De handel in zand uit West-Sahara |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Nederlands bedrijf vervoerde illegaal zand naar Gran Canaria» en «Trouble in paradise: the Canary Island beach accused of illegally importing sand»?1
Ja, via de media is kennisgenomen van de genoemde berichten. Desgevraagd hebben de bevoegde Spaanse autoriteiten bevestigd dat bij een routine-inspectie op 28 juni 2016 in de haven van Las Palmas uit de documentatie van genoemd schip is gebleken dat betrokken schip zand vervoerde dat afkomstig was uit de Westelijke-Sahara. Er loopt geen juridisch onderzoek naar het schip noch de bemanning, maar de informatie over het schip is wel doorgegeven aan een lokale onderzoeksrechter in verband met onderzoek naar het gebruik van zand afkomstig uit de Westelijke Sahara voor kustplaatsen op Spaans grondgebied. Dit onderzoek is momenteel nog lopend.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse reder Eemswerken zand uit West-Sahara heeft vervoerd naar Gran Canaria? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat Spaanse milieuautoriteiten een schip van Eemswerken hebben onderschept omdat hiermee zand uit West-Sahara zou zijn vervoerd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat deze handel in zand door Eemswerken (mogelijk) illegaal is? Zo nee, kunt u dan in detail en concreet aangeven hoe deze handel in lijn met het internationaal recht is?
De regering heeft op dit moment geen aanwijzingen ontvangen van toezichthoudende instanties of het Openbaar Ministerie dat er sprake is van een overtreding van Nederlandse of Europese regelgeving. De Nederlandse regering heeft geen zicht of er sprake is van een schending van Spaanse regelgeving.
De regering heeft de grondwettelijke taak de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen (artikel 90 Grondwet). Ten aanzien van economische activiteiten in conflictgebieden heeft de regering zich onder meer van deze taak gekweten door zich in te zetten voor de ontwikkeling van een internationaal normatief kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. In dit kader zijn ook bepalingen opgenomen met betrekking tot conflictgebieden.
Economische activiteiten in de Westelijke Sahara zijn niet per definitie in strijd met het internationaal recht. Wel waarschuwt de Nederlandse regering bij het doen van investeringen en zaken in het gebied van de Westelijke Sahara onder de 27e breedtegraad, zoals aangegeven op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Hierbij wordt gewezen op risico’s en voorwaarden. Het is van belang dat opbrengsten van dergelijke activiteiten ten goede komen aan de oorspronkelijke bevolking. Die bevolking moet ook adequaat betrokken worden. De rijksoverheid voert tevens een Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)-beleid. Bepalingen over conflictgebieden van de VN, de Raad van Europa en de OESO zijn hierbij maatgevend.
Bent u van opvatting dat u de ontwikkeling van de internationale rechtsorde dient te bevorderen? Zo ja, hoe heeft u in dit geval gehandeld om te voorkomen dat in strijd met het internationaal recht werd gehandeld? Is er bijvoorbeeld contact opgenomen met de reder om te wijzen op de juridische bezwaren en gevaren van de handel in zand uit West-Sahara? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bereiken van een definitief akkoord tussen Turkije en Rusland over het leveren van S-400 luchtverdedigingssystemen |
|
Raymond Knops (CDA), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de beantwoording van de vragen van het lid Ten Broeke over de aanschaf van een Russisch luchtafweersysteem door NAVO-lid Turkije1?
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van de Turkse president Erdogan, waarin hij aangeeft dat een deal met Rusland over S-400 systemen is bereikt?2 Hoe weegt u deze uitspraak? Acht u deze uitspraken voldoende – aangezien het de president betreft van een van beide landen die betrokken zijn bij de overeenkomst – om te kunnen stellen dat er inderdaad sprake is van een definitieve overeenkomst tussen Rusland en Turkije? Zo nee, waarom niet en bent u in dat geval bereid actief te achterhalen of een dergelijke deal definitief tot stand is gekomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De regering heeft kennisgenomen van de uitspraken van president Erdogan over het bereiken van overeenstemming met Rusland over de levering van S-400 luchtverdedigingssystemen. Het kabinet heeft echter via diplomatieke, militaire en openbare bronnen diverse indicaties ontvangen dat een definitieve overeenkomst nog niet is gesloten. Zo zei presidentieel woordvoerder Kalın, twee dagen na voorgenoemde uitspraak van president Erdogan, dat de overeenkomst nog niet volledig is uitgewerkt. Ook Rusland heeft niet bevestigd dat er een definitief akkoord is gesloten. Het Russische staatsbedrijf Rostec heeft gemeld dat er sprake is van een technisch akkoord, maar dat Rusland en Turkije nog geen overeenkomst hebben bereikt over de financiering. Het kabinet kan daarom niet bevestigen dat Rusland en Turkije een definitieve overeenkomst hebben gesloten.
Bent u eveneens bereid om actief te achterhalen om welke redenen Turkije heeft gekozen voor deze Russische systemen en niet voor een systeem dat wordt geleverd door c.q. in gebruik is bij mede NAVO-bondgenoten en kunt u de Kamer over de uitkomst daarvan informeren?
Zolang er geen sprake is van een definitieve overeenkomst, is het niet duidelijk of Turkije werkelijk zal kiezen voor het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem. Pas wanneer een beslissing is genomen kunnen uitspraken worden gedaan over de motivatie voor die keuze.
Indien inderdaad blijkt dat een definitief akkoord is bereikt over de levering van de systemen, welke gevolgen heeft dit dan mogelijk voor Turkije als NAVO-lid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Pas wanneer vaststaat dat Rusland en Turkije een definitieve overeenkomst hebben gesloten en meer bekend is over de inhoud van deze overeenkomst, kan het kabinet uitspraken doen over de gevolgen van de aanschaf van het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem door Turkije. Zoals eerder gemeld bij de beantwoording van de vragen van het lid Ten Broeke over dit onderwerp (referentie: BS2017022200), ligt het evenwel in de rede dat de aanschaf van het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem door Turkije gevolgen zou hebben voor de interoperabiliteit met systemen en entiteiten van andere NAVO-bondgenoten. Als wapensystemen niet aan NAVO-eisen voldoen, worden zij niet toegepast in NAVO-netwerken en systemen. Het is nagenoeg uitgesloten dat een S-400 luchtverdedigingssysteem, dat mogelijk door Turkije wordt aangeschaft, zal worden geïntegreerd met NAVO-systemen en entiteiten.
Bent u bereid deze kwestie te agenderen binnen de NAVO bij de eerstvolgende mogelijkheid daartoe en de Kamer te informeren over de uitkomsten? Wilt u daarbij de volgende kwesties meenemen: (1) de gevolgen die deze overeenkomst heeft voor de mate waarin de NAVO zich effectief kan verdedigen tegen dreigingen vanuit de lucht en dan met name Russische dreigingen (zowel vliegtuigen als raketten); (2) de risico’s dat hierdoor – of doordat de systemen onvolledig compatibel zijn met andere NAVO-systemen – gaten in de verdediging van het NAVO-grondgebied ontstaan zodra Turkije de systemen geleverd krijgt en gaat gebruiken; (3) de rol die Rusland gaat spelen bij de inzet en het onderhoud van de systemen en hoe ver de toegang reikt die Rusland krijgt tot de systemen na levering; (4) de wijze waarop in deze situatie een geclassificeerd NAVO recognized air picture tot stand kan komen als een Russisch wapensysteem met wellicht verborgen codes wordt ingeplugd in het geïntegreerde NAVO air defencesystem en (5) de mate waarin Rusland met deze deal toegang krijgt tot (zeer) gevoelige en strategische informatie over de (verdedigende en offensieve) capaciteiten van de NAVO en de kwetsbaarheden die dat oplevert voor het NAVO-bondgenootschap voor eventuele Russische offensieve handelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de reconstructie van de Volkskrant waaruit het indringende beeld ontstaat dat de Nederlandse overheid grote steken heeft laten vallen ten aanzien van een Nederlander, de heer Singh, die al 33 jaar in de VS gevangen zit en mogelijk onterecht veroordeeld is voor twee moorden die hij niet gepleegd heeft?1
De ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid herkennen zich niet in dat beeld. Uw Kamer is eerder al uitvoerig geïnformeerd over de situatie van de heer J.S. en de inspanningen van de Nederlandse overheid ten behoeve van de heer J.S.2
In antwoorden op eerdere Kamervragen3 is reeds gemeld dat de Nederlandse overheid niet kan treden in de rechtsgang van andere landen. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft alle beschikbare informatie over de heer J.S. zorgvuldig getoetst aan de geldende regelgeving en het geldende beleid. Relevant in dit licht is – naast het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Vogp) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) – het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland, dat eerder met uw Kamer is gedeeld.4
Waarom heeft Nederland niets gedaan ten gunste van de heer Singh toen bleek dat de Amerikaanse officier van justitie die belast was met de zaak, zelf werd veroordeeld wegens corruptie en het arrangeren van belastend bewijs en dus duidelijk werd dat het strafproces van de heer Singh niet geheel onomstreden was?
Met uitzondering van gedetineerden die een reële kans lopen ter dood veroordeeld te worden of die ter dood veroordeeld zijn, omvat de consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland geen rechtsbijstand. Nederlandse gedetineerden in het buitenland zijn zelf verantwoordelijk voor hun verdediging, in combinatie met de plicht van het land van detentie een advocaat ter beschikking te stellen indien betrokkenen daartoe zelf niet over de middelen beschikken. Dit principe sluit aan op de rechtspraktijk in het buitenland. Alle Nederlandse gedetineerden in het buitenland ontvangen schriftelijke informatie over de Nederlandse consulaire bijstand, over andere instanties betrokken bij de Nederlandse gedetineerdenbegeleiding, zoals Reclassering Nederland, en over de mogelijkheden en voorwaarden van de lokale rechtsbijstand.
Vorenstaande gold ook voor de heer J.S. die steeds is bijgestaan door een Amerikaanse advocaat en sinds 2012 ook door de Nederlandse stichting PrisonLAW. In de brief aan uw Kamer van 18 november 2015 gaf mijn voorganger aan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de heer J.S. sinds aanvang van zijn detentie de reguliere consulaire bijstand heeft verleend. De heer J.S. gaf bij bezoeken in de regel aan dat hij tevreden was over het optreden van zijn advocaat. In 1998 ontstond bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken de mogelijkheid tot het inroepen van een vertrouwensadvocaat in buitenlandse strafzaken. Op basis van dit nieuwe instrument heeft het ministerie ten tijde van het inroepen van een beroepsinstantie in de zaak van de heer J.S. in 1999 naar aanleiding van een nadere bestudering van het dossier van de heer J.S. volgens de destijds vigerende doelstellingen een advocaat opdracht gegeven tot het uitbrengen van een advies. Dit advies zou zich vooral gaan richten op de mogelijkheden en kansen van eventuele vervolgstappen in de zaak en in mindere mate op eventuele onvolkomenheden in de gevolgde rechtsgang. Het onderzoek leverde echter weinig relevante informatie op. Mijn voorganger informeerde uw Kamer over het vertrouwensrapport onder meer in de brief van 17 februari 2016, waarbij het vertrouwensrapport vertrouwelijk ter inzage is gelegd aan de leden van uw Kamer. In 2003 werd het vonnis in hoger beroep bevestigd.
Vanaf 2012 heeft de stichting PrisonLAW zich in de zaak van de heer J.S. verdiept, waarbij het ministerie PrisonLAW onder meer heeft gefaciliteerd in het leggen van contacten in de Verenigde Staten en verkrijgen van toegang tot de gevangenis. PrisonLAW heeft zich vervolgens in samenwerking met de lokale advocaten van de heer J.S. vanaf 2014 eerst ingezet voor de Wots-procedure en de Amerikaanse parole-procedure voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden. Sinds 2016 werkt PrisonLAW aan de voorbereiding van een verzoek tot herziening. PrisonLAW ontvangt sinds 2012 jaarlijks subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten behoeve van onafhankelijk juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk was dat de Nederlandse consul en ambassadeur herhaaldelijk bij het Nederlandse Ministerie van Justitie hebben aangedrongen op een «spoedig» besluit over het invliegen van een cruciale ontlastende getuige, maar vanuit het Ministerie van Buitenlandse zaken werd aangegeven dat een officieel rechtshulpverzoek uit de Verenigde Staten nimmer is ontvangen en daarom geen gevolg is gegeven aan het verzoek? Wat heeft Nederland zelf gedaan om aan te dringen op een officieel rechtshulpverzoek van de Amerikanen?
Tussen Nederland en de Verenigde Staten is een bilateraal rechtshulpverdrag van kracht. Daarin staat omschreven welke handelingen in het kader van rechtshulp kunnen worden gevraagd en op welke wijze verzoeken dienen te worden ingezonden. Rechtshulpverzoeken worden opgesteld door de autoriteiten die met vervolging belast zijn. Zij kunnen daartoe besluiten wanneer zich in een ander land informatie bevindt die voor de waarheidsvinding in de strafzaak van belang kan zijn.
Het initiatief hiertoe ligt altijd bij het vervolgende land. Indien de Verenigde Staten een rechtshulpverzoek aan Nederland zouden doen, zal Nederland uiteraard welwillend zijn daar aan mee te werken.
Waarom is destijds geen navraag gedaan naar het vertrouwensrapport dat niet is afgerond maar wel in opdracht van de Nederlandse overheid werd opgesteld en waaruit een vermoeden van een omstreden rechtsgang van een Nederlander in het buitenland zou hebben gebleken?
De vertrouwensadvocaat werd ingeschakeld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader van de consulaire bijstand en gedetineerdenbegeleiding. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid had in 2000 geen kennis van het bestaan van een vertrouwensrapport. Dat lag destijds ook niet in de rede.
Hoe beoordeelt u de weigering van Justitie-ambtenaren in 2015 om mee te werken aan een overplaatsing naar Nederland op humanitaire gronden ondanks een oproep daartoe van de Nederlandse consul-generaal in San Francisco? Deelt u de opvatting dat die weigering geheel is toe te schrijven aan de Minister van Veiligheid en Justitie, was de Minister van Veiligheid en Justitie voorafgaand aan de gestuurde weigering op de hoogte van die voorgenomen weigering en hoe verhoudt het genomen besluit zich naar uw opvatting tot de constatering in de reconstructie dat de Minister van Veiligheid en Justitie niet volledig op de hoogte was van de omstreden rechtsgang?
Zoals ook al is vermeld in antwoorden op eerdere Kamervragen5 hebben de Amerikaanse autoriteiten nooit een officieel verzoek tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis van de heer J.S. gedaan. Wel hebben de Verenigde Staten bij brief van 3 maart 2015 informatie gevraagd aan Nederland met het oog op een mogelijke procedure op grond van de Wots. Belangrijke vragen waren onder meer op welke wijze de in de Verenigde Staten opgelegde straf tenuitvoergelegd zou worden in Nederland en of Nederland – op het moment dat een Wots-verzoek zou worden gedaan – de straf om- of voort zou zetten. Zoals eveneens is vermeld in voornoemde antwoorden heeft de afdeling Internationale Overdracht van Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) deze vragen bij brief van 23 juli 2015 namens de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie beantwoord. Kort samengevat werd in deze brief uiteengezet dat het Vogp in het geval van de heer J.S. geen basis bood voor overdracht van het strafvonnis omdat 1) de binding van de heer J.S. met de Nederlandse samenleving als onvoldoende werd beoordeeld en er 2) na overdracht geen strafrestant meer zou resteren om te executeren. Deze conclusie is zoals gezegd getrokken na zorgvuldige toetsing van alle beschikbare informatie – waaronder die van het Nederlandse consulaat-generaal te San Francisco – aan de geldende regelgeving en het geldende beleid. Relevant in dit licht is, naast het Vogp en de Wots, het voornoemde beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland. In dit beleidskader wordt toegelicht welke gedetineerden in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland, of anders gezegd aan welke voorwaarden moet worden voldaan om naar Nederland te kunnen worden overgebracht.
