Het bericht ‘UNRWA Chief Tells Haaretz: We Take Israel's Claims of Hamas Infiltration Seriously, but Yet to See Evidence Against Gaza ‘ Employees’ |
|
Kati Piri (PvdA), Mpanzu Bamenga (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gerrit van Leeuwen |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het interview in Haaretz met UNRWA-directeur Philippe Lazzarini1 en het bericht «UNRWA kan nog tot eind februari in Gaza helpen, dan is het geld op»?2
Ja.
Klopt het volgens uw informatie dat UNRWA de aantijgingen van betrokkenheid van 12 UNRWA-medewerkers bij de terreuraanval op 7 oktober serieus neemt, maar dat Israël nog geen bewijs heeft overlegd aan de VN of UNRWA voor deze beschuldiging?
Ja, UNRWA en de VN nemen de aantijgingen serieus. Momenteel wordt een onderzoek uitgevoerd door het onafhankelijke onderzoeksorgaan van de VN, het Office of Internal Oversight (OIOS), naar de aantijgingen over betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij de aanvallen van 7 oktober 2023. Israël is door de VN middels een note verbale verzocht om alle beschikbare informatie voor deze beschuldigingen te delen met OIOS.
Heeft Israël u bewijs gegeven of getoond van de betrokkenheid van 12 UNRWA-medewerkers bij de terreuraanval?
Israël heeft met een aantal landen openbare informatie gedeeld om hun aantijgingen te onderbouwen, waaronder Nederland. Vooralsnog hebben landen deze informatie niet onafhankelijk kunnen verifiëren.
Kunt u bevestigen dat UNRWA voor al zijn medewerkers een veiligheidscheck doet en elk jaar de namen van alle werknemers overhandigd aan de Israëlische autoriteiten?
Ja. UNRWA deelt jaarlijks een lijst van alle UNRWA-medewerkers met de Israëlische autoriteiten ter doorlichting. Volgens de VN zijn daar niet eerder reacties van Israël op gekomen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Israelische Minister van Defensie eerder deze week dat in totaal 30 UNRWA-medewerkers betrokken zijn geweest bij 7 oktober? Weet u of Israël met UNRWA, de VN of met Nederland bewijzen heeft gedeeld van deze nieuwe beschuldiging?
Het kabinet is bekend met de uitspraken. Er is geen bewijs met Nederland gedeeld over deze aantijgingen. Voor zover bekend is ook met de VN nog geen bewijs gedeeld.
Bent u het eens met UNRWA-directeur Lazzarini dat het zonder de bewijsstukken van Israël en met enkel open bronnen – zoals de beelden van de UNRWA-medewerker op 7 oktober die afgelopen week naar buiten kwamen – veel lastiger is goed onderzoek te verrichten naar de vermeende betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij terreuracties? Zo niet, waarom niet?
Die vraag zal beantwoord moeten worden door het lopende onderzoek. Het kabinet en andere donoren roepen alle partijen daarom op tot volledige medewerking aan het onderzoek.
Onderschrijft u nog steeds de stelling van de Minister van Buitenlandse Zaken dat UNRWA een «cruciale rol» speelt in het leveren van urgente humanitaire hulp voor de inwoners van Gaza, zoals zij zei in een commissiedebat op 30 januari jl.? Geldt dit ook voor de stelling van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het debat over de vaststelling van zijn begroting dat we UNRWA voorlopig «hard nodig hebben om humanitaire hulp te verlenen»?
UNRWA speelt in deze fase van het conflict een cruciale rol in de humanitaire respons in Gaza.
Wat zouden in uw ogen de humanitaire gevolgen en de gevolgen voor de veiligheid zijn als UNRWA geen middelen meer heeft om het humanitaire werk in Gaza en op de West Bank voort te zetten?
De capaciteit, expertise en infrastructuur van UNRWA zijn van groot belang voor het kunnen verstrekken van humanitaire hulp in Gaza. Op dit moment biedt UNRWA daar onderdak aan naar schatting 1,7 miljoen ontheemden. Daarnaast speelt UNRWA een belangrijke rol bij de coördinatie en implementatie van het werk van andere humanitaire hulporganisaties. In de regio, waaronder de West Bank, verleent UNRWA aan ruim 6 miljoen mensen humanitaire hulp en belangrijke maatschappelijke basisdiensten, zoals onderwijs en gezondheidszorg.
Bent u bereid om – indien dat de enige manier is om hongersnood en ziekte onder de Gazaanse burgerbevolking te voorkomen – hangende het onderzoek incidentele steun voor UNRWA te heroverwegen? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot uw eigen stelling en die van de VN3 dat er voor UNRWA geen alternatief is?
U bent hierover geïnformeerd middels de Kamerbrief d.d. 26 april 2024.4
Welke voorbereiding wordt op dit moment door het kabinet getroffen om de steun aan UNRWA zo snel mogelijk te hervatten?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u, vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek, aangeven welke mogelijke voorwaarden aan het hervatten van steun aan UNRWA gekoppeld kunnen worden? Kunt u het besluitvormingsproces en het tijdspad voor deze besluitvorming delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om gezamenlijk in EU-verband tot een raamwerk te komen waarin, vooruitlopend op het onderzoek, in EU-verband besloten kan worden de steun aan UNRWA te hervatten? Wordt er op dit moment al aan zo’n Europees raamwerk gewerkt? Zo ja, door welke landen en waar bestaat dat raamwerk uit? Deelt u de mening van de indieners dat een eenduidige stellingname hierin van de EU van belang is?
Nederland trekt in dit dossier samen met andere donoren op. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang dat donoren een eigenstandige keuze kunnen maken over eventuele hervatting van hun financiering. De wijze, aard en timing van financiering van donoren, ook binnen de EU, verschillen terzake. Over het standpunt van Nederland bent u middels de Kamerbrief d.d. 26 april 2024 geïnformeerd.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 12 maart, beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘EU andRwanda sign a Memorandum of Understanding on SustainableRaw Materials Value Chains’ |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u het eens dat de Global Gateway een belangrijk instrument is van de Europese Unie (EU) om duurzame en gelijkwaardige partnerschappen te sluiten met Afrikaanse landen?
Ja.
Bent u bekend met de ondertekening van het «Memorandum of Understanding» tussen de EU en Rwanda? Was u hierover voorafgaand aan de ondertekening door de Eurocommissaris geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ja. De lidstaten worden via een zogenaamde «niet-bindende instrumenten procedure» geconsulteerd over de grondstoffenpartnerschappen die de Europese Commissie aangaat met derde landen. Deze procedure is met betrekking tot Rwanda in maart 2023 gestart.
Kunt u uitleggen hoe de afspraken er precies uitzien en om welke grondstoffen het gaat? Kunt u daarbij ook aangeven waar deze grondstoffen worden gewonnen?
De afspraken hebben de vorm van een niet-bindend Memorandum of Understanding) tussen de Europese Unie en Rwanda (hierna: het MoU). De afspraken zullen nog worden uitgewerkt in een zogeheten «roadmap».
Dit MoU valt binnen de strategische Europese inzet in de Grote Merenregio, onder meer vastgelegd in de op 20 februari 2023 door de lidstaten aangenomen Raadsconclusies over de Grote Merenstrategie1. Ook ligt het MoU in het verlengde van het EU Actieplan Kritieke Grondstoffen (2020), de Europese Critical Raw Materials Act (2023), de Europese Conflictmineralenverordening (van kracht sinds 2021) en de bredere doelstellingen van de Europese Unie ten aanzien van de groene en digitale transities en de Global Gateway.
Het MoU stelt vijf terreinen voor samenwerking vast: (1) onderlinge integratie van waardeketens van duurzame mineralen en steun voor economische diversificatie, (2) mobiliseren van financiering voor infrastructuur o.a. door verbetering van het investeringsklimaat, (3) bewerkstelligen van duurzame en verantwoorde productie en inkoop (waaronder samenwerking aan traceerbaarheid van de grondstoffenketen, betrokkenheid van Rwanda bij het EITI2, strijd tegen illegale smokkel en witwassen, en verbinding met internationale duurzaamheidsstandaarden (ESG) en multilaterale afspraken), (4) onderzoek, innovatie en kennisdeling op het gebied van zowel exploratie, extractie, raffinage, verwerking, valorisatie en recycling van strategische en kritieke grondstoffen, substitutie van grondstoffen, afvalbeheer en monitoring van leveringsrisico’s, (5) capaciteitsopbouw voor effectieve handhaving van regels alsmede training en vaardigheden met betrekking tot de grondstoffenproductieketen.
In de overeenkomst is aangegeven dat de afspraken betrekking hebben op «grondstoffen die nodig zijn voor de groene en digitale transitie – exclusief energiedragers (zoals gas of olie) en landbouwgrondstoffen». De Europese Commissie verwijst in haar communicatie over het MoU daarbij naar de kritieke en strategische grondstoffen zoals gedefinieerd op de Europese lijst.3
Met de inzet op diversificatie (component 1) en duurzame en verantwoorde productie (component 3) van kritieke grondstoffen kan dit MoU bijdragen aan zowel de nationale grondstoffenstrategie als de Afrikastrategie, waarin het kabinet pleit voor gelijkwaardige bilaterale partnerschappen alsmede EU-partnerschappen met derde landen. Met samenwerking gericht op mobiliseren van financiering voor infrastructuur (component 2) kan dit MoU bijdragen aan het Global Gateway-initiatief, een belangrijk vehikel van de EU voor versterkt engagement met partnerlanden rond connectiviteit. Global Gateway sluit aan op de Nederlandse inzet om de positie van de EU als geopolitieke speler te versterken, onze ontwikkelingsimpact te vergroten via de EU en het Nederlands verdienvermogen in het buitenland te versterken.
Rwanda speelt momenteel een rol in de waardeketen van onder andere goud, tin, tantaal, wolfraam en niobium en ambieert het om andere kritieke en strategische grondstoffen te winnen en/of verwerken. Er is echter een gebrek aan betrouwbare data rondom de daadwerkelijke Rwandese grondstoffenwinning. Het partnerschap beoogt onder andere bij te dragen aan transparantie, traceerbaarheid en het versterken van de strijd tegen de illegale handel in grondstoffen in de regio.
Hoe verklaart u dat Eurocommissaris Jutta Urpilainen in haar persverklaring spreekt over «Rwanda has rich natural resources» terwijl uit cijfers uit 2019 blijkt dat, op Tantalite na, de grondstoffenvoorraad in Rwanda kleinschalig is?
Het kabinet is op de hoogte van het beeld dat uit de formele export- en importdata ontstaat dat Rwanda op dit moment geen dominante positie inneemt op de wereldmarkt voor kritieke en strategische grondstoffen. In het MoU zelf is opgenomen dat de mijnbouwsector 3% van het Rwandese bbp uitmaakt.
Het kabinet – en de EU – is ermee bekend dat Rwanda beschikt over natuurlijke hulpbronnen, en de potentiële bijdrage van deze sector aan de Rwandese economie in de toekomst. Daarbij zij opgemerkt dat het MoU niet alleen gericht is op huidige actieve mijnbouw, maar ook op het ontwikkelen en verder exploreren van mogelijke toekomstige mijnbouw en verdere verwerking van grondstoffen. De ondergrond is op dit moment onvolledig in kaart gebracht en data over voorraden is sterk verouderd. Mogelijke winbare voorraden betreffen volgens de Europese Commissie bijvoorbeeld lithium en zeldzame aardmetalen.
Bent u bekend met het gegeven dat er al langer grote spanningen zijn tussen de Democratische Republiek Congo (DRC) en Rwanda waarbij de DRC Rwanda beschuldigt van diefstal en smokkel van Congolese grondstoffen? Zo ja, in hoeverre zijn deze beschuldigingen onderzocht en meegewogen bij het ondertekenen van het «Memorandum of Understanding» met Rwanda? Zo nee, ben u bereid om dit onderwerp op korte termijn ter sprake te brengen met de Eurocommissaris en de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek te informeren?
Ja, hier ben ik mee bekend. Zoals aangegeven in de op 20 februari 2023 aangenomen EU Raadsconclusies over de Grote Merenstrategie zet de EU in op duurzaam hulpbronnenbeheer en de transformatie van illegale handel naar een legitieme, op handel gebaseerde economie. De huidige illegale exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC) is een belangrijke grondoorzaak van het aanhoudende geweld in de regio. Het stelt gewapende groeperingen in staat te blijven opereren en mensenrechtenschendingen te begaan. Ik ben bekend met de opgelopen spanningen tussen Rwanda en de DRC. Ik heb recent toegezegd uw Kamer daarover een Kamerbrief te doen toekomen. Daarin zal ik verder op de situatie in Oost-Congo ingaan.
Het MoU dat de Europese Unie heeft getekend met Rwanda ziet specifiek toe op het aanpakken van illegale handel en witwassen, inclusief het onderscheppen van gesmokkelde mineralen. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de timing van het tekenen van deze Memorandum of Understanding ongelukkig is in het licht van de sterk toegenomen escalatie in de laatste weken waarbij naar verluidt Rwanda een aanjagende rol speelt in de activiteiten van de M23 rebellen in DRC?
Zie antwoord op vraag 5. De afspraken zetten specifiek in op het aanpakken van de grondoorzaken van het conflict in het oosten van de DRC en het engageren van de Rwandese autoriteiten hierbij. Nederland is initiatiefnemer van een EU verklaring om de zorgelijke ontwikkelingen in Oost-Congo te veroordelen en op te roepen tot de-escalatie.4
Deelt u de zorgen dat deze gang van zaken het al sterk aanwezig wantrouwen van de autoriteiten en de bevolking van de DRC richting de internationale gemeenschap, en de EU in het bijzonder, verder versterkt? Indien ja, welke diplomatieke activiteiten kan Nederland, al dan niet in EU-verband, ontplooien om dat wantrouwen te proberen weg te nemen?
Het MoU maakt deel uit van de bredere regionale aanpak. In oktober 2023 werd een MoU met DRC ondertekend. Het is belangrijk dat de EU en diens lidstaten, ook Nederland, met alle betrokken partijen in de regio communiceren over het doel van deze aanpak, die in het belang is van de landen in de regio en hun bevolking. Nederland heeft dit in bilaterale contacten met DRC reeds gedaan.
Daarnaast beoogt Nederland door middel van het regionale Grote Merenprogramma bij te dragen aan veiligheid en stabiliteit in deze door conflicten geplaagde regio. Het certificeren van conflictvrije mineralen maakt ook onderdeel uit van dit programma.
De voortgang van de Delta Rhine Corridor |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe groot is het belang van de Delta Rhine Corridor (DRC) voor de verduurzamingsroute van Chemelot en de haven van Rotterdam?
De DRC is een strategisch project dat bijdraagt aan de noodzakelijke schaalsprong voor de realisatie van klimaat- en duurzaamheidsdoelstellingen van de industriële clusters langs deze corridor, waaronder de energie- en grondstoffentransitie. De DRC is niet alleen vanuit het oogpunt van de energietransitie en duurzaamheid van belang, maar heeft ook een positief effect op de leefomgeving langs het tracé en de concurrentiepositie van de Rotterdamse haven en Chemelot. De bovengenoemde schaalsprong (en daarmee lagere kosten) leidt tot nieuwe investeringen in de haven zelf (productiefaciliteiten, terminals, opslag etc.) ten behoeve van de energie- en grondstoffentransitie.
Een belangrijk deel van de duurzame energiedragers zal worden geïmporteerd via de haven van Rotterdam en verder vervoerd worden via de DRC naar Chemelot. De buizen en kabels bieden via de transportcapaciteit de mogelijkheid voor zowel de industrie in de Rotterdamse haven als het achterland (waaronder Chemelot) om kosteneffectief en relatief snel te verduurzamen. Dat geldt met name voor de waterstof- en CO2-leidingen in de DRC, maar ook voor de gelijkstroomkabels en de mogelijkheid van een ammoniakleiding.
Tot slot biedt dit project kansen om de samenwerking met de buurlanden te versterken, passend bij EU-ambities op het gebied van het gebruik van duurzame energiebronnen en het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen.
Hoe gaat u borgen dat de investeringsbeslissing voor de DRC daadwerkelijk genomen wordt in 2026?
