De uitzending “ Hogere eigen bijdragen ziekenhuis” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u de uitzending van Radar «Hogere eigen bijdragen ziekenhuis» gezien? Zo ja, wat vond u daarvan?1
Ik heb de uitzending van Radar «Hogere eigen bijdragen ziekenhuis» met belangstelling bekeken.
Deelt u de mening dat er over het zogenaamde hinderpaalcriterium en de budgetpolissen veel onduidelijkheid bestaat? Zo ja waarom wel, zo nee waarom niet?
De budget- en naturapolissen van verzekeraars bevatten informatie over de eigen bijdragen die verzekerden moeten betalen als ze gebruik maken van zorg van niet-gecontracteerde aanbieders met inachtneming van het hinderpaalcriterium. Dit houdt volgens de Zvw in dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat dit een belemmering is voor de verzekerde om zorg te betrekken bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars meer duidelijkheid moeten geven over consequenties van het zogenaamde hinderpaalcriterium bij het afsluiten van een zorgpolis? Hoe wilt u dit bevorderen?
Zorgverzekeraars zijn uit hoofde van de Wet marktordening gezondheidszorg verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Hieronder valt ook informatie over contractering bij zorgpolissen. Deze verplichting is uitgewerkt in de Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Deze regeling is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont.
Zorgverzekeraars moeten kenbaar maken met welke zorgaanbieders voor welke vormen van zorg een contract is afgesloten voor de betreffende polis. Bovendien moet transparant worden of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking en wat de hoogte van het percentage is van de vergoedingsbeperking.
Zoals aangekondigd in hun actieplan Kern-gezond wijzen de zorgverzekeraars dit jaar consumenten expliciet – via de zogenaamde bijsluiter – op de risico’s van polissen waarvoor een beperkt aantal zorgaanbieders gecontracteerd is (budgetpolissen). Zorgverzekeraars wijzen zowel op het risico dat de verzekerde met deze polis bij minder zorgaanbieders terecht kan, als op het financiële risico dat een verzekerde loopt bij het gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg als hij deze zorg niet volledig vergoed krijgt. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 20 oktober jl. (Kamerstukken II 2015/16, 34 300 XVI, nr. 11).
Zorgverzekeraars gaan de werking van de bijsluiter na het overstapseizoen evalueren, waarbij ook zal worden nagegaan of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Zowel de NZa als VWS zullen ook onderzoek (laten) doen naar het verloop van het overstapseizoen.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars ook de juiste informatie over polissen en bijvoorbeeld het hinderpaalcriterium moeten verstrekken? Wat vindt u ervan dat dit op basis van bovengenoemde uitzending van Radar klaarblijkelijk niet gebeurt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u net als de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) van mening dat er rekenmodellen beschikbaar zouden moeten zijn om te bepalen wat een geschikte vergoeding is? Zo ja, waarom wel, zo nee, waarom niet?
Het hinderpaalcriterium is niet te vervatten in een rekenmodel. De invulling van dat criterium en de jurisprudentie daarover is nog in ontwikkeling.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) van juni 2015 blijkt dat er nog budgetpolissen zijn die slechts 50% van de niet-gecontracteerde medisch-specialistische zorg vergoeden?
De NZa heeft recent besloten vast te houden aan het standpunt dat zorgverzekeraars, gegeven het hinderpaalcriterium, zelf een vergoeding mogen bepalen voor niet gecontracteerde zorg. Voor de duiding van het begrip hinderpaal verwijst de NZa naar de bestaande jurisprudentie. Deze jurisprudentie is nog niet uitgekristalliseerd.
De NZa maakt voorts kenbaar hoe zij als toezichthouder op dit onderdeel zal toezien en wil dat zorgverzekeraars een lager percentage dan 75 procent motiveren en zo nodig onderbouwen naar de NZa. Volgens de NZa kan het opnemen van een hardheidsclausule in de modelovereenkomst hierbij ook een rol spelen. Een dergelijke hardheidsclausule moet de verzekerde dan in een concreet geval de mogelijkheid geven om bij de zorgverzekeraar aanspraak te maken op een hogere vergoeding ingeval het in de modelovereenkomst opgenomen vergoedingspercentage vanwege de omstandigheden van het geval een feitelijke hinderpaal vormt voor de toegang tot niet gecontracteerde zorg.
De NZa beoordeelt bij de polissen die in 2016 op de markt worden gebracht of die voldoen aan de wet in het licht van staande jurisprudentie. Indien dat niet het geval is zal de NZa hiertegen optreden en indien nodig handhaven.
Op welke manier heeft de NZa dit jaar er toezicht op gehouden dat een hinderpaal van 50% niet een te grote belemmering is voor patiënten voor het afnemen van niet-gecontracteerde zorg?
Zie antwoord vraag 6.
Welke zorgverzekeraars hanteren een vergoeding van 50% voor niet-gecontracteerde verslavingszorg? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het arrest van het gerechtshof van ’s-Hertogenbosch van 9 juli 2013?
In 2015 worden door twee zorgverzekeringsconcerns acht polissen aangeboden waarbij voor de GGZ een vergoedingspercentage van minder dan 75% van het marktconforme tarief wordt gehanteerd. Voor 2016 heb ik op dit moment nog geen zicht op het aantal polissen met een vergoedingspercentage van minder dan 75%. Op grond van de huidige jurisprudentie valt niet met zekerheid te zeggen of deze vergoedingspercentages al dan niet een hinderpaal opleveren.
Wat vindt u ervan dat de NZa stelt dat mensen die van mening zijn dat de 25% of meer eigen bijdrage een te grote hinderpaal is naar de rechter of geschillencommissie van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) kunnen stappen?
Het klopt niet dat de NZa dit zo stelt. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 6 en 7 heb aangegeven stelt de NZa dat een zorgverzekeraar een vergoeding van minder dan 75% moet motiveren en zo nodig onderbouwen.
Wanneer verzekerden vinden dat de geboden vergoeding in hun specifieke situatie een hinderpaal vormt kan de verzekerde bezwaar maken bij de zorgverzekeraar. Indien de zorgverzekeraar daar negatief op antwoordt heeft de verzekerde altijd het recht om naar de geschillencommissie (SKGZ) of naar de civiele rechter te stappen. Mensen kunnen bij de geschillencommissie laagdrempelig met hun klachten terecht.
Heeft u er zicht op of er ook voor 2016 nog budgetpolissen worden aangeboden? Als die worden aangeboden, zit er dan een duidelijke bijsluiter bij die te begrijpen is?
Zowel de NZa als VWS zullen het lopende overstapseizoen (laten) onderzoeken. Uit dit onderzoek zal blijken of er polissen met beperkende voorwaarden worden aangeboden voor 2016 en of daar een bijsluiter bij wordt aangeboden en welke informatie die bevat.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen en specialistische behandelcentra bij aanvang van de behandeling de plicht hebben om voor de patiënt na te gaan of het ziekenhuis of het specialistisch behandelcentrum ook gecontracteerd is?
Het is de taak van de patiënt zelf om na te gaan of het ziekenhuis of het specialistisch behandelcentrum gecontracteerd is. De patiënt kan dit nagaan door dit na te vragen bij zijn zorgverzekeraar. Ook moeten de zorgverzekeraars op hun website een actueel overzicht publiceren van de zorgaanbieders die gecontracteerd zijn. Dit is te vinden via bijvoorbeeld de «Zorgzoeker» of «Zorgvinder» op de websites van zorgaanbieders.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft een tool ontwikkeld die zorgaanbieders de mogelijkheid geeft om een polischeck te doen zodat de zorgaanbieder de patiënt/verzekerde voorafgaand aan een behandeling informatie kan geven over de mate van vergoeding op grond van de polis van de patiënt/verzekerde. Dit is de inkijkvoorziening polis verzekerden (IVP). De planning is dat de IVP vanaf 1 januari 2016 beschikbaar komt voor zorgaanbieders, te starten met ziekenhuizen. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders met behulp van het IVP hun patiënten/verzekerden goed informeren over de mate van vergoeding op grond van de polis van de patiënt/verzekerde.
Wat vindt u ervan om voor categorieën behandeling een vast percentage als hinderpaal vast te stellen, zodat patiënten niet langer een rechtszaak hoeven te voeren om te weten wat een passende en niet-belemmerende vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg is?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Signalen dat Zorgverzekeringsindicaties uit gemeentelijke budgetten worden betaald |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven in hoeverre het waar is dat de SVB (Sociale Verzekeringsbank) momenteel een factuur van een zorgaanbieder alleen op het contract controleert, en niet op de indicatie, en vervolgens over gaat tot uitbetaling vanuit het budget van de gemeente?
Uit hoofde van privacywetgeving beschikt de SVB niet over zorgindicaties. In de zorgovereenkomst tussen zorgverlener en pgb-houder is zichtbaar of de in te kopen zorg past bij de afgegeven indicatie. De pgb verstrekker – in dit geval de gemeente – controleert hierop en geeft zijn goed-, of afkeuring op de zorgovereenkomst. Als een zorgovereenkomst goedkeuring heeft gekregen van de gemeente, worden declaraties op basis van die zorgovereenkomst door de SVB betaald uit het budget van de gemeente.
Deelt u de mening dat op deze manier het risico bestaat dat de gemeente moet betalen voor een indicatie vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw), omdat er niet gecontroleerd wordt of het contract van de zorgaanbieder gebaseerd is op een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Jeugdwet? Zo ja, bent u bereid dit in overleg met de VNG, de SVB en Zorgverzekeraars Nederland aan te kaarten, en de Kamer over een mogelijke oplossing te informeren?
Zoals bij vraag 1 is aangegeven toetst de gemeente of de zorginhoud van de overeenkomst past op de afgegeven indicatie.
Er is begin 2015 wel een terugvalscenario toegepast op zorgovereenkomsten die niet inhoudelijk beoordeeld waren voordat de eerste betaling moest plaatsvinden. In het terugvalscenario hebben deze zorgovereenkomsten een ambtshalve goedkeuring gekregen. Dit is gedaan om zorgverleners tijdig te kunnen betalen en meer tijd voor de inhoudelijke toets te creëren voor gemeenten. Gemeenten konden deze inhoudelijke toets op ieder moment na de ambtshalve goedkeuring alsnog plaats laten vinden.
Door deze ambtshalve goedkeuring is een risico ontstaan dat er zorg uit het gemeentelijk pgb wordt betaald terwijl die uit een Zvw budget betaald diende te worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een zorgverlener zowel Wmo als Zvw zorg levert. In overleg met de ketenpartners is een herstelprocedure ontwikkeld om onjuiste declaraties te corrigeren. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief van 28 oktober 2015.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen vóór het Algemeen overleg over de Voortgang trekkingsrecht pgb voorzien op 10 december 2015 naar de Kamer te sturen?
Ja
Het bericht ‘GGZ-instelling weigert VGZ-klanten nog te behandelen’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het item «GGZ-instelling weigert VGZ-klanten nog te behandelen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het uitmaakt of men aan het begin of aan het eind van het jaar ziek wordt, omdat patiënten aan het einde van het jaar niet meer terechtkunnen bij de arts van hun voorkeur, terwijl dat aan het begin van het jaar wel kan?
Verzekeraars dienen hun verzekerden goed te informeren over de inhoud van hun polis. Bij het afsluiten van een polis moet het voor een verzekerde transparant zijn welke zorgaanbieders door de zorgverzekeraar zijn gecontracteerd voor de polis. Ook moet transparant zijn bij welke zorgaanbieders plafondafspraken zijn gemaakt. Op die manier weet een verzekerde bij het afsluiten van een polis of en in welke mate een eventuele arts van zijn voorkeur gecontracteerd is. Een verzekerde kan daar dan bij het afsluiten van een polis rekening mee houden.
VGZ informeert haar verzekerden conform de regelgeving over de consequenties van volumeafspraken en omzetplafonds. In dit specifieke geval heeft VGZ met betreffende instelling, gegeven het omzetplafond, een contract gesloten waarin sprake is van een doorleverplicht, waardoor VGZ in deze situatie geen melding hoeft te maken van het omzetplafond.
Wordt voldaan aan de zorgplicht als een patiënt niet bij een door de verzekeraar gecontracteerde aanbieder terechtkan, ook als een patiënt juist bij de betreffende zorgverzekeraar is verzekerd, omdat die met de bewuste aanbieder een contract heeft gesloten? Is een verzekeraar verplicht om aan zijn verzekerden vooraf melding te maken bij welke aanbieders zorg tijdens het kalenderjaar mogelijk niet geleverd kan worden vanwege het overschrijden van een omzetplafond?
Verzekerden hebben recht op zorg. Soms kan een zorgaanbieder bepaalde zorg tijdelijk niet leveren, bijvoorbeeld door vakantieplanning, te weinig personeel of als de capaciteit volledig benut is. In die situaties heeft de verzekeraar de plicht om de verzekerde te bemiddelen naar een andere aanbieder.
Een zorgverzekeraar moet voldoende zorg inkopen voor zijn verzekerden. Deze zorg moet bereikbaar, tijdig en van voldoende kwaliteit zijn. Zolang een verzekerde de zorg krijgt die hij nodig heeft en de verzekeraar transparant is geweest over wat de verzekerde op basis van zijn polis mag verwachten, voldoet de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht.
Mag een zorgaanbieder weigeren om patiënten te behandelen, indien er sprake is van een contractueel overeengekomen doorleverplicht met de zorgverzekeraar? Welke voorwaarden zijn verbonden aan het afspreken van een doorleverplicht (zoals het inkopen van realistische volumes)?
Bestaande patiënten moet de aanbieder altijd doorbehandelen. Als een zorgaanbieder een contract heeft getekend waarin een omzetplafond met doorleverplicht is afgesproken, dan heeft de zorgaanbieder zich contractueel verplicht om ook nieuwe patiënten te blijven aannemen, ook wanneer het budget is volgelopen.
Als hierdoor voor de zorgaanbieder problemen ontstaan kan de zorgaanbieder hierover in gesprek gaan met de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar kan de zorgaanbieder houden aan zijn contract, of kan ervoor kiezen om de zorgaanbieder tegemoet te komen, bijvoorbeeld door bijcontractering of door de doorleverplicht op te heffen. In het geval van deze betreffende GGZ-instelling heeft de zorgverzekeraar de doorleverplicht van de zorgaanbieder opgeheven. Daarbij heeft de zorgverzekeraar het op zich genomen om nieuwe patiënten te bemiddelen naar andere zorgaanbieders.
Er zijn geen specifieke voorwaarden verbonden aan het afspreken van een doorleverplicht; de zorgaanbieder moet zelf goed afwegen welk contract voor hem aantrekkelijk en haalbaar is. Het inkopen van realistische volumes in de regio is onderdeel van de zorgplicht van de zorgverzekeraar, maar waar deze volumes worden ingekocht is aan de zorgverzekeraar.
Wat is het effect van omzetplafonds bij nieuwe, groeiende toetreders? Is het risico op overschrijding van het omzetplafond niet groter bij een kleine toetreder dan bij een grote instelling met stabiele omzet? Op welke wijze wordt voorkomen dat nieuwe toetreders niet onnodig worden belemmerd door het gebruik van omzetplafonds?
Zorgverzekeraars moeten vanaf 1 april 2016 bij hun zorginkoopbeleid aangeven in welke mate de zorgverzekeraar ruimte biedt voor innovatief zorgaanbod.
Een zorgverzekeraar heeft meerjarige gegevens over vraag naar zorg en zorgaanbod in de regio. Voor bestaande zorgaanbieders heeft een zorgverzekeraar daarom meer informatie op basis waarvan hij de zorginkoop kan baseren. Bij een nieuwe toetreder moet eerst ervaring worden opgedaan, zowel door patiënten als door zorgverzekeraars. Bij nieuwe toetreders is het daarom voor zorgverzekeraars moeilijker om een goede inschatting te maken van de vraag naar zorg bij deze specifieke zorgaanbieder. Maar zolang de zorgverzekeraar voldoende zorg in de regio heeft ingekocht hoeft dat voor de verzekerden niet tot problemen te leiden.
Welke andere mogelijkheden dan omzetplafonds hebben zorgverzekeraars om het budget in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) te beheersen? Is het juridisch mogelijk om contracten te sluiten op basis van bijvoorbeeld degressieve tarieven, lumpsumbekostiging, two part tariffs of andere innovatieve contractvormen?