De lijn van de reactie zoals opgenomen in de brief van 23 juli 2015 is vóórdat deze verzonden werd, voorgelegd aan de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, die hiermee heeft ingestemd. Gelet op het bovenstaande heeft het mij verbaasd dat in het betreffende artikel in de Volkskrant de suggestie wordt gewekt dat de brief van 23 juli 2015 is verzonden op eigen initiatief van met name genoemde ambtenaren. Voor zover überhaupt al kan worden gesteld dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie op het moment van afstemming niet op de hoogte zou zijn geweest van de twijfels die door de heer J.S. zijn geuit over de rechtsgang in de Verenigde Staten, geldt dat dit niet afdeed noch af kan doen aan bovenstaande conclusie. Nederland kan niet treden in de rechtsgang van andere landen.
Indien de Minister van Veiligheid en Justitie wel en tijdig op de hoogte was geweest van de omstreden rechtsgang in de zaak van Singh, had dat tot een andere conclusie kunnen leiden in zijn verzoek tot overplaatsing? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verklaart en beoordeelt u dat de heer Singh gedurende 12 jaar van zijn detentie geen enkel consulair bezoek en nauwelijks bijstand uit Nederland heeft gehad?
In de brief aan uw Kamer van 18 november 2015 gaf mijn voorganger aan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de heer J.S. sinds aanvang van zijn detentie de reguliere consulaire bijstand heeft verleend. Consulaire bijstand bestaat niet enkel uit bezoeken aan de gedetineerde, maar omvat ook andere elementen, zoals is verwoord in de brief aan uw Kamer van 17 februari 2016. Met de brief van 31 maart 2016 deed mijn voorganger uw Kamer een chronologisch overzicht toekomen van de consulaire bijstand aan de heer J.S., waarin ook de bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting staan opgenomen. Door de jaren heen hebben beleidswijzigingen plaatsgevonden op het gebied van gedetineerdenbegeleiding waarbij de norm voor het aantal bezoeken per jaar aan gedetineerden is aangepast. Deze beleidswijzigingen hebben er toe geleid dat de bezoekfrequentie aan de heer J.S. in de afgelopen 33 jaar niet altijd constant is geweest. Zo gold een periode dat gedetineerden werden bezocht al naar gelang de noodzaak of behoefte daaraan bestond. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in de periode tot en met 2015 in totaal 39 bezoeken van een consulair medewerker aan de heer J.S. geregistreerd. Daarnaast heeft de heer J.S. nog bezoeken ontvangen van vertegenwoordigers van Reclassering Nederland en Stichting Epafras. Naast bezoeken heeft de heer J.S. gedurende alle jaren van zijn detentie conform het op dat moment vigerende beleid steeds kunnen rekenen op de financiële schenking, financiële bemiddeling en contact met een contactpersoon. Ook zijn in het geval van de heer J.S. de buitengewone instrumenten van consulaire bijstand ingezet zoals de inschakeling van een vertrouwensadvocaat en juridische advisering door de organisatie PrisonLAW. Tot slot heeft Nederland diplomatieke inspanningen verricht door meermaals de verzoeken van de advocaat van de heer J.S. om vervroegde vrijlating in het kader van parole en gratie bij de Amerikaanse autoriteiten actief te ondersteunen.
Hoe verklaart en beoordeelt u dat uit zes documenten in de reconstructie blijkt dat meerdere overplaatsingsverzoeken zijn gedaan maar dat deze niet de verantwoordelijke consulair medewerker hebben bereikt?
Wanneer een buitenlandse strafprocedure is afgerond, is het aan de gedetineerde om te beslissen of hij een verzoek voor strafoverdracht wil indienen op basis van een daartoe strekkend verdrag bij de betreffende autoriteiten in het land van detentie. Dient de gedetineerde een verzoek in en heeft het land van veroordeling geen bezwaar tegen strafoverdracht, dan kan het land aan Nederland vragen het vonnis over te nemen. Deze mogelijkheid en procedure golden ook voor de heer J.S.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is bevoegd voor de uitvoering van Wots-verzoeken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken vervult hierbij een faciliterende rol die vooral ligt op het terrein van algemene informatievoorziening aan gedetineerden. Uit het dossier over de heer J.S. bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan worden afgeleid dat het ministerie het advocatenkantoor van de heer J.S. in 2000 een brochure toestuurde over de Wots.
Erkent u de fouten die zijn gemaakt vanuit beide departementen waarbij de heer Singh 12 jaar van zijn detentie geen enkel consulair bezoek en nauwelijks bijstand uit Nederland heeft gehad, overplaatsingsverzoeken zijn verdwenen en waarbij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, ondanks verzoek van de consul-generaal en de omstreden rechtsgang, heeft geweigerd om mee te werken aan de overplaatsing van de heer Singh naar Nederland?
Zoals ook volgt uit de antwoorden op de vragen 5 en 6 is de brief van 23 juli 2015, waarin wordt gereageerd op de vragen van de Verenigde Staten met het oog op een mogelijk Wots-traject, op een zorgvuldige wijze na toetsing van alle beschikbare informatie aan de geldende regelgeving en het geldende beleid, tot stand gekomen. In dit licht is nog relevant te vermelden dat de Nationale ombudsman in het kader van een door de advocaat van de heer J.S. ingediende klacht over de beantwoording van voornoemde vragen heeft geoordeeld dat hij de nadere motivering van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie gezien de normen van behoorlijkheid voldoende acht.
In mijn antwoord op vraag 8 ben ik reeds ingegaan op de consulaire bijstand die aan de heer J.S. sinds aanvang van zijn detentie is verleend.
Welke zorgvuldigheidsmaatregelen neemt u op beide departementen om te voorkomen dat dergelijke fouten bij consulaire bijstand en overplaatsingsverzoeken zich opnieuw kunnen voordoen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om de heer Singh alsnog en zo snel mogelijk overgeplaatst te krijgen naar Nederland? Wat is in dat kader de laatste stand van zaken met het parole-verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden en het gratieverzoek dat bij de Amerikaanse autoriteiten door de heer Singh is ingediend en dat door Minister-President Rutte andermaal en expliciet in 2016 is ondersteund in een brief aan de gouverneur van Californië? Bent u bereid bij de Amerikaanse autoriteiten aan te dringen op een spoedig besluit?
De Amerikaanse autoriteiten hebben op de verzoeken van de heer J.S. uit 2015 voor parole en gratie negatief beslist. Thans bereidt PrisonLAW voor de heer J.S. nieuwe verzoeken (parole en herziening) aan de Amerikaanse autoriteiten voor. Zodra deze verzoeken voorliggen en de heer J.S. en PrisonLAW van mening zijn dat daarbij Nederlandse steun weer dienstig kan zijn, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken, binnen de mogelijkheden die de consulaire diplomatie daartoe biedt, deze verzoeken weer ondersteunen. Op dit moment zijn er nog geen nieuwe verzoeken gereed en aanhangig.
Ook op andere manieren zal Nederland de actieve steun aan de heer J.S. voortzetten, zoals op het punt van een eventueel rechtshulpverzoek dat is toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om, gezien de gebrekkige bijstand in de zaak Singh, op korte termijn ook de bijstand aan de voormalig Argentijns-Nederlandse piloot Julio Poch tegen het licht te houden en te bezien welke stappen daarin consulair gezet kunnen worden nu de zaak tegen Julio Poch in Argentinië opnieuw vertraging lijkt op te lopen?
De zaak van de heer J.P. in Argentinië heeft de volledige aandacht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De humanitaire crisissituatie in Gaza |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de recente maatregelen die hebben geleid tot een humanitaire crisissituatie in Gaza?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze crisis een opeenstapeling van oorzaken kent, zoals de tien jaar durende blokkade van Israël en machtstrijd tussen diverse Palestijnse machtsgroepen, zoals de Palestijnse Autoriteit en Hamas en ook Mohammed Dahlan? Zo niet, wat is dan uw analyse?
Er is reeds langere tijd sprake van een ernstige humanitaire situatie in Gaza. Aan deze situatie ligt een combinatie van oorzaken ten grondslag, waaronder de beperkingen die Israël heeft opgelegd op verkeer van goederen en personen, de diverse gewapende confrontaties die hebben plaatsgevonden, de herbewapening van Hamas, het gebrek aan voortgang ten aanzien van intra-Palestijnse verzoening en de moeizame wederopbouw. De humanitaire situatie is de laatste tijd verder verslechterd door het besluit van de Palestijnse Autoriteit om diensten ten behoeve van Gaza, zoals stroom- en brandstofleveranties, te verminderen. In een situatie waarin vrede met Israël uitblijft, de bezetting en de interne politieke verdeeldheid aan Palestijnse zijde voortduurt, komen de inwoners van Gaza steeds meer in de verdrukking. Het kabinet spreekt zijn grote zorg daarover uit.
Deelt u de mening dat de opschorting van leveranties van brandstof voor de elektriciteitsvoorziening een humanitaire noodsituatie schept, waarvan de bevolking van de Gazastrook direct het slachtoffer is?
Het kabinet deelt de zorgen over de ernstige humanitaire situatie in Gaza. Aan een aantal basisvoorzieningen, zoals medicijnen, water en energie, bestaat grote tekorten. Het gebrek aan brandstof treft, naast vele huishoudens en ziekenhuizen, ook watervoorzieningen en afvalwaterverwerking. Het gebrek aan werkende rioolwatervoorzieningen leidt tot een vervuiling van zee- en grondwater, zowel in als rondom Gaza.
Deelt u tevens de mening dat haperingen in de elektriciteitsproductie ernstige gevolgen hebben voor de watervoorziening? Zo niet, wat is dan uw analyse?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat de vervuiling van de Middellandse Zee als gevolg van het ongezuiverd lozen van rioolwater het risico in zich draagt van epidemieën, niet alleen voor de bevolking van Gaza, maar ook voor aangrenzende gemeenschappen in Israël en Egypte?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ernstig zieke patiënten in Gaza geweigerd zouden worden tot gespecialiseerde ziekenhuizen in Israël? Zo ja, wordt hiermee het internationale recht geschonden? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Volgens lokale mensenrechtenorganisaties en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is het aantal patiënten dat Gaza uitreist om een medische behandeling te ondergaan in Israël of de Westelijke Jordaanoever drastisch gedaald. In juni 2017 zouden 1.728 personen zijn uitgereisd ten behoeve van medische behandeling, ten opzichte van 2.923 in dezelfde maand een jaar eerder. Volgens deze organisaties zouden zowel de Palestijnse Autoriteit als de Israëlische autoriteiten minder aanvragen verwerken. Dit zou mede het gevolg zijn van een grote vertraging in het financiële goedkeuringsproces van de Palestijnse Autoriteit. Deze goedkeuring is een vereiste alvorens een vergunningsaanvraag voor medische uitreizen kan worden ingediend bij de Israëlische autoriteiten. Het kabinet heeft geen precieze informatie over de weigering van ernstig zieke patiënten in Gaza tot gespecialiseerde ziekenhuizen in Israël.
Het kabinet acht het van belang dat zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit hun verantwoordelijkheid nemen op basis van relevante verplichtingen onder het internationaal recht. Hieronder valt ook de verplichting maatregelen te nemen ter verwezenlijking van het recht van een ieder op een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid. Daarnaast heeft Israël als bezettende mogendheid de verplichting de volksgezondheid in het bezette gebied te verzekeren.
Wat heeft u in het licht van deze recente crisis ondernomen om de toegang tot Gaza te verbeteren, de leverantie van brandstof en reserveonderdelen te optimaliseren en het uitreizen naar ziekenhuizen in Israël voor ernstig zieke patiënten weer mogelijk te maken? Kunt u dat toelichten?
Het kabinet wil de goede relaties met zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit, mede dankzij de investering in de bilaterale samenwerkingsfora, benutten om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de situatie ter plaatse, het versterken van de Palestijnse economie en het vergroten van wederzijds vertrouwen.
Nederland staat onder andere via de ambassade in Tel Aviv en de vertegenwoordiging in Ramallah voortdurend in contact met Israël en de Palestijnse Autoriteit over de situatie in Gaza. De Nederlandse zorgen hierover worden zowel bilateraal als in VN-, EU- en Kwartetverband aangekaart. De Minister van Buitenlandse Zaken zal de crisis in Gaza ook aan de orde stellen tijdens de informele bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken («Gymnich») die 7-8 september in Talinn plaatsvindt. Tijdens de laatste Ad Hoc Liaison Committee(AHLC), het donor-coördinatie platform voor de Palestijnse Gebieden, hebben Nederland en de EU alle partijen opgeroepen tot spoedige maatregelen om tot een fundamentele wijziging te komen van de politieke, veiligheids- en economische situatie in Gaza.
De Nederlandse inzet in Gaza is gericht op het bereiken van een duurzame oplossing, waarmee de humanitaire- en sociaaleconomische situatie structureel wordt verbeterd. Zo levert Nederland technische expertise ten behoeve van de aanleg van een gaspijpleiding naar Gaza. Mede dankzij de inzet van Nederland ging Israël in 2016 akkoord met de bouw van deze gaspijpleiding. Dit zal een duurzame oplossing bieden voor het gebrek aan stroom en de waterinfrastructuur in Gaza verbeteren. Nederland draagt voorts bij aan economisch herstel door middel van steun aan het Gaza Reconstruction Mechanism (GRM), de landbouwsector en door advisering door Nederlandse experts uit de private sector aan Gazaanse bedrijven. Ook zet Nederland in op het opheffen van de beperkingen op verkeer van goederen en personen van en naar Gaza. Mede dankzij de door Nederland gedoneerde scanners is er weer export uit Gaza mogelijk. Deze is gestegen van 182 vrachtwagens in 2013 naar 2.132 in 2016 (dit bedraagt 36% van de totale export van voor de afsluiting in 2007). Nederland blijft bij Israël aandringen op verdere versoepeling van handelsmogelijkheden en het verhogen van de efficiëntie. Het uiteindelijke doel blijft een volledige opening van de overgangen, met inachtneming van de Israëlische veiligheidszorgen. Daarnaast faciliteert Nederland bijeenkomsten tussen Israëlische en Palestijnse experts op de terreinen van energie, grensovergangen en water. Overeenstemming op deze thema’s zal bijdragen aan de verbetering van de levensomstandigheden van Palestijnen, zowel op de Westelijke Jordaanoever als in Gaza.
Wat zijn de mogelijkheden die u heeft in het kader van het bilaterale Samenwerkingsforum met Israël en ook het bilaterale Samenwerkingsforum met de Palestijnse Autoriteit om deze acute crisis te bestrijden en een structurele oplossing mogelijk te maken die op korte termijn leidt tot opheffing van de blokkade? Op welke wijze gebruikt u deze mogelijkheden en wat zijn daarvan de behaalde resultaten of de op korte termijn te verwachten resultaten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om extra noodprogramma’s van internationale ngo’s in Gaza te steunen ten einde de allerergste nood te lenigen? Zo ja, om wat voor soort projecten gaat het dan? Zo nee, waarom niet?
Humanitaire hulp wordt geleverd op basis van de humanitaire principes en het humanitair imperatief. Nederland doet dit door hulporganisaties met algemene ongeoormerkte bijdragen in staat te stellen inzet te plegen daar waar zij zien dat de nood het hoogst is. Nederland draagt daarom jaarlijks 13 miljoen euro bij aan de United Nations Relief and Works Agency (UNRWA). Deze middelen kan UNRWA inzetten in alle gebieden waar zij werkzaam is, ook in Gaza. Nederland behoort tot de top 15 grootste donoren van UNRWA. Nederlandse steun komt ook tot stand middels bijdragen van EU aan het algemene budget, het noodhulpfonds en andere specifieke projecten. De EU is de op een na grootste donor van UNRWA. Indien er dit jaar nog ruimte vrijkomt binnen de BHOS-begroting, zal het kabinet een extra bijdrage aan UNRWA welwillend overwegen.
De Nederlander die mogelijk 33 jaar ten onrechte vastzit in de VS |
|
Michiel van Nispen , Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de aantijgingen dat de Nederlandse overheid de heer Singh in de steek laat? Kunt u ingaan op de gang van zaken zoals beschreven in de verschillende berichten?1
Voor zover er van dergelijke aantijgingen sprake is, spreek ik deze tegen. Ik verwijs u daarvoor naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van uw Kamer van 21 juli 2017 met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 449).
Hoe komt het dat de heer Singh jarenlang geen consulaire bijstand heeft gekregen, terwijl u herhaaldelijk heeft aangegeven dat dit wel het geval is geweest?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aan de heer J.S. sinds aanvang van zijn detentie de reguliere consulaire bijstand verleend. Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van uw Kamer van 21 juli 2017 met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 449).