Het Rijk heeft twee rollen in de DRC. In mijn brief van 5 oktober jl.1 heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze rollen. Ten eerste ondersteunen we een ambitieuze realisatie van de DRC en schep ik samen met de Minister van EZK en mijn collega’s van andere departementen de randvoorwaarden hiervoor. Ten tweede coördineer ik als Minister voor Klimaat en Energie, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de ruimtelijke inpassing en de vergunningenprocedures, in afstemming met initiatiefnemers. We zoeken daarnaast actief en regelmatig afstemming met de Duitse autoriteiten. Als laatste bestaat de ondersteuning uit het gezamenlijk in kaart brengen van mogelijke financieringsconstructies die nodig zijn voor de realisatie. Het nemen van de investeringsbeslissingen is aan de initiatiefnemers en toekomstige leiding- en kabeleigenaren. De initiatiefnemers nemen ieder voor zich een investeringsbeslissing over iedere buisleiding en kabel. Er wordt in die zin niet één investeringsbeslissing genomen, maar meerdere investeringsbeslissingen die in tijd kunnen variëren, afhankelijk van de businesscase en ontwikkelingen in de gehele keten van waterstof, CO2, groene stroom of ammoniak. Dit maakt de DRC een groot en complex project. Het Rijk draagt zorg voor een ruimtelijke procedure waardoor de onderlinge samenhang van de verschillende modaliteiten wordt geborgd. In dat proces stemt het Rijk af met decentrale overheden. Het Rijk is dus ondersteunend aan de initiatiefnemers van de buisleidingen en kabels en zet zich vanuit deze rol in om de komst van de DRC te bespoedigen.
Hoe borgt u dat uiterlijk 2029 de DRC gerealiseerd is aangezien er al meerdere malen vertraging is opgetreden rondom de realisatiedatum?
Ik span mij in voor een voortvarende realisatie, door middel van coördinatie van de ruimtelijke inpassingen en vergunningen van de DRC. Ik ben daarbij wel afhankelijk van de informatie van de verschillende initiatiefnemers. We hebben in dit project te maken hebben met verschillende commerciële belangen, complexe procedures en vraagstukken met betrekking tot ruimte, veiligheid, financiering en de beschikbaarheid van materialen en menskracht. Dit zijn omstandigheden die effect hebben op de realisatiedatum. In nauw overleg met de verschillende initiatiefnemers worden momenteel de afhankelijkheden tussen de modaliteiten en mogelijke gevolgen van geschetste onzekerheden voor de planning en aanleg in kaart gebracht. Het Rijk blijft daarbij kijken naar mogelijkheden om deze risico’s zoveel mogelijk te beheersen. Ik spreek de betrokken initiatiefnemers aan op het nemen van verantwoordelijkheid en het zetten van stappen. Ik informeer uw Kamer voor de zomer van dit jaar met een brief over het effect van deze exercitie op de planning van het project.
Waarom heeft u geen actievere rol gespeeld bij het vinden van een initiatiefnemer voor propeen en liquefied petroleum gas (LPG) in de buisleidingen? Heeft u bij het zoeken van een initiatiefnemer er rekening mee gehouden dat het eigenaarschap van Chemelot relatief gefragmenteerd is? Wat voor voordelen zou de opname in de DRC van propeen en LPG hebben gehad? Hoeveel extra CO2-uitstoot en andere uitstoot zal er jaarlijks plaatsvinden in Nederland doordat propeen en LPG niet per buisleiding vervoerd zal worden? Bent u bereid hier nogmaals naar te kijken?
In de brief van 5 oktober jl. is uw Kamer geïnformeerd over de scope van de DRC die het Rijk ondersteunt. In de afgelopen twee jaar is voor de buisleidingen met LPG en propeen geen initiatiefnemer opgestaan. Ik heb in de brief van oktober en in de recente MIEK-brief2 uw Kamer geïnformeerd welke inspanningen daar vanuit het Rijk zijn verricht. Sinds de zomer van 2021 is actief gezocht naar initiatiefnemers voor LPG en propeen. Eerder is uw Kamer erover geïnformeerd dat daarvoor ook contact is geweest met bedrijven op Chemelot die initiatiefnemer zouden kunnen zijn voor de LPG en propeenleidingen. In de zomer van 2023 zijn er nog extra bijeenkomsten georganiseerd om initiatiefnemers bereid te vinden in te stappen. Daaruit is geen initiatiefnemer naar voren gekomen, ook niet nadat is aangegeven dat zonder initiatiefnemer er geen buisleiding zal komen voor deze stoffen. Een initiatiefnemer kan overigens ook een consortium van verschillende bedrijven zijn. Bovendien kunnen ook andere bedrijven (dan de bedrijven op Chemelot) initiatiefnemer zijn als zij daar een businesscase in zien.
Op 11 januari jl. is een gesprek gevoerd door mijn ministerie met de betrokken provincies en de bedrijven op Chemelot. Daaruit bleek dat propeen momenteel grotendeels via binnenvaart naar Chemelot vervoerd wordt vanuit Antwerpen en Vlissingen. Het alternatief van een buisleiding vanuit Rotterdam via de DRC ligt daarom niet voor de hand. Mijn ministerie is daarnaast in contact met een Belgische partij die concrete plannen heeft voor een buisverbinding voor propeen van Antwerpen naar Chemelot. Voor LPG vindt het transport grotendeels plaats via spoor. Dit komt vanuit de grote zeehavens. Een buisleiding zou hier een alternatief kunnen zijn voor spoorvervoer, maar dat is met veel onzekerheden omgeven. Tijdens het gesprek op 11 januari zijn geen initiatiefnemers opgestaan.
Na het overleg op Chemelot hebben er nog wel gesprekken plaatsgevonden door mijn ministerie met een mogelijke initiatiefnemer voor een lpg-buis. Daarbij zijn ook partijen op Chemelot, het Ministerie van IenW en de desbetreffende provincies betrokken geweest. De betrokken partij heeft zich echter na een korte oriëntatie afgemeld als mogelijke initiatiefnemer vanwege te grote onzekerheid met betrekking tot de businesscase, onvoldoende zicht op de financiering en het ontbreken van draagvlak bij hun grootste aandeelhouder.
In de volgende fase van de ruimtelijke inpassing, die na de zomer staat gepland, wordt de scope vastgelegd waarmee we het vergunningenproces verder volgen. Voorbereidingen hiervoor vergen enkele maanden. Het is daarom niet meer mogelijk om alsnog een (lpg-)buisleiding toe te voegen aan de scope van de DRC, zonder dat dit leidt tot substantiële vertragingen van de andere modaliteiten in de DRC.
Buisleidingen zijn (als zij eenmaal zijn aangelegd) een goedkope, betrouwbare en constante manier van het vervoeren van stoffen met vaste herkomst en bestemming over een grote afstand en in grote hoeveelheden. Een buisleiding betekent een alternatief voor het transport van stoffen via andere modaliteiten (zoals spoor en binnenvaart) met voorbehoud van de bovenstaande opmerking over volume, afstand en bestemming. Transport per buisleiding pakt ook goed uit voor het milieu. In algemene zin blijkt dat ten opzichte van een buisleiding per vervoerde ton:3
Wat zijn de vervolgstappen die u met de Duitse overheid en de deelstaatregering van NoordRijn Westfalen gaat afleggen na het recent ondertekenen van de Joint Declaration of Intent? Wat is het indicatieve tijdsschema?
Na de mijlpaal van het ondertekenen van de Joint Declaration of Intent ligt de focus dit jaar op het uitwerken van de afspraken met Noordrijn-Westfalen. Dit betekent dat we werken aan vervolgstappen op het gebied van (ruimtelijke) planning en vergunningverlening aan beide zijden van de grens en elkaar hierover actief informeren. Ook houden we elkaar op de hoogte over beleidsontwikkelingen die relevant zijn voor het project. Ten slotte werken we een gezamenlijke governance structuur uit, waarbij we ook private partijen betrekken. Zo kunnen we in gezamenlijkheid vervolgstappen nemen. De afspraken met de Duitse overheid en Noordrijn Westfalen helpen om voldoende zicht te krijgen op realisatie van het Duitse deel van de DRC.
Het inzetten van mensen met het syndroom van Down |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
De laatste tijd zijn er verschillende verontrustende beelden1 opgedoken die erop wijzen dat door Oekraïne niet alleen mensen met het syndroom van Down worden ingezet in het leger en zelfs in de loopgraven, maar ook dat ze door andere Oekraïense soldaten lijken te worden vernederd en misbruikt, bent u bekend met deze beelden?2
Ja.
Zijn deze beelden, voor zover u dit kunt achterhalen, authentiek? Met andere woorden, zet Oekraïne mensen met het syndroom van Down in als soldaten aan het front?
Het Ministerie kan zelf niet verifiëren of deze beelden authentiek zijn. De Oekraïense autoriteiten kwalificeren deze video als niet authentiek.
Indien u de authenticiteit van de beelden niet kan achterhalen, bent u dan bereid de Oekraïense ambassadeur hierover aan de tand te voelen? Indien u hiertoe niet bereid bent, waarom niet?
Zoals beantwoord in vraag 2, kwalificeren de Oekraïense autoriteiten de video zelf als niet authentiek. Daarom is het niet aan de orde hierover te spreken met de Oekraïense ambassadeur.
Is het inzetten van mensen met het syndroom van Down als soldaten in een oorlogsgebied in strijd met het oorlogsrecht?
Het humanitair oorlogsrecht bevat geen dergelijk verbod. Wel verplicht het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap staten specifiek om personen met een handicap te beschermen in risicosituaties, met inbegrip van gewapende conflicten, in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten.
Is het inzetten van mensen met het syndroom van Down als soldaten in een oorlogsgebied voor dit kabinet (moreel) acceptabel? Zo ja, waarom?
Nee, in Nederland voldoen personen met het syndroom van Down niet aan de eisen die worden gesteld aan een aanstelling als militair.
Indien het inzetten van mensen met het syndroom van Down als soldaten in een oorlogsgebied voor dit kabinet (moreel) niet acceptabel is en tegelijkertijd blijkt dat Oekraïne dit wél doet wat zijn dan eventueel de gevolgen hiervan voor de politieke en militaire steun van Nederland aan Oekraïne?
Het kabinet heeft geen geverifieerde berichten ontvangen van een dergelijke inzet. De Oekraïense autoriteiten kwalificeren deze video als niet authentiek. Daarmee is het niet aan de orde om hierover te speculeren.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
Nee.
Uitlevering door de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel verzoeken tot uitlevering zijn er gedaan aan de Verenigde Arabische Emiraten sinds het van kracht worden van het uitleveringsverdrag met dit land?
Over lopende strafrechtelijke procedures van het Openbaar Ministerie en eventuele uitleveringsverzoeken die daaraan gerelateerd zijn kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken doen. In algemene zin kan ik u informeren dat het aantal aanhoudingen in de VAE ten behoeve van uitlevering aan Nederland flink gestegen is sinds de inwerkingtreding van het uitleveringsverdrag op 1 augustus 2023. Daarmee is ook het aantal verzoeken om uitlevering evenredig gestegen.
Hoeveel verzoeken zijn toegewezen, afgewezen of zijn nog in behandeling?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de procedure nadat een verzoek tot uitlevering binnen 60 dagen formeel is bevestigd door het verzoekende land conform artikel 6 van het uitleveringsverdrag (Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, Abu Dhabi, 29-08-2021)?
Het is na ontvangst van het uitleveringsverzoek aan de autoriteiten van de aangezochte staat om de nationale gerechtelijke procedures te volgen waarin het uitleveringsverzoek wordt getoetst. De verzoekende staat heeft geen invloed op de te volgen procedures en de termijn die hiervoor nodig is.
Nadat een beslissing is genomen op het uitleveringsverzoek is het aan de aangezochte staat om de verzoekende staat hier onverwijld over te informeren. Indien het verzoek wordt ingewilligd, worden er vervolgens afspraken gemaakt over de feitelijke uitlevering van de opgeëiste persoon. Indien het verzoek wordt geweigerd, dient deze afwijzing te worden gemotiveerd door de aangezochte staat.
Wat is volgens u een redelijke termijn waarbinnen beslist moet zijn op een uitleveringsverzoek?
De termijn waar binnen beslist moet zijn op een uitleveringsverzoek is afhankelijk van de duur van de gerechtelijke procedures in het aangezochte land. Ook is deze afhankelijk van de mate waarin de opgeëiste persoon de voor handen zijnde rechtsmiddelen uitput. In Nederland is het, indien een opgeëiste persoon alle rechtsmiddelen uitput, niet ongebruikelijk dat een dergelijke procedure meer dan een jaar in beslag neemt.
Waarom is na zeven maanden nog geen enkele duidelijkheid over het uitleveringsverzoek ter zake Faissal Taghi?
Over individuele lopende procedures kan ik mij niet uitlaten. Wel geldt in algemene zin dat in de VAE uiteraard de rechtsgang zijn loop dient te hebben. Hier hebben de Nederlandse autoriteiten geen invloed op.
Welke concrete stappen zijn er gezet sinds aanvaarding van de motie Ellian (Kamerstuk 36 232 (R2174), nr. 7) om ervoor te zorgen dat rechtshulp- en uitleveringsverdragen, zoals het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, geen papieren tijgers worden?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op de eerste vraag is het aantal lopende zaken met de VAE na de inwerkingtreding van de verdragen gestegen. Ik heb dan ook geen enkele indicatie dat de gesloten verdragen met dit land papieren tijgers zouden worden.
In algemene zin kan ik u verder informeren dat door de centrale autoriteit op het gebied van internationale rechtshulp van mijn Ministerie, op regelmatige basis overleg gevoerd wordt met andere centrale autoriteiten van landen waarmee veel strafrechtelijke samengewerkt wordt, waaronder ook de landen waarmee een bilateraal verdrag tot rechtshulp of uitlevering bestaat. Dergelijke overleggen hebben tot doel om individuele zaken te bespreken en procedures rondom verzoeken tot rechtshulp en uitlevering zo efficiënt en succesvol mogelijk te laten verlopen. Ook met de VAE vinden dergelijke overleggen plaats. Het Openbaar Ministerie neemt regelmatig deel aan dergelijke overleggen.
Ook politie-liaison officers die op een post geplaatst zijn in een land waarmee een rechtshulp- of uitleveringsverdrag is gesloten, dragen bij aan de efficiënte en tijdige afwikkeling van rechtshulp- uitleveringszaken door onder andere overleg te voeren met de lokale autoriteiten.
De banden tussen de Mocro Mafia en het Iraanse regime |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «El hermano del sicario de Vidal-Quadras participa en un clan de la Mocro Maffia que mató a disidentes iraníes» en «La Mocro Maffia contrató al sicario «lapidador» para matar a Alejo Vidal Quadras»?1 2
Naar aanleiding van uw vragen heb ik kennisgenomen van deze berichten.
Herkent u de link die door de Spaanse opsporingsautoriteiten gelegd wordt tussen de uitvoerder van de aanslag op de Spaanse politicus Alejo Vidal-Quadra en de Mocro Maffia en zijn de Nederlandse opsporingsautoriteiten ook betrokken bij het onderzoek naar de aanslag? Zo ja of nee, waarom niet?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten zijn niet betrokken bij het onderzoek naar de aanslag op de Spaanse politicus Alejo Vidal-Quadra. Wat de onderzoeksrichtingen binnen het Spaanse onderzoek zijn, is de Nederlandse opsporingsautoriteiten dan ook niet bekend.
Overigens geldt hier in het algemeen dat, in een geval er over en weer rechtshulpverzoeken zouden zijn uitgegaan, het mij als Minister niet past om informatie te verstrekken uit een lopend onderzoek van een ander land. Dit zou namelijk een lopend onderzoek in binnen- of buitenland kunnen schaden.
In hoeverre wordt door de Nederlandse opsporingsautoriteiten en veiligheidsdiensten nog actief ingezet op de banden tussen de Mocro Maffia en het Iraanse regime?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten houden zich niet actief bezig met banden tussen de groepering in Nederland waarnaar wordt verwezen in de berichten en het Iraanse regime.
Voor zover de vraag ziet op een mogelijk onderzoek van de veiligheidsdiensten, wijs ik u op het feit dat het kabinet daarover nooit mededelingen doet in het openbaar.
Ziet u de urgentie van het onderzoeken van de banden tussen de Mocro Maffia en het Iraanse regime, juist vanwege de discussie over het plaatsen van de Iraanse Revolutionaire Garde op de terreurlijst? Zo ja of nee, waarom?
Zoals uw Kamer bekend, is het kabinet voorstander van het plaatsen van de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU terrorisme-sanctielijst. Zowel ikzelf als mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken hebben hiervoor gepleit in (bilaterale) gesprekken in Europees verband. Dit staat wat het kabinet betreft los van de mogelijke banden tussen de groepering waarnaar wordt verwezen in de berichten en het Iraanse regime. Op dit moment ontbreken echter zowel de benodigde juridische basis als de consensus binnen de EU om de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU terrorisme-sanctielijst te plaatsen. Het kabinet blijft zoeken naar juridische mogelijkheden hiervoor. Daarnaast onderzoekt het kabinet conform motie Brekelmans3 of de juridische procedure voor de EU terrorisme-sanctielijst eventueel herzien kan worden. Inzet van een dergelijke herziening van de huidige juridische procedure is dat het gemakkelijker wordt organisaties en/of personen op de EU terrorismelijst te plaatsen. Naast de juridische overwegingen kijkt het kabinet hierbij ook naar het draagvlak binnen de EU, aangezien besluitvorming hierover geschiedt met unanimiteit.