Zorgverzekeraars kunnen in hun contractering verschillende afspraken maken over het tarief of kostenbeheersing per zorgaanbieder. Daarnaast kunnen zorgverzekeraars afspraken maken over kwaliteit, het navolgen van richtlijnen, het bieden van service en over wachtlijsten. Een verzekeraar heeft feitelijk de taak om namens zijn verzekerde patiënten een zo goed mogelijke kwaliteit, service en zorg te contracteren tegen een zo goed mogelijke prijs. Over het beheersen van de kosten van GGZ-aanbieders is het voor zorgverzekeraars naast de genoemde omzetplafonds bijvoorbeeld ook juridisch mogelijk om te werken met prijsdifferentiatie naar rato van het volume (zoals degressieve tarieven), two part tariffs, of bijvoorbeeld volume- of tariefdifferentiatie op basis van zorginhoud. Zorgverzekeraars zijn vrij om dit af te spreken.
Selectieve zorginkoop en de gevolgen daarvan voor zorgaanbieders |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over het gegeven dat Zilveren Kruis Achmea niet gelooft in selectieve zorginkoop vanuit het oogpunt van kwaliteit en dit wil gaan beperken?1
Op basis van de ervaringen met het vijfjarige programma Kwaliteit van zorg concludeert Zilveren Kruis dat het voor de verbetering van de kwaliteit van zorg vaak effectiever is om zorgprofessionals te stimuleren tot kwaliteitsverbetering dan bepaalde zorgaanbieders uit te sluiten.
Volgens Zilveren Kruis betekent dit echter niet dat selectieve inkoop niet meer wordt toegepast in de zorginkoop. Naarmate er meer kwaliteitstransparantie komt op basis van uitkomstindicatoren en patiënten en verwijzers kiezen voor aanbieders met hogere kwaliteit, zal dat gepaard moeten gaan met een verschuiving van ingekocht volume van de ene naar de andere aanbieder. Zilveren Kruis wil zorgaanbieders met een opvallend goede prestatie ook belonen met bijvoorbeeld een pluscertificaat, langere termijn contracten en ondersteuning bij zorgonderzoek en zorginnovatie. Met zorgaanbieders die minder goed presteren maakt Zilveren Kruis verbeterafspraken en aanbieders die evident en duurzaam minder goed presteren kunnen verwachten dat de zorg in mindere mate of helemaal niet bij hen wordt ingekocht.
Bent u nog altijd van mening dat juist selectieve zorginkoop één van de belangrijkste instrumenten is voor het welslagen van dit zorgstelsel?
Ja, het is mijn overtuiging dat selectieve zorginkoop een van de belangrijkste instrumenten is voor een betere en betaalbare zorg van de patiënt. De werkwijze van Zilveren Kruis onderschrijft dit.
Wat is het standpunt van andere zorgverzekeraars en Zorgverzekeraars Nederland op het gebied van selectieve zorginkoop?
Zorgverzekeraars Nederland ondersteunt het beleid ter zake. Het standpunt kan per verzekeraar verschillen.
Wat zijn de gevolgen voor dit zorgstelsel wanneer zelfs grote zorgverzekeraars als Zilveren Kruis Achmea geen heil zien in selectieve zorginkoop teneinde de kwaliteit te bevorderen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u evenals Zilveren Kruis Achmea bereid het instrument van selectieve zorginkoop in te perken nu blijkt dat het draagvlak ervoor afbrokkelt en de effectiviteit niet is aangetoond?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat een orthopedisch schoenmaker na vele tientallen jaren waarschijnlijk de deuren moet sluiten omdat hetzelfde Zilveren Kruis Achmea de samenwerking opzegt?2
Zilveren Kruis heeft aangegeven meer inzicht in kwaliteit en prijs te willen zodat op een eenduidige en objectieve manier vast te stellen is wat de beste orthopedische schoenoplossing is. Zilveren Kruis heeft gekozen voor een inkoopprocedure waarbij leveranciers zelf aan kunnen geven wat de verschillende schoenoplossingen mogen kosten. Op basis van kwaliteit en prijs selecteert Zilveren Kruis het merendeel van de leveranciers (maar niet alle). Daarmee voldoet Zilveren Kruis naar verwachting ruimschoots aan de behoefte aan zorg van en de zorgplicht voor onze verzekerden.
Wat is uw reactie op het feit dat Zilveren Kruis Achmea na een verbintenis van 30 jaar, drie maanden voor het einde van het jaar, de samenwerking opzegt?
Een aantal aanbieders dat als gevolg van de inkoopprocedure geen contract heeft gekregen, is een kort geding procedure gestart tegen Zilveren Kruis. Het is nu aan de rechter om de redelijkheid en billijkheid van het contracteerproces en de uitkomst daarvan te beoordelen.
Is er volgens u sprake van een eerlijke machtsverhouding tussen zorgaanbieder en verzekeraar, aangezien mede door overnames inmiddels circa 80% van de verzekerden in de betreffende regio bij Zilveren Kruis Achmea zit?
De NZa en de ACM zien toe op de marktverhoudingen en het eventueel ongewenst gebruik van de marktpositie door een verzekeraar.
Durft u ondanks dat de schoenmaker al vele tientallen jaren bestaat en een klanttevredenheid kent van 100%, te beweren dat het niet langer contracteren een kwalitatieve afweging is?
Zorgverzekeraars mogen zelf bepalen welke kwaliteitscriteria zij in het inkoopproces hanteren. Zilveren Kruis maakt een afweging op basis van kwaliteit en prijs (elk 50 punten). De scores op kwaliteit worden bepaald op basis van de volgende criteria:
Ondanks een hoge klanttevredenheid kan het voorkomen dat op basis van bovengenoemde kwaliteit/prijs afweging een aanbieder niet wordt gecontracteerd.
Wat is uw reactie op het gegeven dat zorgaanbieders niet in staat gesteld worden de geconstateerde onregelmatigheden te herstellen?
Zie antwoord 7.
Voor de volgende contracteerperiode wordt een geschillencommissie in het leven geroepen waar zorgaanbieders met klachten over de inkoopprocedure terecht kunnen.
Kunt u zich voorstellen dat zorgaanbieders de selectiecriteria die zorgverzekeraars opstellen niet ervaren als instrument om te selecteren op kwaliteit maar juist als stok om mee te slaan?
Het is aan zorgverzekeraars om de selectiecriteria op te stellen. Vanaf 2016 maakt de zorgverzekeraar zijn inkoopcriteria voor de inkoop van het jaar erop voor 1 april openbaar. Dit geeft zowel patiënten als aanbieder de kans hiervan vroegtijdig kennis te nemen. In de toekomst kunnen zorgaanbieders bij klachten hierover terecht bij de hiervoor genoemde in te stellen geschillencomissie.
Bent u bereid zorgverzekeraars in het algemeen en Zilveren Kruis Achmea in deze specifieke situatie aan te spreken op hun gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, is het oordeel nu aan de rechter. Verder heeft vaste kamercommissie voor VWS in de Tweede Kamer een aantal brieven ontvangen van producenten orthopedisch schoeisel over de inkoopprocedure Zilveren Kruis. Op voorstel van een meerderheid van de Kamer is voorgesteld om de brieven door te geleiden naar de NZa, dat het loket is waar zorgaanbieders met klachten over de inkoopprocedure terecht kunnen.
Bestaat er ook een clementieregeling voor zorgaanbieders en bent u van mening dat de betreffende zorgaanbieder hiervoor in aanmerking dient te komen?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Is het waar dat orthopedisch schoenmakers uit het oogpunt van kostenbesparing hun cliënten niet actief mogen informeren wanneer zij weer nieuwe schoenen kunnen aanschaffen?
In de zorgverzekeringswet geldt dat de verzekerde te allen tijde moet beschikken over een adequaat hulpmiddel. Er bestaat geen recht op een nieuw hulpmiddel na verloop van een bepaalde tijd. Er bestaat alleen recht op vervanging als een hulpmiddel niet langer adequaat is in de situatie van de verzekerde. Verzekeraars kunnen in hun polis wel voorwaarden stellen aan het vervangen van een hulpmiddel binnen een periode waarin het hulpmiddel normaal gesproken geacht wordt adequaat te zijn. Leveranciers mogen hun klanten altijd informeren en uitnodigen, maar vervanging kan alleen binnen de kaders van de Zorgverzekeringswet en de polisvoorwaarden van de zorgverzekeraar.
Zijn er ook soortgelijke afspraken gemaakt met fabrikanten van hoortoestellen? Zo ja, hoe verklaart u dan de vele reclames die daarvoor gemaakt worden?
Hetgeen ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 14, geldt ook voor leveranciers van hoortoestellen. Het staat hen vrij klanten te informeren en om hen hun toestellen onder de aandacht te brengen. Vergoedng is echter uitsluitend mogelijk binnen de kaders van de zorgverzekeringswet en de polisvoorwaarden.
Hoe zijn die afspraken met andere zorgaanbieders en aanbieders van medische hulpmiddelen? Hoe verklaart u de verschillende afspraken?
Zie het antwoord op vraag 14. De algemene uitgangspunten gelden voor alle hulpmiddelen.
De financiering van geestelijke begeleiding bij palliatieve zorg in de thuissituatie |
|
Kees van der Staaij (SGP), Hanke Bruins Slot (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat u diverse keren heeft bevestigd dat geestelijke verzorging voor patiënten met een levensbedreigende ziekte in de thuissituatie sinds 1 januari 2015 onder de Zorgverzekeringswet valt?
Geestelijke verzorging is diverse malen aan de orde geweest in het gesprek met uw Kamer. Over geestelijke verzorging is in 2010 een brief aan de Kamer gestuurd1, waarin wordt ingegaan op de positie van geestelijke verzorging2 in het stelsel van de wettelijke verzekeringen. Deze uiteenzetting geldt nog steeds.
Alleen wanneer een interventie behoort tot de verzekerde aanspraken in de Zvw is een zorgverzekeraar gehouden deze te vergoeden. In de curatieve zorg is de begeleiding bij de verwerking en het omgaan met ziekte en behandeling, ook in de extramurale setting, onlosmakelijk onderdeel van de behandeling. Binnen de geneeskundige zorg zijn het vooral de huisarts, de verpleegkundige en de verzorgende die een rol spelen bij de palliatief terminale zorg in de thuissituatie. Er is een grens aan datgene wat de huisarts, de verpleegkundige en de verzorgende in deze fase aan begeleiding kunnen bieden. Waar die grens ligt wordt niet bepaald door de regelgeving, maar door de beroepsgroepen zelf. Zij geven immers inhoud aan de begrippen «zorg zoals huisartsen die plegen te bieden» en «zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden», die de basis vormen voor de palliatief terminale zorg binnen de basisverzekering.
Krijgt u ook signalen dat zorgverzekeraars niet bereid zijn de geestelijke verzorging te vergoeden aan hen die de feitelijke prestatie leveren? Wat is volgens u hiervan de reden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat de vergoeding van palliatieve zorg in de aanspraak wijkverpleging alleen de functies persoonlijke verzorging en verpleging omvat, waardoor palliatieve zorgverleners geen mogelijkheid hebben de geestelijke verzorging vergoed te krijgen?
Wijkverpleging bestaat onder andere uit persoonlijke verzorging en verpleging5. Onder de persoonlijke verzorging valt ook de ondersteuning en instructie rondom zaken die in directe relatie staan met de persoonlijke verzorging aan de patiënt en desgevraagd aan de naasten van de patiënt. Onder verpleging valt ook de met verpleging vervlochten regie en coördinatie bij multidisciplinaire zorgverlening, en ondersteuning en instructie rondom zaken die in directe relatie staan me de zorgbehoefte van de patiënt en desgevraagd aan naasten van de patiënt. Dit betekent dat met deze prestaties de palliatieve zorg, zoals de beroepsgroep «de zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden» beschrijft, bekostigd kan worden.
Hoe komt het dat geestelijke verzorging, ondanks uw eerdere verzekering, blijkbaar nog steeds geen onderdeel is van een declarabel zorgproduct? Hoe gaat u er op zo kort mogelijke termijn voor zorgen dat dit wel het geval wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de vergoeding niet mag stoppen op de dag van overlijden van de patiënt, zodat bijvoorbeeld ook een nazorggesprek met de familie nog wordt vergoed?
Ik ben van mening dat een afrondend gesprek vanzelfsprekend is en dat hiermee kwalitatief goede zorg wordt geboden.
Deelt u – gelet op de IKNL-richtlijn Spirituele Zorg (Integraal Kankercentrum Nederland) – de mening dat gespecialiseerde kennis nodig is om de zingeving van de zieke te begeleiden, en dat zorgverzekeraars er daarom niet mee kunnen volstaan de geestelijke verzorging in te kopen bij niet daarvoor opgeleide zorgverleners, zoals verpleegkundigen of verzorgenden?
De Zvw kent functiegerichte aanspraken. Dit betekent dat niet op voorhand is vastgesteld dat een bepaalde beroepsgroep de zorg mag bieden. De zorgverzekeraar is vrij om andere beroepsbeoefenaren te contracteren voor het leveren van verzekerde prestaties voor zover zij bekwaam en bevoegd zijn (met uitzondering van de voorbehouden handelingen). De zorgverzekeraars dienen altijd aan hun zorgplicht jegens hun verzekerden te voldoen. Dat betekent dat als zorgverzekeraars zorg inkopen bij zorgaanbieders zij de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van deze (ingekochte) zorg moeten borgen.
Het is aan zorgprofessionals om in richtlijnen, zorgmodules en zorgstandaarden aan te geven wat kwalitatief goede zorg inhoudt. Dit betekent niet dat al deze beschreven goede zorg automatisch vergoed moet worden door de zorgverzekeraar. Mij zijn geen signalen bekend dat zorgverzekeraars de begeleiding bij de verwerking en het omgaan met ziekte en behandeling, zoals door de beroepsgroepen zelf beschreven binnen de grenzen van zorg zoals huisartsen en verpleegkundigen die plegen te bieden, niet inkopen en vergoeden en dus hun zorgplicht niet nakomen.
Bent u, gelet op het voorgaande, van mening dat zorgverzekeraars hun zorgplicht op dit moment niet nakomen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat zij hun zorgplicht wel nakomen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ermee bekend dat de zorgverleners in de eerste lijn vaak onvoldoende, tot niet, op de hoogte zijn van de mogelijkheden rondom geestelijke begeleiding, en hoe de geestelijk verzorger zich als functie verhoudt tot andere functies, zoals de POH-GGZ (Praktijkondersteuner Huisarts – Geestelijke Gezondheidszorg) en maatschappelijk werk of eerstelijns psycholoog?
Ik kan me voorstellen dat de positie van geestelijke verzorging in het stelsel van de wettelijke verzekeringen bij andere zorgverleners in de eerste lijn onvoldoende bekend is. Omdat er de laatste jaren veel is veranderd in de (bekostiging van de) zorg, heb ik Agora6 gevraagd om samen met de betrokken partijen (zorgaanbieders, verzekeraars, gemeenten, Zorginstituut Nederland) te inventariseren welke verbeteringen mogelijk zijn. Dit past binnen het Nationaal Programma Palliatieve Zorg, waar expliciet aandacht wordt gevraagd voor de spirituele dimensie van palliatieve zorg.
Vindt u het, gelet op de vorige vraag, eveneens belangrijk dat er bij eerstelijns zorgverleners een bewustwordingsproces op gang komt over de plek en de waarde van spirituele zorg in de laatste levensfase, zodat zij de vragen op dit gebied beter herkennen, en eerder geestelijke verzorgers inschakelen? Ziet u mogelijkheden voor uzelf weggelegd om dit bewustwordingsproces op gang te (laten) brengen?
Zie antwoord vraag 8.
Zou het mogelijk zijn deze vragen uiterlijk voor het binnenkort te plannen Algemeen overleg palliatieve zorg te beantwoorden?
Ja.
Het niet meer vergoeden van medicatie |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Oud-Gastelaar krijgt geen medicijn tegen ongeneeslijke ziekte: pillen te duur»?1
In het bericht wordt aangegeven dat een patiënt met neurofibromatose zijn medicijnen niet meer (vergoed) krijgt. Het middel maakt onderdeel uit van het basispakket en wordt dus vergoed. In het bericht2 wordt aangegeven dat de zorgverzekeraar middelen die worden voorgeschreven wel wil vergoeden. Ik kan uit de berichtgeving dus niet opmaken wat er bij deze patiënt speelt. Mogelijkerwijs heeft de arts aangegeven dat deze patiënt niet meer op dit geneesmiddel is aangewezen. De precieze reden hiervoor ken ik niet.
Mocht de patiënt het niet mee eens zijn dat hij het middel niet meer krijgt, kan hij een klacht indienen bij zijn zorgaanbieder. Mocht de patiënt niet tevreden zijn over de klachtafhandeling door de zorgaanbieder dan kan hij ook terecht bij het landelijk meldpunt zorg.