In antwoorden op eerdere vragen staat vermeld dat het vertrouwensrapport zich vooral richtte op de mogelijkheden en kansen van eventuele vervolgstappen in de zaak van de heer Singh en in mindere mate op eventuele onvolkomenheden in de gevolgde rechtsgang, maar wat is er met dit rapport gedaan?2 Tot welke vervolgstappen heeft dit advies van de vertrouwensadvocaat geleid?
Ik informeerde uw Kamer over het vertrouwensrapport onder meer in mijn brief van 17 februari 2016 (Kamerstuk 30 010, nr. 26), waarbij tevens het vertrouwensrapport vertrouwelijk ter inzage is gelegd aan de leden van uw Kamer. Voor verdere achtergronden verwijs ik u naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van uw Kamer van 21 juli 2017 met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 449).
Hoe komt het dat uit een Wob-verzoek van de Volkskrant is gebleken dat dit vertrouwensrapport niets voorstelde en een woordvoerder van uw ministerie dit bovendien toegeeft, terwijl in antwoord op eerdere vragen wordt gedaan alsof er een volledig rapport lag?3
Het onderzoek leverde weinig op, hetgeen ik uw Kamer meedeelde in mijn bovengenoemde brief van 17 februari 2016. De leden van uw Kamer hebben daarbij zelf kennis kunnen nemen van de inhoud van het vertrouwensrapport; het rapport werd met voornoemde brief ter inzage gelegd aan de leden van uw Kamer.
Wat is uw reactie op de opmerking dat de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Buitenlandse Zaken het onderling oneens zijn? Waar gaat deze onenigheid volgens u over en hoe wordt of is deze opgelost? Kan in het antwoord de situatieschets van de Volkskrant worden meegenomen, namelijk dat de consul-generaal in San Francisco ervoor pleitte om Singh naar Nederland te halen terwijl de directeur Beleidsondersteuning van het Ministerie van Veiligheid en Justitie het overplaatsingsverzoek afwees?4
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van uw Kamer van 21 juli 2017 met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 449) heeft vóórdat de brief van 23 juli 2015 aan de Amerikaanse autoriteiten is verzonden, uitvoerig onderzoek plaatsgevonden waarbij alle beschikbare informatie, waaronder de informatie van het consulaat-generaal in San Francisco zorgvuldig is getoetst. In de onderzoeksfase is op verschillende momenten discussie gevoerd over de vraag of de heer J.S. op humanitaire gronden naar Nederland zou kunnen worden overgebracht. Zoals ook is aangegeven in antwoorden op eerdere Kamervragen5 is na toetsing aan de geldende regelgeving en het geldende beleid het Ministerie van Veiligheid en Justitie tot de conclusie gekomen dat het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Vogp) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) geen basis bood voor overbrenging, ook niet op humanitaire gronden.
Wat is uw reactie op de opmerking dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft laten weten dat niet de ambtenaren verantwoordelijk zijn voor het beleid, maar de toenmalige Minister van der Steur? Wat wordt hier nu precies mee bedoeld?
Hiermee wordt bedoeld dat, de brief van 23 juli 2015 aan de Amerikaanse autoriteiten niet eerder is verstuurd dan nadat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie met de lijn van de reactie en dus met de beslissing om in overeenstemming met het beleidskader te reageren richting de Verenigde Staten, had ingestemd.
Vraagt u nog steeds aandacht voor de detentie van de heer Singh bij de Amerikaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Wat is uw insteek bij deze verzoeken en hoe wordt daarop in de VS gereageerd?
Ja, onder meer laatstelijk door een lid van het Nederlandse kabinet op 24 mei 2017 in Californië op politiek niveau. Ook bij komende gelegenheden zal dit weer worden gedaan.
Ziet u nog steeds geen enkele mogelijkheid om de heer Singh naar Nederland over te plaatsen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten? Kunt u daarbij de mogelijkheid meenemen dat Nederland de straf van de heer Singh overneemt, zodat hij een beroep kan doen op resocialisatie en gratie?
Ik benadruk hier dat de Amerikaanse autoriteiten nooit een officieel verzoek tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis van de heer J.S. hebben gedaan, zoals reeds was vermeld in antwoorden op eerdere Kamervragen6. Thans bereidt PrisonLAW voor de heer J.S. nieuwe verzoeken (parole en herziening) aan de Amerikaanse autoriteiten voor. Zodra deze verzoeken voorliggen en de heer J.S. en PrisonLAW van mening zijn dat daarbij Nederlandse steun weer dienstig kan zijn, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken, binnen de mogelijkheden die de consulaire diplomatie daartoe biedt, deze verzoeken weer ondersteunen. Op dit moment zijn er evenwel nog geen nieuwe verzoeken gereed en aanhangig. Na een eventuele vrijlating van de heer J.S. staat het hem vanzelfsprekend vrij naar Nederland terug te keren. In dat geval kan het Ministerie van Veiligheid en Justitie de heer J.S. ook in vrijwillig kader actief ondersteunen bij zijn resocialisatie.
Het bericht dat Israël een Nederlands ontwikkelingsproject heeft gesloopt |
|
Han ten Broeke (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het kabinet van mening dat het ontplooien van ontwikkelingsprojecten zonder vergunning past binnen de evenwichtige benadering van Nederland, waarbij de goede relaties met beide partijen worden verstevigd en benut om bij te dragen aan een positief onderhandelingsklimaat?
Ja. Nederland en de EU dringen bij Israël consequent aan op het mogelijk maken van de ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnen. Dat levert een bijdrage aan het scheppen van omstandigheden waarin Palestijnen meer vertrouwen in de toekomst krijgen. Dit heeft een de-escalerend effect. Uit de praktijk blijkt dat Israël niet of nauwelijks vergunningen afgeeft. Een Nederlandse poging om bij wijze van proef vergunningen te krijgen voor een project heeft niet tot een positief resultaat geleid.
Welke EU-landen ontplooien in Area C van de Westelijke Jordaanoever ontwikkelingsprojecten zonder daarbij een vergunning aan te vragen of af te wachten? Hebben ook andere EU-landen de ervaring dat het aanvragen van een vergunning tot niets leidt?
Het kabinet is niet bekend met voorbeelden waarin andere EU-lidstaten wel met succes vergunningen vragen voor al hun ontwikkelingsprojecten in Area C. De ervaringen van Nederland zijn vergelijkbaar met die van andere landen en organisaties actief in Area C: er worden niet of nauwelijks vergunningen afgegeven.
Waarom denkt het kabinet, blijkens de verklaring van de Minister van Buitenlandse Zaken in het mondelinge vragenuur in de Tweede Kamer van 4 juli jl., dat dit een van de eerste keren was dat een project werd ontmanteld zonder tussenkomst van een Israëlische rechter?
De zonnepanelen en apparatuur zijn in beslag genomen zonder dat vooraf een stop-work order was afgegeven. Israël heeft een nieuw beleid aangenomen waarbij gebouwen en constructies binnen 60 dagen na de bouw zonder juridische stappen gesloopt kunnen worden.
Herinnert u zich dat tijdens hetzelfde vragenuur de Minister van Buitenlandse Zaken erop wees dat de uitvoerende organisatie het Israëlische leger had geïnformeerd over het project? Heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah de Israëlische autoriteiten ook laten weten dat dit specifieke project door Nederland was gefinancierd? Zo neen, waarom niet? Deelt het kabinet de mening dat het vanuit de diplomatieke vertegenwoordiging informeren van de Israëlische autoriteiten een dergelijk incident mogelijk had kunnen voorkomen, dan wel onze zaak richting de Israëlische autoriteiten had kunnen versterken? Zo ja, is het kabinet bereid dat in de toekomst te doen?
Het kabinet is van mening dat het van doorslaggevend belang is hoe de bevolking zo goed mogelijk geholpen kan worden en dat het daarom niet van belang is welke donor een project financiert.
Het kabinet wijst erop dat het Israël als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht verboden is roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering.
Ziet het kabinet aanleiding om het zonder vergunning ontplooien van projecten in het deel van de Westelijke Jordaanoever onder Israëlisch militair bestuur te staken of worden deze projecten voortgezet of zelfs opnieuw geïnitieerd?
Het betreft het Land and Water Resource Management Programme en het Off-Grid Energy and Water Services Programme. Zolang er geen fundamentele verandering in het vergunningstelsel komt, zal het kabinet het aan de uitvoerende organisaties laten om te bepalen in welke mate zij wel of niet coördineren met de Israëlische autoriteiten.
Kan de Kamer een overzicht ontvangen van de lopende of zelfs toekomstige ontwikkelingsprojecten die in de Palestijnse gebieden zonder vergunning worden ontplooid?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Opzeggen vissersakkoord door Britten kan ramp zijn voor Nederland' |
|
Barbara Visser (VVD), Eppo Bruins (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Opzeggen vissersakkoord door Britten kan ramp zijn voor Nederland» en het bericht «VK trekt zich terug uit internationaal vissersverdrag»?1
Ja.
Klopt het dat de Britse regering voornemens is een internationaal visserijverdrag op te zeggen, de zogeheten London Fisheries Convention die in 1964 met verschillende lidstaten werd afgesloten die – vaak al eeuwen – visten in Britse wateren?
Ja. Het Verenigd Koninkrijk (VK) heeft dit voornemen al ten uitvoer gebracht door een schriftelijke opzegging van het Verdrag van Londen – gedateerd op 3 juli 2017 – in te dienen bij de depositaris van het verdrag, overeenkomstig artikel 15 van dat verdrag. Daarmee is de opzegging een feit.
Klopt het dat dit verdrag na Britse toetreding tot de EUin 1973 in de loop der jaren is vervangen door het Europees visserijbeleid? Zo ja, klopt het dan ook dat met het uittreden van het Verenigd Koninkrijk uit de EU dit verdrag weer nieuw leven wordt ingeblazen? Zo ja, wat betekent dit? Zo nee, wat wordt dan de basis van afspraken over eventuele «buurmansrechten» (voisinage) binnen de 12-mijlszone?
De toegang tot de kustwateren van de lidstaten van de Europese Unie door vissersvaartuigen – in overeenstemming met de instandhoudings- en beheersmaatregelen vastgesteld door de EU – is door het gemeenschappelijk visserijbeleid geregeld, in het bijzonder artikel 5, tweede lid, en bijlage 1 bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid. Dit omvat de 6–12 mijlszone in de kustwateren waarvan de toegang ook door het Verdrag van Londen werd geregeld voor vissersvaartuigen die varen onder de vlag van een van de verdragspartijen bij het Verdrag van Londen. Het toegangsregime, geregeld in artikel 5, tweede lid, en bijlage 1 bij Verordening (EU) nr. 1380/2013, is specifiek uitgewerkt en gedetailleerder dan het toegangsregime onder het Verdrag van Londen.
Het Verdrag van Londen heeft rekening gehouden met de mogelijkheid dat een groep verdragstaten bij het Verdrag van Londen onderling een speciaal regime voor de visserij zouden instellen (zie artikel 10 van het Verdrag). Het Verdrag was en is dus geen beletsel voor een speciaal regime voor de visserij zoals tot stand is gekomen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Europese Unie. Een dergelijk regime heeft voorrang op de afspraken in het Verdrag van Londen. Zodra dit speciale regime wegvalt, is het niet uitgesloten dat de afspraken van het Verdrag van Londen weer relevant worden. Dat is echter beperkt in de tijd. Het zou namelijk betekenen dat vissers op grond van het Verdrag van Londen dan nog toegang zouden hebben in de 6–12 mijlszone voor de beperkte periode tussen de voorziene uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU (effectief op 30 maart 2019) en 3 juli 2019 (datum wegvallen van de werking van het Verdrag van Londen).
Wat is de reden dat de Britten het verdrag nu opzeggen? Wat is de opzegtermijn van het verdrag en hoe verhoudt zich dit tot de recent gestarte Brexit-onderhandelingen? Betekent dit dat de opzegging nu deel uitmaakt van de Brexit-onderhandelingen?
Het Verdrag heeft een opzegtermijn van twee jaar en verliest zijn werking jegens het Verenigd Koninkrijk op 3 juli 2019 (namelijk twee jaar na de datum van de opzeggingsbrief gedateerd op 3 juli 2017).
Zoals ik u ook heb geantwoord op de vragen van het Schriftelijke Overleg voor de Landbouwraad van 17 juli jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1037) is het onderwerp visserij al tijdens de campagne voor het Britse referendum stevig neergezet door de voorstanders van Brexit. Er is daarbij aangegeven dat het Verenigd Koninkrijk bij een uittreding uit de Europese Unie weer de controle wil over de eigen exclusieve economische zone (EEZ, tot maximaal 200 zeemijlen uit de kust). Het is daarom niet verrassend dat de Britten willen verzekeren dat zij niet gebonden zijn aan een ouder Verdrag met afspraken over een kleine strook binnen de EEZ, te weten het gebied tussen de 6 en 12 mijl uit de kust.
De onderhandelingen van de EU met het Verenigd Koninkrijk concentreren zich nu op de regelingen en afspraken die samenhangen met de Britse uittreding. Later zal met het VK worden gesproken over de nieuwe relatie tussen de EU en het VK. In dat kader zal over diverse vraagstukken worden gesproken, waaronder de toegang tot elkaars wateren.
Hoeveel Nederlandse vissers raken gedupeerd als dit verdrag wordt opgezegd? Wat betekent dit voor Nederlandse vissers die onder Belgische vlag of andere vlaggen varen? Hoe groot is deze groep?
Er wordt door Nederlands gevlagde vissersvaartuigen momenteel niet gevist in de 6–12 mijlszone waarop dit Verdrag ziet. Het opzeggen van dit Verdrag door de Britten heeft daarom voor Nederlandse vissers beperkte gevolgen.
We hebben geen registratie over het aantal Nederlandse vissers die onder een buitenlandse vlag vissen en ook niet de over de mate waarin zij vissen in de 6- tot 12-mijlszone van het Verenigd Koninkrijk. Naar schatting hebben circa 22 Belgische kotters een Nederlandse eigenaar en vissen circa zeven hiervan deels in de Engelse 6- tot 12-mijlszone. Er zijn geen Franse kotters met een Nederlandse eigenaar.
Welke consequenties heeft de opzegging van dit verdrag voor het gebied buiten de 12-mijlszone, de territoriale wateren tussen de 12 en 200 zeemijl? Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk het internationaal recht aan zijn zijde heeft wanneer het gaat om controle en zeggenschap over deze wateren? Zo nee, waarom niet?
Het Verdrag van Londen is beperkt tot afspraken over de zone tussen 6 en 12 mijl vanaf de kust. Deze opzegging heeft geen gevolgen voor het gebied buiten de 12 mijl.
Zolang het VK lid is van de EU, blijft de toegang tot de Britse wateren geregeld door het Unierecht en verandert er niets ten aanzien van de toegang van EU-lidstaten tot de VK-wateren en vice versa. Het gemeenschappelijk visserijbeleid regelt immers het recht voor lidstaten om in elkaars EEZ te vissen. Dat omvat ook het gebied dat door het Verdrag van London wordt bestreken zoals geregeld in artikel 5, tweede lid, en bijlage 1 bij Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Maakt opzegging van dit verdrag het ook makkelijker voor het Verenigd Koninkrijk om de Nederlandse visser de toegang tot het gebied tussen de 12 en 200 zeemijl te ontnemen, het gebied waar het meer dan 50% van zijn visvangst genereert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt dan de inzet van Nederland en de EU bij de Brexit-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de Ierse Minister van Landbouw en Visserij zich al fel heeft uitgesproken tegen het opzeggen van dit verdrag en dat zij dit zeker gaan meenemen in de Brexit-onderhandelingen? Zo nee, wat is dan het standpunt van de Ieren?
De reactie van de Ierse Minister van Landbouw Michael Creed staat op deze webpagina:
Hoe is er vanuit andere Europese landen die een groot visserijbelang hebben, zoals België en Noorwegen, op dit besluit gereageerd? Wat is het Nederlandse standpunt? Deelt u de mening dat dit het begin is van harde Brexit-onderhandelingen over de visserij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat Nederland zich inhoudelijk voorbereiden op de onderhandelingen om zijn belangen stevig te positioneren? Gaat samenwerking met andere Europese landen in dit stadium actief worden opgezocht en hoe wordt de visserijsector hierbij betrokken?