De uitspraak van het Europees Hof over steun aan KLM |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() ![]() |
Op welke manier gaat u invulling geven aan de opmerking van het Gerecht in de uitspraak T146/22 dat lidstaten en de Commissie constructief moeten samenwerken om volledige legalisering van de staatssteun te bewerkstelligen?
Na de uitspraak van het Gerecht op 7 februari 2024 is mijn ministerie in gesprek getreden met de Europese Commissie en de Franse staat. De Franse staat is hierbij betrokken in hoedanigheid van steunverlener aan Air France en Air France-KLM, het zusterbedrijf respectievelijk moederbedrijf van KLM. Er is afstemming met de Franse staat, de Nederlandse staat en de Europese Commissie over mogelijke vervolgstappen naar aanleiding van de uitspraak van het Gerecht. De Europese Commissie heeft inmiddels beroep aangetekend bij het Hof van Justitie tegen de uitspraken van het Gerecht inzake de Franse staatssteun en zal naar onze verwachting ook beroep aantekenen tegen de uitspraak van het Gerecht inzake de Nederlandse staatssteun. De Nederlandse staat steunt de beroepen van de Europese Commissie, net zoals de Franse staat en Air France-KLM.
Waar hint het Gerecht op met de opmerking dat «incorrect or incomplete identification of the beneficiary of an aid measure is likely to have an impact on the entire analysis of the compatibility of that measure with the internal market» (besluit, §162)?
De opmerking in de tweede zin van overweging 162 is de conclusie die volgt uit overwegingen 160, 161 en de eerste zin van overweging 162. Het Gerecht licht hier toe waarom een correcte identificatie van de begunstigde relevant kan zijn voor de vraag of een steunmaatregel door de Commissie verenigbaar met de interne markt kan worden verklaard. Het Gerecht wijst er eerst op (overweging 160) dat elke maatregel noodzakelijk, passend en evenredig moet zijn om verenigbaar te zijn met de interne markt. Daarbij wordt dus getoetst of de steun noodzakelijk is voor de begunstigde, past bij de noden van de begunstigde en of deze daartoe in een evenredige verhouding staat. De identificatie van de begunstigde kan dus mede de uitkomst van deze toets bepalen. In overweging 161 wordt daarnaast nog een specifieke toets genoemd: bij covid-steun mocht staatssteun in de vorm van een lening maximaal tweemaal de jaarlijkse loonsom van de begunstigde bedragen. De identificatie van de begunstigde bepaalt dus de loonsom, en daarmee het maximale leenbedrag voor de begunstigde van de steun.
Het Gerecht geeft hier algemene juridische overwegingen. Het Gerecht doet geen uitspraak over de vraag of de identificatie van de begunstigde in het specifieke geval van de steunmaatregel aan KLM zou hebben geleid tot een andere uitkomst over de verenigbaarheid van de steun met de interne markt.
Is er een reëel risico dat het steunpakket niet langer aan de vereisten voldoet als niet slechts KLM maar ook de holding en Air France als ontvanger worden aangemerkt? Waarom is het vanuit staatssteunperspectief een probleem als ook de holding AF en Air France ontvanger zijn?
In het geval dat niet slechts KLM maar ook de holding Air France-KLM en Air France als begunstigde van de steun worden aangemerkt, kan het Nederlandse steunpakket nog steeds verenigbaar worden verklaard met de interne markt. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2 heeft het Gerecht het besluit vernietigd omdat de Europese Commissie het besluit op basis van een incorrecte identificatie van de begunstigde zou hebben genomen. Dat kwalificeert volgens het Gerecht als een «kennelijke fout» bij de totstandkoming van het besluit, waardoor het besluit niet in stand kan blijven. Het Gerecht stelt dus niet dat het per definitie een probleem zou zijn als ook de holding Air France-KLM en Air France begunstigden zijn, maar stelt dat de Europese Commissie een besluit over het steunpakket op basis van drie begunstigden had moeten nemen, en niet op basis van enkel KLM als begunstigde.
Gaat u analyseren of, en zo ja, hoe het steunpakket compatibel is met de vereisten van de interne markt op het moment dat ook de holding AF en Air France als ontvanger zijn geïdentificeerd? Bent u bereid deze juridische analyse aan de Kamer te doen toekomen?
Zie ook het antwoord op de vragen 1, 2 en 3. De Europese Commissie heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken van het Gerecht over de Franse staatssteun aan Air France en Air France-KLM en zal naar onze verwachting ook beroep instellen tegen de uitspraak van het Gerecht over de Nederlandse staatssteun aan KLM. Aangezien de uitspraak van het Gerecht betrekking heeft op het besluit van de Europese Commissie, is het in eerste instantie aan de Commissie om een analyse op te stellen. Door de verschillende betrokken partijen worden momenteel gesprekken gevoerd om goed in kaart te brengen welke opties en eventuele vervolgstappen er zijn. Over de specifieke inhoud van deze gesprekken kan ik op dit moment geen uitspraken doen omdat het een lopende juridische procedure betreft. Zoals eerder toegezegd in mijn brief aan uw Kamer zal ik de Tweede Kamer informeren als er concrete nieuwe ontwikkelingen zijn.
Zal de Commissie proberen alsnog aan te tonen dat enkel KLM de daadwerkelijke ontvanger was, of nu dit voor een tweede keer is afgeschoten, vooral proberen aan te tonen dat zelfs al waren de holding AF en Air France mede-ontvangers, deze steun nog steeds aan de eisen voldoet? Op welke manier houdt u hier contact over met de Commissie?
Het goedkeuringsbesluit van de Commissie inzake de Nederlandse staatssteun aan KLM is met de meest recente uitspraak van het Gerecht vernietigd. De Commissie zal naar verwachting in haar beroep bij het Hof opnieuw aanvoeren dat zij de steun kan goedkeuren op basis van enkel KLM als begunstigde. Mijn ministerie staat in dit dossier in contact met het betrokken team van de Europese Commissie. Ik hecht aan een goede samenwerking met de Europese Commissie en de Franse staat in deze zaak, en ik heb begrepen dat deze wens ook door de Europese Commissie en de Franse staat wordt onderschreven.
Klopt het dat uit de uitspraak geen eventuele financiële verplichtingen van KLM ofwel een andere partij volgen?
Uit de uitspraak zelf vloeien geen directe financiële verplichtingen voort voor KLM. Verder is het op dit moment nog niet duidelijk welke gevolgen de uitspraak van het Gerecht kan hebben voor KLM. Dit hangt onder andere af van het beroep dat tegen de uitspraken van het Gerecht is aangetekend en het mogelijk nemen van een nieuw besluit over deze steun door de Europese Commissie. Hier zal pas later duidelijkheid over zijn.
Zouden dergelijke financiële verplichtingen kunnen volgen op het moment dat de Europese Commissie niet in staat blijkt om de legaliteit van de staatssteun aan KLM (en de holding AF en Air France) te kunnen aantonen? Kunt u een inschatting geven van de ultieme consequenties van een mogelijke uiteindelijke niet-wettigverklaring van de steun aan KLM?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 6. Omdat het een lopende procedure betreft kan ik niet speculeren over bepaalde ultieme consequenties. Wat op dit moment al wel duidelijk is, is dat met een nieuw goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie de steun weer verenigbaar kan worden verklaard. Het is uiteindelijk aan het oordeel van de Europese Commissie of zij een nieuw goedkeuringsbesluit kan nemen.
Wat is de omvang van de uitstaande belastingschuld als gevolg van de in de coronacrisis geboden mogelijkheid tot uitstel van belastingbetaling in de luchtvaartsector?
De luchtvaarsector in Nederland is van een zodanige omvang, dat informatie daarover te herleiden zou zijn tot individuele ondernemingen. Over de omvang van de uitstaande belastingschuld van individuele ondernemingen doet de Belastingdienst geen uitspraken.
Kunt u het antwoord op deze vragen in ieder geval ruim voor het aanstaande commissiedebat Staatsdeelnemingen (27 maart a.s.) retour sturen?
Ja.
Duurzaamheidsdoelen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() |
Is Nederland verplicht de zogenaamde «duurzaamheidsdoelen» (SDGs) van de Verenigde Naties, die in 2015 door Nederland werden geratificeerd/geadopteerd, ook te halen in 2030 en indien dit het geval is betreft dit een inspannings- of een resultaatsverplichting?
De Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals – SDG’s) zijn door alle 193 lidstaten van de Verenigde Naties aangenomen in een resolutie van de Algemene Vergadering van de VN genaamd Transforming Our World: the Agenda 2030 for Sustainable Development.1
Een dergelijke resolutie van de Algemene Vergadering van de VN is een politiek commitment. Deze is niet juridisch bindend en er vloeien derhalve geen juridische verplichtingen uit voort.
Een airdropping boven Gaza |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de airdropping door een Nederlands militair vliegtuig boven Gaza bestemd was voor een Jordaans veldhospitaal?1
Ja, zoals gemeld in de Kamerbrieven «Humanitaire hulp aan Gaza via airdrop» d.d. 4 februari jl. en «Humanitaire hulp aan Gaza via tweede airdrop» d.d. 5 februari jl.
Klopt het dat Jordanië zelf de afgelopen weken al tenminste viermaal een dergelijke airdropping voor dat veldhospitaal heeft uitgevoerd?
Ja.
Waarom heeft Jordanië de airdropping voor hún veldhospitaal niet zelf uitgevoerd? Waar blijkt dat uit en hoe heeft u dat vastgesteld?
Jordanië heeft al meerdere keren zelf en met partners airdrops voor het Jordaanse veldhospitaal in Gaza uitgevoerd. In dit geval gaat het om airdrops die op verzoek van Jordanië, en met instemming van Israël, gezamenlijk met Jordanië zijn uitgevoerd. Gegeven de belemmeringen voor het leveren van humanitaire hulp over land, verkent Nederland blijvend andere manieren waarop noodhulp Gaza kan bereiken, waaronder via de lucht en over zee. Daarmee geeft het kabinet uitvoering aan de motie Dobbe c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2801) en de motie Ergin c.s. (Kamerstuk 36 410 X, nr. 64). Hiervoor is samenwerking met landen in de regio en andere internationale partners essentieel.
Waarom betaalt Jordanië de airdropping voor hún veldhospitaal niet zelf?
Deze humanitaire steun is bedoeld voor de noodlijdende burgerbevolking in Gaza. Het Jordaanse veldhospitaal benut de geleverde steun voor medische hulpverlening aan Palestijnse burgers in Gaza. Jordanië zelf levert reeds grote bijdragen aan het bevorderen van de humanitaire hulpverlening in Gaza. Het kabinet waardeert de personele, materiële en financiële inzet van Jordanië op dit gebied ten zeerste.
Het gebruik van artikel 100 van de grondwet met betrekking tot de aanvallen in Jemen |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u schriftelijk uitleggen op welke wijze de zelfverdediging van de Verenigde Staten (VS) noodzakelijk was bij de aanval op Jemen op 12 januari 2024? In hoeverre was er sprake van Amerikaans grondgebied?1
De aanvallen van Houthi-eenheden op commerciële en marineschepen in de Rode Zee vormen een bedreiging voor de maritieme veiligheid en het ongehinderd transport van goederen alsmede het beginsel van vrij en veilig scheepvaartverkeer. De internationale gemeenschap, met inbegrip van Nederland, heeft de Houthi’s meerdere keren opgeroepen tot het staken van deze aanvallen en de-escalatie. In weerwil van deze oproepen zijn de Houthi’s doorgegaan met aanvallen, onder meer op marineschepen van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk beroepen zich op het recht op zelfverdediging op basis van artikel 51 van het VN-Handvest. De VS heeft de VN-Veiligheidsraad hierover geïnformeerd.
In hoeverre was een aanval op de VS, zoals u aangeeft, ook een aanval op Nederland, als juridische rechtvaardiging voor de deelname van een stafofficier en de openlijke politieke steun? Waarom biedt deze argumentatie voldoende juridische grondslag in uw ogen?
Zoals aangegeven in de brieven van 12 en 19 januari 2024, heeft de Verenigde Staten op basis van het recht op zelfverdediging gewapend opgetreden tegen de militaire infrastructuur van de Houthi’s in Jemen. De niet-operationele steun van Nederland is gebaseerd op het recht op collectieve zelfverdediging van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Net als Nederland hebben 24 andere landen de acties van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk politiek ondersteund.
Waarom is in de brief van 12 januari noch in de bijgevoegde beslisnota een juridische basis op basis van een grondwetsartikel opgegeven?
Een militaire operatie in het buitenland moet zijn gebaseerd op een rechtsbasis die voldoet aan het internationaal recht, en dus niet op een nationale wet, zoals de Nederlandse Grondwet. De inzet van de krijgsmacht vindt plaats op basis van artikel 97 van de Grondwet.
Is de voor de hand liggende conclusie dat er geen juridische basis in de Nederlandse wet is? Als dat in uw ogen wel het geval is, waarom hebt u die dan niet aangegeven?
Nee, een militaire operatie in het buitenland moet zijn gebaseerd op een rechtsbasis die voldoet aan het internationaal recht, en dus niet op een nationale wet, zoals de Nederlandse Grondwet. De inzet van de krijgsmacht vindt plaats op basis van artikel 97 van de Grondwet.
Waarom hebt u geen aanvullende brief aan de Kamer geschreven en komt u pas in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken d.d. 22 januari 2024 van 18 januari 2024 met een mondelinge mededeling over de toepassing van artikel 100 lid 2 Grondwet?
Artikel 100 van de Grondwet schrijft voor dat de regering de Staten-Generaal vooraf moet inlichten over deelname aan militaire operaties ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Zoals omschreven in artikel 100 lid 2 geldt deze verplichting niet indien dwingende redenen het vooraf verstrekken van inlichtingen aan de Staten-Generaal verhinderen. In dat geval worden inlichtingen zo spoedig mogelijk verstrekt. In de Kamerbrief van 12 januari 2024 is aangegeven dat de Minister van Defensie en ik de Kamer omwille van de vertrouwelijkheid van deze operatie niet voorafgaand aan de operatie hebben geïnformeerd. Conform Artikel 100 lid 2 hebben wij dit zo snel mogelijk gedaan.
Het Toetsingskader 2014 bevat afspraken tussen de regering en de Kamer over de reikwijdte en toepassing van artikel 100 en de relevante onderwerpen waar de regering de Kamer over kan informeren (Kamerstuk 29 521, nr. D, 23 mei 2014). Tussen regering en Kamer is in 2014 afgesproken dat het Toetsingskader alleen van toepassing is wanneer de inzet onder Artikel 100 militaire eenheden betreft en wanneer er risico is op wapengebruik door of tegen Nederlandse eenheden. De bijdrage die Nederland nu levert aan de VS-geleide missie tegen Houthi-systemen, met één stafofficier die niet-operationele militaire steun levert, valt niet onder het Toetsingskader van Artikel 100.
Klopt het dat Nederland een soeverein land is dat onafhankelijk van de Verenigde Staten beslissingen neemt? Hoe verhoudt dit zich tot de manier waarop met dit verzoek is omgegaan?
Ja, Nederland is een soeverein land en heeft dus zelfstandig het verzoek van de Verenigde Staten om steun te leveren aan de Amerikaanse militaire operatie beoordeeld en vervolgens besloten politieke en niet-operationele militaire steun, in de vorm van inzet van één stafofficier, te geven.
Wie bepaalt wat «dwingende redenen» zijn, zoals in lid 2 van artikel 100 Grondwet wordt geformuleerd?
Dat bepaalt het kabinet. In de Kamerbrief van 12 januari jl. is aangegeven dat het kabinet de Kamer omwille van de vertrouwelijkheid van de operatie niet voorafgaand aan de operatie heeft geïnformeerd, vanwege de operationele veiligheid.
Is het juist dat de Amerikanen u gewezen hebben op lid 2 van artikel 100 van de Grondwet? Wat bedoelde u dan met de uitdrukking «de Amerikanen daar specifiek om hebben gevraagd», zoals u in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken d.d. 22 januari 2024 van 18 januari 2024 stelde? Wanneer vroegen de VS dat, voor of na 12 januari?
Nee. Het genoemde verzoek van de Verenigde Staten zag op het niet voorafgaand aan de aanvallen naar buiten treden over de voorgenomen aanvallen uit zelfverdediging.
