compensatiebeginsel in de Wmo verplicht burgers met een beperking te compenseren via het treffen van voorzieningen die hen in staat stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel, medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. De uitkomst van het lokale debat is bepalend voor de wijze waarop een gemeente de burgers ondersteunt. Dat geldt ook voor het ondersteunen van burgers die gevolgen ondervinden van de pakketmaatregel.
De gemeente Utrecht is dus vrij in de wijze waarop zij in 2010 en 2011 burgers die te maken hebben gehad met de gevolgen van de pakketmaatregel ondersteunt en de wijze waarop de daarvoor beschikbaar gestelde middelen binnen de gemeente Utrecht worden ingezet, zolang maar aan het compensatiebeginsel wordt voldaan.
Kunt u aangeven of de gemeente Utrecht deze voorziening heeft getroffen om eenzaamheid bij ouderen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de gemeente Utrecht extra maatregelen heeft getroffen voor psychiatrische patiënten die vanwege de AWBZ-pakketmaatregelen deels afhankelijk zijn geworden van voorzieningen vanuit de gemeente Utrecht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of deze werkwijze van het Utrechts college in lijn is met de aangenomen motie-Wolbert en Sap2, waarin expliciet staat vermeld dat de regering de garantie dient af te geven dat de € 127 miljoen, die bestemd is om gevolgen van AWBZ-pakketmaatregelen op te vangen, uitsluitend aan dit doel moet worden besteed?
Zie antwoord vraag 3.
Het preferentiebeleid van zorgverzekeraar UVIT |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het nieuwe preferentiebeleid van UVIT inzake biologische geneesmiddelen (biologicals) en geneesmiddelen, soortgelijk aan biologische geneesmiddelen (biosimilars) waarbij erytropoietine (epo), het groeihormoon (somatropine) en granulocyt- koloniestimulerende factor (filgrastrim) per 1 juli 2010 onder het preferentiebeleid worden gebracht?1
Voor biologische geneesmiddelen kan preferentiebeleid worden gevoerd2. UVIT heeft voorlopig afgezien van het invoeren van preferentiebeleid voor biologische geneesmiddelen. De aankondiging daarvan leidde tot enige onrust en discussies en tot het aanzeggen van juridische procedures. Daarbij zijn ook vragen van inhoudelijke aard opgeworpen. UVIT heeft in verband hiermee het College voor zorgverzekeringen (CVZ) gevraagd om een standpunt of en zo ja hoe, de huidige wettelijke regeling van de Zorgverzekeringswet toelaat dat een zorgverzekeraar preferentiebeleid voert ten aanzien van biologische geneesmiddelen. Ik juich het toe dat UVIT via het verzoek aan het CVZ meer duidelijkheid wil verkrijgen over het voeren van preferentiebeleid voor biologische geneesmiddelen.
Is het waar dat biosimilars niet identiek zijn aan biologicals, niet dezelfde werkzame stof bevatten, en er daarom geen sprake is van volledig gelijkwaardige indentieke geneesmiddelen in het kader van de Geneesmiddelenwet? Zo nee, kunt u dit motiveren?
Ja, Dit komt door het gebruik van levende (genetisch gemodificeerde) cellen of organismen. Hierdoor zijn verschillende productie-«batches» van een biologisch geneesmiddel van één fabrikant ook niet volledig identiek. Er is echter wel sprake van volledig gelijkwaardige geneesmiddelen.
Wat zijn de risico’s van een dergelijk preferentiebeleid met betrekking tot de werkzaamheid voor en de veiligheid van patiënten, gezien de rapportage van het Europese geneesmiddelen agentschap EMA waarbij melding wordt gemaakt van het stoppen van een trial vanwege een ernstige bijwerking (pure red cell anaemia, prca) van een biosimilar van erytropoietine?2
De regelgeving stelt eisen aan de uitwisselbaarheid van biosimilars en referentie-producten. Een product is uitwisselbaar als er sprake is van bewezen gelijke werkzaamheid en bijwerkingenprofielen. De (Europese) regelgeving maakt verschillen tussen biosimilars mogelijk. De richtlijnen zijn echter zo ontworpen dat deze verschillen niet leiden tot klinisch relevante afwijkingen in veiligheid en werkzaamheid voor patiënten op groepsniveau maar kunnen voor de individuele patiënt wel een verschil maken. Omdat de werkzaamheid en de veiligheid van biosimilars zijn gewaarborgd is er geen enkele reden om op basis van deze aspecten terughoudendheid te zijn bij het inzetten van biosimilars. Het is echter niet zo dat alle biosimilars op individueel patiëntenniveau gesubstitueerd kunnen worden door de apotheker zonder tussenkomst van een arts.