Kunt u uitleggen waarom de vergoeding van medicijnen halverwege het jaar gestaakt wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Is stopzetting van behandeling zonder alternatief niet in strijd met de zorgplicht van zorgverzekeraars?
Een zorgverzekeraar mag niet beslissen om een behandeling die onderdeel uitmaakt van het basispakket, waarop een patiënt volgens zijn behandelend arts is aangewezen, te stoppen of niet meer te vergoeden. Als een arts echter aangeeft dat het beter voor de patiënt is om een behandeling te stoppen, dan hoeft de zorgverzekeraar niet door te gaan met het vergoeden van de behandeling. Dat kan ook niet, omdat in dat geval de patiënt geen toegang meer zou moeten hebben tot de medicijnen, omdat een recept op dat moment ontbreekt.
Deelt u de mening dat een medicijn dat de kwaliteit van leven aantoonbaar verbetert gewoon verstrekt moet worden? Zo ja, wanneer wordt dit medicijn weer vergoed? Zo nee, waarom niet?
Het geneesmiddel waar het hier om gaat is in 2013 overgeheveld van de aanspraak op farmaceutische zorg naar de geneeskundige zorg. Ten tijde van overheveling gebruikten jaarlijks ongeveer 1.500 patiënten dit geneesmiddel (GIP-data, Zorginstituut Nederland). Ik heb geen enkel signaal ontvangen dat dit geneesmiddel niet meer vergoed zou worden voor deze groep mensen. Naar mijn weten wordt het geneesmiddel dan ook nog steeds vergoed.
Waarom wordt er op medicijnen bezuinigd terwijl zorgverzekeraars miljarden overreserves hebben?
Zie ook antwoord op vraag 1 en 2. In het bericht geeft de zorgverzekeraar aan dat hij de middelen die worden voorgeschreven wel wil vergoeden. Ik ken de reden dan ook niet waarom dat in dit geval niet zou gebeuren. Mogelijkerwijs heeft de arts aangegeven dat deze patiënt niet meer op dit geneesmiddel is aangewezen.
Ten algemene geldt dat medicijnen die voldoen aan het criterium stand van wetenschap en praktijk onderdeel uitmaken van het basispakket. Voor alle zorg, waaronder medicijnen, geldt dat van belang is dat er doelmatig gebruik plaats vindt.
De vergoeding in de basisverzekering van rifaximine (Xifaxan) voor de behandeling van chronische hepatische encefalopathie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat rifaximine een therapeutische meerwaarde heeft bij de behandeling van chronische hepatische encefalopathie ten opzichte van lactulose monotherapie, tot een daling van het aan deze ziekte gerelateerde ziekenhuisopnames leidt, en zodoende de kwaliteit van leven verbetert?1
Zorginstituut Nederland heeft in haar advies van 31 maart 2015 geconcludeerd dat bij de preventie van de derde en volgende episodes van manifeste hepatische encefalopathie bij patiënten van 18 jaar en ouder rifaximine toegevoegd aan lactulose een therapeutische meerwaarde heeft ten opzichte van lactulose monotherapie. Voorts heeft Zorginstituut Nederland geconcludeerd dat door deze toevoeging van rifaximine het aantal ziekte-gerelateerde ziekenhuisopnames daalt en de kwaliteit van leven verbetert. Het is goed om hierbij op te merken dat het hier niet gaat om behandeling, maar om preventie van hepatische encefalopathie (de vermindering van de kans op een terugval) bij patiënten die in remissie zijn.
Is het waar dat het Zorginstituut Nederland om financiële redenen negatief heeft geadviseerd om het middel toe te laten tot de basisverzekering?
Nee, dat is niet waar. Voor opname in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) moet een fabrikant een GVS-vergoedingsaanvraag indienen die aan een aantal voorwaarden moet voldoen. Een van deze voorwaarden is het aanleveren van een goed onderbouwde kosteneffectiviteitsanalyse. De reden voor het negatief advies in onderhavige casus ligt aan het feit dat de fabrikant, ondanks herhaaldelijke verzoeken, een dossier van onvoldoende kwaliteit heeft aangeleverd. Dat is de reden waarom het Zorginstituut zich genoodzaakt heeft gezien om een negatief advies af te geven.
Is het waar dat het Zorginstituut Nederland hierbij een financiële drempel heeft gehanteerd van € 50.000 per Quality-adjusted life year (Qaly; een begrip dat gebruikt wordt in een kostenutiliteitsanalyse, een economische beschouwing van de zin en effectiviteit van een behandeling in de gezondheidszorg. Het staat voor een extra levensjaar in goede gezondheid)?
Zorginstituut Nederland concludeert dat de berekening van de kosteneffectiviteit van rifaximine bij de preventie van hepatische encefalopathie van onvoldoende methodologische kwaliteit is. Feitelijk zegt het Zorginstituut dat ze met de data die is aangeleverd door de fabrikant geen betrouwbare inschatting kunnen maken van de kosteneffectiviteit. Dat is ook in onderhavige casus aan de hand. Het vereiste dat de fabrikant bij een GVS-vergoedingsaanvraag een goed onderbouwde kosteneffectiviteitsanalyse moet aanleveren is al jaren staand beleid.
In aanvulling daarop heeft het Zorginstituut aangegeven dat- gelet op de matige kwaliteit van de kosteneffectiviteitsanalyse die de fabrikant heeft aangeleverd, de referentiewaarde van € 50.000 euro per QALY en het vermoeden dat de werkelijke kosteneffectiviteitsratio ongunstiger is dan de fabrikant heeft betoogd – de onzekerheid onacceptabel is en er geen betrouwbare inschatting van de kosteneffectiviteit gemaakt kan worden.
Acht u het hanteren van een dergelijke financiële drempel juist?
Ik vind inzicht in de kosteneffectiviteit van interventies belangrijk, vanwege de signalerende functie van een dergelijk inzicht voor de verschillende verantwoordelijke partijen. Dat geldt ook zeker bij geneesmiddelen, waarvan de prijs soms maatschappelijk onaanvaardbaar hoog is. Zoals het Zorginstituut in zijn rapport ook aangeeft kan kosteneffectiviteit een signaal zijn dat de effectiviteit en/of de prijs van het geneesmiddel moet worden verbeterd, bijvoorbeeld door prijsafspraken of pay for performance afspraken te maken. Er is in deze casus geen sprake van een «financiële drempel» die automatisch doorslaggevend is voor de vraag of een interventie in het basispakket thuis hoort, maar van een «referentiewaarde» op basis waarvan het Zorginstituut kan bepalen of een interventie het predikaat «kosteneffectief» verdient of niet.
Op basis van welke politieke besluitvorming kan het Zorginstituut Nederland tot een dergelijke besluitvorming komen? Neemt het Zorginstituut hier geen voorschot op beleid dat geen politiek fiat heeft?2
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over het hanteren van een dergelijke drempel? Welke financiële grens per Qaly vindt u aanvaardbaar?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het feit dat Delta Lloyd na discussie met een verzekerde alsnog voor een jaar rifaximine vergoedt?3
Ik ben er niet van op de hoogte of / in hoeverre verzekeraars, vanuit hun aanvullende verzekering dan wel in individuele gevallen uit coulance, rifaximine vergoeden. De aanvullende verzekering behoort per definitie geheel tot de vrije markt en is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars. De afweging over welke zorg een zorgverzekeraar aanbiedt in het aanvullende pakket ligt dan ook bij de zorgverzekeraars. Ook is het hun eigen verantwoordelijkheid om te bepalen welke zorg zij uit coulance willen vergoeden; deze zorg wordt vergoed uit de eigen middelen van een zorgverzekeraar. Daar ga ik niet over.
Is het waar dat de ene verzekeraar, bijvoorbeeld Zilveren Kruis Achmea, dit middel wel vergoedt en andere verzekeraars niet? Zo ja, wat vindt u van dit verschil in handelen van verzekeraars? Leidt dit niet tot willekeur?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid alsnog over te gaan tot vergoeding in de basisverzekering van rifaximine onder voorwaarden? Zo neen, waarom niet?
Het Zorginstituut heeft geadviseerd om rifaximine niet op te nemen in het pakket, omdat er geen inzicht verkregen kon worden in de kosteneffectiviteit van de behandeling. De fabrikant heeft een dossier ingediend dat voor wat betreft het farmaco-economisch deel onvoldoende was onderbouwd. De fabrikant heeft ook niet adequaat gereageerd op de geboden mogelijkheid de tekortkomingen te repareren. Ik vind het van belang dat voor opname van geneesmiddelen in het pakket, daar waar mogelijk, een fabrikant de verantwoordelijkheid heeft om inzicht te verschaffen van de kosteneffectiviteit van de behandeling. De fabrikant heeft deze inzage niet gegeven, ik blijf daarom bij mijn besluit om dit geneesmiddel niet op te nemen. Het Zorginstituut heeft aangegeven dat, mocht de aanvrager een nieuw farmaco-economisch dossier aan leveren waarin de door het Zorginstituut gevraagde informatie is verwerkt, zij bereid zijn een herbeoordeling uit te voeren en opnieuw een advies uit te brengen. Ik ga daar niet op vooruit lopen.
Het bericht dat Achmea premiekorting biedt in ruil voor privédata |
|
Kees Verhoeven (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het voornemen van Achmea om premiekorting te bieden aan verzekerden in ruil voor privégegevens? Vindt u het wenselijk dat een verzekeraar verzekerden verleidt met premiekortingen in ruil voor privegegevens die verzekerden anders niet met de verzekeraar zouden delen?1
Verzekeraars hebben informatie nodig om een inschatting te maken van het risico dat zij verzekeren. Het is niet ongebruikelijk dat verzekeraars daarbij gebruik maken van persoonlijke gedragsgegevens. Zo wordt bijvoorbeeld al jaren gevraagd naar rookgedrag bij diverse verzekeringen. Uit het recente rapport «Berekende risico’s»2 van het Rathenau Instituut blijkt dat andere verzekeraars zich bezighouden met het meten van klantgedrag. Het is voorstelbaar dat verzekeraars dit kunnen gebruiken als instrument om risico’s te voorkomen of beperken.
Het ligt niet op mijn weg om een oordeel te geven over de manier waarop verzekeraars hun klanten tegemoet treden. Zolang verzekeraars zich aan de wet houden, is er geen reden daartegen op te treden. Het relevante wettelijke kader bestaat hier – voor wat betreft de verwerking van persoonsgegevens – uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het is aan het Cbp om te beoordelen of de Wbp wordt nageleefd. Voorwaarden uit de Wbp zijn onder andere dat persoonsgegevens voor een bepaald vastgesteld doel moeten worden verzameld en dat degene van wie de persoonsgegevens zijn, daarover moet worden geïnformeerd. Ook mogen persoonsgegevens niet langer dan wettelijk toegestaan bewaard worden en is adequate beveiliging verplicht. Verder is een wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking vereist.
Kunt u aangeven hoe ver private verzekeraars in uw ogen mogen gaan met het vergaren van privégegevens in ruil voor premieverlaging?
Zie antwoord vraag 1.
Is het voornemen van Achmea voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP)? Zo ja, wat heeft de privacy waakhond hierover geoordeeld? Zo nee, heeft Achmea het voornemen om dit wel te laten toetsen aan de Wet bescherming persoonsgegevens?
Achmea heeft mij laten weten op dit moment alleen de mogelijkheden te onderzoeken voor nieuwe vormen van dienstverlening waarbij gebruik wordt gemaakt van privégegevens die tot op heden niet worden benut. Naar eigen zeggen heeft Achmea in dit stadium nog niets voorgelegd aan het Cbp voor toetsing.
Kunt u aangeven in hoeverre verzekerden op de hoogte worden gesteld van de risico’s die verbonden zitten aan het delen van privégegevens in ruil voor premieverlaging? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat de verantwoordelijke voor gegevensverwerking (in dit geval Achmea) verplicht is om de betrokkene te informeren over de doeleinden van de verwerking van persoonsgegevens, tenzij de betrokkene daarvan reeds op de hoogte is. Dit volgt uit artikel 33 en 34 van de Wet bescherming persoonsgegevens. De verantwoordelijke dient bovendien nadere informatie te verstrekken voor zover dat nodig is om een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen jegens de betrokkene, gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder de gegevens worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt (artikel 33, derde lid, en 34, derde lid). De verantwoordelijken dienen dus aan hun informatieverplichtingen invulling te geven. Daaronder vallen ook de privacyrisico’s verbonden aan het delen van de privégegevens.
Op welke manier is Achmea voornemens de gegevens van klanten te beschermen en verdere verspreiding te voorkomen?
Achmea stelt zich bewust te zijn van de gevoeligheden rond de bescherming van de privacy en niet van plan te zijn relevante wetten of polisvoorwaarden te negeren. Zij stelt transparant te willen zijn en de gegevens van haar verzekerden niet te delen met derden.
Wat is uw reactie op het feit dat Achmea zegt «geen plannen te hebben om gegevens van klanten te delen met derden», maar gelijktijdig samen met TomTom in overleg is voor de bouw van de kastjes in de auto’s? Deelt u de mening dat er op deze manier een private, derde, partij bij betrokken is? Hoe beschouwt u de plannen van Achmea tegen de achtergrond dat Google voorheen ook zei geen plannen te hebben om gegevens van klanten met derden te delen en dat nu inmiddels toch wil gaan doen en dus een risico bestaat dat gegevens op een later moment alsnog voor derden beschikbaar kunnen komen?
Het staat Achmea op grond van de Wbp niet vrij om persoonsgegevens op een later moment alsnog met derden te delen, indien zij daarvoor geen toestemming heeft van de verzekerden of een andere grondslag uit de Wbp daarin voorziet, zoals een overeenkomst die dit specifiek regelt. De Artikel 29 Werkgroep, waaronder alle nationale gegevensbeschermingsautoriteiten (zoals het Cbp) in de EU vallen, heeft in 2013 aangegeven dat een doel dat vaag of algemeen is omschreven – zoals het verbeteren van gebruikerservaring, of marketingdoelen – zonder verdere detaillering niet voldoet aan de eis van doelbinding. Dan zou niet zijn voldaan aan de eis van welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden voor gegevensverwerking.3 Die eis is opgenomen in artikel 6, eerste lid, onder b, van de privacyrichtlijn4 en artikel 7 Wbp.
Achmea heeft aangegeven dat het delen van privégegevens van verzekerden met derden niet het oogmerk is en stelt ernaar te streven dat de verzekerde het eigendom en beheer van de gegevens in eigen hand houdt.
Deelt u de mening dat door externe risico’s (die niet door het individu te voorkomen zijn) het meten van de snelheid in de auto niet de enige indicator is voor het rijgedrag? Zo ja, kunt u aangeven wat u in dat licht denkt van deze methode van Achmea? Zo nee, waarom niet?
Het is aan Achmea om te beoordelen op welke wijze zij de risico’s van rijgedrag inventariseert, en welke indicatoren zij daarbij betrekt. Vanzelfsprekend dient Achmea hierbij de wet te respecteren, waaronder de regels gesteld in de Wbp.
In hoeverre heeft u zicht op de stappen die (bijvoorbeeld) Achmea zet om dit soort data ook in te zetten voor zorgverzekeringen? Kunt u aangeven in hoeverre u het onwenselijk vindt dat het beeld wordt geschetst dat mensen zich door dergelijke kastjes, zeker in de zorg, veiliger wanen voor risico’s?
Bij navraag heeft Zilveren Kruis (zorgtak van Achmea) te kennen gegeven dat zij niet van plan is om een dergelijke korting te hanteren voor de basis- of aanvullende zorgverzekering. Bij de basisverzekering zou dit ook niet mogelijk zijn vanwege het verbod op premiedifferentiatie. Uitzonderingen op het verbod op premiedifferentiatie zijn de collectiviteitskorting van maximaal 10% van de premiegrondslag en de premiekorting bij vrijwillig eigen risico.
Gezondheidsgegevens mogen bovendien alleen worden verwerkt als hiervoor een grondslag bestaat in artikel 21 of 23 Wbp. Zo kan bijvoorbeeld de uitvoering van de overeenkomst met de zorgverzekeraar (artikel 21, eerste lid, onder b) of uitdrukkelijke toestemming van de verzekerde (artikel 23, eerste lid, onder a) een rechtvaardiging zijn voor de zorgverzekeraar om gezondheidsgegevens van zijn verzekerden te verwerken.
Ik kan niet beoordelen in hoeverre het onwenselijk is dat het beeld wordt geschetst dat mensen zich door dergelijke kastjes, zeker in de zorg, veiliger wanen voor risico’s.