Dit besluit van het Verenigd Koninkrijk is in lijn met de uitspraken dat het VK controle wil over hun eigen zeegebieden en was daarom reeds voorzien.
Hoewel Nederlandse vissers niet of nauwelijks actief zijn in de zone van 6–12 mijl, begrijpen wij dat deze aankondiging tot onrust leidt bij ondernemers in de visserijsector. Omdat het gemeenschappelijk visserijbeleid van kracht blijft tot de daadwerkelijke uittreding, kunnen Nederlandse vissers tot die tijd ook in Britse wateren blijven vissen. Blijvende toegang tot Britse wateren voor vissers uit de EU-lidstaten na de Brexit maakt onderdeel uit van de bredere onderhandelingen met het VK over de nieuwe relatie (in de tweede fase van het Brexit-onderhandelingsproces). Ten opzichte van de eerdere harde lijn dat het VK alle EU-vissers uit hun water zou willen weren, is het positief dat Britse ambtenaren en de Britse sector, rond de opzegging, hebben aangegeven dat zij openstaan voor onderhandelingen over toegang tot de Britse wateren voor Europese vissers.
In de afgelopen weken is overleg geweest tussen de belanghebbende lidstaten en de Europese Commissie over de mogelijke consequenties van de opzegging van het onderhavige Verdrag.
Het bericht “World Bank must stop encouraging harmful tax competition” |
|
Renske Leijten |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «World Bank must stop encouraging harmful tax competition»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Wereldbank met dit rapport de «Washington consensus» eens te meer bevestigt? Zo ja, bent u bereid om deze ideologische vooringenomenheid te agenderen voor de eerstvolgende Wereldbankbijeenkomst, gezien uw eerdere uitspraak dat «professor Stiglitz rightly points out that the ruthless market ideology of the Washington Consensus has been discredited»?2
Het kabinet deelt deze opvatting niet. Het jaarlijks door de Wereldbank uitgebrachte Doing Business-rapport meet hoofdzakelijk de mate waarin regelgeving in landen het midden- en kleinbedrijf aldaar in staat stelt of juist ervan weerhoudt om te ondernemen. Door de regelgeving in landen internationaal te vergelijken probeert de Wereldbank landen te stimuleren om regelgeving zo simpel, efficiënt en toegankelijk mogelijk te houden.
Simpele, efficiënte en toegankelijke regelgeving zorgt ervoor dat het midden- en kleinbedrijf meer tijd kan stoppen in innovatie en het verder laten groeien van ondernemingen. Het maakt het voor nieuwe ondernemers makkelijker om toe te treden tot de markt en op gelijke voet te concurreren. Daarmee wordt bevorderd dat iedere ondernemer, ongeacht inkomensniveau, kan participeren in de economie en draagt het rapport bij aan het tegengaan van armoede en ongelijkheid.
Kunt u uw reactie geven op de volgende aanbevelingen en bevindingen uit het rapport: 1) aanmoediging van belastingverlaging; 2) het hoger doen lijken van de belastingdruk voor overheden door toevoeging van gegevens die daar niet thuishoren, en 3) een positieve waardering geven aan de verlaging van vennootschapsbelasting en een negatieve waardering aan nieuwe belastingmaatregelen?3
Eén van de 11 indicatoren waar de Wereldbank zich in het Doing Business-rapport op richt is belastingbetaling. Hierbij kijkt de Wereldbank zowel naar de belastingdruk als naar de administratieve lasten die het midden- en kleinbedrijf ondervindt bij het betalen van belastingen, het doen van belastingaangifte en het terugvragen van BTW.
Het Doing Business-rapport kijkt bij de indicator belastingheffing onder meer naar de totale belastingdruk op het midden- en kleinbedrijf. Vanuit de gedachte dat hoge belastingheffing economische activiteit afremt en een prikkel kan vormen voor belastingontduiking wordt hierbij een positieve waardering gegeven aan een lagere belastingdruk. Om te voorkomen dat landen die ervoor kiezen om ongebruikelijk lage belastingniveaus te hanteren worden bevoordeeld, is een drempelwaarde in de beoordeling ingebouwd. Deze drempelwaarde is op het 15e percentiel geplaatst van de spreiding van de totale belastingdruk in alle beoordeelde landen. Alle landen onder deze drempelwaarde krijgen dezelfde score toegewezen, waardoor een eventuele prikkel tot een wedloop onder landen, als die al zou uitgaan van deze rapportage, wordt weggenomen.
Bij het in kaart brengen van de belastingdruk voor het midden- en kleinbedrijf kijkt het Doing Business-rapport naar alle belastingen en verplichte bijdragen die het midden- en kleinbedrijf moet afdragen, inclusief sociale uitkeringen en belasting op arbeid. Het Doing Business-rapport neemt hierbij het perspectief van de ondernemer. De door het Doing Business-rapport gehanteerde definities van belastingdruk en geobserveerde belastingdruk verschillen hierdoor van definities die overheden hanteren.
Naast de totale belastingdruk zijn er nog drie andere componenten die meegenomen worden in de beoordeling van het Doing Business-rapport: hoe frequent een ondernemer belasting moet betalen; hoeveel tijd het kost om de belastingbetaling in orde te maken; en hoeveel tijd het kost om belastingaangifte te doen en belastingteruggave te vragen.
Landen moeten in het bepalen van hun belastingniveaus een balans vinden tussen enerzijds het genereren van publieke inkomsten en anderzijds het mogelijk afremmen van economische activiteit of het aanzetten tot belastingontduiking en informaliteit. Hoewel het vaststellen van de belastingdruk aan de overheden van landen zelf is, kunnen beleidsmakers de internationale Doing Business-vergelijking van de Wereldbank gebruiken om te beoordelen of zij al dan niet uit de pas lopen. Het kabinet beschouwt het aanzetten tot een wedloop tussen landen op het verlagen van belastingtarieven als ongewenst. De wijze waarop de Wereldbank de belastingdruk meeneemt in het Doing Business-rapport moedigt hier volgens het kabinet niet toe aan.
Erkent u dat de Wereldbank middels zijn aanbevelingen op deze manier een wedloop op belastingtarieven tussen landen stimuleert? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat de Wereldbank wetenschappelijk onderzoek van de OESO en het IMF, waaruit blijkt dat er geen overtuigend bewijs is gevonden dat lagere vennootschapsbelasting of andere fiscale douceurtjes een positief effect hebben op buitenlandse investeringen, genegeerd heeft?4
De methodologie van het Doing Business-rapport is niet ontworpen met als doel om een relatie vast te stellen tussen de scores van landen op de belastingbetalingindicator in het rapport en de instroom van buitenlandse investeringen. De methodologie van het rapport is gebaseerd op case studies die kijken naar de impact van regelgeving in landen op het binnenlandse midden- en kleinbedrijf. Het Doing Business-rapport is daarom minder relevant voor grote, in het buitenland gevestigde ondernemingen.
Het kabinet acht internationale belastingontwijking ongewenst en de strijd ertegen op internationaal gebied van groot belang. Om die reden heeft Nederland zich steeds nadrukkelijk gecommitteerd aan het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) project van de OESO en is onder het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie een richtlijn tegen belastingontwijking aangenomen (ATAD1), die later is aangevuld met additionele regels tegen hybride mismatches met derde landen (ATAD2). Ook is recent een conceptwetsvoorstel tot stand gekomen met maatregelen tegen oneigenlijk gebruik en misbruik bij houdstercoöperaties in internationale structuren. Verder heeft Nederland op 7 juni 2017 het multilaterale instrument (MLI) ondertekend, waarmee misbruik van belastingverdragen wordt aangepakt.
Onderschrijft u de onderzoeksconclusie van de OESO en het IMF, en zo ja, welke gevolgen heeft dit voor uw plannen om belastingontwijking via Nederland te bestrijden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over de trend dat er steeds meer landen zijn die leningen van de Wereldbank en advies over private sector ontwikkeling afan?
Het kabinet deelt deze observatie niet. De Wereldbank heeft in de begrotingsjaren (lopend van 1 juli t/m 30 juni) 2015 t/m 2017 respectievelijk 42.5, 45.9 en 42.1 miljard dollar aan financiering toegekend voor ontwikkelingsprojecten en -programma’s in lage- en middeninkomenslanden. De International Finance Corporation (IFC), het private sectorloket van de Wereldbankgroep, heeft in die jaren respectievelijk 17.7, 18.9 en 19.3 miljard dollar geïnvesteerd in de private sector in ontwikkelingslanden. De omvang van de verstrekte financiering wordt beperkt door de financiële omvang van de Wereldbank. Er is geen sprake van een gebrek aan vraag naar financiering onder ontvangende landen van de Wereldbank. Ook is er geen sprake van een kleiner wordende groep ontvangende landen, omdat andere landen Wereldbankfinanciering zouden afslaan.
In lijn met de gemaakte afspraken tijdens de Financing for Development-conferentie in Addis Ababa in 2015 intensiveert de Wereldbank haar activiteiten op het gebied van private sectorontwikkeling. Zo heeft de Wereldbank onlangs een nieuwe stapsgewijze benadering geïntroduceerd, de zogenaamde Cascade, om bij elk ontwikkelingsproject na te gaan of een duurzame oplossing voor financiering mogelijk is door de private sector te betrekken. Waar dit niet mogelijk is kan de Bank beleidsadvisering verstrekken of risico-instrumenten inzetten. Schaarse publieke financiering wordt op deze manier ingezet bij projecten waarvoor geen duurzame private oplossing voorhanden is en waar dit het meest noodzakelijk is. De Wereldbank zal binnenkort een pilot van deze nieuwe inzet starten in een groep van negen landen5, met name voor projecten in de infrastructuursector.
Deelt u de mening dat de Wereldbank het VN-leiderschap om belastingontwijking op mondiaal niveau tegen te gaan zou moeten ondersteunen? Zo ja, bent u bereid zich daarvoor in te spannen?5
Het BEPS-project van de OESO/G20 heeft aangetoond dat het ontwikkelen en coördineren van internationaal belastingbeleid en het opstellen van modelteksten voor belastingverdragen bij de OESO in goede handen is. Dat wil niet zeggen dat hierbij geen rol is weggelegd voor de VN. Het kabinet hecht waarde aan een goede werkverdeling tussen internationale organisaties en coördinatiemechanismen, omdat overlap in de werkzaamheden om belastingontwijking op mondiaal niveau tegen te gaan niet effectief is. De samenwerking rondom internationale belastingheffing is geborgd in het in 2016 door de OESO, IMF, VN en de Wereldbank in het leven geroepen Platform for Collaboration on Tax. Nederland zal waar mogelijk het werk blijven ondersteunen van het VN Committee of Experts gericht op internationale samenwerking op het gebied van belastingen. Dat de bijdrage van Nederland daaraan op prijs wordt gesteld blijkt uit het feit dat voor de komende vier jaar de door de Nederlandse regering genomineerde vertegenwoordiger is benoemd in het Committee of Experts.
Het kabinet is van mening dat de wijze waarop de Wereldbank in het Doing Business-rapport de belastingdruk voor het midden- en kleinbedrijf in kaart brengt ondernemers niet aanmoedigt tot belastingontwijking. De indicator voor de belastingdruk op het midden- en kleinbedrijf moet niet verward worden met de algemene koers van de Bank ten aanzien van het mobiliseren van lokale middelen in ontwikkelingslanden. Deze is gericht op het ondersteunen van landen bij het verbreden en verdiepen van hun lokale basis voor belastingheffing. Daarmee speelt de Wereldbank een belangrijke rol bij het realiseren van de doelstelling voor het verhogen van de belastinginkomsten in ontwikkelingslanden, zoals afgesproken in het kader van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (waarbij een totale belastingopbrengsten/BBP-ratio van boven de 15% wordt nagestreefd). Zo ambieert de Bank om de komende drie jaar ten minste een derde van de armste klantlanden van de Bank, met name fragiele staten, te ondersteunen bij het vergroten van hun belastingopbrengsten/BBP-ratio. De Wereldbank draagt ook bij aan het vergroten van internationale belastingtransparantie en het tegengaan van illegale geldstromen en witwaspraktijken, onder andere via capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden. Deze activiteiten zijn in lijn met de afspraken die binnen de OESO en de EU worden gemaakt om belastingontwijking tegen te gaan.
Hoe verhoudt de koers van de Wereldbank zich tot het feit dat er steeds meer informatie uitlekt over het mondiale netwerk dat belastingontwijking faciliteert, en de plannen van de OESO en de EU om belastingontwijking tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de bovenstaande kritiek op de koers van de Wereldbank aan te kaarten bij de Nederlandse bewindvoerder bij de Wereldbank, Frank Heemskerk, en met hem te bespreken hoe Nederland de koers van de Wereldbank op bovengenoemde punten kan beïnvloeden?
Het kabinet staat in contact met de Nederlandse bewindvoerder bij de Wereldbank over hoe Nederland het beleid van de Wereldbank kan beïnvloeden in overeenstemming met de Nederlandse beleidsvoorkeuren. Het kabinet steunt de inzet van de Wereldbank om landen te ondersteunen bij het ontwikkelen van hun belastingheffing en bij het tegengaan van belastingontwijking, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9. Hierbij ziet het kabinet erop toe dat de verschillende onderdelen van het beleid van de Wereldbank, waaronder de Doing Business-rapportage, consistent zijn met elkaar en het algemene beleid van zowel de Wereldbank als Nederland gericht op armoedebestrijding en het bevorderen van duurzame, inclusieve groei.
De cholera uitbraak in Jemen |
|
Sadet Karabulut |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de cholera-uitbraak in Jemen nu de ergste in de wereld is?1
Ja.
Ziet u ruimte om in het licht van de enorme cholera-uitbraak extra geld beschikbaar te stellen om de humanitaire situatie in Jemen te verbeteren?
Nederland heeft recent een extra EUR 4,5 miljoen bijgedragen aan de gezamenlijke respons van de Dutch Relief Alliance in Jemen. Dit bedrag wordt door de Nederlandse noodhulporganisaties onder andere besteed aan bestrijding van de cholera-uitbraak. Ook levert het kabinet een expert op gebied van water en sanitaire voorzieningen aan het team van de VN World Health Organisation. Nederland heeft in 2017 in totaal meer dan EUR 20 miljoen bijgedragen om humanitaire noden in Jemen te lenigen.
Welke landen dragen niet of nauwelijks financieel bij aan het bestrijden van de crisis in Jemen?
Uit verschillende overzichten van humanitaire hulp voor Jemen blijkt een wereldwijde betrokkenheid en inzet van diverse landen, private instellingen, intergouvernementele organisaties en niet-gouvernementele organisaties. De mate waarin landen bijdragen aan humanitaire hulp voor Jemen is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de totale omvang van hun hulp en betrokkenheid bij Jemen. Nederland benadrukt voortdurend de noodzaak om op een zo flexibel mogelijke manier zo snel mogelijk bij te dragen aan oproepen van organisaties voor hulp aan Jemen, zoals onder andere tijdens de VN-donorconferentie op 25 april 2017. Het Verenigd Koninkrijk, Saudi-Arabië, de EU, Koeweit en de Verenigde Arabische Emiraten deden tijdens de deze conferentie de hoogste toezeggingen. Daarnaast leveren sommige landen veel ongeoormerkte bijdragen aan VN-organisaties en het Rode Kruis, hiervan wordt ook een aanzienlijk deel besteed aan hulp in Jemen.
Deelt u de mening dat het hypocriet is van Saudi-Arabië om mooie sier te maken met de 60 miljoen euro die het land beschikbaar stelde om de cholera-uitbraak te bestrijden, terwijl het land tegelijkertijd als leider van de coalitie aanvallen op onder andere ziekenhuizen uitvoert en in belangrijke mate bijdraagt aan het humanitaire leed in het land?
Hoewel Jemen ook al voor de oorlog in grote mate afhankelijk was van humanitaire hulp is de huidige humanitaire crisis inderdaad voornamelijk het gevolg van het huidige conflict in Jemen. Het kabinet is van mening dat Saoedi-Arabië als leider van de internationale militaire coalitie actief in Jemen, evenals de andere leden van die coalitie, een grote verantwoordelijkheid dragen bij het oplossen van het conflict, het verstrekken van hulp en de uiteindelijke wederopbouw van Jemen. Het kabinet blijft zich inzetten voor een onmiddellijk staakt-het-vuren, een politieke oplossing, humanitaire toegang tot heel Jemen en internationaal onderzoek naar alle schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht om straffeloosheid tegen te gaan.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen over wapenexport naar landen die betrokken zijn bij de oorlog in Jemen?2
Ja.