Acht u het geoorloofd dat UVIT, wanneer leveranciers producten leveren die gebruikt worden voor verschillende indicatiegebieden, zich niet houdt aan de indicatiegebieden maar de «feitelijke toepasbaarheid» bepalend acht? Vindt u niet dat bij substitutie alleen gesubstitueerd mag worden als het betreffende middel voor die indicatie en toedieningsvorm is geregistreerd?
Artsen moeten zich houden aan de geregistreerde indicaties van het geneesmiddel dat zij voorschrijven. In het belang van de patiënt kan daar van worden afgeweken. Dit zogenaamde «off-label voorschrijven» mag alleen als het is beschreven in richtlijnen van de beroepsgroep. Wanneer richtlijnen nog in ontwikkeling zijn, is overleg tussen arts en apotheker noodzakelijk. Zorgverzekeraars hebben hierbij geen zelfstandige rol.
Negeert UVIT niet uw standpunt ten aanzien van substitutie van groeihormonen waarbij u stelt dat dit alleen maar mag na goedkeuring van de behandelend arts?3
Nee. Zo heeft UVIT bij de voorbereiding van het preferentiebeleid voor biologische geneesmiddelen al publiekelijk het volgende aangegeven: «Voor zover behandeling met het door de zorgverzekeraar aangewezen geneesmiddel voor de verzekerde medisch niet verantwoord is, bestaat aanspraak op andere bij ministeriële regeling (GVS) aangewezen geneesmiddelen. Bij patiënten die reeds vóór 1 juli 2010 (of 1 augustus) de betreffende geneesmiddelen in enigerlei vorm gebruiken, kan de voorschrijver op het recept aangeven of continuering van het op 1 juli 2010 (of 1 augustus) gebruikte preparaat medisch noodzakelijk is. Hij kan dat doen door op het recept de woorden «medische noodzaak» te zetten. Indien de voorschrijver dit achterwege laat, heeft de verzekerde slechts aanspraak op het door de zorgverzekeraar aangewezen geneesmiddel. In het bijzonder voor de betreffende geneesmiddelen vragen wij hiervoor uw aandacht «.
Overigens zal preferentiebeleid voor biologische geneesmiddelen dat slechts is gericht op nieuwe patiënten eventuele substitutievraagstukken ondervangen.
Wat is het oordeel van het College Beoordeling Geneesmiddelen en de Inspectie voor de Gezondheidszorg over het preferentiebeleid van UVIT in deze?
Het CVZ zal bij zijn reactie op de vraag van UVIT het oordeel van het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) en dat van de Inspectie voor de Gezondheidszorg betrekken. Het CBG heeft eerder aangegeven dat de werkzaam-heid en de veiligheid van biosimilars zijn gewaarborgd en dat er daarom geen reden is om terughoudend te zijn bij het inzetten van biosimilars (zie antwoord4.
Acht u een dergelijke handelwijze niet in strijd met de wet, omdat alleen indentieke geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof mogen worden gesubstitueerd?45 Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee. Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat UVIT bij het preferentiebeleid geen rekening houdt met aanvullende diensten door de aanbieder, zoals thuisinjectie?6 Worden patiënten hierdoor niet benadeeld? Zo nee, waarom niet?