De rigide manier waarop CZ haar inkoopeisen hanteert |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is het u bekend dat tenminste tachtig zorgaanbieders geconfronteerd zijn met de wijze waarop zorgverzekeraar CZ de door haar gestelde inkoopeis hanteert dat de Zorgbrede Governance Code (ZGC) moet zijn doorgevoerd in de statuten?
Ja.
Wat vindt u ervan dat de in vraag 1 bedoelde zorgaanbieders niet, of slechts tegen minder gunstige voorwaarden (een contract voor één jaar met een kortingspercentage op de opslag), voor een overeenkomst in aanmerking komen als zij zelfs ook maar één bepaling van de ZGC iets anders formuleren dan CZ eist?
Ik vind het goed dat zorgverzekeraars het al dan niet voldoen van een zorgaanbieder aan de Zorgbrede Governancecode (ZGC) betrekken bij hun overweging om een contract af te sluiten met een zorgaanbieder. De ZGC is door de brancheorganisaties zelf in het leven geroepen en geeft zorginstellingen normen voor goed bestuur en intern toezicht: een belangrijke voorwaarde voor goede zorg. Deels hebben deze normen een wettelijk basis in de Wet Toelating Zorginstellingen of het Uitvoeringsbesluit daarvan, deels bevat het normen die de sector zichzelf oplegt. In sommige gevallen schrijft de ZGC voor dat een onderwerp in de statuten moet worden geregeld. Zorginstellingen kunnen daarvan afwijken, maar moeten dergelijke keuzes – evenals andere afwijkingen van de code – goed uitleggen. Toepassing zie ik dan ook niet als een vrijblijvende zaak. Voor de brancheorganisaties geldt naleving van deze code als een statutaire lidmaatschapsverplichting. Ook gebruikt de Inspectie voor de Gezondheidszorg de ZGC als veldnorm bij het toezicht op kwaliteit en veiligheid van zorg.
Onderdeel van het landelijk in ZN-verband vastgesteld inkoopbeleid is dat zorginstellingen de door de ZGC voorgeschreven normen «aantoonbaar hebben geïmplementeerd». Ik ben er in beginsel positief over dat CZ hier invulling aan geeft. Wel constateer ik dat Wlz-uitvoerders/zorgkantoren op dit moment verschillend reageren indien zorgaanbieders naar het oordeel van de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren de ZGC onvoldoende hebben geïmplementeerd. Dat vind ik onwenselijk omdat het de lasten voor aanbieders onnodig kan verhogen. Ik zal daarom met de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren in overleg treden om te komen tot een gestandaardiseerde toepassing van de ZGC binnen het inkoopbeleid.
Wat vindt u ervan dat zorgaanbieders, om nog in aanmerking te komen voor een contract, nu een gang naar de notaris moeten maken, enkel vanwege van de interpretatie die CZ geeft van de ZGC?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de ZGC nimmer als doel heeft gehad om in beton gegoten regels en voorschriften te geven, en dat er daarom enige ruimte moet blijven voor eigen formuleringen in de statuten van zorgaanbieders zonder dat de betreffende zorgaanbieder direct wordt geconfronteerd met een weigering van een overeenkomst? Hoe gaat u CZ hierop aanspreken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het weigeren van een overeenkomst door CZ zich met de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch1, waarin het Hof het ter discretie aan de zorgaanbieder laat of zij in haar statuten naast een regeling voor ontslag ook een regeling voor schorsing opneemt en aan de zorgaanbieder de ruimte laat om daarin op te nemen welke eventuele procedures daarbij worden gevolgd? Is het besluit om een zorgovereenkomst te weigeren daarom juridisch onjuist en moeten zorgaanbieders daarom alsnog een overeenkomst krijgen volgens het eerste aanbod?
Tijdens de zomer is er overleg geweest tussen enerzijds CZ en anderzijds de brancheorganisaties Actiz, VGN en GGZ Nederland. Dit heeft geleid tot een aangepaste tekst over de wijze waarop de ZGC onderdeel uitmaakt van het Wlz inkoopkader 2016 van CZ. Het inkoopbeleid van CZ is daarop inmiddels aangepast.
Wat vindt u ervan dat het al dan niet precies opnemen van een bepaalde formulering in de statuten niets zegt over de kwaliteit van de betreffende zorgaanbieders, zeker als in die statuten is opgenomen dat de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) onverkort geldt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgverzekeraars werk gaan maken van inkopen op echte kwaliteit?
De zorgkantoren hebben voor het inkopen van Wlz-zorg in 2016 gekozen voor een andere aanpak om de kwaliteit te borgen: van spreadsheetinkoop naar het inkopen van zorg op basis van een dialoog tussen de zorgkantoren en de zorgaanbieders. De zorgkantoren hebben daarbij gekozen voor het opstellen van een uniform inkoopkader per sector: voor Verpleging & Verzorging, voor Gehandicaptenzorg en voor Geestelijke gezondheidszorg. Binnen elk van die sectoren geldt een programma van eisen, aanvullend op de geldende wet- en regelgeving. Het betreft zowel voorwaarden in aanvulling op de NZa-beleidsregels als voorwaarden ten aanzien van het zorgplan, het kwaliteitssysteem van de zorgaanbieder, het betrekken van de cliëntenraad, de informatievoorziening aan cliënten en het leveren van zorg thuis. Zorgverzekeraars stellen eisen aan zorgaanbieders met het oog op de kwaliteit en de transparantie van de zorg. Het doel hiervan is betere zorg voor de patiënt. Goed bestuur vormt mijn inziens een belangrijke randvoorwaarde voor kwaliteit en veiligheid van zorg en transparantie. Ik juich het daarom toe dat zorgverzekeraars ook eisen stellen op dit terrein.
Hoe verhouden de inkoopeisen van CZ met de door de Kamer en de regering gewenste deregulering?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur weliswaar niet formeel, maar wel materieel zouden moeten gelden voor communicatie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders? Deelt u de mening dat het evenredigheidsbeginsel en/of zorgvuldigheidsbeginsel impliceren dat zorgverzekeraars aan zorgaanbieders de mogelijkheid moeten geven voor herstel van kleine fouten en omissies zonder dat direct sancties worden toegepast?
In het contracteringsproces is heldere en eenduidige communicatie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders uiteraard van groot belang. De algemene beginselen van aanbestedingsrecht verlangen dat een inschrijver vooraf moet weten waaraan hij moet voldoen om voor een opdracht in aanmerking te komen. De vraag wat al dan niet kleine fouten en omissies zijn is een zaak tussen de contracterende partijen i.c. de zorgkantoren en de zorgaanbieders waar ik niet in kan treden.
Deelt u de mening dat, nu in de Wet langdurige zorg (Wlz) zorgkantoren zijn gehouden aan elementaire beginselen van het aanbestedingsrecht, het gelijkheidsbeginsel verbiedt dat CZ als enige concessiehouder bij de zorginkoop eisen verbindt aan de wijze waarop zorgorganisaties de ZGC in hun statuten moeten regelen? Deelt u de mening dat toepassing van het proportionaliteitsbeginsel met zich meebrengt dat zorgkantoren de mogelijkheid moeten hebben voor herstel van kleine fouten en omissies zonder dat sancties worden toegepast?
Zie antwoord vraag 8.
De advertentie van Zorgverzekeraars Nederland: “Je kunt niet iedere Nederlander toegang geven tot de allerbeste zorg zonder af en toe ‘nee’ te verkopen” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de advertentie van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) over de uitgangspunten van het Nederlandse zorgstelsel en de rol van zorgverzekeraars hierin?1
Ja.
Wat vindt u van de voorliggende poging tot dialoog en zelfreflectie van ZN?
Ik waardeer het initiatief van ZN om de dialoog aan te gaan met verzekerden en zorgaanbieders. Deze dialoog geeft zorgverzekeraars inzicht in hoe gekeken wordt naar hun rol in het zorgstelsel. Dit biedt zorgverzekeraars de mogelijkheid om hiermee rekening te houden bij hun beleid, hetgeen het vertrouwen van verzekerden en zorgaanbieders kan vergroten. Verder kunnen zorgverzekeraars eventuele verkeerde verwachtingen over hun rol bijstellen. Uiteraard is het van belang dat alle betrokken partijen openstaan voor oplossingen en verschillende zienswijzen.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot dialoog met ZN een sympathiek initiatief is, maar dat de tekst in deze advertentie hiertoe een gemiste kans betekent, aangezien in deze advertentie vooral sprake is van het zenden van een standpunt en zienswijze van ZN in plaats van een vraag aan het publiek tot meedenken, kritiek en advies?
Ik heb hierover geen mening. Het is een initiatief van ZN en het is dan ook aan hen om te bepalen hoe zij invulling geven aan dit initiatief.
Wat betreft mijn rol ten aanzien van de dialoog tussen verzekeraars en hun verzekerden, werk ik zoals u weet aan een wetvoorstel om de invloed van verzekerden te vergroten. Dit wetsvoorstel ontvangt u in het voorjaar van 2016.
Deelt u de mening dat een dialoog tussen verzekerden en zorgverzekeraars een waardevolle kans kan bieden tot het verhogen van het vertrouwen van de burger in zorgverzekeraars, dat op dit moment laag is? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook dat deze mogelijkheid tot verhogen van vertrouwen in zorgverzekeraars er alleen is wanneer alle betrokken partijen openstaan voor oplossingen en verschillende zienswijzen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd bij de verdere stimulering van een dialoog tussen verzekerden, zorgverzekeraars en zorgaanbieders? Welke verbeterpunten ziet u nog met betrekking tot deze dialoog?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het jammer is dat ZN een open dialoog zegt na te streven, maar met deze advertentie met name lijkt te sturen op de financiële kant van de zorg, in plaats van een bredere selectie van onderwerpen, zoals onder andere preventie, zeggenschap en dienstverlening aan verzekerden?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en 6.
Wat is uw mening over de twee gestelde uitgangspunten van het zorgstelsel in de advertentie, te weten «solidariteit» en «duidelijke regels»? Kent u de motivatie van ZN om van deze twee uitgangspunten uit te gaan? Komt dit overeen met de uitgangspunten die door u worden uitgedragen?
De doelstellingen van het Nederlandse zorgsysteem zijn het leveren van zorg van goede kwaliteit, betaalbaar (doelmatig) en toegankelijk. Uitgangspunten zoals zelfbeschikking, goede informatie en solidariteit zijn belangrijke uitingen daarvan en niet uitputtend. Duidelijke regels zijn een middel. Solidariteit en duidelijke regels zijn belangrijke uitgangspunten om deze doelstellingen te bereiken.
Deelt u de mening dat de uitgangspunten van het Nederlandse zorgsysteem veel verder reiken dan slechts solidariteit en duidelijke regels, en dat bijvoorbeeld kwaliteit van zorg, zeggenschap en transparantie minstens zo belangrijke waarden zijn binnen het systeem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe ziet u de stelling van ZN met betrekking tot het «nee» moeten verkopen door zorgaanbieders en zorgverzekeraars, om zo iedere Nederlander toegang te kunnen geven tot de allerbeste zorg? Hoe verhoudt deze stelling zich tot de taak van zorgverzekeraars om de toegang tot zorg – waar iedereen recht op heeft – te waarborgen, zeker met betrekking tot de zorgplicht van zorgverzekeraars?
Zorgverzekeraars hebben de taak om een rechtmatig, doelmatig en gepast gebruik van zorg te waarborgen. Dit is nodig om betaalbare zorg te kunnen blijven bieden. In bepaalde gevallen kan dit tot een noodzakelijke «»nee»» leiden, bijvoorbeeld als een verzekerde een vergoeding vraagt voor zorg die geen onderdeel uitmaakt van het pakket. De randvoorwaarde hierbij is uiteraard de zorgplicht van zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars zijn verplicht om noodzakelijke zorg binnen een redelijke termijn en op redelijke afstand te bieden.
Bent u het eens met de gestelde algemene boodschap van de branchevereniging van zorgverzekeraars, en ziet u de boodschap van ZN zodanig als een verlengde van uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vraag 8 en 9.
Hoe gaat u als stelselverantwoordelijke erop sturen dat de uitvoerende partijen binnen het stelsel, zoals zorgverzekeraars, het beleid uiteindelijk uitvoeren binnen dezelfde waarden en uitgangspunten, zoals deze in het beleid zijn vormgegeven? Wat is de concrete invulling van uw verantwoordelijkheid wanneer er tegenstrijdigheden spelen tussen deze waarden en uitgangspunten binnen het beleid, en bij de uitvoerende partijen hiervan?
Zorgverzekeraars dienen binnen het geldende wettelijke kader de Zorgverzekeringswet uit te voeren. De NZa ziet hierop toe en zal zo nodig handhavend optreden. Daarnaast apprecieer ik het als verschillende partijen met elkaar de dialoog zoeken. Ik beoordeel de inzet van de zorgverzekeraars in dat kader als positief.
De lage mate van vertrouwen van Nederlanders in zorgverzekeraars |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Maakt u zich ook zorgen over de uitkomst van het Trust Compass Onderzoek naar onder andere zorgverzekeraars, waaruit blijkt dat drie van de tien Nederlanders zorgverzekeraars niet vertrouwt en dat men hierbij vooral minder vertrouwt in de integriteit van zorgverzekeraars, hun competentie en de wijze waarop zij hun maatschappelijke rol invullen?1
Het onderzoek van Trust Compass Onderzoek bevat diverse interessante elementen. Het laat zien dat 30% van de Nederlanders zorgverzekeraars in zijn algemeenheid wantrouwt. Dit betekent dus ook dat 70% dat wantrouwen niet heeft. Zorgverzekeraars worden minder gewaardeerd dan artsen: 5,9 versus een 7,4. Maar zorgverzekeraars worden meer gewaardeerd dan pensioenfondsen en banken (5,4). Van alle Nederlanders heeft 75% de negatieve berichtgeving opgemerkt en geeft 19% van de ondervraagden aan dat hun beeld van zorgverzekeraars mede is beïnvloed door deze negatieve berichtgeving. Het vertrouwen dat Nederlanders hebben in hun eigen zorgverzekeraar (7,3) is hoger dan het vertrouwen dat men heeft in zorgverzekeraars in het algemeen (5,9). Het beeld van de eigen zorgverzekeraar wordt naast berichtgeving in de media beïnvloed door de persoonlijke ervaringen met de dienstverlening van de zorgverzekeraar en die zijn overwegend positief.
Mensen zijn verplicht verzekerd tegen ziektekosten. Zij vinden dat een belangrijk product, maar ingewikkeld en zien onder meer door het aantal polissen door de bomen het bos niet meer. Gebrek aan overzicht vergroot het vertrouwen in zijn algemeenheid niet. Ik juich daarom de ingeslagen koers «Kern gezond» van de zorgverzekeraars van harte toe. Het is een slag richting transparantie en het vereenvoudigen van de overstapprocessen. Dat is een noodzakelijke en goede eerste stap en ga er dan ook van uit dat verzekerden dat dit najaar zullen merken tijdens het overstapseizoen. Ik ga nog iets verder door de zorgverzekeraars op te roepen hun eigen portefeuille na te gaan op het aantal polissen en vooral labels. Het aantal polissen is enorm en het zou goed zijn voor de zorgverzekeringsmarkt als mensen kunnen kiezen uit een overzichtelijk aantal pakketten. Verzekeraars hebben als organisaties met een maatschappelijke rol de verantwoordelijkheid om de polis die zij aanbieden voor burgers begrijpelijk en transparant te maken.
Hoe duidt u het wantrouwen van de burgers jegens zorgverzekeraars enerzijds en het feit dat de zorgverzekeraars zorg geld namens deze burgers uitgeven anderzijds? Bent u ook van mening dat verzekerden vertrouwen moeten hebben in de verzekeraars waarbij burgers verplicht een basisverzekering moeten afsluiten en welke namens hen zorg wordt ingekocht?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat inkoopbeleid van zorgverzekeraars dat in echte samenspraak met verzekerden en patiëntenvereniging tot stand komt, de kwaliteit van inkoop en dienstverlening vergroot?
Ik ben met u van mening dat contact tussen diverse partijen een meerwaarde kan hebben voor het inkoopbeleid en het algemene beleid van zorgverzekeraars. Om verzekerden inspraak te geven op het inkoopbeleid en het algemene beleid van zorgverzekeraars, is op dit moment een wetsvoorstel in voorbereiding. Door verzekerden bij de vormgeving en uitvoering van het beleid te betrekken, zal het beleid beter aansluiten bij wat de verzekerde wenst. Dat vind ik belangrijk. Zo kan de zorgverzekeraar beter de belangen van zijn verzekerden behartigen.