Erkent u dat de blokkade van Jemen, onder andere op zee, niet alleen wapens voor de Houthi-rebellen tegenhoudt maar ook voedsel, medicijnen en andere hulpgoederen en zo de humanitaire situatie in Jemen verergert? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangeven in de beantwoording op Kamervragen van het lid Van Dijk (SP) over wapenexport naar Egypte, ligt de oorzaak van het feit dat (hulp)goederen hun eindbestemming niet bereiken vooral in de aanhoudende gevechten op de grond, de bombardementen vanuit de lucht en de beschadigingen aan de infrastructuur.3 Dit neemt niet weg, dat de blokkade ook heeft bijgedragen aan de bestaande tekorten aan voedsel, medicijnen en brandstof. Nederland roept alle partijen in het conflict dan ook op om de import van zowel commerciële goederen als hulpgoederen niet te belemmeren en hulp te faciliteren.
Is u bekend dat eerder dit jaar een schip van Save the Children met hulpgoederen om ziektes te bestrijden door de militaire coalitie onder leiding van Saudi-Arabië is tegengehouden?3 Komt dit vaker voor?
Ja dit is mij bekend. Drie scheepsladingen met medische hulpgoederen van Save the Children UKzijn door de Saoedi-geleide coalitie tegengehouden bij de haven van Hodeidah en omgeleid naar Aden. Hierdoor is ernstige vertraging opgelopen. Alle niet bilaterale humanitaire hulp die Jemen binnenkomt behoort in principe vrijgesteld te zijn van controle onder het wapenembargo. Het kabinet beschikt niet over gegevens over andere gevallen waarin humanitaire hulp op zee is tegengehouden. Het kabinet veroordeelt echter iedere vorm van beperking van humanitaire toegang.
Dragen Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten met hun marines bij aan de blokkade van Jemen? Waren deze landen betrokken bij het tegenhouden van het schip van Save the Children? Kunt u uitsluiten dat Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten een bijdrage leveren aan de zeeblokkade van Jemen waardoor hulpverlening aan het land bemoeilijkt wordt?
Zoals vermeld in de antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Dijk over de uitvoer van militair materieel voor de Egyptische marine, is bekend dat de Egyptische marine sinds maart 2015 betrokken is bij de militaire interventie in Jemen.5 Voor zover bij het kabinet bekend worden schepen van de Egyptische marine ingezet voor de handhaving van het VN-wapenembargo tegen de Houthi-rebellen van 14 april jl. (VNVR resolutie 2216). Dit geldt ook voor de marine van de VAE. De marines van Egypte en de VAE spelen een rol bij het veiligstellen van vaarroutes en het aanleveren van materieel aan het door de Jemenitische regering gecontroleerde zuiden van Jemen. Er is bij het kabinet niets bekend over de eventuele betrokkenheid van de marine van Egypte en de VAE bij het tegenhouden van individuele schepen of zendingen van hulpgoederen.
Acht u het gerechtvaardigd om export van militair materieel naar de marines van Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten te blijven goedkeuren als deze landen broodnodige humanitaire hulpverlening aan Jemen bemoeilijken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet blijft bezorgd over het conflict in Jemen. Om die reden worden aanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar landen in de door Saoedi-geleide coalitie zeer streng getoetst. Sinds het begin van het conflict in Jemen heeft het kabinet 26 vergunningaanvragen voor voorgenoemde landen afgewezen, vanwege het risico op inzet bij het grond- of luchtoffensief in Jemen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, bemoeilijken vooral aanhoudende gevechten op de grond, de bombardementen vanuit de lucht en de daaruit volgende beschadigingen aan de infrastructuur het aankomen van hulpgoederen.
Zoals evenwel aangegeven in het antwoord op vraag 6 neemt dit niet weg, dat ook de militaire operaties op zee, in de vorm van de blokkade, hebben bijgedragen aan de bestaande tekorten aan voedsel, medicijnen en brandstof. In dat kader roept Nederland alle partijen in het conflict dan ook op om de import van zowel commerciële goederen als hulpgoederen niet te belemmeren en hulp te faciliteren. Tegelijkertijd zijn de militaire operaties op zee van groot belang voor het handhaven van het wapenembargo om te voorkomen dat nog meer wapens in de handen van Houthi-rebellen komen. De marines van de betrokken landen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook voorzien marineschepen van Egypte en de VAE in een legitieme veiligheidsbehoefte: zij bewaken de grenzen en dragen bij aan de maritieme veiligheid in de regio. Het bewaken van de vaarroutes is ook voor de EU en Nederland van belang, onder meer om de veilige doorgang van Europese schepen mogelijk te maken.
De complexiteit van voorgenoemde afwegingen maakt een zwart-of-wit-beleid niet wenselijk. Elke aanvraag wordt dan ook zorgvuldig case-by-case getoetst, waarbij steeds de laatste inzichten worden meegenomen. Nieuwe aanvragen voor export van militair materieel t.b.v. de marines van Egypte en de VAE zullen dan ook zeer kritisch worden getoetst, waarbij het kabinet niet vooruit kan lopen op de uitkomst van die toetsing.
Bent u bereid de aanbeveling van onder andere Save the Children op te volgen en de oorlogvoerende landen op te roepen de blokkade tegen Jemen per direct op te heffen? Zo nee, waarom niet?
De blokkade speelt een belangrijke rol om het wapenembargo tegen de Houthi-rebellen te handhaven en daarmee te voorkomen dat nog meer wapens het land in komen. Dit moet op proportionele wijze gebeuren. Nederland zet zich daarbij in voor volledige humanitaire toegang, het zo efficiënt mogelijk functioneren van het VN Verificatie en Inspectie Mechanisme om de commerciële import te bevorderen en openstelling van alle havens en luchthavens voor zowel humanitaire als commerciële goederen. Nederland heeft hiertoe dringend opgeroepen tijdens de discussie over de Raadsconclusies over Jemen die werden aangenomen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 3 april jl., en tijdens de gezamenlijke Nederlands-Zweedse verklaring over Jemen van 27 juni jl. Nederland zet in op een nieuwe ronde EU-demarches bij de bij het conflict betrokken partijen om te pleiten voor een onmiddellijk staakt-het-vuren, het verlenen van humanitaire toegang en hervatting van het politieke proces.
De vluchtelingencrisis in Oeganda |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat donorlanden hun verplichtingen in de vluchtelingencrisis in Oeganda niet na zouden komen?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Het kabinet is bekend met het bericht dat Amnesty uitbracht in de aanloop naar de Solidarity Summit van 23 juni 2017 in Uganda. Het ruimhartige vluchtelingenbeleid van Uganda staat onder druk, reden waarom deze top is georganiseerd. Tijdens de top committeerden donoren ruim USD 358 miljoen voor de vluchtelingenrespons, «een mooie start» aldus SG VN Guterres. Hiermee is de vraag echter nog niet gedekt. Meer middelen zijn nodig en Nederland zal zich hiervoor in internationaal verband blijven inzetten.
Nederland committeerde tijdens de top EUR 5,5 miljoen aan hulp voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in Uganda. Zo zal Nederland projecten financieren voor het bevorderen van de lokale integratie van vluchtelingen, het verbeteren van vluchtelingenregistratie, het opzetten van landbouwopleidingen voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in de omgeving van Bidibidi alsook het opzetten van community policing.
Kunt u het bericht bevestigen dat meer dan 900 duizend Zuid-Sudanezen op de vlucht zijn en een goed heenkomen gezocht hebben in vluchtelingenkampen in buurland Oeganda, waar tekorten zijn aan eten, water en onderkomen?
Ja. Door het aanhoudende geweld in Zuid-Sudan vluchtten al ruim 900 duizend Zuid-Sudanezen naar Uganda en nog steeds steken dagelijks zo’n 2.000 Zuid-Sudanese vluchtelingen de grens over op zoek naar veiligheid en hulp, die nog steeds sterk achter blijft bij de enorme vraag.
Deelt u de mening dat Oeganda moet kunnen rekenen op de reeds toegezegde steun voor opvang in de regio van asielzoekers uit Zuid-Sudan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is belangrijk dat donoren toegezegde steun daadwerkelijk omzetten in financiële bijdragen en deze tijdig overmaken naar hulporganisaties zoals afgesproken onder het Good Humanitarian Donorship initiatief. Nederland houdt zich hieraan door minder dan de helft van het humanitaire budget te oormerken en alle toezeggingen daadwerkelijk en zo snel mogelijk uit te betalen en roept andere donoren regelmatig op dit ook te doen.
Kunt u schetsen hoe groot de tekorten momenteel zijn en welke problemen ontstaan in Oeganda door het uitblijven van adequate hulp? Kunt u eveneens een beeld schetsen van de mate waarin deze problemen kunnen worden weggenomen indien de toegezegde hulp wordt geleverd?
De benodigde middelen voor humanitaire opvang zijn momenteel voor minder dan 25% gedekt, waardoor bijvoorbeeld het World Food Program voedselrantsoenen moet verminderen. Dit geeft onrust en spanningen onder de vluchtelingen. Financiële bijdragen van nieuwe humanitaire donoren kunnen het financieringstekort aanvullen. Bilaterale ontwikkelingshulp wordt ingezet op duurzame ontwikkeling van gastgemeenschappen waardoor ook de publieke dienstverlening aan vluchtelingen (veiligheid, onderwijs, gezondheidszorg, water, energie, afvalverwerking) verbetert en druk op schaarse natuurlijke bronnen (water, houtskool, landbouwgrond) en de spanningen tussen vluchtelingen en gastgemeenschappen die dit met zich mee brengt, verminderen.
Bent u bereid om de bestaande integrale inspanning en de ingezette hulp in de regio (nog sterker) te focussen op vluchtelingenopvang in Oeganda? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om u in internationaal verband in te zetten om landen te stimuleren zich te houden aan hun verplichtingen en toegezegde steun? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is hiertoe bereid en heeft besloten om EUR 5,5 miljoen bij te dragen aan duurzame, geïntegreerde oplossingen voor de opvang en bescherming van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen. In verschillende landen in de regio, die eveneens Zuid-Sudanese vluchtelingen huisvesten, zet Nederland zich ook in voor de verbeterde opvang en bescherming van vluchtelingen en gastgemeenschappen. Zo draagt Nederland in Kenia bij aan de opvang van Zuid-Sudanese vluchtelingen via het Regional Development and Protection Programme (RDPP), een EU-programma dat Nederland leidt in de Hoorn van Afrika.
Voor verbeterde opvang van vluchtelingen en gastgemeenschappen is het noodzakelijk dat verschillende organisaties, uiteenlopend van humanitaire en ontwikkelingsorganisaties tot de private sector, samenwerken met de Ugandese autoriteiten om duurzame oplossingen mogelijk te maken. Het kabinet zal zich daarom, in Uganda en de regio, blijven inzetten om deze verschillende partijen bij elkaar te brengen en zal in internationaal verband pleiten voor aandacht en financiering voor verbeterde opvang in de regio.
De inzet van witte fosfor in Syrië |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Syria: Expert analysis shows US-led coalition use of white phosphorus may amount to war crime»?1
Ja.
Kunt u, in navolging van Amnesty International, bevestigen dat witte fosfor door de coalitie is ingezet in juni in buitenwijken van Raqqa, in Syrië, waarbij ook burgerdoden zijn gevallen? Zo nee, waarom niet?
Bij het gebruik van witte fosfor ten tijde van een gewapend conflict dient het humanitair oorlogsrecht te worden nageleefd. Het humanitair oorlogsrecht bevat geen specifiek verbod op het gebruik van witte fosfor. Protocol III behorende bij de Conventie inzake Conventionele Wapens (CCW) bevat wel een aantal specifieke verboden ten aanzien van het gebruik van brandwapens, waarvan het primaire doel is om objecten in brand te steken of brandwonden aan personen toe te brengen.
Fosformunitie wordt door de coalitie in de strijd tegen ISIS echter niet als brandwapen gebruikt maar ingezet voor het markeren van militaire doelen en het creëren van rookgordijnen.
Rookgordijnen kunnen ervoor zorgen dat ISIS-strijders op afstand worden gehouden wanneer burgers noodgedwongen proberen te vluchten.
Bij de inzet hiervan worden door de coalitie alle praktisch uitvoerbare voorzorgsmaatregelen getroffen om burgerslachtoffers of schade aan burgerobjecten zoveel mogelijk te voorkomen. Nederland blijft in coalitieverband bijzondere aandacht vragen voor maatregelen om de kans op burgerslachtoffers te minimaliseren.
Deelt u de analyse van Amnesty International dat de inzet van witte fosfor nabij Raqqa in strijd met het internationaal recht is, aangezien het hier door burgers bewoond gebied betreft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in coalitieverband aan te dringen op het per direct stoppen met de inzet van witte fosfor in of nabij door burgers bewoond gebied? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bezoek van minister-president Modi van India aan Nederland |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid – mede gezien uw uitspraken hierover in antwoord op eerdere vragen1 – om bij Minister-President Modi van India indringend aandacht te vragen voor het weren en tegenwerken van mensenrechten- en andere maatschappelijke organisaties, onder meer via de restrictieve Foreign Contribution Regulation Act, waardoor Nederlandse ontwikkelingsorganisaties grote problemen ondervinden bij het financieren van hun Indiase partnerorganisaties?
Ja.
Bent u bereid om met Minister-President Modi te bespreken dat een aanzienlijk aantal mensen en organisaties in Nederland problemen ondervindt bij het aanvragen van een visum voor India, onder meer omdat zij zich kritisch uitlaten over problemen in de Indiase samenleving en/of het beleid van de Indiase regering? Wilt u er bij hem op aandringen om dit restrictieve visumbeleid te veranderen en in overstemming te brengen met democratische waarden die India uitdraagt?
Het is het kabinet bekend dat organisaties en personen in een aantal gevallen problemen ondervinden met het aanvragen van een visum voor India. Het is daarbij niet altijd duidelijk wat precies de onderliggende redenen zijn. Het aantal reisbewegingen tussen India en Nederland is de afgelopen jaren – in beide richtingen – sterk toegenomen. Het verder faciliteren van reizigersstromen is onderwerp van overleg tussen beide landen. Het kabinet onderstreept in contacten met de Indiase overheid voortdurend het belang van maatschappelijke organisaties voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. Het kabinet zet zich er voor in dat medewerkers van organisaties die opereren conform lokale wetgeving, in staat worden gesteld hun maatschappelijke activiteiten uit te voeren. Dit is ook aan de orde gekomen tijdens het bezoek van Minister-President Modi.
Bent u bereid om gezien de veelvuldige schendingen van arbeidsrechten, waaronder kinderarbeid en moderne slavernij, die vóórkomen in diverse productieketens van Nederlandse bedrijven die in India actief zijn – in o.m. de kleding2, zaden3 en natuursteensector4 –, met Minister-President Modi nadere afspraken te maken over het gezamenlijk aanpakken van deze problemen?
Uit verschillende rapporten komt een schrijnend beeld naar voren van het dagelijks leven van veel arbeiders in India: lage lonen, extreem lange werktijden en discriminatie van vrouwelijke werknemers. Ook kinderarbeid komt helaas nog steeds voor.
Positief is dat het Indiase parlement recent goedkeuring heeft gegeven voor de ratificatie van twee conventies tegen kinderarbeid van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO): conventie 138, betreffende minimumleeftijd voor werk, en conventie 182, die beoogt kinderen onder de 18 jaar geen werk te laten verrichten dat schadelijk of gevaarlijk is voor de lichamelijke of geestelijke gezondheid. Vanzelfsprekend gaat het vervolgens om concrete implementatie van de conventies. Daarin kunnen naast de overheid, ook bedrijven en maatschappelijke organisaties een rol spelen. Het kabinet steunt ook organisaties die op deze terreinen actief zijn.
Toezicht op de naleving van lokale wet- en regelgeving, zoals het minimumloon en goede arbeidsomstandigheden, is een verantwoordelijkheid van de lokale Indiase overheid en van bedrijven die overeenkomsten afsluiten met toeleveranciers. In het kader van de OESO-richtlijnen worden bedrijven geacht toe te zien op naleving van lokale wetgeving bij hun toeleveranciers. India valt daarnaast onder het toezichtmechanisme van de ILO. Dit betekent dat Indiase vakbonden een klacht tegen hun overheid in kunnen dienen bij deze organisatie bij schending van de arbeidswetgeving.