De aanspraak op een geneesmiddel (de vergoeding van de kosten daarvan) gaat uit van de inkoopkosten van het middel en niet ook van de door de aanbieder geleverde aanvullende diensten. Biologische geneesmiddelen zijn vaak dure medisch specialistische middelen, die op grond van hun handelsregistratie uitsluitend onder verantwoordelijkheid van medisch specialisten mogen worden toegepast. De aanvullende diensten zijn dan ook diensten waar de behandelend specialist in het kader van de door hem te verlenen zorg verantwoordelijk voor is en die in dat kader worden vergoed. Het is overigens zeer wel mogelijk dat een nieuwe, preferente, leverancier vergelijkbare diensten gaat leveren.
Vindt u niet dat het preferentiebeleid van UVIT doorslaat, en dat gestreefd moet worden naar een uniform preferentiebeleid voor alle zorgverzekeraars, waarbij het belang van de patiënt (veiligheid, niet steeds wisselen van medicatie) uitgangspunt is? Zo nee, waarom niet?
Het preferentiebeleid van zorgverzekeraars slaat niet door en beperkt de uitgaven voor geneesmiddelen en de stijging van de ziektekostenpremies fors. Er zijn wel nadelen zoals de administratieve lasten voor apothekers. Zorgverzekeraars zullen hier meer oog voor moeten krijgen. Inmiddels wijzen zorgverzekeraars al steeds meer de preferente geneesmiddelen per kalenderjaar aan en geven zij preferente leveranciers meer tijd voordat de preferente periode ingaat. Zonodig wijzen zorgverzekeraars extra preferente geneesmiddelen aan of vergoeden zij niet-preferente middelen en informeren zij apotheekhoudenden steeds meer vooraf hoe te handelen bij het tijdelijk niet beschikbaar zijn van preferente geneesmiddelen. Voor een aantal geneesmiddelen met een structureel lagere prijs voeren zij geen preferentiebeleid meer. Verder blijkt dat bij het opnieuw aanwijzen van preferente middelen vaak dezelfde geneesmiddelen weer preferent worden, zodat de patiënt niet hoeft te wisselen. Daarnaast hanteren generieke fabrikanten soms al uit zich zelf lagere prijzen waardoor er geen preferentiebeleid nodig is. Het voeren van gezamenlijk preferentiebeleid is op grond van de (Europese) mededingingsbepalingen niet mogelijk, omdat daaraan negatieve gevolgen voor de concurrentie zijn verbonden.
Welke zorgverzekeraars in Nederland voeren inmiddels een preferentiebeleid uit waarbij «onder couvert» wordt aanbesteed?
Voor zover mij bekend vooralsnog alleen UVIT.
Is inmiddels al duidelijk op welke wijze UVIT en of andere zorgverzekeraars de behaalde voordelen van haar preferentiebeleid aan de individuele verzekerde terugsluizen?7
Mijn ambtsvoorganger heeft de Kamer laten weten dat UVIT een belangrijk deel van de voordelen aan de verzekerde teruggeeft door de preferente middelen niet ten laste van het eigen risico te brengen (zie ook het persbericht van UVIT van 8 oktober 2009). Het resterend bedrag komt via het financiële resultaat van UVIT terecht in de berekening van de premie voor de komende jaren.
Is het niet wenselijk dat het onder-couvert-systeem om redenen van transparantie wordt beëindigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Nee. Transparantie is geen doel op zich. Het beëindigen van het preferentiebeleid onder couvert zou de gunstige effecten daarvan voor de patiënten en de concurrentieverhoudingen tussen zorgverzekeraars te niet doen.
Zorgverzekeraars die hun zorgplicht niet nakomen |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Apothekers woedend over fraudeklacht»?1
Ja.
Wat vindt u van de beschuldiging van fraude van zorgverzekeraar UVIT aan het adres van de apothekers?
Over het algemeen vind ik het niet verstandig dat betrokkenen via de publiciteit met elkaar communiceren over dergelijke aangelegenheden. Zeker niet nu ook de omstandigheden en de feiten nog niet duidelijk zijn en zorgverzekeraar UVIT zijn onderzoek ter zake nog niet heeft afgerond.