Waarom hebt u niet zelf artikel 100 lid 2 Grondwet opgevoerd als juridische basis in de brief van 12 januari?
Artikel 100 Grondwet geeft geen rechtsbasis voor de inzet van de krijgsmacht.
Kunt u de Kamer informeren over het advies van de Dienst Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken voor de beslissing om een stafofficier toe te voegen?
Het advies van de Directies Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van het Ministerie van Defensie is verwerkt in de Kamerbrieven en openbare beslisnota’s van 12 en 19 januari 2024.
Wat was het advies van Juridische Dienst van het Ministerie van Defensie? Kunt u de Kamer dat toesturen?
Het advies van de Directies Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van het Ministerie van Defensie is verwerkt in de Kamerbrieven en openbare beslisnota’s van 12 en 19 januari 2024.
Is het juist te concluderen dat de VS hebben bepaald wat «dwingende redenen» zijn, zoals in lid 2 van artikel 100 Grondwet wordt geformuleerd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Nee. Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Is het juist te concluderen dat de randvoorwaarden voor toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave in een brief d.d. 23 augustus 2000 aan de Kamer?2 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het is niet juist te concluderen dat de randvoorwaarden van toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave. De brief van toenmalig Minister van Defensie De Grave, d.d. 23 augustus 2000, gaat in op de mate van informatieverstrekking over speciale operaties. De inzet van de niet-operationele stafofficier betreft geen speciale operatie.
Is het tevens juist dat de deelname van een stafofficier onder het beleid van De Grave onbekend zou zijn gebleven? Indien neen, waarom niet?
Het is niet juist te concluderen dat de randvoorwaarden van toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave. De brief van toenmalig Minister van Defensie De Grave, d.d. 23 augustus 2000, gaat in op de mate van informatieverstrekking over speciale operaties. De inzet van de niet-operationele stafofficier betreft geen speciale operatie.
Is het juist om te concluderen dat u politieke redenen had om mee te delen dat een stafofficier deelnam aan de operatie?
Deelname aan missies en operaties is een politiek besluit. Indien u doelt op de vraag of het politiek gemotiveerd was om de Kamer niet vooraf te informeren over deze bijdrage is het antwoord nee. Dit was ingegeven door de eerdere genoemde redenen, namelijk dat hiermee de slagingskans van de operatie en de operationele veiligheid in gevaar zouden kunnen worden gebracht.
Kunt u aangeven wanneer ooit eerder, sinds 2000, artikel 100 lid 2 van de Grondwet is ingeroepen in een mededeling of een brief aan de Kamer?
Op 21 mei 2014 is gemeld in de beantwoording van de feitelijke vragen over de werking van de artikel-100 procedure en het Toetsingskader (Kamerstuk 29 521, nr. 245) dat er nog geen beroep op lid 2 van artikel 100 Grondwet is voorgekomen. Tijdens het debat over de aanvullende artikel-100 brief over de bijdrage aan Resolute Support-missie Afghanistan op 22 april 2021 werd herhaald dat er niet eerder een beroep op lid 2 van artikel 100 van de Grondwet is gedaan.
Deelt u de opvatting dat uw beslissing van 12 januari 2024 een herziening van het beleid van De Grave mogelijk maakt? Zo ja, hoe wilt u dat doen?
Het beleid van De Grave heeft betrekking op deelname aan speciale operaties.
Is het vertrouwelijk informeren van de Kamer overwogen, door wie en wanneer? Waarom is besloten om dit niet alsnog te doen, zoals ze bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk hebben gedaan?
Vanwege het verzoek van de VS tot geheimhouding is besloten hier niet toe over te gaan. Omdat het eerder verstrekken van inlichtingen de slagingskans van de operatie en de operationele veiligheid in het geding zou hebben gebracht, is de Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Ziet u met deze aanvallen dat het risico op verdere escalatie van geweld in het Midden-Oosten welbewust is genomen? Neemt Nederland verantwoordelijkheid voor dit risico, en kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft in de besluitvorming meegenomen dat er onzekerheden en verschillende scenario’s denkbaar zijn. Het beoogde effect is dat de aanvallen de militaire capaciteiten van de Houthi’s zullen verzwakken en verdere aanvallen ontmoedigen. Daarnaast kan de operatie de kans op regionale escalatie verkleinen. Enerzijds doordat de aanvallen een afschrikwekkend signaal uitzenden aan regionale actoren die de Houthi’s steunen en die verdere destabilisering beogen. Anderzijds omdat de aanvallen de veiligheidsdreiging voor landen die door de Houthi’s worden bedreigd, vermindert. Tegelijkertijd is het ook mogelijk dat de Houthi’s doorgaan met de aanvallen en dat het conflict in de regio verder escaleert. Het dilemma daarbij is of Nederland vanwege het risico op verdere escalatie geen reactie moet geven op de aanvallen van de Houthi’s op commerciële en marineschepen in de Rode Zee. Er is ook een risico dat door het niet innemen van een positie juist ruimte aan verdere escalatie wordt gegeven. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 19 januari jl., onderstreept het kabinet het belang van internationale samenwerking en de-escalatie om verdere aanvallen te voorkomen.
Klopt het dat resolutie 2722 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR) «voorzichtigheid en terughoudendheid» bepleitte m.b.t. escalatie in de Rode zee regio?
VNVR-resolutie 2722 veroordeelt de aanvallen van de Houthi’s op schepen in de Rode Zee, eist dat de Houthi’s deze aanvallen staken, bevestigt het recht op vrije doorvaart en het recht van landen om, in overeenstemming met internationaal recht, hun schepen te beschermen tegen deze aanvallen. Ook dringt de resolutie aan op voorzichtigheid en terughoudendheid om verdere escalatie van de situatie in de Rode Zee te voorkomen en moedigt aan tot het versterken van diplomatieke inspanningen van alle partijen.
Deelt u de opvatting dat deze aanval, gesteund door Nederland, daarmee direct tegen VNVR-resolutie 2722 in ging?
Nee. Het gewapend optreden van de VS en het VK d.d. 11 en 12 januari jl. volgde op diverse diplomatieke pogingen (waaronder de gezamenlijke verklaring van 3 januari jl.3) van de internationale gemeenschap, met inbegrip van Nederland en onder leiding van de Verenigde Staten, om te de-escaleren en maritieme veiligheid in de Rode zee te herstellen. Deze aanval is derhalve vooraf gegaan door de inzet van diplomatieke middelen en daarmee conform de VNVR-resolutie. Ook bevestigt de resolutie het recht van landen om hun schepen te beschermen tegen de aanvallen van de Houthi’s.
Deelt u de opvatting dat met de deelname aan en de rechtvaardiging van een militaire aanval van een ander land op in dit geval Jemen een negatief precedent wordt geschapen in de mogelijkheden van parlementaire controle in geval van militaire operaties van Nederland in het buitenland?
Het kabinet informeert de Kamer over Nederlandse bijdragen aan militaire operaties in het kader van de internationale rechtsorde voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet. De specifieke context van deze bijdrage maakte dat het kabinet zich heeft beroepen op artikel 100 lid 2, en zo spoedig mogelijk de Kamer heeft geïnformeerd.
Bent u bereid een politieke appreciatie te geven waarin u verder in gaat op de juridische basis van de aanval, artikel 51 van het Handvest en resolutie 2722 van de VN Veiligheidsraad én de Nederlandse Grondwet?
De Kamerbrieven en openbaar gemaakte nota’s d.d. 12 en 19 januari jl. gaan in op de juridische basis van de aanval. Daarnaast wordt in deze beantwoording ingegaan op de Nederlandse Grondwet en de inhoud van de VNVR-resolutie.
Hoe verhoudt uw opstelling in de omgang met dit verzoek zich tot de stelling dat Nederland een soeverein land is dat onafhankelijk van de Verenigde Staten beslissingen neemt? Kunt u dat uitwerken?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6, is Nederland een soeverein land dat zelfstandig beslissingen neemt.
De Zwitserse regering die het World Economic Forum, op basis van de Zwitserse ‘Host State Act’ (HSA), formeel erkent als een ‘internationale organisatie’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het correct dat de Zwitserse regering op 23 januari 2015 een overeenkomst heeft gesloten met het World Economic Forum waarmee de Zwitserse regering het World Economic Forum, op basis van de Zwitserse «Host State Act» (HSA), formeel erkent als een «internationale organisatie»?1
Ja, de Zwitserse Bondsraad heeft het WEF erkend als other international body.
Is het correct dat volkenrechtelijke organisaties zoals het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op basis van dezelfde wet door de Zwitserse regering zijn erkend als «internationale organisaties»?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is opgericht bij verdrag2 en heeft een gastlandovereenkomst gesloten met Zwitserland, waarin de rechten behorende bij de status van een internationale organisatie worden gegarandeerd. De Zwitserse regering heeft geen aparte overeenkomst gesloten met het IPCC, maar wel met de Verenigde Naties (VN)3 4 en de World Meteorological Organisation (WMO)5, dat mede-oprichter is van het IPCC.
Is het correct dat deze internationale organisaties, op basis van de HSA, privileges genieten in Zwitserland, zoals immuniteit tegen (bepaalde) juridische procedures en belastingvrijstelling?
Het staat de Zwitserse regering als gastland vrij om bepaalde privileges, waaronder immuniteit tegen (bepaalde) juridische procedures en belastingvrijstelling toe te kennen aan organisaties die daarvoor in aanmerking komen. Niet alle organisaties ontvangen hetzelfde type privileges; deze worden per casus onderhandeld.
Is het correct dat in de overeenkomst die de Zwitserse regering heeft gesloten met het World Economic Forum2, op basis van de HSA, het World Economic Forum o.a. volledige vrijheid van handelen (artikel 2) en belastingvrijstelling krijgt (artikel 3)?
De overeenkomst tussen de Zwitserse regering en het WEF verleent geen immuniteit aan het WEF of zijn werknemers. Ze bepaalt dat het WEF de juridische status van stichting krijgt en dat het in die hoedanigheid van directe federale belastingen wordt vrijgesteld.
Is het correct dat de Verenigde Naties (VN) en het World Economic Forum op 13 juni 2019 een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten om de duurzaamheidsdoelen (Agenda 2030) versneld te implementeren?
De genoemde overeenkomst heeft als doel bij te dragen aan de tijdige implementatie van de 2030 Agenda for Sustainable Development.
Is het, gezien al deze overeenkomsten en de speciale status die daarmee door Zwitserland en de Verenigde Naties wordt gegeven aan het World Economic Forum, redelijkerwijs vol te houden dat het World Economic Forum een «non-governmental organization, een «ngo»» is? Zo ja, waarom?
Het World Economic Forum is een internationale niet-gouvernementele organisatie die een platform biedt voor het delen van nieuwe inzichten en het uitwisselen van ervaringen bij de aanpak van wereldwijde vraagstukken. Er vindt geen politieke besluitvorming plaats.
Zo nee, waarom omschrijft de premier het World Economic Forum vorige week in Davos bewust bagatelliserend als een «non-governmental organization»3?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoord worden?
Ja.
Een overzicht van de functies of rollen die leden van het kabinet en het Koningshuis op dit moment vervullen bij het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kan het kabinet de Kamer een overzicht verschaffen van de functies of rollen (zoals lid of (vice)voorzitter van, of verbindingsofficier met een «global action group», «regional action group», «steering committee», «consortium», «council», «platform» et cetera) die leden van het kabinet en het Koningshuis op dit moment vervullen bij het World Economic Forum?
De Minister van SZW is lid van het Jobs Consortium1, dat zich richt op een betere toekomst van werk voor iedereen. Daarnaast is de Koningin, in haar hoedanigheid van Speciale pleitbezorger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor inclusieve financiering voor ontwikkeling, lid van de Edison Alliance2, een initiatief van het WEF dat zich richt op het bevorderen van digitale inclusie op de thema’s gezondheidszorg, financiële diensten en onderwijs. De Koningin was, zoals eerder gemeld in antwoorden op Kamervragen van 7 juni 20223, lid van de Stewardship Board of the World Economic Forum System Initiative on Shaping the Future of Financial and Monetary Systems. Deze board is recentelijk opgeheven.
Welke leden van het kabinet en het Koningshuis hebben op dit moment toegang tot de «Great Reset Portal» van het World Economic Forum?
Een Great Reset Portal van het World Economic Forum bestaat niet meer. In 2020 en 2021 bestond er een webpagina die betrekking had op het destijds lopende Great Reset Initiative,binnen het systeem Toplink. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Financiën en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat hadden toegang tot deze webpagina.
Kunnen deze twee vragen binnen drie weken door het kabinet worden beantwoord?
Met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording is het niet gelukt om deze vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het artikel ‘NATO’s Vilnius summit: the consequences for the Allies’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Gijs Tuinman (BBB), Derk Boswijk (CDA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de zorgen van de heer Zandee dat het NATO New Force Model qua personele vulling vooral voor kleine NAVO lidstaten, waaronder Nederland, uitdagend gaat worden, zoals geuit in het artikel «NATO’s Vilnius summit: the consequences for the Allies»?1
De implementatie van het NATO Force Model (NFM) heeft verstrekkende gevolgen voor alle bondgenoten. Het vraagt onder andere om investeringen in en verdere adaptatie en versterking van onze krijgsmachten. Een voorwaarde voor groei zijn mensen en materieel. Een belangrijke afspraak is dat bondgenoten structureel minimaal 2% van het bbp aan Defensie besteden, conform de Defence Investment Pledge (DIP) van vorig jaar.
Bondgenoten zullen gezamenlijk voldoende eenheden met voldoende personeel beschikbaar moeten stellen voor de vulling van het NFM. Dat is nodig om de nieuwe militaire plannen voor afschrikking en verdediging van het bondgenootschap uit te voeren. Het kabinet investeert dan ook fors in het versterken en toekomstbestendig maken van de krijgsmacht, zoals beschreven in de Defensienota 2022. Dat zal komende periode de hoogste prioriteit moeten blijven. Gezien de omvang van deze uitdaging heeft Nederland binnen de NAVO aangedrongen op een realistische vulling van de plannen en een gefaseerde implementatie, omdat sommige benodigde militaire capaciteiten – inclusief benodigd personeel – pas in de komende jaren gereed en inzetbaar zijn.
Wat is de totale nationale behoefte aan personeel voor het invullen van de Nederlandse bijdragen aan regionale plannen zoals de NAVO heeft besloten in Vilnius vorig jaar?
De gevolgen voor de Nederlandse krijgsmacht en daarbij behorende personele behoefte worden volledig inzichtelijk zodra de NAVO de totale invulling van het NFM in detail heeft uitgewerkt. Bovendien zal het NATO Defence Planning Process (NDPP) de capaciteitsdoelstellingen voor bondgenoten herzien en de operationele behoefte voor de nieuwe plannen die voortvloeit uit het NFM mede bepalen (Force Structure Requirements). Zoals aangegeven in de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van de geannoteerde agenda (Kamerstuk 28 676, nr. 444 van 17 oktober 2023) informeert het kabinet uw Kamer, zo nodig vertrouwelijk, zodra meer bekend is over de implicaties voor Nederland.
Wat is de personele behoefte voor de territoriale verdediging en de bescherming van het Nederlandse grondgebied?
Collectieve verdediging en de afschrikking van agressie tegen het NAVO verdragsgebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle NAVO bondgenoten. De militaire verdedigingsplannen van NAVO voorzien in deze kerntaak. Nederland levert een militaire bijdrage via het NFM.
Zoals beschreven in de brief «Stand van zaken maatregelen «Behouden, binden, inspireren»» van 27 september jl. (Kamerstuk 36 410 X, nr. 7) is het binden en behouden van personeel één van de grootste uitdagingen voor Defensie. De vulling van de krijgsmacht moet worden verbeterd om de uitvoering van de grondwettelijke taken te kunnen garanderen. De voorgenomen investeringen en ontwikkelingen op het gebied van personeel blijven derhalve hard nodig. In de Kamerbrief «Contouren behouden, binden en inspireren» van 1 september 2022 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 8) zijn onze plannen uiteen gezet om de personele gereedheid te verbeteren. In de eerder genoemde brief «Stand van zaken maatregelen «Behouden, binden, inspireren»» is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken. Defensie zal aanvullende maatregelen moeten blijven nemen om de personele gereedheid te verbeteren.
Zijn de personele tekorten van dien aard dat de grondwettelijke taken niet kunnen worden nagekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien het feit dat Het Multi Domain Optreden (MDO) het nieuwe operationeel concept van de NAVO vormt: in hoeverre stelt het MDO andere eisen aan personeel, materieel en commandovoering dan het New Force Model dat niet alleen gaat over meer mensen en middelen, maar ook over een andere manier van eenheden inzetten?