Ik ben met u van mening dat contact tussen diverse partijen een meerwaarde zou hebben. Zo ben ik verheugd over het voorbeeld van Diabetes Vereniging Nederland, die met een groot aantal verzekeraars in overleg is over hulpmiddelen voor diabetespatiënten. Als gebruikers kunnen zij als geen ander de verzekeraar informeren over de consequenties van een nieuwe glucosemeter. Partijen zien elkaar nog niet in alle gevallen als natuurlijke partner. Die samenwerking is goed voor beide partijen en juich ik derhalve van harte toe.
Hoewel betrokkenheid van patiëntenverenigingen bij de totstandkoming van het inkoopbeleid van de zorgverzekeraar in beginsel goed is, ben ik geen voorstander van het formaliseren van dergelijke processen. Er zijn al veel contacten tussen patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars en bovendien gaan de belangen van patiënten niet één op één samen met de belangen van verzekerden. Ik ga er vanuit dat ook zonder formaliseren de samenwerking steeds meer vorm krijgt. In bepaalde gevallen is het nog slechts een kwestie van het inzichtelijk maken van die samenwerking die er al is.
Bent u bereid om patiëntenverenigingen formele inspraak te geven bij het inkoopbeleid en de dienstverlening van een Zorgverzekeraar, aangezien zij niet alleen groot vertrouwen van patiënten en verzekerden genieten, maar ook een schat zijn aan kennis en expertise over ziekten, behandeling, medische hulpmiddelen en – heel belangrijk – de patiënt-ervaring: hun wensen en noden, zodat dit bij kan dragen aan kwaliteit van inkoop en vergroten van vertrouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de stem van (individuele) verzekerden bij de zorgverzekeraar, naast de voorgenomen wettelijke borgen lange termijn, ook op korte termijn te versterken? Wat merkt een verzekerde daar in november van bij het kiezen van een nieuwe polis?
Ik verwijs u hiervoor graag naar het Actieplan Kern gezond van ZN, waarin zorgverzekeraars aangeven de invloed van verzekerden op hun beleid te zullen versterken. Ik verwacht dat verzekerden daar dit najaar echt iets van gaan merken. Ik ga er van uit dat zorgverzekeraars op hun website zullen laten zien hoe ze gebruik maken van de kennis en ervaring van verzekerden. Zorgverzekeraars zijn in het actieplan ook heel transparant over andere stappen die zij nemen. Zo zullen zij machtigingen van elkaar overnemen en worden verzekerden zonder medische selectie geaccepteerd voor een uitgebreide aanvullende verzekering, als de verzekerde daarover al beschikte bij een andere zorgverzekeraar. Dit zijn slechts twee voorbeelden. De sector heeft ook zelf belang bij tevreden verzekerden die de polissen begrijpen en zich senang voelen tijdens het overstapproces. Dat de sector daarin wil faciliteren blijkt uit het actieplan. En wellicht ten overvloede meld ik u dat het wetsvoorstel Invloed Verzekerden in voorbereiding is.
Het niet vergoeden van basisbandage voor kankerpatiënten door een zorgverzekeraar |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Verzekeraar weigert patiënt bandage tegen pijnlijk vocht»?1
Ja, dat artikel is mij bekend.
Kunt u aangeven op grond waarvan zorgverzekeraar Menzis, ook na verwijzing door een arts, thoraxbandages weigert te vergoeden, terwijl dit vanuit het basispakket wel hoort te gebeuren?
Ik heb zorgverzekeraar Menzis om een toelichting op het verstrekkingenbeleid gevraagd. Menzis verklaart dat thoraxbandages vanuit het basispakket worden vergoed indien aan de polisvoorwaarden wordt voldaan. Menzis is van oordeel dat het indiceren van een adequaat compresssiehulpmiddelen is voorbehouden aan een gekwalificeerde voorschrijver zoals huisarts of specialist. Op basis van een functiegericht voorschrift mogen alleen gecontracteerde aanbieders een compressiehulpmiddel selecteren op basis van de richtlijnen die de beroepsgroep heeft opgesteld. Om te kunnen beoordelen of deze richtlijnen gevolgd zijn, hanteert Menzis bij selectie en levering van een thoraxbandage toestemming vooraf. Een declaratie van kosten voor levering van een thoraxbandage door een niet gecontracteerde leverancier zoals apothekers of zonder voorafgaande toestemming, wijst Menzis daarom op die grond af. Een machtigingsprocedure is volgens de Zvw toegestaan indien dit in de polisvoorwaarden is benoemd. Menzis heeft deze procedure expliciet in de polisvoorwaarden opgenomen. Menzis heeft inmiddels de informatie over hun machtigingsbeleid op hun website verduidelijkt.
Zijn er signalen dat ook andere zorgverzekeraars bepaalde zaken uit het basispakker niet vergoeden, of plannen hebben hiertoe over te gaan?
Ik ben van mening dat zorgverzekeraars bij zorgkosten die zij vergoeden mogen nagaan of het om verantwoorde zorg gaat waar iemand redelijkerwijs op aangewezen is en of deze zorg voldoet aan de stand der wetenschap en praktijk. Zij hebben daartoe ook een verplichting om de rechtmatigheid op verzekerde zorg te kunnen toetsen. Dat betekent niet dat ze daarmee op de stoel van de behandelaar zouden gaan zitten.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat een zorgverzekeraar op de stoel van de behandelaar gaat zitten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat Menzis de zorg vanuit het basispakket blijft vergoeden, dus ook thoraxbandages voor kankerpatiënten?
Ik ben niet voornemens om maatregelen te nemen nu Menzis heeft verklaard dat deze hulpmiddelen vergoed worden. De Nederlandse zorgautoriteit en de Inspectie voor de gezondheidszorg zien erop toe dat zorgverzekeraars aan hun wettelijke zorgplicht voldoen.
Het bericht: 'Achmea: rust of slaapt u tijdens de sterffase, dan geen professionals aan uw bed' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Achmea: rust of slaapt u tijdens de sterffase, dan geen professionals aan uw bed»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is uw reactie op deze schandalige aanscherping van het inkoopbeleid van Achmea, nog geen zes maanden nadat de zorgverzekeraars verantwoordelijk zijn geworden voor het leveren van de Palliatief Terminale Zorg?
Palliatieve zorg is een essentieel onderdeel van de gezondheidszorg, dat erop gericht is de kwaliteit van leven van de patiënten en de naasten te verbeteren, door het voorkómen en verlichten van het lijden. Een goede begeleiding van de patiënt in de laatste levensfase, waarvan waardig sterven onderdeel uit maakt, vergt het uiterste van degenen die de stervende omringen, zoals de naaste(n) en de zorgverleners. Deze begeleiding maakt dan ook onderdeel uit van de palliatief terminale zorg onder de aanspraak wijkverpleging.
Navraag bij Zilveren Kruis leert dat er geen sprake is van aanscherping van het beleid. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg (PTZ). Waar voorheen binnen de AWBZ maximaal 11,9 uur gedeclareerd kon worden en dit vervolgens werd vertaald in 24 uurs diensten, betaalt Zilveren Kruis alle geïndiceerde en gedeclareerde uren zorg uit aan zorgaanbieders. De kern van het beleid van Zilveren Kruis is dat de professional bepaalt welke zorg wanneer nodig is. Dit op basis van de indicatiestelling die door de professional gesteld wordt.
Zilveren Kruis geeft aan dat het de onduidelijke verwoording van het beleid op de website en de misverstanden die hierdoor zijn ontstaan betreurt. Zij heeft al haar berichtgeving rondom palliatief terminale zorg zodanig aangepast dat het voor cliënten en zorgverleners duidelijk is dat alle onderdelen van deze zorg geleverd mogen worden en declarabel zijn.
Bent u ervan op de hoogte, dat juist bij iemand die stervende is, het van groot belang is dat er een professional naast het bed zit om het zo hoognodige comfort (pijn, benauwdheid) in de laatste fase (op elk moment) te waarborgen? Zo nee, hoe ziet u de laatste fase dan wel?
De zorg in de laatste fase van het leven moet met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg worden omgeven, waarbij de behoeften van de cliënt leidend zijn. Mensen in de stervensfase verschillen onderling sterk, door hun eigen geschiedenis, cultuur, opvattingen, mogelijkheden, wensen en levensperspectief. Niet alleen de mensen die gaan sterven verschillen, maar ook degenen die zorgen en ondersteunen. Hierdoor kan ook de mate van inzet van professionals en vrijwilligers verschillen.
Wat goede palliatieve zorg inhoudt is door het veld beschreven in de zorgmodule palliatieve zorg. Hierin wordt onder andere aangegeven dat palliatieve zorg in de meeste gevallen wordt geleverd door formele zorgverleners, samen met informele zorgverleners, te weten naasten en vaak ook vrijwilligers. Vrijwilligers verrichten geen medische, verpleegkundige handelingen of zware huishoudelijke taken, maar vullen datgene aan wat familieleden en vrienden zelf doen. Hierbij kan gedacht worden aan hulp bij persoonlijke verzorging, voorlezen of waken.
Het is aan de professional om te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase. Het is hierbij noodzakelijk de informele zorgverleners te betrekken bij de zorgverlening.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat Achmea juist die zorg niet declarabel acht als de stervende rust of slaapt en dit begeleiding noemt en dus geen aanspraak onder de zorgverzekeringswet betekent?
Zie het antwoord op vraagt 2. Zilveren Kruis geeft aan dat voor palliatief terminale zorg thuis de wijkverpleegkundige niveau 5 zelfstandig bepaalt welke zorg er wanneer nodig is, dus ook wanneer de cliënt rust of slaapt. Begeleiding die in samenhang wordt gegeven met de palliatief terminale zorg valt ook onder aanspraak wijkverpleging en kan worden gedeclareerd met uren verpleging en verzorging.
Hoe wordt er in dit geval omgegaan met palliatieve sedatie, waarbij de stervende in slaap wordt gehouden en observatie van pijn en benauwdheid cruciaal is? Moet hier dan maar iemand van de gemeente naast gaan zitten?
Observatie van pijn en benauwdheid, ook bij palliatieve sedatie, is een wezenlijk onderdeel van de verpleegkundige zorg bij een cliënt in de terminale fase. Het valt onder verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, zoals aangegeven in het Besluit zorgverzekering.
Is dit wat u bedoelt met dat u vindt dat de Palliatieve Terminale Zorg goed geregeld is nu het versnipperd is over de Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg en particuliere instellingen?
Bij de overheveling van de palliatieve terminale zorg heb ik ervoor gekozen om het domein waar de cliënt zich op het moment van het ontstaan van de zorgbehoefte bevindt, als uitgangspunt te nemen. Wanneer een cliënt zorg ontvangt vanuit de Wet langdurige zorg, dan ontvangt hij in de laatste levensfase de palliatieve zorg ook vanuit de Wet langdurige zorg. Wanneer een cliënt geen Wlz-indicatie heeft en de zorg ontvangt vanuit de Zvw, dan ontvangt hij in de laatste levensfase ook de palliatief terminale zorg vanuit de Zvw.
Door de palliatief terminale zorg onder de Zvw mogelijk te maken, worden cliënten in de laatste levensfase niet meer geconfronteerd met een wisseling van zorgdomein, een indicatieprocedure bij het CIZ en een verandering in eigen bijdrage die geldt voor zorg vanuit de Wlz. Samen met de betrokken branchepartijen is ervoor gekozen dat het domein waar iemand zorg ontvangt bepalend is en ik zie geen reden om daar nu van af te wijken.
Bent u nog steeds van mening, dat de overheveling van de Palliatieve Terminale Zorg naar de zorgverzekeraars in goede handen is? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat Achmea het met haar reactie dat de professional moet bepalen wanneer afwezigheid kan, zich al op een onacceptabel hellend vlak begeeft, omdat zij tóch poogt te beknibbelen op de intensieve 24-uurszorg in de stervensfase? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de professional bij uitstek geschikt is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase van de cliënt.
Naar mijn mening is er geen sprake van dat Zilveren Kruis beknibbelt op palliatief terminale zorg. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg.
Bent u bereid deze mensonterende stap van Achmea direct terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Uit de beantwoording van bovenstaande vragen blijkt dat er geen zaken zijn die teruggedraaid moeten worden.
Het niet volledig vergoeden van palliatieve zorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat een professional aan het bed bij iemand die stervende is geen kostenpost, maar een noodzaak is om iemand tijdens de laatste levensfase liefdevol en menswaardig te kunnen verzorgen?1
Ik ben van mening dat de zorg in de laatste fase van het leven met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg moet worden omgeven, waarbij de behoeften van de cliënt leidend zijn. Het is aan de professional om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase van de cliënt.
Zo ja, wat is dan uw oordeel over het feit dat zorgverzekeraar Achmea niet meer bereid is om rusturen te vergoeden tijdens de sterffase van zorgbehoevende mensen?
Achmea (hierna: Zilveren Kruis) heeft al haar berichtgeving rondom palliatief terminale zorg zodanig aangepast dat het voor cliënten en zorgverleners duidelijk is dat alle onderdelen van deze zorg geleverd mogen worden en declarabel zijn. Zilveren Kruis geeft in haar berichtgeving het volgende aan: «De cliënt moet altijd de zorg krijgen die nodig is. De wijkverpleegkundige niveau 5 bepaalt welke zorg wanneer nodig is. Dit kan dus ook als de cliënt rust of slaapt.» Ook begeleiding die in samenhang wordt gegeven met de palliatief terminale zorg valt onder aanspraak wijkverpleging en kan worden gedeclareerd met uren verpleging en verzorging.
Vindt u het wenselijk dat Achmea stelt dat de zorgorganisatie een financiële prikkel behoort te krijgen door de uren niet meer te betalen die de professional aan het bed doorbrengt bij rust? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vind ik niet wenselijk. Navraag bij Zilveren Kruis leert dat dit ook niet de bedoeling is. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraak: «Begeleiding en nazorg aan naasten is geen zorg die valt onder de aanspraak wijkverpleging en is zorg die ook niet op een andere wijze onder wijkverpleging valt»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan mij niet vinden in deze uitspraak. Zoals ik in mijn Kamerbrief «Nadere uitwerking Hervorming Langdurige Zorg» van 6 november 20132 heb aangegeven is de palliatief terminale zorg, geleverd in een combinatie van extramurale verpleging, persoonlijke verzorging en begeleiding vanuit de AWBZ ondergebracht in de nieuwe Zvw-aanspraak wijkverpleging. Hiermee is tegemoet gekomen aan de aangenomen motie van de leden Dik-Faber c.s. waarin de regering wordt verzocht palliatieve begeleiding niet naar de Wmo te decentraliseren3.
Navraag bij Zilveren Kruis leert dat bovengenoemde uitspraak een verkeerde interpretatie van het inkoopbeleid wijkverpleging is. In het inkoopbeleid van Zilveren Kruis staat namelijk expliciet het volgende vermeld. «De zorgaanbieder maakt in het zorgleefplan naast de fysieke, psychische en sociale aspecten tevens zichtbaar dat de cliënt de gewenste geestelijke spirituele zorg wordt aangeboden en dat zij ook de naasten van de cliënt begeleiding en nazorg biedt.»
Keurt u het goed dat er bezuinigd wordt op de zorg voor mensen in hun laatste levensfase? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een belangrijke pijler van de hervormingen van de langdurige zorg is het betaalbaar houden van de zorg. Ook voor wijkverpleging geldt een financiële taakstelling. Met aanbieders, de beroepsgroep, verzekeraars en de cliëntenorganisaties, is in het akkoord verpleging en verzorging overeen gekomen dat ze zich tot het uiterste inspannen om de taakstelling te realiseren. Dit omdat wij het met elkaar eens zijn dat het goedkoper en beter kan en moet.
Daarbij hebben zorgverzekeraars een zorgplicht, ook voor mensen met palliatief terminale zorg. Zij moeten dus de zorg krijgen die ze nodig hebben. Hierbij is het uitgangspunt dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Naar mijn mening is er geen sprake van dat Zilveren Kruis bezuinigt op palliatief terminale zorg. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg.
Bent u bereid nader te duiden wat onder de zorgplicht van zorgverzekeraars moet worden verstaan als het gaat om het recht op palliatieve zorg waarbij het naast directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg passend bij de complexiteit van overlijden? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Met het onderbrengen van de wijkverpleging in de basisverzekering is een aanspraak «verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden» gecreëerd en is vastgelegd dat een zorgverzekeraar een zorgplicht heeft tegenover zijn verzekerden. Hieronder wordt verstaan dat de zorgverzekeraar ervoor zorgt dat verzekerden worden voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Het uitgangspunt hierbij is dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Het is vervolgens aan deze zorgprofessionals om in richtlijnen aan te geven wat kwalitatief goede zorg inhoudt. Wat goede palliatieve zorg inhoudt is door het veld beschreven in de zorgmodule palliatieve zorg. Hierin wordt onder andere aangegeven dat het bij palliatieve zorg naast de directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg. De prestatiebeschrijvingen verpleging en verzorging van de Nederlandse Zorgautoriteit4 sluiten hierbij aan. Ik zie dan ook geen reden om deze zorg nader te duiden.