UVIT onderzoekt op dit moment in hoeverre apothekers bij UVIT declaraties hebben ingediend waarop geneesmiddelen staan vermeld die op dat tijdstip niet in Nederland verkrijgbaar waren en welke geneesmiddelen dat betreft. Ook gaat UVIT na of en zo ja, in welke mate, apotheekhoudenden financieel voordeel hebben gehad door deze handelwijze. Ik ben van mening dat zorgverzekeraars en apothekers er van uit moeten kunnen gaan dat de declaraties juist zijn. Als uit het onderzoek mocht blijken dat apothekers onjuist hebben gedeclareerd bij zorgverzekeraars vind ik dat niet correct. Dat is overigens ook de mening van de KNMP en UVIT. In de afspraken tussen zorgverzekeraars en apothekers zijn bepalingen opgenomen over controle van declaraties door de zorgverzekeraar zodat hier in eerste instantie sprake is van een civielrechtelijke aangelegenheid.
Wat vindt u van de reactie van apothekerskoepel Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat niet de apothekers, maar UVIT zijn zorgplicht verzaakt?
Net zoals ik het niet verstandig vind dat betrokken via de publiciteit met elkaar communiceren, vind ik het niet verstandig om hier uitspraken over te doen.
Volledigheidshalve merk ik op dat het feitencomplex niet vaststaat en nog voorwerp van onderzoek is. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u een reactie geven op de stelling van KNMP dat de fraude niets anders inhoudt dan het leveren van andere dan het preferente medicijn, omdat de preferente medicijnen Claritromycine, Perindopril en Venlafaxine gedurende drie maanden niet leverbaar waren?
Ik kan en wil geen reactie geven nu het feitencomplex niet vaststaat en het primair een aangelegenheid betreft tussen zorgverzekeraar UVIT en de desbetreffende apothekers die declareren bij UVIT. Zie verder mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u een reactie geven op de stelling van KNMP dat het preferentiebeleid heeft geleid tot ernstige leveringsproblemen en dat deze leveringsproblemen één van de negatieve effecten van dit prijsbeleid zijn?
Deze aangelegenheid heeft inderdaad betrekking op het preferentiebeleid. Voor zover ik het op dit moment kan overzien kunnen hieraan echter geen algemene conclusies worden verbonden ten aanzien van het volledige preferentiebeleid. UVIT onderzoekt immers op dit moment de omvang en reikwijdte van de voorliggende geval. Wel wil ik er op wijzen dat overleg plaatsvindt over hoe het preferentiebeleid in de praktijk uitwerkt. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat de beschuldiging van UVIT het imago van de apothekers onterecht verder beschadigt?
Ik kan en wil hier geen uitlatingen over doen. In de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 treft u mijn argumentatie daarvoor aan.
Bent u van mening dat dit conflict wordt veroorzaakt door het preferentiebeleid, waardoor de zorgverzekeraar een financieel belang heeft bij het voorschrijfgedrag van de apotheker?
Het preferentiebeleid speelt inderdaad een rol bij deze aangelegenheid. Het heeft echter geen invloed op het voorschrijfgedrag van de arts. De voorschrijvende arts heeft volledige keuzevrijheid bij het voorschrijven. Als een arts behandeling met een als preferent aangewezen geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord acht, dan schrijft hij een ander (niet-preferent) geneesmiddel voor dat dan vergoed wordt overeenkomstig de bepalingen van het Geneesmiddelen-vergoedingssysteem (GVS). Daarvoor hoeft de arts alleen maar de letters MN (van medische noodzaak) op het recept te vermelden. Zie verder mijn antwoord op vragen 5 en 9.
Bent u van mening dat het preferentiebeleid ertoe leidt dat zorgverzekeraars hun zorgplicht niet nakomen, aangezien preferente medicijnen vaker niet verkrijgbaar zijn dan niet-preferente medicijnen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al heb aangegeven kunnen naar mijn mening geen algemene conclusies worden getrokken uit het voorliggende geval. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de unaniem aangenomen motie van de leden Schermers en Van der Veen2, waarin u wordt verzocht helderheid te verschaffen over de verantwoordelijkheidsverdeling in de situatie dat preferente middelen niet leverbaar zijn en er aldus zorg voor te dragen dat de administratieve lasten van de apotheker niet verder zullen oplopen en de patiënt er niet de dupe van wordt? Waarom heeft u niet voor 1 december 2009 de Kamer geïnformeerd hoe u dit ging uitvoeren, zoals gevraagd in de motie?