Het kabinet benadrukt in contacten met de Indiase regering het belang van inclusieve duurzame ontwikkeling, inclusief een goed functionerende rechtsstaat en respect voor mensenrechten. Duurzame ontwikkeling en een goed functionerende rechtsstaat zijn nauw met elkaar verbonden. Dit is niet alleen bilateraal opgebracht tijdens het bezoek van premier Modi maar is ook onderwerp van gesprek in multilateraal verband.
Bent u tenslotte bereid om de positie van veelal gediscrimineerde en achtergestelde groepen zoals Dalits en moslims aan de orde te stellen, mede in het licht van het toenemend aantal gewelddadige uitingen tegen hen van extremistische hindoe-groepen rond het verbannen van rundvlees?5
De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten en de rol van non-gouvernementele organisaties, hetzij bilateraal, hetzij in EU en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling.
Tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan zijn Indiase ambtgenoot Swaraj op 9 mei 2017 heeft hij het thema mensenrechten vanzelfsprekend aan de orde gesteld. Ook tijdens het bezoek van Minister-President Modi van India aan Nederland is het belang van mensenrechten aan de orde gekomen.
Bent u bereid het toenemende geweld tegen christelijke minderheden, zoals blijkt uit een rapport van de All India Christian Council, aan de orde te stellen?6
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen vóór het bezoek van Minister-President Modi voorzien op 27 juni a.s. beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De onhoudbare situatie aangaande de cholera epidemie in Jemen |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de noodkreet van Oxfam en van Safe the Children aangaande de ernst van de cholera-epidemie in Jemen en de noodzaak om deze te bestrijden?1
Ja.
Kunt u de cijfers van Save the Children, dat 40% van de besmettingen kinderen jonger dan 15 jaar betreft, bevestigen?
De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) verklaart dat 46% van de besmettingen kinderen betreft (18% betreft kinderen jonger dan 5 jaar).
Bent u op de hoogte van de rapportage van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) over Jemen waarin o.a. wordt vastgesteld dat 300.000 mensen binnen 6 maanden geïnfecteerd kunnen worden?2
Ja. Het betreft een schatting op basis van het verloop van de tweede golf van epidemie vanaf eind april dit jaar.
Definieert u de situatie in Jemen, in het bijzonder de cholera epidemie, als een humanitaire crisis?
Ja. Ook voor de recente cholera-uitbraak was er al sprake van een humanitaire crisis in Jemen. Sinds juli 2015 is de situatie in Jemen door de VN gekwalificeerd als een humanitaire crisis van het hoogste niveau (Level 3 crisis). De cholera- epidemie treft de bevolking extra hard door deze omstandigheden.
Welke hulpprogramma’s heeft Nederland lopen in Jemen? Hebben deze specifiek betrekking op de bestrijding van cholera of zijn die meer algemeen van karakter?
Het kabinet draagt bij met humanitaire hulp en specifieke programma’s op het gebied van drinkwater (via UNICEF en FAO), reproductieve gezondheid en vrede en veiligheid. De programma’s voor humanitaire hulp, en in het bijzonder de programma’s gericht op schoon en veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen, spelen in op de noodzaak om cholera te bestrijden. Nederland heeft voor een periode van 3 tot 6 maanden een expert op het gebied van water en sanitatie toegevoegd aan het team van de WHO.
Save the Children stelt dat er 60 miljoen euro nodig is om de epidemie te bestrijden. Deelt u de mening dat dit het bedrag is dat nodig is?3
De complexiteit van de situatie maakt dat het lastig is om een exact bedrag goed te onderbouwen. Dat neemt niet weg dat duidelijk is dat extra inspanningen noodzakelijk zijn. Het door Save the Children genoemde bedrag is een ruwe schatting, in een immer veranderende, onveilige situatie veroorzaakt door het conflict.
Hoe groot is het budget dat Nederland nu in Jemen besteedt aan de cholera epidemie? Wordt dit geld ook daadwerkelijk uitgegeven? Hoeveel is er al uitgegeven?
Er is geen specifiek budget toegekend aan de bestrijding van de cholera-epidemie.
Het kabinet heeft in 2017 reeds EUR 20,4 miljoen aan ongeoormerkte bijdragen ter beschikking gesteld voor noodhulp aan Jemen via de Verenigde Naties. Daarnaast heeft UNICEF via de programma’s van de ambassade een bijdrage van in totaal Euro 2,9 miljoen voor drinkwater en sanitaire voorzieningen ontvangen en draagt via deze voorzieningen ook bij aan het bestrijden van cholera.
Gaat u partners aanspreken op aangegane verplichtingen aangaande hulp aan Jemen en in het bijzonder de bestrijding van de cholera-epidemie?
Ja, zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 26 juni een verklaring afgegeven met zijn Zweedse collega waarin zij de strijdende partijen oproepen de wapens neer te leggen en per direct humanitaire toegang mogelijk te maken. Zij riepen de landen op het geld dat zij toezegden tijdens de Jemen-conferentie op 25 april jl. in Geneve in te zetten ter bestrijding van het menselijk leed.
UNICEF en de WHO zijn overigens al zeer actief en hebben de hulp aan Jemen inmiddels opgeschaald.
Tegen welke blokkades lopen Nederlandse hulpprogramma’s aan in Jemen?
Vooral de onveilige situatie in Jemen vormt een belemmering voor het effectief verlenen van hulp. Daarnaast werken de strijdende partijen de hulpverlening tegen door onnodige administratieve en bureaucratische hindernissen op te werpen. Zonder die blokkades zouden hulporganisaties veel meer mensen kunnen bereiken.
Welke NGO’s en welke overige internationale partners, die iets kunnen betekenen inzake de bestrijding van de cholera-epidemie, zijn actief in Jemen?
UNICEF, WHO, UNDP, FAO, Social Fund for Development (SFD) en ICRC zijn actief in Jemen. Daarnaast zijn er diverse internationale en nationale NGO’s actief waaronder Care International, Save the Children en Oxfam International.
Ben u bekend met het Oxfam rapport Yemen on the brink of famine?4
Ja.
Maken de aanbeveling uit dit rapport; zoals het heropenen van vredesbesprekingen, toegankelijkheid van de haven van Hodeidah en de verbeterde doorgang van humanitaire goederen en personen, al deel uit van bestaande hulp en diplomatieke inzet vanuit Nederland in Jemen?
Ja.
Wat doet de EU ter bestrijding van de cholera epidemie in Jemen?
De EU heeft bijna EUR 4 mln. specifiek beschikbaar gesteld voor de bestrijding van de cholera-epidemie in Jemen.
Wat doet de VN ter bestrijding van de cholera epidemie in Jemen?
Vooral WHO en UNICEF spelen een belangrijke rol bij de bestrijding van cholera in Jemen. WHO houdt zich onder andere bezig met voorlichting en preventie-activiteiten, monitoring van en rapportage over de situatie, het faciliteren van aanvoer van hulpgoederen en het opzetten van cholerabehandelingscentra.
Ook UNICEF draagt bij aan het opzetten van cholerabehandelingscentra en verstrekt daarnaast veilig drinkwater en voorlichting over bijvoorbeeld hygiëne.
Bent u op de hoogte van de brief welke door 22 NGO’s aan de Veiligheidsraad is gestuurd, waarin wordt opgeroepen dat het Verenigd Koninkrijk als penhouder voor Jemen meer actie moet ondernemen?5
Ja.
Deelt u de oproep aan de VN-Veiligheidsraad en het Verenigd Koninkrijk in het bijzonder, zoals door de 22 NGO’s gedaan in deze brief?
Het kabinet deelt de mening van de 22 ngo’s dat de Veiligheidsraad een actievere houding zal moeten aannemen om een politieke oplossing voor het conflict in Jemen te bewerkstelligen en de humanitaire crisis te verlichten. In deze context verwelkomt het kabinet de op 15 juni jl. door de Veiligheidsraad aangenomen presidentiële verklaring, waarin de door de ngo’s naar voren gebrachte punten grotendeels zijn opgenomen. Het kabinet spreekt alle betrokken partijen, alsmede de bredere internationale gemeenschap aan om een oplossing voor de crisis in Jemen naderbij te brengen. Zo nam het kabinet in april het initiatief om Jemen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 4 april jl. te agenderen en Raadsconclusies aan te nemen waarin de EU en haar lidstaten worden opgeroepen de diplomatieke inspanningen wat betreft Jemen te verhogen. Ook werd in de Mensenrechtenraad van maart jl. op initiatief van Nederland een EU-verklaring aangenomen waarin de punten van de 22 ngo’s grotendeels terugkomen. Nederland onderhoudt nauw contact met het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van Jemen, en zal deze contacten in de aanloop naar het lidmaatschap van de Veiligheidsraad in 2018 verder intensiveren.
Gaat u uw Britse ambtsgenoot aanspreken op deze brief en verzoeken tot meer initiatief over te gaan?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u zo spoedig mogelijk een oproep doen bij de VN om de cholera-epidemie actiever aan te pakken?
De cholera-epidemie wordt zeer actief aangepakt door de VN-organisaties ter plekke.
Zou de bestrijding van deze epidemie een onderdeel van een gezamenlijke agenda van Italië en Nederland kunnen zijn als leden van de Veiligheidsraad in 2017–2018?
Het is vooral zaak de epidemie zo snel mogelijk aan te pakken en in te dammen. Dit kan niet wachten tot het lidmaatschap van Nederland van de Veiligheidsraad. Mede gezien de ernst van de choleracrisis, en de al desastreuze humanitaire situatie, heeft de Veiligheidsraad op 15 juni een presidentiële verklaring aangenomen. Hierin roept de Veiligheidsraad op tot het onmiddellijk mobiliseren van de toegezegde hulp tijdens de Jemen-conferentie in Genève van 25 april, en deze ook specifiek in te zetten om de cholera-epidemie te bestrijden.
Is de veiligheidssituatie in Jemen toereikend om effectief hulp te verlenen?
De veiligheidssituatie is zonder meer problematisch maar humanitaire hulporganisaties slagen er desalniettemin in om hulp te verlenen.
Welke mogelijkheden ziet u om de invoerbeperkingen voor medische hulpgoederen (tijdelijk) op te heffen?
Hoewel er net als bij de algemene hulpverlening sprake is van struikelblokken voert de VN humanitaire vluchten uit en is zij in staat om de benodigde medische hulpgoederen in te voeren. Het kabinet pleitte tijdens de Jemen-conferentie voor het openen van de vliegvelden van Sana’a en Aden voor commerciële vluchten, alsook voor het verbeteren van de toegang van goederen via de haven van Hodeidah.
Het idee om een EU-missie naar het zuiden van Libië te sturen |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is inmiddels al meer duidelijk over de inhoud van het Duits-Italiaanse voorstel voor een EU-missie in het Zuiden van Libië? Zo ja, kunt u hierover uitweiden en hierbij specifiek aandacht geven aan de manier waarop de mensenrechten gewaarborgd zijn?
Duitsland en Italië hebben geen formeel voorstel ingediend. In hun brief van 11 mei 2017 aan de eerste vicevoorzitter van de Europese Commissie Timmermans, de EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini en de EU Commissaris Avramopoulos, pleitten de Duitse en Italiaanse ministers van Binnenlandse Zaken in algemene termen voor een EU-missie in het zuiden van Libië. Sindsdien hebben Duitsland noch Italië hier nader invulling aan gegeven. Ook is er geen voorstel van de EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini voor een dergelijke missie gepresenteerd. De mogelijkheden voor inzet van de EU op de grens van Libië en Niger worden nog onderzocht.
Klopt het dat u al heeft aangegeven positief tegenover het idee te staan om een EU-missie naar het zuiden van Libië te sturen1, terwijl nog niet duidelijk is hoe dat wordt vormgegeven? Waarom heeft u dat gedaan?
Het is van belang dat de EU zijn inspanningen intensiveert om te voorkomen dat duizenden migranten hun leven riskeren op een gevaarlijke tocht door Libië en met de oversteek over de Middellandse Zee. De inspanningen moeten onder meer zijn gericht op een sterkere controle van de Libische landgrenzen. Ik vind dat daarvoor elke mogelijkheid moet worden bezien, ook een missie in het zuiden van Libië. Het spreekt voor zich dat daarbij alles afhangt van de vraag hoe zo’n missie zou worden vormgegeven, gelet op de moeilijke omstandigheden waarin gewerkt zou moeten worden.
Bouwt dit voorstel voort op het eerdere twaalfpuntenakkoord tussen Italië en Libië?2 Zo nee, hoe verhouden deze twee voorstellen zich tot elkaar?
De brief van de Italiaanse en Duitse ministers van Binnenlandse Zaken bevat geen verwijzing naar het eerdere akkoord tussen Italië en Libië. Zowel de brief met een pleidooi voor een sterkere inzet in het zuiden van Libië als het twaalfpuntenakkoord tussen Italië en Libië, passen binnen de bredere Italiaanse strategie voor het tegengaan van irreguliere migratie via Libië, die ook door de Europese Raad wordt ondersteund (Kamerstuk 21 501–20, nr. 1192).
Zou een grensmissie op de grens van Libië en Niger mogelijk zijn of zal de staf dan ook volledig in Niger moeten huisvesten zoals ook het geval is bij de civiele EUBAM-missie waarvan de staf in Tunesië verblijft?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer verwacht u dat het Duits-Italiaanse voorstel zal worden ingediend en hoe hebben andere lidstaten gereageerd op het Duits-Italiaanse voorstel?
Zie antwoord vraag 1.
Waaruit bestaan de verschillende EU-missies in Libië, Mali en Niger momenteel en hoe functioneren deze missies? Richten deze missies zich ook op het tegenhouden van vluchtelingen? Kunt u hierbij specifiek ingaan hoe de mensenrechten gewaarborgd worden?
De EU is in de genoemde landen met vier missies actief: EUBAM Libya, EUCAP Sahel Niger, EUCAP Sahel Mali en EUTM Mali. EUBAM Libya werd in 2013 gestart om de Libische autoriteiten te ondersteunen bij de versterking van de grensbewaking maar was vanwege de verslechtering van de politieke en veiligheidssituatie in 2014 gedwongen zijn adviestaken te staken en zich naar Tunesië te verplaatsen. De missie is per 4 augustus 2016 omgevormd tot een planningsmissie om voorbereidingen te treffen voor het ontplooien van een mogelijke brede EU-missie voor capaciteitsopbouw op het vlak van politie, justitie en grensbewaking. EUBAM Libya heeft het afgelopen jaar vorderingen gemaakt met het in kaart brengen van de Libische civiele veiligheidsstructuren en hun functioneren. De EU beraadt zich momenteel op de verlenging en versterking van zijn mandaat. Het waarborgen van mensenrechten zal naar verwachting onderdeel zijn van het capaciteitsopbouwprogramma dat te zijner tijd door de missie wordt voorgesteld.
EUCAP Sahel Niger richt zich op de ondersteuning van de Nigerese veiligheidsactoren bij de aanpak van terrorisme en georganiseerde misdaad. Vanaf 2014 is de bestrijding van irreguliere migratie onderdeel van het mandaat. In 2016 heeft de missie een buitenpost in Agadez geopend, een belangrijk regionaal knooppunt voor irreguliere migratie. Ondanks de moeizame veiligheidssituatie werkt de missie aan gerichte trainingen en advies om de capaciteit van de Nigerese veiligheidsdiensten te versterken. Ook speelt de missie een belangrijke rol bij het in kaart brengen van de migratieroutes van Niger naar Libië en heeft de missie de Nigerese autoriteiten ondersteund bij het opstellen van een strategie om irreguliere migratie tegen te gaan. Deze inspanningen hebben er mede aan bijgedragen dat een toenemend aantal irreguliere migranten bij Agadez belet wordt om door te reizen en met ondersteuning van de IOM vrijwillig terugkeert naar land van herkomst.