PGB’s onder de Zorgverzekeringswet |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de wijze waarop zorgverzekeraar Univé Zorgzaam het persoonsgebonden budget (PGB) vergoedt aan verzekerden?1
Ja.
Klopt het dat Univé Zorgzaam 10% van het PGB in mindering brengt voor administratieve kosten? Wat vindt u hiervan?
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om de hoogte van de tarieven voor de vergoeding van niet-gecontracteerde zorg te bepalen. Uiteraard moeten ze hierbij wel binnen de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vastgestelde maximumtarieven voor verpleging en verzorging blijven. De zorg die met een Zvw-pgb wordt ingekocht valt daar ook onder.
Verzekeraars geven duidelijkheid over de hoogte van de tarieven in de polis. Verzekerden worden hierover geïnformeerd met de zogenaamde deurmatbrief die in november wordt verstuurd.
Toen de functies verpleging en verzorging vanuit de AWBZ zijn overgeheveld naar de zorgverzekeringswet is dit gebeurd met een taakstelling van € 440 mln op het totale kader wijkverpleging. Het is aan zorgverzekeraars hoe ze deze korting hebben ingevuld. Dat kon zowel op verpleging, als verzorging.
Ik heb gesproken met de betreffende zorgverzekeraar en ik heb begrepen dat de verzekeraar ervoor heeft gekozen om het AWBZ-pgb jaarbudget voor persoonlijke verzorging te verlagen met 10% om invulling te geven aan de taakstelling. Er heeft geen korting plaatsgevonden op de functie verpleging. Ook deze verzekeraar heeft zijn verzekerden hierover geïnformeerd in november. De korting van 10% is dus niet in mindering gebracht vanwege administratieve kosten.
Is het in rekening brengen van 10% administratieve kosten door verzekeraars een normale gang van zaken? Welke zorgverzekeraars doen dit nog meer? Wat is uw oordeel hierover? Welk bedrag dat beschikbaar is voor het PGB bij zorgverzekeraars wordt niet aan zorg uitgegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nader toelichten hoe de uurtarieven van het PGB onder zorgverzekeraars tot stand komen voor verpleging en verzorging?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van een maximum tarief voor verpleging en verzorging? Hoe moeten budgethouders met langlopende contracten met zorgverleners voor een hoger tarief dan de zorgverzekeraar wenst te vergoeden, hun zorgverleners betalen? Worden zij geacht deze bedragen zelf bij te betalen?
De zorg die geleverd wordt door zorgverleners die deze zorg beroeps- of bedrijfsmatig verlenen, vallen onder de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). Hiervoor gelden de beleidsregel en prestaties en (maximum)tarieven zoals vastgesteld door de NZa. Deze maximumtarieven zijn zowel een verplichting voor de zorgverzekeraar, als voor de zorgverlener. Zorgverleners mogen dan ook niet meer in rekening brengen dan het door de NZa vastgestelde tarief.
Het is aan verzekeraars zelf om, op basis van de door de NZa vastgestelde maximumtarieven, te bepalen welke tarieven zij hanteren voor de vaststelling van de hoogte van het PGB. Zij nemen dit op in hun pgb-reglement dat aan de polis is gekoppeld. Dit betekent dat de verzekerde van te voren is geïnformeerd over de tarieven die zijn verzekeraar hanteert bij de vaststelling van de hoogte van het Zvw-pgb, namelijk als hij in november de polisvoorwaarden voor het komende jaar ontvangt.
Ook de tarieven voor niet formele zorgaanbieders, die niet gebonden zijn aan de Wmg, staan opgenomen in het reglement.
Verzekerden die in 2014 al een pgb hadden, zijn in november 2014 door hun zorgverzekeraar geïnformeerd over de wijzigingen waarmee zij te maken zouden krijgen in verband met overheveling van hun zorg naar de Zorgverzekeringswet. Elke budgethouder heeft een persoonlijke brief gehad met daarin de nieuwe hoogte van zijn budget. Ook is er schriftelijk uitleg gegeven over de veranderingen in 2015.
In het geval waarin de nieuwe tarieven lager waren dan de tarieven in reeds lopende contracten, hebben de budgethouders de contracten kunnen aanpassen. Budgethouders hebben daarvoor vanaf november vorig jaar de tijd gehad om bestaande contracten met zorgverleners aan te passen aan de nieuwe tarieven. Verzekerden hebben uiteraard ook de gelegenheid gehad zich te oriënteren op de polisvoorwaarden van andere zorgverzekeraars om eventueel over te stappen.
Wat gebeurt er met het overgebleven budget van PGB-houders dat niet aan zorg besteed hoeft te worden en dat teruggestort dient te worden naar de zorgverzekeraars? Wat doen zorgverzekeraars met dit overgebleven budget?
Verzekerden kunnen tot een bepaald maximum bedrag aan nota’s indienen bij hun zorgverzekeraar. Het maximum bedrag (ook wel pgb-budget) wordt bepaald aan de hand van de indicatiestelling en de maximum tarieven. Er is geen sprake van overgebleven pgb-budget dat teruggestort dient te worden naar verzekeraars. Het geld blijft bij de verzekeraars en blijft daarmee beschikbaar voor het totale budget voor wijkverpleging.
Het bericht "De PGB-affaire 3: Uitweg uit de crisis" |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Kent u het bericht «De PGB-affaire 3: uitweg uit de cisis»?1
Ja.
Zijn gedane betalingen geautomatiseerd te linken aan declaraties?
Zoals ik u op 27 mei jl. heb gemeld in antwoord op Kamervragen (Kamerstuk 25 657, nr. 174) is er geen geautomatiseerd productiesysteem dat op basis van oorspronkelijke ontvangstdatum en uiteindelijke betaaldatum vaststelt wat de doorlooptijd van een declaratie is. Zoals gemeld in dezelfde antwoorden, willen zowel ik als de SVB op termijn het huidige systeem van steekproeven voor het bepalen van de doorlooptijd van declaraties vervangen door een volledig overzicht, waarbij declaraties die binnenkomen door het gehele productieproces gevolgd kunnen worden. De prioriteit ligt op dit moment echter bij wijzigingen die noodzakelijk zijn ten behoeve van het herstelplan, het verbeteren van de batchverwerking en het verbeteren van MijnPgb. In de tussentijd wordt door de SVB gewerkt aan een meer gedetailleerd productieoverzicht. Dit heeft nog niet de maximale volg- en zoek functie, maar biedt handvatten voor productiesturing.
Zijn declaraties geautomatiseerd te linken aan zorgovereenkomsten en geautomatiseerd te linken aan zorgverleners?
Declaraties die via MijnPgb worden ingediend, worden automatisch verwerkt en gelinkt aan de desbetreffende zorgovereenkomst en zorgverlener. Declaraties die via bijvoorbeeld de post binnenkomen moeten eerst worden gedigitaliseerd voordat zij worden verwerk. De koppeling met de zorgovereenkomst en zorgverlener wordt daarna handmatig aangelegd.
Deelt u de analyse dat een realistische oplossing begint bij een erkenning dat de Treks-applicatie waarmee de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de persoonsgebonden budgetten (PGB’s) afhandelt een total loss is, in die zin dat repareren technisch en financieel wel kan, maar opnieuw bouwen verstandiger zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u heb gemeld in mijn antwoord op uw Kamervragen op 19 mei jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2280), heeft het huidige systeem wel degelijk een basis voor verdere doorontwikkeling, zoals M&I/Partners in haar onderzoek hiernaar onderstreept wanneer zij concludeert dat «volledige nieuwbouw niet aan de orde is». Door de SVB is gebruik gemaakt van een bestaand ICT-systeem, dat de taken in voldoende mate ondersteunt, maar dat wel verder ontwikkeld dient te worden om aan alle eisen van het stelsel te voldoen.
Wordt er momenteel gewerkt aan documentatie van het Trekkingsrecht-computerprogramma?
Zoals ik u ook heb gemeld in mijn antwoord op uw Kamervragen op 19 mei jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2280) is hiermee gestart. Ik onderschrijf bovendien de noodzaak voor een gedegen architectuur voor verdere doorontwikkeling de komende jaren. De SVB werkt aan het specificeren van een hernieuwde architectuur, die zal worden besproken in de stuurgroep trekkingsrechten pgb. Dit heeft mijn expliciete aandacht.
Wordt er momenteel aan een binnengekomen declaratie een uniek nummer gehangen dat gedurende de volledige workflow aan de declaratie verbonden blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er gewerkt aan aanpassingen van het Trekssysteem, die erin voorzien dat niet bij elk wissewasje de gegevensverwerking stil komt te liggen?
Zoals gemeld in mijn brief van 28 april jl. (Kamerstuk 25 657, nr. 162) is uit de uitgevoerde ICT-audit gebleken dat het systeem technisch in staat is om het werkproces te ondersteunen. Tegelijkertijd is in deze brief ook gemeld dat er wordt gewerkt aan versteviging van de ICT-systemen van de SVB. De prioriteit ligt daarbij op dit moment bij wijzigingen die noodzakelijk zijn ten behoeve van het herstelplan, het verbeteren van de batchverwerking en het verbeteren van MijnPgb.
Deelt u het standpunt van de auteur dat informatie uit het Trekssysteem ten behoeve van de eigen medewerkers in beginsel ook zichtbaar moet zijn voor de betrokken pgb-houders en zorgverleners, en dat dit voor nu dient te geschieden via MijnPGB? Zo ja, binnen welke termijn is dit gerealiseerd?
Ik ben van mening dat alle bij de SVB beschikbare informatie die de budgethouder nodig heeft om eigen regie te voeren over zijn zorg zichtbaar zou moeten zijn voor de budgethouder. Met die informatie kan de budgethouder ook de zorgverlener adequaat informeren. Het verbeteren van MijnPgb acht ik van groot belang. In mijn brief van 28 april jl. (Kamerstuk 25 657, nr. 162) heb ik u geïnformeerd over het aanpassen van vijf belangrijke functionaliteiten voor budgethouders in MijnPgb en het actualiseren van de portal MijnPgb. Deze wensen zijn in een gezamenlijke sessie met budgethouders, Per Saldo, SVB en VWS geïnventariseerd. Ook toekomstige verbeteringen van MijnPgb worden in overleg met PerSaldo doorgevoerd. Hierbij wordt gekozen voor een gefaseerde doorvoering van verbeteringen, omdat de herstelwerkzaamheden en het op orde brengen van het reguliere proces de hoogste prioriteit heeft
Welke reden resteert er nu nog om het computerprogramma Treks niet open source te maken; m.a.w. de broncode te openbaren, aangezien het eigendom bij de SVB ligt, de Minister de SVB aanwijzingen kan geven en privacygevoelige informatie gefilterd kan worden?
Zoals ik u ook heb gemeld in mijn antwoord op uw Kamervragen op 19 mei jl (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2280) ligt het eigendom van de broncodes bij de Sociale Verzekeringsbank en daarmee ook het intellectuele eigendom van de in eigen beheer ontwikkelde software. Door het openbaar maken van de broncode wordt het risico vergroot dat onbevoegden mogelijkheden vinden in het systeem privacygevoelige informatie op te zoeken en te manipuleren. Algehele openbaarmaking is daarmee niet aan de orde. Ik heb de Kamer het voorstel gedaan om een briefing te organiseren door de Sociale Verzekeringsbank waarbij kan worden aangegeven hoe het zit met zaken rondom de broncodes en ICT. Ik herhaal bij deze die toezegging.
Bent u bereid een PGB Data Autoriteit te beleggen bij het Ministerie van VWS met de taken en verantwoordelijkheden, zoals opgesomd in dit artikel? Zo nee, waarom niet?
Het oprichten van een PGB Data Autoriteit zou betekenen dat een extra ketenpartner wordt toegevoegd aan de keten. Daar ben ik geen voorstander van. Over de tijdige gegevensuitwisseling tussen de ketenpartners zijn binnen de keten afspraken gemaakt. In het kader van het verbeterplan wordt gekeken naar mogelijke verbeteringen in het stelsel. In het verbeterplan zal – mede op verzoek van de Kamer – de nadruk liggen op mogelijke vereenvoudiging in het stelsel. Dat heb ik de Kamer toegezegd in het debat van 4 juni jl. Zoals ik u heb toegezegd in mijn brief van 24 februari (Kamerstuk 25 657, nr. 134) zal daarbij ook worden gekeken naar de gegevensstroom.
Indien u niet bereid bent een tijdelijke Data Autoriteit te beleggen bij VWS, op welke wijze en door wie wordt dan gegarandeerd dat ketenpartners tijdig de gegevens op elkaar afstemmen?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze wordt voorkomen dat de SVB te zijner tijd zelf mag oordelen over de kwaliteit van zijn werk, wetende dat door hem gemelde uitvoeringsfouten zullen leiden tot hoge incassokosten en tot claims van benadeelde partijen?
De SVB rapporteert via de planning- en controlcyclus op transparante wijze over productie en rechtmatigheid aan haar opdrachtgevers. Deze informatie is openbaar. Specifiek voert de Audit Dienst SVB jaarlijks controles uit op de rechtmatigheid van alle wetten en regelingen die de SVB uitvoert, waaronder sinds 2015 ook het pgb. Dit is de reguliere praktijk. De Audit Dienst SVB rapporteert daar ook over naar de opdrachtgevers, veelal door middel van een controleverklaring bij verantwoording daarover. De Audit Dienst SVB is een onafhankelijke overheidsaccountant en bij de uitvoering van de werkzaamheden is de Audit Dienst SVB gehouden aan de geldende beroepsregels van accountants, IT-auditors en operational auditors. De Audit Dienst SVB wordt een aantal keren per jaar door verschillende organisaties gereviewed, bijvoorbeeld door de Inspectie SZW, de Audit Dienst Rijk (ADR) en externe accountants. Ook wordt de Audit Dienst SVB door de beroepsgroepen vaktechnisch getoetst of zij zich houdt aan de geldende beroepsregels.
Was u op de hoogte van de wijze van werken op het gebied van ICT zoals deze bij de SVB lijkt te zijn als geschetst in het artikel op geenstijl.nl d.d. 15 juni 2015?
De geschetste werkwijze was mij niet bekend. De Raad van Bestuur van de SVB geeft aan te staan voor een veilige en stimulerende werkomgeving voor haar medewerkers, waarin ruimte is voor kritisch geluid. De SVB beschikt over een meldingsprocedure integriteit, zoals past bij een publieke organisatie. Medewerkers van de SVB kunnen zich rechtstreeks wenden tot hun leidinggevende, tot Human Resources of tot de Commissie Integer Handelen. In de door u genoemde berichtgeving ziet de Raad een aantal signalen waarbij, conform de «SVB gedragscode en regels voor integriteit», beoordeling aan de orde is. De Commissie Integer Handelen heeft de meldingen via de Raad van Bestuur ontvangen en zal beoordelen of vervolgonderzoek noodzakelijk is.
In de brief van de Staatssecretaris van SZW van 2 september 2014 over SVB Tien is aan uw Kamer aangegeven dat binnen de SVB in het lopende cultuurtraject ook aandacht wordt besteed aan besluitvorming en kritisch vermogen. Met dit traject zet de SVB onder andere in op een cultuur waarin ruimte is voor kritische interne geluiden. Voorts houdt de SVB na de zomer haar tweejaarlijkse medewerkerstevredenheidonderzoek.
Dit onderzoek biedt medewerkers de ruimte om (anoniem) hun mening te geven over het reilen en zeilen van de SVB. De Raad van Bestuur van de SVB kan op basis van de resultaten desgewenst bijsturen.
Heeft u nog vertrouwen in de SVB en de cultuur binnen die organisatie, zoals die lijkt op te stijgen uit het artikel op geenstijl.nl d.d. 15 juni 2015? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 13.
Wilt u deze vragen uiterlijk de dag voor een nog voor het aanstaande zomerreces te plannen Algemeen overleg PGB/SVB beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘dat de drie BAR-gemeenten af willen van verzekeraar CZ’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de drie BAR-gemeenten (Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk) af willen van zorgverzekeraar CZ?1
Naar aanleiding van brieven aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de BAR-gemeenten en Brielle, is er door VWS medewerkers gesproken met zorgverzekeraar CZ en de regiosecretaris van de BAR-gemeenten. Beiden onderschrijven het belang van een goede samenwerking. CZ heeft daarom reeds acties uitgezet om het contact met gemeenten te verbeteren. De BAR-gemeenten en de zorgverzekeraar hebben begin juni op bestuurlijk niveau met elkaar gesproken en daarbij enkele belangrijke vervolgafspraken gemaakt. Het bericht dat de BAR-gemeenten van zorgverzekeraar CZ af willen, herken ik op basis van recente gesprekken niet.