Naar aanleiding van de desbetreffende motie van de leden van de Tweede Kamer Schermers en Van der Veen heb ik u bij brief van 9 november 2009 aangegeven dat ik in overleg ben met betrokkenen over de administratieve effecten en gevolgen van het preferentiebeleid van zorgverzekeraars, inclusief het couvert-systeem (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 29 477, nr. 123). Dat overleg dat in het verband van de Commissie Alders plaatsvindt is nog niet afgerond.
Het advies van het College voor Zorgverzekeringen inzake extra financiering Beleidsregel NZa |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de wijziging van de Beleidsregel Dure geneesmiddelen in ziekenhuizen CI 11351, waarmee de indicatie «eerstelijns behandeling van niet kleincellig longcarcinoom» voor pemetrexed is toegevoegd met terugwerkende kracht tot 1 mei 2008?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de notulen van de hoor- en wederhoorzitting van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) betreffende het protest van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) tegen het positieve advies van het CVZ over dit middel voor deze indicatie?
Ja, ik heb kennis genomen van de inhoud van de notulen.
Zijn de overwegingen van de NZa om onverkort het advies van CVZ over te nemen bekend? Zo ja, hoe luiden deze? Zo nee, kunt u deze achterhalen en weergeven?
Allereerst wil ik benadrukken dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als zelfstandig bestuursorgaan zijn eigen afweging heeft gemaakt. De NZa heeft daarbij in principe de gebruikelijke procedure gevolgd. Dit houdt in dat de NZa de inhoudelijke beoordeling aan het CVZ heeft overgelaten, en dat de NZa uiteindelijk het positieve advies van het CVZ heeft overgenomen.
Wel heeft de NZa ten behoeve van een zorgvuldige voorbereiding van de besluitvorming beide partijen (ZN en CVZ) aan tafel uitgenodigd om de verschillende standpunten te vernemen. Deze bijeenkomst was geen procedurele verplichting en dient niet verward te worden met een hoorzitting. Gegeven deze extra inspanning ben ik van mening dat de NZa voldoende moeite heeft gedaan om tot een afgewogen besluitvorming te komen.
De stukken die ten grondslag liggen aan de besluitvorming – waaronder de notulen – zijn niet openbaar, behalve voor de betrokken partijen.
Kunt u aangeven in hoeverre en in welke zin, het zowel inhoudelijke als procedurele protest van ZN, een rol heeft gespeeld bij de besluitvorming van de NZa? Is deze informatie openbaar? Is deze informatie bekend gemaakt bij de partij (ZN) die protest heeft aangetekend? Zo nee, acht u het dan waarschijnlijk dat de besluitvorming van de NZa zuiver procedureel is geweest?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u nog steeds van mening dat er sprake is van zorgvuldige besluitvorming (antwoord op vraag 14)2 door de NZa?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u nogmaals aangeven of er binnen de gehele procedure van het opnemen van een middel in de Beleidsregel, tot en met het verplichten van verzekeraars de kosten van deze middelen toe te voegen aan het budget van ziekenhuizen, voldoende bezwaar en inspraak-mogelijkheden bestaan die toetsbaar in deze procedure een rol spelen? Kan hiervan een overzicht worden gegeven? Kunt u aangeven of, en zo ja in hoeverre u deze procedure wil aanpassen om automatismen in vergoedingsverplichtingen te laten bekritiseren?
De procedure met betrekking tot de toetsing ten behoeve van plaatsing van geneesmiddelen op de beleidsregel is gevat in een werkprocedure tussen NZa en CVZ. Daarnaast zijn de werkafspraken in een convenant vastgelegd. De formele inbedding van de toetsingsprocedure is hiermee voldoende gewaarborgd.