Het op 19 mei 2023 vastgestelde Alliance Concept for Multi Domain Operations (NATO MDO-concept) vormt samen met andere (deel)concepten het conceptuele kader voor de wijze van inzet van militaire capaciteiten van de NAVO binnen het Concept for the Deterrence and Defence of the Euro-Atlantic Area (DDA-concept) en de onderliggende Regional Plans (RPs). Dit concept richt zich op het orkestreren van militaire activiteiten binnen de vijf militaire domeinen, gesynchroniseerd met niet-militaire activiteiten. De krijgsmacht hanteert het NAVO MDO-concept als centraal gedachtegoed voor concept- en capaciteitsontwikkeling. De implicaties voor personeel, materieel en commandovoering worden op dit moment in kaart gebracht. Het MDO-concept en het NFM zijn complementair aan elkaar en stellen in die zin geen aanvullende eisen aan personeel, materieel en commandovering.
Draagt Nederland actief bij aan het observeren, identificeren, analyseren en definiëren van lessen die Nederland en de NAVO mee moeten nemen in de ontwikkeling van de Nederlandse / NAVO krijgsmacht op de korte en lange termijn? Zo ja, welke elementen in uw organisaties doen dat (wetenschappelijk, strategisch, operationeel en tactisch)?
Nederland en de NAVO werken doorlopend aan het observeren, identificeren, analyseren en definiëren van lessen voor de ontwikkeling van de Nederlandse krijgsmacht en de NAVO op zowel de korte en lange termijn. Nederland speelt een voortrekkersrol bij het versterken van de samenwerking met bondgenoten, het tegengaan van strategische tekortkomingen en capaciteiten, het opschalen van de defensie-industrie en het versterken van (kennis)specialisaties, waaronder onderwerpen zoals kritieke infrastructuur op de Noordzee. Het ontwikkelen van de krijgsmacht is een kernonderdeel van het werken bij de Nederlandse krijgsmacht en de NAVO.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Personeel/Materieel van maandag 29 januari 2024?
Ja.
De kosten van afschalen van de steun aan Oekraïne |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Gerrit van Leeuwen |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel The High Price of Losing Ukraine: Military-Strategic and Financial Implications of Russian Victory1 en het artikel De kosten en baten van «onze» lotsverbondenheid met Oekraïne2?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de analyse van het Amerikaanse Institute for the Study of War (ISW) dat het Amerikaanse volk het recht heeft om te bevragen wat de financiële kosten zouden kunnen zijn als Oekraïne niét wordt geholpen, juist omdat zij zoveel besteden om Oekraïne in de strijd tegen Rusland te helpen? Deelt u de mening dat dit net zo goed geldt voor de Nederlandse (en Europese) bevolking?3
Het is het beleid van het kabinet de steun aan Oekraïne onverminderd voort te zetten. Nederland doet dit samen met partners in de EU, NAVO en daarbuiten. Nederland doet dit niet enkel in het belang van Oekraïne, maar ook in het eigen belang. De consequenties van deze oorlog zijn namelijk groot voor de wereld, Europa en daarmee ook voor Nederland. Het niet steunen van Oekraïne heeft ook (financiële) consequenties voor Nederland. De consequenties zijn breder dan een financiële kosten-baten analyse. Het is gestoeld op het besef dat naast de vrijheid, veiligheid en welvaart van Oekraïne, ook die van Nederland en Europa op het spel staan in deze oorlog, net zoals de internationale rechtsorde.
Onderschrijft u conclusie van het ISW dat nu korten op steun aan Oekraïne op langere termijn mogelijk veel hogere kosten met zich zal brengen en dat de kosten dus op dit moment in wezen voor de baten uitgaan?
Korten op steun aan Oekraïne heeft, behalve grote gevolgen voor Oekraïne, ook directe implicaties voor veiligheid en welvaart op het Europese continent. Als Rusland deze oorlog wint, zal dit de vrijheid, veiligheid en welvaart van zowel Oekraïne, Europa en Nederland ernstig aantasten. De kosten en vergaande consequenties hiervan zijn breder dan (enkel) financiële kosten en inderdaad veel hoger dan onze steun aan Oekraïne nu. Zo bezien is de internationale en Nederlandse steun aan Oekraïne een investering in onze collectieve vrijheid, veiligheid en welvaart op lange termijn.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat goed in kaart wordt gebracht wat, naast de immense klap voor onze waardengemeenschap, de financiële kosten voor Nederland en de Europese Unie zouden kunnen zijn als de steun, zowel militair als civiel, aan Oekraïne wordt afgeschaald en Oekraïne vervolgens de oorlog van Rusland verliest?
Het is evident dat een Oekraïens verlies zeer schadelijk zou zijn voor Nederland, de Europese Unie en de internationale rechtsorde. Hoewel deze kosten veel breder zijn dan enkel financieel en moeilijk te becijferen, voert het kabinet doorlopend gesprekken met onderzoeksinstituten, onder andere over scenario’s. Ook in de ministeries staat het denken hierover nooit stil. We blijven de Kamer doorlopend informeren over onze inzet ten aanzien van de oorlog, en welke afwegingen daaraan ten grondslag liggen.
Worden er ook door Nederlandse onderzoeksinstituten of door de ministeries zelf dergelijke kosten-baten scenario’s uitgewerkt met betrekking tot de oorlog in Oekraïne? Zo ja, welke zijn dit en kunnen deze met de Kamer worden gedeeld (indien afkomstig van het ministerie)? En zo nee, bent u voornemens een grondig onderzoek/analyse in gang te zetten naar de mogelijke gevolgen van een verlies van Oekraïne?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt in bondgenootschappelijk verband (EU/NAVO) onderzocht welke financiële en militair-strategische gevolgen een verlies van Oekraïne mogelijk zou hebben?
Binnen de NAVO en EU wordt gesproken over alle scenario’s en de mogelijke gevolgen daarvan. De NAVO en de EU blijven daarbij alle nodige stappen nemen om de veiligheid van het verdragsgebied te waarborgen. Het kabinet kan omwille van de veiligheid niet publiekelijk ingaan op details van deze scenario’s.
Kan het demissionaire kabinet actiever gaan communiceren over de financiële en militaire risico’s die wij in Nederland lopen, indien Oekraïne de oorlog verliest?
Het kabinet communiceert reeds actief over het belang van steun aan Oekraïne en de bedreiging die Rusland vormt voor onze nationale en internationale veiligheid. Hierbij behoort ook het benoemen van risico’s van een eventueel verlies van Oekraïne. Deze boodschap wordt door onder andere de Ministers van Buitenlandse Zaken, Defensie en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking als ook de Commandant der Strijdkrachten consistent verwoord bij publieke optredens4. Ook in lijn met de motie Dassen c.s.5 zal het kabinet waar mogelijk en relevant blijven communiceren over eventuele maatschappelijke gevolgen en benodigde investeringen in de eigen veiligheid. Er wordt altijd een afweging gemaakt tussen het belang van operationele veiligheid en dat van het delen van informatie.
Heeft u kennisgenomen van het rapport Setting Transatlantic Defence up for Successvan het Estlandse Ministerie van Defensie, waarin wordt betoogd dat we Rusland in Oekraïne een halt kunnen toeroepen, indien EU-lidstaten samen 0,25 procent van hun bbp (120 miljard euro) zouden willen besteden aan militaire hulp aan Kyiv? Wat vindt u van dit voorstel?
Ja. Sinds het begin van de Russische invasie van Oekraïne zet Nederland zich, samen met internationale partners, in om Oekraïne militair te steunen en zo een halt toe te roepen aan de Russische agressie. Het is ook in het belang van onze eigen veiligheid en vrijheid om deze steun voort te zetten. Het is hierbij belangrijk dat alle internationale partners bijdragen. Het kabinet verwelkomt alle oproepen aan internationale bondgenoten om de steun aan Oekraïne kracht bij te zetten. Daarbij is Nederland pragmatisch over de manier waarop deze steun het beste wordt ingevuld.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken?
Helaas is dit niet voor de begrotingsbehandeling gelukt.
De grote zorgen van het internationale artsencollectief (SEGM) over genderrichtlijn WHO |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Artsencollectief bezorgd over genderrichtlijn Wereldgezondheidsorganisatie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de reeks geuite zorgen van het internationale artsencollectief Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) over de werkwijze en de inhoudelijke koers van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Ik deel de zorgen niet van de Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) met betrekking tot de ontwikkeling van de Richtlijnen voor de gezondheid van trans- en genderdiverse personen door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
De WHO heeft voor samenstelling van de richtlijnontwikkelingsgroep (guideline development group – GDG) de gebruikelijke procedure gevolgd, in lijn met het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling2. Al in juni 2023 heeft WHO een lijst van de eerste 14 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor een publieke consultatie van twee weken. Vervolgens heeft WHO in december 2023 de lijst van alle 21 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor een publieke consultatie van drie weken.
Om tegemoet te komen aan de zorg dat de laatstgenoemde periode van publieke consultatie gedeeltelijk met de kerstdagen overlapte en de vele vragen die zijn binnengekomen, heeft de WHO vervolgens besloten de periode van publieke consultatie met drie extra weken te verlengen. Het is nog niet duidelijk wanneer ontwikkeling van de richtlijnen zal zijn afgerond. Ten slotte heeft WHO aangegeven dat deze richtlijnen zich specifiek richten op volwassenen en niet op kinderen noch tieners.
Voor wat betreft de inhoudelijke koers geldt dat de richtlijnontwikkelingsgroep bestaand onderzoek zal analyseren en aan de hand daarvan zal adviseren welke behandelingen de beste gezondheidsuitkomst hebben voor trans- en genderdiverse personen. Hierbij zal specifiek gekeken worden naar de volgende vijf punten:
Deelt u de mening dat bij het ontwikkelen van internationale richtlijnen aan professionals royaal gelegenheid moet worden geboden om in de voorbereidingsfase een inbreng te leveren?
Ja.
Vindt u het zorgvuldig dat de WHO in de week voor de kerstdagen 2023 de plannen bekendmaakte om vervolgens de openbare consultatie al te sluiten op 8 januari 2024? Was u op de hoogte van deze procedure en in hoeverre is die met organisaties in Nederland gedeeld? Zo ja, wanneer, op welke wijze en hoe is hierop vervolgens gereageerd?
De gevolgde procedure is conform de WHO-brede standaard die gehanteerd wordt voor alle richtlijnontwikkelingen. Het uitzetten van openbare consultaties verloopt niet via lidstaten, maar via het eigen netwerk van WHO. Al in juni 2023 is een eerste lijst namen van geselecteerde experts gedeeld voor publieke consultatie waarop inbreng mogelijk was. Vervolgens heeft de WHO in december 2023 de volledige lijst van 21 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor publieke consultatie. Naar aanleiding van de vele vragen omtrent de publieke consultatie voor de volledige lijst met experts, heeft de WHO vervolgens besloten de periode van publieke consultatie met drie extra weken te verlengen tot en met 2 februari 2024.
Hoe beoordeelt u de zorgen van de SEGM over de inhoudelijke koers van de WHO en de indruk dat reeds vooraf het stimuleren van geslachtsaanpassing als uitgangspunt lijkt te gelden? Deelt u de mening dat alle relevante wetenschappelijke gegevens bij het ontwikkelen van (internationale) richtlijnen met betrekking tot «genderinclusieve zorg» serieus gewogen moeten worden, ook kritische bijdragen inzake medische behandelingen bij minderjarigen?
Ik deel de zorgen van de Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) niet, zoals reeds toegelicht in mijn antwoord op vraag 2.
De ontwikkeling van deze richtlijnen met betrekking tot de gezondheid van trans- en genderdiverse personen is in lijn met het mandaat van de WHO, dat zich richt op het bereiken van het hoogst mogelijke niveau van gezondheid wereldwijd voor iedereen.
Waar de term transgender verwijst naar mensen wiens genderidentiteit niet overeenkomt met het geslacht dat hen bij de geboorte is toegewezen, verwijst de term genderdivers naar mensen die zich niet identificeren volgens een binair concept van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Derhalve is geslachtsaanpassing niet per definitie het uitgangspunt voor de ontwikkeling van deze richtlijnen.
Zoals voorgeschreven in het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling betrekt de WHO alle relevante wetenschappelijke bewijslast in de analyses die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van deze Richtlijnen voor de gezondheid van trans- en gender diverse personen. Na de initiële ontwikkeling zullen de richtlijnen aan een peer review worden onderworpen, waarbij partijen uit verschillende invalshoeken worden uitgenodigd. Ik vind het uiteraard van groot belang dat dit gebeurt, omdat het essentieel is voor de ontwikkeling van hoog kwalitatieve richtlijnen.
Zoals aangegeven in mijn beantwoording van vraag 2 hebben deze richtlijnen geen betrekking op de zorg voor minderjarigen. De WHO heeft dit ook bevestigd in de berichtgeving over deze richtlijnontwikkeling.3
Kunt u aangeven hoe de onafhankelijkheid van de panels van de WHO gewaarborgd wordt? Vindt u het wenselijk dat het wegen van wetenschappelijke gegevens gebeurt door personen die zich actief uitspreken voor geslachtsaanpassing of die zelfs voor belangenorganisaties actief zijn?
De WHO selecteert een diverse groep van technische experts, beoogd gebruikers van de richtlijn, personen die te maken krijgen met de aanbevelingen van de richtlijn, wetenschappelijke experts en andere technische experts waar nodig.
Zij worden geselecteerd op basis van hun kennis, kunde en ervaring en de WHO houdt bij de samenstelling van de groep rekening met de geografische spreiding en genderbalans. Deze mensen doen hun werk op persoonlijke titel. Zij worden door de WHO gescreend en gewogen in de mate waarin zij een nuttige, professionele bijdrage kunnen leveren aan de discussie. Vervolgens worden de namen van geselecteerde personen met hun CV’s gepubliceerd, zodat eventuele zorgen omtrent hun kandidatuur door het brede publiek en geïnteresseerde organisaties kunnen worden gemeld. Naar aanleiding van eventuele meldingen, heroverweegt de WHO de selectie en presenteert de uiteindelijke lijst. Dit proces is standaard voor alle richtlijnontwikkelingen en wordt beschreven in het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling.
De meeste wetenschappers hebben een professioneel onderbouwde publieke mening over het terrein waar ze aan werken. Zij worden ook geselecteerd op hun vermogen hun persoonlijke mening te scheiden van de wetenschappelijke gegevens die ze bestuderen. Diversiteit binnen de geselecteerde richtlijnontwikkelingsgroep verkleint de kans op een tunnelvisie en draagt zorg voor het scherp ondervragen van elkaars analyses. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zal het werk van de richtlijnontwikkelingsgroep nog worden onderworpen aan een peer review. Ook organisaties of invalshoeken die niet vertegenwoordigd zijn in de richtlijnontwikkelingsgroep, zullen hiervoor worden uitgenodigd. Ik vertrouw erop dat dit gestandaardiseerde proces leidt tot een correcte weging van het bestaande wetenschappelijk bewijs.
Kunt u bevestigen en borgen dat de richtlijnen van de WHO geen beperking kunnen betekenen van de ruimte voor (medische) professionals in Nederland om verantwoorde afwegingen te maken, zéker wanneer het minderjarigen en jongvolwassenen met genderdysforie betreft?
Ik benadruk nogmaals dat deze richtlijnen geen betrekking hebben op de zorg voor minderjarigen.
De richtlijnen van de WHO kunnen vrij gebruikt worden door medische professionals om hun protocollen voor behandelingen te ontwikkelen. Zij zijn daartoe vrij naast de richtlijnen van de WHO ook andere bronnen te gebruiken.
In Nederland wordt zorg geboden op basis van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch4 en de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg5. Geen enkele richtlijn of protocol beperkt medische professionals om een verantwoorde afweging te maken voor de individuele patiënt die zij behandelen. Welke afweging wordt gemaakt is uiteindelijk een zaak tussen de patiënt en de behandelaar.
Het is van belang hierbij te weten dat op dit moment binnen Nederland de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch loopt. Zoals ik uw Kamer al eerder heb gemeld, heeft mijn voorganger ZonMw de opdracht gegeven tot evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. Deze evaluatie wordt momenteel uitgevoerd door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (Kennisinstituut), en zal binnenkort worden opgeleverd. Bij de evaluatie zal gekeken worden naar actualiteit en implementatie van de bestaande kwaliteitsstandaard. In de evaluatie worden op verzoek van mijn ministerie onder andere de volgende thema’s meegenomen:6 1) ontwikkelingen en mogelijkheden met betrekking tot «depathologisering» van genderincongruentie;7 2) rol van de huisarts bij hormoonbehandeling;8 3) nazorg na geslachtsbevestigende behandelingen of ingrepen; en9 4) de ontwikkeling en groei van netwerken voor transgenderzorg.