EUTM Mali traint en adviseert de Malinese strijdkrachten en levert een bijdrage aan het verbeteren van de veiligheidssituatie in Mali, een belangrijke randvoorwaarde om de irreguliere migratiestromen terug te kunnen dringen. De missie heeft inmiddels meer dan 10.000 Malinese militairen getraind. Het mandaat van EUCAP Sahel Mali bestaat uit het trainen en adviseren van de interne veiligheidsdiensten, namelijk de politie, gendarmerie en de nationale garde. Ondanks de moeilijke omstandigheden draagt de missie bij aan de versterking van de veiligheidssectoren. De missie is in toenemende mate actief in de regio’s Ségou, Sikasso en Kayes en is nauw betrokken geweest bij het opstellen van de geïntegreerde veiligheidsstrategie voor Centraal Mali (PSIRC). Recent zijn er ook experts op het gebied van grensmanagement aan de missie toegevoegd en heeft de missie de Malinese autoriteiten ondersteund bij het opstellen van een plan van aanpak op het gebied van grensbeheer.
EUCAP Sahel Mali en EUTM Mali worden de komende tijd verder opengesteld voor deelnemers uit de G5 Sahel landen – Mauritanië, Tsjaad, Burkina Faso, Niger en Mali – met als doel deze landen beter in staat te stellen gecoördineerde grensoperaties uit te voeren en terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit en irreguliere migratie aan te pakken. Ook worden EU-experts in de G5 landen geplaatst, met als opdracht de capaciteitsproblemen van de veiligheidsdiensten in kaart te brengen, onder andere op het gebied van grensmanagement en irreguliere migratie. De G5 Sahel landen hebben begin 2017 besloten tot de oprichting van een Joint Force om gezamenlijk terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden. De EU heeft steun voor dit initiatief uitgesproken en Frankrijk heeft zich sterk gemaakt voor een steunverklaring door de VN Veiligheidsraad voor dit initiatief. Op 21 juni 2017 nam de VN Veiligheidsraad unaniem de resolutie 2359 aan.
Zowel bij de trainings- als adviestaken van EUCAP Sahel Niger, EUCAP Sahel Mali en EUTM wordt expliciet aandacht besteed aan mensenrechten. EUCAP Sahel Mali en EUTM Mali geven onder andere advies aan de Malinese veiligheidsactoren om te waarborgen dat de documenten waarin de juridische kaders zijn vastgelegd waarbinnen de veiligheidsdiensten opereren, voldoen aan de internationale normen. EUCAP Sahel Niger houdt zich in Agadez onder andere bezig met het verbeteren van de kennis over, en toepassing van, mensenrechten in de strafrechtelijke keten.
Wat vindt u van de mogelijkheid om bestaande EU-missies in Libië, Mali en Niger om wapenhandel en criminaliteit te bestrijden te intensiveren zoals geopperd door Mogherini?
De veiligheidsuitdagingen in deze regio, waaronder wapenhandel, terrorisme en mensensmokkel, zijn groot en hangen nauw met elkaar samen. De EU-missies richten zich op de versterking van de capaciteit van de lokale veiligheidsactoren om deze het hoofd te bieden. Het is goed dat de EU waar mogelijk zijn inspanningen intensiveert om de lokale veiligheidsactoren te ondersteunen.
Hoe evalueert u de maritieme missie Sophia?
De maritieme EU-operatie Sophia richt zich op het ontwrichten van mensensmokkelnetwerken in de Middellandse Zee voor de kust van Libië. Sinds 2016 heeft de operatie ook de taak gekregen om de Libische kustwacht te trainen en het VN-wapenembargo op basis van VN Veiligheidsraadresolutie 2292 te handhaven. De operatie heeft sinds 2015 meer dan 109 verdachten van mensensmokkel opgepakt, 443 boten vernietigd en 36.600 mensen in nood gered. De resultaten die de EU-operatie in de internationale wateren boekt om mensensmokkel tegen te gaan moeten gepaard gaan met een versterkt optreden van de Libische autoriteiten in de Libische territoriale wateren. Sinds september vorig jaar richt Sophia zich daarom ook op de training van de Libische kustwacht. Ook beraadt de EU zich momenteel op de wijze waarop zij de Libische kustwacht kan ondersteunen met materieel.
Welke stappen heeft u ondernomen naar aanleiding van het rapport van de Verenigde Naties «detained and dehumanised» waarin staat beschreven dat migranten stelselmatig worden opgesloten, (seksueel) gemarteld en gedwongen arbeid verrichten?3
Het rapport «Detained and dehumanised» van de United Nations Support Mission in Libya (UNSMIL) van december 2016 geeft een indringend beeld van de kwetsbare situatie van veel migranten in Libië. Het bevestigt bestaande zorgen van het kabinet en de EU. Mensensmokkelaars en milities maken gebruik van het conflict, de instabiliteit en het gebrek aan effectief overheidsgezag in Libië, om migranten uit te buiten. Migranten worden in Libië regelmatig het slachtoffer van afpersing, dwangarbeid, foltering, seksueel geweld en misbruik. De beste kans om deze misstanden aan te pakken is door stabiliteit te bevorderen en effectief overheidsgezag te vestigen. De inzet van de EU en Nederland zijn daar primair op gericht, al is duidelijk dat dit een zaak van lange adem is.
Omdat irreguliere migratie in Libië strafbaar is, kunnen migranten in Libië worden vastgezet in detentiecentra. Een deel van deze centra wordt beheerd door het Directorate for Combatting Illegal Migration (DCIM). De inzet van de EU is erop gericht om de omstandigheden in de door DCIM beheerde detentiecentra fors te verbeteren. In april 2017 is EUR 90 miljoen beschikbaar gemaakt vanuit het EU Trustfonds voor Afrika en Migratie voor programma’s in Libië, o.a. voor bescherming van migranten en vluchtelingen. Deze programma’s worden grotendeels uitgevoerd door VN-organisaties. IOM en UNHCR hebben in principe goede toegang tot deze centra. Mede door hun inzet zijn de omstandigheden in de door DCIM beheerde centra het afgelopen jaar verbeterd, onder meer op het gebied van voedselvoorziening. Ook wordt met de Libische autoriteiten gewerkt aan een deugdelijk registratiesysteem, zodat duidelijk is waar migranten precies verblijven, bijvoorbeeld na redding door de Libische kustwacht. Er is nog een lange weg te gaan voordat de detentiecentra voldoen aan internationale mensenrechtennormen. In lijn met de motie Voordewind zal het kabinet consequent blijven pleiten voor het ontwikkelen van humane opvang voor migranten (Kamerstuk 21501–20 nr. 1189). Hierbij zal er specifieke aandacht moeten zijn voor kwetsbare groepen zoals vrouwen en kinderen en voor mensen/vluchtelingen die internationale bescherming behoeven.
De EU heeft ook financiering beschikbaar gesteld voor het uitbreiden van het vrijwillige terugkeerprogramma van IOM naar herkomstlanden, mede om migranten een uitweg te geven uit de detentiecentra. Daar waar IOM in heel 2016 2.775 migranten vanuit Libië terugbracht naar herkomstlanden, waren dat er tot en met 21 juni 2017 al 5.002.
Daarnaast is de inzet van de EU erop gericht om te voorkomen dat migranten überhaupt door Libië reizen en daardoor in deze omstandigheden terechtkomen, o.a. door verbeterd grensbeheer in buurlanden en aan de zuidgrens, het uitvoeren van informatiecampagnes (o.m. over de omstandigheden in Libië), versterkte vluchtelingenopvang in de regio en via een effectieve aanpak van de grondoorzaken van migratie, zodat migranten een toekomstperspectief hebben in hun herkomstland of in de regio.
Tenslotte vraagt Nederland in multilaterale fora aandacht voor de omstandigheden van migranten in Libië. Zo heeft Nederland afgelopen maart in de zitting van de Mensenrechtenraad van de Vereinigde Naties alle Libische fracties en de regering opgeroepen om de mensenrechtensituatie te verbeteren met daarbij speciale aandacht voor vrouwen, kinderen, migranten en mensenrechtenverdedigers. Nederland heeft daarnaast gepleit voor effectieve monitoring van de omstandigheden van migranten door OHCHR en UNSMIL.
Wordt aan dergelijke praktijken ook binnen missie Sophia aandacht geschonken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De EU operatie Sophia besteedt binnen zijn trainingsprogramma voor de Libische kustwacht structureel aandacht aan internationale rechtstandaarden. Zo bevat elk van de trainingspakketten lessen over mensenrechten, die door vertegenwoordigers van UNHCR worden gegeven.
Deelt u de mening dat aan het respecteren van mensenrechten een groter belang toekomt dan aan het assisteren bij grensbewaking?
Het respecteren van mensenrechten moet een integraal onderdeel zijn van alle steun die de EU geeft. Om de wetteloosheid in Libië tegen te gaan is het van groot belang te werken aan het bevorderen van stabiliteit en het vestigen van effectief overheidsgezag. Daar hoort ook het werken met de Libische kust- en grenswacht bij. In de huidige en toekomstige training van en samenwerking met deze organisaties wordt expliciet aandacht besteed aan respect voor mensenrechten.
Deelt u de mening dat er nooit slechts kan worden ingezet op grensbewaking maar dit altijd gepaard moet gaan met het verbeteren van de omstandigheden die maken dat mensen de landen van herkomst willen verlaten?
Ja, zowel de EU als Nederland zetten in op een geïntegreerde benadering langs de gehele route. In landen van herkomst wordt, met middelen uit het EU Trustfonds voor Afrika en Migratie en via bilaterale programma’s fors geïnvesteerd in de aanpak van grondoorzaken van migratie, bijvoorbeeld door werkgelegenheid voor jongeren te creëren en hen zo een perspectief te geven in hun eigen land of regio, verbeterd grensbeheer in transitlanden, versterkte opvang in de regio, effectieve bescherming van de EU-buitengrenzen, een goed functionerend gemeenschappelijk Europees asielsysteem en een effectieve nationale asielprocedure, inclusief een effectief terugkeerbeleid.
Deelt u, in het licht van de aanhoudende berichten over mensenrechtenschendingen jegens vluchtelingen, de mening dat het onwaarschijnlijk is dat de Libische grenswacht de grenzen op een manier zullen bewaken die de mensenrechten van iedereen bewaakt? Zo nee, waarom heeft u er toch vertrouwen in dat Libië dit op een menswaardige manier kan doen?
Zie antwoord vraag 11.
Protesten in het noorden van Marokko |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Marokkaanse politie arresteert leider van Rif-protest»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat Nasser Zafzafi en twintig andere demonstranten door de Marokkaanse autoriteiten zijn gearresteerd?
Ja, Nasser Zafzafi is op 29 mei jl. gearresteerd en de andere genoemde personen op 26 mei jl.
Is u bekend waarom zij zijn gearresteerd?
De aanklachten tegen de verschillende arrestanten verschillen.
Nasser Zafzafi is gearresteerd nadat hij de dienst in een moskee had onderbroken. Hij en zes anderen zijn onder meer aangeklaagd voor activiteiten die de staatsveiligheid en de territoriale integriteit van Marokko aantasten. De op 26 mei gearresteerde demonstranten zijn op 14 juni veroordeeld tot maximaal 18 maanden celstraf, voor onder meer geweld tegen ordetroepen en vernieling van publieke voorzieningen.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Marokkaanse autoriteiten tegen de demonstranten? Is dit proportioneel?
Het overgrote deel van de demonstraties die sinds oktober 2016 plaatsvinden is vreedzaam verlopen. Het is belangrijk dat alle geweldsincidenten, gepleegd door ordetroepen of anderen, zeer goed worden onderzocht.
Hoe beoordeelt u de eisen van de demonstranten? Deelt u de opvatting dat er sprake is van marginalisering van het Rif gebied in het noorden van Marokko?
De sociaaleconomische eisen van de demonstranten zijn legitiem, zoals ook regelmatig benadrukt door de Marokkaanse regering. De afgelopen jaren is in de regio geïnvesteerd. Verdere verbetering van sociaaleconomische kansen en openbare voorzieningen is belangrijk.
Bent u bereid opheldering bij uw Marokkaanse collega’s te vragen over de arrestatie van de demonstranten en aan te dringen op een eerlijk proces in het geval het tot vervolging komt? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op de vragen van het lid Van den Hul is aangegeven, wordt de situatie nauwlettend gevolgd. Het is uiteraard van groot belang dat al deze processen eerlijk verlopen.
Kent u het bericht «Marokkaans Nederlandse organisaties: Geen inmenging door Marokkaanse overheid in Nederland»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat op 15 mei een aantal Marokkaanse moskeeën en andere organisaties deel hebben genomen aan een bijeenkomst in Utrecht in opdracht van de Marokkaanse overheid met de bedoeling een verkeerd beeld te schetsen over de situatie in de Rif en om weerstand te creëren tegen die opstanden, zoals meerdere Marokkaans Nederlandse organisaties beweren? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Uit de media is vernomen dat deze bijeenkomst heeft plaatsgevonden. Het kabinet is niet bekend dat hier sprake was van betrokkenheid van de Marokkaanse autoriteiten.
Zo ja, bent u bereid met uw collega’s in Marokko contact op te nemen om deze bemoeienis te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Enkele berichten over de plannen van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) voor een campus in Yantai, China |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten: «Voorbereidingen Yantai kosten flink meer»1 en «Student blogt voor dvhn.nl vanuit China over campus RUG»?2
Ja.
Wat is uw mening over het bericht dat de voorbereidingskosten voor de potentiële campus in Yantai oplopen tot twee miljoen euro? Vindt u dit een verantwoorde besteding van gemeenschapsgeld dat bedoeld is voor onderzoek en onderwijs? Hoe beschouwt u deze uitgaven in het licht van de toegenomen meldingen over slechte werkomstandigheden op de RUG?3
Het wettelijk kader waarbinnen ik het verzorgen van opleidingen in het buitenland door Nederlandse instellingen mogelijk wil maken, kent als uitgangspunt dat er op geen enkele wijze bekostiging mag worden ingezet voor het verzorgen van opleidingen in het buitenland. Met andere woorden: de instelling moet de opleiding in het buitenland financieren uit private middelen. Dat geldt evenzeer voor investeringen in de voorbereidende fase.
Instellingen zijn verplicht zich aan het Ministerie van OCW te verantwoorden over de publieke en private activiteiten en de bijbehorende geldstromen in het financieel jaarverslag en het bestuursverslag. Dit is wettelijk geregeld. Een zorgvuldige scheiding van de publieke en private geldstroom is onderwerp van toezicht door de Inspectie.
Het is niet aan mij om aan instellingen op te leggen waaraan zij de private middelen wel of niet besteden, zolang zij transparant verslag leggen van de scheiding tussen de publieke en private geldstroom. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de wijze waarop private middelen door de RUG worden besteed, van invloed is op de werkomstandigheden aan de RUG, zoals die zijn beschreven in het door u aangehaalde artikel.
Heeft u sinds het debat in de Tweede Kamer contact gehad met de RUG over de huidige plannen met betrekking tot de potentiële campus in Yantai? Heeft u contact gehad over de zorgen van de Tweede Kamer over onder andere de academische vrijheid op de potentiële campus? Wat vindt u van het feit dat de RUG alsnog haar plannen ongewijzigd doorzet?4
In het wetsvoorstel bevordering internationalisering, dat op 6 juni door de Eerste Kamer is aangenomen, staat dat de uitwerking van het wetsvoorstel volgt in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) en dat voor het verzorgen van een opleiding in het buitenland toestemming van de Minister van OCW vereist is. De RUG zal een aanvraag moeten indienen op basis waarvan ik, of mijn opvolger, zal oordelen of de toestemming al dan niet wordt verleend. Uit de aanvraag moet blijken dat het betrokken medezeggenschapsorgaan aan de instelling heeft ingestemd met de aanvraag. Die aanvraag zal de RUG pas kunnen indienen op het moment dat de AMvB in werking is getreden. Deze AMvB zal in of na de zomer voorgehangen worden in de Eerste en Tweede Kamer.
Op het moment dat er een aanvraag van de RUG ligt, zal ik beoordelen of deze voldoet aan de eisen zoals die in de AMvB zullen worden uitgewerkt. Er is geen inhoudelijk contact geweest over de plannen van de RUG sinds het debat in de Tweede Kamer. Wel is er in voorkomende gevallen ambtelijk contact over het proces en de planning van de wet- en regelgeving geweest.
Wat is uw mening over het feit dat de RUG een reis heeft georganiseerd voor de universiteitsraad naar Yantai en Ningbo?
Het is aan de RUG om invulling te geven aan de wijze waarop zij de universiteitsraad betrekt bij de besluitvorming omtrent het doen van een aanvraag voor het verzorgen van opleidingen in het buitenland.