Om te komen tot een kwalitatief goed, toekomstbestendig en integraal aanbod van zorg en ondersteuning, is samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars cruciaal. Deze samenwerking is echter niet vanzelfsprekend en gaat niet over één nacht ijs. Gemeenten en zorgverzekeraars hebben een andere historie, andere belangen, kennen een andere taal en een andere werkwijze.
Om tot een goed regionaal afstemmingsmodel te komen, heb ik in het kader van het Ondersteuningsprogramma regionale samenwerking HLZ in samenwerking met VNG en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een vergoeding voor een gezamenlijk door gemeenten en zorgverzekeraar aan te stellen regiosecretaris beschikbaar gesteld voor de periode maart 2014 tot en met juni 2015 om een duurzame samenwerking tussen de verzekeraar en de regio tot stand te brengen. Dit vereist van beide partners een bereidheid te investeren in een duurzame relatie. In de ene regio loopt dit proces beter dan de andere, maar ik verwacht van zowel gemeenten als zorgverzekeraars dat zij met elkaar in gesprek blijven.
In het kader van het Ondersteuningsprogramma is er een eindrapport opgesteld, dat de actuele (juni 2015) stand van zaken van de regionale samenwerking omschrijft op het gebied van hervorming langdurige zorg (HLZ). Nadere informatie hierover, ontvangt u bij de derde voortgangsrapportage HLZ.
Ik volg door middel van een periodiek overleg tussen VWS, ZN en VNG de voortgang van de samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar CZ weigert om met de gemeenten het gesprek aan te gaan over de wijzigingen in de langdurige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of u, naast de klachten die volgens het nieuwsbericht zowel uit de BAR-gemeenten als uit Voorne Putten en Goeree Overflakkee over zorgverzekeraar CZ tot u komen, deze berichten uit meer gemeenten heeft ontvangen? Zo ja, welke gemeenten zijn dit, wanneer heeft u die klachten ontvangen, wat waren precies hun klachten en hoe heeft u hierop gereageerd?
Zie antwoord vraag 1.
Komt deze houding van zorgverzekeraar CZ de kwaliteit van de langdurige zorg in de BAR-gemeenten, Voorne Putten en Goeree Overflakkee (en eventuele andere gemeenten) ten goede? Zo ja, kunt u uw standpunt onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er over andere zorgverzekeraars ook dergelijke berichten bij u binnengekomen of bekend? Zo ja, welke zorgverzekeraars en gemeenten betreft het? Zo nee, wat maakt deze voorbeelden uniek?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat een zorgverzekeraar zonder in overleg te gaan met de gemeenten bepaalt wat er gebeurt in de uitvoering van de langdurige zorg? Gaat de verzekeraar hiermee niet te veel op de stoel van de gemeenten zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verzoek van de eerdergenoemde gemeenten om een andere preferente zorgverzekeraar en uitvoerder langdurige zorg? Gaat u dit verzoek van de gemeenten honoreren? Zo ja, welke specifieke acties gaat u hierop richting de gemeenten en de verzekeraar inzetten en wanneer? Zo nee, wat zijn uw overwegingen om dit verzoek van de gemeenten niet te honoreren?
In 2015 is de prestatie wijkgericht werken (S1) in de bekostiging wijkverpleging geïntroduceerd. Doel hiervan was onder andere om een impuls te geven aan de samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten en daarmee de samenhang tussen zorg en ondersteuning in de wijk. Voor de verdeling van de regio’s over de representerende verzekeraars voor de inkoop van prestatie wijkgericht werken (S1) is aangesloten bij de verdeling van de zorgkantoor regio’s. Hiervoor is gekozen om de situatie zo veel mogelijk aan te laten sluiten bij de situatie 2014. De zorgkantoorregio’s zijn vastgesteld in een op basis van de Wlz vastgestelde algemene maatregel van bestuur. Per regio wijst de Minister van VWS een Wlz-uitvoerder aan als zorgkantoor. In het algemeen is de zorgverzekeraar met het grootste marktaandeel (preferente zorgverzekeraar) in een regio ook degene die aangewezen wordt als zorgkantoor, in casu is dat CZ. Het zijn (aspirant-) verzekerden die de keuze maken voor een bepaalde zorgverzekeraar en zo het marktaandeel bepalen. Gemeenten hebben in die zin geen mogelijkheid om te kiezen voor een bepaalde zorgverzekeraar, zij zullen daarmee moeten samenwerken.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 t/m 6 heb aangegeven, hebben de BAR-gemeenten en de zorgverzekeraar begin juni op bestuurlijk niveau met elkaar gesproken en daarbij enkele belangrijke vervolgafspraken gemaakt. Ik zie echter ook dat de afspraken over zorg en ondersteuning in de wijk tussen gemeenten en zorgverzekeraars nog niet van zelfsprekend zijn. Daarom heb ik in de voorhangbrief bekostiging wijkverpleging2 die ik op 19 mei jl. naar uw Kamer heb gestuurd, aangekondigd dat de prestatie wijkgericht werken in 2016 blijft bestaan, zodat gemeenten en zorgverzekeraars ook in 2016 worden gestimuleerd om afspraken te maken.
Gaat u maatregelen treffen die ervoor zorgen dat een zorgverzekeraar niet meer zijn eigen koers blijft varen zonder in overleg te gaan met gemeenten? Zo ja, welke maatregelen zijn dat en per wanneer treden die in werking? Zo nee, waarom gaat u geen maatregelen treffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Wat kunnen gemeenten precies doen als ze van een zorgverzekeraar af willen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
De toegenomen problemen met zorgverzekeraars die weigeren bereide of merkmedicijnen te vergoeden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Ontvangt u ook, de laatste maanden nog meer dan gebruikelijk, signalen over problemen met zorgverzekeraars die weigeren bereide of merkmedicijnen te vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van de berichtgeving over doorgeleverde bereidingen heb ik brieven ontvangen van artsen en van patiënten, die geneesmiddelen niet meer vergoed krijgen.
Wat is bijvoorbeeld uw reactie op de berichtgeving dat mensen die door de apotheek bereide medicijnen nodig hebben, deze vaak pas na een machtiging van de zorgverzekeraar vergoed krijgen?1
Zorgverzekeraars zijn bevoegd tot het voeren van hun eigen beleid ten aanzien van de procedurele en administratieve eisen die zij stellen ten behoeve van de vergoeding van de zorg. Zoals bijvoorbeeld het eisen van een machtiging vooraf. Hierin zijn zij vrij, zolang dit plaatsvindt binnen de kaders van de wet. Wel vind ik het belangrijk dat het ook goed uitvoerbaar is voor de verschillende partijen en de patiënt tijdig de zorg ontvangt waar hij recht op heeft.
Wat is uw reactie op het feit dat zorgverzekeraars om onduidelijke redenen sommige bereide medicijnen wel vergoeden en sommige niet? Bent u bereid hen hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik tijdens het VAO Geneesmiddelenbeleid op 29 april 2015 heb uitgesproken is de zorgverzekeraar in eerste instantie aan zet om te beoordelen welke zorg – waaronder bereide medicijnen maar ook andere behandelingen en zorginterventies – tot het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoren7. Dit doen zorgverzekeraars in het kader van een rechtmatige uitvoering van de Zvw. Uitgangspunt van de Zvw is dat de inhoud en omvang van het basispakket voor iedere verzekerde gelijk zijn. Om die reden beoordeelden de zorgverzekeraars tot eind vorig jaar veelal gezamenlijk welke zorginterventies tot het verzekerde pakket van de Zvw behoren. Vanwege mogelijke risico’s op het gebied van de mededinging zijn zorgverzekeraars daarmee gestopt. Onlangs heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aangegeven dat het collectief beoordelen van het Zvw-pakket door zorgverzekeraars mededingingsrisico’s met zich mee kan brengen. In mijn brief van 29 juni 2015 (Kamerstukken 2014–2015 29 477, nr. 331 ) heb ik aangegeven dat ik die mening niet ben toegedaan; het gaat immers om de uitvoering van een door de politiek vastgesteld basispakket dat de zorgverzekeraars rechtmatig moeten uitvoeren. Ik ben met Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Zorginstituut Nederland en de ACM in overleg over een mogelijke oplossing hiervoor. Die oplossing moet er toe leiden dat er geen verschillen tussen zorgverzekeraars ontstaan wat betreft de inhoud van het verzekerde pakket. Daarnaast is uitgangspunt dat de bestaande taakverdeling tussen zorgverzekeraars en het Zorginstituut Nederland in stand blijft. Ik zal de leden van de Kamer zo spoedig mogelijk informeren waarbij ik streef naar een oplossing voor het einde van de zomer.
Wat is uw reactie op het feit dat het afhankelijk is bij welke zorgverzekeraar iemand is verzekerd, of bepaalde bereide medicijnen wel of niet vergoed worden? Ondermijnt dit niet de gelijke aanspraak op medicijnen binnen het basispakket? Wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het inderdaad zo dat de Mededingingswet het voor zorgverzekeraars onmogelijk maakt hier eenduidige afspraken over te maken? Zadelt u met uw beleid zorgverzekeraars dan eigenlijk niet op met een onmogelijke opdracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de situatie van de heer D. die zijn door de apotheker bereide zalf niet langer vergoed krijgt omdat de apotheker vreest dat de zorgverzekeraar nu of in de toekomst met terugwerkende kracht, alsnog de rekening niet betaalt?2
Ik heb geen inzicht in of het vaker voorkomt dat vanwege onduidelijkheid apotheekhoudenden niet over durven te gaan tot de ter hand stelling van bereide geneesmiddelen. Ik heb echter ook geen reden om aan te nemen dat het vaak voorkomt. Indien bij een apotheekhoudende onduidelijkheid bestaat over of de desbetreffende patiënt het geneesmiddel vergoed krijgt van de zorgverzekeraar, dan kan de apotheekhoudende of de patiënt contact opnemen met de zorgverzekeraar van de patiënt.
Heeft u inzicht of het vaker voorkomt dat vanwege onduidelijkheid apothekers niet tot levering van bereide medicijnen over durven te gaan? Zo nee, bent u bereid dit na te gaan en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u zich nog het debat herinneren dat u over dit onderwerp met de Kamer heeft gevoerd? Acht u de bovenstaand omschreven aanpak van zorgverzekeraars recht doen aan de in dat debat gedane toezeggingen en aangenomen moties? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om conform de motie Van Gerven, het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) een coördinerende rol te geven aangezien het zorgverzekeraars wettelijk onmogelijk gemaakt is hier onderling overeenstemming over te bereiken? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich nog het debat herinneren dat u met de Kamer voerde over het vergoeden van merkgeneesmiddelen en de daarbij gedane toezeggingen en aangenomen moties?6 7
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich nog de motie herinneren van het lid Van Gerven welke oproept dat de vermelding «medische noodzaak» op een recept voldoende moet zijn om de voorgeschreven medicijnen verstrekt te krijgen?8
Ja, de motie van het lid Van Gerven kan ik mij herinneren.
Bent u bekend met het feit dat sinds enige tijd zorgverzekeraars toch van artsen eisen dat er extra formulieren ingevuld worden om de medische noodzaak voor het voorschrijven van een bepaald geneesmiddel aan te tonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik niet mee bekend. Het vermelden van medische noodzaak op het recept is voldoende. Het is echter niet zo dat, indien een arts medische noodzaak vermeld voor bijvoorbeeld een zelfzorggeneesmiddel, dit automatisch tot het verzekerde pakket behoort.
Wat is uw reactie op de aanvullende eis van bepaalde zorgverzekeraars dat ondanks eerdere negatieve ervaringen, vaak ieder jaar opnieuw geëxperimenteerd moet worden met preferente medicijnen?
Omdat het preferentiebeleid slechts is toegestaan voor geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof, ligt het niet voor de hand dat het preferentiebeleid leidt tot grote risico’s voor de patiënt. De patiënt krijgt immers altijd een geneesmiddel met de werkzame stof die is voorgeschreven. Daarnaast geldt dat als de behandelend arts van oordeel is dat behandeling met een preferent geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord is, het door hem voorgeschreven niet preferente geneesmiddel met dezelfde werkzame stof wordt vergoed. Door de aangepaste duur van de preferente periode (tot 2 jaar) hoeven patiënten in beginsel tegenwoordig minder van geneesmiddel te wisselen. Eventuele aanvullende eisen van bepaalde zorgverzekeraars die het medische noodzaak voorschrift van de arts negeren zijn mij niet bekend en ook niet toegestaan.
Wat is uw reactie op het feit dat patiënten ondanks dat zij en hun huisarts uit ervaring weten er niet tegen te kunnen, alsnog gedwongen worden voor een periode van weken medicijnen te proberen voordat zij in aanmerking komen voor vergoeding van het gewenste geneesmiddel?
Zie antwoord vraag 13.
Acht u het wenselijk dat patiënten als proefkonijn worden behandeld doordat ze van zorgverzekeraars eerst moeten experimenteren met preferente medicijnen ondanks dat men uit ervaring weet er nog zieker van te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het niet wenselijk dat patiënten als proefkonijn worden behandeld, zeker niet wanneer patiënten hiervan nog zieker worden. Het is aan de arts, indien de patiënt er zieker van wordt, om te oordelen of er sprake is van medische noodzaak en de patiënt, indien nodig, een ander passend geneesmiddel voor te schrijven.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met de gedane toezeggingen en de motie waarbij een meerderheid van de Kamer heeft uitgesproken dat het aan het professionele oordeel van de arts is, om medische noodzaak te beoordelen?
De keuze welk geneesmiddel een patiënt nodig heeft is voorbehouden aan de behandelende arts. Voorschrijvers dienen zich hierbij in beginsel te houden aan de behandelrichtlijnen van de eigen beroepsgroep. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de voorschrijver zelf. Het is dus aan de arts om medische noodzaak te beoordelen. Dit heb ik ook aangegeven tijdens het debat (18 juni 2013) naar aanleiding van een Algemeen Overleg op 6 juni 2013 over het geneesmiddelenbeleid. De motie van de heer Van Gerven (Kamerstukken 2012–2013 29 477 nr. 250 ) zie ik als ondersteuning van beleid.
Bent u van mening dat deze handelwijze recht doet aan de autonomie van de zorg professional? Bent u voorts van mening dat hiermee recht gedaan wordt aan de door een meerderheid van de Kamer gesteunde motie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik ook tijdens het debat van 18 juni 2013 heb verwoord ben ik het met de leden van de Tweede Kamer eens dat de vermelding «medische noodzaak» op het recept door de behandelend arts voldoende moet zijn om de voorgeschreven geneesmiddelen aan de patiënt te verstrekken. Zie tevens het antwoord op vraag 12.
Wat is uw reactie op de controverse die is ontstaan rondom het al dan niet veilig zijn van patiënten overzetten van merkbiological Remicade naar een goedkoper biosimilar?9
Een patiënt switchen moet een rationele keuze zijn, maar daar staat tegenover dat het niet-switchen ook een rationele keuze moet zijn. De volgende argumenten worden onder andere betrokken in de verschillende standpunten van partijen.
Ik onderschrijf dat het omzetten zorgvuldig dient te gebeuren, het CBG is hier ook duidelijk over. Ik begrijp dat behandelaren terughoudend zijn om patiënten van medicatie te veranderen, als ze goed ingesteld zijn. Maar, gezien de prijsverschillen die er zijn tussen originele producten en hun biosimilars, en de afspraken die we maken over doelmatig voorschrijven, is het goed om elkaars standpunten over rationeel en doelmatig gebruik van biosimilars uit te wisselen.
Begin juli 2015 heb ik met verschillende partijen (Lareb, Federatie Medisch Specialisten, College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, Nederlandse vereniging van Ziekenhuis apothekers, de KNMP, patiëntenvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van wetenschappelijke verenigingen) overleg gehad over de waarborgen zoals CBG die noemt in haar standpunt.
Wat is uw reactie op het advies in de richtlijn van de Nederlandse reumatologenvereniging (NVR) om patiënten niet om te zetten? Waarom heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) besloten dat dit wel verantwoord is? Waar zit het verschil van inzicht?
Zie antwoord vraag 18.