Bent u bereid om namens Nederland, als lid van de WHO, bij de WHO aan te dringen op ruimere mogelijkheden voor de volwaardige inbreng van professionals en organisaties, onder andere door een serieuze verlenging van de consultatietermijn?
Naar aanleiding van uw vragen heeft mijn ministerie contact gehad met de betrokkenen bij de WHO om een en ander te duiden. Inmiddels heeft de WHO de publieke consultatietermijn reeds verlengd tot en met 2 februari 2024.
De Kamerbrief over de inzet voor de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen van het Statuut van Rome. |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Welke stappen bent u wanneer van plan te zetten om te beoordelen of het zinvol is een amendementsvoorstel rond het misdrijf agressie in te dienen, zoals beschreven in de Kamerbrief over de inzet voor de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen van het Statuut van Rome?1
Met het oog op de Herzieningsconferentie, die ten behoeve van de in 2010 in Kampala aangenomen amendementen inzake het misdrijf agressie zal worden georganiseerd in 2025, zal in de komende maanden de discussie over de Kampala-amendementen in diverse gremia worden gevoerd.
Het Nederlandse standpunt in deze discussie is ongewijzigd: vanaf het begin van de onderhandelingen over het Statuut van Rome in de jaren ’90 heeft het Koninkrijk der Nederlanden zich een voorstander betoond van het toekennen van dezelfde rechtsmacht aan het Internationaal Strafhof (ISH) over het misdrijf agressie als over de overige drie in het Statuut opgenomen kernmisdrijven (genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven). Het kabinet blijft dit standpunt zowel in bilateraal als in multilateraal verband uitdragen. Zie in dit verband ook de kabinetsreactie op het CAVV advies «rechtsmacht en immuniteiten bij het berechten van het misdrijf agressie».2
In de appreciatie3 van de aangehouden motie van het lid Sjoerdsma4 – die op 19 januari 2023 werd ingediend bij het tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken en waarin de regering werd verzocht om het Statuut van Rome te amenderen op artikel 15 bis – heeft het kabinet aangegeven de ontwikkeling van het internationale draagvlak voor het amenderen van het Statuut van Rome op dit punt nader te zullen onderzoeken, om vervolgens in de loop van 2024 te beoordelen of het zinvol is om met gelijkgezinde partners een amendementsvoorstel in te dienen dat tijdens de Herzieningsconferentie kan worden behandeld. In dat kader neemt Nederland deel aan de door Duitsland opgerichte Group of Friends for the Strengthening of the ICC’s Jurisdiction over the Crime of Aggression. Deelname aan deze Group of Friends biedt de gelegenheid om een beeld te vormen van het internationale krachtenveld en van de reikwijdte van de inhoudelijke discussies die worden gevoerd over een eventueel amendementsvoorstel.
Bent u van plan zelf stappen te zetten of initiatieven te ontplooien om draagvlak onder andere landen te zoeken voor de indiening van een dergelijk voorstel? Zo ja, welke zijn dit?
Duitsland heeft in dit verband het initiatief genomen door het oprichten van de Group of Friends. In lijn met staand beleid en met de reactie op de hierboven genoemde motie van het lid Sjoerdsma steunt Nederland dit initiatief. Naast deelname aan de Group of Friends, is het kabinet op dit moment echter niet van plan om zelf verdere stappen te zetten of initiatieven te ontplooien, omdat deze Group of Friends voldoende gelegenheid biedt om met alle relevante partijen een inhoudelijke discussie te voeren en om een beeld te vormen van het internationale krachtenveld.
Klopt het dat dit amendementsvoorstel erover zou gaan het Statuut van Rome te amenderen op artikel 15bis?
De discussies over een eventueel amendementsvoorstel spitsen zich inderdaad primair toe op artikel 15 bis van het Statuut van Rome. Deze bepaling heeft betrekking op de voorwaarden voor de uitoefening van rechtsmacht door het ISH over het misdrijf agressie, in de gevallen waarin een situatie door een staat die partij is bij het Statuut bij de Aanklager wordt aangegeven (State Party referral), of in de gevallen waarin de Aanklager uit eigen beweging een onderzoek opent (proprio motu).
Hoe verhoudt het mogelijk alsnog nemen van actie zich tot het ontraden van de aangehouden motie-Sjoerdsma (21 501-02, nr. 2588) die Nederland verzocht zich in te zetten voor amendering van het Statuur van Rome op artikel 15bis?2
Het standpunt van het kabinet is ongewijzigd. In de appreciatie van de aangehouden motie van het lid Sjoerdsma heeft het kabinet aangegeven het opportuun te achten om in de loop van 2024 te beoordelen of het, gelet op de ontwikkeling van het internationale draagvlak, zinvol is om met gelijkgezinde partners een amendementsvoorstel in te dienen dat tijdens de Herzieningsconferentie kan worden behandeld. De motie is slechts ontraden voor zover deze moest worden gelezen als een verzoek aan de regering om reeds voor een dergelijke beoordeling een voorstel tot wijziging van artikel 15 bis van het Statuut van Rome aan de depositaris van het Statuut voor te leggen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van negatieve effecten op relaties met voor de Nederlandse veiligheid belangrijke bondgenoten die geen partij zijn bij het Strafhof, zoals de Verenigde Staten, als artikel 15bis in werking zou treden?
Het opstarten van een procedure die gericht is op het wijzigen van artikel 15 bis van het Statuut van Rome zou zowel bij staten die partij zijn bij dit Statuut, als bij staten die geen partij zijn bij dit Statuut – zoals de Verenigde Staten – tot weerstand kunnen leiden. Hoewel het ongewis is of een dergelijke procedure uiteindelijk succesvol zal zijn, zou reeds het opstarten daarvan al op korte termijn het ongewenste effect kunnen hebben dat de verbeterde relatie tussen het ISH en de Verenigde Staten onder druk komt te staan. Dergelijke risico’s zullen door het kabinet worden meegewogen bij de uiteindelijke beoordeling van de opportuniteit van (het steunen van) het indienen van een amendementsvoorstel.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor het Strafhof nog verder onder druk komt te staan wanneer artikel 15bis wordt uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
De huidige regeling in artikel 15 bis van het Statuut van Rome is een moeizaam bereikt compromis en tegen die achtergrond moet rekening worden gehouden met het feit dat de inzet voor een amendering van artikel 15 bis niet door alle verdragspartijen en derde staten zal worden verwelkomd.
Tegelijkertijd is er onder de verdragspartijen ook steun om de huidige regeling inzake de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie gelijk te trekken met de rechtsmacht over de andere kernmisdrijven. Zo wordt door meerdere staten betreurd dat het ISH door de huidige regeling geen rechtsmacht kan uitoefenen over het misdrijf agressie dat in en tegen Oekraïne wordt gepleegd door onderdanen van de Russische Federatie. Daarnaast zijn verschillende staten van mening dat er überhaupt geen overtuigende inhoudelijke argumenten kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het feit dat de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie aanzienlijk beperkter is dan de rechtsmacht van het ISH over de overige in het Statuut van Rome opgenomen kernmisdrijven. Zij streven daarom vanuit het oogpunt van accountability naar het gelijktrekken van de regeling inzake de rechtsmacht over het misdrijf agressie met de regeling inzake de rechtsmacht over de overige kernmisdrijven, waardoor ook verwijten van selectiviteit en dubbele standaarden minder kracht zullen krijgen.
Welke gevolgen de uitbreiding van de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie onder het huidige gesternte zal hebben voor het draagvlak voor het Strafhof zal in de komende maanden nader worden onderzocht.
Deelt u de mening dat het Strafhof de bestaande taken beter zou kunnen uitvoeren in plaats van de bevoegdheden van het Strafhof verder uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde, conform de in artikel 90 van de Grondwet neergelegde opdracht. Het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven en het bijdragen aan goed functionerende internationale hoven en tribunalen die de daders van dergelijke misdrijven aansprakelijk kunnen stellen, zijn belangrijke prioriteiten van het Nederlandse buitenland- en mensenrechtenbeleid, zoals ook neergelegd in de beleidsnota Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde. Het ISH is een cruciale organisatie in deze strijd tegen straffeloosheid en daarom blijft het kabinet zich actief inzetten voor het uitbreiden van het aantal partijen bij het Statuut van Rome en voor het vullen van de lacunes in de rechtsmacht van het Strafhof.
Hoe beoordeelt u werking van artikel 15bis in combinatie met artikel 8bis lid 2 (f)?
Volgens het Statuut van Rome kan er uitsluitend sprake zijn van het misdrijf agressie (begaan door een individu) als er tevens sprake is van een daad van agressie (begaan door een staat). Door middel van de Kampala-amendementen uit 2010 is in het eerste lid van artikel 8 bis een definitie van het misdrijf agressie toegevoegd aan het Statuut van Rome. Voor de toepassing van deze definitie in het eerste lid, wordt in het tweede lid van artikel 8 bis aangegeven wat er wordt verstaan onder een «daad van agressie».
In artikel 8 bis, tweede lid, sub f, wordt «het feit dat een Staat toestaat dat zijn grondgebied, dat hij aan een andere Staat ter beschikking heeft gesteld, door die andere Staat wordt gebruikt om een daad van agressie te plegen tegen een derde Staat» als een opzichzelfstaande «daad van agressie» aangemerkt. Of deze daad van agressie (begaan door een Staat) ook het misdrijf agressie (begaan door een individu) oplevert, zal in het licht van de concrete omstandigheden van het geval door het ISH moeten worden beoordeeld op basis van de definitie die is neergelegd in het eerste lid van artikel 8 bis. Zo moet er volgens het eerste lid onder meer sprake zijn van een daad van agressie «die door zijn aard, ernst en schaal een onmiskenbare schending (manifest violation) vormt van het Handvest van de Verenigde Naties».
Door middel van de Kampala-amendementen zijn daarnaast de artikelen 15 bis en 15 ter aan het Statuut toegevoegd, waarin wordt aangegeven onder welke voorwaarden het ISH rechtsmacht kan uitoefenen over het misdrijf agressie. Dat is op grond van deze artikelen enkel het geval indien zowel de slachtofferstaat als de agressorstaat de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie hebben aanvaard, of indien de situatie waarin dit misdrijf lijkt te zijn begaan door de VN-Veiligheidsraad – handelend onder hoofdstuk VII van het VN-Handvest – wordt verwezen naar de Aanklager van het ISH.
Zou bovenstaande combinatie kunnen betekenen dat Europese NAVO-bondgenoten, zoals Nederland of Duitsland, in beeld kunnen komen als «medeplichtige» aan het misdrijf agressie, indien bijvoorbeeld de Verenigde Staten een militaire operatie uitvoeren die volgens het Strafhof geen volkenrechtelijk mandaat heeft en zij daarbij mogelijk gebruiken maken van in Europa opgeslagen wapens en reservedelen of militaire bases in Europa, zoals bijvoorbeeld vliegbasis Ramstein?
Voor de omstandigheden waaronder staten medeplichtig kunnen zijn aan een internationaal onrechtmatige daad, zoals een daad van agressie, verwijs ik naar de Kamerbrief van 12 januari 2024 houdende de zienswijze van het kabinet op het concept van medeplichtigheid.6
Staten kunnen niet strafrechtelijk aansprakelijk gesteld worden op basis van het internationaal recht en het strafrechtelijke concept van medeplichtigheid geldt dus niet tussen staten. Zoals hierboven al aangegeven, ziet artikel 8 bis, tweede lid, sub f, niet op medeplichtigheid, maar op de vraag of een staat een daad van agressie heeft gepleegd.
In hoeverre kunnen activiteiten van staten worden aangemerkt als agressie als ze voortkomen uit de Responsibility to Protect?
De handelingen van staten kunnen volgens het Statuut van Rome worden aangemerkt als daad van agressie wanneer deze voldoen aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 8 bis, tweede lid, waarin ook een lijst met concrete gedragingen is opgenomen. In algemene zin gaat het om het gebruik van wapengeweld door een staat tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere staat, of op enige andere wijze die onverenigbaar is met het VN-Handvest.
Volgens het kabinet bestaan er drie mogelijke rechtsgronden voor het gebruik van geweld door staten. Dit zijn het recht op zelfverdediging op basis van artikel 51 van het VN-Handvest, een mandaat verleend in een resolutie van de VN-Veiligheidsraad of een uitnodiging of toestemming van de staat waar geweld gebruikt wordt. Zoals toegelicht in de kabinetsreactie op het eindrapport van de Expertgroep inzake humanitaire interventie7, is het kabinet van mening dat humanitaire interventie, dan wel geweldgebruik op basis van de Responsibility to Protect-doctrine, op dit moment geen uitzondering vormen op het interstatelijk geweldverbod.
Volgens het kabinet is geweldgebruik in het kader van de‘Responsibiliy to Protect alleen mogelijk met een mandaat van de VN-Veiligheidsraad. Dit is ook opgenomen in het einddocument van de VN-wereldtop in 2005 en verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN.
In hoeverre betekent (het voorbereiden van) een amendementsvoorstel rondom het misdrijf agressie dat een groot beslag zal worden gelegd op de beschikbare financiën van het Strafhof, die daardoor niet voor andere zaken kunnen worden ingezet?
Een eventuele amenderingsprocedure zal niet of nauwelijks een beslag leggen op de beschikbare financiën van het Strafhof. Krachtens het besluit van de in 2010 in Kampala georganiseerde Herzieningsconferentie zal uiterlijk op 17 juli 2025 – zeven jaar na de activering van de (beperkte) rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie – een Herzieningsconferentie moeten worden georganiseerd waar de Kampala-amendementen worden geëvalueerd, ongeacht de vraag of er tijdens die evaluatie ook een amendement op het Statuut zal worden behandeld. Het behandelen, aannemen en ratificeren van amendementen is daarnaast een kwestie voor de verdragspartijen en niet voor het Strafhof.
Mocht een eventueel amendement op het Statuut in 2025 worden aangenomen, dan zal vervolgens de inwerkingtreding van dat amendement naar alle waarschijnlijk nog jarenlang op zich laten wachten. Pas op het moment dat het Strafhof na de inwerkingtreding van het amendement een (voorbereidend) onderzoek opent naar een vermeend misdrijf van agressie waar het op basis van het amendement rechtsmacht over heeft, zullen er daadwerkelijk kosten worden gemaakt. Het Strafhof mag namelijk uitsluitend budget aanvragen voor daadwerkelijke onderzoeken en strafzaken.
Hoe beoordeelt u het risico dat een hernieuwde poging om de Russische agressie tegen Oekraïne via het Strafhof in plaats van via een ad-hoc tribunaal (conform de oproepen van onder andere Oekraïne zelf en de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa) te berechten, kan zorgen voor verdeeldheid onder Westerse landen, omdat bijvoorbeeld het VK en Frankrijk de toevoeging van het misdrijf agressie aan het Statuut van Rome niet gesteund hebben en dus waarschijnlijk niet open zullen staan voor een nog verdere uitbreiding hiervan via artikel 15bis?
Het kabinet ziet een eventuele amendering van het Statuut van Rome niet als een hernieuwde poging om de Russische agressie tegen Oekraïne via het ISH te berechten. Het is immers nog ongewis of er voldoende internationaal draagvlak voor een dergelijke amendering zal bestaan en bovendien zal de inwerkingtreding daarvan veel tijd in beslag nemen. Een eventuele amendering van het Statuut van Rome is bedoeld om op (middel)lange termijn een lacune in de rechtsmacht van het ISH te vullen, zodat er in de toekomst geen sprake hoeft te zijn van de oprichting van mogelijke ad hoc agressietribunalen.
In de komende maanden zal worden geïnventariseerd hoe het internationale draagvlak voor een amendering van het Statuut van Rome zich sinds de Herzieningsconferentie in Kampala heeft ontwikkeld en of de steun van staten voor de oprichting van een ad hoc agressietribunaal voor de Russische agressie tegen Oekraïne ook zal leiden tot steun voor het op termijn uitbreiden van de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie.
Kunt u toezeggen, mede gelet op de demissionaire status van het kabinet, geen vervolgstappen te zetten inzake de amendering van artikel 15bis of andere artikelen van het Statuut van Rome, zoals Nederland diplomatiek verbinden aan de indiening van een amendementsvoorstel of het organiseren van initiatieven om actief draagvlak te creëren voor amendering, zonder dat de Kamer voorafgaand over de Nederlandse inzet nader is geïnformeerd en hierover een debat heeft plaatsgevonden?