Vindt u dit een wenselijke manier van beïnvloeding van de universiteitsraad?
Ik vind dat het aan de RUG is om te bepalen op welke manier zij de universiteitsraad betrekt bij besluitvorming omtrent de campus in Yantai.
Wat zijn de kosten van deze reis?
De RUG bekostigt de reis naar Yantai uit private middelen en zal hierover in het jaarverslag van 2017 verantwoording afleggen. Uit navraag bij de RUG volgt dat zij voor de periode januari-september 2017 in totaal 700.000 euro heeft begroot. Deze private middelen zijn begroot voor voorbereidende activiteiten in relatie tot de campus in Yantai gedurende deze periode. Hieronder vallen onder meer reiskosten, juridische kosten en investeringen ter compensatie van de tijd die personeel in Groningen besteedt aan de voorbereidingen. Het betreft dus niet alleen de kosten voor de reis naar Yantai en Ningbo, maar die kosten zijn er onderdeel van.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nieuw politieteam moet LHBT'ers in Indonesië opsporen»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de politiechef die het team gaat aansturen, die lesbiënnes, homo's, biseksuelen en transgenders (LHBT'ers) «ziek in hun hart en ziel» noemt, en van het feit dat Indonesië onder meer verdragspartij is bij het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR)?
De Nederlandse regering heeft met veel zorg kennisgenomen van de recente ontwikkelingen rondom de positie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië, waaronder ook de aankondiging van de politiechef in West-Java dat hij een politie-eenheid op wil richten om LHBT’ers op te sporen en LHBT-activiteiten te monitoren.2
De aankondiging betreft een voornemen geuit door de politiechef in West-Java, Anton Charliyan, op 23 mei jl. De mondelinge aankondiging is vooralsnog niet gevolgd door concrete stappen tot oprichting van een politieteam. De schriftelijke formele aankondiging die nodig is om de politie-eenheid ook daadwerkelijk operationeel te maken, is (nog) niet verschenen. Dat betekent dat er momenteel in geen enkele provincie in Indonesië een dergelijke politie-eenheid actief is.
De bevordering en bescherming van gelijke rechten voor LHBTI’s is een prioriteit binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland stelt gelijke rechten voor LHBTI’s wereldwijd aan de orde en zet zich in internationale fora, via het mensenrechtenfonds en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit, het tegengaan van discriminatie en de bevordering van sociale acceptatie van LHBTI’s. Nederland benadrukt in reguliere contacten met de Indonesische overheid dan ook dat mensenrechten voor een ieder gelden, inclusief LHBTI’s, en dat burgers beschermd moeten worden tegen discriminatie en geweld, in lijn met internationale verdragen waar Indonesië partij bij is. De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Indonesië van 1 t/m 12 mei 2017 de Nederlandse zorgen over de situatie van de LHBTI-gemeenschap aan de orde gesteld bij de Indonesische autoriteiten.
De Nederlandse regering heeft de kwestie opgebracht in EU-verband. Op 2 juni jl. voerde de EU-vertegenwoordiger in Jakarta een demarche uit namens de EU. Tijdens de demarche werden zorgen over recente ontwikkelingen rondom de positie van de LHBTI-gemeenschap, waaronder de uitspraken van de politiechef in West-Java, besproken met de Indonesische autoriteiten. De Indonesische autoriteiten brachten naar voren dat zij gecommitteerd zijn aan het beschermen en bevorderen van mensenrechten en zich in zullen zetten om een cultuur van straffeloosheid tegen te gaan.
De situatie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië zal later dit jaar ook besproken worden in het kader van de EU-Indonesië mensenrechtendialoog.
Heeft u inmiddels uw zorgen over het instellen van een dergelijke politieteam aan uw Indonesische ambtsgenoot overgebracht? Zo nee, gaat u dat op zeer korte termijn doen? Zo ja, welke stappen gaat de Indonesische regering hiertegen zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels contact gehad met uw Europese ambtsgenoten over een mogelijke gezamenlijke reactie richting Indonesië over het instellen van een politieteam dat in strijd met de Indonesische wet kan gaan optreden? Zo nee, gaat u dit op korte termijn doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de situatie in Indonesië waar schijnbaar een grote discrepantie is tussen wat er is voorgeschreven door internationale wetgeving, de Grondwet, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafprocesrecht en hetgeen er in de praktijk gebeurt, en welke mogelijkheden ziet u om dit internationaal aan te kaarten?
Homoseksualiteit is in Indonesië, met uitzondering van Atjeh, niet strafbaar. Daarnaast verbiedt Indonesische regelgeving het zaaien van haat, ook wanneer dit op grond van gender of seksuele oriëntatie geschiedt.
De strafbaarstelling van homoseksualiteit in Atjeh is mogelijk door invoering van lokale wetten op basis van de sharia. Tijdens zijn bezoek aan Indonesië is de mensenrechtenambassadeur specifiek ingegaan op deze discriminerende lokale wetten in gesprekken met de Indonesische autoriteiten.
Op internationaal niveau wordt de positie van LHBTI’s in Indonesië ook besproken in de VN Mensenrechtenraad.
Nederlands belastinggeld voor pro-Oekraïne propaganda |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland financiert propaganda-bombardement uit Oekraïne voor debat associatieverdrag»?1
Ja.
Klopt het dat er Nederlands belastinggeld gaat naar het Ukraine Crisis Media Centre? Zo ja, hoeveel geld is er in totaal overgemaakt en wanneer was dat? Was dit geld geoormerkt? Zo ja, waarvoor?
De Nederlandse Ambassade in Kiev heeft een tweetal projecten van het Ukraine Crisis Media Center gefinancierd uit het MATRA-fonds. Het eerste project was gericht op betere informatievoorziening in de Donbas en werd uitgevoerd in de periode oktober 2014 tot februari 2015; totale kosten EUR 101.509 (UAH 1.084.500). Het tweede project had tot doel een versterking van de kwaliteitsjournalistiek in Oekraïne o.a. door het oprichten van twee regionale mediacentra; totale kosten EUR 96.214 (UAH 1.699.900). Dit project werd in april 2016 afgerond. Het ondersteunen van onafhankelijke media past binnen de doelstellingen van het MATRA-fonds, dat wordt ingezet voor het versterken van de rechtsstaat en het bevorderen van fundamentele vrijheden in landen rondom de Europese Unie.
Ontvangt het Ukraine Crisis Media Centre direct of indirect ook geld vanuit de Europese Unie? Zo ja, om hoeveel geld gaat het, wanneer is dit overgemaakt en vanuit welk potje komt het?
Het Ukraine Crisis Media Centre ontvangt geen geld van de Europese Unie.
Deelt u de mening dat het financieren van zendtijd van Oekraïense oligarchen die dit gebruiken voor een pro-Oekraïne charmeoffensief net voor de stemming over het associatie akkoord, waar de Nederlandse bevolking massaal nee tegen zei, opnieuw een deuk is in het vertrouwen in de regering waar u deel van uitmaakt?
Nee, die mening deel ik niet, daar de Nederlandse regering geen enkele betrokkenheid heeft bij de uitzending waarnaar het artikel verwijst, noch bij de financiering ervan. Het project «Three Nations-One Freedom» is gestart in Canada en heeft naar verluidt voornamelijk bijdragen ontvangen van particulieren, onder wie vooral leden van de Oekraïense diaspora in Canada.
Het bericht 'Ziekenhuis Curaçao bezorgt NL strop' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u zich de beantwoording van eerdere vragen over het bericht «PAR fractie eist duidelijkheid over begroting HNO» herinneren?1
Ja.
Kunt u zich de brief herinneren over de aan Curaçao verstrekte lening voor het ziekenhuis naar aanleiding van de berichtgeving en het debat daar bij de behandeling van de begroting 2015?2
Ja.
Staat u nog steeds achter uw antwoord: «De bouw van het ziekenhuis is en blijft een autonome aangelegenheid van het land Curaçao. Het is aan de regering van Curaçao om indien nodig (financiële) maatregelen te nemen ten aanzien van de bouw en het sluitend houden van de businesscase»?
Ja.
Kent u het bericht «Ziekenhuis Curaçao bezorgt NL strop»?3
Ja.
In hoeverre komt deze berichtgeving overeen met uw eerdere beantwoording?
De strekking dat er een financiële strop voor Nederland aankomt deel ik niet. In de Rijkswet financieel toezicht zijn afspraken gemaakt over het al dan niet verstrekken van leningen aan de landen. Wanneer een land daaraan voldoet, is Nederland in principe gehouden in te schrijven op de uitgeschreven obligatielening. Daarnaast heeft de Raad van State in 2012 geoordeeld dat voor dit specifieke project nadere financiële monitoring door het Cft was toegestaan (en wordt uitgevoerd).
De lening voor de bouw van het nieuwe ziekenhuis is verstrekt aan het land Curaçao. Het land Curaçao is zelf verantwoordelijk voor de businesscase van het nieuwe ziekenhuis, inclusief de exploitatie ervan. Op het moment dat de businesscase van het bouwproject niet langer sluitend is, zal het land Curaçao dit moeten dekken uit eigen middelen.
Dit staat echter los van de afbetaling van de lening aan Nederland. Die is niet afhankelijk van een sluitende businesscase van het ziekenhuis. De rente- en aflossingsbetalingen zijn separaat onderdeel van de landsbegroting. Tot op heden voldoet Curaçao aan haar rente- en aflossingsverplichtingen.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat Nederland nooit een lening had moeten verstrekken voor een dusdanig project?
Zie het antwoord op vraag 5.
In hoeverre is de bouw van het ziekenhuis op Curaçao een financieel risico voor Nederland?
De bouw van het ziekenhuis is geen financieel risico voor Nederland, gegeven het antwoord op vraag 5.
Onder welke voorwaarden is de obligatielening verstrekt? Op welk termijn moet het bedrag terugbetaald zijn?
De obligatielening bestaat feitelijk uit twee leningen (ANG 247 mln. (rente 2,45%) en ANG 245 mln. (rente 1,6%)), met een looptijd van 30 jaar. In de begroting van het land Curaçao zijn de jaarlijkse aflossing- en rente-uitgaven hiervoor begroot. Deze zijn tot op heden altijd tijdig betaald.
In hoeverre bent u op de hoogte gesteld door de regering van Curaçao over het door PwC gemaakte rapport?
Voor zover mijn kennis reikt is er geen rapport opgesteld door PwC. Er is een tussentijds evaluatierapport met betrekking tot het projectmanagement opgesteld door advocatenkantoor FCW Legal. Ik heb hierbij verder geen betrokkenheid gehad en ben hierover niet nader geïnformeerd door de regering van Curaçao.
Bent u bereid het onderzoek naar het project door PwC op te vragen bij Curaçao en te delen met de Tweede Kamer of vertrouwelijk te laten inzien? Zo neen, waarom niet?
Voor het projectmanagement is Curaçao als autonoom land volledig zelf verantwoordelijk.
Het bezoek van de Mozambikaanse president aan Nederland |
|
Bram van Ojik (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fraude mag handel niet in de weg staan»?1
Ja.
Vindt u het opportuun om president Nyusi nu te ontvangen voordat het onderzoek naar de grote bank- en obligatieleningenfraude is afgerond?
President Nyusi is in september vorig jaar onder druk van de internationale gemeenschap, waaronder ook Nederland, akkoord gegaan met een internationale en onafhankelijke audit naar de verborgen leningen. Op 12 mei jl. heeft de onafhankelijke auditfirma Kroll haar bevindingen aangeboden aan het Mozambikaanse Openbaar Ministerie. Parallel aan de audit bereidt het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek voor. De president heeft de bevindingen van Kroll publiekelijk verwelkomd en aangekondigd te zullen meewerken aan verdere stappen die zullen voortkomen uit het strafrechtelijk onderzoek.
Het officiële bezoek van President Nyusi aan Nederland van 17 mei tot 19 mei jl. bood gelegenheid voor een constructief kritische dialoog met de Mozambikaanse regering op het hoogste politieke niveau waarbij de reeds positieve genomen stappen verwelkomd zijn en is aangedrongen op concrete opvolging van het strafrechtelijk onderzoek.
Is de fraudezaak onderwerp van gesprek geweest tijdens het bezoek van de president? Zo ja, wat heeft het gesprek hierover opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Minister Koenders heeft in zijn gesprek met President Nyusi aandacht besteed aan de financiële situatie in Mozambique en de verborgen leningen. Daarin is de noodzaak tot concrete opvolging met eventuele strafrechtelijke vervolging centraal gesteld. De verborgen leningen kwamen ook aan de orde in het gesprek met de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en in de ontmoeting met academici en maatschappelijke organisaties die actief zijn in Mozambique. President Nyusi benadrukte in deze gesprekken dat met steun van hemzelf en de Mozambikaanse regering het Mozambikaanse Openbaar Ministerie opvolging zal geven aan de internationale audit. Het kabinet en de internationale gemeenschap zullen hierop blijven toezien.
Klopt het dat het Ministerie van Defensie van Mozambique een belangrijke rol speelde in de fraude?
De verborgen leningen zijn afgesloten door drie bedrijven die eigendom zijn van de geheime dienst van Mozambique. De geheime dienst valt in Mozambique niet onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Defensie, maar direct onder de verantwoordelijkheid van de president. Er zijn geen aanwijzingen van directe persoonlijke betrokkenheid van de huidige President Nyusi bij het destijds aangaan van de leningen. Pas na het afronden van het volledige onderzoek van het Mozambikaanse Openbaar Ministerie zal duidelijk worden of, en zo ja, in hoeverre, het Ministerie van Defensie een rol heeft gespeeld.
Acht u het waarschijnlijk dat de huidige president als toenmalig Minister van Defensie op de hoogte was van de fraude?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete acties neemt de Mozambikaanse regering om dergelijke fraude in de toekomst te voorkomen?
Sinds het aan het licht komen van de verborgen leningen heeft de Mozambikaanse overheid concrete maatregelen genomen om de transparantie in de publieke financiën te vergroten en om de gevolgen van de ontstane financiële crisis tegen te gaan. Zo zijn de overheidsuitgaven voor 2016 met tien procent teruggebracht, waarbij de sociale sectoren zoveel mogelijk zijn ontzien. Daarnaast zijn fiscale maatregelen getroffen en is de nieuw aangestelde gouverneur van de Mozambikaanse Centrale Bank een voormalig IMF-econoom met een goede reputatie op het gebied van monetair beleid. De auditfirma Kroll zal in het auditrapport aanbevelingen doen over de wijze waarop verdere controle- en beschermingsmaatregelen ingebouwd kunnen worden om dergelijke transacties in de toekomst te voorkomen.
Wat is de staat van het strafrechtelijk onderzoek?
Het Openbaar Ministerie is al begonnen aan een strafrechtelijk onderzoek. Op 13 mei jl. heeft President Nyusi op nationale televisie verklaard dat hij de audit omarmt en het Openbaar Ministerie alle ruimte geeft om het onderzoek voort te zetten. Ook zal de regering alle noodzakelijke stappen zetten om het vertrouwen van partners en investeerders te herstellen. Zowel de Mozambikaanse regering, het parlement als de internationale partners zijn in afwachting van het openbaar maken van de samenvatting van het auditrapport. Na verschijning van het auditrapport heeft het Mozambikaanse Openbaar Ministerie nog 90 dagen de tijd om het strafrechtelijk onderzoek af te ronden.
Bent u zich ervan bewust dat de ontvangst de indruk wekt dat Nederland de fraudezaak geen belemmering vindt voor het aanhalen van handelsrelaties?
Het kabinet deelt deze inschatting niet. Zoals hierboven uiteengezet is in gesprekken met President Nyusi nadrukkelijk aandacht besteed aan de verborgen leningen. De Mozambikaanse overheid is aangemoedigd de uitkomsten van de audit aan te grijpen om verdere vertrouwenwekkende maatregelen te treffen richting financieel herstel. Ook heeft Nederland het signaal afgegeven dat er concrete acties nodig zijn voordat Nederland overweegt de ontwikkelingshulp via de centrale overheid te hervatten. Daarnaast zijn het vergroten van de markttoegang en het verbeteren van het ondernemingsklimaat, en daarmee het aanhalen van de handelsrelaties, belangrijke elementen van de inzet om armoede te bestrijden en stabiliteit in Mozambique te vergroten.