Wat zijn de mogelijke risico’s van het overstappen naar een goedkoper medicijn? Waarop is de stelling gebaseerd dat aanvullende onderzoek naar de mogelijke risico’s niet noodzakelijk is?
Ik neem aan dat u het heeft over switchen tussen biologicals en biosimilars. Het CBG heeft hier recent een standpunt over ingenomen. Ik verwijs u naar dit standpunt. Het standpunt kunt u vinden op http://www.cbg-meb.nl/actueel/nieuws/2015/03/31/standpunt-cbg-over-voorschrijven-van-biosimilars.
Het CBG onderschrijft tevens het belang dat de toepassing van bijvoorbeeld de nieuwe generatie biosimilar therapeutische antilichamen, wordt ingebed in register-studies, intensive monitoring (Lareb) en praktijkonderzoek zoals bepleit door de Federatie Medisch Specialisten en de Nederlandse vereniging van ziekenhuisapothekers (NVZA). Hierdoor kunnen mogelijke risico’s worden gesignaleerd en, indien nodig, worden geredresseerd.
Ik weet niet op welke stelling u in uw vraag doelt.
Kunnen reumatologen, in lijn met de motie Van Gerven, door het vermelden van medische noodzaak voorkomen dat patiënten gedwongen worden een overstap te maken naar een goedkopere biosimilar? Zo nee, hoe rijmt u dit met de wens van de Kamer?10
De keuze welk geneesmiddel een patiënt nodig heeft is voorbehouden aan de behandelende arts. Voorschrijvers dienen zich hierbij in beginsel tehouden aan actuele behandelrichtlijnen en zij dienen rationeel en doelmatig voor te schrijven. Het switchen van geneesmiddelen, ook als het substitutie naar andere biologische middelen betreft om een niet uitsluitend medische reden, is toegestaan mits met waarborgen omkleed en het afgestemd met de patiënt is.
Het bericht ‘Audiciens naar rechter om eisen zorgverzekeraar’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Audiciens naar rechter om eisen zorgverzekeraar»?1
Ik heb daar kennis van genomen.
De belangenverenigingen voor hoor-patiënten zien een duidelijke verschuiving van selectie op kwaliteit naar selectie op prijs; wat vindt u van deze ontwikkeling? Is deze ontwikkeling volgens u in het belang van de persoon met hoorproblemen of meer in het belang van de zorgverzekeraars? Graag een toelichting.
Ik kan aan de hand van een persbericht niet beoordelen of er sprake is van een verschuiving. Zolang de zorgverzekeraar voldoet aan zijn zorgplicht voor verantwoorde en adequate zorg, verwacht ik dat een selectie op prijs zich vertaalt in een lagere zorgpremie waar de persoon met een hoorprobleem – die immers ook premiebetaler is – eveneens van profiteert. Dat geldt des te meer voor mensen die zijn aangewezen op een hoortoestel omdat er een eigen bijdrage van 25% van de kostprijs wordt berekend van de prijs die de zorgverzekeraar met aanbieders heeft afgesproken. Voor de verbeteringen in de uitvoering van het protocol verwijs ik u naar mijn brief over het evaluatierapport hoorzorg.
Vreest u evenals de audiciens dat door de scherpe eisen van de zorgverzekeraar de kwaliteit van de gehoorzorg, en dan vooral de hoorzorg voor mensen met complexere hoorproblemen, in gevaar komt? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit risico te voorkomen? Zo nee, waarom ziet u dit gevaar niet?
Ik heb deze vrees op voorhand niet. Wanneer zorgverzekeraars scherpere eisen stellen hoeft dat niet te betekenen dat de er minder kwaliteit wordt gevraagd.
Voor het bepalen van een goede oplossing bestaat er een Keuzeprotocol hoorzorg dat op initiatief van en in samenwerking met het zorgveld tot stand is gekomen. Dit protocol is leidend voor de afspraken die zorgverzekeraars met audiciens hebben gemaakt. Met behulp van het protocol bepaalt de audicien samen met de patiënt welke oplossing het meest adequaat is. In complexe situaties bestaat de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen bij de zorgverzekeraar om van dit protocol af te wijken. De evaluatie heeft uitgewezen dat uitvoering van dit protocol voor verbetering vatbaar is. Ik roep de partijen dan ook op dit te verbeteren. Ik verwijs u tevens naar mijn brief over het evaluatierapport hoorzorg.
Vindt u dat het aan de zorgverzekeraar is om te bepalen wat een goede oplossing is voor gehoorproblemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat mensen met hoorproblemen die tevreden zijn over de kwaliteit, type en merk van hun hoortoestel die ze op dit moment gebruiken, het risico lopen dat ze bij de nieuwe contractering niet meer in aanmerking kunnen komen voor dezelfde hoorapparaten omdat er meer op prijs dan op kwaliteit wordt ingekocht? Zijn deze mensen dan eigenlijk verplicht hun hoorapparaat naar voorkeur zelf te betalen indien deze niet meer wordt vergoed? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, hoe zit het volgens u dan wel?
Dat hangt er vanaf of men voor een restitutie- of naturapolis gekozen heeft. Bij een restitutiepolis heeft een verzekerde meer keuze voor een zorgaanbieder. Bij een naturapolis bestaat een kans dat de zorgverzekeraar andere zorgaanbieders contracteert. Dat doet de zorgverzekeraar door goed te kijken naar de kwaliteit en de prijs van die aanbieder. Het kan dus betekenen dat de zorgverzekeraar soms voor een andere zorgverlener of voor merk genees- of hulpmiddel kiest. Zolang voldaan wordt aan de zorgplicht voor adequate en verantwoorde zorg, hoeft dit geen probleem te zijn. Indien een verzekerde met een naturapolis voor een niet gecontracteerde aanbieder kiest, kan dat betekenen dat (een deel van) de kosten door zijn zorgverzekeraar niet vergoed worden.
Deelt u de mening dat er voor gezorgd moet worden dat mensen met hoorproblemen kunnen blijven beschikken over de hulpmiddelen waar de voorkeur van de audicien en/of patiënt naar uitgaat?
Voor mijn antwoord verwijs ik u naar mijn reactie op vraag 4.
Vanuit de hoor-sector is bij u het (dringende) verzoek gedaan om de vergoeding van hulpmiddelen bij kinderen op 100% te zetten; wat is uw reactie op dit verzoek en gaat u aan dit verzoek voldoen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom wijkt u daarmee af van het principe dat kinderen in principe geen zorgpremie, eigen risico of eigen bijdrage betalen?
Het evaluatieonderzoek biedt onvoldoende handvatten om een goed besluit te nemen over de eigen bijdrage van kinderen tot 18 jaar. Ik zal nader onderzoek uitzetten en uiteindelijk in het voorjaar 2016 hierover een besluit nemen
Klopt het dat het idee is opgevat om hoorzorg voor ouderen uit het verzekerde pakket te halen omdat dit «voorspelbare» zorg zou zijn? Zo nee, kunt u dit verontrustende bericht definitief de wereld uit helpen? Zo ja, wie heeft dit bedacht en hoe ziet men dit in de praktijk uitgewerkt? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw streven tot maximale maatschappelijke participatie van iedereen op alle leeftijden? Zo ja, is dit de zoveelste bezuinigingsmaatregel waar mensen met gezondheidsproblemen de dupe van zijn? Graag een toelichting.
Dit idee is door een van de politieke partijen als beleidsopties aangedragen en door het Centraal Planbureau geanonimiseerd uitgewerkt in het rapport Zorgkeuzes in Kaart. Dit rapport is eind maart jl. zonder standpuntbepaling van het kabinet aan de Kamer gezonden. Op basis van de resultaten uit het evaluatieonderzoek heeft ZiNl mij geadviseerd om het huidige beleid niet te wijzigen. Ik volg dit advies.
Het bericht “Negen manieren om je als zzp’er goedkoper te verzekeren” |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Negen manieren om je als zzp’er goedkoper te verzekeren»?1
Ja, ik ken het bericht.
Hoe is het aanbod van verzekeraars voor de in het artikel vermelde «aangepaste» polissen voor arbeidsongeschiktheid voor zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel)? Welke soort polissen worden wel en niet aangeboden? In hoeverre is er voldoende keuzemogelijkheid en aanbod?
Er zijn veel verschillende keuzemogelijkheden binnen de arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) voor zelfstandigen. De verzekerde kan kiezen uit diverse voorwaarden, en kan daarmee ook de prijs van de individuele verzekering wijzigen. Veelal geldt: Hoe meer risico de zelfstandige zelf draagt, en dus hoe minder uitgebreid de variabelen, hoe lager de premie. Hieronder wordt een aantal manieren beschreven waarop de zelfstandige kan bepalen hoeveel risico hij wil lopen:
De meeste verzekeraars bieden ook (aangepaste) polissen met een meer beperkte dekking, ook wel de instap- of startersproducten genoemd. Dit soort verzekeringen is goedkoper dan een reguliere AOV. Soms kan de dekking op een later moment worden uitgebreid. De dekking groeit dan mee met de ontwikkeling van de onderneming/ondernemer. Ook zijn er polissen beschikbaar die alleen ongevallen of bepaalde ernstige ziekten dekken (critical illnesses-verzekeringen). Het is bij dit type polissen belangrijk dat de (initiële) beperktere dekking transparant is voor de ondernemer en in verhouding staat tot de premie.
Zelfstandigen die om medische redenen niet worden geaccepteerd voor een reguliere AOV kunnen terecht in de private vangnetverzekering. Dit vangnet kent geen medische beoordeling. Startende zelfstandigen kunnen deze verzekeringen aanvragen binnen 15 maanden na de start als ondernemer.
Welke beperkingen en belemmeringen zijn er eventueel in de wet- en regelgeving voor deze «aangepaste polissen»?
Er zijn mij geen beperkingen en belemmeringen bekend om dit soort polissen aan te bieden. De verzekeringen worden op dit moment aangeboden door verzekeraars.
Welke beperkingen zijn er op dit moment vanuit zaken zoals zorgplicht en productbeoordeling om dit soort producten ook daadwerkelijk actief aan te bieden en/of te adviseren? Welke druk is er op dit moment om maar het meest algemene standaardproduct te adviseren, om later niet het probleem te krijgen dat het product als niet passend wordt beoordeeld? Hoe kunnen adviseurs of productaanbieders eenvoudig aantonen dat het een passend advies en/of product is geweest voor een zzp’er?
Ik zie geen belemmeringen vanuit de regels inzake productontwikkeling en zorgplicht (Wet op het financieel toezicht) om dit soort producten actief aan te bieden. Deze regels zijn onder meer bedoeld om passende producten aan te bieden en/of te adviseren aan klanten. Wel is gezien de ruime keuzemogelijkheden een zorgvuldig adviestraject van belang. Hier ligt een belangrijke rol voor de aanbieder van de verzekering en/of verzekeringsadviseur. Toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) volgt de kwaliteit van advies en ziet ruimte voor verbetering. In het onlangs (april 2015) door AFM gepubliceerde onderzoek «Arbeidsongeschiktheidverzekeringen voor zelfstandigen» geeft zij handvatten om het advies aan klanten te verbeteren.
Van belang is dat het voor de zzp-er duidelijk is wat de keuze voor een product met beperktere voorwaarden betekent als het zou komen tot een uitkeringssituatie. Het is daarnaast van belang dat de zzp-er in staat wordt gesteld een product aan te schaffen dat past bij zijn eigen risico’s en wensen.
Het is de taak van de aanbieder van de verzekering en/of de verzekeringsadviseur om de zzp-er te voorzien van correcte en volledige informatie zodat hij een afgewogen keuze kan maken. Hiernaast is het van belang om de kenmerken en wensen van de zzp-er en de overwegingen die hebben geleid tot het uiteindelijke advies vast te leggen. Op die manier kan later herleid worden hoe de (onafhankelijk) adviseur tot de aanbeveling van een bepaald verzekeringsproduct is gekomen.
Hoe is het aanbod van verzekeraars meer specifiek voor korte(re) polissen voor ziekte en arbeidsongeschiktheid, aangezien één van de opties het verkorten van de duur van de uitkering is, waardoor de kosten voor de zzp’er lager zijn en het dus eenvoudiger is een dergelijke verzekering af te sluiten? In hoeverre worden er bijvoorbeeld ook polissen voor 2 of minder dan 5 jaar aangeboden die een oplossing kunnen bieden voor de oudere zzp'er en voor de zzp’er die zich in die tijd wil omscholen?
Verzekeraars bieden op dit moment al een breed scala aan verzekeringsproducten om tegemoet te komen aan de behoeften van zzp’ers. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. De productvariant met een kortere uitkeringsduur wordt reeds aangeboden in de markt, vaak ook voorzien van interventies voor omscholing of bemiddeling op de arbeidsmarkt.
Zijn zzp'ers bekend met het diverse aanbod? Hoe vindt voorlichting en informatievoorziening over dit soort alternatieven voor zzp’ers plaats door de verzekeraars, adviseurs, overheid, dan wel op een andere wijze?
Vanuit de overheid worden zzp’ers geïnformeerd via de website www.ondernemersplein.nl. Hierop staat alle informatie van de (semi-)overheid die men nodig heeft om te ondernemen, ook algemene informatie over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Ook het UWV verstrekt informatie via hun website aan zzp’ers. Voor meer specifieke informatie over specifieke verzekeringsproducten kan men terecht bij de verzekeraars. Verzekeraars hanteren ieder hun eigen voorlichtingskanalen.
Het Verbond van Verzekeraars, Platform Zelfstandig Ondernemers (PZO), de Kamer van Koophandel en FNV Zelfstandigen hebben gezamenlijk de site www.verzekerenvoorzelfstandigen.nl in het leven geroepen. Hier is informatie te vinden over onder andere arbeidsongeschiktheid.
Het Verbond van Verzekeraars werkt aan de introductie van een sectorbrede «Verzekeringskaart» voor alle consumentenverzekeringen waaronder de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. In dit document kan de consument in de oriëntatiefase in één oogopslag zien wat de belangrijkste kenmerken van de verzekering zijn en welke elementen wel en niet verzekerd zijn. De kaart geeft een beter inzicht in de polisvoorwaarden en helpt de consument bij het maken van een bewuste keuze, al dan niet in overleg met een adviseur. Invoering is voorzien in de loop van 2016.
Bent u bereid om de regelgeving aan te passen voor startende zzp’ers, die zich nu binnen 13 weken na het einde van loondienst bij het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) moeten aanmelden voor een vrijwillige verzekering, en deze aanmeldtermijn te verlengen tot 26 weken, zodat de zzp’er iets langer de tijd krijgt om zijn zaken op orde te krijgen in de drukke tijd van het opstarten van zijn onderneming? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Startende zelfstandigen die uit een loondienst- of een uitkeringssituatie komen, kunnen hun verzekering voor de Ziektewet (ZW) en/of de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het UWV vrijwillig voortzetten. Hiervoor geldt een aanmeldtermijn van 13 weken. Voorheen gold een aanmeldtermijn van 4 weken. Omdat deze termijn als te krap werd ervaren is deze termijn in 2008 verlengd tot 13 weken. Daardoor is de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren verruimd.
Ik heb eerder in mijn brief d.d. 3 april 20142 aangegeven dat ik geen voorstander ben van het verder verruimen van de aanmeldtermijn. Het risico van het verlengen van de aanmeldtermijn is dat met name zzp’ers met «slechte» risico’s – zzp’ers die ziek of arbeidsongeschikt zijn dan wel dreigen te worden – zich aanmelden voor de vrijwillige verzekering bij het UWV (negatieve selectie). Bij negatieve selectie ontstaat het risico dat, voor de vrijwillige verzekering noodzakelijke, risicosolidariteit wordt ondergraven. Dit leidt tot hogere premies voor de Ziektewet en daardoor juist tot een slechtere toegankelijkheid van deze verzekering. Bij de vrijwillige WIA-verzekering leidt het daarbij tot een verdere stijging van de kruissubsidiëring, waardoor andere verzekerden, die geen zzp-er zijn, meer gaan meebetalen aan de hogere uitkeringslasten. Op dit ogenblik wordt al minder dan 60% van de uitkeringslasten van de vrijwillige WAO/WIA-verzekering opgebracht door premiebetalingen van zelfstandigen. Een verlenging van de aanmeldtermijn zou dit percentage verder verlagen. In het kader van het IBO zzp en de motie Weyenberg3, zal ik terugkomen op de verzekerbaarheid van het arbeidsongeschiktheidsrisico. Zoals ik uw Kamer mondeling heb laten weten tijdens het vragenuurtje dd. 30 juni, stuurt het kabinet het IBO zzp vergezeld van een kabinetsreactie na de zomer aan uw Kamer.