Ja. Als het kabinet het initiatief wil nemen om een amendementsvoorstel in te dienen voor behandeling tijdens de Herzieningsconferentie in 2025 – of als het kabinet zich diplomatiek wil verbinden aan de indiening van een dergelijk amendementsvoorstel – dan zal het kabinet de Kamer daarover tijdig informeren, zodat de Kamer kan besluiten of daarover een debat moet worden gevoerd.
Het gevangenschap van en de rechtszaak tegen journalist en uitgever Jimmy Lai in Hongkong |
|
Tom van der Lee (GL), Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «VS en VK roepen op tot vrijlating Hongkongse mediamagnaat Jimmy Lai» en «Hong Kong court upholds media mogul Jimmy Lai’s sedition charge in national security trial» van 22 december jl.?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het hele proces tegen Jimmy Lai door de Chinese autoriteiten, dat sinds 2019 gaande is, een regelrechte aanval is op vrijheid van meningsuiting en indruist tegen fundamentele beginselen van persvrijheid?
Samen met 23 andere landen heeft Nederland in het kader van de Media Freedom Coalition grote zorgen uitgesproken over de voortgaande aanvallen op de persvrijheid in Hongkong en de onderdrukking van onafhankelijke lokale media (verklaring d.d. 29 december 2023).3 Ook de EU heeft via X verklaard de aanklachten tegen Jimmy Lai en andere journalisten te betreuren (bericht d.d. 18 dec). Nederland, de EU en de Media Freedom Coalition hebben eerder al hun grote zorgen uitgesproken over de gedwongen sluiting van de krant Apple Daily en de arrestatie van eigenaar Jimmy Lai en staf en journalisten van de krant en andere mediaorganisaties.
Deelt u ook de mening dat het proces tegen Jimmy Lai een schending is van het verdrag «Sino-Britse gezamenlijke declaratie» uit 1984 inzake de situatie van Hongkong, waarbij de Chinese autoriteiten beloofden burgerrechten en democratie in Hongkong te respecteren en tot 2047 geen verandering aan te brengen in het beleid van de centrale regering in Beijing ten aanzien van het autonome Hongkong? Zo ja, welke stappen bent u, op Europees niveau en met uw Britse ambtsgenoot, bereid te ondernemen om China te committeren aan deze internationale afspraak?
De rechtszaak tegen Jimmy Lai maakt onderdeel uit van een bredere campagne van onderdrukking van vrijheid van meningsuiting in Hongkong. Met het gebruik van de nationale veiligheidswetgeving wordt de autonomie van Hongkong en de rechten en vrijheden zoals die zijn beloofd aan de inwoners van Hongkong in de Chinees-Britse gezamenlijke verklaring van 1984 ondermijnd. Nederland zal zich hierover blijven uitspreken en maakt deel uit van een groep van landen die de rechtszaken bijwoont en monitort die op grond van de nationale veiligheidswetgeving in Hongkong worden gevoerd.
Bent u bereid om zich achter de VS en het Verenigd Koninkrijk te scharen en publiekelijk op te roepen tot vrijlating van Jimmy Lai en sepot van de rechtszaak jegens hem?
In de Media Freedom Coalition verklaring van 29 december 2023, ondertekend door Nederland en 23 andere landen, worden de aanklachten tegen Jimmy Lai en andere journalisten veroordeeld en worden de Hongkongse autoriteiten opgeroepen zich aan hun internationale verplichtingen, waaronder bescherming van mensenrechten, te houden. Nederland zal hier in samenwerking met deze coalitie van gelijkgezinde landen, waaronder de VS en het VK, aandacht voor blijven vragen.
Het uitleveringsverdrag dat Nederland heeft gesloten met Marokko |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is het doel van het recent getekende uitleveringsverdrag tussen Marokko en Nederland?
Het doel van bilaterale uitleveringsverdragen is het vestigen van een rechtsgrondslag voor de uitlevering van personen tussen de verdragsluitende partijen om de vervolging en de tenuitvoerlegging van opgelegde vrijheidsstraffen mogelijk te maken. Het recent ondertekende uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 2024, 1) sluit daarbij aan bij andere uitleveringsverdragen.
Wat is de directe aanleiding voor het uitleveringsverdrag?
Er zijn verschillende aanleidingen voor het sluiten van een bilateraal uitleveringsverdrag met Marokko. De bestrijding van grensoverschrijdende ernstige ondermijnende criminaliteit vergt dat het Koninkrijk der Nederlanden verdragen op het gebied van de strafrechtelijke samenwerking sluit met derde landen die voor het welslagen van die bestrijding belangrijke bijdragen kunnen leveren. Marokko behoort tot die landen. Het Koninkrijk heeft met Marokko in het verleden al verdragen gesloten over de wederzijdse rechtshulp en de overdracht van gevonniste personen. Een uitleveringsverdrag past daarbij. In het bij brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 29 november 2022 aangeboden Actieplan Marokko (Kamerstukken II 2022/23, 36 200 V, nr. 64) zijn beide landen overeengekomen over een uitleveringsverdrag te gaan onderhandelen. Verbetering van de onderlinge betrekkingen is hierbij ook van belang geweest.
Klopt het dat ook verdachten straks makkelijker uitgeleverd kunnen worden aan het Marokkaanse regime? Kunt u een voorbeeld geven van een situatie waarin dit zich zou kunnen voordoen? Over welke misdrijven gaat het?
Het verdrag maakt, behoudens enkele uitzonderingen, uitlevering mogelijk voor alle strafbare feiten waarvoor krachtens het recht van beide staten een gevangenisstraf van een jaar of een langere duur kan worden opgelegd, of als het gaat om tenuitvoerlegging van een straf, het strafrestant ten minste zes maanden bedraagt. De uitleveringsrelatie met Marokko was voorheen alleen gebaseerd op multilaterale verdragen die uitleveringsbepalingen bevatten. Deze bepalingen beperken de uitlevering tot specifieke strafbare feiten die in het desbetreffende verdrag regeling vinden, zoals drugssmokkel, corruptie of georganiseerde criminaliteit. Delicten waarbij geen verband is met de onderwerpen waarin multilaterale verdragen voorzien, zoals drugssmokkel, corruptie of georganiseerde criminaliteit, kunnen thans geen aanleiding geven tot uitlevering. Het betreft een groot aantal categorieën strafbare feiten, variërend van levensdelicten tot vermogenscriminaliteit. Ook bevat het verdrag op maat gemaakte afspraken over de formaliteiten rondom uitlevering, zoals termijnen en wijze van aanlevering van documenten. Het verdrag heeft geen gevolgen voor de geldende uitleveringsprocedures in het Koninkrijk, zoals die in het geval van Nederland zijn neergelegd in de Uitleveringswet.
Wat is uw opvatting over de werking van de Marokkaanse rechtspraak? Zijn de standaarden van de Marokkaanse rechtspraak op hetzelfde niveau als de Nederlandse rechtspraak? Indien dit niet het geval is, vindt u het dan verstandig om een dergelijk uitleveringsverdrag te sluiten?
Ik onthoud mij van een oordeel over de Marokkaanse rechtspraak. Bij het sluiten van uitleveringsverdragen is geen sprake van een algemeen geldende minimumstandaard. Tevoren wordt geïnventariseerd welke strafrechtelijke samenwerking er met de betrokken staat is, hoe deze samenwerking loopt, en hoe deze zich wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft zou moeten ontwikkelen. Bezien wordt bij welke multilaterale verdragen voor strafrechtelijke samenwerking de desbetreffende staat partij is, en of er uit de samenwerking op die grondslag tekortkomingen voortvloeien die kunnen worden ondervangen met een bilateraal verdrag. Vervolgens wordt bezien bij welke internationale mensenrechtelijke verdragen de desbetreffende staat partij is, en of er sprake is van voortdurende structurele schendingen van de rechten van verdachten. Ten aanzien van Marokko heeft het Koninkrijk toepassing gegeven aan dit beleid. In de memorie van toelichting op het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het verdrag zal in detail over al deze punten verantwoording worden afgelegd.
Heeft u in de gesprekken met uw Marokkaanse ambtsgenoot uw zorgen geuit over het Marokkaanse rechtssysteem en de onterechte veroordeling van mensenrechtenactivisten en journalisten? Zo ja, wat heeft u gezegd? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek met mijn Marokkaanse ambtgenoot heb ik, gezien de bijzondere aanleiding voor het bezoek aan Marokko, benut om het wederzijdse belang van de verdere ontwikkeling van de strafrechtelijke samenwerking en de directe ondermijning door drugscriminaliteit van onze rechtsstaat te onderstrepen.
Heeft u de gesprekken met uw Marokkaanse ambtsgenoot benut om zich uit te spreken over de onterechte veroordeling van journalist Omar Radi? Heeft u de aantijging ontkracht dat Radi een spion van Nederland zou zijn?
Ik verwijs de leden allereerst graag naar mijn antwoord op vraag 5. Wat de zaak van heer Radi betreft, verwijs ik de leden graag naar hetgeen de Minister van Buitenlandse Zaken daarover, mede namens mij, heeft medegedeeld in het schriftelijk overleg met de Tweede Kamer over het Actieplan Marokko (Kamerstukken II 2022/23, 36 200 V, nr. 78).
Heeft de Minister garanties afgedwongen zodat Nederlandse activisten zich geen zorgen hoeven maken om gevangen genomen te worden op basis van hun kritiek op de Marokkaanse overheid als zij naar Marokko afreizen, gelet op eerdere voorbeelden zoals de zaak Saïd Chaou?
Dergelijke garanties kunnen in elk geval niet in algemene zin een plaats krijgen in een uitleveringsverdrag, ongeacht de staat die het betreft. Een uitleveringsverdrag bevat immers enkel afspraken over de uitlevering van personen tussen staten. In algemene zin is het zo dat indien de uitlevering moet worden geweigerd omdat er naar het oordeel van de Nederlandse autoriteiten sprake is van een politiek delict, of een daarmee samenhangend delict, die weigering niet wegneemt dat de autoriteiten van de verzoekende staat de opgeëiste persoon kunnen blijven vervolgen en ook aanhouden, wanneer deze persoon op vrijwillige basis naar het verzoekende land afreist.
Is het onder dit verdrag mogelijk om mensen die worden verdacht van – of veroordeeld zijn voor – kritiek op het Marokkaanse regime aan Marokko uit te leveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u verzekeren dat er geen onterecht veroordeelde Marokkaanse journalisten of activisten die zich hebben uitgesproken tegen het Marokkaanse regime worden uitgeleverd en een onterechte gevangenisstraf moeten uitzitten?
Ik verwijs de leden graag naar het antwoord op vraag 8.
Kent u het bericht «Succes op klimaattop Dubai dreigt volgens natuurbeschermers uit te draaien op ramp voor bossen»?1
Ja.
Klopt het dat verbranding van hout (houtige biomassa/houtpellets) meetelt voor het op de COP28 afgesproken doel om de hernieuwbare energie capaciteit te verdrievoudigen in 2030? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat houtige biomassa meetelt voor het op de COP28 afgesproken doel om de hernieuwbare energie capaciteit te verdrievoudigen in 2030. Mondiaal zijn landen echter wel verplicht om onder het Klimaatverdrag (United Nations Framework Convention on Climate Change, UNFCCC) hun koolstofvoorraden in bos te monitoren en hierover te rapporteren. Als deze koolstofvoorraden afnemen (door bijvoorbeeld de inzet van houtige biomassa), leidt dit tot emissies in het land van herkomst en wordt dus de CO2-emissie opgenomen als verandering in het landgebruik. In de beantwoording van vraag 3 zet ik uiteen wat het kabinet vindt van de inzet van biogrondstoffen voor energietoepassingen.
Deelt u de mening dat meer hernieuwbare energie goed is maar niet in de vorm van houtige biomassa, omdat het verbranden van hout voor energie leidt tot ontbossing en afname van de CO2-opslagcapaciteit van bossen? Vindt u het ook heel zorgwekkend dat fossiel massaal dreigt te worden ingeruild voor het verbranden van hout, terwijl dit op geen enkele manier duurzaam is?
Net als uw Kamer kijkt het kabinet kritisch naar de inzet van biogrondstoffen voor energietoepassingen. Daarom heeft het kabinet, conform Duurzaamheidskader biogrondstoffen, besloten geen subsidies meer beschikbaar te stellen voor het gebruik van biogrondstoffen voor elektriciteitsopwekking en laagtemperatuur warmte en in te zetten op het opbouwen van hoogwaardige toepassingen van biogrondstoffen in de chemie en bouw. Alleen duurzame biogrondstoffen kunnen bijdragen aan een klimaatneutrale en circulaire samenleving. Dit wordt onderschreven door rapporten van het IPCC, PBL en de SER. In Europa zorgt de REDIII ervoor dat er strenge duurzaamheidseisen worden gesteld aan biogrondstoffen die gebruikt worden in Europa, ook als deze hun oorsprong buiten Europa hebben. Mondiaal waarborgt de UNFCCC ervoor dat landen hun koolstofvoorraden in bos monitoren en rapporteren. Als deze koolstofvoorraden afnemen, dan zullen deze landen hierop worden afgerekend in hun klimaatdoelstellingen.
Kent u de brandbrief van 25 internationale natuur- en bosbeschermingsorganisaties aan de delegatieleider bij de COP28 namens de EU – Eurocommissaris voor klimaatbeleid, de heer Hoekstra – waarin zij oproepen om de mondiale doelstelling voor hernieuwbare energie aan te scherpen door biomassaverbranding voor energie uit te sluiten?2
Ja.
Klopt het dat de Eurocommissaris deze oproep naast zich neer heeft gelegd en houtige biomassa «geen onderwerp van discussie was» en «niet in het mandaat» zat waarmee hij in Dubai op pad is gestuurd? Zo ja, hoe kan dit? Zo nee, hoe zit het dan?
Of de Eurocommissaris de oproep naast zich neer heeft gelegd, kan ik niet beoordelen. Het belang van het stoppen van ontbossing is door de Eurocommissaris wel benoemd in de onderhandelingen over de global stocktake.3 Het klopt dat, in de gesprekken die zijn gevoerd over de mondiale doelstelling voor hernieuwbare energie, houtige biomassa geen onderwerp van discussie was. De gesprekken gingen met name over hoe we er collectief voor zorgen dat er de komende jaren veel meer wordt geïnvesteerd in kosteneffectieve vormen van hernieuwbare energie zoals zon- en windenergie.
Gezien uw toezegging aan de Kamer dat Nederland zich in Brussel inzet om deze trend grootschalige kap van bomen en bossen voor het gebruik van biomassa binnen de Europese Unie, met als gevolg het afnemen van de CO2-opslagcapaciteit van de Europese bossen te keren3, heeft u namens Nederland binnen de Europese Unie aangedrongen op het uitsluiten van biomassaverbranding voor energie binnen de mondiale doelstelling voor hernieuwbare energie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u hiermee bereikt?
Op 8 januari 2022 heb ik uw Kamer toegezegd om mij in Europa in te blijven zetten voor verdere aanscherpingen van de duurzaamheidscriteria voor het gebruik van biogrondstoffen. Met als resultaat de herziening van de richtlijn voor hernieuwbare energie (RED III), waarin strenge eisen worden gesteld over het duurzaam beheren van bossen, met oog voor natuurbescherming, biodiversiteit en de langetermijn productiecapaciteit van bossen. Daarnaast stelt de REDIII strenge eisen aan de monitoring van LULUCF-sectoren, waaronder dat koolstofvoorraden behouden en verbeterd worden, en oogst niet groter is dan aanwas. Voor Europese bossen, waar de vraag aan refereert, zouden strengere mondiale eisen daarom geen verschil maken. Immers die worden al gereguleerd door de strenge eisen die de REDIII stelt. Bij het bepalen van het onderhandelingsmandaat voor de COP is geen discussie geweest over de inzet van biogrondstoffen.
Wilt u toezeggen om bij de klimaattop van volgend jaar er alles aan te doen om biomassaverbranding voor energie uit te sluiten van de mondiale doelstelling voor hernieuwbare energie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Met de uitkomst van COP28 hebben alle partijen bij het Parijs Akkoord zich gecommitteerd aan het verdrievoudigen van de mondiale hernieuwbare energie capaciteit. Een dergelijk besluit aanpassen vereist instemming van al die landen. De inspanningen van die landen richten zich met name op het verbeteren van samenwerking tussen overheden, private partijen en internationale financiële instellingen met als doel de juiste omstandigheden te creëren voor de benodigde investeringen in schone vormen van hernieuwbare energie, zoals zon- en windenergie. Daar wil ik me de komende tijd op richten, onder meer in mijn rol als vicevoorzitter van de ministeriële bijeenkomst van het Internationaal Energie Agentschap in februari.