Alvorens het CVZ een toetsingsrapport verzendt aan de NZa, is er gelegenheid voor belanghebbenden tot het kenbaar maken van commentaar op de conceptversie. ZN heeft hier in het geval van pemetrexed gebruik van gemaakt. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om formeel bezwaar aan te tekenen tegen een NZa besluit.
Op zich lijkt er voldoende mogelijkheid voor partijen voor inspraak in het adviestraject en voor de mogelijkheid om bezwaar te maken. Wel vormt deze casus aanleiding voor mij om met CVZ en NZa te bespreken of de mogelijkheden voor inspraak en bezwaar in de procedure aanpassing behoeven.
Wat is uw mening ten aanzien van het feit dat de zorgkosten, in de huidige financiële crisis, met bijna € 30 miljoen per jaar extra worden belast voor ongeveer 2000 patiënten, met een behandeling zonder extra levensverlenging, waarvan de Franse overheid geen toegevoegde waarde heeft vastgesteld? Wat is precies het verschil tussen de Franse zienswijze en die van het CVZ? Welke argumenten worden daarbij gebruikt?
Zoals ik al aangegeven had, is het niet vreemd dat de beoordelingen tussen verschillende landen niet overeenkomen. De CFH heeft als onafhankelijke commissie haar eigen beoordeling gemaakt en is op basis van de beschikbare gegevens tot de conclusie gekomen dat het middel wel toegevoegde waarde heeft. Daarnaast wil ik u er nogmaals op wijzen dat het Nederlandse model, waarbij er sprake is van een tijdelijke opname op de beleidsregel en er na vier jaar een herbeoordeling plaatsvindt, anders is dan het Franse model.
Op welke wijze ziet de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toe op een onjuiste en een publiekelijk toegankelijke claim van Lilly, zoals toegezegd in antwoord op vraag 13?2 Wat is uw mening ten aanzien van het feit dat deze claim nog steeds aanwezig is op de site van Lilly, en dat daarin als feit wordt gesteld dat pemetrexed beter werkt dan andere chemotherapie bij niet kleincellig longcarcinoom? Kunt u een nauwkeurige tijdslimiet aangeven waarbinnen deze claim wordt beoordeeld en op welke wijze deze zal worden bestraft/verwijderd?
De inspectie heeft het statement van Lilly op de website van Lilly (onder »pers en media», statement Lilly, 19 november 2009) beoordeeld conform de werkafspraken die de inspectie heeft afgesloten met de zelfreguleringsintanties op het gebied van geneesmiddelenreclame: de Stichting Code Geneesmiddelenreclame en de Keuringsraad KOAG/KAG.
De inspectie merkt op dat zij de strekking van het statement als informatief aanmerkt. De passage over de werkzaamheid van pemetrexed is ontleend aan de studie waarop de registratie is gebaseerd. De passage kan volgens de inspectie niet worden aangemerkt als onjuiste informatie of als publieksreclame. Verwijdering van de claim is dan ook niet aan de orde.
Het bericht "Menzis legt Refaja wil op" |
|
Rikus Jager (CDA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Vindt u dat het binnen de zorgplicht van een zorgverzekeraar past om zich zo nadrukkelijk bezig te houden met de nieuwbouwplannen van een ziekenhuis en aan te sturen op een fusie van dat ziekenhuis met een ander ziekenhuis? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
De zorgplicht houdt onder meer in dat de zorgverzekeraar ervoor dient te zorgen dat de verzekerde de zorg krijgt waar hij behoefte aan heeft en waarop aanspraak bestaat. Welke maatregelen noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht kan voldoen is in principe aan de zorgverzekeraar zelf. Een belangrijk middel is de zorginkoop waarbij wordt onderhandeld over prijs, kwaliteit en volume. In het verlengde hiervan kan ik mij ook voorstellen dat zorgverzekeraars in gesprek gaan met ziekenhuizen over de merites van fusies en nieuwbouwplannen. Dit kan nodig zijn om ervoor te zorgen dat zorg doelmatig wordt verleend en bovendien kwalitatief goed is.