Klopt het dat energiebedrijf RWE haar twee kolencentrales volledig wil ombouwen naar biomassacentrales en de CO2 wil afvangen en onder de grond wil stoppen (een vorm van BECCS – bio-energie in combinatie met het afvangen en opslaan van CO2)?
RWE heeft in diverse persberichten, waaronder het bericht van 20 juni 20235, aangegeven dat het de bedoeling is «om in de Amer- en Eemshavencentrale van RWE, CO2 van duurzame, biogene oorsprong te hergebruiken en op te slaan» en dat «de planning is om, mits technisch en economisch haalbaar, vanaf 2030 negatieve emissies en groene CO2te produceren.»
Bent u van plan voor dit project een vergunning en/of subsidie te verstrekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De eventueel aan te vragen vergunningen zullen door het desbetreffende bevoegd gezag moeten worden beoordeeld en al dan niet afgegeven. Dat is niet aan mij, maar aan de gemeente en provincie. De Europese Commissie zal in 2026 een rapport uitbrengen met mogelijkheden en voor- en nadelen van het belonen van negatieve emissies middels het EU ETS. Nationale stimulering van negatieve emissies wordt op dit moment nader uitgewerkt met inachtneming van het duurzaamheidskader biogrondstoffen, de Richtlijn Hernieuwbare Energie, de beschikbaarheid van biogrondstoffen en de behoefte aan vervanging van fossiele koolstof door niet-fossiele koolstof.
Heeft u de BECCS maatregel uit het voorjaarspakket klimaat inmiddels nader uitgewerkt (Aanhangsel handelingen 2022/23, 3178)? Kunt u de uitwerking met de Kamer delen?
De nadere uitwerking van de maatregel voor negatieve emissies vindt op dit moment plaats. Hierbij worden verschillende instrumenten bezien, waarbij onder andere techniekneutraliteit een belangrijk uitgangspunt is. Daarna zullen eventuele voorstellen worden gedaan aan de Kamer.
Overweegt u alternatieven voor BECCS om de vraag naar biogrondstoffen te verminderen?4 Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Volgens IPCC, IEA en PBL zijn we afhankelijk van koolstofverwijdering voor het behalen van onze klimaatdoelstellingen, omdat sommige sectoren moeilijk te vermijden emissies zullen houden die gecompenseerd dienen te worden. Koolstofverwijdering kan via bijvoorbeeld BECCS, DACCS, en vastlegging in bomen, bodem en producten worden gerealiseerd. Waar bij fossiele verbranding koolstof uit de bodem wordt onttrokken via fossiele brandstoffen om uiteindelijk in de atmosfeer te belanden, wordt bij BECCS koolstof uit de atmosfeer onttrokken via biogrondstoffen om uiteindelijk onder de bodem op te slaan. BECCS verlaagt dus de concentratie koolstofdioxide in de atmosfeer en draagt daarmee bij aan het tegengaan van klimaatverandering. BECCS kan dus een techniek zijn die bijdraagt aan het realiseren van negatieve emissies.
Biogrondstoffen spelen een belangrijke rol in de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire samenleving. Duurzame biogrondstoffen kunnen primaire abiotische grondstoffen vervangen en zo de milieu-impact verlagen. Gelet op de schaarste van biogrondstoffen is het belangrijk dat biogrondstoffen gecascadeerd en zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Er zijn echter stromen van biogrondstoffen (zoals bijvoorbeeld rioolwaterzuiveringsslib of afvalstromen uit bioraffinageprocessen) waarvoor een meer hoogwaardige toepassing dan verbranding (nog) niet mogelijk of te duur is. De inzet van deze reststromen biedt een mogelijkheid voor de realisatie van koolstofverwijdering via BECCS.
Het kabinet werkt aan het opschalen van hoogwaardige toepassingen van biogrondstoffen in de bouw (via de Nationale Aanpak Biobased Bouwen8) en in de chemie (met o.a. de nationale circulaire plasticsnormering) waarbij koolstofverwijdering kan worden gerealiseerd door, respectievelijk, de opslag van koolstof in biobased bouwmaterialen en CO2-afvang en -opslag bij biochemie- of bioraffinageprocessen. Onderdeel van de transitie van de landbouw is de zoektocht naar nieuwe verdienmodellen. De energie- en grondstoffentransitie bieden nieuwe kansen zoals de productie van biogrondstoffen voor biobased bouwmaterialen en de chemie, en het leveren van reststromen voor de productie van groen gas. De productie van biogrondstoffen kan naast de primaire inkomsten uit de verkoop ervan mogelijk ook secundaire inkomsten uit de verkoop van koolstofcertificaten opleveren.
De maatregel voor negatieve emissies uit het voorjaarspakket Klimaat is niet gelimiteerd tot Bio Energy and Carbon Capture and Storage (BECCS), maar zal techniekneutraal worden ingevuld. Hierbij bekijkt het kabinet op welke manier negatieve emissies techniekneutraal en zo efficiënt en rechtvaardig mogelijk kunnen worden gestimuleerd. Naast BECCS zijn er andere technieken denkbaar die negatieve emissies (koolstofverwijdering) kunnen bewerkstelligen. Bijvoorbeeld de afvang en opslag van biogene CO2 uit raffinageprocessen, opslag van CO2 in bodem, bomen of materialen of afvang van CO2 direct uit de atmosfeer.
Kunt u toelichten op welke manier de toepassing van BECCS volgens u bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering, een circulaire economie en de transitie naar kringlooplandbouw?5
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat negatieve emissies volgens de SER «ook langs andere wegen [dan BECCS] mogelijk [zijn] die beter passen binnen een circulaire economie of kringlooplandbouw, zoals door bosaanplant en door vastlegging van koolstof in de bodem en in producten tijdens de gebruiksfase. Waar alternatieven voor negatieve emissies mogelijk zijn zoals bijvoorbeeld bij koolstofopslag in de bodem, verdienen deze dan ook serieuze overweging»?6 Wat is uw reactie hierop? Hoe geeft u hier invulling aan?
In het rapport «Biomassa in Balans» geeft de SER aan dat vanuit klimaatperspectief toepassingen die negatieve emissies genereren hoogwaardiger zijn dan vergelijkbare alternatieven zonder deze negatieve emissies, omdat deze meer zekerheden bieden op het behalen van de klimaatdoelen. De SER geeft aan dat deze negatieve emissies gerealiseerd kunnen worden door verbranding van biogrondstoffen of het produceren van biobrandstoffen voor transport, in combinatie met de ondergrondse opslag van CO2 (BECCS). Vervolgens stelt het rapport conform uw vraagstelling dat «negatieve emissies ook langs andere wegen mogelijk zijn, die beter passen binnen een circulaire economie of kringlooplandbouw. Zoals door bosaanplant en door vastlegging van koolstof in de bodem en in producten tijdens de gebruiksfase.» Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 en 12 zijn negatieve emissies onmisbaar voor het realiseren van de klimaatdoelstellingen en zet het kabinet hier dan ook op in. Uit onderzoek van o.a. het PBL10 blijkt dat de combinatie van bioenergie met afvang en opslag van CO2 (BECCS) en het afvangen van CO2 in het productieproces van biobrandstoffen het grootste potentieel hebben voor negatieve emissies in Nederland. Negatieve emissies kunnen ook via andere technieken bereikt worden, die volgens het PBL ook in Nederland relevant zijn.
Kent u het bericht «Plan ombouw kolencentrales met CO2-afvang ontlokt nieuwe strijd om biomassa: «Fnuikend voor de bossen»»?7
Ja.
Erkent u dat er ook voor BECCS gigantische hoeveelheden houtpellets moeten worden geïmporteerd en verbrand, inclusief bijbehorend risico op luchtvervuiling, ontbossing, verlies van biodiversiteit en CO2-opslagcapaciteit?
BECCS, de afvang en opslag van biogene koolstof bij bioenergie, kan diverse vormen aannemen. Bijvoorbeeld verbranding van biogrondstoffen in energiecentrales en daarbij behorende afvang van de biogene CO2 om koolstofverwijdering te bereiken, maar ook de afvang en opslag van biogene koolstof bij bijvoorbeeld raffinageprocessen. In het tweede geval is er bijvoorbeeld geen sprake van de verbranding van houtpellets en in het eerste geval hoeft dat ook niet persé het geval te zijn. Bij toepassingen van koolstofverwijderingstechnieken wordt het duurzaamheidskader biogrondstoffen gehanteerd. Hierdoor wordt geborgd dat het gebruik van biogrondstoffen niet leidt tot onacceptabele consequenties voor de natuur en biodiversiteit en dat duurzame biogrondstoffen zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet.
Erkent u dat wetenschappers zoals Timothy Searchinger van Princeton University waarschuwen dat BECCS helemaal niet klimaatneutraal is of zelfs negatieve emissies oplevert, omdat «wanneer hout wordt geoogst, gaat ten minste de helft van de koolstof van de boom verloren en vervliegt in de lucht. Ook bij het drogen van hout en het maken van pellets gaat koolstof verloren.»? Wat is uw reactie hierop?
Het is nagenoeg onvermijdelijk dat bij de oogst en verwerking van biogrondstoffen koolstof vrijkomt. Dat neemt niet weg dat de langdurige opslag van biogene koolstof wel leidt tot koolstofverwijdering, omdat koolstof uit de korte keten verplaatst wordt naar lange termijnopslag. Dit is zelfs het geval als een deel van de koolstof van biogene oorsprong tijdens het proces weer in de atmosfeer vervliegt en dus in de korte keten blijft. Uiteraard is het van belang om gehanteerde processen zo efficiënt mogelijk in te richten, zodat deze maximaal doeltreffend zijn. Voor het gebruik van biogrondstoffen geldt in Nederland het duurzaamheidskader biogrondstoffen, naast de geldende EU wet- en regelgeving.
Erkent u dat BECCS een peperdure, onbewezen techniek is?
Nee. De inzet van biogrondstoffen bij energiecentrales wordt door marktpartijen zelf op dit moment al toegepast in bepaalde energiecentrales in Nederland. Het is dus haalbaar en blijkt in de praktijk toepasbaar. CCS, de opslag van CO2, is een bewezen techniek die in het buitenland al plaatsvindt en waar ook in Nederland vergevorderde plannen voor zijn. De combinatie van die twee, inzet van bioenergie en de afvang en opslag van de biogene CO2 daaruit, BECCS, betreft een techniek die op relatief korte termijn haalbaar kan zijn om koolstofverwijdering mee te bereiken. Dat wordt bevestigd door o.a. het PBL. Dat geldt overigens ook voor andere technieken van koolstofverwijdering. Sommige andere koolstofverwijderingstechnieken staan juist nog in de kinderschoenen.
Hoe kunt u gezien het bovenstaande volhouden dat BECCS niet in strijd is met uw beleidsinzet dat het verbranden van houtige biomassa voor elektriciteitsopwekking een laagwaardige toepassing is en zo snel mogelijk moet worden uitgefaseerd?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat het gebruik van houtige biomassa voor energiedoeleinden zo snel mogelijk wordt afgebouwd en dat biogrondstoffen zo hoogwaardig mogelijk ingezet worden aan de hand van de cascaderingsladder en in lijn met het duurzaamheidskader biogrondstoffen. Deze beleidsinzet wordt ook meegenomen in de uitwerking van de maatregel voor negatieve emissies.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja. In verband met leesbaarheid zijn vraag 11 en 12 gezamenlijk beantwoord.
Het onderzoek naar het overlijden van een Nederlandse staatsburger in Gaza |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoeveel weken is het inmiddels geleden dat premier Rutte de Israëlische regering vroeg om opheldering over de dood van de 33-jarige Nederlandse Islam al-Ashqar uit Doorn in Gaza door Israëlisch militair optreden?
Op 22 oktober jl. bereikte ons het verdrietige nieuws dat de Nederlandse Islam al-Ashqar in Gaza om het leven was gekomen in Gaza. Vanaf dat moment hebben wij het overlijden van Islam al-Ashqar herhaaldelijk opgebracht bij de Israëlische autoriteiten. Bijvoorbeeld tijdens het bezoek van demissionair Minister-President Rutte aan Israël en de Palestijnse Gebieden op 23 oktober, inmiddels zeven weken geleden. Diezelfde dag vroeg ook ik opheldering aan mijn Israëlische counterpart. In mijn contact met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken, Eli Cohen, op 12 december jl. heb ik gevraagd of er al meer duidelijkheid is.
Hebt u inmiddels uitleg ontvangen van de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet en hoe kwalificeert u het uitblijven van die uitleg?
De Israëlische autoriteiten hebben toegezegd alle beschikbare inlichtingen die in relatie staan tot deze verdrietige gebeurtenis aan ons te overhandigen. Op dit moment zijn deze nog niet ontvangen. Ik begrijp en deel uw behoefte aan meer duidelijkheid in deze zaak. Het kabinet blijft hierop aandringen bij Israël.
Hoe vaak, wanneer en op welk niveau hebt u inmiddels bij de Israëlische regering aangedrongen op uitleg?
Ik kan u verzekeren dat het overlijden van Islam al-Ashqar veelvuldig en tot het hoogste niveau is opgebracht bij de Israëlische autoriteiten, zowel op politiek als (hoog)ambtelijk en diplomatiek niveau. Het kabinet zal dit blijven doen totdat er meer duidelijkheid is.
Klopt het dat de Israëlische krijgsmacht bij bombardementen die het uitvoert vooraf een (schriftelijke) inschatting maakt van doelwitkeuze en te verwachten nevenschade en dat na inzet een (schriftelijke) vorm van een battle damage assessment wordt opsteld? Zo ja, waarom is de Israëlische regering dan niet in staat de door de premier gevraagde opheldering te geven?
Voor zover bekend is de besluitvorming over de doelwitkeuze tijdens militaire operaties door de Israëlische krijgsmacht onderhevig aan interne juridische toetsing, gebaseerd op de informatie die beschikbaar is onder de omstandigheden van dat moment. Daarnaast stelt Israël na afloop van militaire operaties naar verluidt «battle damage assessments» op. Deze stukken zijn echter vertrouwelijk en worden niet met andere landen gedeeld. Zoals aangegeven blijft het kabinet bij de Israëlische regering aandringen op opheldering over de dood van Islam al-Ashqar.
Is er meer duidelijkheid over het aantal Nederlanders (en Nederlandse ingezetenen) die zich nog in Gaza bevinden?
De afgelopen tijd hebben meerdere Nederlanders de Gazastrook kunnen verlaten. Buitenlandse Zaken heeft samen met collega’s van het Ministerie van Defensie de doorreis naar Nederland verzorgd. Buitenlandse Zaken onderhoudt op het moment van schrijven actief contact met 11 personen in Gaza met de Nederlandse nationaliteit en hun kerngezinsleden, en verblijfsvergunninghouders. Aangezien de situatie elk moment kan veranderen, zijn deze cijfers op moment van publicatie mogelijk achterhaald.
Deelt u de mening dat het een schandaal is dat deze Nederlanders (en Nederlandse ingezetenen) Gaza nog niet hebben kunnen verlaten?
Het kabinet zet samen met andere EU-lidstaten en landen in de regio alles op alles om alle buitenlanders zo snel mogelijk veilig uit de Gazastrook te krijgen. De mogelijkheden voor het veilig verlaten van de Gazastrook zijn echter sterk afhankelijk van hoe de veiligheidssituatie zich ter plaatse ontwikkelt.
Kan het kabinet in detail uiteenzetten welke stappen het heeft ondernomen om deze Nederlanders (en Nederlandse ingezetenen) uit Gaza te krijgen en van wie of welke partijen het tegenwerking ondervindt?
Buitenlandse Zaken onderhoudt actief contact met Nederlanders in Gaza die zich hebben aangemeld via de BZ Informatieservice. Op basis van de door Nederland gedeelde informatie worden door autoriteiten van Egypte en Israël lijsten opgesteld, die uiteindelijk op Facebook worden gepubliceerd, zodat personen die zich in de Gazastrook bevinden weten dat zij kunnen uitreizen. Soms worden personen niet op deze lijsten geplaatst. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades en vertegenwoordigingen in de regio onderhouden actief contact met partners in de regio en zetten zich er via alle beschikbare diplomatieke kanalen, ook in EU-verband, voor in dat alle overige bij ons bekende Nederlanders, en hun kerngezinsleden, en verblijfsvergunninghouders zo snel mogelijk de Gazastrook kunnen verlaten. Gelet op de zeer uitzonderlijke en schrijnende situatie in Gaza heeft het kabinet deze week besloten deze ondersteuning ook te bieden aan personen in Gaza met een via de geëigende procedure van de IND verkregen positief besluit voor gezinshereniging. Bij de opvang na de grenspassage werkt Nederland nauw samen met EU-partners, in het bijzonder België.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, bij voorkeur voor het debat over de Europese top op 12 december aanstaande?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.